|
ISSN 1977-0995 |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
( *1 ) |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
61e jaargang |
|
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
|
IV Informatie |
|
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
|
Hof van Justitie van de Europese Unie |
|
|
2018/C 427/01 |
|
|
Rectificaties |
|
|
2018/C 427/141 |
Rectificatie van de mededeling in het Publicatieblad in zaak C-457/18 ( PB C 399 van 5.11.2018 ) |
|
|
|
|
|
(*1) Informatie gewist of vervangen in het kader van de bescherming van persoonsgegevens en/of vertrouwelijkheid. |
|
NL |
|
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Hof van Justitie van de Europese Unie
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/1 |
Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie
(2018/C 427/01)
Laatste publicatie
Historisch overzicht van de vroegere publicaties
Deze teksten zijn beschikbaar in
EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu
V Bekendmakingen
GERECHTELIJKE PROCEDURES
Hof van Justitie van de Europese Unie
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/2 |
Hogere voorziening ingesteld op 18 januari 2018 door Carrera Brands Ltd tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 16 november 2017 in zaak T-419/16, Carrera Brands Ltd / Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
(Zaak C-35/18 P)
(2018/C 427/02)
Procestaal: Duits
Partijen
Rekwirante: Carrera Brands Ltd (vertegenwoordiger: C. Markowsky, Rechtsanwalt)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, Autec AG
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (Zesde kamer) heeft bij beschikking van 14 juni 2018 beslist dat de hogere voorziening kennelijk ongegrond is en dat rekwirante haar eigen kosten zal dragen.
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/2 |
Hogere voorziening ingesteld op 17 mei 2018 door Safe Skies LLC tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 22 maart 2018 in zaak T-60/17, Safe Skies/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie
(Zaak C-326/18 P)
(2018/C 427/03)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirante: Safe Skies LLC (vertegenwoordiger: V. Schwepler, Rechtsanwältin)
Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie
Bij beschikking van 4 oktober 2018 heeft het Hof van Justitie (Zevende kamer) de hogere voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/3 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy dla Warszawy Pragi-Południe w Warszawie (Polen) op 26 juni 2018 — Profi Credit Polska S.A. w Bielsku-Białej/Bogumiła Włostowska, Mariusz Kurpiewski, Kamil Wójcik, Michał Konarzewski, Elżbieta Kondracka-Kłębecka, Monika Karwowska, Stanisław Kowalski, Anna Trusik, Adam Lizoń, Włodzimierz Lisowski
(Zaak C-419/18)
(2018/C 427/04)
Procestaal: Pools
Verwijzende rechter
Sąd Rejonowy dla Warszawy Pragi-Południe w Warszawie
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Profi Credit Polska S.A. w Bielsku-Białej
Verwerende partij: Bogumiła Włostowska, Mariusz Kurpiewski, Kamil Wójcik, Michał Konarzewski, Elżbieta Kondracka-Kłębecka, Monika Karwowska, Stanisław Kowalski, Anna Trusik, Adam Lizoń, Włodzimierz Lisowski
Prejudiciële vragen
|
1) |
Verzetten artikel 3, lid 1, artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (1) en richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad (2), waarvan met name artikel 10, artikel 14, artikel 17, lid 1, en artikel 19 zich tegen een nationale regeling krachtens welke een kredietnemer die consument is, een onvolledig (blanco) orderbriefje als zekerheid mag stellen voor de schuldvordering van een kredietgever die ondernemer is? |
|
2) |
Moeten de bepalingen van artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten aldus worden uitgelegd dat zij de aangezochte rechter in de procedure als bedoeld in de eerste vraag verplichten ambtshalve te onderzoeken of de bepalingen van de overeenkomst die de onderliggende rechtsverhouding van de wisselverbintenis vormt, geen oneerlijke bedingen bevatten, zelfs indien de verzoekende ondernemer zijn vordering uitsluitend op de wisselverhouding baseert? |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/3 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 2 juli 2018 — Consorzio Tutela Aceto Balsamico di Modena / BALEMA GmbH
(Zaak C-432/18)
(2018/C 427/05)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesgerichtshof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekster tot Revision: Consorzio Tutela Aceto Balsamico di Modena
Verweerster in Revision: BALEMA GmbH
Prejudiciële vraag
Geldt de bescherming van de volledige benaming „Aceto Balsamico di Modena” ook voor het gebruik van de niet-geografische bestanddelen van de volledige benaming („Aceto”, „Balsamico”, „Aceto Balsamico”) (1)?
(1) Uitlegging van artikel 1 van verordening (EG) nr. 583/2009 van de Commissie van 3 juli 2009 houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (PB 2009, L 175, blz. 7).
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/4 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Okręgowy w Gliwicach (Polen) op 3 juli 2018 — Lebopoll Logistics Sp. z o.o. w Sośnicowicach/Zakład Ubezpieczeń Społecznych Oddział w Zabrzu
(Zaak C-437/18)
(2018/C 427/06)
Procestaal: Pools
Verwijzende rechter
Sąd Okręgowy w Gliwicach
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Lebopoll Logistics Sp. z o.o. w Sośnicowicach
Verwerende partij: Zakład Ubezpieczeń Społecznych Oddział w Zabrzu
Prejudiciële vraag
Moet de term „verblijf” als bedoeld in artikel 1 van verordening (EU) nr. 1231/2010 worden uitgelegd in overeenstemming met het begrip „woonplaats” in artikel 1, onder j), van verordening (EG) nr. 883/2004 (1) van het Europees Parlement en de Raad en in artikel 11 van verordening (EG) nr. 987/2009 (2) van het Europees Parlement en de Raad (EG) of moet onder de term „verblijf” ook worden verstaan de tijdelijke verblijfplaats in de zin van artikel 1, onder k), van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad?
(1) Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2004, L 166, blz. 1).
(2) Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2009, L 284, blz. 1).
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/4 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hof van Cassatie (België) op 19 juli 2018 — IN tegen Belgische Staat
(Zaak C-469/18)
(2018/C 427/07)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Hof van Cassatie
Partijen in het hoofdgeding
Verzoeker: IN
Verweerder: Belgische Staat
Prejudiciële vraag
Dient artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie aldus te worden uitgelegd dat het zich, in zaken van belasting over de toegevoegde waarde, in alle omstandigheden verzet tegen de aanwending van bewijselementen die werden verkregen met miskenning van het recht op eerbiediging van het privéleven zoals gewaarborgd door artikel 7 van het Handvest, dan wel of het ruimte laat voor een nationale regeling waarbij door de rechter die moet oordelen of een dergelijk bewijselement kan worden aangewend als grondslag voor een btw-heffing, een afweging zoals […] onder randnummer 4 van [het] arrest omschreven dient te worden gemaakt.
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/5 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hof van Cassatie (België) op 19 juli 2018 — JM tegen Belgische Staat
(Zaak C-470/18)
(2018/C 427/08)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Hof van Cassatie
Partijen in het hoofdgeding
Verzoeker: JM
Verweerder: Belgische Staat
Prejudiciële vraag
Dient artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie aldus te worden uitgelegd dat het, in zaken van belasting over de toegevoegde waarde, zich in alle omstandigheden verzet tegen de aanwending van bewijselementen die werden verkregen met miskenning van het recht op eerbiediging van het privéleven zoals gewaarborgd door artikel 7 van het Handvest, dan wel of het ruimte laat voor een nationale regeling waarbij door de rechter die moet oordelen of een dergelijk bewijselement kan worden aangewend als grondslag voor een btw-heffing, een afweging zoals […] onder randnummer 4 van [het] arrest omschreven dient te worden gemaakt.
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/5 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Baden-Württemberg (Duitsland) op 20 juli 2018 — GP / Bundesagentur für Arbeit, Familienkasse Baden-Württemberg West
(Zaak C-473/18)
(2018/C 427/09)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Finanzgericht Baden-Württemberg
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: GP
Verwerende partij: Bundesagentur für Arbeit, Familienkasse Baden-Württemberg West
Prejudiciële vragen
|
1) |
Welke bepaling van besluit nr. H3 van 15 oktober 2009 (1) moet in omstandigheden als die in het hoofdgeding worden toegepast bij de valutaomrekening van kindgerelateerde gezinsuitkeringen in de vorm van kinderbijslag of kindertoelagen? |
|
2) |
Hoe moet de toe te passen bepaling concreet worden uitgelegd bij de vaststelling van het van de wisselkoers afhankelijke aanvullende bedrag aan kinderbijslag?
|
|
3) |
Moet bij de valutaomrekening van Zwitserse kindertoelagen door de Duitse Familienkasse (overheidsdienst voor gezinsuitkeringen) rekening worden gehouden met bijzondere kenmerken?
|
(1) Besluit nr. H3 van 15 oktober 2009 betreffende de in aanmerking te nemen datum voor het bepalen van de omrekeningskoersen als bedoeld in artikel 90 van verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PB 2010, C 106, blz. 56).
(2) Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2009, L 284, blz. 1).
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/6 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bezirksgericht für Handelssachen Wien (Oostenrijk) op 20 juli 2018 — KL e.a. / UNIQA Österreich Versicherungen e.a.
(Zaak C-479/18)
(2018/C 427/10)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bezirksgericht für Handelssachen Wien
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: KL, LK, MJ, NI
Verwerende partijen: UNIQA Österreich Versicherungen, DONAU Versicherung AG Vienna Insurance Group, Allianz Elementar Lebensversicherungs-Aktiengesellschaft
Prejudiciële vragen
|
1) |
Moeten artikel 15, lid 1, van richtlijn 90/619/EEG (1), gelezen in samenhang met artikel 31 van richtlijn 92/96/EEG (2), artikel 35, lid 1, gelezen in samenhang met artikel 36, lid 1, van richtlijn 2002/83/EG (3), en artikel 185, lid 1, gelezen in samenhang met artikel 186, lid 1, van richtlijn 2009/138/EG (4) aldus worden uitgelegd dat bij ontstentenis van een nationale regeling betreffende de gevolgen van het verstrekken van onjuiste informatie over het recht van opzegging voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst, de termijn voor uitoefening van het recht van opzegging niet ingaat wanneer de verzekeringson derneming bij het verstrekken van de informatie te kennen geeft dat de opzegging schriftelijk dient te gebeuren, hoewel de opzegging volgens het nationale recht in om het even welke vorm kan worden gegeven? |
|
2) |
(indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:) Moet artikel 15, lid 1, van richtlijn 90/619/EEG, gelezen in samenhang met artikel 31 van richtlijn 92/96/EEG, aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling volgens welke in geval van verzuim om informatie te verstrekken over het recht van opzegging of in geval van het verstrekken van onjuiste informatie daarover voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst, de termijn voor uitoefening van het recht van opzegging ingaat op het tijdstip waarop de verzekeringnemer — op welke wijze ook — kennis heeft gekregen van zijn recht van opzegging? |
|
3) |
Moet artikel 35, lid 1, gelezen in samenhang met artikel 36, lid 1, van richtlijn 2002/83/EG aldus worden uitgelegd dat bij ontstentenis van een nationale regeling betreffende de gevolgen van het verzuim om informatie te verstrekken over het recht van opzegging of van het verstrekken van onjuiste informatie daarover voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst, het recht van de verzekeringnemer om de overeenkomst op te zeggen pas vervalt nadat de afkoopwaarde, wegens zijn opzegging van de overeenkomst, aan hem is uitbetaald en de contractpartijen daarmee hun uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen volledig zijn nagekomen? |
|
4) |
(indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord en/of de derde vraag ontkennend wordt beantwoord:) Moeten artikel 15, lid 1, van richtlijn 90/619/EEG, artikel 35, lid 1, van richtlijn 2002/83/EG en artikel 186, lid 1, van richtlijn 2009/138/EG aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling volgens welke de afkoopwaarde (de volgens de erkende actuariële methodes berekende geactualiseerde waarde van de verzekering) aan de verzekeringnemer moet worden terugbetaald indien hij zijn recht van opzegging uitoefent? |
|
5) |
(indien de vierde vraag wordt behandeld en bevestigend wordt beantwoord:) Moeten artikel 15, lid 1, van richtlijn 90/619/EEG, artikel 35, lid 1, van richtlijn 2002/83/EG en artikel 186, lid 1, van richtlijn 2009/138/EG aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling volgens welke ingeval van uitoefening van het recht van opzegging het recht op forfaitaire rente over de terugbetaalde premies wegens verjaring slechts geldt over een periode die zich uitstrekt over de laatste drie jaar die aan het instellen van de vordering voorafgaan? |
(1) Tweede richtlijn 90/619/EEG van de Raad van 8 november 1990 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf, tot vaststelling van de bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten en houdende wijziging van richtlijn 79/267/EEG (PB 1990, L 330, blz. 50).
(2) Richtlijn 92/96/EEG van de Raad van 10 november 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf en tot wijziging van de richtlijnen 79/267/EEG en 90/619/EEG (Derde levensrichtlijn) (PB 1992, L 360, blz. 1).
(3) Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende levensverzekering (PB 2002, L 345, blz. 1).
(4) Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB 2009, L 335, blz. 1).
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/7 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Okręgowy w Opolu (Polen) op 24 juli 2018 — Profi Credit Polska S.A. z siedzibą w Bielsku- Białej / OH
(Zaak C-483/18)
(2018/C 427/11)
Procestaal: Pools
Verwijzende rechter
Sąd Okręgowy w Opolu
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Profi Credit Polska S.A. z siedzibą w Bielsku- Białej
Verwerende partij: OH
Prejudiciële vraag
Moeten de bepalingen van richtlijn 93/13/EEG van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (1), zoals gewijzigd, inzonderheid artikel 3, lid 1 en lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, alsmede de bepalingen van richtlijn 2008/48/EG van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG (2) van de Raad, zoals gewijzigd, met name artikel 22, lid 3, aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een uitlegging van artikel 10 juncto artikel 17 van de Poolse wet van 28 april 1936 op wisselbrieven en orderbriefjes (prawo wekslowe), volgens welke een rechter niet ambtshalve mag optreden wanneer hij op grond van documenten die niet afkomstig zijn van de partijen in de zaak, tot de stellige en gegronde overtuiging is gekomen dat de overeenkomst waarop de onderliggende verbintenis berust, op zijn minst deels ongeldig is, en de verzoekende partij haar recht uit hoofde van een blanco uitgegeven orderbriefje uitoefent terwijl de verwerende partij geen verweermiddelen aanvoert en inactief blijft?
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/8 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Sąd Najwyższy (Polen) op 9 augustus 2018 — DŚ / Zakład Ubezpieczeń Społecznych Oddział w Jaśle
(Zaak C-522/18)
(2018/C 427/12)
Procestaal: Pools
Verwijzende rechter
Sąd Najwyższy
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: DŚ
Verwerende partij: Zakład Ubezpieczeń Społecznych Oddział w Jaśle
Prejudiciële vragen
|
1) |
Moeten artikel 19, lid 1, tweede volzin, VEU, artikel 4, lid 3, derde volzin, VEU, artikel 2 VEU, artikel 267, derde alinea, VWEU en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in onderlinge samenhang gelezen, aldus worden uitgelegd dat er sprake is van schending van het beginsel van onafzetbaarheid van de rechters, dat deel uitmaakt van het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming en van het beginsel van de rechtsstaat, wanneer de nationale wetgever de pensioenleeftijd van de rechters van de rechterlijke instantie van een lidstaat die in laatste instantie uitspraak doet, verlaagt (bijvoorbeeld van 70 naar 65 jaar) en de nieuwe, lagere pensioenleeftijd toepast op de rechters in dienst zonder de uiteindelijke beslissing tot gebruikmaking van de lagere pensioenleeftijd aan de betrokken rechter over te laten? |
|
2) |
Moeten artikel 19, lid 1, tweede volzin, VEU, artikel 4, lid 3, derde volzin, VEU, artikel 2 VEU, artikel 267, derde alinea, VWEU en artikel 47 van het Handvest, in onderlinge samenhang gelezen, aldus worden uitgelegd dat er sprake is van schending van het beginsel van de rechtsstaat en van de onafhankelijkheid die is vereist ter waarborging van een effectieve rechterlijke bescherming in zaken waarin het Unierecht aan de orde is, wanneer de nationale wetgever, in strijd met het beginsel van onafzetbaarheid van de rechters, de gebruikelijke leeftijd tot welke een rechter van de rechterlijke instantie van een lidstaat die in laatste instantie uitspraak doet, zijn functie mag uitoefenen, verlaagt van 70 naar 65 jaar en de mogelijkheid om het ambt van rechter te blijven bekleden laat afhangen van de discretionaire goedkeuring door een orgaan van de uitvoerende macht? |
|
3) |
Moeten artikel 2 en artikel 6, lid 1, van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (1) (hierna: „richtlijn 2000/78”), in onderlinge samenhang gelezen, aldus worden uitgelegd dat er sprake is van discriminatie op grond van leeftijd indien de pensioenleeftijd van de rechters van de rechterlijke instantie van een lidstaat die in laatste instantie uitspraak doet, wordt verlaagd en voor een rechter in dienst van deze rechterlijke instantie die de nieuwe, lagere pensioenleeftijd heeft bereikt, de mogelijkheid om het ambt van rechter te blijven bekleden afhankelijk wordt gesteld van de goedkeuring door een orgaan van de uitvoerende macht? |
|
4) |
Moeten de artikelen 2, 9 en 11 van richtlijn 2000/78 en de artikelen 21 en 47 van het Handvest, in onderlinge samenhang gelezen, aldus worden uitgelegd dat in het geval van discriminatie op grond van leeftijd van de rechters van de rechterlijke instantie van een lidstaat die in laatste instantie uitspraak doet, erin bestaande dat de pensioenleeftijd van deze rechters wordt verlaagd van de huidige leeftijd van 70 jaar naar 65 jaar, deze rechterlijke instantie bij de behandeling van een zaak in een rechtsprekende formatie waarin een rechter zetelt die door de gevolgen van deze discriminerende nationale bepalingen wordt getroffen en niet te kennen heeft gegeven gebruik te willen maken van de nieuwe pensioenleeftijd, verplicht is om bij de beslechting van de prealabele kwestie van de rechtsprekende formatie de nationale bepalingen die in strijd zijn met richtlijn 2000/78 en artikel 21 van het Handvest buiten toepassing te laten en de behandeling van de zaak voort te zetten onder deelneming van deze rechter indien dit de enige doeltreffende manier is om de effectieve rechterlijke bescherming van de rechten die deze rechter aan het Unierecht ontleent, te waarborgen? |
|
5) |
Moeten artikel 19, lid 1, tweede volzin, VEU, artikel 4, lid 3, derde volzin, VEU, artikel 2 VEU, artikel 267 VWEU en artikel 47 van het Handvest, in onderlinge samenhang gelezen, aldus worden uitgelegd dat de rechtstaat als een dermate fundamentele waarde van de Europese Unie moet worden beschouwd dat in geval van twijfel omtrent de verenigbaarheid met deze waarde en met het daaruit voortvloeiende beginsel van effectieve rechterlijke bescherming — in de context van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en van de rechters in dienst — van nationale bepalingen waarbij de pensioenleeftijd van de rechters wordt verlaagd zoals beschreven in de vragen 1 en 2, de nationale rechterlijke instantie het recht moet hebben om de toepassing van de nationale bepalingen die in strijd zijn met het beginsel van onafzetbaarheid van de rechters ambtshalve te schorsen met betrekking tot alle rechters die binnen de werkingssfeer van deze bepalingen vallen? |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/9 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) op 14 augustus 2018 — GN, vertegenwoordigd door haar vader, HM / ZU, curator in het faillissement van Niki Luftfahrt GmbH
(Zaak C-532/18)
(2018/C 427/13)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Oberster Gerichtshof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: GN, vertegenwoordigd door haar vader, HM
Verwerende partij: ZU, curator in het faillissement van Niki Luftfahrt GmbH
Prejudiciële vraag
Is er sprake van een „ongeval” waarvoor de vervoerder aansprakelijk is in de zin van artikel 17, lid 1, van het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer, gesloten te Montreal op 28 mei 1999, door de Europese Gemeenschap op 9 december 1999 ondertekend op de grondslag van artikel 300, lid 2, EG en vervolgens namens de Gemeenschap goedgekeurd bij besluit 2001/539/EG (1) van de Raad van 5 april 2001 (Verdrag van Montreal; hierna ook: „VvM”), indien een beker met hete koffie die aan boord van een vliegtuig tijdens de vlucht is neergezet op het uitklaptafeltje dat aan de stoel daarvoor is bevestigd, om onbekende redenen begint te glijden en omvalt, waardoor een passagier brandwonden oploopt?
(1) Besluit 2001/539/EG van de Raad van 5 april 2001 inzake de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer (Verdrag van Montreal) (PB 2001, L 194, blz. 38).
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/10 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 16 augustus 2018 — IL e.a. / Land Nordrhein-Westfalen
(Zaak C-535/18)
(2018/C 427/14)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesverwaltungsgericht
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: IL, JK, KJ, LI, NG, MH, OF, PE, rechtsopvolgers van QD (te weten RC en SB), TA, UZ, VY, WX
Verwerende partij: Land Nordrhein-Westfalen
Prejudiciële vragen
|
1) |
Moet artikel 11, lid 1, onder b), van richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (1) — hierna: „MEB-richtlijn” — aldus worden uitgelegd dat daarmee een bepaling van nationaal recht verenigbaar is, volgens welke een verzoeker die geen erkende milieuorganisatie is, alleen nietigverklaring van een beslissing wegens een procedurefout kan eisen wanneer de procedurefout hem zelf de mogelijkheid tot wettelijk vastgestelde inspraak in het besluitvormingsproces heeft ontnomen? |
|
2) |
Moet de inspraak krachtens artikel 6 MEB-richtlijn altijd verplicht de documenten met betrekking tot de toetsing aan de normen van de waterwetgeving in bovengenoemde zin betreffen of is een onderscheid toelaatbaar naargelang het moment waarop het document is opgesteld en naargelang de ingewikkeldheid ervan? |
|
3) |
Moet het begrip, achteruitgang van de toestand van een grondwaterlichaam’ in artikel 4, lid 1, onder b), i), KRW aldus worden uitgelegd dat sprake is van een achteruitgang van de chemische toestand van een grondwaterlichaam, zodra ten minste een milieukwaliteitsnorm voor een parameter ten gevolge van het project wordt overschreden, en dat los daarvan, wanneer voor een verontreinigende stof de vastgestelde drempelwaarde reeds is overschreden, elke verdere (meetbare) verhoging van de concentratie dan een achteruitgang vormt? |
|
4) |
Moet artikel 4 KRW — met inachtneming van het doel ervan — aldus worden uitgelegd dat in elk geval de verzoekers die in de nabijheid van het geplande wegtracé een eigen waterput voor hun particuliere drinkwatervoorziening in stand houden, bevoegd zijn schendingen volgens de waterwetgeving van het verbod op achteruitgang en van het verbeteringsvereiste in rechte aan te voeren? |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/11 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 16 augustus 2018 — XW/Landesamt für Verbraucherschutz
(Zaak C-536/18)
(2018/C 427/15)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesverwaltungsgericht
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: XW
Verwerende partij: Landesamt für Verbraucherschutz
Prejudiciële vraag
Mag bij de berekening van de overeenkomstig artikel 27, leden 2 en 4, van juncto bijlage VI bij verordening (EG) nr. 882/2004 (1) geïnde vergoedingen rekening worden gehouden met het aandeel in de kosten van de salarissen voor personeel dat is belast met de administratieve afhandeling en de inning van vergoedingen in verband met de verrichte officiële controles?
(1) Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PB 2004, L 165, blz. 1).
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/11 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Najwyższy (Polen) op 17 augustus 2018 — YV
(Zaak C-537/18)
(2018/C 427/16)
Procestaal: Pools
Verwijzende rechter
Sąd Najwyższy
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: YV
Verwerende partij: Krajowa Rada Sądownictwa
Prejudiciële vraag
Moet artikel 47 van het Handvest van de grondrechten, gelezen in samenhang met artikel 9, lid 1, van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (1) aldus worden uitgelegd dat, wanneer bij de rechterlijke instantie van een lidstaat die in laatste instantie uitspraak doet, een rechtsmiddel wordt ingesteld uit hoofde van schending van het verbod van discriminatie op grond van leeftijd ten aanzien van een rechter van deze rechterlijke instantie en tevens wordt verzocht om opschorting van de tenuitvoerlegging van de bestreden handeling, deze rechterlijke instantie — met het oog op de waarborging van de aan het Unierecht ontleende rechten door vaststelling van een in het nationale recht voorziene voorlopige maatregel — moet weigeren nationale bepalingen toe te passen die de bevoegdheid in de zaak waarin het rechtsmiddel is ingesteld, voorbehouden aan een organisatorische eenheid van deze instantie die haar werkzaamheden niet verricht omdat de rechters die erin dienen te zetelen, niet benoemd zijn?
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/12 |
Beslissing van het Hof (Kamer van heroverweging) van 17 september 2018 strekkende tot heroverweging van het arrest van het Gerecht (Kamer voor hogere voorzieningen) van 19 juli 2018 in zaak T-646/16 P, Simpson / Raad
(Zaak C-542/18 RX)
(2018/C 427/17)
Procestaal: Engels
Partijen in de procedure voor het Gerecht
Verzoekende partij: E. Simpson (vertegenwoordiger: M. Velardo, advocaat)
Andere partij in de procedure: Raad van de Europese Unie
Vragen die voorwerp van heroverweging zijn
Of, gelet op met name het algemeen rechtzekerheidsbeginsel, het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 19 juli 2018, Simpson/Raad, een aantasting vormt van de eenheid of de samenhang van het recht van de Unie, voor zover het Gerecht op hogere voorziening heeft geoordeeld dat de samenstelling van de rechtsprekende formatie die de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie van 24 juni 2016, Simpson/Raad, heeft gegeven, onregelmatig was wegens een onregelmatigheid in de procedure tot benoeming van één van de leden van deze formatie, met als gevolg schending van het beginsel van het recht op een bij wet aangewezen rechter, zoals neergelegd in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Of, net als de in artikel 277 VWEU bedoelde handelingen, de benoeming van een rechter het voorwerp kan uitmaken van een incidentele wettigheidscontrole dan wel of een dergelijke incidentele wettigheidscontrole — in beginsel of na het verstrijken van een bepaalde termijn — uitgesloten of beperkt is tot bepaalde onregelmatigheden teneinde de stabiliteit van het recht en het gezag van gewijsde te verzekeren.
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/12 |
Beslissing van het Hof (Kamer van heroverweging) van 17 september 2018 strekkende tot heroverweging van het arrest van het Gerecht (Kamer voor hogere voorzieningen) van 19 juli 2018 in zaak T-693/16 P, HG / Commissie
(Zaak C-543/18 RX)
(2018/C 427/18)
Procestaal: Frans
Partijen in de procedure voor het Gerecht
Verzoekende partij: HG (vertegenwoordiger: L. Levi, advocaat)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Vragen die voorwerp van heroverweging zijn
De heroverweging zal betrekking hebben op de vraag of, gelet op met name het algemeen rechtszekerheidsbeginsel, het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 19 juli 2018, HG/Commissie (T-693/16 P, niet gepubliceerd, EU:T:2018:492), een aantasting vormt van de eenheid of de samenhang van het recht van de Unie, voor zover dat Gerecht op hogere voorziening heeft geoordeeld dat de samenstelling van de rechtsprekende formatie die het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie van 19 juli 2016, HG/Commissie (F-149/15, EU:F:2016:155), heeft gewezen, onregelmatig was wegens een onregelmatigheid in de procedure tot benoeming van één van de leden van deze formatie, met als gevolg schending van het beginsel van het recht op een bij wet aangewezen rechter, zoals neergelegd in artikel 47, tweede alinea, eerste zin, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
De heroverweging zal in het bijzonder betrekking hebben op de vraag of, net als de in artikel 277 VWEU bedoelde handelingen, de benoeming van een rechter het voorwerp kan vormen van een incidentele wettigheidscontrole dan wel of een dergelijke incidentele wettigheidscontrole — in beginsel of na het verstrijken van een bepaalde termijn — uitgesloten is of beperkt is tot bepaalde onregelmatigheden teneinde de stabiliteit van het recht en het gezag van gewijsde te verzekeren.
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/13 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Oostenrijk) op 23 augustus 2018 — FN e.a.
(Zaak C-546/18)
(2018/C 427/19)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesverwaltungsgericht
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekers: FN, GM, Adler Real Estate AG, HL en Petrus Advisers LLP
Verwerende instantie: Übernahmekommission
Prejudiciële vragen
|
1) |
Staan de artikelen 4 en 17 van richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod (1) — gelezen in het licht van het Unierechtelijke doeltreffendheidsbeginsel — in de weg aan een uitlegging volgens welke aan een definitief besluit van de toezichthoudende autoriteit als bedoeld in artikel 4 van richtlijn 2004/25/EG waarbij is vastgesteld dat een persoon inbreuk heeft gemaakt op nationale bepalingen tot omzetting van richtlijn 2004/25/EG, in een vervolgens door deze toezichthoudende autoriteit aangespannen administratieve strafprocedure tegen die persoon geen bindende kracht wordt toegekend, zodat aan die persoon opnieuw alle feitelijke en juridische verweer- en bewijsmiddelen ter beschikking staan om de in het reeds definitief geworden besluit vastgestelde inbreuk te betwisten? |
|
2) |
Staan de artikelen 4 en 17 van richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod — gelezen in het licht van het Unierechtelijke doeltreffendheidsbeginsel — in de weg aan een uitlegging volgens welke aan een definitief besluit van de toezichthoudende autoriteit als bedoeld in artikel 4 van richtlijn 2004/25/EG waarbij is vastgesteld dat een rechtspersoon inbreuk heeft gemaakt op nationale bepalingen tot omzetting van richtlijn 2004/25/EG, in een vervolgens door deze toezichthoudende autoriteit aangespannen administratieve strafprocedure tegen het vertegenwoordigingsbevoegde orgaan van die rechtspersoon geen bindende kracht wordt toegekend, zodat aan die persoon (het orgaan) alle feitelijke en juridische verweer- en bewijsmiddelen ter beschikking staan om de in het reeds definitief geworden besluit vastgestelde inbreuk te betwisten? |
|
3) |
Indien vraag 1 ontkennend wordt beantwoord: Staat artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in de weg aan een nationale praktijk volgens welke een definitief besluit van de toezichthoudende autoriteit als bedoeld in artikel 4 van richtlijn 2004/25/EG waarbij is vastgesteld dat een persoon inbreuk heeft gemaakt op nationale bepalingen tot omzetting van richtlijn 2004/25/EG, in een vervolgens door deze toezichthoudende autoriteit aangespannen administratieve strafprocedure tegen die persoon bindende kracht heeft, zodat die persoon wordt belet de reeds onherroepelijk vastgestelde inbreuk feitelijk en rechtens te betwisten? |
|
4) |
Indien vraag 2 ontkennend wordt beantwoord: Staat artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in de weg aan een nationale praktijk volgens welke een definitief besluit van de toezichthoudende autoriteit als bedoeld in artikel 4 van richtlijn 2004/25/EG waarbij is vastgesteld dat een rechtspersoon inbreuk heeft gemaakt op nationale bepalingen tot omzetting van richtlijn 2004/25/EG, in een vervolgens door deze toezichthoudende autoriteit aangespannen administratieve strafprocedure tegen het vertegenwoordigingsbevoegde orgaan van die persoon bindende kracht heeft, zodat die persoon (het orgaan) wordt belet de reeds onherroepelijk vastgestelde inbreuk feitelijk en rechtens te betwisten? |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/14 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sofiyski rayonen sad (Bulgarije) op 30 augustus 2018 — K.H.K. / B.A.C., E.E.K.
(Zaak C-555/18)
(2018/C 427/20)
Procestaal: Bulgaars
Verwijzende rechter
Sofiyski rayonen sad
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: K.H.K.
Verwerende partijen: B.A.C., E.E.K.
Prejudiciële vragen
|
1) |
Is een nog niet in kracht van gewijsde gegaan betalingsbevel betreffende een geldvordering, dat is uitgevaardigd overeenkomstig artikel 410 van de Grazhdanski protsesualen kodeks (Bulgaars wetboek van burgerlijke rechtsvordering, hierna: „GPK”), een „authentieke akte” in de zin van artikel 4, punt 10, van verordening (EU) nr. 655/2014 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014? |
|
2) |
Indien het overeenkomstig artikel 410 GPK uitgevaardigde betalingsbevel geen authentieke akte is, moet dan op verzoek, buiten de procedure overeenkomstig artikel 410 GPK om, een afzonderlijke procedure krachtens artikel 5, onder a), van verordening (EU) nr. 655/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 worden ingeleid? |
|
3) |
Indien het overeenkomstig artikel 410 GPK uitgevaardigde betalingsbevel een authentieke akte is, is de rechter dan gehouden om uitspraak te doen binnen de termijn van artikel 18, lid 1, van verordening (EU) nr. 655/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 wanneer de termijnen volgens een bepaling van nationaal recht gedurende de gerechtelijke vakanties geschorst zijn? |
(1) Verordening tot vaststelling van een procedure betreffende het Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen om de grensoverschrijdende inning van schuldvorderingen in burgerlijke en handelszaken te vergemakkelijken (PB 2014, L 189, blz. 59).
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/14 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 7 september 2018 — Coty Germany GmbH / Amazon Services Europe Sàrl e.a.
(Zaak C-567/18)
(2018/C 427/21)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesgerichtshof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Coty Germany GmbH
Verwerende partijen: Amazon Services Europe Sàrl, Amazon FC Graben GmbH, Amazon Europe Core Sàrl, Amazon EU Sàrl
Prejudiciële vraag
Heeft een persoon die voor een derde waren opslaat die het merkenrecht schenden, zonder van deze inbreuk op de hoogte te zijn, deze waren in voorraad met het oogmerk deze aan te bieden of in de handel te brengen, wanneer hij niet zelf maar alleen de derde voornemens is de waren aan te bieden of in de handel te brengen (1)?
(1) Uitlegging van artikel 9, lid 2, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB 2009, L 78, blz. 1) en van artikel 9, lid 3, onder b), van verordening (EU) nr. 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk (PB 2017, L 154, blz. 1).
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/15 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 13 september 2018 — C GmbH & Co. KG / Finanzamt Z
(Zaak C-573/18)
(2018/C 427/22)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesfinanzhof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: C GmbH & Co. KG
Verwerende partij: Finanzamt Z
Prejudiciële vragen
|
1) |
Dient, in omstandigheden als die van het hoofdgeding, waarin een telersvereniging in de zin van artikel 11, lid 1, en artikel 15 van verordening (EG) nr. 2200/96 (1) van de Raad van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit, goederen levert aan de bij haar aangesloten telers en daarvoor van de telers een betaling ontvangt die niet de aankoopprijs van die goederen dekt,
|
|
2) |
Indien in het licht van het antwoord op de eerste vraag als maatstaf van heffing enkel de door de telers verrichte betalingen, maar niet de leveringsverplichting en de financiële steun in aanmerking dienen te worden genomen: verzet zich, in de in de eerste vraag omschreven omstandigheden, artikel 11, A, onder a), van de Zesde richtlijn tegen een op artikel 27, lid 1, van de Zesde richtlijn gebaseerde nationale bijzondere maatregel als § 10, lid 5, eerste alinea, van het Umsatzsteuergesetz (wet op de omzetbelasting), uit hoofde waarvan de maatstaf van heffing voor de prestaties ten gunste van de telers de door de telersvereniging aan de voorleveranciers betaalde aankoopprijs van de investeringsgoederen is, aangezien de telers nauw met hen verbonden personen zijn? |
|
3) |
Voor het geval dat de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord: Geldt dit ook indien de telers recht hebben op volledige aftrek van de voorbelasting, daar de investeringsgoederen onderworpen zijn aan herziening van de aftrek (artikel 20 van de Zesde richtlijn)? |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/16 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 13 september 2018 — C-eG / Finanzamt Z
(Zaak C-574/18)
(2018/C 427/23)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesfinanzhof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: C-eG
Verwerende partij: Finanzamt Z
Prejudiciële vragen
|
1) |
Dient, in omstandigheden als die van het hoofdgeding, waarin een telersvereniging in de zin van artikel 11, lid 1, en artikel 15 van verordening (EG) nr. 2200/96 (1) van de Raad van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit, goederen levert aan de bij haar aangesloten telers en daarvoor van de telers een betaling ontvangt die niet de aankoopprijs van die goederen dekt,
|
|
2) |
Indien in het licht van het antwoord op de eerste vraag als maatstaf van heffing enkel de door de telers verrichte betalingen, maar niet de leveringsverplichting en de financiële steun in aanmerking dienen te worden genomen: verzet zich, in de in de eerste vraag omschreven omstandigheden, artikel 11, A, onder a), van de Zesde richtlijn tegen een op artikel 27, lid 1, van de Zesde richtlijn gebaseerde nationale bijzondere maatregel als § 10, lid 5, eerste alinea, van het Umsatzsteuergesetz (wet op de omzetbelasting), uit hoofde waarvan de maatstaf van heffing voor de prestaties ten gunste van de telers de door de telersvereniging aan de voorleveranciers betaalde aankoopprijs van de investeringsgoederen is, aangezien de telers nauw met hen verbonden personen zijn? |
|
3) |
Voor het geval dat de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord: Geldt dit ook indien de telers recht hebben op volledige aftrek van de voorbelasting, daar de investeringsgoederen onderworpen zijn aan herziening van de aftrek (artikel 20 van de Zesde richtlijn)? |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/17 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus (Finland) op 14 september 2018 — Energiavirasto
(Zaak C-578/18)
(2018/C 427/24)
Procestaal: Fins
Verwijzende rechter
Korkein hallinto-oikeus
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Energiavirasto
Andere partijen: A, Caruna Oy
Prejudiciële vragen
|
1) |
Moet artikel 37 van richtlijn 2009/72/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van richtlijn 2003/54/EG aldus worden uitgelegd dat een persoon die als consument-afnemer van een netwerkbedrijf een zaak betreffende dat netwerkbedrijf voorlegt aan een nationale regulerende instantie, worden beschouwd als een „partij” die getroffen wordt door een beslissing van de regulerende instantie in de zin van punt 17 van het genoemde artikel en die dus beroep bij de nationale rechter kan instellen tegen de op het netwerkbedrijf betrekking hebbende beslissing van de nationale regulerende instantie? |
|
2) |
Wanneer de in de eerste vraag bedoelde persoon niet wordt beschouwd als „partij” in de zin van in artikel 37 van richtlijn 2009/72/EG, heeft dan een consument-afnemer in een situatie als die in het hoofdgeding op een andere juridische grondslag een uit het Unierecht voortvloeiend recht op deelname aan de behandeling van zijn verzoek om optreden door de regulerende instantie of recht op toegang tot een nationale rechter, of is dit een zaak van nationaal recht? |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/17 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour d’appel de Liège (België) op 17 september 2018 — Openbaar Ministerie, Minister van Financiën van het Koninkrijk België / QC, Comida paralela 12
(Zaak C-579/18)
(2018/C 427/25)
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Cour d’appel de Liège
Partijen in het hoofdgeding
Appellanten en geïntimeerden: Openbaar Ministerie, Minister van Financiën van het Koninkrijk België
Verdachte en appellante: QC, Comida paralela 12
Prejudiciële vraag
Verzet artikel 79 van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (1) zich ertegen dat een nationale regeling als die waaraan artikel 266 van de algemene wet van 18 juli 1977 inzake douane en accijnzen uitvoering geeft, in geval van een onregelmatig binnenbrengen van aan invoerrechten onderworpen goederen in het douanegebied van de Unie, degene die burgerlijk aansprakelijk is voor de dader van een dergelijk misdrijf maar die aan het plegen daarvan niet heeft deelgenomen, tot hoofdelijke medeschuldenaar van de douaneschuld maakt?
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/18 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Oberlandesgericht Frankfurt am Main (Duitsland) op 19 september 2018 — RB / TÜV Rheinland LGA Products GmbH e.a.
(Zaak C-581/18)
(2018/C 427/26)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Oberlandesgericht Frankfurt am Main
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: RB
Verwerende partijen: TÜV Rheinland LGA Products GmbH, Allianz IARD S.A.
Prejudiciële vragen
|
1) |
Vormen de adressaten van het discriminatieverbod van artikel 18, eerste alinea, VWEU niet alleen de lidstaten van de Europese Unie en de instellingen van de Unie, maar eveneens particulieren (rechtstreekse derdenwerking van artikel 18, eerste alinea, VWEU)? |
|
2) |
Indien de eerste prejudiciële vraag ontkennend moet worden beantwoord en artikel 18, eerste alinea, VWEU niet toepasselijk is in de betrekkingen tussen particulieren: moet artikel 18, eerste alinea, VWEU aldus worden uitgelegd dat deze bepaling aan een beperking van de verzekeringsdekking tot schadegevallen die zich voordoen in Europees Frankrijk en in Overzees Frankrijk in de weg staat wegens het feit dat de bevoegde Franse instantie, het Bureau central de tarification, geen bezwaar heeft gemaakt tegen de desbetreffende clausule, hoewel deze clausule artikel 18, eerste alinea, VWEU schendt omdat deze indirecte discriminatie op grond van nationaliteit inhoudt? |
|
3) |
Indien de eerste prejudiciële vraag bevestigend moet worden beantwoord: onder welke voorwaarden kan in gevallen van derdenwerking indirecte discriminatie worden gerechtvaardigd? Meer bepaald: kan een territoriale afbakening van de verzekeringsdekking tot schadegevallen die zich voordoen binnen een bepaalde lidstaat van de Europese Unie, worden gerechtvaardigd met het argument dat de verplichting voor de verzekeringsmaatschappij om voor de schade in te staan en de hoogte van de premie moeten worden begrensd, terwijl de desbetreffende verzekeringsovereenkomsten tegelijkertijd bepalen dat in geval van een reeks schadegevallen aan de dekking per schadegeval en aan de dekking per verzekeringsjaar maximumbedragen zijn verbonden? |
|
4) |
Voor het geval dat de eerste prejudiciële vraag bevestigend moet worden beantwoord: moet artikel 18, eerste alinea, VWEU aldus worden uitgelegd dat de verzekeraar, wanneer deze met schending van artikel 18, eerste alinea, VWEU alleen vorderingen heeft gehonoreerd bij schadegevallen die zich hebben voorgedaan in Europees Frankrijk en in Overzees Frankrijk, zich niet erop kan beroepen dat geen uitbetaling kan plaatsvinden omdat de maximumgrens van de dekking op dat moment reeds is bereikt, wanneer het schadegeval zich buiten deze gebieden heeft voorgedaan? |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/19 |
Hogere voorziening ingesteld op 19 september 2018 door Viscas Corp. tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 12 juli 2018 in zaak T-422/14, Viscas / Commissie
(Zaak C-582/18 P)
(2018/C 427/27)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirante: Viscas Corp. (vertegenwoordiger: J.-F. Bellis, advocaat)
Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Furukawa Electric Co. Ltd
Conclusies
|
— |
het arrest van het Gerecht van de Europese Unie in zaak T-422/14, Viscas/Commissie vernietigen, voor zover hierbij het middel inzake schending van het beginsel van gelijke behandeling bij de berekening van het bedrag van de aan Viscas opgelegde geldboete, is afgewezen en Viscas is verwezen in de kosten; |
|
— |
artikel 2 van besluit (2014) 2139 final van de Commissie (1) nietig verklaren, voor zover hierbij het bedrag van de aan Viscas opgelegde geldboete is vastgesteld op 34 992 000 EUR; |
|
— |
het bedrag van de geldboete die aan Viscas is opgelegd wegens de in artikel 1 van dat besluit vastgestelde inbreuk, vaststellen op 19 595 520 EUR; |
|
— |
de Commissie verwijzen in de kosten van deze procedure en van de procedure voor het Gerecht. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert Viscas één middel aan: het Gerecht heeft met zijn arrest het beginsel van gelijke behandeling geschonden door de methode voor de vaststelling van de relevante waarde van verkopen die is gebaseerd op punt 18 van de boeterichtsnoeren (2) en door de Commissie is toegepast in het bestreden besluit, goed te keuren. Met deze methode wordt producenten die bij de inbreuk van zowel de Europese als de internationale kartelconfiguratie betrokken zijn, op discriminerende wijze een substantieel voordeel verschaft ten opzichte van de producenten die alleen bij de internationale configuratie betrokken zijn. Bij de vaststelling van de respectieve bijdrage van de producenten aan de inbreuk wordt de Europese kartelconfiguratie immers niet in aanmerking genomen en wordt het aandeel in de inbreuk van de producenten die bij beide kartels betrokken zijn dus sterk ondergewaardeerd. In feite worden zij beloond voor het feit dat zij bij beide kartelconfiguraties in plaats van bij één kartel betrokken zijn, doordat hun geldboetes worden opgelegd die gemiddeld 44 % lager zijn dan in het geval dat de inbreuk beperkt was tot de Europese kartelconfiguratie.
(1) Besluit van de Commissie van 2 april 2014 inzake een procedure op grond van artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 53 van de EER-overeenkomst (Zaak AT.39610 — Stroomkabels) (kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 2139 final) (PB 2014, C 319, blz. 10).
(2) Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, onder a), van verordening nr. 1/2003 worden opgelegd (PB 2006, C 210, blz. 2).
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/20 |
Hogere voorziening ingesteld op 20 september 2018 door Furukawa Electric Co. Ltd tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 12 juli 2018 in zaak T-444/14, Furukawa Electric / Europese Commissie
(Zaak C-589/18 P)
(2018/C 427/28)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirante: Furukawa Electric Co. Ltd (vertegenwoordigers: C. Pouncey, A. Luke, solicitors)
Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Viscas Corp.
Conclusies
|
— |
het arrest in zaak T-444/2014, Furukawa Electric/Commissie, vernietigen, voor zover hierbij het eerste onderdeel van het vijfde middel en het derde onderdeel van het derde middel van Furukawa, die betrekking hebben op de berekening van de aan Furukawa opgelegde geldboete en de verwijzing van Furukawa in de kosten, zijn afgewezen; |
|
— |
artikel 2, eerste alinea, onder n), van besluit C(2014) 2139 final van de Commissie (1) nietig verklaren, voor zover hierbij het bedrag van de aan Furukawa opgelegde geldboete is vastgesteld op 8 858 000 EUR; |
|
— |
het bedrag van de in artikel 2, eerste alinea, onder n, van het besluit van de Commissie aan Furukawa opgelegde geldboete vaststellen op 4 844 000 EUR; |
|
— |
indien het Hof het arrest in zaak T-422/2014, Viscas/Commissie, vernietigt, en de in artikel 2, eerste alinea, onder p), van besluit C(2014) 2139 final van de Commissie, aan Viscas opgelegde geldboete verlaagt, Furukawa een overeenkomstige verlaging toekennen van de geldboete waartoe zij volgens punt 291 van het arrest van het Gerecht in zaak T-444/2014 hoofdelijk is veroordeeld, en |
|
— |
de Commissie verwijzen in de kosten van Furukawa in deze procedure en in de procedure voor het Gerecht. |
Middelen en voornaamste argumenten
Rekwirante stelt dat het arrest van het Gerecht op de volgende gronden dient te worden vernietigd:
In de eerste plaats heeft het Gerecht bij de uitlegging van punt 18 van de boeterichtsnoeren (2) blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de Europese Commissie gerechtigd was om bij de vaststelling van de relevante waarde van de door rekwirante in de periode van 18 februari 1999 tot 30 september 2001 verrichte verkopen, verkopen van Fujikura Ltd. in aanmerking te nemen, aangezien er in deze periode geen structurele, organisatorische of juridische banden waren tussen deze entiteit en rekwirante. Rekwirante en Fujikura Ltd. vormden in deze periode niet één enkele onderneming en het was daarom juridisch niet juist om bij de berekening van de waarde van de verkopen van rekwirante die verkopen in aanmerking te nemen. Door dat toch te doen, heeft het Gerecht het beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid geschonden. Hierdoor is de geldboete die aan rekwirante is opgelegd, verhoogd tot 200 000 EUR.
In de tweede plaats heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting voor zover het de regels inzake gelijke behandeling onjuist heeft toegepast door te oordelen dat de Commissie gerechtigd was om punt 18 van de boeterichtsnoeren toe te passen op alle adressaten van het besluit van de Commissie inzake „Stroomkabels”, ondanks de fundamenteel verschillende situaties van de partijen. De Europese producenten namen deel aan zowel een wereldwijd marktverdelingskartel als een Europees kartel, terwijl de Japanse en Koreaanse producenten (waaronder ook rekwirante) enkel deelnamen aan een wereldwijd marktverdelingskartel. Gelet op de schending van het beginsel van gelijke behandeling die voortvloeit uit de algemene toepassing van punt 18 van de boeterichtsnoeren op alle adressaten, waardoor de Europese producenten beloond worden met een verlaging van 44 % van hun respectieve verkoopwaarden (en daarmee hun boetes), en op het arrest van het Hof in zaak 580/12 P, Guardian Industries en Guardian Europe/Commissie, verzoekt rekwirante het Hof om de schending ongedaan te maken door de aan rekwirante opgelegde geldboete met 44 % te verlagen.
(1) Besluit van de Commissie van 2 april 2014 inzake een procedure op grond van artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 53 van de EER-overeenkomst (Zaak AT.39610 — Stroomkabels) (kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 2139 final) (PB 2014, C 319, blz. 10).
(2) Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, onder a), van verordening nr. 1/2003 worden opgelegd (PB 2006, C 210, blz. 2).
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/21 |
Hogere voorziening ingesteld op 20 september 2018 door Fujikura Ltd tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 12 juli 2018 in zaak T-451/14, Fujikura / Commissie
(Zaak C-590/18 P)
(2018/C 427/29)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirante: Fujikura Ltd (vertegenwoordiger: L. Gyselen, advocaat)
Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Viscas Corp.
Conclusies
|
— |
het arrest van het Gerecht vernietigen voor zover hierbij het middel betreffende schending van het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van gelijke behandeling met betrekking tot de aan rekwirante opgelegde geldboete is aanvaard; |
|
— |
de zaak zelf afdoen overeenkomstig artikel 61, lid 1, tweede zin, van het Statuut van het Hof door:
|
|
— |
de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de benadering van de Commissie te bekrachtigen waarbij punt 18 van haar richtlijnen uit 2006 (2) wordt toegepast alsof de inbreuk alleen betrekking had op het 'mondiale deel' van het kartel en geen 'deel binnen de EER' omvatte waarbij enkel de Europese leveranciers betrokken waren.
Als gevolg hiervan heeft de Commissie de notionele waarden van de verkopen voor de leden van het kartel zodanig vastgesteld dat de rol van Europese leveranciers bij deze inbreuk sterk wordt ondergewaardeerd en de rol van Aziatische leveranciers, waaronder Fujikura, wordt overgewaardeerd.
(1) Besluit van de Commissie van 2 april 2014 inzake een procedure op grond van artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 53 van de EER-overeenkomst (Zaak AT.39610 — Stroomkabels) (kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 2139 final) (PB 2014, C 319, blz. 10).
(2) Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, onder a), van verordening nr. 1/2003 worden opgelegd (PB 2006, C 210, blz. 2).
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/22 |
Hogere voorziening ingesteld op 21 september 2018 door de Republiek Oostenrijk tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 12 juli 2018 in zaak T-356/15, Republiek Oostenrijk / Europese Commissie
(Zaak C-594/18 P)
(2018/C 427/30)
Procestaal: Duits
Partijen
Rekwirante: Republiek Oostenrijk (vertegenwoordiger: Dr. G. Hesse, gemachtigde)
Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Groothertogdom Luxemburg, Tsjechische Republiek, Franse Republiek, Hongarije, Republiek Polen, Roemenië, Slowaakse Republiek, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.
Conclusies
|
1. |
Het arrest van het Gerecht van 12 juli 2018 in zaak T-356/15, Republiek Oostenrijk/Europese Commissie, in zijn geheel vernietigen; |
|
2. |
de in eerste aanleg ingestelde vordering tot nietigverklaring van besluit (EU) 2015/658 van de Europese Commissie van 8 oktober 2014 betreffende steunmaatregel SA.34947 (2013/C) (ex 2013/N) die het Verenigd Koninkrijk voornemens is ten uitvoer te leggen ten behoeve van de kerncentrale Hinkley Point C (1), in haar geheel toewijzen; |
|
3. |
de Europese Commissie verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Tot staving van haar hogere voorziening voert rekwirante in totaal vijf middelen aan.
Eerste middel: geen doelstelling van gemeenschappelijk belang van de Unie
Het bestreden arrest is onrechtmatig voor zover de bouw van een nieuwe kerncentrale — in tegenstelling tot wat het Gerecht heeft verklaard — geen doel in het belang van de Unie betreft. Daarom had het vierde middel in verbinding met het vijfde onderdeel van het negende middel, waarmee werd aangevoerd dat de ondersteuning van kernenergie geen voor de goedkeuring van steun noodzakelijk gemeenschappelijk belang overeenkomstig artikel 107, lid 3, onder c), VWEU dient, niet mogen worden afgewezen.
Tweede middel: onjuiste toepassing van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU
De steunmaatregelen zijn ten onrechte geacht in overeenstemming met artikel 107, lid 3, onder c), VWEU te zijn. In het bestreden arrest wordt de relevante vorm van economische bedrijvigheid in de zin van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU onjuist gedefinieerd, en is ten onrechte nagelaten een marktfalen te onderzoeken. Het eerste middel en het eerste en het tweede onderdeel van het negende middel, die betrekking hadden op marktafbakening en marktfalen, hadden dus niet mogen worden afgewezen.
Derde middel: geen toereikende evenredigheidstoetsing
Het bestreden arrest van het Gerecht bevestigt ten onrechte de ontoereikende evenredigheidstoetsing van de Europese Commissie. De uiteenzetting van de Europese Commissie betreffende de evenredigheid van de steun was onjuist en onbegrijpelijk, waardoor het besluit nietig is. Om die reden hadden het zesde middel, de tweede grief van het derde onderdeel van het negende middel en het zesde onderdeel van het negende middel, waarmee in wezen werd aangevoerd dat de evenredigheid van de maatregelen ontoereikend was getoetst, niet mogen worden afgewezen.
Vierde middel: geen toelaatbaarheid van exploitatiesteun
Het Gerecht is eraan voorbijgegaan dat de geplande maatregelen ten gunste van Hinkley Point C ontoelaatbare exploitatiesteun vormen. Om die reden hadden het derde middel en de eerste grief van het derde onderdeel van het negende middel, waarmee werd aangevoerd dat de maatregelen van het Verenigd Koninkrijk gelijk moeten worden gesteld met ontoelaatbare exploitatiesteun, niet mogen worden afgewezen.
Vijfde middel: onvoldoende bepaling van de steunelementen en schending van de „garantiemededeling”
Tot slot heeft het Gerecht enerzijds de steunelementen onvoldoende bepaald en anderzijds er geen rekening mee gehouden dat inbreuk was gemaakt op de „garantiemededeling”. Derhalve hadden het vijfde middel, het achtste middel en het vierde onderdeel van het negende middel, die betrekking hadden op de ontoereikende bepaling van de steunelementen en de schending van de garantiemededeling, niet mogen worden afgewezen.
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/23 |
Hogere voorziening ingesteld op 21 september 2018 door LS Cable & System Ltd tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 12 juli 2018 in zaak T-439/14, LS Cable & System/Commissie
(Zaak C-596/18 P)
(2018/C 427/31)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirante: LS Cable & System Ltd (vertegenwoordigers: S. Spinks, S. Kinsella, Solicitors)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
het bestreden arrest vernietigen; |
|
— |
ingevolge artikel 61 van het Statuut van het Hof van Justitie de zaak zelf afdoen en uit dien hoofde, voor zover het rekwirante betreft, het besluit (1) nietig verklaren en de aan rekwirante opgelegde geldboete in de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht verlagen; |
|
— |
ingeval het Hof de onderhavige zaak niet zelf afdoet, de beslissing omtrent de kosten aanhouden en de zaak met inachtneming van het arrest van het Hof terugverwijzen naar het Gerecht voor een nieuwe behandeling; |
|
— |
de Commissie krachtens artikel 184 van het Reglement voor de procesvoering verwijzen in de kosten van de procedures voor het Gerecht en voor het Hof. |
Middelen en voornaamste argumenten
|
1. |
In het bestreden arrest is blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het bewijsmateriaal met betrekking tot rekwirantes offertes voor EER-projecten kennelijk onjuist op te vatten. |
|
2. |
In het bestreden arrest is blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat rekwirante heeft ingestemd met de overeenkomst over het „thuisland” door de aanwezigheid van rekwirantes vertegenwoordiger bij een bijeenkomst en dat, derhalve, de rechtspraak inzake publiekelijke distantiëring op haar van toepassing was. |
|
3. |
In het bestreden arrest is blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat rekwirante het vermoeden dat zij instemde met het „thuislandbeginsel” door de aanwezigheid van rekwirantes vertegenwoordiger bij de bijeenkomst slechts zou kunnen weerleggen door zichzelf tijdens de bijeenkomst „publiekelijk te distantiëren”. |
(1) Besluit C(2014) 2139 final van de Commissie van 2 april 2014 inzake een procedure op grond van artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 53 van de EER-overeenkomst.
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/24 |
Hogere voorziening ingesteld op 21 september 2018 door de Raad van de Europese Unie tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer — uitgebreid) van 13 juli 2018 in zaak T-680/13, Dr. K. Chrysostomides & Co. LLC e.a. / Raad van de Europese Unie e.a.
(Zaak C-597/18 P)
(2018/C 427/32)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirant: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. de Gregorio Merino, E. Chatziioakeimidou, I. Gurov, gemachtigden)
Andere partijen in de procedure: Dr. K. Chrysostomides & Co. LLC e.a.; Europese Commissie; Europese Centrale Bank; Eurogroep, vertegenwoordigd door de Raad van de Europese Unie: Europese Unie, vertegenwoordigd door de Europese Commissie
Conclusies
|
— |
vernietiging van de bestreden arresten op de onderdelen waarin het Gerecht de door de Raad opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid betreffende de Eurogroep verwerpt; |
|
— |
verwijzing van de verwerende partijen in de kosten van de hogere voorziening. |
Middelen en voornaamste argumenten
De door de Raad ingestelde hogere voorziening is gericht op de vernietiging van die onderdelen van het bestreden arrest waarin het Gerecht de door de Raad opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid betreffende de Euro Group verwerpt en is gebaseerd op de volgende gronden:
|
— |
het Gerecht heeft ten onrechte geoordeeld dat de Eurogroep een „entiteit van de Unie is die formeel door de Verdragen is ingesteld”; |
|
— |
het Gerecht heeft de exceptie van niet-ontvankelijkheid ten onrechte verworpen, zonder enige door de Verdragen aan de Eurogroep toegekende „bevoegdheden” te hebben onderkend; |
|
— |
het Gerecht heeft ten onrechte geoordeeld dat de aanvaarding van de door de Raad opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid erin zou resulteren dat „binnen de rechtsorde van de Unie entiteiten worden ingesteld waarvan de handelingen en de gedragingen niet tot aansprakelijkheid van de Unie kunnen leiden”. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/25 |
Hogere voorziening ingesteld op 21 september 2018 door de Raad van de Europese Unie tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer, uitgebreid) van 13 juli 2018 in zaak T-786/14, Eleni Pavlikka Bourdouvali en anderen / Raad van de Europese Unie en anderen
(Zaak C-598/18 P)
(2018/C 427/33)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirant: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. de Gregorio Merino, E. Chatziioakeimidou, I. Gurov, gemachtigden)
Andere partijen in de procedure: Eleni Pavlikka Bourdouvali en anderen, Europese Commissie, Europese Centrale Bank, Eurogroep, vertegenwoordigd door de Raad van de Europese Unie, Europese Unie, vertegenwoordigd door de Europese Commissie
Conclusies
|
— |
de gedeelten van het bestreden arrest waarin het Gerecht de door de Raad met betrekking tot de Eurogroep opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid verwerpt, vernietigen; |
|
— |
de verwerende partijen verwijzen in de kosten van de hogere voorziening. |
Middelen en voornaamste argumenten
De hogere voorziening van de Raad strekt tot vernietiging van de gedeelten van het bestreden arrest waarin het Gerecht de door de Raad met betrekking tot de Eurogroep opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid verwerpt. De Raad onderbouwt deze hogere voorziening met de volgende middelen:
|
— |
het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de Eurogroep een „orgaan van de Unie dat formeel bij de Verdragen is opgericht” is; |
|
— |
het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de exceptie van niet-ontvankelijkheid van de Raad te verwerpen, terwijl het geen „bevoegdheden” heeft aangewezen die bij de Verdragen aan de Eurogroep zouden zijn toegekend; |
|
— |
het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de aanvaarding van de door de Raad opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid zou leiden tot „de oprichting, binnen het rechtsstelsel van de Europese Unie zelf, van entiteiten waarvan de handelingen en gedragingen niet kunnen leiden tot aansprakelijkheid van de Europese Unie”. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/25 |
Hogere voorziening ingesteld op 24 september 2018 door Prysmian SpA, Prysmian Cavi e Sistemi Srl tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 12 juli 2018 in zaak T-475/14, Prysmian en Prysmian Cavi e Sistemi / Commissie
(Zaak C-601/18 P)
(2018/C 427/34)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwiranten: Prysmian SpA, Prysmian Cavi e Sistemi Srl (vertegenwoordigers: C. Tesauro, F. Russo, L. Armati, advocaten)
Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, The Goldman Sachs Group, Inc., Pirelli & C. SpA
Conclusies
|
— |
het bestreden arrest vernietigen; |
|
— |
de in eerste aanleg geformuleerde vorderingen toewijzen; |
|
— |
de Commissie verwijzen in de kosten. |
Subsidiair,
|
— |
de zaak terugverwijzen naar het Gerecht; |
|
— |
de beslissing omtrent de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hogere voorziening aanhouden. |
Middelen en voornaamste argumenten
|
1. |
Het Gerecht heeft ten onrechte geoordeeld dat artikel 20 van verordening nr. 1/2003 (1) er niet aan in de weg staat dat de Commissie forensische kopieën maakt van gehele harde schijven van haar werknemers zonder de inhoud ervan te hebben onderzocht en het onderzoek voortzet in haar gebouwen te Brussel. Deze bepaling moet aldus worden uitgelegd dat inspecties enkel in de gebouwen van de onderneming kunnen worden uitgevoerd en dat de Commissie enkel kopieën kan maken van gegevens waarvan ze de relevantie heeft onderzocht. Een praktijk zoals die waarbij kopieën van gehele harde schijven worden gemaakt, maakt inbreuk op grondrechten van bedrijven en hun werknemers. Zij kan niet worden gerechtvaardigd door een loutere verwijzing naar een nota van toelichting waarin de Commissie volledige beoordelingsvrijheid wordt toegekend maar dient, overeenkomstig met het legaliteitsbeginsel, bij wet te worden geregeld. |
|
2. |
Het Gerecht heeft het beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid, het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van gelijke behandeling geschonden en is tevens zijn motiveringsplicht niet nagekomen door buiten beschouwing te laten dat de aansprakelijkstelling van Prysmian Cavi e Sistemi op grond van economische continuïteit een uitzondering op de regel is waarbij aansprakelijkheid de rechtspersoon volgt die het bedrijf bestuurt op het moment van de inbreuk. Net als alle uitzonderingen moet ook deze uitzondering strikt worden toegepast en is zij alleen gerechtvaardigd wanneer de nuttige werking van mededingingsregels in het gedrang is. Bovendien heeft het Gerecht ten onrechte geoordeeld dat discriminatie in dit geval is uitgesloten omdat er geen sprake kan zijn van gelijkheid in onrechtmatigheid, aangezien de aansprakelijkstelling op grond van economische continuïteit een bevoegdheid is van de Commissie. |
|
3. |
Het Gerecht is niet ingegaan op het voornaamste argument dat de onderneming in eerste aanleg aanvoerde, namelijk dat geen enkel „thuislandbeginsel”, mocht dat al bestaan (wat niet het geval is), redelijkerwijs van toepassing kan zijn op alle verschillende gevallen waar in het besluit naar wordt verwezen en daarmee rechtens genoegzaam kan bewijzen dat sprake is van één enkele en voortdurende inbreuk. |
|
4. |
Het Gerecht heeft ultra petita beslist en de rechten van verdediging van de onderneming zoals vastgelegd in artikel 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 6 EVRM geschonden bij de beoordeling van het zevende middel dat rekwiranten in eerste aanleg hebben aangevoerd met betrekking tot de begindatum van het kartel. Het Gerecht heeft het aangevoerde bewijs kennelijk verkeerd beoordeeld en bij zijn beoordeling een onjuiste juridische maatstaf gehanteerd. Door deze kennelijk onjuiste opvatting van de bewijzen heeft het Gerecht onjuiste conclusies getrokken en is het tot de onjuiste slotsom gekomen dat de Commissie de startdatum van de inbreuk met betrekking tot de handel tussen lidstaten op grond van artikel 101 VWEU kon vaststellen op 18 februari 1999. |
|
5. |
Het Gerecht heeft het beginsel van gelijke behandeling geschonden voor zover het de beoordeling van de Commissie heeft bekrachtigd dat de toewijzing van projecten onder Europese producenten in het kader van de „uitsluitend Europese — (R)” configuratie rechtvaardigt dat de factor voor de ernst van de inbreuk (en als gevolg daarvan het ,,leergeld’’) voor de Europese fabrikanten met 2 % werd verhoogd, terwijl een dergelijke verhoging niet werd toegepast op Aziatische producenten. Het Gerecht kan niet enerzijds aanvaarden dat de Commissie in haar besluit één enkele en voortdurende inbreuk vaststelt op grond van een „thuislandbeginsel” dat bestaat uit onderling afhankelijke configuraties, en tegelijkertijd aanvaarden dat de actieve betrokkenheid bij de ene dan wel de andere configuratie rechtvaardigt dat een verschillende factor voor de ernst van de inbreuk voor de deelnemers wordt toegepast. Ook al zouden Aziatische producenten niet actief betrokken zijn geweest bij de gestelde Europese toewijzingsprocedure, hebben zij in vergelijkbare mate als de Europese producenten aan deze toewijzing bijgedragen. |
(1) Verordening (EG) nr. 1/2003 van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1).
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/27 |
Hogere voorziening ingesteld op 24 september 2018 door Dr. K. Chrysostomides & Co. LLC e.a. tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer — uitgebreid) van 13 juli 2018 in zaak T-680/13: Dr. K. Chrysostomides & Co. LLC e.a./ Europese Raad e.a.
(Zaak C-603/18 P)
(2018/C 427/35)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwiranten: Dr. K. Chrysostomides & Co. LLC e.a. (vertegenwoordiger: P. Tridimas, Barrister)
Andere partijen in de procedure: Europese Raad; Europese Commissie; Europese Centrale Bank; Eurogroep, vertegenwoordigd door de Raad van de Europese Unie; Europese Unie, vertegenwoordigd door de Europese Commissie
Conclusies
|
— |
vernietiging van de beslissing van het Gerecht; |
|
— |
toewijzing van de door rekwiranten in de procedure voor het Gerecht geformuleerde vorderingen; |
|
— |
verwijzing van de verwerende partijen in de kosten van de hogere voorziening en de procedure voor het Gerecht. |
Middelen en voornaamste argumenten
Rekwiranten stellen dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door:
|
(a) |
vast te stellen dat de Eurogroep niet van Cyprus heeft geëist om de maatregelen te nemen die hun verlies hebben doen lijden of dat die maatregelen niet vereist waren door een aan de EU toe te rekenen handeling;. |
|
(b) |
te oordelen dat het perscommuniqué van de ECB van 21 maart 2013 de rekwiranten geen schade heeft toegebracht; |
|
(c) |
op basis van bepaalde andere handelingen te verklaren dat de verwerende partijen niet van Cyprus hebben geëist om die schadelijke maatregelen verder ten uitvoer te leggen of om de schadelijke maatregelen vast te stellen die bij de wijzigingen van de schadelijke decreten zijn ingevoerd op 30 juli 2013; |
|
(d) |
te oordelen dat niet alle schadelijke maatregelen door besluit 2013/236 van de Raad (1) waren vereist; |
|
(e) |
geen gekwalificeerde schending vast te stellen van het eigendomsrecht, zoals dat wordt beschermd door artikel 17, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de EU en artikel 1 van protocol nr. 1 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden; van het beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen en van het non-discriminatiebeginsel. |
Rekwiranten voeren aan dat de schadelijke maatregelen niet voldoen aan het vereiste dat beperkingen van het eigendomsrecht bij wet moeten zijn voorzien of aan het evenredigheidsvereiste. Volgens de rekwiranten hebben de gedragingen van de verwerende partijen een gewettigd vertrouwen gewekt dat er geen bail-inmaatregelen zouden worden genomen die aanleiding zouden geven tot „haircuts” van hun activa. Zij menen dat de depositiehouders en/of aandeelhouders van de bank van Cyprus en Laiki zijn gediscrimineerd, met name ten opzichte van depositiehouders respectievelijk aandeelhouders van banken in andere lidstaten van de eurozone die financiële bijstand hebben gekregen, vergelijkbaar met diegene die aan Cyprus was toegekend.
(1) Besluit 2013/236/EU van de Raad van 25 april 2013 gericht tot Cyprus inzake specifieke maatregelen om de financiële stabiliteit en de duurzame groei te herstellen (PB 2013, L 141, blz. 32).
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/28 |
Hogere voorziening ingesteld op 24 september 2018 door Eleni Pavlikka Bourdouvali en anderen tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer, uitgebreid) van 13 juli 2018 in zaak T-786/14, Eleni Pavlikka Bourdouvali en anderen / Raad van de Europese Unie en anderen
(Zaak C-604/18 P)
(2018/C 427/36)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwiranten: Eleni Pavlikka Bourdouvali en anderen (vertegenwoordigers: P. Tridimas, Barrister, K. Chrysostomides, Δικηγόρος)
Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie, Europese Commissie, Europese Centrale Bank, Eurogroep, vertegenwoordigd door de Raad van de Europese Unie, Europese Unie, vertegenwoordigd door de Europese Commissie
Conclusies
|
— |
de beslissing van het Gerecht vernietigen; |
|
— |
de door rekwiranten in de procedure voor het Gerecht ingestelde vorderingen toewijzen; |
|
— |
de verwerende partijen verwijzen in de kosten van deze hogere voorziening en in die van de procedure voor het Gerecht. |
Middelen en voornaamste argumenten
Rekwiranten zijn van mening dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door:
|
(a) |
te oordelen dat de Eurogroep Cyprus niet heeft verplicht maatregelen te nemen die hen hebben geschaad dan wel dat deze maatregelen niet voortvloeiden uit aan de EU toe te rekenen handelingen; |
|
(b) |
te oordelen dat het persbericht van de ECB van 21 maart 2013 rekwiranten niet heeft benadeeld; |
|
(c) |
te verklaren dat de verwerende partijen met bepaalde andere handelingen Cyprus niet hebben verplicht om de schadeveroorzakende maatregelen te blijven toepassen en/of niet hebben verlangd dat deze maatregelen, die zijn ingevoerd bij de wijziging op 30 juli 2013 van de schadelijke decreten, werden vastgesteld; |
|
(d) |
te oordelen dat niet alle schadelijke maatregelen werden opgelegd bij besluit 2013/236/EG (1) van de Raad; |
|
(e) |
vast te stellen dat er geen sprake was van ernstige schending van het eigendomsrecht, zoals beschermd door artikel 17, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 1 van Protocol nr. 1 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, noch van het beginsel van het gewettigd vertrouwen, noch van het beginsel van non-discriminatie. |
Rekwiranten betogen dat de schadeveroorzakende maatregelen niet voldoen aan het vereiste dat beperkingen van het eigendomsrecht bij wet moeten worden opgelegd, en evenmin aan het vereiste van evenredigheid. Zij zijn van mening dat het gedrag van de verwerende partijen een gewettigd vertrouwen heeft gewekt dat er geen „bail-in”-maatregelen zouden worden genomen die een „haircut” van hun activa zouden meebrengen. Zij stellen dat zij als deposanten, aandeelhouders of obligatiehouders van de Bank van Cyprus en/of Laiki onder meer gediscrimineerd zijn ten opzichte van deposanten, aandeelhouders of obligatiehouders van banken in andere lidstaten van de eurozone die financiële bijstand ontvingen die vergelijkbaar is met de bijstand die aan Cyprus is verleend.
(1) Besluit van de Raad van 25 april 2013 gericht tot Cyprus inzake specifieke maatregelen om de financiële stabiliteit en de duurzame groei te herstellen (PB 2013, L 141, blz. 32).
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/29 |
Hogere voorziening ingesteld op 24 september 2018 door Nexans France en Nexans tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 12 juli 2018 in zaak T-449/14, Nexans France en Nexans/Commissie
(Zaak C-606/18 P)
(2018/C 427/37)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirantes: Nexans France en Nexans (vertegenwoordigers: G. Forwood, avocate, M. Powell, A. Rogers, Solicitors)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 12 juli 2018, Nexans France en Nexans/Commissie (T-449/14, EU:T:2018:456); |
|
— |
terugverwijzing van de zaak naar het Gerecht om beslissen op de vordering tot nietigverklaring van het bestreden besluit voor zover het rekwirantes betreft; |
|
— |
verlaging van de aan rekwirantes opgelegde geldboeten met een bedrag dat overeenstemt met een lagere coëfficiënt voor de ernst; en |
|
— |
verwijzing van de Commissie in de kosten van de hogere voorziening en van de procedure bij het Gerecht. |
Middelen en voornaamste argumenten
|
1. |
Eerste middel: onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van artikel 20, lid 2, onder b), en c), van verordening nr. 1/2003 (1) betreffende het kopiëren van niet-onderzochte elektronische gegevens, in de zin dat het kopiëren van niet-onderzochte elektronische gegevens niet onder de bevoegdheden van de Commissie viel; |
|
2. |
Tweede middel: onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van artikel 20, lid 2, van verordening nr. 1/2003 betreffende de voortzetting van de inspectie in de ruimten van de Commissie te Brussel, aangezien de bevoegdheden van de Commissie op grond van dit artikel beperkt zijn tot de ruimten van de betrokken ondernemingen; |
|
3. |
Derde middel: onjuiste rechtsopvatting bij het oordeel dat de Commissie de voorwaarden van de verificatiebeschikking niet heeft overschreden, aangezien de verificatiebeschikking eigenlijk in die zin moet worden opgevat dat hierin is bepaald dat de verificatie uitsluitend kon plaatsvinden in alle door rekwirantes gecontroleerde ruimten; |
|
4. |
Vierde middel: onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van het ontbreken van de gevolgen van schending, doordat het Gerecht krachtens artikel 261 VWEU en artikel 31 van verordening nr. 1/2003 zijn volledige rechtsmacht niet heeft uitgeoefend, en zelf de coëfficiënt voor de ernst heeft verlaagd om rekening te houden met het feit dat het merendeel van de verkopen in het bestreden besluit feitelijk niet door de inbreuk was geraakt; en |
|
5. |
Vijfde middel: een kennelijke beoordelingsfout en motiveringsgebrek met betrekking tot de extra 2 % voor de „Europese configuratie”, aangezien er geen redenen zijn aangevoerd waarom de Europese configuratie voor de Europa-Azië extra vervalsing in de mededinging binnen de EER heeft veroorzaakt. |
(1) Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1).
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/30 |
Hogere voorziening ingesteld op 24 september 2018 door NKT Verwaltungs GmbH, voorheen nkt cables GmbH, NKT A/S, voorheen NKT Holding A/S tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 12 juli 2018 in zaak T-447/14, NKT Verwaltungs en NKT / Commissie
(Zaak C-607/18 P)
(2018/C 427/38)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirantes: NKT Verwaltungs GmbH, voorheen nkt cables GmbH, NKT A/S, voorheen NKT Holding A/S (vertegenwoordigers: B. Creve, advocaat, M. Kofmann, advokat)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
Rekwirantes verzoeken het Hof om:
|
— |
het bestreden arrest geheel of gedeeltelijk te vernietigen; |
|
— |
het litigieuze besluit (1) geheel of gedeeltelijk nietig te verklaren; |
|
— |
subsidiair, de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht om te oordelen overeenkomstig het arrest van het Hof van Justitie; |
|
— |
een maatregel tot organisatie van de procesgang te gelasten, en |
|
— |
de Commissie te verwijzen in de kosten van zowel de procedure in hogere voorziening als de procedure voor het Gerecht. |
Middelen en voornaamste argumenten
Eerste middel: het Gerecht heeft de geografische reikwijdte van de inbreuk onjuist vastgesteld.
Tweede middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van onjuiste rechtsopvattingen bij het bepalen van de omvang van de EVI (2) en de reikwijdte van de betrokkenheid van NKT bij de EVI en haar wetenschap van de EVI.
Derde middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van onjuiste rechtsopvattingen door te oordelen dat de rechten van verdediging van de rekwiranten niet geschonden waren.
Vierde middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van onjuiste rechtsopvattingen door rekwirantes' middel inzake de nietigverklaring of beperking van de boete te verwerpen.
(1) Besluit van de Commissie C(2014) 2139 final van 2 april 2014 inzake een procedure op grond van artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 53 EER-overeenkomst.
(2) Enkele en voortdurende inbreuk.
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/30 |
Beroep ingesteld op 2 oktober 2018 — Commissie/Polen
(Zaak C-619/18)
(2018/C 427/39)
Procestaal: Pools
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Banks, H. Krämer, S. Kaleda, gemachtigden)
Verwerende partij: Republiek Polen
Conclusies
|
— |
vaststelling dat de Republiek Polen, door de pensioenleeftijd van de rechters van de Sąd Najwyższy te verlagen en deze verlaagde pensioenleeftijd toe te passen op de rechters die voor 3 april 2018 waren benoemd, en door de president van de Republiek Polen de discretionaire bevoegdheid te verlenen om de ambtstermijn van de rechters van de Sąd Najwyższy te verlengen, de verplichtingen niet is nagekomen die krachtens artikel 19, lid 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie in samenhang met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie op haar rusten; |
|
— |
verwijzing van de Republiek Polen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ten eerste stelt de Commissie dat de bepalingen van de ustawa o Sądzie Najwyższym (wet op de Sąd Najwyższy) van 8 december 2017, waarbij de pensioenleeftijd is verlaagd van de zittende rechters die voor de dag van inwerkingtreding van deze wet (3 april 2018) in de Sąd Najwyższy waren benoemd, een schending vormen van het beginsel dat rechters niet uit hun ambt kunnen worden ontzet.
Ten tweede stelt de Commissie dat de bepalingen van de wet op de Sąd Najwyższy waarbij de president van de Republiek Polen de discretionaire bevoegdheid is verleend om de ambtstermijn van de rechters van de Sąd Najwyższy te verlengen, een schending vormen van het beginsel van de onafhankelijkheid van rechters.
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/31 |
Beroep ingesteld op 2 oktober 2018 — Hongarije / Europees Parlement, Raad van de Europese Unie
(Zaak C-620/18)
(2018/C 427/40)
Procestaal: Hongaars
Partijen
Verzoekende partij: Hongarije (vertegenwoordigers: M. Z. Fehér, M. M. Tátrai. en G. Tornyai, gemachtigden)
Verwerende partijen: Europees Parlement, Raad van de Europese Unie
Conclusies
|
— |
richtlijn (EU) 2018/957 van het Europees Parlement en de Raad van 28 juni 2018 tot wijziging van richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (1) nietig verklaren, subsidiair |
|
— |
artikel 1, punt 2, onder a), van richtlijn (EU) 2018/957 van het Europees Parlement en de Raad nietig verklaren, waarbij gewijzigd artikel 3, lid 1, onder c), en derde alinea, van richtlijn 96/71/EG vastgesteld worden, |
|
— |
artikel 1, punt 2, onder b), van richtlijn (EU) 2018/957 van het Europees Parlement en de Raad nietig verklaren, waarbij lid 1 bis wordt ingevoegd in artikel 3 van richtlijn 96/71/EG, |
|
— |
artikel 1, punt 2, onder c), van richtlijn (EU) 2018/957 van het Europees Parlement en de Raad nietig verklaren, |
|
— |
artikel 3, lid 3, van richtlijn (EU) 2018/957 van het Europees Parlement en de Raad nietig verklaren, alsmede |
|
— |
het Europees Parlement en de Raad verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter staving van haar beroep voert de Hongaarse regering vijf middelen aan:
|
1. |
In de eerste plaats betoogt de Hongaarse regering dat de bestreden richtlijn niet is vastgesteld op de juiste rechtsgrondslag. Gelet op de doelstelling en inhoud ervan heeft deze richtlijn — anders dan de in de richtlijn als rechtsgrondslag vermelde wetgevingsbevoegdheid overeenkomstig artikel 53, lid 1, VWEU en 62 VWEU met betrekking tot het vrij verrichten van diensten — uitsluitend of minstens hoofdzakelijk betrekking op de bescherming van de werknemers, zodat de Uniewetgever de richtlijn had moeten vaststellen op grond van artikel 153 VWEU, of minstens primair op deze rechtsgrondslag (eerste middel). |
|
2. |
In de tweede plaats is de bestreden richtlijn volgens de Hongaarse regering in strijd met artikel 153, lid 5, VWEU, dat de wetgevingsbevoegdheid van de Unie uitsluit wat de regeling van de beloning voor werk betreft, voor zover de Uniewegever heeft vastgesteld dat de beloning van werknemers moet overeenstemmen met de regeling die geldt in de lidstaat op wiens grondgebied de werknemer is gedetacheerd en dus een bepaling heeft vastgesteld die in wezen betrekking heeft op de beloning. Om deze reden heeft de Uniewetgever de in de bestreden richtlijn vermelde rechtsgrondslagen gekozen, aangezien het bij gebreke van bevoegdheid van de Unie de enige mogelijkheid was om de kwestie van de beloning te regelen, die een van de centrale elementen van de richtlijn is. Bijgevolg is sprake van misbruik van bevoegdheid (tweede middel). |
|
3. |
In de derde plaats is de Hongaarse regering van mening dat de bestreden richtlijn in strijd is met het vrij verrichten van diensten als bedoeld in artikel 56 VWEU, aangezien de verplichtingen en beperkingen die deze richtlijn oplegt aan in een lidstaat gevestigde ondernemingen die werknemers detacheren naar een andere lidstaat in het kader van het verrichten van diensten, discriminerend, niet noodzakelijk en onevenredig zijn gelet op het beoogde doel. Bovendien schendt het bepaalde in de bestreden richtlijn op het gebied van het vervoer artikel 58, lid 1, VWEU (derde middel). |
|
4. |
In de vierde plaats stelt de Hongaarse regering dat de bestreden richtlijn in strijd is met het vrij verrichten van diensten als bedoeld in artikel 56 VWEU, aangezien de richtlijn de uitoefening van deze vrijheid van haar werkingssfeer uitsluit wat betreft de uitoefening van het stakingsrecht en andere maatregelen waarin is voorzien in de respectieve regelingen van de lidstaten op het gebied van de arbeidsverhoudingen, alsmede het recht om te onderhandelen over collectieve arbeidsovereenkomsten, deze te sluiten en te doen uitvoeren, alsmede collectieve maatregelen te treffen (vierde middel). |
|
5. |
In de vijfde plaats schendt de bestreden richtlijn verordening (EG) nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissten uit overeenkomst (2), alsmede de beginselen van rechtszekerheid en van duidelijkheid van de wetgeving, aangezien door deze richtlijn de toepassing van verordening nr. 593/2008 wordt gewijzigd zonder de bepalingen ervan te wijzigen, waardoor aanzienlijke rechtsonzekerheid ontstaat wat de juiste toepassing van de verordening betreft. Tevens is sprake van schending van het beginsel van duidelijkheid van de wetgeving en bijgevolg van het rechtszekerheidsbeginsel wegens het onbepaalde karakter van het begrip beloning als bedoeld in de bestreden richtlijn en de onzekerheden met betrekking tot de uitlegging van dit begrip (vijfde middel). |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/32 |
Beroep ingesteld op 5 oktober 2018 — Europese Commissie / Republiek Slovenië
(Zaak C-628/18)
(2018/C 427/41)
Procestaal: Sloveens
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: T. Scharf, G. von Rintelen, B. Rous Demiri)
Verwerende partij: Republiek Slovenië
Conclusies
|
— |
vaststellen dat de Republiek Slovenië, door niet (alle) wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van richtlijn 2002/92/EG en richtlijn 2011/61/EU en aan richtlijn (EU) 2016/1034 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juni 2016 tot wijziging van richtlijn 2014/65/EU betreffende markten voor financiële instrumenten, of door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de verplichtingen die krachtens artikel 93 van richtlijn 2014/65/EU zoals gewijzigd bij artikel 1 van richtlijn (EU) 2016/1034 op haar rusten niet is nagekomen, |
|
— |
de Republiek Slovenië krachtens artikel 260, lid 3, VWEU de betaling van een dwangsom van 7 224 EUR per dag opleggen, te rekenen vanaf de uitspraak in de onderhavige zaak, omdat zij haar verplichting tot uitvoering van richtlijnen 2014/65/EU en 2016/1034/EU niet is nagekomen, |
|
— |
de Republiek Slovenië krachtens artikel 260, lid 3, VWEU de betaling van een forfaitair dagelijks bedrag van 1 978 EUR opleggen, vermenigvuldigd met het aantal dagen dat de inbreuk duurt tot een bedrag van ten minste 496 000 EUR, |
|
— |
de Republiek Slovenië verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Krachtens artikel 93 van richtlijn 2014/65/EU zoals gewijzigd bij artikel 1 van richtlijn 2016/1034 dienden de lidstaten uiterlijk op 3 juli 2017 de nodige bepalingen vast te stellen om aan deze richtlijn te voldoen en deze bekend te maken, en deze onverwijld aan de Commissie mee te delen.
Aangezien de Republiek Slovenië de Commissie na het verstrijken van voorgemelde termijn niet had meegedeeld welke maatregelen zij ter uitvoering van genoemde richtlijnen had getroffen, heeft laatstgenoemde besloten zich tot het Hof te wenden.
Met haar beroep geeft de Commissie het Hof in overweging, de Republiek Slovenië de betaling van een forfaitair dagelijks bedrag en een dwangsom op te leggen.
De omzettingstermijn van de richtlijn is verlopen op 3 juli 2017.
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/33 |
Beroep ingesteld op 12 oktober 2018 — Europese Commissie/Hongarije
(Zaak C-637/18)
(2018/C 427/42)
Procestaal: Hongaars
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Petersen en K. Talabér-Ritz, gemachtigden)
Verwerende partij: Hongarije
Conclusies
|
— |
vaststellen dat Hongarije niet heeft voldaan aan de verplichtingen die op deze lidstaat rusten krachtens artikel 13, lid 1, van richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (1), gelezen in samenhang met bijlage XI bij die richtlijn, doordat de grenswaarde voor de daggemiddelde PM10–concentratie sinds 1 januari 2005 jaarlijks stelselmatig en voortdurend wordt overschreden in de agglomeratie van Boedapest (HU0001) en de Sajó-vallei (HU0008); |
|
— |
vaststellen dat Hongarije niet heeft voldaan aan de verplichtingen die op deze lidstaat rusten krachtens artikel 13, lid 1, van richtlijn 2008/50, gelezen in samenhang met bijlage XI bij die richtlijn, doordat de grenswaarde voor de daggemiddelde PM10–concentratie sinds 11 juni 2011 jaarlijks (met uitzondering van 2014) stelselmatig en voortdurend wordt overschreden in de agglomeratie van Pécs (HU0006); |
|
— |
vaststellen dat Hongarije sinds 11 juni 2010 niet voldoet aan de verplichting die in artikel 23, lid 1, van richtlijn 2008/50, gelezen in samenhang met bijlage XV bij die richtlijn, is neergelegd en met name besloten ligt in de tweede alinea van dat artikel, volgens welke verplichting de periode van overschrijding van grenswaarden zo kort mogelijk wordt gehouden; |
|
— |
Hongarije verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Vanaf 1 januari 2005 wordt de dagelijkse grenswaarde voor PM10 in twee luchtkwaliteitszones overschreden, en vanaf 11 juni 2011 ook nog in een derde. Ondanks die inbreuk op artikel 13, lid 1, van richtlijn 2008/50, gelezen in samenhang met bijlage XI bij die richtlijn, heeft Hongarije in strijd met artikel 23, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 2008/50 als onderdeel van de luchtkwaliteitsplannen geen passende maatregelen getroffen, zodat de periode van overschrijding van de grenswaarde zo kort mogelijk kan worden gehouden.
Dat er geen effectieve maatregelen zijn genomen, blijkt onder meer uit de lengte van de periode van overschrijding van de grenswaarde, uit het aantal malen dat de grenswaarde wordt overschreden en hoe dat aantal zich ontwikkelt, alsmede uit een grondige bestudering van de luchtkwaliteitsplannen van de Hongaarse instanties.
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/34 |
Beroep ingesteld op 13 oktober 2018 — Europese Commissie / Italiaanse Republiek
(Zaak C-644/18)
(2018/C 427/43)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Gattinara en K. Petersen, gemachtigden)
Verwerende partij: Italiaanse Republiek
Conclusies
Verzoekster vraagt het Hof vast te stellen dat de Italiaanse Republiek,
|
1) |
door systematisch en voortdurend de concentratiewaarden voor PM10 te hebben overschreden, waarbij deze overschrijding nog steeds aan de gang is,
|
|
2) |
door vanaf 11 juni 2010 niet de passende maatregelen te hebben genomen om de naleving te waarborgen van de grenswaarden voor PM10 in de onder 1) genoemde zones, de verplichting niet is nagekomen die op haar rust krachtens artikel 23, lid 1, van richtlijn 2008/50/EG, afzonderlijk gelezen of in samenhang met bijlage XV, punt A, ervan, en inzonderheid de verplichting krachtens artikel 23, lid 1, tweede alinea, van deze richtlijn, teneinde ervoor te zorgen dat de periode van overschrijding zo kort mogelijk wordt gehouden, en |
|
3) |
de kosten van het onderhavige geding zal dragen. |
Middelen en voornaamste argumenten
Met haar eerste middel stelt de Commissie dat uit de gegevens over de concentratie van PM10 in de lucht blijkt dat artikel 13 juncto bijlage XI van richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (PB 2015, L 50, blz. 1) systematisch en voortdurend wordt geschonden. Volgens deze gezamenlijke bepalingen mag het concentratieniveau van de genoemde stof bepaalde grenswaarden, per dag en per jaar, niet overschrijden. In bepaalde zones zijn deze grenswaarden ononderbroken gedurende meer dan tien jaar niet nageleefd.
Met haar tweede middel voert de Commissie aan dat de Italiaanse Republiek de verplichting niet is nagekomen die op haar rust krachtens artikel 23, lid 1, afzonderlijk gelezen of in samenhang met bijlage XV, punt A, van richtlijn 2008/50/EG. In de eerste plaats maken de luchtkwaliteitsplannen die zijn vastgesteld na de overschrijding van de grenswaarden voor de concentratie van PM 10, het immers niet mogelijk om de grenswaarden na te leven en evenmin om de periode van overschrijding zo kort mogelijk te houden. In de tweede plaats bevatten veel van die plannen niet de in bijlage XV, punt A, bedoelde informatie, die nochtans verplicht is ingevolge artikel 23, lid 1, derde alinea, van deze richtlijn.
Gerecht
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/36 |
Arrest van het Gerecht van 4 oktober 2018 — Daimler AG / Europese Commissie
(Zaak T-128/14) (1)
(„Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Documenten betreffende de procedure van artikel 29 van richtlijn 2007/46/EG, op grond waarvan een lidstaat mag weigeren voertuigen te registreren die een ernstig gevaar betekenen voor de verkeersveiligheid, dan wel het milieu of de volksgezondheid ernstig schaden - Geweigerde toegang - Uitzondering ter bescherming van inspecties, onderzoeken en audits - Algemeen vermoeden - Verdrag van Aarhus - Geweigerde inzage in het dossier - Artikel 41 van het Handvest van de grondrechten”)
(2018/C 427/44)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Daimler AG (Stuttgart, Duitsland) (vertegenwoordigers: C. Arhold, B. Schirmer en N. Wimmer, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Clotuche-Duvieusart, vervolgens G. Wilms en F. Clotuche-Duvieusart, en uiteindelijk H. Krämer en F. Clotuche-Duvieusart, gemachtigden, aanvankelijk bijgestaan door R. Van der Hout, vervolgens door R. Van der Hout en C. Wagner, advocaten)
Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Simm en A. Jensen, gemachtigden), Europees Parlement (vertegenwoordigers: N. Görlitz en L. Visaggio, gemachtigden)
Voorwerp
Vordering krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit Ares(2013) 3715941 van de Commissie van 13 december 2013 waarbij is geweigerd verzoekster toegang te verlenen tot de documenten betreffende de procedure die door de Franse Republiek is ingeleid uit hoofde van artikel 29 van richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn) (PB 2007, L 263, blz. 1)
Dictum
|
1) |
Besluit Ares(2013) 3715941 van de Europese Commissie van 13 december 2013 houdende weigering om aan Daimler AG toegang te verlenen tot documenten betreffende de procedure die de Franse Republiek heeft ingeleid op grond van artikel 29 van richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn), wordt nietig verklaard. |
|
2) |
De Commissie zal behalve haar eigen kosten ook die van Daimler AG dragen. |
|
3) |
De Raad van de Europese Unie en het Europees Parlement zullen hun eigen kosten dragen. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/37 |
Arrest van het Gerecht van 26 september 2018 — EAEPC / Commissie
(Zaak T-574/14) (1)
(„Mededinging - Mededingingsregelingen - Parallelhandel in geneesmiddelen - Overeenkomst waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen de prijzen die in rekening worden gebracht in geval van wederverkoop in Spanje en de prijzen die in rekening worden gebracht bij uitvoer naar andere lidstaten - Verzoek om een klacht opnieuw te onderzoeken na arresten van het Hof en het Gerecht - Artikel 266 VWEU - Afwijzing van een klacht - Geen belang van de Unie - Staking van de mededingingsverstorende gedragingen - Geen mededingingsverstorende gevolgen die voortduren - Behandeling van de zaak door een mededingingsautoriteit van een lidstaat - Verplichtingen op het gebied van het onderzoek van een klacht - Artikel 105 VWEU - Artikel 7 van verordening (EG) nr. 1/2003 - Procedurele rechten van een klager - Motiveringsplicht”)
(2018/C 427/45)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: European Association of Euro-Pharmaceutical Companies (EAEPC) (Brussel, België) (vertegenwoordigers: J. L. Buendía Sierra, L. Ortiz Blanco, Á. Givaja Sanz en M. Araujo Boyd, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Castilla Contreras, F. Jimeno Fernández en C. Vollrath, gemachtigden)
Interveniënten aan de zijde van de verwerende partij: GlaxoSmithKline plc (Brentford, Verenigd Koninkrijk) en GlaxoSmithKline SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: aanvankelijk I. S. Forrester, QC, en A. Komninos, advocaat, vervolgens A. Komninos)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2014) 3654 final van de Commissie van 27 mei 2014 houdende afwijzing van de door verzoekster ingediende klacht inzake een inbreuk op artikel 101 VWEU die vermeend door Glaxo Wellcome SA is gepleegd (zaak COMP/AT.36957 — Glaxo Wellcome).
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Elk van de partijen draagt haar eigen kosten. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/38 |
Arrest van het Gerecht van 27 september 2018 — Ezz e.a. / Raad
(Zaak T-288/15) (1)
(„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen vanwege de situatie in Egypte - Bevriezing van tegoeden - Ontvankelijkheid - Doelstellingen - Criteria voor opneming van de beoogde personen op de lijst - Verlenging van de vermelding van verzoekers op de lijst van beoogde personen - Feitelijke basis - Exceptie van onwettigheid - Rechtsgrondslag - Evenredigheid - Recht op een eerlijk proces - Vermoeden van onschuld - Recht op behoorlijk bestuur - Onjuiste rechtsopvatting - Kennelijk onjuiste beoordeling - Recht op eigendom - Rechten van de verdediging - Recht op effectieve rechterlijke bescherming”)
(2018/C 427/46)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: Ahmed Abdelaziz Ezz (Gizeh, Egypte), Abla Mohammed Fawzi Ali Ahmed Salama (Caïro, Egypte), Khadiga Ahmed Ahmed Kamel Yassin, (Gizeh), Shahinaz Abdel Azizabdel Wahab Al Naggar (Gizeh) (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Lewis, B. Kennelly, QC, J. Pobjoy, barrister, J. Binns, S. Rowe, solicitors en J.-F. Bellis, advocaat, vervolgens B. Kennelly, J. Pobjoy, S. Rowe en H. de Charette, advocaat)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bishop en I. Gurov, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring, ten eerste, van besluit (GBVB) 2015/486 van de Raad van 20 maart 2015 tot wijziging van besluit 2011/172/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen vanwege de situatie in Egypte (PB 2015, L 77, blz. 16), ten tweede, van besluit (GBVB) 2016/411 van de Raad van 18 maart 2016 tot wijziging van besluit 2011/172/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen vanwege de situatie in Egypte (PB 2016, L 74, blz. 40), en, ten derde, van besluit (GBVB) 2017/496 van de Raad van 21 maart 2017 tot wijziging van besluit 2011/172/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen vanwege de situatie in Egypte (PB 2017, L 76, blz. 22), voor zover deze handelingen verzoekers betreffen
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Ahmed Abdelaziz Ezz, Abla Mohammed Fawzi Ali Ahmed Salama, Khadiga Ahmed Ahmed Kamel Yassin en Shahinaz Abdel Azizabdel Wahab Al Naggar dragen hun eigen kosten alsmede die van de Raad van de Europese Unie. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/39 |
Arrest van het Gerecht van 9 oktober 2018 — 1&1 Telecom/Commissie
(Zaak T-43/16) (1)
(„Beroep tot nietigverklaring - Mededinging - Concentraties - Detailhandelsmarkt van diensten van mobiele telecommunicatie en wholesalemarkt voor toegang en gespreksopbouw in Duitsland - Verwerving van E-Plus door Telefónica Deutschland - Besluit waarbij een concentratie verenigbaar met de interne markt en met de werking van de EER-Overeenkomst wordt verklaard - Tenuitvoerlegging van het niet-MNO-deel van de definitieve toezeggingen - Handelingen die niet vatbaar zijn voor beroep - Niet-ontvankelijkheid”)
(2018/C 427/47)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: 1&1 Telecom GmbH (Montabaur, Duitsland) (vertegenwoordigers: J.-O. Murach, advocaat, en P. Alexiadis, solicitor)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: N. Khan, M. Farley en C. Vollrath, gemachtigden)
Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Telefónica Deutschland Holding AG (München, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Bauer, H.-J. Freund, B. Herbers en K. Baubkus, advocaten)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van een besluit van de Commissie dat zou zijn vervat in de brief van 19 november 2015 inzake de tenuitvoerlegging van de corrigerende maatregelen betreffende niet-MNO’s als neergelegd in de definitieve toezeggingen waaraan een verbindend karakter is verleend bij besluit C(2014) 4443 final van de Commissie van 2 juli 2014 waarbij een concentratie verenigbaar wordt verklaard met de interne markt en de werking van de EER-overeenkomst, mits bepaalde toezeggingen worden nagekomen (zaak M.7018 — Telefónica Deutschland/E-Plus)
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
1&1 Telecom GmbH zal haar eigen kosten dragen alsook die van de Europese Commissie en van Telefónica Deutschland Holding AG, met uitzondering van de kosten die de Commissie heeft gemaakt in het kader van de exceptie van niet-ontvankelijkheid die is afgewezen bij de beschikking van 22 juni 2016, 1&1 Telecom/Commissie (T-43/16, EU:T:2016:402). |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/39 |
Arrest van het Gerecht van 26 september 2018 — Puma/EUIPO — Doosan Machine Tools (PUMA)
(Zaak T-62/16) (1)
(„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk PUMA - Oudere internationale beeldmerken PUMA - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 5, van verordening (EU) 2017/1001]”)
(2018/C 427/48)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Puma SE (Herzogenaurach, Duitsland) (vertegenwoordiger: P. González-Bueno Catalán de Ocón, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Folliard-Monguiral en D. Walicka, gemachtigden)
Interveniërende partij: Doosan Machine Tools Co. Ltd (Seongsan-gu, Zuid-Korea), die werd toegestaan om in de plaats te treden van de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO (vertegenwoordigers: R. Böhm en S. Overhage, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 4 december 2015 (zaak R 1052/2015-4) inzake een oppositieprocedure tussen Puma en Doosan Infracore Co. Ltd
Dictum
|
1) |
De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 4 december 2015 (zaak R 1052/2015-4) wordt vernietigd. |
|
2) |
Het EUIPO wordt verwezen in zijn eigen kosten en in de kosten van Puma SE. |
|
3) |
Doosan Machine Tools Co. Ltd zal haar eigen kosten dragen. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/40 |
Arrest van het Gerecht van 10 oktober 2018 — Rheinmetall Waffe Munition/EUIPO (VANGUARD)
(Zaak T-93/16) (1)
(„Uniemerk - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie - Woordmerk VANGUARD - Absolute weigeringsgronden - Geen beschrijvend karakter - Onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EU) 2017/1001]”)
(2018/C 427/49)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Rheinmetall Waffe Munition GmbH (Südheide, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Schmidt, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) (vertegenwoordiger: A. Schifko, gemachtigde)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 19 november 2015 (zaak R 69/2015-2) inzake de internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie van het woordmerk VANGUARD
Dictum
|
1) |
De beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 19 november 2015 (zaak R 69/2015-2) wordt vernietigd. |
|
2) |
Het EUIPO wordt verwezen in de kosten. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/41 |
Arrest van het Gerecht van 4 oktober 2018 — Griekenland / Commissie
(Zaak T-272/16) (1)
(„ELGF en Elfpo - Van financiering uitgesloten uitgaven - Uitgaven door de Helleense republiek - Forfaitaire financiële correcties - Eenmalige financiële correcties - Regeling inzake oppervlaktegebonden steun - Begrip blijvend grasland - Voorwaarden voor het toepassen van een forfaitaire correctie van 25 % - Forfaitaire correctie van 10 % - Forfaitaire correctie van 5 % - Artikel 31, lid 4, van verordening (EG) nr. 1290/2005 - Essentiële controles - Aanvullende controles - Meerjarige maatregelen - Projecten van lange duur”)
(2018/C 427/50)
Procestaal: Grieks
Partijen
Verzoekende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: G. Kanellopoulos, O. Tsirkinidou, A. Vasilopoulou, D. Ntourntoureka en E. Leftheriotou, gemachtigden)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk D. Triantafyllou en J. Aquilina, vervolgens D. Triantafyllou, J. Aquilina en K. Skelly, en ten slotte D. Triantafyllou en J. Aquilina, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot gedeeltelijke nietigverklaring van uitvoeringsbesluit (EU) 2016/417 van de Commissie van 17 maart 2016 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB 2016, L 75, blz. 16).
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
De Helleense republiek wordt verwezen in de kosten. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/41 |
Arrest van het Gerecht van 4 oktober 2018 — Paice/EUIPO — Blackmore (DEEP PURPLE)
(Zaak T-328/16) (1)
(„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk DEEP PURPLE - Ouder niet-ingeschreven merk DEEP PURPLE - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 4, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 4, van verordening (EU) 2017/1001] - Regeling inzake de common law-vordering wegens onrechtmatig gebruik van een benaming (action for passing off) - Geen gevaar voor misleidende voorstelling”)
(2018/C 427/51)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Ian Paice (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: M. Engelman, barrister, en J. Stephenson, solicitor)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) (vertegenwoordigers: D. Gája en D. Walicka, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Richard Hugh Blackmore (New York, New York, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Edwards-Stuart, vervolgens T. Alkin, barristers)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 21 maart 2016 (zaak R 736/2015-5) inzake een oppositieprocedure tussen Paice en Blackmore
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Ian Paice wordt verwezen in de kosten. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/42 |
Arrest van het Gerecht van 4 oktober 2018 — Blackmore/EUIPO — Paice (DEEP PURPLE)
(Zaak T-344/16) (1)
(„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk DEEP PURPLE - Ouder niet-ingeschreven merk DEEP PURPLE - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 4, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 4, van verordening (EU) 2017/1001] - Regeling inzake de common law-vordering wegens onrechtmatig gebruik van een benaming (action for passing off) - Geen gevaar voor misleidende voorstelling - Artikel 177, lid 1, onder d), van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht - Niet-ontvankelijkheid”)
(2018/C 427/52)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Richard Hugh Blackmore (New York, New York, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Edwards-Stuart, vervolgens T. Alkin, barristers)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) (vertegenwoordigers: D. Gája en D. Walicka, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Ian Paice (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: M. Engelman, barrister, en J. Stephenson, solicitor)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 21 maart 2016 (zaak R 736/2015-5) inzake een oppositieprocedure tussen Paice en Blackmore
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Richard Hugh Blackmore wordt verwezen in de kosten. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/43 |
Arrest van het Gerecht van 4 oktober 2018 — Blackmore/EUIPO — Paice (DEEP PURPLE)
(Zaak T-345/16) (1)
(„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk DEEP PURPLE - Ouder niet-ingeschreven merk DEEP PURPLE - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 4, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 4, van verordening (EU) 2017/1001] - Regeling inzake de common law-vordering wegens onrechtmatig gebruik van een benaming (action for passing off) - „Goodwill” - Niet-inachtneming van de vormvereisten - Artikel 177, lid 1, onder d), van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht - Niet-ontvankelijkheid”)
(2018/C 427/53)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Richard Hugh Blackmore (New York, New York, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Edwards-Stuart, vervolgens T. Alkin, barristers)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) (vertegenwoordigers: D. Gája en D. Walicka, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Ian Paice (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: M. Engelman, barrister, en J. Stephenson, solicitor)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 21 maart 2016 (zaak R 880/2015-5) inzake een oppositieprocedure tussen Paice en Blackmore
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Richard Hugh Blackmore wordt verwezen in de kosten. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/43 |
Arrest van het Gerecht van 26 september 2018 — Portugal / Commissie
(Zaak T-463/16) (1)
(„ELGF en Elfpo - Aan financiering onttrokken uitgaven - Oppervlaktesteun - Verlaging of uitsluiting bij niet-naleving van de voorschriften inzake de randvoorwaarden - Verordening (EG) nr. 73/2009 - Verordening (EG) nr. 1122/2009 - Verordening (EG) nr. 885/2006 - Evenredigheid”)
(2018/C 427/54)
Procestaal: Portugees
Partijen
Verzoekende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes, M. Figueiredo, J. Saraiva de Almeida en P. Estêvão, gemachtigden)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Sauka, gemachtigde, bijgestaan door M. Marques Mendes en A. Dias Henriques, advocaten)
Voorwerp
Verzoek op grond van artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1059 van de Commissie van 20 juni 2016 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB 2016, L 173, blz. 59), voor zover dit besluit de Portugese Republiek betreft
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
De Portugese Republiek zal haar eigen kosten dragen en drie vierde van de kosten van de Europese Commissie. |
|
3) |
De Commissie zal een vierde van haar kosten dragen. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/44 |
Arrest van het Gerecht van 4 oktober 2018 — Marina Tataram / Europese Commissie
(Zaak T-546/16) (1)
(„Openbare dienst - Ambtenaren - Aanpassing van bezoldigingen - Verordening (EU) nr. 423/2014 - Salarisafrekening - Beroepstermijn - Verval - Niet-ontvankelijkheid”)
(2018/C 427/55)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Marina Tataram (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Salerno, vervolgens F. Moyse, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Currall en G. Gattinara, vervolgens G. Gattinara en L. Radu Bouyon, gemachtigden)
Interveniënten aan de zijde van de verwerende partij): Europees Parlement (vertegenwoordigers: E. Taneva en M. Ecker, gemachtigden), Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Bauer en M. Veiga, vervolgens M. Bauer en R. Meyer, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van het besluit tot vaststelling van verzoeksters bezoldiging over de maand mei 2014, zoals dat is geconcretiseerd in de haar op 15 mei 2014 toegezonden salarisafrekening over die maand, de eerste salarisafrekening waarbij toepassing wordt gegeven aan verordening (EU) nr. 423/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 houdende aanpassing met ingang van 1 juli 2012 van de bezoldigingen en de pensioenen van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie, alsmede van de aanpassingscoëfficiënten die van toepassing zijn op deze bezoldigingen en pensioenen (PB 2014, L 129, blz. 12)
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Marina Tataram wordt verwezen in de kosten. |
|
3) |
Het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie dragen hun eigen kosten. |
(1) PB C 178 van 01.06.2015 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie onder nummer F-42/15 en op 1 september 2016 overgedragen aan het Gerecht van de Europese Unie).
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/45 |
Arrest van het Gerecht van 4 oktober 2018 — PD / EIB
(Zaak T-615/16) (1)
(„Openbare dienst - Personeel van de EIB - Psychisch geweld - Volledige en blijvende invaliditeit - Verzoek om erkenning dat de ziekte een beroepsziekte is - Beroep ingesteld vóór de afsluiting van de procedure voor erkenning van een beroepsziekte - Niet-ontvankelijkheid”)
(2018/C 427/56)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: PD (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: B. Maréchal, advocaat)
Verwerende partij: Europese Investeringsbank (vertegenwoordigers: T. Gilliams en G. Faedo, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 270 VWEU en artikel 50 bis van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, strekkende tot vergoeding, door de EIB, van de schade die verzoeker zou hebben geleden door het psychisch geweld van zijn hiërarchieke meerdere en het niet-treffen van adequate maatregelen door de EIB om deze situatie te verhelpen en zijn gezondheid te beschermen
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. |
|
2) |
PD en de Europese Investeringsbank (EIB) dragen elk hun eigen kosten. |
(1) PB C 371 van 10.10.2016 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie onder nummer F-45/16 en op 1 september 2016 overgedragen aan het Gerecht).
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/45 |
Arrest van het Gerecht van 26 september 2018 — Franse Republiek / Commissie
(Zaak T-682/16) (1)
(„ELGF - Oppervlaktegebonden steun - Procedure tot schorsing van de maandelijkse betalingen aan een lidstaat - Artikel 41, lid 2, onder b), van verordening (EU) nr. 1306/2013 - Essentiële onderdelen van het nationale controlesysteem - Geconstateerde tekortkomingen - Actieplan met duidelijke voortgangsindicatoren dat is vastgesteld in overleg met de Commissie - Evenredigheid”)
(2018/C 427/57)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: F. Alabrune, D. Colas, D. Segoin, A.-L. Desjonquères en S. Horrenberger, gemachtigden)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: X. Lewis en D. Triantafyllou, gemachtigden)
Interveniënte aan de zijde van verzoekende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes, M. Figueiredo, P. Estêvão en J. Saraiva de Almeida, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit C(2016) 4287 final van de Commissie van 12 juli 2016 tot schorsing van de maandelijkse betalingen uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) aan Frankrijk.
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
De Franse Republiek draagt haar eigen kosten alsmede die van de Europese Commissie. |
|
3) |
De Portugese Republiek draagt haar eigen kosten. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/46 |
Arrest van het Gerecht van 9 oktober 2018 — Multiconnect / Commissie
(Zaak T-884/16) (1)
(„Beroep tot nietigverklaring - Mededinging - Concentraties - Detailhandelsmarkt voor mobiele telecommunicatie en wholesalemarkt voor toegang en gespreksopbouw in Duitsland - Verwerving van E-Plus door Telefónica Deutschland - Besluit waarbij een concentratie verenigbaar wordt verklaard met de interne markt en met de werking van de EER-Overeenkomst - Tenuitvoerlegging van het niet MNO-deel van de definitieve toezeggingen - Handelingen die niet vatbaar zijn voor beroep - Niet-ontvankelijkheid”)
(2018/C 427/58)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Multiconnect GmbH (München, Duitsland) (vertegenwoordigers: J.-M. Schultze, S. Pautke en C. Ehlenz, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: N. Khan, M. Farley en C. Vollrath, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende onder meer tot nietigverklaring van de besluiten van de Commissie die zouden zijn vervat in de e-mailberichten van 11 en 29 oktober 2016 inzake de tenuitvoerlegging van de corrigerende maatregelen betreffende niet-MNO’s, als neergelegd in de definitieve toezeggingen waaraan een verbindend karakter is verleend bij besluit C(2014) 4443 final van de Commissie van 2 juli 2014, waarbij een concentratie verenigbaar wordt verklaard met de interne markt en met de werking van de EER-Overeenkomst, mits bepaalde toezeggingen worden nagekomen (zaak M.7018 — Telefónica Deutschland/E-Plus).
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Op de verzoeken tot interventie van Telefónica Deutschland Holding AG en Drillisch AG hoeft niet te worden beslist. |
|
3) |
Multiconnect GmbH draagt haar eigen kosten en die van de Europese Commissie. |
|
4) |
Telefónica Deutschland Holding draagt haar eigen kosten in verband met het verzoek tot interventie. |
|
5) |
Drillisch draagt haar eigen kosten in verband met het verzoek tot interventie. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/47 |
Arrest van het Gerecht van 9 oktober 2018 — Mass Response Service/Commissie
(Zaak T-885/16) (1)
(„Beroep tot nietigverklaring - Mededinging - Concentraties - Detailhandelsmarkt van diensten van mobiele telecommunicatie en wholesalemarkt voor toegang en gespreksopbouw in Duitsland - Verwerving van E-Plus door Telefónica Deutschland - Besluit waarbij een concentratie verenigbaar met de interne markt en met de werking van de EER-Overeenkomst wordt verklaard - Tenuitvoerlegging van het niet-MNO-deel van de definitieve toezeggingen - Handelingen die niet vatbaar zijn voor beroep - Niet-ontvankelijkheid”)
(2018/C 427/59)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Mass Response Service GmbH (Wenen, Oostenrijk) (vertegenwoordigers: J.-M. Schultze, S. Pautke en C. Ehlenz, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: N. Khan, M. Farley en C. Vollrath, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van met name de besluiten van de Commissie die zouden zijn vervat in de e-mails van 24 en 29 oktober 2016 inzake de tenuitvoerlegging van de corrigerende maatregelen betreffende niet-MNO’s als neergelegd in de definitieve toezeggingen waaraan een verbindend karakter is verleend bij besluit C(2014) 4443 final van de Commissie van 2 juli 2014 waarbij een concentratie verenigbaar wordt verklaard met de interne markt en de werking van de EER-overeenkomst, mits bepaalde toezeggingen worden nagekomen (zaak M.7018 — Telefónica Deutschland/E-Plus)
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Er hoeft geen uitspraak te worden gedaan over de door Telefónica Deutschland Holding AG en Drillisch AG ingestelde verzoeken tot interventie. |
|
3) |
Mass Response Service GmbH zal haar eigen kosten dragen alsook de kosten van de Europese Commissie. |
|
4) |
Telefónica Deutschland Holding zal haar eigen kosten in verband met het verzoek tot interventie dragen. |
|
5) |
Drillisch zal haar eigen kosten in verband met het verzoek tot interventie dragen. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/48 |
Arrest van het Gerecht van 4 oktober 2018 — Proof IT / EIGE
(Zaak T-914/16) (1)
(„Overheidsopdrachten voor dienstverlening - Aanbestedingsprocedure - Verzoek om prestaties die in twee percelen zijn opgedeeld - Advies op het gebied van bedrijfsbeheer - Onderhoud en update van statistiekentools en -bronnen - Afwijzing van de offerte van een inschrijver - Gunningscriteria - Transparantie - Gelijke behandeling - Kennelijke beoordelingsfout - Niet-contractuele aansprakelijkheid”)
(2018/C 427/60)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Proof IT SIA (Riga, Republiek Letland) (vertegenwoordigers: J. Jerņeva, en D. Pāvila, advocaten)
Verwerende partij: Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE) (vertegenwoordigers: J. Stuyck, V. Ost en M. Vanderstraeten, advocaten)
Voorwerp
Enerzijds, verzoek op grond van artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van het besluit van het EIGE in het kader van de aanbestedingsprocedure voor de gunning van de twee percelen van de „Raamovereenkomst voor het onderhoud en de update van de genderstatistiekentools en -bronnen van het EIGE” EIGE/2016/OPER/01, aan verzoekster meegedeeld bij brief van 14 oktober 2016, houdende afwijzing van verzoeksters offerte en gunning van de raamovereenkomst aan een andere inschrijver en, anderzijds, verzoek op grond van artikel 268 VWEU tot vergoeding van de schade die verzoekster zou hebben geleden door het verlies van een kans of het verlies van de opdracht zelf
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Proof IT SIA wordt verwezen in de kosten. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/48 |
Arrest van het Gerecht van 27 september 2018 — Mellifera/Commissie
(Zaak T-12/17) (1)
(„Consumentenbescherming - Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1056 - Uitvoeringsverordening tot verlenging van de goedkeuringsperiode van de werkzame stof glyfosaat - Verordening (EG) nr. 1367/2006 - Verzoek tot interne herziening - Artikel 2, lid 1, onder g), en artikel 10, lid 1, van verordening nr. 1367/2006 - Maatregel van individuele strekking - Verdrag van Aarhus”)
(2018/C 427/61)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Mellifera eV, Vereinigung für wesensgemäße Bienenhaltung (Rosenfeld, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Willand, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Gattinara en C. Hermes, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek op grond van artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit Ares (2016) 6306335 van de Commissie van 8 november 2016 houdende afwijzing van het verzoek tot interne herziening, op grond van artikel 10 van verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen (PB 2006, L 264, blz. 13), van uitvoeringsverordening (EU) 2016/1056 van de Commissie van 29 juni 2016 tot wijziging van uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de goedkeuringsperiode van de werkzame stof glyfosaat (PB 2016, L 173, blz. 52)
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Mellifera eV, Vereinigung für wesensgemäße Bienenhaltung wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Europese Commissie. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/49 |
Arrest van het Gerecht van 4 oktober 2018 — Constantinescu/Parlement
(Zaak T-17/17) (1)
(„Openbare dienst - Ambtenaren - Schoolbezoek - Toelating tot een kinderdagverblijf - Besluit tot plaatsing van een kind in een ander kinderdagverblijf dan waar het voorheen was ingeschreven - Onjuiste aanduiding van de verwerende partij in het verzoekschrift - Niet-ontvankelijkheid - Aansprakelijkheid”)
(2018/C 427/62)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Radu Constantinescu (Kreuzweiler, Duitsland) (vertegenwoordigers: S. Rodrigues en A. Blot, advocaten)
Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: E. Taneva en L. Deneys, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, strekkende ten eerste tot nietigverklaring van het besluit van het Bureau infrastructuur en logistiek Luxemburg tot inschrijving van verzoekers kind in het kinderdagverblijf van Europese school Luxemburg II — Bertrange-Mamer en, bijgevolg, tot weigering van toelating tot het kinderdagverblijf van Europese school Luxemburg I — Kirchberg, en van het besluit van het Europees Parlement van 7 oktober 2016 tot afwijzing van verzoekers klacht, en ten tweede tot vergoeding van de materiële en immateriële schade die hij zou hebben geleden.
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Het Europees Parlement wordt verwezen in de kosten. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/50 |
Arrest van het Gerecht van 10 oktober 2018 — LA Superquimica/EUIPO — D-Tack (D-TACK)
(Zaak T-24/17) (1)
(„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk D-TACK - Ouder nationaal woordmerk TACK - Bewijs van normaal gebruik van het oudere merk - Gebruik in een andere vorm - Afwijzing van de oppositie - Artikel 15, lid 1, tweede alinea, onder a), en artikel 42, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 18, lid 1, tweede alinea, onder a), en artikel 47, leden 2 en 3, van verordening (EU) 2017/1001] - Regel 20, lid 1, van verordening (EG) nr. 2868/1995 [thans artikel 8, leden 1 en 7, van gedelegeerde verordening (EU) 2018/625]”)
(2018/C 427/63)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: LA Superquimica, SA (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordiger: A. Canela Giménez, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) (vertegenwoordiger: D. Gája, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: D-Tack GmbH (Hüttlingen, Duitsland)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 15 november 2016 (zaak R 1983/2015-4) inzake een oppositieprocedure tussen LA Superquimica en D-Tack
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
LA Superquimica, SA wordt verwezen in de kosten. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/50 |
Arrest van het Gerecht van 27 september 2018 — TenneT Holding/EUIPO — Ngrid Intellectual Property (NorthSeaGrid)
(Zaak T-70/17) (1)
(„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk NorthSeaGrid - Ouder Uniebeeldmerk en ouder Uniewoordmerk nationalgrid - Relatieve weigeringsgrond - Geen verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”)
(2018/C 427/64)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: TenneT Holding BV (Arnhem, Nederland) (vertegenwoordiger: K. Limperg, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Ngrid Intellectual Property Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: F. Traub, solicitor)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 21 november 2016 (zaak R 1607/2015-5) inzake een oppositieprocedure tussen Ngrid Intellectual Property en TenneT Holding
Dictum
|
1) |
Punt 1 van het dispositief van de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 21 november 2016 (zaak R 1607/2015-5) inzake een oppositieprocedure tussen Ngrid Intellectual Property Ltd en TenneT Holding BV wordt vernietigd. |
|
2) |
Het EUIPO zal, behalve zijn eigen kosten, de kosten van TenneT Holding dragen. |
|
3) |
Ngrid Intellectual Property zal haar eigen kosten dragen. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/51 |
Arrest van het Gerecht van 27 september 2018 — Spiegel–Verlag Rudolf Augstein en Sauga / ECB
(Zaak T-116/17) (1)
(„Toegang tot documenten - Besluit 2004/258/EG - Documenten betreffende de staatsschuld en het begrotingstekort van een lidstaat - Weigering van toegang - Uitzonderingen inzake het economisch beleid van de Unie of een lidstaat”)
(2018/C 427/65)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partijen: Spiegel-Verlag Rudolf Augstein GmbH & Co. KG (Hamburg, Duitsland) en Michael Sauga (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Koreng en T. Feldmann, advocaten)
Verwerende partij: Europese Centrale Bank (vertegenwoordigers: F. von Lindeiner en T. Filipova, gemachtigden, bijgestaan door D. Sarmiento Ramírez-Escudero en L. E. Capiel, advocaten)
Voorwerp
Beroep krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van een bij brief van 15 december 2016 aan verzoekende partijen medegedeeld besluit van de directie van de ECB tot afwijzing van het door hen ingediende verzoek om toegang tot twee documenten betreffende het overheidstekort en de staatsschuld van de Helleense Republiek.
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Spiegel-Verlag Rudolf Augstein GmbH & Co. KG en Michael Sauga dragen hun eigen kosten alsmede die van de Europese Centrale Bank (ECB). |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/52 |
Arrest van het Gerecht van 11 oktober 2018 — M&T Emporia Ilektrikon-Ilektronikon Eidon/EUIPO (fluo.)
(Zaak T-120/17) (1)
(„Uniemerk - Aanvraag voor Uniebeeldmerk fluo. - Gedeeltelijke afwijzing van de inschrijvingsaanvraag - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001]”)
(2018/C 427/66)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: M&T Emporia Ilektrikon-Ilektronikon Eidon AE (Thessaloniki, Griekenland) (vertegenwoordiger: A. Spyridonos, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) (vertegenwoordigers: M.d.M. Baldares en J. Ivanauskas, gemachtigden)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 2 december 2016 (zaak R 863/2016-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken fluo. als Uniemerk
Dictum
|
1) |
Punt 2 van het dictum van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 2 december 2016 (zaak R 863/2016-2) wordt vernietigd. |
|
2) |
Het EUIPO wordt verwezen in zijn eigen kosten alsook in die van M & T Emporia Ilektrikon-Ilektronikon Eidon AE, daaronder begrepen de door deze laatste in verband met de beroepsprocedure voor de kamer van beroep van het EUIPO gemaakte noodzakelijke kosten. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/52 |
Arrest van het Gerecht van 4 oktober 2018 — Asolo/EUIPO — Red Bull (FLÜGEL)
(Zaak T-150/17) (1)
(„Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniewoordmerk FLÜGEL - Oudere nationale woordmerken …VERLEIHT FLÜGEL en RED BULL VERLEIHT FLÜÜÜGEL - Relatieve weigeringsgronden - Rechtsverwerking wegens gedogen - Artikel 54, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 61, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001] - Geen verwarringsgevaar - Geen soortgelijke waren - Artikel 53, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 60, lid 1, onder a), van verordening 2017/1001] - Artikel 8, lid 1, van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, van verordening 2017/1001]”)
(2018/C 427/67)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Asolo Ltd (Limassol, Cyprus) (vertegenwoordigers: W. Pors en N. Dorenbosch, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Capostagno, A. Folliard-Monguiral en D. Walicka, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Red Bull GmbH (Fuschl am See, Oostenrijk) (vertegenwoordigers: A. Renck en S. Petivlasova, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 17 november 2016 (zaak R 282/2015-5) inzake een nietigheidsprocedure tussen Red Bull en Asolo
Dictum
|
1) |
De beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 17 november 2016 (zaak R 282/2015-5) wordt vernietigd, voor zover deze strekt tot verwerping van het beroep tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling om het Uniewoordmerk FLÜGEL nietig te verklaren voor „alcoholhoudende dranken (uitgezonderd bieren)” en „alcoholhoudende essences; alcoholhoudende extracten; alcoholhoudende vruchtendranken” van klasse 33, in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd. |
|
2) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
|
3) |
Het EUIPO en Red Bull GmbH worden verwezen in hun eigen kosten en in de kosten van Asolo Ltd. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/53 |
Arrest van het Gerecht van 3 oktober 2018 — Unipreus/EUIPO — Wallapop (wallapop)
(Zaak T-186/17) (1)
(„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk wallapop - Ouder nationaal beeldmerk wala w - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] - Soortgelijke diensten”)
(2018/C 427/68)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Unipreus, SL (Lleida, Spanje) (vertegenwoordiger: C. Rivadulla Oliva, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) (vertegenwoordigers: D. Bernabeu, D. Gája en J. Crespo Carrillo, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Wallapop, SL (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordigers: X. Fàbrega Sabaté en J. Sánchez Sánchez-Crespo, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 18 januari 2017 (zaak R 2350/2015-5) inzake een oppositieprocedure tussen Unipreus en Wallapop
Dictum
|
1) |
De beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 18 januari 2017 wordt vernietigd, voor zover daarbij is vastgesteld dat de diensten waarop zaak R 2350/2015-5 betrekking had, verschillend waren. |
|
2) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
|
3) |
Het EUIPO zal behalve zijn eigen kosten de kosten van Unipreus, SL dragen. |
|
4) |
Wallapop, SL zal haar eigen kosten dragen. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/54 |
Arrest van het Gerecht van 27 september 2018 — M J Quinlan & Associates/EUIPO — Intersnack Group (Vorm van een kangoeroe)
(Zaak T-219/17) (1)
(„Uniemerk - Procedure tot vervallenverklaring - Driedimensionaal merk in de vorm van een kangoeroe - Vervallenverklaring - Normaal gebruik van het merk - Artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001] - Bewijs van het normaal gebruik - Wijze van gebruik”)
(2018/C 427/69)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: M J Quinlan & Associates Pty Ltd (Hope Island, Queensland, Australië) (vertegenwoordigers: M. Freiherr von Welser en A. Bender, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) (vertegenwoordigers: A. Söder en D. Hauf, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Intersnack Group GmbH & Co. KG (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: T. Lampel, J. Heidenreich en M. Pfaff, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 27 januari 2017 (zaak R 218/2016-2) inzake een procedure tot vervallenverklaring tussen M J Quinlan & Associates Pty en Intersnack Group
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
M J Quinlan & Associates Pty Ltd wordt verwezen in de kosten. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/55 |
Arrest van het Gerecht van 3 oktober 2018 — Wajos/EUIPO (Vorm van een fles)
(Zaak T-313/17) (1)
(„Uniemerk - Aanvraag voor driedimensionaal Uniemerk - Vorm van een fles - Absolute weigeringsgrond - Onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”)
(2018/C 427/70)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Wajos GmbH (Dohr, Duitsland) (vertegenwoordigers: J. Schneiders, R. Krillke en B. Schneiders, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) (vertegenwoordigers: A. Graul en M. Fischer, gemachtigden)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 15 februari 2017 (zaak R 1526/2016-1) inzake een aanvraag tot inschrijving van een driedimensionaal teken bestaande in de vorm van een fles als Uniemerk
Dictum
|
1) |
De beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 15 februari 2017 (zaak R 1526/2016-1) wordt vernietigd. |
|
2) |
Het EUIPO wordt verwezen in de kosten. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/55 |
Arrest van het Gerecht van 10 oktober 2018 — Cuervo y Sobrinos 1882/EUIPO — A. Salgado Nespereira (Cuervo y Sobrinos LA HABANA 1882)
(Zaak T-374/17) (1)
(„Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk Cuervo y Sobrinos LA HABANA 1882 - Oudere nationale woordmerken CUERVO Y SOBRINO - Relatieve weigeringsgrond - Soortgelijke waren - Overeenstemmende tekens - Artikel 53, lid 1, onder a), en artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 60, lid 1, onder a), en artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] - Kwade trouw - Artikel 52, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 59, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001]”)
(2018/C 427/71)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Cuervo y Sobrinos 1882, SL (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Ferrandis González en V. Balaguer Fuentes, vervolgens S. Ferrandis González, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) (vertegenwoordigers: A. Crawcour en D. Hanf, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: A. Salgado Nespereira, SA (Ourense, Spanje) (vertegenwoordiger: J. L. Rivas Zurdo, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 29 maart 2017 (zaak R 1141/2016-4) inzake een nietigheidsprocedure tussen A. Salgado Nespereira en Cuervo y Sobrinos 1882
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Het incidentele beroep wordt verworpen. |
|
3) |
Cuervo y Sobrinos 1882, SL draagt, naast haar eigen kosten, de helft van de kosten van het EUIPO. |
|
4) |
A. Salgado Nespereira, SA draagt, naast haar eigen kosten, de helft van de kosten van het EUIPO. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/56 |
Arrest van het Gerecht van 25 september 2018 — Grendene/EUIPO — Hipanema (HIPANEMA)
(Zaak T-435/17) (1)
(„Uniemerk - Oppositieprocedure - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie - Beeldmerk HIPANEMA - Ouder nationaal beeldmerk en ouder Uniebeeldmerk Ipanema en iPANEMA - Relatieve weigeringsgrond - Geen gelijksoortige waren - Esthetische complementariteit - Geen verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”)
(2018/C 427/72)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Grendene, SA (Sobral, Brazilië) (vertegenwoordiger: J. L. de Castro Hermida, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) (vertegenwoordiger: V. Ruzek, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Hipanema (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: M. Witukiewicz Sebban, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 20 januari 2017 (zaak R 629/2016-2) inzake een oppositieprocedure tussen Grendene en Hipanema
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Grendene, SA wordt verwezen in de kosten. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/57 |
Arrest van het Gerecht van 27 september 2018 — Sevenfriday/EUIPO — Seven (SEVENFRIDAY)
(Zaak T-448/17) (1)
(„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk SEVENFRIDAY - Ouder Uniewoordmerk SEVEN - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”)
(2018/C 427/73)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Sevenfriday AG (Zürich, Zwitserland) (vertegenwoordigers: M. Mostardini, F. Mellucci, S. Pallavicini en G. Bellomo, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Crespo Carrillo en D. Walicka, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Seven SpA (Leinì, Italië) (vertegenwoordiger: L. Trevisan, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 2 mei 2017 (zaak R 2291/2016-2) inzake een oppositieprocedure tussen Seven en Sevenfriday
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Sevenfriday AG wordt verwezen in de kosten. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/57 |
Arrest van het Gerecht van 27 september 2018 — Sevenfriday/EUIPO — Seven (SEVENFRIDAY)
(Zaak T-449/17) (1)
(„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk SEVENFRIDAY - Ouder Uniewoordmerk SEVEN - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie - Ouder beeldmerk 7SEVEN - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”)
(2018/C 427/74)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Sevenfriday AG (Zürich, Zwitserland) (vertegenwoordigers: M. Mostardini, F. Mellucci, S. Pallavicini en G. Bellomo, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Crespo Carrillo en D. Walicka, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Seven SpA (Leinì, Italië) (vertegenwoordiger: L. Trevisan, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 2 mei 2017 (zaak R 2292/2016-2) inzake een oppositieprocedure tussen Seven en Sevenfriday
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Sevenfriday AG wordt verwezen in de kosten. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/58 |
Arrest van het Gerecht van 27 september 2018 — Wilhelm Sihn jr./EUIPO — in-edit (Camele’on)
(Zaak T-472/17) (1)
(„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk Camele’on - Ouder internationaal en ouder nationaal woordmerk CHAMELEON - Relatieve weigeringsgrond - Geen soortgelijkheid - Geen verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”)
(2018/C 427/75)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Wilhelm Sihn jr. GmbH & Co. KG (Niefern-Öschelbronn, Duitsland) (vertegenwoordiger: H. Twelmeier, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: P. Sipos, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: in-edit Sàrl (Mondorf-les-Bains, Luxemburg)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 25 mei 2017 (zaak R 570/2016-4) inzake een oppositieprocedure tussen Wilhelm Sihn jr. en in-edit
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Wilhelm Sihn jr. GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/59 |
Arrest van het Gerecht van 10 oktober 2018 — L-Shop-Team/EUIPO (bags2GO)
(Zaak T-561/17) (1)
(„Uniemerk - Aanvraag voor Uniebeeldmerk bags2GO - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001]”)
(2018/C 427/76)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: L-Shop-Team GmbH (Dortmund, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Sautter, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) (vertegenwoordigers: V. Mensing en A. Söder, gemachtigden)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 14 juni 2017 (zaak R 1650/2016-5) inzake een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken bags2GO als Uniemerk
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
L-Shop-Team GmbH wordt verwezen in de kosten. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/59 |
Arrest van het Gerecht van 27 september 2018 — Demp/EUIPO (Combinatie van de kleuren geel en grijs)
(Zaak T-595/17) (1)
(„Uniemerk - Aanvraag voor Uniemerk bestaande uit een combinatie van de kleuren geel en grijs - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”)
(2018/C 427/77)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Demp BV (Vianen, Nederland) (vertegenwoordiger: C. Gehweiler, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 10 juli 2017 (zaak R 1624/2016-5) inzake een aanvraag tot inschrijving van een kleurteken bestaande uit een combinatie van de kleuren geel en grijs als Uniemerk
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Demp BV wordt verwezen in de kosten. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/60 |
Arrest van het Gerecht van 9 oktober 2018 — Erdősi Galcsikné / Commissie
(Zaak T-632/17) (1)
(„Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Documenten betreffende de EU-pilotprocedure nr. 8572/16 CHAP(2015) 00353 - Weigering van toegang - Artikel 4, lid 2, derde streepje, van verordening nr. 1049/2001 - Uitzondering inzake de bescherming van het doel van onderzoeken - Algemeen vermoeden van vertrouwelijkheid - Hoger openbaar belang”)
(2018/C 427/78)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Éva Erdősi Galcsikné (Boedapest, Hongarije) (vertegenwoordiger: D. Lazar, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Erlbacher en C. Ehrbar, gemachtigden)
Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Hongarije (vertegenwoordigers: M. Fehér, G. Koós en M. Tátrai, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van de besluiten van de Commissie van 1 juni en 17 juli 2017 waarbij aan verzoekster de toegang werd geweigerd tot de documenten betreffende de EU-pilotprocedure nr. 8572/16 CHAP(2015) 00353
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Éva Erdősi Galcsikné draagt haar eigen kosten alsook die van de Europese Commissie. |
|
3) |
Hongarije draagt zijn eigen kosten. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/60 |
Arrest van het Gerecht van 9 oktober 2018 — Sárossy / Europese Commissie
(Zaak T-633/17) (1)
(„Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Documenten betreffende de EU-pilotprocedure nr. 8572/16 CHAP(2015) 00353 - Weigering van toegang - Artikel 4, lid 2, derde streepje, van verordening nr. 1049/2001 - Uitzondering inzake de bescherming van het doel van onderzoeken - Algemeen vermoeden van vertrouwelijkheid - Hoger openbaar belang”)
(2018/C 427/79)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Róbert Sárossy (Boedapest, Hongarije) (vertegenwoordiger: D. Lazar, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Erlbacher en C. Ehrbar, gemachtigden)
Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Hongarije (vertegenwoordigers: M. Fehér, G. Koós en M. Tátrai, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van de besluiten van de Commissie van 12 juni en 17 juli 2017 waarbij aan verzoeker de toegang werd geweigerd tot de documenten betreffende de EU-pilotprocedure nr. 8572/16 CHAP(2015) 00353
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Róbert Sárossy draagt zijn eigen kosten alsook die van de Europese Commissie. |
|
3) |
Hongarije draagt zijn eigen kosten. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/61 |
Arrest van het Gerecht van 9 oktober 2018 — Pint / Europese Commissie
(Zaak T-634/17) (1)
(„Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Documenten betreffende de EU-pilotprocedure nr. 8572/16 CHAP(2015) 00353 - Weigering van toegang - Artikel 4, lid 2, derde streepje, van verordening nr. 1049/2001 - Uitzondering inzake de bescherming van het doel van onderzoeken - Algemeen vermoeden van vertrouwelijkheid - Hoger openbaar belang”)
(2018/C 427/80)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Anikó Pint (Göd, Hongarije) (vertegenwoordiger: D. Lazar, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Erlbacher en C. Ehrbar, gemachtigden)
Interveniënt aan de zijde van verwerende partij): Hongarije (vertegenwoordigers: M. Fehér, G. Koós en M. Tátrai, gevolmachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van de besluiten van de Commissie van 1 juni en 17 juli 2017 waarbij aan verzoekster de toegang werd geweigerd tot de documenten betreffende de EU-pilotprocedure nr. 8572/16 CHAP(2015) 00353
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Anikó Pint draagt haar eigen kosten alsook die van de Europese Commissie. |
|
3) |
Hongarije draagt zijn eigen kosten. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/62 |
Arrest van het Gerecht van 9 oktober 2018 — De Longhi Benelux/EUIPO (COOKING CHEF GOURMET)
(Zaak T-697/17) (1)
(„Uniemerk - Aanvraag voor Uniewoordmerk COOKING CHEF GOURMET - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), en lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b), en lid 2, van verordening (EU) 2017/1001]”)
(2018/C 427/81)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: De Longhi Benelux SA (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordigers: M. Arnott, A. Nicholls, solicitors, en G. Hollingworth, barrister)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) (vertegenwoordiger: S. Bonne, gemachtigde)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 24 juli 2017 (zaak R 231/2017-1) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken COOKING CHEF GOURMET als Uniemerk
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
De Longhi Benelux wordt verwezen in de kosten. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/62 |
Arrest van het Gerecht van 27 september 2018 — Ntolas/EUIPO — General Nutrition Investment (GN Laboratories)
(Zaak T-712/17) (1)
(„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk GN Laboratories - Ouder Uniewoordmerk GNC - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”)
(2018/C 427/82)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Christos Ntolas (Wuppertal, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Renger, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) (vertegenwoordigers: P. Sipos en D. Walicka, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: General Nutrition Investment Co. (Wilmington, Delaware, Arizona, Verenigde Staten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 18 juli 2017 (zaak R 2358/2016-5) inzake een oppositieprocedure tussen General Nutrition Investment en C. Ntolas
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Christos Ntolas wordt verwezen in de kosten. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/63 |
Arrest van het Gerecht van 4 oktober 2018 — Lincoln Global/EUIPO (FLEXCUT)
(Zaak T-736/17) (1)
(„Uniemerk - Aanvraag voor Uniewoordmerk FLEXCUT - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001]”)
(2018/C 427/83)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Lincoln Global, Inc. (Santa Fe Springs, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: K. Piepenbrink, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) (vertegenwoordigers: J. Ivanauskas en D. Walicka, gemachtigden)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 30 augustus 2017 (zaak R 2225/2016-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken FLEXCUT als Uniemerk
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Lincoln Global, Inc. wordt verwezen in de kosten. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/64 |
Arrest van het Gerecht van 4 oktober 2018 — Frinsa del Noroeste/EUIPO — Alimentos Friorizados (Alfrisa)
(Zaak T-820/17) (1)
(„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk Alfrisa - Ouder Uniebeeldmerk Frinsa F - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”)
(2018/C 427/84)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Frinsa del Noroeste, SA (Santa Eugenia de Ribeira, Spanje) (vertegenwoordiger: J. Botella Reyna, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Alimentos Friorizados, SA (Barberá del Vallés, Spanje) (vertegenwoordiger: S. de Nadal Arce, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 27 september 2017 (zaak R 956/2017-2) inzake een oppositieprocedure tussen Frinsa del Noroeste en Alimentos Friorizados
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Frinsa del Noroeste, SA wordt verwezen in de kosten. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/64 |
Arrest van het Gerecht van 27 september 2018 — Carbon System Verwaltungs/EUIPO (LIGHTBOUNCE)
(Zaak T-825/17) (1)
(„Uniemerk - Aanvraag voor Uniewoordmerk LIGHTBOUNCE - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EU) 2017/1001]”)
(2018/C 427/85)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Carbon System Verwaltungs GmbH (Marktheidenfeld, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Gilch en L. Petri, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) (vertegenwoordigers: S. Hanne en D. Walicka, gemachtigden)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 11 oktober 2017 (zaak R 2301/2016-1) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken LIGHTBOUNCE als Uniemerk
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Carbon System Verwaltungs GmbH wordt verwezen in de kosten. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/65 |
Beschikking van het Gerecht van 19 september 2018 — Roeckl Sporthandschuhe / EUIPO — Roeckl Handschuhe & Accessoires (weergave van een hand)
(Zaak T-537/13) (1)
(„Uniemerk - Oppositieprocedure - Intrekking van oppositie - Afdoening zonder beslissing”)
(2018/C 427/86)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Roeckl Sporthandschuhe GmbH & Co. KG (München, Duitsland) (vertegenwoordigers: O. Baumann, C. Straßberger en F. Römisch, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Roeckl Handschuhe & Accessoires GmbH & Co. KG (München, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Kinkeldey, J. Springer, A. Wagner en S. Brandstätter, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 22 juli 2013 (zaak R 1866/2012-4) inzake een oppositieprocedure tussen Roeckl Sporthandschuhe en Roeckl Handschuhe & Accessoires.
Dictum
|
1) |
Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist. |
|
2) |
Roeckl Sporthandschuhe GmbH & Co. KG en Roeckl Handschuhe & Accessoires GmbH & Co. KG worden elk verwezen in hun eigen kosten en elk in de helft van de kosten van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO). |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/66 |
Beschikking van het Gerecht van 27 september 2018 — HS / EIB
(Zaak T-589/16)
(„Openbare dienst - Personeel van de EIB - Overdracht van pensioenrechten - Overgedragen bedrag - Niet-contractuele aansprakelijkheid - Precontentieuze procedure - Verzoeningsprocedure voor de EIB - Redelijke termijn - Kennelijke niet-ontvankelijkheid”)
(2018/C 427/87)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: HS (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Senes en L. Payot, vervolgens A. Senes, advocaten)
Verwerende partij: Europese Investeringsbank (vertegenwoordigers: aanvankelijk T. Gilliams, G. Nuvoli, P. Kijver en G. Faedo, vervolgens T. Gilliams, P. Kijver en G. Faedo, gemachtigden, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, strekkende tot vergoeding van de schade die verzoekster zou hebben geleden als gevolg van de fouten die de EIB heeft gemaakt bij de overdracht van haar pensioenrechten van de nationale pensioenregeling aan de pensioenregeling van de EIB
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
HS wordt verwezen in de kosten. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/66 |
Beschikking van het Gerecht van 20 september 2018 — RZ / EESC en Comité van de Regio's
(Zaak T-192/17) (1)
(„Openbare dienst - Ambtenaren - [vertrouwelijk] (2) - Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding - Geen bezwarende handeling - Niet-ontvankelijkheid”)
(2018/C 427/88)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: RZ (vertegenwoordiger: M.-A. Lucas, advocaat)
Verwerende partijen: Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) (vertegenwoordigers: M. Pascua Mateo, K. Gambino en L. Camarena Januzec, gemachtigden, bijgestaan door M. Troncoso Ferrer en F.-M. Hislaire, advocaten), Comité van de Regio's (vertegenwoordigers: S. Bachotet, M. Antonini en M. Esparrago Arzadun, gemachtigden, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat)
Voorwerp
Beroep krachtens artikel 270 VWEU, ten eerste strekkende tot nietigverklaring van het besluit van 11 mei 2016 waarbij de secretaris-generaal van het Comité van de Regio’s [vertrouwelijk], een gezamenlijke dienst van het Comité van de Regio’s en het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC), [vertrouwelijk] en ten tweede tot vergoeding van de schade die verzoeker door die besluiten zou hebben geleden
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
RZ wordt verwezen in de kosten. |
(2) Vertrouwelijke gegevens weggelaten.
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/67 |
Beschikking van het Gerecht van 19 september 2018 — SC / Eulex Kosovo
(Zaak T-242/17) (1)
(„Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding - Arbitragebeding - Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Personeel van internationale missies van de Unie - Opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd - Intern vergelijkend onderzoek - Onpartijdigheid van de jury - Niet-verlenging van de overeenkomst voor bepaalde tijd - Gedeeltelijke herkwalificatie van het beroep - Contractuele aansprakelijkheid - Niet-contractuele aansprakelijkheid - Materiële en immateriële schade - Beroep deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk rechtens ongegrond”)
(2018/C 427/89)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: SC (vertegenwoordigers: L. Moro en A. Kunst, advocaten)
Verwerende partij: Eulex Kosovo (vertegenwoordiger: E. Raoult, advocaat)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van verzoeksters sollicitatie naar de post van procureur uit hoofde van het in 2016 door Eulex Kosovo georganiseerde intern vergelijkend onderzoek (vergelijkend onderzoek EK30077) en van het besluit van die missie om haar overeenkomst voor bepaalde tijd niet te verlengen, ten tweede een verzoek krachtens artikel 268 VWEU, strekkende tot vergoeding van de materiële en immateriële schade die verzoekster zou hebben geleden als gevolg van de niet-nakoming door Eulex Kosovo van haar niet-contractuele verplichtingen, en ten derde een verzoek krachtens artikel 272 VWEU strekkende tot veroordeling van Eulex Kosovo tot betaling van een vergoeding wegens de niet-nakoming van haar contractuele verplichtingen
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
SC wordt verwezen in de kosten. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/68 |
Beschikking van het Gerecht van 12 september 2018 — RE / Commissie
(Zaak T-257/17) (1)
(„Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding - Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Stilzwijgende weigering tot toegang - Afdoening zonder beslissing - Uitdrukkelijke weigering van toegang - Aanpassing van conclusies - Artikel 86, lid 4, onder a) en b), van het Reglement voor de procesvoering - Artikel 76, onder d), van het Reglement voor de procesvoering - Niet-ontvankelijkheid”)
(2018/C 427/90)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: RE (vertegenwoordiger: S. Pappas, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Buchet en C. Ehrbar, gemachtigden)
Voorwerp
Ten eerste een verzoek op grond van artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van een stilzwijgend besluit van de Europese Commissie waarbij verzoeksters’ confirmatieve verzoek van 20 januari 2017 om toegang tot documenten is afgewezen en van beschikking C(2017) 3718 definitief van de secretaris-generaal van de Commissie van 24 mei 2017, voor zover daarbij de toegang wordt geweigerd tot een aantekening met betrekking tot de werving van verzoekster en, ten tweede, een verzoek krachtens artikel 268 VWEU tot vergoeding van de schade die zou zijn geleden als gevolg van de weigering tot toegang tot deze documenten en van de vertraging bij de behandeling van het verzoek om toegang tot deze documenten
Dictum
|
1) |
Op de vordering tot nietigverklaring van het stilzwijgend besluit van de Europese Commissie waarbij het confirmatieve verzoek van RE om toegang tot documenten van 20 januari 2017 is afgewezen, hoeft niet meer te worden beslist. |
|
2) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
|
3) |
Elke partij zal haar eigen kosten dragen. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/68 |
Beschikking van het Gerecht van 20 september 2018 — Leino-Sandberg / Parlement
(Zaak T-421/17) (1)
(„Toegang tot documenten - Document betreffende het besluit waarbij aan een derde de volledige toegang wordt geweigerd tot de tabellen met trialogen betreffende het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad over Europol en tot intrekking van de besluiten 2009/371/JBZ en 2005/681/JBZ - Weigering van toegang - Artikel 4, lid 2, tweede streepje, van verordening (EG) nr. 1049/2001 - Uitzondering voor de bescherming van gerechtelijke procedures - Openbaarmaking nadat beroep is ingesteld - Verdwijnen van het procesbelang - Afdoening zonder beslissing”)
(2018/C 427/91)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Päivi Leino-Sandberg (Helsinki, Finland) (vertegenwoordigers: O. Brouwer en S. Schubert, advocaten)
Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: C. Burgos, S. Alves en I. Anagnostopoulou, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit A(2016) 15112 van het Europees Parlement van 3 april 2017 waarbij verzoekster de toegang is geweigerd tot het aan Emilio De Capitani gerichte besluit A(2015) 4931 van het Europees Parlement van 8 juli 2015
Dictum
|
1) |
Op het beroep van Päivi Leino-Sandberg hoeft niet meer te worden beslist. |
|
2) |
Er hoeft niet meer te worden beslist op de verzoeken tot interventie van de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden. |
|
3) |
Elke partij zal haar eigen kosten dragen, daaronder begrepen de kosten van de verzoeken tot interventie. |
|
4) |
De Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden zullen elk hun eigen kosten dragen. Een kopie van deze beschikking wordt hun toegestuurd. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/69 |
Beschikking van het Gerecht van 13 september 2018 — Gratis iç ve Dis Ticaret/EUIPO (gratis)
(Gevoegde zaken T-495/17 en T-496/17) (1)
(„Uniemerk - Aanvragen voor Uniebeeldmerken „gratis” - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), en lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b), en lid 2, van verordening (EU) 2017/1001] - Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is”)
(2018/C 427/92)
Procestaal: Nederlands
Partijen
Verzoekende partij: Gratis iç ve Dis Ticaret AȘ (Istanboel, Turkije), die is toegelaten om in de plaats te treden van Sedes Holding AȘ (vertegenwoordigers: K. Ongena en C. Du Jardin, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Vuijst en A. Folliard-Monguiral, gemachtigden)
Voorwerp
Beroepen tegen de beslissingen van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 30 mei 2017 (zaken R 506/2017-2 en R 507/2017-2) inzake aanvragen tot inschrijving van de beeldtekens „gratis” als Uniemerken
Dictum
|
1) |
De beroepen worden verworpen. |
|
2) |
Gratis iç ve Dis Ticaret AȘ wordt verwezen in de kosten. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/70 |
Beschikking van het Gerecht van 24 september 2018 — Activa Minoristas del Popular/ECB en GAR
(Zaak T-618/17) (1)
(„Beroep tot nietigverklaring - Economisch en monetair beleid - Vaststelling van een afwikkelingsregeling ten aanzien van Banco Popular Español - Beroep tot nietigverklaring - Vereniging die is opgericht na de vaststelling van het bestreden besluit - Niet rechtstreeks geraakt - Kennelijke niet-ontvankelijkheid”)
(2018/C 427/93)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Activa Minoristas del Popular Asociación para la tutela de los inversores minoristas afectados por la resolución, supervisión y gestión del Banco Popular (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: C. Arredondo Díaz, advocaat)
Verwerende partijen: Europese Centrale Bank (vertegenwoordigers: R. Ugena Torrejon en A. Lefterov, gemachtigden), Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (vertegenwoordigers: aanvankelijk B. Meyring, S. Schelo, F. Málaga Diéguez, F. Fernández de Trocóniz Robles, T. Klupsch, M. Bettermann, L. Baudenbacher en S. Ianc, vervolgens B. Meyring, S. Schelo, F. Málaga Diéguez, F. Fernández de Trocóniz Robles, T. Klupsch, M. Bettermann, S. Ianc en M. Rickert, advocaten)
Voorwerp
Beroep krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit SRB/EES/2017/08 van de GAR van 7 juni 2017 betreffende een afwikkelingsregeling ten aanzien van Banco Popular Español, SA
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Op de verzoeken om toelating tot interventie van Banco Santander, SA, Banco Popular Español, SA, het Koninkrijk Spanje, de Europese Commissie en Chavela Inmuebles, SL hoeft niet meer te worden beslist. |
|
3) |
Activa Minoristas del Popular Asociación para la tutela de los inversores minoristas afectados por la resolución, supervisión y gestión del Banco Popular wordt verwezen in de kosten, behalve in die welke verband houden met de verzoeken om toelating tot interventie. |
|
4) |
Banco Santander, Banco Popular Español, het Koninkrijk Spanje, de Commissie en Chavela Inmuebles zullen hun eigen kosten dragen in verband met hun verzoeken om toelating tot interventie. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/71 |
Beschikking van het Gerecht van 18 september 2018 — eSlovensko/Commissie
(Zaak T-664/17) (1)
(„Beroep tot nietigverklaring - Subsidies - Vaststelling van onregelmatigheden - Besluit van de Commissie waarbij een bestuurlijke sanctie wordt opgelegd - Uitsluiting van deelname aan aanbestedingsprocedures en procedures voor de toekenning van uit de algemene begroting van de Unie gefinancierde subsidies gedurende twee jaar - Opname in het systeem voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting - Betwisting - Artikel 76, onder d), van het Reglement voor de procesvoering - Niet-inachtneming van vormvoorschriften - Niet-ontvankelijkheid”)
(2018/C 427/94)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: eSlovensko (Lučenec, Slowakije) (vertegenwoordiger: B. Fridrich, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Dintilhac en L. Flynn, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 21 juni 2017 waarbij verzoekster de bestuurlijke sanctie is opgelegd dat zij gedurende 24 maanden wordt uitgesloten van deelname aan aanbestedingsprocedures en procedures voor de toekenning van subsidies uit de algemene begroting van de Europese Unie en dientengevolge wordt opgenomen in het systeem voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting als voorzien in artikel 108, lid 1, van verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (PB 2012, L 298, blz. 1)
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. |
|
2) |
eSlovensko draagt haar eigen kosten alsmede die van de Europese Commissie. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/71 |
Beschikking van het Gerecht van 28 september 2018 — OPS Újpest/Commissie
(Zaak T-708/17) (1)
(„Beroep tot nietigverklaring - Staatssteun - Door Hongarije verleende steun aan ondernemingen met gehandicapte werknemers - Inleidende onderzoeksprocedure - Vermeende besluiten van de Commissie waarbij de steunmaatregel verenigbaar met de interne markt wordt verklaard - Beroepstermijn - Te late indiening - Niet-ontvankelijkheid”)
(2018/C 427/95)
Procestaal: Hongaars
Partijen
Verzoekende partij: OPS Újpesti Csökkentmunkaképességűek Ipari és Kereskedelmi Kft. (OPS Újpest Kft.) (Budapest, Hongarije) (vertegenwoordiger: L. Szabó, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Bottka en C. Georgieva-Kecsmar, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek op grond van artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluiten die de Commissie genomen zou hebben met betrekking tot de klachten SA.29432 — CP 290/2009 — Hongarije — „Steun voor de indienstneming van gehandicapte werknemers die beweerdelijk onrechtmatig is wegens het discriminerende karakter van de betrokken wettelijke regeling” en SA.45498 (FC/2016) — „Klacht van OPS Újpest-lift Kft betreffende de van 2006 tot 2012 verleende staatssteun aan ondernemingen die gehandicapte werknemers in dienst hebben”
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
OPS Újpesti Csökkentmunkaképességűek Ipari és Kereskedelmi Kft. (OPS Újpest Kft.) wordt verwezen in de kosten. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/72 |
Beschikking van het Gerecht van 28 september 2018 — M-Sansz / Commissie
(Zaak T-709/17) (1)
(„Beroep tot nietigverklaring - Staatssteun - Door Hongarije verleende steun aan ondernemingen met gehandicapte werknemers - Inleidende onderzoeksprocedure - Vermeende besluiten van de Commissie waarbij de steunmaatregel verenigbaar met de interne markt wordt verklaard - Begrip ‚belanghebbende’ - Niet individueel geraakt - Niet-ontvankelijkheid”)
(2018/C 427/96)
Procestaal: Hongaars
Partijen
Verzoekende partij: M-Sansz Kereskedelmi, Termelő és Szolgáltató Kft. (M-Sansz Kft.) (Pécs, Hongarije) (vertegenwoordiger: L. Szabó, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Bottka en C. Georgieva-Kecsmar, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek op grond van artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluiten die de Commissie genomen zou hebben met betrekking tot de klachten SA.29432 — CP 290/2009 — Hongarije — „Steun voor de indienstneming van gehandicapte werknemers die beweerdelijk onrechtmatig is wegens het discriminerende karakter van de betrokken wettelijke regeling” en SA.45498 (FC/2016) — „Klacht van OPS Újpest-lift Kft betreffende de van 2006 tot 2012 verleende staatssteun aan ondernemingen die gehandicapte werknemers in dienst hebben”
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
M-Sansz Kereskedelmi, Termelő és Szolgáltató Kft. (M-Sansz Kft.) wordt verwezen in de kosten. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/73 |
Beschikking van het Gerecht van 28 september 2018 — Lux-Rehab Non-Profit / Commissie
(Zaak T-710/17) (1)
(„Beroep tot nietigverklaring - Staatssteun - Door Hongarije verleende steun aan ondernemingen met gehandicapte werknemers - Inleidende onderzoeksprocedure - Vermeende besluiten van de Commissie waarbij de steunmaatregel verenigbaar met de interne markt wordt verklaard - Begrip ‚belanghebbende’ - Niet individueel geraakt - Niet-ontvankelijkheid”)
(2018/C 427/97)
Procestaal: Hongaars
Partijen
Verzoekende partij: Lux-Rehab Foglalkoztató Non-Profit Kft. (Lux-Rehab Non-Profit Kft.) (Szombathely, Hongarije) (vertegenwoordiger: L. Szabó, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Bottka en C. Georgieva-Kecsmar, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek op grond van artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluiten die de Commissie genomen zou hebben met betrekking tot de klachten SA.29432 — CP 290/2009 — Hongarije — „Steun voor de indienstneming van gehandicapte werknemers die beweerdelijk onrechtmatig is wegens het discriminerende karakter van de betrokken wettelijke regeling” en SA.45498 (FC/2016) — „Klacht van OPS Újpest-lift Kft betreffende de van 2006 tot 2012 verleende staatssteun aan ondernemingen die gehandicapte werknemers in dienst hebben”
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Lux-Rehab Foglalkoztat6 Non-Profit Kft. (Lux-Rehab Non-Profit Kft.) wordt verwezen in de kosten. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/73 |
Beschikking van het Gerecht van 28 september 2018 — Motex / Commissie
(Zaak T-713/17) (1)
(„Beroep tot nietigverklaring - Staatssteun - Door Hongarije verleende steun aan ondernemingen met gehandicapte werknemers - Inleidende onderzoeksprocedure - Vermeende besluiten van de Commissie waarbij de steunmaatregel verenigbaar met de interne markt wordt verklaard - Begrip ‚belanghebbende’ - Niet individueel geraakt - Niet-ontvankelijkheid”)
(2018/C 427/98)
Procestaal: Hongaars
Partijen
Verzoekende partij: Motex Ipari és Szolgáltató Rehabilitációs Kft. (Motex Kft.) (Esztergom-Kertváros, Hongarije) (vertegenwoordiger: L. Szabó, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Bottka en C. Georgieva-Kecsmar, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek op grond van artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluiten die de Commissie genomen zou hebben met betrekking tot de klachten SA.29432 — CP 290/2009 — Hongarije — „Steun voor de indienstneming van gehandicapte werknemers die beweerdelijk onrechtmatig is wegens het discriminerende karakter van de betrokken wettelijke regeling” en SA.45498 (FC/2016) — „Klacht van OPS Újpest-lift Kft betreffende de van 2006 tot 2012 verleende staatssteun aan ondernemingen die gehandicapte werknemers in dienst hebben”
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Motex Ipari és Szolgáltató Rehabilitációs Kft. (Motex Kft.) wordt verwezen in de kosten. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/74 |
Beschikking van het Gerecht van 11 september 2018 — Hermann Biederlack / EUIPO (Feeling home)
(Zaak T-715/17) (1)
(„Uniemerk - Aanvraag voor Uniewoordmerk Feeling home - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] - Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is”)
(2018/C 427/99)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Hermann Biederlack GmbH & Co. KG (Greven, Duitsland) (vertegenwoordiger: T. Seifried, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Söder, gemachtigde)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 14 juni 2017 (zaak R 252/2017-5) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken Feeling home als Uniemerk.
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Hermann Biederlack GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/74 |
Beschikking van het Gerecht van 18 september 2018 — Dreute/Parlement
(Zaak T-732/17) (1)
(„Openbare dienst - Ambtenaren - Detachering in het belang van de dienst - Overplaatsing - Verdwijnen van het procesbelang - Gedeeltelijke afdoening zonder beslissing - Beroep deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk rechtens ongegrond”)
(2018/C 427/100)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Oliver Dreute (Brussel, België) (vertegenwoordigers: L. Levi en A. Blot, advocaten)
Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: L. Darie en R. Ignătescu, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van ten eerste het besluit van de secretaris-generaal van het Parlement van 30 januari 2017 om verzoeker binnen die instelling over te plaatsen, en ten tweede van het besluit van de voorzitter van het Parlement van 20 juli 2017 tot afwijzing van verzoekers klacht en, voor zover nodig, van het besluit van de secretaris-generaal van het Parlement van 12 juli 2017 om verzoeker in het belang van de dienst te detacheren bij de Europese Commissie, alsmede tot vergoeding van de schade die verzoeker zou hebben geleden
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard voor zover het strekt tot nietigverklaring van het besluit van de secretaris-generaal van het Europees Parlement van 12 juli 2017. |
|
2) |
Er behoeft geen uitspraak te worden gedaan over het verzoek tot nietigverklaring van het besluit van de secretaris-generaal van het Parlement van 30 januari 2017 en over het besluit van 20 juli 2017 tot afwijzing van de klacht die Oliver Dreute tegen dat besluit had ingediend. |
|
3) |
Het verzoek tot schadevergoeding wordt kennelijk rechtens ongegrond verklaard. |
|
4) |
Oliver Dreute wordt verwezen in de kosten. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/75 |
Beschikking van het Gerecht van 24 september 2018 — Estampaciones Rubí / Commissie
(Zaak T-775/17) (1)
(„Beroep tot nietigverklaring en wegens nalatigheid - Staatssteun - Door een territoriale entiteit van een lidstaat verleende belastingvoordelen - Steunregeling die onverenigbaar met de interne markt is verklaard - Uitvoering van het besluit - Verplichting om de individuele situatie van de begunstigden te onderzoeken - Geen standpuntbepaling van de Commissie - Niet voor beroep vatbare handeling - Niet-ontvankelijkheid”)
(2018/C 427/101)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Estampaciones Rubí, SAU (Vitoria-Gasteiz, Koninkrijk Spanje) (vertegenwoordigers: D. Armesto Macías en K. Caminos García, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Stromsky en P. Němečková, gemachtigden)
Voorwerp
Primair, verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van de besluiten van de Commissie die zouden zijn vervat in de documenten van 4 december 2012 en 26 maart 2013, met als opschrift „Baskische belastinggeschillen — Niet-nakomingsprocedure 2007/2215 — Informeel bericht in antwoord op de brief van 7 november (Álava)” en „Baskische belastinggeschillen — Niet-nakomingsprocedure 2007/2215 (Álava) — Informeel bericht in antwoord op de brieven die op 22 februari 2013 en op 4 en 12 maart 2013 zijn verstuurd (Álava)”, en, subsidiair, verzoek krachtens artikel 265 VWEU tot vaststelling dat de Commissie ten onrechte niet heeft geantwoord op het door verzoekster in haar brief van 28 juli 2017 geformuleerde verzoek.
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt in zijn geheel niet-ontvankelijk verklaard. |
|
2) |
Estampaciones Rubí, SAU draagt haar eigen kosten alsook die van de Europese Commissie. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/76 |
Beschikking van het Gerecht van 20 september 2018 — Správa železniční dopravní cesty / Commissie en INEA
(Zaak T-815/17) (1)
(„Beroep tot nietigverklaring - Financiële bijstand - Project van gemeenschappelijk belang op het gebied van de trans-Europese netwerken voor vervoer en energie - Diensten in verband met de voorlopige planning van de nieuwe hogesnelheidslijn Dresden-Praag - Besluit inzake subsidiabele kosten - Onjuiste identificatie van de verwerende partij - Niet rechtstreeks geraakt - Niet-ontvankelijkheid”)
(2018/C 427/102)
Procestaal: Tsjechisch
Partijen
Verzoekende partij: Správa železniční dopravní cesty, státní organizace (Praag, Tsjechische Republiek) (vertegenwoordiger: F. Korbel, advocaat)
Verwerende partijen: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Hottiaux en Z. Malůšková, gemachtigden), Uitvoerend Agentschap innovatie en netwerken (vertegenwoordigers: I. Ramallo en I. Barcew, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van de brief van het INEA van 11 oktober 2017 over de eindafrekening en de subsidiabiliteit van de gevorderde bedragen in het kader van de financiële EU-bijstand voor het project van gemeenschappelijk belang „Diensten in verband met de voorlopige planning van een nieuwe hogesnelheidslijn Dresden-Praag”.
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. |
|
2) |
Op het verzoek tot interventie van de Tsjechische Republiek en de Republiek Polen behoeft niet meer te worden beslist. |
|
3) |
Správa železniční dopravní cesty, státní organizace zal haar eigen kosten en die van de Europese Commissie en het Uitvoerend Agentschap innovatie en netwerken (INEA) dragen. |
|
4) |
Správa železniční dopravní cesty, státní organizace, de Commissie, het INEA, de Tsjechische Republiek en de Republiek Polen zullen elk hun eigen kosten in verband met de verzoeken tot interventie dragen. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/77 |
Beschikking van het Gerecht van 13 september 2018 — WH / EUIPO
(Zaak T-819/17) (1)
(„Ambtenarenrecht - Ambtenaren - Beoordelingsronde 2016 - Intrekking van bepaalde vaststellingen in het beoordelingsrapport - Niet-ontvankelijkheid”)
(2018/C 427/103)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: WH (vertegenwoordiger: E. Fontes Vila, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Lukošiūtė en K. Tóth, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 270 VWEU om het EUIPO te gelasten om uit het beoordelingsrapport van verzoekster, dat betrekking heeft op het jaar 2016, elk bezwaar met betrekking tot haar wijze van communicatie te verwijderen, voor zover in die bevindingen de feiten zijn verdraaid en haar grondrecht om haar ideeën en meningen vrijelijk naar voren te brengen, is geschonden.
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. |
|
2) |
WH wordt verwezen in de kosten. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/77 |
Beschikking van het Gerecht van 4 september 2018 — Rewe-Beteiligungs-Holding International / EUIPO — Wessanen Benelux (BonNatura)
(Zaak T-194/18) (1)
(„Uniemerk - Oppositieprocedure - Intrekking van de oppositie - Afdoening zonder beslissing”)
(2018/C 427/104)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Rewe-Beteiligungs-Holding International GmbH (Keulen, Duitsland) (vertegenwoordigers: S. Brandstätter, M. Kinkeldey en J. Rosenhäger, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Sesma Merino en J. Ivanauskas, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Wessanen Benelux BV (Amsterdam, Nederland)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 8 januari 2018 (zaak R 949/2017-5) inzake een oppositieprocedure tussen Wessanen Benelux en Rewe-Beteiligungs-Holding International.
Dictum
|
1) |
Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist. |
|
2) |
Rewe-Beteiligungs-Holding International GmbH wordt verwezen in haar eigen kosten en in de kosten van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO). |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/78 |
Beroep ingesteld op 24 augustus 2018 — Polen/Commissie
(Zaak T-506/18)
(2018/C 427/105)
Procestaal: Pools
Partijen
Verzoekende partij: Republiek Polen (vertegenwoordiger: B. Majczyna, gemachtigde)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
nietigverklaring van uitvoeringsbesluit C(2018) 3826 final van de Commissie van 13 juni 2018 tot onttrekking aan financiering door de Europese Unie van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) (1), voor zover daarbij een bedrag van 1 421 755,79 EUR en 1 436 426,73 EUR, uitgegeven door een door de Republiek Polen erkend betaalorgaan, aan financiering van de Europese Unie wordt onttrokken; |
|
— |
verwijzing van de Europese Commissie in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.
|
1. |
Eerste middel: schending van artikel 52, lid 1, van verordening (EU) nr. 1306/2013 (2) doordat een financiële correctie is aangebracht die berust op een onjuiste vaststelling van de feiten en onjuiste uitlegging van het recht.
|
|
2. |
Tweede middel: schending van artikel 52, lid 2, van verordening (EU) nr. 1306/2013 doordat een forfaitaire correctie is aangebracht die buitensporig hoog is ten opzichte van het risico van eventuele financiële schade voor de begroting van de Unie. Volgens de Republiek Polen is de door de Commissie opgelegde forfaitaire correctie van 5 % te hoog en overschrijdt zij de eventuele maximale schade die het fonds zou kunnen oplopen. |
|
3. |
Derde middel: schending van artikel 296, tweede alinea, VWEU. De Republiek Polen wijst op de tegenstrijdigheden in de brieven die de Commissie in de loop van de onderzoeksprocedure heeft overgelegd en stelt dat de Commissie het middel dat de Republiek Polen een deel van de door haar aangehaalde bepalingen van het Unierecht heeft geschonden, ontoereikend heeft gemotiveerd. |
(1) Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/873 van de Commissie (PB 2018, L 152, blz. 29).
(2) Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB 2013, L 347, blz. 549).
(3) Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1782/2003 (PB 2009, L 30, blz. 16).
(4) Verordening (EG) nr. 1120/2009 van de Commissie van 29 oktober 2009 houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin is voorzien bij titel III van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (PB 2009, L 316, blz. 1).
(5) Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector (PB 2009, L 316, blz. 65).
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/79 |
Beroep ingesteld op 29 augustus 2018 — Del Valle Ruiz e.a. / GAR
(Zaak T-514/18)
(2018/C 427/106)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: Antonio Del Valle Ruiz (Mexico-Stad, Verenigde Mexicaanse Staten) en 36 anderen (vertegenwoordigers: P. Saini, QC, J. Pobjoy, advocaat, en R. Boynton, advocaat)
Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR)
Conclusies
|
— |
het definitieve besluit van het beroepspanel van de GAR in zaak 48/2017 van 19 juni 2018 nietig verklaren, voor zover hierin is beslist dat de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) zich ter rechtvaardiging van het feit dat de documenten waarom verzoeksters hadden verzocht in hun confirmatieve aanvraag van 23 augustus 2017 betreffende de toepassing van een gemaakt afwikkelingsschema voor Banco Popular Español niet openbaar werden gemaakt, kon beroepen op artikel 4, lid 1, onder a), vierde streepje, artikel 4, lid 2, eerste streepje, artikel 4, lid 2, derde streepje, en/of artikel 4, lid 3, van verordening nr. 1049/2001 (1) (en/of de equivalente bepalingen uit het GAR-besluit GAR/ES/2017/01 van 9 februari 2017 betreffende de toegang van het publiek tot documenten van de GAR; |
|
— |
verweerder verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen zes middelen aan.
|
1. |
Eerste middel: het beroepspanel van de GAR heeft artikel 4, lid 1, onder a), vierde streepje, van verordening nr. 1049/2001 geschonden. |
|
2. |
Tweede middel: het beroepspanel heeft artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1049/2001 geschonden. |
|
3. |
Derde middel: het beroepspanel heeft artikel 4, lid 3, van verordening nr. 1049/2001 geschonden. |
|
4. |
Vierde middel: het beroepspanel heeft artikel 4, lid 2, derde streepje, van verordening nr. 1049/2001 geschonden. |
|
5. |
Vijfde middel: het beroepspanel heeft artikel 4, lid 6, van verordening nr. 1049/2001 geschonden. |
|
6. |
Zesde middel: het beroepspanel heeft artikel 11 van verordening nr. 1049/2001 geschonden. |
(1) Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001 L 145, blz. 43).
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/80 |
Beroep ingesteld op 29 augustus 2018 — FAKRO/Commissie
(Zaak T-515/18)
(2018/C 427/107)
Procestaal: Pools
Partijen
Verzoekende partij: FAKRO sp. z o. o. (Nowy Sącz, Polen) (vertegenwoordiger: radca prawny A. Radkowiak-Macuda)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 14 juni 2018 in de procedure betreffende een door FAKRO Sp. z o.o. op 12 juli 2012 bij de Commissie ingediende klacht inzake misbruik van machtspositie door de VELUX-groep (Ref: AT.40026 VELUX); |
|
— |
de Europese Commissie verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.
Eerste middel: een kennelijke beoordelingsfout en een ontoereikende motivering van het bestreden besluit dat heeft geleid tot de conclusie dat de Europese Unie geen belang heeft bij voortzetting van de procedure.
Verzoekster stelt dat de Commissie noch met betrekking tot de voorafgaande voorwaarden voor mogelijk misbruik van een machtspositie, noch met betrekking tot een van de zeven categorieën van vermeende handelingen een definitief standpunt heeft ingenomen. Bij de beoordeling van het middel betreffende de toepassing van afbraakprijzen door de onderneming met een machtspositie, heeft de Commissie haar besluit kritiekloos gebaseerd op de argumenten van die onderneming, zonder rekening te houden met de argumenten van verzoekster, en zelfs zonder ook maar een vereenvoudigd onderzoek naar het probleem uit te voeren. Verzoekster is van mening dat de invoering van een vechtmerk door de onderneming met een machtspositie uitsluitend beoogt het de concurrenten van die laatste onmogelijk te maken de markt te betreden of zich daar te ontwikkelen, en dat de door die onderneming toegepaste investeringskortingen selectief, exclusief en discriminerend zijn, hetgeen strijdig is met artikel 102 VWEU. Volgens verzoekster blijkt duidelijk uit het bewijsmateriaal dat het sluiten van exclusieve contacten door onderneming met een machtspositie in strijd is met artikel 102 VWEU, en zijn voor uitvoering van een onderzoek met dit doel geen aanzienlijke middelen vereist, maar volstaat een verificatie van de door haar ingediende gegevens en het bewijsmateriaal.
Tweede middel: schending van het beginsel van behoorlijk bestuur, in verband met een kennelijke beoordelingsfout inzake het ontbreken van belang van de Europese Unie bij voortzetting van de procedure.
Tussen het indienen van de klacht en het afwijzend besluit zijn meer dan 71 maanden verstreken. De traagheid van het optreden van de Commissie wordt door geen enkele bijzondere omstandigheid gerechtvaardigd. De Commissie bezit grondige kennis van de Europese markt van dakramen. De traagheid van het optreden van de Commissie kan ertoe leiden dat verzoekster zich bij de nationale mededingingsautoriteiten niet kan beroepen op haar rechten wegens de in de nationale wetgeving voorgeschreven verjaringstermijn.
Derde middel: schending van artikel 8, lid 1, van verordening nr. 773/2004 (1) door verzoekster de toegang tot het dossier te weigeren, waardoor haar het recht op doeltreffende verdediging is ontzegd.
Volgens de geldende regels heeft klager, wanneer de Commissie deze in kennis stelt van haar voornemen om aanvraag af te wijzen, het recht op toegang tot documenten waarop de Commissie haar voorlopige beoordeling baseert. In het onderhavige geval heeft de Commissie verzoekster deze toegang niet verleend. Bovendien is de Commissie uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot de beginselen voor de beoordeling van het belang van de Europese Unie door geen betrouwbare analyse te maken van de aard en de gevolgen van de feiten die de onderneming met een machtspositie worden verweten.
(1) Verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie van 7 april 2004 betreffende procedures van de Commissie op grond van de artikelen [101 TFUE] en [102 TFUE] (PB 2004, L 123, blz. 18).
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/81 |
Beroep ingesteld op 13 september 2018 — Vialto Consulting / Europese Commissie
(Zaak T-537/18)
(2018/C 427/108)
Procestaal: Grieks
Partijen
Verzoekende partij: Vialto Consulting Kft. (Boedapest, Hongarije) (vertegenwoordiger: V. Christianos, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
nietigverklaring van de bestreden beslissing van de Commissie, waarbij de Commissie verzoekster voor een periode van twee jaar heeft uitgesloten [van deelname aan aanbestedingsprocedures] en informatie over deze uitsluiting op haar website heeft bekendgemaakt; |
|
— |
veroordeling van de Commissie tot vergoeding van de economische schade die verzoekster heeft geleden wegens, ten eerste, haar uitsluiting voor een periode van twee jaar en, ten tweede, bekendmaking van informatie over deze uitsluiting op de website van de Commissie, waarbij deze schade wordt begroot op 434 889,82 EUR, te vermeerderen met rente vanaf de datum waarop de beslissing is genomen; |
|
— |
veroordeling van de Commissie tot vergoeding van de morele schade die verzoekster heeft geleden wegens, ten eerste, haar uitsluiting voor een periode van twee jaar en, ten tweede, bekendmaking van informatie over deze uitsluiting op de website van de Commissie, waarbij deze schade wordt begroot op 400 000 EUR, te vermeerderen met rente vanaf de datum waarop de beslissing is genomen; |
|
— |
verwijzing van de Commissie in alle proceskosten die verzoekster zullen opkomen. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter onderbouwing van haar beroep tegen beslissing Ares(2018)3463041 van de Europese Commissie van 29 juni 2018 voert verzoekster vier middelen aan.
|
1. |
Eerste middel: schending van artikel 7, lid 1, van verordening nr. 2185/1996, doordat de Commissie zonder gegronde reden aanneemt dat OLAF zijn bevoegdheden niet heeft overschreden tijdens de controle ter plaatse die bij Vialto is uitgevoerd. |
|
2. |
Tweede middel: schending van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten, dat ziet op het recht op behoorlijk bestuur, en ontoereikende motivering. |
|
3. |
Derde middel: schending van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen. |
|
4. |
Vierde middel: schending van het evenredigheidsbeginsel en niet-nakoming van de motiveringsplicht doordat de Europese Commissie, ten eerste, Vialto heeft uitgesloten gedurende een periode van twee jaar en, ten tweede, informatie over deze uitsluiting op haar website heeft bekendgemaakt. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/82 |
Beroep ingesteld op 15 september 2018 — Ayuntamiento de Quart de Poblet/Commissie
(Zaak T-539/18)
(2018/C 427/109)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Ayuntamiento de Quart de Poblet (Quart de Poblet, Spanje) (vertegenwoordigers: B. Sanchis Piqueras en J. Rodríguez Pellitero, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
|
— |
het beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren; |
|
— |
vast te stellen en te verklaren dat: |
|
— |
de verzoekende partij naar behoren heeft voldaan aan de verplichtingen die op haar rusten ingevolge de overeenkomsten; |
|
— |
zij derhalve recht heeft op in die overeenkomsten vastgelegde financiering; |
|
— |
de eis van de Commissie dat bepaalde voor de projecten Diego en Seed ontvangen bedragen worden terugbetaald, ongefundeerd en ongegrond is; |
|
— |
de debetnota’s nietig of in elk geval onrechtmatig te verklaren; |
|
— |
de Commissie te veroordelen tot teruggave van de gevorderde bedragen die reeds terugbetaald zijn; |
|
— |
subsidiair, het door het Gerecht passend geachte deel van de door de Commissie gevorderde bedragen subsidiabel te verklaren; |
|
— |
de Commissie in elk geval in de kosten te verwijzen. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.
|
1. |
Eerste middel: onjuiste indeling van de kosten door de Commissie
|
|
2. |
Tweede middel: onjuiste kwantificering van de kosten door de Commissie
|
|
3. |
Derde middel: wanprestatie zijdens de Commissie
|
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/83 |
Beroep ingesteld op 11 september 2018 — YL / Commissie
(Zaak T-545/18)
(2018/C 427/110)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: YL (vertegenwoordiger: P. Yon, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
|
— |
haar schrapping van de bevorderingslijst 2017 nietig te verklaren; |
|
— |
haar met terugwerkende kracht tot 1 januari 2017 te bevorderen; |
|
— |
haar de schade te vergoeden die zij door de bestreden handelingen heeft geleden: de dagen en de energie die zij heeft gewijd aan dit beroep en de voorbereiding ervan, de strijd tegen het gevoel van afwijzing, uitsluiting en verbetenheid van een gezag dat geacht wordt zich bezig te houden met de belangen van zijn functionarissen en dat jegens hen neutraal en welwillend moet zijn, welke schade wordt begroot op 100 000 EUR; |
|
— |
haar de advocaatkosten en de gerechtskosten te vergoeden ter hoogte van 10 000 EUR; |
|
— |
de Commissie te verwijzen in alle kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.
|
1. |
Eerste middel, ontleend aan schending van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: het „Statuut”), doordat het tot aanstelling bevoegd gezag (hierna: „TABG”) de weigering om haar te bevorderen heeft gebaseerd op een eerder uitgesproken sanctie, terwijl die sanctie reeds van invloed was geweest op haar loopbaan doordat zij in salarisschaal was teruggezet. Voorts is het bestreden besluit genomen op grond dat die sanctie verband hield met het gedrag in de dienst en dit terwijl het sanctiebesluit van 2016 aangaf dat de bestrafte feiten geen enkel verband hielden met haar functie en verantwoordelijkheden. |
|
2. |
Tweede middel, ontleend aan misbruik van bevoegdheid en procedure door het TABG, doordat het zijn bevoegdheid tot bevordering heeft gebruikt om de in 2016 opgelegde sanctie te verzwaren en de bevorderingsprocedure heeft gebruikt om de grenzen te omzeilen die het Statuut aan de opschorting van de plaatsing in een hogere salaristrap stelt. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/84 |
Beroep ingesteld op 14 september 2018 — Teeäär / ECB
(Zaak T-547/18)
(2018/C 427/111)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Raivo Teeäär (vertegenwoordiger: L. Levi, advocaat)
Verwerende partij: Europese Centrale Bank (ECB)
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
|
— |
het besluit van de directie van de ECB van 27 februari 2018, waarbij haar verzoek om hulp bij de overgang naar een loopbaan buiten de ECB is afgewezen, nietig te verklaren; |
|
— |
voor zover nodig, nietig te verklaren het besluit van de directie van 3 juli 2018 tot afwijzing van het bezwaar dat zij tegen het besluit van de directie van 27 februari 2018 heeft ingediend; |
|
— |
vergoeding te gelasten van de materiële schade die zij zou hebben geleden en die bestaat in een financieel pakket ter ondersteuning van de loopbaanovergang dat wordt begroot op 101 447 EUR, vermeerderd met vertragingsrente berekend op basis van het tarief dat de Europese Centrale Bank voor de basisherfinancieringstransacties toepast, plus 3 procentpunten per jaar; |
|
— |
de verwerende partij te verwijzen in alle kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.
|
1. |
Eerste middel, ontleend aan onwettigheid van artikel 2.3.1 van de personeelsverordeningen van de ECB, aangezien dit artikel in strijd is met het beginsel van gelijke behandeling en van evenredigheid; het bestreden besluit bevat bovendien een kennelijke beoordelingsfout. |
|
2. |
Tweede middel, ontleend aan de onwettigheid van artikel 2.3.1 van de personeelsverordeningen van de ECB, aangezien dit artikel discrimineert op grond van leeftijd en dus in strijd is met artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en met de artikelen 2 en 6, lid 1, van richtlijn 2000/78. (1) |
|
3. |
Derde, subsidiair aangevoerd middel, ontleend aan de onwettigheid van het bestreden besluit omdat het een kennelijke beoordelingsfout bevat en de zorgplicht miskent. |
|
4. |
Vierde, subsidiair aangevoerd middel, ontleend aan schending van artikel 2.3.1 van de personeelsverordeningen. |
(1) Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB 2000, L 303, blz. 16).
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/85 |
Beroep ingesteld op 18 september 2018 — Helbert / EUIPO
(Zaak T-548/18)
(2018/C 427/112)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Lars Helbert (Alicante, Spanje) (vertegenwoordiger: H. Tettenborn, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
|
— |
nietig te verklaren het besluit van de jury van vergelijkend onderzoek EUIPO/AD/01/17 (1) van 1 december 2017 en 7 maart 2018 om verzoeker niet op te nemen in de databank van geslaagde kandidaten, in de definitieve versie daarvan nadat EUIPO op 8 juni 2018 haar klacht uit hoofde van artikel 90, lid 2, van het Ambtenarenstatuut had afgewezen; |
|
— |
EUIPO te veroordelen tot betaling van een redelijke, door het Gerecht vast te stellen vergoeding voor de immateriële schade die zij heeft geleden door het besluit van de jury; en |
|
— |
EUIPO te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.
|
1. |
Eerste middel, ontleend aan het feit dat de samenstelling en de consistentie van de jury onregelmatigheden vertoonde, hetgeen rechtstreeks heeft geresulteerd in een gebrek aan samenhang van de beoordeling en schending van de beginselen van gelijke kansen, gelijke behandeling en objectiviteit van de beoordeling, in strijd met de artikelen 3.1 en 2.4 van de algemene regels voor vergelijkende onderzoeken. |
|
2. |
Tweede middel, ontleend aan het feit dat de jury geen vergelijkende beoordeling van de kandidaten heeft uitgevoerd, in strijd met de verplichting tot eerbiediging van het beginsel van gelijke behandeling, gelijke kansen en objectiviteit van de beoordeling overeenkomstig artikel 2.4 van de algemene regels voor vergelijkende onderzoeken. |
|
3. |
Derde middel, ontleend aan kennelijke beoordelingsfouten bij de beoordeling van haar prestatie bij het „specifieke competentiegerichte interview”. |
|
4. |
Vierde middel, ontleend aan het feit dat de jury aankondiging van vergelijkend onderzoek EUIPO/AD/01/17 heeft geschonden alsmede de beginselen van gelijke behandeling, gelijke kansen en de objectiviteit van de beoordeling. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/86 |
Beroep ingesteld op 19 september 2018 — Harrington Padrón/Raad
(Zaak T-550/18)
(2018/C 427/113)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Katherine Nayarith Harrington Padrón (Caracas, Venezuela) (vertegenwoordigers: F. Di Gianni en L. Giuliano, advocaten)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Conclusies
|
— |
nietigverklaring van besluit (GBVB) 2018/901 van de Raad van 25 juni 2018 tot wijziging van besluit (GBVB) 2017/2074 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Venezuela (1), en van uitvoeringsverordening (EU) 2018/899 van de Raad van 25 juni 2018 tot uitvoering van verordening (EU) 2017/2063 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Venezuela (2), voor zover de bepalingen ervan verzoekster betreffen; en |
|
— |
verwijzing van de Raad in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.
|
1. |
Eerste middel: de bestreden handelingen bevatten een kennelijke beoordelingsfout en bevatten geen nauwkeurig en onderling samenhangend bewijs.
|
|
2. |
Tweede middel: de door de bestreden handelingen opgelegde beperkende maatregelen vormen een ongerechtvaardigde en onevenredige beperking van verzoeksters fundamentele eigendomsrecht. |
(1) Besluit (GBVB) 2018/901 van de Raad van 25 juni 2018 tot wijziging van besluit (GBVB) 2017/2074 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Venezuela (PB L 160 I, blz. 12).
(2) Uitvoeringsverordening (EU) 2018/899 van de Raad van 25 juni 2018 tot uitvoering van verordening (EU) 2017/2063 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Venezuela (PB L 160 I, blz. 5).
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/86 |
Beroep ingesteld op 19 september 2018 — Oblitas Ruzza/Raad
(Zaak T-551/18)
(2018/C 427/114)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Sandra Oblitas Ruzza (Caracas, Venezuela) (vertegenwoordigers: F. Di Gianni en L. Giuliano, advocaten)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Conclusies
|
— |
nietigverklaring van besluit (GBVB) 2018/901 van de Raad van 25 juni 2018 tot wijziging van besluit (GBVB) 2017/2074 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Venezuela (1) en van uitvoeringsverordening (EU) 2018/899 van de Raad van 25 juni 2018 tot uitvoering van verordening (EU) 2017/2063 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Venezuela (2), voor zover de bepalingen ervan verzoekster betreffen; en |
|
— |
verwijzing van de Raad in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.
|
1. |
Eerste middel: de bestreden handelingen bevatten een kennelijke beoordelingsfout en bevatten geen nauwkeurig en onderling samenhangend bewijs.
|
|
2. |
Tweede middel: de door de bestreden handelingen opgelegde beperkende maatregelen vormen een ongerechtvaardigde en onevenredige beperking van verzoeksters fundamentele eigendomsrecht. |
(1) Besluit (GBVB) 2018/901 van de Raad van 25 juni 2018 tot wijziging van besluit (GBVB) 2017/2074 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Venezuela (PB L 160 I, blz. 12).
(2) Uitvoeringsverordening (EU) 2018/899 van de Raad van 25 juni 2018 tot uitvoering van verordening (EU) 2017/2063 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Venezuela (PB L 160 I, blz. 5).
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/87 |
Beroep ingesteld op 19 september 2018 — Moreno Reyes/Raad
(Zaak T-552/18)
(2018/C 427/115)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Xavier Antonio Moreno Reyes (Caracas, Venezuela) (vertegenwoordigers: F. Di Gianni en L. Giuliano, advocaten)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Conclusies
|
— |
nietigverklaring van besluit (GBVB) 2018/901 van de Raad van 25 juni 2018 tot wijziging van besluit (GBVB) 2017/2074 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Venezuela (1) en van uitvoeringsverordening (EU) 2018/899 van de Raad van 25 juni 2018 tot uitvoering van verordening (EU) 2017/2063 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Venezuela (2), voor zover de bepalingen ervan verzoeker betreffen; en |
|
— |
verwijzing van de Raad in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker twee middelen aan.
|
1. |
Eerste middel: de bestreden handelingen bevatten een kennelijke beoordelingsfout en bevatten geen nauwkeurig en onderling samenhangend bewijs.
|
|
2. |
Tweede middel: de door de bestreden handelingen opgelegde beperkende maatregelen vormen een ongerechtvaardigde en onevenredige beperking van verzoekers fundamentele eigendomsrecht. |
(1) Besluit (GBVB) 2018/901 van de Raad van 25 juni 2018 tot wijziging van besluit (GBVB) 2017/2074 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Venezuela (PB L 160 I, blz. 12).
(2) Uitvoeringsverordening (EU) 2018/899 van de Raad van 25 juni 2018 tot uitvoering van verordening (EU) 2017/2063 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Venezuela (PB L 160 I, blz. 5).
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/88 |
Beroep ingesteld op 19 september 2018 — Rodríguez Gómez/Raad
(Zaak T-553/18)
(2018/C 427/116)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Delcy Eloina Rodríguez Gómez (Caracas, Venezuela) (vertegenwoordigers: F. Di Gianni en L. Giuliano, advocaten)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Conclusies
|
— |
nietigverklaring van besluit (GBVB) 2018/901 van de Raad van 25 juni 2018 tot wijziging van besluit (GBVB) 2017/2074 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Venezuela (1) en van uitvoeringsverordening (EU) 2018/899 van de Raad van 25 juni 2018 tot uitvoering van verordening (EU) 2017/2063 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Venezuela (2), voor zover de bepalingen ervan verzoekster betreffen; en |
|
— |
verwijzing van de Raad in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.
|
1. |
Eerste middel: de bestreden handelingen bevatten een kennelijke beoordelingsfout en bevatten geen nauwkeurig en onderling samenhangend bewijs.
|
|
2. |
Tweede middel: de door de bestreden handelingen opgelegde beperkende maatregelen vormen een ongerechtvaardigde en onevenredige beperking van verzoeksters fundamentele eigendomsrecht. |
(1) Besluit (GBVB) 2018/901 van de Raad van 25 juni 2018 tot wijziging van besluit (GBVB) 2017/2074 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Venezuela (PB L 160 I, blz. 12).
(2) Uitvoeringsverordening (EU) 2018/899 van de Raad van 25 juni 2018 tot uitvoering van verordening (EU) 2017/2063 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Venezuela (PB L 160 I, blz. 5).
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/89 |
Beroep ingesteld op 19 september 2018 — Hernández Hernández/Raad
(Zaak T-554/18)
(2018/C 427/117)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Socorro Elizabeth Hernández Hernández (Caracas, Venezuela) (vertegenwoordigers: F. Di Gianni en L. Giuliano, advocaten)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Conclusies
|
— |
nietigverklaring van besluit (GBVB) 2018/901 van de Raad van 25 juni 2018 tot wijziging van besluit (GBVB) 2017/2074 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Venezuela (1) en van uitvoeringsverordening (EU) 2018/899 van de Raad van 25 juni 2018 tot uitvoering van verordening (EU) 2017/2063 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Venezuela (2), voor zover de bepalingen ervan verzoekster betreffen; en |
|
— |
verwijzing van de Raad in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.
|
1. |
Eerste middel: de bestreden handelingen bevatten een kennelijke beoordelingsfout en bevatten geen nauwkeurig en onderling samenhangend bewijs.
|
|
2. |
Tweede middel: de door de bestreden handelingen opgelegde beperkende maatregelen vormen een ongerechtvaardigde en onevenredige beperking van verzoeksters fundamentele eigendomsrecht. |
(1) Besluit (GBVB) 2018/901 van de Raad van 25 juni 2018 tot wijziging van besluit (GBVB) 2017/2074 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Venezuela (PB L 160 I, blz. 12).
(2) Uitvoeringsverordening (EU) 2018/899 van de Raad van 25 juni 2018 tot uitvoering van verordening (EU) 2017/2063 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Venezuela (PB L 160 I, blz. 5).
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/90 |
Beroep ingesteld op 18 september 2018 — Medrobotics/EUIPO (See More. Reach More. Treat More.)
(Zaak T-555/18)
(2018/C 427/118)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Medrobotics Corp. (Raynham, Massachusetts, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: B. Bittner en U. Heinrich, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk See More. Reach More. Treat More. — inschrijvingsaanvraag nr. 17 205 055
Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 18 juli 2018 in zaak R 463/2018-2
Conclusies
|
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
|
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten. |
Aangevoerd middel
|
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/90 |
Beroep ingesteld op 20 september 2018 — x / Europese Commissie
(Zaak T-561/18)
(2018/C 427/119)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: ITD, Brancheorganisation for den danske vejgodstransport A/S (Padborg, Koninkrijk Denemarken) en Danske Fragtmænd A/S (Åbyhøj, Denemarken) (vertegenwoordiger: L. Sandberg-Mørch, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
nietigverklaring van besluit C(2018) 3169 final van de Comissie van 28 mei 2018 betreffende steunmaatregel SA.47707 (2018/N) –Door de Staat ten gunste van PostNord verleende compensatie voor het verstrekken van universele postdiensten — Denemarken; (1) |
|
— |
verwijzing van de Commissie in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoekende partijen één enkel middel aan, waarmee wordt gesteld dat de Commissie heeft nagelaten de formele onderzoeksprocedure van artikel 108, lid 2, VWEU in te leiden, ondanks de ernstige moeilijkheden die de beoordeling van de betrokken maatregelen oplevert. Dit middel berust op twee reeksen argumenten die zowel verband houden met de duur en de omstandigheden van de vooronderzoeksprocedure als met de inhoud van het bestreden besluit.
|
— |
Wat de inhoud van het bestreden besluit betreft, stellen de verzoekende partijen meer in het bijzonder dat: (i) de compensatie voor de universeledienstverplichtingen onverenigbaar is met de interne markt; (ii) de staatsgaranties geen bestaande steun vormen; (iii) de btw-vrijstelling aan de Staat toerekenbaar is; (iv) de verkeerde toerekening van de kosten de overdracht van staatsmiddelen omvat en aan de Staat toerekenbaar is; en dat (v) de kapitaalinjectie van 23 februari 2017 toerekenbaar is aan de Staat en een economisch voordeel verleent aan Post Danmark. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/91 |
Beroep ingesteld op 24 september 2018 — P. Krücken Organic / Commissie
(Zaak T-565/18)
(2018/C 427/120)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: P. Krücken Organic GmbH (Mannheim, Duitsland) (vertegenwoordiger: H. Schmidt, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
verweerster veroordelen tot betaling aan verzoekster van het bedrag van 216 749,02 EUR, vermeerderd met vertragingsrente tegen een rentevoet van 8 procentpunten per jaar boven de basisrentevoet van de Europese Centrale Bank, vanaf de dag van kennisgeving van het beroep; |
|
— |
verweerster veroordelen om verzoekster toegang te verlenen tot elk document dat tot stand is gekomen in het kader van de door ECOCERT SA uitgevoerde controle inzake biologische producten bij Erenhot Jinguyuan Grain and Oil Co. Ltd., 2051 Youyi Road North, Erenhot City, Xilingol League, autonome regio Binnen-Mongolië, Volksrepubliek China, met name de inspectieverslagen en de bijbehorende evaluatiebrieven uit de jaren 2016, 2017 en 2018, die verband houden met vaststellingen, beoordelingen en beslissingen van ECOCERT SA, welke de basis vormden voor de afgifte van het in bijlage V bij verordening (EG) nr. 1[2]35/2008 bedoelde controlecertificaat nr. 22904CN1700w13 van 19 september 2017 dat betrekking had op 490 960 kg biologisch geproduceerde sesamperskoek en voor de daaropvolgende intrekking van dit controlecertificaat door ECOCERT SA; |
|
— |
verweerster verplichten om, de controleorganen voor biologische producten die zij in derde landen belast met taken in het kader van het controlesysteem van de Europese Unie voor de biologische landbouw, te verplichten om de importeur bedoeld in vak 11 van het controlecertificaat van bijlage V bij verordening (EG) nr. 1235/20[0]8 van de Commissie (1), en met name verzoekster, in kennis te stellen van hun beslissingen om de aan de betrokken importeur, en met name aan verzoekster, afgegeven controlecertificaten te annuleren, in te trekken of ongeldig te verklaren, en om diens bezwaren in ontvangst te nemen en daarover een beslissing te nemen, alsook de door haar in derde landen gemachtigde controleorganen voor biologische producten ertoe aan te sporen om aan de importeur, en met name aan verzoekster, de documenten van de controleprocedure inzake biologische producten, waarop deze beslissingen zijn gebaseerd, ter beschikking te stellen, in het bijzonder de inspectieverslagen en de evaluatiebrieven, waarbij gedeelten waarvoor derden aanspraak kunnen maken op bescherming van persoonsgegevens onleesbaar worden gemaakt. |
Middelen en voornaamste argumenten
Tot staving van haar beroep voert verzoekster onder meer aan dat de Commissie haar verplichting niet is nagekomen om door passende maatregelen toezicht te houden op de werkzaamheden van ECOCERT SA, een in China voor gelijkwaardigheidsdoeleinden erkend controleorgaan voor biologische producten, en aldus te garanderen dat dit controleorgaan de voorwaarden van verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (2) naar behoren in acht neemt.
(1) Verordening (EG) nr. 1235/2008 van de Commissie van 8 december 2008 houdende bepalingen ter uitvoering van verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad wat de regeling voor de invoer van biologische producten uit derde landen betreft (PB 2008, L 334, blz. 25).
(2) Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en etikettering van biologische producten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 2092/91 (PB 2007, L 189, blz. 1).
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/92 |
Beroep ingesteld op 24 september 2018 — Local-e-motion / EUIPO — Volkswagen (WE)
(Zaak T-568/18)
(2018/C 427/121)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Local-e-motion GmbH (Dorsten, Duitsland) (vertegenwoordiger: D. Sprenger, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Volkswagen AG (Wolfsburg, Duitsland)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij
Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk WE met de kleuraanduiding zwart, rood en grijs — inschrijvingsaanvraag nr. 15 225 675
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 12 juli 2018 in zaak R 128/2018-4
Conclusies
|
— |
de bestreden beslissing aldus wijzigen dat de oppositie wordt afgewezen; |
|
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten. |
Aangevoerd middel
|
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/93 |
Beroep ingesteld op 28 september 2018 — Agrochem-Maks / Commissie
(Zaak T-574/18)
(2018/C 427/122)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Agrochem-Maks d.o.o. (Zagreb, Kroatië) (vertegenwoordiger: S. Pappas, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
uitvoeringsverordening (EU) 2018/1019 (1) van de Commissie nietig verklaren; |
|
— |
verweerster verwijzen in haar eigen kosten en in die van verzoekster in de onderhavige procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.
|
1. |
Eerste middel: schending van de plicht van de betrokken diensten om een motivering te verstrekken volgens artikel 41, lid 2, onder c) van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. |
|
2. |
Tweede middel: schending van artikel 6, onder f), van verordening (EG) nr. 1107/2009 dan wel van punt 2.2. van bijlage II bij deze verordening (2) alsook van het evenredigheidsbeginsel, met betrekking tot de vermeende ontbrekende gegevens inzake de werkzame stof waarvoor om goedkeuring wordt verzocht. |
|
3. |
Derde middel: onjuiste toepassing van het voorzorgsbeginsel met betrekking tot de genoemde vermeende ontbrekende gegevens en vragen die niet konden worden afgerond met het oog op de risicobeoordeling. |
|
4. |
Vierde middel: schending van artikel 4 van verordening (EG) nr. 1107/2009 met betrekking tot de identificatie van een hoog risico voor aquatische organismen. |
(1) Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1019 van de Commissie van 18 juli 2018 tot niet-verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof oxasulfuron overeenkomstig verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (PB 2018, L 183, blz. 14).
(2) Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB 2009, L 309, blz. 1).
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/93 |
Beroep ingesteld op 25 september 2018 — Shore Capital International / EUIPO — Circle Imperium (The Inner Circle)
(Zaak T-575/18)
(2018/C 427/123)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Shore Capital International Ltd (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordigers: O. Spieker, A. Schönfleisch en N. Willich, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Circle Imperium BV (Amsterdam, Nederland)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken merk: internationale inschrijving van het merk The Inner Circle met aanduiding van de Europese Unie — internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie nr. 1 266 666
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 7 juni 2018 in zaak R 1402/2017-1
Conclusies
|
— |
vernietiging van de bestreden beslissing voor zover daarin het beroep van de verzoekende partij tegen de beslissing van de oppositieafdeling van de verwerende partij van 26 april 2017 wordt verworpen en dus de aanvraag voor het internationale merk „The Inner Circle” (nr. 1 266 666) in de Europese Unie voor klasse 41 wordt toegewezen; |
|
— |
de houder van de internationale inschrijving en de verwerende partij verwijzen in de kosten van de procedure alsmede in de door verzoekende partij in verband met de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO gemaakte noodzakelijke kosten. |
Aangevoerd middel
|
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/94 |
Beroep ingesteld op 28 september 2018 — Boxer Barcelona / EUIPO — X-Technology Swiss (XBOXER)
(Zaak T-582/18)
(2018/C 427/124)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Boxer Barcelona, SL (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordiger: A. Canela Giménez, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: X-Technology Swiss GmbH (Wollerau, Zwitserland)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het litigieuze merk: verzoekende partij voor het Gerecht
Litigieus merk: Uniebeeldmerk XBOXER — Inschrijvingsaanvraag nr. 11 673 068
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 12 juli 2018 in zaak R 2186/2017-5
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
|
— |
de bestreden beslissing te vernietigen, en |
|
— |
het EUIPO te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
|
— |
de opposant heeft onvoldoende bewijs van het gebruik van zijn merk aangebracht, en |
|
— |
er is geen sprake van verwarring ten gevolge van de gelijkenis tussen het oppositiemerk en het aangevraagde merk. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/95 |
Beroep ingesteld op 26 september 2018 — Gesamtverband Verkehrsgewerbe Niedersachsen / Commissie
(Zaak T-583/18)
(2018/C 427/125)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Gesamtverband Verkehrsgewerbe Niedersachsen e.V. (Hannover, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Antweiler, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
Besluit C(2018) 4385 final van de Commissie van 12 juli 2018 met betrekking tot verzoeksters klacht over staatssteun van 28 september 2016 — SA.46538 (2017/NN) nietig verklaren.
Middelen en voornaamste argumenten
Met het onderhavige beroep vordert verzoekster nietigverklaring van besluit C(2018) 4385 final van de Commissie van 12 juli 2018 met betrekking tot haar klacht dat § 7a van het Niedersächsische Nahverkehrsgesetz (wet plaatselijk openbaar vervoer, Nedersaksen; hierna: „NNVG”) (zaak SA. 46538 [2017/NN]) (PB 2018, C 292, blz. 1) staatssteun oplevert.
Het beroep is gebaseerd op de volgende middelen:
|
1. |
Niet-aanmelding als steunregeling (schending van artikel 108, lid 3, VWEU) In het kader van het eerste middel wordt betoogd dat § 7a NNVG een nieuwe steunregeling vormt, die overeenkomstig artikel 108, lid 3, VWEU bij de Commissie had moeten worden aangemeld. |
|
2. |
Niet-aanmelding als algemene regel (schending van artikel 3, lid 3, van verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad (1)) In het kader van het tweede middel wordt betoogd dat bij § 7a NNVG sprake is van een autonome regeling inzake financiële compensatie voor openbaredienstverplichtingen waarbij maximumtarieven voor scholieren, studenten, leerlingen en personen met verminderde mobiliteit worden vastgesteld, die volgens het Land Niedersachsen (deelstaat Nedersaksen, Duitsland) buiten het toepassingsgebied van verordening nr. 1370/2007 moet worden gelaten. Hieruit volgt dat § 7a NNVG overeenkomstig artikel 3, lid 3, tweede zin, van deze verordening bij de Commissie had moeten worden aangemeld. |
(1) Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad (PB 2007, L 315, blz. 1).
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/96 |
Beroep ingesteld op 1 oktober 2018 — Vins el Cep/EUIPO — Rotkäppchen-Mumm Sektkellereien (MIM NATURA)
(Zaak T-589/18)
(2018/C 427/126)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Vins el Cep, SL (Sant Sadurní d’Anoia, Spanje) (vertegenwoordigers: J. Vázquez Salleras en G. Ferrer Gonzalvez, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Rotkäppchen-Mumm Sektkellereien GmbH (Eltville, Duitsland)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: verzoekster voor het Gerecht
Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk MIM NATURA — inschrijvingsaanvraag nr. 15 322 761
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 12 juli 2018 in zaak R 2270/2017-1
Conclusies
|
— |
toewijzing van het beroep tegen de bestreden beslissing; |
|
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
|
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten. |
Aangevoerd middel
|
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/97 |
Beroep ingesteld op 2 oktober 2018 — Antonakopoulos / Parlement
(Zaak T-590/18)
(2018/C 427/127)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Leonidas Antonakopoulos (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: S. Pappas, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
|
— |
het besluit om haar te schorsen nietig te verklaren; |
|
— |
de verwerende partij te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.
|
1. |
Eerste middel, ontleend aan schending van de rechten van de verdediging en aan het beginsel van behoorlijk bestuur, daar de administratie haar niet heeft gehoord alvorens het besluit te nemen, terwijl dit mogelijk zou zijn geweest zonder af te doen aan het belang van het onderzoek of de dienst. |
|
2. |
Tweede middel, ontleend aan niet-nakoming van de motiveringsplicht, aangezien de zogenoemde ernstige fout waarop het bestreden besluit berust beknopt en vaag is en niet wordt gerechtvaardigd of gestaafd door precieze elementen die wijzen op het bestaan van voldoende verdenking om te kunnen concluderen dat zij niet aan haar statutaire verplichtingen heeft voldaan. |
|
3. |
Derde middel, ontleend aan schending van het evenredigheidsbeginsel als gevolg van het feit dat de administratie minder strenge maatregelen had kunnen treffen en toch de behoeften van het onderzoek had kunnen waarborgen. |
|
4. |
Vierde middel, ontleend aan niet-nakoming van de zorgplicht, ten eerste omdat de administratie haar belangen niet heeft afgewogen tegen die van de dienst, en met name het feit dat zij bijna 30 jaar voor het Parlement werkt, uitstekende betrekkingen met haar meerderen heeft en zeer goede beoordelingsrapporten, en ten tweede omdat het besluit, waarover snel in de media is bericht, afbreuk doet aan haar persoonlijkheid en haar reputatie. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/97 |
Beroep ingesteld op 2 oktober 2018 — ZD / Parlement
(Zaak T-591/18)
(2018/C 427/128)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: ZD (vertegenwoordiger: S. Pappas, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
|
— |
het besluit om haar te schorsen nietig te verklaren; |
|
— |
de verwerende partij te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.
|
1. |
Eerste middel, ontleend aan schending van de rechten van de verdediging en aan het beginsel van behoorlijk bestuur, daar de administratie haar niet heeft gehoord alvorens het besluit te nemen, terwijl dit mogelijk zou zijn geweest zonder af te doen aan het belang van het onderzoek of de dienst. |
|
2. |
Tweede middel, ontleend aan niet-nakoming van de motiveringsplicht, aangezien de zogenoemde ernstige fout waarop het bestreden besluit berust beknopt en vaag is en niet wordt gerechtvaardigd of gestaafd door precieze elementen die wijzen op het bestaan van voldoende verdenking om te kunnen concluderen dat zij niet aan haar statutaire verplichtingen heeft voldaan. |
|
3. |
Derde middel, ontleend aan schending van het evenredigheidsbeginsel als gevolg van het feit dat de administratie minder strenge maatregelen had kunnen treffen en toch de behoeften van het onderzoek had kunnen waarborgen. |
|
4. |
Vierde middel, ontleend aan niet-nakoming van de zorgplicht, ten eerste omdat de administratie haar belangen niet heeft afgewogen tegen die van de dienst, en met name het feit dat zij bijna 15 jaar voor het Parlement werkt, uitstekende betrekkingen met haar meerderen heeft en zeer goede beoordelingsrapporten, en ten tweede omdat het besluit, waarover snel in de media is bericht, afbreuk doet aan haar persoonlijkheid en haar reputatie. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/98 |
Beroep ingesteld op 28 september 2018 — Wywiał-Prząda / Europese Commissie
(Zaak T-592/18)
(2018/C 427/129)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Katarzyna Wywiał-Prząda (Wezembeek-Oppem, België) (vertegenwoordigers: S. Orlandi en T. Martin, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
Te verklaren en vast te stellen,
|
— |
het besluit van 23 november 2017 houdende weigering om haar de ontheemdingstoelage toe te kennen wordt nietig verklaard; |
|
— |
de Europese Commissie wordt verwezen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.
|
1. |
Eerste, primair aangevoerde middel: schending van artikel 4, lid 1, onder a), van bijlage VII bij het Statuut van de Ambtenaren van de Europese Unie, zoals uitgelegd bij het arrest van 21 juni 2007, Commissie/Hosman-Chevalier (C-424/05 P, EU:C:2007:367), op grond dat de periode waarin zij gedurende de referentieperiode in de hoedanigheid van diplomaat in België heeft gewoond, gelijkstaat aan een situatie „die voortvloeit uit diensten, verricht voor een andere staat of een internationale organisatie”. |
|
2. |
Tweede, subsidiair aangevoerde middel, indien deze periode niet buiten beschouwing kan blijven: schending van artikel 4, lid 1, onder a), van bijlage VII bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie, op grond dat ervan moet worden uitgegaan dat zij gedurende de referentieperiode in elk geval niet de wens heeft gehad om aan haar verblijf in België, los van de diplomatieke taak van haar echtgenoot, de stabiliteit te verlenen die inherent is aan het begrip gewone verblijfplaats. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/99 |
Beroep ingesteld op 28 september 2018 — BS (1) / Parlement
(Zaak T-593/18)
(2018/C 427/130)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: BS (2) (vertegenwoordigers: M. Maes en J.-N. Louis, advocaten)
Verwerende partij: Europees Parlement
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
Te verklaren en vast te stellen,
|
— |
kennisgeving nr. 15 van 10 augustus 2017 tot wijziging van haar pensioenrechten wordt nietig verklaard; |
|
— |
voor zover nodig, het besluit om over te gaan tot terugvordering van het onverschuldigd betaalde van 1 589,16 EUR voor de maanden september, oktober en november 2017 en van 4 815,16 EUR zoals weergegeven op de pensioenafrekening van december 2017 wordt nietig verklaard; |
|
— |
het Parlement wordt verwezen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.
|
1. |
Eerste middel: schending van artikel 2 van bijlage VII bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie, aangezien de bestreden besluiten een kennelijke beoordelingsfout bevatten. |
|
2. |
Tweede middel: schending van het recht op behoorlijk bestuur (artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie), aangezien de verwerende partij haar besluit niet heeft gemotiveerd en niet haar recht om te worden gehoord en op toegang tot het dossier heeft geëerbiedigd. |
(1) Informatie gewist of vervangen in het kader van de bescherming van persoonsgegevens en/of vertrouwelijkheid.
(2) Informatie gewist of vervangen in het kader van de bescherming van persoonsgegevens en/of vertrouwelijkheid.
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/99 |
Beroep ingesteld op 1 oktober 2018 — Hermann Albers / Commissie
(Zaak T-597/18)
(2018/C 427/131)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Hermann Albers e.K. (Neubörger, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Roling, advocaat)
Verwerende partij): Europese Commissie
Conclusies
|
— |
het besluit van de Commissie van 12 juli 2018 (Az. C(2018) 4385 final) nietig verklaren; |
|
— |
de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Verzoeker vordert met het onderhavige beroep nietigverklaring van besluit C(2018) 4385 final van de Commissie van 12 juli 2018 met betrekking tot verzoekers klacht over staatssteun ten aanzien van artikel 7a van het Niedersächsische Nahverkehrsgesetz (wet op het Nedersaksische openbaar streekvervoer; hierna: „NNVG”) (Zaak SA. 46697 [2017/NN]) (PB 2018, C 292, blz. 1).
Het beroep is op slechts één middel gebaseerd waarmee wordt aangevoerd dat artikel 7a NNVG — anders dan de Commissie meent — nieuwe, verplicht aan te melden staatssteun vormt.
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/100 |
Beroep ingesteld op 4 oktober 2018 — Grupo textil brownie / EUIPO — The Guide Association (BROWNIE)
(Zaak T-598/18)
(2018/C 427/132)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Grupo textil brownie, SL (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordigers: D. Pellisé Urquiza en J. C. Quero Navarro, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: The Guide Association (Londen, Verenigd Koninkrijk)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij voor het Gerecht
Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk — inschrijvingsaanvraag nr. 14 016 844
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 4 juli 2018 in zaak R 2680/2017-2
Conclusies
|
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
|
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten. |
Aangevoerd middel
|
— |
schending van artikel 8, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/101 |
Beroep ingesteld op 5 oktober 2018 — Aeris Invest / GAR
(Zaak T-599/18)
(2018/C 427/133)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Aeris Invest Sàrl (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordigers: R. Vallina Hoset, P. Medina Sánchez, en A. Sellés Marco, advocaten)
Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
|
— |
het besluit van 14 september 2018 nietig te verklaren; |
|
— |
de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep tegen het besluit van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (hierna: „GAR”) van 14 september 2018 om geen definitieve waardering ex post te verrichten in het kader van besluit SRB/EES/2017/08 van 7 juni 2017 betreffende een afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español, S.A (hierna: „bestreden besluit”), voert verzoekster twee middelen aan.
|
1. |
Eerste middel: schending van artikel 20, lid 11, van verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB 2014, L 25, p.90). Dit middel bestaat uit drie onderdelen.
|
|
2. |
Tweede middel: het bestreden besluit is aangetast door misbruik van bevoegdheid, wat blijkt uit een reeks objectieve, relevante en onderling overeenstemmende aanwijzingen. Verzoekster betoogt op dit punt dat de GAR met het bestreden besluit de procedure van artikel 20 van bovengenoemde verordening nr. 806/2014 omzeilt en dat de GAR dit besluit heeft genomen om de werkelijke toestand van Banco Popular Español, S.A te verdoezelen. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/102 |
Beroep ingesteld op 8 oktober 2018 — Wewi Mobile/EUIPO (Fi Network)
(Zaak T-601/18)
(2018/C 427/134)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Wewi Mobile, SL (Villena, Spanje) (vertegenwoordigers: J. C. Erdozain López, L. Montoya Terán en J. Galán López, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Betrokken merk: Uniewoordmerk „Fi Network” — inschrijvingsaanvraag nr. 16 026 601
Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 12 juli 2018 in zaak R 1462/2017-1
Conclusies
|
— |
vernietiging van de bestreden beslissing, behalve met betrekking tot de inschrijving van het merk voor „magneten en toestellen voor het magnetiseren en demagnetiseren”; |
|
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten. |
Aangevoerd middel
|
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EU) nr. 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/102 |
Beroep ingesteld op 8 oktober 2018 — Universität Koblenz-Landau / EACEA
(Zaak T-606/18)
(2018/C 427/135)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Universität Koblenz-Landau (Mainz, Duitsland) (vertegenwoordigers: C. von der Lühe en I. Felder, advocaten)
Verwerende partij: Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur (EACEA)
Conclusies
|
— |
vaststellen dat de door verweerder bij brief van 8 augustus 2018 met kenmerk EACEA/A4/RR-am D (2018) 011591 met betrekking tot de Grant Agreement 2012-3075/001-001 aan verzoekster meegedeelde terugvordering tot terugbetaling van 22 454,22 EUR, ongegrond is; |
|
— |
verweerder veroordelen tot betaling aan verzoekster van het bedrag van 41 408,15 EUR, vermeerderd met rente tegen een rentevoet van 9 procentpunten boven de basisrentevoet van de Europese Centrale Bank vanaf 30 maart 2018; |
|
— |
verweerder verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster de hierna volgende middelen aan.
|
1. |
Ondanks de overlegging van bewijsstukken zijn de subidiabele kosten niet volledig erkend. |
|
2. |
De weigering om subsidiabele kosten te erkennen is niet of ontoereikend gemotiveerd. |
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/103 |
Beschikking van het Gerecht van 13 september 2018 — Nexans France en Nexans/Commissie
(Zaak T-423/17) (1)
(2018/C 427/136)
Procestaal: Engels
De president van de Achtste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/103 |
Beschikking van het Gerecht van 4 september 2018 — Wall Street Systems UK / ECB
(Zaak T-579/17) (1)
(2018/C 427/137)
Procestaal: Engels
De president van de Zevende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/103 |
Beschikking van het Gerecht van 18 september 2018 — Delfant-Hoylaerts / Commissie
(Zaak T-17/18) (1)
(2018/C 427/138)
Procestaal: Frans
De president van de Vierde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/103 |
Beschikking van het Gerecht van 6 september 2018 — HMV (Brands) / EUIPO — Our Price Records (OUR PRICE)
(Zaak T-129/18) (1)
(2018/C 427/139)
Procestaal: Engels
De president van de Negende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/104 |
Beschikking van het Gerecht van 6 september 2018 — Enterprise Holdings / EUIPO (E PLUS)
(Zaak T-339/18) (1)
(2018/C 427/140)
Procestaal: Engels
De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
Rectificaties
|
26.11.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 427/105 |
Rectificatie van de mededeling in het Publicatieblad in zaak C-457/18
( Publicatieblad van de Europese Unie C 399 van 5 november 2018 )
(2018/C 427/141)
In de mededeling in het PB in zaak C-457/18, Republiek Slovenië / Republiek Kroatië, moet de tekst door de volgende tekst worden vervangen:
„Beroep ingesteld op 13 juli 2018 — Republiek Slovenië / Republiek Kroatië
(Zaak C-457/18)
(2018/C 427/141)
Procestaal: Kroatisch
Partijen
Verzoekende partij: Republiek Slovenië (vertegenwoordiger: M. Menard)
Verwerende partij: Republiek Kroatië
Conclusies
Verzoekster vraagt het Hof vast te stellen dat verweerster inbreuk heeft gemaakt op:
|
— |
artikel 2 en artikel 4, lid 3, VEU; |
|
— |
artikel 5, lid 2, van verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en besluit 2004/585/EG van de Raad; |
|
— |
de artikelen 4 en 17 juncto artikel 13 van verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen; en |
|
— |
artikel 2, lid 4, en artikel 11, lid 1, van richtlijn 2014/89/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 tot vaststelling van een kader voor maritieme ruimtelijke planning. |
Voorts vraagt verzoekster het Hof verweerster:
|
— |
te gelasten onverwijld een eind te maken aan de voornoemde inbreuken; |
|
— |
te verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster de volgende middelen aan.
Eerste middel
|
|
Door eenzijdig niet te voldoen aan de tijdens de procedure voor toetreding tot de Europese Unie aangegane verplichting om de scheidsrechterlijke uitspraak na te leven en derhalve de bij deze uitspraak vastgestelde grens te eerbiedigen en de andere uit deze uitspraak voortvloeiende verplichtingen na te komen, weigert de Republiek Kroatië om de rechtsstaat te eerbiedigen, die een fundamentele waarde van de Europese Unie is (artikel 2 VEU). |
Tweede middel
|
|
Door eenzijdig te weigeren te voldoen aan de krachtens de scheidsrechterlijke uitspraak op haar rustende verplichtingen en tegelijkertijd Slovenië te beletten om de soevereiniteit over bepaalde delen van zijn grondgebied volledig uit te oefenen in de zin van het Verdrag, komt de Republiek Kroatië de in artikel 4, lid 3, VEU neergelegde verplichting tot loyale samenwerking met de Europese Unie en de Republiek Slovenië niet na. Door het gedrag van de Republiek Kroatië worden de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Unie, de versterking van de vrede en een steeds hechtere band tussen de naties, alsook de doelstellingen van de regels van de Unie inzake het grondgebied van de lidstaten (artikel 4, lid 3, eerste alinea, VEU) in gevaar gebracht. Bovendien belet de Republiek Kroatië de Republiek Slovenië om op haar gehele grondgebied, zowel op haar landgebied als in haar territoriale wateren, het recht van de Europese Unie uit te voeren en te handelen in overeenstemming met dat recht, in het bijzonder met het secundaire Unierecht inzake het grondgebied van de lidstaten (artikel 4, lid 3, eerste alinea, VEU). |
Derde middel
|
|
De Republiek Kroatië schendt verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, in het bijzonder de regeling inzake wederzijdse toegang in de zin van artikel 5 en bijlage I bij deze verordening. Op grond van die regeling, die sinds 30 december 2017 voor Kroatië en Slovenië geldt, hebben 25 vissersvaartuigen van elk land vrij toegang tot elkaars territoriale wateren, zoals vastgesteld overeenkomstig het internationale recht, namelijk bij de scheidsrechterlijke uitspraak. De Republiek Kroatië belet de Republiek Slovenië om haar rechten uit hoofde van die regeling uit te oefenen en schendt derhalve artikel 5 van de voornoemde verordening doordat i) zij weigert de regeling inzake wederzijdse toegang toe te passen, ii) zij weigert de geldigheid te erkennen van de wettelijke regeling die de Republiek Slovenië daartoe heeft vastgesteld, en iii) zij, door de systematische toepassing van sancties, de Sloveense vissersvaartuigen de vrije toegang weigert tot de territoriale wateren die bij de scheidsrechterlijke uitspraak van 2017 aan Slovenië zijn toegewezen en, a fortiori, tot de Kroatische territoriale wateren die binnen de werkingssfeer van de regeling inzake wederzijdse toegang vallen. |
Vierde middel
|
|
De Republiek Kroatië schendt verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen alsook uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 van 8 april 2011. De patrouilleboten van de Kroatische politie begeleiden, zonder toestemming van de Republiek Slovenië, de Kroatische vissersvaartuigen wanneer deze in Sloveense wateren vissen en beletten aldus de Sloveense visserij-inspecteurs om de controles te verrichten. Tevens worden aan de Sloveense vissersvaartuigen, wanneer deze vissen in de Sloveense wateren waarop Kroatië aanspraak maakt, door de Kroatische autoriteiten financiële sancties wegens illegale grensoverschrijding en illegale visserij opgelegd. Bovendien verstrekt Kroatië geen gegevens over de activiteiten van de Kroatische vaartuigen in Sloveense wateren aan Slovenië, zoals de verordening vereist. Op deze manier belet de Republiek Kroatië de Republiek Slovenië om in de onder haar soevereiniteit en jurisdictie vallende wateren de controles te verrichten en eerbiedigt zij niet de exclusieve bevoegdheid van Slovenië als kuststaat in zijn territoriale wateren, hetgeen schending oplevert van verordening (EG) nr. 1224/2009 en uitvoeringsver- ordening (EU) nr. 404/2011. |
Vijfde middel
|
|
De Republiek Kroatië heeft verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) geschonden en schendt deze verordening nog steeds. Kroatië erkent de bij de scheidsrechterlijke uitspraak vastgestelde grenzen niet als gemeenschappelijke grens met Slovenië, werkt niet samen met Slovenië om die „binnengrens” te beschermen en is niet in staat om voor voldoende bescherming te zorgen, hetgeen schending oplevert van de artikelen 13 en 17 van de genoemde verordening alsook van artikel 4 van deze verordening, dat vereist dat de grenzen worden vastgesteld overeenkomstig het internationale recht. |
Zesde middel
|
|
De Republiek Kroatië heeft richtlijn 2014/89/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 tot vaststelling van een kader voor maritieme ruimtelijke planning, die van toepassing is op de „territoriale wateren” van de lidstaten, zoals gedefinieerd overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 1982 („Unclos”) (artikel 2, lid 4, van de richtlijn) geschonden en schendt deze richtlijn nog steeds. De Republiek Kroatië verwerpt de scheidsrechterlijke uitspraak waarbij de grenzen zijn vastgesteld en neemt Sloveense territoriale wateren op in haar maritieme ruimtelijke planning. Derhalve belet zij een aanpassing aan de geografische kaarten van de Republiek Slovenië, hetgeen schending oplevert van de voormelde richtlijn, met name van de artikelen 8 en 11 van die richtlijn.”. |