ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 337

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

61e jaargang
20 september 2018


Inhoud

Bladzijde

 

 

EUROPEES PARLEMENT
ZITTING 2017-2018
Vergaderingen van 11 t/m 14 september 2017
De notulen van deze zitting zijn bekendgemaakt in PB C 89 van 8.3.2018
AANGENOMEN TEKSTEN

1


 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

RESOLUTIES

 

Europees Parlement

 

Dinsdag 12 september 2017

2018/C 337/01

Resolutie van het Europees Parlement van 12 september 2017 over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2008/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling in burgerlijke en handelszaken (de bemiddelingsrichtlijn) (2016/2066(INI))

2

2018/C 337/02

Resolutie van het Europees Parlement van 12 september 2017 over de werking van franchising in de detailhandel (2016/2244(INI))

6

2018/C 337/03

Resolutie van het Europees Parlement van 12 september 2017 over een ruimtestrategie voor Europa (2016/2325(INI))

11

2018/C 337/04

Resolutie van het Europees Parlement van 12 september 2017 over academische bijscholing en afstandsonderwijs als onderdeel van de Europese strategie voor een leven lang leren (2016/2142(INI))

20

2018/C 337/05

Resolutie van het Europees Parlement van 12 september 2017 over de walvisvangst in Noorwegen (2017/2712(RSP))

30

2018/C 337/06

Resolutie van het Europees Parlement van 12 september 2017 inzake de gevolgen van de internationale handel en het handelsbeleid van de EU voor mondiale waardeketens (2016/2301(INI))

33

 

Woensdag 13 september 2017

2018/C 337/07

Resolutie van het Europees Parlement van 13 september 2017 over de politieke betrekkingen van de EU met India (2017/2025(INI))

48

2018/C 337/08

Resolutie van het Europees Parlement van 13 september 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja DAS-68416-4, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (D051451 — 2017/2780(RSP))

54

2018/C 337/09

Resolutie van het Europees Parlement van 13 september 2017 over het ontwerp van uitvoeringsverordening van de Commissie tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/6 van de Commissie wat betreft diervoeders en levensmiddelen die vallen onder bijzondere voorwaarden voor de invoer van diervoeders en levensmiddelen welke afkomstig of verzonden zijn uit Japan na het ongeval met de kerncentrale in Fukushima (D051561/01 — 2017/2837(RSP))

59

2018/C 337/10

Resolutie van het Europees Parlement van 13 september 2017 over wapenuitvoer: tenuitvoerlegging van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB (2017/2029(INI))

63

2018/C 337/11

Resolutie van het Europees Parlement van 13 september 2017 over de politieke betrekkingen van de EU met Latijns-Amerika (2017/2027(INI))

71

2018/C 337/12

Resolutie van het Europees Parlement van 13 september 2017 over corruptie en het effect op de mensenrechten in derde landen (2017/2028(INI))

82

 

Donderdag 14 september 2017

2018/C 337/13

Resolutie van het Europees Parlement van 14 september 2017 over Cambodja, en met name de zaak van Kem Sokha (2017/2829(RSP))

99

2018/C 337/14

Resolutie van het Europees Parlement van 14 september 2017 over Gabon: onderdrukking van de oppositie (2017/2830(RSP))

102

2018/C 337/15

Resolutie van het Europees Parlement van 14 september 2017 over Laos, met name de zaken Somphone Phimmasone, Lod Thammavong en Soukane Chaithad (2017/2831(RSP))

106

2018/C 337/16

Resolutie van het Europees Parlement van 14 september 2017 over Myanmar, met name de situatie van de Rohingya (2017/2838(RSP))

109

2018/C 337/17

Aanbeveling van het Europees Parlement van 14 september 2017 aan de Raad, de Commissie en de EDEO voor de onderhandelingen over de modernisering van de handelspijler van de Associatieovereenkomst EU-Chili (2017/2057(INI))

113

2018/C 337/18

Resolutie van het Europees Parlement van 14 september 2017 over transparantie, verantwoordelijkheid en integriteit in de EU-instellingen (2015/2041(INI))

120

2018/C 337/19

Resolutie van het Europees Parlement van 14 september 2017 over de toekomst van het programma Erasmus+ (2017/2740(RSP))

131

2018/C 337/20

Resolutie van het Europees Parlement van 14 september 2017 over een nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa (2017/2002(INI))

135


 

II   Mededelingen

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europees Parlement

 

Dinsdag 12 september 2017

2018/C 337/21

Besluit van het Europees Parlement van 12 september 2017 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Marie-Christine Boutonnet (2017/2063(IMM))

154


 

III   Voorbereidende handelingen

 

EUROPEES PARLEMENT

 

Dinsdag 12 september 2017

2018/C 337/22

Besluit van het Europees Parlement van 12 september 2017 over de voordracht van Simon Busuttil als lid van het comité dat is opgericht overeenkomstig artikel 255 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (2017/2132(INS))

157

2018/C 337/23

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 september 2017 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van de overeenkomst tussen de Europese Unie en IJsland over de bescherming van geografische aanduidingen van landbouwproducten en levensmiddelen (11782/2016 — C8-0123/2017 — 2016/0252(NLE))

158

2018/C 337/24

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 september 2017 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en IJsland inzake aanvullende handelspreferenties voor landbouwproducten (12146/2016 — C8-0129/2017 — 2016/0293(NLE))

159

2018/C 337/25

P8_TA(2017)0325
Intrekking van achterhaalde verordeningen inzake de sectoren van de binnenvaart en van het vrachtvervoer over de weg ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 september 2017 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1101/89 van de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 2888/2000 en (EG) nr. 685/2001 (COM(2016)0745 — C8-0501/2016 — 2016/0368(COD))
P8_TC1-COD(2016)0368
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 12 september 2017 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2017/… van het Europees Parlement en de Raad tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2888/2000 en (EG) nr. 685/2001 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 1101/89 van de Raad

160

2018/C 337/26

P8_TA(2017)0326
Bevordering van internetconnectiviteit in lokale gemeenschappen ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 september 2017 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1316/2013 en (EU) nr. 283/2014 wat de bevordering van internetconnectiviteit in lokale gemeenschappen betreft (COM(2016)0589 — C8-0378/2016 — 2016/0287(COD))
P8_TC1-COD(2016)0287
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 12 september 2017 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2017/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1316/2013 en (EU) nr. 283/2014 wat de bevordering van internetconnectiviteit in lokale gemeenschappen betreft

161

2018/C 337/27

P8_TA(2017)0327
Maatregelen tot veiligstelling van de gaslevering ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 september 2017 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gaslevering en houdende intrekking van Verordening (EU) nr. 994/2010 (COM(2016)0052 — C8-0035/2016 — 2016/0030(COD))
P8_TC1-COD(2016)0030
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 12 september 2017 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2017/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gasleveringszekerheid en houdende intrekking van Verordening (EU) nr. 994/2010

164

2018/C 337/28

Resolutie van het Europees Parlement van 12 september 2017 over het voorstel voor een besluit van de Raad over de sluiting, door de Europese Unie, van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (COM(2016)0109 — 2016/0062(NLE))

167

 

Woensdag 13 september 2017

2018/C 337/29

Besluit van het Europees Parlement om geen bezwaar te maken tegen de Gedelegeerde Verordening van de Commissie van 12 juni 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de verdeling van de middelen onder direct beheer over de doelstellingen van het geïntegreerd maritiem beleid en het gemeenschappelijk visserijbeleid (C(2017)03881 — 2017/2743(DEA))

176

2018/C 337/30

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 september 2017 inzake het ontwerp van besluit van de Raad inzake de sluiting, namens de Unie, van de Multilaterale Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, de Republiek Albanië, Bosnië en Herzegovina, de Republiek Bulgarije, de Republiek Kroatië, de Republiek IJsland, de Republiek Montenegro, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, het Koninkrijk Noorwegen, de Republiek Servië, Roemenië en de Missie van de Verenigde Naties voor interim-bestuur in Kosovo betreffende de totstandbrenging van een Europese gemeenschappelijke luchtvaartruimte (ECAA) (15654/2016 — C8-0098/2017 — 2006/0036(NLE))

177

2018/C 337/31

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 september 2017 over het ontwerpuitvoeringsbesluit van de Raad betreffende het onderwerpen van N-(1-fenethylpiperidine-4-yl)-N-fenylacrylamide (acryloylfentanyl) aan controlemaatregelen (08858/2017 — C8-0179/2017 — 2017/0073(NLE))

178

2018/C 337/32

Resolutie van het Europees Parlement van 13 september 2017 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie voor bijstand aan Italië (COM(2017)0540 — C8-0199/2017 — 2017/2101(BUD))

179

2018/C 337/33

Resolutie van het Europees Parlement van 13 september 2017 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2017 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2017 in samenhang met het voorstel voor de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie voor bijstand aan Italië (11813/2017 — C8-0304/2017 — 2017/2109(BUD))

181

2018/C 337/34

Resolutie van het Europees Parlement van 13 september 2017 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (aanvraag van Finland — EGF/2017/002/Microsoft 2) (COM(2017)0322 — C8-0193/2017 — 2017/2098(BUD))

183

2018/C 337/35

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 13 september 2017 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG om de huidige beperkingen van het toepassingsgebied voor luchtvaartactiviteiten voort te zetten en de tenuitvoerlegging van een wereldwijde marktgebaseerde maatregel vanaf 2021 voor te bereiden (COM(2017)0054 — C8-0028/2017 — 2017/0017(COD))

187

2018/C 337/36

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 13 september 2017 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030 en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en overige informatie met betrekking tot klimaatverandering (COM(2016)0479 — C8-0330/2016 — 2016/0230(COD))

206

2018/C 337/37

P8_TA(2017)0340
Uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 september 2017 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1030/2002 betreffende de invoering van een uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen (COM(2016)0434 — C8-0247/2016 — 2016/0198(COD))
P8_TC1-COD(2016)0198
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 13 september 2017 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2017/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1030/2002 betreffende de invoering van een uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen

237

2018/C 337/38

Resolutie van het Europees Parlement van 13 september 2017 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2017 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2017 om de begrotingsmiddelen voor het Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief te verhogen en de jongerenwerkloosheid in de Europese Unie verder terug te dringen, alsmede om de personeelsformaties van het gedecentraliseerde agentschap ACER en de gemeenschappelijke onderneming SESAR2 te actualiseren (11812/2017 — C8-0303/2017 — 2017/2078(BUD))

238

 

Donderdag 14 september 2017

2018/C 337/39

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 14 september 2017 op het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de toegankelijkheidseisen voor producten en diensten (COM(2015)0615 — C8-0387/2015 — 2015/0278(COD))

240

2018/C 337/40

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 september 2017 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Chili inzake de handel in biologische producten (05530/2017 — C8-0144/2017 — 2016/0383(NLE))

341

2018/C 337/41

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 september 2017 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie en haar lidstaten, van het derde aanvullende protocol bij de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Chili, anderzijds, in verband met de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie (06750/2017 — C8-0225/2017 — 2017/0042(NLE))

342

2018/C 337/42

P8_TA(2017)0355
Verlenging van het Europees statistisch programma tot 2020 ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 september 2017 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 99/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees statistisch programma 2013-2017, door verlenging tot 2018-2020 (COM(2016)0557 — C8-0367/2016 — 2016/0265(COD))
P8_TC1-COD(2016)0265
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 september 2017 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2017/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 99/2013 betreffende het Europees statistisch programma 2013-2017, door verlenging tot 2020

343

2018/C 337/43

P8_TA(2017)0356
Europese durfkapitaalfondsen en Europese sociaalondernemerschapsfondsen ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 september 2017 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 345/2013 betreffende Europese durfkapitaalfondsen en Verordening (EU) nr. 346/2013 betreffende Europese sociaalondernemerschapsfondsen (COM(2016)0461 — C8-0320/2016 — 2016/0221(COD))
P8_TC1-COD(2016)0221
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 september 2017 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2017/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 345/2013 betreffende Europese durfkapitaalfondsen en Verordening (EU) nr. 346/2013 inzake Europese sociaalondernemerschapsfondsen

344

2018/C 337/44

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 14 september 2017 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een meerjarenplan voor demersale bestanden in de Noordzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 676/2007 en (EG) nr. 1342/2008 van de Raad (COM(2016)0493 — C8-0336/2016 — 2016/0238(COD))

345


Verklaring van de gebruikte tekens

*

Raadplegingsprocedure

***

Goedkeuringsprocedure

***I

Gewone wetgevingsprocedure, eerste lezing

***II

Gewone wetgevingsprocedure, tweede lezing

***III

Gewone wetgevingsprocedure, derde lezing

(De aangeduide procedure is gebaseerd op de in de ontwerptekst voorgestelde rechtsgrond)

Amendementen van het Parlement:

Nieuwe tekstdelen worden in vet cursief aangegeven. Geschrapte tekstdelen worden aangegeven met het symbool ▌of worden doorgestreept. Waar tekstdelen worden vervangen, wordt de nieuwe tekst in vet cursief aangegeven, terwijl de vervangen tekst wordt geschrapt of doorgestreept.

NL

 


20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/1


EUROPEES PARLEMENT

ZITTING 2017-2018

Vergaderingen van 11 t/m 14 september 2017

De notulen van deze zitting zijn bekendgemaakt in PB C 89 van 8.3.2018

AANGENOMEN TEKSTEN

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

RESOLUTIES

Europees Parlement

Dinsdag 12 september 2017

20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/2


P8_TA(2017)0321

Tenuitvoerlegging van de bemiddelingsrichtlijn

Resolutie van het Europees Parlement van 12 september 2017 over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2008/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling in burgerlijke en handelszaken (de bemiddelingsrichtlijn) (2016/2066(INI))

(2018/C 337/01)

Het Europees Parlement,

gezien Richtlijn 2008/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling in burgerlijke en handelszaken (1) (de bemiddelingsrichtlijn),

gezien het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité over de toepassing van Richtlijn 2008/52/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken (COM(2016)0542),

gezien de uitgebreide analyse van zijn directoraat-generaal Intern Beleid „De omzetting van de bemiddelingsrichtlijn — 29 november 2016” (2),

gezien de studie van de Commissie van 2014 „Studie rond evaluatie en uitvoering van Richtlijn 2008/52/EG — de „bemiddelingsrichtlijn”” (3),

gezien de studie van zijn directoraat-generaal Intern Beleid „Opstarten van de bemiddelingsrichtlijn: het beperkte effect van de uitvoering en voorgestelde maatregelen voor vergroting van het aantal bemiddelingen in de EU” (4),

gezien de Europese uitvoeringsbeoordeling van de bemiddelingsrichtlijn, uitgevoerd door de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement (EPRS) (5),

gezien de studie van zijn directoraat-generaal Intern Beleid „Kostenraming bij ongebruikt laten van bemiddeling — een data-analyse” (6),

gezien artikel 67 en artikel 81, lid 2, onder g), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien artikel 52 van zijn Reglement evenals artikel 1, lid 1, onder e), van bijlage 3 bij het besluit van de Conferentie van voorzitters van 12 december 2002 inzake de procedure voor het verlenen van toestemming voor de opstelling van initiatiefverslagen,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0238/2017),

A.

overwegende dat Richtlijn 2008/52/EG een belangrijke mijlpaal is geweest met betrekking tot de invoering en het gebruik van bemiddelingsprocedures in de Europese Unie; overwegende dat de omzetting van deze richtlijn van lidstaat tot lidstaat echter grote verschillen vertoont, afhankelijk van het al dan niet reeds bestaan van nationale bemiddelingssystemen, waarbij sommige lidstaten hebben gekozen voor een vrij letterlijke omzetting van de bepalingen van de richtlijn, andere zijn overgegaan tot een grondige herziening van alternatieve vormen van geschillenbeslechting (zoals Italië, waar zes keer zoveel geschillen via bemiddeling tot een oplossing komen als in de rest van Europa) en weer andere lidstaten hun bestaande wetgeving al voldoende conform aan de bemiddelingsrichtlijn achten;

B.

overwegende dat de meeste lidstaten de werkingssfeer van hun nationale omzettingsmaatregelen hebben uitgebreid tot ook binnenlandse geschillen (slechts drie lidstaten hebben de richtlijn met alleen het oog op grensoverschrijdende geschillen omgezet (7)) hetgeen absoluut positieve gevolgen heeft voor de wetgeving van de lidstaten en de categorieën geschillen die voor een bemiddelingsprocedure in aanmerking komen;

C.

overwegende dat de problemen die zich in de omzettingsfase van de richtlijn voordeden grotendeels te maken hebben met verschillen in de rechtscultuur van de diverse nationale rechtsstelsels; overwegende dat er daarom gestreefd moet worden naar een mentaliteitsverandering op juridisch gebied, in die zin dat gewerkt wordt aan een bemiddelingscultuur op basis van vriendschappelijke geschillenbeslechting, een onderwerp dat sinds de totstandbrenging van de richtlijn van de Unie en ook ten tijde van de omzetting door de lidstaten herhaaldelijk door Europese netwerken van beoefenaars van juridische beroepen is aangesneden;

D.

overwegende dat de omzetting van de bemiddelingsrichtlijn Europese meerwaarde heeft opgeleverd, doordat nationale wetgevers nu beter op de hoogte zijn van de voordelen van bemiddeling/mediation en er een zekere mate van afstemming is gerealiseerd met betrekking tot het procesrecht en de diverse praktijken in de lidstaten;

E.

overwegende dat bemiddeling/mediation, als alternatieve, vrijwillige en vertrouwelijke buitengerechtelijke procedure, bij sommige zaken en mits de nodige waarborgen aanwezig zijn een nuttig instrument kan zijn om overbelaste rechtbanken te ontlasten, omdat natuurlijke en rechtspersonen via bemiddeling/mediation snel en goedkoop geschillen kunnen beslechten buiten de rechter om, waarbij bedacht moet worden dat een zeer lange duur van procedures in strijd is met het Handvest van de grondrechten, en een betere toegang tot de rechtspleging gegarandeerd wordt en tevens wordt bijgedragen tot economische groei;

F.

overwegende dat de in artikel 1 van de bemiddelingsrichtlijn genoemde doelstellingen, het aanmoedigen van het gebruik van bemiddeling/mediation en met name het zorgen voor een evenwichtige samenhang tussen bemiddeling/mediation en behandeling voor de rechter, kennelijk niet zijn gerealiseerd, want in de meeste lidstaten wordt gemiddeld slechts in minder dan 1 % van de rechtszaken van bemiddeling gebruikgemaakt (8);

G.

overwegende dat met de bemiddelingsrichtlijn geen Unie-stelsel voor buitengerechtelijke geschillenbeslechting in eigenlijke zin is geschapen, afgezien van de specifieke bepalingen inzake verstrijken van beperkings- en verjaringstermijnen voor rechtsvorderingen waar bemiddeling wordt beproefd, en inzake de geheimhoudingsplicht voor bemiddelaars en hun administratieve personeel;

Belangrijkste conclusies

1.

noemt het verheugend dat bemiddelingsstelsels in veel lidstaten onlangs wijziging en herziening hebben ondergaan, en in andere lidstaten wijzigingen in de geldende wetgeving worden overwogen (9);

2.

betreurt dat slechts drie lidstaten hebben besloten tot omzetting van de richtlijn uitsluitend voor grensoverschrijdende geschillen en stelt vast dat er met betrekking tot de werking van de nationale bemiddelingssystemen in de praktijk bepaalde moeilijkheden zijn, die voornamelijk verband houden met de traditie van de contradictoire procedure en het ontbreken van een cultuur van bemiddeling/mediation in de lidstaten, de onbekendheid met bemiddeling/mediation in de meerderheid van de lidstaten, onvoldoende kennis over de manier waarop grensoverschrijdende geschillen tot een oplossing kunnen worden gebracht en het functioneren van kwaliteitscontrolemechanismen voor bemiddelaars (10);

3.

benadrukt dat alle lidstaten voorzien in de mogelijkheid voor rechterlijke instanties om partijen uit te nodigen om gebruik te maken van bemiddeling of op zijn minst om informatiebijeenkomsten over bemiddeling/mediation bij te wonen; merkt op dat deelname aan dergelijke informatiebijeenkomsten in sommige lidstaten verplicht is op initiatief van een rechter (11) of met betrekking tot specifieke geschillen door de wet voorgeschreven, zoals familiezaken (12); merkt tevens op dat enkele lidstaten verlangen dat advocaten hun cliënten informeren over de mogelijkheid om gebruik te maken van bemiddeling/mediation of dat bij zaken die bij rechterlijke instanties aanhangig worden gemaakt wordt vermeld of een poging tot bemiddeling/mediation werd ondernomen of de redenen worden vermeld die aan een dergelijke poging in de weg staan; merkt evenwel op dat de lidstaten moeten waarborgen dat de partijen die voor bemiddeling/mediation kiezen om te pogen een geschil te schikken, daarna niet wordt belet een gerechtelijke procedure of arbitrage met betrekking tot hun geschil aanhangig te maken door het verstrijken van verjaringstermijnen tijdens het bemiddelingsproces; benadrukt dat de lidstaten met betrekking tot dit artikel geen specifieke problemen hebben aangekaart;

4.

merkt voorts op dat veel lidstaten partijen financiële aanmoediging bieden om van bemiddeling/mediation gebruik te maken, in de vorm van kostenverlaging, rechtshulp of boetes wanneer zij bemiddeling/mediation zonder reden buiten beschouwing laten; stelt vast dat de resultaten in die landen laten zien dat bemiddeling/mediation een kosteneffectieve en vlugge buitengerechtelijke geschillenbeslechting kan bieden via procedures die op de behoeften van partijen zijn afgestemd;

5.

is van oordeel dat de vaststelling van gedragscodes een belangrijk instrument vormt om de kwaliteit van bemiddeling/mediation te waarborgen; stelt in dit kader vast dat de Europese gedragscode voor bemiddelaars/mediators hetzij rechtstreeks door de belanghebbenden wordt gebruikt, hetzij als inspiratiebron heeft gefungeerd voor nationale of sectorspecifieke gedragscodes; stelt voorts vast dat de meeste lidstaten verplichte procedures kennen voor de erkenning van bemiddelaars/mediators en registers bijhouden van bemiddelaars/mediators;

6.

betreurt dat statistische gegevens omtrent bemiddeling/mediation zoals het aantal bemiddelde zaken, de gemiddelde tijdsduur en het succespercentage van bemiddelingsprocedures zo moeilijk verkrijgbaar zijn; merkt op dat het zonder betrouwbare databank erg moeilijk is om bemiddeling verder aan te moedigen en onder het publiek vertrouwen te winnen in de effectiviteit ervan; wijst anderzijds op de steeds belangrijker rol van het Europees rechterlijk netwerk in burger- en handelsrechtelijke zaken voor verbetering van de nationale gegevensverzameling rond de toepassing van de bemiddelingsrichtlijn;

7.

is verheugd over de belangrijke plaats die bemiddeling/mediation inneemt op het gebied van familierecht (met name in procedures met betrekking tot de voogdij over kinderen, omgangsrechten en gevallen van kinderontvoering), waar bemiddeling kan leiden tot een constructieve dialoog en er tevens voor kan zorgen dat de contacten tussen ouders op eerlijke wijze verlopen; stelt verder vast dat minnelijke oplossingen vaak langduriger van aard en in het belang van het kind zijn, omdat zij niet alleen betrekking hebben op de hoofdverblijfplaats van het kind, maar bijvoorbeeld ook bezoekregelingen of afspraken over het levensonderhoud van het kind omvatten; wijst in dit verband op de belangrijke rol van het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken, dat aanbevelingen opstelt ter bevordering van het gebruik van bemiddeling in grensoverschrijdende familierechtelijke zaken, met name zaken aangaande kinderontvoering;

8.

acht het nadrukkelijk van belang om op het Europese e-Justitieportaal een afzonderlijke afdeling te wijden aan grensoverschrijdende bemiddeling in familierechtelijke zaken en informatie te bieden over nationale bemiddelingssystemen;

9.

is daarom ingenomen met het voornemen van de Commissie tot medefinanciering van verschillende projecten ter bevordering van bemiddeling/mediation en training voor rechters en mensen in de juridische praktijk in de lidstaten;

10.

benadrukt dat het vrijwillige karakter van bemiddeling/mediation niet wegneemt dat verdere maatregelen moeten worden genomen om de afdwingbaarheid van bemiddelingsovereenkomsten te verzekeren op een snelle en betaalbare manier, onder volle eerbiediging van de grondrechten en van het recht van de Unie en het nationale recht; herinnert er in dit kader aan dat voor binnenlandse uitvoerbaarheid van een door de partijen in een lidstaat gesloten bemiddelingsovereenkomst in het algemeen als vereiste geldt dat de overeenkomst door de daartoe bevoegde autoriteiten gehomologeerd moet worden, wat extra kosten met zich meebrengt en partijen veel tijd kost, hetgeen een negatief effect heeft op het vrij verkeer van bemiddelingsovereenkomsten, met name als het gaat om kleine geschillen;

Aanbevelingen

11.

dringt er bij de lidstaten op aan hun inspanningen ter bevordering van het gebruik van bemiddeling/mediation in burgerrechtelijke en handelszaken te intensiveren, onder meer door middel van passende voorlichtingscampagnes om burgers en rechtspersonen juiste en omvattende informatie te verstrekken over de kracht van deze procedure en de tijds- en geldbesparingen die deze kan opleveren en om de samenwerking tussen beoefenaars van juridische beroepen met het oog hierop te versterken; wijst er in dit verband op dat de uitwisseling van beste praktijken tussen de diverse nationale jurisdicties moet worden bevorderd en dat daartoe ook passende, ondersteunende maatregelen op het niveau van de Unie moeten worden genomen, teneinde de kennis over het nut van bemiddeling/mediation te vergroten;

12.

vraagt de Commissie om na te gaan of er behoefte bestaat aan EU-brede kwaliteitsnormen voor bemiddelingsdiensten, vooral in de vorm van minimumnormen met het oog op de consistentie, rekening houdende met de toegang tot de rechter als grondrecht en de lokale verschillen in bemiddelingscultuur, als middel tot verdere bevordering van bemiddeling/mediation;

13.

vraagt de Commissie ook om te bezien of de lidstaten moeten worden verplicht om een nationaal register van bemiddelingsprocedures aan te leggen en bij te houden, dat voor de Commissie een waardevolle bron van informatie kan zijn en nationale bemiddelaars/mediators de mogelijkheid biedt om kennis te maken met beste praktijken uit heel Europa; benadrukt dat bij de oprichting van een dergelijk register de algemene verordening gegevensbescherming (Verordening (EU) 2016/679 (13)) moet worden nageleefd;

14.

verlangt dat de Commissie nadere studie verricht naar belemmeringen voor het vrije verkeer van bemiddelingsovereenkomsten in de Unie en naar de verschillende opties voor het stimuleren van bemiddeling/mediation als redelijke, betaalbare en effectieve manier voor oplossing van conflicten in interne en grensoverschrijdende geschillen in de Unie, rekening houdende met de rechtsstaat en de internationale ontwikkelingen op dit gebied;

15.

verzoekt de Commissie om bij haar herziening van de regels te werken aan oplossingen om de werkingssfeer van bemiddelingsprocedures waar mogelijk daadwerkelijk uit te breiden tot andere civiele of administratieve geschillen; benadrukt daarbij evenwel dat aandachtig gekeken moet worden naar de gevolgen van bemiddeling voor bepaalde sociale vraagstukken, bijvoorbeeld op het gebied van familierecht; pleit er in dit verband voor dat de Commissie en de lidstaten met betrekking tot bemiddelingsprocessen passende waarborgen aannemen en implementeren, om de risico's voor zwakkere partijen te beperken en hen te beschermen tegen misbruik van procesrecht en misbruik van positie door sterkere partijen, en om tevens omvattende statistische gegevens hierover te verstrekken; benadrukt dat er ook voor gezorgd moet worden dat er met betrekking tot de kosten eerlijke regels gelden, met name om de belangen van kwetsbare groepen te beschermen; wijst erop dat bemiddeling minder aantrekkelijk wordt en haar meerwaarde verliest als voor partijen al te strikte normen worden ingevoerd;

o

o o

16.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en de parlementen van de lidstaten.

(1)  PB L 136 van 24.5.2008, blz. 3.

(2)  PE 571.395.

(3)  http://bookshop.europa.eu/nl/study-for-an-evaluation-and-implementation-of-directive-2008-52-ec-the-mediation-directive--pbDS0114825/

(4)  PE 493.042.

(5)  PE 593.789.

(6)  PE 453.180.

(7)  zie COM(2016)0542, blz. 5.

(8)  PE 571.395, blz. 25.

(9)  Kroatië, Estland, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Litouwen, Nederland, Polen, Portugal, Slovakije en Spanje.

(10)  zie COM(2016)0542, blz. 4.

(11)  Bijvoorbeeld in Tsjechië.

(12)  Bijvoorbeeld in Litouwen, Luxemburg, Engeland en Wales.

(13)  PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1.


20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/6


P8_TA(2017)0322

De werking van franchising in de detailhandel

Resolutie van het Europees Parlement van 12 september 2017 over de werking van franchising in de detailhandel (2016/2244(INI))

(2018/C 337/02)

Het Europees Parlement,

gezien zijn resolutie van 11 december 2013 inzake het Europees actieplan inzake detailhandel in het belang van alle betrokken partijen (1), met name paragraaf 29,

gezien zijn resolutie van 7 juni 2016 over oneerlijke handelspraktijken in de voedselvoorzieningsketen (2),

gezien de studie van april 2016 in opdracht van de commissie IMCO over franchising (3),

gezien de studie in opdracht van de commissie IMCO van september 2016 getiteld „juridische aspecten rond het reguleringskader en de uitdagingen voor franchising in de EU” (4),

gezien de briefing „Toekomstige beleidsopties voor Franchising in de EU: tegengaan van oneerlijke handelspraktijken” (5),

gezien de workshop „Verhouding tussen franchisegevers en franchisenemers: reguleringskader en huidige uitdagingen”, georganiseerd door de commissie IMCO op 12 juli 2016,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en het advies van de Commissie economische en monetaire zaken (A8-0199/2017),

A.

overwegende dat er geen gemeenschappelijke Europese definitie van franchising bestaat en dat franchiseovereenkomsten per bedrijfstak variëren, maar dat een centraal kenmerk van dergelijke overeenkomsten een vrijwillig aangegaan partnerschap is tussen ondernemers of natuurlijke of rechtspersonen die juridisch en financieel niet van elkaar afhankelijk zijn, waarbij de ene partij (de franchisegever) de wederpartij (de franchisenemer) het recht verleent om zijn franchisingformule, naam en handelsmerken te gebruiken en technische kennis deelt, met een beroep op de technische en organisatorische ervaring en bijstand van de franchisegever gedurende de looptijd van de overeenkomst, en waarbij de klanten vertrouwen op de eenheid van het franchisesysteem en zowel de franchisegever als de franchisenemer de intentie hebben om met beperkte investeringen snel nieuwe markten te veroveren en hun kansen op succes te vergroten;

B.

overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 11 december 2013 franchising verwelkomde als bedrijfsmodel dat nieuwe bedrijven en ondernemerschap in het kleinbedrijf aanmoedigt, evenwel niet zonder in sommige gevallen oneerlijke contractvoorwaarden te signaleren en op transparante en eerlijke contracten aan te dringen; ook attendeerde het Parlement de Commissie en de lidstaten op problemen waarop franchisenemers stuiten wanneer zij hun bedrijf willen verkopen of de formule willen veranderen, maar wel in dezelfde sector werkzaam blijven, en verzocht het de Commissie het prijsbindingsverbod in franchisesystemen te onderzoeken alsook het effect van langlopende concurrentiebedingen, aankoopopties en multifranchisingverboden;

C.

overwegende dat franchising de volle potentie heeft om als bedrijfsmodel de interne detailhandelsmarkt te helpen voltooien, aangezien het een handig middel kan zijn om een zaak op te zetten via een door de franchisegever en de franchisenemer gedeelde investering; vindt het daarom teleurstellend dat dit model in de EU tot dusver nog onderpresteert, met een aandeel in het bbp van slechts 1,89 %, tegenover een aandeel van 5,95 % in de VS en van 10,83 % in Australië, waarbij 83,5 % van de omzet in franchiseondernemingen geconcentreerd blijft in slechts zeven lidstaten (6), zodat het belangrijk is om dit bedrijfsmodel breder te verspreiden in de hele EU;

D.

overwegende dat franchising een belangrijke potentiële grensoverschrijdende dimensie heeft, van belang is voor de werking van de interne markt en zo kan leiden tot nieuwe de werkgelegenheid, de ontwikkeling van kmo's en ondernemerschap en de verwerving van nieuwe capaciteiten en vaardigheden;

E.

overwegende dat de bestaande wetgeving inzake franchising als bedrijfsmodel per lidstaat sterk verschilt, hetgeen technische belemmeringen opwerpt en zowel franchisegevers als franchisenemers kan ontmoedigen om hun activiteiten over de grenzen heen uit te breiden; overwegende dat dit op zijn beurt gevolgen kan hebben voor de eindgebruikers doordat hun keuzemogelijkheden beperkt blijven;

F.

overwegende dat er verschillen zijn tussen „harde” en „zachte” franchising, afhankelijk van de voorwaarden in de franchiseovereenkomst, en dat bovendien alternatieve bedrijfsmodellen als die van ″groepen onafhankelijke detailhandelaren″ speciale kenmerken hebben en alleen onder franchiseregels zouden mogen vallen voorzover zij aan de definitie van franchising beantwoorden;

G.

overwegende dat het in alle sectoren aan informatie over de werking van franchising ontbreekt, omdat relevante informatie niet op schrift is gesteld of vaak alleen te vinden is in „side letters” bij franchiseovereenkomsten, die vertrouwelijk zijn en dus niet openbaar, en er op EU-niveau geen mechanisme bestaat voor het verzamelen van informatie over mogelijk oneerlijke contractbedingen of oneerlijke contractuitvoering; overwegende dat daarom een platform nodig is waarop deze belangrijke informatie te vinden is, teneinde franchisegevers en franchisenemers beter bewust te maken van hun rechten en plichten;

H.

overwegende dat de e-handel toeneemt en steeds meer door de consument wordt gebruikt en dat deze daarom in franchiseovereenkomsten beter tot zijn recht moet komen; overwegende dat daarom bij de totstandbrenging van de digitale binnenmarkt specifiek moet worden gelet op eventueel optredende spanningen tussen franchisegevers en franchisenemers in verband met de e-handel, bijvoorbeeld met betrekking tot de exclusieve rechten van de franchisenemer voor een bepaald geografisch gebied, en het toenemende belang van consumentengegevens voor het succes van franchisebedrijfsmodellen, met name omdat deze punten momenteel in franchiseovereenkomsten niet worden geregeld, met mogelijk onnodige onzekerheid en conflicten tot gevolg;

I.

overwegende dat de Commissie oneerlijke handelspraktijken heeft gedefinieerd als „praktijken die sterk afwijken van goed handelsgedrag, die in strijd zijn met de goede trouw en een eerlijke behandeling en die door een handelspartner eenzijdig worden opgelegd aan een andere handelspartner” (7);

1.

is van mening dat franchising, gezien de huidige onderbenutting ervan in de EU in vergelijking met andere ontwikkelde economieën, een nog belangrijkere rol kan vervullen voor de voltooiing van de interne detailhandelsmarkt;

2.

acht het van belang dat de lidstaten doeltreffende maatregelen nemen tegen oneerlijke handelspraktijken op het gebied van franchising, maar stelt vast dat er dienaangaande nog steeds een hoge mate van divergentie en diversificatie tussen de lidstaten bestaat; vindt het daarom belangrijk dat er niet-wetgevende homogene richtsnoeren komen waarin de beste praktijken zijn verwerkt voor het functioneren van franchising in de detailhandel;

3.

verzoekt de Commissie richtsnoeren voor franchiseovereenkomsten op te stellen, om de juridische context voor dergelijke overeenkomsten te verduidelijken en er zo voor te zorgen dat de arbeidsnormen worden nageleefd en een degelijke en kwalitatief hoogstaande dienstverlening wordt gewaarborgd;

4.

is van mening dat in het licht van de sterke grensoverschrijdende component van franchising een eenvormige benadering bij het aanpakken van oneerlijke handelspraktijken in de EU aan te raden is;

5.

erkent dat op nationaal niveau wetgeving is vastgesteld ter bescherming van de franchisenemers, maar dat de nadruk op de precontractuele fase ligt om informatieverplichtingen aan de franchisegever op te leggen; betreurt het dat in de nationale systemen geen doeltreffende handhavingsmechanismen zijn voorzien om de voortzetting van de franchiserelatie te waarborgen;

6.

merkt op dat de franchisenemer vaak de zwakkere partij is, met name wanneer het om een kmo gaat, omdat de franchiseformule in de regel is ontwikkeld door de franchisegever, en de franchisenemer veelal in een financieel zwakkere positie verkeert en daardoor wellicht minder goed geïnformeerd is dan de franchisegever en dus afhankelijk is van diens expertise; benadrukt dat het bij franchisesystemen van groot belang is of de samenwerking tussen franchisegever en franchisenemers goed functioneert, met dien verstande dat een franchisesysteem staat of valt met een goede uitvoering door alle partijen;

7.

herinnert eraan dat franchising een contractuele relatie is tussen twee juridisch onafhankelijke bedrijven;

8.

beklemtoont dat regelgeving ertoe moet dienen het vertrouwen van de markt in franchising als een manier van zakendoen in stand te houden en te vergroten, omdat dit niet alleen ondernemerschap aanmoedigt bij micro-, kleine en middelgrote ondernemingen die franchisegever worden, maar ook bij personen die franchisenemer worden;

9.

constateert dat franchisegevers zich op zowel nationaal als Europees niveau hebben georganiseerd voor de behartiging van hun belangen, terwijl franchisenemers het vaak zonder zulke belangenorganisaties moeten stellen en meestal op individuele basis blijven werken;

10.

vraagt de Commissie en de lidstaten de dialoog tussen franchisegevers, franchisenemers en beleidsmakers te stimuleren, de oprichting van verenigingen die de franchisenemers vertegenwoordigen te faciliteren, en ervoor te zorgen dat hun stem steeds wordt gehoord wanneer er beleid of wetgeving in de maak is die op hen van invloed kan zijn, teneinde een gelijkere vertegenwoordiging van de partijen te garanderen, waarbij het lidmaatschap van zulke organisaties facultatief moet blijven;

11.

benadrukt dat het nog steeds ontbreekt aan informatie over het functioneren van franchising in de detailhandelssector, en vraagt de lidstaten om in samenwerking met de Commissie contactpunten aan te wijzen voor informatievoorziening over problemen die franchisegevers en franchisenemers ondervinden, en verzoekt de Commissie de informatievergaring op EU-niveau te verbeteren, o.a. door gebruik te maken van informatie afkomstig van deze contactpunten, met de nodige waarborgen voor de vertrouwelijkheid van de aldus verkregen informatie;

12.

vraagt de Commissie te onderzoeken hoe franchising in de detailhandelsector functioneert, en met name in hoeverre oneerlijke contractbedingen of andere oneerlijke handelspraktijken zich voordoen, en Eurostat te verzoeken om bij de inzameling van statistische informatie over de sector speciale aandacht aan dit bedrijfsmodel te schenken, zonder dat daarbij extra administratieve of andere lasten voor de ondernemers ontstaan;

13.

neemt kennis van de Europese Erecode voor Franchising, zoals opgesteld door de European Franchise Federation (EFF), die mogelijk een doeltreffend instrument vormt voor de bevordering van goede praktijken in de franchisesector via zelfregulering, maar merkt tevens op dat deze code onderhevig is aan serieuze kritiek van de zijde van de franchisenemers, die er onder meer op wijzen dat de verplichtingen van de franchisegever vóór de herziening van de code in 2016 sterker waren geformuleerd; moedigt de franchisegevers en franchisenemers aan om met het oog op een passende oplossing voor een evenwichtige en billijke vertegenwoordiging van beide zijden te zorgen;

14.

betreurt echter dat de code slechts een kleine minderheid van de in de EU actieve franchises bestrijkt, aangezien de meeste franchises niet aangesloten zijn bij de EFF of de nationale verenigingen die de code hebben aanvaard, en verschillende lidstaten geen nationale franchisevereniging hebben;

15.

merkt op dat er bezorgdheid gerezen is over het feit dat de Europese Erecode voor Franchising niet met een onafhankelijk handhavingsmechanisme samengaat, en merkt op dat dit gemis van onafhankelijke handhaving voor sommige lidstaten de aanleiding is geweest om wetgeving uit te vaardigen ter voorkoming en bestrijding van oneerlijke handelspraktijken bij franchising;

16.

herinnert eraan dat de Erecode uit een reeks regels bestaat die franchisegevers naast de wettelijk vereiste voorschriften aanvaarden; is van mening dat de Erecode altijd een toegevoegde waarde moet blijven voor iedereen die zich aan deze regels wenst te houden;

17.

meent dat het nodig is om de doelmatigheid van het zelfreguleringskader en van het initiatief voor de toeleveringsketen in de EU te beoordelen, aangezien lidmaatschap van een nationale franchiseorganisatie een voorwaarde is voor deelname aan dit initiatief;

18.

stelt dat een franchiseovereenkomst volledig moet beantwoorden aan de beginselen van een evenwichtig partnerschap, waarin de franchisegever en de franchisenemer zich redelijk en eerlijk jegens elkaar moeten opstellen en klachten, bezwaren en geschillen door middel van openhartige, transparante, redelijke en directe communicatie moeten oplossen;

19.

vraagt de lidstaten om klachten en andere relevante gegevens die zij via een contactpunt of op andere wijze ontvangen aan de Commissie door te geven; verzoekt de Commissie om op basis van deze informatie een niet-limitatieve lijst van oneerlijke handelspraktijken op te stellen, die moet worden gepubliceerd en voor alle belanghebbenden toegankelijk moet zijn; verzoekt de Commissie bovendien om, indien nodig, een deskundigenplatform op te richten om verdere gegevens te verzamelen over de franchisingpraktijk in de detailhandel, en met name over de verschillende vormen van oneerlijke handelspraktijken;

20.

wijst met name op de noodzaak van specifieke beginselen om te zorgen voor evenwichtige contractuele rechten en plichten van de partijen, zoals duidelijke, correcte en volledige precontractuele informatie, ook over het presteren van de franchiseformule, zowel in algemene zin als toegespitst op de beoogde locatie van de franchisenemer, duidelijke grenzen aan de vertrouwelijkheidseisen, welke informatie voldoende lang vóór de ondertekening van de overeenkomst schriftelijk beschikbaar moet zijn, en, waar dit passend is, invoering van een afkoelingsperiode na de ondertekening van de overeenkomst; wijst er tevens op dat de franchisegever de franchisenemer, zo nodig, gedurende de looptijd van de overeenkomst commerciële en technische bijstand moet blijven verlenen;

21.

onderstreept dat de franchisenemer gedurende de looptijd van de overeenkomst eventueel behoefte heeft aan een gespecialiseerde initiële opleiding en aan deugdelijke begeleiding door en informatie van de franchisegever;

22.

herinnert eraan dat de franchisenemer verplicht is zich in te zetten voor de groei van het franchisebedrijf en voor het bewaren van de gemeenschappelijke identiteit en reputatie van de franchiseketen, en hiertoe loyaal moet samenwerken met alle partners in de keten, onder eerbiediging van de industriële- en intellectuele-eigendomsrechten die aan de franchiseformule zijn verbonden, en met inachtneming van de mededingingsregels;

23.

voegt daar evenwel aan toe dat sommige franchisegevers van hun franchisenemers verlangen dat zij producten en diensten kopen die geen verband houden met de franchiseformule; zo’n vereiste behoort niet tot de verplichting van de franchisenemer tot het bewaren van de gemeenschappelijke identiteit en reputatie van de franchise-keten, maar kan al snel een oneerlijke handelspraktijk inhouden;

24.

benadrukt dat concurrentiebedingen redelijk, proportioneel en duidelijk geformuleerd moeten zijn, met een geldigheidsduur die niet langer is dan strikt noodzakelijk, met name omdat een franchisenemer zich genoopt kan zien van franchiseformule te veranderen als de buurt verandert en daarmee de vraag naar producten of diensten;

25.

stelt vast dat de onlineverkoop aanleiding geeft tot problemen, aangezien deze verkoop van toenemend belang is voor het franchisebedrijfsmodel, maar niet is geregeld in traditionele franchiseovereenkomsten, waarin geen rekening wordt gehouden met het effect ervan op de in die overeenkomsten vastgestelde bepalingen; stelt daarom voor om in voorkomend geval in franchiseovereenkomsten bepalingen in verband met de onlineverkoop op te nemen, met name wanneer er geen evenwicht bestaat tussen de macht van de franchisegever en die van de franchisenemer, vooral in het geval van een kmo;

26.

verzoekt de Commissie een openbare raadpleging te organiseren om onbevooroordeelde informatie te vergaren over de reële toestand in de franchisingsector, en niet-wetgevende richtsnoeren op te stellen waarin de beste praktijken zijn verwerkt voor het functioneren van franchising in de detailhandel, vooral in het licht van de nieuwste technologische en marktontwikkelingen, zoals internetverkoop, en deze uiterlijk in januari 2018 aan het Parlement voor te leggen; vraagt de Commissie in dit verband een analyse te maken van de bestaande vormen van zelfregulering en van de wetgevingspraktijk in de lidstaten op het gebied van franchising in de detailhandel, en haar bevindingen aan het Parlement mee te delen, met haar aanbevelingen voor de verdere ontwikkeling van de franchisingsector in de EU;

27.

beklemtoont dat het Parlement actief moet worden betrokken bij alle werkzaamheden in verband met franchising in de detailhandel, zoals wanneer verordeningen en richtlijnen betreffende franchising worden aangepast om tot een samenhangender en coherenter regelgevingskader te komen;

Mededingingsrecht

28.

benadrukt dat Verordening (EU) nr. 330/2010 van de Commissie van 20 april 2010 betreffende de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen (8) in de lidstaten op eenvormige wijze moet worden toegepast, en betreurt het gebrek aan informatie over de toepassing van deze verordening;

29.

meent dat de Commissie moet nagaan of de doeltreffendheid van die verordening niet wordt ondergraven door een ongelijke toepassing in de lidstaten en of de verordening aansluit bij recente marktontwikkelingen, met name wat de vrijgestelde postcontractuele bepalingen en aankoopvoorwaarden betreft;

30.

is van mening dat de Commissie moet nagaan in hoeverre de toepassing van de verordening via een beoordelingsmechanisme in het kader van het Europees netwerk van mededingingsautoriteiten kan worden verbeterd; beklemtoont dat de niet-eenvormige follow-upmaatregelen van de Commissie een belemmering vormen voor de grensoverschrijdende detailhandel en niet zorgen voor een gelijk speelveld binnen de eengemaakte markt;

31.

meent dat een betere tenuitvoerlegging van de verordening op nationaal niveau de distributie zou verbeteren, de markttoegang voor ondernemingen uit andere lidstaten zou vergemakkelijken en uiteindelijk de eindconsumenten ten goede zou komen;

32.

meent dat de Commissie ook onderzoek moet doen naar de onbedoelde gevolgen van het mededingingsrecht in elke afzonderlijke lidstaat;

33.

moedigt de Commissie aan om een openbare raadpleging door te voeren en het Parlement in te lichten over de geschiktheid van het model waarop de toekomstige groepsvrijstellingsverordening wordt gebaseerd;

34.

verzoekt de Commissie ook te zorgen voor de terugvordering van illegale overheidssteun die via belastingvoordelen bij franchising is verkregen, en blijk te geven van vastberadenheid bij het uitvoeren van lopende onderzoeken; wijst er voorts op dat de EU behoefte heeft aan duidelijkere wetgeving inzake fiscale rulings; verzoekt de Commissie om alle inbreuken op het gebied van franchising recht te zetten, teneinde eerlijke mededinging op de hele eengemaakte markt te verzekeren;

35.

verzoekt de Commissie marktfalen aan te pakken en belastingontduiking en -ontwijking op het gebied van franchising op doeltreffende wijze te bestrijden;

36.

verzoekt de Commissie te onderzoeken of het nodig is de verordening te herzien en in dat verband na te gaan en het Parlement mee te delen 1) welke impact de horizontale aanpak heeft op de werking van franchising; 2) of het in de verordening gekozen franchisingmodel beantwoordt aan de marktsituatie; 3) in hoeverre de zogenaamde „toegelaten verticale beperkingen”, d.w.z. de voorwaarden waaronder de franchisenemers bepaalde goederen of diensten mogen aankopen, verkopen of doorverkopen, evenredig zijn en nadelige gevolgen hebben voor de markt en de consumenten; 4) met welke nieuwe uitdagingen franchisegevers en franchisenemers in de context van e-handel en de digitalisering worden geconfronteerd; en 5) marktinformatie te verzamelen, wat betreft nieuwe trends, marktontwikkelingen op het gebied van netwerkorganisatie en technologische vooruitgang;

37.

verzoekt de Commissie de regels voor de handhaving van de verordening door de lidstaten te herzien, en de toepassing ervan proportioneel aan te passen om de beoogde doelen te bereiken;

o

o o

38.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB C 468 van 15.12.2016, blz. 140.

(2)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0250.

(3)  IP/A/IMCO/2015-05, PE 578.978.

(4)  IP/A/IMCO/2016-08, PE 587.317.

(5)  PE 587.325.

(6)  „Juridische aspecten rond het reguleringskader en de uitdagingen voor franchising in de EU”, studie in opdracht van de commissie IMCO, september 2016, blz. 12.

(7)  „Bestrijding van oneerlijke handelspraktijken tussen ondernemingen in de voedselvoorzieningsketen” (COM(2014)0472).

(8)  PB L 102 van 23.4.2010, blz. 1.


20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/11


P8_TA(2017)0323

Een ruimtestrategie voor Europa

Resolutie van het Europees Parlement van 12 september 2017 over een ruimtestrategie voor Europa (2016/2325(INI))

(2018/C 337/03)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 4 en artikel 189 van titel XIX van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien de mededeling van de Commissie van 26 oktober 2016 getiteld „Ruimtestrategie voor Europa” (COM(2016)0705),

gezien de mededeling van de Commissie van 28 februari 2013 getiteld „EU-industriebeleid op het gebied van de ruimtevaart” (COM(2013)0108),

gezien de mededeling van de Commissie van 4 april 2011 getiteld „Naar een ruimtevaartstrategie van de Europese Unie ten dienste van de burger” (COM(2011)0152),

gezien de mededeling van de Commissie van 14 september 2016 getiteld „Connectiviteit voor een competitieve digitale eengemaakte markt — Naar een Europese gigabitmaatschappij” (COM(2016)0587) en het begeleidend werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2016)0300),

gezien de mededeling van de Commissie van 14 september 2016 getiteld „5G voor Europa: een actieplan” (COM(2016)0588) en het begeleidend werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2016)0306),

gezien het voorstel van de Commissie van 14 september 2016 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (COM(2016)0590),

gezien de mededeling van de Commissie van 14 juni 2010 getiteld „Actieplan inzake toepassingen van het wereldwijd satellietnavigatiesysteem (GNSS)” (COM(2010)0308),

gezien de Overeenkomst van Parijs, besluit 1/CP.21 en de 21e conferentie van de partijen (COP21) bij het UNFCCC en de 11e conferentie van de partijen bij het Protocol van Kyoto (CMP11), die van 30 november t/m 11 december 2015 in Parijs, Frankrijk, hebben plaatsgevonden,

gezien Verordening (EU) nr. 377/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 tot vaststelling van het Copernicus-programma en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 911/2010 (1),

gezien Verordening (EU) nr. 1285/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende de uitvoering en exploitatie van de Europese satellietnavigatiesystemen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 876/2002 van de Raad en Verordening (EG) nr. 683/2008 van het Europees Parlement en de Raad (2),

gezien Besluit nr. 541/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot oprichting van een ondersteuningskader voor ruimtebewaking en monitoring (3),

gezien Verordening (EU) nr. 512/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 912/2010 tot oprichting van het Europees GNSS-Agentschap (4),

gezien de conclusies van de Raad ter zake en de ministeriële Verklaring van Amsterdam van 14 april 2016 over samenwerking op het gebied van geconnecteerd en geautomatiseerd rijden,

gezien het „The Hague Manifesto on Space Policy” van juni 2016,

gezien de gezamenlijke verklaring over de gedeelde visie en doelstellingen voor de toekomst van Europa in de ruimte van de Europese Unie en het Europees Ruimteagentschap, die op 26 oktober 2016 door de Europese Commissie en het Agentschap werd ondertekend,

gezien zijn resolutie van 8 juni 2016 over ruimtevaartcapaciteiten voor de Europese veiligheid en defensie (5),

gezien zijn resolutie van 8 juni 2016 over marktkansen in de ruimtevaartsector (6),

gezien zijn resolutie van 10 december 2013 over het EU-industriebeleid op het gebied van de ruimtevaart — benutting van de groeimogelijkheden in de ruimtevaartsector (7),

gezien zijn resolutie van 19 januari 2012 getiteld „Naar een ruimtevaartstrategie van de Europese Unie ten dienste van de burger” (8),

gezien zijn resolutie van 7 juni 2011 over transporttoepassingen van de globale navigatiesatellietsystemen — EU-beleid op korte en middellange termijn (9),

gezien de studie van januari 2016 over marktkansen in de ruimtevaartsector in Europa (10),

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie interne markt en consumentenbescherming, de Commissie vervoer en toerisme en de Commissie visserij (A8-0250/2017),

A.

overwegende dat de ruimtevaart tal van voordelen biedt voor de maatschappij en de concurrentiekracht van de Europese economie kan vergroten, door de ontwikkeling van vele nieuwe producten en diensten te stimuleren en door de land- en bosbouw, de visserij en het vervoer over water te ondersteunen; overwegende dat satelliettechnologie kan leiden tot een verbetering van de toegang tot communicatietechnologieën, aardobservatiesystemen met een hoog oplossend vermogen die de uitwisseling van informatie in real time mogelijk maken, een snelle respons bij natuurrampen en doeltreffendere grens- en veiligheidscontroles;

B.

overwegende dat ruimtetechnologieën, ruimtegegevens en ruimtediensten talrijke EU-beleidsterreinen en de belangrijkste politieke prioriteiten kunnen ondersteunen, zoals het bevorderen van de digitale eengemaakte markt, het stimuleren van de Europese economie en het aanpakken van de klimaatverandering;

C.

overwegende dat de ruimtevaartsector voor de Europese burgers geen kostenpost is maar een investering, en dat een ambitieuze ruimtestrategie de autonomie van de EU en haar positie op het strategische terrein van de ruimte kan verzekeren en tegelijk voor meer groei, concurrentievermogen en banen kan zorgen in de sectoren ruimtevaartproductie, -operaties en -downstreamdiensten;

D.

overwegende dat de politieke besluiten die in 2007 zijn genomen door het Parlement en de Raad, leidden tot de toewijzing van een begroting aan de Europese satellietnavigatieprogramma's (de „European Geostationary Navigation Overlay Service” (Egnos) en Galileo) en een akkoord omvatten over de governancestructuur van deze programma's;

1.

is ingenomen met de mededeling van de Commissie getiteld „Ruimtestrategie voor Europa” en staat achter de verbintenis van de Commissie om de voordelen van de ruimtevaart voor de economie en de maatschappij te maximaliseren, meer gebruik te maken van ruimtetechnologieën en -toepassingen ter ondersteuning van openbaar beleid, een wereldwijd concurrerende en innovatieve Europese ruimtevaartsector te bevorderen, Europa's autonomie in de ruimte te versterken, de rol van Europa als mondiale speler te versterken en de internationale samenwerking in de ruimte te bevorderen;

2.

herinnert de Commissie eraan dat het van groot belang de continuïteit van de ruimtevaartprogramma's van de EU te verzekeren en zich op de toekomstige ontwikkeling van Galileo en Copernicus te bezinnen, met name om een positief en voorspelbaar investeringsklimaat in de downstreamsector tot stand te brengen; is van mening dat dit alleen kan worden bereikt als de vlaggenschipprogramma's voor de ruimtevaart en een infrastructuur voor downstreamgegevens op langetermijnfinanciering door de overheid kunnen rekenen, waarbij erkend wordt dat een aanzienlijke inbreng van de particuliere sector nodig is;

3.

vestigt de aandacht op de prestaties van de lidstaten, het Europees Ruimteagentschap (ESA) en de Europese Organisatie voor de exploitatie van meteorologische satellieten (Eumetsat) in de ruimte, met nieuwe technologieën, exploratiemissies alsmede aardobservatie- en meteorologiecapaciteiten;

4.

is van mening dat de programma's Galileo en Copernicus moeten worden beoordeeld voordat de Commissie nieuwe wetgevingsvoorstellen voorlegt als onderdeel van het nieuwe MFK; is van mening dat bij deze beoordeling onder meer moet worden gekeken naar: de toekomstige rol van het Europees GNSS-Agentschap (GSA) in Galileo en zijn mogelijke rol in Copernicus; de vraag hoe de relatie van het GSA met het ESA kan worden vereenvoudigd; en de huidige splitsing tussen de kerntaken en de gedelegeerde taken van dat agentschap; dringt er in dit verband bij de Commissie op aan dat het GSA over de capaciteit moet beschikken om nieuwe taken uit te voeren, voordat er taken aan het agentschap worden toegewezen;

5.

benadrukt dat de resultaten van die beoordeling ook moeten worden meegenomen in toekomstige gesprekken over de betrekkingen tussen de EU en het ESA, rekening houdend met de op 26 oktober 2016 ondertekende gezamenlijke verklaring van de EU en het ESA; vraagt de Commissie, samen met het ESA, te onderzoeken hoe het complexe institutionele landschap van de Europese ruimtevaartgovernance kan worden vereenvoudigd om zo in het belang van een grotere doeltreffendheid en kostenefficiëntie de verantwoordelijkheden beter te kunnen toewijzen;

6.

onderstreept dat het GSA over voldoende personeel moet beschikken om een soepele werking en exploitatie van de Europese GNSS-programma's te waarborgen; vraagt de Commissie na te gaan of, rekening houdend met de huidige en toekomstige taken van het GSA, de aan het GSA toegewezen middelen adequaat zijn; is van mening dat het personeelsbeleid en de procedure op dit gebied moeten worden aangepast aan de nieuwe taken die aan het GSA zijn toebedeeld, overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013;

7.

beklemtoont dat de volgende EU-begroting een grotere ruimtebegroting moet omvatten dan de huidige en de hele waardeketen (ruimte- en grondsegment, aardobservatie, navigatie en communicatie) moet ondersteunen teneinde te kunnen inspelen op de huidige en toekomstige uitdagingen, en dat dit moet worden gewaarborgd in de loop van de aanstaande herziening van het MFK; wijst er nogmaals op dat de ontwikkeling van downstreammarkten staat of valt met de tijdige uitvoering en de voortdurende ontwikkeling van de programma's Galileo en Copernicus, en dat voldoende financiering daarvan prioriteit dient te krijgen; benadrukt dat bij de besluitvorming over de begroting in het volgende MFK de Europese meerwaarde en de unieke bijdrage van de ruimtevaartprogramma's van de EU behouden moeten blijven en verder moeten worden uitgebouwd;

8.

verzoekt de Commissie na te gaan of kan worden geprofiteerd van synergieën tussen de ruimtevaartprogramma's van de EU, om daarmee de effectiviteit en de kostenefficiëntie te verhogen; vindt ook dat de uitwisseling van informatie tussen de bij het Europese ruimtebeleid betrokken EU-agentschappen moet worden versterkt om verdere synergie-effecten te behalen; wijst op de toenemende convergentie tussen de diverse werkterreinen; verzoekt de Commissie jaarlijks verslag uit te brengen over de manier waarop en de mate waarin de EU-agentschappen met elkaar samenwerken;

9.

benadrukt dat het van groot belang is de bestaande belemmeringen voor de werking van de interne markt voor ruimtevaartproducten en -diensten in kaart te brengen en aan te pakken;

De voordelen van de ruimtevaart voor de maatschappij en de economie van de EU maximaliseren

10.

wijst er uitdrukkelijk op dat ruimtevaartprogramma's en de bijbehorende diensten belangrijke troeven zijn op beleidsterreinen en in economische sectoren als energie, klimaat, milieu, veiligheid en defensie, gezondheidszorg, landbouw, bosbouw, visserij, vervoer, toerisme, de digitale markt en mobiele communicatie, regionaal beleid en ruimtelijke ordening; is van mening dat hier een enorm potentieel ligt voor het aanpakken van uitdagingen als migratie, grensbeheer en duurzame ontwikkeling; benadrukt ook het belang van een Europese ruimtevaartstrategie voor een alomvattend maritiem beleid van de EU; stelt vast dat commercieel gebruik van teledetectiesatellieten en -systemen de samenleving aanzienlijke voordelen biedt;

11.

verzoekt de Commissie de volledige economische benutting van de programma's Galileo, Egnos en Copernicus te versnellen door: passende streefcijfers voor de marktintegratie vast te stellen; de toegang tot Copernicusgegevens en de verwerking ervan te verbeteren om ondernemingen, in het bijzonder kmo's en starters, in staat te stellen toepassingen op basis van ruimtegegevens te ontwikkelen; te zorgen voor een betere aansluiting op andere digitale diensten — zoals intelligente vervoerssystemen, het Europees beheersysteem voor het spoorverkeer, rivierinformatiediensten, SafeSeaNet en conventionele navigatiesystemen — en de mogelijkheden voor oplossingen uit de ruimtevaart te vergroten; benadrukt de voordelen waarvan burgers en bedrijven profiteren dankzij de gegevens en diensten op het gebied van satellietnavigatie en aardobservatie;

12.

is ingenomen met de activiteiten van de Commissie gericht op het verkrijgen van cloudplatforms voor aardobservatiegegevens om ervoor te zorgen dat Europa ten volle de economische vruchten plukt van haar vlaggenschipprogramma's voor de ruimtevaart, gebruikers duurzame toegang te verschaffen en de opbouw van deskundigheid te bevorderen; spoort de Commissie aan vaart te zetten achter haar werkzaamheden op dit terrein, zodat de eerste gegevensplatforms in 2018 in gebruik kunnen worden genomen; is van mening dat alle aanbestedingen voor deze platforms open dienen te staan voor particuliere actoren;

13.

vraagt de Commissie de werking van de met de uitvoering van Copernicus belaste entiteiten te evalueren, met name met het oog op het vereenvoudigen en stroomlijnen van hun aanbestedingsprocedures, zodat kmo's er gemakkelijker aan kunnen deelnemen;

14.

benadrukt de noodzaak van „ruimtebestendige” wetgeving, en herhaalt zijn verzoek uit zijn eerder genoemde resolutie over marktkansen in de ruimtevaartsector dat de Commissie stelselmatig een „ruimtecontrole” uitvoert voordat zij nieuwe wetgevings- en niet-wetgevingsvoorstellen doet; verzoekt de Commissie de belemmeringen voor het gebruik van ruimtetechnologieën door de overheidssector weg te nemen, bijvoorbeeld om de naleving van nieuwe en bestaande Europese wetgeving te controleren; is van mening dat het overheidsbeleid aanzienlijk kan worden verbeterd met behulp van ruimtevaarttechnologie, uitgaande van voorbeelden als eCall en de digitale tachograaf; vraagt de Commissie en de lidstaten het gebruik van ruimtevaarttechnologie door Europese, nationale, regionale en lokale autoriteiten te stimuleren, bijvoorbeeld door Europese aardobservatiegegevens of -diensten in te kopen ten behoeve van beleidsdoelstellingen;

15.

wijst op het proefproject voor een schonere ruimte door verwijdering van afval uit de baan rond te aarde en het gebruik van innovatieve materialen voor ruimteapparatuur; dit project heeft ten doel de haalbaarheid en doeltreffendheid van een toekomstig gezamenlijk technologie-initiatief (GTI) voor de ruimtevaartsector vast te stellen; erkent dat voldoende publieke en particuliere middelen van vitaal belang zijn om de duurzaamheid en het concurrentievermogen van de Europese ruimtevaartsector zeker te stellen en de rol van de EU als mondiale speler in de ruimtevaart te vergroten;

16.

is van mening dat de bijdrage die Copernicus levert bij de aanpak van de klimaatverandering, verder moet worden uitgebreid; verzoekt de Commissie de op Copernicus gebaseerde capaciteiten voor de meting van broeikasgasemissies, waaronder CO2-emissies, die momenteel in het kader van Horizon 2020 (11) worden ontwikkeld, zo snel mogelijk op te zetten om te kunnen doen wat in de COP21-overeenkomst als noodzakelijk wordt omschreven, en een doeltreffende uitvoering van deze overeenkomst mogelijk te maken; steunt de ontwikkeling van toekomstige satellieten voor de monitoring van CO2 en methaan;

17.

is ingenomen met de verklaring van 15 december 2016 over de initiële diensten van Galileo; benadrukt dat een breed gebruik van het Galileo-signaal een eerste voorwaarde is voor de ontwikkeling van een sterke downstreammarkt voor ruimtetoepassingen en -diensten en dat er passende maatregelen, eventueel ook van regelgevende aard, moeten worden genomen om van volledige comptabiliteit met Galileo en Egnos de norm te maken voor apparaten die in de EU worden verkocht, en om de invoering van voor Galileo en Egnos geschikte apparaten op de wereldmarkt te bevorderen; verzoekt de Commissie tevens na te denken over maatregelen om het concurrentievermogen van de Europese GNSS-downstreamsector te vergroten;

18.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat op GNSS gebaseerde klokken in kritieke infrastructuur geschikt zijn voor Galileo en Egnos, hetgeen vanuit veiligheidsoogpunt bijzonder belangrijk is;

19.

wijst erop dat satellieten ononderbroken connectiviteit met een zeer grote capaciteit kunnen leveren, met name in afgelegen en ultraperifere gebieden, hetgeen van essentieel belang is voor het dichten van de digitale kloof, de ontwikkeling van snelle netwerken en de uitbreiding van het internet der dingen, waardoor diensten zoals zelfrijdende auto's, intelligent wagenpark- en goederenbeheer en toepassingen op het gebied van e-overheid, e-leren en e-gezondheid mogelijk worden; benadrukt het aanvullend karakter van terrestrische en op ruimtevaart gebaseerde technologieën bij het leveren van netwerken met een zeer grote capaciteit; wenst dat de Commissie dit inziet en de bijdrage van satellieten op dit gebied naar waarde schat; beklemtoont ook dat er passende frequentiebanden moeten worden gereserveerd voor de exploitatie van dergelijke satellietdiensten; wenst dat hierop wordt ingegaan in de lopende wetgevingswerkzaamheden betreffende telecommunicatienetwerken, waarbij voldoende in O&O moet worden geïnvesteerd; is tevens van mening dat de ruimtestrategie voor Europa gecoördineerd moet worden uitgevoerd met de digitale strategieën van de Commissie, met de ondersteuning van de lidstaten en het bedrijfsleven, om een efficiënt en vraaggestuurd gebruik van satellietcommunicatie te bevorderen en zo de universele connectiviteit („ubiquitous connectivity”) in de gehele EU te stimuleren;

20.

onderstreept de belangrijke rol van de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF) voor de stimulering van downstreammarkten, voornamelijk via openbare aanbestedingen, ook in landen die nog niet over een grote ruimtevaartsector beschikken, en wijst erop dat dit moet worden aangekaart in de lopende besprekingen over de toekomst van het cohesiebeleid; steunt de invoering van gerichte maatregelen ter versterking van de capaciteit om de lidstaten en regio's bij te staan die hun eerste schreden op ruimtevaartgebied zetten; wijst erop dat de regionale dimensie van vitaal belang is om de voordelen van de ruimtevaart te ontsluiten voor de burgers en dat de betrokkenheid van lokale en regionale autoriteiten kan zorgen voor synergieën met strategieën voor slimme specialisatie en de EU-stedenagenda; is daarom voorstander van een grotere rol van regionale en lokale overheden in een succesvol EU-ruimtevaartbeleid, waaronder de ultraperifere gebieden en de landen en gebieden overzee; beklemtoont dat het Comité van de Regio's lid van het forum van Copernicus-gebruikers moet worden om recht te doen aan het belang van regionale en lokale actoren als gebruikers van Copernicus-gegevens;

21.

benadrukt dat gebruikers als kmo's en lokale en regionale autoriteiten zich nog altijd onvoldoende bewust zijn van de financieringsmogelijkheden, waaronder die van de Europese Investeringsbank, voor aan Galileo of Copernicus gerelateerde projecten, en dat de doelgerichte verspreiding van informatie over deze mogelijkheden dringend moet worden verbeterd;

22.

wijst erop dat de ruimtevaarttechnologie en de twee vlaggenschipprogramma's van de EU op dit gebied ertoe hebben bijgedragen dat het vervoer ter land, ter zee en in de lucht en de ruimte slimmer, veiliger en duurzamer is geworden en geïntegreerd is in toekomstige strategische sectoren, zoals die van de autonome en geconnecteerde auto's en de onbemande luchtvaartuigen; is van mening dat de ruimtestrategie kan helpen voorzien in nieuwe vervoersbehoeften zoals zekere en naadloze connectiviteit, preciezere plaatsbepaling, intermodaliteit en interoperabiliteit; moedigt de Commissie aan om de belanghebbenden uit de vervoersector te betrekken bij de dialoog met de ruimtevaartsector om transparantie te waarborgen, en het gebruik van Europese ruimtevaarttechnologie op de vervoersmarkt te faciliteren teneinde het concurrentievermogen van vervoersdiensten uit de EU op de Europese en de wereldmarkt te vergroten; verzoekt de Commissie en de lidstaten aandacht te besteden aan de ontwikkeling van het ruimtetoerisme;

23.

verzoekt de Commissie de invoering van Egnos-landingsprocedures voor kleinere, maar ook voor grotere luchthavens te ondersteunen; wijst nogmaals op de financiële voordelen en de grotere precisie, veerkracht en veiligheid die Egnos kan bieden bij veiligheidskritieke toepassingen zoals vliegtuiglandingen, en op het belang van uitbreiding van de dekking van Egnos, bij voorrang tot Zuidoost- en Oost-Europa, en verder tot Afrika en het Midden-Oosten; is voorts van mening dat Galileo een centrale rol kan spelen in de luchtverkeersleiding, namelijk als hoeksteen in de overgang van radartoezicht naar satelliettoezicht;

24.

benadrukt daarnaast dat het van belang is dat vliegtuigen worden uitgerust met vanuit de ruimte ondersteunde ADS-B-technologie (Automatic Dependent Surveillance — Broadcast) en dat exploitanten worden verplicht om hun vliegtuigen uit te rusten met ADS-B om de accuraatheid en betrouwbaarheid van de realtime plaatsbepaling van vliegtuigen te waarborgen en brandstofbesparingen te verwezenlijken;

25.

benadrukt het belang van de EU-ruimteprogramma's voor mariene vraagstukken, de scheepvaart, visserijactiviteiten en de blauwe economie in het algemeen, bijvoorbeeld voor: de bestrijding van de illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij; het onderzoeken en beoordelen van de toestand en de gezondheid van de oceanen en de visstand; het ondersteunen van de productiviteit van viskwekerijen; het faciliteren van maritiem onderzoek; en de verlening van zoek- en reddingsdiensten alsmede satellietverbindingen voor medische apparatuur aan boord; wijst in dit verband op de behoefte aan capaciteiten in de ruimte voor oceaantoezicht en een goede coördinatie tussen Galileo-, Egnos- en Copernicus-diensten;

Bevordering van een mondiaal concurrerende en vernieuwende Europese ruimtevaartsector

26.

beklemtoont dat het succes en de concurrentiekracht van de ruimtevaartsector en de ontwikkeling van baanbrekende technologieën sterk afhangen van onderzoek en innovatie; dringt aan op verruiming en verlenging van de begrotingslijn voor de ruimtevaart in het negende kaderprogramma; vestigt de aandacht op het belang van volledige samenwerking tussen de EU, het ESA en de lidstaten om de efficiëntie te waarborgen en dubbel werk te voorkomen, met name op terreinen waar diverse actoren het onderzoek financieren; is van mening dat onderzoek en innovatie dienen te worden gestimuleerd en gefinancierd ten behoeve van een breed spectrum aan ruimtetechnologieën; spoort de Commissie aan het kmo-instrument sterker te gebruiken ter vergroting van de commerciële mogelijkheden op het gebied van ruimtevaartproducten en -diensten, zowel in Horizon 2020 als in toekomstige kaderprogramma's;

27.

verzoekt de Commissie bij openbare aanbestedingen toe te zien op een billijke behandeling van EU-ondernemingen ten opzichte van ondernemingen uit derde landen, met name door rekening te houden met de prijzen die ondernemingen voor klanten elders ter wereld hanteren, teneinde ervoor te zorgen dat regels worden nageleefd en marktdeelnemers eerlijke praktijken in acht nemen, met het oog op eerlijke concurrentie; benadrukt dat de Europese ruimtevaartindustrie met een steeds scherpere internationale concurrentie te maken heeft; is ingenomen met het voorstel van de Commissie om het gebruik van innovatieve aanbestedingsinstrumenten te versterken;

28.

benadrukt dat het belangrijk is de Europese industriële basis te versterken en de strategische autonomie van de EU te waarborgen door de toeleveringsbronnen te diversifiëren en optimaal gebruik te maken van meerdere EU-aanbieders; is daarom van mening dat de betrokkenheid van het bedrijfsleven op alle niveaus en op evenwichtige wijze moet worden gestimuleerd, en verzoekt de Commissie de Europese ruimtevaartsector in alle stadia van de waardeketen te ondersteunen; gelooft dat ruimtevaartclusters een nuttige rol kunnen spelen binnen de strategie voor de ruimtevaartindustrie;

29.

verzoekt de Commissie steun te verlenen aan de Europa-brede ontwikkeling van nieuwe bedrijfsmodellen op het gebied van ruimtevaart en van technologieën die een omwenteling teweeg kunnen brengen in de sector en tot kostenverlaging leiden (bijvoorbeeld Europese technologieën die het mogelijk maken om kleine satellieten te lanceren, zoals herbruikbare ballonnen of satellietlanceerders);

30.

vraagt de Commissie bij de vaststelling van de looptijd van overheidsopdrachten op het vlak van ruimtevaartinfrastructuur en -diensten rekening te houden met de situatie en behoeften van kmo's, teneinde voor alle ruimtevaartondernemingen een gelijk speelveld tot stand te brengen;

31.

beklemtoont dat er kordater moet worden geïnvesteerd in onderwijs en opleiding van Europese burgers op het vlak van de ruimtevaart, zodat o.a. de mogelijkheden die door de ruimtevaart worden gecreëerd volledig kunnen worden benut tijdens de overgang naar een digitale samenleving; wijst erop dat prestaties in de ruimtevaart belangrijk zijn om toekomstige generaties te inspireren en een gevoel van Europese identiteit te ontwikkelen; benadrukt daarom dat er verder moet worden gewerkt aan een bredere gecoördineerde aanpak van het Europese ruimtevaartonderwijs, waardoor jongeren worden aangemoedigd een beroep te kiezen in wetenschap en technologie in dienst van de ruimtevaart;

32.

onderstreept dat deelname aan de optionele programma's van het ESA, in het kader waarvan Europese bedrijven en universiteiten of onderzoeksinstellingen betrokken worden bij het ontwerpen van spitstechnologie voor ruimtemissies en -systemen, essentieel en fundamenteel is voor de ontwikkeling van de capaciteit van de Europese ruimtevaartindustrie; benadrukt dat deelname aan deze programma's de deur opent naar ondernemerschap op dit gebied en toegang geeft tot hoogtechnologische en bijzonder kennisintensieve wetenschappelijke projecten, hetgeen ook positieve gevolgen kan hebben op het gebied van vervoer;

Versterking van Europa's autonomie inzake toegang tot en gebruikmaking van de ruimte in een klimaat van zekerheid en veiligheid

33.

herinnert eraan dat de ruimteprogramma's van de EU civiele programma's zijn en wijst er nogmaals op dat het zich inzet voor de niet-militarisering van de ruimte; erkent niettemin, gezien de strategische dimensie van de ruimtevaartsector voor Europa, dat het nodig is om de synergie tussen civiele en veiligheids-/defensieaspecten te verbeteren en gebruik te maken van ruimtevaartcapaciteiten om te voorzien in de behoefte aan beveiliging en veiligheid, waarbij ook rekening wordt gehouden met het geopolitieke klimaat en het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid; is van mening dat de Commissie de synergieën tussen de Europese ruimtevaartprogramma's en het in november 2016 voorgestelde actieplan inzake Europese defensie dient te onderzoeken om de algehele samenhang op dit strategische gebied te waarborgen;

34.

verzoekt de Commissie de vraag van de kant van institutionele afnemers uit de Europese Unie en de lidstaten te bundelen om een onafhankelijke, kosteneffectieve en betrouwbare toegang tot de ruimte te waarborgen door middel van de Europese draagraketten Ariane, Vega en hun toekomstige opvolgers; is van mening dat dit van het allergrootste belang is uit een oogpunt van crisisbeheer en met het oog op een stabiel en efficiënt Europees veiligheids- en defensiebeleid;

35.

steunt de doelstelling van de Commissie om na te gaan hoe Europese lanceervoorzieningen kunnen worden ondersteund indien dit noodzakelijk is om een antwoord te vinden op beleidsdoelstellingen en behoeften van de EU op het gebied van autonomie, veiligheid en concurrentievermogen; benadrukt daarom het belang van de Europese „Spaceport” in Kourou (Frans-Guyana) en wijst erop dat er precies moet worden gekeken naar de economische en sociale voordelen voor het betrokken gebied;

36.

wijst er nogmaals op dat het begrip „onafhankelijke toegang tot de ruimte” niet los kan worden gezien van het onafhankelijke vermogen van Europa om ruimtevaartsystemen te ontwerpen, te ontwikkelen, te lanceren, te gebruiken en te exploiteren;

37.

stelt vast dat er geen duidelijkheid is omtrent de voortzetting van het Europese draagrakettenprogramma op een langere termijn dan drie tot vier jaar (Ariane 6 en Vega C), noch omtrent de financiële situatie ervan; maakt zich zorgen over het ontbreken van een lanceerprogramma voor de middellange en lange termijn; verzoekt de Commissie met klem om met een werkprogramma inzake draagraketten in Europa voor de komende 20 jaar te komen;

38.

verzoekt de Commissie de ontwikkeling van alternatieve lanceertechnologieën en de toepassing van de beginselen van ecologisch ontwerp bij alle satellietlanceerders en ruimtevaartproducten te stimuleren;

39.

is van oordeel dat in de volgende generatie satellietsystemen meer aandacht moet worden besteed aan de veiligheid van de Galileo-infrastructuur, met inbegrip van het grondsegment, de capaciteit voor tweeërlei gebruik van Galileo en Copernicus alsook de verbetering van de nauwkeurigheid en encryptie; herinnert eraan dat de publieke gereguleerde dienst (PRS) van Galileo, die uitsluitend bestemd is voor door de overheid gemachtigde gebruikers, in de toekomst een belangrijke rol kan vervullen bij het reageren op nieuwe dreigingen, met name in het geval van een crisis;

40.

vestigt de aandacht op de kwetsbaarheid van infrastructuur in de ruimte voor interferentie of aanvallen door al dan niet namens een staat optredende actoren, en voor een reeks andere risico's, waaronder botsingen met ruimteschroot of andere satellieten; wijst er nogmaals op dat het belangrijk is de vitale infrastructuur en communicatiemiddelen te beveiligen en robuuste technologie te ontwikkelen; ziet het groeiende belang van de ruimte en van ruimtevaarttechnologie voor zowel civiele als militaire toepassingen, met name op het gebied van communicatie, inlichtingen, surveillance en verkenning, rampenbestrijding en wapenbeheersing, en benadrukt het cruciale belang van ruimtevaartcapaciteiten in de strijd tegen terrorisme; moedigt verder investeringen aan om vaart te zetten achter de ontwikkeling van nieuwe ruimtevaartmogelijkheden en -technologieën; acht het noodzakelijk om de capaciteiten te vergroten om op te treden tegen nieuwe dreigingen in de ruimte, wat het vermogen van de Europese ruimtevaartsector om te reageren op veranderende markten, actoren en technologieën zou vergroten;

41.

verzoekt de Commissie de risico's die van ruimteschroot uitgaan te beperken door de huidige SST-diensten („space surveillance and tracking”) te verbeteren, teneinde een programma op te zetten voor een onafhankelijk systeem dat de gevaren van ruimteschroot voor Europese ruimtevaartinfrastructuur kan herkennen, maatregelen om botsingen te voorkomen ondersteunt en op de langere termijn brokstukken actief verwijdert; steunt de plannen van de EU om SST breder op te zetten om vanuit de ruimte weersverwachtingen op te stellen, en stelt voor daarnaast ook aandacht te besteden aan objecten die zich nabij de aarde bevinden, gezien de mogelijk rampzalige gevolgen bij een botsing; benadrukt dat de capaciteiten en expertise op deze gebieden, ook die bij het ESA, moeten worden ontwikkeld en uitgebreid; bekrachtigt de noodzaak zo veel mogelijk open gegevens te verstrekken om onderzoek en innovatie te bevorderen.

42.

wijst op het toenemende belang van de cyberveiligheid voor ruimtevaartprogramma's, en merkt op dat dit probleem bijzonder nijpend is omdat onze economie grotendeels afhankelijk is van aan de ruimtevaart gerelateerde diensten; verzoekt de Commissie de risico's voor de ruimtevaartmiddelen van de EU te beperken door passende maatregelen te treffen, waaronder zo nodig het gebruik van encryptie, om de ruimtevaartinfrastructuur tegen cyberdreigingen te beschermen; vraagt de Commissie er verder voor te zorgen dat alle betrokken agentschappen met het oog op mogelijke cyberaanvallen over noodplannen beschikken;

43.

is van oordeel dat het geplande Govsatcom-initiatief veelbelovend is voor de toegang tot veilige, efficiënte en kosteneffectieve diensten voor Europese institutionele actoren, omdat het inspeelt op de behoeften van gebruikers op tal van terreinen en tegelijkertijd de groei, het concurrentievermogen en de innovatie in de hele Europese sector voor telecommunicatie via satellieten stimuleert; verzoekt de Commissie, als de effectbeoordeling voldoende positief uitvalt, het geplande Govsatcom-initiatief op kosteneffectieve wijze te ontwerpen — bijvoorbeeld door het bundelen en delen van capaciteiten of de aankoop van diensten van commerciële communicatiesatellieten — en ervoor te zorgen dat het initiatief een aanzienlijke toegevoegde waarde oplevert en dat er geen bestaande structuren worden gedupliceerd;

44.

onderstreept het belang van een alomvattend Europees ruimtevaartbeleid, dat een doeltreffende bijdrage moet leveren aan de versterking van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid door de betrokken instellingen van onafhankelijke informatie te voorzien, bijvoorbeeld in de vorm van realtime-omgevingsbewustzijn;

Versterking van de rol van Europa als mondiale speler en bevordering van internationale samenwerking

45.

verzoekt de Commissie om de ruimtevaartproducten van de EU en haar industriële capaciteit op dit vlak in alle relevante aspecten van haar externe betrekkingen te promoten;

46.

is van mening dat het voor het garanderen van een vreedzame en veilige situatie in de ruimte nodig is dat er met de internationale partners normen voor verantwoord gedrag en duurzaamheid worden afgesproken, met name ten aanzien van exploratieactiviteiten, en verzoekt de Commissie daartoe nauw samen te werken met de EDEO en de lidstaten;

47.

wijst op de noodzaak van internationale coördinatie van het ruimteverkeer en het beheer van ruimteschroot, een behoefte die zeker zal toenemen door de geplande installatie van zogeheten megaconstellaties en door de congestie op satellietbanen nabij de aarde die kan ontstaan door de voortdurende daling van de lanceerkosten;

48.

vraagt de Commissie een oog te houden op de huidige doelstellingen van de particuliere sector op gebieden als de ruimtemijnbouw en na te gaan wat de gevolgen daarvan kunnen zijn voor het bestaande rechtskader en met name het Ruimteverdrag; is van mening dat de grondbeginselen van dit verdrag overeind moeten blijven en dat een wedloop naar niet-hernieuwbare grondstoffen in de ruimte moet worden voorkomen; dringt erop aan dat de lidstaten aan een gecoördineerde Europese benadering werken, en verzoekt de Commissie het voortouw te nemen bij het bereiken van overeenstemming; is zich ervan bewust dat de ruimte tot het gemeenschappelijk erfdeel van de mensheid behoort;

49.

is zeer ingenomen met het voornemen van de Commissie om met behulp van economische diplomatie nieuwe zakelijke mogelijkheden te openen voor de Europese ruimtevaartindustrie; beklemtoont dat Europese spelers in de markten van derde landen moeten worden gesteund door de Commissie en, waar van toepassing, de autoriteiten van de lidstaten, hetzij individueel hetzij via het ESA, en door organen als het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA); beveelt aan om vooraf plannen voor een dergelijke gecoördineerde ondersteuning op te stellen;

Een doeltreffende uitvoering waarborgen

50.

wijst erop dat het Parlement een actieve rol dient te vervullen in de ontwikkeling van het ruimtevaartbeleid van de EU en dat het moet worden betrokken bij alle overleg van de Commissie, de Raad, de EDEO en het ESA over onderwerpen die raken aan dit beleid;

51.

is van oordeel dat democratisch draagvlak belangrijk is voor investeringen in de ruimtevaart; verzoekt de Commissie met een goed doordachte en alomvattende communicatiestrategie te komen over de voordelen van ruimtetechnologieën voor burgers en bedrijfsleven; dringt er bij de Commissie op aan om bij de uitvoering van deze strategie uit te gaan van de volgende drie pijlers, waarmee telkens een belangrijke doelgroep wordt aangesproken: (a) vergroting van het bewustzijn bij het grote publiek over de noodzaak van investeringen in de ruimtevaart; (b) voorlichting aan kmo's en ondernemers over de kansen die de vlaggenschipprogramma's voor de ruimtevaart bieden; (c) onderwijs op ruimtevaartgebied om de vaardigheidskloof te dichten; vraagt de Commissie zo snel mogelijk een stappenplan aan het Parlement voor te leggen voor de ontwikkeling van deze communicatiestrategie;

52.

verzoekt de Commissie een tijdschema op te stellen voor de tenuitvoerlegging van de in de strategie voorgestelde maatregelen, regelmatig verslag uit te brengen over de uitvoering ervan, waar nodig wetgeving voor te stellen en aanvullende, concrete maatregelen op te stellen die nodig zijn om de in de strategie geschetste doelstellingen binnen de gestelde tijd te halen;

o

o o

53.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de regeringen en parlementen van de lidstaten en het Europees Ruimteagentschap.

(1)  PB L 122 van 24.4.2014, blz. 44.

(2)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 1.

(3)  PB L 158 van 27.5.2014, blz. 227.

(4)  PB L 150 van 20.5.2014, blz. 72.

(5)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0267.

(6)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0268.

(7)  PB C 468 van 15.12.2016, blz. 12.

(8)  PB C 227 E van 6.8.2013, blz. 16.

(9)  PB C 380 E van 11.12.2012, blz. 1.

(10)  Space Market Uptake in Europe, studie voor de Commissie ITRE, directoraat-generaal Intern Beleid, Beleidsondersteunende afdeling A, 2016, ISBN 978-92-823-8537-1.

(11)  https://ec.europa.eu/research/participants/data/ref/h2020/wp/2016_2017/main/h2020-wp1617-leit-space_en.pdf blz. 48.


20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/20


P8_TA(2017)0324

Academisch aanvullend en afstandsonderwijs als onderdeel van de Europese strategie voor een leven lang leren

Resolutie van het Europees Parlement van 12 september 2017 over academische bijscholing en afstandsonderwijs als onderdeel van de Europese strategie voor een leven lang leren (2016/2142(INI))

(2018/C 337/04)

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 8, 165 en 166 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name artikel 14,

gezien de verklaring van Kopenhagen van 30 november 2002 betreffende intensievere Europese samenwerking inzake beroepsonderwijs en -opleiding,

gezien de conclusies van de Raad van 12 mei 2009 betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020) (1),

gezien het gezamenlijk verslag 2012 van de Raad en de Commissie over de uitvoering van het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020) — „Onderwijs en opleiding in een slim, duurzaam en inclusief Europa” (2),

gezien de conclusies van de Raad van 20 mei 2014 over een doeltreffende lerarenopleiding,

gezien het gezamenlijk verslag 2015 van de Raad en de Commissie over de uitvoering van het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020) — „Nieuwe prioriteiten voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding” (3),

gezien de resolutie van de Raad van 20 december 2011 over een nieuwe Europese agenda voor volwasseneneducatie (4),

gezien de mededeling van de Commissie van 20 november 2012 getiteld „Een andere kijk op onderwijs: investeren in vaardigheden voor betere sociaal-economische resultaten” (COM(2012)0669),

gezien de conclusies van de Raad van 17 februari 2014 over investeren in onderwijs en opleiding, een antwoord op „Een andere kijk op onderwijs: investeren in vaardigheden voor betere sociaal-economische resultaten” en de jaarlijkse groeianalyse voor 2013 (5),

gezien Besluit nr. 1720/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot vaststelling van een actieprogramma op het gebied van een leven lang leren (6),

gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, dat in 2010 door de EU is geratificeerd,

gezien Aanbeveling 2006/962/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren (7),

gezien de conclusies van de Raad van 19 november 2010 over onderwijs voor duurzame ontwikkeling (8),

gezien de aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren (9),

gezien de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren (10) (EQF-LLL),

gezien de conclusies van de Raad van 20 mei 2014 over kwaliteitsborging in onderwijs en opleiding (11),

gezien zijn resolutie van 12 april 2016 over Erasmus+ en andere instrumenten om de mobiliteit bij beroepsopleiding en scholing te stimuleren — een concept van levenslang leren (12),

gezien zijn resolutie van 23 juni 2016 over de follow-up van het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020) (13),

gezien het advies van het Comité van de Regio's van 31 januari 2014 getiteld „Naar een opener onderwijs” (14),

gezien het onderzoek van de Commissie naar onderwijs en opleiding 2020: verbetering van het beleid en het onderwijsaanbod voor volwassenen in Europa (15),

gezien zijn resolutie van 10 september 2015 over de totstandbrenging van een concurrerende arbeidsmarkt in de EU voor de 21ste eeuw: het afstemmen van vaardigheden en kwalificaties op vraag en werkgelegenheid, als een manier om de crisis te boven te komen (16),

gezien de conclusies van de Raad over het Europees pact voor gendergelijkheid (2011-2020) (17),

gezien de ontwerpconclusies van de Raad getiteld „De vaardigheden van vrouwen en mannen op de arbeidsmarkt van de EU verbeteren” van 20 februari 2017 (18),

gezien de aanbeveling van de Raad van 28 november 2011 over een nieuwe Europese agenda voor volwasseneneducatie,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs en het standpunt in de vorm van amendementen van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8-0252/2017),

A.

overwegende dat onderwijsstelsels ten gevolge van de digitale transformatie te maken hebben met aanzienlijke uitdagingen, die niet alleen gevolgen hebben voor onderwijs- en leerprocessen maar ook voor de noodzaak om de capaciteit voor sociale integratie, burgerparticipatie en persoonlijke ontwikkeling te versterken en de Europese democratische waarden en tolerantie te bevorderen, teneinde ruimdenkendheid te stimuleren en iedere vorm van intolerantie te voorkomen; overwegende dat een goede beheersing van digitale vaardigheden en zelfvertrouwen belangrijke voorwaarden zijn voor het opbouwen van sterke samenlevingen en het bevorderen van de eenheid en de integratieprocessen binnen de EU;

B.

overwegende dat de Europese strategie voor een leven lang leren moet worden versterkt; overwegende dat er voor eenieder, in welke levensfase dan ook, mogelijkheden moeten zijn op het gebied van een leven lang leren, om zo de kennis en de vaardigheden te verwerven die nodig zijn voor de eigen persoonlijke en professionele ontwikkeling; overwegende dat een leven lang leren in formele, niet-formele en informele context, waarmee actief burgerschap en inzetbaarheid worden bevorderd, een belangrijk aspect is van door deze veranderingen beïnvloed onderwijs;

C.

overwegende dat er meer inspanningen moeten worden geleverd om de synergie tussen onderwijs en werkgelegenheid te verbeteren, door zowel de intrede op de arbeidsmarkt te vergemakkelijken als personen in staat te stellen hun vaardigheden voortdurend bij te houden en in de loop van hun carrière nieuwe vaardigheden te verwerven; overwegende dat de lidstaten manieren moeten vinden om langetermijninvesteringen in onderwijs, onderzoek en innovatie te beschermen of te bevorderen;

D.

overwegende dat academische bijscholing en afstandsonderwijs in aanzienlijke mate bijdragen tot individuele persoonlijke ontwikkeling en de opbouw van menselijk kapitaal, en tot een integrerend onderdeel moeten worden gemaakt van de Europese strategie voor een leven lang leren;

E.

overwegende dat academische bijscholing en afstandsonderwijs een steeds grotere rol spelen als het erom gaat om werknemers te helpen zich tijdens hun werkzame leven aan te passen aan economische en technologische veranderingen; overwegende dat tegen 2025 49 % van alle vacatures in de EU (zowel nieuwe banen als banen die in de plaats komen van andere) een hoog kwalificatieniveau zal vereisen, 40 % een gemiddeld kwalificatieniveau en slechts 11 % lage of geen kwalificaties;

F.

overwegende dat afstandsonderwijs en academische bijscholing belangrijke middelen zijn om iedereen individuele en flexibele onderwijsmogelijkheden te bieden, zonder daarbij enig onderscheid te maken (19); onderstreept in dit verband hoe belangrijk het is om te zorgen voor strategieën voor verruiming van de toegang;

G.

overwegende dat academische bijscholing en afstandsonderwijs en het gebruik van nieuwe technologieën kunnen bijdragen tot de bewustmaking van meisjes en vrouwen van nieuwe carrièremogelijkheden, met name op gebieden waarop zij ondervertegenwoordigd zijn; overwegende dat, hoewel meer vrouwen dan mannen een diploma hoger middelbaar onderwijs en hoger onderwijs hebben, de aanwezigheid van vrouwen in zowel het beroepsonderwijs als in STEM-gerelateerde sectoren (wetenschap, technologie, engineering en wiskunde) moet worden versterkt;

H.

overwegende dat afstandsonderwijs een van de mogelijkheden is voor academische bijscholing die vanwege de flexibele aard ervan bijzonder gunstig is als het gaat om het vinden van een evenwicht tussen studie, werk en privéleven;

I.

overwegende dat met afstandsonderwijs (20) een organisatievorm van lesgeven wordt bedoeld die, middels het gebruik van digitale onderwijstechnologieën, een grote mate van flexibiliteit biedt, niet als vervanging voor onderwijs op de campus, maar als alternatief voor lerenden die niet kunnen deelnemen aan onderwijs op de campus;

J.

overwegende dat onder afstandsonderwijs een methode van lesgeven wordt verstaan die voorziet in flexibiliteit qua leren middels het gebruik van opkomende technologieën, niet als vervanging voor onderwijs op de campus, maar als alternatief voor lerenden die niet kunnen deelnemen aan onderwijs op de campus en voor werknemers die werken en leren willen combineren; overwegende dat digitalisering derhalve zou kunnen worden ingezet als een instrument om nieuwe toegangsmogelijkheden tot hoger onderwijs te bieden;

K.

overwegende dat gelijkheid tussen vrouwen en mannen een fundamenteel beginsel van de EU is, dat is verankerd in de Verdragen en een van de doelstellingen en taken van de Unie is; overwegende dat gelijkheid in het onderwijs vrouwen meer mogelijkheden biedt en bijdraagt aan de sociale, culturele en economische ontwikkeling van de samenleving; overwegende dat onderwijs een essentieel middel is om genderstereotypen te bestrijden;

L.

overwegende dat de gemiddelde arbeidsparticipatie van vrouwen rechtstreeks verband houdt met hun respectievelijke opleidingsniveaus in de zin dat de arbeidsparticipatie van vrouwen tussen de 25 en 49 die het tertiair onderwijs hebben afgerond meer dan 20 % hoger ligt dan de arbeidsparticipatie van vrouwen die slechts preprimair, primair of lager secundair onderwijs hebben gevolgd;

M.

overwegende dat afstandsonderwijs een positief effect kan hebben op de ICT-vaardigheden van vrouwen; overwegende dat de toetreding van meer vrouwen tot de ICT-sector bevorderlijk zou zijn voor een markt waarop arbeidstekorten worden verwacht; voorts overwegende dat de gelijke deelname van vrouwen jaarlijks een winst van ongeveer 9 miljard EUR zou opleveren voor het Europese bbp; overwegende dat vrouwen nog altijd sterk ondervertegenwoordigd zijn in ICT-opleidingen, aangezien zij slechts circa 20 % uitmaken van het aantal afgestudeerden op dit gebied, en aangezien slechts 3 % van alle vrouwelijke afgestudeerden een ICT-opleiding heeft gevolgd;

N.

overwegende dat programma's voor afstandsonderwijs grote aantallen vrouwen bereiken in samenlevingen waar het vrouwen ontbreekt aan mogelijkheden om deel te nemen aan conventionele vormen van onderwijs en opleiding, aangezien vrouwen nog altijd meer tijd besteden aan onbetaald huishoudelijk werk en zorg voor hun gezin dan mannen; overwegende dat dergelijke cursussen deze vrouwen de flexibiliteit bieden om een evenwicht te vinden tussen werk en privé; voorts overwegende dat afstandsonderwijs in het bijzonder gericht is op studenten die buiten de traditionele doelgroep vallen;

O.

overwegende dat onder academische bijscholing — een van de overheidstaken op het gebied van hoger onderwijs — cursussen worden verstaan die vaak naast een voltijdbaan kunnen worden gevolgd bij een academische instelling, waarbij doorgaans wordt voortgebouwd op beroepservaring en waarvoor gewoonlijk een universitair diploma is vereist;

P.

overwegende dat de aanpassing aan de economische en technologische veranderingen die zich in een steeds hoger tempo voltrekken, een grote uitdaging vormt voor de vergrijzende beroepsbevolking; voorts overwegende dat het aanpakken van deze uitdaging een van de sleutelelementen zal zijn om het langtermijnconcurrentievermogen van de economie van de EU te waarborgen;

Q.

overwegende dat de erkenning van eerder genoten onderwijs een impuls zou kunnen geven aan beleid op het gebied van een leven lang leren en loopbaanontwikkeling;

R.

overwegende dat de toekenning, in het kader van een leven lang leren, van vrije tijd voor persoonlijke ontwikkeling en opleiding bevorderlijk is voor het welzijn van werknemers en ten goede komt aan hun bijdrage aan de samenleving, doordat zij specifiekere persoonlijke en professionele vaardigheden verwerven waarmee ze sterker in hun schoenen komen te staan; overwegende dat academisch afstandsonderwijs voorziet in flexibele studievormen die mensen helpen tot een beter evenwicht tussen werk en privéleven te komen; overwegende dat een leven lang leren op universitair niveau (university lifelong learning; ULLL) deel moet uitmaken van de Europese digitaliseringsstrategie;

S.

overwegende dat digitalisering flexibiliteit en interactiviteit van het onderwijsproces mogelijk maakt en van essentieel belang is voor de verdere ontwikkeling van academische bijscholing en afstandsonderwijs;

T.

overwegende dat technologische verandering sterkere en permanentere verbindingen vergt tussen onderwijs en werkgelegenheid;

U.

overwegende dat het feit dat academische instellingen niet geneigd zijn tot verandering het lastig maakt om curricula, de voorschriften voor cursussen en examens, en de toelatingsvoorwaarden te hervormen;

V.

overwegende dat academische bijscholing en afstandsonderwijs snel groeiende sectoren zijn met een aanzienlijk potentieel in termen van economische groei en het scheppen van werkgelegenheid;

W.

overwegende dat er nog altijd tal van belemmeringen voor academische bijscholings- en afstandsonderwijstrajecten bestaan (21);

Bijscholing en afstandsonderwijs om maatschappelijke en economische verandering in goede banen te leiden

1.

erkent dat online- en open onderwijs de wijze verandert waarop onderwijs wordt gefinancierd, aangeboden en gevolgd; onderstreept in dit verband het belang van open leermiddelen (open educational resources; OER), die ervoor zorgen dat iedereen toegang heeft tot onderwijs en die de inzetbaarheid vergroten door het proces van een leven lang leren te ondersteunen;

2.

merkt op dat veel onderwijs- en opleidingsinstellingen moeite hebben om voldoende in te spelen op de ingrijpende en complexe veranderingen die onze samenlevingen en economieën ondergaan, en veranderingen moeten doorvoeren in termen van bestuur, organisatiestructuren en werkwijze; benadrukt dat nieuwe, flexibele en toegankelijke vormen van een leven lang leren — geschikt voor personen van alle leeftijden — een aantal van deze uitdagingen, zoals sociale uitsluiting, voortijdig schoolverlaten en een mismatch in vaardigheden, met succes het hoofd kunnen bieden;

3.

erkent dat digitalisering en de oprichting van onderwijsplatforms voor samenwerking en de uitwisseling van beste praktijken cruciaal zijn om deze uitdagingen het hoofd te bieden;

4.

wenst dat de Commissie en de lidstaten, in het kader van de nationale strategieën voor digitale vaardigheden, meer inspanningen leveren om de technologische kloof te dichten tussen onderwijsinstellingen die goed uitgerust zijn en instellingen die dat niet zijn;

5.

benadrukt dat maatregelen ter bevordering van een leven lang leren essentieel zijn om ervoor te zorgen dat vrouwen over de vaardigheden beschikken om terug te keren op de arbeidsmarkt of hun baan, inkomen of arbeidsomstandigheden te verbeteren; wijst op de noodzaak van verdere verbeteringen ten aanzien van de aanwezigheid van vrouwen in en hun toegang tot hogere niveaus van de academische wereld;

6.

wijst op het belang van onderwijs bij het bestrijden van genderstereotypen; dringt derhalve bij de Commissie aan op de bevordering van initiatieven ter ondersteuning van het opzetten van beroepsopleidingen op afstand voor vrouwen, waaronder hoger onderwijs op het gebied van wetenschap, technologie en IT, initiatieven gericht op de ontwikkeling van opleidingsprogramma's over gendergelijkheid voor personen die werkzaam zijn in het onderwijs, en initiatieven die erop gericht zijn te voorkomen dat stereotypen worden doorgegeven via onderwijsprogramma's en studiemateriaal;

7.

benadrukt dat burgers door academische instellingen moeten worden voorbereid op kennismaatschappijen en voortdurend veranderende economieën, en dat er vaardigheden voor zelfstandig leren, ondernemingszin en transversale vaardigheden aan hen moeten worden bijgebracht, zoals probleemoplossend en aanpassingsvermogen, opdat zij hun weg weten te vinden en zich volledig kunnen ontplooien;

8.

onderstreept voorts dat academische instellingen een belangrijke rol spelen bij de bevordering van actief burgerschap en studenten transversale vaardigheden moeten bijbrengen, zoals sociale en burgerschapscompetenties en burgerzin;

9.

erkent dat een studentgeoriënteerde benadering van onderwijs de schooluitvalpercentages verlaagt en studenten in staat stelt hun volledige potentieel tot uitdrukking te laten komen (22); onderstreept in dit verband het belang van een leven lang loopbaanbegeleiding voor iedereen;

10.

erkent het potentieel van het delen van kennis ter verbetering van de actieve deelname van burgers aan en het internationaal begrip van burgers in continu veranderende samenlevingen;

11.

erkent dat moet worden toegewerkt naar nauwe samenwerking tussen onderwijs- en opleidingsinstellingen, lokale gemeenschappen en de economie; benadrukt voorts dat er, om een impuls te geven aan mogelijkheden voor een leven lang leren voor iedereen, meer synergie moet worden gecreëerd tussen aanbieders van formeel, niet-formeel en informeel onderwijs;

12.

is van mening dat eenieder, in welke levensfase dan ook, het recht op toegang tot leer- en opleidingsmogelijkheden moet hebben, om zo transversale vaardigheden te kunnen verwerven, zoals rekenkundige onderlegdheid, digitale en mediageletterdheid, kritisch denken, sociale vaardigheden en andere relevante levensvaardigheden, teneinde beter te worden toegerust voor de toekomst;

13.

onderstreept het belang van de totstandbrenging van ondersteuning op maat voor lerenden op de werkplek, stagiairs en werknemers, om de integratie van alle mensen op de arbeidsmarkt te waarborgen; is van mening dat het essentieel is om nieuwe technologieën op te nemen in het onderwijs- en leerproces, teneinde mensen de juiste vaardigheden, competenties en kennis bij te brengen om hen in staat te stellen op innovatieve en creatieve wijze gebruik te maken van digitale technologieën;

14.

roept op er beter voor te zorgen dat burgers op de arbeidsmarkt komen en blijven, door hun competenties te verbeteren aan de hand van academische bijscholing en afstandsonderwijs en beroepsonderwijs en -opleiding; benadrukt dat mogelijkheden op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding aantrekkelijker moeten worden gemaakt voor jongeren en hun families en dat de toegang tot informatie over deze mogelijkheden moet worden verbeterd; herinnert er in dit opzicht aan dat de doelstelling inzake de leermobiliteit in de sector beroepsonderwijs en -opleiding in het Erasmus+-programma bij lange na nog niet is behaald en dat dit een punt van aandacht is;

15.

wijst op het belang van Erasmus+ en Horizon 2020 voor de bevordering van een leven lang leren; roept de lidstaten derhalve op het potentieel van deze programma's ten volle te benutten; en benadrukt dat er programma's moeten worden opgezet die zijn toegespitst op specifiek op werk gerichte academische bijscholing;

16.

erkent dat de toegang tot inclusief, kwalitatief hoogwaardig onderwijs van essentieel belang is en dat daarom ondersteuning nodig is voor open en afstandsonderwijs, zodat kan worden voldaan aan de specifieke behoeften van degenen die niet door traditionele onderwijssystemen worden bereikt — vooral als het gaat om kansarme groepen; wenst dat de lidstaten hierin investeren;

Belang van kwaliteit en flexibiliteit in het onderwijs

17.

acht de immer toenemende kwaliteit van zowel formeel als informeel onderwijs cruciaal voor de inspanningen van de EU om sociale cohesie, concurrentievermogen en aanhoudende groei te waarborgen;

18.

benadrukt dat ondernemingen, om concurrerend te blijven en zowel laag- als hoogopgeleide werknemers de grootste kans van slagen te geven, in samenwerking met onderwijs- en opleidingsinstellingen cursussen en loopbaangerichte onderwijsprogramma's moeten aanbieden die werknemers tijdens hun werkzame leven kunnen volgen;

19.

benadrukt dat kwaliteitsmethoden voor de overdracht van kennis en vaardigheden van bijzonder belang zijn met het oog op onderwijsresultaten; wijst op de noodzaak om de beroepsontwikkeling en de voortdurende bijscholing van het onderwijspersoneel te ondersteunen en erin te investeren; onderstreept in dit verband dat er hoge normen moeten worden gewaarborgd in het afstandsonderwijs en benadrukt hoe belangrijk het is om nieuwe didactische en leermodellen te ontwikkelen als onderdeel van het innovatieproces en de geleidelijke digitalisering van het onderwijs; erkent in dit verband dat toereikende infrastructuur en middelen essentiële factoren zijn om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren;

20.

merkt op dat dit vereist dat rekening wordt gehouden met docenten en dat zij naar waarde worden geschat, en dat wordt voorzien in aantrekkelijke vergoedingen en arbeidsomstandigheden, en in betere toegang tot bijscholing onder werktijd, met name op het gebied van digitale didactiek;

21.

dringt er bij universiteiten op aan zich op steeds grotere schaal op afstandsonderwijs te richten en het afstandsonderwijs uit te breiden met gratis beroepsopleidingen;

22.

benadrukt dat studenten die cursussen voor afstandsonderwijs volgen, gegarandeerde mogelijkheden moeten hebben om te communiceren met en te worden beoordeeld door docenten, zodat zij gedurende hun opleiding voldoende steun, sturing en stimulans krijgen;

23.

erkent dat flexibele onderwijsvormen, zoals afstandsonderwijs en gemengd leren, mensen met een baan in staat stellen werk en/of onderwijs te combineren met hun gezins- en privéleven;

24.

erkent de sleutelrol die afstandsonderwijs speelt voor personen die vanwege hun fysieke gesteldheid geen lessen kunnen volgen op de campus;

25.

staat achter het idee van onderwijs- en bijscholingscursussen op maat voor degenen die tertiair onderwijs wensen te volgen en die verdere kwalificaties moeten verwerven om aan toelatingseisen te voldoen;

26.

benadrukt dat gestreefd moet worden naar een flexibelere en persoonlijkere aanpak van loopbaanontwikkeling en een leven lang leren en opleiding gedurende de persoonlijke loopbaantrajecten; erkent de rol die hierin is weggelegd, niet alleen voor publieke maar ook voor private spelers, en erkent tegelijkertijd dat begeleiding en advisering met aandacht voor de individuele behoeften en gericht op de beoordeling en uitbreiding van individuele vaardigheden, al vanaf een vroeg stadium een kernelement van het onderwijs- en vaardigheidsbeleid moeten vormen;

27.

benadrukt hoe belangrijk interactiviteit is als het gaat om de verbetering van de kwaliteit van afstandsonderwijs met behulp van moderne communicatiemethoden die de mogelijkheid bieden tot praktijkoefeningen en de ontwikkeling van communicatievaardigheden en die het mogelijk maken lerenden bij het didactische proces te betrekken;

28.

is voorstander van het idee om de toegang tot een leven lang leren te waarborgen, met name om de terugkeer op de arbeidsmarkt te vergemakkelijken, onder meer voor vrouwen en verzorgers;

29.

wijst op de noodzaak van permanente monitoring van afstandsonderwijs als onderdeel van de voortdurende modernisering van onderwijsmethoden en -instrumenten;

30.

benadrukt dat jongeren vaardigheden moeten ontwikkelen die hen in staat stellen zelfstandig te studeren (zoals de organisatie van werkzaamheden, informatieverwerking, kritisch denken en motivatie) zodat ze in de toekomst op doeltreffende wijze gebruik kunnen maken van geavanceerde technologieën om hun vaardigheden te ontwikkelen met behulp van afstandsonderwijs;

Bijscholing en afstandsonderwijs als een ontwikkelingsinstrument voor universiteiten

31.

erkent dat academische bijscholing en afstandsonderwijs ontwikkelingsmogelijkheden creëren voor instellingen voor hoger onderwijs om hun competentiegebied uit te breiden en hun programma-aanbod te diversifiëren, zodat ze zich ook op andere, nieuwe doelgroepen kunnen richten en hun inkomsten kunnen diversifiëren, daarbij in gedachten houdend dat de kosten van afstandsonderwijs lager liggen dan de kosten van cursussen op de campus;

32.

erkent dat afstandsonderwijs aanmoedigt tot de ontwikkeling van interdisciplinaire gebieden en het volgen van internationale opleidingen;

33.

wenst dat universiteiten hun aanbod aan afstandsonderwijs uitbreiden;

34.

erkent de rol die strategieën voor slimme specialisatie (RIS3) spelen bij de ontwikkeling van belangrijk regionaal potentieel op grond van de behoeften van de arbeidsmarkt;

Technologische uitdagingen

35.

erkent de noodzaak om snelle technologische veranderingen bij te benen, met name wat afstandsonderwijs betreft, en ziet in dat het belang en de afhankelijkheid van ICT niet genoeg kunnen worden benadrukt; is van mening dat ICT een middel is om optimaal en op kosteneffectieve wijze het hoofd te bieden aan grote uitdagingen op het gebied van onderwijs en ontwikkeling; is van mening dat inspanningen gepaard moeten gaan met grootschalige investeringen in onderwijs, onder meer vanuit het Europees Sociaal Fonds, dit met het oog op de ontwikkeling van digitale vaardigheden en mediageletterdheid op alle niveaus;

36.

stelt tot zijn spijt vast dat het vandaag de dag een groot probleem is dat zowel docenten als studenten over onvoldoende ICT-kennis beschikken; onderstreept andermaal dat technische bekwaamheid van belang is om het potentieel van afstandsonderwijs te kunnen benutten en de tenuitvoerlegging van nieuwe onderwijs- en leermethoden te kunnen bevorderen;

37.

wijst erop dat de digitale kloof moet worden aangepakt en dat iedereen in gelijke mate toegang moet krijgen tot digitale technologieën, alsook tot de competenties, attitudes en de motivatie die nodig zijn voor digitale participatie;

38.

wijst erop dat slechts een vierde van de schoolgaande kinderen in Europa les krijgt van digitaal onderlegde docenten, hetgeen een grote belemmering vormt voor het tot bloei komen van nieuwe onderwijsmethoden; roept de lidstaten daarom op meer steun te verstrekken voor scholings- en bijscholingsmogelijkheden, onder meer in de vorm van cursussen op het gebied van ICT- en mediageletterdheid en levenslange loopbaankansen voor docenten;

39.

beklemtoont dat geïnvesteerd moet worden in en steun moet worden verleend voor de professionele ontwikkeling van leraren uit alle onderwijssectoren en dat er diensten voor levenslang loopbaanadvies moeten worden opgericht;

40.

erkent het belang van nieuwe digitale platformen op het gebied van onderwijs, maar legt ook de nadruk op de veiligheids- en privacykwesties waarmee zowel academische instellingen als studenten te maken hebben;

41.

benadrukt het belang van STEM-vaardigheden, en betreurt wederom dat er op dit gebied sprake is van een onevenwichtige man-vrouwverhouding;

Financiële uitdagingen

42.

erkent dat er passende financiële middelen ter beschikking moeten worden gesteld voor kwaliteitsonderwijs en leren op maat; wijst erop dat afstandsonderwijs kan voorzien in leerdergericht en kwalitatief hoogwaardig onderwijs, tegen lagere kosten; benadrukt hoe belangrijk het is dat de industrie en het bedrijfsleven meer financiële en concrete betrokkenheid aan de dag leggen;

43.

benadrukt dat de onkosten op het vlak van onderwijs moeten worden erkend als een investering op de lange termijn die blijvende voordelen met zich meebrengt;

44.

is van mening dat kosten geen belemmering mogen vormen voor de inschrijving voor en de deelname aan onderwijs en erkent tegelijkertijd de onderliggende problemen die niet alleen resulteren in hoge kosten maar er ook toe leiden dat burgers de inschrijvingskosten in sommige lidstaten niet kunnen opbrengen; spoort de Commissie en de lidstaten daarom aan afstandsonderwijs beter te ondersteunen en te bevorderen als een kwalitatieve, betaalbare, flexibele en op maat gesneden onderwijsvorm;

Uitdagingen ten aanzien van het regelgevingskader

45.

erkent de verschillen in de regelgevingskaders voor traditioneel beroepsonderwijs, academische bijscholing en afstandsonderwijs; benadrukt dat afstandsonderwijs volgens dezelfde regels als onderwijs op de campus geaccrediteerd moet worden, aan de hand van relevante indicatoren en overeenkomstig aangepaste criteria;

46.

erkent het belang van actieve governance en de betrokkenheid van belanghebbenden;

47.

erkent het belang van kwaliteitsborging in afstandsonderwijs en de accreditatie van de resultaten ervan;

48.

herinnert eraan dat tal van bestaande Europese transparantie-instrumenten, zoals het Europees kwalificatiekader (EKK) en het Europees studiepuntensysteem voor beroepsonderwijs en -opleiding (Ecvet), als op zichzelf staande instrumenten zijn ontwikkeld; erkent dat deze instrumenten, om personen in staat te stellen hun vooruitgang en mogelijkheden beter in kaart te brengen en profijt te trekken van de in verschillende contexten opgedane leerresultaten, beter moeten worden gecoördineerd en ondersteund door kwaliteitsborgingssystemen en moeten worden opgenomen in een kader van nationale kwalificaties om vertrouwen te kweken tussen sectoren en actoren, met inbegrip van werkgevers;

49.

erkent het onverminderde belang van gemengd en online leren, met name in de context van beroepsonderwijs en -opleiding; benadrukt dat de combinatie van contactonderwijs en kwalitatief hoogwaardige digitale technologieën betere studieresultaten oplevert en verzoekt de Commissie en de lidstaten derhalve gemengd leren beter te ondersteunen en te bevorderen;

50.

dringt er bij de Commissie op aan de Europese strategie voor een leven lang leren te versterken en academische bijscholing en afstandsonderwijs een integrerend onderdeel te laten uitmaken van de strategie teneinde de aanpassing van de vergrijzende bevolking aan de economische en technologische verandering te bevorderen; wenst dat de Commissie daarnaast nagaat of een verhoging van de financiering voor academische bijscholing en afstandsonderwijs via bestaande en toekomstige programma's tot de mogelijkheden behoort;

51.

ziet de noodzaak in van een omvattende multisectoriële en multidisciplinaire benadering van onderwijs en opleiding, met inbegrip van een leven lang leren, en van sectoroverschrijdende samenwerking met betrekking tot de ontwikkeling en de tenuitvoerlegging van onderwijsbeleid;

Aanbevelingen op Europees niveau

52.

benadrukt dat samenwerking en de uitwisseling van goede praktijken tussen onderwijssystemen moeten worden bevorderd; moedigt voorts aan tot de uitwisseling, bij de ontwikkeling van criteria inzake de erkenning van nieuwe onderwijs- en leervormen, van goede praktijken door nationale organisaties voor kwaliteitsborging;

53.

dringt aan op een herziening van het Europees kwalificatiekader (EKK) om de vergelijkbaarheid van kwalificaties te bevorderen tussen landen die onder het EKK vallen en andere landen, met name landen van het Europees nabuurschap en landen met goed ontwikkelde kwalificatiekaders, teneinde meer inzicht te verkrijgen in in het buitenland behaalde kwalificaties en mensen met een migratieachtergrond en vluchtelingen te laten deelnemen aan een leven lang leren en de arbeidsmarkt;

54.

roept de Commissie op via Erasmus+ aanzienlijk meer steun te verstrekken voor academische bijscholing en afstandsonderwijs, en wel door de ontwikkeling van Europese netwerken en de uitwisseling van goede praktijken te bevorderen, projecten op te zetten waarbij instellingen in diverse lidstaten worden betrokken, en studenten uit andere Europese en derde landen ruimere toegang te bieden;

55.

wenst dat er een gebruikersvriendelijk onlineplatform wordt opgezet, als een onestopshop waar beroepsbeoefenaren uit het onderwijs en lerenden de uitwisseling van beste praktijken kunnen vergemakkelijken;

56.

roept de Commissie op een veilig en geïntegreerd leerplatform te ontwikkelen dat gericht is op en gratis wordt aangeboden aan Europese onderwijsinstellingen, waardoor het gebruik van e-learning in de gehele EU een impuls krijgt;

57.

erkent de noodzaak eTwinning en het portaal voor schoolonderwijs verder te ontwikkelen ter ondersteuning van constructieve uitwisselingen tussen leraren en andere praktijkmensen;

58.

spoort ertoe aan continue academische bijscholing (die niet alleen onderzoeksgericht is) en het beroepsonderwijs, dat is gericht op de verwerving van vaardigheden, meer aan elkaar te koppelen en ervoor te zorgen dat men te allen tijde zich kan inschrijven en dergelijk onderwijs kan volgen;

59.

beveelt aan inspanningen op het gebied van een leven lang leren te bekrachtigen met een Europese digitaliseringsstrategie en een gendereffectbeoordeling van de voorgestelde en uit te werken maatregelen;

60.

is ingenomen met het ambitieuze plan om tegen 2025 ultrasnel internet aan te leggen in basisscholen, middelbare scholen en bibliotheken, omdat snellere en betere connectiviteit enorm veel mogelijkheden biedt om onderwijsmethodes te verrijken, onderzoek te bevorderen en online onderwijsdiensten van hoge kwaliteit te ontwikkelen; wijst erop dat door de ontwikkeling van deze technologieën betere mogelijkheden voor afstandsonderwijs ontstaan, vooral in plattelandsgebieden en in de ultraperifere gebieden; benadrukt dat dergelijke mogelijkheden de digitale vaardigheden en de mediageletterdheid van kinderen en studenten sterk zullen verbeteren;

61.

benadrukt dat de aanpassing van onderwijs- en opleidingsstelsels essentieel is om te kunnen voldoen aan de groeiende vraag naar digitaal geschoolde werknemers in de EU; benadrukt dat er, om een werkelijk uniforme digitale markt tot stand te brengen in Europa, verdere inspanningen moeten worden geleverd om de mediageletterdheid onder burgers en consumenten te verbeteren;

62.

onderstreept het belang van intensivering van de Europese inspanningen om de strategie voor een leven lang leren voor iedereen werkelijkheid te laten worden, in combinatie met de doelstelling om daarnaast tal van leermogelijkheden aan te bieden die kunnen worden benut met het oog op persoonlijke ontwikkeling en ontplooiing; spoort de Commissie en de lidstaten aan het concept van een leven lang leren te bevorderen en hierin te investeren, met name in landen met een deelnamepercentage onder de benchmark van 15 %;

63.

roept de lidstaten op samenwerking te bevorderen en de synergieën tussen aanbieders van formeel, niet-formeel en informeel onderwijs te versterken, teneinde een grotere groep mensen te bereiken en zodoende beter rekening te houden met hun specifieke behoeften;

64.

beveelt aan dat docenten die cursussen verzorgen binnen het afstandsonderwijs, specifieke en gecertificeerde opleidingen moeten volgen;

Aanbevelingen op het niveau van de lidstaten

65.

roept de lidstaten op te zorgen voor een holistische benadering van onderwijs en studenten authentieke, uiteenlopende en gelijkwaardige leermogelijkheden te bieden om hun ambities te ontwikkelen, evenals de vaardigheden die nodig zijn om te gedijen in een democratische samenleving en in een mondiale economie die voortdurend aan verandering onderhevig is;

66.

moedigt de lidstaten aan om voort te bouwen op bestaande validatieregelingen om de via de vaardighedengarantie verworven vaardigheden te beoordelen en te certificeren en de erkenning ervan te waarborgen met het oog op een kwalificatie overeenkomstig nationale kwalificatiekaders en -systemen;

67.

overwegende dat verdere uitbouw van digitale infrastructuur, met name in dunner bevolkte gebieden, bevorderlijk is voor de maatschappelijke en culturele integratie, voor moderne onderwijs- en informatieprocessen en voor een regionale culturele economie;

68.

roept de lidstaten op mogelijkheden te creëren voor ICT-opleidingen en de ontwikkeling van digitale vaardigheden en mediageletterdheid op alle onderwijsniveaus;

69.

benadrukt andermaal hoe belangrijk het is dat academische instellingen en opleidingsinstituten snel inspelen op veranderingen in de samenleving en op de arbeidsmarkt en dat zij hun werkwijze aanpassen en moderniseren en studenten in staat stellen dienovereenkomstig vaardigheden te ontwikkelen; onderstreept dat onderwijs een empowermentproces is dat een leven lang doorgaat en moet bijdragen tot persoonlijke ontwikkeling, creativiteit en het welzijn van burgers;

70.

dringt er bij academische instellingen op aan te anticiperen op veranderingen in de maatschappij en op de arbeidsmarkt, en hun werkwijze daarop af te stemmen; merkt op dat de ontwikkeling van toekomstgerichte sectoren, met name de groene en circulaire economie, een doorslaggevende rol speelt wat betreft het soort benodigde vaardigheden;

71.

vraagt academische instellingen voorts om meertalige cursussen aan te bieden die zijn afgestemd op de vaardigheden van migranten, om zo de instroom in onderwijsprogramma's soepeler te laten verlopen;

72.

benadrukt dat er meer flexibiliteit moet worden ingebouwd in de onderwijssystemen in de lidstaten, zodat open en online onderwijsmethoden doeltreffender kunnen worden ingezet;

73.

dringt bij de lidstaten aan op het verbeteren van de beschikbaarheid van gegevens over de werkgelegenheid voor en de sociale situatie van afgestudeerden (onderzoek naar de loopbaan van afgestudeerden), met inbegrip van gegevens over de sector beroepsonderwijs en -opleiding;

74.

verzoekt de EU en de lidstaten „onderwijscorridors” te ontwikkelen en ten uitvoer te leggen door overeenkomsten met Europese universiteiten te bevorderen, zoals de Unie van Mediterrane Universiteiten (Unimed) en de netwerken van universiteiten voor afstandsonderwijs die gevluchte studenten uit conflictgebieden opnemen, onder meer via opleidingsprogramma's voor academisch afstandsonderwijs;

75.

onderstreept het belang van specifiek op academische bijscholing en afstandsonderwijs gerichte scholing voor het onderwijzend personeel van scholen en universiteiten, met als doel om aan de behoeften van hun studenten te voldoen;

76.

benadrukt dat de competenties en vaardigheden die buiten het formele onderwijssysteem worden verworven, erkenning moeten krijgen in de vorm van kwaliteitsborging en accreditering, in het bijzonder met het oog op de versterking van de positie van personen die zich in een kwetsbare of achterstandssituatie bevinden; benadrukt dat het belangrijk is niet-formeel en informeel leren te valideren om lerenden de hand te reiken en hun positie te versterken;

o

o o

77.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB C 119 van 28.5.2009, blz. 2.

(2)  PB C 70 van 8.3.2012, blz. 9.

(3)  PB C 417 van 15.12.2015, blz. 25.

(4)  PB C 372 van 20.12.2011, blz. 1.

(5)  PB C 64 van 5.3.2013, blz. 5.

(6)  PB L 327 van 24.11.2006, blz. 45.

(7)  PB L 394 van 30.12.2006, blz. 10.

(8)  PB C 327 van 4.12.2010, blz. 11.

(9)  PB C 398 van 22.12.2012, blz. 1.

(10)  PB C 111 van 6.5.2008, blz. 1.

(11)  PB C 183 van 14.6.2014, blz. 30.

(12)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0107.

(13)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0291.

(14)  PB C 126 van 26.4.2014, blz. 20.

(15)  http://ec.europa.eu/dgs/education_culture/repository/education/library/reports/policy-provision-adult-learning_en.pdf

(16)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0321.

(17)  http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52011XG0525(01)&from=SK

(18)  http://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-6268-2017-INIT/nl/pdf

(19)  zoals neergelegd in artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de EU.

(20)  Wat afstandsonderwijs betreft wordt in Duitstalige landen bijvoorbeeld een onderscheid gemaakt tussen academische en niet-academische disciplines.

(21)  A distance learning curriculum on pervasive computing; https://www.researchgate.net/publication/312312226_A_distance_learning_curriculum_on_pervasive_computing

(22)  Economics of Education Editors: Dominic J. Brewer, Patrick J. McEwan Equity and Quality in Education Supporting disadvantaged students and schools https://www.oecd.org/education/school/50293148.pdf


20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/30


P8_TA(2017)0328

Walvisjacht in Noorwegen

Resolutie van het Europees Parlement van 12 september 2017 over de walvisvangst in Noorwegen (2017/2712(RSP))

(2018/C 337/05)

Het Europees Parlement,

gezien de in 1986 in werking getreden overeenkomst van de Internationale Walvisvaartcommissie (IWC) om de vangstlimieten voor commerciële walvisvangst op nul te zetten (het „moratorium”),

gezien IWC-resolutie 2016-3 over walvisachtigen en hun bijdrage aan de werking van ecosystemen,

gezien IWC-resolutie 2014-2 betreffende over grote afstanden trekkende walvisachtigen,

gezien de biodiversiteitsdoelstellingen van Aichi die overeengekomen zijn in het kader van het internationale Verdrag inzake biologische diversiteit,

gezien Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (1),

gezien Verordening (EG) nr. 865/2006 van de Commissie van 4 mei 2006 (2) en Verordening (EU) nr. 791/2012 van de Commissie van 23 augustus 2012 (3),

gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 792/2012 van de Commissie van 23 augustus 2012 tot vaststelling van voorschriften voor het ontwerp van de vergunningen, certificaten en andere documenten waarin Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer voorziet, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 865/2006 van de Commissie (4),

gezien zijn resolutie van 15 september 2016 over de strategische doelstellingen van de EU voor de 17e bijeenkomst van de Conferentie van de partijen bij de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (Cites) (5),

gezien zijn resolutie van 19 februari 2009 over de maatregelen van de Gemeenschap voor de walvisvangst (6),

gezien het actieplan van de EU tegen de illegale handel in wilde dieren en planten van 2016,

gezien de vraag aan de Commissie over de walvisvangst in Noorwegen (O-000058/2017 — B8-0324/2017),

gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de Internationale Walvisvaartcommissie (IWC) in 1982 een moratorium voor alle commerciële walvisvangst heeft ingesteld, dat in 1986 in werking is getreden en nog steeds van kracht is, om de soorten en populaties tegen uitsterven te beschermen en hen in staat te stellen zich te herstellen;

B.

overwegende dat Noorwegen ondanks dit internationale verbod walvissen blijft vangen en in 1993 de commerciële walvisvangst volledig heeft hervat, waarbij het formele bezwaren tegen het moratorium aanvoerde en twijfels uitte en blijft hebben aangaande de Cites-lijsten;

C.

overwegende dat Noorwegen op 19 december 1979 partij is geworden bij de Cites-overeenkomst, als een van de eerste landen die ermee instemden door die overeenkomst gebonden te zijn;

D.

overwegende dat volgens ramingen in de media ongeveer 90 % van de door Noorwegen gedode walvissen vrouwelijk zijn, waarvan de meeste zwanger zijn, doordat ze dan trager reageren;

E.

overwegende dat Noorwegen meer dan 13 000 walvissen heeft gedood sinds het moratorium in 1986 in werking is getreden (7);

F.

overwegende dat de walvisvangst ernstig lijden van individuele dieren veroorzaakt en zowel de complexe sociale structuren van intelligente zoogdieren als de instandhouding van de walvispopulatie in haar geheel in gevaar brengt;

G.

overwegende dat alle grote walvissoorten op de lijst van bijlage A bij Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad staan, wat aangeeft dat ze met uitsterven bedreigd zijn en dat ook het meest beperkte handelsverkeer het voortbestaan van de soort in gevaar zou brengen; overwegende dat krachtens artikel 8, lid 1, van die verordening de aankoop, het te koop vragen, de verwerving voor commerciële doeleinden, het tentoonstellen voor commerciële doeleinden, het gebruik met winstoogmerk en het verkopen, het in bezit hebben met het oog op verkoop, het ten verkoop aanbieden of het vervoeren met het oog op verkoop van specimens van de in bijlage A genoemde soorten, verboden is;

H.

overwegende dat steeds meer wetenschappelijk bewijs erop wijst dat walvissen de productiviteit van het ecosysteem verbeteren en mogelijk een rol spelen bij de regeling van het CO2-gehalte in de atmosfeer;

I.

overwegende dat Noorwegen eenzijdig zijn eigen vangstlimieten vaststelt; overwegende dat het land voor het walvisseizoen 2017 zijn quotum voor dwergvinvissen verhoogde naar 999 (tegenover 880 in 2016);

J.

overwegende dat de Noorse uitvoer van walvisvlees de afgelopen jaren sterk is gestegen; overwegende dat deze uitvoer in sommige gevallen via EU-havens verloopt;

K.

overwegende dat alleen al in oktober 2016 2 948 kg aan Noorse walvisproducten blijkt te zijn uitgevoerd naar Japan, met doorvoer via minstens drie EU-havens (8);

L.

overwegende dat de doorvoer van walvisvlees via EU-havens is toegestaan, op voorwaarde dat de zendingen vergezeld gaan van geldige Cites-documenten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad;

M.

overwegende dat de Cites-overeenkomst in de eerste plaats de bescherming van de biodiversiteit en met name de instandhouding van soorten tot doel heeft; overwegende dat de habitatrichtlijn van de EU, die bepalend is voor het standpunt van de Gemeenschap inzake walvissen (en dolfijnen), een hervatting van de commerciële visserij op de walvisbestanden in EU-wateren niet toestaat;

N.

overwegende dat Noorwegen door zijn lidmaatschap van de Europese Economische Ruimte nauw betrokken is bij de Unie en haar beleid; overwegende dat de bevolking en de regeringen van Noorwegen en de EU hierdoor sterke culturele banden en gezonde handelsbetrekkingen onderhouden en begaan zijn met de instandhouding van soorten;

1.

verzoekt Noorwegen al zijn commerciële walvisvangstactiviteiten te staken en het IWC-moratorium in acht te nemen;

2.

roept Noorwegen op zijn voorbehoud met betrekking tot de lijst van grote walvissoorten van bijlage I bij de Cites-overeenkomst in te trekken en alle handel in walvisvlees en walvisproducten stop te zetten;

3.

betreurt dat Noorwegen de walvisindustrie subsidieert en de consumptie en het gebruik van uit de walvisvangst afkomstige producten bevordert; verzoekt Noorwegen met klem een einde te maken aan deze subsidies;

4.

spreekt zijn krachtige steun uit voor de handhaving van het wereldwijde moratorium op de commerciële walvisvangst en een verbod op de internationale handel in walvisproducten;

5.

stipt aan dat de lidstaten het actieplan van de EU tegen de illegale handel in wilde dieren en planten hebben onderschreven; wijst op maatregel 9 van dat plan, waarbij de lidstaten en de Commissie ertoe worden opgeroepen strategieën te ontwikkelen met het oog op een betere naleving van de bestaande EU-wetgeving inzake wilde dieren en planten op nationaal niveau;

6.

betreurt dat de Commissie het Parlement bij het debat tijdens de plenaire vergadering van 6 juli 2017 geen gegevens kon of wilde verstrekken over de ladingen walvisvlees die langs EU-havens passeren; dringt er bij de Commissie op aan de nodige gegevens te verzamelen en te verstrekken;

7.

verzoekt de Commissie alle mogelijke manieren te bestuderen om ervoor te zorgen dat walvisvlees niet langer legaal via EU-havens mag worden doorgevoerd, onder meer door aan te bevelen een verbod op dergelijke doorvoer in te stellen, bij wijze van uitzonderlijke maatregel;

8.

betreurt het dat Noorwegen zijn besluit tot dusver niet heeft heroverwogen, ondanks de diplomatieke reacties en het wijdverbreide internationale protest, nu en in het verleden; verzoekt de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en de Raad bilaterale en multilaterale kanalen aan te wenden om Noorwegen ertoe op te roepen alle commerciële walvisvangst stop te zetten;

9.

dringt er bij de Raad en de Commissie op aan bij de komende vergaderingen tijdens de 67e bijeenkomst van de IWC een gemeenschappelijke benadering van walvisvangst te hanteren, daarbij minstens even behoedzaam te werk te gaan als bij het huidige gezamenlijke standpunt en met derde landen overleg te plegen om meerderheidssteun voor de instelling van walvisreservaten te bewerkstelligen;

10.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de regering en het parlement van Noorwegen.

(1)  PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7.

(2)  PB L 166 van 19.6.2006, blz. 1.

(3)  PB L 242 van 7.9.2012, blz. 1.

(4)  PB L 242 van 7.9.2012, blz. 13.

(5)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0356.

(6)  PB C 76 E van 25.3.2010, blz. 46.

(7)  https://iwc.int/table_objection

(8)  http://www.maritime-executive.com/article/norways-whaling-comes-under-fire


20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/33


P8_TA(2017)0330

Gevolgen van de internationale handel en het handelsbeleid van de EU voor mondiale waardeketens

Resolutie van het Europees Parlement van 12 september 2017 inzake de gevolgen van de internationale handel en het handelsbeleid van de EU voor mondiale waardeketens (2016/2301(INI))

(2018/C 337/06)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Handel voor iedereen — Naar een meer verantwoord handels- en investeringsbeleid” (COM(2015)0497),

gezien zijn resolutie van 5 juli 2016 over een nieuw op te stellen toekomstgerichte en innovatieve strategie voor handel en investeringen (1),

gezien zijn resolutie van 5 juli 2016 over de uitvoering van de aanbevelingen van 2010 van het Parlement over de sociale en milieunormen, de mensenrechten en maatschappelijk verantwoord ondernemen (2),

gezien zijn resolutie van 16 mei 2017 over de evaluatie van de externe aspecten van de werking en het beheer van de douane als instrument om de handel te bevorderen en de illegale handel te bestrijden (3),

gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over maatschappelijk verantwoord ondernemen in het kader van internationale handelsovereenkomsten (4),

gezien zijn resolutie van 25 oktober 2016 over strafrechtelijke aansprakelijkheid van bedrijven voor ernstige schendingen van de mensenrechten in derde landen (5),

gezien zijn resolutie van 27 april 2017 over het EU-vlaggenschipinitiatief inzake de kledingsector (6),

gezien zijn resolutie van 4 april 2017 over palmolie en de ontbossing van regenwouden (7),

gezien zijn resolutie van 3 februari 2016 houdende aanbevelingen van het Europees Parlement aan de Commissie voor de onderhandelingen over de Overeenkomst betreffende de handel in diensten (TiSA) (8),

gezien zijn resolutie van 8 juli 2015 met de aanbevelingen van het Europees Parlement aan de Commissie betreffende de onderhandelingen over het trans-Atlantisch handels- en investeringspartnerschap (TTIP) (9),

gezien zijn resolutie van 14 juni 2017 over de stand van de tenuitvoerlegging van het duurzaamheidspact in Bangladesh (10),

gezien Verordening (EU) 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot vaststelling van verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen voor Unie-importeurs van tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden (11) (verordening inzake conflictmineralen),

gezien het voorstel voor een EU-actieplan betreffende wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (FLEGT) (COM(2003)0251) en vrijwillige FLEGT-partnerschapsovereenkomsten,

gezien Verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen (12) (houtverordening),

gezien Verordening (EU) nr. 978/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties (13) (SAP-verordening),

gezien Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (14) (verordening Brussel-I),

gezien Richtlijn 2014/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 tot wijziging van Richtlijn 2013/34/EU met betrekking tot de bekendmaking van niet-financiële informatie en informatie inzake diversiteit door bepaalde grote ondernemingen en groepen (15)(richtlijn met betrekking tot de bekendmaking van niet-financiële informatie),

gezien de gemeenschappelijke strategie van 2007 van de EU en haar lidstaten getiteld „Aid for trade: Enhancing EU support for trade-related needs in developing countries” (Hulp voor handel: een sterkere EU-ondersteuning voor handelsgerelateerde behoeften in ontwikkelingslanden),

gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 24 april 2017 getiteld „Sustainable garment value chains through EU development action” (Duurzame waardeketens voor kleding via EU-ontwikkelingsactie) (SWD(2017)0147),

gezien de tripartiete beginselverklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid,

gezien verslag IV van de 105e IAO-conferentie over fatsoenlijk werk in mondiale toeleveringsketens,

gezien de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen van de VN voor 2030,

gezien de fundamentele IAO-verdragen over kinderarbeid, dwangarbeid, discriminatie, vrijheid van vereniging en collectieve onderhandelingen,

gezien de conclusies van de Raad van 12 mei 2016 over de EU en verantwoordelijke mondiale waardeketens,

gezien de mededeling van de Commissie over een vernieuwde EU-strategie 2011-2014 ter bevordering van maatschappelijk verantwoord ondernemen (COM(2011)0681),

gezien de Britse wet inzake moderne slavernij van 2015 en de Franse wet inzake de zorgvuldigheidsplicht van multinationale ondernemingen,

gezien de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten en het „Global Compact”-initiatief van de VN,

gezien het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van de rechten van alle migrerende werknemers en hun gezinsleden van de VN,

gezien het nieuwe IAO-protocol inzake dwangarbeid,

gezien resolutie 26/9 van de VN-Mensenrechtenraad (UNHRC) van 26 juni 2014 waarin de UNHRC besloot een open intergouvernementele werkgroep inzake transnationale bedrijven en andere ondernemingen met betrekking tot de mensenrechten op te richten met de opdracht een internationaal, juridisch bindend instrument te ontwikkelen,

gezien de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de verschillende sectorspecifeke OESO-richtlijnen (voor de financiële, landbouw-, mineralen-, kleding- en schoenensector),

gezien de Unctad-verslagen over handel en ontwikkeling van 2013 en 2016,

gezien het investeringsbeleidskader voor duurzame ontwikkeling van Unctad van 2015,

gezien de overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) (TBT-overeenkomst),

gezien de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel van de WTO (GATT),

gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, de beginselen inzake kinderrechten en bedrijven die werden ontwikkeld door UNICEF, het „Global Compact”-initiatief van de VN en Save the Children (16),

gezien de vrijwillige landspecifieke partnerschappen, zoals het Bangladesh Sustainability Compact en het Myanmar Labour Rights Initiative,

gezien de conclusies van de Raad van 20 juni 2016 inzake kinderarbeid,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie internationale handel, de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie ontwikkelingssamenwerking, en het standpunt in de vorm van amendementen van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8-0269/2017),

A.

overwegende dat het handelsbeleid van de Unie krachtens artikel 207 van het VWEU gegrond moet zijn op de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de Unie; overwegende dat in artikel 208 van het VWEU het beginsel van beleidscoherentie voor ontwikkeling is vervat en dat het terugdringen van de armoede in dit artikel wordt vastgesteld als het hoofddoel van het beleid; overwegende dat de Commissie in haar mededeling „Handel voor iedereen” het EU-handelsbeleid laat stoelen op drie kernbeginselen — doeltreffendheid, transparantie en waarden; overwegende dat in deze mededeling een specifiek onderdeel is gewijd aan het formuleren van antwoorden op de opkomst van wereldwijde waardeketens en aan een verantwoord beheer van toeleveringsketens, waarbij ook wordt gewezen op de complexiteit ervan en de absolute noodzaak om toekomstgericht te denken, een partnerschap aan te gaan met overheidsdiensten, particuliere organisaties en het maatschappelijk middenveld, en gebruik te maken van een combinatie van zachte en innovatieve instrumenten en veranderingen in de wetgeving;

B.

overwegende dat het publiek toezicht op vrijhandel de laatste jaren sterk is toegenomen en dat de bezorgdheid over de ongelijke verdeling van de baten en de lasten van handel heeft geleid tot een breed gedragen standpunt dat sociale en milieuwaarden alsook transparantie en verantwoordelijkheid centraal moeten staan in het handelsbeleid;

C.

overwegende dat mondiale waardeketens een complex, door technologie aangestuurde en snel veranderende realiteit vormen en tot de hoofdkenmerken zijn gaan behoren van de mondiale economie van vandaag; overwegende dat mondiale waardeketens kunnen helpen om ontwikkelingslanden beter te integreren in de mondiale economie, om armoede terug te dringen en banen te scheppen en tegelijkertijd de productiecapaciteit te vergroten; overwegende dat mondiale waardeketens enerzijds nieuwe vooruitzichten bieden op economische groei, duurzame ontwikkeling, samenwerking met het maatschappelijk middenveld, werknemers- en ondernemersorganisaties, alsook op nieuwe werkgelegenheid voor bedrijven die deel uitmaken van de productieketen, doordat deze zich kunnen concentreren op specifieke taken en bedrijven steeds meer onderling afhankelijk worden; overwegende dat mondiale waardeketens anderzijds door hun uiterst complexe aard, gebrek aan transparantie en door de verwatering van de verantwoordingsplicht kunnen leiden tot een hoger risico op schending van de mensen- en arbeidsrechten, feitelijke straffeloosheid met betrekking tot milieumisdrijven en grootschalige belastingontwijking en belastingfraude;

D.

overwegende dat handelsbeleid moet bijdragen tot een transparant productieproces in de gehele waardeketen en tot naleving van fundamentele sociale, milieu- en veiligheidsnormen;

E.

overwegende dat het multilaterale systeem de hoeksteen moet blijven van het EU-handels- en investeringsbeleid en dat dit beleid moet zorgen voor een sterkere positie van Europa in eerlijke mondiale toeleveringsketens, maar ook instrumenten moet aanreiken om voor overheden en ondernemingen duidelijke regels vast te stellen en verantwoordelijkheden af te bakenen, zodat internationale verplichtingen als de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen van de VN (SDG's) worden nageleefd; overwegende dat duurzaamheid en transparantie niet alleen draaien om waarden, maar ook moeten worden beschouwd als een ware motor voor het creëren van toegevoegde waarde voor mondiale handel en investeringen in het kader van mondiale waardeketens;

F.

overwegende dat kmo's (17) een belangrijk onderdeel zijn van de mondiale waardeketens, een grote rol spelen bij de bevordering van economische groei, duurzame ontwikkeling en hoogwaardige banen, en van belang zijn om te voorkomen dat lokale gemeenschappen wegtrekken uit hun regio's;

G.

overwegende dat de deelname aan mondiale waardeketens gunstig is voor kmo's in termen van groei en internationalisering; overwegende dat volgens de Eurobarometer-enquête van 2015 over internationalisering van kleine en middelgrote ondernemingen slechts 31 % van de kmo's in de EU in de voorgaande drie jaar actief was buiten de interne markt; overwegende dat veel kmo's problemen ondervinden wanneer zij toegang proberen te krijgen tot internationale en in de EU gevestigde mondiale waardeketens; overwegende dat handelsbeleid en handelsovereenkomsten een rol kunnen spelen bij het wegwerken van de belemmeringen en problemen die kmo's ondervinden om toegang te krijgen tot mondiale waardeketens;

H.

overwegende dat vrijwillige regelingen inzake zorgvuldigheid en transparante mondiale waardeketens wereldwijd worden gebruikt en bevorderd door economische en sociale partners en ngo's en dat deze wezenlijke en positieve resultaten opleveren;

I.

overwegende dat de Raad in zijn conclusies van mei 2016 benadrukt dat „blijvend moet worden gepleit voor de naleving van internationaal overeengekomen beginselen, richtsnoeren en initiatieven inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen, zoals de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten, het Global Compact van de VN, de tripartiete beginselverklaring van de IAO over multinationale ondernemingen en sociaal beleid, en de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen, ook in landen die niet tot de OESO behoren” en dat „het creëren van een opener en transparanter ondernemingsklimaat […] tevens bij[draagt] aan de strijd tegen corruptie”;

J.

overwegende dat een verantwoordelijk mondiaal beheer van mondiale waardeketens essentieel is om het handelsbeleid af te stemmen op de in de Verdragen verankerde Europese waarden; overwegende dat de Commissie en de lidstaten wereldwijd het voortouw hebben genomen in deze debatten;

K.

overwegende dat tal van internationale verdragen, richtlijnen en regels gericht zijn op het voorkomen van schendingen van de mensenrechten; overwegende dat met name producerende landen de plicht hebben deze ten uitvoer te leggen en een passend wettelijk en economisch klimaat te creëren waarin ondernemingen kunnen werken en hun plaats in de mondiale toeleveringsketens kunnen vinden; overwegende dat producerende landen tevens in staat moeten zijn om internationale normen en regels toe te passen, met inbegrip van het opstellen, uitvoeren en handhaven van passende wetgeving, met name wat de totstandbrenging van de rechtsstaat en de bestrijding van corruptie betreft;

L.

overwegende dat de EU nog doeltreffender moet reageren op sociale en milieudumping en op oneerlijke concurrentie en handelspraktijken, en dat zij een gelijk speelveld moet garanderen;

M.

overwegende dat de EU 's werelds grootste exporteur en importeur is van goederen en diensten als deze bij elkaar worden geteld en de grootste buitenlandse directe investeerder is, en dat de EU tevens de belangrijkste bestemming vormt voor buitenlandse directe investeringen (BDI); overwegende dat de EU deze kracht zodanig moet gebruiken dat zowel haar eigen burgers als de burgers in andere delen van de wereld — vooral in 's werelds armste landen — hiervan de vruchten kunnen plukken;

N.

overwegende dat de EU bindende regelgeving heeft ontwikkeld inzake zorgvuldigheidsplichten van ondernemingen in specifieke sectoren met een groot risico op mensenrechtenschendingen, zoals de sectoren van hout en conflictmineralen; overwegende dat ook sommige lidstaten wetten hebben vastgesteld, zoals de Britse wet inzake moderne slavernij, de Franse wet inzake de zorgvuldigheidsplicht van multinationale ondernemingen (mno's) — die van toepassing is op grote Franse ondernemingen met meer dan 5 000 werknemers — en de Nederlandse wet zorgplicht kinderarbeid; overwegende dat de EU initiatieven heeft ontwikkeld om zorgvuldigheid te bevorderen en dat het Europees Parlement in tal van resoluties heeft aangedrongen op de uitwerking van bindende EU-regels op dit gebied;

O.

overwegende dat de EU wereldwijd al belangrijke stappen heeft gezet in de richting van een verantwoordelijker beheer van mondiale waardeketens door specifieke partnerschappen op te richten, zoals het Bangladesh Sustainability Compact en het Myanmar Labour Rights Initiative, en door in te gaan op specifieke kwesties, zoals het initiatief inzake conflictmineralen, regels met betrekking tot illegale houtkap, duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen, bedrijfsrapportage over zaken die verband houden met de toeleveringsketen en bedrijfstransparantie met betrekking tot betalingen aan overheden door de winnings- en de houtkapindustrie, zoals wordt onderstreept in de mededeling „Handel voor iedereen”;

P.

overwegende dat de Commissie in haar mededeling „Handel voor iedereen” verklaart te zullen pleiten voor ambitieuze hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling in alle handels- en investeringsovereenkomsten; overwegende dat onlangs gesloten handels- en investeringsovereenkomsten van de EU hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling bevatten waarin de partijen bij de overeenkomst ertoe worden opgeroepen zich te verbinden tot de bescherming van mensenrechten, sociale en milieunormen en maatschappelijk verantwoord ondernemen; overwegende dat het van EU-handelsovereenkomst tot EU-handelsovereenkomst verschilt hoe ambitieus deze hoofdstukken zijn; overwegende dat arbeids- en milieunormen niet beperkt mogen blijven tot de hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling, maar moeten gelden voor alle onderdelen van handelsovereenkomsten; overwegende dat een op dialoog gerichte benadering niet heeft kunnen voorkomen dat er in een aantal vrijhandelsovereenkomsten sprake is van ernstige schendingen van de vrijheid van vereniging;

Q.

overwegende dat de specifieke situatie van exportproductiezones (EPZ's) ervoor zorgt dat deze in bepaalde landen worden vrijgesteld van lokale arbeidswetgeving en een verbod of beperking hebben ingesteld op vakbondsactiviteiten, en dat er geen verhaalmogelijkheden bestaan voor werknemers, hetgeen een aperte inbreuk vormt op IAO-normen;

R.

overwegende dat het gebrek aan ethisch handelen in het zakenleven ook een gevolg is van een gebrek aan goed bestuur, de onmacht of het ontbreken van een onpartijdige overheid die ten dienste staat van het algemeen belang van de burgers; overwegende dat corruptie, het gebrek aan transparantie van mondiale waardeketens en vrijstellingen van arbeidswetgeving en belastingen in EPZ's een negatieve invloed kunnen hebben op de mensenrechten, met name doordat fatsoenlijk werk en vakbonden op de helling komen te staan;

S.

overwegende dat volgens de IAO wereldwijd 21 miljoen mensen het slachtoffer zijn van dwangarbeid, en dat velen van hen worden uitgebuit in mondiale waardeketens; overwegende dat dwangarbeid in de particuliere economie jaarlijks een illegale winst van 150 miljard USD genereert;

T.

overwegende dat de IAO dankzij haar mondiale mandaat, deskundigheid en ervaring — in samenwerking met haar leden — in een goede positie verkeert om bij de mondiale inspanningen voor fatsoenlijk werk in mondiale toeleveringsketens het voortouw te nemen; overwegende dat het IAO-comité inzake fatsoenlijk werk in mondiale toeleveringsketens ertoe heeft opgeroepen na te gaan welke tekortkomingen leiden tot gebrekkige arbeidsomstandigheden in mondiale toeleveringsketens en na te denken over de initiatieven en normen die nodig zijn om fatsoenlijk werk te bevorderen en het gebrek aan fatsoenlijke arbeidsomstandigheden in mondiale toeleveringsketens terug te dringen;

U.

overwegende dat het in de context van wereldhandel en met name in mondiale waardeketens noodzakelijk is een multilaterale, globale en holistische benadering te hanteren met betrekking tot de aansprakelijkheid van ondernemingen voor mensenrechtenschendingen en milieuduurzaamheid; overwegende dat het dan ook belangrijk is dat de EU deze debatten wereldwijd blijft leiden; overwegende dat de EU zichzelf heeft gepositioneerd als koploper in de hervorming van het mechanisme voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten, met name door de ontwikkeling van een multilateraal rechtsstelsel; overwegende dat dergelijke vooruitgang ook wordt verwacht op andere cruciale aandachtsgebieden, zoals de handhaving van verplichtingen van investeerders wat mensenrechten betreft;

V.

overwegende dat de productie in mondiale waardeketens plaatsvindt in verscheidene rechtsgebieden met verschillende niveaus van mensenrechtenbescherming en handhaving van de sociale, arbeids- en milieuwetgeving; overwegende dat slachtoffers van mensenrechtenschendingen waarbij transnationale ondernemingen betrokken zijn soms met meervoudige hindernissen te maken krijgen wat de toegang tot rechtsmiddelen betreft;

W.

overwegende dat de gelijkheid van mannen en vrouwen in alle beleidsmaatregelen van de EU stevig verankerd is in artikel 8 van het VWEU; overwegende dat handels- en investeringsovereenkomsten wegens structurele genderongelijkheden vaak andere gevolgen hebben voor vrouwen en mannen; overwegende dat het aspect gendergelijkheid vaak over het hoofd wordt gezien bij de analyse van mondiale waardeketens; overwegende dat er in 2012 volgens de IAO 21 miljoen mensen, waarvan 55 % vrouwen en meisjes, het slachtoffer werden van gedwongen arbeid, en dat 90 % van dit misbruik plaatsvindt in de particuliere economie, door individuele personen of ondernemingen;

X.

overwegende dat in bepaalde segmenten van de mondiale toeleveringsketens voor kleding, tuinbouw, mobiele telefonie en toerisme de meeste werknemers van het vrouwelijk geslacht zijn, maar dat zij vaker dan mannen terechtkomen in vormen van werk met een laag loon of een lage status, hetgeen leidt tot gendersegregatie wat betreft het soort werk en activiteiten, genderkloven qua loon en arbeidsvoorwaarden, alsook genderspecifieke beperkingen bij de toegang tot productiemiddelen, infrastructuur en diensten;

Y.

overwegende dat de Unie uit hoofde van artikel 3, lid 3, VEU de rechten van het kind moet beschermen; overwegende dat alle lidstaten het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind hebben geratificeerd;

Z.

overwegende dat diensten een toenemende rol spelen in mondiale waardeketens, met name bij de industriële productie; overwegende dat de toenemende integratie van diensten in mondiale waardeketens overeenkomsten vereist ter ondersteuning van de digitale economie, met inbegrip van het vrije verkeer van gegevens;

AA.

overwegende dat de ontwikkeling van mondiale waardeketens verder bijdraagt tot de integratie van diensten in de productie van goederen; overwegende dat een aanzienlijk deel van de waarde van ingevoerde goederen is toegevoegd via diensten uit importerende landen;

AB.

overwegende dat de EU-lidstaten 's werelds grootste exporteur van financiële diensten zijn en dat deze sector van strategisch belang is in het EU-handelsbeleid; overwegende dat de opname van bepalingen betreffende financiële diensten in externe overeenkomsten van de EU, waaronder vrijhandelsovereenkomsten, enige terechte bezorgdheid heeft gewekt in verband met hun mogelijke negatieve gevolgen op het gebied van het witwassen van geld, belastingontduiking en -ontwijking, en dat dit nog maar eens benadrukt hoe belangrijk het is te overwegen instrumenten in te zetten om deze praktijken aan te pakken; overwegende dat handels- en investeringsovereenkomsten een goede gelegenheid bieden voor betere samenwerking in de strijd tegen corruptie, witwaspraktijken en belastingfraude, -ontduiking en -ontwijking;

AC.

overwegende dat transparante en informatieve etikettering een nuttig instrument kan zijn om de Europese consument in staat te stellen met meer kennis van zaken passende keuzes te maken; overwegende dat EU-consumenten niet alleen de prijs en herkomst van een product moeten kennen, maar ook toegang moeten krijgen tot sociale en milieucriteria; overwegende dat dergelijke criteria technisch kunnen worden ontwikkeld in samenhang met de WTO-overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen, waarin voorwaarden worden gesteld aan het productieproces om een product te mogen verkopen;

AD.

overwegende dat de mensenrechten in de productieketen volledig in acht moeten worden genomen en dat de voedselveiligheidsnormen voor goederen die op de Europese markt in het vrije verkeer zijn gebracht volledig moeten worden geëerbiedigd door zowel staten als ondernemingen; overwegende dat de verantwoordelijkheid niet alleen bij de consument mag berusten, wiens keuze zowel wordt beperkt door individuele middelen (economie, tijd, kennis) als door externe factoren (informatie, aanbod);

AE.

overwegende dat oorsprongsregels steeds belangrijker zijn geworden in het kader van mondiale waardeketens, aangezien de productie zich hierbij vaak uitstrekt over meerdere landen; overwegende dat soepele oorsprongsregels een bijkomende hinderpaal kunnen vormen voor de totstandkoming van volledige transparantie en verantwoordingsplicht in alle stadia van de toeleveringsketens;

AF.

overwegende dat betere, geharmoniseerde en efficiëntere douaneprocedures in Europa en daarbuiten handel mee in de hand werken en helpen om te voldoen aan de respectieve vereisten voor handelsfacilitatie, en tevens helpen verhinderen dat namaak-, illegale, gedumpte en vervalste goederen de interne markt binnenkomen, hetgeen de economische groei van de EU zou ondermijnen en ernstige risico's zou inhouden voor de EU-consument; overwegende dat betere toegang tot douanegegevens over invoer die de EU binnenkomt de transparantie en controleerbaarheid van mondiale waardeketens zou doen toenemen;

AG.

overwegende dat het onderscheid tussen invoer en uitvoer vertroebelt in een wereld van versnipperde productienetwerken, aangezien ingevoerde onderdelen een aanzienlijk aandeel hebben in de uitvoer en tarieven zich opstapelen telkens wanneer tussenproducten grensoverschrijdend worden verhandeld; overwegende dat efficiënte douane- en grensprocedures in dit verband van bijzonder groot belang zijn;

AH.

overwegende dat handelsstimulansen in het kader van SAP en SAP+ ontwikkelingslanden een betere markttoegang bieden in ruil voor de eerbiediging van arbeids-, milieu- en sociale normen;

AI.

overwegende dat SAP+ een belangrijk instrument van het EU-handelsbeleid is om te zorgen voor een betere markttoegang, dat gepaard gaat met een streng toezichtsmechanisme ter bevordering van mensen- en arbeidsrechten, milieubescherming en goed bestuur in kwetsbare ontwikkelingslanden;

AJ.

overwegende dat de bescherming en handhaving van intellectuele-eigendomsrechten kan leiden tot doeltreffende verdere integratie in mondiale waardeketens;

De positie van de EU in mondiale waardeketens

1.

beklemtoont dat het handels- en investeringsbeleid als doel moet hebben te zorgen voor hefboomwerking, een gelijk speelveld voor Europese ondernemingen tot stand te brengen, het Europees concurrentievermogen te bevorderen en een opwaartse convergentie van normen te faciliteren; verzoekt de Commissie om samenhang te garanderen tussen het EU-beleid op het gebied van milieu, volksgezondheid, handel, investeringen en industrie, en om de Europese herindustrialiseringsstrategie en de overgang naar een koolstofarme economie te stimuleren;

2.

meent dat een verdere integratie van de EU in mondiale waardeketens niet ten koste mag gaan van het Europees sociaal en regelgevingsmodel en de bevordering van duurzame groei;

3.

verzoekt de Commissie om de bekendheid en het gebruik van de bestaande regelingen voor eerlijke handel, zoals genoemd in de „Handel voor iedereen”-strategie, te ondersteunen in het kader van het EU-duurzaamheidsplan en de Europese consensus inzake ontwikkeling;

4.

herhaalt zijn oproep aan de Commissie en de lidstaten om sterkere handelsbeschermingsinstrumenten vast te stellen om oneerlijke handelspraktijken te bestrijden, rekening houdend met sociale en milieudumping;

5.

vraagt de Commissie te evalueren welke gevolgen het gebruik van handelsbeschermingsinstrumenten door de EU en door derde landen heeft voor de doeltreffende integratie van EU-ondernemingen in mondiale waardeketens;

6.

benadrukt dat er behoefte is aan geharmoniseerde regels en versterkte EU-coördinatie en -toezicht met betrekking tot de toepassing van invoerrechten door de lidstaten (met inbegrip van conventionele, antidumping- en compenserende rechten) op alle soorten grondstoffen en goederen, vooral wanneer er sprake is van valse oorsprongsverklaringen (zowel in het kader van preferentiële als niet-preferentiële regelingen) en de onderwaardering en verkeerde beschrijving van goederen;

Mondiale waardeketens en multilateralisme

7.

verzoekt de Commissie om zich binnen de WTO actief in te zetten voor een grotere transparantie en om multilaterale voorschriften voor handel vast te stellen en te bevorderen, onder meer inzake het duurzame beheer van mondiale waardeketens, waarin met name het volgende vervat zit:

verplichte vereisten inzake passende zorgvuldigheid en transparantie voor de toeleveringsketen, op basis van de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten;

minimumnormen inzake gezondheid en veiligheid, waarin met name het recht van werknemers wordt erkend om veiligheidscomités op te richten;

een minimum aan sociale bescherming en naleving van IAO-arbeidsnormen;

het recht op collectieve onderhandeling;

8.

verzoekt de Commissie en de lidstaten zich actief te blijven inzetten in alle multilaterale fora inzake bedrijfsleven, mondiale waardeketens, mensen- en arbeidsrechten, economische groei en duurzame ontwikkeling, en daarbij de in de Verdragen verankerde Europese waarden te bevorderen, rekening houdend met de absolute noodzaak om de specifieke kenmerken van kmo's te beschermen;

9.

is ingenomen met de lopende onderhandelingen over een bindend VN-verdrag betreffende transnationale ondernemingen en mensenrechten; verzoekt de Commissie en de lidstaten op constructieve wijze deel te nemen aan deze onderhandelingen en een actieve rol te spelen en bijdragen te leveren bij de ontwikkeling van concrete voorstellen, onder meer over toegang tot rechtsmiddelen, en zich hierbij tot het uiterste in te spannen om positieve resultaten te boeken en handelspartners aan te sporen zich op soortgelijke wijze in te zetten; vraagt de Commissie in dit verband na te gaan of uitgebreide verplichte zorgvuldigheidseisen, ook op mondiaal niveau, tot de mogelijkheden behoort;

10.

verzoekt de lidstaten om de toepassing van de nationale actieplannen tot uitvoering van de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten te bespoedigen en de doeltreffendheid van deze actieplannen te vergroten; onderstreept dat acht van de dertien reeds goedgekeurde nationale actieplannen afkomstig zijn uit EU-lidstaten, en is verheugd dat er momenteel nog eens elf nationale actieplannen van EU-lidstaten worden opgesteld; verzoekt de Commissie om de tenuitvoerlegging van deze leidende beginselen van de VN te begeleiden en te bevorderen;

11.

is ingenomen met de convergentie van de internationale normen inzake bedrijfsleven en mensenrechten, met name tussen de leidende beginselen van de VN en de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen;

12.

is verheugd dat fatsoenlijk werk en de vier pijlers van de IAO-agenda voor fatsoenlijk werk zijn opgenomen in de SDG's van de VN; verzoekt de Commissie en de lidstaten om deze normen daadwerkelijk toe te passen en om in het kader van de IAO te werken aan de goedkeuring van een nieuwe internationale arbeidsnorm inzake fatsoenlijk werk in mondiale waardeketens, waarin met name de vereiste wordt opgenomen dat alle ondernemingen de effecten van hun activiteiten op de mensenrechten van werknemers en gemeenschappen voortdurend aan risicobeheer onderwerpen en passende maatregelen nemen om deze activiteiten te voorkomen en te verminderen en de getroffen personen rechtsmiddelen in handen te geven;

13.

ondersteunt alle mondiale initiatieven ter bestrijding van corruptie, zoals het initiatief inzake transparantie van winningsindustrieën (EITI), het Kimberleyproces, de Internationale Conferentie over het gebied van de Grote Meren (ICGLR), de beginselen van het Global Compact van de Verenigde Naties voor ondernemingen, de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen en de OESO-richtsnoeren inzake zorgvuldigheidseisen voor verantwoorde bevoorradingsketens van bodemschatten uit door conflicten getroffen gebieden en risicogebieden; wijst erop dat met name producerende landen verplicht zijn passende wetgeving toe te passen en te handhaven, ook wat de totstandbrenging van de rechtsstaat en de strijd tegen corruptie betreft;

14.

wijst erop dat op dit gebied naast de invoer en uitvoer van mineralen en metalen ook de transparantie van regelingen inzake exploitatierechten en douanerechten van cruciaal belang is voor de ontwikkeling van conflict- of risicogebieden; onderstreept daarom dat er een overzicht van bestaande, door Europese bedrijven genomen maatregelen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen moet worden opgesteld en dat de coördinatie en uitwisseling van informatie en beste praktijken moet worden verbeterd, om goede praktijken op doeltreffender wijze te kunnen opsporen en bij te dragen tot de vaststelling van een gemeenschappelijk actiekader op Europees niveau; verzoekt de Commissie om meer initiatieven te nemen met betrekking tot maatschappelijk verantwoord ondernemerschap en zorgvuldigheid in de hele toeleveringsketen;

15.

wijst erop dat betrouwbare toegang tot grondstoffen belangrijk is voor het mondiale concurrentievermogen;

16.

onderstreept het belang van de tenuitvoerlegging, handhaving en omzetting van bestaande wetten inzake mondiale waardeketens op regionaal, nationaal en internationaal niveau;

Verantwoord ondernemerschap

17.

wijst erop dat handel en mensenrechten elkaar versterken en dat het bedrijfsleven een belangrijke rol heeft te vervullen waar het gaat om het bieden van positieve prikkels om mensenrechten, democratie en verantwoord ondernemerschap te bevorderen;

18.

is verheugd over de talrijke veelbelovende initiatieven van de particuliere sector, zoals gedragscodes, etikettering, zelfevaluatie en sociale audits, die aanzienlijk hebben bijgedragen tot recente verbeteringen op het vlak van normen inzake mensenrechten en werknemersrechten in mondiale toeleveringsketens;

19.

is ernstig bezorgd over gevallen waarin mensenrechten worden geschonden en de milieuduurzaamheid wordt bedreigd als gevolg van managementbeslissingen van bepaalde ondernemingen;

20.

ziet in hoe belangrijk het is duidelijke internationale regels voorhanden te hebben inzake maatschappelijk verantwoord ondernemerschap (mvo), mondiale waardeketens en zorgvuldigheid; is ingenomen met de slimme mix van regelgevende en vrijwillige acties, waardoor de voorbije jaren een aantal positieve resultaten zijn geboekt en bedrijven hun eigen dynamische en innovatieve maatregelen hebben kunnen formuleren; benadrukt dat coördinatie, het delen van informatie en de uitwisseling van beste praktijken kunnen bijdragen tot een verhoogde efficiëntie van particuliere en overheidsinitiatieven met betrekking tot de waardeketen en tot positieve resultaten kunnen leiden; wijst er echter op dat mvo op vrijwillige basis ook oneerlijke concurrentie tot gevolg kan hebben voor leveranciers die ervoor hebben gekozen internationale arbeids- en milieunormen na te leven en op zich niet volstaat om te waarborgen dat ondernemingen internationale normen en verplichtingen ten volle eerbiedigen door in hun beleid uit te gaan van het zorgvuldigheidsbeginsel; onderstreept daarom dat er een overzicht van bestaande, door Europese ondernemingen genomen maatregelen inzake mvo moet worden opgesteld om goede praktijken op doeltreffender wijze te kunnen opsporen en bij te dragen tot de vaststelling van een gemeenschappelijk actiekader op Europees niveau; is er vast van overtuigd dat de EU snel op zoek moet gaan naar manieren om inzake mvo transparantiestrategieën en -regels uit te werken, onder meer door eventueel te overwegen onmiddellijke maatregelen te nemen om in een samenwerkingsverband tussen de EU-instellingen, de lidstaten en het maatschappelijk middenveld bindende en afdwingbare regels, daaraan verbonden rechtsmiddelen en onafhankelijke toezichtsmechanismen te ontwikkelen; benadrukt dat dergelijke verplichtingen moeten verlopen volgens de in de leidende beginselen van de VN en de OESO-richtsnoeren voorgeschreven stappen met betrekking tot de proactieve opsporing van risico's voor de mensenrechten, het opstellen van strenge en aantoonbare actieplannen om deze risico's te voorkomen of te beperken, het adequaat reageren op gekende schendingen, alsook transparantie;

21.

verzoekt de Commissie om dergelijke bepalingen meer op de voorgrond te plaatsen en om de toepassing van sectorale OESO-richtsnoeren en de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten te bevorderen; benadrukt dat het maatschappelijk middenveld formeel moet worden betrokken bij de tenuitvoerlegging aan de hand van structuren die in het kader van hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling worden uitgewerkt; verzoekt de Commissie om het werk van internationale normalisatie-instellingen, zoals de Internationale Organisatie voor normalisatie (waaronder ISO 26000) en het Global Reporting Initiative, te ondersteunen, teneinde ondernemingen aan te sporen verslag uit te brengen over duurzaamheid en waardecreatie in de hele toeleveringsketen;

22.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de Europese en internationale ondernemingen voldoen aan de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen en de sectorspecifieke OESO-richtsnoeren, zoals de richtsnoeren inzake zorgvuldigheidseisen voor verantwoorde bevoorradingsketens van bodemschatten uit door conflicten getroffen gebieden; pleit ervoor de rol van nationale contactpunten van de OESO en hun samenwerking met onafhankelijke nationale en regionale mensenrechteninstellingen verder te versterken, met het oog op een beter beheer van mondiale waardeketens;

23.

verzoekt de Commissie haar mvo-benadering te actualiseren zodat arbeids- en milieunormen hierin sterker vertegenwoordigd zijn, en er met name op aan te dringen dat er in door de Unie onderhandelde handels- en investeringsovereenkomsten mvo-bepalingen worden opgenomen;

24.

onderstreept dat de coördinatie en de uitwisseling van informatie en beste praktijken kunnen bijdragen tot een grotere doeltreffendheid van particuliere en overheidsinitiatieven met betrekking tot waardeketens;

25.

herinnert eraan dat het Parlement in 2010 heeft verzocht om ondernemingen hun balans op het vlak van mvo te laten publiceren, zorgvuldigheidsvereisten voor alle ondernemingen in te voeren en het mvo-concept te consolideren op basis van een geharmoniseerde definitie van de relaties tussen moederbedrijven om de wettelijke aansprakelijkheid van elk van hen te kunnen vaststellen; stelt daarom tevreden vast dat grote ondernemingen met ingang van 2017 niet-financiële informatie en informatie inzake diversiteit openbaar moeten maken overeenkomstig de richtlijn niet-financiële verslaglegging; merkt echter op dat de bekendmaking van niet-financiële informatie door grote ondernemingen nog niet is uitgebreid naar alle marktdeelnemers die in mondiale waardeketens actief zijn;

26.

neemt kennis van het „groenekaartinitiatief” dat door sommige nationale parlementen is opgestart na de goedkeuring van de Franse wet inzake de zorgvuldigheidsplicht van multinationale ondernemingen; verzoekt de Commissie te overwegen voorstellen inzake zorgvuldigheidsplicht van ondernemingen uit te werken voor ondernemingen die zowel binnen als buiten de EU actief zijn en hierbij rekening te houden met de uitspraak van het Franse grondwettelijke hof met betrekking tot de Franse wet, meer bepaald over de evenredigheid van sancties;

27.

herinnert eraan dat bij het mvo-beleid rekening moet worden gehouden met de bijzondere kenmerken van kmo's, en dat dit beleid flexibel genoeg moet zijn om te waarborgen dat zij niet met onevenredige lasten worden opgezadeld; verzoekt de Commissie derhalve te voorzien in een specifieke helpdesk voor kmo's, met bijzondere aandacht voor kleine en micro-ondernemingen, en hen te ondersteunen met op maat gemaakte programma's voor capaciteitsopbouw;

28.

onderstreept dat mondiale waardeketens niet eindigen wanneer het product de consument bereikt, maar ook afval en afvalverwerking omvatten; dringt erop aan rekening te houden met de volledige levenscyclus van producten en de visie op mondiale waardeketens uit te breiden met bepalingen inzake afvalverwijdering zonder personen of het milieu te schaden; verzoekt de EU aan te sporen tot internationale samenwerking en coherentie van de wetgeving inzake producten en materialen aan het einde van de levenscyclus, en om partnerlanden te helpen sterkere nationale regelgeving en handhavingscapaciteit te ontwikkelen; verzoekt de EU ervoor te zorgen dat ook voor dit aspect van de levenscyclus van producten traceerbaarheid geldt;

29.

dringt er bij de Commissie op aan onverwijld stappen te ondernemen, aan de hand van de gedetailleerde voorstellen in de resolutie van het Parlement van 25 oktober 2016 over strafrechtelijke aansprakelijkheid van bedrijven voor ernstige schendingen van de mensenrechten in derde landen;

Een prominentere rol voor initiatieven van de particuliere sector

30.

vestigt de aandacht op de resultaten die zijn geboekt door inspanningen van de particuliere sector; benadrukt dat ondernemingen uit de particuliere sector duurzaamheidsstrategieën moeten nastreven, niet alleen om schade aan de eigen reputatie te voorkomen, maar ook omdat ze hierdoor nieuwe mogelijkheden kunnen aanboren en minder afhankelijk worden van schaarse hulpbronnen;

31.

benadrukt de cruciale rol van consumenten (en de effecten van slechte publiciteit); wijst erop dat geen enkele consument producten wil blijven kopen die door kinderen of uitgebuite mannen en vrouwen worden gemaakt of die ernstige milieuschade hebben veroorzaakt;

32.

verzoekt de Commissie op zoek te gaan naar nieuwe methoden om de particuliere sector te ondersteunen bij hun pogingen om mondiale waardeketens duurzamer te maken en inclusieve bedrijfsmodellen en bijbehorende particuliere partnerschappen met meerdere belanghebbende partijen te ontwikkelen;

33.

benadrukt dat er een slimme mix van particuliere en openbare financiering nodig is om duurzame mondiale waardeketens te bevorderen; is van mening dat hierbij moet worden voortgebouwd op bestaande structuren en programma's die succesvol zijn gebleken in het bevorderen van verantwoord ondernemerschap;

34.

is verheugd over de talrijke veelbelovende initiatieven van de particuliere sector, zoals gedragscodes, etikettering, zelfevaluatie en sociale audits, en beaamt dat het Global Compact van de VN, de ISO 26000-norm inzake maatschappelijke verantwoordelijkheid, de tripartiete beginselverklaring van de IAO betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid en de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen instrumenten zijn die ondernemingen ertoe kunnen aanzetten om verantwoordelijkheid aan de dag te leggen in hun zakelijke activiteiten; verzoekt bedrijven, of ze nu Europees zijn of niet, om zorgvuldigheid inzake mensenrechten te hanteren en hun bevindingen te integreren in hun interne beleid en procedures, met toewijzing van de nodige middelen en autoriteit en naar behoren uitgevoerd; benadrukt dat hiervoor voldoende middelen moeten worden uitgetrokken; onderstreept dat transparantie en communicatie betreffende maatregelen die genomen zijn om mensenrechtenschendingen in derde landen te voorkomen, van essentieel belang zijn om goed democratisch toezicht mogelijk te maken en consumenten in staat te stellen op feiten gebaseerde keuzes te maken;

Vrijhandelsovereenkomsten van de EU en mondiale waardeketens

35.

is ingenomen met de nieuwe handels- en investeringsstrategie van de Europese Unie, getiteld „Handel voor iedereen”; verzoekt de Commissie om in haar handels- en investeringsbeleid en vrijhandelsovereenkomsten in te spelen op de uitdagingen die samenhangen met de opkomst van mondiale waardeketens door de volgende maatregelen te overwegen:

(a)

versterking van de voorafgaande duurzaamheidseffectbeoordelingen van handel, met toevoeging van criteria inzake mensenrechten en gender, en verplichtmaking en openbaarmaking van achteraf verrichte duurzaamheidseffectbeoordelingen van handel met input van het maatschappelijk middenveld;

(b)

volledige tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van het Parlement van 2010 en 2016 met betrekking tot hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling in vrijhandelsovereenkomsten, die uitgebreide, afdwingbare en ambitieuze hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling moeten bevatten waarin de volgende aspecten aan bod komen:

(i)

een verbintenis door elk van de partijen om de acht fundamentele en de vier prioritaire verdragen van de IAO, alsook de internationale multilaterale milieuovereenkomsten te ratificeren en ten uitvoer te leggen;

(ii)

dekking van mensenrechtenclausules en hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling door de algemene mechanismen voor geschillenbeslechting, op gelijke voet met de andere onderdelen van de overeenkomst;

(iii)

beroep- en verhaalmogelijkheden via een klachtenprocedure voor sociale partners en het maatschappelijk middenveld;

(iv)

doeltreffende afschrikkende maatregelen, onder meer in de vorm van geldboetes die worden ingezet in het geval van ernstige aangetoonde schendingen van de bepalingen over handel en duurzame ontwikkeling;

(c)

opname van afdwingbare bepalingen inzake corruptiebestrijding en de bescherming van klokkenluiders, binnen de bevoegdheden van de EU, in alle toekomstige vrijhandelsovereenkomsten en investeringsovereenkomsten; onderstreept in dit verband dat de partijen bij handels- en investeringsovereenkomsten maatregelen moeten nemen ter bevordering van actieve participatie van de particuliere sector, organisaties uit het maatschappelijk middenveld en binnenlandse adviesgroepen bij de tenuitvoerlegging van programma's en bepalingen ter bestrijding van corruptie in internationale handels- en investeringsovereenkomsten;

(d)

opname in alle EU-vrijhandelsovereenkomsten van standstillclausules om een minimumniveau vast te leggen voor sociale, milieu- en veiligheidsnormen, ook inzake diergezondheid en dierenwelzijn, om te verhinderen dat de partijen hun sociale, milieu- en veiligheidsnormen verlagen om de export te bevorderen en investeringen aan te trekken;

(e)

opname van bepalingen inzake fiscale transparantie (met inbegrip van de belangrijkste OESO-transparantienormen) en een betere samenwerking in de strijd tegen witwaspraktijken, belastingfraude en -ontduiking en belastingontwijking in vrijhandelsovereenkomsten, hetgeen naar behoren tot uitdrukking moet komen in vereisten voor het openstellen van markten voor financiële diensten;

(f)

aanvulling van alle bovengenoemde bepalingen met ondersteunende maatregelen voor ontwikkelingslanden en een strikt toezicht op de toepassing ervan, onder meer aan de hand van de input van nationale parlementen en belanghebbende partijen als het maatschappelijk middenveld;

(g)

versterking van de koppeling tussen de bilateraal overeengekomen prioriteiten voor de tenuitvoerlegging van hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling van vrijhandelsovereenkomsten en financiële ondersteuning uit de EU-programma's voor ontwikkelingssamenwerking;

36.

wijst enerzijds op de cruciale rol die kmo's kunnen spelen in mondiale waardeketens en anderzijds op de voordelen van verdere integratie van kmo's in die ketens; verzoekt de Commissie om kmo-hoofdstukken op te nemen in alle toekomstige handelsovereenkomsten; verzoekt de Commissie in dit verband voorts om een evaluatie te maken van de bestaande ondersteuningsstructuren voor kmo's die toegang willen krijgen tot mondiale waardeketens en om de strategie „Kleine ondernemingen in een grote wereld” uit 2011 te evalueren en zo nodig bij te werken om de betrokkenheid van kmo's in mondiale waardeketens verder te vereenvoudigen;

37.

onderstreept dat mondiale waardeketens vaak productie en diensten in EPZ's omvatten, waar andere — veelal beperktere– arbeids- en milieunormen gelden dan in de rest van het land in kwestie; verzoekt de Commissie te waarborgen dat de bij vrijhandelsovereenkomsten afgesproken sociale en milieunormen van toepassing zijn op het volledige grondgebied van de handelspartners, met inbegrip van EPZ's;

Etikettering, traceerbaarheid en douanegegevens

38.

verzoekt de EU te werken aan passende en efficiënte oplossingen voor de invoering van een transparant en goed functionerend verplicht etiketteringssysteem voor „sociale en milieutraceerbaarheid” in alle stadia van de productieketen, in overeenstemming met de TBT-overeenkomst van de WTO, en tegelijkertijd te ijveren voor soortgelijke acties op internationaal niveau;

39.

verzoekt de Commissie te overwegen wetgeving in te voeren voor etiketteringsvoorschriften met betrekking tot de oorsprong van producten die op de EU-markt worden gebracht, of voorstellen te formuleren voor regels waarmee daadwerkelijke traceerbaarheid wordt gegarandeerd;

40.

verzoekt de Commissie en spoort de lidstaten ertoe aan op zoek te gaan naar manieren om belanghebbende partijen met een algemeen belang in staat te stellen toegang te krijgen tot douanegegevens die zijn verkregen van partijen die in de EU ingevoerde producten of goederen verhandelen, op voorwaarde dat deze belanghebbenden dit naar behoren kunnen rechtvaardigen en na het indienen van een verzoek op grond van algemeen belang;

Rechtspraak en toegang tot rechtsmiddelen

41.

stelt nogmaals uitdrukkelijk dat het dringend nodig is om mensenrechtenschendingen door transnationale ondernemingen aan te pakken wanneer ze zich voordoen, en om iets te doen aan de juridische problemen als gevolg van de extraterritoriale dimensie van ondernemingen, met name door een gezamenlijke wettelijke aansprakelijkheid in alle stadia van toeleveringsketens vast te stellen; verzoekt de lidstaten passende maatregelen te nemen om de financiële en procedurele hinderpalen waarmee slachtoffers te maken krijgen bij civielrechtelijke geschillen weg te werken;

42.

verzoekt de Commissie nogmaals te overwegen om regels inzake de rechtsmacht in het kader van de verordening Brussel-I uit te breiden naar verweerders uit derde landen in zaken die worden aangespannen tegen ondernemingen met een duidelijk band met één lidstaat of ondernemingen waarvoor de EU een essentieel afzetgebied is, en vraagt de Commissie om in voorkomend geval snel een voorstel voor te leggen aan het Parlement en de Raad;

43.

herinnert eraan dat ondernemingen op operationeel niveau klachtenmechanismen moeten instellen voor werknemers die gevolgen ondervinden van hun handelingen, ook in EPZ's; herhaalt zijn oproep aan de EU en de lidstaten om passende maatregelen te treffen om de wettelijke, procedurele en institutionele obstakels die de toegang tot doeltreffende verhaalmechanismen belemmeren weg te werken;

Gendergelijkheid en kinderrechten

44.

wijst er nogmaals op dat gendergelijkheid stevig is verankerd in alle beleidsmaatregelen van de EU, zoals bepaald bij artikel 8 van het VWEU; betreurt het feit dat gender niet wordt vermeld in de „Handel voor iedereen”-strategie en roept de Commissie ertoe op rekening te houden met het genderaspect en de empowerment van vrouwen bij de tussentijdse evaluatie en herziening van haar strategie; verzoekt de Commissie te waarborgen dat het genderperspectief wordt opgenomen en geïntegreerd in het handels- en investeringsbeleid, de „Aid for Trade”-strategie en alle toekomstige vrijhandelsovereenkomsten en effectbeoordelingen; verzoekt de Commissie de besprekingen en onderhandelingen binnen de WTO voort te zetten zodat het genderaspect in aanmerking wordt genomen in het handels- en investeringsbeleid van de WTO; verzoekt de Commissie om met betrekking tot mondiale waardeketens naar gender uitgesplitste gegevens te verzamelen, vooral voor de landbouwsector, en daarbij rekening te houden met empowerment van vrouwen die verder strekt dan loonkwesties, factoren die leiden tot geweld tegen vrouwen en sociale factoren als ouderschapsverlof en gezondheid, teneinde rechtsvormen uit te werken om de negatieve neveneffecten van mondiale waardeketens te verhelpen; is verheugd dat aandacht wordt besteed aan het aspect gendergelijkheid in de onderhandelingen over de actualisering van de overeenkomst tussen de EU en Chili en dat dit deel zal uitmaken van de toekomstige geactualiseerde overeenkomst;

45.

dringt aan op een uitgebreide analyse van verschillen en ongelijkheden in het kader van mondiale waardeketens, met betrekking tot: i) genderverschillen in tijdsbesteding, met name als gevolg van de primaire verantwoordelijkheid van vrouwen voor reproductieve arbeid; ii) genderverschillen bij de toegang tot productiemiddelen en -bronnen, met name land, krediet, opleiding en netwerken; en iii) genderverschillen die voortvloeien uit falen en discriminatie op het niveau van markten en instellingen;

46.

onderstreept dat vooral vrouwen hiervan het slachtoffer zijn en dat de illegale handel in arbeidskrachten bij vrouwen erg vaak samengaat met mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting en feminicide;

47.

stelt voor om in het kader van het internationale en EU-handelsbeleid inzake mondiale waardeketens een specifieke strategie uit te werken om personen die praktijken aanklagen als feminicide, illegale handel in arbeidskrachten en mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting, formele bescherming te bieden en slachtoffers van deze praktijken te verdedigen; onderstreept dat personen die dergelijke praktijken aanklagen dezelfde erkenning en bescherming moeten krijgen als wordt gevraagd voor klokkenluiders op het gebied van internationale en EU-handel;

48.

wijst erop dat vrouwen weliswaar steeds vaker werk vinden, maar nog steeds oververtegenwoordigd zijn in laaggeschoolde en slecht betaalde banen, onvoldoende toegang hebben tot sociale beschermingsmaatregelen, waaronder moederschapsbescherming, en al te vaak het slachtoffer zijn van discriminatie en seksuele intimidatie;

49.

verzoekt de Commissie, de lidstaten en regionale en lokale autoriteiten om duurzame openbare aanbestedingen te bevorderen door leveranciers en hun internationale toeleveringsketens te onderwerpen aan specifieke vereisten inzake mensenrechten en naleving van het internationaal recht, met name met betrekking tot de bevordering van gendergelijkheid en de Europese mededingingsregels, alsook inzake transparantie;

50.

onderstreept hoe belangrijk het is dat de landen die dat nog niet hebben gedaan de IAO-Verdragen nr. 182 betreffende de ergste vormen van kinderarbeid en nr. 138 betreffende de minimumleeftijd voor toelating tot het arbeidsproces ratificeren; brengt in herinnering dat de EU zich ertoe heeft verbonden de ergste vormen van kinderarbeid op mondiaal niveau uit te bannen, in overeenstemming met haar waarden, waaronder het verbod op kinderarbeid in het externe optreden van de EU zoals verankerd in artikel 21 van het VEU; herhaalt zijn oproep tot harmonisering en versterking van de controles op invoer en toeleveringsketens om te garanderen dat uitsluitend producten die niet het resultaat zijn van gedwongen arbeid, kinderarbeid en moderne slavernij op de EU-markt komen; benadrukt zijn steun voor bestaande initiatieven ter ondersteuning van kmo's en organisaties van kleine boeren om hen in staat te stellen een groter deel van de waarde in mondiale waardeketens in de wacht te slepen, zoals in het geval van eerlijke handel; onderstreept hoe belangrijk het is de strijd tegen gedwongen arbeid en kinderarbeid op te nemen in alle vrijhandelsovereenkomsten van de EU, via hoofdstukken over duurzame ontwikkeling, zodat wordt gewaarborgd dat handelspartners het eens zijn over deze doelstelling; verzoekt de Commissie en de lidstaten dit voorstel vurig te verdedigen in alle internationale fora, waaronder de IAO, de OESO, de VN en de WTO, zodat er in de strijd tegen gedwongen arbeid en kinderarbeid vooruitgang wordt geboekt; benadrukt in dit verband dat het streven naar producten waar geen kinderarbeid aan te pas is gekomen alleen kan slagen wanneer er tegelijkertijd leefbare lonen worden vastgesteld voor de gezinsleden van het kind;

Ontwikkelingslanden

51.

onderstreept dat mondiale waardeketens een uitgelezen kans zijn voor ondernemingen in ontwikkelingslanden, met name kmo's, om zich met de mondiale economie in verbinding te stellen; benadrukt dat specifiek beleid en begeleidende maatregelen van cruciaal belang zijn om dit te verwezenlijken en om de potentiële voordelen ten goede te doen komen van alle werknemers in onze partnerlanden, met name beleidsmaatregelen die gericht zijn op een grotere efficiëntie van administratieve procedures of op bijstand aan de betrokken ondernemingen om toegevoegde waarde te creëren, hun participatie in mondiale waardeketens uit te breiden en tegelijkertijd ook hun sociale en milieunormen te verbeteren; wijst erop dat bij de herziening van SAP en SAP+ bindende regels inzake mensen- en arbeidsrechten en milieubescherming moeten worden ingevoerd; merkt op dat veel ontwikkelingslanden een beperkte capaciteit en beperkte middelen hebben om daadwerkelijk toe te zien op naleving van sociale en milieunormen en -regelgeving; verzoekt de EU om de capaciteitsopbouw te versterken en de regeringen van partners in ontwikkelingslanden technische bijstand te verlenen wanneer dat mogelijk en nodig is;

52.

herinnert aan de SDG-agenda 2030 en de hierin opgenomen benaderingen voor duurzame productie, duurzame consumptie en fatsoenlijk werk en verzoekt de Commissie in haar rapportage transparant te verwijzen naar elke betrokken SDG; herhaalt zijn oproep aan de Commissie en de lidstaten om handel te gebruiken ter bevordering van duurzame ontwikkeling en goed bestuur, in overeenstemming met de beginselen van beleidscoherentie voor ontwikkeling; onderstreept dat de handels- en investeringsovereenkomsten die de EU afsluit met ontwikkelingslanden in overeenstemming moeten zijn met de SDG's; herhaalt dat ontwikkelingslanden het recht hebben investeringen te reguleren om te waarborgen dat alle investeerders, ook buitenlandse, aan verplichtingen zijn onderworpen met het oog op de bescherming van mensenrechten en arbeids- en milieunormen;

53.

is ingenomen met de inwerkingtreding van de handelsfacilitatieovereenkomst, die bij een behoorlijke tenuitvoerlegging zal leiden tot eenvoudigere en modernere douaneprocedures, waardoor het voor ontwikkelingslanden, die over het algemeen te maken hebben met grotere obstakels aan de grens, gemakkelijker wordt om te integreren in het mondiale handelssysteem;

54.

verzoekt de Commissie om de daadwerkelijke participatie van kmo's in mondiale waardeketens te ondersteunen door ervoor te zorgen dat kmo's en organisaties van kleine landbouwers in ontwikkelingslanden elkaar vinden en partnerschappen smeden waarmee wordt beoogd het aandeel van de producenten in de waarde te vergroten en tegelijkertijd een hoog beschermingsniveau met betrekking tot sociale, milieu- en mensenrechten te waarborgen, zoals in het geval van eerlijke handel;

55.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat voorwaarden met betrekking tot de mensenrechten in verband met unilaterale handelspreferenties die worden toegekend in het kader van de SAP-regeling op doeltreffende wijze worden gehandhaafd en gecontroleerd, en dat de procedures voor gevallen van mogelijke niet-naleving van deze voorwaarden ten uitvoer worden gelegd met volledige inachtneming van de SAP-verordening;

56.

rekent erop dat de tussentijdse evaluatie van de SAP-verordening duidelijkheid zal scheppen omtrent definities en een diepgaande beoordeling van de huidige regeling zal inhouden; is van mening dat handelsbeleid moet worden gebruikt om de partnerlanden van de EU aan te zetten tot het hanteren van strengere sociale, arbeids- en milieunormen, hetgeen kan worden verwezenlijkt door stimulansen als bijkomende tariefpreferenties voor producten die op duurzame wijze zijn geproduceerd; meent dat deze doelstelling een herziening van de SAP-verordening vereist, en stelt in dit verband voor om mvo-voorwaarden in de werkingssfeer ervan op te nemen om ervoor te zorgen dat transnationale ondernemingen voldoen aan nationale en internationale wettelijke verplichtingen op het gebied van mensenrechten en arbeids- en milieunormen; dringt erop aan dat er bijzondere aandacht wordt besteed aan de situatie van arbeidsrechten en vakbondsrechten in EPZ's en vraagt de Commissie met klem deze kwestie aan bod te laten komen in de herziening van de SAP-regeling en hierbij nauw samen te werken met de IAO;

57.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat alle door de EU gefinancierde ontwikkelingsprojecten, met inbegrip van blendingprojecten, niet alleen volledig in overeenstemming zijn met de internationaal overeengekomen beginselen van doeltreffende ontwikkeling, maar dat ook het beginsel van vrije, voorafgaande en geïnformeerde toestemming zoals bedoeld in IAO-Verdrag nr. 169 ten volle wordt geëerbiedigd;

Oorsprongsregels

58.

merkt op dat vereenvoudigde, doeltreffende en preferentiële oorsprongsregels van cruciaal belang zijn in het kader van mondiale waardeketens; erkent dat de inflexibiliteit en complexiteit van oorsprongsregels de efficiëntie van handelspatronen kan belemmeren;

59.

verzoekt de Commissie om multilaterale oorsprongsregels zoveel mogelijk te gebruiken als preferentiële oorsprongsregels in vrijhandelsovereenkomsten; verzoekt de Commissie om bij het ontwerpen van specifieke preferentiële oorsprongsregels in vrijhandelsovereenkomsten de voorschriften inzake toegevoegde waarde af te zwakken en om verandering van tariefonderverdeling en het beginsel „enkelvoudige verwerking” toe te staan als oorsprongsregel;

60.

verzoekt de Commissie om er met name in onderhandelingen over vrijhandelsovereenkomsten met landen die momenteel SAP- en EBA-preferenties genieten voor te zorgen dat het ontwerp van oorsprongsregels niet leidt tot verstoring van economische processen;

61.

is van mening dat toegenomen cumulatie in vrijhandelsovereenkomsten niet mag worden gezien als instrument voor liberalisering via de achterdeur, maar moet worden beschouwd als instrument aan de hand waarvan landen zich kunnen specialiseren in economische activiteiten volgens de logica van het comparatieve voordeel;

Intellectuele-eigendomsrechten en gegevensstromen

62.

is ingenomen met het engagement dat de Commissie is aangegaan om het hele spectrum van intellectuele-eigendomsrechten te beschermen, met inbegrip van patenten, handelsmerken, auteursrechten, ontwerpen, geografische aanduidingen, oorsprongsaanduidingen en geneesmiddelen, met waarborging van toegang tot betaalbare geneesmiddelen, zowel op het niveau van de WTO als via vrijhandelsovereenkomsten; verzoekt de Commissie om verdere maatregelen te nemen met betrekking tot de mogelijke uitbreiding van de bescherming door geografische aanduidingen naar niet-landbouwproducten, wat in tal van derde landen al gebeurt door middel van verschillende rechtsstelsels; vraagt om een open en inclusief proces voor verbeterde samenwerking met derde landen om de strijd aan te gaan met vervalsingen en namaakgoederen waarbij wordt geprofiteerd van het vertrouwen in handelsmerken en merknamen;

63.

erkent dat digitale innovatie en gegevensstromen cruciale aanjagers van de diensteneconomie en een essentieel element van de mondiale waardeketens van traditionele verwerkende ondernemingen zijn, en dat de vereisten van gedwongen lokalisering daarom zoveel mogelijk moeten worden beperkt zowel binnen als buiten Europa, waarbij de nodige vrijstellingen kunnen worden verleend op grond van legitieme openbare doeleinden, zoals consumentenbescherming en de bescherming van grondrechten; brengt in herinnering dat de bescherming van gegevensstromen en het recht op privacy geen handelsbelemmeringen zijn maar grondrechten, zoals vastgelegd in artikel 39 VEU, in de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, alsook in artikel 12 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens;

o

o o

64.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden, de Wereldhandelsorganisatie en Unctad.

(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0299.

(2)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0298.

(3)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0208.

(4)  PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 101.

(5)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0405.

(6)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0196.

(7)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0098.

(8)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0041.

(9)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0252.

(10)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0265.

(11)  PB L 130 van 19.5.2017, blz. 1.

(12)  PB L 295 van 12.11.2010, blz. 23.

(13)  PB L 303 van 31.10.2012, blz. 1.

(14)  PB L 351 van 20.12.2012, blz. 1.

(15)  PB L 330 van 15.11.2014, blz. 1.

(16)  http://childrenandbusiness.org

(17)  Voor de definitie van kmo's: zie http://eur-lex.europa.eu/legal-content/nl/TXT/HTML/?uri=CELEX:32003H0361&from=nl


Woensdag 13 september 2017

20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/48


P8_TA(2017)0334

De politieke betrekkingen van de EU met India

Resolutie van het Europees Parlement van 13 september 2017 over de politieke betrekkingen van de EU met India (2017/2025(INI))

(2018/C 337/07)

Het Europees Parlement,

gezien het strategisch partnerschap EU-India, dat in 2004 is gesloten, en het gezamenlijk actieplan voor de uitvoering van het strategisch partnerschap EU-India van 7 september 2005,

gezien de actieagenda EU-India 2020, die tijdens de 13e top EU-India werd aangenomen, en de gezamenlijke verklaring na deze top,

gezien de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie van juni 2016,

gezien de mededeling van de Commissie van 4 september 2001 getiteld „Europa en Azië: een strategisch kader voor versterkte partnerschappen” (COM(2001)0469),

gezien Verordening (EU) nr. 234/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een partnerschapsinstrument voor samenwerking met derde landen (1),

gezien zijn aanbeveling van 28 oktober 2004 aan de Raad betreffende de betrekkingen tussen de Europese Unie en India (2),

gezien zijn resolutie van 29 september 2005 over de betrekkingen tussen de EU en India: een strategisch partnerschap (3),

gezien zijn resolutie van 24 september 2008 over de voorbereiding van de Top EU-India (Marseille, 29 september 2008) (4),

gezien zijn eerdere resoluties over India, waaronder de resoluties over schendingen van de mensenrechten, democratie en de rechtsstaat,

gezien zijn resolutie van 2 februari 2012 over het buitenlands beleid van de EU ten aanzien van de BRICS-landen en andere opkomende wereldmachten: doelstellingen en strategieën (5),

gezien zijn resolutie van 13 april 2016 over de EU in een veranderende mondiale omgeving — een meer geconnecteerde, gecontesteerde en complexe wereld (6),

gezien zijn resolutie van 10 mei 2012 over zeepiraterij (7),

gezien zijn resolutie van 27 oktober 2016 over nucleaire veiligheid en non-proliferatie (8),

gezien het werkbezoek van zijn Commissie buitenlandse zaken aan India op 21 en 22 februari 2017,

gezien de 11e top Azië-Europa (ASEM), die op 15-16 juli 2016 in Ulaanbaatar gehouden werd, de 9e vergadering van het Parlementair Samenwerkingsverband Azië-Europa (ASEP), die op 21-22 april 2016 in Ulaanbaatar gehouden werd en de verklaringen die tijdens beide bijeenkomsten werden aangenomen,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het standpunt in de vorm van amendementen van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8-0242/2017),

A.

overwegende dat de EU en India de twee grootste democratieën in de wereld zijn, allebei een rijke culturele geschiedenis hebben en zich beide inzetten voor de bevordering van vrede, stabiliteit en veiligheid, welvaart, duurzame ontwikkeling en sociale rechtvaardigheid en tevens voor de eerbiediging van de mensenrechten, fundamentele vrijheden, de rechtsstaat en behoorlijk bestuur;

B.

overwegende dat de EU en India de afgelopen twee decennia een strategisch partnerschap hebben verwezenlijkt dat gebaseerd is op gedeelde waarden en belangen en dat zij natuurlijke partners zijn en een stabiliserende invloed hebben in de huidige multipolaire wereld; overwegende dat dit strategisch partnerschap versterkt moet worden omdat het grote mogelijkheden biedt voor een nieuwe dynamiek op internationaal niveau, onder meer op VN-niveau, en voor de aanpak van onderwerpen zoals de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling of interpersoonlijke contacten;

C.

overwegende dat op de 13e top EU-India, die na een pauze van vier jaar gehouden werd op 30 maart 2016, een nieuw stappenplan voor de komende vijf jaar is aangenomen, dat moet worden uitgevoerd in het kader van het strategisch partnerschap;

D.

overwegende dat op de 13e top EU-India diverse gezamenlijke verklaringen zijn aangenomen: over een gemeenschappelijke agenda voor migratie en mobiliteit, over een waterpartnerschap tussen India en de EU, over een partnerschap voor schone energie en klimaat, en over terrorismebestrijding;

E.

overwegende dat de EU en India belangrijke economische, handels- en investeringspartners zijn en dat de EU de belangrijkste handelspartner van India is en dat de EU en India al sinds 2007 onderhandelen over een ambitieus vrijhandels- en investeringsakkoord, dat zo snel mogelijk moet worden gesloten; overwegende dat beide partijen in de actieagenda EU-India 2020 nogmaals verklaren zich in te zullen zetten voor een stabiel economisch klimaat dat gunstig is voor de uitbreiding van de handel en economische samenwerking;

F.

overwegende dat een betere coördinatie tussen de EU en de lidstaten op het gebied van hun betrekkingen met India het strategisch partnerschap zou versterken;

G.

overwegende dat India een land is met een levendige democratie en een open samenleving, waarin persvrijheid heerst en het maatschappelijk middenveld actief is; overwegende dat de EU en India regelmatig beste praktijken uitwisselen op het gebied van mensenrechten en democratie, onder meer inzake onderwerpen als de vrijheid van meningsuiting, vrijheid van vereniging en de beginselen van de rechtsstaat, alsook de behandeling van migranten, eerbiediging van minderheden en de bevordering van gelijkheid van vrouwen en mannen, onderwerpen die de EU hoog in het vaandel draagt;

De solide basis van een waardevol partnerschap

1.

spreekt zijn volledige steun uit voor een sterker en nauwer partnerschap tussen de EU en India, geworteld in de bestaande krachtige politieke, economische, sociale en culturele banden en op basis van de gedeelde waarden democratie, eerbiediging van de mensenrechten en pluralisme en op basis van wederzijds respect en gemeenschappelijke belangen;

2.

verwacht dat nauwere politieke betrekkingen tussen de beide partners een positieve bijdrage kunnen leveren aan de bevordering van regionale en internationale samenwerking in een wereld die op veel gebieden voor uitdagingen staat, zoals spanningen op veiligheidsgebied, schendingen van het internationale recht, terrorisme, extremisme en radicalisering, transnationale georganiseerde misdaad en corruptie, irreguliere migratie en mensenhandel, de gevolgen van klimaatverandering, armoede, ongelijkheid, niet-naleving van de mensenrechten en toenemend populisme;

3.

wijst erop dat de EU en India als de twee grootste democratieën ter wereld de gedeelde verantwoordelijkheid hebben om op te komen voor de vrede, de rechtsstaat en de mensenrechten overal ter wereld, onder meer door middel van nauwere samenwerking op VN-niveau;

4.

is van oordeel dat de betrekkingen tussen de EU en India sinds de gezamenlijke politieke verklaring van 1993 aanzienlijk zijn verbeterd en geïntensiveerd; wijst op het belang van het strategisch partnerschap EU-India dat in 2004 tot stand werd gebracht en dat ten doel heeft de nauwe banden tussen de partners te bekrachtigen en de onderlinge betrekkingen naar een hoger plan te tillen;

5.

wijst erop dat het potentieel van het partnerschap tussen de EU en India nog niet ten volle wordt benut; is van oordeel dat beide partners een groter politiek engagement aan de dag moeten leggen, om dynamischer betrekkingen te realiseren op basis waarvan de uitdagingen waar beide op regionaal en internationaal niveau mee te maken hebben beter kunnen worden aangepakt; pleit voor meer inspanningen die erop gericht zijn om de banden tussen de EU27 en India te versterken; wijst op het belang van een volledige evaluatie van de werking van het strategisch partnerschap, omdat aan de hand daarvan ideeën ontwikkeld kunnen worden om de werking ervan verder te verbeteren;

Een sterker partnerschap ten behoeve van zowel de EU als India

6.

is ingenomen met het feit dat op 30 maart 2016 in Brussel de 13e top EU-India werd gehouden; dringt er bij de EU en India op aan om, zoals zij zich ook hadden voorgenomen, jaarlijks een top te organiseren, gelet op het feit dat dergelijke bijeenkomsten op hoog niveau een belangrijke bijdrage leveren aan het versterken van de samenwerking en wederzijds begrip en zichtbaarheid;

7.

is ingenomen met de goedkeuring van de actieagenda EU-India 2020, een stappenplan voor de komende vijf jaar, dat bedoeld is om het strategisch partnerschap te versterken; neemt met tevredenheid kennis van het feit dat in 2016 besloten is de samenwerking op diverse gebieden een nieuwe impuls te geven, bijvoorbeeld op het gebied van terrorismebestrijding, migratie en mobiliteit, handel, overdracht van technologie en cultuur, klimaatverandering, ontwikkeling, energie en water; dringt erop aan dat aan alle onderwerpen op deze agenda ook daadwerkelijk uitvoering wordt gegeven, en dat er duidelijke stappen worden gezet en termijnen worden vastgesteld;

8.

benadrukt nogmaals voorstander te zijn van de totstandbrenging van een omvattend en ambitieus vrijhandelsakkoord (VHO) tussen de EU en India, dat beide partijen economische, sociale en politieke voordelen biedt; herinnert eraan dat de EU het grootste handelsblok ter wereld is en dat de groei van het bbp van India tot een van de hoogste ter wereld behoort; wijst er tevens op dat de EU de belangrijkste handels- en investeringspartner van India is en dat de invoer- en uitvoervolumes tussen de twee partners redelijk in evenwicht zijn;

9.

stelt met tevredenheid vast dat de EU en India opnieuw in gesprek zijn gegaan over de wijze waarop de onderhandelingen over een VHO, ook wel bekend als een breed handels- en investeringsakkoord (BTIA), kunnen worden voortgezet; roept beide partijen op de onderhandelingen voort te zetten in een geest van wederkerigheid en met het oog op wederzijds voordeel, opdat er zo snel mogelijk een BTIA kan worden gesloten, en daarbij rekening te houden met de internationale normen waartoe beide partners zich hebben verbonden, waaronder de normen die zijn vastgesteld in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en de Internationale Arbeidsorganisatie, en met het beginsel van maatschappelijk verantwoord ondernemen; is van oordeel dat een dergelijk akkoord, dat de belangen van beide partijen in gelijke mate behartigt, ervoor kan zorgen dat maatregelen zowel Europese als Indiase burgers ten goede komen, onder meer doordat zij gericht zijn op de bestrijding van armoede en de bevordering van de eerbiediging van de mensenrechten;

10.

pleit voor de vaststelling op EU-niveau van een consistente strategie voor de betrekkingen tussen de EU en India, met daarin duidelijke prioriteiten; wijst erop dat zowel de EU-instellingen als de lidstaten een dergelijke strategie op coherente en gecoördineerde wijze moeten uitvoeren; is van oordeel dat de EU-prioriteiten voor India ook vastgesteld kunnen worden in een geactualiseerde strategie voor de betrekkingen tussen de EU en Azië;

11.

is ingenomen met de toezegging van de Europese Investeringsbank (EIB) om langetermijninvesteringen ten behoeve van infrastructuur in India te stimuleren, omdat infrastructuur van groot belang is voor duurzame ontwikkeling op economisch, sociaal en milieugebied; roept de EIB op deze toezegging gestand te doen en haar steun voor duurzame investeringen in India te versterken;

12.

wijst erop dat voor het functioneren van het strategisch partnerschap een interparlementaire gestructureerde dialoog van groot belang is; spoort de voorzitter van het Indiaas parlement aan een vriendschapsgroep India-Europa op te richten, bestaande uit leden van de Lok Sabha (het Indiaas lagerhuis) en de Rajya Sabha (het Indiaas hogerhuis), als tegenhanger van de delegatie van het Europees Parlement voor de betrekkingen met India;

Een brede agenda voor samenwerking op het gebied van buitenlands en veiligheidsbeleid

13.

wijst er nogmaals op dat zowel de EU als India zich in de huidige internationale situatie gesteld ziet voor dringende veiligheidsvraagstukken, die een diplomatiek antwoord vergen, gecombineerd met versterkte afschrikking, eerbiediging van het internationaal recht en samenwerking tussen democratische landen;

14.

wijst op de grote mogelijkheden die er zijn voor synergieën tussen de EU en India op het gebied van buitenlands en veiligheidsbeleid; is ervan overtuigd dat een regelmatige en consistente dialoog kan leiden tot wederzijds begrip en daarmee ook tot een betere coördinatie tussen de agenda's voor buitenlandse zaken van de EU en India op regionaal en internationaal niveau, onder meer met betrekking tot onderwerpen ten aanzien waarvan in het verleden een verschillende aanpak werd gehanteerd;

15.

is ingenomen met de toezegging die in de actieagenda EU-India 2020 is gedaan om overlegfora op te zetten voor buitenlands en veiligheidsbeleid; benadrukt dat het opvoeren van de frequentie en het gewicht van overleg op hoog niveau op het gebied van buitenlands en veiligheidsbeleid een meerwaarde creëert;

16.

verzoekt de EU, de lidstaten en India te blijven werken aan de bevordering van een doeltreffend en op regels gebaseerd multilateralisme op mondiaal niveau, en de inspanningen op dit gebied te versterken; dringt er bij de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid en de Raad op aan de hervorming van de VN-Veiligheidsraad en het verzoek om permanent lidmaatschap van India te steunen; spoort de EU en India aan om hun standpunten en initiatieven op VN-niveau met betrekking tot onderwerpen waarop samenwerking verschil kan maken zo veel mogelijk te coördineren, en hetzelfde te doen op andere internationale fora, zoals de WTO;

17.

neemt kennis van de waardevolle en intensieve gedachtewisselingen over onderwerpen van mondiaal belang die plaatsvinden in het kader van de Aziatisch-Europese Vergadering (Asia-Europe Meeting), waaraan zowel de EU als India deelneemt; spreekt zijn steun uit voor de regionale integratieprocessen in Azië, op politiek en economisch niveau, aangezien deze een positieve bijdrage kunnen leveren aan de vermindering van het aantal conflicten en aan de welvaart in de regio;

18.

wijst op de grote toegevoegde waarde van de samenwerking tussen de EU en India voor de bevordering van democratische processen in Azië; benadrukt voorts dat het belangrijk is dat de EU en India hun humanitaire hulp en hun ontwikkelingsbeleid, in het licht van de omvangrijke ontwikkelingsactiviteiten die beide partijen met name in Azië ontplooien, coördineren, om een positieve bijdrage te leveren aan de politieke, economische en sociale vooruitgang van onder meer minderheden en staatlozen, zoals de Rohingya, in de betrokken landen; pleit met het oog hierop voor intensivering van de dialoog;

19.

herinnert aan de gezamenlijke verklaring van India en de EU inzake terrorismebestrijding van 30 maart 2016, die tot doel heeft de samenwerking op het gebied van de preventie en bestrijding van radicalisering, gewelddadig extremisme en terrorisme te versterken; wijst op het belang van samenwerking tussen de veiligheidsdiensten en rechtshandhavingsinstanties van de EU en India in het kader van de bestaande regeling binnen Europol; pleit ervoor dat de uitwisseling van beste praktijken en informatie tussen India, de EU en de EU-lidstaten bevorderd wordt; spoort beide partijen aan om zich gezamenlijk in te zetten voor de goedkeuring van het alomvattend verdrag inzake internationaal terrorisme op VN-niveau en voor een grotere doeltreffendheid van de VN-terreurlijst;

20.

wijst op het belang van nauwere samenwerking tussen de EU en India met betrekking tot Afghanistan, die erop gericht is om een bijdrage te leveren aan een door Afghanistan geleid en vormgegeven vredes- en verzoeningsproces, de verwezenlijking van stabiele instellingen en een functionerende overheid, en aan de totstandbrenging van een politiek en economisch milieu waarbinnen consolidatie van vrede en veiligheid mogelijk is; pleit met name voor versterkte politieke samenwerking op het gebied van veiligheids- en militaire vraagstukken, ontwikkelingssteun en maatregelen die zijn toegespitst op de regionale context; benadrukt dat het „Heart of Asia”-proces een belangrijk forum is voor het opbouwen van regionaal vertrouwen en politieke samenwerking;

21.

dringt aan op nieuwe toenaderingspogingen en herstel van de goede nabuurschapsbetrekkingen tussen India en Pakistan door middel van een brede dialoog en, indien mogelijk, een stapsgewijze benadering, waarbij eerst technische kwesties besproken worden en vertrouwenwekkende maatregelen genomen worden en uiteindelijk politieke bijeenkomsten worden gehouden op hoog niveau; wijst erop dat duurzame vrede en samenwerking tussen India en Pakistan, waarmee een positieve bijdrage kan worden geleverd aan de veiligheidssituatie en de economische ontwikkeling in de regio, uitsluitend bereikt kunnen worden door bilaterale inzet; benadrukt daarnaast dat op beide staten een zware verantwoordelijkheid rust om de vrede te garanderen, aangezien het beide kernmachten zijn; dringt er bij de EU op aan het verzoeningsproces tussen India en Pakistan te bevorderen en te steunen; wijst erop dat het van het allergrootste belang is dat alle vormen en uitingen van terrorisme, ook door de staat gesteund terrorisme, bestreden worden;

22.

pleit voor meer samenwerking op het gebied van algehele ontwapening, non-proliferatie van massavernietigingswapens en nucleaire veiligheid, doelstellingen waarvoor de EU en India zich beide inzetten; roept in dit verband alle lidstaten op om het verzoek van India om aansluiting bij exportcontroleregimes, zoals de Nuclear Suppliers Group, het Missile Technology Control Regime, het Wassenaar Arrangement en de Australia Group, te steunen; is ingenomen met de ratificering door India van het aanvullend protocol bij de internationale overeenkomst inzake de niet-verspreiding van kernwapens;

23.

is ingenomen met het krachtige standpunt dat India en de EU innemen ten aanzien van de illegale kernwapenprogramma's en ballistische raketprogramma's van de Democratische Volksrepubliek Korea (DPRK), die een bedreiging vormen voor de regionale en internationale vrede, en pleit voor verdere samenwerking om te waarborgen dat op grote schaal uitvoering wordt gegeven aan de sancties van de VN tegen de DPRK;

24.

neemt kennis van de bezorgdheid van India met betrekking tot China, met name vanwege het assertieve beleid van dit land in de Zuid-Chinese Zee, de omvangrijke modernisering van het Chinese leger, de strategische relatie van China met Pakistan en de onopgeloste grensgeschillen; is van oordeel dat deze verschillen van inzicht alleen kunnen worden overbrugd en dat er alleen vertrouwen kan worden opgebouwd door middel van een daadwerkelijke dialoog op basis van de beginselen van het internationaal recht;

25.

neemt met tevredenheid kennis van het feit dat beide partijen tijdens de 13e top EU-India hun steun hebben uitgesproken voor de volledige uitvoering door alle partijen van het akkoord van Minsk inzake het conflict in Oost-Oekraïne; herinnert eraan dat de EU het agressieve optreden van Rusland ten strengste heeft veroordeeld en een beleid van niet-erkenning voert ten aanzien van de illegale annexatie van de Krim en Sebastopol; hoopt dat de EU en India via dialoog hun standpunten verder op één lijn kunnen brengen;

26.

verzoekt de EU en India om tijdens topbijeenkomsten en tijdens hun reguliere overleg over buitenlands en veiligheidsbeleid door te gaan met het uitwisselen van hun standpunten ten aanzien van de situatie in het Midden-Oosten en mogelijke samenwerkingsgebieden die kunnen bijdragen aan de stabilisatie in de regio, onder meer via maatregelen op internationaal niveau; wijst in het bijzonder op het belang van samenwerking voor het vinden van een duurzame politieke oplossing voor Syrië binnen het bestaande op VN-niveau overeengekomen kader, in overeenstemming met het communiqué van Genève van 30 juni 2012, en het ondersteunen van de wederopbouw en verzoening nadat er een akkoord tot stand is gebracht, zodra er een geloofwaardige politieke transitie is ingezet die door Syrië wordt geleid en vormgegeven;

27.

benadrukt dat de EU en India hun samenwerking en uitwisseling van beste praktijken met betrekking tot de Afrikaanse landen kunnen versterken om ervoor te zorgen dat hun ontwikkelingsinspanningen elkaar aanvullen;

28.

wijst erop dat intensivering van de samenwerking op gebieden zoals maritieme veiligheid, cyberveiligheid en gegevensbescherming, alsook migratie en mobiliteit, aanzienlijke voordelen kan opleveren voor zowel de EU als India;

29.

merkt op dat de EU en India wezenlijke belangen delen en benadrukt dat zij hun samenwerking op het gebied van maritieme veiligheid moeten intensiveren, met name op het gebied van de bestrijding van piraterij, maar ook op het gebied van de handhaving van vrede en stabiliteit en het waarborgen van de zeeverbindingen in de Zuid-Chinese Zee en de Indische Oceaan; pleit daarom voor de ontwikkeling van gezamenlijke operationele standaardprocedures op het gebied van de maritieme veiligheid en de bestrijding van piraterij en voor de totstandbrenging van een gezamenlijk akkoord met betrekking tot het VN-Verdrag inzake het recht van de zee, dat de vrijheid van scheepvaart eerbiedigt, dat oplossingen biedt voor alle bestaande problemen en dat passende maatregelen bevat voor samenwerking in het kader van het verdrag;

30.

is ingenomen met de aanneming van een gemeenschappelijke verklaring van de EU en India over een partnerschap inzake schone energie en klimaat, tijdens de 13e top EU-India in maart 2016; wijst op de positieve rol die India en de EU hebben gespeeld tijdens onderhandelingen over de Klimaatovereenkomst van Parijs en hun leidersrol in de wereld; moedigt beide partijen aan hun inspanningen op te voeren om ervoor te zorgen dat alle ondertekenaars deze overeenkomst uitvoeren; dringt in dit kader aan op intensievere samenwerking tussen de EU en India op het gebied van energie, en met name op het gebied van duurzame energie;

31.

neemt met belangstelling kennis van de aanneming van een gemeenschappelijke verklaring van de EU en India over een waterpartnerschap, tijdens de 13e top EU-India in maart 2016; vraagt de EU in dit verband haar samenwerking met India te versterken en haar steun voor Indiase projecten voor duurzaam waterbeheer, zoals „Clean Ganga”, uit te breiden;

32.

neemt met instemming kennis van de gezamenlijke verklaring over een gemeenschappelijke agenda inzake migratie en mobiliteit die is bedoeld als kader voor samenwerking bij het bevorderen van reguliere migratie, het voorkomen van irreguliere migratie en mensenhandel, alsmede bij het maximaliseren van de ontwikkelingseffecten van mobiliteit;

33.

is van oordeel dat interpersoonlijke contacten een belangrijke rol moeten spelen in het strategische partnerschap tussen de EU en India; benadrukt in het bijzonder het belang van het bevorderen van uitwisselingen op het gebied van onderwijs, cultuur en wetenschappelijk onderzoek, onder meer op het gebied van IT, en is daarom ingenomen met de toename van het aantal studentenuitwisselingen in het kader van het programma Erasmus+, dat verder moet worden uitgebreid; neemt tevens verheugd kennis van de vooruitzichten voor samenwerking op het gebied van de ontwikkeling van vaardigheden en in het kader van het initiatief „Make in India”, zoals vermeld in de actieagenda 2020, en wijst op het belang daarvan voor de intensivering van de handel en de sociale betrekkingen; dringt erop aan dat vrouwelijke studenten, wetenschappers, onderzoekers en beroepsbeoefenaren in gelijke mate tot deze programma's worden toegelaten;

Verbeterde uitwisseling op het gebied van de mensenrechtenaspecten van het partnerschap

34.

is ingenomen met het feit dat het streven naar intensivering van de uitwisseling op het gebied van de mensenrechtenaspecten van het strategisch partnerschap EU-India is bekrachtigd, aangezien burgers van beide partijen profijt kunnen trekken uit verbeterde samenwerking inzake diverse mensenrechtenkwesties; benadrukt in het bijzonder de noodzaak van versterking van de uitwisseling en coördinatie tussen de beide partners in het kader van de VN, bijvoorbeeld als het gaat om de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen die zijn opgesteld in het kader van de universele periodieke doorlichting betreffende de mensenrechten; wijst tevens op het belang van de mensenrechtendialogen; stelt vast dat er sinds 2013 geen uitwisseling meer heeft plaatsgevonden en is van oordeel dat er zo spoedig mogelijk een dialoog in gang moet worden gezet;

35.

verklaart nogmaals de doodstraf in alle gevallen en onder alle omstandigheden te veroordelen; verzoekt nogmaals om de onmiddellijke instelling van een moratorium op terechtstellingen in India;

36.

benadrukt nogmaals dat vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vereniging onlosmakelijk deel uitmaken van een democratische samenleving; begrijpt de noodzaak van maatregelen om de transparantie van door buitenlandse actoren gefinancierde activiteiten die de vrede en de stabiliteit of de binnenlandse veiligheid in gevaar kunnen brengen, te vergroten of om dergelijke activiteiten aan banden te leggen; is echter bezorgd over de gevolgen van de huidige Indiase wetgeving inzake buitenlandse deelname in de financiering van ngo's (de wet ter regulering van buitenlandse bijdragen) voor de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging;

37.

waardeert de grote inspanningen die de Indiase autoriteiten hebben geleverd om alle vormen van discriminatie, waaronder discriminatie op grond van kaste, te bestrijden; stelt echter met bezorgdheid vast dat discriminatie op grond van kaste nog altijd een bron van misbruik is, en spoort de Indiase autoriteiten daarom aan om zich nog meer in te spannen om een einde te maken aan deze vorm van schending van de mensenrechten; spoort India voorts aan om de volledige bescherming van minderheden, met name religieuze en etnische minderheden, te waarborgen, en onderstreept het belang van de bevordering van verdraagzaamheid ten aanzien van diversiteit bij het voorkomen van geweld tussen de verschillende gemeenschappen; stelt verheugd vast dat het Indiase Hooggerechtshof opdracht heeft gegeven het onderzoek in de rechtszaken naar aanleiding van het geweld tegen christenen in 2008 te heropenen en de slachtoffers naar behoren schadeloos te stellen;

38.

dringt er bij India op aan het Verdrag tegen foltering en het bijbehorende optionele protocol alsook het Verdrag inzake de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning te ratificeren;

39.

is van oordeel dat, gelet op het feit dat de EU en India hebben toegezegd hun samenwerking op het gebied van de mensenrechten te zullen versterken, het onderwerp vrouwenrechten moet worden opgenomen op de agenda van de mensenrechtendialoog tussen de twee partners; is ingenomen met de toezegging van de regering van India om de rechten van vrouwen te versterken en bij de opstelling van beleid aandacht te besteden aan de gelijkheid van mannen en vrouwen, en spoort de Indiase autoriteiten aan verdere stappen te nemen om onderzoek te doen naar gendergerelateerd geweld, te werken aan de bestrijding daarvan, en gendergelijkheid te bevorderen; is voorts verheugd over het feit dat de EU financiering beschikbaar stelt voor projecten ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en kinderen in India en is er voorstander van dat deze financiering wordt voortgezet; dringt aan op versterking van de rechten van LGBTIQ's en op intrekking van artikel 377 van het Indiase wetboek van strafrecht;

o

o o

40.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, en de regering en het parlement van India.

(1)  PB L 77 van 15.3.2014, blz. 77.

(2)  PB C 174 E van 14.7.2005, blz. 179.

(3)  PB C 227 E van 21.09.2006, blz. 589.

(4)  PB C 8 E van 14.1.2010, blz. 69.

(5)  PB C 239 E van 20.8.2013, blz. 1.

(6)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0120.

(7)  PB C 261 E van 10.09.2013, blz. 34.

(8)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0424.


20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/54


P8_TA(2017)0341

Genetisch gemodificeerde soja DAS-68416-4

Resolutie van het Europees Parlement van 13 september 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja DAS-68416-4, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (D051451 — 2017/2780(RSP))

(2018/C 337/08)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja DAS-68416-4, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (D051451),

gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, en met name artikel 7, lid 3, artikel 9, lid 2, artikel 19, lid 3, en artikel 21, lid 2 (1),

gezien de stemming van 12 juni 2017 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003, die geen advies heeft opgeleverd,

gezien de artikelen 11 en 13 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (2),

gezien het advies dat op 26 januari 2017 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) is goedgekeurd en op 16 maart 2017 is gepubliceerd (3),

gezien het voorstel van 14 februari 2017 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (COM(2017)0085, COD(2017)0035),

gezien zijn eerdere resoluties waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor genetisch gemanipuleerde organismen (4),

gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

gezien artikel 106, leden 2 en 3, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat Dow AgroSciences Europe op 25 januari 2011 bij de nationale bevoegde instantie van Nederland een aanvraag heeft ingediend om levensmiddelen, levensmiddeleningrediënten en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja DAS-68416-4 in de handel te brengen, overeenkomstig de artikelen 5 en 17 van Verordening (EG) nr. 1829/2003; overwegende dat deze aanvraag ook betrekking had op het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde soja DAS-68416-4 in producten die er geheel of gedeeltelijk uit bestaan en bestemd zijn voor andere toepassingen dan als levensmiddel of als diervoeder die ook voor andere sojasoorten zijn toegelaten, met uitzondering van de teelt;

B.

overwegende dat de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) op 26 januari 2017 overeenkomstig de artikelen 6 en 18 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 een gunstig advies heeft uitgebracht, dat vervolgens op 16 maart 2017 is gepubliceerd (5);

C.

overwegende dat in Verordening (EG) nr. 1829/2003 wordt bepaald dat genetisch gemodificeerde levensmiddelen of diervoeders geen negatieve effecten op de menselijke gezondheid, op de diergezondheid of op het milieu mogen hebben en dat de Commissie bij het opstellen van haar besluit alle desbetreffende bepalingen van het Unierecht en andere ter zake dienende factoren in aanmerking moet nemen;

D.

overwegende dat de lidstaten gedurende de raadplegingsperiode van drie maanden talrijke kritische opmerkingen hebben ingediend (6); overwegende dat in de meest zorgwekkende beoordelingen onder meer wordt vastgesteld dat de huidige aanvraag en de in het kader van de risicobeoordeling voorgelegde gegevens onvoldoende informatie bevatten om negatieve effecten op de diergezondheid en de menselijke gezondheid zonder meer uit te sluiten, dat de gegevens die de aanvrager tot nu toe heeft verstrekt niet volstaan om de beoordeling van de aanvraag af te ronden en dat het niet evident is om op basis van beperkte studies een volledige risicobeoordeling uit te voeren;

E.

overwegende dat de kritiek van de lidstaten onder meer de volgende aspecten betreft: het gebrek aan studies over de effecten van genetisch gemodificeerde soja op de menselijke gezondheid en de diergezondheid, waardoor de milieurisicobeoordeling niet kan worden afgerond; de keuze en plaats van de veldlocatie voor de vergelijkende evaluatie; het feit dat de toxicologische risicobeoordeling niet kan worden afgerond wegens het ontbreken van een geschikte toxiciteitstest met plantenmateriaal van soja DAS-68416-4; het gebrek aan informatie over de complementaire herbiciden die kunnen worden gebruikt voor de genetisch gemodificeerde gewassen en hun metabolieten; het feit dat de beoordeling van de voedingswaarde stoelt op een studie van de industrie op basis waarvan geen wetenschappelijke conclusies kunnen worden getrokken; en het feit dat het voorstel van de aanvrager om een monitoringplan voor de milieueffecten op te stellen niet voldoet aan de doelstellingen als bepaald in bijlage VII bij Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu (7);

F.

overwegende dat soja DAS-68416-4 het eiwit aryloxyalkanoaat dioxygenase-12 (AAD-12) tot expressie brengt, dat tolerantie geeft voor herbiciden op basis van 2,4-dichloorfenoxyazijnzuur (2,4-D) en andere verwante fenoxy-herbiciden; overwegende dat deze soja tevens het eiwit fosfinotricineacetyltransferase (PAT) tot expressie brengt, dat tolerantie geeft voor glufosinaat-ammoniumherbiciden;

G.

overwegende dat in onafhankelijk onderzoek bezorgdheid wordt geuit over de risico's van de werkzame stof van 2,4-D in verband met embryo-ontwikkeling, geboorteafwijkingen en hormoonontregeling (8); overwegende dat de goedkeuring voor de werkzame stof 2,4-D in 2015 weliswaar is verlengd, maar dat de aanvrager nog geen gegevens heeft verstrekt met betrekking tot de potentiële endocriene eigenschappen van de stof (9);

H.

overwegende dat glufosinaat is ingedeeld bij de stoffen die toxisch zijn ten aanzien van de voortplanting en dus onder de uitsluitingscriteria valt van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (10); overwegende dat de goedkeuring van glufosinaat op 31 juli 2018 afloopt (11);

I.

overwegende dat enkele deskundigen hun bezorgdheid hebben uitgesproken over 2,4-dichloorfenol, een afbraakproduct van 2,4-D, dat mogelijk aanwezig is op ingevoerde DAS-68416-4 soja; overwegende dat 2,4-dichloorfenol een gekende hormoonontregelaar met voortplantingstoxiciteit is;

J.

overwegende dat 2,4-dichloorfenol gemakkelijk oplosbaar is in vetten en oliën en dat de stof zich daarom naar verwachting zal ophopen in sojaolie bij de verwerking van sojabonen; overwegende dat sojaolie het meest door mensen gebruikte sojaproduct is en onder meer deel uitmaakt van een aantal soorten volledige zuigelingenvoeding (12);

K.

overwegende dat de hoeveelheid 2,4-dichloorfenol in een product groter kan zijn dan de hoeveelheid 2,4-D-residu; overwegende dat er voor 2,4-dichloorfenol geen door de Unie vastgesteld maximumresidugehalte (MRL) bestaat;

L.

overwegende dat uit een recent VN-rapport blijkt dat pesticiden naar schatting 200 000 acute overlijdens door vergiftiging per jaar veroorzaken, voor 99 % in ontwikkelingslanden; overwegende dat de Unie de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen (SDG's) heeft onderschreven, die onder meer een engagement inhouden om het aantal overlijdens en ziekten als gevolg van gevaarlijke chemische stoffen en lucht-, water- en bodemverontreiniging en -vervuiling tegen 2030 aanzienlijk terug te dringen (SDG 3, doelstelling 3.9) en dat het sterftecijfer dat wordt toegeschreven aan onopzettelijke vergiftiging behoort tot de indicatoren in verband met deze doelstelling (13); overwegende dat is aangetoond dat voor herbicideresistente ggo's meer van dit soort herbiciden worden gebruikt dan voor hun conventionele tegenhangers (14);

M.

overwegende dat de Unie vasthoudt aan het concept van beleidscoherentie voor ontwikkeling, dat erop gericht is tegenstrijdigheden in het Uniebeleid tot een minimum te beperken en synergieën te creëren tussen de verschillende beleidsdomeinen van de Unie, onder meer op het gebied van handel, milieu en landbouw (15), zodat het beleid ten goede komt aan ontwikkelingslanden en de doeltreffendheid van ontwikkelingssamenwerking vergroot (16);

N.

overwegende dat een vergunning voor het invoeren van soja DAS-68416-4 in de Unie ongetwijfeld zal leiden tot een toename van de teelt van dit gewas in derde landen, waaronder in ontwikkelingslanden, en als gevolg daarvan tot een toename van het gebruik van herbiciden op basis van 2,4-D en glufosinaat;

O.

overwegende dat de ontwikkeling van genetisch gemodificeerde gewassen die tolerantie geven voor verschillende selectieve herbiciden vooral te wijten is aan de snelle ontwikkeling van onkruidresistentie tegen glyfosaat in landen die sterk hebben ingezet op genetisch gemodificeerde gewassen;

P.

overwegende dat de stemming op 12 juni 2017 van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 geen advies heeft opgeleverd; overwegende dat 15 lidstaten tegen stemden, terwijl slechts 11 lidstaten, die nauwelijks 36,57 % van de bevolking van de Unie vertegenwoordigen, vóór stemden en twee lidstaten zich van stemming onthielden;

Q.

overwegende dat de Commissie meermaals haar ongenoegen heeft laten blijken over het feit dat ze sinds de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1829/2003 vergunningsbesluiten heeft moeten vaststellen die niet werden gesteund door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, en dat de terugzending van het dossier naar de Commissie voor het nemen van een definitief besluit — bedoeld als uitzondering voor de procedure in zijn geheel — de norm is geworden bij de besluitvorming over vergunningen betreffende genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders; overwegende dat ook voorzitter Juncker deze praktijk heeft afgekeurd en als ondemocratisch heeft bestempeld (17);

R.

overwegende dat het Parlement het wetgevingsvoorstel van 22 april 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1829/2003 op 28 oktober 2015 in eerste lezing (18) heeft verworpen en de Commissie heeft verzocht het voorstel in te trekken en een nieuw voorstel in te dienen;

S.

overwegende dat de Commissie uit hoofde van overweging 14 van Verordening (EU) nr. 182/2011 zoveel mogelijk dusdanig moet handelen dat wordt voorkomen dat wordt ingegaan tegen een eventueel meerderheidsstandpunt binnen het comité van beroep dat afwijzend staat tegenover de gepastheid van een uitvoeringshandeling, met name op gevoelige terreinen zoals gezondheid van de consument, voedselveiligheid en het milieu;

1.

is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie verder reikt dan het toepassingsgebied van de in Verordening (EG) nr. 1829/2003 bedoelde uitvoeringsbevoegdheden;

2.

is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie niet in overeenstemming is met het recht van de Unie, omdat het niet verenigbaar is met het doel van Verordening (EG) nr. 1829/2003 om overeenkomstig de algemene beginselen die in Verordening (EG) nr. 178/2002 (19) zijn vastgesteld de basis te leggen voor het waarborgen van een hoog beschermingsniveau voor het leven en de gezondheid van de mens, de gezondheid en het welzijn van dieren, het milieu en de belangen van de consument met betrekking tot genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, waarbij de goede werking van de interne markt wordt gewaarborgd;

3.

verzoekt de Commissie haar ontwerp van uitvoeringsbesluit in te trekken;

4.

verzoekt de Commissie elk uitvoeringsbesluit met betrekking tot vergunningsaanvragen voor genetisch gemodificeerde organismen op te schorten totdat de vergunningsprocedure zodanig is herzien dat de tekortkomingen van de huidige procedure, die inadequaat is gebleken, zijn weggewerkt;

5.

verzoekt de Commissie geen enkele vergunning te verlenen voor herbicideresistente genetisch gemodificeerde planten zonder dat er een volledige beoordeling is verricht van de residuen die afkomstig zijn van besproeiing met de complementaire herbiciden en hun commerciële toepassingen in de landen waar ze worden geteeld;

6.

verzoekt de Commissie geen enkele vergunning te verlenen voor herbicideresistente genetisch gemodificeerde planten die resistent zijn gemaakt tegen een combinatie van herbiciden, zoals in het geval van soja DAS-68416-4, zonder dat er een volledige beoordeling is verricht van de specifieke cumulatieve effecten van de residuen die afkomstig zijn van besproeiing met de combinatie van complementaire herbiciden en hun commerciële toepassingen in de landen waar ze worden geteeld;

7.

verzoekt de Commissie ervoor te pleiten dat er veel nauwkeuriger wordt getest welke gezondheidsrisico's modificaties met meerdere transformatiestappen zoals DAS-68416-4 met zich meebrengen;

8.

verzoekt de Commissie strategieën voor de beoordeling van gezondheidsrisico's en voor toxicologie uit te werken, alsook voor toezicht na het in de handel brengen, gericht op de volledige levensmiddelen- en diervoederketen en hun mengsels zoals die in de praktijk aanwezig zijn in de levensmiddelen- en diervoederketen;

9.

verzoekt de Commissie de risicobeoordeling van de toepassing van de complementaire herbiciden en hun residuen volledig op te nemen in de risicobeoordeling van herbicideresistente genetisch gemodificeerde planten, ongeacht of de genetisch gemodificeerde plant bestemd is voor teelt in de Unie of voor invoer als levensmiddelen en diervoeders;

10.

verzoekt de Commissie te voldoen aan de verplichting inzake beleidscoherentie voor ontwikkeling die voortvloeit uit artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

11.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1.

(2)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

(3)  https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/4719

(4)  

Resolutie van 16 januari 2014 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het in de handel brengen voor de teelt, overeenkomstig Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad, van een maïsproduct (Zea mays L., lijn 1507), genetisch gemodificeerd met het oog op resistentie tegen bepaalde schadelijke schubvleugelige insecten (PB C 482 van 23.12.2016, blz. 110).

Resolutie van het Europees Parlement van 16 december 2015 over Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2279 van de Commissie van 4 december 2015 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais NK603 × T25 (Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0456).

Resolutie van 3 februari 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87705 × MON 89788 (Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0040).

Resolutie van 3 februari 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87708 × MON 89788 (Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0039).

Resolutie van 3 februari 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja FG72 (MST-FGØ72-2) (Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0038).

Resolutie van 8 juni 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais Bt11 × MIR162 × MIR604 × GA21, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee of drie van de „events” Bt11, MIR162, MIR604 en GA21 (Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0271).

Resolutie van het Europees Parlement van 8 juni 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende het in de handel brengen van een genetisch gemodificeerde anjer (Dianthus caryophyllus L., lijn SHD-27531-4) (Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0272).

Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen voor aanplanting van zaad van genetisch gemodificeerde mais MON 810 (Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0388).

Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten van genetisch gemodificeerde maïs MON 810 (Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0389).

Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende het in de handel brengen voor aanplanting van zaad van genetisch gemodificeerde mais Bt11 (Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0386).

Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende het in de handel brengen voor de teelt van zaden van genetisch gemodificeerde mais 1507 (Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0387).

Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd katoen 281-24-236 × 3006-210-23 × MON 88913 (Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0390).

Resolutie van 5 april 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais Bt11 × 59122 × MIR604 × 1507 × GA21, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie of vier van de events Bt11, 59122, MIR604, 1507 en GA21 (Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0123).

Resolutie van 17 mei 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde maïs DAS-40278-9 (Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0215).

Resolutie van 17 mei 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde katoen GHB119 (BCS-GHØØ5-8) (Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0214).

(5)  https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/4719

(6)  Bijlage G — Opmerkingen van de lidstaten en antwoorden van het ggo-panel http://registerofquestions.efsa.europa.eu/roqFrontend/questionLoader?question=EFSA-Q-2011-00052

(7)  PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1.

(8)  http://www.pan-europe.info/sites/pan-europe.info/files/public/resources/reports/pane-2014-risks-of-herbicide-2-4-d.pdf

(9)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2033 van de Commissie van 13 november 2015 tot verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof 2,4-D overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (PB L 298 van 14.11.2015, blz. 8).

(10)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(11)  http://eur-lex.europa.eu/legal-content/nl/TXT/HTML/?uri=CELEX:32015R0404&from=nl

(12)  Document betreffende de raadpleging van de lidstaten, blz. 31-32. http://registerofquestions.efsa.europa.eu/roqFrontend/questionLoader?question=EFSA-Q-2011-00052

(13)  https://sustainabledevelopment.un.org/sdg3

(14)  https://link.springer.com/article/10.1007%2Fs00267-015-0589-7

(15)  Mededeling van de Commissie van 12 april 2005 getiteld „Samenhang in het ontwikkelingsbeleid — Sneller vorderingen boeken om de millenniumdoelstellingen voor de ontwikkeling te bereiken” (COM(2005)0134).

(16)  https://ec.europa.eu/europeaid/policies/policy-coherence-development_en

(17)  Zie onder meer zijn openingstoespraak voor de plenaire vergadering van het Europees Parlement, opgenomen in de beleidslijnen voor de volgende Commissie (Straatsburg, 15 juli 2014) of zijn State of the Union van 2016 (Straatsburg, 14 september 2016).

(18)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0379.

(19)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.


20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/59


P8_TA(2017)0342

Invoer van diervoeders en levensmiddelen welke afkomstig of verzonden zijn uit Japan na het ongeval met de kerncentrale in Fukushima

Resolutie van het Europees Parlement van 13 september 2017 over het ontwerp van uitvoeringsverordening van de Commissie tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/6 van de Commissie wat betreft diervoeders en levensmiddelen die vallen onder bijzondere voorwaarden voor de invoer van diervoeders en levensmiddelen welke afkomstig of verzonden zijn uit Japan na het ongeval met de kerncentrale in Fukushima (D051561/01 — 2017/2837(RSP))

(2018/C 337/09)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van uitvoeringsverordening van de Commissie tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/6 van de Commissie wat betreft diervoeders en levensmiddelen die vallen onder bijzondere voorwaarden voor de invoer van diervoeders en levensmiddelen welke afkomstig of verzonden zijn uit Japan na het ongeval met de kerncentrale in Fukushima (D051561/01,

gezien Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (1), en met name artikel 53, lid 1, onder b), punt ii),

gezien de artikelen 11 en 13 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (2),

gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

gezien artikel 106, leden 2 en 3, van zijn Reglement,

Algemene opmerkingen

A.

overwegende dat in Uitvoeringsverordening (EU) 2016/6 momenteel wordt voorgeschreven dat zendingen van een aantal levensmiddelen, waaronder paddenstoelen, vis en visserijproducten, rijst en sojabonen, welke afkomstig of verzonden zijn uit welk deel van Japan dan ook, vergezeld gaan van een geldige verklaring van de Japanse autoriteiten, waarin wordt bevestigd dat de producten in overeenstemming zijn met de in japan geldende besmettingslimieten (artikel 5, leden 1 en 2); overwegende dat in het ontwerp van uitvoeringsverordening van de Commissie (het „ontwerpvoorstel”) nu slechts wordt voorgeschreven dat een beperkte lijst van levensmiddelen en diervoeders uit twaalf prefecturen, als vermeld in bijlage II, vergezeld gaat van een dergelijke verklaring; overwegende dat in het ontwerpvoorstel ook een aantal levensmiddel- en diervoedercategorieën wordt geschrapt uit bijlage II;

B.

overwegende dat uit hoofde van artikel 10 van het ontwerpvoorstel officiële controles, d.w.z. de verificatie van documenten voor alle zendingen en steekproefsgewijze identiteits- en fysieke controles, met inbegrip van een laboratoriumanalyse, op de aanwezigheid van cesium-134 en cesium-137, nu uitsluitend vereist zouden zijn voor de in bijlage II opgesomde levensmiddelen en diervoeders; overwegende dat in het ontwerpvoorstel wordt vastgehouden aan een lage frequentie van invoercontroles (overweging 12);

C.

overwegende dat als Uitvoeringsverordening (EU) 2016/6 eenmaal gewijzigd is op grond van het voorstel van de Commissie, de lidstaten de Commissie niet meer elke drie maanden op de hoogte hoeven te stellen, via het systeem voor snelle waarschuwingen voor levensmiddelen en diervoeders, van alle analyseresultaten;

D.

overwegende dat in het ontwerpvoorstel geen wijzigingen worden aangebracht in de bestaande bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/6 waarin de maximaal toegestane niveaus krachtens de Japanse wetgeving voor de verschillende categorieën levensmiddelen en diervoeders zijn vastgelegd (3); overwegende dat de controle op de inachtneming van de grenswaarden voor categorieën levensmiddelen en diervoeders in bijlage I niet vereist is krachtens Uitvoeringsverordening (EU) 2016/6 of het ontwerpvoorstel voor de wijziging daarvan, noch in de vorm van door de Japanse autoriteiten verstrekte documentatie, noch door middel van controles of steekproeven aan de EU-grenzen; overwegende dat er dan ook geen garantie is dat die levensmiddelen en diervoeders voldoen aan de grenswaarden voor radioactieve besmetting;

E.

overwegende dat het ontwerpvoorstel gebaseerd is op door de Japanse autoriteiten verstrekte gegevens over de aanwezigheid van radioactiviteit voor 2014, 2015 en 2016 (meer dan 132 000 gegevens over radioactiviteit in diervoeders en levensmiddelen anders dan rundvlees, en meer dan 527 000 gegevens over radioactiviteit in rundvlees); overwegende dat de wijzigingen in het ontwerpvoorstel weliswaar gebaseerd zijn op een gedetailleerde analyse van bovengenoemde gegevens, maar dat noch deze analyse noch een verwijzing naar de gegevens zelf zijn opgenomen in de tekst;

F.

overwegende dat het dan ook erg moeilijk is om na te gaan of de voorgestelde maatregelen afdoende zijn om de gezondheid van burgers in de Unie te beschermen;

G.

overwegende dat er echter zelfs zonder de analyse waarop de Commissie haar voorstel heeft gebaseerd voldoende redenen zijn om aan te nemen dat dit voorstel kan leiden tot een toename van de blootstelling aan met radioactiviteit besmette levensmiddelen, met alle gevolgen voor de volksgezondheid van dien;

H.

overwegende dat de voorzitter van de Tokyo Electric Power Company (TEPCO) officieel toestemming heeft gevraagd van de Japanse regering om bijna één miljoen ton zeer radioactief water, dat was gebruikt om de beschadigde reactoren van de kerncentrale te koelen, in de Stille Oceaan te lozen; overwegende dat als de toestemming wordt verleend dit zeer nadelige gevolgen kan hebben voor de voedselveiligheid van visserijproducten die net buiten de kust van Japan wordt geoogst;

Specifieke opmerkingen in verband met bijlage II

I.

overwegende dat de Japanse prefecturen die momenteel onder bijlage II vallen (Fukushima, Miyagi, Akita, Yamagata, Nagano, Gunma, Ibaraki, Tochigi, Chiba, Iwate, Yamanashi, Shizuoka en Niigata) stuk voor stuk blootgesteld zijn aan radioactieve neerslag van de kernramp die in 2011 plaatsvond in de kerncentrale van Fukushima;

J.

overwegende dat in het ontwerpvoorstel rijst en daarvan afgeleide producten uit de prefectuur Fukushima zonder motivering worden geschrapt uit bijlage II; overwegende dat dit betekent dat de producten die de Unie binnenkomen niet meer hoeven te worden bemonsterd en geanalyseerd en dat de Japanse autoriteiten geen verplichting meer hebben om te bewijzen dat ze voldoen aan de maximale radioactieve besmettingsniveaus; overwegende dat één van de van rijst afgeleide producten die geschrapt zijn uit bijlage II, rijst is die wordt gebruikt voor babyvoeding of voeding voor peuters (4); overwegende dat voor de categorieën in kwestie, gezien hun bijzondere risico op blootstelling aan straling, geen enkel besmettingsniveau acceptabel zou zijn; overwegende dat uit hoofde van de vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Japan de rijstexport uit Japan nog kan toenemen; overwegende dat, nu het evacuatiebevel is opgeheven, de rijstteelt naar alle waarschijnlijkheid zal worden hervat in besmette rijstvelden;

K.

overwegende dat er in overweging 7 van het ontwerpvoorstel weliswaar wordt gesteld dat alleen rijst en daarvan afgeleide producten uit de prefectuur Fukushima zullen worden geschrapt uit bijlage II, maar dat bijlage II ook wordt gewijzigd in de zin dat zeven vissoorten (waaronder de Atlantische en Pacifische blauwvintonijn en makreel) alsmede kreeftachtigen en weekdieren, die worden gevangen of geoogst in de wateren van Fukushima voortaan zonder controle, bemonstering of analyse in de Unie kunnen worden ingevoerd;

L.

overwegende dat op grond van het voorstel zeven vissoorten (waaronder de Atlantische en Pacifische blauwvintonijn en makreel), kreeftachtigen (zoals kreeften en garnalen) en weekdieren (zoals tweekleppigen en mosselen) ook worden geschrapt uit bijlage II voor zes andere prefecturen, te weten Miyagi, Iwate, Gunma, Ibaraki, Chiba en Tochigi; overwegende dat er geen motivering of uitleg is gegeven voor deze beperking van de controles, en dat er geen redenen zijn opgegeven voor het feit dat bijvoorbeeld die soorten nu veilig genoeg worden geacht om ingevoerd te worden in de Unie zonder controles, terwijl dat voor andere soorten niet het geval is;

M.

overwegende dat er uit hoofde van het voorstel in bijlage II geen producten uit de prefectuur Akita meer zullen voorkomen (op dit moment komen er vijf producten uit Akita in voor: paddenstoelen, Aralia, bamboescheuten, Japanse koningsvaren en koshiabura (een eetbare wilde plant) en alle afgeleide producten daarvan); overwegende dat er geen motivering of uitleg is gegeven voor deze beperking van de controles;

N.

overwegende dat er in bijlage II geen Aralia, bamboe en Japanse koningsvaren uit de prefectuur Yamagata meer zullen voorkomen; overwegende dat er geen motivering of uitleg is gegeven voor deze beperking van de controles;

O.

overwegende dat er in bijlage II geen Japanse koningsvaren, adelaarsvaren en struisvaren uit de vijf prefecturen Iwate, Gunma, Ibaraki, Chiba en Tochigi meer zullen voorkomen; overwegende dat er geen motivering of uitleg is gegeven voor deze beperking van de controles;

P.

overwegende dat de enige toevoeging aan bijlage II „vis en visserijproducten” uit de prefectuur Nagano zijn; overwegende dat er geen motivering voor deze strengere controles is gegeven; overwegende dat systematische controles voor deze prefectuur in december 2011 zijn opgeheven; overwegende dat in maart 2014 bepaalde wilde eetbare planten opnieuw zijn toegevoegd aan bijlage II;

Specifieke opmerkingen in verband met bijlage I

Q.

overwegende dat in het ontwerpvoorstel geen wijzigingen worden aangebracht in de bestaande bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/6 waarin de maximaal toegestane niveaus krachtens de Japanse wetgeving zijn vastgelegd; overwegende dat de controle op de inachtneming van de grenswaarden voor categorieën levensmiddelen en diervoeders in bijlage I niet vereist is krachtens Uitvoeringsverordening (EU) 2016/6 of het ontwerpvoorstel voor de wijziging daarvan, noch in de vorm van door de Japanse autoriteiten verstrekte documentatie, noch door middel van controles of steekproeven aan de EU-grenzen; overwegende dat er dus ook geen garantie is dat die levensmiddelen en diervoeders de grenswaarden voor radioactieve besmetting niet overschrijden;

R.

overwegende dat sinds 1 april 2012 de in Japan geldende grenswaarden, en dus ook de in bijlage I genoemde grenswaarden, niet naar beneden zijn bijgesteld; overwegende dat deze grenswaarden moeten worden verlaagd, vooral in verband met levensmiddelen voor kwetsbare groepen, zoals melk en voeding voor zuigelingen en baby's;

S.

overwegende dat het zes jaar na de ramp nog maar zeer de vraag is of de Unie wel producten moet toelaten in haar voedselketen (zelfs in theorie, aangezien er geen wettelijke verplichting is om controles uit te voeren aan de grenzen van de Unie) met de volgende maximale niveaus aan cesium-134 en cesium-137: 50Bq/kg voor levensmiddelen bedoeld voor baby's en zuigelingen (zoals zuigelingenvoeding, opvolgzuigelingenvoeding en babyvoeding) evenals voor melk en dranken op basis van melk, 10 Bq/kg voor mineraalwater en soortgelijke dranken en thee bereid uit ongefermenteerde bladeren, en 100 Bq/kg voor alle andere levensmiddelen;

1.

is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsverordening van de Commissie de in Verordening (EG) nr. 178/2002 bedoelde uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt;

2.

is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsverordening van de Commissie niet strookt met het Unierecht aangezien het niet overeenkomt met het doel en de algemene beginselen die zijn vastgelegd in Verordening (EG) nr. 178/2002, namelijk de basis te leggen voor het waarborgen van een hoog beschermingsniveau voor het leven en de gezondheid van de mens, de gezondheid en het welzijn van dieren, het milieu en de belangen van de consument;

3.

verzoekt de Commissie haar ontwerp van uitvoeringsverordening in te trekken en uiterlijk aan het eind van 2017 een nieuw ontwerp aan het comité voor te leggen;

4.

verzoekt de Commissie om bij het opstellen van haar nieuwe voorstel onder andere:

te garanderen dat alle levensmiddelen en diervoeders die vanuit Japan worden ingevoerd in de Unie, zo ook de in bijlage I genoemde categorieën, worden onderworpen aan controles en inspecties;

de in bijlage I genoemde grenswaarden naar beneden bij te stellen; en

rekening te houden met het onlangs opgeheven evacuatiebevel in de prefecturen in kwestie, en erop toe te zien dat dit geen negatieve gevolgen heeft voor de radioactieve besmetting van levensmiddelen en diervoeders die in de Unie worden ingevoerd;

5.

verzoekt de Commissie tot aan de opstelling van haar nieuwe voorstel noodmaatregelen te nemen krachtens artikel 53 van Verordening (EG) nr. 178/2002 om een zo hoog mogelijk beschermingsniveau voor de gezondheid van de mens te waarborgen;

6.

verzoekt de Commissie onmiddellijk de analyse waarop zij haar ontwerpvoorstel heeft gebaseerd te publiceren, zo ook in het systeem van de Unie voor snelle waarschuwingen voor levensmiddelen en diervoeders, alsmede details over het controlesysteem waarvan de Japanse autoriteiten gebruikmaken, met argumenten voor de relevantie en doeltreffendheid daarvan;

7.

verzoekt de Commissie een actueel beeld te schetsen van de radiologische situatie in Japan sinds 2011, en uitvoerige jaaroverzichten te verstrekken voor de periode 2011-2017 over het radioactieve materiaal dat afkomstig is van de kerncentrale in Fukushima en dat is vrijgekomen in de atmosfeer en de Stille Oceaan, zodat er een grondige analyse kan worden uitgevoerd met betrekking tot voedselveiligheid;

8.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.

(2)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

(3)  „Levensmiddelen voor zuigelingen en peuters”, „Melk en dranken op basis van melk”, „Mineraalwater en soortgelijke dranken en thee bereid uit ongefermenteerde bladeren” en „Andere levensmiddelen”, alsmede diervoeders bestemd voor vee, paarden, varkens, pluimvee en vis.

(4)  Behorende tot CN-code 1901.


20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/63


P8_TA(2017)0344

Wapenuitvoer: tenuitvoerlegging van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB

Resolutie van het Europees Parlement van 13 september 2017 over wapenuitvoer: tenuitvoerlegging van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB (2017/2029(INI))

(2018/C 337/10)

Het Europees Parlement,

gezien de in artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) vastgelegde beginselen, met name de bevordering van de democratie en de rechtsstaat, de handhaving van de vrede, de voorkoming van conflicten en de versterking van de internationale veiligheid,

gezien Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie (1) (hierna „het Gemeenschappelijk Standpunt” genoemd),

gezien het 17e (2) en 18e (3) jaarverslag van de EU, opgesteld volgens artikel 8, lid 2, van het Gemeenschappelijk Standpunt,

gezien Besluit nr. 2015/2309/GBVB van de Raad van 10 december 2015 betreffende het bevorderen van doeltreffende controle op de wapenuitvoer (4) en Besluit nr. 2017/915 van de Raad van 29 mei 2017 over activiteiten van de Unie ter ondersteuning van de uitvoering van het Wapenhandelsverdrag (5),

gezien de bijgewerkte gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen die door de Raad is goedgekeurd op 6 maart 2017 (6),

gezien de gids voor de gebruiker bij het Gemeenschappelijk Standpunt tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie,

gezien punt 11, onder e), van het strategisch kader en het actieplan van de EU inzake mensenrechten en democratie van 25 juni 2012 en punt 21, onder d), van het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie (2015-2019) van 20 juli 2015,

gezien het Wapenhandelsverdrag (WHV), dat op 2 april 2013 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties werd aangenomen (7) en op 24 december 2014 in werking trad,

gezien Besluit 2013/768/GBVB van de Raad van 16 december 2013 betreffende EU-activiteiten ter ondersteuning van de uitvoering van het Wapenhandelsverdrag, in het kader van de Europese veiligheidsstrategie (8),

gezien Richtlijn 2009/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap (9),

gezien Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad van 5 mei 2009 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik (10), als gewijzigd in Verordening (EU) nr. 599/2014 van 16 april 2014 en gezien de lijst van goederen en technologie voor tweeërlei gebruik in bijlage I (hierna de „verordening over tweeërlei gebruik” genoemd),

gezien Verordening (EU) 2016/2134 van het Europees Parlement en de Raad van 23 november 2016 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (11),

gezien zijn eerdere resoluties over dit onderwerp, met name zijn resoluties van 17 december 2015 (12) over de tenuitvoerlegging van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB, van 25 februari 2016 over de humanitaire situatie in Jemen (13), van 14 december 2016 over het jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld en het beleid van de Europese Unie ter zake 2015 (14) en van 27 februari 2014 over de inzet van gewapende drones (15),

gezien zijn resolutie van 4 juli 2017 over particuliere beveiligingsondernemingen (16),

gezien artikel 52 en artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A8-0264/2017),

A.

overwegende dat in artikel 51 van het Handvest van de Verenigde Naties wordt voorzien in het natuurlijke recht tot individuele of collectieve zelfverdediging;

B.

overwegende dat uit de meest recente gegevens (17) blijkt dat de internationale handel in zware wapens in 2012-2016 een record bereikte sinds het einde van de Koude Oorlog (gerekend in perioden van vijf jaar), wat een stijging van 8,4 % inhoudt ten opzichte van 2007-2011;

C.

overwegende dat wapenuitvoer en -overdracht gevolgen hebben voor de veiligheid van mensen, de mensenrechten, de democratie, goed bestuur en sociaal-economische ontwikkeling; overwegende dat wapenuitvoer bijdraagt tot situaties waarin mensen worden gedwongen hun land te ontvluchten; overwegende dat om deze redenen een streng, transparant, doeltreffend en gemeenschappelijk aanvaard en vastgesteld systeem ter controle van de wapenuitvoer noodzakelijk is;

D.

overwegende dat uit de meest recente cijfers (18) blijkt dat de EU28 in 2012-2016 verantwoordelijk was voor 26 % van de totale wereldwijde wapenuitvoer, wat inhoudt dat de EU28 de op een na grootste wapenleverancier ter wereld is, met als grootste leverancier de Verenigde Staten (33 %) en op de derde plek Rusland (23 %); overwegende dat volgens het meest recente rapport van de Groep export van conventionele wapens (COARM) de EU-landen in 2014 wapenuitvoervergunningen ter waarde van in totaal 94,4 miljard EUR hebben verleend;

E.

overwegende dat uit de meest recente cijfers (19) blijkt dat de wapenuitvoer naar het Midden-Oosten in 2012-2016 met 86 % toenam en daarmee 29 % van de wereldwijde uitvoer bedroeg;

F.

overwegende dat uit de meest recente officiële EU-gegevens blijkt dat het Midden-Oosten in 2015 de belangrijkste regio was voor de wapenuitvoer uit de EU28 en dat voor de wapenuitvoer naar die regio vergunningen zijn verleend voor een totaalbedrag van 78,8 miljard EUR;

G.

overwegende dat een deel van de wapens die door de lidstaten zijn uitgevoerd naar instabiele en crisisgevoelige gebieden en landen gebruikt is bij gewapende conflicten of voor binnenlandse onderdrukking; overwegende dat een deel van de uitgevoerde wapens volgens berichten in de handen van terroristische groeperingen, waaronder groeperingen in Syrië en Irak, is terechtgekomen; overwegende dat de wapens die naar sommige landen, bijvoorbeeld Saudi-Arabië, zijn uitgevoerd, in enkele gevallen in conflicten zoals dat in Jemen zijn gebruikt; overwegende dat die uitvoer een duidelijke schending inhoudt van het Gemeenschappelijk Standpunt en dus bewijst dat betere controle en meer transparantie nodig is;

H.

overwegende dat er geen gestandaardiseerd controle- en meldsysteem bestaat dat uitsluitsel geeft over de vraag of en in welke mate uitvoer van afzonderlijke lidstaten in strijd is met de acht criteria, en dat er ook geen sanctiemaatregelen bestaan voor het geval een lidstaat uitvoer toestaat die duidelijk in strijd is met deze criteria;

I.

overwegende dat uit onderzoek door het Bonn International Conversion Centre (BICC) is gebleken dat alleen al in Duitsland in 2015, bijvoorbeeld, 4 256 wapenuitvoervergunningen zijn verleend voor uitvoer naar 83 landen, die met het oog op het Gemeenschappelijk Standpunt als problematisch worden beschouwd (20);

J.

overwegende dat zowel de internationale als de regionale veiligheidssituatie ingrijpend is veranderd, met name wat de buurlanden ten zuiden en ten oosten van de Unie betreft, waaruit blijkt dat de methodieken voor het samenstellen van informatie ten behoeve van het maken van risicoanalyses met betrekking tot uitvoervergunningen dringend moeten worden verbeterd en veiliger moeten worden gemaakt;

K.

overwegende dat sommige lidstaten onlangs strategische overeenkomsten over militaire samenwerking hebben ondertekend met niet-democratische landen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika die ook de levering van grote hoeveelheden kwalitatief hoogstaande militaire technologie omvatten;

L.

overwegende dat uitbanning van armoede, zoals vastgelegd in het Verdrag van Lissabon, het prioritaire doel van het EU-ontwikkelingsbeleid is, en tevens een van de prioriteiten van haar externe optreden in haar streven naar een meer stabiele en welvarende wereld, en dat de levering van wapens aan landen die verwikkeld zijn in een conflict het plegen van gewelddaden op grote schaal in de hand werkt en een negatief effect heeft op de ontwikkeling van die landen;

M.

overwegende dat het industriële defensielandschap in Europa een sector van cruciaal belang is en tegelijk wordt gekenmerkt door overcapaciteit, duplicatie en fragmentatie, wat afbreuk doet aan het concurrentievermogen van de sector en heeft aangezet tot uitbreiding van het exportbeleid;

N.

overwegende dat het Europees Parlement op 25 februari 2016 de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) in een resolutie over de humanitaire situatie in Jemen heeft verzocht een initiatief te ontplooien voor een EU-embargo op de uitvoer van wapens naar Saudi-Arabië;

O.

overwegende dat de situatie in Jemen sindsdien nog verder is verslechterd, mede door militaire acties door de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië; overwegende dat enkele lidstaten wegens de betrokkenheid van Saudi-Arabië bij de acties in Jemen geen wapens meer uitvoeren naar het land, maar andere lidstaten er nog altijd militaire technologie leveren, wat in strijd is met de criteria 2, 4, 6, 7 en 8 van het Gemeenschappelijk Standpunt;

P.

overwegende dat het Europees Parlement in zijn resolutie van 14 december 2016 met betrekking tot het jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld en het beleid van de Europese Unie ter zake 2015 heeft benadrukt dat de mensenrechten voorop zouden moeten worden gesteld en de lidstaten heeft verzocht in te stemmen met de ontwikkeling van een moderner, flexibeler uitvoerbeleid met als basis de mensenrechten, met name in het geval van landen waarvan is bewezen dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan gewelddadige binnenlandse onderdrukking en mensenrechtenschendingen;

Q.

overwegende dat de mondiale strategie van de Europese Unie voor buitenlands en veiligheidsbeleid de samenhang van de beleidsmaatregelen met betrekking tot de controle op de wapenuitvoer moet verbeteren;

1.

merkt op dat landen het legitieme recht hebben om ter zelfverdediging militaire technologie te verwerven; beklemtoont dat het behoud van de defensiesector bijdraagt tot de zelfverdediging van de lidstaten; herinnert eraan dat het Gemeenschappelijk Standpunt mede is vastgesteld om te voorkomen dat Europese wapens worden gebruikt tegen de strijdkrachten van de lidstaten, dat de mensenrechten worden geschonden en dat gewapende conflicten blijven aanslepen; wijst er nogmaals op dat het Gemeenschappelijk Standpunt een wettelijk bindend kader is waarin minimumvoorschriften zijn vastgelegd die de lidstaten worden geacht toe te passen op de controle op de uitvoer van wapens, en dat de lidstaten tevens verplicht zijn vergunningsaanvragen te beoordelen aan de hand van alle acht in het Gemeenschappelijk Standpunt genoemde criteria;

2.

merkt op dat de ontwikkeling van defensiemateriaal essentieel is voor de defensiesector en dat de nog te ontwikkelen concurrerende en innovatieve Europese technologische en industriële defensiebasis als instrument moet dienen om de veiligheid en de verdediging van de lidstaten en EU-burgers te waarborgen en bij moet dragen aan de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en, in het bijzonder, van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB); verzoekt de lidstaten het huidige gebrek aan doeltreffendheid in de defensie-uitgaven ten gevolge van duplicatie, fragmentatie en een gebrek aan interoperabiliteit te verhelpen en er zorg voor te dragen dat de EU een verschaffer van veiligheid wordt door betere controle over de wapenuitvoer uit te oefenen; herhaalt dat overeenkomstig artikel 10 van het Gemeenschappelijk Standpunt de lidstaten rekening mogen houden met het effect van de uitvoer op hun economische, sociale, commerciële en industriële belangen, maar dat deze factoren niet van invloed mogen zijn op de toepassing van de acht criteria die de wapenuitvoer reguleren;

3.

merkt desalniettemin op dat er soms toch militaire technologie terechtkomt op bestemmingen en in de handen van eindgebruikers die niet aan de criteria van het Gemeenschappelijk Standpunt voldoen; is bezorgd dat de verspreiding van wapensystemen in oorlogstijd en in situaties met aanzienlijke politieke spanning burgers onevenredig sterk kan treffen; is zeer verontrust over wapenwedlopen en over het feit dat in het geval van politieke conflicten en onrust vaak gekozen wordt voor militaire interventie; benadrukt dat conflicten bij voorkeur op diplomatieke wijze moeten worden opgelost;

4.

dringt er bij de lidstaten en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) op aan het Gemeenschappelijk Standpunt consistenter toe te passen om de veiligheid van burgers in derde landen die onder conflicten en mensenrechtenschendingen lijden, alsook de veiligheid van de Unie en haar burgers, te vergroten en gelijke concurrentievoorwaarden te creëren voor ondernemingen in de EU; beklemtoont in dit verband dat een consistente toepassing van het Gemeenschappelijk Standpunt van essentieel belang is voor de geloofwaardigheid van de EU als een mondiale, op waarden gebaseerde speler;

5.

spoort landen die de procedure doorlopen om de status van kandidaat-lidstaat te verwerven of op enige andere manier toetreding tot de EU nastreven, aan de bepalingen van het Gemeenschappelijk Standpunt toe te passen; is verheugd over het feit dat Albanië, Bosnië en Herzegovina, Canada, Georgië, IJsland, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Montenegro en Noorwegen de criteria en beginselen van het Gemeenschappelijk Standpunt hebben onderschreven en daarmee ook werken aan een verdere aanpassing aan het GBVB en GVDB; verzoekt de lidstaten nauw samen te werken met derde landen die officieel de criteria van het Gemeenschappelijk Standpunt hebben onderschreven, met name om de uitwisseling van informatie en de transparantie bij de verlening van vergunningen te verbeteren; verzoekt daarnaast de EDEO om met name Europese landen aan te sporen om het Gemeenschappelijk Standpunt te onderschrijven om een groter deel van Europa veiliger te maken;

6.

verzoekt de lidstaten en de EDEO om nauw samen te werken om risico's die voortvloeien uit de onttrekking en opslag van wapens, zoals illegale wapenhandel en -smokkel, te voorkomen; onderstreept het risico dat naar derde landen uitgevoerde wapens opnieuw worden ingevoerd in de EU, juist door middel van illegale wapenhandel en -smokkel;

7.

wijst op het hoge veiligheidsrisico voor de Unie ten gevolge van de geringe steun en inspanningen van de EU om de vele wapenvoorraden te ontmantelen die nog steeds aanwezig zijn in Bosnië en Herzegovina, Albanië en Oekraïne;

8.

is van mening dat de methodieken voor risicoanalyses met betrekking tot uitvoervergunningen een voorzorgsbeginsel zouden moeten bevatten en dat lidstaten naast het beoordelen of bepaalde militaire technologie wordt gebruikt voor binnenlandse onderdrukking of andere ongewenste doeleinden (functionele benadering), tevens de risico's moeten beoordelen op basis van de algehele situatie in het desbetreffende land (principiële benadering);

9.

merkt op dat het in het kader van de brexit van belang is dat het Verenigd Koninkrijk gebonden blijft aan het Gemeenschappelijk Standpunt en, zoals andere Europese derde landen, de uitvoeringsbepalingen daarvan blijft toepassen;

10.

verzoekt de lidstaten en de EDEO een specifieke strategie te ontwikkelen voor het bieden van officiële bescherming aan klokkenluiders die melding maken van praktijken van entiteiten en bedrijven in de wapenindustrie die indruisen tegen de criteria en beginselen van het Gemeenschappelijk Standpunt;

11.

wijst op het belang van samenhang tussen alle EU-regelingen voor de controle van wapenuitvoer, met name voor wat betreft de interpretatie van de controlecriteria; wijst er daarnaast nogmaals op dat er samenhang moet zijn tussen de uitvoercontrole en andere instrumenten voor buitenlands beleid en handelsinstrumenten, zoals het stelsel van algemene preferenties en de verordening inzake conflictmineralen;

12.

wijst nogmaals op het nadelige effect dat de ongecontroleerde uitvoer van technologieën voor cybertoezicht door EU-ondernemingen kan hebben op de veiligheid van de digitale infrastructuur van de Unie en op de mensenrechten; benadrukt in dit verband dat de verordening inzake producten voor tweeërlei gebruik snel, doeltreffend en uitgebreid moet worden herzien en verzoekt de Raad hiervoor een ambitieus tijdsschema vast te stellen;

13.

beklemtoont dat de uitvoer van wapens aan particuliere beveiligingsondernemingen als eindgebruikers doeltreffend moet worden beperkt en dat vergunningen hiervoor alleen mogen worden verleend als na grondige controles op de inachtneming van de zorgvuldigheidsplicht is vastgesteld dat de desbetreffende ondernemingen zich niet schuldig hebben gemaakt aan mensenrechtenschendingen; benadrukt dat verantwoordingsmechanismen moeten worden ingevoerd om te garanderen dat de particuliere beveiligingsondernemingen de wapens op verantwoorde wijze gebruiken;

Het toepassen van de criteria van het Gemeenschappelijk Standpunt

14.

merkt op dat er volgens de jaarverslagen in 2014 81 keer en in 2015 109 keer een uitvoervergunning is geweigerd op grond van criterium 1;

15.

herhaalt zijn oproep aan de VV/HV om een initiatief te lanceren om een EU-wapenembargo op te leggen aan landen waartegen ernstige beschuldigingen van schendingen van het internationaal humanitair recht zijn geuit, met name het opzettelijk treffen van civiele infrastructuur; beklemtoont nogmaals dat het verder verlenen van vergunningen voor de verkoop van wapens aan dergelijke landen in strijd is met het Gemeenschappelijk Standpunt;

16.

merkt op dat er volgens de jaarverslagen in 2014 72 keer en in 2015 89 keer een uitvoervergunning is geweigerd op grond van criterium 2; betreurt dat de gegevens geen gemeenschappelijke aanpak met betrekking tot de situatie in met name Syrië, Irak en Jemen tonen; spoort de lidstaten en de EDEO aan de discussie over de uitbreiding van criterium 2 aan te wakkeren om ervoor te zorgen dat hierin democratische bestuursindicatoren worden opgenomen, die als beoordelingscriteria kunnen worden gebruikt om betere bescherming te bieden tegen de onbedoelde, negatieve effecten van uitvoer; is bovendien van mening dat een principiëlere benadering van risicoanalyse ervoor zou kunnen zorgen dat de nadruk meer komt te liggen op naleving van het internationaal humanitair recht en de mensenrechten door de ontvanger;

17.

is van mening dat de uitvoer naar Saudi-Arabië ten minste in strijd is met criterium 2, gezien de betrokkenheid van het land bij ernstige schendingen van het humanitair recht zoals vastgesteld door bevoegde VN-instanties; herhaalt zijn oproep van 26 februari 2016 om dringend een wapenembargo in te stellen tegen Saudi-Arabië;

18.

merkt op dat er volgens de jaarverslagen in 2014 99 keer en in 2015 139 keer een uitvoervergunning is geweigerd op grond van criterium 3; benadrukt de noodzaak om, in het kader van criterium 3, recente wapentransacties tussen lidstaten en niet-statelijke actoren, waaronder het bieden van technische ondersteuning en opleiding, te beoordelen in het licht van Gemeenschappelijk Optreden 2002/589/GBVB van 2002 inzake de bijdrage van de Europese Unie aan de bestrijding van de destabiliserende accumulatie en verspreiding van handvuurwapens en lichte wapens (SALW);

19.

merkt op dat er volgens de jaarverslagen in 2014 57 keer en in 2015 85 keer een uitvoervergunning is geweigerd op grond van criterium 4; betreurt dat militaire technologie die door de lidstaten is uitgevoerd momenteel wordt gebruikt in het conflict in Jemen; dringt er bij de lidstaten op aan de criteria van het Gemeenschappelijk Standpunt consequent na te leven aan de hand van een grondige langetermijnrisicoanalyse;

20.

merkt op dat er volgens de jaarverslagen in 2014 7 keer en in 2015 16 keer een uitvoervergunning is geweigerd op grond van criterium 5; herinnert eraan dat dit criterium verwijst naar de veiligheidsbelangen van de lidstaten en hun bondgenoten en beseft dat deze belangen geen effect hebben op overwegingen in het kader van de criteria met betrekking tot regionale vrede, veiligheid en stabiliteit en eerbiediging van de mensenrechten;

21.

merkt op dat er volgens de jaarverslagen in 2014 6 keer en in 2015 16 keer een uitvoervergunning is geweigerd op grond van criterium 6; uit zijn bezorgdheid over berichten dat SALW die door lidstaten worden uitgevoerd uiteindelijk in de handen van niet-statelijke actoren, waaronder terroristische groeperingen, terechtkomen en waarschuwt ervoor dat zowel binnen als buiten de EU het gevaar bestaat dat de uitgevoerde wapens tegen burgers worden gebruikt; wijst op het belang van strengere controles op deze uitvoer met het oog op de naleving van de internationale verplichtingen in de strijd tegen terrorisme en georganiseerde misdaad;

22.

is bezorgd dat wapens die naar Saudi-Arabië en Qatar worden uitgevoerd, bij gewapende niet-statelijke actoren terechtkomen in Syrië, die de mensenrechten en het humanitaire recht ernstig schenden, en verzoekt de Groep export van conventionele wapens (COARM) om deze kwestie dringend aan te pakken; merkt op dat de wapens die momenteel in handen van rebellen en terroristische groeperingen zijn, grotendeels van niet-Europese bronnen afkomstig zijn;

23.

merkt op dat er volgens de jaarverslagen in 2014 117 keer en in 2015 149 keer een uitvoervergunning is geweigerd op grond van criterium 7; uit onder meer zijn bezorgdheid over beweringen dat SALW die door Europese landen worden uitgevoerd naar bepaalde bestemmingen, worden omgeleid om uiteindelijk, in strijd met het Gemeenschappelijk Standpunt, terecht te komen bij niet-statelijke actoren en andere eindgebruikers in landen als Syrië, Irak, Jemen en Zuid-Soedan; wijst erop dat bij het beoordelen van het risico op omleiding van wapens meer in aanmerking moet worden genomen dan alleen een eindgebruikerscertificaat waarin de toezegging van het desbetreffende ontvangende land is vastgelegd; benadrukt de noodzaak van de invoering van doeltreffende mechanismen voor controle na verzending om er zorg voor te dragen dat de uitgevoerde wapens niet worden doorverhandeld aan niet-gemachtigde eindgebruikers; benadrukt de potentiële rol van de EDEO bij het ondersteunen van de inspanningen van de lidstaten op dit gebied;

24.

merkt op dat er volgens de jaarverslagen in 2014 1 keer een uitvoervergunning is geweigerd op grond van criterium 8 en dat er in 2015 geen weigering is meegedeeld; is van oordeel dat het beter toepassen van criterium 8 een doorslaggevende bijdrage zou kunnen leveren aan de EU-doelstellingen voor beleidscoherentie ten aanzien van ontwikkeling en aan de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen van de VN (SDG's), in het bijzonder SDG 16.4; roept de lidstaten en de EDEO in verband hiermee op de gids voor de gebruiker bij Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad bij te werken en daarbij de nadruk te leggen op het feit dat het gebruik van wapens nadelige gevolgen kan hebben op de ontwikkeling;

25.

verzoekt de lidstaten en de EDEO een nieuw criterium toe te voegen aan het Gemeenschappelijk Standpunt om te waarborgen dat er bij het verlenen van uitvoervergunningen voldoende rekening wordt gehouden met het risico van corruptie in verband met wapenuitvoer;

Bevordering van de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten

26.

roept de lidstaten en de EDEO op het Gemeenschappelijk Standpunt consistenter toe te passen en de mechanismen voor de uitwisseling van informatie te versterken door zowel kwalitatief als kwantitatief betere informatie ter beschikking te stellen voor het maken van risicoanalyses met betrekking tot uitvoervergunningen via een veilige, digitale versie van het huidige systeem, en wel op de volgende wijze:

a)

door tijdig en systematisch meer informatie ter beschikking te stellen over uitvoervergunningen en de daadwerkelijke uitvoer, onder andere over eindgebruikers die een potentieel risico vormen, gevallen van omleiding, vervalste of onbetrouwbare eindgebruikerscertificaten en verdachte makelaars of transportbedrijven, in overeenstemming met het nationaal recht;

b)

door een lijst van entiteiten en individuen bij te houden die veroordeeld zijn wegens schending van de wetgeving inzake wapenuitvoer, van gevallen waarbij omleiding is vastgesteld en van personen van wie is vastgesteld of wordt vermoed dat ze betrokken zijn bij illegale wapenhandel of activiteiten die een bedreiging vormen voor de internationale en nationale veiligheid;

c)

door de aangenomen beste praktijken met betrekking tot de toepassing van de acht criteria te delen;

d)

door de huidige gids voor de gebruiker online beschikbaar te stellen als interactieve gids;

e)

door de EU-jaarverslagen vóór eind 2018 om te zetten in een doorzoekbare onlinedatabank (met daarin de gegevens vanaf 2016);

f)

door duidelijke en stevig verankerde procedures voor samenwerking tussen de ordediensten en de grensautoriteiten op basis van informatie-uitwisseling aan te sporen om de samenwerking op het gebied van veiligheid te versterken en de illegale wapenhandel, die een bedreiging vormt voor de veiligheid van de EU en haar burgers, uit te bannen;

27.

is ingenomen met het voornemen van COARM om de EDEO systematischer te betrekken bij de voorbereidingen van de besprekingen over de situatie in de landen waarnaar wapens worden uitgevoerd en de potentiële eindgebruikers van deze wapens; wijst met klem op het belang van regelmatig overleg met de Groep rechten van de mens (COHOM) in de loop van dit proces;

28.

merkt op dat het voor effectieve informatie-uitwisseling en samenwerking noodzakelijk is dat beleidsmedewerkers en voor vergunningen en handhaving bevoegde ambtenaren samen vergaderen en roept op om hiervoor voldoende middelen te voorzien; is van oordeel dat een uitbreiding van de relevante capaciteiten van de lidstaten van cruciaal belang is om de toepassing van het Gemeenschappelijk Standpunt te versterken; verzoekt de lidstaten en de EDEO om zowel op nationaal als op EU-niveau het aantal personeelsleden dat zich bezighoudt met kwesties met betrekking tot uitvoer, te verhogen; roept op tot de oprichting van EU-fondsen voor capaciteitsopbouw bij de in de lidstaten voor vergunningen en handhaving bevoegde ambtenaren;

29.

benadrukt dat er een aanpak moet worden uitgewerkt om situaties waarin lidstaten een andere invulling geven aan de acht criteria van het Gemeenschappelijk Standpunt voor de uitvoer van producten die in wezen dezelfde zijn, naar vergelijkbare bestemmingen en eindgebruikers, aan de orde te stellen, zodat er een gelijk speelveld blijft bestaan en de geloofwaardigheid van de EU in het buitenland niet in het gedrang komt; is van oordeel dat het tijd is om een sterkere rol voor de EU-instellingen in het vergunningsproces op lidstaatniveau te overwegen, met name in dergelijke situaties; verzoekt de lidstaten om de oprichting van een toezichthoudend orgaan voor wapentoezicht onder auspiciën van de VV/HV te steunen; is van mening dat advies moet worden verstrekt aan lidstaten die van plan zijn een vergunning te verlenen die door een andere lidstaat of andere lidstaten is geweigerd;

30.

benadrukt dat de rol van de EU-delegaties in het bijstaan van de lidstaten en de EDEO bij hun risicobeoordelingen van uitvoervergunningen, hun eindgebruikercontroles, controles na verzending en inspecties ter plaatse dringend moet worden versterkt;

31.

dringt er bij de lidstaten op aan een bepaling in het Gemeenschappelijk Standpunt op te nemen om te waarborgen dat bij een EU-embargo tegen een derde land alle eerder verleende vergunningen voor goederen die onder het embargo vallen, automatisch worden ingetrokken;

32.

dringt er bij de lidstaten op aan om landen die geen lid van de Unie zijn te blijven ondersteunen bij het ontwerpen, actualiseren en toepassen, naar gelang van toepassing, van wettelijke en administratieve maatregelen die in het leven zijn geroepen om een systeem voor controle op de uitvoer van wapens en militaire technologie te waarborgen;

Het stimuleren van de naleving van de rapportageverplichtingen

33.

betreurt de uiterst late publicatie van het 17e EU-jaarverslag, die ten minste 17 maanden nadat de vergunningen waren afgegeven en de wapens waren uitgevoerd, plaatsvond; betreurt tevens dat het 18e EU-jaarverslag pas in maart 2017 is gepubliceerd;

34.

uit kritiek op de schendingen van de acht criteria door de lidstaten; meent dat er gestreefd moet worden naar een homogene en consequente toepassing van de acht criteria; wijst op het gebrek aan sanctiemaatregelen voor lidstaten die bij de verlening van vergunningen de acht criteria niet naleven en raadt lidstaten aan te voorzien in manieren om onafhankelijke controles te verrichten; is van mening dat er een proces moet worden opgestart om een mechanisme in te voeren dat lidstaten bestraft als ze in strijd met het Gemeenschappelijk Standpunt handelen;

35.

herinnert eraan dat alle lidstaten volgens artikel 8, lid 2, van het Gemeenschappelijk Standpunt verplicht zijn verslag te doen van hun wapenuitvoerpraktijken en verzoekt de lidstaten deze verplichting dan ook na te leven; betreurt het dat maar 21 lidstaten een volledige bijdrage met opgesplitste gegevens over vergunningen en de daadwerkelijke uitvoer hebben ingediend voor het 17e EU-jaarverslag en maar 20 voor het 18e; verzoekt met het oog op het volgende jaarverslag alle lidstaten, met inbegrip van de drie grootste wapenleveranciers in de EU, namelijk Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, die geen volledige bijdrage hebben ingediend, om volledige gegevens te verstrekken over hun uitvoer;

36.

vraagt dat er een actuelere en meer gestandaardiseerde rapportageprocedure wordt gewaarborgd, waarin de maand januari volgend op het jaar waarin de uitvoer plaatsvond, wordt vastgesteld als strikte termijn voor het indienen van bijdragen en de maand maart volgend op het jaar waarin de uitvoer plaatsvond als vaste publicatiedatum;

37.

is van mening dat het Gemeenschappelijk Standpunt moet worden aangevuld met een regelmatig te actualiseren, openbaar toegankelijke, zorgvuldig onderbouwde lijst waarin uitsluitsel wordt gegeven over de vraag in hoeverre wapenuitvoer naar bepaalde ontvangende landen in overeenstemming is met de acht criteria;

38.

acht het noodzakelijk dat er een controle- en meldsysteem komt dat uitsluitsel geeft over de vraag of en in welke mate uitvoer van afzonderlijke EU-lidstaten in strijd is met de acht criteria;

39.

dringt er bij alle lidstaten op aan hun rapportageverplichtingen zoals uiteengezet in het Gemeenschappelijk Standpunt, volledig na te leven; benadrukt dat kwalitatief hoogstaande gegevens met betrekking tot de daadwerkelijke uitvoer cruciaal zijn om inzicht te krijgen in de toepassing van de acht criteria; roept de lidstaten en de EDEO op zich te verdiepen in het gebruik van de gegevens van douaneautoriteiten, onder andere door speciale douanecodes te ontwikkelen voor militaire goederen;

40.

bevestigt dat alle EU-lidstaten het Wapenhandelsverdrag (WHV) hebben ondertekend; roept op tot een universalisering van het WHV en om de aandacht meer te richten op die landen die het niet hebben ondertekend, waaronder Rusland en China; prijst tevens de inspanningen met betrekking tot het WHV en steunt de effectieve tenuitvoerlegging ervan;

Het moderniseren van relevante hulpmiddelen

41.

dringt erop aan dat de gemeenschappelijke lijst van militair materieel en de aan de verordening over tweeërlei gebruik gehechte lijsten moeten worden herzien, zodat hierin tevens alle relevante onbemande systemen zijn opgenomen; herinnert aan zijn resolutie van 27 februari 2014 inzake gewapende drones, en met name paragraaf 2, onder c), daarvan, waarin wordt opgeroepen tot opneming van gewapende drones in alle relevante wapenbeheersingsregelingen;

42.

spoort de lidstaten aan uitvoeriger onderzoek te doen naar productie onder licentie in derde landen en extra beschermingsmaatregelen te treffen tegen ongewenst gebruik; eist een strikte toepassing van het Gemeenschappelijk Standpunt voor wat betreft productie onder licentie in derde landen; spoort de lidstaten aan de houding en status van deze derde landen ten opzichte van het WHV in aanmerking te nemen wanneer zij transacties aangaan die de positie van de desbetreffende landen met betrekking tot de productie en uitvoer van militaire uitrusting mogelijk versterken;

43.

meent dat de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2009/43/EG betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap in overeenstemming moet zijn met de tenuitvoerlegging van de bepalingen van het Gemeenschappelijk Standpunt, ook waar het (reserve)onderdelen betreft; merkt op dat het Gemeenschappelijk Standpunt een onbeperkt toepassingsgebied heeft en dat de acht criteria derhalve ook gelden voor wapenuitvoer binnen de EU;

44.

uit zijn bezorgdheid over uitdagingen met betrekking tot cyberbeveiliging en met name over doorbraken op het gebied van hackmethoden die gebruikt kunnen worden om toegang te krijgen tot informatie en gegevens van nationale vergunningverlenende instanties; verzoekt de lidstaten en de Commissie met klem om voldoende financiële middelen te investeren in zowel technologische als personele middelen om personen voor te lichten over specifieke cyberbeveiligingsprogramma's en -methoden, zodat deze uitdagingen voorkomen kunnen worden en kunnen worden aangepakt;

De rol van de parlementen en de publieke opinie

45.

merkt op dat niet alle nationale parlementen van de EU door de overheid verleende vergunningen controleren door onder andere jaarlijkse wapenhandelrapporten op te stellen en verzoekt in dit verband in het algemeen om meer parlementair en openbaar toezicht; wijst op het Reglement van het Europees Parlement, waarin de mogelijkheid van regelmatige evaluatie van de jaarlijkse wapenhandelrapporten wordt geboden;

46.

is voorstander van regelmatig overleg met de nationale parlementen, controle-instanties voor wapenuitvoer, sectorale organisaties en de burgermaatschappij ter bevordering van de daadwerkelijke transparantie; roept COARM, alle lidstaten en de EDEO op de dialoog met het maatschappelijk middenveld en het overleg met de nationale parlementen en de controle-instanties voor wapenuitvoer te versterken; spoort de nationale parlementen, het maatschappelijk middenveld en de academische wereld aan de wapenhandel aan een onafhankelijke toetsing te onderwerpen en roept de lidstaten en de EDEO op dergelijke activiteiten, waar nodig financieel, te ondersteunen;

o

o o

47.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1)  PB L 335 van 13.12.2008, blz. 99.

(2)  PB C 163 van 4.5.2016, blz. 1.

(3)  PB C 153 van 16.5.2016, blz. 1.

(4)  PB L 326 van 11.12.2015, blz. 56.

(5)  PB L 139 van 30.5.2017, blz. 38.

(6)  PB C 97 van 28.3.2017, blz. 1.

(7)  Wapenhandelsverdrag, VN, 13-27217.

(8)  PB L 341 van 18.12.2013, blz. 56.

(9)  PB L 146 van 10.6.2009, blz. 1.

(10)  PB L 134 van 29.5.2009, blz. 1.

(11)  PB L 338 van 13.12.2016, blz. 1.

(12)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0472.

(13)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0066.

(14)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0502.

(15)  PB C 285 van 29.8.2017, blz. 110.

(16)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0289.

(17)  „Trends in de internationale wapenhandel, 2016” (informatieblad van SIPRI, februari 2017).

(18)  Ibidem.

(19)  Ibidem.

(20)  Verslag wapenexport 2016, Gemeinsame Konferenz Kirche und Entwicklung (GKKE) (Gezamenlijke Conferentie Kerk en Ontwikkeling), blz. 54.


20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/71


P8_TA(2017)0345

De politieke betrekkingen van de EU met Latijns-Amerika

Resolutie van het Europees Parlement van 13 september 2017 over de politieke betrekkingen van de EU met Latijns-Amerika (2017/2027(INI))

(2018/C 337/11)

Het Europees Parlement,

gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en met name titel V inzake het extern optreden van de EU,

gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name het vijfde deel, titels I tot en met III en V (De gemeenschappelijke handelspolitiek, Ontwikkelingssamenwerking en Humanitaire hulp, en Internationale overeenkomsten),

gezien de conclusies van de Raad van 17 oktober 2016 over de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie,

gezien de mededeling van de Commissie van 30 september 2009 getiteld „De Europese Unie en Latijns-Amerika: een partnerschap van wereldspelers” (COM(2009)0495),

gezien de sterke culturele, taalkundige, politieke en historische banden die mede het gevolg zijn van de intensieve migratiestromen in de afgelopen decennia tussen de EU-lidstaten en de landen van Latijns-Amerika en het Caribisch Gebied (de LAC-landen),

gezien het jaarverslag van de EU over mensenrechten en democratie in de wereld in 2015 (landen en regio’s),

gezien de verklaringen van de tot op heden gehouden toppen van staatshoofden en regeringsleiders van Latijns-Amerika, het Caribisch gebied en de Europese Unie, met name de verklaring tijdens de tweede top van de EU en de gemeenschap van Latijns-Amerikaanse en Caribische staten (Celac) in Brussel op 10 en 11 juni 2015 over het thema „Vorm geven aan onze gemeenschappelijke toekomst: werken aan welvarende, hechte en duurzame samenlevingen voor onze burgers”, waarop de politieke verklaring getiteld „Een partnerschap voor de volgende generatie” werd aangenomen,

gezien de verklaring van het EU-Celac-forum voor het maatschappelijk middenveld van 11 mei 2015 getiteld „Equality, rights and democratic participation for the peoples of Europe and Latin America and the Caribbean”,

gezien de gezamenlijke persverklaring van de eerste tussentijdse ministeriële top van de EU en de Celac, die werd gehouden in Santo Domingo (Dominicaanse Republiek) op 25 en 26 oktober 2016,

gezien de verklaring die werd aangenomen tijdens de 25e Ibero-Amerikaanse top van staatshoofden en regeringsleiders, die plaats had in Cartagena de Indias (Colombia) op 28 en 29 oktober 2016 getiteld „Youth, Entrepreneurship and Education”,

gezien de politieke verklaring van de vijfde top van de staatshoofden en regeringsleiders van de Celac, die op 25 januari 2017 in Punta Cana (Dominicaanse Republiek) werd gehouden,

gezien zijn resolutie van 20 januari 2016 ter ondersteuning van het vredesproces in Colombia (1),

gezien zijn resoluties over Venezuela, met name die van 8 juni 2016 (2) en 27 april 2017 (3) over de situatie in Venezuela,

gezien zijn niet-wetgevingsresolutie van 5 juli 2017 over het voorstel voor een besluit van de Raad inzake de sluiting, namens de Europese Unie, van een overeenkomst betreffende politieke dialoog en samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Cuba, anderzijds (4),

gezien zijn resolutie van 23 oktober 2014 over de verdwijning van 43 studenten in Mexico (5),

gezien de resoluties van de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering (EuroLat), met name de resoluties van 22 september 2016 over handelsaspecten van de verschillende lopende onderhandelingen tussen de EU en de LAC (6), over armoedebestrijding in het kader van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG's) van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling (7), over de financiering van politieke partijen in de Europese Unie en Latijns-Amerika (8), en over de economische en financiële betrekkingen met de Volksrepubliek China vanuit het oogpunt van het strategisch partnerschap tussen de EU en de LAC (9), en van 29 maart 2014 over feminicide in de Europese Unie en Latijns-Amerika (10),

gezien de aanbevelingen van EuroLat van 22 september 2016 over migratie, ontwikkeling en de economische crisis (11),

gezien zijn resolutie van 5 mei 2010 over de strategie van de EU voor de betrekkingen met Latijns-Amerika (12),

gezien de Verklaring van het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende artikel 5, lid 2, onder b), punt ii), van Verordening (EU) nr. 233/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking voor de periode 2014-2020,

gezien Verordening (EU) nr. 233/2014 van 11 maart 2014 tot vaststelling van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking voor de periode 2014-2020,

gezien IAO-Verdrag nr. 169 betreffende inheemse en in stamverband levende volken, met name artikel 14 inzake de eigendoms- en bezitsrechten van de betrokken volken ter zake van het land dat zij van oudsher bewonen,

gezien zijn resolutie van 13 juni 2013 over de rol van de EU bij de bevordering van een breder trans-Atlantisch partnerschap (13),

gezien de aanbevelingen in het Speciaal Verslag van de Europese Rekenkamer over 'de doeltreffendheid van het combineren van subsidies uit de regionale investeringsfaciliteiten met leningen van financiële instellingen ter ondersteuning van het externe beleid van de EU',

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A8-0268/2017),

A.

overwegende dat de Latijns-Amerikaanse en Caribische regio (LAC) een belangrijke partner vormt voor de EU om samen het hoofd bieden aan de huidige mondiale uitdagingen, zoals de uitbanning van armoede, toegang tot drinkwater, eerbiediging van de mensenrechten, vrede en veiligheid, sociaaleconomische ontwikkeling, gebrekkig bestuur, duurzaamheid, de strijd tegen klimaatverandering, de digitale transformatie en migratiebeheer;

B.

overwegende dat het partnerschap tussen de EU en de LAC gebaseerd is op nauwe historische en culturele banden, veelomvattende uitwisselingen tussen volken, sterke en groeiende handels- en investeringsstromen en gedeelde waarden zoals democratie, de mensenrechten en de rechtsstaat;

C.

overwegende dat de 33 LAC-landen uiteenlopende politieke, economische en culturele achtergronden hebben, die verschillende benaderingen vereisen binnen een coherent en consistent kader van extern optreden van de EU en waarin de EU-waarden van democratie en mensenrechten altijd moeten worden verdedigd;

D.

overwegende dat het reeds lang bestaande partnerschap tussen de EU en de LAC-landen is gebaseerd op historische, menselijke en economische banden, die niet als vanzelfsprekend mogen worden beschouwd en meer horizontaal georiënteerd moeten worden, met als gemeenschappelijke beginselen en waarden eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, de rechtsstaat, internationale vrede en veiligheid, en gedeelde steun voor een multilateraal stelsel van mondiaal bestuur op basis van gemeenschappelijke normen en dialoog;

E.

overwegende dat de EU en de LAC-landen samen een derde van de totale bevolking van de leden van de Verenigde Naties herbergen en goed zijn voor circa 25 % van het mondiale bbp;

F.

overwegende dat het opvoeren van de politieke dialoog en de samenwerking op het gebied van migratie, klimaatverandering, energie en het tegengaan van georganiseerde criminaliteit, evenals het investeren in hechtere sociaaleconomische banden door middel van visumversoepeling, studentenuitwisselingen en samenwerking op het gebied van onderzoek, prioriteiten zijn in het externe optreden van de EU ten aanzien van de LAC-regio;

G.

overwegende dat het strategische partnerschap tussen de Europese Unie en Latijns-Amerika en het Caribisch gebied, die in 1999 is aangegaan om de betrekkingen tussen beide regio's te versterken, nog niet is geconsolideerd;

H.

C. overwegende dat in de LAC-regio in het afgelopen decennium belangrijke veranderingen hebben plaatsgehad, zoals de verheffing van een groot deel van de bevolking tot de middenklasse door middel van economische hervormingen en sociaal beleid, een grotere herverdeling van de rijkdom die in de landen in de regio is gegenereerd, resulterend in betere toegang tot onderwijs, gezondheidszorg en fatsoenlijke huisvesting, en de algemene consolidering van de democratie, maar ook het einde van de grondstofsupercyclus, waardoor miljoenen mensen kwetsbaar werden voor een terugval in armoede;

I.

overwegende dat er na een decennium van indrukwekkende economische groei sprake is van economische stagnatie en zelfs recessie in verschillende landen in de regio, omdat er een einde is gekomen aan de hoge grondstoffenprijzen, waar de meerderheid van de LAC-landen van afhankelijk is, en omdat de Chinese economie, die inmiddels de tweede handelspartner is geworden na de VS, is vertraagd, waardoor een belangrijk deel van de geboekte vooruitgang in gevaar komt en miljoenen mensen weer in armoede dreigen terug te vallen;

J.

overwegende dat de publieke opinie in een aantal Latijns-Amerikaanse landen sterk verlangt naar meer democratie, participatie en duurzaam economisch beleid;

K.

overwegende dat de rechtsstaat, zoals die tot uiting komt in een stabiel wettelijk kader met de garantie van rechtszekerheid, een cruciaal element is voor het aantrekken van de investeringen die nodig zijn om het economisch herstel te bevorderen;

L.

overwegende dat eerbiediging van de rechtsstaat en een stabiel wettelijk en politiek kader beide regio's in staat stellen het vrije ondernemerschap tot bloei te laten komen en een gunstig investeringsklimaat te scheppen, met waarborgen voor de inachtneming van het beginsel van rechtszekerheid;

M.

overwegende dat hoge inflatie de groei belemmert en daarom onmiddellijk moet worden aangepakt; overwegende dat een betrouwbare wisselkoers een essentieel element voor de economische ontwikkeling van een land is; overwegende dat het voor het verhogen van de productiviteit, het diversifiëren van de economie en het aantrekken van investeringen uitermate essentieel is om industriebeleid te voeren;

N.

overwegende dat de associatieovereenkomsten tussen de EU en de LAC-landen de politieke en handelsdialoog bevorderen en het investeringsklimaat verbeteren door de dienstensector en de markten voor overheidsopdrachten open te stellen, waardoor meer infrastructuurprojecten kunnen worden uitgevoerd;

O.

overwegende dat het van groot belang is dat Latijns-Amerika en de EU een gemeenschappelijke agenda formuleren;

P.

overwegende dat in de EU in de afgelopen jaren belangrijke verschuivingen te merken waren, zoals de economische crisis, de uitdagingen van de brexit en de vluchtelingencrisis;

Q.

overwegende dat de belangrijkste geopolitieke verschuivingen die op dit moment plaatsvinden in de LAC-landen, die gekenmerkt worden door — onder andere — de toenemende aanwezigheid van Aziatische staten die een economisch partnerschap in de regio nastreven, vereisen dat de EU haar positie van oprechte bondgenoot van haar partners in de LAC-regio versterkt, niet alleen in de vorm van economische uitwisselingen, maar ook als partner bij het bevorderen van sociale vooruitgang en bij de verdediging van gemeenschappelijke waarden;

R.

overwegende dat de Algemene Overeenkomst EU-Mexico, de associatieovereenkomst tussen de EU en Chili en de kaderovereenkomst voor samenwerking tussen de EU en de Mercosur respectievelijk in 1997, 2003 en 1999 in werking zijn getreden; overwegende dat de lopende onderhandelingen over de actualisering van deze overeenkomsten, vanwege het belang ervan voor zowel de EU als de LAC-landen, een ambitieuze insteek moeten hebben om tot zo modern en progressief mogelijke overeenkomsten te komen;

S.

overwegende dat de EU de voornaamste bron van ontwikkelingshulp in de LAC-regio is, getuige het instrument voor ontwikkelingssamenwerking 2014-2020, alsook de voornaamste investeerder en één van de belangrijkste handelspartners van de LAC-regio, en overwegende dat de Europese samenwerking sterk is als resultaat van financiële en driehoekssamenwerking;

T.

overwegende dat de Europese Commissie werkt aan een nieuwe agenda voor ontwikkeling in het kader van de Agenda 2030 en dat het concept duurzame ontwikkeling moet worden toegepast op en in alle landen van Latijns-Amerika (waaronder ook de middeninkomenslanden), en dat in deze nieuwe benadering ook andere criteria dan het inkomen per hoofd in aanmerking moeten worden genomen;

U.

overwegende dat de LAC-landend stelselmatig de tweede keus zijn bij de vaststelling van de kernprioriteiten van het extern beleid van de EU, ondanks de duidelijke culturele en taalkundige banden die de EU historisch heeft met de LAC-landen, en ondanks de noodzaak om nieuwe bondgenoten te vinden in het licht van haar tanende geopolitieke invloed in de wereld;

V.

overwegende de relevantie van het Atlantische bekken in zijn geheel en de noodzaak dat de regio's en landen die ertoe behoren, te weten de Europese Unie, Noord-, Midden- en Zuid-Amerika en de landen langs de Atlantische kust van Afrika, samenwerken om de gemeenschappelijke uitdagingen in deze uitgebreide ruimte gezamenlijk te kunnen aangaan;

W.

overwegende dat de eerstvolgende ministeriële conferentie van de WTO in december 2017 wordt gehouden in Buenos Aires en dat daar ook ontmoetingen tussen parlementaire delegaties van de lidstaten zullen plaatsvinden;

X.

overwegende dat de tenuitvoerlegging van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling zal zorgen voor universele toegang tot informatie en bescherming van de vrijheid van meningsuiting;

Y.

overwegende dat de tien best presterende landen op het gebied van energiegovernance in Latijns-Amerika liggen en Latijns-Amerika over 20 % van de mondiale oliereserves beschikt;

Z.

overwegende dat twee landen in Latijns-Amerika, te weten Mexico en Brazilië, zijn geïdentificeerd als strategische partners van de Europese Unie;

1.

benadrukt dat het partnerschap tussen de EU en de LAC-landen stoelt op gedeelde beginselen, waarden en belangen, zoals democratie, de mensenrechten, vrede en solidariteit, de rechtsstaat en een onafhankelijke rechterlijke macht, alsook op de toezegging deze in een horizontale relatie gestand te doen, en cruciaal zijn geworden voor de ontwikkeling van de bi-regionale en samenwerkingsuitwisseling; benadrukt dat de EU en de LAC-landen zich in de nasleep van de economische crisis voor gedeelde uitdagingen gesteld zien op het gebied van duurzame economische groei en de strijd tegen werkloosheid, digitale transformatie, sociale inclusie en gendergelijkheid, terwijl zij tegelijkertijd gedeelde waarden hebben;

2.

wijst op het feit dat het nieuwe geopolitieke scenario de LAC-regio versterkt als strategische prioriteit en kans voor het buitenlands beleid van de EU, aangezien beide regio's een gemeenschappelijke visie op de wereld delen, gebaseerd op multilateralisme, dialoog, duurzaamheid, de rechtsstaat, eerbiediging van de mensenrechten en inclusieve open samenlevingen; onderkent de positieve en rijke diversiteit aan actoren in de betrekkingen tussen de EU- en de LAC-landen, waaronder staten, steden en plaatselijke entiteiten, alsook universiteiten, het maatschappelijk middenveld, bedrijven en het Europees Economisch en Sociaal Comité; vraagt om nadere coördinatie van de overeenkomsten, samenwerkingsacties en politieke contacten op hoog niveau;

3.

is van oordeel dat de uitbreiding van de politieke en economische samenwerking en het bouwen van sterkere partnerschappen met LAC-landen cruciaal is, als aanvullende acties op bi-regionaal, subregionaal en bilateraal niveau; benadrukt de noodzaak van deze samenwerking om doeltreffend te kunnen bijdragen aan de consolidatie van de economische groei via beleid voor duurzame sociaaleconomische ontwikkeling en om daarbij sociale inclusie, de burgerlijke vrijheden en de mensenrechten te bevorderen en armoede te bestrijden; is van mening dat in het EU-LAC-partnerschap en de associatie-akkoorden rekening moet worden gehouden met de economische verschillen tussen de regio's en asymmetrieën niet mogen worden vergroot; wijst erop dat de aanwezigheid van Europese bedrijven erg belangrijk is voor de economieën van de landen van latijns-Amerika, en beklemtoont dat de bedrijven in kwestie zich aan de bestaande regels moeten houden, respectievelijk zich aan de geldende monitoringprocessen moeten onderwerpen;

4.

onderstreept het belang van de EU-Celac-toppen als een instrument van het strategisch bi-regionaal partnerschap in een nieuw kader voor politieke dialoog; verzoekt de EU en Celac dit partnerschap en deze politieke dialoog ook binnen het kader voor zijn thematische dialogen en belangrijkste initiatieven te versterken, zoals het gezamenlijk initiatief inzake onderzoek en innovatie, de gestructureerde dialoog over migratie en het coördinatie- en samenwerkingsmechanisme inzake drugs, en door samen te werken inzake duidelijk omschreven gedeelde belangen teneinde samen de belangrijke mondiale uitdagingen op de gebieden goed bestuur, economische groei, sociale cohesie, cultuur, innovatie en het milieu aan te pakken in multilaterale fora zoals de Verenigde Naties, de G20 en de WTO;

5.

wijst nog eens op de toezegging van de EU en de LAC-landen om de samenwerking bij de uitvoering van de mondiale agenda te versterken, en pleit voor een multilaterale aanpak binnen de WTO, als basis voor een open handelssysteem, gebaseerd op voorspelbare, inclusievere, transparante en democratische normen, met een versterkte parlementaire dimensie, die op doeltreffende wijze de doelstellingen van armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling helpen verwezenlijken;

6.

spreekt nogmaals zijn steun uit aan regionale integratie binnen de LAC-regio, en benadrukt de noodzaak van meer coördinatie tussen de verschillende regionale integratieregelingen in de regio, terwijl het de verschillen qua integratietempo respecteert; beveelt aan de dialoog, de samenwerking en de uitwisseling van goede praktijken met Celac, de Mercosur, de Andesgemeenschap (ACN), het Midden-Amerikaans Integratiesysteem (SICA) en de Pacifische Alliantie te versterken, de dialoog over kwesties met een gedeeld belang op te schroeven en het institutioneel kader daarvoor te verstevigen; beveelt aan de regionale initiatieven voor een politieke dialoog, samenwerking en de uitwisseling van goede praktijken, zoals de Unie van Zuid-Amerikaanse naties (Unasur), de Organisatie van Amerikaanse staten (OAS) en de Caribische Gemeenschap (Caricom), te versterken; benadrukt hoe belangrijk het is de interparlementaire samenwerking tussen de EU en de LAC te stimuleren, met name tussen het Europees Parlement en de verschillende regionale parlementen, en om daarbij politieke en institutionele ervaring en kennis uit te wisselen; is ingenomen met de recent gelanceerde dialoog tussen de Mercosur en de Pacifische Alliantie met het oog op geleidelijke convergentie en nauwer overleg over de toekomstige regionale en mondiale uitdagingen;

7.

benadrukt dat politieke stabiliteit, economische regels en institutionele kracht die een waarborg vormen voor eerbiediging van de rechtsstaat en transparantie, hoekstenen zijn van een klimaat van rechtszekerheid dat langetermijninvesteringen aantrekt; beklemtoont dat een dergelijk wettelijk kader sterke democratische instituties en verantwoorde economische planning vereist, evenals inspanningen om de politieke dialoog en economische partnerschappen binnen de regio en met externe partners te versterken; wijst er in dit verband op dat het partnerschap met de EU een centrale rol speelt;

8.

wijst op de dynamiek van de Pacifische Alliantie — bestaande uit Chili, Colombia, Mexico en Peru — en verzoekt de vicevoorzitter / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid te onderzoeken of het mogelijk is dat de EU als waarnemer aan deze alliantie deelneemt, zoals een aantal EU-lidstaten reeds doet;

9.

benadrukt dat de huidige mondiale uitdagingen, waaronder de mensenrechten, vrede, veiligheid, de bestrijding van corruptie en straffeloosheid, gebrekkig bestuur, een duurzame sociaaleconomische ontwikkeling, de uitroeiing van armoede, de digitale transformatie, massamigratie, gendergelijkheid, cyberveiligheid, georganiseerde misdaad en terrorisme, drugshandel, klimaatverandering, geopolitieke verschuivingen, ongelijkheid binnen en tussen landen, informeel werk en toenemende werkloosheid, nieuwe kansen en samenwerkingskanalen bieden voor het strategisch EU-LAC-partnerschap op basis van een gemeenschappelijke visie en agenda;

10.

wijst erop dat ongelijkheid, ondanks een belangrijke economische groei waardoor het niveau van armoede en ongelijkheid is afgenomen, een belangrijke hinderpaal blijft voor de ontwikkeling van de LAC-regio, waar 175 miljoen mensen, met name vrouwen en minderjarigen, in armoede en uitsluiting leven; onderstreept dat economische groei, inclusieve sociale ontwikkeling, de eerlijke verdeling van de welvaart en universele verlening van openbare basisdiensten essentieel zijn om aan deze situatie het hoofd te bieden;

11.

brengt in herinnering dat het doel van de uitbanning van armoede en de vermindering van ongelijkheid moet worden nagestreefd door middel van beleid op de gebieden economie, sociale cohesie en integratie, en meer kansen op werk en toegang tot onderwijs, en wijst met klem op de noodzaak om alle burgers te beschermen en de middenklasse te verbreden, los van de gevolgen van economische cycli, de verbeterde levensomstandigheden te consolideren, waaronder middels de vaststelling van ondergrenzen van sociale bescherming, en de democratische waarden en de mensenrechten te eerbiedigen;

12.

onderstreept de noodzaak economieën te integreren in mondiale waardeketens, gebaseerd op een circulair economisch model, en het belang te erkennen van het ontwikkelen van bilaterale en multilaterale commerciële overeenkomsten als een doeltreffend middel dat kan bijdragen tot het aanpakken van de gemeenschappelijke mondiale uitdagingen, en fatsoenlijk werk en sociale dialoog te bevorderen als drijvende krachten achter duurzame ontwikkeling; benadrukt dat het belangrijk is om de omstandigheden te scheppen waarin beide regio's kunnen diversifiëren, waardoor ze minder afhankelijk worden van grondstoffen en van mondiale cyclische veranderingen; wijst erop hoe belangrijk het is de uitwisseling van wetenschappelijke en technologische kennis te bevorderen, het menselijk kapitaal te versterken en de werkgelegenheid te diversifiëren, waartoe het essentieel is om de investeringen in onderwijs, opleiding en vaardigheden op te schroeven;

13.

verwelkomt het protocol van 11 november 2016 tussen de EU, haar lidstaten, Ecuador, Colombia en Peru betreffende de toetreding van Ecuador tot de vrijhandelsovereenkomst tussen de EU, Colombia en Peru; herinnert eraan dat deze overeenkomst hoge douanetarieven afschaft en technische barrières voor handel wegneemt, dienstenmarkten liberaliseert, markten voor overheidsopdrachten openstelt en verplichtingen ten aanzien van snelle en doelmatige geschillenbeslechtingsmechanismen oplegt;

14.

merkt op dat de EU de grootste buitenlandse investeerder in en de op een na grootste handelspartner van de LAC-regio is, waardoor er een bidirectionele economische relatie bestaat die is gebaseerd op de waarden kwaliteit, maatschappelijke verantwoordelijkheid, werkgelegenheidscreatie, technologieoverdracht en onderzoek en innovatie;

15.

maakt zich sterk voor een uitbreiding van het aantal publieke en private partnerschappen om economische ontwikkeling, ondernemerschap, groei en buitenlandse investeringen te bevorderen; benadrukt de noodzaak om de informele economie terug te dringen, onderontwikkeling te bestrijden en het lage concurrentievermogen van kmo's aan te pakken; roept op tot het vergemakkelijken en verbeteren van de mobiliteit tussen beide regio's, en daarbij de wederzijdse consistentie van arbeidsrechten te waarborgen en de coördinatie van socialezekerheidsstelsels te verbeteren;

16.

benadrukt de noodzaak in beide regio's duurzame en effectieve belastingsystemen te ontwikkelen, samen met een passende belastingcultuur, inclusief de oprichting van doeltreffende algemene rekenkamers die economische groei kunnen stimuleren, alsook de ontwikkeling van verzorgingsstaten die publieke goederen en diensten zoals openbaar onderwijs, gezondheidszorg, socialebeschermingsinfrastructuur en veiligheid leveren en veilig stellen voor alle burgers, en herhaalt dat belastingparadijzen en belastingontwijking nadelig zijn voor economische en sociale ontwikkeling, vooruitgang en welvaart, en een goed werkend economisch sociaal herverdelingsbeleid;

17.

onderstreept dat economische groei en handel essentiële factoren zijn voor de verwezenlijking van duurzame ontwikkeling, maar niet volstaan om armoede, ongelijkheid en uitsluiting weg te werken; dringt aan op beleid dat bijdraagt tot het wegwerken van deze problemen door gediversifieerde, duurzame en inclusieve groei, waarin sterk de nadruk ligt op sociale kwesties, de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten;

18.

meent dat de verwezenlijking van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG's) het belangrijkste doel moet zijn van de samenwerking tussen Latijns-Amerika en het Caribisch gebied en de EU; dringt er bij de Unie op aan de programma's voor begrotingssteun te versterken;

19.

steunt de nieuwe agenda voor ontwikkeling van de Commissie in het kader van de Agenda 2030; herhaalt dat de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en de doelstellingen daarvan de belangrijkste instrumenten voor samenwerking tussen de EU en de LAC moeten zijn, met inbegrip van alle dimensies van economische, sociale en duurzame ontwikkeling, en niet alleen de uitbanning van armoede; onderstreept dat de EU officiële ontwikkelingshulp moet blijven bieden aan LAC-landen, met inbegrip van midden- en hogere-inkomenslanden die volgens het differentiatiebeginsel niet langer in aanmerking komen voor bilaterale ontwikkelingssamenwerking, en dat op basis van een nieuwe benadering die niet uitsluitend rekening houdt met het inkomen per hoofd van de bevolking; dringt er met klem bij de Commissie op aan om, uitzonderingsgewijs en in overeenstemming met de verordening betreffende het instrument voor ontwikkelingssamenwerking, gedurende de volledige looptijd van het instrument in kwestie voor de periode 2014-2020, en ook daarna, door te gaan met de bilaterale samenwerking met en ondersteuning van landen met een laag en een middeninkomen, teneinde hen in staat te stellen de huidige uitdagingen het hoofd te bieden;

20.

dringt aan op een betere coördinatie van de steunmaatregelen en -programma's ten behoeve van de LAC-landen, alsook de ultraperifere gebieden en de in de regio gelegen landen en gebieden overzee; dringt erop aan dat de politieke beloften die zijn gedaan op de regionale topbijeenkomsten EU-LAC worden nagekomen en dat daarvoor de nodige financiële middelen worden uitgetrokken;

21.

verzoekt de Commissie de beschikbare instrumenten aan te wijzen en daaraan voldoende middelen toe te wijzen onder inachtneming van de beginselen inzake doeltreffendheid, doelgerichte benutting van middelen, harmonisatie, wederzijdse verantwoording, rekenschap en afstemming op de ontwikkelingsstrategieën van de LAC-landen, om de LAC-landen te helpen hun doelstellingen te bereiken en zich aan een hypothetische beperking van de officiële ontwikkelingshulp (ODA) aan te passen; dringt erop aan dat deze instrumenten de overdracht van knowhow en opleiding omvatten en de hervorming van het beheer van de belastingen en de overheidsfinanciën ondersteunen, met het oog op de bevordering van groei en hoogwaardige overheidsdiensten;

22.

verzoekt de Commissie op haar gemengde steunprogramma's afdwingbare criteria toe te passen betreffende de doeltreffendheid van ontwikkelingssteun, met name wat betreft de eigen verantwoording, de coördinatie met partnerlanden en de additionaliteit, transparantie en controleerbaarheid van de ontwikkelingssteun;

23.

herinnert eraan dat de LAC-landen als gevolg van hun geografische en geologische ligging erg kwetsbaar zijn voor natuurrampen, een situatie die nog wordt verergerd door de klimaatverandering, die internationaal moet worden aangepakt in overeenstemming met het beginsel van gemeenschappelijke maar gedifferentieerde verantwoordelijkheid; verzoekt de Commissie en de LAC-landen om de onderliggende oorzaken van de klimaatverandering aan te pakken en weerbaarheidsmaatregelen en risicopreventiestrategieën en -protocollen vast te stellen, om in noodgevallen snel humanitaire hulp te kunnen mobiliseren;

24.

dringt aan op de toepassing in de praktijk van het beginsel van gendergelijkheid, de empowerment van vrouwen en beleid voor de inclusie van vrouwen in alle aspecten van het politieke, economische en maatschappelijke leven, teneinde hun actieve participatie in de samenleving te vergroten, krachtig feminicide te bestrijden, hun fysieke en psychologische veiligheid te waarborgen, gelijke toegang tot de arbeidsmarkt, de eigendom van grond en de arbeidsmarkt te vergemakkelijken, en hun seksuele en reproductieve rechten te waarborgen; onderstreept dat het belangrijk is om de levens van meisjes en vrouwen te verbeteren; wijst erop dat toegang tot onderwijs derhalve van cruciaal belang is en kan leiden tot een sociale en economische transformatie; is ingenomen met het Inter-Amerikaanse Verdrag inzake de voorkoming, bestraffing en uitbanning van geweld tegen vrouwen (Verdrag van Belém do Para) van 1994, en dringt erop aan het secretariaat een belangrijkere rol te geven in het monitoringmechanisme (Mesecvi) voor dit verdrag; juicht de inwerkingtreding — in 2016 — van het Verdrag van Istanbul van de Raad van Europa toe, en verzoekt de landen in beide regio's die dit verdrag nog niet hebben ondertekend dit alsnog te doen;

25.

wijst op het fundamentele belang van overheidsmaatregelen, met name op het gebied van gezondheidszorg, onderwijs en opleiding, alsook particuliere initiatieven, die mogelijkheden scheppen voor de bijna 30 miljoen jongeren die noch studeren, noch werken; onderstreept dat ontwikkelingsprogramma's ook de problematiek van de vele conflicten, geweld, georganiseerde misdaad en moorden moeten aanpakken, waardoor met name jongeren en adolescenten worden getroffen en die een van de grootste uitdagingen voor de LAC-landen vormen;

26.

herinnert nog eens aan het belang van kansen op hoogwaardige banen en onderwijs voor jongeren, aangezien zij de hoop op de toekomstige politieke stabiliteit op de lange termijn van het continent belichamen en hierin een essentiële factor zijn; moedigt verdere samenwerking met economische fondsen aan in de vorm van bilaterale universiteitsdeelname, beurzen, kennisuitwisseling en internationale mobiliteit tussen studenten uit de EU en de LAC, in het bijzonder door het Erasmus+-programma te stimuleren als onderdeel van het in 2015 gelanceerde partnerschap met de Celac op het gebied van hoger onderwijs; merkt met tevredenheid op dat in 2015 het Erasmus+-programma met succes van start is gegaan, met 6 200 mobiliteits- en 3 500 studiebeurzen tot 2020, waarvan de meeste voor Celac-studenten; wijst op de noodzaak de volledige en wederzijdse erkenning van universitaire diploma's te steunen en bi-regionale samenwerking in de kwaliteits- en accreditatiesystemen te versterken;

27.

wijst op de belangrijke rol van de samenwerking tussen de EU en Celac op het gebied van wetenschap, technologie en innovatie, en op het belang van de totstandbrenging van een gemeenschappelijke onderzoeksruimte van de EU en Celac voor het versterken van de samenwerking ten behoeve van de mobiliteit van onderzoekers en docerende academici;

28.

onderstreept het cruciale belang van de rechten van kinderen en de noodzaak van strikte naleving door alle EU- en LAC-landen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind;

29.

spoort aan tot verdere samenwerking bij het bevorderen van technologische ontwikkeling en het verbeteren van de toegang van de bevolking tot informatie- en communicatietechnologieën met het oog op de aanpassing van onze samenlevingen aan de digitale transformatie;

30.

wijst op de algemene trend en de gemeenschappelijke uitdagingen van het afgelopen decennium op het vlak van het promoten van vrijheden en sociale rechten, en op de grote inspanningen die geleverd zijn teneinde inclusief beleid te formuleren voor het beschermen van kwetsbare groepen en het billijk verdelen van welvaart en economische groei, waarmee in de afgelopen 15 jaar een doorslaggevende bijdrage is geleverd om bijna 60 miljoen Latijns-Amerikanen uit de armoede te halen; verzoekt de autoriteiten de democratische beginselen, de grondrechten, en de vrijheden en de veiligheid van alle burgers, met inbegrip van religieuze minderheden, inheemse bevolkingsgroepen, milieu-activisten, de LGBTI-gemeenschap, mensen met een handicap, gedwongen ontheemde en staatloze personen, en de bevolking in plattelandsgebieden, te eerbiedigen en te waarborgen; onderstreept het belang van het waarborgen van de vrijheid van vergadering, van vereniging en van meningsuiting, zowel online als offline;

31.

onderstreept de noodzaak om de rechten en veiligheid van religieuze minderheden en de LGBTI-gemeenschap te garanderen; dringt er bij de LAC-regeringen op aan wetten aan te nemen en maatregelen te treffen om mensenrechtenactivisten en journalisten te beschermen tegen vervolging, bedreiging, lastercampagnes, willekeurige arrestatie, foltering, gedwongen verdwijning en moord, waar zij vaak het doelwit van zijn; roept ertoe op de rechten en belangen van inheemse burgers en bevolkingsgroepen in plattelandsgebieden te waarborgen in het licht van ontwikkelingsprojecten met grote milieueffecten en de werkzaamheden van winningsindustrieën, door in dergelijke gevallen voorafgaande raadplegings- en goedkeuringsmechanismen ten uitvoer te leggen;

32.

betreurt de aanvallen op democratisch gekozen oppositieleiders, journalisten, mensenrechtenverdedigers, met name op het gebied van milieu, en hun advocaten; verzoekt de autoriteiten alle nodige maatregelen te nemen om hun fysieke en psychische integriteit te garanderen en onmiddellijk grondig en onpartijdig onderzoek in te stellen teneinde de verantwoordelijken te berechten overeenkomstig internationale normen;

33.

herinnert eraan dat de actieve betrokkenheid en raadpleging van maatschappelijke organisaties en ngo's tijdens de onderhandelingen over en de uitvoering van handels- of associatieovereenkomsten moeten worden gewaarborgd;

34.

wijst erop dat in overeenkomsten moet worden verwezen naar het recht op vrijheid van meningsuiting en van vergadering in de LAC-landen;

35.

spoort de EU-lidstaten aan om te overwegen wetten aan te nemen die voorzien in de mogelijkheid om activa te bevriezen van en visumbeperkingen in te voeren voor personen die betrokken zijn geweest bij ernstige schendingen van de mensenrechten;

36.

herhaalt dat beleid en praktijken inzake migratie de eerbiediging van de mensenrechten moeten garanderen, met bijzondere aandacht voor vrouwen en kwetsbare groepen, zoals minderjarigen, ouderen en mensen met een handicap, waarbij de uitdagingen wat betreft de bescherming van de grenzen en niet-criminalisering van migranten in aanmerking moet worden genomen; onderstreept de noodzaak van een alomvattende aanpak die is gericht op erkenning van de economische en sociale bijdrage die migrerende werknemers leveren aan de gastlanden, het belang van landen van doorreis en de relevantie van het vaststellen van wettelijke manieren om het burgerschap van het gastland te verkrijgen, in het bijzonder rekening houdend met ontheemde personen die asiel behoeven; roept op tot maatregelen om de mobiliteit tussen de landen te vergemakkelijken en te verbeteren, in combinatie met waarborgen met betrekking tot de onderlinge afstemming van arbeidsrechten en betere coördinatie van de socialezekerheidsstelsels;

37.

dringt er bij de LAC-landen op aan ervoor te zorgen dat de sociale, milieu- en arbeidsrechten ten volle worden geëerbiedigd; vraagt om de volledige en doeltreffende tenuitvoerlegging van de IAO-verdragen en de eerbiediging van de fundamentele arbeidsnormen, die onder meer de vrijheid van vereniging en het recht op collectief onderhandelen omvatten; wijst voorts op de noodzaak om alle vormen van gedwongen en verplichte arbeid uit te bannen;

38.

wijst op de uitdagingen waarvoor beide regio's zich gesteld zien wat betreft defensie en veiligheid, waaronder terrorisme en de strijd tegen drugssmokkel en georganiseerde misdaad, en moedigt aan dat er aanhoudend inspanningen geleverd worden om de defensie- en veiligheidssamenwerking te versterken door middel van politie- en militaire coördinatie, met bijzondere aandacht voor het delen van informatie; spoort de Latijns-Amerikaanse landen aan deel te nemen aan crisisbeheersings- en vredesmissies van de EU, zoals in Colombia en Chili reeds het geval is; stimuleert intensievere militaire samenwerking ten behoeve van de ontwikkeling van speciale noodhulpkorpsen voor humanitaire en natuurrampen; dringt ook aan op intensievere samenwerking op het gebied van maritieme veiligheid, ontwapening, non-proliferatie en wapenbeheersing;

39.

roept op tot de ondubbelzinnige eerbiediging van het beginsel van territoriale integriteit van staten;

40.

betreurt dat de humanitaire hulp is verminderd en verwerpt de verdere beknotting van de hulp in gebieden die deze het meeste nodig hebben (het noordelijke deel van Midden-Amerika, Haïti, Colombia), alsook in gebieden die bijzonder zwaar getroffen zijn door klimaatverandering en natuurrampen;

41.

veroordeelt de opstelling van de regeringen in bepaalde landen, die weigeren internationale humanitaire hulp te ontvangen, waardoor zij het in die landen onmogelijk maken in de meest elementaire behoeften te voorzien; verzoekt de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter om bij de bevoegde autoriteiten aan te dringen op het toelaten van deze hulp en om voor ieder land een steunplan voor te stellen;

42.

verzoekt de EU zich in te spannen voor de ondersteuning van de LAC-landen die te maken hebben met endemisch geweld en met onacceptabele moordcijfers, standrechtelijke executies en gedwongen verdwijningen, aangezien daadwerkelijke welvaart, waardigheid en geluk niet kunnen bestaan zonder veiligheid; dringt er bij de LAC-landen op aan stappen te nemen om een einde te maken aan de overbevolking in de gevangenissen en om de omstandigheden in de gevangenissen te verbeteren, de fysieke en geestelijke integriteit van de gedetineerden te waarborgen, onderzoek te doen naar foltering en mishandeling en een menselijker behandeling van de gevangenen te bevorderen om de gevangenisopstanden te voorkomen die zich regelmatig voordoen en doden tot gevolg hebben;

43.

wijst op de noodzaak om de samenwerking tussen alle landen van het Atlantische bekken bij de bestrijding van drugssmokkel te versterken en daarbij ook de landen van West-Afrika te betrekken, die een belangrijke schakel vormen in de smokkelroutes voor verdovende middelen tussen Latijns-Amerika en Europa;

44.

verzoekt de EU om de Midden-Amerikaanse landen die ernstig te kampen hebben met georganiseerde misdaad, die hun sociale en politieke structuren bedreigt, steun te verlenen;

45.

onderstreept dat de Europese Unie de veiligheidsstrategieën van Midden-Amerika en het Caribisch gebied moet blijven ondersteunen;

46.

wijst op de dringende noodzaak om de strijd tegen corruptie, belastingfraude en straffeloosheid op te voeren, aangezien die tot de voornaamste hinderpalen behoren die ontwikkeling tegengaan, de eerbiediging van de rechtsstaat, vrije en transparante verkiezingen, de scheiding van de machten en gelijke toegang tot een onafhankelijk, onpartijdig en professioneel rechtsstelsel te verzekeren, goed bestuur te ondersteunen, institutionele tekortkomingen aan te pakken en de administratie te versterken; waardeert het werk dat EUROsociAL op dit gebied heeft verricht;

47.

roept de EU en de LAC-landen op om het corruptieprobleem aan te pakken en te bestrijden door middel van maatregelen die variëren van preventie tot rechtshandhaving en strafrechtelijke vervolging en de effectieve tenuitvoerlegging van multilaterale en internationale anticorruptieverdragen, en wijst erop dat het bestaan van corruptie niet alleen het maatschappelijk en economisch welzijn en de sociale gelijkheid ondermijnt, maar ook de politieke legitimiteit en de kwaliteit van het bestuur; benadrukt dat het ontbreken van een onafhankelijke rechterlijke macht en overheid het wantrouwen in publieke instituties voedt, waardoor de rechtsstaat wordt ondergraven en geweld wordt aangewakkerd; onderstreept dat transparantie, vrije media en burgerparticipatie een 'must' zijn om de bestrijding van corruptie te versterken; is van mening dat er nieuwe internationale maatregelen moeten worden genomen om te komen tot afschaffing van belastingparadijzen, zoals de automatische uitwisseling van fiscale informatie en de opheffing van het bankgeheim;

48.

roept op tot verdere samenwerking inzake milieuaangelegenheden, die een belangrijk wederzijds belang vormen, met een speciale nadruk op het proces van energietransitie en decarbonisatie, dat gevolgen zal hebben voor de economieën van beide regio's; wijst op de noodzaak van het steunen van onderzoek naar en de inzet van hernieuwbare energie, natuurbescherming, bosbeheer en beleid om de oorzaken en gevolgen van klimaatverandering aan te pakken in een regio die sterk getroffen is door de gevolgen ervan, daarbij rekening houdend met de rechten van lokale en inheemse gemeenschappen in gebieden waar natuurlijke hulpbronnen worden gewonnen; benadrukt de noodzaak om initiatieven als Euroclima of het Latijns-Amerikaanse filialennetwerk voor klimaatverandering (Red Iberoamericana de Oficinas de Cambio Climático — RIOCC), in overeenstemming met de agenda van Lima inzake duurzame ontwikkeling, milieu, klimaatverandering en energie, te blijven steunen; onderkent de gemeenschappelijke noodzaak van een energietransitie om de akkoorden van Parijs met succes te kunnen uitvoeren; onderstreept verder de noodzaak van meer investeringen en samenwerking tussen EU- en LAC-instellingen en -bedrijven om gezamenlijk de energietransitie en decarbonisatie van de economie tot stand te brengen en de basisinfrastructuur te verbeteren; benadrukt het belang van verbetering van het bestuur en de gerechtelijke procedures, teneinde bossen te beschermen en ecologische landbouwpraktijken uitte breiden;

49.

acht het van fundamenteel belang de onderhandelingen tussen de EU en Mercosur te versnellen teneinde een volledige, evenwichtige en voor beide partijen voordelige associatieovereenkomst te sluiten, zoals de Europese Raad heeft verklaard in zijn conclusies van 9 maart 2017, zodat het bestaande netwerk van overeenkomsten tussen de EU en Latijns-Amerika kan worden voltooid; beklemtoont dat de onderhandelingen moeten worden afgerond en dat voor het eind van de lopende termijn een door het Parlement te ratificeren overeenkomst moet worden gesloten, hetgeen positief zal bijdragen aan de economische groei en de werkgelegenheid in beide economische gebieden, en daarnaast ook onze historische, culturele, politieke betrekkingen en samenwerkingsverbanden alsook het vertrouwen tussen onze volken zal verbeteren;

50.

wijst op het belang van het versnellen van de lopende onderhandelingen voor de actualisering van de Algemene Overeenkomst EU-Mexico, en dringt erop aan deze onderhandelingen tegen het eind van 2017 af te ronden; wijst op het belang van het tot stand brengen van de actualisering van de Algemene Overeenkomst EU-Chili voor het eerste trimester van 2018; verzoekt de nationale parlementen van de lidstaten van de EU die dat nog niet hebben gedaan om de Associatieovereenkomst EU-Midden-Amerika te ratificeren;

51.

benadrukt het belang van de recente toetreding van Ecuador tot de multisectorale overeenkomst met Colombia en Peru, en herinnert eraan dat de deur ook openstaat voor Bolivia mocht dat land overwegen tot de overeenkomst toe te treden; is verheugd over de toepassing van de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf in de Schengenlanden voor Peru en Colombia; dringt er in dit verband op aan dezelfde vrijstelling ook voor Ecuador te laten gelden; geeft aan dat deze vrijstellingen bijdragen tot verbetering van de economische en culturele banden van de EU met de landen in kwestie;

52.

benadrukt dat het van essentieel belang is om stelselmatig regels inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen en clausules ter waarborging van de sociale en de mensenrechten op te nemen in associatie-, handels- en investeringsovereenkomsten tussen de EU en de LAC-landen;

53.

wijst erop dat Mexico en Brazilië als strategische partners van de EU zijn aangemerkt, en dringt erop aan ook Argentinië — als hoofdrolspeler in de regio, en als lid van Mercosur en de G20 — deze status toe te kennen, en vindt het kader voor institutionele betrekkingen moet worden vernieuwd;

54.

erkent de betekenis van de Ibero-Amerikaanse toppen — die de afgelopen jaren beter zijn gaan functioneren — en wijst op de ondersteunende rol van het tijdelijke voorzitterschap dat wordt uitgeoefend door het Ibero-Amerikaans secretariaat-generaal; onderstreept de toegevoegde waarde van de toppen voor het algemene partnerschap tussen de twee regio's als forum voor dialoog, coördinatie en samenwerking; vraagt in dit verband om een samenwerkingsmechanisme, dat de vorm van een memorandum van overeenstemming of een kadersamenwerkingsovereenkomst tussen de Commissie en/of de EDEO en het Ibero-Amerikaans secretariaat-generaal zou kunnen aannemen, om de betrekkingen tussen beide instanties te optimaliseren en beter te structureren, te ordenen en te systematiseren; is verheugd dat op de jongste Ibero-Amerikaanse top bijzondere aandacht is besteed aan relevante gebieden als jeugd, onderwijs en ondernemerschap;

55.

herhaalt dat de EuroLat-Vergadering en de parlementaire delegaties zeer succesvolle en nuttige fora zijn voor de parlementaire dimensie van het strategisch partnerschap, en voor de politieke dialoog tussen de EU en de LAC-landen, met inbegrip van het maatschappelijk middenveld, waarvan de rol moet worden versterkt, en ook belangrijk zijn voor het overbrengen van de eisen van de burgers aan de EU-Celac-toppen; benadrukt dat het belangrijk is ervoor te zorgen dat de discussies en conclusies van de EuroLat-Vergadering zichtbaar zijn en verspreid worden, zowel door middel van interactie met de EU-Celac-toppen als via nationale en regionale institutionele kanalen;

56.

onderstreept de rol van de Stichting EU-Latijns-Amerika/Cariben als internationale organisatie, en dringt erop aan dat de overeenkomst houdende de oprichting ervan door alle 62 leden snel wordt geratificeerd, hetgeen een belangrijke rol zou spelen bij de ondersteuning van het bi-regionale partnerschap, en vraagt om de oprichting van permanente samenwerkingsverbanden tussen de stichting en de EuroLat-Vergadering;

57.

is voorstander van een uitbreiding van het mandaat voor externe leningen van de Europese Investeringsbank voor Latijns-Amerika om activiteiten te ondersteunen en te ontwikkelen in respons op de financieringsbehoeften voor prioritaire gebieden, zoals beperking van de klimaatverandering, ontwikkeling van sociale, economische en milieu-infrastructuur, en ondersteuning van kmo's;

58.

vraagt om betere en multilaterale coördinatie tussen de EU-lidstaten in de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank (IDB) en de Ontwikkelingsbank van Latijns-Amerika (CAF), teneinde hun economische impact op de ontwikkelingsprogramma's voor LAC-landen te maximaliseren;

59.

betuigt opnieuw zijn steun aan het vredesproces in Colombia, dat doorslaggevend is voor de toekomst van de Colombianen en voor de stabilisering van de regio waar Colombia deel van uitmaakt, en verbindt zich ertoe de Colombiaanse regering te steunen bij de uitvoering ervan; onderstreept in dit verband dat het belangrijk is dat de gehele Colombiaanse samenleving hierbij betrokken wordt, met name slachtoffers en maatschappelijke organisaties, evenals gedwongen ontheemde personen, alsook leden van de regering, en dat de veiligheid en bescherming van mensenrechtenactivisten en gemeenschapsleiders wordt gegarandeerd; verzoekt de EU en haar lidstaten met klem door te gaan met het geven van politieke en financiële steun, waaronder middels de verordening tot vaststelling van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking, en in het bijzonder artikel 5, lid 2, daarvan, en het EU-trustfonds voor Colombia, en steunt de rol van de speciale gezant voor Colombia van de VV/HV; spreekt de wens uit dat ook het Nationaal Bevrijdingsleger zich aan het lopende vredesproces committeert; is ingenomen met het feit dat de Revolutionaire Strijdkrachten van Colombia (FARC) onder auspiciën van de VN de inlevering van individuele wapens hebben afgerond; steunt de nieuwe door de VN-Veiligheidsraad vastgestelde missie die als doel heeft de FARC-leden te helpen om te re-integreren in de samenleving; is ingenomen met de bilaterale staakt-het-vuren-overeenkomst tussen het Nationaal Bevrijdingsleger en de regering van Colombia;

60.

maakt zich ernstige zorgen over de sterk verslechterende situatie met betrekking tot de democratie, de mensenrechten en de sociaaleconomische omstandigheden in Venezuela, in een klimaat van toenemende politieke en maatschappelijke instabiliteit; verzoekt de Venezolaanse regering de scheiding der machten en de onafhankelijkheid van instituties te waarborgen, en de volledige grondwettelijke autoriteit van de Nationale Vergadering te herstellen; verzoekt de Venezolaanse regering daarnaast alle politieke gevangen onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten, en zo spoedig mogelijk een kalender voor vrije en transparante verkiezingen vast te stellen; verzoekt de internationale gemeenschap, de regionale actoren en de VV/HV een brede nationale regering te bevorderen en te steunen, als de enig mogelijke oplossing; verzoekt de VV/HV actief te onderzoeken welke andere mogelijkheden er nog zijn om op constructieve wijze een bijdrage te levere aan de politieke stabilisering van het land; verwerpt in dit verband elke poging om de grondwettelijk erkende bevoegdheden van de Nationale Vergadering over te dragen aan een ander orgaan; spreekt zijn krachtige veroordeling uit over de verkiezingen voor een grondwetgevende vergadering van 30 juli 2017 die een inbreuk vormden op de scheiding der machten en op de eerbiediging van het recht van burgers om hun politieke opvattingen vrijelijk te uiten door middel van democratisch gekozen en legitieme instituties; herinnert eraan dat het Europees Parlement, net als vele andere internationale actoren, deze verkiezingen en eventuele door deze nieuw opgerichte vergadering genomen maatregelen en besluiten, niet erkent vanwege het gebrek aan legitimiteit, en betreurt de gewelddadige omstandigheden die ertoe hebben geleid dat vele mensen om het leven zijn gekomen of gewond zijn geraakt; speekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de illegale vervolging en onderdrukking van democratisch gekozen leden van de Nationale Vergadering; spreekt zijn afkeuring uit over het ontslag en de politieke vervolging van openbaar aanklager Luisa Ortega Diaz alsook over het ontslag van alle leden van de Hoge Raad die door de legitieme Nationale Vergadering van Venezuela zijn benoemd; staat volledig achter het onderzoek van het Internationaal Strafhof naar de talrijke misdaden en gevallen van onderdrukking door het Venezolaanse regime, en dringt er bij de EU op aan in dit verband een actieve rol te spelen; dringt er bij de VV/HV en de Europese Raad op aan na te denken over de bevriezing van activa, alsook over het beperken van de toegang tot het EU-grondgebied van al degenen die betrokken zijn bij de ernstige mensenrechtenschendingen in Venezuela, met inbegrip van de leden van de niet-erkende grondwetgevende vergadering;

61.

is ingenomen met de ondertekening van de overeenkomst inzake politieke dialoog en samenwerking tussen de EU en Cuba in december 2016; benadrukt het belang van de versnelling van de toepassing ervan, die een positief effect kan hebben op het hele partnerschap tussen de EU en de Celac; benadrukt dat de politieke dialoog en de samenwerkingsovereenkomst moeten bijdragen tot betere leefomstandigheden en sociale rechten van de Cubaanse burgers, tot progressie in de richting van democratie, en respect voor en bevordering van fundamentele vrijheden; beklemtoont dat de geldigheid van de overeenkomst zal afhangen van de tenuitvoerlegging in de praktijk — door de Cubaanse regering — van de mensenrechtenbepalingen in de overeenkomst in overeenstemming met de resoluties van het Europees Parlement;

62.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de Celac-landen.

(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0016.

(2)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0269.

(3)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0200.

(4)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0297.

(5)  PB C 274 van 27.7.2016, blz. 28.

(6)  http://www.europarl.europa.eu/intcoop/eurolat/assembly/plenary_sessions/montevideo_2016/adopted_docs/trade_en.pdf

(7)  http://www.europarl.europa.eu/intcoop/eurolat/assembly/plenary_sessions/montevideo_2016/adopted_docs/poverty_en.pdf

(8)  http://www.europarl.europa.eu/intcoop/eurolat/assembly/plenary_sessions/montevideo_2016/adopted_docs/pparties_en.pdf

(9)  http://www.europarl.europa.eu/intcoop/eurolat/assembly/plenary_sessions/montevideo_2016/adopted_docs/china_en.pdf

(10)  http://www.europarl.europa.eu/intcoop/eurolat/assembly/plenary_sessions/athens2014/adopted_docs/femicide/1026102en.pdf

(11)  http://www.europarl.europa.eu/intcoop/eurolat/assembly/plenary_sessions/montevideo_2016/adopted_docs/migration_en.pdf

(12)  PB C 81 E van 15.3.2011, blz. 54.

(13)  PB C 65 van 19.2.2016, blz. 120.


20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/82


P8_TA(2017)0346

Corruptie en mensenrechten in derde landen

Resolutie van het Europees Parlement van 13 september 2017 over corruptie en het effect op de mensenrechten in derde landen (2017/2028(INI))

(2018/C 337/12)

Het Europees Parlement,

gezien het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie (UNCAC), dat in werking is getreden op 14 december 2005 (1),

gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens en de VN-verklaring over mensenrechtenverdedigers,

gezien het Handvest van de Verenigde Naties,

gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het Internationaal Verdrag inzake sociale, economische en culturele rechten,

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

gezien het Verdrag inzake de bestrijding van corruptie van buitenlandse ambtenaren in internationale zakelijke transacties van de Organisatie voor Economische Samenwerking (OESO) en de Aanbeveling van de Raad van 2009 voor de verdere bestrijding van omkoping, de Aanbevelingen van 2009 inzake de aftrekbaarheid van belastingen van steekpenningen voor buitenlandse ambtenaren en aanverwante instrumenten (2),

gezien het strategisch kader van de EU voor mensenrechten en democratie dat in 2012 is goedgekeurd, en het actieplan voor mensenrechten en democratie 2015-2019 dat op 20 juli 2015 door de Raad Buitenlandse Zaken is goedgekeurd,

gezien de EU-richtsnoeren over mensenrechtenverdedigers, aangenomen tijdens de 2914e zitting van de Raad Algemene Zaken van 8 december 2008 (3),

gezien de resolutie van de Verenigde Naties over Agenda 2030, getiteld „Onze wereld transformeren: de agenda voor duurzame ontwikkeling tot 2030”, die op 25 september 2015 werd aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (4),

gezien het verslag van de Europese Investeringsbank (EIB) getiteld „Beleid inzake het voorkomen en bestrijden van verboden gedrag bij activiteiten van de Europese Investeringsbank” („Antifraudebeleid van de EIB”) dat is vastgesteld op 8 november 2013 (5),

gezien het verslag van de VN „Guiding Principles on Business and Human Rights: Implementing the United Nations 'Protect, Respect and Remedy' Framework” (6),

gezien de conclusies van de Raad van 20 juni 2016 over het bedrijfsleven en mensenrechten (7),

gezien zijn resolutie van 25 oktober 2016 over strafrechtelijke aansprakelijkheid van bedrijven voor ernstige schendingen van de mensenrechten in derde landen (8),

gezien zijn resolutie van 25 oktober 2016 over de bestrijding van corruptie en de opvolging van de resolutie van de Bijzondere Commissie georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen (CRIM) (9),

gezien zijn resolutie van 6 juli 2016 over fiscale rulings en andere maatregelen van vergelijkbare aard of met vergelijkbaar effect (10),

gezien zijn resolutie van 25 november 2015 over fiscale rulings en andere maatregelen van vergelijkbare aard of met vergelijkbaar effect (11),

gezien zijn resolutie van 8 juli 2015 inzake belastingontwijking en belastingontduiking als uitdagingen voor bestuur, sociale bescherming en ontwikkeling in ontwikkelingslanden (12),

gezien zijn resolutie van 11 juni 2015 over recente onthullingen over corruptiezaken op hoog niveau bij de FIFA (13),

gezien zijn resolutie van 23 oktober 2013 over georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen: aanbevelingen inzake de benodigde acties en initiatieven (14),

gezien zijn resolutie van 8 oktober 2013 over corruptie in de publieke en de private sector: het effect op de mensenrechten in derde landen (15),

gezien het Verdrag inzake de strafrechtelijke bestrijding van corruptie en het Verdrag inzake de civielrechtelijke bestrijding van corruptie van de Raad van Europa, en de resoluties (98) 7 en (99) 5 tot oprichting van de Groep van staten tegen corruptie (GRECO), die het Comité van ministers van de Raad van Europa respectievelijk op 5 mei 1998 en 1 mei 1999 heeft aangenomen,

gezien de verklaring van Jakarta over de beginselen voor agentschappen voor corruptiebestrijding, aangenomen op 26-27 november 2012 (16),

gezien de Verklaring van Panama tijdens de Zevende jaarlijkse conferentie en algemene vergadering van de International Association of Anti-Corruption Authorities (IAACA), die werd aangenomen op 22-24 november 2013,

gezien de resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties inzake nationale instellingen voor de bevordering en bescherming van de mensenrechten, die werd aangenomen op 17 december 2015 en de resolutie van de Raad voor de mensenrechten inzake nationale instellingen voor de bevordering en bescherming van de mensenrechten, die werd aangenomen op 29 september 2016 (17),

gezien het eindverslag van 5 januari 2015 van het Raadgevend comité van de VN voor de mensenrechten over de kwestie van de negatieve effecten van corruptie op de mensenrechten (18),

gezien het Afrikaanse Unie Verdrag inzake de voorkoming en bestrijding van corruptie (AUCPCC) (19),

gezien het UN Global Compact initiatief om strategieën en maatregelen af te stemmen op universele principes over mensenrechten, arbeid, milieu en anti-corruptie (20),

gezien de jaarlijkse corruptieperceptie-index van Transparancy International,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie internationale handel (A8-0246/2017),

A.

overwegende dat corruptie een complex mondiaal probleem is dat zowel het Noorden als het Zuiden betreft, en kan worden gedefinieerd als machtsmisbruik met het oog op individueel, collectief, direct of indirect privégewin, dat een ernstige bedreiging vormt voor het openbaar belang, en de maatschappelijke, politieke en economische stabiliteit en veiligheid aangezien het het publieke vertrouwen en de efficiëntie en effectiviteit van instellingen ondermijnt en de waarden van democratie en mensenrechten, ethiek, justitie, duurzame ontwikkeling en goed bestuur ondergraaft;

B.

overwegende dat corruptie kan variëren van kleinschalige inspanningen om personen, ambtenaren of de uitvoering van overheidsdiensten te beïnvloeden tot grootschalige pogingen om politieke, economische en/of rechtsstelsels te ontwrichten en om terrorisme te promoten en financieren, extremisme te stimuleren, belastinginkomsten te verlagen en georganiseerde-misdaadnetwerken te ondersteunen;

C.

overwegende dat corruptie wordt veroorzaakt doordat politieke, economische en rechtsstelsels niet voorzien in solide en onafhankelijk toezicht en verantwoordingsplicht;

D.

overwegende dat het verminderen van corruptie van cruciaal belang is voor economische groei, armoedebestrijding, het creëren van rijkdom, onderwijs, welzijn, gezondheidszorg, de ontwikkeling van infrastructuur en conflictbeslechting, evenals voor het opbouwen van vertrouwen in instellingen, het bedrijfsleven en de politiek;

E.

overwegende dat corruptie in tal van landen niet alleen een beduidende systemische belemmering vormt voor de verwezenlijking van democratie, de eerbiediging van de rechtsstaat, politieke vrijheid en duurzame ontwikkeling, en voor alle civiele, politieke, economische, sociale en culturele mensenrechten, maar ook mensenrechtenschendingen kan veroorzaken; overwegende dat corruptie een van de meest verwaarloosde mensenrechtenschendingen is aangezien zij onrecht, ongelijkheid, onder meer wat betreft financiële en economische bronnen, straffeloosheid, willekeur, politiek en religieus extremisme en conflicten voedt;

F.

overwegende dat corruptie, aangezien zij een bedreiging vormt voor de bestendiging van de democratie en de handhaving van mensenrechten, en aangezien zij de overheidsinstellingen ondermijnt, kan leiden tot sociale onrust, inclusief geweld, burgerprotesten en ernstige politieke instabiliteit; overwegende dat corruptie nog altijd een fundamentele doch systematisch over het hoofd geziene oorzaak en katalysator vormt van conflicten, wijdverbreide schendingen van het internationaal humanitair recht en straffeloosheid in ontwikkelingslanden; overwegende dat de status quo van corruptie en illegale verrijking in machtige overheidsfuncties leidt tot graaien naar macht en de bestendiging van kleptocraten die aan de macht zijn;

G.

overwegende dat grootschalige corruptie in veel landen leidt tot lage menselijke, sociale en economische ontwikkeling, een laag niveau van onderwijs en andere openbare diensten, beperkte politieke en burgerrechten, weinig of geen politieke concurrentie of vrijheid van de media zowel online als offline, en tot tekortkomingen met betrekking tot de rechtsstaat;

H.

overwegende dat corruptie gevolgen heeft voor de uitoefening van mensenrechten en specifieke negatieve en buitenproportionele consequenties heeft voor de meest achtergestelde, gemarginaliseerde en kwetsbare groepen in de samenleving, zoals vrouwen, kinderen, personen met een handicap, ouderen, armen, inheemse volkeren of personen die tot een minderheid behoren, met name omdat corruptie hen de gelijke toegang ontzegt tot politieke participatie, publieke en sociale programma's en diensten, justitie, veiligheid, natuurlijke hulpbronnen, met inbegrip van land, banen, onderwijs, gezondheidszorg en huisvesting; overwegende dat corruptie eveneens invloed heeft op de vorderingen inzake het beëindigen van discriminatie, gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen, aangezien zij de mogelijkheden van vrouwen om hun rechten op te eisen beperkt; overwegende dat corruptie de omvang en samenstelling van de overheidsuitgaven ontwricht en zo het vermogen van de staat ondermijnen om volledig gebruik te maken van alle beschikbare hulpbronnen teneinde economische, sociale en culturele rechten, de functionering van de democratie en de rechtsstaat en de totstandbrenging van een gezamenlijke moraal te realiseren;

I.

overwegende dat duurzameontwikkelingsdoelstelling 16 van de VN (SDG 16) gericht is op vrede, justitie, het uitbouwen van sterke instellingen en de strijd tegen corruptie; overwegende dat de EU voor de universele verwezenlijking van SDG 16 de aandacht dringend en rechtstreeks moet richten op tal van zaken waarin corruptie een belangrijke rol speelt, gaande van schendingen van de mensenrechten tot armoede, honger en onrecht;

J.

overwegende dat voor de aanpak van corruptie gecoördineerde inspanningen nodig zijn om corruptie op zowel hoog als laag niveau aan te pakken in derde landen en in de EU, gezien de, per geval verschillende, hiërarchische steun, beloningsstelsels en cliëntelisme in de machtsstructuren, die corruptiemisdrijven en straffeloosheid op het hoogste niveau vaak combineren met corruptie op laag niveau die van invloed is op het leven van de bevolking en hun toegang tot basisdiensten;

K.

overwegende dat corruptie niet kan worden aangepakt zonder sterke politieke toezeggingen op het hoogste niveau, ongeacht de bekwaamheid, vaardigheden en bereidwilligheid van nationale toezichthoudende en wetshandhavingsinstanties;

L.

overwegende dat de economische gevolgen van corruptie uiterst negatief zijn, vooral vanwege het effect op de toename van armoede en ongelijkheid onder de bevolking, de kwaliteit van de openbaredienstverlening, veiligheid, toegang tot uitgebreide gezondheidszorg en hoogwaardig onderwijs, infrastructuur, sociaaleconomische mogelijkheden voor individuele en collectieve emancipatie, met name economische groei, het scheppen van banen en arbeidskansen, en wat betreft het ontmoedigen van ondernemerschap en het verlies van investeringen;

M.

overwegende dat corruptie de EU in termen van het bbp bijvoorbeeld tussen de 179 miljard EUR en 990 miljard EUR per jaar kost (21);

N.

overwegende dat volgens de Wereldbank jaarlijks ongeveer één biljoen dollar aan steekpenningen wordt betaald en dat het totale economische verlies als gevolg van corruptie wordt geschat op vele malen dat bedrag;

O.

overwegende dat de georganiseerde misdaad, die in veel landen een ernstig probleem vormt en een grensoverschrijdende dimensie heeft, vaak is gekoppeld aan corruptie;

P.

overwegende dat het bij corruptie en mensenrechtenschendingen meestal gaat om machtsmisbruik, gebrek aan verantwoordingsplicht, de obstructie van de rechtsgang, het gebruik van ongepaste invloed en de institutionalisering van verschillende vormen van discriminatie, cliëntelisme en de verstoring van marktmechanismen; overwegende dat corruptie een sterk verband laat zien met tekortkomingen in de rechtsstaat en goed bestuur, en overwegende dat het de doeltreffendheid van instellingen en entiteiten die belast zijn met het uitvoeren van checks-and-balances en eerbiediging van democratische beginselen en mensenrechten, zoals parlementen, rechtshandhavingsinstanties, de rechtsprekende macht en het maatschappelijk middenveld, vaak ondermijnt; overwegende dat in landen waar de rechtsstaat wordt ondermijnd door corruptie, zowel de tenuitvoerlegging als de versterking van juridische kaders worden belet door corrupte rechters, advocaten, openbaar aanklagers, politiefunctionarissen, onderzoekers en auditors;

Q.

overwegende dat corruptie en mensenrechtenschendingen een fenomeen zijn van niet-integer gedrag en falende overheden en overwegende dat de geloofwaardigheid en de legitimiteit van publieke en private organisaties enkel wordt gewaarborgd als hun dagelijkse bedrijfsvoering gebaseerd is op een cultuur van strikte integriteit;

R.

overwegende dat praktijken zoals verkiezingsfraude, de illegale financiering van politieke partijen, vriendjespolitiek of de indruk van onevenredige invloed van geld in de politiek het vertrouwen in politieke partijen en gekozen vertegenwoordigers, het verkiezingsproces en regeringen ondermijnen, de democratische legitimiteit en het vertrouwen van burgers in de politiek ondergraven en de politieke en burgerrechten beduidend kunnen verzwakken; overwegende dat ontoereikende regelgeving en een gebrek aan transparantie van en toezicht op politieke financiering ruimte kunnen creëren voor oneigenlijke invloed op en bemoeienissen met de gang van openbare zaken; overwegende dat beschuldigingen van corruptie ook kunnen worden gebruikt als politiek instrument om de reputatie van politici in diskrediet te brengen;

S.

overwegende dat corruptie in het gerechtelijk apparaat een inbreuk vormt op de beginselen van gelijkheid, non-discriminatie, toegang tot de rechter en het recht op een eerlijk proces en een doeltreffende voorziening in rechte, die van cruciaal belang zijn bij de handhaving van alle andere mensenrechten en het voorkomen van straffeloosheid; overwegende dat de afwezigheid van een onafhankelijke rechtelijke macht en overheid leidt tot wantrouwen jegens overheidsinstellingen, waardoor de eerbiediging van de rechtsstaat wordt ondermijnd en geweld in sommige gevallen wordt gevoed;

T.

overwegende dat het moeilijk is om corruptie te meten, aangezien er meestal sprake is van illegale praktijken die bewust in de doofpot worden gestopt, hoewel er enkele mechanismen zijn ontwikkeld en ingevoerd om corruptie te identificeren, monitoren, meten en bestrijden;

U.

overwegende dat nieuwe technologieën, zoals gedistribueerde grootboeken of opensourceonderzoekstechnologieën en -methoden, nieuwe kansen bieden voor vergroting van de transparantie van overheidsactiviteiten;

V.

overwegende dat een sterkere bescherming van de mensenrechten, en van het beginsel van non-discriminatie in het bijzonder, een waardevol instrument is voor de corruptiebestrijding; overwegende dat corruptiebestrijding met behulp van het strafrecht en het civiel recht inhoudt dat er repressieve en corrigerende maatregelen moeten worden genomen; overwegende dat de bevordering en versterking van de mensenrechten, de rechtsstaat en goed bestuur essentiële onderdelen van succesvolle en duurzame corruptiebestrijdingsstrategieën vormen;

W.

overwegende dat de totstandkoming van synergieën tussen een strafrechtelijke benadering en een op mensenrechten gebaseerde benadering van corruptie zou kunnen uitmonden in een aanpak van de collectieve en algemene effecten van corruptie en dat dit de systemische uitholling van de mensenrechten als direct of indirect effect van corruptie zou kunnen voorkomen;

X.

overwegende dat internationale inspanningen voor de bestrijding van corruptie verlopen in een evoluerend institutioneel en rechtskader maar dat er een grote kloof gaapt met de toepassing van dat kader door een gebrek aan politieke wil of een robuust handhavingsmechanisme; overwegende dat een op mensenrechten gebaseerde benadering van inspanningen ter bestrijding van corruptie een paradigmaverschuiving zou veroorzaken en zou kunnen bijdragen tot het overbruggen van die kloof door de aanwending van regionale, nationale en internationale mechanismen waarmee toezicht wordt uitgeoefend op de naleving van de verplichting tot eerbiediging van de mensenrechten;

Y.

overwegende dat het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie het enige bindende universele fraudebestrijdingsinstrument is en vijf hoofdgebieden beslaat: preventieve maatregelen, strafbaarstelling en rechtshandhaving, internationale samenwerking, het terugkrijgen van activa, en technische bijstand en uitwisseling van informatie;

Z.

overwegende dat bestaande internationale verplichtingen goede mechanismen zijn om passende en redelijke maatregelen te nemen om corruptie in overheids- en private sectoren te voorkomen of te bestraffen, met name op grond van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het Internationaal Verdrag inzake sociale, economische en culturele rechten en andere toepasselijke mensenrechteninstrumenten;

AA.

overwegende dat het gerechtelijk apparaat, ombudsmannen en nationale instellingen voor de mensenrechten evenals maatschappelijke organisaties een cruciale rol vervullen bij de aanpak van corruptie en dat hun mogelijkheden kunnen worden versterkt door nauwe samenwerking met nationale en internationale corruptiebestrijdingsinstanties;

AB.

overwegende dat er corruptiebestrijdingsmaatregelen moeten worden getroffen door de transparantie, verantwoordingsplicht en de maatregelen ter bestrijding van straffeloosheid in bepaalde landen te verbeteren en door voorrang te verlenen aan de ontwikkeling van strategieën en specifieke beleidsmaatregelen die niet alleen gericht zijn op de bestrijding van corruptie, maar ook helpen bij de ontwikkeling en/of uitbouw van het overheidsbeleid op dit gebied;

AC.

overwegende dat zowel het maatschappelijk middenveld als de private sector een beslissende rol kunnen spelen bij de invulling van de institutionele hervorming om transparantie en verantwoordelijkheid te versterken; overwegende dat er lessen kunnen worden getrokken uit de ervaring van mensenrechtenbewegingen wat betreft het verhogen van het maatschappelijk bewustzijn van de negatieve gevolgen van corruptie en het bouwen van allianties met overheidsinstellingen en de private sector ter ondersteuning van inspanningen om corruptie te bestrijden;

AD.

overwegende dat het gebrek aan vrije media, on- en offline, niet alleen het grondrecht op vrijheid van meningsuiting beperkt, maar ook gunstige voorwaarden schept waarin duistere praktijken, corruptie en wangedrag welig kunnen tieren; overwegende dat onafhankelijke media en een divers en pluralistisch medialandschap een belangrijke rol vervullen bij het waarborgen van transparantie en controle, door berichtgeving, het onderzoeken en aan de kaak stellen van corruptie en het publiek bewuster maken van het verband tussen corruptie en mensenrechtenschendingen; overwegende dat er in meerdere landen lasterwetgeving, zoals de criminalisering van handelingen die worden beschouwd als „laster”, is ingevoerd, waaronder in EU-lidstaten, die mogelijk de vrijheid van meningsuiting en van de media ondermijnen en die klokkenluiders en journalisten ervan weerhoudt corrupte activiteiten aan de kaak te stellen;

AE.

overwegende dat veel maatschappelijke organisaties, waaronder corruptiebestrijdings- en mensenrechtenverenigingen, vakbonden, onderzoeksjournalisten, bloggers en klokkenluiders, corruptie, fraude, wanbeheer en mensenrechtenschendingen aan de kaak stellen ondanks het feit dat ze zichzelf daarmee blootstellen aan het risico op vergeldingsmaatregelen, onder meer op de werkplek, aanklachten op grond van laster of belediging alsook aan persoonlijk gevaar; overwegende dat een gebrek aan bescherming tegen wraakacties, aanklachten tegen smaad en belediging en het ontbreken van een onafhankelijk en geloofwaardig onderzoek mensen kunnen ontmoedigen om hun stem te laten horen; overwegende dat de EU de plicht heeft om hen te beschermen door met name optimaal overheidssteun aan te bieden, onder meer door het bijwonen van en waarnemen bij processen van mensenrechtenactivisten, en zo doeltreffend mogelijk gebruik te maken van haar instrumenten, in het bijzonder het Europees instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR); overwegende dat naleving en een deugdelijke tenuitvoerlegging van de huidige wetgeving absoluut noodzakelijk zijn; overwegende dat degenen die corruptie aan het licht brengen het recht moeten hebben om hun identiteit geheim te houden, waarbij garanties inzake een eerlijk proces moeten gelden; overwegende dat klokkenluiders internationale bescherming tegen vervolging moeten krijgen;

AF.

overwegende dat de strijd tegen corruptie ook maatregelen moet omvatten om georganiseerde misdaad, belastingparadijzen, het witwassen van geld, belastingontduiking en illegale kapitaalstromen uit te bannen, evenals de regelingen die ze mogelijk maken, aangezien ze de duurzame ontwikkeling, vooruitgang, welvaart en verantwoordingsplicht van landen verhinderen;

AG.

overwegende dat veel derde landen nog niet de capaciteit hebben om belastinggegevens uit te wisselen met EU-lidstaten en zij daarom van de EU-lidstaten geen informatie ontvangen over hun burgers die mogelijk belastingen ontwijken;

AH.

overwegende dat er voldoende toezicht moet worden gehouden op EU-fondsen aan derde landen, waaronder in noodsituaties, waarbij duidelijke checks-and-balances worden doorgevoerd in de begunstigde landen om eventuele mogelijkheden voor corruptie te voorkomen, wangedrag aan het licht te brengen en corrupte ambtenaren te ontmaskeren;

AI.

overwegende dat het beheersen van corruptie en illegale financiële geldstromen een politieke aangelegenheid is die globaal, wereldwijd en grensoverschrijdend moet worden aangepakt (G20, UN, OECD, WB, IMF);

AJ.

overwegende dat het Internationaal Forum voor integriteit in de sport (IFSI) dat in februari 2017 is gehouden in Lausanne, Zwitserland, de samenwerking tussen regeringen, internationale sportorganen en andere organisaties heeft gestimuleerd om zo corruptie in de sport aan te pakken;

1.

dringt erop aan op nationaal en internationaal niveau collectieve maatregelen te treffen ter voorkoming en bestrijding van corruptie, aangezien corruptie zich over de grenzen heen verspreidt, waarbij naast de werkzaamheden van maatschappelijke organisaties ter bestrijding van corruptie, nauwere samenwerking tussen landen en regio's moet worden aangemoedigd; roept landen op actief deel te nemen aan internationale fora om goede praktijken en beleid dat past bij de specifieke situatie in elke regio te bespreken en hier gezamenlijke besluiten over te nemen, zodat corruptie wordt aangepakt als een onderling verbonden, complex, multidimensionaal fenomeen dat politieke, economische en sociale ontwikkeling belemmert en internationale criminaliteit, inclusief aan terrorisme gerelateerde activiteiten bevordert;

2.

is voornemens gedurende iedere zittingsperiode een voortgangsverslag over corruptie en mensenrechten op te stellen;

3.

is van mening dat corruptiebestrijding gepaard moet gaan met een aanpak in de vorm van een partnerschap tussen private en overheidssectoren en waarschuwt dat, indien dit wordt nagelaten, armoede, ongelijkheid en reputatieschade zich zullen verankeren, externe investeringen zullen afnemen, de levenskansen van jongeren zullen worden ondergraven, terwijl het verband tussen corrupte praktijken en terrorisme niet zal worden verbroken;

4.

is bezorgd over de gebrekkige toepassing en handhaving van de bestaande nationale en internationale corruptiebestrijdingsinstrumenten, zoals het VN-Verdrag tegen omkoping, de VN-richtsnoeren inzake bedrijfsleven en mensenrechten (Ruggie-richtsnoeren), het Verdrag inzake de strafrechtelijke bestrijding van corruptie van de Raad van Europa en het OESO-Verdrag tegen omkoping; verzoekt de ondertekenende landen deze volledig toe te passen teneinde hun burgers beter te beschermen; zegt toe samen te werken met internationale partners om ervoor te zorgen dat een toenemend aantal landen ervoor kiest democratische processen te versterken en verantwoordelijke instellingen op te bouwen;

5.

is bezorgd over de pesterijen, bedreigingen, intimidatie en vergeldingen jegens leden van maatschappelijke organisaties, waaronder anticorruptieverenigingen en mensenrechtenbewegingen, journalisten, bloggers en klokkenluiders die gevallen van corruptie aan het licht brengen en aan de kaak stellen; roept de autoriteiten op alle noodzakelijke maatregelen te nemen om hun fysieke en mentale integriteit te waarborgen en om onmiddellijk, uitgebreid en onpartijdig onderzoek te laten doen om de verantwoordelijken voor het gerecht te brengen, in overeenstemming met internationale normen;

6.

dringt erop aan dat de deelnemers aan de anticorruptietop in Londen in 2016 de gedane toezeggingen nakomen om de oorzaken van corruptie aan te pakken en de methoden toepassen die nodig zijn om transparantie te bevorderen, en tevens ondersteuning bieden aan degenen die er het meest onder lijden;

7.

herinnert eraan dat de ontwikkeling van een externe EU-strategie inzake corruptiebestrijding van wezenlijk belang is om corruptie en financiële misdrijven doeltreffend te bestrijden;

8.

beklemtoont dat staten hun mensenrechtenverplichtingen moeten nakomen uit hoofde van de bepalingen in het VN-Verdrag tegen corruptie en spoort de landen die dit nog niet hebben gedaan, aan het verdrag te ondertekenen; onderstreept dat staten verantwoordelijk zijn voor het voorkomen van corruptie en uiteindelijk verplicht zijn om negatieve effecten ervan binnen hun rechtsgebied aan te pakken;

9.

erkent de verantwoordelijkheid van politieke belanghebbenden alsook van het bedrijfsleven om de mensenrechten te eerbiedigen en corruptie aan te pakken; benadrukt dat in de strategieën voor corruptiebestrijding een mensenrechtenperspectief moet worden opgenomen teneinde een verplicht en effectief preventief beleid ten uitvoer te leggen dat verband houdt met zaken als transparantie, wetgeving inzake toegang tot openbare informatie, de bescherming van klokkenluiders en externe controle;

10.

beveelt aan dat de EU de steun aan internationale instrumenten uitbreidt om zo de transparantie te verhogen in economische sectoren waar het grootste risico op mensenrechtenschendingen en corruptie bestaat;

11.

steunt de vaststelling van modern, transparant en doeltreffend beleid en rechtskaders voor het beheer van natuurlijke hulpbronnen en is van mening dat dergelijke maatregelen kunnen dienen als krachtig wapen tegen corruptie; is in dit verband ingenomen met het initiatief inzake transparantie van winningsindustrieën, en roept de EU op meer steun te verlenen aan grondstoffenrijke landen bij de tenuitvoerlegging ervan, als krachtig wereldwijd hulpmiddel bij de bevordering van openheid en verantwoordingsplicht ten aanzien van het beheer van inkomsten uit natuurlijke hulpbronnen; is van mening dat de invoering van een doeltreffend rechtskader voor de waarborging van de juiste toepassing van de EITI-beginselen door ondernemingen en andere belanghebbenden die betrokken zijn bij de toeleveringsketens van de olie-, gas- en mijnbouwsectoren een cruciale maatregel is die door de EU moet worden bevorderd;

12.

beveelt aan om bij de aanpak en beteugeling van illegale financiële kapitaalstromen vanuit Afrika bijzondere aandacht te besteden aan die kapitaalstromen die het resultaat zijn van de winning van ertsen en mineralen afkomstig van mijnbouwsites in conflictgebieden;

13.

stelt vast dat corruptie een complex fenomeen is met wortels in tal van economische, politieke, administratieve, sociale en culturele factoren en machtsrelaties, en wijst er dan ook op dat ontwikkelingsbeleid om bij te dragen aan de strijd tegen corruptie niet alleen aandacht moet schenken aan de terugdringing van armoede en ongelijkheid en aan betere integratie, maar ook bevorderend moet zijn voor de mensenrechten, de democratie, de rechtsstaat en openbare sociale voorzieningen, teneinde goed bestuur te stimuleren en sociaal kapitaal, sociale inclusie en sociale cohesie op te bouwen, rekening houdend met specifieke culturele en regionale kenmerken;

14.

benadrukt dat een van de meest doeltreffende manieren om corruptie te voorkomen de beperking van overheidsingrijpen en bureaucratische bemiddeling is, evenals het invoeren van eenvoudigere regelgeving;

Overwegingen over corruptie en mensenrechten in bilaterale betrekkingen van de EU

15.

onderstreept dat het beginsel van lokale en democratische verantwoordelijkheid moet worden geïntegreerd in alle projecten die door bijstandsprogramma's van de EU worden gefinancierd om een minimale transparantienorm te waarborgen; wijst er uitdrukkelijk op dat de externe financiële instrumenten van de EU moeten zijn gebaseerd op corruptiebestrijdingsnormen, op resultaten gebaseerde voorwaardelijkheid, inclusief duidelijke mijlpalen, indicatoren en jaarlijkse voortgangsrapportages, en op toezeggingen van de partnerlanden om zo de absorptie van de financiële EU-steun te verbeteren;

16.

herinnert aan de noodzaak van permanent toezicht op door de EU gefinancierde projecten en de verantwoordingsplicht van de autoriteiten in het begunstigde land wanneer EU-fondsen niet op de juiste wijze worden gebruikt en benadrukt de noodzaak om lokale maatschappelijke organisaties en mensenrechtenactivisten te betrekken bij het toezicht op de tenuitvoerlegging van de contracten; benadrukt voorts dat het noodzakelijk is dat elke contractant die EU-fondsen ontvangt alle vereiste informatie, onder meer inzake economische eigendom en de bedrijfsstructuur, volledig openbaar maakt;

17.

raadt aan dat de EU en andere internationale verstrekkers van subsidies en leningen audits uitvoeren met betrekking tot subsidie-, lenings- en bijstandspakketten en uitgebreid, zorgvuldig onderzoek verrichten bij ontvangende regeringen en organisaties om te voorkomen dat er „huur” wordt betaald aan kleptocratische autoriteiten en organisaties die door hen en hun partners worden gecontroleerd; is in dit verband van mening dat collegiale toetsing moet worden gestimuleerd;

18.

benadrukt het cruciale belang van een corruptiebestrijdingsagenda tijdens het proces van toetredingsonderhandelingen met de EU;

19.

verzoekt de EU om naast mensenrechtenclausules ook een corruptiebestrijdingsclausule op te nemen in overeenkomsten met derde landen, die toezicht, raadpleging en, in laatste instantie, het opleggen van sancties of de opschorting van die overeenkomst vereist in het geval van ernstige en/of systemische corruptie die tot ernstige mensenrechtenschendingen leidt;

20.

roept de EU op beginselen te ontwikkelen voor de bestrijding van grootschalige corruptie als misdrijf in nationale en internationale wetgeving, lopende zaken van straffeloosheid met betrekking tot grootschalige corruptie aan te pakken door strengere handhaving van anticorruptiewetgeving en hervormingen door te voeren om systemische hiaten in nationale rechtskaders te dichten die het mogelijk maken dat de inkomsten van grootschalige corruptie grenzen overschrijden, en aan het toezicht van financiële regelgevers en belastingautoriteiten onttrokken worden;

21.

benadrukt dat er bijzondere aandacht moet worden besteed aan voortdurend en gestructureerd toezicht en beoordeling van de doeltreffende toepassing van het UNCAC in de lidstaten van de EU en landen waarmee de EU een overeenkomst heeft gesloten of voornemens is dat te doen;

22.

vraagt de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden en de lidstaten, gezien het Europese acquis op het gebied van corruptiebestrijding, op internationaal niveau het voortouw te nemen en de strijd tegen corruptie bij partnerlanden van de Unie aan te moedigen;

23.

vraagt de EU om anticorruptiemaatregelen en doeltreffende mechanismen voor publieke deelname en publieke verantwoording te bevorderen, waaronder het recht op toegang tot informatie en de tenuitvoerlegging van open-databeginselen, in alle relevante mensenrechtendialogen en raadplegingen met derde landen en om projecten te financieren die zijn gericht op de invoering, uitvoering en handhaving van deze maatregelen;

24.

benadrukt het belang van opensourceonderzoek met betrekking tot onderzoek in het kader van corruptiebestrijding; verzoekt de EU om organisaties die werken aan opensourceonderzoek en de digitale verzameling van bewijs voor corruptie voldoende te financieren, om zo corrupte functionarissen op te sporen en verantwoordingsplicht te waarborgen;

25.

vraagt de EU onderzoek naar toepassingen voor gedistribueerde grootboeken te financieren, dat kan worden gebruikt voor de transparantie van de verkoop van regeringsactiva, het traceren en volgen van donorgelden in de buitenlandse hulp van de EU en de aanpak van stemfraude;

26.

is ingenomen met de aanhoudende inspanningen in het kader van het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking en het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument voor de oprichting en consolidatie van onafhankelijke en doeltreffende instellingen voor de bestrijding van corruptie;

27.

vraagt de EDEO en de Commissie gezamenlijke programma's voor mensenrechten en corruptiebestrijding op te zetten, met name initiatieven voor de bevordering van de transparantie, de bestrijding van straffeloosheid en de versterking van corruptiebestrijdingsinstanties; is van mening dat deze inspanningen ook de capaciteit van nationale instellingen voor de mensenrechten met een aantoonbare reputatie van onafhankelijkheid en onpartijdigheid om op te treden in corruptiezaken dienen te ondersteunen, onder meer aan de hand van onderzoekscapaciteit om verbanden te leggen tussen corruptie en mensenrechtenschendingen, samenwerking met corruptiebestrijdingsinstanties en doorverwijzingen naar parketten of wetshandhavingsinstanties; verzoekt de Unie en de lidstaten tevens hun programma's voor justitiële samenwerking met derde landen te versterken, teneinde de uitwisseling van goede praktijken en doeltreffende instrumenten in de bestrijding van corruptie te bevorderen;

28.

dringt er bij de EU op aan corruptiebestrijdingsinstellingen die zijn opgericht in derde landen en die beschikken over een aantoonbare reputatie van onafhankelijkheid en onpartijdigheid, zoals de Guatemalteekse Internationale Commissie tegen straffeloosheid (CICIG), te blijven ondersteunen, alsook steun te blijven verlenen aan initiatieven voor het delen van informatie, het uitwisselen van beste praktijken en het verbeteren van capaciteitsopbouw; spoort deze landen aan de instellingen te voorzien van alle noodzakelijke hulpmiddelen, waaronder onderzoeksbevoegdheid, om hun werkzaamheden doeltreffend te kunnen uitvoeren;

29.

vraagt de Commissie en de EDEO meer middelen vrij te maken voor bijstand aan het opzetten en uitvoeren van beschermingsprogramma's ten behoeve van de leden van maatschappelijke organisaties, onder meer corruptiebestrijdingsverenigingen en mensenrechtenbewegingen, journalisten, bloggers en klokkenluiders die corruptiezaken en mensenrechtenschendingen aan het licht brengen en aanklagen; herhaalt eens te meer dat toekomstige actualiseringen van de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers, ontwikkelingssteun of richtsnoeren met betrekking tot de toepassing daarvan uitdrukkelijk moeten verwijzen naar en maatregelen moeten bevatten voor de bevordering van de bescherming van mensenrechten en voor corruptiebestrijding, teneinde het voor mensen makkelijker te maken om, zonder bang te hoeven zijn voor wraakacties, verdachte corruptiepraktijken te melden en steun te verlenen aan gemeenschappen die hier het slachtoffer van zijn; is ingenomen met de onlangs door de Commissie opgestarte raadplegingsprocedure in verband met de bescherming van klokkenluiders; benadrukt dat de focuspunten op het gebied van de mensenrechten in EU-delegaties tevens speciale aandacht moeten besteden aan deze doelgroepen en nauw contact moeten onderhouden met lokale maatschappelijke organisaties en mensenrechtenverdedigers, zodat internationale zichtbaarheid en bescherming worden gewaarborgd en zo tevens veilige kanalen tot stand worden gebracht voor het rapporteren van misstanden;

30.

benadrukt dat toezichthoudende instanties, lokale wetshandhavers en aanklagers met een aantoonbare reputatie van onafhankelijkheid en onpartijdigheid, evenals klokkenluiders en getuigen van specifieke gevallen, allemaal bijstand en steun van de EU moeten kunnen krijgen door middel van vertegenwoordiging ter plaatse en door hen uit te nodigen om deel te nemen aan opleidingsprogramma's in Europa; benadrukt dat deze steun, indien gepast, openbaar moet worden gemaakt;

31.

vraagt de EU-delegaties gebruik te maken van demarches en openbare diplomatie op lokaal en internationaal niveau om gevallen van corruptie en straffeloosheid aan het licht te brengen, met name wanneer deze leiden tot ernstige mensenrechtenschendingen; vraagt de EU-delegaties en de ambassades van de lidstaten voorts om verslagen over corruptie (in de vorm van systemische analyse of specifieke gevallen) op te nemen in hun briefings aan de EDEO en de lidstaten;

32.

beveelt aan dat de EDEO- en EU-delegaties, waar nodig, een specifieke benchmark opnemen over het verband tussen corruptie en mensenrechten in de landenstrategiedocumenten betreffende mensenrechten en democratie en beveelt bovendien aan dat deze kwestie wordt behandeld als één van de prioriteiten voor de speciale vertegenwoordigers van de EU bij de uitvoering van hun taken; dringt er met name bij de EU op aan om corruptie rechtstreeks aan te pakken in de programmering en in landenspecifieke nota's en om eventuele begrotingsondersteuning aan derde landen te koppelen aan concrete hervormingen in de richting van transparantie en andere corruptiebestrijdingsmaatregelen;

33.

beveelt aan dat het Europees Fonds voor democratie en het uitgebreide mechanisme voor mensenrechtenverdedigers van de EU (protectdefenders.eu) zich moeten richten op specifieke programma's om activisten op het gebied van corruptiebestrijding te beschermen die tevens bijdragen aan de bescherming van de mensenrechten;

34.

roept de EU op om klachtenmechanismen in te stellen, zodat personen die door haar externe acties worden getroffen een klacht kunnen indienen over schendingen van mensenrechten en gevallen van corruptie;

35.

herhaalt zijn oproep uit eerdere resoluties dat de EU de sanctielijst in verband met Magnitsky tegen de 32 Russische overheidsfunctionarissen die verantwoordelijk zijn voor de dood van de Russische klokkenluider Sergei Magnitsky zo snel mogelijk moet voorleggen aam de Raad, zodat deze kan worden vastgesteld en er gerichte sancties aan deze functionarissen kunnen worden opgelegd, zoals een EU-breed visumverbod en het bevriezen van de financiële activa die zij bezitten in de Europese Unie;

36.

spoort de EU-lidstaten aan te overwegen wetgeving aan te nemen waarmee duidelijke criteria worden ingevoerd voor het op de zwarte lijst zetten van en het opleggen van soortgelijke sancties aan onderdanen van derde landen en hun gezinsleden die verantwoordelijk zijn voor, medeplichtig zijn aan, verantwoordelijk zijn voor het opdracht geven tot, controleren van of anderszins opdragen van, het plegen van grootschalige corruptiehandelingen, waaronder de onteigening van private of overheidsactiva voor persoonlijk gewin, corruptie in verband met overheidsopdrachten of de winning van natuurlijke hulpbronnen, omkoping of het faciliteren of overdragen van onrechtmatig verkregen activa naar buitenlandse rechtsgebieden; benadrukt dat criteria voor de opname op de lijst moeten zijn opgebouwd op basis van goed gedocumenteerde, convergerende en onafhankelijke bronnen en overtuigend bewijs, waarin ruimte is voor verhaalmechanismen voor de personen waartegen deze gericht zijn; benadrukt dat de lijst openbaar moet zijn zodat zij een bijdrage levert aan de informatie die entiteiten nodig hebben die, op grond van de antiwitwasrichtlijn van de EU (22), onder meer verplicht cliëntenonderzoek moeten verrichten;

37.

roept de EU op om het beginsel van beleidscoherentie voor ontwikkeling na te leven (artikel 208 VWEU), om actief bij te dragen aan de terugdringing van corruptie, en om rechtstreeks en uitdrukkelijk de strijd aan te binden met straffeloosheid via het extern beleid van de Unie;

38.

verzoekt de EU de transparantie en verantwoordingsplicht van haar officiële ontwikkelingshulp te vergroten, teneinde daadwerkelijk te voldoen aan de normen als vastgelegd in het Internationaal Initiatief inzake transparantie van ontwikkelingshulp (IATI) en aan internationaal overeengekomen beginselen inzake doeltreffendheid van ontwikkelingshulp; roept de EU tevens op een sterk holistisch risicobeheersysteem te ontwikkelen om te voorkomen dat ontwikkelingshulp bijdraagt aan corruptie in ontvangende landen, namelijk door begrotingssteun te koppelen aan duidelijke doelstellingen op het vlak van corruptiebestrijding; benadrukt met het oog hierop dat er stevige mechanismen moeten worden ingevoerd om toezicht te houden op de tenuitvoerlegging van begrotingssteun;

39.

verzoekt de Commissie om in het kader van begrotingssteun, met het oog op de uitbanning van corruptie op hoog niveau, aandacht te besteden aan de transparantie van operaties waarbij sprake is van privatisering en transacties van publieke goederen, met name grond, en om deel te nemen aan OESO-steunprogramma's voor ontwikkelingslanden inzake corporate governance van staatsbedrijven;

40.

verzoekt de Commissie ontwikkelingslanden te ondersteunen in hun strijd tegen belastingontduiking en -ontwijking door hen te helpen evenwichtige, efficiënte, billijke en transparante belastingstelsels tot stand te brengen;

41.

blijft erbij dat de EU, als grootste donor ter wereld, methoden moet bevorderen om de verlening van externe hulp door de EU te koppelen aan belastinghervormingen die gericht zijn op meer transparantie, een grotere toegankelijkheid van gegevens en het bevorderen van een gemeenschappelijke aanpak met andere donoren.

42.

benadrukt met name de ingrijpende negatieve gevolgen van corruptie voor de handel en de voordelen daarvan, economische ontwikkeling, investeringen en openbare-aanbestedingsprocedures en dringt er bij de Commissie op aan dit verband in aanmerking te nemen in alle handelsovereenkomsten en daarin afdwingbare mensenrechten- en anticorruptiebepalingen op te nemen;

43.

herinnert eraan dat het handelsbeleid de waarden van de EU als bedoeld in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, namelijk democratie, de rechtsstaat, eerbiediging van de mensenrechten, vrijheden en grondrechten of nog gelijkheid, helpt te beschermen en te bevorderen; onderstreept dat er samenhang moet bestaan tussen het externe en het interne beleid van de Europese Unie, met name op het gebied van corruptiebestrijding; onderstreept dat de Europese wetgevers in dit verband een belangrijke rol te spelen hebben bij het bevorderen van de handelsbetrekkingen, omdat zij moeten vermijden dat die betrekkingen de deur openzetten voor corruptie;

44.

beschouwt handelsovereenkomsten als een essentieel instrument voor de bevordering van anticorruptiemaatregelen en goed bestuur; is ingenomen met de maatregelen die de EU reeds heeft genomen om corruptie te bestrijden in haar handelsbeleid, bijvoorbeeld aan de hand van SAP+, de opneming van hoofdstukken over duurzame ontwikkeling en de opneming van toezeggingen om internationale anticorruptieovereenkomsten met handelspartners te ratificeren; herbevestigt het in de „handel voor iedereen”-strategie genoemde doel om ambitieuze anticorruptiebepalingen op te nemen in alle toekomstige handelsovereenkomsten; pleit er in dit verband voor dat in toekomstige handelsovereenkomsten toezeggingen worden opgenomen voor multilaterale anticorruptieovereenkomsten, zoals het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie en het OESO-verdrag tegen omkoping, en dat bij de herziening van bestaande handelsovereenkomsten in het kader van een alomvattende benadering horizontale bepalingen worden opgenomen;

45.

onderstreept dat de partijen bij handelsovereenkomsten maatregelen moeten nemen om de actieve participatie van de particuliere sector, maatschappelijke organisaties en binnenlandse adviesgroepen bij de tenuitvoerlegging van programma's en bepalingen ter bestrijding van corruptie in internationale handels- en investeringsovereenkomsten te bevorderen; meent dat, zodra een EU-brede regeling van kracht is, de opneming van bepalingen ter bescherming van klokkenluiders in toekomstige handelsovereenkomsten moet worden overwogen;

46.

herinnert eraan hoe belangrijk het is om heldere richtsnoeren en ondersteuning te verstrekken aan bedrijven om doeltreffende anticorruptieprocedures op te zetten met betrekking tot hun verrichtingen, met name voor kmo's, waarvoor speciale bepalingen in handelsovereenkomsten moeten worden opgenomen om hen in staat te stellen corruptie te bestrijden; benadrukt dat er geen pasklare oplossing is voor de naleving van de anticorruptiebepalingen; verzoekt de Commissie om de ontwikkeling van bijstandsprojecten te overwegen voor capaciteitsopbouw op het gebied van corruptiebestrijding, zoals de uitwisseling van beste praktijken en opleidingen om staten en de bedrijfswereld te helpen het hoofd te bieden aan de uitdagingen waarmee zij inzake corruptiebestrijding worden geconfronteerd;

47.

is ingenomen met de inwerkingtreding in februari 2017 van de WTO-overeenkomst inzake handelsbevordering, die voorziet in maatregelen ter bestrijding van corruptie in de mondiale handel; meent evenwel dat de vaststelling of hervorming van wetgeving alleen ontoereikend is en dat de daadwerkelijke toepassing ervan het belangrijkste is; wijst erop dat een herziening van de wetgeving vergezeld moet gaan van opleidingsmaatregelen voor de gerechtelijke diensten, toegang tot informatie voor het publiek en transparantiemaatregelen, en roept de EU-lidstaten op om in hun strijd tegen corruptie samen te werken op deze gebieden; wijst er tevens op dat handelsovereenkomsten kunnen helpen bij het monitoren van binnenlandse hervormingen met betrekking tot het anticorruptiebeleid;

48.

roept de Commissie op te onderhandelen over handhaafbare anticorruptie- en antiwitwasbepalingen in alle toekomstige handelsovereenkomsten, met inbegrip van doeltreffend toezicht op de tenuitvoerlegging van de anticorruptiebepalingen; verzoekt de lidstaten in dit verband de opneming van anticorruptiemaatregelen in de onderhandelingsmandaten te ondersteunen, zoals de Commissie voorstelt in de ontwerpmandaten die zij aan de lidstaten voorlegt; is verheugd dat in het onderhandelingsmandaat voor de vernieuwing van de overeenkomst tussen de EU en Mexico anticorruptiebepalingen zijn opgenomen; verzoekt de Commissie om corruptie te blijven bestrijden door de onderhandelingen over handelsovereenkomsten transparanter te maken en bepalingen op te nemen om de samenwerking op regelgevingsgebied en de integratie van douaneprocedures en mondiale waardeketens te vergroten; meent dat er samenwerkingsclausules moeten worden opgenomen om corruptie aan te pakken, bijvoorbeeld via de uitwisseling van informatie, en dat er administratieve en technische bijstand moet worden verleend met het oog op het delen en bevorderen van beste praktijken die de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten helpen te versterken; moedigt de Commissie aan om duidelijke en relevante voorwaarden en prestatie-indicatoren vast te stellen die een betere beoordeling en demonstratie van de resultaten mogelijk maken;

49.

brengt in herinnering dat het belangrijk is om tijdens de uitvoering van een overeenkomst een voortdurende en regelmatige dialoog met de handelspartners op gang te houden met het oog op de follow-up en degelijke tenuitvoerlegging van de overeenkomst en de anticorruptiebepalingen; herinnert aan het voorstel dat de Commissie in haar „handel voor iedereen”-strategie heeft geformuleerd, om overlegmechanismen in te voeren in gevallen van systematische corruptie en zwak bestuur, en verzoekt de Commissie de opschorting van de voordelen van een overeenkomst te overwegen in dergelijke gevallen van systematische corruptie en niet-naleving van anticorruptiebepalingen of van de internationale normen wat betreft de bestrijding van corruptie, zoals de gemeenschappelijke verslagleggingsnorm en het actieplan inzake grondslaguitholling en winstverschuiving van de OESO, het centrale register van economische eigendom en de FATF-aanbevelingen; verzoekt de Commissie duidelijke en relevante voorwaarden en prestatie-indicatoren vast te stellen die een betere beoordeling en demonstratie van de resultaten mogelijk maken; verzoekt de Commissie verder vastberaden, evenredig en snel te reageren wanneer de begunstigde regering tekortschiet in de nakoming van de aangegane verplichtingen; verzoekt de Commissie om raadplegingsmechanismen met handelspartners op te zetten in gevallen van systeemcorruptie en om te zorgen voor de uitwisseling van expertise om landen te ondersteunen bij de tenuitvoerlegging van anticorruptiemaatregelen.

50.

merkt op dat handelsovereenkomsten bindende en afdwingbare clausules inzake mensenrechten moeten omvatten die waarborgen dat particuliere bedrijven en overheidsinstanties de mensenrechten en de hoogste sociale en milieunormen eerbiedigen, wat van essentieel belang is in de strijd tegen corruptie;

Ontwikkeling van EU-inlichtingen over corruptienetwerken en tussenpersonen

51.

vraagt de EDEO het voortouw te nemen bij de oprichting van taskforces tussen de ambassades van de lidstaten en EU-delegaties in derde landen in het kader waarvan diplomaten gegevens kunnen analyseren en delen over de structuur en werking van lokale corrupte netwerken tot het hoogste machtsniveau en genoeg inlichtingen kunnen verzamelen om te voorkomen dat de EU samenspant met kleptocratische regimes; is van mening dat dergelijke informatie aan EU-instellingen moet worden overgebracht door middel van diplomatieke en veilige kanalen; stelt daarnaast voor dat EU-delegaties en ambassades van de lidstaten nauwe contacten stimuleren met de lokale bevolking, met name door middel van een regelmatige dialoog met daadwerkelijke en onafhankelijke maatschappelijke organisaties, journalisten en mensenrechtenverdedigers, om zo betrouwbare informatie te verzamelen over lokale corruptie, cruciale essentiële personen en gevangen functionarissen;

52.

is van mening dat bedrijven ook aan EU-organen moeten rapporteren wanneer hen wordt gevraagd om steekpenningen en/of wanneer zij verplicht moeten investeren in derde landen via lokale tussenpersonen of met lege vennootschappen als partner;

53.

benadrukt dat, gezien de verzamelde informatie, landenspecifieke richtsnoeren moeten worden gedeeld met de civiele en militaire inzet en EU-donoragentschappen om het bewustzijn te vergroten over de risico's die gepaard gaan met de omgang met lokale contractanten, particuliere beveiligingsbedrijven en dienstverleners, wiens gerechtigden in verband kunnen worden gebracht met mensenrechtenschendingen en corrupte netwerken;

Samenhang tussen intern en extern optreden

54.

is van mening dat de EU uitsluitend een geloofwaardige en invloedrijke leider kan worden op het gebied van corruptiebestrijding als zij de problemen in verband met georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen binnen haar eigen grenzen op adequate wijze aanpakt; betreurt in dit verband dat de Commissie beslist heeft om geen vervolg te geven aan haar EU-corruptiebestrijdingsverslag van 2014 en zo een nieuwe analyse te verstrekken van corruptie in de EU-lidstaten, hetgeen ook het voornemen van de EU om een ambitieuze corruptiebestrijdingsagenda in haar buitenlands beleid te bevorderen geloofwaardiger zou hebben gemaakt; benadrukt dat de Commissie en andere EU-instellingen regelmatige, ambitieuze en grondige verslaglegging en zelfbeoordeling moeten uitvoeren overeenkomstig de bepalingen in het VN-Verdrag tegen corruptie en de bijbehorende beoordelingsmechanismen en nodigt de Commissie uit nader beleid en nadere wetgevingsinitiatieven te presenteren om corruptie te bestrijden en aan te dringen op meer integriteit en transparantie in de lidstaten;

55.

merkt op dat de decriminalisering van corruptie in eender welke lidstaat de geloofwaardigheid van het overheidsbeleid zou verkleinen en bovendien het vermogen van de EU om aan te dringen op een wereldwijde ambitieuze corruptiebestrijdingsagenda zou uithollen; ondersteunt nauwere samenwerking tussen de EU-lidstaten en de Europese Rekenkamer;

56.

herhaalt zijn verzoek aan de EU-lidstaten om hun strafwetgeving waar nodig te wijzigen, om rechtsbevoegdheid in te stellen voor nationale aanklagers en rechtbanken om de misdrijven omkoping of verduistering van publieke middelen te onderzoeken en voor de rechter te brengen, ongeacht de plaats waar het misdrijf is gepleegd, zolang als de opbrengsten van deze criminele activiteiten zich in de betreffende lidstaat bevinden of daar zijn witgewassen, of de persoon een „nauwe band” heeft met de lidstaat, namelijk via staatsburgerschap, verblijf of economische eigendom van een bedrijf met een hoofdzetel of met dochterondernemingen in de lidstaat;

Bijdrage van de EU aan een op mensenrechten gebaseerde benadering van de corruptiebestrijding op multilaterale fora

57.

verzoekt de lidstaten in de VN een discussie op gang te brengen over de versterking van de normen inzake onafhankelijkheid en de mandaten van corruptiebestrijdingsinstanties, en daarbij gebruik te maken van de ervaring van het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten, het Internationaal coördinatiecomité van nationale mensenrechteninstellingen en VN-organen, meer bepaald het Mensenrechtencomité, met betrekking tot nationale instellingen voor de mensenrechten (beginselen van Parijs);

58.

benadrukt dat de verbanden tussen corruptiebestrijdingsinstanties en nationale instellingen voor de mensenrechten moeten worden versterkt, op basis van het mandaat van laatstgenoemden om corruptie aan te pakken als een mogelijke oorzaak van directe en indirecte mensenrechtenschendingen;

59.

herinnert aan zijn verzoek aan de EU-lidstaten om de instelling van een speciale VN-rapporteur voor financiële criminaliteit, corruptie en mensenrechten met een uitgebreid mandaat te steunen, met inbegrip van een doelstellingsgericht plan en een periodieke beoordeling van de door de lidstaten genomen corruptiebestrijdingsmaatregelen; vraagt de lidstaten om het voortouw te nemen bij de mobilisatie van steun bij de lidstaten van het HRC, en om gezamenlijk een resolutie in te dienen die dit mandaat tot stand brengt;

60.

dringt erop aan dat de VN een normatief instrument inzake illegale geldstromen instelt met het oog op grotere doeltreffendheid;

61.

beklemtoont dat de nationale en internationale communicatie- en bewustmakingscampagnes inzake corruptie om de deelname van burgers te vergroten een extra impuls moeten krijgen om te benadrukken dat corruptie negatieve gevolgen heeft voor de mensenrechten en onder andere leidt tot sociale ongelijkheid, een gebrek aan sociale rechtvaardigheid en toegenomen armoede; spoort de EU aan te zorgen voor de ontwikkeling en uitvoering van specifieke programma's inzake het bestaande straf- en procesrecht en verhaalmechanismen; benadrukt dat het onderwijs en onpartijdige, onafhankelijke openbare informatie een cruciale rol vervullen in het bijbrengen van sociale vaardigheden en integriteitsbeginselen die het algemeen belang dienen en bijdragen aan de rechtsstaat en de sociale en economische ontwikkeling van een samenleving;

62.

beveelt aan om het onderzoek van corruptie als oorzaak van mensenrechtenschendingen, en als gevolg van mensenrechtenschendingen en een zwakke rechtsstaat, op te nemen in de universele periodieke doorlichting als manier om corruptie aan te pakken en transparantie en beste praktijken te bevorderen; benadrukt de rol die het maatschappelijk middenveld kan vervullen door aan dit proces bij te dragen;

63.

dringt aan op een verdieping van de internationale afspraken om de aanpak van corruptie tot prominent onderdeel te maken van de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen van de VN als mechanisme voor de bestrijding van armoede wereldwijd;

Corruptie en mensenhandel

64.

is bezorgd dat mensensmokkel kan worden gefaciliteerd door de corruptie van actoren die beschikken over verschillende toevertrouwde bevoegdheidsniveaus, zoals de politie, douanebeambten, grensbewakingsautoriteiten en immigratiediensten die mensenhandel kunnen negeren, tolereren, daaraan kunnen deelnemen of dit kunnen organiseren;

65.

benadrukt in dit verband het belang van corruptiebestrijdingsmaatregelen, zoals het bevorderen van transparantie en verantwoordingsplicht binnen overheden, door het invoeren van een algemeen mechanisme om corruptie te bestrijden en een betere coördinatie te waarborgen van strategieën voor de bestrijding van mensenhandel;

66.

onderstreept de prominente rol die kan worden gespeeld door een gendergevoelige aanpak wanneer beleid voor de bestrijding van corruptie binnen mensenhandel wordt ontwikkeld;

Bedrijfsleven en mensenrechten

67.

spoort alle lidstaten van de VN en met name de EU-lidstaten aan om de VN-richtsnoeren inzake het bedrijfsleven en de mensenrechten volledig toe te passen en daarbij specifieke toezeggingen te doen betreffende corruptiebestrijdingsmaatregelen in hun nationale actieplan voor de mensenrechten (zoals vereist in het actieplan van de EU voor mensenrechten en democratie) of om specifieke wetgeving inzake de bestrijding van omkoping vast te stellen;

68.

is verheugd over het feit dat enkele nationale actieplannen van EU-lidstaten verwijzen naar corruptie, en stelt in dit verband specifieke maatregelen voor ter voorkoming en bestraffing van corrupte praktijken en omkopingen die kunnen leiden tot mensenrechtenschendingen; beveelt aan dat de EU aanvullende maatregelen steunt om de vaststelling en tenuitvoerlegging van codes en normen op het gebied van naleving en omkopings- en corruptiebestrijding binnen afzonderlijke bedrijven te bevorderen, en dat dat ondernemingen die inschrijven op overheidsopdrachten een solide code voor omkopings- en corruptiebestrijding moeten hebben ingevoerd, evenals beginselen voor goed bestuur op het gebied van belastingen; is van mening dat misbruik van overheidsfondsen, onrechtmatige verrijking of omkoping moeten worden bestraft met specifieke aanvullende sancties in het kader van het strafrecht, in het bijzonder wanneer zij rechtstreeks leiden tot mensenrechtenschendingen die worden veroorzaakt door corrupte handelingen;

69.

is ingenomen met de herziene jaarrekeningrichtlijn met betrekking tot de bekendmaking van niet-financiële informatie en informatie inzake diversiteit (23) door bepaalde grote ondernemingen en groepen, onder meer over hun inspanningen in verband met de mensenrechten en corruptiebestrijding; spoort bedrijven aan om alle desbetreffende informatie bekend te maken in overeenstemming met de richtsnoeren die binnenkort door de Commissie worden uitgegeven;

70.

hernieuwt zijn oproep aan alle staten en de EU, om op actieve en constructieve wijze betrokken te zijn bij de lopende werkzaamheden van de intergouvernementele werkgroep van de VN inzake transnationale ondernemingen en andere zakelijke bedrijven met betrekking tot de mensenrechten teneinde zo een juridisch bindend instrument te kunnen vaststellen om wanneer zich mensenrechtenschendingen, waaronder schendingen als gevolg van corruptie, voordoen deze te kunnen voorkomen, te onderzoeken, schadeloosstelling te eisen en te beschikken over toegang tot verhaalsmogelijkheden; roept staten al het nodige te doen om civiele rechtsvorderingen voor geleden schade mogelijk te maken jegens degenen die corrupte handelingen uitvoeren, in overeenstemming met artikel 35 van het VN-Verdrag tegen corruptie;

71.

verzoekt de EU en haar lidstaten de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen te hanteren;

Landroof en corruptie

72.

blijft bezorgd over de situatie ten aanzien van landroof als gevolg van corrupte praktijken door ondernemingen, buitenlandse investeerders, nationale en internationale actoren van de staat, functionarissen en autoriteiten; benadrukt dat corruptie landroof vaak mogelijk maakt door middel van gedwongen uitzetting door, onder andere, derden de onrechtmatige controle over land te verlenen zonder toestemming van de mensen die op dat land wonen;

73.

benadrukt dat onderzoek uitwijst dat corruptie wijdverspreid is bij landbeheer en in toenemende mate alle fases van landtransacties aantast, met een uitgebreide reeks nadelige effecten op de mensenrechten tot gevolg, variërend van gedwongen ontheemding van gemeenschappen zonder toereikende vergoeding tot het vermoorden van landbeschermers (24); stelt bovendien met bezorgdheid vast dat er een risico bestaat dat mensenrechtenschendingen zullen toenemen, gezien de stijgende vraag naar voedsel, brandstoffen en grondstoffen en steeds grootschaligere investeringen in grond in ontwikkelingslanden;

74.

wijst erop dat er een cruciale rol is weggelegd voor de financiële sector om corrupte praktijken te voorkomen die met name landroof in de hand werken; wijst er nogmaals op dat banken en financiële instellingen moeten instaan voor „cliëntenonderzoek” ter bestrijding van witwaspraktijken die verband houden met corruptie, en erop moeten toezien dat de investeerders die ze ondersteunen doeltreffende zorgvuldigheidsmaatregelen op het vlak van mensenrechten nemen; verzoekt de EU en haar lidstaten te eisen dat nadere gegevens over grondaankopen van bedrijven in derde landen worden bekendgemaakt, en meer steun te geven aan ontwikkelingslanden om te zorgen voor een doeltreffende tenuitvoerlegging van de vrijwillige richtsnoeren voor verantwoord beheer van bodemgebruik, visserij en bosbouw (VGGT) als een manier om corruptie in grondtransacties aan te pakken;

Verkiezing en werking van democratisch verkozen organen

75.

beklemtoont dat een einde maken aan ernstig misbruik dat de democratie en politieke processen verstoort een van de doelstellingen van de corruptiebestrijding moet zijn en dat de bevordering van een onafhankelijk, onpartijdig en doeltreffend gerechtelijk apparaat een andere doelstelling is; roept op tot de versterking van politieke partijen in hun rol als kanalen van democratische vertegenwoordiging en politieke participatie door op efficiënte wijze te worden toegerust; wijst erop dat in dit verband de regulering van politieke financiering, waaronder de identificatie van donoren en andere financieringsbronnen centraal staan in het behoud van de democratie;

76.

merkt bezorgd op dat verkiezingsfraude en corruptie in verband met verkiezingsprocessen en de werking van verkozen representatieve instanties en vergaderingen het vertrouwen in de democratische instellingen sterk ondermijnen en de politieke en burgerrechten verzwakken aangezien zij een gelijke en billijke vertegenwoordiging onmogelijk maken en doordat zij de aard van de rechtsstaat ter discussie stellen; wijst op de positieve rol van waarnemingsmissies bij verkiezingen en de bijdrage die zij leveren aan het deugdelijke verloop van verkiezingen en de hervorming van kieswetten; stimuleert verdere samenwerking met gespecialiseerde internationale organen, zoals de Raad van Europa of de OVSE op dit gebied;

77.

wijst uitdrukkelijk op de specifieke noodzaak om de hoogst mogelijke ethische en transparantienormen te betrachten bij de werking van internationale organisaties en regionale vergaderingen die belast zijn met de bescherming en bevordering van de democratie, de mensenrechten en de rechtsstaat, door instellingen en beroepen over de hele wereld aan elkaar te koppelen en zo capaciteit op te bouwen en een gedeelde cultuur van integriteit te bevorderen; benadrukt de noodzaak van de bevordering van transparante praktijken door gedragscodes en specifieke transparantiemaatregelen uit te werken om eventuele fraude of eventueel wangedrag te voorkomen en te onderzoeken;

78.

benadrukt hoe noodzakelijk het is om lobbyen streng te reguleren in overeenstemming met de beginselen van openheid en transparantie, om zo te waarborgen dat alle belangengroepen gelijke toegang hebben tot besluitvormers en om een eind te maken corruptie en het risico op mensenrechtenschendingen; verzoekt de EU en de lidstaten om alle vormen van verborgen, onethisch en illegaal lobbyen te identificeren en veroordelen; verzoekt de EU om transparante processen voor besluitvorming en wetgeving te bevorderen, zowel in de lidstaten als in betrekkingen met derde landen;

79.

spreekt, naar aanleiding van de recente „Azerbaijani Laundromat”-onthullingen, zijn krachtige afkeuring uit over pogingen van Azerbeidzjan en andere autocratische regimes in derde landen om Europese besluitvormers via illegale middelen te beïnvloeden; dringt aan op een alomvattend parlementair onderzoek naar bovengenoemde aantijgingen en, in bredere zin, naar de invloed die deze regimes uitoefenen; dringt erop aan dat het Parlement robuuste maatregelen treft ter voorkoming van dergelijke corruptiegevallen, die de geloofwaardigheid en legitimiteit van de werkzaamheden van het Parlement, onder meer op het gebied van mensenrechten, ondermijnen;

Grote sportevenementen en verbanden met mensenrechtenschendingen en corruptie

80.

blijft zich zorgen maken over ernstige mensenrechtenschendingen, onder meer van het arbeidsrecht, en corruptie op hoog niveau in verband met grote internationale sportevenementen en de bijbehorende grootschalige infrastructuurprojecten; moedigt samenwerking aan tussen sportbestuurslichamen en internationale corruptiebestrijdingsinstanties en ngo's teneinde te komen tot transparante en controleerbare toezeggingen inzake de mensenrechten door de organisatoren van grote sportevenementen en degenen die zich inschrijven om gastheer te zijn; benadrukt dat deze criteria deel moeten uitmaken van de gunningscriteria voor het optreden als gastheer van dergelijke evenementen;

81.

is van mening dat ook grote niet-gouvernementele internationale sportfederaties inspanningen ter bestrijding van corruptie moeten leveren en deze inspanningen moeten intensiveren, en meent dat niet-gouvernementele internationale sportfederaties moeten erkennen dat zij verantwoordelijkheid dragen voor de naleving van de mensenrechten; pleit er daarom voor dat de met corruptiebestrijding belaste overheidsinstanties meer bevoegdheden krijgen voor het onderzoeken en bestraffen van gevallen van corruptie bij grote niet-gouvernementele sportfederaties;

82.

is van mening dat corruptie op hoog niveau in sportbesturen, matchfixing, verwerving, goedkeuringsdeals, de selectie van locaties, illegaal gokken en doping, evenals de betrokkenheid van de georganiseerde misdaad, de geloofwaardigheid van sportorganen heeft beschadigd;

83.

is van mening dat integriteit in de sport kan bijdragen aan de wereldwijde ontwikkelingsagenda en internationaal goed bestuur;

Belastingparadijzen

84.

dringt aan op de toepassing van een nultolerantiebeleid ten aanzien van belastingparadijzen en het witwassen van geld, op het verscherpen van de internationale transparantienormen en spoort aan tot nauwere internationale samenwerking om de economische eigendom van geheimzinnige lege vennootschappen en trusts vast te stellen die worden gebruikt als kanalen voor belastingontduiking, fraude, illegale handel, kapitaalstromen en witwassen, en die profiteren van corruptie;

85.

is groot voorstander van de uitvoering van openbare verslagleggingsnormen per land in Europa en in derde landen, waarbij multinationals verplicht moeten worden om verslagen in te dienen met financiële basisgegevens voor elk rechtsgebied waarin zij actief zijn om corruptie en belastingontduiking te voorkomen;

86.

herinnert aan de verantwoordelijkheid van de EU bij de bestrijding van belastingontduiking door transnationale ondernemingen en personen en bij de aanpak van de illegale geldstromen uit ontwikkelingslanden die hun mogelijkheden om gebruik te maken van voldoende hulpbronnen om te voldoen aan mensenrechtenverplichtingen belemmeren;

87.

is verheugd over initiatieven onder leiding van Europa om een wereldwijde uitwisseling te ontwikkelen van informatie over economisch eigendom om de doeltreffendheid van de Common Reporting Standards te verhogen die kunnen helpen bij het aan het licht brengen van financiële vergrijpen;

88.

stimuleert wereldwijde samenwerking om gestolen activa op te sporen en deze veilig terug te bezorgen aan de rechtmatige eigenaren; herhaalt dat de EU de plicht heeft om derde landen te helpen onrechtmatig verkregen activa terug te krijgen die zijn verborgen in de financiële systemen van de EU-lidstaten en in vastgoed en om de daders, essentiële personen en tussenpersonen te vervolgen; dringt er bij de EU op aan deze kwestie die zeer relevant is in derde landen die door een democratiseringsproces gaan, voorrang te verlenen, met name door juridische belemmeringen en het gebrek aan bereidheid van financiële centra om samen te werken, aan te pakken; benadrukt in dit verband het belang van het loskoppelen van de inbeslagname van activa afkomstig van veroordelingen in de verzoekende staat ten behoeve van de verstrekking van wederzijdse juridische bijstand en de voortzetting van vervolging, indien er sprake is van voldoende bewijs van vergrijpen;

89.

herinnert eraan dat corruptie sterk verband houdt met activiteiten als witwaspraktijken, belastingontduiking en illegale handel; benadrukt in dit verband dat transparantie de hoeksteen moet vormen van alle corruptiebestrijdingsstrategieën;

90.

benadrukt dat de EU in alle relevante internationale fora prioriteit moet geven aan de bevordering van de strijd tegen belastingparadijzen, het bankgeheim en witwassen, van de opheffing van excessief beroepsgeheim, en van de verwezenlijking van openbare verslaglegging per land door alle multinationals en openbare registers van de begunstigde eigenaren van ondernemingen; wijst erop dat de meeste van de hulpmiddelen voor de bestrijding van belastingontduiking en -ontwijking geschikt zijn om corruptie en het witwassen van geld te bestrijden;

Vrijheid van de media

91.

onderstreept het grote belang van onafhankelijke media, online zowel als offline, bij de bestrijding van corruptie en het aanklagen van mensenrechtenschendingen; verzoekt de Commissie om de mogelijke negatieve effecten van wetten inzake laster in derde landen aan te pakken en tegen te gaan en herhaalt zijn oproep aan alle lidstaten om te overwegen laster niet langer strafbaar te stellen en uitsluitend civiele procedures te gebruiken om de reputatie van personen te beschermen; onderstreept dat digitale veiligheid een belangrijk onderdeel is van de bescherming van activisten; beveelt ten sterkste aan dat de transparantie in verband met de eigenaren en sponsors van media moet worden gegarandeerd aan de hand van nationale wetgeving;

92.

verlangt dat in de internationale betrekkingen tussen de EU en derde landen meer nadruk wordt gelegd op de eerbiediging van de vrijheid van de media; is van mening dat politieke dialoog die de EU voert, alsook de samenwerking die zij onderhoudt met derde landen teneinde mediahervormingen te waarborgen open, transparant en onderworpen aan toezicht moeten zijn; dringt er in dit verband bij de EU op aan te waarborgen dat EU-projecten in derde landen onder meer gericht zijn op de instandhouding van de vrijheid van de media en de betrokkenheid van maatschappelijke organisaties; verzoekt de EU om openlijk de invoering van wetgeving waarmee beperkingen worden opgelegd aan de vrijheid van de media en de activiteiten van maatschappelijke organisaties, te veroordelen;

93.

stimuleert de waarden van een open en veilig internet bij het verhogen van het bewustzijn van corrupte praktijken van personen, organisaties en regeringen en uit zijn bezorgdheid dat degenen die trachten online vrijheden te beperken dat doen om verantwoordingsplicht te voorkomen;

94.

dringt erop aan dat openbare aanbestedingen eerlijk, verantwoordelijk, open en transparant verlopen om diefstal en misbruik van het geld van de belastingbetaler te voorkomen en aan het licht te brengen;

95.

wijst erop dat de EU in alle fora voor dialoog met derde landen, waaronder bilaterale fora, moet benadrukken hoe belangrijk het is om het recht op toegang tot openbare informatie in stand te houden; benadrukt met name de noodzaak om normen vast te stellen die zowel de meest volledige als de snelst mogelijke openbare toegang waarborgen tot dergelijke informatie, aangezien de snelheid van de toegang van groot belang is bij inspanningen om mensenrechten in stand te houden en corruptie te bestrijden; verzoekt de EU om de toegang tot openbare informatie zowel in de lidstaten als in derde landen te bevorderen;

o

o o

96.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Europese Centrale Bank.

(1)  https://www.unodc.org/unodc/en/treaties/CAC/

(2)  http://www.oecd.org/daf/anti-bribery/ConvCombatBribery_ENG.pdf

(3)  http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/HTML/?uri=LEGISSUM:l33601&from=NL

(4)  http://www.un.org/ga/search/view_doc.asp?symbol=A/RES/70/1&Lang=E

(5)  http://www.eib.org/attachments/strategies/anti_fraud_policy_20130917_en.pdf

(6)  http://www.ohchr.org/Documents/Publications/GuidingPrinciplesBusinessHR_EN.pdf

(7)  http://www.consilium.europa.eu/en/press/press-releases/2016/06/20-fac-business-human-rights-conclusions/

(8)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0405.

(9)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0403.

(10)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0310.

(11)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0408.

(12)  PB C 265 van 11.8.2017, blz. 59.

(13)  PB C 407 van 4.11.2016, blz. 81.

(14)  PB C 208 van 10.6.2016, blz. 89.

(15)  PB C 181 van 19.5.2016, blz. 2.

(16)  https://www.unodc.org/documents/corruption/WG-Prevention/Art_6_Preventive_anti-corruption_bodies/JAKARTA_STATEMENT_en.pdf

(17)  http://nhri.ohchr.org/EN/AboutUs/Governance/Resolutions/A.HRC.RES.33.15%20EN.pdf

(18)  http://www.ohchr.org/EN/HRBodies/HRC/RegularSessions/Session28/Documents/A_HRC_28_73_ENG.doc

(19)  http://www.eods.eu/library/AU_Convention%20on%20Combating%20Corruption_2003_EN.pdf

(20)  https://www.unglobalcompact.org/what-is-gc/mission/principles

(21)  http://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/STUD/2016/579319/EPRS_STU%282016%29579319_EN.pdf

(22)  PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73.

(23)  PB L 330 van 15.11.2014, blz. 1.

(24)  Olivier De Schutter, ‘Tainted Lands: „Tainted Lands. Corruption in Large-Scale Land Deals”, in opdracht van International Corporate Accountability Roundtable en Global Witness (november 2016). https://www.globalwitness.org/en/campaigns/land-deals/tainted-lands-corruption-large-scale-land-deals/


Donderdag 14 september 2017

20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/99


P8_TA(2017)0348

Cambodja, met name de zaak Kem Sokha

Resolutie van het Europees Parlement van 14 september 2017 over Cambodja, en met name de zaak van Kem Sokha (2017/2829(RSP))

(2018/C 337/13)

Het Europees Parlement,

gezien zijn eerdere resoluties over Cambodja,

gezien de lokale verklaringen van de EU van 5 september 2017 over de sluiting van de krant Cambodia Daily, van 30 juni 2017 over de vrijlating van vijf mensenrechtenverdedigers en van 22 februari 2017 over de politieke situatie in Cambodja, en de verklaringen van de woordvoerder van de delegatie van de EU van 3 september 2017 en 25 augustus 2017 over de beperkingen van de politieke vrijheid in Cambodja,

gezien het verslag van 5 september 2016 en de verklaring van 18 augustus 2017 van de speciale rapporteur van de VN over de mensenrechtensituatie in Cambodja,

gezien de slotopmerkingen van het Mensenrechtencomité van de Verenigde Naties van 27 april 2015 over het tweede periodieke verslag over Cambodja,

gezien het verslag van maart 2017 van de ASEAN-parlementsleden voor mensenrechten,

gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 10 december 1948,

gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966,

gezien de EU-richtsnoeren over mensenrechtenverdedigers van 2008,

gezien de samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Cambodja van 1997,

gezien het Verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht,

gezien de door de Algemene Vergadering van de VN op 8 maart 1999 aangenomen resolutie betreffende het recht en de verantwoordelijkheid van personen, groeperingen en maatschappelijke instanties voor de bevordering en bescherming van universeel erkende mensenrechten en fundamentele vrijheden,

gezien de vredesakkoorden van Parijs van 1991, waar de toezegging tot eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in Cambodja, ook door de internationale ondertekenaars, is verankerd in artikel 15,

gezien de grondwet van Cambodja, met name artikel 41 waarin de rechten en vrijheden van meningsuiting en vergadering zijn verankerd, artikel 35 over het recht van politieke participatie en artikel 80 over parlementaire onschendbaarheid,

gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat er in Cambodja steeds meer arrestaties plaatsvinden van politieke oppositieleden, mensenrechtenactivisten en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld;

B.

overwegende dat de Cambodjaanse oppositieleider Kem Sokha op 3 september 2017 werd gearresteerd en dat daarbij blijkbaar geen waarborgen voor een eerlijk proces, met inbegrip van de eerbiediging van zijn parlementaire onschendbaarheid, in acht zijn genomen;

C.

overwegende dat Kem Sokha wordt beschuldigd van „samenzwering met buitenlanders” op grond van artikel 443 van het Cambodjaanse strafwetboek, wat door de stedelijke rechtbank van Phnom Penh als een daad van verraad wordt beschouwd; overwegende dat hij tot 30 jaar gevangenisstraf kan worden veroordeeld;

D.

overwegende dat Kem Sokha naar verluidt zonder aanhoudingsbevel is gearresteerd en geen toegang heeft gehad tot een advocaat; overwegende dat hij is aangeklaagd op basis van een video van een toespraak die hij in 2013 heeft gehouden en die sindsdien voor iedereen toegankelijk is; overwegende dat mensenrechtenorganisaties hun bezorgdheid hebben geuit over het feit dat verklaringen van de Cambodjaanse regering zijn recht op een eerlijk proces en het vermoeden van onschuld in gevaar brengen;

E.

overwegende dat Hun Sen, de voormalige bevelhebber van het Rode Khmer-leger en de huidige premier, al meer dan 30 jaar aan de macht is; overwegende dat Sam Rainsy, de voormalige voorzitter van de belangrijkste oppositiepartij, de Cambodia National Rescue Party (CNRP), zich nog steeds in een zelfopgelegde ballingschap bevindt als gevolg van eerdere vervolgingen op grond van verzonnen, politiek geïnspireerde beschuldigingen;

F.

overwegende dat de CNRP bij de gemeenteraadsverkiezingen van 4 juni 2017 aanzienlijke vooruitgang heeft geboekt ten opzichte van 2012, ondanks fundamentele tekortkomingen in het verkiezingsproces, met name de intimidatie van vrije media en kritische burgers, het ontbreken van eerlijke toegang tot radio en televisie voor de oppositie, controle van verkiezingsgerelateerde instellingen door de regeringspartij, doodsbedreigingen tegen oppositiekandidaten en het ontbreken van een onafhankelijk mechanisme voor geschillenbeslechting; overwegende dat de parlementsverkiezingen gepland zijn voor juli 2018;

G.

overwegende dat twee andere parlementsleden van de oppositie eveneens gevangen zijn genomen en ten minste acht anderen strafrechtelijk worden vervolgd; overwegende dat elf leden en aanhangers van de oppositiepartij momenteel een gevangenisstraf uitzitten van zeven tot twintig jaar wegens verzonnen aanklachten betreffende het leiden van of deelnemen aan een opstand in het kader van een demonstratie in juli 2014;

H.

overwegende dat het Cambodjaanse parlement in 2017 amendementen heeft aangenomen op de wet inzake politieke partijen, op grond waarvan partijen kunnen worden ontbonden als hun leiders strafrechtelijk zijn veroordeeld; overwegende dat het Cambodjaanse Ministerie van Binnenlandse Zaken over uitgebreide bevoegdheden beschikt om politieke partijen op grond van vage criteria op te schorten; overwegende dat de Cambodjaanse premier Hun Sen er op 11 september 2017 heeft mee gedreigd de CNRP te ontbinden als zij haar gevangen leider Kem Sokha blijft steunen;

I.

overwegende dat er een aanhoudingsbevel is uitgevaardigd voor de leider van de jongerenafdeling van de CNRP;

J.

overwegende dat de arrestatie van Kem Sokha heeft plaatsgevonden tegen de achtergrond van toenemende beperkingen voor ngo's, mensenrechtenorganisaties en het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van fiscale en regelgevende steekproeven, intimidatie en bedreigingen van geweld; overwegende dat de internationale gemeenschap zware kritiek heeft geuit op de wet inzake verenigingen en niet-gouvernementele organisaties (LANGO) van 2015 omwille van de ruime en willekeurige bevoegdheden om ngo's te onderdrukken;

K.

overwegende dat de afgelopen weken een aanzienlijk aantal radiostations die programma's van andere gerenommeerde radiostations uitzenden, is gesloten; overwegende dat deze stations door de regering zijn gesloten wegens schendingen zoals „het uitzenden van externe programma's zonder hiervoor toestemming te hebben gevraagd”; overwegende dat de sluiting ervan de toegang tot onafhankelijke media-uitzendingen, met name buiten Phnom Penh, sterk beperkt; overwegende dat deze onafhankelijke mediakanalen berichten over politiek gevoelige onderwerpen zoals corruptie, illegale houtkap en schendingen van de mensenrechten;

L.

overwegende dat in april 2016 vijf mensenrechtenverdedigers van de Cambodjaanse mensenrechten- en ontwikkelingsvereniging (ADHOC) meer dan 400 dagen werden vastgehouden op beschuldiging van omkoping in verband met een zaak tegen Kem Sokha, en dat zij momenteel hun proces afwachten; overwegende dat de landeigendomsrechtenactivist Tep Vanny herhaaldelijk door de autoriteiten is aangevallen en lastiggevallen en momenteel een gevangenisstraf uitzit wegens politiek gemotiveerde aanklachten;

M.

overwegende dat de Cambodia Daily, een onafhankelijke krant die in 1993 werd opgericht, op 4 september 2017 noodgedwongen moest sluiten nadat zij een belastingaanslag van 6,3 miljoen USD had ontvangen;

N.

overwegende dat de Cambodjaanse regering op 23 augustus 2017 de uitzetting op grond van de LANGO-wet heeft aangekondigd van het niet-gouvernementele, in de VS gevestigde Nationaal Democratisch Instituut (NDI), en zijn internationaal personeel heeft bevolen het land binnen de zeven dagen te verlaten;

O.

overwegende dat de Cambodjaanse regering onlangs de Situation Room, een consortium van ngo's die als verkiezingswaarnemer hebben samengewerkt, aan een onderzoek heeft onderworpen wegens vermeende schending van de nieuwe wet inzake niet-gouvernementele groepen en omdat het als basis zou dienen voor een mogelijke „kleurrevolutie” om de regering omver te werpen;

1.

spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over het verslechterende klimaat voor politici van de oppositie en mensenrechtenactivisten in Cambodja en veroordeelt alle daden van geweld en politiek gemotiveerde aanklachten tegen hen en de willekeurige detenties, ondervragingen, vonnissen en veroordelingen van deze personen;

2.

veroordeelt met klem de arrestatie van de voorzitter van de CNRP, Kem Sokha, op grond van een aantal beschuldigingen die politiek gemotiveerd lijken te zijn; dringt aan op de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van Kem Sokha, op de intrekking van alle aanklachten tegen hem en op het beëindigen van de bedreigingen van arrestatie tegen andere parlementsleden van de oppositie;

3.

betreurt de publieke verklaringen van de premier en hoge ambtenaren over de vermeende schuld van Kem Sokha, die het vermoeden van onschuld en het recht op een eerlijk proces, waarop hij volgens de Cambodjaanse en internationale mensenrechtenwetgeving recht heeft, schenden; roept de premier op om de parlementaire onschendbaarheid van parlementsleden te beschermen;

4.

dringt er bij de Cambodjaanse autoriteiten op aan het aanhoudingsbevel en alle aanklachten tegen oppositieleider en parlementslid Sam Rainsy in te trekken, alsook andere oppositieleiders en mensenrechtenverdedigers die zijn veroordeeld, aangeklaagd en opgesloten, met name parlementslid Um Sam An, senator Hong Sok Hour en landeigendomsrechtenactivist Tep Vanny, vrij te laten en de aanklachten tegen hen in te trekken;

5.

dringt er bij de Cambodjaanse regering op aan de vrijheid van meningsuiting en de mediavrijheid in het land te waarborgen, waarbij alle fiscale of andere kwesties via een eerlijke rechtsbedeling moeten worden opgelost; dringt er bij de regering op aan de gesloten radiostations weer in gebruik te nemen; spreekt zijn bezorgdheid uit over de sluiting, zonder een eerlijke rechtsbedeling, van het Nationaal Democratisch Instituut (NDI);

6.

dringt er bij de Cambodjaanse regering op aan bij alle genomen maatregelen een eerlijke rechtsbedeling te waarborgen, met inbegrip van het recht om beroep in te stellen, en het recht op vrijheid van vereniging en meningsuiting te eerbiedigen;

7.

verzoekt de Cambodjaanse regering te werken aan de versterking van de democratie en de rechtsstaat, en de mensenrechten en de fundamentele vrijheden te eerbiedigen, wat ook inhoudt dat de grondwettelijke bepalingen die pluralisme en vrijheid van vereniging en meningsuiting garanderen, ten volle moeten worden nageleefd;

8.

herinnert de Cambodjaanse regering eraan dat zij haar verplichtingen en verbintenissen met betrekking tot de democratische beginselen en de fundamentele mensenrechten moet nakomen, die een essentieel onderdeel vormen van de samenwerkingsovereenkomst;

9.

spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de aanhoudende landroof en de recente invoering door de Cambodjaanse regering van een beperkte en gedeeltelijke compensatieregeling; roept de Cambodjaanse regering op de dialoog met partners, waaronder de Europese Unie en het maatschappelijk middenveld, te hervatten teneinde een alomvattende en inclusieve compensatie vast te stellen;

10.

benadrukt dat een geloofwaardig democratisch proces in de aanloop naar de parlementsverkiezingen van juli 2018 een klimaat vergt waarin politieke partijen, het maatschappelijk middenveld en de media hun legitieme rol zonder angst en zonder te worden blootgesteld aan bedreigingen of willekeurige beperkingen kunnen vervullen;

11.

dringt er bij de Cambodjaanse regering op aan de aanbevelingen van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN uit te voeren en zich op zinvolle wijze in te zetten voor het komende verslag van de speciale VN-rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Cambodja;

12.

benadrukt het belang van EU- en internationale verkiezingswaarnemingsmissies en de bijdrage die deze leveren aan eerlijke en vrije verkiezingen; verzoekt de Cambodjaanse nationale kiescommissie (NEC) en de bevoegde overheidsinstanties ervoor te zorgen dat alle kiesgerechtigden, met inbegrip van arbeidsmigranten en gedetineerden, toegang hebben tot en voldoende tijd hebben om gebruik te maken van de registratiemogelijkheden;

13.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Europese Dienst voor extern optreden, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de regering en het parlement van Cambodja.

20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/102


P8_TA(2017)0349

Gabon, onderdrukking van de oppositie

Resolutie van het Europees Parlement van 14 september 2017 over Gabon: onderdrukking van de oppositie (2017/2830(RSP))

(2018/C 337/14)

Het Europees Parlement,

gezien zijn eerdere resoluties over Gabon, met name de resolutie van 2 februari 2017 over de crisis van de rechtsstaat in de Democratische Republiek Congo en in Gabon (1),

gezien de gezamenlijke verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) en de commissaris voor internationale samenwerking en ontwikkeling, Neven Mimica, van 24 september 2016 naar aanleiding van de bekendmaking door het Grondwettelijk Hof van Gabon van de officiële resultaten van de presidentsverkiezingen van 2016,

gezien de persmededeling van de Afrikaanse Unie van 1 september 2016 waarin het geweld wordt veroordeeld en wordt opgeroepen tot vreedzame oplossing van het conflict dat na de verkiezingen in Gabon is uitgebroken,

gezien de conclusies van de Raad van juni 2017 over een vernieuwde impuls voor het partnerschap Afrika-EU,

gezien de gezamenlijke verklaring van de woordvoerders van de VV/HV, Federica Mogherini, en de commissaris voor Internationale Samenwerking en Ontwikkeling, Neven Mimica, van 11 september 2016 over Gabon,

gezien de verklaring die de EU op 9 maart 2017 tijdens de 34e vergadering van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties heeft afgelegd onder punt 2 van de interactieve dialoog met de Hoge Commissaris,

gezien Resolutie 359 (LIX) 2016 van de Afrikaanse Commissie voor de rechten van de mens en de volkeren over de mensenrechtensituatie in de Republiek Gabon van 4 november 2016,

gezien de grondwet van Gabon,

gezien de herziene Partnerschapsovereenkomst van Cotonou,

gezien het Afrikaans Handvest van de rechten van de mens en de volkeren van juni 1981,

gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van december 1966,

gezien het eindverslag van de EU-verkiezingswaarnemingsmissie,

gezien het Afrikaans Handvest voor democratie, verkiezingen en bestuur,

gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat het vermoeden is geuit dat bij de presidentiële verkiezingen in Gabon in 2016 fraude is gepleegd; overwegende dat in de dagen na de verkiezingen het parlement van Congo in brand werd gestoken, diverse demonstranten zijn gedood en honderden personen zijn gearresteerd; overwegende dat de veiligheidssituatie momenteel weer redelijk stabiel is, maar dat er in het hele land nog altijd sprake is van grote politieke en maatschappelijke spanningen en dat de economische situatie bovendien slecht is;

B.

overwegende dat eerbiediging van de grondwet een van de beginselen is waarop een democratie gebaseerd is, en dat dit beginsel de grondslag vormt van de staat, overheidsinstellingen en de rechtsstaat; overwegende dat vreedzame, geloofwaardige en transparante verkiezingen in Gabon een belangrijke bijdrage hadden kunnen leveren aan het realiseren van democratische vooruitgang en wisseling van de macht in de Centraal-Afrikaanse regio; overwegende dat de parlementsverkiezingen in Gabon, die aanvankelijk gepland stonden voor december 2016, al twee keer zijn uitgesteld, en nu gepland staan voor april 2018, na de daarvoor in de grondwet gestelde termijn;

C.

overwegende dat in Gabon met name tijdens de gewelddadigheden na de verkiezingen in augustus 2016 arrestaties, moorden en gedwongen verdwijningen plaatsvonden, zoals gemeld door verschillende internationale en non-gouvernementele organisaties; overwegende dat er in Gabon sprake is van een toename van politiek geweld, met name in de hoofdstad Libreville, waar volgens berichten diverse huizen van leden van de politieke oppositie zijn aangevallen;

D.

overwegende dat de autoriteiten zich schuldig maken aan onderdrukking van leden van de oppositie en maatschappelijke organisaties die zich tegen de heersende macht verzetten; overwegende dat mensenrechtengroeperingen onophoudelijk berichten over de verslechterende situatie op het gebied van de mensenrechten, de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering en daarbij onder meer melding maken van excessief geweld tegen vreedzame demonstranten, willekeurige arrestaties en opsluiting, en rechtszaken om politieke redenen;

E.

overwegende dat het regime van Ali Bongo er zowel voor als na de verkiezingen van 2016 veelvuldig van is beschuldigd zich schuldig te maken aan mensenrechtenschendingen, zoals willekeurige arrestaties, het langdurig gevangen houden van mensen in onmenselijke omstandigheden, martelingen, buitengerechtelijke executies en gedwongen verdwijningen van burgers en journalisten die zich verzetten tegen het regime of de herverkiezing van president Ali Bongo;

F.

overwegende dat Gabon partij is bij het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning, bezig is de bepalingen van dit verdrag in nationaal recht om te zetten en gehouden is om de Verenigde Naties in te lichten over de vooruitgang die sinds de ratificatie van het verdrag in 2011 is geboekt en over de gebeurtenissen na de verkiezingen van 2016; overwegende dat het VN-Comité inzake gedwongen verdwijningen de situatie in Gabon momenteel evalueert en onderzoekt of het land op het gebied van de tenuitvoerlegging van het verdrag vooruitgang boekt;

G.

overwegende dat president Ali Bongo in het kader van de aanpak van de crisis naar aanleiding van zijn herverkiezing het startschot heeft gegeven voor een nationale dialoog, waaraan volgens premier Emmanuel Issoze Ngondet wordt deelgenomen door vertegenwoordigers van 1 200 groepen uit het maatschappelijk middenveld en ongeveer 50 politieke partijen; overwegende dat de besprekingen in dit kader worden geboycot door Jean Ping en andere vooraanstaande oppositieleiders;

H.

overwegende dat presidentskandidaat Jean Ping op 18 augustus 2017 een oproep heeft gedaan tot burgerlijke ongehoorzaamheid en de Gabonese bevolking heeft aangespoord de president af te zetten;

I.

overwegende dat de laatste weken tientallen mensen gevangen zijn genomen wegens deelname aan vreedzame niet-toegestane demonstraties ter ondersteuning van Jean Ping, en dat een aantal van hen nog altijd gevangen zit;

J.

overwegende dat op 2 september 2017 werd besloten dat de leider van de politieke oppositie en oud-presidentskandidaat Jean Ping en de leiders van meer dan twintig oppositiepartijen het land niet mochten verlaten, zonder dat zij van deze beperking op de hoogte werden gesteld en zonder dat er een lijst werd gepubliceerd van de namen van de personen waarop dit besluit betrekking had; overwegende dat deze maatregel op 8 september 2017 weer werd ingetrokken;

K.

overwegende dat de regering het politieke tegenstanders die de overwinning van Ali Bongo betwisten, heeft verboden in het openbaar en via particuliere media te spreken;

L.

overwegende dat er bij Franse rechtbanken zaken aanhangig zijn gemaakt tegen een aantal vooraanstaande Gabonezen wegens mensenrechtenschendingen en wederrechtelijke verrijking;

M.

overwegende dat het Franse openbaar ministerie onlangs een onderzoek heeft afgerond naar investeringen van onrechtmatig verkregen vermogensbestanddelen uit Gabon in Frankrijk en in dat kader goederen in beslag heeft genomen ter waarde van tussen de 50 en 60 miljoen EUR, een en ander na klachten die waren ingediend door de Franse tak van Transparency International en een Gabonees; overwegende dat uit dit onderzoek is gebleken dat er ook op een bankrekening die door de familie Bongo werd gebruikt om spullen mee te kopen 1,3 miljoen EUR is overgemaakt;

N.

overwegende dat de EU-verkiezingswaarnemingsmissie (EOM), die door de Gabonese regering was uitgenodigd om toezicht te houden op de presidentsverkiezingen, in haar eindverslag heeft geconcludeerd dat het tijdens het verkiezingsproces, en met name bij de consolidatie van de verkiezingsuitslag en tijdens de beroepsprocedure, heeft ontbroken aan transparantie; overwegende dat de EOM heeft vastgesteld dat deze misstanden twijfel oproepen over de integriteit van het consolidatieproces van de verkiezingsuitslag en de einduitslag van de verkiezingen;

1.

herinnert eraan dat Gabon zich er in het kader van de overeenkomst van Cotonou toe heeft verbonden de democratie, de beginselen van de rechtsstaat en de mensenrechten, waaronder de vrijheid van meningsuiting, vrijheid van vergadering en toegang tot de media, behoorlijk bestuur en transparantie met betrekking tot politieke functies, te eerbiedigen;

2.

wijst Gabon op zijn plichten en verantwoordelijkheden als partij, waaronder de verplichting om duidelijke en concrete informatie te verstrekken over de hervormingen die sinds de ratificatie zijn doorgevoerd, over het geweld na de verkiezingen en over maatregelen die getroffen zijn om de waarheid boven tafel te krijgen en te waarborgen dat de personen die hiervoor verantwoordelijk zijn voor de rechter moeten verschijnen;

3.

wijst op de belangrijke rol van de oppositie in een democratische samenleving; veroordeelt ten zeerste de druk en intimidatie waaronder de oppositie in Gabon te lijden heeft; acht het onacceptabel dat een aantal leiders van de Gabonese oppositie, waaronder Jean-Ping die kandidaat was tijdens de verkiezingen van 2016, tijdelijk het recht om het land te verlaten is ontzegd; wijst erop dat deze maatregel volgens de Gabonese wet alleen mag worden opgelegd aan personen tegen wie een strafrechtelijk onderzoek loopt; vindt deze maatregel daarom arbitrair;

4.

spreekt zijn afkeuring uit over het feit dat de oppositie, mensenrechtenactivisten en journalisten voortdurend te maken hebben met bedreigingen, aanvallen, geweld, ernstige beperkingen en intimidaties; dringt er bij de autoriteiten op aan het recht van de oppositie op het voeren van vreedzaam protest te eerbiedigen en alle personen die nog ten onrechte gevangen zitten vrij te laten, een eind te maken aan de vijandelijkheden, intimidatie en vervolging van de oppositie en concrete maatregelen te nemen om de vrijheid van meningsuiting te waarborgen;

5.

spoort de regering van Gabon aan om het kiesstelsel zo snel mogelijk grondig te hervormen en daarbij rekening te houden met de aanbevelingen van de EU-EOM, om te komen tot een beter en volledig transparant en geloofwaardig kiesstelsel; benadrukt dat de Gabonese autoriteiten volledig en oprecht moeten samenwerken met alle relevante nationale en internationale belanghebbenden, om ervoor te zorgen dat de volgende parlementsverkiezingen, die al lang hadden moeten plaatsvinden, volledig transparant en geloofwaardig zijn en gehouden worden in een vrije, democratische, inclusieve en vreedzame omgeving;

6.

is ervan op de hoogte dat er momenteel tussen de EU en Gabon een intensieve politieke dialoog wordt gevoerd, overeenkomstig de bepalingen van de Overeenkomst van Cotonou; dringt er bij alle betrokken partijen op aan in dit kader ten volle samen te werken en te streven naar tastbaar succes;

7.

heeft bedenkingen ten aanzien van de inclusiviteit en dus van de geloofwaardigheid en relevantie van de nationale dialoog waartoe de regering de aanzet heeft gegeven; merkt op dat Jean Ping en zijn partij „Coalition pour la Nouvelle République” niet aan de dialoog willen deelnemen;

8.

gelooft dat een duidelijk politiek antwoord op de huidige grote politieke en maatschappelijke verdeeldheid in Gabon nodig is om de stabiliteit van het land te bewaren, het vertrouwen van de Gabonese burgers te versterken en de overheidsinstanties daadwerkelijk legitimiteit te verlenen; dringt aan op een internationaal onderzoek, onder leiding van de VN, naar de verkiezingen en de misstanden die sindsdien hebben plaatsgevonden, om te bepalen hoe er een politieke dialoog tot stand kan worden gebracht aan de hand waarvan de crisissituatie tot een einde kan worden gebracht en de democratische rechten van het Gabonese volk kunnen worden gewaarborgd;

9.

dringt er, vanwege de sterke en historische banden van dat land met Gabon, met name bij Frankrijk op aan om zijn politieke en economische invloed te gebruiken om druk uit te oefenen op de Gabonese regering en binnen de EU-instellingen in dit kader een constructieve rol te spelen;

10.

verzoekt de delegatie van de Europese Unie in Gabon alle ontwikkelingen in Gabon nauw te blijven volgen en gebruik te maken van alle passende middelen en instrumenten en de intensieve politieke dialoog om de tenuitvoerlegging van de belangrijkste elementen van de overeenkomst van Cotonou te bevorderen en pro-democratische krachten te steunen;

11.

verzoekt de VV/HV, de Commissie en de lidstaten om hun beleid ten aanzien van Gabon te heroverwegen en na te denken over gerichte sancties voor de personen die verantwoordelijk zijn voor de verkiezingsfraude en de gewelddadigheden die in de nasleep daarvan in Gabon hebben plaatsgevonden;

12.

dringt er nogmaals bij de regering van Gabon op aan een gerechtelijk en strafrechtelijk stelsel te realiseren dat waarborgt dat arrestaties en veroordelingen evenredig zijn aan het gepleegde strafbare feit;

13.

verzoekt de regering om concrete maatregelen te nemen naar aanleiding van de bezorgdheid van de internationale gemeenschap en een snel werkend, daadwerkelijk inclusief, transparant en onpartijdig adviesforum voor dialoog in het leven te roepen; verzoekt ook de oppositie de haalbaarheid daarvan te onderzoeken;

14.

dringt er bij alle politieke actoren op aan zich verantwoordelijk op te stellen en zich te beheersen en zich met name te onthouden van het aanzetten tot geweld;

15.

verzoekt de deelnemers van de volgende top EU-Afrika in Abidjan om de situatie in Gabon op de agenda te plaatsen en Gabon te wijzen op zijn verplichtingen op het gebied van de mensenrechten, democratie en de rechtsstaat;

16.

is tevreden over het onderzoek dat in Frankrijk loopt naar de onrechtmatig verkregen vermogensbestanddelen uit Gabon en hoopt dat alle personen die zich bezig hebben gehouden met illegale activiteiten voor de rechter zullen moeten verschijnen; dringt aan op maximale transparantie met betrekking tot de 1,3 miljoen EUR die is overgemaakt naar een Franse bankrekening die gekoppeld kan worden aan de familie Bongo;

17.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Afrikaanse Unie, de president en het parlement van Gabon, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de VN-Mensenrechtenraad en de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU.

(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0017.


20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/106


P8_TA(2017)0350

Laos, met name de zaken Somphone Phimmasone, Lod Thammavong en Soukane Chaithad

Resolutie van het Europees Parlement van 14 september 2017 over Laos, met name de zaken Somphone Phimmasone, Lod Thammavong en Soukane Chaithad (2017/2831(RSP))

(2018/C 337/15)

Het Europees Parlement,

gezien zijn eerdere resoluties over Laos,

gezien de uitkomst van de achtste bijeenkomst van het Gemengd Comité EU-Democratische Volksrepubliek Laos, die op 17 februari 2017 in Vientiane plaatsvond,

gezien de verklaring die de delegatie van de Europese Unie bij de Democratische Volksrepubliek Laos op 3 mei 2017, Wereldpersvrijheiddag, in Vientiane heeft afgelegd,

gezien de verklaring van de VN over mensenrechtenverdedigers van 1998,

gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 10 december 1948,

gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966,

gezien de samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en de Democratische Volksrepubliek Laos van 1 december 1997,

gezien het Handvest van de ASEAN,

gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat in maart 2017 drie Laotiaanse werknemers, de heer Somphone Phimmasone, de heer Soukane Chaithad en mevrouw Lod Thammavong, tot gevangenisstraffen van 12 tot 20 jaar en tot boetes ten belope van het equivalent van duizenden euro's zijn veroordeeld vanwege het op sociale media uiten van kritiek op de regering in verband met vermeende gevallen van corruptie, ontbossing en mensenrechtenschendingen, terwijl zij werkten in Thailand; overwegende dat de drie er ook van werden beschuldigd in december 2015 voor de ambassade van Laos in Thailand aan een antiregeringsdemonstratie te hebben deelgenomen;

B.

overwegende dat de staatstelevisie op 25 mei 2016 beelden van Phimmasone, Chaithad en Thammavong op het hoofdbureau van politie in Vientiane heeft laten zien; overwegende dat de nieuwsberichten zeiden dat de drie waren gearresteerd voor het in gevaar brengen van de nationale veiligheid door sociale media te gebruiken om de reputatie van de regering schade toe te brengen;

C.

overwegende dat de heer Sombath Somphone, een activist van het maatschappelijk middenveld, in 2012 door de politie van Vientiane werd opgepakt en dat sindsdien niets meer van hem is vernomen; overwegende dat ook omtrent het lot van ondernemer Sompawn Khantisouk, een in 2017 verdwenen milieuactivist, sindsdien volledige radiostilte heerst; overwegende dat de heer Bounthanh Thammavong, een Pools staatsburger, in 2015 tot vier-en-een-halfjaar gevangenisstraf is veroordeeld voor het online uiten van kritiek op de regering;

D.

overwegende dat de handelingsvrijheid van het maatschappelijk middenveld in Laos sterk ingeperkt is; overwegende dat Laos in 2016 voorzitter van ASEAN was, maar weigerde de traditionele parallelle bijeenkomst van organisaties van het maatschappelijk middenveld toe te staan, waardoor het People's Forum van ASEAN gedwongen was in plaats daarvan in Oost-Timor te vergaderen;

E.

overwegende dat de regering van Laos nauwelijks iets heeft gedaan om verbetering aan te brengen in de slechte mensenrechtensituatie, waaronder in de behandeling van minderheden, en de vrijheid van meningsuiting, van vereniging en van vreedzame vergadering ernstig blijft inperken; overwegende dat de regels inzake een eerlijke procesgang nog altijd met voeten worden getreden, dat het justitieel apparaat onverminderd corrupt is en dat mensenrechtenschendingen nog steeds ongestraft blijven;

F.

overwegende dat de Laotiaanse autoriteiten doorgaan met het intimideren en onderdrukken van religieuze minderheden, met name christenen; overwegende dat er talrijke gevallen bekend zijn van inbeslagname van eigendommen, van het in brand steken van kerken en woningen, alsook van fysiek geweld tegen christenen in verband met het vieren van Kerstmis, en om mensen te dwingen het christelijke geloof af te zweren;

G.

overwegende dat Laos het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning weliswaar ondertekend, maar niet geratificeerd heeft;

H.

overwegende dat het in Laos aan mediapluriformiteit ontbreekt en dat de media onder strikt overheidstoezicht staan; overwegende dat de mediawet van 2008 in november 2016 is gewijzigd, waarbij de mogelijkheden om in de media kritiek te uiten op het beleid van de regering verder werden ingeperkt, en journalisten werden verplicht hun werk vóór publicatie aan een regeringscensor voor te leggen;

I.

overwegende dat de regering van Laos in 2014 een decreet heeft uitgevaardigd houdende een verbod op het online uiten van kritiek op de regering en de regerende Revolutionaire Volkspartij van Laos;

1.

veroordeelt met klem de aan Somphone Phimmasone, Soukane Chaithad en Lod Thammavong opgelegde gevangenisstraffen, en dringt aan op hun onmiddellijke invrijheidstelling;

2.

stelt bezorgd vast dat hun veroordeling kan worden toegevoegd aan een lijst van arrestaties en gedwongen verdwijningen van activisten en demonstranten die kritiek hadden op kwesties uiteenlopend van landgeschillen tot vermeende gevallen van corruptie en machtsmisbruik;

3.

roept de regering van Laos nogmaals op een eind te maken aan de intimidatie, willekeurige arrestatie en detentie van mensenrechtenverdedigers, onafhankelijke journalisten en activisten van het maatschappelijk middenveld, en het recht van vrijheid van meningsuiting en van vereniging te eerbiedigen, en de rechten van minderheden te respecteren; herinnert Laos aan zijn internationale verplichtingen uit hoofde van de door dat land geratificeerde mensenrechtenverdragen;

4.

verzoekt de regering van Laos met klem zich aan haar internationale verplichtingen te houden en het recht van vrijheid van meningsuiting en van vreedzame vergadering te vrijwaren, en het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning, dat het land in 2008 heeft ondertekend, te ratificeren;

5.

maakt zich ernstige zorgen over de grote aantallen mensenrechtenschendingen, waaronder de gedwongen verdwijningen en het feit dat de regels inzake een eerlijke procesgang vaak niet in acht worden genomen; verzoekt de Laotiaanse autoriteiten hun internationale mensenrechtenverplichtingen te eerbiedigen door onverwijld duidelijkheid te verschaffen over hetgeen er gebeurd is met ten minste tien vermiste personen, waaronder Sombath Somphone en Sompawn Khantisouk, en in detail uitleg te geven over hetgeen gevangengenomen activisten ten laste wordt gelegd en wat er voor bewijs tegen hen voorligt;

6.

dringt aan op transparante, grondige en onpartijdige onderzoeken naar alle onopgeloste gedwongen verdwijningen, de openbaarmaking van informatie betreffende hun verblijfplaats, alsook op vervolging van de verantwoordelijken;

7.

veroordeelt de vervolging van religieuze minderheden, met name christenen; verzoekt de regering alle tegen christenen gerichte activiteiten onmiddellijk te stoppen, en degenen die voor de brandstichtingen en het geweld verantwoordelijk zijn voor het gerecht te brengen;

8.

verzoekt de autoriteiten van Laos gespecialiseerde VN-agentschappen en vertegenwoordigers van humanitaire organisaties onvoorwaardelijke toegang tot het land te verlenen, zodat zij politieke gevangenen kunnen bezoeken en alle etnische en religieuze minderheden kunnen ontmoeten;

9.

verzoekt de regering van Laos maatregelen te nemen voor het bevorderen van een uit meerdere partijen bestaand politiek systeem, en de weg vrij te maken voor individuen die zich zonder de goedkeuring van de Revolutionaire Volkspartij van Laos verkiesbaar willen stellen;

10.

steunt de inspanningen gericht op het vergroten van de toegang tot het internet in Laos; spoort de regering van Laos aan een voor de vrijheid van meningsuiting gunstig klimaat tot stand te brengen, en te stoppen met het monitoren en controleren van individuen online; verzoekt de regering in dit verband met klem de wet op het voorkomen en bestrijden van cybercriminaliteit van 2015 van zijn repressieve elementen te ontdoen;

11.

verzoekt de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid de regering van Laos op zo kort mogelijke termijn aan te spreken op het lot van Somphone Phimmasone, Lod Thammavong en Soukane Chaithad; verzoekt de EU-delegatie bij de Democratische Volksrepubliek Laos de mensenrechtensituatie in het land nauw in de gaten te houden en, in concreto, aanwezig te zijn bij eventuele processen tegen Phimmasone, Thammavong en Chaithad, en de gevallen van zich in gevangenschap bevindende en vermiste individuen bij de autoriteiten van Laos onder de aandacht te blijven brengen;

12.

verzoekt de EDEO deze kwesties hoog op de agenda te zetten van de toekomstige bijeenkomsten van het Gemengd Comité EU-Democratische Volksrepubliek Laos, alsmede van de volgende bijeenkomst van de top Azië-Europa (ASEM), die in 2018 in Brussel zal plaatsvinden;

13.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de regering en het parlement van Laos, de secretaris-generaal van ASEAN, en de VN-Mensenrechtenraad.

20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/109


P8_TA(2017)0351

Myanmar, met name de situatie van de Rohingya

Resolutie van het Europees Parlement van 14 september 2017 over Myanmar, met name de situatie van de Rohingya (2017/2838(RSP))

(2018/C 337/16)

Het Europees Parlement,

gezien zijn eerdere resoluties over Myanmar en over de situatie van de Rohingya-moslims, met name die van 7 juli 2016 (1) en 15 december 2016 (2), en zijn resoluties van 16 maart 2017 over de prioriteiten van de EU voor de zittingen van de VN-Mensenrechtenraad in 2017 (3) en 13 juni 2017 over staatloosheid in Zuid- en Zuidoost-Azië (4),

gezien de conclusies van de Raad van 20 juni 2016 over de EU-strategie voor Myanmar/Birma,

gezien de gezamenlijke mededeling van 1 juni 2016 van de Commissie en vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (vv/hv) aan het Europees Parlement en de Raad, getiteld „Elementen voor een strategie van de EU ten aanzien van Myanmar/Birma: een speciaal partnerschap voor democratie, vrede en welvaart” (JOIN(2016)0024),

gezien de verklaring van de vv/hv, Federica Mogherini, van 30 maart 2016 over de aantreding van de nieuwe regering van de Unie van Myanmar,

gezien de verklaring van de woordvoerder van de vv/hv van 2 december 2016 over de recente escalatie van geweld in Myanmar en de verklaring van 6 september 2017 van de vv/hv over de situatie in de deelstaat Rakhine,

gezien het gezamenlijke persbericht van 25 november 2016 over de derde mensenrechtendialoog EU-Myanmar,

gezien de conclusies van de Raad van 4 december 2015 over staatloosheid,

gezien de recente briefings van het bureau van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten (OHCHR) en de Speciaal Rapporteur van de VN over de mensenrechtensituatie in Myanmar van respectievelijk 29 en 18 november 2016, over de verslechterende mensenrechtensituatie in de noordelijke deelstaat Rakhine,

gezien het verslag van de OHCHR van 20 juni 2016 getiteld „Situatie van de mensenrechten van Rohingya-moslims en andere minderheden in Myanmar” en het verslag van de Speciaal Rapporteur van de VN over de mensenrechtensituatie in Myanmar van 18 maart 2016,

gezien het VN-verdrag van 1951 betreffende de status van vluchtelingen en het aanvullende protocol hierbij van 1967,

gezien het Verdrag betreffende de status van staatlozen van 1954 en het Verdrag tot beperking der stateloosheid van 1961,

gezien het mondiaal actieplan 2014-2024 van november 2014 van het vluchtelingenagentschap van de VN (UNHCR) om een einde te maken aan stateloosheid,

gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) van 1948,

gezien het eindrapport van de missie van de Speciaal Rapporteur van de VN over de mensenrechtensituatie in Myanmar, Yanghee Lee, van 20 januari 2017, waarin geconcludeerd wordt dat „de situatie momenteel slechter is dan op enig ander moment in de afgelopen paar jaar”,

gezien het eindrapport van de Adviescommissie inzake de deelstaat Rakhine van augustus 2017,

gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, beide van 1966,

gezien het Handvest van de Associatie van Zuidoost-Aziatische Staten (ASEAN),

gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat volgens het vluchtelingenagentschap van de VN (UNHCR) meer dan 300 000 Rohingya-moslims de afgelopen twee weken gevlucht zijn voor het geweld in de deelstaat Rakhine en hun toevlucht hebben gezocht in Bangladesh;

B.

overwegende dat er in de deelstaat Rakhine in Myanmar ongeveer een miljoen Rohingya's wonen, een overwegend islamitische minderheid die het slachtoffer is van onderdrukking en aanhoudende ernstige schendingen van de mensenrechten, zoals bedreiging van hun leven en veiligheid, het ontzeggen van het recht op gezondheid en onderwijs, dwangarbeid, seksueel geweld en beperking van hun politieke rechten;

C.

overwegende dat de Rohingya's officieel staatloos zijn sinds de Birmese staatsburgerschapswet van 1982, die heeft geleid tot een ernstige inperking van hun bewegingsvrijheid en hen ertoe dwingt om in kampen te wonen;

D.

overwegende dat een groep Rohingya-opstandelingen op 25 augustus 2017 politieposten en een militaire basis in de deelstaat Rakhine hebben aangevallen; overwegende dat dit heeft geleid tot een groot militair tegenoffensief, met ernstige en grootschalige schendingen van de mensenrechten, zoals moord, verkrachting en foltering; overwegende dat mensenrechtenorganisaties, met name Human Rights Watch, aan de hand van satellietbeelden hebben gerapporteerd dat er grootschalige vernielingen van huizen en andere gebouwen hebben plaatsgevonden in delen van de noordelijke deelstaat Rakhine, die momenteel ontoegankelijk is voor ngo's en onafhankelijke waarnemers;

E.

overwegende dat het leger volgens de huidige grondwet van Myanmar niet aan civiel toezicht is onderworpen en veel macht heeft over de regering en op het gebied van nationale veiligheid;

F.

overwegende dat de mensen die wegvluchten uit Myanmar, waaronder veel vrouwen en kinderen, via verraderlijke routes moeten reizen, waarbij zij beschoten worden, over gevaarlijke paden moeten trekken, honger lijden en geen medische bijstand krijgen; overwegende dat tientallen mensen tijdens de reis zijn omgekomen; overwegende dat personeel van de kustwacht van Bangladesh minstens 20 lijken van vluchtelingen heeft gevonden;

G.

overwegende dat Bangladesh een klacht heeft ingediend tegen de autoriteiten van Myanmar wegens het leggen van landmijnen over een deel van de grens met Bangladesh, om te voorkomen dat Rohingya-moslims die het geweld ontvluchten, kunnen terugkeren;

H.

overwegende dat internationaal personeel van de VN en internationale ngo's geen toegang krijgen tot de door het conflict getroffen gebieden en dat de VN-agentschappen niet in staat zijn om de Rohingya's humanitaire hulp te verstrekken, zoals voedsel, water en medicijnen;

I.

overwegende dat de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten, Zeid Ra'ad Al-Hussein, op 10 september 2017 heeft verklaard dat de situatie in Myanmar „een schoolvoorbeeld van etnische zuiveringen lijkt”;

J.

overwegende dat China en Rusland in maart 2017 de aanneming van een verklaring van de VN-Veiligheidsraad over de situatie van de Rohingya-minderheid in Myanmar geblokkeerd hebben;

1.

veroordeelt met klem alle aanslagen in de deelstaat Rakhine; maakt zich ernstig zorgen over de toenemende ernst en omvang van de mensenrechtenschendingen, zoals moorden, felle botsingen, vernietiging van civiel eigendom en de ontheemding van honderdduizenden burgers;

2.

dringt er bij de militaire en veiligheidstroepen met klem op aan onmiddellijk te stoppen met het vermoorden, intimideren en verkrachten van Rohingya en het platbranden van hun huizen;

3.

herinnert eraan dat de autoriteiten van Myanmar de plicht hebben om zonder onderscheid alle burgers te beschermen tegen geweld, een onderzoek in te stellen naar ernstige schendingen van de mensenrechten en de schuldigen te vervolgen, in overeenstemming met de normen en verplichtingen op het gebied van de mensenrechten;

4.

verzoekt de autoriteiten van Myanmar onmiddellijk ongehinderde toegang te verlenen aan onafhankelijke waarnemers, internationale mensenrechtenorganisaties, journalisten en andere internationale waarnemers, alsook aan de Verenigde Naties, met name de VN-onderzoeksmissie die de UNHRC in maart heeft ingesteld, opdat beschuldigingen van ernstige mensenrechtenschendingen door alle partijen op onafhankelijke en onpartijdige wijze kunnen worden onderzocht;

5.

verzoekt dringend om humanitaire hulporganisaties toegang te verlenen tot alle conflictgebieden en ontheemden, zonder onderscheid, zodat hulpverleners mensen die in gevaar verkeren kunnen bijstaan;

6.

verzoekt de regering van Myanmar onmiddellijk alle landmijnen op de grens met Bangladesh op te ruimen;

7.

verzoekt de regering van Myanmar, en staatsadviseur Aung San Suu Kyi in het bijzonder, om elke aansporing tot godsdienst- of rassenhaat ondubbelzinnig te veroordelen en maatschappelijke discriminatie en vijandigheid jegens de Rohingya-minderheden te bestrijden; verzoekt de regering van Myanmar voorts om het universele recht van vrijheid van godsdienst of geloofsovertuiging te eerbiedigen; herinnert de staatsadviseur eraan om aan te dringen op tenuitvoerlegging van de aanbevelingen uit het eindverslag van de Adviescommissie inzake Rakhine, die op haar eigen verzoek werd ingesteld; betreurt de dramatische verslechtering van de situatie sinds de woordvoerder van de partij van mevrouw Suu Kyi op 18 mei 2015 verklaarde dat de regering van Myanmar het staatsburgerschap van de Rohingya-minderheid zou herstellen;

8.

herinnert de winnares van de Sacharovprijs 1990, Aung San Suu Kyi, eraan dat die prijs wordt toegekend aan personen die onder meer de mensenrechten verdedigen, de rechten van minderheden beschermen en het internationaal recht eerbiedigen; wijst erop dat moet overwogen of de Sacharovprijs kan worden ingetrokken wanneer de winnaar ervan na de toekenning van de prijs die criteria schendt;

9.

erkent dat Bangladesh zich bij deze humanitaire ramp inspant om de bescherming van honderdduizenden Rohingya-vluchtelingen te faciliteren; moedigt de autoriteiten van Bangladesh en andere buurlanden krachtig aan om alle mensen die het geweld in de deelstaat Rakhine ontvluchten toe te laten en het beginsel van non-refoulement te eerbiedigen; verzoekt de Commissie en de lidstaten meer financiële en materiële steun te verlenen aan die vluchtelingen;

10.

herinnert aan zijn aanbeveling dat de regeringen van de landen die Rohingya-vluchtelingen opnemen nauw samenwerken met de UNHCR, die de technische expertise heeft om vluchtelingenstatus te screenen en het mandaat om vluchtelingen en stateloze burgers te beschermen; verzoekt de EU en de VN om de buurlanden daarbij te helpen;

11.

roept de ASEAN en de regeringen van de landen in de regio ertoe op onmiddellijk actie te ondernemen om meer druk uit te oefenen op de regering van Myanmar om een einde te maken aan alle rechtenschendingen en alle burgers in de deelstaat Rakhine te beschermen, en steun te verlenen aan allen die op de vlucht zijn;

12.

steunt de pogingen om een intensiever politiek proces van de grond te krijgen dat gebaseerd is op de uitvoering van de aanbevelingen van Annan; verzoekt de Veiligheidsraad en de Algemene Vergadering van de VN doeltreffende diplomatieke en politieke maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de regering van Myanmar haar verplichtingen jegens de Rohingya-minderheid nakomt door bescherming en toegang tot hulp te waarborgen; verzoekt in dit verband om een resolutie van de Algemene Vergadering en de Veiligheidsraad waarin de rechtenschendingen veroordeeld worden, aangedrongen wordt op toegang tot Rakhine en gevraagd wordt dat alle partijen verantwoording afleggen over de ernstige schendingen van het internationaal recht; dringt er tevens op aan dat in de VN-Mensenrechtenraad van september 2017 een resolutie wordt aangenomen waarbij het mandaat van de onderzoeksmissie wordt verlengd;

13.

verzoekt China en andere internationale en regionale spelers alle kanalen aan te wenden om aan te dringen op beëindiging van de gruweldaden en op een vreedzame oplossing;

14.

verzoekt de vv/hv en de lidstaten van de EU hun druk op de regering en het leger van Myanmar fors op te voeren opdat zij een eind maken aan de rechtenschendingen, volledig samenwerken met de onderzoekers van de VN en met internationale humanitaire agentschappen en zorgen dat er verantwoording wordt afgelegd voor ernstige schendingen van het internationaal recht; verzoekt de vv/hv en de lidstaten van de EU een actieve rol te spelen bij het ondersteunen van onmiddellijk ingrijpen op VN-niveau en duidelijk te maken dat de EU klaarstaat om gerichte sancties te treffen tegen personen en entiteiten en te denken over consequenties in de context van de aan Myanmar toegekende handelspreferenties, als de ernstige schendingen van het internationaal recht ongestraft doorgaan;

15.

verzoekt de vv/hv verslag uit te brengen aan het Europees Parlement over EU-initiatieven in de VN en in de context van de Raad Buitenlandse Zaken van de EU;

16.

verzoekt de EU en haar lidstaten rapporten en verklaringen van vertegenwoordigers van de Rohingya over de situatie ter plaatse te verwelkomen;

17.

steunt inspanningen om onafhankelijke waarnemers onder leiding van de VN ter plaatse te hebben om de humanitaire crisis te verlichten; verzoekt de autoriteiten van Myanmar onmiddellijk ongehinderde toegang te verlenen aan onafhankelijke waarnemers, met name de VN-onderzoeksmissie die de VN-Mensenrechtenraad in maart 2017 heeft ingesteld;

18.

steunt de oprichting van een kantoor van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten in Myanmar met een volledig mandaat;

19.

dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan steun te verlenen aan het mondiaal actieplan 2014-2024 van de UNHCR om een einde te maken aan stateloosheid;

20.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de regering en het parlement van Myanmar, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Commissie, de regeringen en parlementen van de EU-lidstaten, de secretaris-generaal van de ASEAN, de intergouvernementele mensenrechtencommissie van de ASEAN, de speciaal rapporteur van de VN over de mensenrechtensituatie in Myanmar, de Hoge Commissaris van de VN voor vluchtelingen en de VN-Mensenrechtenraad.

(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0316.

(2)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0506.

(3)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0089.

(4)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0247.


20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/113


P8_TA(2017)0354

Modernisering van de handelspijler van de Associatieovereenkomst EU-Chili

Aanbeveling van het Europees Parlement van 14 september 2017 aan de Raad, de Commissie en de EDEO voor de onderhandelingen over de modernisering van de handelspijler van de Associatieovereenkomst EU-Chili (2017/2057(INI))

(2018/C 337/17)

Het Europees Parlement,

gezien de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Chili, anderzijds, die in 2002 werd gesloten, en de handelspijler die op 1 februari 2003 in werking is getreden (1) (hierna „de associatieovereenkomst”),

gezien de resultaten van de zesde zitting van de Associatieraad EU-Chili die in april 2015 plaatsvond (2),

gezien de slotverklaring van het gemengd raadgevend comité van 5 oktober 2016 (3),

gezien de mededeling van de Commissie van 14 oktober 2015 getiteld „Handel voor iedereen — Naar een meer verantwoord handels- en investeringsbeleid” (COM(2015)0497) en de discussienota's van de Commissie van mei 2017 over het in goede banen leiden van de mondialisering (4) en van april 2017 over de sociale dimensie van Europa (5),

gezien de arresten en adviezen van het Hof van Justitie van de Europese Unie (C-350/12 P, 2/13, 1/09) en het besluit van de Europese ombudsman van 6 januari 2015 om haar onderzoek op eigen initiatief OI/10/2014/RA inzake het omgaan met informatie en toegang tot documenten (6), en gezien advies 2/15 van het Hof van Justitie van 16 mei 2017,

gezien zijn resolutie van 3 februari 2016 inzake de aanbevelingen van het Europees Parlement aan de Commissie voor de onderhandelingen over de Overeenkomst betreffende de handel in diensten (7),

gezien de amendementen die het op 4 juli 2017 (8) heeft aangenomen op het voorstel voor een richtlijn inzake de openbaarmaking van informatie over de winstbelasting door bepaalde ondernemingen en bijkantoren,

gezien zijn resolutie van 5 juli 2016 over de uitvoering van de aanbevelingen van 2010 van het Parlement over de sociale en milieunormen, de mensenrechten en maatschappelijk verantwoord ondernemen (9), en zijn resolutie van 25 november 2010 over internationaal handelsbeleid in de context van de klimaatveranderingsvereisten (10),

gezien de studie van de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement (EPRS) getiteld „The effects of human rights related clauses in the EU-Mexico Global Agreement and the EU-Chile Association Agreement” (11),

gezien de richtsnoeren betreffende multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en mensenrechten van de VN, de tripartiete beginselverklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid en de Agenda voor fatsoenlijk werk van de IAO,

gezien het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (overeenkomst van Parijs) dat op 4 november 2016 in werking is getreden (12), en dat ook door Chili is geratificeerd,

gezien de gemeenschappelijke verklaring van de Gemengde Parlementaire Commissie EU-Chili van 3 november 2016 (13),

gezien artikel 21 van het Verdrag van de Europese Unie (VEU) en de artikelen 8, 207, lid 3, en 217 van het Verdrag betreffende de werking van de EU (VWEU),

gezien de op 24 mei 2017 door de Commissie vastgestelde ontwerp-onderhandelingsrichtsnoeren,

gezien het artikel over Chili in het jaarboek van de Internationale werkgroep voor vraagstukken in verband met inheemse bevolkingsgroepen (International Work Group for Indigenous Affairs — IWGIA), getiteld „The Indigenous World 2016” (14),

gezien artikel 108, lid 4, en artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie internationale handel (A8-0267/2017),

A.

overwegende dat in de strategie „Handel voor iedereen” wordt gesteld dat de „Commissie [een beleid moet] voeren dat de samenleving als geheel ten goede komt en dat zowel de Europese en universele normen en waarden als de zuiver economische belangen bevordert, door meer nadruk te leggen op duurzame ontwikkeling, mensenrechten, belastingontwijking, consumentenbescherming en verantwoorde en eerlijke handel”;

B.

overwegende dat de EU en Chili hechte partners met gemeenschappelijke waarden zijn die zich beide inzetten voor de bevordering van effectieve multilaterale handel en de eerbiediging van mensenrechten, evenals gedeelde welvaart en veiligheid binnen een op regels gebaseerd mondiaal systeem; overwegende dat de Unie de op twee na grootste handelspartner van Chili is; overwegende dat Chili op zijn beurt een belangrijke regionale speler is en de afgelopen decennia een van de snelst groeiende economieën van Zuid-Amerika was, terwijl de hervormingsinspanningen in het land nog steeds voortduren;

C.

overwegende dat de huidige associatieovereenkomst, inclusief de bijbehorende handelspijler, in 2002 werd gesloten en sinds de tenuitvoerlegging ervan in 2003 beide partijen veel voordeel heeft gebracht, met een verdubbeling van de handel in goederen en een toename van de handel in diensten en investeringen (15); overwegende dat zowel de EU als Chili sindsdien modernere en ambitieuzere handelsovereenkomsten heeft afgesloten;

D.

overwegende dat de EU in 2016 goederen naar Chili exporteerde met een waarde van meer dan 8,6 miljard EUR, terwijl Chili goederen naar de EU exporteerde ter waarde van 7,4 miljard EUR; overwegende dat de waarde van handel in diensten van de EU met Chili in 2015 3,8 miljard EUR bedroeg, en die van Chili met de EU 2 miljard EUR; overwegende dat het percentage buitenlandse directe investeringen in Chili 42,8 miljard EUR bedroeg (16);

E.

overwegende dat de huidige associatieovereenkomst onder meer geen afzonderlijke hoofdstukken bevat inzake investeringen, kmo's, intellectuele-eigendomsrechten of energie en gender, noch een hoofdstuk Handel en duurzame ontwikkeling met verplichtingen om arbeids- en milieunormen op te leggen en de bevordering van goede praktijken op het gebied van bijvoorbeeld maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo) of het verzekeren van duurzaamheid;

F.

overwegende dat tijdens EU-handelsbesprekingen aan alle regeringen het recht en de mogelijkheid voorbehouden moeten blijven om regels op te stellen in het algemeen belang, zoals de bescherming en bevordering van de volksgezondheid, sociale dienstverlening, sociale en consumentenbescherming, openbaar onderwijs, veiligheid, milieu, dierenwelzijn, publieke moraal, privacy en gegevensbescherming, en de bevordering en bescherming van culturele diversiteit;

G.

overwegende dat bij EU-handelsbesprekingen de hoogste niveaus van de door de partijen verwezenlijkte sociale, arbeids- en milieubescherming moeten worden gegarandeerd, en dat zij als instrument kunnen fungeren om een agenda van sociale rechtvaardigheid en duurzame ontwikkeling te bevorderen, zowel in de EU als in de rest van de wereld; overwegende dat de modernisering van de associatieovereenkomst moet worden beschouwd als een gelegenheid voor de EU en haar lidstaten om in hun handelsovereenkomsten gemeenschappelijke hoge normen en afspraken verder te bevorderen, met name op het gebied van arbeidsrechten, milieubescherming, consumentenrechten en publiek welzijn; overwegende dat de Commissie heeft aangekondigd te zullen kijken naar verschillende manieren om deze afspraken te handhaven, waarbij ook de optie van een op sancties gebaseerd mechanisme zal worden overwogen;

H.

overwegende dat het gemengd raadgevend comité EU-Chili, waar maatschappelijke organisaties van beide partijen in zitten, op 4 en 5 oktober 2016 zijn eerste vergadering heeft gehouden teneinde de tenuitvoerlegging van de bestaande associatieovereenkomst en de onderhandelingen over de actualisering ervan te monitoren, door de bijdragen vanuit het maatschappelijk middenveld te kanaliseren en de dialoog en samenwerking tussen de EU en Chili buiten de overheidskanalen om te bevorderen; overwegende dat de aanzienlijke vertraging bij het oprichten van het gemengd raadgevend comité zich niet opnieuw mag voordoen met betrekking tot de gemoderniseerde overeenkomst; overwegende dat vanaf moment dat de gemoderniseerde overeenkomst in werking treedt, de deelname van het maatschappelijk middenveld op duidelijke structuren, evenwichtig lidmaatschap en verslagleggingsmandaten moet zijn gebaseerd;

I.

overwegende dat de EU en Chili betrokken zijn bij multilaterale onderhandelingen om de handel in diensten (TiSA) verder te liberaliseren;

J.

overwegende dat Chili geen partij maar waarnemer is bij de WTO-overeenkomst inzake overheidsopdrachten, en niet deelneemt aan de multilaterale onderhandelingen over een overeenkomst inzake milieugoederen;

K.

overwegende dat artikel 45 van de associatieovereenkomst EU-Chili van 2002 in het hoofdstuk inzake samenwerking bepalingen bevat waarin staat dat „de samenwerking bijdraagt tot de versterking van beleid dat en programma's die de gelijkwaardige participatie van mannen en vrouwen in alle sectoren van het politieke, economische, maatschappelijke en culturele leven beogen te verbeteren, te garanderen en te verbreden”;

L.

overwegende dat Chili zijn handtekening heeft gezet onder de trans-Pacifische partnerschapsovereenkomst (TPP), waarvan de toekomst op dit moment onzeker is, en dat Chili vrijhandelsverdragen heeft ondertekend met alle ondertekenaars van de TPP en breed wordt beschouwd als een stabiele en betrouwbare partner;

M.

overwegende dat Chili in 2010 als eerste Zuid-Amerikaanse land lid werd van de OESO en een gedegen macro-economisch kader heeft;

N.

overwegende dat het belangrijk is om de mogelijkheden die worden geboden door de modernisering van de handelspijler van de associatieovereenkomst op een zo inclusief mogelijke manier te benutten voor ondernemingen, in het bijzonder kmo's, en burgers zowel in de EU als Chili; overwegende dat in dit opzicht meer kan worden gedaan, onder meer door de verspreiding van toegankelijke informatie, wat een aanzienlijk multipliereffect voor de partijen van de associatieovereenkomst in de hand zou kunnen werken;

O.

overwegende dat Chili met 17 EU-lidstaten bilaterale investeringsovereenkomsten heeft, waarvan de inhoud geen recht doet aan de laatste ontwikkelingen en beste praktijken op het gebied van investeringsbeleid, en die zouden kunnen worden vervangen en niet langer toegepast zodra een overeenkomst met een investeringshoofdstuk tussen de Unie en Chili in werking treedt;

P.

overwegende dat onevenredig strenge voorwaarden in de Chileense wetgeving, waar vissersvaartuigen uit de EU aan moeten voldoen, deze vaartuigen ervan weerhouden de havenfaciliteiten in Chili te gebruiken om aan te leggen, over te laden, brandstof te tanken of vistuig aan boord te halen;

Q.

overwegende dat het huidige Chileense exportpatroon in scherp contrast staat met het Europese, aangezien het Chileense patroon sterk gedomineerd wordt door de export van grondstoffen zoals koper, groente en fruit;

1.

beveelt de Raad, de Commissie en de EDEO het volgende aan:

(a)

ervoor te zorgen dat het Europees Parlement gedurende de onderhandelingen volledige, onmiddellijke en accurate informatie ontvangt, zodat het kan besluiten al dan niet toestemming te verlenen voor de sluiting van de gemoderniseerde associatieovereenkomst met Chili, inclusief de handelspijler van de overeenkomst; rekening te houden met het feit dat, hoewel associatieovereenkomsten die overeenkomstig artikel 217 VWEU worden gesloten traditioneel van gemengde aard zijn en ook terreinen buiten gemeenschappelijk handelsbeleid bestrijken, het na het advies van het Hof van Justitie betreffende de vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Singapore noodzakelijk is het pad naar de modernisering van de associatieovereenkomst tussen de EU en Chili grondig tegen het licht te houden, teneinde de terreinen van exclusieve en gedeelde bevoegdheden op het gebied van handel te scheiden en te waarborgen, en de verdeling van de bevoegdheden tussen de Unie en haar lidstaten ten volle te respecteren gedurende het volledige onderhandelingsproces, alsook met betrekking tot het sluiten en ondertekenen van de overeenkomsten; derhalve twee afzonderlijke overeenkomsten te sluiten waarbij een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen een handels- en investeringsovereenkomst die enkel zaken bevat die onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen, en een tweede overeenkomst die aangelegenheden bestrijkt waarvoor gedeelde bevoegdheden met de lidstaten gelden;

(b)

nota te nemen van het feit dat de EU en Chili sinds de inwerkingtreding van hun bilaterale associatieovereenkomst modernere, ambitieuzere en uitgebreidere handelsovereenkomsten hebben gesloten, en dat de associatieovereenkomst nog steeds geen betrekking heeft op een aantal gebieden die belangrijk zijn om ervoor te zorgen dat de overeenkomst ten behoeve van burgers aan beide zijden gedeelde groei, gelijke kansen, fatsoenlijke banen en duurzame groei genereert, inclusief de eerbiediging en bevordering van arbeids- en milieunormen, dierenwelzijn en gendergelijkheid;

(c)

het belangrijk en noodzakelijk te achten om in de geest van wederkerigheid, wederzijds voordeel en evenwicht te streven naar modernisering van de associatieovereenkomst EU-Chili, met name de handelscomponent ervan, om rekening te houden met de economische en politieke ontwikkelingen gedurende de voorbije vijftien jaar, en nota te nemen van de consistente steun voor deze modernisering van de gemengde parlementaire commissie EU-Chili en het feit dat het gemengd raadgevend comité verheugd is over de genomen stappen in de richting van een actualisering;

d)

niet te vergeten dat in Europa en elders recentelijk fel is gediscussieerd over de globalisering en het handelsbeleid, vanwege de oneerlijke verdeling van de winsten ervan; te overwegen dat het noodzakelijk is om op trends en mogelijke gevolgen te anticiperen, te zorgen voor een inclusievere verdeling van de voordelen van handel en te voorzien in een adequate bescherming van degenen die niet van de overeenkomst profiteren en wellicht nadelen van het daaropvolgende proces ondervinden; derhalve primair op nationaal maar ook op Unieniveau beleidsmaatregelen op te stellen op andere gebieden die buiten de bepalingen van de handelsovereenkomsten vallen, variërend van industrieel tot begrotings- en sociaal beleid;

e)

oog te houden voor het belang van de multilaterale agenda en het feit dat bilaterale onderhandelingen de ambitie om multilateraal vooruitgang te boeken niet mogen ondermijnen; te overwegen dat sterkere bilaterale betrekkingen en gemeenschappelijke samenwerking de EU en Chili kunnen helpen om meer samenwerking en synergieën te bewerkstelligen tussen de partijen van multilaterale en plurilaterale samenwerkingsverbanden; in dit verband aan te sturen op de volledige deelname van Chili aan de onderhandelingen over de WTO-overeenkomst inzake milieugoederen en de herziening van de WTO-overeenkomst inzake overheidsopdrachten;

(f)

gedeelde normen centraal te stellen in het moderniseringsproces en een mensenrechtenclausule in de overeenkomst op te nemen zoals in alle andere associatieovereenkomsten;

(g)

te waarborgen dat in een gemoderniseerde associatieovereenkomst, in de gehele tekst, expliciet en onherroepelijk, het recht en de mogelijkheid van de partijen wordt gegarandeerd en vastgelegd om, in het openbaar belang, hun eigen wetten en regels vast te stellen en toe te passen, teneinde legitieme doelen van het overheidsbeleid te verwezenlijken, zoals de bescherming en de bevordering van de mensenrechten, inclusief de toegang tot water, de volksgezondheid, sociale diensten, openbaar onderwijs, veiligheid, het milieu, openbare zeden, sociale of consumentenbescherming, bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van gegevens en de bevordering en bescherming van culturele diversiteit; ervoor te zorgen dat claims van investeerders deze doelstellingen niet kunnen ondermijnen; in dat opzicht te benadrukken dat de vrijhandelsovereenkomsten van de EU niet zijn gericht op de beperking van de legitieme belangen van de Unie, haar lidstaten of subfederale entiteiten om regels in het openbaar belang vast te stellen;

(h)

bij de onderhandelingen over handel in goederen te streven naar ambitieuze verbeteringen ten aanzien van de markttoegang over tarieflijnen heen, waarbij onnodige obstakels worden weggenomen, onder meer wat betreft de toegang tot havenfaciliteiten voor EU-vaartuigen, terwijl wordt geëerbiedigd dat een aantal gevoelige landbouw- en industriële producten een passende behandeling behoeven, bijvoorbeeld door middel van tariefcontingenten of de instelling van passende overgangsperioden, of zo nodig dienen te worden uitgesloten; een werkbare en doeltreffende bilaterale vrijwaringsclausule in de overeenkomst op te nemen die tijdelijke opschorting van preferenties mogelijk maakt indien, als gevolg van de inwerkingtreding van de gemoderniseerde associatieovereenkomst, een toename van de invoer ernstige schade berokkent of dreigt te berokkenen aan gevoelige sectoren;

i)

in de onderhandelingsrichtsnoeren de doelstelling op te nemen om de oorsprongsregels en douaneprocedures te vereenvoudigen, en deze aan te passen aan de realiteit van in toenemende mate complexe mondiale waardeketens; te waarborgen dat in een gemoderniseerde associatieovereenkomst fraudebestrijdingsbepalingen en -maatregelen worden opgenomen, evenals afspraken om douaneregels- en praktijken te standaardiseren, teneinde de transparantie, doeltreffendheid, rechtszekerheid en samenwerking tussen douaneautoriteiten te verbeteren, en de procedures te moderniseren en te vereenvoudigen, als vastgelegd in de WTO-overeenkomst inzake handelsfacilitatie en de herziene overeenkomst van Kyoto;

(j)

wat betreft de handel in diensten in aanmerking te nemen dat het potentieel van de dienstensector in de huidige associatieovereenkomst niet volledig wordt benut en dat een gemoderniseerde associatieovereenkomst onnodige obstakels voor markttoegang en nationale behandeling moet aanpakken; te overwegen dat bij het maken van afspraken moet worden voortgebouwd op de Algemene Overeenkomst betreffende de handel in diensten (GATS) en dat regels moeten worden gemoderniseerd om rekening te kunnen houden met nieuwe ontwikkelingen; de audiovisuele diensten uit te sluiten van het toepassingsgebied van de overeenkomst; te waarborgen en expliciet te bepalen dat de gemoderniseerde associatieovereenkomst geen belemmering vormt voor het vermogen van de partijen om in het openbaar belang publieke diensten te definiëren, reguleren en te ondersteunen, regeringen op geen enkele manier dwingt diensten te privatiseren en het regeringen niet belet openbare diensten te verlenen die voorheen door private dienstverleners werden verstrekt of voorheen door regeringen geprivatiseerde diensten opnieuw onder overheidsbeheer te plaatsen, en het regeringen niet belemmert hun dienstverlening aan het publiek uit te breiden door middel van clausules, bepalingen of afspraken die de flexibiliteit ondermijnen die nodig is om huidige en toekomstige diensten van algemeen economisch belang weer onder overheidsbeheer te brengen;

(k)

te waarborgen dat in een gemoderniseerde overeenkomst de stappen worden vastgelegd die nodig zijn om meer transparantie ten aanzien van de regelgeving en wederzijdse erkenning te bewerkstelligen, met inbegrip van bepalingen om onpartijdigheid en eerbiediging van de hoogste beschermingsnormen te waarborgen met betrekking tot vereisten, kwalificaties en vergunningen, en, in dit verband, te zorgen voor institutionele raadplegingsmechanismen waarbij diverse belanghebbenden zoals kmo's en maatschappelijke organisaties worden betrokken;

(l)

te waarborgen dat bij het maken van afspraken over de vereenvoudiging van de toegang en het verblijf van natuurlijke personen voor zakelijke doeleinden, buitenlandse dienstverleners moeten voldoen aan de sociale en arbeidswetgeving van de EU en de lidstaten, alsook aan toepasselijke collectieve overeenkomsten wanneer het werknemers betreft die onder de verbintenissen van Modus 4 van de GATS vallen;

(m)

ervoor te zorgen dat ambitieuze samenwerking inzake regelgeving en de harmonisatie van normen van vrijwillige aard blijven, waarbij de autonomie van de regelgevende instanties wordt geëerbiedigd, en uitsluitend gebaseerd worden op een verbetering van de uitwisseling van informatie en administratieve samenwerking teneinde onnodige obstakels en administratieve lasten te identificeren, met inachtneming van het voorzorgsbeginsel; niet te vergeten dat bij samenwerking op regelgevingsgebied gestreefd moet worden naar een beter beheer van de mondiale economie door middel van sterkere convergentie en samenwerking inzake internationale normen, waarbij het hoogste niveau van consumenten-, milieu- en arbeidsbescherming en sociale bescherming wordt gegarandeerd;

(n)

te overwegen in de associatieovereenkomst een prudentiële uitzonderingsbepaling voor financiële diensten op te nemen, naar het voorbeeld van een dergelijke bepaling in de Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen de EU en Canada, teneinde de beleidsruimte vast te leggen die de partijen hebben om hun financiële en bankensector te reguleren om de stabiliteit en integriteit van het financiële systeem te waarborgen; vrijwaringsmaatregelen en algemene uitzonderingen in de overeenkomst op te nemen ten aanzien van kapitaalverkeer en betalingen, die kunnen worden toegepast wanneer deze ernstige moeilijkheden veroorzaken of dreigen te veroorzaken voor de soepele werking van de economische en monetaire unie of de betalingsbalans van de EU;

(o)

bepalingen inzake goed fiscaal bestuur en tranparantienormen in de overeenkomst op te nemen die inhouden dat de partijen zich ertoe verplichten om internationale normen inzake de bestrijding van belastingontduiking en -ontwijking ten uitvoer te leggen, in het bijzonder de desbetreffende aanbevelingen van de OESO inzake grondslaguitholling en winstverschuiving, en die verplichtingen bevatten inzake automatische uitwisseling van inlichtingen en de oprichting van openbare registers van uiteindelijke begunstigden voor trusts, evenals concrete bepalingen in de hoofdstukken over financiële diensten, kapitaalverkeer en -vestiging, met het oog op het uitsluiten van niet-opgemerkte fiscale planning van ondernemingen;

(p)

niet te vergeten dat corruptie mensenrechten, gelijkheid, sociale rechtvaardigheid, handel en eerlijke concurrentie ondermijnt en aldus de economische groei belemmert; expliciet van de partijen te eisen, en hiertoe een specifieke sectie met duidelijke en krachtige verplichtingen en maatregelen op te stellen, dat zij corruptie in al haar vormen zullen bestrijden en internationale normen en multilaterale anticorruptieovereenkomsten ten uitvoer zullen leggen;

(q)

in overweging te nemen dat krachtige bepalingen inzake het openstellen van openbare aanbestedingen, waarbij het principe van de economisch voordeligste inschrijving wordt bevorderd, inclusief sociale, milieu- en innovatieve criteria, vereenvoudigde procedures en transparantie voor inschrijvers, met inbegrip van toegang voor inschrijvers uit andere landen, eveneens doeltreffende instrumenten kunnen zijn om corruptie te bestrijden en de integriteit van het openbaar bestuur te bevorderen, terwijl zij er eveneens voor zorgen dat belastingbetalers waar voor hun geld krijgen; in een gemoderniseerde associatieovereenkomst te zorgen voor betere toegang tot aanbestedingsmarkten, ook op subcentraal niveau, en transparante procedures gebaseerd op nationale behandeling, onpartijdigheid en eerlijkheid;

(r)

te waarborgen dat investeringsbeleid onder meer goed bestuur en bevordering van investeringen omvat en verplichtingen voor investeerders vastlegt, terwijl de bescherming van investeerders wordt verbeterd;

(s)

te waarborgen dat in de onderhandelingsrichtsnoeren de Commissie opdracht wordt gegeven om middels onderhandelingen te komen tot een modern investeringshoofdstuk, waarbij rekening wordt gehouden met internationale beste praktijken, zoals het investeringsbeleidskader voor duurzame ontwikkeling van de Conferentie van de Verenigde Naties voor handel en ontwikkeling (UNCTAD) en het laatste advies van het Hof van Justitie inzake de vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Singapore;

(t)

vooruitgang te boeken ten aanzien van een noodzakelijke internationale hervorming van de regeling voor de beslechting van geschillen; van alle partijen te vragen prioriteit te geven aan rechtspraak door bevoegde rechtbanken en de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten (ISDS) te vervangen door een publiek stelsel van investeringsgerechten (Investment Court System, ICS), met een beroepsmechanisme, strikte regels inzake belangenconflicten en een afdwingbare gedragscode; rekening te houden met de verplichtingen van de investeerders en het recht te waarborgen om regelgeving op te stellen om legitieme openbare beleidsdoelstellingen te realiseren, bijvoorbeeld in verband met gezondheidszorg en watervoorziening, evenals arbeids- en milieubescherming; ernaar te streven lichtvaardig aangespannen rechtsgedingen te voorkomen en alle democratische procedurele waarborgen te garanderen, zoals het recht op non-discriminatoire toegang tot de rechter (met name voor kmo's) en onafhankelijke, transparante en verantwoordelijke rechtspraak, waarbij wordt toegewerkt naar de oprichting van een multilateraal investeringshof (MIC);

(u)

ervoor te zorgen dat de gemoderniseerde associatieovereenkomst een krachtig en ambitieus hoofdstuk Handel en duurzame ontwikkeling omvat waarin bindende en afdwingbare bepalingen zijn opgenomen die onder passende en effectieve mechanismen voor geschillenbeslechting vallen, in het kader waarvan, naast diverse andere handhavingsmethoden, een op sancties gebaseerd mechanisme wordt overwogen, en die de sociale partners en het maatschappelijk middenveld op een adequate manier in staat stellen deel te nemen; in overweging te nemen dat het hoofdstuk Handel en duurzame ontwikkeling onder meer de verplichting van de partijen moet omvatten om in hun nationale wet- en regelgeving de in de belangrijkste IAO-verdragen vastgelegde beginselen op te nemen, en geactualiseerde IAO-instrumenten doeltreffend ten uitvoer te leggen, in het bijzonder de verdragen inzake governance, de agenda voor waardig werk, IAO-verdrag nr. 169 inzake de rechten van inheemse volkeren, het Verdrag betreffende gelijke kansen voor en gelijke behandeling van mannelijke en vrouwelijke arbeiders, het verdrag inzake huishoudelijk personeel, evenals het Verdrag betreffende arbeiders met gezinsverantwoordelijkheid, de arbeidsnormen voor migrerende werknemers, en maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO), inclusief de toepassing van sectorale OESO-richtsnoeren en de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten en een procedure waarmee de in het gemengd raadgevend comité verenigde sociale partners en het maatschappelijk middenveld om openbare raadplegingen door de regering kunnen vragen;

(v)

te waarborgen, onder verwijzing naar de vooruitgang die Chili heeft geboekt in bilaterale handelsbesprekingen met Uruguay en Canada, dat de partijen een speciaal hoofdstuk in de overeenkomst opnemen over handel en gendergelijkheid, waarin, naast de naleving en eerbiediging door de partijen van de internationale mensenrechten en de arbeids- en sociale normen, actieve maatregelen worden vastgelegd ter bevordering van de mogelijkheid van vrouwen om de door de associatieovereenkomst geboden kansen te benutten; te voorzien in maatregelen die onder meer zijn gericht op de bevordering van een beter evenwicht tussen werk en privéleven en op toegang tot sociale en gezondheidsdiensten; onder meer te waarborgen dat de partijen zich inzetten voor de verzameling van uitgesplitste gegevens die het mogelijk maken om vooraf en achteraf een grondige analyse uit te voeren van het effect van de gemoderniseerde associatieovereenkomst op gendergelijkheid; te streven naar een grotere deelname van vrouwelijke ondernemers (in het bijzonder micro-ondernemingen en kmo's) aan openbare aanbestedingen, waarbij wordt voortgebouwd op de ervaringen van het Chileense ministerie van Gendergelijkheid dat in 2015 een steunprogramma heeft opgezet om de deelname van vrouwelijke ondernemers aan de openbare aanbestedingsmarkt van „ChileCompras” te vergroten; zich in te zetten voor de internationalisering van door vrouwen geleide ondernemingen en de deelname van vrouwen in het kader van mogelijkheden uit hoofde van WTO-modus 4; ervoor te zorgen dat in de onderhandelingsteams expertise op het gebied van gendergelijkheid aanwezig is en te waarborgen dat binnen het gemengd raadgevend comité, waarin ook organisaties moeten worden opgenomen die zich inzetten voor gendergelijkheid, geregeld wordt gediscussieerd over de tenuitvoerlegging van dit hoofdstuk;

(w)

voorts een speciaal hoofdstuk in de overeenkomst op te nemen inzake micro-ondernemingen en kmo's met het oog op aanzienlijke vooruitgang wat betreft handelsbevordering, het wegnemen van handelsbelemmeringen en onnodige administratieve lasten, evenals actieve maatregelen om ervoor te zorgen dat de gegenereerde mogelijkheden voldoende toegankelijk zijn voor en bekend zijn aan alle belangrijke en mogelijke actoren (d.w.z. door de oprichting van speciale loketten, specifieke websites en de publicatie van richtsnoeren per sector met informatie over de procedures en nieuwe handels- en investeringsmogelijkheden);

(x)

in de overeenkomst een hoofdstuk inzake energie op te nemen dat onder meer hernieuwbare energie en grondstoffen bestrijkt; te erkennen dat het noodzakelijk is om multilaterale milieuovereenkomsten ten uitvoer te leggen, met name de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering, om handelsgerelateerde bepalingen en afspraken op te nemen teneinde deel te nemen aan internationale instrumenten, onderhandelingen en handels- en milieubeleidsmaatregelen die elkaar versterken in antwoord op de doelstellingen van de circulaire economie, met inbegrip van verplichtingen op het gebied van groene groei, en handel en investeringen in milieugoederen en -diensten en hernieuwbare energie evenals klimaatvriendelijke technologie, verder te bevorderen;

(y)

onderhandelingsrichtlijnen aan te nemen die de bepalingen inzake dierenwelzijn versterken die in de huidige associatieovereenkomst zijn opgenomen, door het invoeren van effectieve bilaterale samenwerking op dat gebied, en voorwaardelijke liberalisering wanneer het dierenwelzijn gevaar loopt tijdens de productie van bepaalde producten;

(z)

onderhandelingsrichtsnoeren vast te stellen waarin de eis is opgenomen om de naleving van mededingingsrecht en bepalingen betreffende sanitaire en fytosanitaire maatregelen af te dwingen, teneinde de beginselen van transparantie, procedurele rechtvaardigheid en non-discriminatie evenals de regels inzake subsidies te eerbiedigen;

(aa)

in gedachte te houden dat in iedere handelsovereenkomst het welzijn van consumenten als een van de overkoepelende doelstellingen verankerd moet zijn, en te waarborgen dat de associatieovereenkomst de partijen verplicht een hoog niveau van consumentenveiligheid en -bescherming te garanderen, zich te houden aan de hoogste internationale normen, en coherente beste praktijken te ontwikkelen, in het bijzonder wat betreft de bescherming van consumenten op het gebied van financiële diensten, productetikettering en e-handel;

(ab)

te aanvaarden dat de onderhandelingen moeten resulteren in krachtige en afdwingbare bepalingen met betrekking tot de erkenning en de bescherming van alle vormen van intellectuele-eigendomsrechten, inclusief ambitieuze bepalingen inzake geografische aanduidingen, waarbij wordt voortgebouwd op de desbetreffende bepalingen in de huidige associatieovereenkomst, en deze worden uitgebreid, en wordt gezorgd voor betere toegang tot de markt, sterkere naleving en de mogelijkheid nieuwe geografische aanduidingen toe te voegen; te waarborgen dat in de herziene associatieovereenkomst een hoofdstuk inzake intellectuele-eigendomsrechten wordt opgenomen dat de noodzakelijke flexibiliteit garandeert, en dat de bepalingen inzake intellectuele-eigendomsrechten de toegang tot betaalbare elementaire geneesmiddelen en medische behandelingen in het kader van binnenlandse openbare gezondheidszorgprogramma's niet ondermijnen; ervoor te zorgen dat dit hoofdstuk verder gaat dan de bepalingen van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom („TRIPS-overeenkomst”);

(ac)

ervoor te zorgen dat de partijen een maximaal niveau van transparantie en deelname waarborgen, en er daarbij voor zorgen dat de doelstellingen van de onderhandelingen worden verwezenlijkt, onder meer door middel van voortdurende en op voldoende informatie gebaseerde dialogen met alle betrokken partijen, waaronder belanghebbenden zoals zakelijke partners en vakbonden, en het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van vertegenwoordigers van inheemse volkeren; in dit verband structureel samen te werken met de bevoegde parlementaire organen, in het bijzonder het gemengd raadgevend comité EU-Chili en de Gemengde Parlementaire Commissie EU-Chili, gedurende de volledige levenscyclus van de associatieovereenkomst, van de onderhandelingen tot de tenuitvoerlegging en de evaluatie, en, met het oog op de uitvoeringsfase, steun te verlenen aan de oprichting van een officieel Chileens orgaan voor de deelname van het maatschappelijk middenveld dat een afspiegeling vormt van de pluriforme Chileense samenleving, met bijzondere aandacht voor de inheemse volkeren van Chili; er hiertoe samen met Chili en zonder de onderhandelingsstrategie van de EU te ondermijnen, voor te zorgen dat alle relevante informatie op een voor het publiek zo toegankelijk mogelijke manier wordt gepubliceerd, onder meer via brochures in het Spaans, als gemeenschappelijke officiële taal;

(ad)

rekening te houden met de oproep van het Parlement om mandaten voor handelsbesprekingen openbaar te maken, en om de onderhandelingsrichtsnoeren voor de modernisering van de associatieovereenkomst onmiddellijk na de vaststelling ervan te publiceren;

(ae)

te waarborgen dat de associatieovereenkomst voorziet in de noodzakelijke mechanismen om ervoor te zorgen dat ze tijdens de tenuitvoerlegging in de praktijk wordt nageleefd, met inbegrip van een modern, effectief geschillenbeslechtingsmechanisme tussen staten;

2.

verzoekt zijn Voorzitter deze aanbeveling te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de EDEO, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de regering en het parlement van de Republiek Chili.

(1)  PB L 352 van 30.12.2002, blz. 3.

(2)  Persbericht 197/15 van de Raad van 21.4.2015.

(3)  http://www.eesc.europa.eu/?i=portal.en.events-and-activities-eu-chile-jcc-01-declaration

(4)  https://ec.europa.eu/commission/sites/beta-political/files/reflection-paper-globalisation_en.pdf

(5)  https://ec.europa.eu/commission/sites/beta-political/files/reflection-paper-social-dimension-europe_en.pdf

(6)  https://www.ombudsman.europa.eu/en/cases/decision.faces/en/58668/html.bookmark

(7)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0041.

(8)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0284.

(9)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0298.

(10)  PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 94.

(11)  http://www.europarl.europa.eu/thinktank/en/document.html?reference=EPRS_STU% 282017%29558764

(12)  http://unfccc.int/files/essential_background/convention/application/pdf/english_paris_ agreement.pdf

(13)  http://www.europarl.europa.eu/cmsdata/113103/1107500EN.pdf

(14)  http://www.iwgia.org/publications/search-pubs?publication_id=740

(15)  http://ec.europa.eu/trade/policy/countries-and-regions/countries/chile/

(16)  http://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2006/september/tradoc_113364.pdf


20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/120


P8_TA(2017)0358

Transparantie, verantwoordelijkheid en integriteit in de EU-instellingen

Resolutie van het Europees Parlement van 14 september 2017 over transparantie, verantwoordelijkheid en integriteit in de EU-instellingen (2015/2041(INI))

(2018/C 337/18)

Het Europees Parlement,

gezien zijn besluit van 15 april 2014 over de wijziging van het Interinstitutioneel akkoord over het transparantieregister (1),

gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en met name de artikelen 9 en 10,

gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 8 mei 2008 over de ontwikkeling van het kader voor de activiteiten van de belangenvertegenwoordigers (lobbyisten) bij de instellingen van de Europese Unie (2),

gezien het besluit van de Commissie van 25 november 2014 om geen lobbyisten te ontmoeten die niet zijn geregistreerd en om informatie over lobbybijeenkomsten openbaar te maken,

gezien zijn resolutie van dinsdag 11 maart 2014 over de toegang van het publiek tot documenten (artikel 104, lid 7) voor de periode 2011-2013 (3),

gezien de beginselen van transparantie en integriteit voor lobbyisten van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO),

gezien zijn besluit van 13 december 2016 over de algemene herziening van het Reglement van het Europees Parlement (4),

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken en de adviezen van de Commissie internationale handel, de Commissie begrotingscontrole, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie juridische zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0133/2017),

A.

overwegende dat de Unie „in al haar activiteiten het beginsel van gelijkheid van haar burgers, die gelijke aandacht genieten van haar instellingen [eerbiedigt]” (artikel 9 van het VEU); overwegende dat „iedere burger het recht [heeft] aan het democratisch bestel van de Unie deel te nemen” en „de besluitvorming [plaatsvindt] op een zo open mogelijke wijze, en zo dicht bij de burgers als mogelijk” (artikel 10, lid 3, van het VEU en op soortgelijke wijze geformuleerd in overweging 13 van de preambule hierbij en in de artikel 1, lid 2, en artikel 9 hiervan); overwegende dat „de instellingen, organen en instanties van de Unie in een zo groot mogelijke openheid [werken]” (artikel 15, lid 1, van het VWEU);

B.

overwegende dat EU-instellingen al voortgang hebben geboekt en opener zijn geworden en in veel opzichten reeds voorlopen op nationale en regionale politieke instellingen wat betreft transparantie, verantwoordingsplicht en integriteit;

C.

overwegende dat de dialoog tussen wetgevers en de samenleving een essentieel onderdeel van democratie vormt, net als de vertegenwoordiging van belangen, en overwegende dat de adequate vertegenwoordiging van verschillende belangen in het wetgevingsproces parlementsleden informatie en deskundigheid verschaft en cruciaal is voor de correcte werking van pluralistische samenlevingen;

D.

overwegende dat de EU-instellingen, gezien de groeiende afstand tussen de EU en haar burgers, en de noodzaak om de media-aandacht voor EU-aangelegenheden te bevorderen, moeten streven naar de hoogst mogelijke normen op het gebied van transparantie, verantwoordingsplicht en integriteit; overwegende deze beginselen van essentieel belang zijn en elkaar aanvullen om goed bestuur in de EU-instellingen te bevorderen en voor meer openheid te zorgen ten aanzien van de werking van de EU en haar besluitvormingsproces; overwegende dat zij moeten gelden als de leidende beginselen voor de cultuur binnen de instellingen;

E.

overwegende dat het vertrouwen van de burgers in de EU-instellingen van fundamenteel belang is voor de democratie, goed bestuur en doeltreffende beleidsvorming; overwegende dat leemten in de verantwoordingsplicht binnen de EU moeten worden weggewerkt en dat werk moet worden gemaakt van toezichtsmethoden die meer op samenwerking zijn gestoeld en waarbij democratisch toezicht, controles en auditactiviteiten worden gecombineerd alsook meer transparantie wordt betracht;

F.

overwegende dat niet-transparant, eenzijdig lobbyisme een risico op corruptie met zich mee kan brengen en een aanzienlijke bedreiging en serieuze uitdaging kan vormen voor de integriteit van beleidsmakers, het openbaar belang en het vertrouwen van burgers in EU-instellingen; overwegende dat corruptie grote financiële gevolgen heeft en een ernstige bedreiging vormt voor de democratie, de rechtsstaat en overheidsinvesteringen;

G.

overwegende dat een rechtshandeling als nieuwe basis voor een verplicht transparantieregister een juridische definitie vereist van de activiteiten die onder het toepassingsgebied van het register vallen, hetgeen zou helpen om de bestaande vage definities en interpretaties van transparantie, integriteit en verantwoordingsplicht te verduidelijken;

H.

overwegende dat in sommige lidstaten reeds nationale transparantieregisters zijn opgezet;

I.

overwegende dat alle burgers van de Unie op grond van het in artikel 15, lid 3, van het VWEU verankerde transparantievereiste in combinatie met artikel 42 van het Handvest van de grondrechten en de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) recht op toegang tot documenten van de instellingen, organen en instanties van de Unie hebben (5);

Het transparantieregister zo verplicht mogelijk maken

1.

is ingenomen met het besluit van het Bureau om zijn bestuur te vragen een model te ontwikkelen voor alle rapporteurs en rapporteurs voor advies om een vrijwillige wetgevingsvoetafdruk op te stellen, waaruit blijkt welke lobbyisten en organisaties zij hebben geraadpleegd; dit model zou eveneens als IT-tool moeten worden verstrekt;

2.

herinnert aan zijn herziening van het Reglement van 13 december 2016, op grond waarvan de leden als vaste praktijk dienen te hanteren dat zij slechts belangenvertegenwoordigers ontmoeten die in het transparantieregister zijn ingeschreven, en dringt erop aan dat dit ook betrekking heeft op ontmoetingen tussen belangenvertegenwoordigers en secretarissen-generaal, directeuren-generaal en secretarissen-generaal van fracties; verzoekt de leden en hun medewerkers na te gaan of de belangenvertegenwoordigers die zij voornemens zijn te ontmoeten geregistreerd zijn en om, indien dit niet het geval is, hen te verzoeken dit zo snel mogelijk en vóór de ontmoeting te doen; dringt er bij de Raad op aan een soortgelijke bepaling in te voeren die ook betrekking heeft op permanente vertegenwoordigingen; acht het noodzakelijk om personen die in het transparantieregister worden geregistreerd ertoe te verplichten documenten over te leggen die staven dat de verstrekte informatie correct is;

3.

herinnert aan de definities van een „bijeenkomst met belangenvertegenwoordigers” die zijn opgenomen in het besluit van de Commissie van 25 november 2014 over de publicatie van informatie over vergaderingen; herinnert aan de bepalingen inzake de vraag welke informatie mag worden achtergehouden krachtens Verordening (EG) nr. 1049/2001; is van mening dat de bepalingen inzake dergelijke bijeenkomsten niet beperkt moeten blijven tot „bilaterale” ontmoetingen, maar ook betrekking moeten hebben op ontmoetingen met internationale organisaties;

4.

is van mening dat rapporteurs, schaduwrapporteurs en commissievoorzitters hun bijeenkomsten met belangenbehartigers die onder het toepassingsgebied van het Transparantieregister vallen over dossiers die onder hun bevoegdheden ressorteren openbaar moeten maken door middel van een wetgevingsvoetafdruk, en dat eventuele uitzonderingen in dienst moeten staan van de bescherming van het leven en de vrijheid van informanten die te goeder trouw handelen;

5.

dringt er bij het Bureau op aan te zorgen voor de noodzakelijke middelen om leden in staat te stellen om, indien zij dit wensen, hun vergaderingen met belangenvertegenwoordigers op hun onlineprofiel van het Parlement te publiceren;

6.

dringt er bij de Commissie op aan om de praktijk om uitsluitend organisaties of als zelfstandige werkzame personen te ontmoeten die in het transparantieregister zijn geregistreerd, uit te breiden naar alle relevante medewerkers van de Commissie (vanaf de rang van eenheidshoofd en daarboven);

7.

dringt er bij de Commissie op aan om de ontmoetingen van alle relevante Commissiemedewerkers die betrokken zijn bij het beleidsvormingsproces van de EU met externe organisaties openbaar te maken, en daarbij de noodzakelijke gegevensbeschermingsregels in acht te nemen; wijst erop dat voor andere bij deze ontmoetingen aanwezige personeelsleden de eenheid of dienst openbaar moet worden gemaakt;

8.

ondersteunt de oproep van de Commissie aan de EU-instellingen en hun personeelsleden en de agentschappen, om geen niet-geregistreerde belangenvertegenwoordigers, die onder het toepassingsgebied van het transparantieregister vallen, als spreker uit te nodigen, geen beschermheerschap te verlenen aan hun evenementen of deze evenementen te organiseren in de gebouwen van de EU, en hen evenmin te laten deelnemen aan adviesorganen van de Commissie;

9.

dringt er bij de Commissie op aan alle informatie over belangenvertegenwoordiging bij de EU-instellingen, belangenverklaringen, vastgestelde belangenconflicten en deskundigengroepen gemakkelijk toegankelijk te maken voor het publiek door middel van één centraal online-informatiepunt;

10.

spoort de Commissie aan maatregelen te ontwikkelen om een beter evenwicht te bereiken door de positie van ondervertegenwoordigde belangen te verbeteren;

11.

is van mening dat leden van het Europees Parlement die worden benoemd tot rapporteur, schaduwrapporteur, of commissievoorzitter gezien hun rol bij de EU-wetgeving een bijzondere verantwoordelijkheid hebben om transparantie te betrachten over hun contacten met belangenvertegenwoordigers;

12.

is van mening dat in het transparantieregister geregistreerde entiteiten verplicht moeten worden om de informatie in het register over uitgaven voor activiteiten die binnen de bevoegdheid van het register vallen tijdig te actualiseren, wanneer deze uitgaven het voor de desbetreffende categorie vastgestelde niveau overschrijden;

13.

is van mening dat alle geregistreerde entiteiten verplicht moeten worden om in het transparantieregister een lijst te publiceren van alle donoren en hun desbetreffende donaties van meer dan 3 000 euro, waarbij zowel de aard als de waarde van de jaarlijkse individuele donaties moeten worden vermeld; wijst erop dat individuele donaties van meer dan 12 000 euro onmiddellijk moeten worden vermeld;

14.

herinnert aan zijn reeds lang geleden uitgesproken wens om het EU-transparantieregister te baseren op een rechtshandeling indien het niet mogelijk is alle mazen af te dekken en een volledig verplicht register voor alle belangenvertegenwoordigers tot stand te brengen in het kader van een interinstitutioneel akkoord; is van mening dat in het voorstel voor deze rechtshandeling rekening kan worden gehouden met de vooruitgang die is geboekt als gevolg van wijzigingen van het interinstitutioneel akkoord en de gedragscode van het Parlement; herinnert de Commissie eraan dat het in zijn besluit van 15 april 2014 de wens heeft uitgesproken dat de Commissie uiterlijk eind 2016 met een op artikel 352 VWEU gebaseerd wetgevingsvoorstel voor een bindend transparantieregister komt;

15.

herhaalt zijn oproep aan de Raad en zijn voorbereidende organen om zo spoedig mogelijk mee te werken aan het transparantieregister; dringt er bij de lidstaten op aan wetgeving door te voeren om de transparantie met betrekking tot belangenvertegenwoordiging te bevorderen; verzoekt de lidstaten regels in te voeren om belangenvertegenwoordigers te verplichten transparant te zijn over hun contacten met nationale politici en overheidsinstanties die gericht zijn op beïnvloeding van Europese wetgeving;

Transparantie, verantwoordingsplicht en integriteit bij de omgang met belangenvertegenwoordigers

16.

herinnert aan zijn besluit van 13 december 2016 om de privileges in te trekken van degenen die niet bereid zijn mee te werken aan onderzoeken of hoorzittingen en vergaderingen van commissies die een onderzoeksmissie uitvoeren; dringt er bij de Commissie op aan de gedragscode voor geregistreerde entiteiten verder aan te passen teneinde hen te stimuleren om gedurende dergelijke hoorzittingen of commissievergaderingen, te goeder trouw, geen onvolledige of misleidende informatie te verstrekken; is van mening dat het de in het transparantieregister geregistreerde entiteiten in de gedragscode moet worden verboden om individuen of organisaties in te huren met als doel de belangen of partijen die zij dienen te verhullen;

17.

is van mening dat professionele adviesbureaus, advocatenkantoren en zelfstandige adviseurs moeten vermelden wat de precieze omvang is van de activiteiten die onder het register vallen, waarbij onderkend moet worden dat bepaalde personen wegens nationale wetgeving in sommige lidstaten niet in staat zijn om aan de vereisten van het transparantieregister te voldoen;

18.

benadrukt dat geregistreerde entiteiten, met inbegrip van advocatenkantoren en adviesbureaus, in het transparantieregister alle cliënten dienen te vermelden voor wie zij onder het register vallende belangenvertegenwoordigingsactiviteiten verrichten; is ingenomen met de besluiten van de diverse ordes van advocaten en juristen waarin de verschillen worden erkend tussen gerechtelijke activiteiten van advocaten en overige activiteiten die onder het toepassingsgebied van het transparantieregister vallen; verzoekt de Raad van de balies van de Europese Unie bovendien om zijn leden aan te sporen soortgelijke maatregelen te treffen, waarbij onderkend moet worden dat bepaalde personen wegens nationale wetgeving in sommige lidstaten niet in staat zijn om aan de vereisten van het transparantieregister te voldoen;

19.

stelt vast dat in een aantal lidstaten wettelijk voorgeschreven beroepscodes gelden die het met name advocatenkantoren objectief onmogelijk maken zich in het transparantieregister in te schrijven vanwege de informatie die zij daartoe over hun cliënten zouden moeten prijsgeven; constateert echter ook dat het gevaar bestaat dat deze wettelijke bepalingen ten onrechte worden ingeroepen om de voor een correcte inschrijving in het register vereiste informatie niet openbaar te maken; is in dit kader verheugd over de bereidheid van beroepsverenigingen van advocaten mee te helpen waarborgen dat het achterhouden van dergelijke informatie, in het belang van de beroepsgroep, beperkt zal blijven tot wat de wet objectief toestaat; verzoekt de Commissie en de Voorzitter van het Europees Parlement deze bereidheid in een concrete vorm te gieten en dit resultaat zo snel mogelijk op te nemen in het gewijzigde akkoord;

20.

verzoekt het Bureau om overeenkomstig artikel 15 van het VWEU en artikel 11 van het VEU niet-geregistreerde organisaties of personen die activiteiten ontplooien die onder het transparantieregister vallen, te verplichten zich te registreren alvorens zij toegang tot gebouwen van het Parlement krijgen; is van mening dat bezoekersgroepen hiervan uitgezonderd moeten worden; benadrukt dat het Parlement, als de kamer die de Europese burgers vertegenwoordigt, een opendeurbeleid voor burgers moet handhaven en dat er geen onnodige obstakels moeten worden opgeworpen die burgers ervan kunnen weerhouden de gebouwen van het Parlement te bezoeken;

21.

betreurt dat volgens Transparency International meer dan de helft van de vermeldingen in het EU-lobbyregister in 2015, onnauwkeurig, onvolledig of niet-relevant was;

22.

verzoekt zijn Bureau en zijn secretaris-generaal het reactiveringsproces dat nodig is voor toegangspasjes van lobbyisten te vergemakkelijken door een speciale faciliteit voor het reactiveren in te richten teneinde buitensporige wachttijden om de gebouwen binnen te komen, te vermijden; verzoekt de beperking tot maximaal vier houders van toegangspasjes die tegelijk toegang kunnen krijgen tot de gebouwen van het Parlement, te schrappen;

23.

herinnert aan zijn besluit van 13 december 2016 inzake „Entourage”-pasjes, en verzoekt zijn secretaris-generaal de regels inzake toegangspasjes en toegangsrechten voor de gebouwen van het Europees Parlement van 13 december 2013 te wijzigen zodat eenieder die ouder is dan 18 en die een aanvraag indient voor een „Entourage”-pasje een document moet ondertekenen waarin hij verklaart geen activiteiten te verrichten die onder het transparantieregister vallen;

24.

acht het noodzakelijk om zo snel mogelijk een deugdelijk systeem op te zetten voor de controle van de vermeldingen, teneinde ervoor te zorgen dat de door geregistreerde personen verstrekte informatie betekenisvol, nauwkeurig, actueel en alomvattend is; dringt er in dit verband op aan de middelen van de afdeling Transparantie binnen het Europees Parlement en het gezamenlijke secretariaat voor het transparantieregister aanzienlijk te verhogen;

25.

is van mening dat de verklaringen van geregistreerde entiteiten jaarlijks door de afdeling Transparantie en het gezamenlijke secretariaat voor het transparantieregister moeten worden geverifieerd op basis van steekproeven van toereikende omvang zodat betekenisvolle, nauwkeurige, actuele en alomvattende gegevens worden verstrekt;

26.

is van mening dat, onder verwijzing naar artikel 4, lid 2, en artikel 5, lid 2, VEU, democratische gekozen en gecontroleerde overheidsinstellingen op nationaal, regionaal en lokaal niveau en hun vertegenwoordigingen bij de EU-instellingen, alsook hun interne organen en formele en informele federaties en overkoepelende organisaties, die uitsluitend daaruit zijn samengesteld, niet onder het EU-transparantieregister moeten vallen wanneer zij in het openbaar belang optreden, aangezien zij deel uitmaken van het meerlagig bestuur van de EU;

Integriteit beschermen tegen belangenconflicten

27.

roept die EU-instellingen en -organen die nog steeds geen gedragscode hebben dringend op zo spoedig mogelijk alsnog een dergelijk document op te stellen; betreurt het dat de Raad en de Europese Raad nog steeds geen gedragscode voor hun leden hebben aangenomen; dringt er bij de Raad op aan een specifieke gedragscode in te voeren, waarin ook sancties zijn opgenomen, voor de aanpak van de specifieke risico's die samenhangen met de leden van nationale delegaties; stelt met klem dat de Raad even verantwoordingsplichtig en transparant moet zijn als de overige instellingen; dringt voorts aan op een gedragscode voor de leden en medewerkers van de twee adviesorganen van de EU, het Comité van de Regio's en het Europees Economisch en Sociaal Comité; verzoekt de EU-agentschappen richtsnoeren vast te stellen voor een coherent beleid inzake de voorkoming van en de omgang met belangenconflicten bij leden van raden van bestuur, directeuren, deskundigen in wetenschappelijke comités en leden van raden van beroep, en een helder beleid vast te stellen en ten uitvoer te leggen inzake belangenconflicten, conform de routekaart van de Commissie voor de follow-up van de gemeenschappelijke aanpak van gedecentraliseerde EU-agentschappen;

28.

is van mening dat alle EU-ambtenaren, met inbegrip van tijdelijke functionarissen, geaccrediteerde parlementaire medewerkers, arbeidscontractanten en nationale deskundigen, moeten worden aangemoedigd een opleiding te volgen in de omgang met belangenvertegenwoordigers en belangenconflicten;

29.

onderstreept dat de integriteit moet worden vergroot en het ethische kader moet worden versterkt via duidelijke, versterkte gedragscodes en ethische beginselen, om zo de ontwikkeling van een gedeelde en effectieve cultuur van integriteit voor alle instellingen en agentschappen van de EU mogelijk te maken;

30.

erkent dat het draaideur-effect schadelijk kan zijn voor betrekkingen tussen de instellingen en belangenvertegenwoordigers; dringt er bij de EU-instellingen op aan om een systematische en evenredige aanpak van dit probleem te ontwikkelen; is van mening dat alle regelgeving inzake „draaideur-constructies” ook van toepassing moet zijn op de voorzitter van de Raad;

31.

dringt erop aan de beperkingen voor oud-Commissarissen aan te scherpen door de „afkoelperiode” uit te breiden tot drie jaar en deze te laten gelden voor ten minste alle activiteiten die onder het transparantieregister vallen;

32.

is van mening dat besluiten met betrekking tot de nieuwe taken van hoge ambtenaren en oud-commissarissen moeten worden genomen door een autoriteit die is aangewezen met de grootst mogelijke onafhankelijkheid ten aanzien van degenen op wie haar besluiten betrekking hebben;

33.

verlangt dat alle EU-instellingen, overeenkomstig de gegevensbeschermingsregels van de EU, jaarlijks informatie bekend moeten maken over hoge ambtenaren die het EU-bestuur hebben verlaten en de taken die zij sindsdien vervullen;

34.

is van mening dat moet worden overwogen een afkoelperiode van 18 maanden te hanteren na afloop van de benoeming van externe en ad-hocleden van de Raad voor regelgevingstoetsing in het kader van betere wetgeving, en van directieleden van de Europese Investeringsbank, gedurende welke zij geen lobbyactiviteiten mogen verrichten bij de leden van de bestuursorganen van de EIB en het bankpersoneel, ten behoeve van hun bedrijf, hun cliënt of hun werkgever;

Integriteit en een evenwichtige samenstelling van deskundigengroepen

35.

is verheugd over het voornemen van de Commissie om gevolg te geven aan de aanbevelingen van de Ombudsman ter voorkoming van belangenconflicten in deskundigengroepen en steunt uitdrukkelijk de openbaarmaking van een voldoende gedetailleerd cv en een belangenverklaring van iedere op persoonlijke titel benoemde deskundige in het deskundigengroepsregister;

36.

steunt de oproep van de Ombudsman om inschrijving in het transparantieregister als voorwaarde te stellen voor benoeming als lid in een deskundigengroep, voor die leden die geen regeringsfunctionarissen zijn en niet hun gehele salaris of het merendeel daarvan van staatsinstellingen zoals universiteiten ontvangen, ervan uitgaande dat laatstgenoemden geen financiering ontvangen van belangenvertegenwoordigers en economische en commerciële belanghebbenden;

37.

is van mening dat een bepaling met algemene criteria voor de afbakening van economische en niet-economische belangen, zoals aanbevolen door de Ombudsman, en gebaseerd op de belangenverklaringen van deskundigen, de Commissie zou helpen bij de selectie van deskundigen die de verschillende belangen in een betere verhouding vertegenwoordigen;

38.

dringt er bij de Commissie op aan alle notulen van deskundigengroepsvergaderingen op haar website openbaar te maken, met inbegrip van de verschillende vertegenwoordigde standpunten;

39.

dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat bij raadplegingen open vragen worden onderzocht in plaats van dat zij uitsluitend uitnodigen tot bevestiging van een reeds gekozen beleidsrichting;

Integriteit van de Europese verkiezingen

40.

is van mening dat uit hoofde van het Europese kiesrecht, de kandidaten binnen een partij in een geheime stemming en met voldoende inspraak van de leden moeten worden voorgedragen, en dat personen die bij een definitieve rechterlijke beslissing zijn veroordeeld voor corruptie die de financiële belangen van de EU schaadt of voor corruptie in een lidstaat, gedurende een gezien de ernst van het strafbare feit passende periode het passief kiesrecht moeten verliezen; wijst erop dat deze uitsluitingsprocedure reeds in enkele lidstaten wordt toegepast; is van mening dat middels een nieuw instrument, zoals een richtlijn, gemeenschappelijke minimumnormen kunnen worden vastgesteld voor verschillende praktijken en rechtskaders in de diverse lidstaten met betrekking tot uitsluiting wegens corruptie;

Versterking van de verantwoordingsplicht van commissarissen

41.

verzoekt de Commissie om, naar het voorbeeld van lidstaten met een wet inzake ministers, met een wetgevingsvoorstel te komen tot vaststelling van de transparantieverplichtingen en -rechten van commissarissen, in overeenstemming met de medebeslissingsprocedure;

42.

verlangt dat de vergoedingen van de commissarissen, waaronder hun bezoldiging, die sinds de oprichting van de Europese Gemeenschappen uitsluitend door de Raad worden bepaald, voortaan via de medebeslissingsprocedure worden vastgesteld;

43.

wijst erop dat het in sommige lidstaten ontbreekt aan een wet inzake ministers, waarin wordt uitgesloten dat ambtsdragers een gehele onderneming of delen daarvan bezitten;

Belangenconflicten bij gedeeld beheer en in derde landen bij het beheer van EU-gelden

44.

ziet een ernstig belangenconflict in de mogelijkheid dat ondernemingen die eigendom zijn van EU-ambtsdragers EU-middelen kunnen aanvragen of deze middelen als onderaannemer kunnen ontvangen, terwijl de eigenaar en ambtsdrager zelf tegelijkertijd verantwoordelijk is voor de behoorlijke besteding van deze middelen en de controle daarop;

45.

dringt er bij de Commissie op aan voortaan in alle EU-wetgeving inzake subsidies de bepaling op te nemen dat ondernemingen in een EU-lidstaat of een derde land die eigendom van ambtsdragers zijn, geen EU-middelen kunnen aanvragen of ontvangen;

Verwezenlijking van de doelstelling van volledige toegang tot documenten en transparantie met het oog op verantwoordingsplicht in het wetgevingsproces

46.

herinnert aan zijn oproep aan de Commissie en de Raad in zijn resolutie van 28 april 2016 over de publieke toegankelijkheid van documenten voor de periode 2014-2015 (6), waarin het:

opriep om het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1049/2001 uit te breiden tot alle Europese instellingen die daar nog niet onder vallen, zoals de Europese Raad, de Europese Centrale Bank, het Hof van Justitie, en alle organen en agentschappen van de EU,

aandrong op de volledige naleving van de verplichting van de instellingen, agentschappen en andere organen om een register van alle documenten bij te houden, overeenkomstig de artikelen 11 en 12 van Verordening (EG) nr. 1049/2001,

erop wees dat documenten die in het kader van trialogen worden opgesteld, zoals agenda's, overzichten van resultaten, notulen en algemene oriëntaties in de Raad, verband houden met wetgevingsprocedures en in beginsel niet anders dan andere wetgevingsdocumenten mogen worden behandeld, en rechtstreeks toegankelijk moeten worden gemaakt via de website van het Parlement,

aandrong op een gemeenschappelijk interinstitutioneel register, met inbegrip van een gezamenlijke databank over de stand van zaken met betrekking tot wetgevingsdossiers, waar aan wordt gewerkt zoals overeengekomen in het interinstitutioneel akkoord over beter wetgeven,

de Raad opriep de notulen van de vergaderingen van de werkgroepen van de Raad en andere documenten openbaar te maken,

er bij de Commissie op aandrong een uniek register van alle niveau 2-wetgeving op te zetten, met name voor gedelegeerde handelingen, en erop wees dat daar aan wordt gewerkt zoals overeengekomen in het interinstitutioneel akkoord over beter wetgeven,

de overtuiging uitsprak dat een onafhankelijke toezichtsautoriteit belast moet worden met het toezicht op de classificatie en declassificatie van documenten,

verzocht de agenda's en feedbacknota's van de vergaderingen van de coördinatoren, het Bureau en de Conferentie van voorzitters van het Parlement openbaar te maken, evenals, in beginsel, alle documenten waarnaar wordt verwezen in deze agenda's, door deze op de website van het Parlement te publiceren;

Transparantie van de externe vertegenwoordiging en onderhandelingen van de EU

47.

is verheugd over de recente jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie waarmee het recht van het Parlement op informatie over internationale overeenkomsten wordt versterkt, en over de toezegging van de instellingen om gevolg te geven aan punt 40 van het interinstitutioneel akkoord over beter wetgeven door te onderhandelen over betere samenwerking en deling van informatie; wijst erop dat de onderhandelingen eind 2016 van start zijn gegaan en dringt er in dit verband bij de Raad, de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden op aan zich oprecht in te zetten en al het nodige te doen om zo snel mogelijk een overeenkomst met het Parlement te bereiken voor de volledige duur van internationale overeenkomsten, aangezien dit de legitimiteit van en democratische controle op het extern optreden van de EU zou vergroten;

48.

merkt op dat, hoewel er een interinstitutionele samenwerkingsovereenkomst bestaat tussen het Parlement en de Commissie, er geen overeenkomstige regeling bestaat tussen het Parlement en de Raad;

49.

onderstreept de recente inspanningen van de Commissie voor meer transparantie bij handelsbesprekingen; is er desondanks van overtuigd dat de Raad en de Commissie hun werkmethodes nog moeten verbeteren om beter met het Parlement samen te werken wat betreft toegang tot documenten, informatie en besluitvorming over alle thema's en onderhandelingen die te maken hebben met het gemeenschappelijk handelsbeleid (zoals informatie over de onderhandelingen — bijvoorbeeld over de verkennende fase, de mandaten en het verloop van de onderhandelingen — de gemengde of exclusieve aard van handelsovereenkomsten en de voorlopige toepassing van ervan, activiteiten en besluiten van organen die in het kader van handels- en/of investeringsovereenkomsten opgericht zijn, vergaderingen van deskundigen, en gedelegeerde en uitvoeringshandelingen); betreurt in dit verband dat de Raad de leden van het Europees Parlement en het publiek nog steeds geen inzage heeft gegeven in de onderhandelingsmandaten voor alle op dit moment lopende onderhandelingen, maar is verheugd over het feit dat er, nadat de Commissie en het Parlement een jaar hebben onderhandeld over toegang tot documenten over de onderhandelingen over het Trans-Atlantisch partnerschap voor handel en investeringen (TTIP), eindelijk een operationeel akkoord is bereikt om alle EP-leden inzagerecht te geven, zodat de onderhandelingen over het TTIP de tot dusver meest transparante onderhandelingen ooit zijn; is in dit verband ingenomen met de ambitie van het directoraat-generaal Handel van de Commissie om het huidige transparantie-initiatief voor het TTIP als model voor alle handelsbesprekingen te gebruiken, zoals aangekondigd in de handelsstrategie „Handel voor iedereen”, en dit te verwezenlijken;

50.

benadrukt in navolging van het Europees Hof van Justitie dat vanwege de democratische aard van het bestuur in de EU transparantie een vereiste is, en dat wanneer vertrouwelijke informatie niet publiekelijk vrijgegeven mag worden, zoals bij handelsbesprekingen, de informatie wel beschikbaar moet zijn voor parlementsleden die namens de burgers toezicht houden op het handelsbeleid; is daarom van mening dat toegang tot vertrouwelijke informatie cruciaal is voor het toezicht door het Parlement, dat op zijn beurt ook de verplichting moet naleven om correct met deze informatie om te gaan; is van mening dat er duidelijke voorwaarden moeten zijn om documenten als „vertrouwelijk” te beschouwen, teneinde ambiguïteit en willekeurige besluitvorming te voorkomen, en dat anderzijds het document moet worden vrijgegeven zodra er geen noodzaak tot geheimhouding meer bestaat; dringt er bij de Commissie op aan te beoordelen of een onderhandelingsdocument openbaar gemaakt kan worden zodra het document in kwestie intern is afgehandeld; merkt op dat uit de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie duidelijk blijkt dat wanneer voor een document van een EU-instelling een uitzondering op het recht op toegang voor het publiek geldt, de instelling duidelijk moet uitleggen in welk opzicht de toegang tot dat document een concrete en daadwerkelijke ondermijning zou vormen van het belang dat door de uitzondering wordt beschermd, en dat dit risico redelijkerwijs voorzienbaar en niet louter hypothetisch moet zijn; roept de Commissie op om de aanbevelingen van de Europese Ombudsman van juli 2014 te implementeren, met bijzondere aandacht voor toegang tot documenten voor alle besprekingen, en de openbaarmaking van de agenda's en de notulen van vergaderingen met personen en organisaties die onder het transparantieregister vallen; dringt er bij de Commissie op aan om ten behoeve van het Parlement en het publiek voorafgaand aan de onderhandelingen gedetailleerde agenda's van de onderhandelingsronden en gedetailleerde verslagen van de ronden na afloop ervan te publiceren;

51.

meent dat de EU het voortouw moet nemen bij het bevorderen van transparantie rond handelsbesprekingen, niet alleen bij bilaterale maar, waar mogelijk, ook bij plurilaterale en multilaterale besprekingen, met ten minste evenveel transparantie als de onderhandelingen die in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) worden georganiseerd; benadrukt echter dat de Commissie ook haar onderhandelingspartners ervan moet overtuigen om van hun kant voor meer transparantie te zorgen, teneinde een wederkerig proces te waarborgen waarbij de onderhandelingspositie van de EU niet wordt ondermijnd, en vraagt haar om het nagestreefde transparantieniveau aan te kaarten in de verkennende gesprekken met potentiele onderhandelingspartners; onderstreept dat meer transparantie in het belang van alle onderhandelingspartners van de EU en belanghebbende partijen overal ter wereld is en de mondiale steun voor op regels gebaseerde handel kan versterken;

52.

brengt in herinnering dat het voor het wetgevingsproces van het gemeenschappelijk handelsbeleid belangrijk is om rekening te houden met de EU-statistieken overeenkomstig artikel 338, lid 2, VWEU, en met effect- en duurzaamheidsbeoordelingen die beantwoorden aan de hoogste normen voor neutraliteit en betrouwbaarheid, een beginsel dat zou moeten gelden voor alle betreffende herzieningen in het kader van het beleid van de Commissie voor „betere regelgeving”; meent dat de handelsovereenkomsten van de EU door effectbeoordelingen per sector aan betrouwbaarheid en legitimiteit zouden winnen;

53.

herinnert aan zijn oproep aan de Commissie in zijn resolutie van 12 april 2016 (7) om een Europese gedragscode inzake transparantie, integriteit en verantwoordingsplicht op te stellen, die moet dienen als richtsnoer voor het optreden van EU-vertegenwoordigers in internationale organisaties/organen; dringt aan op betere beleidscoherentie en coördinatie tussen de mondiale instellingen door middel van de invoering van veelomvattende normen voor democratische legitimiteit, transparantie, verantwoordingsplicht en integriteit; is van mening dat de EU haar afvaardiging in multilaterale organisaties/organen moet stroomlijnen en codificeren om de betrokkenheid en de invloed van de Unie in deze organen, evenals de wetgeving die zij via democratische weg heeft aangenomen, transparanter te maken en de integriteit en verantwoordingsplicht te vergroten; dringt aan op de vaststelling van een interinstitutioneel akkoord ter formalisering van de dialogen tussen EU-vertegenwoordigers en het Parlement met als doel richtsnoeren op te stellen voor de vaststelling en coherentie van de Europese standpunten in de aanloop naar grote internationale onderhandelingen;

Transparantie en verantwoordingsplicht op het gebied van overheidsuitgaven

54.

is van mening dat de gegevens over de begroting en uitgaven binnen de EU transparant en controleerbaar moeten zijn door ze openbaar te maken, onder meer op het niveau van de lidstaten wat betreft gedeeld beheer;

Transparantie en verantwoordingsplicht inzake economische governance in de eurozone

55.

is van mening dat besluiten die worden genomen in het kader van de Eurogroep, het Economisch en Financieel Comité, „informele” vergaderingen van de Ecofin-Raad en Eurotoppen waar nodig moeten worden geïnstitutionaliseerd, transparanter moeten worden en dat hierover meer verantwoording moet worden afgelegd, onder meer door publicatie van de desbetreffende agenda's en notulen, waarbij een evenwicht wordt bewerkstelligd tussen de gewenste transparantie en de noodzakelijke bescherming van het financiële, monetaire of economische beleid van de Unie of een lidstaat;

Transparantie en verantwoordingsplicht betreffende de EU-begroting

56.

wijst erop dat in 2014 in het totaal 40 zaken met betrekking tot EU-medewerkers en leden van de instellingen werden afgerond; onderstreept dat dit een gering aantal is waaruit blijkt dat fraude en corruptie binnen de EU-instellingen niet endemisch van aard is (8);

57.

wijst erop dat het grootste aantal door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) gemelde mogelijke fraudezaken in 2014 betrekking hebben op het gebruik van Europese structuurfondsen (549 van de 1 417 aantijgingen); onderstreept dat OLAF in 2014 de financiële terugvordering heeft aanbevolen van 476,5 miljoen EUR aan structuurfondsen; wijst erop dat naar aanleiding van OLAF's aanbevelingen in 2014 22,7 miljoen EUR door de bevoegde autoriteiten werd teruggevorderd; roept de lidstaten op prioriteit te geven aan de deugdelijke toewijzing van EU-middelen en er alles aan te doen om deze middelen terug te vorderen wanneer zij niet correct zijn toegewezen (9);

58.

dringt er bij de Commissie op aan met een herziening van de zogenoemde sixpack en twopack te komen teneinde het Parlement meer controlebevoegdheden toe te kennen met betrekking tot de goedkeuring van de belangrijkste documenten van het Europees Semester, en in het bijzonder doeltreffende middelen om te waarborgen dat het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel worden geëerbiedigd;

59.

dringt er bij de Eurogroep op aan het Parlement te betrekken bij het toezicht op de tenuitvoerlegging van de contractuele voorwaarden die zijn overeengekomen met begunstigden van door het Europees Stabiliteitsmechanisme verstrekte financiële bijstand;

Bescherming van klokkenluiders en corruptiebestrijding

60.

is ingenomen met het onderzoek dat de Europese Ombudsman heeft verricht om na te gaan of de EU-instellingen voldoen aan de verplichting om interne regels betreffende klokkenluiders in te voeren; betreurt de bevinding van de Ombudsman dat enkele EU-instellingen de regels ter bescherming van klokkenluiders nog niet naar behoren ten uitvoer hebben gelegd; wijst erop dat tot op heden alleen het Parlement, de Commissie, de Ombudsman en de Europese Rekenkamer dergelijke regels hebben vastgesteld; dringt aan op een studie door het Parlement naar een mechanisme om geaccrediteerde parlementaire medewerkers te beschermen wanneer zij klokkenluiders worden;

61.

is van mening dat een doeltreffende bescherming van klokkenluiders een belangrijk wapen in de strijd tegen corruptie vormt en herinnert derhalve aan zijn oproep van 25 november 2015 (10) aan de Commissie „om uiterlijk in juni 2016 met een voorstel te komen voor een EU-wetgevingskader om klokkenluiders en dergelijke doeltreffend te beschermen” (11), rekening houdend met de evaluatie van de regels op nationaal niveau, teneinde tot minimumregels voor de bescherming van klokkenluiders te komen;

62.

dringt er bij de Commissie op aan om de maatregelen ten aanzien van discretie en uitsluiting met betrekking tot openbare aanbestedingen strikt toe te passen, waarbij telkens een grondig antecedentenonderzoek dient te worden verricht, en om de uitsluitingscriteria toe te passen om ondernemingen te weren als er sprake is van een belangenconflict, aangezien dit van essentieel belang is om de geloofwaardigheid van de instellingen te beschermen;

63.

is van mening dat klokkenluiders zelfs binnen de EU-instellingen te vaak met vervolging werden geconfronteerd in plaats van steun te ontvangen; dringt er bij de Commissie op aan een wijziging van de regelgeving betreffende de Ombudsman voor te stellen en haar eveneens de taak toe te kennen als een contactpunt te fungeren voor klokkenluiders die het slachtoffer van slechte behandeling zijn; verzoekt de Commissie met een voorstel te komen om de begroting van de Ombudsman op passende wijze te verhogen om de uitvoering van deze nieuwe veeleisende taak mogelijk te maken;

64.

verzoekt de EU om zo spoedig mogelijk het lidmaatschap aan te vragen van de Groep van Staten tegen Corruptie (GRECO) van de Raad van Europa, en het Parlement voortdurend op de hoogte te houden van de stand van zaken met betrekking tot dit toetredingsverzoek; verzoekt de Commissie in het verslag een overzicht op te nemen van de grootste problemen op corruptiegebied in de lidstaten, beleidsaanbevelingen voor de aanpak ervan en follow-upmaatregelen die door de Commissie moeten worden genomen, met name rekening houdend met de schadelijke impact van corruptieactiviteiten op de werking van de gemeenschappelijke markt;

65.

is van mening dat personen die in de EU rechtsgeldig zijn veroordeeld voor corruptie, of ondernemingen die worden geleid door of in het bezit zijn van personen die zich in het belang van hun onderneming schuldig hebben gemaakt aan corruptie of verduistering van publieke middelen en die daarvoor rechtsgeldig zijn veroordeeld, gedurende ten minste drie jaar effectief moeten worden uitgesloten van overheidsopdrachten van de Europese Unie en geen EU-subsidies mogen ontvangen; verzoekt de Commissie haar systeem van uitsluiting te herzien; benadrukt dat ondernemingen die door de Commissie worden uitgesloten van mededinging naar EU-middelen automatisch op een openbare lijst moeten komen te staan teneinde de financiële belangen van de EU beter te beschermen en controle door het brede publiek mogelijk te maken;

66.

wijst erop dat de Europese Unie, sinds zij op 12 november 2008 is toegelaten als lid van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie (UNCAC), niet heeft deelgenomen aan de evaluatie van het in het verdrag voorziene mechanisme noch de eerste stap heeft gezet om een zelf-evaluatie uit te voeren met betrekking tot de vraag hoe zij haar uit het verdrag voortvloeiende verplichtingen vervult; dringt er bij de Europese Unie op aan de verplichtingen uit hoofde van het UNCAC na te komen door een zelf-evaluatie uit te voeren over de vraag hoe zij haar uit het verdrag voortvloeiende verplichtingen vervult en door deel te nemen aan het mechanisme voor collegiale toetsing; dringt er bij de Commissie op aan haar volgende EU-corruptiebestrijdingsverslag zo spoedig mogelijk te publiceren en in de EU-corruptiebestrijdingsverslagen een hoofdstuk over de EU-instellingen op te nemen; vraagt de Commissie om meer analyses te verrichten van het klimaat waarbinnen beleid wordt uitgevoerd, zowel in de EU-instellingen als in de lidstaten, om inherente kritieke factoren, kwetsbare domeinen en risicofactoren die tot corruptie kunnen leiden te identificeren;

67.

herinnert aan zijn standpunt van 16 april 2014 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (12) en dringt aan op een spoedige beslissing in dit verband;

Integriteit in EU-wetgeving

68.

verzoekt de Commissie op zoek te gaan naar systematische waarborgen om belangenconflicten op het gebied van beleidshandhaving en de regulering van industriële producten te voorkomen; verzoekt de Commissie iets te doen aan het huidige structurele belangenconflict bij de risicobeoordeling van overheidswege van gereguleerde producten, namelijk de situatie waarin de beoordeling van deze producten grotendeels of volledig op studies berust die door de aanvragers zelf of door hen betaalde derden zijn uitgevoerd, terwijl onafhankelijk onderzoek maar al te vaak wordt veronachtzaamd of terzijde wordt geschoven; houdt eraan vast dat producenten nog wel studies moeten blijven aanleveren, waarbij de kosten eerlijkheidshalve tussen grote ondernemingen en kmo's naargelang hun relatief marktaandeel moeten worden verdeeld, maar dat alle beoordelaars moeten worden verplicht ook intercollegiaal getoetst, onafhankelijk onderzoek volledig in hun beoordeling te betrekken; verzoekt de Commissie in het bijzonder om een herziening van haar mededeling van 2002 over algemene beginselen en normen voor raadpleging van betrokken partijen; oppert dat voorafgaande registratie van wetenschappelijke studies en proeven, met vermelding van hun onderzoeksterrein en de verwachte datum van voltooiing, als voorwaarde kan worden gesteld om die studies in het regelgevings- en beleidsvormingsproces te laten meewegen, als manier om het probleem van het selectief weglaten van ongunstige onderzoeksresultaten aan te pakken; benadrukt, in het belang van betrouwbaar en onafhankelijk wetenschappelijk advies voor de beleidsvorming, hoe cruciaal het is afdoende middelen uit te trekken voor de ontwikkeling van eigen deskundigheid binnen de gespecialiseerde EU-agentschappen, met daarbij de gelegenheid om publiceerbaar onderzoek en publiceerbare proeven te verrichten, wat een overheidsfunctie voor advies inzake regelgeving aantrekkelijker kan maken zonder dat het de academische loopbaan van wetenschappers hoeft te verstoren;

Versterking van de verantwoordingsplicht van de Commissie en haar agentschappen jegens het Parlement

69.

dringt er bij de Commissie op aan een voorstel voor een verordening met betrekking tot alle EU-agentschappen op te stellen, op grond waarvan het Parlement medebeslissingsbevoegdheid krijgt inzake de benoeming of het ontslag van de directeuren van dergelijke agentschappen en een rechtstreeks recht om hen te ondervragen en te horen;

70.

wijst erop dat er onafhankelijke deskundigen nodig zijn in de EU-agentschappen en dat het wegnemen van belangenconflicten binnen het bestuur van die agentschappen meer gewicht moet krijgen; wijst erop dat deskundigen van een aantal agentschappen, met inbegrip van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA), momenteel niet worden betaald; dringt erop aan dat deskundigen in regelgevende agentschappen die bijvoorbeeld non-profitorganisaties of academici vertegenwoordigen een toereikende vergoeding ontvangen; benadrukt hoe belangrijk het is toereikende middelen uit te trekken voor de ontwikkeling van eigen deskundigheid binnen de gespecialiseerde EU-agentschappen;

71.

roept de EFSA, het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) en het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) op om zo spoedig mogelijk hun onafhankelijkheidsbeleid te herzien teneinde hun strikte onafhankelijkheid ten opzichte van de economische sectoren waar zij regelgeving voor opstellen expliciet te waarborgen en belangenconflicten onder medewerkers en deskundigen te voorkomen;

72.

is er voorstander van dat nationale parlementen commissarissen uitnodigen om hen te ondervragen;

73.

brengt in herinnering dat de bevoegdheid om enquêtecommissies in te stellen een kenmerk is van parlementaire systemen wereldwijd, en dat het Verdrag van Lissabon, met name in artikel 226, lid 3, VWEU, voorziet in een bijzondere wetgevingsprocedure voor de goedkeuring van een verordening betreffende het enquêterecht; benadrukt dat, krachtens het beginsel van loyale samenwerking, het Parlement, de Raad en de Commissie hun goedkeuring moeten hechten aan de invoering van een nieuwe verordening;

74.

dringt aan op een spoedig besluit van de Raad en de Commissie betreffende het voorstel van het Parlement van 23 mei 2012 voor een verordening van het Europees Parlement tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het enquêterecht van het Parlement (13);

o

o o

75.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0376.

(2)  PB C 271 E van 12.11.2009, blz. 48.

(3)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0203.

(4)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0484.

(5)  Arrest van het Hof van Justitie van 21 september 2010, Koninkrijk Zweden tegen Association de la presse internationale ASBL (API) en Europese Commissie (C-514/07 P), Association de la presse internationale ASBL (API) tegen Europese Commissie (C-528/07 P) en Europese Commissie tegen Association de la presse internationale ASBL (API) (C-532/07 P), Gezamenlijke zaken C-514/07 P, C-528/07 P en C-532/07 P, ECLI:EU:C:2010:541.

(6)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0202.

(7)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0108.

(8)  Het verslag van OLAF 2014, Vijftiende verslag van het Europees Bureau voor fraudebestrijding, 1 januari tot en met 31 december 2014.

(9)  Ibid.

(10)  Zie resolutie van 25 november 2015 over over fiscale rulings en andere maatregelen van vergelijkbare aard of met vergelijkbaar effect (Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0408).

(11)  Ibid., par. 144.

(12)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0427.

(13)  PB C 264 E van 13.9.2013, blz. 41.


20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/131


P8_TA(2017)0359

De toekomst van het Erasmus+-programma

Resolutie van het Europees Parlement van 14 september 2017 over de toekomst van het programma Erasmus+ (2017/2740(RSP))

(2018/C 337/19)

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 165 en 166 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name artikel 14,

gezien Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van „Erasmus+”: het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport en tot intrekking van Besluiten nr. 1719/2006/EG, nr. 1720/2006/EG en nr. 1298/2008/EG (1),

gezien zijn resolutie van 2 februari 2017 over de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van „Erasmus+”: het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport en tot intrekking van Besluiten nr. 1719/2006/EG, nr. 1720/2006/EG en nr. 1298/2008/EG (2),

gezien zijn resolutie van 12 april 2016 over Erasmus+ en andere instrumenten om de mobiliteit bij beroepsopleiding en scholing te stimuleren– een concept van levenslang leren (3),

gezien zijn resolutie van 19 januari 2016 over de rol van interculturele dialoog, culturele diversiteit en onderwijs bij het uitdragen van de fundamentele waarden van de EU (4),

gezien de vraag aan de Commissie over de toekomst van het programma Erasmus+ (O-000062/2017–B8-0326/2017),

gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat, in de huidige context, de 30e verjaardag van het programma Erasmus+ niet alleen een moment van viering moet zijn, maar ook aangegrepen moet worden om na te denken over de vraag hoe het programma toegankelijker en inclusiever kan worden gemaakt, en hoe het kan bijdragen aan verbetering van de ontwikkeling van Europese burgers en organisaties die actief zijn op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd en sport;

B.

overwegende dat onderwijs een grondrecht is en een publiek goed, dat toegankelijk moet zijn voor eenieder, in het bijzonder studenten met een lager inkomen;

1.

beklemtoont dat Erasmus één van de meest succesvolle EU-programma's is, én een uiterst belangrijk instrument voor het ondersteunen van activiteiten op de gebieden onderwijs, opleiding, jeugd en sport, en voor het reduceren van de kloof tussen Europa en haar burgers; erkent de enorme positieve impact die het programma de afgelopen 30 jaar heeft gehad op het persoonlijke en beroepsleven van de meer dan 90 000 deelnemers in Europa en in derde landen, waaronder buur- en kandidaat-landen;

2.

onderstreept de rol van het programma Erasmus+, dat middels mobiliteit en strategische samenwerking heeft bijgedragen aan verbetering van de kwaliteit van onderwijs- en opleidingsinstellingen in de EU, vergroting van het concurrentievermogen van de Europese onderwijssector, totstandbrenging van een sterke Europese kenniseconomie en verwezenlijking van de doelstellingen van Europa 2020;

3.

is van oordeel dat het programma Erasmus+ en zijn opvolger met name gericht moeten zijn op een leven lang leren en mobiliteit in formeel, niet-formeel en informeel onderwijs, en dat zij daarmee van betekenis kunnen zijn voor de ontwikkeling van vaardigheden en sleutelcompetenties voor persoonlijke, sociale en professionele vervulling, hetgeen samengaat met de bevordering van democratische waarden, sociale samenhang, actief burgerschap, en de integratie van migranten en vluchtelingen door middel van het scheppen van een kader voor interculturele dialoog;

4.

beklemtoont het belang van een coherente benadering van het beleid op de gebieden onderwijs, opleiding, jeugd en sport in alle leersectoren, in het bijzonder via het creëren van transversale kansen en synergie-effecten met andere EU-fondsen en -programma's; wijst er in dit verband op dat de geplande vernieuwing van het kader voor Europese samenwerking op het gebied van jeugdbeleid een ideale gelegenheid is om de prioriteiten van de opvolger van het programma Erasmus+ af te stemmen op die van de nieuwe jeugdstrategie van de EU en andere programma's die met EU-middelen worden gefinancierd;

5.

is van oordeel dat Erasmus+ ook moet worden gezien als een sleutelinstrument van de EU-strategie voor het in de hele wereld promoten van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen;

6.

vindt dat de brexit-onderhandelingen, gezien de omvang en het betekenisvolle karakter van de mobiliteit tussen onderwijsinstellingen en -organisaties op het continent en in het VK, moeten uitmonden in een voor beide partijen bevredigend akkoord over de status van EU-studenten en -onderwijzers die aan mobiliteitsregelingen in het kader van Erasmus+ deelnemen, en andersom;

Jeugdwerkloosheid, en persoonlijke en sociale vervulling

7.

is van oordeel dat het Erasmus+-programma een aanzienlijke ontwikkeling heeft doorgemaakt, waardoor meer deelnemers ervan hebben kunnen profiteren en in de gelegenheid zijn gesteld hun kennis te vergroten en hun vaardigheden- en competentieskloof te dichten, in het bijzonder door de uitbreiding van Erasmus+ tot de sectoren vrijwillig, informeel en niet-formeel onderwijs en opleiding, en de uitbreiding van het geografische toepassingsgebied tot derde landen;

8.

neemt er kennis van dat mobiele hogeronderwijsstudenten een jaar na hun afstuderen twee keer zo vaak een baan hebben dan hun 'collega's' die niet aan een mobiliteitsprogramma hebben deelgenomen, en dat bijna 90 % (5) van alle personen die beroepsonderwijs of een beroepsopleiding (VET) volgen en in een mobiliteitsprogramma participeren aangeven dat hun inzetbaarheid op de arbeidsmarkt door de mobiliteitservaring in kwestie is toegenomen; stelt overigens bezorgd vast dat jongeren de grootste kans maken in armoede terecht te komen of werkloos te worden; vindt dan ook dat Erasmus+ robuuste ondersteuning moet geven aan acties gericht op het tot stand brengen van betere kansen op werk;

9.

beklemtoont dat vrijwilligerswerk bijdraagt tot de ontwikkeling van burgerparticipatie en actief burgerschap, en dat het ook helpt bij het vergroten van de kans op het vinden van werk; vindt het dan ook van bijzonder belang dat financiering in het kader van Erasmus+ past in een bredere beleidsstrategie gericht op het in Europa tot stand brengen van een voor vrijwilligerswerk gunstig klimaat, waarbij bestaande succesvolle initiatieven niet moeten worden gedupliceerd, maar versterkt; wijst er overigens op dat potentiële kwaliteitsbanen nooit kunnen worden vervangen door onbetaald vrijwilligerswerk;

10.

geeft aan dat Erasmus+ zich moet richten op innovatie en ontwikkeling, en meer aandacht moet besteden aan het vergroten van sleutelvaardigheden en -competenties, zoals zelfvertrouwen, creativiteit, ondernemerschap, aanpassingsvermogen, kritisch denkvermogen, communicatieve vaardigheden, teamwork en het vermogen te leven en te werken in een multiculturele omgeving; beklemtoont dat die competenties vollediger kunnen worden ontwikkeld door een uitgewogen combinatie van formeel, niet-formeel en infomeel leren, en dat de verwerving van sleutelvaardigheden essentieel is vanaf een zeer jonge leeftijd en verder moet worden versterkt door meer investeringen in acties gericht op mobiliteit gedurende de vroege stadia van onderwijs en opleiding;

11.

geeft aan dat Erasmus+ moet resulteren in sterkere banden tussen onderwijs- en opleidingsinstellingen enerzijds en het bedrijfsleven anderzijds, teneinde de vaardigheden en de inzetbaarheid van de deelnemers aan het programma te vergroten en het concurrentievermogen van de Europese economie naar een hoger plan te tillen;

12.

beklemtoont de rol van Erasmus+ VET bij het helpen ontwikkelen van de vaardigheden en het opdoen van de ervaring waar op de arbeidsmarkt vraag naar is, resulterend in een betere inzetbaarheid en een grotere sociale integratie; dringt aan op verbeteringen aan Erasmus+ VET, teneinde het programma moderner, toegankelijker en eenvoudiger te maken, en geschikt voor het digitale tijdperk;

13.

stelt vast dat er nog veel rek zit in de mogelijkheden voor personen die beroepsonderwijs of een beroepsopleiding volgen om voor zowel korte als lange perioden aan een mobiliteitsprogramma deel te nemen (Erasmus Pro), en aldus de bijdrage van de EU aan de strijd tegen de jeugdwerkloosheid te vergroten; verzoekt de Commissie en de lidstaten om — voor personen die beroepsonderwijs of een beroepsopleiding volgen — de mogelijkheden voor mobiliteit en beroepsstages in het kader van het programma te verruimen, zowel in de onderkenning van de inherente waarde van stages alsook ter aanzwengeling van nationale hervormingen gericht op het verder ontwikkelen van beroepsopleidingen en -kwalificaties, en het bevorderen van de erkenning daarvan; geeft tegelijkertijd aan dat een stage een vormende ervaring is, en geen vervanging van betaald werk;

Sociale integratie en toegankelijkheid,

14.

betreurt het dat minder dan 5 % van alle jonge Europeanen van het programma gebruik maken als gevolg van sociaal-economische factoren, zoals onvoldoende financiering, een toenemende ongelijkheid tussen en binnen lidstaten, en ingewikkelde aanmeldingsprocedures en administratieve rompslomp; verzoekt de Commissie en de lidstaten het programma opener en toegankelijker te maken, de voordelen voor de uiteindelijke begunstigden te vergroten en de ondersteuning te maximaliseren, met name voor mensen in een achterstandspositie en met bijzondere behoeften;

15.

spoort de Commissie en de lidstaten aan Erasmus+ nog inclusiever te maken, teneinde via uiteenlopende — met name digitale — instrumenten en via diverse organisaties — waaronder instellingen voor formeel en niet-formeel onderwijs op allerlei niveaus, jongerenorganisaties, culturele en sportverenigingen, vrijwilligersorganisaties en andere partijen van het maatschappelijk middenveld — en middels mainstreaming van de strategie voor inclusie en diversiteit, meer jonge mensen te bereiken, en met name diegenen met speciale behoeften en geringere kansen;

16.

herinnert eraan dat de tekortschietende coördinatie en meeneembaarheid van rechten tussen de verschillende socialezekerheidsstelsels in de EU de mobiliteit van mensen met een handicap ernstig belemmert, ondanks de inspanningen om het programma Erasmus+ en andere mobiliteitsinitiatieven inclusiever te maken; verzoekt de Commissie en de lidstaten beter samen te werken en aldus de mobiliteit van kwetsbare groepen te vergroten;

17.

onderkent dat één van de voornaamste obstakels voor een grotere mobiliteit van studenten in het hoger onderwijs het gebrek aan duidelijkheid en consistentie bij de erkenning van tijdens de mobiliteitsperiode verworven studiepunten via het Europees studiepuntenoverdrachtsysteem is; verzoekt de lidstaten en de bevoegde autoriteiten, in het bijzonder de instellingen voor hoger onderwijs, volledig uitvoering te geven aan leerovereenkomsten als verplicht onderdeel van het mobiliteitsproces, en te zorgen voor een soepele erkenning — middels het Europees studiepuntenoverdrachtsysteem — van studiepunten die tijdens mobiliteitsperiodes in het kader van Erasmus+ voor het hoger onderwijs zijn verworven;

18.

is van oordeel dat de jongere generaties meer in de gelegenheid moeten worden gesteld betrokken te zijn bij de opzet van het programma in de toekomst, aangezien zij bij uitstek geschikt zijn die te verbeteren en het programma naar een hoger plan te tillen, rekening houdend met hun huidige en toekomstige behoeften, en met de uitdagingen waarmee zij in hun werk, bij vrijwilligersactiviteiten en in hun studie mee worden geconfronteerd;

19.

dringt aan op een bepaalde mate van flexibiliteit bij het ontwikkelen van het nieuwe programma, teneinde ervoor te zorgen dat het snel kan inspelen op nieuwe uitdagingen en strategische prioriteiten op Europees en internationaal niveau; beklemtoont dat alle nieuwe initiatieven een aanvulling op bestaande initiatieven moeten zijn, en over voldoende financiële middelen moeten beschikken om doeltreffend te kunnen zijn;

Europese identiteit en actief burgerschap

20.

is vast de mening toegedaan dat het programma Erasmus+ door moet gaan met het bevorderen van actief burgerschap, burgerschapszin en intercultureel begrip, en met het ontwikkelen van een gevoel van Europese identiteit; vindt dan ook dat alle door Erasmus+ gefinancierde activiteiten voor mobiliteit in het kader van onderwijs en opleiding, en formeel en niet-formeel leren, ook gericht moeten zijn op het vergroten van het bewustzijn onder jongeren van de toegevoegde waarde van Europese samenwerking op het gebied van onderwijs, en hen ertoe moeten aanzetten zich betrokken te tonen bij Europese vraagstukken;

21.

denkt dat, in voorkomend geval, het in de programma's voor hoger en beroepsonderwijs integreren van onderwijsmobiliteit van nut kan zijn voor zowel de persoonlijke en de loopbaanontwikkeling van studenten, als voor de bevordering van intercultureel begrip;

22.

verzoekt de Commissie een Europese eCard voor studenten te ontwikkelen die studenten in heel Europa toegang geeft tot diensten;

Financiering van het programma

23.

vreest dat het geringe succes van de projecten in het kader van een aantal Erasmus+-acties, de beperkte beurzen en de grote belangstelling voor deelname aan het programma het succes van Erasmus+ als een vlaggenschipprogramma van de EU in gevaar zouden kunnen brengen; vindt dat Erasmus+ zich uiteindelijk op alle jongeren moet richten en dat voor dit ambitieuzere doel voor de volgende programmeringsperiode van Erasmus+ significant meer geld ter beschikking moet worden gesteld, dat wil zeggen in een groter budget moet worden voorzien, teneinde het volledige potentieel van het programma tot wasdom te laten komen; verzoekt de lidstaten, de Commissie en de belanghebbende partijen dan ook meer en meer zichtbare ondersteuning te geven aan het Erasmus-programma, in de aanloop naar de aanstaande onderhandelingen over het meerjarig financieel kader (MFK);

24.

onderstreept het belang van een soepele introductie van het nieuwe Erasmus+-programma, met vanaf het begin een strategisch gepland budget; vindt dat regionale en sociale fondsen moeten worden gebruikt ter vergroting van de financiële bijdrage van de lidstaten aan de mobiliteitsbeurzen van Erasmus+; wijst er nog eens op dat een stelselmatige toepassing van de regels van het programma door de nationale agentschappen, met inbegrip van de inachtneming van de gemeenschappelijke kwaliteitsnormen en de projectevaluatie- en administratieve procedures, essentieel is voor een coherente implementatie van het programma Erasmus+;

o

o o

25.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, en de regeringen en de parlementen van de lidstaten.

(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 50.

(2)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0018.

(3)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0107.

(4)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0005.

(5)  Dashboard Erasmus+, gegevens van 28 maart 2017; zie: http://www.ecvet-secretariat.eu/en/system/files/documents/3727/eu-vet-policy-context.pdf, blz. 29.


20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/135


P8_TA(2017)0360

Een nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa

Resolutie van het Europees Parlement van 14 september 2017 over een nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa (2017/2002(INI))

(2018/C 337/20)

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 165 en 166 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name de artikelen 14 en 15,

gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, dat door de EU is geratificeerd in 2010,

gezien de conclusies van de Raad van 12 mei 2009 betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020) (1),

gezien zijn resolutie van 6 juli 2010 over het bevorderen van de toegang van jongeren tot de arbeidsmarkt en het versterken van de positie van stagiair en leerling (2),

gezien de aanbeveling van de Raad van 19 december 2016 met als titel „Bijscholingstrajecten: nieuwe mogelijkheden voor volwassenen” (3),

gezien de aanbeveling van de Raad van 15 februari 2016 betreffende de integratie van langdurig werklozen op de arbeidsmarkt (4),

gezien de conclusies van de Raad van 20 mei 2014 over een doeltreffende lerarenopleiding,

gezien de conclusies van de Raad van 20 mei 2014 over kwaliteitsborging in onderwijs en opleiding,

gezien de aanbeveling van de Raad van 22 april 2013 tot invoering van een jongerengarantie (5),

gezien de aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren (6),

gezien de aanbeveling van de Raad van 28 juni 2011 inzake beleid ter bestrijding van voortijdig schoolverlaten (7),

gezien de resolutie van de Raad van 28 november 2011 over een nieuwe agenda voor volwasseneneducatie (8),

gezien de conclusies van de Raad van 15 juni 2011 over opvang en onderwijs voor jonge kinderen: de beste voorbereiding van al onze kinderen op de wereld van morgen,

gezien de resolutie van de Raad van 15 november 2007 over nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen (9),

gezien de conclusies van de Raad inzake het terugdringen van voortijdig schoolverlaten en het bevorderen van goede schoolresultaten (10),

gezien de conclusies van de Raad van 17 februari 2013 over investeren in onderwijs en opleiding, een antwoord op „Een andere kijk op onderwijs: investeren in vaardigheden voor betere sociaal-economische resultaten” en de jaarlijkse groeianalyse voor 2013 (11),

gezien de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren (12) (EQF-LLL),

gezien zijn resolutie van 13 september 2016 over het creëren van arbeidsmarktomstandigheden die bevorderlijk zijn voor het evenwicht tussen werk en privéleven (13),

gezien de verwijzing naar digitale vaardigheden in de mededeling van de Commissie van 19 april 2016 getiteld „De digitalisering van het Europese bedrijfsleven — De voordelen van een eengemaakte digitale markt ten volle benutten” (COM(2016)0180),

gezien de mededeling van de Commissie van 20 november 2012 getiteld „Een andere kijk op onderwijs: investeren in vaardigheden voor betere sociaal-economische resultaten” (COM(2012)0669),

gezien zijn resolutie van 12 april 2016 over Erasmus+ en andere instrumenten om de mobiliteit bij beroepsopleiding en scholing te stimuleren — een concept van levenslang leren (14),

gezien zijn resolutie van 19 januari 2016 over op vaardigheden gerichte beleidsmaatregelen voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid (15),

gezien zijn resolutie van 8 juli 2015 over het initiatief voor groene werkgelegenheid: het banenpotentieel van de groene economie benutten (16),

gezien zijn resolutie van 8 september 2015 over jong ondernemerschap bevorderen door middel van onderwijs en opleiding (17),

gezien zijn resolutie van 10 september 2015 over de totstandbrenging van een concurrerende arbeidsmarkt in de EU voor de 21ste eeuw: het afstemmen van vaardigheden en kwalificaties op vraag en werkgelegenheid, als een manier om de crisis te boven te komen (18),

gezien de conclusies van de Raad over het Europees Pact voor gendergelijkheid voor de periode 2011-2020 (19),

gezien de conclusies van de Raad over de rol van voor- en vroegschoolse educatie en primair onderwijs bij het bevorderen van creativiteit, innovatie en digitale competentie,

gezien de ontwerpconclusies van de Raad van 20 februari 2017 over „De vaardigheden van vrouwen en mannen op de arbeidsmarkt van de EU verbeteren” (20),

gezien zijn resolutie van 19 januari 2016 over de rol van interculturele dialoog, culturele diversiteit en onderwijs bij het uitdragen van de fundamentele waarden van de EU (21),

gezien de „Social Europe Guide” van de Commissie van maart 2013 getiteld „Social Economy and Social Enterprises” (22),

gezien de agenda voor waardig werk van de Internationale Arbeidsorganisatie IAO),

gezien zijn resolutie van 25 november 2015 over het strategisch EU-kader voor gezondheid en veiligheid op het werk 2014-2020 (23),

gezien advies SOC/546 van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 22 februari 2017,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien de gezamenlijke vergaderingen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie cultuur en onderwijs overeenkomstig artikel 55 van het Reglement,

gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie cultuur en onderwijs en het advies van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A8-0276/2017),

A.

overwegende dat in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie de toegang tot beroepsopleidingen en een leven lang leren is vastgelegd;

B.

overwegende dat vaardigheden van strategisch belang zijn voor inzetbaarheid op de arbeidsmarkt, groei, innovatie en sociale cohesie, en overwegende dat de complexiteit van banen in alle sectoren en beroepen toeneemt en dat er inflatie is wat de relatieve vraag naar vaardigheden betreft, zelfs voor laaggekwalificeerde banen;

C.

overwegende dat welvaart en het behoud van onze sociale verworvenheden uitsluitend berusten op de bekwaamheden en de knowhow waarover onze samenleving beschikt;

D.

overwegende dat laagopgeleiden een hoger risico lopen op werkloosheid en sociale exclusie;

E.

overwegende dat landen met het grootste aandeel volwassenen met geringe basisvaardigheden en digitale vaardigheden een lagere arbeidsproductiviteit en uiteindelijk minder gunstige vooruitzichten hebben voor groei en concurrentievermogen;

F.

overwegende dat het Europees Parlement de inspanningen van de Commissie inzake investeringen in menselijk kapitaal onderschrijft en ondersteunt als essentiële voorwaarde voor het concurrentievermogen van de EU, en overwegende dat de kwaliteit van leerkrachten onlosmakelijk verbonden is met de kwaliteit van het onderwijs;

G.

overwegende dat vele laaggekwalificeerde banen nu een grotere geletterdheid, een grotere numerieke onderlegdheid en grotere andere basisvaardigheden vereisen en dat zelfs laaggekwalificeerde banen in de dienstensector in toenemende mate veeleisender niet-routinetaken omvatten (24);

H.

overwegende dat volgens de recentste PIAAC-studie van de OESO (PIAAC = Programme for the International Assessment of Adult Competencies) ongeveer 70 miljoen Europese volwassenen basisvaardigheden ontberen als lezen, schrijven en rekenen, hetgeen het voor hen moeilijk maakt om een behoorlijke baan te vinden en een behoorlijke levensstandaard te realiseren;

I.

overwegende dat tegen 2025, 49 % van alle vacatures in de EU (zowel nieuwe banen als banen die in de plaats komen van andere) een hoog kwalificatieniveau zal vereisen, 40 % een gemiddeld kwalificatieniveau en slechts 11 % een laag kwalificatieniveau of geen kwalificaties (25);

J.

overwegende dat uitbreiding van de toegang tot een leven lang leren de weg vrij kan maken voor nieuwe mogelijkheden ten aanzien van actieve integratie en verhoogde maatschappelijke participatie, met name voor mensen die laaggekwalificeerd of werkloos zijn, speciale behoeften hebben, op leeftijd zijn, en migranten;

K.

overwegende dat lidstaten manieren moeten vinden om investeringen voor de langere termijn in onderwijs, onderzoek, innovatie, energie en klimaatactie te beschermen of bevorderen, en moeten investeren in het moderniseren van onderwijs- en opleidingsstelsels, met inbegrip van een leven lang leren;

L.

overwegende dat de EU het platform bij uitstek is om beste praktijken te delen en wederzijdse leerprocessen tussen de lidstaten te bevorderen;

M.

overwegende dat de verantwoordelijkheid voor het algemeen onderwijs, met inbegrip van universitair onderwijs en beroepsonderwijs, overeenkomstig de artikelen 165 en 166 VWEU bij de lidstaten berust;

N.

overwegende dat Europese samenwerking op onderwijsgebied een vrijwillig proces is en dat het onderwijsbeleid in dit opzicht fundamenteel verschilt van het werkgelegenheidsbeleid, dat in veel grotere mate gecommunautariseerd is;

O.

overwegende dat vaardigheden en competenties hand in hand gaan en de relatie hiertussen derhalve in de agenda voor nieuwe vaardigheden nader dient te worden aangescherpt;

P.

overwegende dat de ontwikkeling van toekomstgerichte sectoren een doorslaggevende rol speelt wat betreft het soort benodigde vaardigheden;

Q.

overwegende dat uit een Europese vaardigheden- en banenenquête is gebleken dat ongeveer 45 % van de volwassen werknemers in de EU van mening is dat zijn vaardigheden op het werk beter ontwikkeld of gebruikt kunnen worden;

R.

overwegende dat volgens de IAO tussen 25 en 45 procent van de Europese arbeidskrachten te laag of te hoog geschoold is voor het werk dat ze doen; overwegende dat deze situatie grotendeels te wijten is aan de snel veranderende structuur van de economieën van de lidstaten;

S.

overwegende dat het bestaan van discrepanties tussen de vraag naar en het aanbod van vaardigheden een zorgwekkend verschijnsel is dat personen en bedrijven treft, met vaardighedenkloven en vaardighedentekorten als gevolg, en een van de oorzaken is van werkloosheid (26); overwegende dat 26 procent van alle volwassen werknemers niet over de voor hun werk benodigde vaardigheden beschikt;

T.

overwegende dat meer dan 30 procent van de hooggekwalificeerde jongeren een baan heeft die niet met hun talenten en ambities overeenstemt, terwijl 40 procent van de Europese werkgevers aangeeft geen mensen met de juiste vaardigheden te kunnen vinden om te kunnen groeien en innoveren;

U.

overwegende dat momenteel bijna 23 procent van de bevolking in de leeftijdscategorie van 20 tot 64 jaar een laag opleidingsniveau heeft (voorschools, lager of lager middelbaar onderwijs); overwegende dat laaggekwalificeerde personen minder mogelijkheden voor een baan hebben en dat zij ook meer het gevaar lopen van een onzekere baan en twee keer zo veel als hooggekwalificeerde personen het risico lopen van langdurige werkloosheid (27);

V.

overwegende dat laagopgeleiden niet alleen minder arbeidskansen hebben, maar ook kwetsbaarder zijn voor langdurige werkloosheid, moeilijker toegang krijgen tot diensten en minder gemakkelijk volledig deelnemen in de samenleving;

W.

overwegende dat mensen vaak over vaardigheden beschikken die niet worden herkend, benut of naar behoren worden beloond; overwegende dat buiten de formele context opgedane vaardigheden, bijvoorbeeld door middel van werkervaring, vrijwilligerswerk, maatschappelijke betrokkenheid of andere relevante ervaringen, niet per definitie tot uiting komen in een diploma of niet worden geregistreerd, en derhalve worden ondergewaardeerd;

X.

overwegende dat de culturele en creatieve sector bijdraagt aan het sociaal welzijn, innovatie, werkgelegenheid, de bevordering van de economische ontwikkeling van de EU, en tegelijkertijd werkgelegenheid verschaft aan meer dan 12 miljoen mensen in de EU, ofwel 7,5 % van alle in de totale economie werkzame mensen, en 5,3 % vertegenwoordigen van de totale bruto toegevoegde waarde van de EU en nog eens 4 % van het door de luxegoederenindustrie gegenereerde nominale bbp van de EU (28);

Y.

overwegende dat gelijkheid tussen vrouwen en mannen een fundamenteel principe is van de EU dat is vastgesteld in de Verdragen en een van de doelstellingen en verantwoordelijkheden is van de Unie; overwegende dat mainstreaming van het principe van gelijkheid tussen vrouwen en mannen in al haar activiteiten, met inbegrip van toegang tot onderwijs en opleidingen, een specifieke missie is van de Unie;

Z.

overwegende dat op EU-niveau NEET's (personen die geen baan hebben en ook geen onderwijs of opleiding volgen) worden beschouwd als een van de meest kwetsbare groepen in de context van jeugdwerkloosheid; overwegende dat vrouwen gemiddeld 1,4 (29) keer zo veel risico lopen NEET te worden als mannen, een gegeven dat de problemen met betrekking tot discriminatie op grond van geslacht en gelijkheid vanaf jonge leeftijd benadrukt;

AA.

overwegende dat sociale en emotionele vaardigheden in combinatie met cognitieve vaardigheden van belang zijn voor persoonlijk welzijn en succes;

AB.

overwegende dat toegang tot formele, informele en niet-formele onderwijs-, en leer- en opleidingsmogelijkheden een recht moet zijn voor iedereen in elke levensfase, zodat personen transversale vaardigheden kunnen verwerven als numerieke onderlegdheid, digitale en mediavaardigheden, kritisch denken, sociale vaardigheden, beheersing van vreemde talen en algemene redzaamheid; overwegende dat het in dit verband nodig is werkenden tijd te geven voor persoonlijke ontwikkeling en opleiding in het kader van een leven lang leren;

AC.

overwegende dat het van essentieel belang is dat vaardigheden niet alleen zijn gericht op het verhogen van de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt, maar ook op het vergroten van de mogelijkheid tot burgerparticipatie en het respect voor democratische waarden en tolerantie, niet in de laatste plaats als instrument voor het voorkomen van radicalisering en iedere vorm van onverdraagzaamheid;

AD.

overwegende dat in de huidige snel veranderende en steeds verder geglobaliseerde en gedigitaliseerde wereld transversale en overdraagbare vaardigheden, zoals sociale, interculturele en digitale vaardigheden, probleemoplossend vermogen, ondernemerschap en creatief denken van cruciaal belang zijn;

AE.

overwegende dat de digitale transformatie nog niet is voltooid en dat de maatschappelijke omgeving en arbeidsmarkt voortdurend aan verandering onderhevig zijn;

AF.

overwegende dat een goede beheersing van digitale vaardigheden en zelfvertrouwen belangrijke voorwaarden zijn voor het opbouwen van sterke samenlevingen en het bevorderen van de eenheid en de integratie binnen de EU;

AG.

overwegende dat onze onderwijs- en opleidingsstelsels momenteel te maken hebben met een grote digitale transformatie, die een effect heeft op de onderwijs- en leerprocessen; overwegende dat het bieden van digitale vaardigheden absoluut noodzakelijk is om te waarborgen dat de beroepsbevolking is voorbereid op de huidige en toekomstige technologische veranderingen;

AH.

overwegende dat, ondanks een recente toename van het aantal mensen dat in de EU digitaal onderwijs volgt of een digitale opleiding geniet, er nog veel moet gebeuren om de Europese economie aan te laten sluiten op het nieuwe digitale tijdperk en de kloof te dichten tussen het aantal werkzoekenden en het aantal openstaande vacatures;

AI.

overwegende dat nieuwe digitale transformaties in de onderwijsstelsels moeten worden opgenomen om mensen zo te leren kritisch, zelfverzekerd en onafhankelijk te denken; overwegende dat dit evenwel op symbiotische wijze moet worden uitgevoerd in samenhang met vakken die al worden onderwezen;

AJ.

overwegende dat een toekomstbestendige agenda voor vaardigheden in een bredere context van beroepsgerelateerde geletterdheid moet worden geplaatst in het kader van de toenemende digitalisering en robotisering van de Europese samenlevingen;

AK.

overwegende dat transversale competenties, zoals civiele en sociale competenties, alsook burgerschapsvorming, benadrukt moeten worden naast taalvaardigheden, digitale vaardigheden en ondernemerschapsvaardigheden;

AL.

overwegende dat ondernemerschapsvaardigheden moeten worden begrepen in ruimere context, als zin voor initiatief met betrekking tot participatie in sociale acties en ondernemersmentaliteit, en overwegende dat er daarom meer nadruk op moet worden gelegd in de agenda voor nieuwe vaardigheden, als algemene vaardigheden die personen in hun privé- en beroepsleven, evenals gemeenschappen, ten goede komen;

AM.

overwegende dat wetenschap, technologie, engineering en wiskunde (STEM) in de EU moeten worden bevorderd, teneinde slimme, duurzame en inclusieve economische groei en banen voor jonge mensen te waarborgen;

AN.

overwegende dat de vraag naar STEM-professionals en daarbij betrokken professionals naar verwachting tussen nu en 2025 met ongeveer 8 procent zal toenemen, ofwel veel meer dan de gemiddelde groeiprognose van 3 procent voor alle beroepen; overwegende dat de werkgelegenheid in de STEM-gerelateerde bedrijfstakken tussen nu en 2025 naar verwachting ook met circa 6,5 % zal toenemen (30);

AO.

overwegende dat het slechte imago en de afnemende aantrekkelijkheid van beroepsonderwijs en -opleiding, in combinatie met de lage kwaliteit van dit onderwijs en deze opleiding, in sommige lidstaten studenten ervan weerhoudt een loopbaan te kiezen in veelbelovende beroepen en bedrijfstakken met een tekort aan arbeidskrachten;

AP.

overwegende dat bij het aanpakken van problemen ten aanzien van vaardigheden, met name discrepanties tussen gevraagde en aangeboden vaardigheden, en kansen op de arbeidsmarkt, rekening moet worden gehouden met de specifieke uitdagingen die in plattelandsgebieden spelen;

AQ.

overwegende dat de groene sector tijdens de recessie een van de belangrijkste banenscheppers in Europa was en deze sector verder moet worden gestimuleerd in de agenda voor nieuwe vaardigheden;

AR.

overwegende dat de vergrijzende bevolking in Europa tot een verhoogde vraag naar gezondheidswerkers, sociale zorg en medische diensten leidt;

AS.

overwegende dat gezinnen een essentiële schakel zijn om de beheersing van de basisvaardigheden door kinderen te bevorderen;

Ontwikkeling van vaardigheden voor het leven en vaardigheden voor banen

1.

is tevreden met de mededeling van de Commissie getiteld „Een nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa — Samenwerken ter versterking van het menselijk kapitaal, de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en het concurrentievermogen”, die is goedgekeurd in juni 2016;

2.

erkent dat onderwijs en opleiding onder de bevoegdheden van de lidstaten vallen en dat de EU maatregelen van de lidstaten enkel kan ondersteunen, coördineren of aanvullen;

3.

is van mening dat de EU behoefte heeft aan een paradigmaverschuiving waar het de doelstellingen en de werking van de onderwijssector betreft; is het eens met de focus op het feit dat de Europese onderwijs- en opleidingsstelsels moeten worden geüpdatet om ze aan te passen aan de snel veranderende economische, technologische en maatschappelijke omgeving, met waarborging van toegang tot hoogwaardig onderwijs in alle stadia;

4.

merkt op dat de behoeften op het gebied van vaardigheden dynamisch zijn, maar dat de belangrijkste focus van het vaardighedenpakket de onmiddellijke behoeften zijn van de arbeidsmarkt; wijst in verband hiermee op het feit dat een nauwe samenwerking met het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop) belangrijk is voor het anticiperen op de behoeften op het gebied van vaardigheden en het ontwikkelen van een Europees instrument voor het voorspellen van de behoefte aan vaardigheden en een leven lang leren, teneinde aan te passen aan nieuwe situaties op de arbeidsmarkt en het aanpassingsvermogen van het individu, actief burgerschap en sociale integratie te vergroten;

5.

verzoekt de lidstaten zich in hun onderwijs- en opleidingsprogramma's niet alleen te richten op de ontwikkeling van vaardigheden ten behoeve van inzetbaarheid op de arbeidsmarkt, leesvaardigheid, numerieke vaardigheden, en digitale en mediavaardigheden, maar ook op vaardigheden die in bredere zin relevant zijn voor de samenleving, zoals overdraagbare, transversale en zachte vaardigheden (bijvoorbeeld leiderschap, sociale en interculturele vaardigheden, leiderschap, ondernemerschap, financiële onderlegdheid, vrijwilligerswerk, beheersing van vreemde talen, onderhandelingstechnieken), en prioriteit te verlenen aan de verdere ontwikkeling van programma's op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding, naast het bevorderen van Europees vakmanschap;

6.

vraagt om daadwerkelijke toegang voor eenieder tot vaardigheden in elke levensfase, om fundamentele vaardigheden voor de 21e eeuw te verwerven;

7.

erkent de waarde van de internationalisering van het onderwijs en het toenemende aantal studenten en medewerkers dat aan mobiliteitsprogramma's deelneemt; beklemtoont in dit verband de waarde van Erasmus+;

8.

wijst erop dat uit meerdere studies blijkt dat mobiliteit mensen specifieke beroepsvaardigheden bijbrengt, alsook transversale en overdraagbare vaardigheden, zoals kritisch denkvermogen en ondernemerschap, en hen betere loopbaanmogelijkheden oplevert; erkent dat het huidige deel van de voor de leermobiliteit bestemde EU-begroting mogelijk niet voldoende is om het streefcijfer van 6 procent leermobiliteit tegen 2020 te behalen;

9.

moedigt de lidstaten aan de mogelijkheden van intersectorale mobiliteit verder uit te bouwen tussen scholen als geheel; beklemtoont dat er meer steun moet komen voor mobiliteit op het gebied van onderwijs en opleiding en dat bijzondere aandacht nodig is voor grensoverschrijdende mobiliteit;

10.

wijst op het feit dat onderwijs en opleiding de persoonlijke ontwikkeling en groei van jonge mensen moeten bevorderen, zodat zij kunnen uitgroeien tot proactieve en verantwoordelijke burgers die zijn voorbereid op een leven en loopbaan in een technologisch geavanceerde en geglobaliseerde economie en zijn uitgerust met de belangrijkste competenties voor een leven lang leren, bestaande uit een combinatie van kennis, vaardigheden en gedragingen die nodig zijn voor zelfontplooiing en persoonlijke ontwikkeling, actief burgerschap en werk;

11.

benadrukt dat opvang en onderwijs voor jonge kinderen (OOJK) essentiële voorwaarden zijn voor het ontwikkelen van vaardigheden;

12.

wijst erop dat de lidstaten verantwoordelijk zijn voor het aanbieden van onderwijs en zorg, en verzoekt hen de kwaliteit en de toegang tot OOJK te verbeteren en iets te doen aan het gebrek aan infrastructuur op het gebied van hoogwaardige en toegankelijke kinderzorg voor alle inkomensniveaus, en te overwegen de toegang gratis te maken voor arme gezinnen en sociaal uitgesloten gezinnen;

13.

onderstreept het feit dat creativiteit en innovatie tot drijvende factoren in de economie van de EU aan het uitgroeien zijn en in nationaal en EU-beleid moeten worden geïntegreerd;

14.

is ingenomen met de doelstellingen van de agenda voor nieuwe vaardigheden, die erop zijn gericht beroepsonderwijs en -opleiding tot een eerste, vraaggestuurde keus te maken voor lerenden op basis van de toekomstige werkvereisten door werkgevers te betrekken bij het ontwerpen en aanbieden van cursussen;

15.

moedigt de lidstaten ertoe aan verder te gaan dan het bevorderen van de „juiste beroepsvaardigheden” en ook te focussen op onderwijsaspecten die meer gebaseerd zijn op werk en praktischer zijn, en die ondernemersgeest, innovatiekracht en creativiteit bevorderen, mensen in staat stellen kritisch te denken, inspelen op het concept duurzaamheid, waarden als menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, tolerantie en respect te eerbiedigen, en ten volle te participeren in het democratische proces en het sociale leven als breeddenkende burgers;

16.

is overigens van oordeel dat een holistische aanpak vereist is ten aanzien van onderwijs en de ontwikkeling van vaardigheden die de lerende centraal stelt in het proces, en dat voldoende moet worden geïnvesteerd in een leven lang leren; is daarnaast van mening dat de toegang tot onderwijs en opleiding en het verwerven van vaardigheden voor iedereen soepel en betaalbaar moet zijn, en dat er meer inspanningen moeten worden verricht om ook de kwetsbaarste groepen in het proces te laten deelnemen;

17.

de lidstaten aanmoedigen om het maatschappelijk middenveld, deskundigen en gezinnen met praktische ervaring sterker te betrekken bij de reflectie over levensnoodzakelijke vaardigheden;

18.

moedigt de lidstaten aan zich ook te richten op het aanpakken van genderstereotypen nu 60 procent van de nieuwe afgestudeerden vrouw is; onderstreept dat de arbeidsparticipatie van vrouwen overigens nog altijd lager is dan die van mannen, en dat vrouwen in veel bedrijfstakken ondervertegenwoordigd zijn;

19.

moedigt de lidstaten ertoe aan de vaardigheden beter af te stemmen op de banen op de arbeidsmarkt en met name hoogwaardige bedrijfsstages in te voeren die mensen helpen flexibel te zijn in hun onderwijstraject en nadien op de arbeidsmarkt;

20.

erkent de waarde van duale onderwijssystemen (31), maar wijst erop dat een systeem dat in een bepaalde lidstaat wordt gebruikt, niet blindelings in een andere lidstaat kan worden overgenomen; spoort aan tot de uitwisseling van modellen inzake beste praktijken, waarbij de sociale partners dienen te worden betrokken;

21.

herinnert in verband hiermee aan het feit dat nauwere samenwerking nodig is tussen de lidstaten om te leren van beste praktijken die leiden tot lagere werkloosheidscijfers, zoals stages en een leven lang leren;

22.

wijst op de rol van Cedefop, dat als één van zijn hoofdopdrachten heeft het bijeenbrengen van politiek verantwoordelijken, sociale partners, onderzoekers en beroepsbeoefenaren met het oog op het uitwisselen van ideeën en ervaringen, waaronder middels de ontwikkeling van sectorspecifieke platforms;

23.

onderstreept het feit dat cultuur, creativiteit en de kunsten een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan persoonlijke ontwikkeling, werkgelegenheid en groei in de hele EU door het realiseren van innovaties, het stimuleren van cohesie, het verstevigen van interculturele relaties en onderling begrip en het behouden van de Europese identiteit, cultuur en waarden; roept de Commissie en de lidstaten op hun steun aan de culturele en creatieve sector te intensiveren teneinde hun potentieel te ontsluiten en volop te benutten;

24.

onderstreept dat de huidige instroom van migranten, vluchtelingen en asielzoekers in de EU een langetermijnbenadering vereist voor het omgaan met onderdanen van derde landen, onder meer bestaand uit een beoordeling van hun vaardigheden, bekwaamheden en kennis, die zichtbaar moeten worden gemaakt, en de ontwikkeling van een mechanisme voor de erkenning en validering van vaardigheden;

25.

herinnert eraan dat nieuwkomers nieuwe vaardigheden en kennis meebrengen, en dringt erop aan instrumenten te ontwikkelen om meertalige informatie over de bestaande mogelijkheden op het gebied van formeel en informeel leren, beroepsopleidingen, stages en vrijwilligerswerk; vindt het belangrijk de interculturele dialoog te bevorderen om het voor migranten, vluchtelingen en asielzoekers eenvoudiger te maken toegang tot de arbeidsmarkt te krijgen en in de samenleving te integreren;

26.

verwelkomt het voorstel van de Commissie met betrekking tot het instrument voor het opstellen van een vaardigheidsprofiel van onderdanen van derde landen en hoopt dat er snel vooruitgang wordt geboekt ten aanzien van dit streven; pleit ervoor dat de nieuwe vaardighedenagenda voor Europa, wat de benadering ten aanzien van de vaardigheden van migranten betreft, consistent is met het actieplan voor de integratie van onderdanen van derde landen; bepleit een bredere benadering ten aanzien van de bijscholing van migranten, onder meer door middel van sociaal ondernemerschap, burgerschapsvorming en informeel onderwijs, en benadrukt dat hierbij verder moet worden gekeken dan transparantie, vergelijkbaarheid en het vroegtijdig in kaart brengen van de vaardigheden en kwalificaties van migranten;

27.

benadrukt dat een gecoördineerd optreden noodzakelijk is om de braindrain tegen te gaan en dat daarbij geschikte maatregelen moeten worden vastgesteld om de beschikbare vaardigheden te benutten om een verarming van het menselijk kapitaal in de diverse landen van Europa te voorkomen;

28.

herinnert eraan dat investeringen in de mogelijkheden van het onderwijsstelsel anno 2017 de kwaliteit van zowel bestaande als toekomstige banen bepaalt, evenals de kwalificaties van de werknemers, hun sociaal welzijn en hun democratische participatie in de maatschappij;

29.

verzoekt de lidstaten het hoofd te bieden aan de vergrijzing van de bevolking door specifieke vaardigheden te ontwikkelen voor gezondheid, welzijn en ziektebestrijding;

De rol van onderwijs voor het aanpakken van werkloosheid, sociale exclusie en armoede

30.

is van mening dat het concurrentievermogen, de economische groei en de sociale cohesie van de EU sterk afhankelijk zijn van onderwijs- en opleidingsstelsels die voorkomen dat mensen in een achterstandspositie belanden;

31.

benadrukt het feit dat onderwijs en opleiding niet alleen sleutelfactoren zijn voor het bevorderen van de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt, maar ook voor het stimuleren van persoonlijke ontwikkeling, sociale inclusie en cohesie en actief burgerschap, en is daarom van mening dat gelijke toegang tot hoogwaardig onderwijs en passende investeringen in vaardigheden en competenties cruciaal zijn voor het aanpakken van het hoge werkloosheidscijfer en sociale exclusie, met name onder de kwetsbaarste en meest achtergestelde groepen mensen (NEET's, langdurig werklozen, laagopgeleiden, vluchtelingen en mensen met een handicap); herinnert eraan dat een echte inschatting van de toekomstige behoeften op het gebied van vaardigheden in verband hiermee buitengewoon belangrijk is;

32.

betreurt het feit dat investeringen in onderwijs nog steeds achterblijven en dat de opeenvolgende bezuinigingen op onderwijs studenten en volwassenen met een kansarme sociaaleconomische achtergrond het zwaarst treffen;

33.

vindt het zeer zorgwekkend dat de investeringen in onderwijs en opleiding in de EU in haar geheel tussen 2010 en 2014 met 2,5 % zijn gedaald (32); benadrukt het feit dat naar behoren ingerichte openbare onderwijsstelsels zijn vereist om het onderwijs in staat te stellen werkloosheid, sociale exclusie en armoede te bestrijden;

34.

benadrukt het feit dat, zoals vermeld door de OESO (33), beter opgeleide mensen bijdragen tot de totstandbrenging van meer democratische samenlevingen en duurzamere economieën, minder afhankelijk zijn van overheidssteun en minder kwetsbaar zijn voor economische recessies; wijst er derhalve op dat investeringen in hoogwaardig onderwijs en innovaties niet alleen van essentieel belang zijn voor het bestrijden van werkloosheid, armoede en sociale exclusie, maar ook van cruciaal belang zijn voor de EU om succesvol te kunnen concurreren op de mondiale markten; roept de Commissie en de lidstaten op het niveau van de openbare investeringen in voor- en vroegschoolse educatie, primair onderwijs en secundaire educatie voor iedereen terug te brengen naar minstens het niveau van voor de crisis, met name waar het kinderen uit kansarme milieus betreft;

35.

wijst op het feit dat toegang tot onderwijs- en opleidingsmogelijkheden een recht moet zijn voor iedereen, in elke levensfase, om transversale vaardigheden te verwerven als numerieke onderlegdheid, digitale en mediavaardigheden, kritisch denken, sociale vaardigheden en vaardigheden voor het leven; is van mening dat de agenda voor nieuwe vaardigheden hierbij een stap in de juiste richting is, doordat een gedeeld engagement wordt aangemoedigd voor het realiseren van een gemeenschappelijke visie inzake het cruciale belang van een leven lang leren;

36.

benadrukt de rol die externe verenigingen en ngo's spelen bij het kinderen aanleren van andere vaardigheden en sociale competenties, bijvoorbeeld in de kunsten of manuele activiteiten, door bij te dragen aan hun integratie, een beter begrip van hun omgeving, solidariteit bij het leren en in het leven en het verbeteren van de leervaardigheden van hele klassen;

37.

wijst erop dat personen met een handicap speciale behoeften hebben en daarom de juiste ondersteuning moeten krijgen bij de ontwikkeling van hun vaardigheden; vraagt de Commissie en de lidstaten bij de implementatie van de agenda voor nieuwe vaardigheden een inclusieve benadering te volgen voor het ontwerpen van hun onderwijs- en opleidingsbeleid, waaronder middels onderwijsondersteunend personeel, alsook middels het aanbieden van informatie over de beschikbare vaardigheden-, opleidings- en financieringsmogelijkheden, en het toegankelijk maken van deze mogelijkheden voor zoveel mogelijk mensen, rekening houdend met de hele waaier van handicaps; is van mening dat, teneinde deelname aan de arbeidsmarkt te vergemakkelijken, voor veel mensen met een handicap het ondernemerschap een haalbare optie is; wijst in dit opzicht op het belang van het verbeteren van de digitale vaardigheden van mensen met een handicap, en op het enorme belang van de rol van toegankelijke technologie;

38.

wijst op het feit dat, hoewel steeds meer het potentieel wordt erkend van kwalitatief hoogstaand onderwijs en kwalitatief hoogstaande opvang voor jonge kinderen voor het verminderen van het vroegtijdig schoolverlaten en het leggen van stevige fundamenten voor verdere leeractiviteiten, de agenda voor nieuwe vaardigheden een toekomstgerichte visie voor de vroegste onderwijsfasen ontbeert; dringt er derhalve bij de lidstaten op aan te investeren in zowel hoogwaardig OOJK, teneinde de kwaliteit te verhogen en de toegankelijkheid te vergroten, en maatregelen vast te stellen ter bestrijding van voortijdig schoolverlaten;

39.

vraagt de lidstaten in het bijzonder goedkeuring te hechten aan het kwaliteitskader 2014 voor OOJK (34), en is van mening dat er relevante programma's beschikbaar moeten zijn om een nieuwe kans te bieden aan al die jongeren die de basis- of middelbare school voortijdig hebben verlaten; is van mening dat voltooiing van de middelbare school wenselijk is;

40.

wijst erop dat onderwijs niet alleen vaardigheden en competenties moet bieden die relevant zijn voor de behoeften van de arbeidsmarkt, maar ook moet bijdragen tot de persoonlijke ontwikkeling en groei van jongeren om zich als actieve en verantwoordelijke burgers te ontwikkelen;

41.

dringt er bij de lidstaten op aan ervoor te zorgen dat er wordt geïnvesteerd in inclusief onderwijs dat reageert op maatschappelijke uitdagingen en waarborgt dat iedereen gelijke toegang en gelijke kansen krijgt, inclusief jongeren met verschillende sociaal-economische achtergronden, alsmede kwetsbare en benadeelde groepen;

42.

roept de lidstaten op tweedekansonderwijs en -opleidingsmogelijkheden uit te breiden met als doel risicogroepen beter te integreren op de arbeidsmarkt;

43.

is ingenomen met de voorstellen van de Commissie voor maatregelen op het gebied van ontwikkeling van vaardigheden om de ongelijkheid in het onderwijs en de nadelen die een persoon gedurende de levensloop ondervindt, te verminderen, waardoor Europese burgers zich effectief tegen werkloosheid teweer kunnen stellen en de concurrentiekracht en de innovatie in Europa gewaarborgd wordt, maar wijst op een aantal administratieve knelpunten die de vooruitgang in het bereiken van deze doelstellingen wat betreft mobiliteit van vakmensen, erkenning van kwalificaties en het onderricht van beroepskwalificaties, vertragen;

44.

pleit daarom ervoor dat de lidstaten voor de juiste werking van het Informatiesysteem interne markt (IMI) zorgen die een betere uitwisseling van gegevens mogelijk maakt en een betere administratieve samenwerking versterkt zonder onnodige administratieve lasten te creëren, eenvoudigere en snellere procedures invoeren voor de erkenning van beroepskwalificaties en permanente professionele ontwikkeling van gekwalificeerde vakmensen die in een andere lidstaat willen gaan werken, en elke vorm van discriminatie voorkomen;

45.

verzoekt de Commissie en de lidstaten, in het bijzonder, de toegang van kwetsbare burgers tot de ontwikkeling van vaardigheden te vereenvoudigen door de behoefte te beoordelen aan de invoering van speciale instrumenten, zoals lokale EU-informatiecentra en specifieke indicatoren binnen het Kader voor sleutelcompetenties, en zodoende rekening te houden met de behoeften van kansarme groepen;

Bevordering van mogelijkheden op het gebied van een leven lang leren voor iedereen

46.

onderstreept het belang van een leven lang leren voor de zelfontwikkeling van werknemers, met inbegrip van het op de hoogte blijven van de continu veranderende arbeidsomstandigheden (35), en van het creëren van kansen voor iedereen teneinde een cultuur van leren op alle leeftijden in Europa te bevorderen; spoort de Commissie en de lidstaten aan het concept van een leven lang leren te bevorderen en hierin te investeren, met name in landen met een deelnamepercentage onder de benchmark van 15 procent;

47.

neemt met grote bezorgdheid kennis van de onaanvaardbare situatie van 70 miljoen Europeanen zonder basisvaardigheden; is derhalve ingenomen met de oprichting van het initiatief 'bijscholingstrajecten' (Upskilling pathways'), en benadrukt het feit dat een snelle tenuitvoerlegging en toezicht nodig zijn; roept de Commissie en de lidstaten verder op in te zetten op een continubenadering van bijscholing, herscholing en een leven lang leren door te kiezen voor releingen voor eenvoudiger toegang en motivering, toegespitst op de individuele behoeften van de lidstaten, voor zowel mensen met een baan als voor werklozen;

48.

is van mening dat het initiatief 'bijscholingstrajecten' (Upskilling pathways') mede de individuele beoordeling moet omvatten van de leerbehoeften, evenals een kwalitatief hoogwaardig leeraanbod en systematische validatie van verworven vaardigheden en competenties, zodat ze eenvoudig kunnen worden erkend op de arbeidsmarkt; wijst erop dat algemene toegang moet worden gegarandeerd tot breedband om digitale geletterdheid mogelijk te maken; betreurt het feit dat het Europees Parlement niet betrokken is geweest bij het vormgeven van het initiatief;

49.

beklemtoont dat de ontwikkeling van sectorale en specifieke vaardigheden een gedeelde verantwoordelijkheid is van onderwijsaanbieders, werkgevers en vakbonden, en dat de lidstaten derhalve voor een enge dialoog met de sociale partners moeten zorgen; benadrukt het feit dat alle relevante partijen op de arbeidsmarkt betrokken moeten worden bij het opleidingsproces en -ontwerp en de levering van opleidingen om mensen gedurende de hele loopbaan te voorzien van de nodige vaardigheden, om ervoor te zorgen dat bedrijven concurrerend zijn en tegelijk de persoonlijke ontwikkeling, hoogwaardige werkgelegenheid, en loopbaankansen en -ontwikkeling te bevorderen;

50.

onderstreept dat het van belang is complexe onderwijs- en opleidingsstelsels te ontwikkelen om lerenden verschillende soorten vaardigheden te laten opdoen: basisvaardigheden (geletterdheid, numerieke onderlegdheid en digitale vaardigheden); geavanceerde algemene vaardigheden (zoals probleemoplossing, leren enz.); professionele, technische, beroepsspecifieke of sectorspecifieke vaardigheden; sociaal-emotionele vaardigheden;

51.

onderstreept dat het voor het ontwerpen van doeltreffende opleidingsprogramma's van essentieel belang is inzicht te verkrijgen in de specifieke behoeften van laaggekwalificeerden en hen te voorzien van op maat gemaakte opleidingen; herinnert eraan dat in het licht van opgedane ervaring en veranderende omstandigheden, slagvaardigheid en aanpassingsvermogen cruciale aspecten zijn voor een doeltreffend onderwijsproces;

52.

benadrukt het feit dat de actieve benadering en begeleiding van mensen die in een achterstandspositie verkeren, met inbegrip van mensen met een handicap, langdurig werklozen en ondervertegenwoordigde groepen mensen, die zich mogelijk niet bewust zijn van de voordelen van het vergroten van hun vaardigheden of van de mogelijkheden tot herscholing of bijscholing, van essentieel belang zijn voor het succes van dergelijke initiatieven;

53.

roept de Commissie en de lidstaten op gerichte maatregelen te nemen ten aanzien van het herscholen en valideren van de vaardigheden van ouders die weer aan het werk gaan na een periode van zorg van hulpbehoevende gezinsleden;

54.

roept op tot een actieve betrokkenheid van en dialoog tussen alle belanghebbenden, niet alleen op nationaal en Europees niveau maar ook op lokaal en regionaal niveau, om tegemoet te komen aan de daadwerkelijke omstandigheden en behoeften van de arbeidsmarkt;

55.

wijst nogmaals op de noodzaak om het concept van een leven lang leren te integreren in de bredere context van professionele geletterdheid;

1.    De banden aanhalen tussen onderwijs en werk

56.

brengt in herinnering dat het dichten van de vaardigheidskloof, het beter afstemmen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt en het stimuleren van mogelijkheden voor sociale mobiliteit, met inbegrip van beroepsopleiding en stageregelingen, essentieel zijn om duurzame groei, sociale cohesie, nieuwe banen, innovatie en ondernemerschap te bevorderen, vooral voor kleine en middelgrote ondernemingen en ambachten; moedigt de lidstaten daarom aan beroepsgericht leren te bevorderen in overeenstemming met de economische vraag;

57.

benadrukt het feit dat gestreefd moet worden naar een flexibelere, individuelere en persoonlijkere (36) aanpak van loopbaanontwikkeling en een leven lang leren gedurende het persoonlijke loopbaantraject en erkent de rol die publieke maar ook private partijen hierbij kunnen spelen, en erkent dat begeleiding en advisering waarbij de individuele behoeften en voorkeuren worden aangepakt en op de evaluatie en uitbreiding wordt gefocust van individuele vaardigheden, kernelementen moeten zijn van het beleid inzake onderwijs en vaardigheden;

58.

roept de lidstaten op om samen met de sociale partners beleid te ontwikkelen en in te voeren dat voorziet in onderwijs- en opleidingsverlof en in scholing op de werkvloer; verzoekt hen om leren op de werkvloer en daarbuiten, met inbegrip van betaald opleidingsverlof, toegankelijk te maken voor alle werknemers, in het bijzonder voor werknemers die in een achterstandspositie verkeren en met name vrouwelijke werknemers;

59.

benadrukt het feit dat op vaardigheden gerichte beleidsmaatregelen niet alleen rekening moeten houden met de huidige transformaties op de arbeidsmarkt, maar er ook op moeten toezien dat ze universeel genoeg zijn om de leercapaciteit van werknemers te ontwikkelen en ze in staat te stellen zich voor te bereiden op toekomstige uitdagingen;

60.

benadrukt het feit dat de ontwikkeling van vaardigheden een gedeelde verantwoordelijkheid moet zijn tussen onderwijsaanbieders en werkgevers; benadrukt het feit dat de industrie/werkgevers erbij betrokken moeten worden om mensen te voorzien van en op te leiden tot de nodige vaardigheden, om ervoor te zorgen dat bedrijven concurrerend zijn en tegelijk het zelfvertrouwen van mensen te bevorderen;

61.

herinnert eraan dat voor het bevorderen van de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt, innovaties en actief burgerschap, met inbegrip van ecoburgerschap, de basisvaardigheden hand in hand moeten gaan met andere sleutelcompetenties en gedragingen: creativiteit, milieubewustzijn, zin voor initiatief, beheersing van vreemde talen, kritisch denken, onder meer door middel van digitale geletterdheid en mediavaardigheden, en vaardigheden die specifiek op groeiende sectoren zijn gericht;

62.

benadrukt het enorme innovatie- en werkgelegenheidspotentieel van hernieuwbare energiebronnen en het streven naar meer hulpbronnen- en energie-efficiëntie; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om, met het oog op onderwijs- en werkgelegenheidsmogelijkheden, bij de tenuitvoerlegging van de nieuwe vaardighedenagenda rekening te houden met energie- en milieugerelateerde kwesties;

63.

onderstreept het belang van de totstandbrenging van op maat gemaakte ondersteuning voor lerenden op de werkplek, stagiairs en werknemers, om de integratie van alle mensen op de arbeidsmarkt te waarborgen;

64.

onderkent dat het belangrijk is op werk gebaseerde stages te bevorderen, als een van de instrumenten om de integratie van personen op de arbeidsmarkt verder te faciliteren, bijvoorbeeld door het tot stand brengen van overbruggingen/de uitwisseling van competenties tussen verschillende generaties;

65.

wijst erop dat stages, leerlingplaatsen en opleidingen tot specifieke vaardigheden als de meest doeltreffende methoden worden beschouwd om te voorkomen dat jonge mensen weer in de NEET-status vervallen; constateert dat is vastgesteld dat het hanteren van een duaal systeem van beroepsonderwijs en academische opleidingen en vorming de omvang van de NEET-groep doet afnemen door meer jonge mensen in staat te stellen het onderwijs/de opleiding te blijven volgen waardoor ze beter inzetbaar zijn en eerder naar een baan/carrière kunnen doorgroeien; beklemtoont dat uit macro-economische analyses blijkt dat een combinatie van een duaal onderwijs- en opleidingsstelsel en een actief arbeidsmarktbeleid de beste resultaten oplevert;

66.

verzoekt de lidstaten op werk gebaseerde beroepsopleidingen en de ontwikkeling van vaardigheden voor kmo's te ondersteunen;

67.

vraagt dat concrete maatregelen worden genomen om de transitie van jongeren van onderwijs naar werk te faciliteren, door te zorgen voor kwalitatief hoogstaande en betaalde stages en leerlingplaatsen, waar ze praktijkervaring kunnen opdoen, of zelfs grensoverschrijdende uitwisselingsprogramma's zoals Erasmus voor jonge ondernemers, en jongeren de mogelijkheid te bieden hun kennis en talenten in praktijk te brengen en te beschikken over een passende reeks sociale en economische rechten en over toegang tot passend werk en sociale bescherming, zoals bedoeld in de nationale wetgevingen en praktijken, op voet van gelijkheid met volwassen werkenden; vraagt de lidstaten in het bijzonder steun te verlenen aan het mkb, zodat ook daar stagiaires en jongeren in een (alternerende) opleiding terecht kunnen;

68.

verzoekt de lidstaten toe te zien op het hanteren van een kwaliteitskader op basis waarvan stagiairs en leerlingen niet als goedkope of gratis arbeidskrachten mogen worden ingezet; wijst op het feit dat goed inzicht in de belangrijkste gezondheids- en veiligheidsnormen en -rechten op de werkplek ook van belang is voor het ontwikkelen van hoogwaardige werkgelegenheid en het voorkomen van uitbuiting; verzoekt de lidstaten op nationaal niveau juridische kaders van hoge kwaliteit in het leven te roepen met het oog op stages en leerlingplaatsen, welke kaders met name in passende arbeidsbescherming en sociale zekerheid voorzien;

69.

vraagt de Commissie een kwaliteitskader voor stages te presenteren, en de lidstaten dit goed te keuren (37);

70.

is van mening dat, om te anticiperen op toekomstige behoeften op het gebied van vaardigheden, het maatschappelijk middenveld, en met name jongeren- en grassrootorganisaties, de sociale partners, en de aanbieders van onderwijs en opleiding, evenals gespecialiseerde ondersteunende diensten, actief betrokken moeten worden op alle niveaus, met name bij de ontwikkeling, tenuitvoerlegging en evaluatie van programma's voor beroepsopleiding, die een daadwerkelijke en effectieve transitie bieden van formeel onderwijs naar leren op basis van werk en kwalitatief hoogwaardig werk;

71.

benadrukt dat het van belang is kwalificaties van nut te laten zijn voor werkgevers door de actoren op de arbeidsmarkt te betrekken bij het opstellen van de kwalificaties;

Sleutelrol van niet-formeel en informeel leren

72.

benadrukt het feit dat het belangrijk is niet-formeel en informeel leren te valideren, om de hand te reiken en lerenden het heft in eigen handen te geven; merkt op dat dit met name evident is voor mensen in een kwetsbare of achterstandspositie, zoals laaggekwalificeerde werknemers of vluchtelingen, die prioritaire toegang nodig hebben tot validatieregelingen;

73.

betreurt het feit dat werkgevers en aanbieders van formeel onderwijs niet voldoende de waarde en relevantie erkennen van vaardigheden, competenties en kennis die zijn verworven via niet-formeel en informeel leren; benadrukt in dit opzicht het feit dat het gebrek aan bewustzijn met betrekking tot validatie onder alle relevante belanghebbenden moet worden aangepakt;

74.

erkent het feit dat het gebrek aan vergelijkbaarheid en coherentie tussen de validatieaanpakken van de EU-landen, met name voor beroepsonderwijs en -opleiding, een bijkomende belemmering is; onderkent daarnaast dat het leveren van daadwerkelijke toegang, erkenning en financiële ondersteuning blijft een ware uitdaging, met name voor achtergestelde groepen, zoals laaggekwalificeerden, die prioritaire toegang nodig hebben tot validatieregelingen;

75.

roept de Commissie en de lidstaten op het bewustzijn inzake de mogelijkheden voor validatie te vergroten; is in dit opzicht ingenomen met de in de laatste paar jaren geboekte vooruitgang in het kader van de tenuitvoerlegging van de aanbeveling van de Raad betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren tegen 2018; is echter van mening dat aanvullende inspanningen nodig zijn bij het tot stand brengen van relevante juridische kaders en uitgebreide validatiestrategieën teneinde validatie mogelijk te maken;

76.

herinnert eraan dat tal van bestaande Europese transparantie-instrumenten, zoals het Europees kwalificatiekader (EKK) en het Europees studiepuntensysteem voor beroepsonderwijs en -opleiding (Ecvet), als op zichzelf staande instrumenten zijn ontwikkeld; benadrukt dat deze instrumenten, om personen in staat te stellen hun vooruitgang en mogelijkheden beter in kaart te brengen en profijt te trekken van de in verschillende contexten opgedane leerresultaten, beter moeten worden gecoördineerd en ondersteund door kwaliteitsborgingssystemen en moeten worden opgenomen in een kader van nationale kwalificaties om vertrouwen te kweken tussen sectoren en actoren, met inbegrip van werkgevers;

77.

benadrukt het feit dat opnieuw gefocust moet worden op de rol van niet-formeel onderwijs, dat essentieel is om mensen het heft in eigen handen te geven, met name kwetsbare en kansarme mensen, met inbegrip van mensen met speciale behoeften en mensen met een handicap, diegenen die laaggekwalificeerd zijn en beperkte mogelijkheden hebben inzake toegang tot formeel onderwijs; is van mening dat aanbieders van niet-formeel onderwijs en ngo's zich op de juiste positie bevinden om achtergestelde groepen buiten het formele onderwijsstelsel de hand te reiken, en dat zij beter moeten worden ondersteund bij de uitvoering van hun taken teneinde te waarborgen dat de mensen die hier het meeste behoefte aan hebben, daadwerkelijk van de agenda voor nieuwe vaardigheden kunnen profiteren;

78.

erkent het belang van vrijwilligerswerk als een van de instrumenten voor het opdoen van kennis, ervaring en vaardigheden voor het verhogen van de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en het verkrijgen van beroepskwalificaties;

79.

benadrukt het feit dat niet-formeel leren, inclusief vrijwilligerswerk, een cruciale rol te spelen heeft bij het stimuleren van de ontwikkeling van overdraagbare kennis, interculturele competenties en algemene redzaamheid, met vaardigheden als teamwerk, creativiteit en zin voor initiatief, terwijl tegelijk het gevoel van eigenwaarde en de motivatie om te leren worden versterkt;

80.

Benadrukt bovendien het belang van informele onderwijsprogramma's, kunst en sportactiviteiten en interculturele dialoog, om zo burgers actief te betrekken bij maatschappelijke en democratische processen en ze minder gevoelig te maken voor propaganda die tot radicalisering leidt; beklemtoont dat informele en niet-formele leeromgevingen een sleutelrol vervullen bij de inclusie van mensen die het meest kwetsbaar zijn en het meest van de arbeidsmarkt worden uitgesloten; verzoekt de lidstaten in dit verband de aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren volledig en tijdig ten uitvoer te leggen;

81.

wijst met nadruk op de waarde van transversale vaardigheden die door middel van sport worden opgedaan als onderdeel van niet-formeel en informeel leren, en op het verband tussen inzetbaarheid in de sport, onderwijs en opleiding;

82.

onderstreept het feit dat informele en niet-formele kaders ook kansen bieden voor de actieve bevordering van de gemeenschappelijke waarden van vrijheid, tolerantie en niet-discriminatie, en voor het opdoen van kennis over burgerschap, duurzaamheid en mensenrechten, met inbegrip van de rechten van vrouwen en kinderen;

83.

verzoekt de lidstaten procedures in te richten voor de erkenning van informeel en niet-formeel onderwijs, waarbij zij gebruikmaken van de beste praktijken in de lidstaten waar deze instrumenten al zijn ingevoerd, om ervoor te zorgen dat de bijscholingstrajecten een succes zijn (38); benadrukt in dit opzicht het belang van een beleidsmaatregel gericht op de groepen die het verst van de arbeidsmarkt afstaan;

84.

benadrukt het feit dat informele en niet-formele kaders, die op grote schaal worden toegepast binnen communautaire programma's voor onderwijs en voor groepen die zijn ondervertegenwoordigd binnen het regulier academisch onderwijs en volwassenenonderwijs, een belangrijke rol spelen voor de integratie van gemarginaliseerde en kwetsbare groepen; bevestigt in dit kader dat rekening moet worden gehouden met de standpunten en behoeften van vrouwen en meisjes, mensen met een handicap, leden van de LHBTI-gemeenschap, migranten en vluchtelingen en etnische minderheden;

85.

benadrukt het belang van loopbaanbegeleiding voor laaggekwalificeerden; wijst in dit opzicht op het belang van de capaciteit en kwaliteit van de openbare en private diensten voor arbeidsvoorziening van de lidstaten;

86.

verzoekt de Commissie en de lidstaten de invoering in overweging te nemen van gemeenschappelijke instrumenten gericht op de beoordeling van vaardigheden als onderdeel van de Europass-regeling;

87.

roept de lidstaten op hun validatieregelingen verder uit te bouwen en het bewustzijn inzake de validatiediensten te vergroten; moedigt de lidstaten aan toegankelijkere, aantrekkelijkere en meer open trajecten voor voortgezet onderwijs tot stand te brengen, bijvoorbeeld in de vorm van voortgezet beroepsonderwijs;

Bevordering van digitale, STEM- en ondernemerschapsvaardigheden

88.

benadrukt het feit dat digitale basisvaardigheden vandaag de dag een essentiële vereiste zijn voor persoonlijke en professionele ontplooiing, maar is van mening dat er aanvullende inspanningen nodig zijn om mensen met specifiekere digitale competenties uit te rusten, zodat zij digitale technologieën op een innovatieve en creatieve manier kunnen inzetten;

89.

wijst erop dat moet worden beoordeeld welke vaardigheden geschikt zijn voor de nieuwe technologieën en dat de ontwikkeling moet worden bevorderd van toereikende digitale vaardigheden die kunnen worden benut in midcap-, micro- en kleine en middelgrote ondernemingen; wijst met name op het feit dat de ontwikkeling van vaardigheden in het digitale tijdperk plaatsvindt tegen een snel veranderende en mogelijk destabiliserende achtergrond voor wat de werkgelegenheid betreft; acht het om die reden gepast te kiezen voor een concept van levenslang leren dat op deze veranderingen inspeelt;

90.

is van mening dat er met het oog op betere digitale leer- en onderwijsprocessen meer belang moet worden gehecht aan STEM-onderwijs; benadrukt de nauwe band tussen creativiteit en innovatie, en dringt derhalve aan op de opname van de kunsten en creatieve leerprocessen in de leeragenda voor STEM-onderwijs, en is verder van oordeel dat meisjes en jonge vrouwen reeds vanaf jeugdige leeftijd moeten worden aangemoedigd STEM-onderwerpen te studeren;

91.

benadrukt dat nieuwe technologieën moeten worden opgenomen in het onderwijs- en leerproces, en dat onderwijs middels 'hands-on'- en 'real-life'-ervaringen moet worden bevorderd, rekening houdend met aan de leeftijd aangepaste ICT en mediaprogramma's die rekening houden met de ontwikkeling en het welzijn van het kind, en die adviseren over het verantwoorde gebruik van technologie en aanzetten tot kritisch nadenken, om mensen uit te rusten met het juiste pakket aan vaardigheden, kwalificaties en kennis, en te zorgen voor de ontwikkeling van het volledige gamma aan digitale vaardigheden die individuen en bedrijven nodig hebben in een steeds verder gedigitaliseerde economie; herhaalt dat meisjes en jonge vrouwen moeten worden aangemoedigd om ICT-studies te volgen;

92.

benadrukt bovendien de noodzaak van een meer op samenwerking gestoelde, gecoördineerde en gerichte aanpak voor de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van strategieën voor digitale vaardigheden;

93.

moedigt daarom de Commissie aan de financiering uit hoofde van de Europese kaderprogramma's te verhogen, alsook het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI), en inclusieve, innovatieve en reflexieve Europese samenlevingen te bevorderen waardoor alle burgers, met name degenen met een kwetsbare sociaal-economische achtergrond of wonend in afgelegen gebieden, personen met een handicap, de ouderen en de werklozen volwaardig aan de samenleving en de arbeidsmarkt te laten deelnemen;

94.

is tevreden met het voorstel van de Commissie om er bij de lidstaten op aan te dringen algemene nationale strategieën voor digitale vaardigheden op te stellen, met bijzondere aandacht voor het dichten van de digitale kloof, vooral bij oudere mensen; wijst er overigens op dat, willen deze strategieën effectief zijn, er mogelijkheden voor een leven lang leren moeten komen voor onderwijzend personeel, alsook moet worden gewerkt aan sterk pedagogisch leiderschap en innovatie op alle onderwijsniveaus, toegespitst op elk niveau, op basis van een duidelijke, aan de leeftijd en ontwikkeling aangepaste visie inzake media-educatie, evenals passende initiële en voortgezette opleidingen en bijscholing voor leraren en de uitwisseling van goede praktijken;

95.

onderstreept dat mediageletterdheid burgers in staat stelt een kritisch begrip van de verschillende mediavormen te ontwikkelen, met als gevolg een vermeerdering en verbetering van de middelen en mogelijkheden die door „digitale geletterdheid” worden geboden;

96.

roept de lidstaten op hun inspanningen op te voeren om mediageletterdheid in schoolprogramma's en instellingen voor cultuuronderwijs te verbeteren en op nationaal, regionaal of plaatselijk niveau initiatieven te ontplooien voor alle niveaus van formele, informele en niet-formele onderwijs- en opleidingsstelsels;

97.

herhaalt dat het pakket digitale vaardigheden digitale en mediageletterdheid moet omvatten, alsook kritisch en creatief denkvermogen, teneinde te voorkomen dat lerenden uitsluitend gebruikers van technologieën worden, maar ook actieve creatoren, innoveerders en verantwoorde burgers in een digitale wereld;

98.

roept de lidstaten op mogelijkheden te creëren voor ICT-opleidingen en de ontwikkeling van digitale vaardigheden en mediageletterdheid op alle onderwijsniveaus; onderstreept in dit opzicht het belang van open leermiddelen die waarborgen dat onderwijs toegankelijk is voor iedereen;

99.

benadrukt het feit dat elementen van het leren van ondernemerschap, met inbegrip van sociaal ondernemerschap, moeten worden opgenomen op alle onderwijsniveaus en in verschillende vakken, omdat het stimuleren onder jongeren van een ondernemersgeest in een vroeg stadium de inzetbaarheid zal vergroten, bij zal dragen tot de bestrijding van de jeugdwerkloosheid, en ook creativiteit, kritisch denken en leiderschapsvaardigheden bevordert, die van nut kunnen zijn voor het ontwikkelen van sociale projecten en een bijdrage kunnen leveren aan plaatselijke gemeenschappen; benadrukt veder het belang van het leren van ervaringen en het concept van „positief falen” in deze context;

100.

is van mening dat ondernemerschapsonderwijs een sociale dimensie moet omvatten, aangezien dit onderwijs een stimulans voor de Europese economie vormt en tegelijkertijd kansarmoede, sociale exclusie en andere maatschappelijke problemen doet afnemen, en onderwerpen aankaart zoals eerlijke handelspraktijken, sociale ondernemingen en alternatieve bedrijfsmodellen, met inbegrip van coöperatieve bedrijven, teneinde een socialere, inclusievere en duurzamere economie te realiseren;

101.

wijst er andermaal op dat de creatieve bedrijfstakken tot de ondernemendste en snelst groeiende sectoren behoren, en dat creatief onderwijs overdraagbare vaardigheden ontwikkelt zoals creatief denken, probleemoplossend vermogen, teamwork en vindingrijkheid; onderkent dat de kunst- en mediasector grote aantrekkingskracht uitoefenen op jongeren;

102.

wijst erop dat ondernemerschap de ontwikkeling van horizontale vaardigheden vereist, zoals creativiteit, kritisch denkvermogen, teamwork en initiatiefrijkheid, die bijdragen tot de persoonlijke en professionele ontwikkeling van jongeren en hun overstap naar de arbeidsmarkt vergemakkelijken; is dan ook van mening dat de deelname van ondernemers aan het onderwijsproces moet worden vergemakkelijkt en aangemoedigd;

103.

dringt aan op actieve dialoog, het uitwisselen van gegevens en samenwerking tussen de academische gemeenschap, andere onderwijs- en opleidingsinstellingen of actoren, de sociale partners en de arbeidswereld, om onderwijsprogramma's te ontwikkelen die jongeren uitrusten met de vereiste vaardigheden en competenties en kennis;

Modernisering van beroepsonderwijs en -opleiding en focus op de waarde van leren op basis van werk

104.

roept de Commissie, de lidstaten en de sociale partners ertoe op beleidsmaatregelen uit te werken en in te voeren voor educatief verlof en scholingsverlof voor werknemers, alsmede beroepsopleiding en een leven lang leren op het werk, ook in andere lidstaten dan die van henzelf; roept ertoe op leren binnen en buiten het kader van het werk, met inbegrip van betaalde studiemogelijkheden, toegankelijk te maken voor alle werknemers, met name werknemers in achtergestelde situaties, met speciale aandacht voor vrouwelijke werknemers in sectoren waarin vrouwen structureel ondervertegenwoordigd zijn (39);

105.

wijst nogmaals op het belang van beroepsonderwijs en -opleiding (BOO) als een relevante vorm van onderwijs die niet alleen de kansen op de arbeidsmarkt kan verbeteren en de weg naar beroepskwalificaties kan openen, maar ook kan leiden tot gelijke kansen voor alle burgers, met inbegrip van sociaal kwetsbare en achtergestelde groepen mensen;

106.

verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat naar behoren wordt geïnvesteerd in beroepsonderwijs en -opleiding, teneinde de relevantie hiervan voor lerenden, werkgevers en de maatschappij op basis van een holistische en participatieve aanpak te verhogen en deze toe te spitsen op de behoeften van de arbeidsmarkt, door er een integrerend onderdeel van te maken van het onderwijssysteem via een participatieve, geïntegreerde en gecoördineerde benadering, en strenge kwalificatienormen en kwaliteitsborging op dit gebied te garanderen; onderstreept dat het van belang is dat er nauwer wordt samengewerkt tussen BOO en aanbieders van hoger onderwijs om zo de succesvolle overgang van afgestudeerden van beroepsonderwijs en -opleiding naar het hoger onderwijs te waarborgen;

107.

acht het noodzakelijk om universitaire en beroepsopleiding beter op elkaar te doen aansluiten;

108.

onderstreept dat het van belang is de praktijken op het gebied van beroepsonderwijs en loopbaanbegeleiding aan te scherpen, door zowel in het onderwijsstelsel als het volwassenenonderwijs voor een betere afstemming te zorgen van de vaardigheden en competenties waar in bepaalde bedrijfstakken en sectoren met een hoge toegevoegde waarde en hoog investeringspotentieel op het niveau van de lidstaten behoefte aan is;

109.

is ingenomen met de initiatieven van de Commissie om beroepsonderwijs en -opleiding te bevorderen; erkent dat het potentieel van de mobiliteit op het vlak van beroepsonderwijs nog niet is verwezenlijkt; is van oordeel dat aanvullende financiering voor instellingen voor beroepsonderwijs en -opleiding zou kunnen bijdragen aan de vergroting van de mobiliteit in beroepsonderwijs en aan de toename van de kwaliteit, relevantie en inclusiviteit van beroepsonderwijs en -opleiding;

110.

merkt op dat de mogelijkheid moet worden onderzocht van intersectorale mobiliteit, niet alleen voor lesgevers in het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding, maar ook tussen scholen als geheel;

111.

stelt dat de voornaamste verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van beroepsonderwijs- en opleiding ligt bij de lidstaten en op regionaal niveau; vraagt dat de Commissie beroepsonderwijs bevordert en de uitwisseling van goede praktijken faciliteert;

112.

roept de lidstaten op BOO een nieuwe invulling te geven met passende investeringen en gekwalificeerd personeel teneinde de koppeling met de arbeidsmarkt en werkgevers te versterken en het bewustzijn inzake de BOO als een waardevolle opleidingsvorm en loopbaan te vergroten;

113.

roept de Commissie en de lidstaten op de aantrekkelijkheid en status van beroepsonderwijs en -opleiding en de beroepsonderwijs- en opleidingsmobiliteit te vergroten als een belangrijke keuze in iemands persoonlijke loopbaantraject, door ervoor te zorgen dat jongeren en hun gezinnen toegang hebben tot informatie over de opties op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding, dat voldoende wordt geïnvesteerd in het vergroten van de kwaliteit en de relevantie van BOO, dat het toegankelijk en betaalbaar is voor eenieder, en dat meer bruggen worden geslagen tussen academisch onderwijs en BOO, en te werken aan de bevordering van genderevenwicht en non-discriminatie in BOO-programma's;

114.

vraagt om specifieke doelstellingen, zoals de tenuitvoerlegging van een volledig operationeel systeem voor de overdracht en erkenning van studiepunten met behulp van Ecvet;

115.

vraagt de Commissie en de lidstaten, met het oog op het terugdringen van het aantal mensen dat stopt met onderwijs en opleiding, en het reduceren van het aantal NEET's, goede ervaringen op het gebied van partnerschappen tussen onderwijs en beroepsopleiding bijeen te brengen en te vergelijken; beveelt aan dit te doen middels samenwerking tussen middelbare scholen en ondernemingen, ook via stages, teneinde tweedekansopleidingen aan te bieden, de stelsels beter op elkaar af te stemmen en de vaardigheden aan de werkelijke behoeften aan te passen;

116.

spoort de lidstaten aan in overleg met lokale en regionale economische spelers kwalitatief hoogwaardige systemen voor duaal onderwijs en beroepsopleiding op te zetten, na een uitwisseling van optimale werkmethoden en rekening houdend met de specifieke aard van elk onderwijssysteem, teneinde de bestaande en toekomstige discrepanties tussen de vraag naar en het aanbod aan vaardigheden op te heffen;

117.

roept de lidstaten op de gegevensverzameling te verbeteren waarbij de loopbaantrajecten van lerenden in het beroepsonderwijs in kaart worden gebracht, om beter te kunnen inspelen op hun werkgelegenheidsvooruitzichten, de kwaliteit van het beroepsonderwijs beter te kunnen beoordelen en studenten te informeren over beroepskeuzen;

118.

herinnert eraan dat er meer steun nodig is voor de mobiliteit van lerenden en lesgevers; roept de lidstaten derhalve op steun voor mobiliteit in hun nationale programma's op te nemen, teneinde een groot deel van de jongeren te helpen ervaring in het buitenland op te doen;

Lesgevers en opleiders

119.

gelooft dat lesgevers en opleiders een belangrijke rol spelen bij de prestaties van lerenden; benadrukt derhalve dat geïnvesteerd moet worden in en steun moet worden verleend voor de initiële en permanente professionele ontwikkeling van lesgevers in alle onderwijssectoren, alsook dat voor kwaliteitsbanen moet worden gezorgd en dat diensten voor levenslang loopbaanadvies moeten worden opgericht, hetgeen een continue prioriteit in de gehele EU moet zijn;

120.

benadrukt dat het opwaarderen van de status en het vergroten van de vaardigheden van alle onderwijzers, opleiders, mentoren en opvoeders een voorwaarde is voor de realisatie van de agenda voor nieuwe vaardigheden, en dat bijkomende inspanningen moeten worden geleverd om jonge mensen voor het onderwijs te doen kiezen en om leraren te motiveren voor het beroep te behouden, waaronder middels speciaal hiervoor ontwikkelde beleidsmaatregelen; merkt op dat dit vereist dat er rekening wordt gehouden met lesgevers en dat zij naar waarde worden geschat, evenals aantrekkelijke vergoedingen en arbeidsomstandigheden, betere toegang tot vervolgopleidingen onder werktijd, met name op het gebied van digitale didactiek, en maatregelen ter bescherming tegen en ter voorkoming van geweld en intimidatie op onderwijsinstellingen; roept de lidstaten op de gendergelijkheid in het onderwijs meer te bevorderen; benadrukt dat het verbeteren van innovatieve onderwijs- en leerpraktijken alsmede het vergemakkelijken van mobiliteit en de uitwisseling van goede praktijken een eerste stap op weg naar verwezenlijking van dit doel zou kunnen zijn;

121.

brengt in herinnering dat in sommige lidstaten de opleiding van lesgevers aanzienlijk getroffen is door de economische en financiële crisis; onderstreept dat het van belang is te investeren in lesgevers, opleiders en educatoren, en hen uit te rusten met nieuwe vaardigheden en lestechnieken overeenkomstig de technologische en sociale ontwikkelingen;

122.

roept de lidstaten op prioriteit toe te kennen aan investeringen in een leven lang leren voor onderwijzers, waaronder in het opdoen van praktijkervaring in het buitenland, en te zorgen voor bij- en nascholing op professioneel vlak, en hen te helpen nieuwe vaardigheden op te doen, zoals ICT-vaardigheden, ondernemerschapsvaardigheden of kennis over inclusief onderwijs; beklemtoont in dit verband dat moet worden voorzien in voldoende betaalde opleidingsdagen voor de bij- en nascholing van alle onderwijzenden;

123.

benadrukt dat het van belang is de competenties van lesgevers in het beroepsonderwijs en de beroepsopleidingen te ontwikkelen, teneinde de lerenden met ondernemerschapsvaardigheden uit te rusten in nauwe samenwerking met de kmo's; benadrukt in dit opzicht dat het van belang is flexibele aanwervingspraktijken te stimuleren (bijvoorbeeld lesgevers met sectorspecifieke ervaring);

124.

beveelt de lidstaten aan te zorgen voor stimuleringsmaatregelen om kandidaten met vaardigheden op hoog niveau te werven voor het beroep van lesgever en om effectieve lesgevers te belonen;

Tenuitvoerlegging van de agenda voor nieuwe vaardigheden: uitdagingen en aanbevelingen

125.

verzoekt de Commissie nauw samen te werken met Cedefop om de toekomstige behoeften op het gebied van vaardigheden te kunnen ramen en er beter te kunnen op inspelen en de vaardigheden beter te kunnen afstemmen op de banen die beschikbaar zijn op de arbeidsmarkt;

126.

benadrukt dat de agenda voor nieuwe vaardigheden nader moet worden ontwikkeld, uitgevoerd en gecontroleerd in samenwerking met alle relevante belanghebbenden, met inbegrip van de sociale partners, maatschappelijke organisaties en aanbieders van niet-formeel onderwijs, diensten voor arbeidsvoorziening en lokale overheden; roept de Commissie op zich in te zetten voor de bevordering van bredere partnerschappen met deze belanghebbenden;

127.

verzoekt de Commissie en de lidstaten bij de uitvoering van dit initiatief veel nadruk te leggen op de coördinatie van de verschillende organisaties die direct of indirect bij de ontwikkeling van vaardigheden zijn betrokken, zoals ministeries, lokale autoriteiten, openbare diensten voor arbeidsvoorziening en andere instellingen, onderwijs- en opleidingsinstituten, en niet-gouvernementele organisaties enz.;

128.

verzoekt de Commissie en de lidstaten ermee voort te gaan beroepsonderwijs en -opleiding zichtbaarder te maken en de kwaliteit en attractiviteit ervan te vergroten; verzoekt de Commissie de lidstaten ertoe aan te moedigen bijkomende doelstellingen te bepalen om leren op basis van werk in de programma's van beroepsonderwijs en -opleiding aan te moedigen;

129.

pleit voor een betere samenwerking tussen aanbieders van beroepsonderwijs en -opleiding en aanbieders van hoger onderwijs om de bestaande kloof te overbruggen om te zorgen voor een succesvolle transitie van afgestudeerden van het beroepsonderwijs naar het hoger onderwijs; beveelt in dit opzicht aan om te leren van de beste praktijken die aanwezig zijn in verschillende lidstaten die reeds over efficiënte duale onderwijssystemen beschikken;

130.

verzoekt de Commissie en de lidstaten het sociaal, onderwijs- en werkgelegenheidsbeleid op een gecoördineerde en geïntegreerde manier aan te pakken zodat beroepsonderwijs en -opleiding zich permanent kunnen aanpassen en leerlingen die dit traject hebben gevolgd, naar hogere onderwijs- en opleidingsniveaus kunnen doorstromen;

131.

benadrukt het belang om het inzicht in en de vergelijkbaarheid van de verschillende kwalificaties tussen lidstaten te verbeteren; verwelkomt de voorgestelde herziening en nadere ontwikkeling van het EKK en roept op tot betere samenwerking tussen de lidstaten en alle belanghebbenden; pleit voor grotere consistentie tussen de kwalificatie-instrumenten van de EU, namelijk het EKK, het Ecvet en het Eqavet;

132.

verzoekt de lidstaten zich te blijven focussen op het bieden van mogelijkheden aan hun burgers van alle leeftijden om hun digitale vaardigheden en competenties te ontwikkelen, en om tegelijk de digitale transformatie van de economie en de samenleving, en de nieuwe manier waarop mensen leren, werken en zaken doen, alsmede de bredere maatschappelijke gevolgen van deze veranderingen, te bevorderen; roept de lidstaten in dit verband op kennis te nemen van de intentie van de Commissie om te focussen op de positieve aspecten van deze transformatie via de EU-strategie voor e-vaardigheden; vraagt om nadere betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld en de sociale partners in de coalitie voor digitale vaardigheden en banen;

133.

staat achter de blauwdruk voor sectorale samenwerking op het gebied van vaardigheden dat door de Commissie is opgesteld in het kader van het proefprogramma voor zes sectoren en pleit voor de voortzetting ervan;

134.

verzoekt de Commissie en de lidstaten te blijven focussen op digitale vaardigheden, met name in verband met de digitale transformatie van de economie en de nieuwe manier waarop mensen werken en zaken doen, en neemt kennis van de intentie van de Commissie om te focussen op de positieve aspecten van deze transformatie via de EU-strategie voor e-vaardigheden;

135.

vraagt de lidstaten vroegtijdig onderwijs op het gebied van ondernemerschap, inclusief sociaal ondernemerschap, op te nemen in het curriculum (40), om een individuele ondernemersmentaliteit in hun burgers te ontwikkelen als een belangrijke competentie ter ondersteuning van persoonlijke ontwikkeling, actief burgerschap, sociale inclusie en inzetbaarheid;

136.

spoort de Commissie aan op een vergelijkbare manier als voor digitale en ondernemerschapsvaardigheden equivalente vaardighedenkaders te ontwikkelen voor andere kernvaardigheden zoals de vaardigheid van financiële geletterdheid;

137.

is van mening dat, om het voorgestelde initiatief 'bijscholingstrajecten' ('Upskilling Pathways') een tastbaar verschil te laten opleveren, er rekening moet worden gehouden met de lessen die zijn getrokken uit de tenuitvoerlegging van de jongerengarantie; is in het bijzonder van oordeel dat de Commissie moet inzetten op een snellere tenuitvoerlegging, dat voor een geïntegreerde benadering met de hierbij betrokken sociale diensten moet worden gekozen en dat de samenwerking met de sociale partners, zoals vakbonden en werkgeversorganisaties, alsook andere betrokken partijen, moet worden verbeterd;

138.

is van mening dat het uitrusten van mensen met een reeks minimumvaardigheden belangrijk is, maar niet voldoende en dat het van cruciaal belang is ervoor te zorgen dat elk individu ertoe wordt aangemoedigd geavanceerde vaardigheden en competenties te verwerven om zich beter voor te bereiden op de toekomst, met name in het geval van kwetsbare groepen die het risico lopen op onzeker werk;

139.

betreurt het gebrek aan specifieke financiering voor de tenuitvoerlegging van de voorstellen, hetgeen een aanzienlijke belemmering kan zijn voor het ondernemen van acties die een reëel verschil maken op nationaal niveau, en is van oordeel dat de lidstaten moeten worden aangemoedigd volledig profijt te trekken uit de bestaande financieringsbronnen die beschikbaar zijn voor ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de agenda, met name het Europees Sociaal Fonds; beklemtoont dat de voorgestelde financieringsbronnen, namelijk het ESF en Erasmus+, reeds op nationaal niveau worden vastgelegd; roept de Commissie derhalve op de lidstaten te verzoeken zelf meer in vaardigheden te investeren, en anderen ertoe aan te zetten hetzelfde te doen, als belangrijke investeringen in menselijk kapitaal, die niet alleen sociale maar ook economische voordelen met zich meebrengen;

140.

verzoekt de Commissie en de lidstaten financiering ter beschikking te stellen om de bestaande technologische en digitale kloof te dichten tussen onderwijs- en opleidingsinstellingen die goed en niet goed uitgerust zijn en om de bijscholing van lesgevers en opleiders op het gebied van technologie te ondersteunen, teneinde gelijke tred te houden met de steeds digitaler wordende wereld van vandaag de dag, in het kader van de nationale strategieën voor digitale vaardigheden;

141.

beveelt ten zeerste aan dat de digitale kloof wordt aangepakt en dat aan iedereen gelijke kansen worden geboden voor toegang tot digitale technologieën, evenals tot de competenties, attitudes en de motivatie die nodig zijn voor digitale participatie;

142.

vraagt de Commissie en de lidstaten om tevens samen te werken aan vraagstukken zoals ondermaatse prestaties van leerlingen in sommige vakgebieden, de lage deelnamepercentages binnen het volwassenenonderwijs, vroegtijdig schoolverlaten, sociale inclusie, burgerlijke betrokkenheid, ongelijkheid tussen mannen en vrouwen en cijfers met betrekking tot de inzetbaarheid van afgestudeerden;

143.

verzoekt de lidstaten samenwerking te bevorderen en de synergieën te versterken tussen aanbieders van formeel, niet-formeel en informeel onderwijs, regio's en lokale autoriteiten, werkgevers en maatschappelijke organisaties, in overleg met de sociale partners, om een ruimere groep te bereiken van laaggekwalificeerde werkenden, teneinde beter rekening te houden met hun specifieke behoeften;

144.

vraagt om te zorgen voor grotere flexibiliteit qua leren met betrekking tot locatie, levering en lesmethoden die er ertoe dienen om een divers scala aan lerenden aan te trekken en aan hun behoeften tegemoet te komen, en aldus de leerkansen voor alle mensen te vergroten;

145.

is tevreden met het voorstel voor een herziening van het kader voor sleutelcompetenties, dat een waardevolle referentie is en algemene informatie biedt voor de ontwikkeling van transversale vaardigheden en roept op het effect ervan op nationaal niveau, ook in de curricula en lerarenopleidingen, te versterken; roept de Commissie op te waarborgen dat het kader voor sleutelcompetenties wordt gekoppeld aan de aanbeveling van de Raad van 2012 over de validatie van niet-formeel en informeel leren;

146.

is verheugd over de geplande herziening van het Europees kwalificatiekader, die de leesbaarheid van bestaande vaardigheden en kwalificaties in de diverse landen van de EU zal verbeteren; beklemtoont dat een dergelijk instrument essentieel is voor de ontwikkeling van beroepsmobiliteit, met name in grensstreken, en benadrukt dat moet worden gezorgd voor meer zichtbaarheid van vaardigheden, competenties en kennis die zijn verworven door middel van niet-formeel en informeel leren;

147.

roept de lidstaten op een brede aanpak te hanteren bij de uitvoering van de bijscholingstrajecten, zodat wordt voorzien in uiteenlopende mogelijkheden waarbij rekening wordt gehouden met de concrete behoeften op lokaal, regionaal en sectoraal niveau (bijvoorbeeld interculturele, burgerschaps- ecologische, taalkundige, gezondheids- en gezinsvaardigheden) en waarbij verder moet worden gegaan dan het bieden van basisvaardigheden;

148.

roept de Commissie op de inspanningen van de lidstaten te ondersteunen door middel van wederzijdse leeractiviteiten en de uitwisseling van goede beleidspraktijken;

149.

verwelkomt en dringt aan op de herziening van het Europees kader, in het bijzonder de overstap van het gebruik van Europass als een op een document gebaseerde faciliteit naar een op diensten stoelend platform, en de inspanningen om de verschillende typen van leren en vaardigheden zichtbaarder te maken, in het bijzonder diegene die buiten het formele onderwijs zijn verworven;

150.

is van mening dat de herziening ervoor moet zorgen dat achtergestelde groepen, zoals mensen met een handicap, laaggeschoolden, ouderen of langdurig werklozen, van deze instrumenten kunnen profiteren, en acht het van cruciaal belang dat mensen met een handicap er toegang toe hebben;

151.

gelooft dat de genderongelijkheden met betrekking tot de ontwikkeling van vaardigheden beter moeten worden weergegeven in de nieuwe vaardighedenagenda;

152.

verwelkomt het initiatief om een systeem te introduceren voor het volgen van afgestudeerden, teneinde te zorgen voor een beter onderbouwde en relevante benadering voor het opzetten van curricula en opleidingsaanbod; pleit voor een vergelijkbaar systeem voor het op grootschalige wijze volgen van afgestudeerden van beroepsonderwijs en -opleiding;

153.

pleit voor voortdurende en geïntensiveerde ondersteuning van het mobiliteitsprogramma Earsmus+ dat inclusieve leer- en opleidingsmogelijkheden voor jongeren, opleiders, vrijwilligers, leerlingen, stagiairs en jongere werknemers biedt en bevordert;

154.

roept de Commissie op de nationale beroepskwalificatieregelingen te analyseren en stelt voor deze aan te passen aan de veranderende behoeften van nieuwe opkomende beroepen; verzoekt de lidstaten het lerarenberoep te ondersteunen door de toegang tot informatie over geavanceerde technologieën te vergemakkelijken en herinnert in dat verband aan het eTwinning-platform dat door de Commissie ontwikkeld is;

155.

verzoekt de Commissie een Europees Jaar voor volwasseneneducatie aan te kondigen, dat zal helpen het bewustzijn te vergroten van de waarde van volwasseneneducatie en actief ouder worden in heel Europa en ervoor te zorgen dat er genoeg tijd is om dit op EU- en nationaal niveau voor te bereiden;

156.

vraagt de Commissie om jaarlijks een „Europees vaardighedenforum” te organiseren om relevante autoriteiten, onderwijsinstellingen, beroepsbeoefenaars, studenten, werkgevers en werknemers in staat te stellen beste praktijken inzake het voorspellen, ontwikkelen en valideren van vaardigheden uit te wisselen;

o

o o

157.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB C 119 van 28.5.2009, blz. 2.

(2)  PB C 351 E van 2.12.2011, blz. 29.

(3)  PB C 484 van 24.12.2016, blz. 1.

(4)  PB C 67 van 20.2.2016, blz. 1.

(5)  PB C 120 van 26.4.2013, blz. 1.

(6)  PB C 398 van 22.12.2012, blz. 1.

(7)  PB C 191 van 1.7.2011, blz. 1.

(8)  PB C 372 van 20.12.2011, blz. 1.

(9)  PB C 290 van 4.12.2007, blz. 1.

(10)  PB C 417 van 15.12.2015, blz. 36.

(11)  PB C 64 van 5.3.2013, blz. 5.

(12)  PB C 111 van 6.5.2008, blz. 1.

(13)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0338.

(14)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0107.

(15)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0008.

(16)  PB C 265 van 11.8.2017, blz. 48.

(17)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0292.

(18)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0321.

(19)  http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52011XG0525(01)&from=SK

(20)  http://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-6268-2017-INIT/nl/pdf

(21)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0005.

(22)  Directoraat-generaal Werkgelegenheid, Sociale zaken en Inclusie (ISBN: 978-92-79-26866-3); http://www.euricse.eu/wp-content/uploads/2015/03/social-economy-guide.pdf.

(23)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0411.

(24)  Europese Commissie (2016b), Analytical underpinning for a New Skills Agenda for Europe (SWD(2016)0195).

(25)  Cedefop, te verschijnen in Commissie, 2016.

(26)  http://www.cedefop.europa.eu/en/events-and-projects/projects/assisting-eu-countries-skills-matching

(27)  Zie SWD(2016)0195.

(28)  Boosting the competitiveness of cultural and creative industries for growth and jobs, 2015.

(29)  Society at a Glance 2016 — OECD Social Indicators.

(30)  Cedefop, Rising STEMs Database, maart 2014.

(31)  Een duaal onderwijssysteem combineert bedrijfsstages met beroepsonderwijs in een instelling voor beroepsonderwijs in één curriculum.

(32)  Onderwijs- en opleidingenmonitor 2016.

(33)  https://www.oecd.org/education/school/50293148.pdf

(34)  Eurofound (2015) Opvang voor jonge kinderen: arbeidstoegankelijkheid en kwaliteit van de dienstverlening — een overzicht.

(35)  Zie aangenomen teksten, P8_TA(2016)0338.

(36)  De verschuiving naar leerresultaten — Beleid en praktijken in Europa — Cedefop.

(37)  Hiervoor zal worden voortgebouwd op het advies van het Raadgevend Comité voor de beroepsopleiding „A Shared Vision for Quality and Effective Apprenticeships and Work-based Learning”, goedgekeurd op 2 december 2016.

(38)  Aanbeveling van de Raad van 19 december 2016.

(39)  Zie aangenomen teksten, P8_TA(2016)0338.

(40)  Europese Commissie/EACEA/Eurydice, 2016. Entrepreneurship Education at School in Europe. Rapport Eurydice.


II Mededelingen

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europees Parlement

Dinsdag 12 september 2017

20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/154


P8_TA(2017)0317

Verzoek om opheffing van de immuniteit van Marie-Christine Boutonnet

Besluit van het Europees Parlement van 12 september 2017 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Marie-Christine Boutonnet (2017/2063(IMM))

(2018/C 337/21)

Het Europees Parlement,

gezien het verzoek om opheffing van de immuniteit van Marie-Christine Boutonnet dat op 14 april 2017 is ingediend door het Ministerie van Justitie van de Franse Republiek, naar aanleiding van een verzoek van de procureur-generaal bij het Cour d'Appel van Parijs, en dat op 26 april 2017 ter plenaire vergadering meegedeeld, in verband met een bij de onderzoeksrechters van de Tribunal de Grande Instance van Parijs („financiële afdeling”) aanhangige zaak in het kader waarvan een gerechtelijk onderzoek plaatsvindt naar onder meer misbruik van vertrouwen wat betreft middelen die zijn ontvangen uit hoofde van een parlementairmedewerkerscontract van een met naam genoemde persoon,

na Jean-François Jalkh, ter vervanging van Marie-Christine Boutonnet, te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 9, lid 6, van zijn Reglement,

gezien artikel 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011 en 17 januari 2013 (1),

gezien artikel 26 van de Grondwet van de Franse Republiek,

gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0259/2017),

Α.

overwegende dat de onderzoeksrechters bij de Tribunal de Grande Instance van Parijs een verzoek hebben ingediend om opheffing van de parlementaire immuniteit van Marie-Christine Boutonnet, teneinde haar te horen in verband met een vermeend delict;

Β.

overwegende dat ingevolge artikel 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie de leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten die aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun staat worden verleend;

C.

overwegende dat volgens artikel 26 van de grondwet van de Franse Republiek‚ een lid van de volksvertegenwoordiging niet zonder toestemming van het bureau van de wetgevende kamer waarvan het deel uitmaakt, ter zake van een misdrijf of een overtreding kan worden aangehouden of aan andere vrijheid benemende of vrijheid beperkende maatregelen kan worden onderworpen; die toestemming is niet vereist in geval van betrapping op heterdaad of bij een veroordeling in kracht van gewijsde;

D.

overwegende dat de onderzoeksrechters van oordeel zijn dat de onderzoekingen in het kader van het vooronderzoek en het gerechtelijk onderzoek uitwijzen dat de initiële verdenkingen van het Europees Parlement betreffende een bepaald aantal parlementair medewerkers van het Europees Parlement die aangesteld bij het Front National zijn, gerechtvaardigd kunnen zijn;

E.

overwegende dat, in het bijzonder, het zich laat aanzien dat in het in februari 2015 bekendgemaakte organigram van het Front National 15 leden van het Europees Parlement, 21 plaatselijke medewerkers en 5 geaccrediteerde parlementaire medewerkers zijn opgenomen; overwegende dat een bepaald aantal parlementair medewerkers heeft verklaard dat het hoofdkantoor van het Front National in Nanterre hun standplaats was, en enkelen hebben aangeduid dat zij daar voltijds waren tewerkgesteld; overwegende dat de meeste arbeidscontracten van parlementair medewerkers dezelfde algemene taken vermeldden, zonder dat in detail werd getreden;

F.

overwegende dat de onderzoeken ook hebben gewezen op drie situaties die het onwaarschijnlijk maken dat de betreffende medewerkers daadwerkelijk taken vervulden in verband met het Europees Parlement;

medewerkerscontracten van het Europees Parlement die ingelast waren tussen twee arbeidscontracten van het Front National;

medewerkerscontracten van het Europees Parlement die samenvielen met arbeidscontracten van het Front National werden uitgevoerd;

arbeidscontracten van het Front National waarvan de looptijd onmiddellijk aansloot op de looptijd van medewerkerscontracten van het Europees Parlement;

G.

overwegende dat tijdens een huiszoeking verricht in het hoofdkantoor van het Front National in februari 2016, een aantal documenten zijn in beslag genomen in het kantoor van de penningmeester van het Front National, waaruit bleek dat de partij kosten wenste te besparen door de bezoldiging van de personeelsleden van de partij voor rekening te laten komen van het Europees Parlement door personeel als parlementair medewerkers aan te stellen;

H.

overwegende dat de onderzoeksrechters van oordeel zijn dat het nodig is om de uitleg van Marie-Christine Boutonnet te horen over de financiering die is verkregen uit hoofde van een contract van een bepaalde met naam genoemde parlementaire medewerker; overwegende dat op 6 maart 2017 die medewerker in beschuldiging is gesteld van verhulling van misbruik van vertrouwen tussen september 2014 en februari 2015; overwegende dat tijdens het verhoor door de twee onderzoeksrechters de medewerker zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen;

I.

overwegende dat Marie-Christine Boutonnet geweigerd heeft te verschijnen na oproepen daartoe van de onderzoekers en de onderzoeksrechter om te kunnen vaststellen of haar misbruik van vertrouwen in de periode gaande van september 2014 tot februari 2016 ten laste moet worden gelegd;

J.

overwegende dat klaarblijkelijk Marie-Christine Boutonnet inmiddels door de onderzoeksrechters in Parijs is gehoord;

K.

overwegende dat het evenwel nodig is de immuniteit van het betrokken lid van het Parlement op te heffen, aangezien uitsluitend het Parlement bevoegd is tot opheffing van de immuniteit van een lid;

L.

overwegende dat er duidelijk sprake is van een verzoek om opheffing van de immuniteit en dat er geen bewijs is van fumus persecutionis, met name gezien het feit dat er op grond van soortgelijke beschuldigingen procedures aanhangig zijn tegen leden van andere fracties en nationaliteiten;

1.

besluit de immuniteit van Marie-Christine Boutonnet op te heffen;

2.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteit van de Franse Republiek en Marie-Christine Boutonnet.

(1)  Arrest van het Hof van Justitie van 12 mei 1964, Wagner/Fohrmann en Krier, 101/63, ECLI:EU:C:1964:28; arrest van het Hof van Justitie van 10 juli 1986, Wybot/Faure e.a., 149/85, ECLI:EU:C:1986:310; arrest van het Gerecht van 15 oktober 2008, Mote/Parlement, T-345/05, ECLI:EU:T:2008:440; arrest van het Hof van Justitie van 21 oktober 2008, Marra/De Gregorio en Clemente, C-200/07 en C-201/07, ECLI:EU:C:2008:579; arrest van het Gerecht van 19 maart 2010, Gollnisch/Parlement, T-42/06, ECLI:EU:T:2010:102; arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2011, Patriciello, C-163/10, ECLI: EU:C:2011:543; arrest van het Gerecht van 17 januari 2013, Gollnisch/Parlement, T-346/11 en T-347/11, ECLI:EU:T:2013:23.


III Voorbereidende handelingen

EUROPEES PARLEMENT

Dinsdag 12 september 2017

20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/157


P8_TA(2017)0318

Benoeming van Simon Busuttil tot lid van het bij artikel 255 VWEU ingestelde comité

Besluit van het Europees Parlement van 12 september 2017 over de voordracht van Simon Busuttil als lid van het comité dat is opgericht overeenkomstig artikel 255 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (2017/2132(INS))

(2018/C 337/22)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 255, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien artikel 120 van zijn Reglement,

gezien het voorstel van de Commissie juridische zaken (B8-0503/2017),

A.

overwegende dat Simon Busuttil voldoet aan de voorwaarden die zijn neergelegd in artikel 255, lid 2, VWEU;

1.

stelt voor Simon Busuttil tot lid van het comité te benoemen;

2.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de president van het Hof van Justitie.

20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/158


P8_TA(2017)0319

Overeenkomst tussen de EU en IJsland over de bescherming van geografische aanduidingen van landbouwproducten en levensmiddelen ***

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 september 2017 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van de overeenkomst tussen de Europese Unie en IJsland over de bescherming van geografische aanduidingen van landbouwproducten en levensmiddelen (11782/2016 — C8-0123/2017 — 2016/0252(NLE))

(Goedkeuring)

(2018/C 337/23)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van besluit van de Raad (11782/2016),

gezien de ontwerpovereenkomst tussen de Europese Unie en IJsland inzake de bescherming van geografische aanduidingen van landbouwproducten en levensmiddelen (12124/2016),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, lid 4, eerste alinea, artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), v), en artikel 218, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0123/2017),

gezien artikel 99, leden 1 en 4, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel (A8-0254/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en IJsland.

20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/159


P8_TA(2017)0320

Overeenkomst tussen de EU en IJsland inzake aanvullende handelspreferenties voor landbouwproducten ***

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 september 2017 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en IJsland inzake aanvullende handelspreferenties voor landbouwproducten (12146/2016 — C8-0129/2017 — 2016/0293(NLE))

(Goedkeuring)

(2018/C 337/24)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van besluit van de Raad (12146/2016),

gezien de ontwerpovereenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en IJsland inzake aanvullende handelspreferenties voor landbouwproducten (12147/2016),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, lid 4, eerste alinea, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0129/2017),

gezien artikel 99, leden 1 en 4, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel (A8-0256/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en IJsland.

20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/160


P8_TA(2017)0325

Intrekking van achterhaalde verordeningen inzake de sectoren van de binnenvaart en van het vrachtvervoer over de weg ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 september 2017 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1101/89 van de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 2888/2000 en (EG) nr. 685/2001 (COM(2016)0745 — C8-0501/2016 — 2016/0368(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2018/C 337/25)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2016)0745),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 91 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0501/2016),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 29 maart 2017 (1),

na raadpleging van het Comité van de Regio's,

gezien de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 5 juli 2017 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A8-0228/2017),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 209 van 30.6.2017, blz. 58.


P8_TC1-COD(2016)0368

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 12 september 2017 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2017/… van het Europees Parlement en de Raad tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2888/2000 en (EG) nr. 685/2001 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 1101/89 van de Raad

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2017/1952.)


20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/161


P8_TA(2017)0326

Bevordering van internetconnectiviteit in lokale gemeenschappen ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 september 2017 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1316/2013 en (EU) nr. 283/2014 wat de bevordering van internetconnectiviteit in lokale gemeenschappen betreft (COM(2016)0589 — C8-0378/2016 — 2016/0287(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2018/C 337/26)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2016)0589),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 172 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0378/2016),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het gemotiveerde advies dat in het kader van Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid is uitgebracht door de Zweedse Rijksdag, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 26 januari 2017 (1),

gezien het advies van het Comité van de Regio's van 8 februari 2017 (2),

gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 7 juni 2017 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Begrotingscommissie, de Commissie vervoer en toerisme en de Commissie regionale ontwikkeling (A8-0181/2017),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

hecht zijn goedkeuring aan de gemeenschappelijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd;

3.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 125 van 21.4.2017, blz. 69.

(2)  PB C 207 van 30.6.2017, blz. 87.


P8_TC1-COD(2016)0287

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 12 september 2017 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2017/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1316/2013 en (EU) nr. 283/2014 wat de bevordering van internetconnectiviteit in lokale gemeenschappen betreft

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2017/1953.)


BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGRESOLUTIE

GEZAMENLIJKE VERKLARING VAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD EN DE COMMISSIE

Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie komen overeen dat het WiFi4EU-initiatief een betekenisvolle impact en schaalbaarheid moet hebben. Te dien einde noteren zij dat de Commissie, indien een verhoging van 25 000 000 EUR tot 50 000 000 EUR van de financiële enveloppe voor de tenuitvoerlegging van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (CEF) niet volledig verzekerd kan worden, herschikkingen ten belope van 120 000 000 EUR binnen die enveloppe zou kunnen voorstellen ter facilitering van de globale financiering voor de bevordering van internetconnectiviteit in lokale gemeenschappen.


20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/164


P8_TA(2017)0327

Maatregelen tot veiligstelling van de gaslevering ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 september 2017 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gaslevering en houdende intrekking van Verordening (EU) nr. 994/2010 (COM(2016)0052 — C8-0035/2016 — 2016/0030(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2018/C 337/27)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2016)0052),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 194 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0035/2016),

gezien het advies van de Commissie juridische zaken over de voorgestelde rechtsgrondslag,

gezien artikel 294, lid 3, en artikel 194, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de gemotiveerde adviezen die in het kader van Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zijn uitgebracht door de Oostenrijkse Bondsraad en het Bulgaarse parlement, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 22 september 2016 (1),

na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 10 mei 2017 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

gezien de artikelen 59 en 39 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie regionale ontwikkeling (A8-0310/2016),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

neemt kennis van de verklaring van de Commissie die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd;

3.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 487 van 28.12.2016, blz. 70.


P8_TC1-COD(2016)0030

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 12 september 2017 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2017/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gasleveringszekerheid en houdende intrekking van Verordening (EU) nr. 994/2010

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2017/1938.)


BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE

VERKLARING VAN DE COMMISSIE MET BETREKKING TOT ARTIKEL 16 VAN DE VERORDENING

De Commissie is ingenomen met de samenwerkingsmechanismen die zijn vastgesteld in artikel 16 van de voorgestelde verordening, die een belangrijk instrument vormen om de consistentie van preventieve actieplannen en noodplannen tussen de partijen bij de Energiegemeenschap te garanderen.

De Commissie onderstreept hoe belangrijk het is om doeltreffend te waarborgen dat de partijen bij de Energiegemeenschap geen maatregelen nemen die nadelig kunnen zijn voor de leveringszekerheid in de EU en haar lidstaten, en omgekeerd.

Onverminderd haar oorspronkelijke voorstel van 16 februari 2016 zal de Commissie in dit verband overwegen te zijner tijd een aanbeveling te doen aan de Raad overeenkomstig artikel 218 VWEU met het oog op onderhandelingen ter wijziging van het Energiegemeenschapsverdrag. De bedoeling is om een passend wettelijk kader en mechanismen in te stellen, waardoor specifieke bepalingen van de verordening en andere relevante onderdelen van het acquis op het gebied van energie tussen de EU en haar lidstaten enerzijds, en de partijen bij de Energiegemeenschap anderzijds, kunnen worden toegepast zodat een versterkt kader voor gasleveringszekerheid doeltreffend ten uitvoer kan worden gelegd.


20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/167


P8_TA(2017)0329

Toetreding van de EU tot het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid

Resolutie van het Europees Parlement van 12 september 2017 over het voorstel voor een besluit van de Raad over de sluiting, door de Europese Unie, van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (COM(2016)0109 — 2016/0062(NLE))

(2018/C 337/28)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2016)0109),

gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, dat op 11 mei 2011 in Istanbul voor ondertekening werd opengesteld (hierna het „Verdrag van Istanbul” genoemd),

gezien artikel 2 en artikel 3, lid 3, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name de artikelen 8, 19, 157 en 216 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a),

gezien de artikelen 21, 23, 24, 25 en 26 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

gezien de verklaring en het actieprogramma van Peking, die op 15 september 1995 werden goedgekeurd tijdens de vierde Wereldvrouwenconferentie, en de latere slotdocumenten die werden aangenomen tijdens de speciale bijeenkomsten van de Verenigde Naties Peking+5 (2000), Peking+10 (2005), Peking+15 (2010) en Peking+20 (2015),

gezien de bepalingen van de juridische instrumenten van de VN op het gebied van mensenrechten en met name vrouwenrechten, zoals het VN-Handvest, de Universele Verklaring van de rechten van de mens, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, het Verdrag inzake de afschaffing van mensenhandel en van de exploitatie van de prostitutie van anderen, het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (IVDV) en het facultatieve protocol hierbij, het Verdrag inzake de bescherming tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 1951, het beginsel van non-refoulement en het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind,

gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap, waarbij de EU partij is, met inbegrip van de afsluitende opmerkingen van het VN-comité voor de rechten van personen met een handicap uit 2015 richting de EU, waarin de EU wordt opgeroepen toe te treden tot het Verdrag van Istanbul teneinde vrouwen en meisjes met een handicap te beschermen tegen geweld,

gezien zijn verslag inzake de tenuitvoerlegging van het VN-Verdrag over de rechten van personen met een handicap waarin de EU wordt opgeroepen toe te treden tot het Verdrag van Istanbul als volgende stap in het bestrijden van geweld tegen vrouwen en meisjes met een handicap,

gezien de algemene opmerking over artikel 6 van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap („Vrouwen en meisjes met een handicap”) die het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap op 26 augustus 2016 heeft aangenomen,

gezien zijn resolutie van 9 juni 2015 over de EU-strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen na 2015 (1),

gezien zijn resoluties van 26 november 2009 over de uitbanning van geweld tegen vrouwen (2), van 5 april 2011 over de prioriteiten en het ontwerp van een nieuw beleidskader van de EU voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen (3) en van 6 februari 2013 over uitbanning en preventie van alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes met het oog op de 57e Commissie van de VN inzake de positie van de vrouw (CSW) (4),

gezien zijn resolutie van 25 februari 2014 met aanbevelingen aan de Commissie over de bestrijding van geweld tegen vrouwen (5) en de beoordeling van de Europese meerwaarde,

gezien zijn resolutie van 24 november 2016 over de toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen (6),

gezien het Europees pact voor gendergelijkheid (2011-2020) dat in maart 2011 door de Raad van de Europese Unie is aangenomen,

gezien de EU-richtsnoeren inzake geweld tegen vrouwen en meisjes en de bestrijding van alle vormen van discriminatie van deze groepen,

gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 3 december 2015 getiteld „Strategisch engagement voor gendergelijkheid 2016-2019” (SWD(2015)0278),

gezien zijn resolutie van 9 september 2015 over meisjes mondig maken door middel van onderwijs in de EU (7),

gezien de verklaring van het EU-voorzitterschapstrio bestaande uit Nederland, Slowakije en Malta van 7 december 2015 over gendergelijkheid,

gezien Richtlijn 2012/29/EU van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ (8),

gezien Richtlijn 2011/99/EU van 13 december 2011 betreffende het Europees beschermingsbevel (9) en Verordening (EU) nr. 606/2013 van 12 juni 2013 betreffende de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken (10),

gezien Richtlijn 2011/36/EU van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad (11) en Richtlijn 2011/93/EU van 13 december 2011 ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en ter vervanging van Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad (12),

gezien Richtlijn 2006/54/EG betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep en Richtlijn 2004/113/EG betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten, welke richtlijnen voorzien in een definitie van intimidatie en seksuele intimidatie en deze veroordelen,

gezien het stappenplan van de Commissie inzake een mogelijke toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul, gepubliceerd in oktober 2015,

gezien het derde kwartaalverslag over de activiteiten van de Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa van 16 november 2016, in verband met de definitie van gendergerelateerd geweld in het Verdrag van Istanbul,

gezien de gezamenlijke verklaring van het voorzitterschap, de Europese Commissie en het Europees Parlement, waarin wordt opgeroepen tot een vlotte toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen, goedgekeurd in Malta op 3 februari 2017,

gezien zijn resoluties van 14 maart 2017 over gelijkheid tussen mannen en vrouwen in de Europese Unie 2014-2015 (13), en van 10 maart 2015 over vooruitgang op het gebied van de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie in 2013 (14),

gezien de studie van de beleidsondersteunende afdeling Rechten van de burger en Constitutionele Zaken van het Europees Parlement van 2016, getiteld „Kennis en knowhow: de rol van zelfverdediging bij het voorkomen van geweld jegens vrouwen”, met name met betrekking tot de mate waarin zelfverdedigingscursussen kunnen bijdragen tot de tenuitvoerlegging van artikel 12 van het Verdrag van Istanbul,

gezien artikel 99, lid 5, van zijn Reglement,

gezien het gezamenlijk overleg van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid overeenkomstig artikel 55 van het Reglement,

gezien het interimverslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en het advies van de Commissie juridische zaken (A8-0266/2017),

A.

overwegende dat gendergelijkheid een fundamentele waarde van de EU is; overwegende dat het recht op gelijke behandeling en non-discriminatie een grondrecht is dat is verankerd in de Verdragen en het Handvest van de grondrechten, en dat dit recht volledig moet worden geëerbiedigd, gestimuleerd en toegepast in de wetgeving, de praktijk, de jurisprudentie en het dagelijks leven; overwegende dat volgens de gendergelijkheidsindex in geen van de EU-landen sprake is van volledige gelijkheid van vrouwen en mannen; overwegende dat gendergerelateerd geweld zowel een oorzaak als een gevolg is van ongelijkheid tussen vrouwen en mannen;

B.

overwegende dat moderne vormen van slavernij en mensenhandel met name vrouwen treffen en in de EU nog steeds een hardnekkig verschijnsel vormen;

C.

overwegende dat de lidstaten moeten erkennen dat zodra er geweld is gepleegd, de samenleving al heeft verzaakt aan haar eerste en belangrijkste plicht, de beschermingsplicht, en er enkel nog reactieve maatregelen resten, zoals schadeloosstelling van slachtoffers en vervolging van misdadigers;

D.

overwegende dat de EU, in samenwerking met de lidstaten, alle nodige maatregelen moet nemen ter bevordering en bescherming van het recht van vrouwen en meisjes om in zowel het openbare als het privéleven gevrijwaard te worden van fysiek en psychologisch geweld;

E.

overwegende dat gendergerelateerd geweld niet licht mag worden opgevat en niet mag worden gezien als een probleem dat op de lange baan kan worden geschoven en later kan worden aangepakt, aangezien het meer dan 250 miljoen vrouwen en meisjes treft in de EU alleen, en enorme gevolgen heeft voor de maatschappij, angst en polarisering in de hand werkt en bijdraagt aan stress en psychische aandoeningen, aangezien het de veiligheid van de halve bevolking bedreigt; overwegende dat het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE) schat dat seksueel geweld de samenleving in de EU jaarlijks 226 miljard EUR kost;

F.

overwegende dat geweld tegen vrouwen (15) en gendergerelateerd geweld, zowel fysiek als psychologisch, in de EU frequent voorkomen en gezien moeten worden als een extreme vorm van discriminatie en een schending van de mensenrechten, waarmee vrouwen in alle lagen van de bevolking te maken krijgen, ongeacht leeftijd, opleidingsniveau, inkomen, maatschappelijke positie en land van herkomst of verblijf, en een van de belangrijkste obstakels voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, ook economisch en politiek, zijn; overwegende dat er aanvullende maatregelen moeten worden genomen om vrouwen die het slachtoffer zijn van geweld aan te moedigen hun ervaringen te melden en om hulp te vragen, en om te garanderen dat zij passende steun krijgen die aansluit op hun behoeften, dat zij op de hoogte worden gebracht van hun rechten, en dat zij toegang tot de rechter hebben zodat de daders vervolgd kunnen worden;

G.

overwegende dat uit het verslag van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten getiteld „Geweld tegen vrouwen: een Europese enquête”, gepubliceerd in maart 2014, blijkt dat één op de drie vrouwen in Europa als volwassene minstens één keer met fysiek of seksueel geweld werd geconfronteerd, dat één op de vijf al online werd geïntimideerd, dat één op de twintig een verkrachting had meegemaakt, en dat meer dan één op de tien al het slachtoffer werd van een daad van seksuele agressie waarbij geweld werd gebruikt;

H.

overwegende dat één op de tien vrouwen al werd blootgesteld aan seksuele intimidatie of stalking via nieuwe technologieën, en dat 75 % van de vrouwen in een hoge leidinggevende functie te maken heeft gehad met seksuele intimidatie; overwegende dat dit aangeeft dat geen enkele vrouw en geen enkel meisje, ongeacht haar leeftijd of positie in het leven, veilig is voor seksueel geweld;

I.

overwegende dat er maatregelen moeten worden genomen om het opkomende fenomeen van gendergerelateerd geweld online, in de vorm van pesterijen en intimidatie, in het bijzonder van jonge vrouwen en meisjes en lesbiennes, homoseksuelen, bi-, trans- en interseksuelen, aan te pakken;

J.

overwegende dat de burgers en inwoners van de Unie niet op gelijke wijze tegen gendergerelateerd geweld beschermd zijn, door het ontbreken van een Europese strategie, met inbegrip van een wetgevingshandeling, en door een verschillend beleid en verschillende wetgeving in de lidstaten, onder andere met betrekking tot de definitie van misdrijven en de werkingssfeer van de wetgeving, zodat de lidstaten minder tegen geweld beschermd zijn; overwegende dat er ook binnen de EU verschillen zijn met betrekking tot informatie over, toegang tot en aanbieding van opvangplaatsen, hulpdiensten en rechten;

K.

overwegende dat geweld tegen vrouwen samenhangt met de ongelijke machtsverhoudingen tussen mannen en vrouwen, met seksisme en met genderstereotypen, die ertoe hebben geleid dat mannen vrouwen domineren en discrimineren en dat vrouwen een volledige ontplooiing onmogelijk wordt gemaakt;

L.

overwegende dat geweld tegen vrouwen bijdraagt tot genderongelijkheid door de toegang van slachtoffers tot de arbeidsmarkt te belemmeren, met negatieve gevolgen voor hun financiële onafhankelijkheid en de economie in het algemeen;

M.

overwegende dat economische afhankelijkheid van de dader een belangrijke reden is waarom vrouwen seksueel geweld niet melden;

N.

overwegende dat extreme armoede leidt tot een groter risico op geweld en andere vormen van exploitatie die de volledige participatie van vrouwen op alle terreinen van het maatschappelijk leven en de verwezenlijking van gendergelijkheid belemmeren;

O.

overwegende dat er meer moet worden gedaan om de participatie van vrouwen in het politieke, economische en sociale leven te vergemakkelijken en aan te moedigen, en om de zichtbaarheid van vrouwen in leidinggevende functies te vergroten om zo objectivering en een cultuur van gendergerelateerd geweld tegen te gaan;

P.

overwegende dat in het Verdrag van Istanbul is bepaald dat alle bepalingen van dit verdrag, met name maatregelen ter bescherming van de rechten van slachtoffers, worden gewaarborgd zonder discriminatie op welke grond dan ook, zoals geslacht, gender, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere opvatting, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, seksuele geaardheid, genderidentiteit, leeftijd, gezondheid, handicap, burgerlijke staat, migranten- of vluchtelingenstatus of andere status;

Q.

overwegende dat vrouwen met een handicap 1,5 tot 10 % meer kans maken om het slachtoffer te worden van gendergerelateerd geweld, en dat het voor deze vrouwen, vanwege hun afhankelijke positie, nog moeilijker is om het geweld te melden; overwegende dat vrouwen en meisjes met een handicap geen homogene groep zijn, maar eerder een groep die vrouwen en meisjes met verschillende status en in verschillende situaties omvat, evenals vrouwen met verschillende soorten beperkingen, waaronder lichamelijke, psychosociale, verstandelijke of zintuiglijke stoornissen, al dan niet gepaard gaand met functionele beperkingen; overwegende dat in het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap is bepaald dat de verdragsluitende staten maatregelen moeten treffen om ervoor te zorgen dat vrouwen met een handicap alle mensenrechten en fundamentele vrijheden ten volle en op gelijke voet kunnen uitoefenen;

R.

overwegende dat sommige groepen vrouwen en meisjes, zoals migrantenvrouwen, vrouwelijke vluchtelingen en asielzoekers, vrouwen en meisjes met een handicap, LBTI-vrouwen en Roma-vrouwen, mogelijk meervoudige discriminatie ervaren en daardoor nog kwetsbaarder zijn voor geweld vanwege door seksisme gevoede beweegredenen, gecombineerd met racisme, xenofobie, homofobie, transfobie en interseksfobie en discriminatie op basis van leeftijd, handicap, etnische afkomst of religie; overwegende dat vrouwen in Europa te maken krijgen met verschillende, elkaar overlappende vormen van discriminatie, die hun beletten toegang te krijgen tot de rechter en tot ondersteuning en bescherming, en die hen beletten diens grondrechten uit te oefenen; overwegende dat bij de tenuitvoerlegging van beschermingsmaatregelen voorzien moet worden in gespecialiseerde hulpdiensten voor vrouwen;

S.

overwegende dat geweld tegen vrouwen, met inbegrip van huishoudelijk geweld, te vaak wordt beschouwd als een privékwestie en te vaak wordt getolereerd; overwegende dat het in feite gaat om een stelselmatige schending van de grondrechten en een ernstig misdrijf, dat als dusdanig moet worden bestraft; overwegende dat de straffeloosheid een halt moet worden toegeroepen door ervoor te zorgen dat daders worden vervolgd, en dat vrouwen en meisjes die het slachtoffer zijn van geweld, toereikende ondersteuning en erkenning van het gerechtelijke apparaat krijgen om de vicieuze cirkel van stilte en eenzaamheid voor zij die het slachtoffer zijn geweest van geweld, ongeacht hun geografische herkomst of sociale klasse, te doorbreken;

T.

overwegende dat er aanzienlijke culturele verschillen tussen de lidstaten bestaan aangaande de kans dat vrouwen verkrachting of seksuele agressie melden, en dat de officiële statistieken eerder die tendens weergeven dan het werkelijke aantal gevallen van verkrachting of seksuele agressie in een bepaald land;

U.

overwegende dat de meeste moorden op vrouwen worden gepleegd door de echtgenoot, ex-echtgenoot, partner of ex-partner, die niet kan aanvaarden dat het huwelijk of de relatie voorbij is;

V.

overwegende dat de dader bij gendergerelateerd geweld vaak iemand is die het slachtoffer kent en dat het slachtoffer vaak afhankelijk is van die persoon, wat de angst kan vergroten om het geweld te melden;

W.

overwegende dat genderstereotypen en seksisme, waaronder seksistische haatdragende taal, wereldwijd zowel offline als online, in het publieke en in het private leven, een van de onderliggende oorzaken van alle vormen van geweld tegen vrouwen zijn;

X.

overwegende dat blootstelling aan fysiek, seksueel of psychologisch geweld en misbruik ernstige gevolgen heeft voor de slachtoffers, en dat dit kan leiden tot fysieke, seksuele, emotionele of psychische schade of tot economisch verlies; overwegende dat dit ook een impact heeft op hun gezin en verwanten en op de maatschappij als geheel; overwegende dat kinderen niet rechtstreeks hoeven te worden getroffen door het geweld om als slachtoffers te worden beschouwd, aangezien getuige zijn van huiselijk geweld ook traumatiserend is;

Y.

overwegende dat „gendergerelateerd geweld tegen vrouwen” in artikel 3 van het Verdrag van Istanbul duidelijk wordt gedefinieerd als „geweld gericht tegen een vrouw omdat ze een vrouw is of geweld dat vrouwen buitenproportioneel treft” en „gender” als „de maatschappelijk bepaalde rollen, gedragingen, activiteiten en eigenschappen die in een maatschappij passend worden geacht voor vrouwen en mannen”;

Z.

overwegende dat om het geraamde aantal ongemelde gevallen te verlagen, de lidstaten over voldoende instellingen moeten beschikken opdat vrouwen zich veilig zouden voelen en gendergerelateerd geweld zouden kunnen melden;

AA.

overwegende dat geweld tegen vrouwen en gendergerelateerd geweld, met inbegrip van de gevolgen ervan, enkel aanzienlijk kunnen worden teruggedrongen door een beleidsmix die een combinatie vormt van wetgevings- en niet-wetgevingsmaatregelen, onder andere infrastructurele, juridische, culturele, educatieve en sociale acties alsmede acties op het gebied van gezondheidszorg en maatregelen om de toegang van slachtoffers tot huisvesting en tot de arbeidsmarkt te vergemakkelijken, met inbegrip van het aanbieden van onderdak voor slachtoffers, en gelijke participatie van vrouwen in alle domeinen van de samenleving; overwegende dat het maatschappelijk middenveld, en in het bijzonder vrouwenorganisaties, een erg belangrijke bijdrage leveren aan de preventie en bestrijding van alle soorten geweld, en dat hun werk moet worden erkend, aangemoedigd en ondersteund opdat het zo goed mogelijk uitgevoerd kan worden;

AB.

overwegende dat onderwijs en scholing voor meisjes en vrouwen een belangrijke Europese waarde vormt, een fundamenteel mensenrecht is en van essentieel belang is voor de versterking van de positie van meisjes en vrouwen op sociaal, cultureel en professioneel gebied en ervoor zorgt dat zij ook alle andere sociale, economische, culturele en politieke rechten kunnen uitoefenen en daarmee tevens bijdraagt aan de voorkoming van geweld tegen vrouwen en meisjes;

AC.

overwegende dat alleen staten in staat zijn om gratis en verplicht onderwijs voor iedereen te garanderen, en dat dit een essentiële voorwaarde is om gelijke kansen voor alle genders te waarborgen;

AD.

overwegende dat in het Verdrag van Istanbul wordt benadrukt dat het belangrijk is een mentaliteits- en gedragsverandering teweeg te brengen om uit het continuüm van gendergerelateerd geweld te geraken; overwegende dat er in dit opzicht derhalve moet worden voorzien in onderwijs op alle niveaus en voor alle leeftijden over de gelijkheid tussen mannen en vrouwen, niet-stereotiepe genderrollen en de eerbiediging van de persoonlijke integriteit; overwegende dat cursussen zelfverdediging zijn aangemerkt als een efficiënt hulpmiddel om victimisatie en de nadelige gevolgen ervan te beperken, doordat zij ingaan tegen genderstereotypen en vrouwen en meisjes mondiger maken;

AE.

overwegende dat de toetreding van alle lidstaten tot de Overeenkomst van Istanbul een wezenlijke bijdrage zal leveren aan de totstandkoming van een geïntegreerd beleid en de bevordering van de internationale samenwerking bij de bestrijding van elke vorm van geweld tegen vrouwen;

AF.

overwegende dat de EU zich moet inzetten om de strijd tegen gendergerelateerd geweld in het nabuurschap en in de rest van de wereld te bevorderen, als onderdeel van de mondiale inspanningen om de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken, en met name het gebruik van seksueel geweld als oorlogswapen te bestrijden;

AG.

overwegende dat het Verdrag van Istanbul een gemengde overeenkomst is die de toetreding van de EU op hetzelfde moment als haar lidstaten toelaat;

AH.

overwegende dat alle lidstaten het Verdrag van Istanbul hebben ondertekend, maar dat slechts veertien het hebben geratificeerd; overwegende dat de toetreding van de EU tot het Verdrag de lidstaten niet vrijstelt van de nationale ratificatie ervan;

AI.

overwegende dat voor ratificatie van het Verdrag van Istanbul een behoorlijke handhaving, effectieve toepassing, en toekenning van toereikende financiële en personele middelen nodig zijn;

1.

is verheugd over het feit dat de Commissie op 4 maart 2016 de toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul heeft voorgesteld, dat het eerste uitgebreide juridisch bindende instrument op internationaal niveau is voor het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en gendergerelateerd geweld, met inbegrip van huishoudelijk geweld (16), op internationaal niveau;

2.

verneemt met instemming dat de toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul op 13 juni 2017 werd ondertekend; betreurt echter dat de beperking tot twee gebieden, namelijk kwesties in verband met de justitiële samenwerking in strafzaken, en asiel en non-refoulement, zorgt voor rechtsonzekerheid met betrekking tot de reikwijdte van de toetreding van de EU, en voor bezorgdheden over de uitvoering van het Verdrag;

3.

veroordeelt alle vormen van geweld tegen vrouwen, en betreurt het feit dat vrouwen en meisjes vaak worden blootgesteld aan huiselijk geweld, psychologisch en fysiek geweld, stalking, seksueel geweld, verkrachting, gedwongen huwelijken, vrouwenbesnijdenis, gedwongen abortussen, gedwongen sterilisatie, seksuele uitbuiting, mensenhandel en andere vormen van geweld, die een ernstige schending van hun mensenrechten en waardigheid vormen; benadrukt dat het Verdrag van Istanbul verzekert dat cultuur, gewoonte, religie, traditie of zogeheten „eer” geen rechtvaardiging kunnen zijn voor geweld tegen vrouwen; veroordeelt het feit dat steeds meer vrouwen en meisjes het slachtoffer zijn van gendergerelateerd geweld op het internet en op sociale media; verzoekt de lidstaten om concrete maatregelen te treffen om deze nieuwe vormen van misdrijven, waaronder seksuele afpersing, „grooming”, voyeurisme en wraakpornografie, aan te pakken en de slachtoffers te beschermen, die ernstige trauma's kunnen oplopen die soms zelfs tot zelfmoord leiden;

4.

bevestigt nadrukkelijk dat het ontzeggen van seksuele of reproductieve gezondheidsdiensten en rechten, met inbegrip van veilige en legale abortus, een vorm van geweld tegen vrouwen en meisjes is; herhaalt dat vrouwen en meisjes zeggenschap moeten hebben over hun lichaam en hun seksualiteit; verzoekt alle lidstaten om omvattende seksuele voorlichting te waarborgen, evenals eenvoudige toegang voor vrouwen tot gezinsplanning en het volledige spectrum van reproductieve en seksuele gezondheidsdiensten, met inbegrip van moderne anticonceptiemethodes en veilige en legale abortus;

5.

benadrukt dat gedwongen zwangerschap in artikel 7 van het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof van 17 juli 1998 gedefinieerd is als misdrijf tegen de menselijkheid, en een vorm van gendergerelateerd geweld tegen vrouwen is, die een ernstige schending van de mensenrechten en de waardigheid van vrouwen en meisjes vormt;

6.

onderstreept dat in het Verdrag van Istanbul een holistische, alomvattende en gecoördineerde benadering wordt gevolgd, waarbij de rechten van het slachtoffer centraal staan en de kwestie van geweld tegen vrouwen en meisjes en gendergerelateerd geweld, met inbegrip van huishoudelijk geweld, wordt aangepakt vanuit een ruime waaier aan oogpunten, aan de hand van maatregelen zoals de preventie van geweld, de strijd tegen discriminatie, strafrechtelijke maatregelen ter bestrijding van straffeloosheid, bescherming van en hulp aan slachtoffers, bescherming van kinderen, bescherming van vrouwen die asielzoeker of vluchteling zijn, een betere verzameling van gegevens en bewustmakingscampagnes of -programma's, ook in samenwerking met nationale mensenrechteninstanties en instanties voor gelijke kansen, het maatschappelijk middenveld en ngo's;

7.

benadrukt dat het Verdrag van Istanbul een degelijke basis biedt om de sociale structuren die geweld tegen vrouwen creëren, legitimeren en in stand houden, te veranderen en instrumenten aanreikt om maatregelen daartoe in te voeren; benadrukt dat in het Verdrag tegelijkertijd aandacht wordt geschonken aan preventie, bescherming en vervolging (drieledige aanpak) en dat gekozen wordt voor een omvattende en gecoördineerde aanpak, die voortvloeit uit het zorgvuldigheidsbeginsel, dat voorschrijft dat staten de positieve verplichting hebben om effectief te reageren op alle gewelddaden (artikel 5 van het Verdrag);

8.

benadrukt dat de toetreding van de EU zal zorgen voor een coherent Europees rechtskader om geweld tegen vrouwen en gendergerelateerd geweld te voorkomen en te bestrijden en slachtoffers te beschermen en te ondersteunen in het interne en externe beleid van de EU, en zal leiden tot een beter toezicht op en een betere interpretatie en tenuitvoerlegging van de wetten, programma's, en fondsen van de EU die verband houden met het Verdrag, alsook tot een betere verzameling van vergelijkbare, uitgesplitste gegevens op EU-niveau; is van mening dat de EU door toe te treden tot het Verdrag een meer doeltreffende mondiale speler zal worden op het gebied van vrouwenrechten;

9.

verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten rekening te houden met de volgende aanbevelingen:

(a)

Er moet bij de lidstaten op worden aangedrongen om de onderhandelingen over de ratificering en tenuitvoerlegging van het Verdrag van Istanbul te versnellen. Pogingen om afbreuk te doen aan de reeds getroffen maatregelen bij de tenuitvoerlegging van het Verdrag van Istanbul en de bestrijding van geweld tegen vrouwen, moeten krachtig worden veroordeeld.

(b)

De Commissie moet worden verzocht om onverwijld en zonder uitstel een constructieve dialoog aan te gaan met de Raad en de lidstaten, in samenwerking met de Raad van Europa, waarin aandacht uitgaat naar de voorbehouden, bezwaren en bezorgdheden van de lidstaten en waarin met name voor verduidelijking wordt gezorgd voor de misleidende interpretaties van het Verdrag van Istanbul wat betreft de definitie van gendergerelateerd geweld en de definitie van gender in artikel 3, onder c) en d), in overeenstemming met de algemene opmerkingen van de Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa.

(c)

Het Parlement dient in alle fasen volledig op de hoogte worden gehouden van de relevante aspecten van de onderhandelingen, zodat het naar behoren de rechten kan uitoefenen die door de Verdragen in overeenstemming met artikel 218 VWEU aan het Parlement zijn toegekend.

(d)

Er dient, ondanks de ondertekening van de toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul, een brede toetreding van de EU tot het Verdrag te worden verzekerd, zonder enig voorbehoud.

(e)

Er moet voor worden gezorgd dat de lidstaten het Verdrag van Istanbul handhaven en toereikende financiële en personele middelen toewijzen aan de preventie en bestrijding van geweld tegen vrouwen en gendergerelateerd geweld, met inbegrip van huishoudelijk geweld, en aan het mondig maken van vrouwen en meisjes, alsook aan de bescherming van slachtoffers en de mogelijkheid tot vergoeding, vooral in gevallen waarbij zij wonen in gebieden waar de bescherming van slachtoffers onbestaand of erg beperkt is.

(f)

De Commissie moet worden gevraagd om een EU-strategie op te stellen voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen en gendergerelateerd geweld, die een omvattend plan moet behelzen om alle vormen van genderongelijkheid te bestrijden en alle inspanningen van de EU moet bundelen om geweld tegen vrouwen uit te bannen.

(g)

Er moet een EU-coördinator worden aangesteld die de EU moet vertegenwoordigen in het Comité van de partijen in de Raad van Europa zodra het Verdrag van Istanbul door de EU is geratificeerd. Deze coördinator zou verantwoordelijk zijn voor de coördinatie, tenuitvoerlegging, bewaking en evaluatie van beleid en maatregelen om alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes te voorkomen en te bestrijden.

(h)

Er moet worden gegarandeerd dat het Parlement na toetreding van de EU ten volle wordt betrokken bij het toezicht op het Verdrag van Istanbul. Er moet snel overeenstemming worden bereikt over een gedragscode met betrekking tot de samenwerking tussen de EU en haar lidstaten met het oog op de tenuitvoerlegging van het Verdrag, waarbij ook het maatschappelijk middenveld, met name vrouwenorganisaties, moeten worden betrokken.

(i)

De Commissie en de lidstaten moeten worden verzocht om met praktische richtsnoeren en strategieën te komen voor de toepassing van het Verdrag van Istanbul om de vlotte tenuitvoerlegging en handhaving van het Verdrag in de lidstaten die het reeds hebben geratificeerd, te bevorderen, en om tegemoet te komen aan de bezorgdheid van diegenen die het nog niet hebben geratificeerd en hen ertoe aan te moedigen dat alsnog te doen.

(j)

Beroepskrachten die te maken hebben met slachtoffers van alle daden van geweld die vallen onder de reikwijdte van dit Verdrag dienen een passende opleiding, procedures en richtsnoeren te krijgen om te voorkomen dat slachtoffers tijdens justitiële en politiële procedures worden gediscrimineerd of opnieuw in een slachtofferrol worden gedrukt.

(k)

Er moeten preventieve maatregelen worden getroffen om tegemoet te komen aan de specifieke behoeften van kwetsbare personen zoals vrouwen met een handicap, vrouwelijke vluchtelingen, minderjarige slachtoffers, zwangere vrouwen, LBTI-vrouwen en vrouwen met aanvullende ondersteuningsbehoeften, onder meer via gerichte en toegankelijke gespecialiseerde hulpdiensten, samen met passende medische voorzieningen en veilig onderdak voor vrouwen die het slachtoffer zijn van gendergerelateerd geweld en voor hun kinderen.

(l)

Bij de vaststelling van het gezagsrecht en het bezoekrecht moet rekening worden gehouden met significante gevallen van geweld tegen vrouwen en gendergerelateerd geweld, met inbegrip van huiselijk geweld. Bij de verlening van bescherming en ondersteuning aan slachtoffers dient voorts rekening te worden gehouden met de rechten en behoeften van minderjarige getuigen.

(m)

Er moet actief worden opgetreden om een mentaliteits- en gedragsverandering te bevorderen en seksisme en genderstereotypen te bestrijden, onder andere door genderneutrale taal te bevorderen, door gecoördineerde inspanningen om de essentiële rol van de media en van reclame op dit gebied onder de aandacht te brengen en door iedereen, ook mannen en jongens, aan te moedigen een actieve rol te spelen in het voorkomen van alle vormen van geweld. De lidstaten moeten daarom worden verzocht een actief beleid inzake sociale insluiting, interculturele dialoog, seksuele en relationele voorlichting, voorlichting op het gebied van mensenrechten en anti-discriminatie vast te stellen en toe te passen, en wetshandhavers en beoefenaars van juridische beroepen opleidingen in gendergelijkheid te geven. De lidstaten moeten ertoe worden aangemoedigd om in hun onderwijsstelsels alle obstakels voor daadwerkelijke gelijkheid tussen vrouwen en mannen weg te werken en de gelijkheid ten volle te stimuleren.

(n)

De lidstaten moeten ertoe worden aangemoedigd om beleid in te voeren dat is bedoeld om een samenleving op te bouwen die vrij is van geweld in al zijn vormen en om het Verdrag van Istanbul daartoe aan te wenden.

(o)

Er moet voor worden gezorgd dat bij de proactieve maatregelen tegen geweld de genderrol wordt erkend in dit probleem, evenals het feit dat de overgrote meerderheid van de geweldplegers mannen zijn. De lidstaten moeten ertoe worden aangemoedigd om op feiten gebaseerde tactieken te gebruiken om geweld te verminderen teneinde dit probleem aan te pakken.

(p)

De nodige maatregelen uit hoofde van de artikelen 60 en 61 van het Verdrag van Istanbul inzake migratie en asiel moeten worden getroffen, en daarbij moet rekening worden gehouden met het feit dat vrouwelijke migranten — of zij nu wel of niet in het bezit zijn van de benodigde papieren — en meisjes en vrouwen in de asielzoekerspopulatie het recht hebben een leven zonder geweld te leiden, zowel in het openbare als in het privéleven, en met het feit dat zij bijzonder kwetsbaar zijn voor gendergerelateerd geweld. Daarbij moet eraan herinnerd worden dat gendergerelateerd geweld, met inbegrip van vrouwenbesnijdenis, kan worden erkend als een vorm van vervolging en dat de slachtoffers bijgevolg een beroep kunnen doen op de bescherming die wordt geboden door het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 1951. Er moet voor worden gezorgd dat de lidstaten een genderbewuste benadering hanteren in alle asiel- en opvangprocedures en het beginsel van non-refoulement eerbiedigen.

(q)

Genderbudgeting moet worden bevorderd als instrument om gendergerelateerd geweld in de desbetreffende beleidsdomeinen te voorkomen en te bestrijden, en er moeten voldoende middelen en financiering worden vrijgemaakt om slachtoffers en overlevenden van geweld toegang tot de rechter te bieden.

(r)

In samenwerking met het EIGE moet de verzameling van relevante, uitgesplitste vergelijkbare gegevens over gevallen van alle soorten geweld die onder het Verdrag van Istanbul vallen, met inbegrip van naar de leeftijd en het geslacht van de daders en de relatie tussen dader en slachtoffer uitgesplitste gegevens, worden verbeterd en bevorderd, om tot een gemeenschappelijke methodologie te komen voor de vergelijking van databases en analyses. Dit moet ervoor zorgen dat het probleem beter wordt begrepen. Daarnaast moet het bewustzijn worden verhoogd en moeten de acties van lidstaten ter preventie en bestrijding van geweld tegen vrouwen en gendergerelateerd geweld worden beoordeeld en verbeterd.

10.

benadrukt dat de maatregelen ter bestrijding van geweld tegen vrouwen om doeltreffender te zijn, gepaard moeten gaan met maatregelen om economische ongelijkheden tussen mannen en vrouwen aan te pakken en de financiële onafhankelijkheid van vrouwen te bevorderen;

11.

verzoekt de Commissie een rechtshandeling in te dienen die lidstaten helpt bij de preventie en uitbanning van alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes en van gendergerelateerd geweld;

12.

verzoekt de Raad de overbruggingsclausule toe te passen, door een unaniem besluit aan te nemen waarmee geweld tegen vrouwen en meisjes (evenals andere vormen van gendergerelateerd geweld) wordt aangemerkt als een vorm van criminaliteit uit hoofde van artikel 83, lid 1, VWEU;

13.

verzoekt de Commissie om het huidige EU-kaderbesluit betreffende de bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat door middel van het strafrecht zodanig te herzien dat daarin ook seksisme, misdrijven ingegeven door vooroordelen en aanzetting tot haat wegens seksuele geaardheid, genderidentiteit of geslachtskenmerken worden opgenomen;

14.

verzoekt de lidstaten om Richtlijn 2011/99/EU betreffende het Europees beschermingsbevel, Verordening (EU) nr. 606/2013 betreffende de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken, Richtlijn 2012/29/EU betreffende de bescherming van slachtoffers, Richtlijn 2011/36/EU inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en Richtlijn 2011/93/EU ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen volledig ten uitvoer te leggen;

15.

verzoekt de Commissie nogmaals om een Europees waarnemingscentrum voor gendergerelateerd geweld op te zetten (naar analogie met het Europees Instituut voor gendergelijkheid);

16.

verzoekt het Estse voorzitterschap om vaart te zetten achter de ratificatie van het Verdrag van Istanbul door de EU;

17.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen van de lidstaten en de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa.

(1)  PB C 407 van 4.11.2016, blz. 2.

(2)  PB C 285 E van 21.10.2010, blz. 53.

(3)  PB C 296 E van 2.10.2012, blz. 26.

(4)  PB C 24 van 22.1.2016, blz. 8.

(5)  PB C 285 van 29.8.2017, blz. 2.

(6)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0451.

(7)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0312.

(8)  PB L 315 van 14.11.2012, blz. 57.

(9)  PB L 338 van 21.12.2011, blz. 2.

(10)  PB L 181 van 29.6.2013, blz. 4.

(11)  PB L 101 van 15.4.2011, blz. 1.

(12)  PB L 335 van 17.12.2011, blz. 1.

(13)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0073.

(14)  PB C 316 van 30.8.2016, blz. 2.

(15)  Voor de toepassing van het Verdrag van Istanbul omvat de term „vrouwen” ook meisjes jonger dan 18 jaar (artikel 3).

(16)  Zie de definities in artikel 3 van het Verdrag van Istanbul.


Woensdag 13 september 2017

20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/176


P8_TA(2017)0331

Besluit om geen bezwaar te maken tegen een gedelegeerde handeling: Middelen onder direct beheer in het geïntegreerd maritiem beleid en het gemeenschappelijk visserijbeleid

Besluit van het Europees Parlement om geen bezwaar te maken tegen de Gedelegeerde Verordening van de Commissie van 12 juni 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de verdeling van de middelen onder direct beheer over de doelstellingen van het geïntegreerd maritiem beleid en het gemeenschappelijk visserijbeleid (C(2017)03881 — 2017/2743(DEA))

(2018/C 337/29)

Het Europees Parlement,

gezien de gedelegeerde verordening van de Commissie (C(2017)03881),

gezien het schrijven van de Commissie van 1 september 2017, waarin zij het Parlement verzoekt te verklaren dat het geen bezwaar zal maken tegen de gedelegeerde verordening,

gezien de brief van de Commissie visserij van 5 september 2017 aan de voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters,

gezien artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad (1), met name artikel 14, lid 4, en artikel 126, lid 5,

gezien Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (2),

gezien de aanbeveling voor een besluit van de Commissie visserij,

gezien artikel 105, lid 6, van zijn Reglement,

gezien er geen bezwaar werd gemaakt binnen de in artikel 105, lid 6, derde en vierde streepje, van zijn Reglement gestelde termijn, die op 12 september 2017 verstreek,

1.

verklaart geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening;

2.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB L 149 van 20.5.2014, blz. 1.

(2)  PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22.


20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/177


P8_TA(2017)0332

Multilaterale overeenkomst tot instelling van een gemeenschappelijk Europees luchtruim (CEAS) ***

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 september 2017 inzake het ontwerp van besluit van de Raad inzake de sluiting, namens de Unie, van de Multilaterale Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, de Republiek Albanië, Bosnië en Herzegovina, de Republiek Bulgarije, de Republiek Kroatië, de Republiek IJsland, de Republiek Montenegro, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, het Koninkrijk Noorwegen, de Republiek Servië, Roemenië en de Missie van de Verenigde Naties voor interim-bestuur in Kosovo (*1) betreffende de totstandbrenging van een Europese gemeenschappelijke luchtvaartruimte (ECAA) (15654/2016 — C8-0098/2017 — 2006/0036(NLE))

(Goedkeuring)

(2018/C 337/30)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van besluit van de Raad (15654/2016),

gezien het ontwerp van besluit van de Raad inzake de ondertekening en voorlopige toepassing van de Multilaterale Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, de Republiek Albanië, Bosnië en Herzegovina, de Republiek Bulgarije, de Republiek Kroatië, de Republiek IJsland, de Republiek Montenegro, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, het Koninkrijk Noorwegen, de Republiek Servië, Roemenië en de Missie van de Verenigde Naties voor interim-bestuur in Kosovo (*1) betreffende de totstandbrenging van een Europese gemeenschappelijke luchtvaartruimte (08823/2/2006),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 100, lid 2, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0098/2017),

gezien artikel 99, leden 1 en 4, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie vervoer en toerisme (A8-0260/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Republiek Albanië, Bosnië en Herzegovina, de Republiek Bulgarije, de Republiek Kroatië, de Republiek IJsland, de Republiek Montenegro, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, het Koninkrijk Noorwegen, de Republiek Servië, Roemenië en de Missie van de Verenigde Naties voor interim-bestuur in Kosovo.

(*1)  Deze benaming laat de standpunten over de status van Kosovo onverlet, en is in overeenstemming met Resolutie 1244 (1999) van de VN-Veiligheidsraad en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo.


20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/178


P8_TA(2017)0333

Het onderwerpen van acryloylfentanyl aan controlemaatregelen *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 september 2017 over het ontwerpuitvoeringsbesluit van de Raad betreffende het onderwerpen van N-(1-fenethylpiperidine-4-yl)-N-fenylacrylamide (acryloylfentanyl) aan controlemaatregelen (08858/2017 — C8-0179/2017 — 2017/0073(NLE))

(Raadpleging)

(2018/C 337/31)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van de Raad (08858/2017),

gezien artikel 39, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, zoals gewijzigd bij het Verdrag van Amsterdam, en artikel 9 van Protocol (Nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0179/2017),

gezien Besluit 2005/387/JBZ van de Raad van 10 mei 2005 inzake de uitwisseling van informatie, de risicobeoordeling en de controle ten aanzien van nieuwe psychoactieve stoffen (1), en met name artikel 8, lid 3,

gezien artikel 78 quater van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0284/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van de Raad;

2.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB L 127 van 20.5.2005, blz. 32.


20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/179


P8_TA(2017)0335

Beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de EU voor bijstand aan Italië

Resolutie van het Europees Parlement van 13 september 2017 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie voor bijstand aan Italië (COM(2017)0540 — C8-0199/2017 — 2017/2101(BUD))

(2018/C 337/32)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2017)0540 — C8-0199/2017),

gezien Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (1),

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (2), en met name artikel 10,

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (3), en met name punt 11,

gezien de brief van de Commissie regionale ontwikkeling,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A8-0280/2017),

1.

wijst erop dat het besluit de omvangrijkste beschikbaarstelling ooit van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie vertegenwoordigt;

2.

wijst erop dat het maximumbedrag van het voorschot als bedoeld in artikel 4 bis van de Verordening (EG) nr. 2012/2002 als gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 661/2014 van het Europees Parlement en de Raad (4) vaak ontoereikend zou kunnen zijn als hulpmaatregel voor rampen die worden geclassificeerd als „grote natuurramp”; benadrukt dat overwogen moet worden een hoger maximumbedrag vast te stellen voor deze specifieke eerste financiële bijdragen, om de schade als gevolg van dit soort rampen efficiënt en snel te kunnen herstellen;

3.

verwelkomt het besluit als een teken van solidariteit van de Unie met de burgers en regio's van de Unie die worden getroffen door natuurrampen;

4.

hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;

5.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

6.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB L 311 van 14.11.2002, blz. 3.

(2)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884.

(3)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(4)  Verordening (EU) nr. 661/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (PB L 189 van 27.6.2014, blz. 143).


BIJLAGE

BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie voor bijstand aan Italië

(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit (EU) 2017/1599.)


20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/181


P8_TA(2017)0336

Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4 in samenhang met het voorstel voor de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de EU voor bijstand aan Italië

Resolutie van het Europees Parlement van 13 september 2017 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2017 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2017 in samenhang met het voorstel voor de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie voor bijstand aan Italië (11813/2017 — C8-0304/2017 — 2017/2109(BUD))

(2018/C 337/33)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (1), en met name artikel 41,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2017, definitief vastgesteld op 1 december 2016 (2),

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (3) (MFK-verordening),

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (4),

gezien Besluit 2014/335/EU, Euratom van de Raad van 26 mei 2014 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie (5),

gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2017, goedgekeurd door de Commissie op 26 juni 2017 (COM(2017)0541),

gezien het standpunt inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2017, vastgesteld door de Raad op 4 september 2017 en op dezelfde dag toegezonden aan het Europees Parlement (11813/2017 — C8-0304/2017),

gezien de artikelen 88 en 91 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A8-0281/2017),

A.

overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting (OGB) nr. 4/2017 betrekking heeft op de beschikbaarstelling van een bedrag van 1 196 797 579 EUR uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (SFEU) voor het verlenen van bijstand aan Italië naar aanleiding van een reeks aardbevingen die zich tussen augustus 2016 en januari 2017 in de regio's Abruzzen, Lazio, Marche en Umbrië hebben voorgedaan;

B.

overwegende dat voor dit SFEU-dossier reeds een bedrag van 30 000 000 EUR is betaald door middel van een voorschot van de EU-begroting 2016;

C.

overwegende dat het hier gaat om de omvangrijkste beschikbaarstelling van middelen van het SFEU;

D.

overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2017 tot doel heeft deze begrotingsaanpassing formeel in de begroting van de Unie voor 2017 op te nemen;

E.

overwegende dat de Commissie derhalve voorstelt de begroting van de Unie voor 2017 te wijzigen en begrotingsartikel 13 06 01 „Bijstand aan lidstaten in het geval van een grote natuurramp die ernstige gevolgen heeft voor de levensomstandigheden van de burgers, het natuurlijke milieu of de economie” te verhogen met 1 166 797 579 EUR aan vastleggings- en betalingskredieten;

F.

overwegende dat het totaalbedrag dat op dit moment van het jaar beschikbaar is voor de beschikbaarstelling van middelen uit het SFEU 293 971 080 EUR bedraagt, oftewel minder dan het voorgestelde bedrag, en dat de Commissie voorstelt het verschil te financieren uit de bedragen die beschikbaar zijn voor 2018, overeenkomstig artikel 10, lid 2, van de MFK-verordening; overwegende dat nog nooit eerder van die mogelijkheid gebruik is gemaakt;

G.

overwegende dat het SFEU een speciaal instrument is in de zin van de MFK-verordening en dat de desbetreffende vastleggings- en betalingskredieten buiten de plafonds van het meerjarig financieel kader om moeten worden gebudgetteerd;

H.

overwegende dat de Commissie voorstelt de benodigde betalingskredieten volledig te herschikken binnen de begroting 2017 en om de in de gewijzigde begroting nr. 1/2017 geboekte negatieve reserve (70 402 434 EUR) aan te vullen uit de begrotingsonderdelen voor de programma's van de structuurfondsen 2007-2013;

1.

benadrukt dat de financiële steun uit hoofde van het SFEU voor de regio's die door de natuurrampen zijn getroffen dringend beschikbaar moet worden gesteld; wijst erop dat het verwezenlijken van synergieën tussen alle beschikbare instrumenten van de Unie van het allergrootste belang is, om te waarborgen dat de middelen op doeltreffende wijze worden ingezet voor wederopbouwactiviteiten en alle nodige acties;

2.

neemt kennis van het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2017, zoals ingediend door de Commissie;

3.

keurt het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2017 goed;

4.

verzoekt zijn Voorzitter te constateren dat de gewijzigde begroting nr. 4/2017 definitief is vastgesteld en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de Rekenkamer en de nationale parlementen.

(1)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(2)  PB L 51 van 28.2.2017.

(3)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884.

(4)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(5)  PB L 168 van 7.6.2014, blz. 105.


20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/183


P8_TA(2017)0337

Beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: aanvraag EGF/2017/002 FI/Microsoft 2

Resolutie van het Europees Parlement van 13 september 2017 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (aanvraag van Finland — EGF/2017/002/Microsoft 2) (COM(2017)0322 — C8-0193/2017 — 2017/2098(BUD))

(2018/C 337/34)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2017)0322 — C8-0193/2017),

gezien Verordening (EU) nr. 1309/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (2014-2020) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1927/2006 (1) (EFG-verordening),

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (2), en met name artikel 12 daarvan,

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (3) (het IIA van 2 december 2013), en met name punt 13 daarvan,

gezien de trialoogprocedure als bedoeld in punt 13 van het IIA van 2 december 2013,

gezien de brief van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,

gezien de brief van de Commissie regionale ontwikkeling,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A8-0278/2017),

A.

overwegende dat de Unie wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om extra steun te geven aan werknemers die de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen of de wereldwijde financiële en economische crisis ondervinden, en hen te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt;

B.

overwegende dat de bijstand van de Europese Unie aan ontslagen werknemers dynamisch van aard moet zijn en zo snel en efficiënt mogelijk beschikbaar moet worden gesteld;

C.

overwegende dat Finland aanvraag EGF/2017/002 FI/Microsoft 2 heeft ingediend voor een financiële bijdrage uit het EFG overeenkomstig de interventiecriteria van artikel 4, lid 1, onder a), van de EFG-verordening, naar aanleiding van 1 248 ontslagen bij Microsoft Mobile Oy en elf leveranciers en downstreamproducenten in Finland, actief in de economische sector die is ingedeeld in NACE Rev. 2 — Afdeling 62 (Computerprogrammering, consultancy en aanverwante activiteiten);

1.

is het met de Commissie eens dat is voldaan aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in artikel 4, lid 1, onder a), van de EFG-verordening en dat Finland recht heeft op een financiële bijdrage uit hoofde van die verordening ter hoogte van 3 520 080 EUR, wat neerkomt op 60 % van de totale kosten van 5 559 300 EUR;

2.

wijst erop dat Finland op 1 februari 2017 een aanvraag heeft ingediend en dat na ontvangst van aanvullende informatie van Finland de beoordeling door de Commissie op 21 juni 2017 is afgerond;

3.

herinnert eraan dat Microsoft de activiteiten van Nokia op het gebied van mobiele telefonie heeft overgenomen en dat Microsoft Mobile Oy in 2014 werd opgericht; merkt op dat ongeveer 4 700 werknemers van Nokia zijn overgenomen door Microsoft Mobile Oy in Finland;

4.

merkt op dat de voornaamste reden voor de ontslagen de wereldwijde concurrentie is in de sector van de mobiele telefonie en de daaruit voortvloeiende daling van het marktaandeel van Microsoft Mobile Oy en zijn op Windows gebaseerde besturingssysteem; merkt op dat de daling plaatsvond ondanks het feit dat Microsoft Mobile Oy nieuwe mobiele toestellen lanceerde en investeerde in het design, de onderdelen en de marketing ervan;

5.

betreurt kennis te moeten nemen van de problemen waarmee Europese fabrikanten van mobiele telefoons worden geconfronteerd; is van oordeel dat er passende ondersteuning moet worden geboden, zodat de getroffen werknemers zich kunnen bij- of omscholen en meer kans maken op banen in verwante industriële sectoren of groeisectoren;

6.

is van mening dat de ontslagen te wijten zijn aan de verschuiving van de productie van mobiele toestellen naar lagelonenlanden; merkt op dat de winnaars van deze concurrentieslag de in Azië en de VS gevestigde producenten waren, die de besturingssoftware Android en iOS gebruiken;

7.

stelt vast dat er bij ondernemingen in de elektronica- en de softwaresector in de getroffen regio's Helsinki-Uusimaa, Länsi-Suomi en Etelä-Suomi ook reeds sprake is geweest van massaontslagen en dat de regionale werkloosheidspercentages in Länsi-Suomi en Etelä-Suomi hoog liggen (14,6 %, resp. 17,5 % van de beroepsbevolking); merkt op dat 1 000 van de 1 248 ontslagen werknemers die voor de EFG-bijdrage in aanmerking komen naar verwachting gebruik zullen maken van de maatregelen;

8.

merkt op dat 92,5 % van de beoogde begunstigden ouder is dan 30-54 jaar en dat een groot deel van de ontslagen werknemers hoogopgeleid is; merkt op dat de werkloosheid onder hoogopgeleiden in alle drie de regio's aanzienlijk gestegen is; is bezorgd over de reeds moeilijke werkloosheidssituatie van hooggekwalificeerde en hoogopgeleide mensen die onder andere omstandigheden doorgaans gunstige perspectieven zouden hebben;

9.

merkt op dat Finland zes soorten maatregelen plant: coaching en andere voorbereidende maatregelen, (ii) arbeidsvoorzienings- en bedrijfsdiensten, (iii) opleiding, (iv) subsidie voor start-ups, (v) loonsubsidie en (vi) vergoedingen voor reis- en verblijfskosten; wijst erop dat het bij deze acties gaat om actieve arbeidsmarktmaatregelen; wijst erop dat afdoende middelen zijn toegewezen voor controle en rapportage;

10.

wijst erop dat de maatregelen inzake inkomenssteun 26,74 % van het totale pakket aan individuele maatregelen bedragen, wat ver onder het maximum van 35 % ligt dat in de EFG-verordening wordt genoemd, en dat deze maatregelen afhankelijk zijn gesteld van de actieve deelname van de beoogde begunstigden aan activiteiten voor het vinden van werk of opleiding;

11.

benadrukt het belang van door het EFG gesteunde actieve arbeidsmarktmaatregelen; wijst erop dat bij eerdere EFG-aanvragen persoonlijke dienstverlening voor ontslagen werknemers bijzonder nuttig is gebleken;

12.

is ingenomen met het gebruik van het Eures-netwerk om werkzoekenden te informeren over vacatures in het buitenland; noemt het verheugend dat de Finse autoriteiten de ontslagen werknemers aansporen volledig gebruik te maken van hun recht op vrij verkeer;

13.

begrijpt dat de door het EFG gefinancierde opleidingsmaatregelen een aanvulling zullen vormen op opleidingsmaatregelen die gefinancierd worden uit een fonds dat door het bedrijf is ingesteld om voormalige werknemers te helpen bij het opzetten van kleine ondernemingen in de IT-sector en andere sectoren; is verheugd over dit initiatief;

14.

is ingenomen met het feit dat de Finse autoriteiten op dinsdag 12 juli 2016 zijn begonnen met het verlenen van de individuele diensten aan de beoogde begunstigden — ruimschoots vóór de aanvraag voor de toekenning van EFG-steun voor het voorgestelde gecoördineerde pakket;

15.

is verheugd dat er is overlegd met belanghebbende partijen, waaronder vertegenwoordigers van de centra voor economische ontwikkeling (ELY-centra), de diensten voor werkgelegenheid en economische ontwikkeling (TE-diensten) van de betrokken regio's, Microsoft, Technology Industries of Finland, Trade Union Pro, de Union of Professional Engineers in Finland en het Finnish Funding Agency for Innovation;

16.

herinnert eraan dat bij het samenstellen van het gecoördineerde pakket van door het EFG gesteunde individuele dienstverlening rekening moet worden gehouden met toekomstperspectieven op de arbeidsmarkt en de vereiste vaardigheden, en dat het pakket moet aansluiten bij de overgang naar een grondstoffenefficiënte en duurzame economie;

17.

merkt op dat de huidige aanvraag een voortzetting is van een aantal eerdere aanvragen van Finland, volgend op de neergang van Nokia (EGF/2007/003 FI/Perlos, EGF/2012/006 FI/Nokia Salo, EGF/2013/001 FI/Nokia, EGF/2015/001 FI/Broadcom, EGF/2015/005 FI/Computer Programming, EGF/2016/001 FI/Microsoft en EGF/2016/008 FI/Nokia Network Systems);

18.

merkt op dat er momenteel reeds steun wordt verleend uit het EFG (EGF/2016/001 FI/Microsoft) ten behoeve van eerder door Microsoft ontslagen werknemers; wijst er echter op dat het nu voorliggende voorstel zich richt op een andere doelgroep;

19.

wijst erop dat de Finse autoriteiten hebben verzekerd dat voor de voorgestelde maatregelen geen financiële steun uit andere fondsen of financieringsinstrumenten van de Unie wordt ontvangen, dat dubbele financiering zal worden voorkomen en dat de voorgestelde maatregelen complementair zijn met maatregelen die vanuit de structuurfondsen worden gefinancierd;

20.

herinnert eraan dat de inzetbaarheid van alle werknemers moet worden verbeterd door middel van aangepaste opleidingen en de erkenning van de in de loop van het beroepsleven opgedane vaardigheden en bekwaamheden; verwacht dat de opleiding die in het gecoördineerde pakket wordt aangeboden, niet alleen is afgestemd op de behoeften van de ontslagen werknemers, maar ook op het huidige ondernemingsklimaat;

21.

herhaalt dat uit het EFG afkomstige steun niet in de plaats mag komen van maatregelen waartoe ondernemingen verplicht zijn krachtens de nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten, noch van maatregelen voor de herstructurering van ondernemingen of sectoren; wijst erop dat Finland heeft bevestigd dat dit ook niet het geval zal zijn;

22.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de documenten in verband met EFG-zaken openbaar toegankelijk zijn;

23.

hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;

24.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

25.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 855.

(2)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884.

(3)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.


BIJLAGE

BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering ingevolge een aanvraag van Finland — EGF/2017/002 FI/Microsoft 2

(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit (EU) 2017/1600.)


20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/187


P8_TA(2017)0338

Emissiehandelssysteem van de EU (EU-ETS): voorzetting van de huidige beperkingen van het toepassingsgebied voor luchtvaartactiviteiten en voorbereiding van de tenuitvoerlegging van een wereldwijde marktgebaseerde maatregel vanaf 2021 ***I

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 13 september 2017 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG om de huidige beperkingen van het toepassingsgebied voor luchtvaartactiviteiten voort te zetten en de tenuitvoerlegging van een wereldwijde marktgebaseerde maatregel vanaf 2021 voor te bereiden (COM(2017)0054 — C8-0028/2017 — 2017/0017(COD)) (1)

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2018/C 337/35)

Amendement 1

Voorstel voor een verordening

Overweging 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(2 bis)

Milieubescherming is één van de belangrijkste uitdagingen waarmee de Unie wordt geconfronteerd.

Amendement 38

Voorstel voor een verordening

Overweging 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(3)

Wat de reductie van de door de hele economie uitgestoten broeikasgassen betreft, heeft de Europese Raad van 23-24 oktober 2014 een bindend streefcijfer van ten minste 40 % eigen reductie van de broeikasgasemissies tegen 2030 vastgesteld ten opzichte van 1990. Tijdens de zitting van de Raad op 6 maart 2015 is deze bijdrage van de Unie en haar lidstaten formeel goedgekeurd als hun voorgenomen nationaal vastgestelde bijdrage krachtens de Overeenkomst van Parijs. Volgens de conclusies van de Europese Raad van oktober 2014 moet het streefcijfer collectief door de EU op de meest kosteneffectieve manier worden behaald, waarbij de reducties door de sectoren die wel en niet onder de regeling voor de handel in emissierechten (ETS) vallen, tegen 2030 respectievelijk 43 % en 30 % moeten bedragen ten opzichte van 2005. Alle economische sectoren moeten een bijdrage leveren om die emissiereductie te verwezenlijken.

(3)

Wat de reductie van de door de hele economie uitgestoten broeikasgassen betreft, heeft de Europese Raad van 23-24 oktober 2014 een bindend streefcijfer van ten minste 40 % eigen reductie van de broeikasgasemissies tegen 2030 vastgesteld ten opzichte van 1990. Tijdens de zitting van de Raad op 6 maart 2015 is deze bijdrage van de Unie en haar lidstaten formeel goedgekeurd als hun voorgenomen nationaal vastgestelde bijdrage krachtens de Overeenkomst van Parijs. Volgens de conclusies van de Europese Raad van oktober 2014 moet het streefcijfer collectief door de EU op de meest kosteneffectieve manier worden behaald, waarbij de reducties door de sectoren die wel en niet onder de regeling voor de handel in emissierechten (ETS) vallen, tegen 2030 respectievelijk 43 % en 30 % moeten bedragen ten opzichte van 2005. Alle economische sectoren moeten een bijdrage leveren om die emissiereductie te verwezenlijken en daartoe moet de Commissie onder andere een platform opzetten voor de uitwisseling tussen de lidstaten van beste praktijken en de geleerde lessen in de sector emissiearme mobiliteit .

Amendement 2

Voorstel voor een verordening

Overweging 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(3 bis)

Een goed functionerende, hervormde EU-ETS met een verbeterd instrument voor de stabilisatie van de markt zal het belangrijkste Europese instrument zijn voor de verwezenlijking van het streefcijfer van 40 % reductie, met een lineaire factor en kosteloze toewijzing na 2020. Om de planningszekerheid met betrekking tot investeringsbeslissingen te verhogen, de transparantie te vergroten, koolstoflekkage te minimaliseren en het systeem in zijn geheel eenvoudiger en gemakkelijker te begrijpen te maken, moet in de wetgevingshandeling het te veilen aandeel als een percentage worden uitgedrukt. Die bepalingen moeten verenigbaar zijn met de klimaatdoelstellingen van de Unie en haar verplichtingen in het kader van de Overeenkomst van Parijs, en in overeenstemming worden gebracht met de faciliterende dialoog in 2018, de eerste algemene wereldwijde inventarisatie in 2023, en de algemene inventarisaties elke vijf jaar daarna, om informatie te bieden voor opeenvolgende nationaal bepaalde bijdragen (NDC's).

Amendement 39

Voorstel voor een verordening

Overweging 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(4)

De Unie en haar lidstaten hebben er sinds 1997 naar gestreefd voortgang te maken met een internationale overeenkomst om de gevolgen van de broeikasgasemissies van de luchtvaart te beperken en sinds 2008 beschikken zij over wetgeving om de gevolgen van luchtvaartactiviteiten voor de klimaatverandering te beperken door middel van de EU-regeling voor de handel in emissierechten (EU-ETS), die sinds 2005 operationeel is. Om bij de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) sneller vooruitgang te kunnen maken, heeft de Unie tweemaal tijdgebonden afwijkingen van de EU-ETS goedgekeurd teneinde de nalevingsverplichtingen te beperken tot de emissies van vluchten tussen luchtvaartterreinen binnen de Europese Economische Ruimte (EER), met gelijke behandeling op de routes van de vliegtuigexploitanten, waar ze ook zijn gevestigd. De meest recente afwijking van de EU-ETS-Verordening (EU) nr. 421/2014 van het Europees Parlement en de Raad beperkte de nalevingsverplichtingen tot vluchten binnen de EER tussen 2013 en 2016 en beoogde mogelijke wijzigingen in het toepassingsgebied van de regeling voor activiteiten van en naar luchtvaartterreinen buiten de EER met ingang van 1 januari 2017, na de in die verordening bedoelde herziening.

(4)

De Unie en haar lidstaten hebben er sinds 1997 naar gestreefd voortgang te maken met een internationale overeenkomst om de gevolgen van de broeikasgasemissies van de luchtvaart te beperken en sinds 2008 beschikken zij over wetgeving om de gevolgen van luchtvaartactiviteiten voor de klimaatverandering te beperken door middel van de EU-regeling voor de handel in emissierechten (EU-ETS), die sinds 2005 operationeel is. In zijn arrest van 21 december 2011  (1 bis)  heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie geoordeeld dat het opnemen van vluchten buiten de EER in de EU-ETS-regeling geen schending van het internationaal recht inhoudt. Bovendien hebben de lidstaten zich er sinds 2004 en 2008 opnieuw toe verplicht het concept van het gemeenschappelijk Europees luchtruim ten uitvoer te leggen, rekening houdend met een toename van het luchtverkeer in de komende jaren. Om vooruitgang te boeken met het luchtverkeersbeheer moet de tenuitvoerlegging van Sesar (ATM-onderzoek voor het gemeenschappelijk Europees luchtruim) worden bespoedigd en moeten innovatieve technologieën worden bevorderd in het kader van het Clean Sky-project. De invoering via de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) van de wereldwijde marktgebaseerde maatregel moet bijdragen tot verdere vooruitgang met betrekking tot de emissiereductie van het luchtverkeer. Om bij de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) sneller vooruitgang te kunnen maken, heeft de Unie tweemaal tijdgebonden afwijkingen van de EU-ETS goedgekeurd teneinde de nalevingsverplichtingen te beperken tot de emissies van vluchten tussen luchtvaartterreinen binnen de Europese Economische Ruimte (EER), met gelijke behandeling op de routes van de vliegtuigexploitanten, waar ze ook zijn gevestigd. De meest recente afwijking van de EU-ETS-Verordening (EU) nr. 421/2014 van het Europees Parlement en de Raad beperkte de nalevingsverplichtingen tot vluchten binnen de EER tussen 2013 en 2016 en beoogde mogelijke wijzigingen in het toepassingsgebied van de regeling voor activiteiten van en naar luchtvaartterreinen buiten de EER met ingang van 1 januari 2017, na de in die verordening bedoelde herziening.

Amendement 4

Voorstel voor een verordening

Overweging 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(5)

In het licht van de op de 39e Algemene Vergadering van de ICAO in oktober 2016 aangenomen resolutie over de uitvoering van een wereldwijde marktgebaseerde maatregel vanaf 2021 ter compensatie van de emissies van de internationale luchtvaart boven de niveaus van 2020, wordt het passend geacht de bestaande uitzondering voort te zetten in afwachting van verdere vooruitgang met het ontwerp en de tenuitvoerlegging van de wereldwijde marktgebaseerde maatregel. In dit verband is de vaststelling van normen en aanbevolen praktijken door de ICAO ter completering van die resolutie en ter uitvoering van de mondiale regeling gepland voor 2018. Voor de concrete toepassing ervan zullen de ICAO-partijen echter actie moeten ondernemen op nationaal niveau. Ook governanceregelingen moeten door de ICAO worden uitgewerkt, zoals bijvoorbeeld een registratiesysteem. In deze context moet de huidige afwijking van de EU-ETS-verplichtingen voor vluchten naar en uit derde landen worden verlengd , onder voorbehoud van de herziening van de toepassing van de ICAO-regeling , teneinde de ICAO een nieuwe impuls te geven en de uitvoering van de regeling te vergemakkelijken. Als gevolg van de verlenging van de afwijking zou de hoeveelheid te veilen en kosteloos te verlenen emissierechten, met inbegrip van de speciale reserve, dezelfde moeten zijn als voor 2016 en evenredig moeten zijn met de reductie van de verplichting om emissierechten in te leveren.

(5)

In het licht van de op de 39e Algemene Vergadering van de ICAO in oktober 2016 aangenomen resolutie over de uitvoering van een wereldwijde marktgebaseerde maatregel vanaf 2021 ter compensatie van de emissies van de internationale luchtvaart boven de niveaus van 2020, is de vaststelling van normen en aanbevolen praktijken door de ICAO ter completering van die resolutie en ter uitvoering van de mondiale regeling gepland voor 2018. Voor de concrete toepassing ervan zullen de ICAO-partijen echter actie moeten ondernemen op nationaal niveau. Ook governanceregelingen moeten door de ICAO worden uitgewerkt, zoals bijvoorbeeld een registratiesysteem. In deze context moet de huidige afwijking van de EU-ETS-verplichtingen voor vluchten naar en uit derde landen worden verlengd tot 2021 , teneinde de ICAO een nieuwe impuls te geven en de uitvoering van de regeling te vergemakkelijken. Als gevolg van de verlenging van de afwijking zou de hoeveelheid te veilen en kosteloos te verlenen emissierechten, met inbegrip van de speciale reserve, dezelfde moeten zijn als voor 2016 en evenredig moeten zijn met de reductie van de verplichting om emissierechten in te leveren.

Amendement 5

Voorstel voor een verordening

Overweging 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(5 bis)

Vanaf 1 januari 2021 moet 50 % van de emissierechten worden geveild, en op de totale hoeveelheid toegewezen emissierechten moet de lineaire reductiefactor, zoals voorzien in artikel 9 van Richtlijn 2003/87/EG, worden toegepast.

Amendement 6

Voorstel voor een verordening

Overweging 5 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(5 ter)

Opbrengsten van de veiling van emissierechten, of het financiële waarde-equivalent ervan, dienen te worden gebruikt om de klimaatverandering in de Unie en in derde landen aan te pakken, onder meer om de emissie van broeikasgassen terug te dringen, om de aanpassing aan het effect van de klimaatverandering in de Unie en derde landen, met name ontwikkelingslanden, te bevorderen, om onderzoek en ontwikkeling te financieren op het gebied van beperking en aanpassing, waaronder in de luchtvaart, het luchtvervoer en duurzame alternatieve brandstoffen voor de luchtvaart, om de emissies terug te dringen via transport met een lage emissie en om de beheerskosten van de EU-ETS te dekken. Speciale aandacht moet worden besteed aan lidstaten die deze opbrengsten gebruiken voor de cofinanciering van onderzoeks- en innovatieprogramma's of initiatieven op grond van het negende kaderprogramma voor onderzoek. Transparantie over het gebruik van de opbrengsten uit de veiling van emissierechten krachtens Richtlijn 2003/87/EG is essentieel ter ondersteuning van de verplichtingen van de Unie.

Amendement 7

Voorstel voor een verordening

Overweging 5 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(5 quater)

Emissiecompensaties onder de wereldwijde marktgebaseerde maatregel vormen één element van het pakket aan maatregelen van de ICAO ter verwezenlijking van het ambitieuze doel van koolstofneutrale groei vanaf 2020 (CNG 2020) en moeten worden aangevuld met ontwikkelingen op het gebied van casco- en aandrijvingstechnologieën. Voortzetting van de financiering voor onderzoeksstrategieën en -programma's zoals de gezamenlijke technologie-initiatieven Clean Sky, Galileo, Sesar en Horizon 2020 is van essentieel belang voor technologische innovatie en operationele verbeteringen, om verder te gaan dan CNG 2020 en sectorbrede absolute emissiereducties te realiseren. Het is daarnaast belangrijk dat de lidstaten Uniewetgeving, zoals die inzake het gemeenschappelijk Europees luchtruim, die erop gericht is fragmentering van het Europese luchtruim en bijgevolg een toename van de CO2-emissies van de luchtvaart te verhinderen, snel en volledig ten uitvoer leggen.

Amendement 8

Voorstel voor een verordening

Overweging 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(6)

Aangezien essentiële elementen van de wereldwijde marktgebaseerde maatregel nog moeten worden uitgewerkt en de uitvoering ervan afhankelijk is van de eigen wetgeving van de staten en regio’s, wordt het passend geacht om, zodra er duidelijkheid is over de aard en omvang van deze wettelijke instrumenten vóór de start van de wereldwijde marktgebaseerde maatregel van de ICAO, een onderzoek in te stellen en daar bij het Europees Parlement en de Raad verslag over uit te brengen. In dat verslag moet aandacht worden besteed aan alle via de ICAO goedgekeurde normen of andere instrumenten, aan de acties die door derde landen zijn ondernomen om de wereldwijde marktgebaseerde maatregel uit te voeren zodat deze vanaf 2021 van toepassing is op de emissies, en aan andere internationale ontwikkelingen op dit gebied (bv. regels krachtens het UNFCCC en de Overeenkomst van Parijs inzake koolstofmarkten en boekhouding). In dat verslag moet worden onderzocht hoe deze instrumenten door middel van een herziening van de EU-ETS in de wetgeving van de Unie kunnen worden opgenomen. Ook moet daarin worden nagegaan of de regels die voor vluchten binnen de EER gelden, adequaat zijn. Dat verslag dient zo nodig vergezeld te gaan van een voorstel aan het Europees Parlement en de Raad om erop toe te zien dat de luchtvaart bijdraagt aan de verbintenis tot reductie van de broeikasgasemissies die de Unie voor 2030 voor de hele economie is aangegaan.

(6)

Aangezien essentiële elementen van de wereldwijde marktgebaseerde maatregel nog moeten worden uitgewerkt en de uitvoering ervan afhankelijk is van de eigen wetgeving van de deelnemende staten en regio’s, dient de Commissie regelmatig verslag uit te brengen aan het Europees Parlement en de Raad over de in de ICAO-onderhandelingen geboekte vooruitgang, met name over de via de ICAO goedgekeurde relevante instrumenten, de acties die door derde landen zijn ondernomen om de wereldwijde marktgebaseerde maatregel uit te voeren zodat deze voor de periode 2021-2035 van toepassing is op de emissies, inspanningen voor het instellen van ambitieuze en bindende maatregelen ter verwezenlijking van de langetermijndoelen van de luchtvaartsector om de CO2-emissies in die sector tegen 2050 te halveren ten opzichte van de niveaus van 2005, en andere internationale ontwikkelingen en toepasselijke instrumenten op dit gebied (bv. regels krachtens het UNFCCC en de Overeenkomst van Parijs inzake koolstofmarkten en boekhouding). Zodra er duidelijkheid is over de aard en inhoud van de ICAO-instrumenten, en vóór de start van de wereldwijde marktgebaseerde maatregel van de ICAO, dient de Commissie een verslag uit te brengen waarin wordt onderzocht hoe deze instrumenten door middel van een herziening van de EU-ETS-richtlijn kunnen worden toegepast en in overeenstemming gebracht met de wetgeving van de Unie . In dat verslag moet tevens worden nagegaan of de regels die voor vluchten binnen de EER gelden, adequaat zijn. Dat verslag dient zo nodig vergezeld te gaan van een voorstel aan het Europees Parlement en de Raad om erop toe te zien dat de luchtvaart bijdraagt aan de verbintenis tot reductie van de broeikasgasemissies die de Unie voor 2030 voor de hele economie is aangegaan.

Amendement 9

Voorstel voor een verordening

Overweging 6 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(6 bis)

Om ervoor te zorgen dat de bestaande en toekomstige klimaatnormen van de Unie worden geëerbiedigd, en onverminderd de herziening als bedoeld in artikel 28 ter van Richtlijn 2003/87/EG, moet de Corsia worden geïmplementeerd in en verenigd worden met het Unierecht via de EU-ETS.

Amendement 41

Voorstel voor een verordening

Overweging 6 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(6 ter)

Op het niveau van de Unie zijn diverse wetgevingshandelingen vastgesteld die erop gericht zijn de versnippering van het Europese luchtruim te voorkomen, om de doorstroming van het luchtverkeer en de controle van het luchtruimgebruik te verbeteren en zo de emissies te verminderen. Binnen de Unie moet de Corsia-regeling worden beschouwd als onderdeel van het zogeheten ICAO-pakket van maatregelen, naast volledige tenuitvoerlegging door de lidstaten van de wetgeving inzake het gemeenschappelijk Europees luchtruim, Sesar, het gebruik van GNSS voor satellietnavigatie en gezamenlijke technologie-initiatieven als Clean Sky I en Clean Sky II. De Commissie moet aan het Europees Parlement en de Raad ook verslag uitbrengen over maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de wereldwijde marktgebaseerde maatregel, die door de lidstaten zijn genomen om de broeikasgasemissies van de luchtvaart te verminderen, met inbegrip van informatie in verband met het gebruik van de opbrengsten, die door de lidstaten is ingediend overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 525/2013.

Amendement 10

Voorstel voor een verordening

Overweging 6 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(6 quater)

Hoewel de technische regels voor de wereldwijde marktgebaseerde maatregel van de ICAO nog door de ICAO-raad moeten worden goedgekeurd, is het van belang dat regelgevende autoriteiten en vliegtuigexploitanten zo vroeg mogelijk informatie krijgen over de monitoring-, rapportage- en verificatievereisten en emissie-eenheden die krachtens de ICAO-regeling in aanmerking komen, om de voorbereiding voor de tenuitvoerlegging van de ICAO-regeling en de monitoring van CO2-emissies vanaf 1 januari 2019 te vergemakkelijken. Dergelijke monitoring-, rapportage- en verificatievereisten moeten net zo strikt zijn als de vereisten voor de monitoring en rapportage van broeikasgasemissies vervat in Verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie, en moeten waarborgen dat de ingediende emissieverslagen in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 600/2012 van de Commissie worden geverifieerd.

Amendement 11

Voorstel voor een verordening

Overweging 6 quinquies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(6 quinquies)

Hoewel het vertrouwelijke karakter van het technische werk in de ICAO moet worden erkend, is het ook van belang dat ICAO-lidstaten, vliegtuigexploitanten en het maatschappelijk middenveld betrokken blijven bij de werkzaamheden van de ICAO met betrekking tot de uitvoering van de wereldwijde marktgebaseerde maatregel en dat de ICAO alle belanghebbenden tijdig op de hoogte stelt van vorderingen en besluiten. Om dit alles te bereiken, kan het nodig zijn de niet-openbaarmakingsprotocollen voor leden en waarnemers van het Comité Milieubescherming en Luchtvaart (CAEP) van de ICAO te herzien.

Amendement 12

Voorstel voor een verordening

Overweging 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(7)

Teneinde niet-wetgevingshandelingen van algemene strekking vast te stellen ter aanvulling of wijziging van sommige niet-essentiële elementen van een wetgevingshandeling, moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag aan de Commissie worden overgedragen om maatregelen te nemen voor de monitoring, rapportage en verificatie van de emissies die op vliegtuigexploitanten van toepassing zijn met het oog op de wereldwijde marktgebaseerde maatregel die in het kader van de ICAO wordt uitgewerkt. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau, in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Om met name te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van gedelegeerde handelingen.

(7)

Teneinde niet-wetgevingshandelingen van algemene strekking vast te stellen ter aanvulling of wijziging van sommige niet-essentiële elementen van een wetgevingshandeling, moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag aan de Commissie worden overgedragen om maatregelen te nemen voor de monitoring, rapportage en verificatie van de emissies die op vliegtuigexploitanten van toepassing zijn met het oog op de wereldwijde marktgebaseerde maatregel die in het kader van de ICAO wordt uitgewerkt. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, in het bijzonder op deskundigenniveau, in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Om met name te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van gedelegeerde handelingen , teneinde zo de transparantie en doelmatigheid van het besluitvormingsproces te vergroten .

Amendement 13

Voorstel voor een verordening

Overweging 7 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(7 bis)

Hoewel het langetermijndoel moet zijn dat er in de tweede fase van de ICAO-regeling in 2024 één enkele wereldwijde reductieregeling voor de aanpak van koolstofemissies van de luchtvaart is, moeten er ook andere mogelijkheden voor koolstofvermindering worden onderzocht, voor het geval dat de wereldwijde marktgebaseerde maatregel van de ICAO onvoldoende bijdraagt aan het verwezenlijken van de Uniale klimaatdoelstellingen en verplichtingen in het kader van de Overeenkomst van Parijs.

Amendement 14

Voorstel voor een verordening

Overweging 7 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(7 ter)

De luchtvaart oefent ook invloed uit op het klimaat door middel van het vrijkomen van stikstofoxiden, waterdamp en sulfaat- en roetdeeltjes op grote hoogten. De Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) heeft geschat dat het totale klimaateffect van de luchtvaart momenteel zo'n twee tot vier maal groter is dan het effect van haar eerdere kooldioxide-uitstoot alleen. In afwachting van de wetenschappelijke vooruitgang moeten alle gevolgen van de luchtvaart zo veel mogelijk worden aangepakt. Onderzoek naar de vorming van condensatiesporen, ook wel condensstrepen genoemd, de ontwikkeling hiervan tot cirruswolken, naar de kleinere directe effecten van sulfaat-aerosolen, roet, condensstrepen van waterdamp en cirruswolken en naar doeltreffende maatregelen daartegen, inclusief operationele en technische maatregelen, moet ook worden bevorderd.

Amendement 15

Voorstel voor een verordening

Overweging 9 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(9 bis)

Het staat buiten kijf dat het klimaat niet alleen schade ondervindt van de CO2-emissies van het luchtverkeer. In Richtlijn 2008/101/EG van het Europees Parlement en de Raad  (1 bis) heeft de Commissie toegezegd in 2008 een gepast voorstel in te dienen op het gebied van stikstofoxiden. Ondanks de technische en politieke moeilijkheden op dit gebied dient de Commissie spoed te zetten achter de hierop betrekking hebbende werkzaamheden.

Amendement 16

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt - 1 (nieuw)

Richtlijn 2003/87/EG

Artikel 3 quater — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(-1)

In artikel 3 quater wordt het volgende lid toegevoegd:

„3 bis.     De totale hoeveelheid rechten die in 2021 wordt toegewezen aan vliegtuigexploitanten moet 10 % lager liggen dan de gemiddelde toewijzing voor de periode van 1 januari 2014 t/m 31 december 2016, en daarna afnemen met hetzelfde jaarlijkse percentage als voor het totale plafond van de EU-ETS als bedoeld in artikel 9, tweede alinea, zodat het plafond voor de luchtvaartsector uiterlijk in 2030 beter overeenstemt met het plafond voor de andere bedrijfstakken die onder de EU-ETS vallen.

Voor luchtvaartactiviteiten van en naar luchtvaartterreinen in landen buiten de EER kan de hoeveelheid vanaf 2021 toe te wijzen rechten worden aangepast met inachtneming van de wereldwijde marktgebaseerde maatregel van de ICAO die vanaf 2021 moet worden uitgevoerd ter compensatie van internationale luchtvaartemissies boven de niveaus van 2020.”

Amendement 36

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt - 1 bis (nieuw)

Richtlijn 2003/87/EG

Artikel 3 quinquies — lid 2

Bestaande tekst

Amendement

 

(-1 bis)

Artikel 3 quinquies, lid 2, wordt vervangen door:

2.   Vanaf 1 januari 2013 wordt 15 % van de rechten geveild. Dit percentage kan worden verhoogd, als onderdeel van de algehele evaluatie van deze richtlijn.

„2.   Vanaf 1 januari 2021 wordt 50 % van de rechten geveild. Dit percentage kan worden verhoogd, als onderdeel van de algehele evaluatie van deze richtlijn.”

Amendement 18

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt - 1 ter (nieuw)

Richtlijn 2003/87/EG

Artikel 3 quinquies — lid 3 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(-1 ter)

In artikel 3 quinquies, lid 3, wordt de eerste alinea vervangen door:

Er wordt een verordening vastgesteld met gedetailleerde voorschriften voor de veiling door lidstaten van emissierechten die niet kosteloos behoeven te worden verleend in overeenstemming met de leden 1 en 2 van dit artikel of artikel 3 septies, lid 8. Voor alle lidstaten geldt dat het aantal in elke periode te veilen emissierechten evenredig is met het aandeel van de betreffende lidstaat in de totale hoeveelheid aan de luchtvaart toegewezen emissies voor de referentiejaren, als gerapporteerd ingevolge artikel 14, lid 3, en geverifieerd ingevolge artikel 15. Voor de in artikel 3 quater, lid 1, bedoelde periode is het referentiejaar 2010; voor elke volgende in artikel 3 quater bedoelde periode is het referentiejaar het kalenderjaar dat 24 maanden voor het begin van de periode waarop de veiling betrekking heeft, afloopt.”

De Commissie is bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel [23], om deze richtlijn aan te vullen door gedetailleerde regelingen vast te leggen voor de veiling door lidstaten van emissierechten die niet kosteloos behoeven te worden verleend in overeenstemming met de leden 1 en 2 van dit artikel of artikel 3 septies, lid 8. Voor alle lidstaten geldt dat het aantal in elke periode te veilen emissierechten evenredig is met het aandeel van de betreffende lidstaat in de totale hoeveelheid aan de luchtvaart toegewezen emissies voor de referentiejaren, als gerapporteerd ingevolge artikel 14, lid 3, en geverifieerd ingevolge artikel 15. Voor de in artikel 3 quater, lid 1, bedoelde periode is het referentiejaar 2010; voor elke volgende in artikel 3 quater bedoelde periode is het referentiejaar het kalenderjaar dat 24 maanden voor het begin van de periode waarop de veiling betrekking heeft, afloopt.”

Amendement 19

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt - 1 quater (nieuw)

Richtlijn 2003/87/EG

Artikel 3 quinquies — lid 3 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(-1 quater)

In artikel 3 quinquies, lid 3, wordt de tweede alinea geschrapt.

Amendement 42

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt - 1 quinquies (nieuw)

Richtlijn 2003/87/EG

Artikel 3 quinquies — lid 4 — alinea 1

Bestaande tekst

Amendement

 

(-1 quinquies)

In artikel 3 quinquies, lid 4, wordt de eerste alinea vervangen door:

De lidstaten bepalen hoe de opbrengsten van de veiling van emissierechten worden gebruikt. De opbrengsten zouden moeten worden gebruikt om de klimaatverandering in de Europese Unie en in derde landen aan te pakken, onder meer om de emissie van broeikasgassen terug te dringen, om de aanpassing aan het effect van de klimaatverandering in de Europese Unie en derde landen, met name ontwikkelingslanden te bevorderen, om onderzoek en ontwikkeling te financieren op het gebied van beperking en aanpassing, inclusief met name in de luchtvaart en het luchtvervoer, om de emissies terug te dringen via transport met een lage emissie en om de beheerskosten van de Gemeenschapsregeling te dekken. De veilingopbrengsten moeten ook worden gebruikt voor de financiering van bijdragen aan het wereldfonds voor energie-efficiency en hernieuwbare energie, alsmede van maatregelen ter voorkoming van ontbossing.”

Alle opbrengsten van de veiling van emissierechten worden gebruikt om de klimaatverandering in de Europese Unie en in derde landen aan te pakken, onder meer om de emissie van broeikasgassen terug te dringen, om de aanpassing aan het effect van de klimaatverandering in de Europese Unie en derde landen, met name ontwikkelingslanden te bevorderen, om met name onderzoek en ontwikkeling te financieren op het gebied van beperking en aanpassing, met name in de luchtvaart en het luchtvervoer, om de emissies terug te dringen via transport met een lage emissie en om de beheerskosten van de Unieregeling te dekken , en voor de financiering van onderzoek en gemeenschappelijke projecten om de broeikasgasemissies van de luchtvaartsector te verminderen, bijvoorbeeld de gemeenschappelijke onderneming Sesar, de gezamenlijke technologie-initiatieven Clean Sky en alle initiatieven die de brede verspreiding mogelijk maken van GNSS voor satellietnavigatie en interoperabele capaciteiten in alle lidstaten, met name de capaciteiten die de infrastructuur voor de luchtvaartnavigatie, de verlening van luchtvaartnavigatiediensten en het gebruik van het luchtruim verbeteren . De veilingopbrengsten kunnen ook worden gebruikt voor de financiering van bijdragen aan het wereldfonds voor energie-efficiëntie en hernieuwbare energie, alsmede van maatregelen ter voorkoming van ontbossing. Speciale aandacht wordt besteed aan lidstaten die de opbrengsten gebruiken voor de cofinanciering van onderzoeks- en innovatieprogramma's of initiatieven in het kader van het negende kaderprogramma voor onderzoek. Transparantie over het gebruik van de opbrengsten uit de veiling van emissierechten krachtens deze richtlijn is essentieel ter ondersteuning van de verplichtingen van de Unie.”

Amendement 21

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt - 1 sexies (nieuw)

Richtlijn 2003/87/EG

Artikel 12 — lid 3

Bestaande tekst

Amendement

 

(-1 sexies)

In artikel 12 wordt lid 3 vervangen door:

3.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de exploitant van iedere installatie uiterlijk 30 april van ieder jaar een hoeveelheid emissierechten die niet zijn verleend krachtens hoofdstuk II, inlevert die gelijk is aan de totale emissies van die installatie gedurende het voorgaande kalenderjaar, als geverifieerd overeenkomstig artikel 15, en dat die rechten vervolgens worden geannuleerd.

„3.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de exploitant van iedere installatie uiterlijk 30 april van ieder jaar een hoeveelheid emissierechten inlevert die gelijk is aan de totale emissies van die installatie gedurende het voorgaande kalenderjaar, als geverifieerd overeenkomstig artikel 15, en dat die rechten vervolgens worden geannuleerd.”

Amendement 47

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt - 1 septies (nieuw)

Richtlijn 2003/87/EG

Artikel 12 — lid –3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(-1 septies)

In artikel 12 wordt het volgende lid voor lid 3 bis ingevoegd:

 

-3 bis.     Om de milieu-integriteit van het EU-ETS te beschermen, mogen luchtvaartexploitanten en andere exploitanten binnen het EU-ETS geen gebruik maken van emissierechten die zijn uitgegeven op 1 januari 2018 of daarna door een lidstaat ten aanzien waarvan er sprake is van verplichtingen voor luchtvaartexploitanten of andere exploitanten die zijn komen te vervallen. Dit lid wordt toegepast door middel van de in artikel 19 genoemde rechtshandeling.

Amendement 22

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt - 1 octies (nieuw)

Richtlijn 2003/87/EG

Artikel 21 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(-1 octies)

Aan artikel 21 wordt het volgende lid toegevoegd:

 

„2 bis.     In het in lid 2 bedoelde verslag wordt, aan de hand van de gegevens die worden verstrekt via de in artikel 18 ter bedoelde samenwerking, een lijst opgenomen van vliegtuigexploitanten die aan de voorschriften van deze richtlijn zijn onderworpen en geen rekening in het register hebben geopend.”

Amendement 23

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 1 — letter a — punt i

Richtlijn 2003/87/EG

Artikel 28 bis — lid 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

alle emissies van vluchten naar of van luchtvaartterreinen gelegen in landen buiten de Europese Economische Ruimte (EER) in elk kalenderjaar met ingang van 1 januari 2013, behoudens de in artikel 28 ter bedoelde herziening;

a)

alle emissies van vluchten naar of van luchtvaartterreinen gelegen in landen buiten de Europese Economische Ruimte (EER) in elk kalenderjaar van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2020 , behoudens de in artikel 28 ter bedoelde herziening;

Amendement 24

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 1 — letter a — punt i

Richtlijn 2003/87/EG

Artikel 28 bis — lid 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

alle emissies van vluchten tussen een luchtvaartterrein dat gelegen is in een ultraperifere regio in de zin van artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en een luchtvaartterrein dat gelegen is in een andere regio van de EER in elk kalenderjaar met ingang van 1 januari 2013, behoudens de in artikel 28 ter bedoelde herziening.

b)

alle emissies van vluchten tussen een luchtvaartterrein dat gelegen is in een ultraperifere regio in de zin van artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en een luchtvaartterrein dat gelegen is in een andere regio van de EER in elk kalenderjaar met ingang van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2020 , behoudens de in artikel 28 ter bedoelde herziening.

Amendement 25

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 1 — letter a — punt i bis (nieuw)

Richtlijn 2003/87/EG

Artikel 28 bis — lid 1 — letter b bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

i bis.

De volgende letter wordt ingevoegd:

„b bis)

alle emissies van vluchten tussen luchtvaartterreinen die gelegen zijn in de EER en uitgevoerd worden als gevolg van de afleiding van een vlucht als bedoeld onder a) of b) van dit lid naar een luchtvaartterrein dat gelegen is in de EER in elk kalenderjaar met ingang van 1 januari 2017, behoudens de in artikel 28 ter bedoelde evaluatie.”

Amendement 26

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 1 — letter b — punt i

Richtlijn 2003/87/EG

Artikel 28 bis — lid 2 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

In afwijking van de artikelen 3 quinquies tot en met 3 septies en totdat de wijzigingen als gevolg van de in artikel 28 ter bedoelde herziening in werking zijn getreden, wordt met ingang van 1 januari 2017 aan vliegtuigexploitanten jaarlijks het aantal emissierechten toegewezen dat overeenkomt met het jaar 2016. Vanaf 2021 zal op dat aantal emissierechten de lineaire factor van artikel 9 worden toegepast.

In afwijking van de artikelen 3 quinquies tot en met 3 septies en totdat de wijzigingen als gevolg van de in artikel 28 ter bedoelde herziening in werking zijn getreden, wordt met ingang van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2020 aan vliegtuigexploitanten jaarlijks het aantal emissierechten toegewezen dat overeenkomt met het jaar 2016. Vanaf 2021 zal op dat aantal emissierechten de lineaire factor van artikel 9 worden toegepast.

Amendement 27

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 1 — letter b — punt ii

Richtlijn 2003/87/EG

Artikel 28 bis — lid 2 — alinea 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

ii.

de derde alinea wordt geschrapt.

ii.

de derde alinea wordt vervangen door:

 

„Wat de activiteiten in de periode vanaf 1 januari 2017 tot en met 31 december 2020 betreft, publiceren de lidstaten uiterlijk op 1 september 2018 het aantal luchtvaartemissierechten dat zij aan elke vliegtuigexploitant hebben toegewezen.”

Amendement 28

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 1 — letter c

Richtlijn 2003/87/EG

Artikel 28 bis — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   In afwijking van artikel 3 quinquies, lid 3, wordt het aantal emissierechten dat elke lidstaat vanaf 1 januari 2013 veilt, zo gereduceerd dat het overeenstemt met haar aandeel in de toegewezen emissierechten voor vluchten die niet vallen onder de afwijkingen in lid 1, onder a) en b), van dit artikel.

4.   In afwijking van artikel 3 quinquies, lid 3, wordt het aantal emissierechten dat elke lidstaat voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2020 veilt, zo gereduceerd dat het overeenstemt met haar aandeel in de toegewezen emissierechten voor vluchten die niet vallen onder de afwijkingen in lid 1, onder a) en b), van dit artikel.

Amendement 29

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 1 — letter d bis (nieuw)

Richtlijn 2003/87/EG

Artikel 28 bis — lid 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

d bis)

lid 8 wordt geschrapt.

Amendement 30

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 2

Richtlijn 2003/87/EG

Artikel 28 ter — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De Commissie brengt aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de desbetreffende ICAO-normen of andere wettelijke instrumenten, alsook over binnenlandse maatregelen die door derde landen zijn genomen met het oog op de uitvoering van de wereldwijde marktgebaseerde maatregel die vanaf 2021 op de emissies moet worden toegepast, en over andere relevante internationale ontwikkelingen.

1.    Uiterlijk op 1 januari 2019 en vervolgens op geregelde tijdstippen brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de desbetreffende ICAO-normen en aanbevolen praktijken, door de ICAO-raad goedgekeurde aanbevelingen in verband met de wereldwijde marktgebaseerde maatregel of andere wettelijke instrumenten, alsook over binnenlandse maatregelen die door derde landen zijn genomen met het oog op de uitvoering van de wereldwijde marktgebaseerde maatregel die vanaf 2021 op de emissies moet worden toegepast, de gevolgen van de bedenkingen van derde landen en over andere relevante internationale ontwikkelingen. Daarnaast houdt de Commissie het Europees Parlement en de Raad regelmatig op de hoogte over de opstelling van een mondiaal register en de ontwikkeling van de normen en aanbevolen praktijken in overeenstemming met de normalisatieprocedures van de ICAO. In overeenstemming met de ‘algemene inventarisatie’ van het UNFCCC brengt zij ook verslag uit over de inspanningen om het ambitieuze langetermijndoel van de luchtvaartsector om de CO2-emissies van de luchtvaart tegen 2050 te halveren ten opzichte van het niveau van 2005.

Amendement 31

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 2

Richtlijn 2003/87/EG

Artikel 28 ter — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.    In het verslag moet worden onderzocht hoe die ICAO-instrumenten door middel van een herziening van deze richtlijn in het recht van de Unie kunnen worden opgenomen . In het verslag moet ook worden nagegaan of de regels die voor vluchten binnen de Europese Economische Ruimte (EER) gelden, adequaat zijn.

2.    De Commissie brengt uiterlijk op 1 maart 2020 verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de geschiktheid van die ICAO-instrumenten en over mogelijkheden om die ICAO-instrumenten door middel van een herziening van deze richtlijn in het recht van de Unie op te nemen . In het verslag moet ook worden nagegaan of de regels die voor vluchten binnen de Europese Economische Ruimte (EER) gelden, adequaat zijn. In het verslag wordt tevens de ambitie en de algemene milieu-integriteit van de wereldwijde marktgebaseerde maatregel onderzocht, met inbegrip van de mate van algemene ambitie met betrekking tot de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, het participatieniveau, de uitvoerbaarheid, de transparantie, de sancties voor niet-naleving, de processen voor inbreng van het publiek, de kwaliteit van de compensatiecredits, de monitoring, rapportage en verificatie van de emissies, de registers, de verantwoordingsplicht en de regels voor het gebruik van biobrandstoffen. Bovendien moet in het verslag de afweging worden gemaakt of de overeenkomstig artikel 28 quater, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling moet worden herzien.

Amendement 33

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 2

Richtlijn 2003/87/EG

Artikel 28 ter — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Het verslag mag zo nodig vergezeld gaan van voorstellen aan het Europees Parlement en de Raad tot wijziging, schrapping, verlenging of vervanging van de afwijkingen waarin artikel 28 bis voorziet, zulks in overeenstemming met de verbintenis inzake reductie van broeikasgasemissies die de Unie voor 2030 voor de hele economie is aangegaan.

3.   Het in lid 2 van dit artikel genoemde verslag gaat zo nodig vergezeld van voorstellen aan het Europees Parlement en de Raad tot wijziging, schrapping, verlenging of vervanging van de afwijkingen waarin artikel 28 bis voorziet, zulks in overeenstemming met de verbintenis inzake reductie van broeikasgasemissies die de Unie voor 2030 voor de hele economie is aangegaan met het doel om volledige milieu-integriteit en doeltreffendheid van klimaatactie van de Unie te garanderen en om tegenstrijdigheden tegen te gaan voordat de Corsia in werking treedt .

Amendement 34

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 2

Richtlijn 2003/87/EG

Artikel 28 quater — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De Commissie stelt bepalingen vast voor de passende monitoring, rapportage en verificatie van de emissies met het oog op de tenuitvoerlegging van de wereldwijde marktgebaseerde maatregel die in de ICAO wordt uitgewerkt. Die bepalingen steunen op dezelfde beginselen als de in artikel 14, lid 1, bedoelde verordening en zorgen ervoor dat de ingediende emissieverslagen worden geverifieerd overeenkomstig artikel 15.

1.   De Commissie stelt bepalingen vast voor de passende monitoring, rapportage en verificatie van de emissies met het oog op de tenuitvoerlegging van de wereldwijde marktgebaseerde maatregel die in de ICAO wordt uitgewerkt. Die bepalingen zijn geheel in overeenstemming met de beginselen van de in artikel 14, lid 1, bedoelde verordening en zorgen ervoor dat de ingediende emissieverslagen worden geverifieerd overeenkomstig artikel 15.

Amendement 35

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 2 bis (nieuw)

Richtlijn 2003/87/EG

Artikel 30 — lid 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(2 bis)

In artikel 30 wordt het volgende lid toegevoegd:

„4 bis.     Uiterlijk op 1 januari 2020 dient de Commissie een bijgewerkte analyse te presenteren van de niet-CO2-effecten van de luchtvaart, zo nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel over de wijze waarop die effecten het best worden aangepakt.”


(1)  De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissies op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A8-0258/2017).

(1 bis)   Arrest van het Hof van Justitie van 21 december 2011, Air Transport Association of America e.a./Secretary of State for Energy and Climate Change, C-366/10, ECLI:EU:C:2011:864.

(1 bis)   Richtlijn 2008/101/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde ook luchtvaartactiviteiten op te nemen in de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (PB L 8 van 13.1.2009, blz. 3).


20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/206


P8_TA(2017)0339

Opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, veranderingen in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030 ***I

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 13 september 2017 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030 en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en overige informatie met betrekking tot klimaatverandering (COM(2016)0479 — C8-0330/2016 — 2016/0230(COD)) (1)

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2018/C 337/36)

Amendement 1

Voorstel voor een verordening

Overweging - 1 (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(-1)

Er dient rekening te worden gehouden met Protocol Nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

Amendement 2

Voorstel voor een verordening

Overweging –1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(-1 bis)

Er dient rekening te worden gehouden met Protocol Nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Amendement 3

Voorstel voor een verordening

Overweging 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(3)

Op 10 juni 2016 heeft d e Commissie een voorstel ingediend voor de ratificatie van de Overeenkomst van Parijs door de EU . Dit wetgevingsvoorstel maakt deel uit van de uitvoering van de verbintenis van de Unie tot emissiereductie in de gehele economie, zoals bevestigd in de voorgenomen nationaal vastgestelde reductieverbintenis van de Unie en haar lidstaten, die op 6 maart 2015 bij het secretariaat van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) is ingediend (10).

(3)

Op 5 oktober 2016 heeft de Raad namens de Unie de Overeenkomst van Parijs geratificeerd, nadat het Europees Parlement hiermee op 4 oktober 2016 had ingestemd . De overeenkomst van Parijs is op 4 november 2016 in werking getreden . Deze verordening maakt , in dat verband, deel uit van de uitvoering van de verbintenis van de Unie tot emissiereductie in de gehele economie, zoals vastgelegd in de voorgenomen nationaal vastgestelde reductieverbintenis van de Unie en haar lidstaten, die op 6 maart 2015 bij het secretariaat van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) is ingediend (10). De Unie moet een voorbeeldfunctie blijven uitoefenen en moet haar inspanningen voor het klimaat intensiveren, in overeenstemming met de doelstelling van de Overeenkomst van Parijs.

Amendement 4

Voorstel voor een verordening

Overweging 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(4)

De Overeenkomst van Parijs bevat onder meer een streefcijfer op lange termijn dat strookt met de doelstelling om de wereldwijde temperatuurstijging ruim beneden 2 oC boven de pre-industriële niveaus te houden, en om in te zetten op een maximale stijging van 1,5  oC boven de pre-industriële niveaus. Om dit doel te bereiken, moeten de partijen opeenvolgende nationaal vastgestelde bijdragen voorbereiden, bekendmaken en aanhouden. De Overeenkomst van Parijs vervangt de aanpak die in het kader van het Protocol van Kyoto van 1997 is aangenomen en die na 2020 niet zal worden voortgezet. In de Overeenkomst van Parijs wordt ook opgeroepen om in de tweede helft van deze eeuw een evenwicht tussen antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen te bereiken, en worden de partijen verzocht maatregelen te treffen om, indien van toepassing, putten en reservoirs van broeikasgassen, waaronder bossen, in stand te houden en uit te breiden.

(4)

De Overeenkomst van Parijs bevat onder meer een streefcijfer op lange termijn dat strookt met de doelstelling om de wereldwijde temperatuurstijging ruim beneden 2 oC boven de pre-industriële niveaus te houden, en om in te zetten op een maximale stijging van 1,5  oC boven de pre-industriële niveaus; daartoe zal de wereld een periode van negatieve emissieniveaus moeten aanvatten, waarin bossen, landbouwgrond en wetlands, met inbegrip van veengrond, een centrale rol zullen spelen. In de overeenkomst van Parijs wordt ook ernaar gestreefd de wereldwijde reactie op de dreiging van klimaatverandering te versterken, in het kader van de duurzame ontwikkeling en de inspanningen om armoede uit te bannen, mede door het vermogen om zich aan te passen aan de negatieve gevolgen van de klimaatverandering te vergroten, en de klimaatbestendigheid en de ontwikkeling naar een lage uitstoot van broeikasgassen te bevorderen, op een manier die geen bedreiging vormt voor de productie van levensmiddelen. In de Overeenkomst van Parijs wordt door de partijen eveneens erkend dat het waarborgen van voedselzekerheid en het beëindigen van honger fundamentele prioriteiten zijn en dat voedselproductiesystemen bijzonder kwetsbaar zijn voor de nadelige gevolgen van klimaatverandering. Om het doel van de Overeenkomst van Parijs te bereiken, moeten de partijen meer collectieve inspanningen leveren om de klimaatverandering te bestrijden en de opwarming van de aarde te beperken. De partijen moeten opeenvolgende nationaal vastgestelde bijdragen voorbereiden, bekendmaken en aanhouden. De Overeenkomst van Parijs vervangt de aanpak die in het kader van het Protocol van Kyoto van 1997 is aangenomen en die na 2020 niet zal worden voortgezet. In de Overeenkomst van Parijs wordt ook opgeroepen om in de tweede helft van deze eeuw een evenwicht tussen antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen te bereiken, en worden de partijen verzocht maatregelen te treffen om, indien van toepassing, putten en reservoirs van broeikasgassen, waaronder bossen, in stand te houden en uit te breiden. In de Overeenkomst van Parijs erkennen de partijen ook dat voor adaptatiemaatregelen een volledig transparante aanpak moet worden gevolgd, dat er rekening moet worden gehouden met ecosystemen, en dat deze maatregelen moeten worden gebaseerd op en aangestuurd door de best beschikbare wetenschappelijke kennis.

Amendement 5

Voorstel voor een verordening

Overweging 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(4 bis)

Het is van essentieel belang dat bossen op duurzame wijze worden beheerd, overeenkomstig de beginselen van duurzaam bosbeheer die zijn uitgewerkt in het kader van het Forest Europe-proces. In dat proces wordt duurzaam bosbeheer gedefinieerd als het beheer en het gebruik van bossen en bosgronden op een manier en met een intensiteit waarbij deze hun biodiversiteit, productiviteit, regeneratiecapaciteit, vitaliteit en vermogen behouden om nu en in de toekomst relevante ecologische, economische en sociale functies op lokaal, nationaal en mondiaal niveau te vervullen en op een wijze die geen schade aan andere ecosystemen toebrengt. Voor een dergelijk beheer moet in dit verband ook de rol van herbebossing worden erkend.

Amendement 6

Voorstel voor een verordening

Overweging 4 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(4 ter)

Om de negatieve emissieniveaus te bereiken die nodig zijn ter verwezenlijking van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs moet het boekhoudsysteem voor landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF) robuust zijn. Aangezien verwijderingen door LULUCF omkeerbaar zijn, moeten ze als een afzonderlijke pijler van het klimaatbeleid van de Unie worden behandeld.

Amendement 7

Voorstel voor een verordening

Overweging 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(5)

Tijdens de bijeenkomst van de Europese Raad van 23-24 oktober 2014 werden ook de verschillende doelstellingen van de sectoren landbouw en landgebruik, waarvan het mitigatiepotentieel lager is, onderkend, evenals de noodzaak om voor coherentie tussen de doelstellingen van de Unie inzake voedselzekerheid en die inzake klimaatverandering te zorgen. De Europese Raad heeft de Commissie verzocht te bekijken wat de beste manier is om een duurzame intensivering van de voedselproductie aan te moedigen en tegelijkertijd de bijdrage die de sector levert aan mitigatie en vastlegging van broeikasgassen, ook via bebossing, te optimaliseren en om zodra de technische voorwaarden dat mogelijk maken, en in ieder geval vóór 2020, een beleid te bepalen over de wijze waarop landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF) in het kader voor broeikasgasmitigatie 2030 moeten worden opgenomen.

(5)

Tijdens de bijeenkomst van de Europese Raad van 23-24 oktober 2014 werden ook de verschillende doelstellingen van de sectoren landbouw en landgebruik, waarvan het mitigatiepotentieel lager is, onderkend, evenals de noodzaak om voor coherentie tussen de doelstellingen van de Unie inzake voedselzekerheid en die inzake klimaatverandering te zorgen. Bovendien draagt de invoering van technologische oplossingen in de landbouw en bosbouw bij tot productieverhoging en vermindering van de ecologische voetafdruk. De Europese Raad heeft de Commissie verzocht te bekijken wat de beste manier is om een duurzame intensivering van de voedselproductie aan te moedigen en tegelijkertijd de bijdrage die de sector levert aan mitigatie en vastlegging van broeikasgassen, ook via bebossing, te optimaliseren en om zodra de technische voorwaarden dat mogelijk maken, en in ieder geval vóór 2020, een beleid te bepalen over de wijze waarop landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF) in het kader voor broeikasgasmitigatie 2030 moeten worden opgenomen.

Amendement 8

Voorstel voor een verordening

Overweging 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(6)

De LULUCF-sector kan op verschillende manieren tot mitigatie van klimaatverandering bijdragen , met name door emissiereducties te verwezenlijken en putten en koolstofvoorraden in stand te houden en uit te breiden. Voor de doeltreffendheid van maatregelen die in het bijzonder gericht zijn op het vergroten van de koolstofvastlegging, is het van essentieel belang dat koolstofreservoirs voor lange termijn stabiel en aanpasbaar zijn .

(6)

De LULUCF-sector is sterk blootgesteld aan en zeer kwetsbaar voor de klimaatverandering . Tegelijkertijd beschikt de sector over een enorm potentieel om voor klimaatvoordelen op de lange termijn te zorgen en een aanzienlijke bijdrage te leveren aan de verwezenlijking van de internationale en Uniale klimaatdoelstellingen op de lange termijn. De LULUCF-sector draagt op verschillende manieren bij tot mitigatie van klimaatverandering, met name door emissiereducties te verwezenlijken en door putten en koolstofvoorraden in stand te houden en uit te breiden. De sector kan tot op zekere hoogte ook biomaterialen leveren waarmee fossiele en koolstofintensieve materialen kunnen worden vervangen door hernieuwbare, koolstofarme biomassa uit bossen. Ten aanzien van een dergelijke vervanging moet rekening worden gehouden met de volledige levenscyclus van die materialen, van de grondstoffenproductie tot de verschillende verwerkings- en productiefasen. De bio-economie, met inbegrip van materiaalvervanging, zoals in de bouw, en bio-energie, vervullen een belangrijke rol bij de overgang naar een economie zonder fossiele brandstoffen. Voor de doeltreffendheid van maatregelen die in het bijzonder gericht zijn op het vergroten van de koolstofvastlegging en in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs, zijn het duurzame beheer van bossen en hulpbronnen en de stabiliteit en aanpasbaarheid van koolstofreservoirs op de lange termijn van essentieel belang. Aangezien de LULUCF-sector wordt gekenmerkt door lange termijnen, zijn er strategieën op de lange termijn nodig om duurzame investeringen op de lange termijn mogelijk te maken.

Amendement 9

Voorstel voor een verordening

Overweging 6 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(6 bis)

De Unie moet een wereldleider worden in het bevorderen en exporteren van onderzoek en investeringen in duurzame, geavanceerde en innoverende praktijken, technieken en ideeën in de LULUCF-sector, alsook in het verspreiden van groene technologieën, teneinde de broeikasgasemissies te reduceren en tegelijk de voedselproductie te handhaven, waardoor zij een voorbeeld zal zijn voor haar internationale partners, waaronder ook ontwikkelingslanden. In dit verband moet worden gezorgd voor effectievere samenwerking en partnerschap met actoren in de particuliere sector, met name kleine en middelgrote ondernemingen.

Amendement 10

Voorstel voor een verordening

Overweging 6 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(6 ter)

Het prioriteren van de financiering voor onderzoek naar klimaatverandering zou de rol van de LULUCF-sector in de mitigatie van en aanpassing aan de klimaatverandering vergroten. Met name het stimuleren van het onderzoeks- en innovatieprogramma van de Unie, voor de periode 2021-2028, in de LULUCF-sector zou onder meer bijdragen tot de uitbreiding en verdeling van de kennis over de prestaties van de sector onder de wetenschappelijke en plaatselijke gemeenschappen, de versnelling van duurzame innovatie, de bevordering van de overgang naar het digitale tijdperk, de modernisering van opleidingen en onderwijs, de vergroting van de weerbaarheid van de sector en de monitoring van biodiversiteit en menselijke activiteiten.

Amendement 11

Voorstel voor een verordening

Overweging 6 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(6 quater)

Er moet meer onderzoek worden verricht naar de rol van dood hout, vooral bovengrondse grove houtresten en dood ondergronds hout in zowel beheerde als onbeheerde bossen, om de boekhouding van koolstof in bossen en de berekening van de nettokoolstofbalans van het ecosysteem nauwkeuriger te maken. Het weinige bewijs dat beschikbaar is wijst erop dat dood hout een groot koolstofreservoir kan vormen en dat het achterlaten van dood hout onder meer een aanzienlijke rol kan spelen voor de biodiversiteit en dat dit moet worden erkend als een belangrijk onderdeel in een strategie voor broeikasgasmitigatie. Dit is van belang als we bedenken dat bosbeheer kan aansturen op het verwijderen van dood hout, bijvoorbeeld voor energiedoeleinden, en dat elke beslissing over een juiste mitigatie en adaptatie moet berusten op degelijke wetenschappelijke kennis. Voor de periode 2017-2020 moeten de benodigde middelen voor dit onderzoek worden uitgetrokken.

Amendement 12

Voorstel voor een verordening

Overweging 6 quinquies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(6 quinquies)

Met het oog op de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties is de Unie verbintenissen aangegaan die alleen kunnen worden verwezenlijkt met een adequaat bosbeheer en de wil de ontbossing te stoppen en terug te draaien en werk te maken van herbebossing.

Amendement 13

Voorstel voor een verordening

Overweging 6 sexies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(6 sexies)

Er moet worden gezorgd voor een holistische aanpak van ontbossing in de tropen, rekening houdend met alle factoren die ontbossing in de hand werken alsook met de doelstelling die de Commissie in het kader van de UNFCCC-onderhandelingen heeft geformuleerd, namelijk dat uiterlijk tegen 2030 op wereldschaal geen bosareaal meer verloren mag gaan en dat tussen nu en 2020 de bruto-ontbossing in de tropen met ten minste 50 % moet worden verminderd ten opzichte van de huidige niveaus.

Amendement 14

Voorstel voor een verordening

Overweging 6 septies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(6 septies)

Bosbouw en bossen moeten op een verantwoorde wijze worden beheerd, moeten daadwerkelijk bijdragen tot de economische ontwikkeling van een land en haalbare economische kansen bieden aan boeren, mits hiervoor geen ontbossing van gevoelige ecosystemen plaatsvindt, geen aanplantingen op veengronden geschieden, aanplantingen worden beheerd door middel van moderne agro-ecologische technologieën om negatieve sociale en milieugevolgen tot een minimum te beperken, en mits de landrechten, de rechten van autochtone bevolkingsgroepen, de mensenrechten en de arbeidersrechten worden geëerbiedigd.

Amendement 15

Voorstel voor een verordening

Overweging 6 octies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(6 octies)

Geavanceerde en duurzame beheerspraktijken kunnen een aanzienlijke bijdrage leveren tot het terugdringen van de broeikasgasemissies in de LULUCF-sector. De ontwikkeling van innovatieve praktijken en het gebruik door landeigenaren van geavanceerde beheerspraktijken, zoals precisielandbouw, precisiebosbouw en agro-digitalisering moeten worden bevorderd. Monitoring via geo-informatie en aardobservatie, alsmede het delen van optimale praktijken zijn potentiële middelen om de lidstaten te helpen hun streefcijfers te halen en moeten dus worden aangemoedigd.

Amendement 16

Voorstel voor een verordening

Overweging 6 nonies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(6 nonies)

De agro-ecologie bevordert een verschuiving van lineaire naar circulaire voedselsystemen waarmee natuurlijke cycli worden nagebootst, en zou de koolstof- en ecologische voetafdruk van voedsel en landbouw kunnen verminderen. Het is belangrijk de agro-ecologie en de agro-bosbouw te bevorderen gezien hun bijdrage aan de mitigatie van klimaatverandering.

Amendement 17

Voorstel voor een verordening

Overweging 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(7)

In Besluit nr. 529/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad (11) zijn als eerste stap boekhoudregels voor broeikasgasemissies en -verwijderingen door de LULUCF-sector vastgesteld en is aldus bijgedragen tot de ontwikkeling van een beleid om de LULUCF-sector in de emissiereductieverbintenis van de Unie op te nemen. Deze verordening moet voortbouwen op de bestaande boekhoudregels en deze bijwerken en verbeteren met het oog op gebruik voor de periode 2021-2030. In deze verordening moeten de verplichtingen van de lidstaten inzake de toepassing van deze boekhoudregels en de verplichting om ervoor te zorgen dat de LULUCF-sector in zijn geheel geen netto-emissies veroorzaakt, worden vastgesteld. Er mogen geen boekhoud- of rapportageverplichtingen worden vastgesteld ten aanzien van private partijen.

(7)

In Besluit nr. 529/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad (11) zijn als eerste stap boekhoudregels voor broeikasgasemissies en -verwijderingen door de LULUCF-sector vastgesteld en is aldus bijgedragen tot de ontwikkeling van een beleid om de LULUCF-sector in de emissiereductieverbintenis van de Unie op te nemen. Deze verordening moet voortbouwen op de bestaande boekhoudregels en deze bijwerken en verbeteren met het oog op gebruik voor de periode 2021-2030. In deze verordening moeten de verplichtingen van de lidstaten inzake de toepassing van deze boekhoudregels en de verplichting om ervoor te zorgen dat de LULUCF-sector in zijn geheel geen netto-emissies veroorzaakt, in alle omstandigheden worden vastgesteld. Er mogen geen boekhoud- of rapportageverplichtingen worden vastgesteld ten aanzien van private partijen , waaronder landbouwers en bosbouwers en bij de tenuitvoerlegging van deze verordening moeten dergelijke verplichtingen door de lidstaten vermeden worden.

Amendement 18

Voorstel voor een verordening

Overweging 7 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(7 bis)

Landbouw en landgebruik zijn sectoren die rechtstreekse en aanzienlijke effecten hebben op de biodiversiteit en ecosysteemdiensten in de Unie. Derhalve bestaat een belangrijke doelstelling van beleidsmaatregelen die op de sector van invloed zijn, erin te zorgen voor samenhang met de doelstellingen van de biodiversiteitsstrategie van de Unie. Bovendien bestaan er andere beleidsterreinen van de Unie waarmee praktijken kunnen worden gestimuleerd die verder gaan dan de wettelijke minimumvereisten en goede standaardpraktijken, en die bijdragen tot een daadwerkelijke adaptatie aan en mitigatie van klimaatverandering en tot het behoud van de koolstofput, als voorziening in collectieve goederen. Er moeten maatregelen worden getroffen om activiteiten uit te voeren en te ondersteunen met betrekking tot mitigatie- en adaptatiemaatregelen voor het integrale en duurzame beheer van bossen en landbouwgrond. Ondanks zijn beperkte potentieel ten aanzien van de reductie van koolstofvrije emissies moet de landbouw een eerlijke bijdrage leveren aan de mitigatie van klimaatverandering. Dit kan worden verwezenlijkt door onder andere een verbeterde teelt gericht op een verhoging van de hoeveelheid organische koolstof in de bodem. De lidstaten en de Commissie dienen te zorgen voor samenhang tussen het GLB en deze verordening.

Amendement 19

Voorstel voor een verordening

Overweging 7 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(7 ter)

Wetlands zijn de doeltreffendste ecosystemen voor de opslag van CO2. De degradatie van wetlands in de Unie vormt dus niet alleen een probleem voor de biodiversiteit, maar ook een groot klimaatprobleem. Bescherming en herstel van wetlands zouden daarentegen de inspanningen voor het behoud kunnen bevorderen en bovendien de broeikasgasemissies in de LULUCF-sector kunnen terugdringen. In dit verband moet ook de voor 2019 geplande verfijning van het IPCC van de richtsnoeren uit 2006 in aanmerking worden genomen.

Amendement 20

Voorstel voor een verordening

Overweging 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(8)

Om overeenkomstig de door de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) opgestelde richtsnoeren voor nationale broeikasgasinventarissen uit 2006 („IPCC-richtsnoeren”) een nauwkeurige boekhouding van emissies en verwijderingen bij te houden, moeten de krachtens Verordening (EU) nr. 525/2013 jaarlijks gerapporteerde waarden voor de categorieën landgebruik en omzetting tussen categorieën landgebruik worden gebruikt, waarbij de aanpak in het kader van de UNFCCC en die in het kader van het Protocol van Kyoto moeten worden gestroomlijnd. Land dat wordt omgezet tot land in een andere categorie landgebruik moet worden beschouwd als zijnde in overgang naar die categorie gedurende de in de IPCC-richtsnoeren aangegeven standaardperiode van twintig jaar.

(8)

Om overeenkomstig de door de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) opgestelde richtsnoeren voor nationale broeikasgasinventarissen uit 2006 („IPCC-richtsnoeren”) een nauwkeurige boekhouding van emissies en verwijderingen bij te houden, moeten de krachtens Verordening (EU) nr. 525/2013 jaarlijks gerapporteerde waarden voor de categorieën landgebruik en omzetting tussen categorieën landgebruik worden gebruikt, waarbij de aanpak in het kader van de UNFCCC en die in het kader van het Protocol van Kyoto moeten worden gestroomlijnd. Land dat wordt omgezet tot land in een andere categorie landgebruik moet worden beschouwd als zijnde in overgang naar die categorie gedurende de in de IPCC-richtsnoeren aangegeven standaardperiode van twintig jaar. Gezien de positie van de Unie als voortrekker op klimaatgebied zouden de lidstaten slechts voor bebost land en alleen in zeer beperkte, door de IPCC-richtsnoeren gerechtvaardigde omstandigheden van deze standaardperiode moeten afwijken. Bij een mogelijke afwijking wordt rekening gehouden met de uiteenlopende natuurlijke en ecologische omstandigheden in de lidstaten en dus met de uiteenlopende kenmerken van hun bosgrond.

Amendement 21

Voorstel voor een verordening

Overweging 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(9)

Emissies en verwijderingen door bosgrond hangen af van een aantal natuurlijke omstandigheden, van de structuur van de leeftijdsklassen en van de vroegere en huidige beheerspraktijken. Die factoren, en de cyclische effecten ervan op emissies en verwijderingen, alsmede de jaarlijkse schommelingen ervan, zouden niet tot uiting kunnen worden gebracht door een referentiejaar te hanteren. De desbetreffende boekhoudregels moeten in plaats daarvan voorzien in het gebruik van referentieniveaus, teneinde de gevolgen van natuurlijke en landspecifieke eigenschappen uit te sluiten . Bij gebrek aan internationale evaluatie in het kader van het UNFCCC en het Protocol van Kyoto, moet een evaluatie procedure worden vastgesteld om transparantie te verzekeren en de kwaliteit van de boekhouding betreffende deze categorie te verbeteren.

(9)

Emissies en verwijderingen door bosgrond hangen af van een aantal natuurlijke omstandigheden, van de structuur van de leeftijdsklassen en van de vroegere en huidige beheerspraktijken , die per lidstaat aanzienlijk verschillen . Die factoren, en de cyclische effecten ervan op emissies en verwijderingen, alsmede de jaarlijkse schommelingen ervan, zouden niet tot uiting kunnen worden gebracht door een referentiejaar te hanteren. De desbetreffende boekhoudregels moeten in plaats daarvan voorzien in het gebruik van referentieniveaus, teneinde de gevolgen van natuurlijke en landspecifieke eigenschappen aan te pakken , zoals het feit dat de bossen in Kroatië niet konden worden beheerd ten gevolge van de bezetting van zijn grondgebied, de Kroatische onafhankelijkheidsoorlog en de omstandigheden voor en na de oorlog. De desbetreffende boekhoudregels moeten ook zorgen voor samenhang en vereisten voor duurzaam bosbeheer van Forest Europe (ministersconferentie over de bescherming van de bossen in Europa). Bij gebrek aan internationale evaluatie in het kader van het UNFCCC en het Protocol van Kyoto, moet een transparante procedure worden vastgesteld voor de lidstaten om de controleerbaarheid en de kwaliteit van de boekhouding betreffende deze categorie te verbeteren.

Amendement 22

Voorstel voor een verordening

Overweging 9 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(9 bis)

Emissies van geoogst hout in de LULUCF-sector kunnen emissies op de gebieden van ETS en het delen van de inspanningen vervangen, en deze verordening kan dit benadrukken en verantwoorden.

Amendement 23

Voorstel voor een verordening

Overweging 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(10)

Wanneer de Commissie ervoor kiest om bij de beoordeling van de nationale boekhoudkundige plannen voor bosbouw te worden bijgestaan door een beoordelingsteam van deskundigen overeenkomstig Besluit C(2016)3301 van de Commissie, moet hierbij worden voortgebouwd op de goede praktijken en ervaring van de beoordelingen door deskundigen in het kader van het UNFCCC, onder andere wat betreft deelname van nationale deskundigen en aanbevelingen, en moet een voldoende groot aantal deskundigen uit de lidstaten worden gekozen.

(10)

Voor de beoordeling van de nationale boekhoudkundige plannen voor bosbouw moet overeenkomstig Besluit C(2016)3301 van de Commissie een beoordelingsteam van deskundigen worden aangesteld . Het beoordelingsteam van deskundigen moet voortbouwen op de goede praktijken en ervaring van de beoordelingen door deskundigen in het kader van het UNFCCC, onder andere wat betreft deelname van nationale deskundigen en aanbevelingen, en er moet een voldoende groot aantal deskundigen uit de lidstaten worden gekozen. Het beoordelingsteam van deskundigen moet het Permanent Comité voor de bosbouw dat is opgericht bij Beschikking 89/367/EEG, alsmede de belanghebbenden en het maatschappelijk middenveld raadplegen over de beoordeling van de nationale boekhoudkundige plannen voor bosbouw.

Amendement 24

Voorstel voor een verordening

Overweging 12

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(12)

Door méér in te zetten op duurzaam gebruik van geoogste houtproducten kunnen emissies van broeikasgassen in de atmosfeer fors worden beperkt en meer broeikasgassen uit de atmosfeer worden verwijderd. De boekhoudregels moeten ervoor zorgen dat lidstaten nauwkeurig in de boekhouding de wijzigingen in de voorraden geoogste houtproducten weergeven wanneer zij zich voordoen, om stimulansen te bieden voor het gebruik van geoogste houtproducten met lange levenscycli. De Commissie moet richtsnoeren bieden voor methodologische kwesties met betrekking tot boekhouding voor geoogste houtproducten.

(12)

Door méér in te zetten op duurzaam gebruik van geoogste houtproducten kunnen emissies van broeikasgassen fors worden beperkt dankzij het vervangingseffect (rekening houdend met de energie- en CO2-intensiteit van andere sectoren, de cementproductie is bijvoorbeeld verantwoordelijk voor ongeveer 8 % van de wereldwijde CO2-emissies), en kunnen meer broeikasgassen uit de atmosfeer worden verwijderd. De boekhoudregels moeten ervoor zorgen dat lidstaten nauwkeurig in de boekhouding de wijzigingen in de voorraden geoogste houtproducten weergeven wanneer zij zich voordoen, om veeleer het toegenomen gebruik van geoogste houtproducten met lange levenscycli dan het gebruik van geoogste houtproducten voor energiedoeleinden te erkennen en te stimuleren . Om het positieve vervangingseffect verder te bevorderen en te integreren, moet de Commissie via een gedelegeerde handeling meer producten opnemen in de berekeningen met betrekking tot geoogste houtproducten. De Commissie moet richtsnoeren bieden voor methodologische kwesties met betrekking tot boekhouding voor geoogste houtproducten.

Amendement 25

Voorstel voor een verordening

Overweging 13

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(13)

Natuurlijke verstoringen, zoals ongecontroleerde bosbranden, insecten- en ziekteplagen, extreme weersomstandigheden en geologische verstoringen die buiten de controle van een lidstaat vallen of niet door deze wezenlijk beïnvloed worden, kunnen in de LULUCF-sector leiden tot broeikasgasemissies van tijdelijke aard of kunnen eerdere verwijderingen ongedaan maken. Aangezien een ongedaanmaking ook het resultaat kan zijn van beheersbesluiten, zoals besluiten om bomen te kappen of te planten, moet deze verordening ervoor zorgen dat een door de mens veroorzaakte ongedaanmaking van verwijderingen altijd nauwkeurig wordt weerspiegeld in de LULUCF-boekhouding. Bovendien moet deze verordening de lidstaten een beperkte mogelijkheid bieden om emissies die het gevolg zijn van verstoringen waarop zij geen invloed kunnen uitoefenen, uit de LULUCF-boekhouding uit te sluiten. Echter, de manier waarop de lidstaten die bepalingen toepassen, mag niet leiden tot onnodige onderschattingen in de boekhouding.

(13)

Natuurlijke verstoringen, zoals ongecontroleerde bosbranden, insecten- en ziekteplagen, extreme weersomstandigheden en geologische verstoringen die buiten de controle van een lidstaat vallen of niet door deze wezenlijk beïnvloed worden, kunnen in de LULUCF-sector leiden tot broeikasgasemissies van tijdelijke aard of kunnen eerdere verwijderingen ongedaan maken. Aangezien een ongedaanmaking ook het resultaat kan zijn van beheersbesluiten, zoals besluiten om bomen te kappen of te planten, moet deze verordening ervoor zorgen dat een door de mens veroorzaakte ongedaanmaking van verwijderingen altijd nauwkeurig wordt weerspiegeld in de LULUCF-boekhouding. De lidstaten moeten ertoe worden aangespoord in preventieve maatregelen te investeren, zoals praktijken inzake duurzaam beheer, om de met natuurlijke verstoringen verband houdende risico's te beperken, waardoor negatieve effecten op de boskoolstofputten worden voorkomen. Bovendien moet deze verordening de lidstaten een beperkte mogelijkheid bieden om emissies die het gevolg zijn van verstoringen waarop zij geen invloed kunnen uitoefenen, uit de LULUCF-boekhouding uit te sluiten. Echter, de manier waarop de lidstaten die bepalingen toepassen, mag niet leiden tot onnodige onderschattingen in de boekhouding.

Amendement 26

Voorstel voor een verordening

Overweging 14

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(14)

Afhankelijk van de nationale voorkeuren moeten de lidstaten adequate nationale beleidskeuzes kunnen maken voor de nakoming van hun verbintenissen voor LULUCF, met inbegrip van de mogelijkheid om emissies door een categorie land te compenseren met verwijderingen door een andere categorie land. Zij moeten ook de nettoverwijderingen gedurende de periode 2021-2030 kunnen samenvoegen. De handel tussen de lidstaten moet worden voorgezet als aanvullende mogelijkheid tot naleving. Gezien de praktijk in de tweede verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto, moet een lidstaat eveneens de mogelijkheid krijgen om gebruik te maken van zijn extra prestaties krachtens Verordening [] betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 voor een veerkrachtige energie-unie en om aan de verbintenissen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de unie met betrekking tot klimaatverandering, teneinde de naleving van zijn verbintenis krachtens deze verordening te garanderen.

(14)

Afhankelijk van de nationale voorkeuren moeten de lidstaten adequate nationale beleidskeuzes kunnen maken voor de nakoming van hun verbintenissen voor LULUCF, met inbegrip van de mogelijkheid om emissies door een categorie land te compenseren met verwijderingen door een andere categorie land. Zij moeten ook de nettoverwijderingen gedurende de periode 2021-2030 kunnen samenvoegen. De handel tussen de lidstaten moet worden voorgezet als aanvullende mogelijkheid tot naleving. Gezien de praktijk in de tweede verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto, moet een lidstaat eveneens de mogelijkheid krijgen om gebruik te maken van zijn extra prestaties krachtens Verordening [] betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 voor een veerkrachtige energie-unie en om aan de verbintenissen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de unie met betrekking tot klimaatverandering, teneinde de naleving van zijn verbintenis krachtens deze verordening te garanderen , zonder het algemene ambitieniveau van de doelstellingen van de Unie met betrekking tot de reductie van broeikasgassen in gevaar te brengen . De lidstaten zouden tot 280 miljoen ton aan totale nettoverwijderingen moeten kunnen gebruiken, afkomstig van de gecombineerde boekhoudkundige categorieën ontbost land, bebost land, beheerd bouwland, beheerd grasland en, in voorkomend geval, beheerde wetlands, alsmede, overeenkomstig de gedelegeerde handeling, die wordt vastgesteld uit hoofde van artikel 7, lid 2, van Verordening (EU) [2017/…] betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030, beheerde bosgrond, teneinde te zorgen voor de naleving van hun verbintenissen uit hoofde van Verordening (EU) [2017/…].

Amendement 27

Voorstel voor een verordening

Overweging 15

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(15)

Met het oog op efficiënte, transparante en kosteneffectieve rapportage en verificatie van broeikasgasemissies en -verwijderingen en van andere informatie die nodig is om de nakoming van de verbintenissen door de lidstaten te beoordelen, moeten bij deze verordening rapportagevoorschriften worden opgenomen in Verordening (EU) nr. 525/2013 en moet bij nalevingscontroles krachtens deze verordening rekening worden gehouden met deze rapporten. Verordening (EU) nr. 525/2013 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. Deze bepalingen kunnen verder worden gestroomlijnd om relevante wijzigingen met betrekking tot geïntegreerde governance van de energie-unie, waarvoor overeenkomstig het werkprogramma van de Commissie eind 2016 een voorstel is voorzien, in aanmerking te nemen.

(15)

Met het oog op efficiënte, transparante en kosteneffectieve rapportage en verificatie van broeikasgasemissies en -verwijderingen en van andere informatie die nodig is om de nakoming van de verbintenissen door de lidstaten te beoordelen, moeten bij deze verordening rapportagevoorschriften worden opgenomen in Verordening (EU) nr. 525/2013 en moet bij nalevingscontroles krachtens deze verordening rekening worden gehouden met deze rapporten. Verordening (EU) nr. 525/2013 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. Deze bepalingen kunnen verder worden gestroomlijnd om relevante wijzigingen met betrekking tot het voorstel voor een verordening inzake de governance van de energie-unie dat de Commissie op 30 november 2016 heeft ingediend , in aanmerking te nemen.

Amendement 28

Voorstel voor een verordening

Overweging 15 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(15 bis)

Uit hoofde van het UNFCCC zijn de Unie en haar lidstaten verplicht om, op basis van vergelijkbare methoden die zijn overeengekomen door de Conferentie van de Partijen, nationale inventarislijsten van antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van alle broeikasgassen op te stellen, regelmatig te actualiseren, te publiceren en in te dienen bij de Conferentie van de Partijen. De broeikasgasinventarissen zijn essentieel om de tenuitvoerlegging van de decarbonisatie te monitoren en de naleving van de klimaatwetgeving te beoordelen. De verplichtingen van de lidstaten om nationale inventarislijsten op te stellen en bij te houden zijn opgenomen in het voorstel van de Commissie voor een verordening inzake de governance van de energie-unie.

Amendement 29

Voorstel voor een verordening

Overweging 17

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(17)

Met het oog op eenvoudigere gegevensverzameling en verdere verbetering van de methoden, moet het landgebruik worden geïnventariseerd en gerapporteerd aan de hand van geografische traceerbaarheid van elk gebied, overeenkomstig de nationale en EU-systemen voor gegevensverzameling. Er moet optimaal gebruik worden gemaakt van bestaande EU- en nationale programma's en onderzoeken, waaronder LUCAS (Land Use Cover Area Frame Survey) en het Europees programma voor aardobservatie Copernicus met het oog op gegevensverzameling. Gegevensbeheer, met inbegrip van het delen van gegevens voor rapportage, alsook het hergebruik en de verspreiding ervan, moet voldoen aan Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap.

(17)

Met het oog op eenvoudigere gegevensverzameling en verdere verbetering van de methoden, moet het landgebruik expliciet worden geïnventariseerd en gerapporteerd aan de hand van geografische traceerbaarheid van elk gebied, overeenkomstig de nationale en EU-systemen voor gegevensverzameling. Er moet optimaal gebruik worden gemaakt van bestaande EU- en nationale programma's en onderzoeken, waaronder LUCAS (Land Use Cover Area Frame Survey), het Europees programma voor aardobservatie Copernicus , met name via Sentinel-2, met het oog op gegevensverzameling en de Europese satellietnavigatiesystemen Galileo en EGNOS, die gebruikt kunnen worden ter ondersteuning van onderzoek naar grondgebruik . Gegevensbeheer, met inbegrip van het delen van gegevens voor rapportage, alsook het hergebruik en de verspreiding ervan, moet voldoen aan Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap.

Amendement 30

Voorstel voor een verordening

Overweging 18

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(18)

Om te zorgen voor een passende boeking van de transacties in het kader van deze verordening, met inbegrip van gebruikmaking van de flexibiliteit en naleving van de traceerbaarheid, moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen in overeenstemming met artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden gedelegeerd met betrekking tot de technische aanpassing van definities, waarden, lijsten van broeikasgassen en koolstofreservoirs, de bijwerking van referentieniveaus, de boeking van transacties en de revisie van de voorschriften inzake methodologie en informatie. Bij deze maatregelen moet rekening worden gehouden met de bepalingen van Verordening (EU) nr. 389/2013 van de Commissie tot instelling van een EU-register. De nodige bepalingen moeten worden opgenomen in één enkel rechtsinstrument waarin de boekhoudkundige bepalingen van Richtlijn 2003/87/EG, Verordening (EU) nr. 525/2013, Verordening [] betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 voor een veerkrachtige energie-unie en deze verordening worden gecombineerd. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau, overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(18)

Om te zorgen voor een passende boeking van de transacties in het kader van deze verordening, met inbegrip van gebruikmaking van de flexibiliteit en naleving van de traceerbaarheid, moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen in overeenstemming met artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden gedelegeerd met betrekking tot de technische aanpassing van definities, waarden, lijsten van broeikasgassen en koolstofreservoirs, de bijwerking van referentieniveaus, de boeking van transacties en de revisie van de voorschriften inzake methodologie op grond van de meest recente, goedgekeurde IPCC-richtsnoeren, met inbegrip van de aanvullende IPCC-richtsnoeren inzake wetlands uit 2013 voor nationale broeikasgasinventarissen en de richtsnoeren van het UNFCCC en de voorschriften inzake informatie. Bij deze maatregelen moet rekening worden gehouden met de bepalingen van Verordening (EU) nr. 389/2013 van de Commissie tot instelling van een EU-register. De nodige bepalingen moeten worden opgenomen in één enkel rechtsinstrument waarin de boekhoudkundige bepalingen van Richtlijn 2003/87/EG, Verordening (EU) nr. 525/2013, Verordening (EU) nr. …/… betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 voor een veerkrachtige energie-unie en deze verordening worden gecombineerd. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau, overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Amendement 31

Voorstel voor een verordening

Overweging 19

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(19)

Deze verordening moet in 2024 en daarna om de 5 jaar worden geëvalueerd om de algehele werking ervan te beoordelen. Bij een dergelijke evaluatie kan ook rekening worden gehouden met de resultaten van de algemene inventarisatie in het kader van de Overeenkomst van Parijs.

(19)

Binnen zes maanden na de faciliterende dialoog in het kader van het UNFCCC in 2018 publiceert de Commissie een mededeling met daarin een evaluatie van de mate waarin de wetgevingshandelingen van de Unie inzake klimaat en energie aansluiten bij de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs. Deze verordening moet in 2024 en daarna om de 5 jaar worden geëvalueerd om de algehele werking ervan te beoordelen. Bij een dergelijke evaluatie kan ook rekening worden gehouden met de resultaten van de algemene inventarisatie in het kader van de Overeenkomst van Parijs.

Amendement 32

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

In deze verordening worden geen boekhoud- of rapportageverplichtingen vastgelegd voor private partijen, waaronder landbouwers en bosbouwers.

Amendement 33

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Deze verordening draagt ertoe bij dat de Unie de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs kan verwezenlijken.

Amendement 34

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — lid 1 — letter e bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

e bis)

vanaf 2026, beheerde wetlands: land dat is aangegeven als wetlands die wetlands blijven, en woongebied, overig land omgezet in wetlands en wetlands omgezet in woongebied of overig land.

Amendement 35

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.    In het kader van zijn verbintenis krachtens artikel 4 mag een lidstaat ervoor kiezen om beheerde wetlands op te nemen, gedefinieerd als land dat is aangegeven als wetlands die wetlands blijven, woongebied of overig land omgezet in wetlands, of wetlands omgezet in woongebied of overig land . Wanneer een lidstaat hiervoor kiest, boekt hij de emissies en verwijderingen door beheerde wetlands overeenkomstig deze verordening.

2.    Gedurende de periode van 2021 tot 2025 mag een lidstaat ervoor kiezen om beheerde wetlands op te nemen in de werkingssfeer van zijn verbintenis krachtens artikel 4. Wanneer een lidstaat hiervoor kiest, boekt hij de emissies en verwijderingen door beheerde wetlands overeenkomstig deze verordening.

Amendement 36

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 1 — letter f bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

f bis)

„referentieniveau voor bossen”: een raming van de gemiddelde jaarlijkse netto-emissies of -verwijderingen afkomstig van beheerde bosgrond op het grondgebied van een lidstaat tijdens de perioden 2021-2025 en 2026-2030;

Amendement 37

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Voor de periode na 2030 spannen de lidstaten zich in om hun verwijderingen op te voeren, zodat die hun emissies overstijgen. De Commissie stelt een kader voor doelstellingen na 2030 voor waarin deze toegenomen verwijderingen worden opgenomen, overeenkomstig de klimaatdoelstellingen van de Unie op lange termijn en de verbintenissen in het kader van de Overeenkomst van Parijs.

Amendement 38

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Iedere lidstaat zorgt voor het opstellen en bijhouden van een boekhouding waarin de emissies en verwijderingen afkomstig van de in artikel 2 genoemde boekhoudkundige categorieën land correct worden weerspiegeld. De lidstaten garanderen de nauwkeurigheid, volledigheid, consistentie, vergelijkbaarheid en transparantie van de boekhouding en van andere gegevens die in het kader van deze verordening worden verstrekt. De lidstaten geven emissies met een plusteken (+) en verwijderingen met een minteken (-) aan.

1.   Iedere lidstaat zorgt voor het opstellen en bijhouden van een boekhouding waarin de emissies en verwijderingen afkomstig van de in artikel 2 genoemde boekhoudkundige categorieën land correct worden weerspiegeld , overeenkomstig de door de instanties van het UNFCCC of van de Overeenkomst van Parijs vastgestelde rapportagerichtsnoeren voor de periode 2021-2030 . De lidstaten garanderen de nauwkeurigheid, volledigheid, consistentie, vergelijkbaarheid en transparantie van de boekhouding en van andere gegevens die in het kader van deze verordening worden verstrekt. De lidstaten geven emissies met een plusteken (+) en verwijderingen met een minteken (-) aan.

Amendement 39

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De lidstaten nemen in hun boekhoudingen voor elke boekhoudkundige categorie land alle wijzigingen in de koolstofvoorraad van de in bijlage I, deel B, opgesomde koolstofreservoirs op. De lidstaten kunnen ervoor kiezen om wijzigingen in de koolstofvoorraad van koolstofreservoirs niet in hun boekhoudingen op te nemen wanneer het koolstofreservoir geen bron is, behalve bij bovengrondse biomassa en geoogste houtproducten op beheerde bosgrond.

4.   De lidstaten nemen in hun boekhoudingen voor elke boekhoudkundige categorie land alle wijzigingen in de koolstofvoorraad van de in bijlage I, deel B, opgesomde koolstofreservoirs op. De lidstaten kunnen ervoor kiezen om wijzigingen in de koolstofvoorraad van koolstofreservoirs niet in hun boekhoudingen op te nemen wanneer het koolstofreservoir geen bron is, behalve bij bovengrondse biomassa , dood hout (bovengronds en ondergronds dood hout) op beheerde bosgrond en geoogste houtproducten op beheerde bosgrond.

Amendement 40

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   In afwijking van het voorschrift om de in artikel 5, lid 3, vastgestelde standaardperiode toe te passen, mag een lidstaat dertig jaar na de datum van omzetting van bouwland, grasland, wetlands, woongebied of overig land in bosgrond, dergelijk land overdragen van de overeenkomstige categorie land omgezet in bosgrond naar de categorie bosgrond die bosgrond blijft.

2.   In afwijking van het voorschrift om de in artikel 5, lid 3, vastgestelde standaardperiode toe te passen, mag een lidstaat dertig jaar na de datum van omzetting van bouwland, grasland, wetlands, woongebied of overig land in bosgrond, dergelijk land overdragen van de overeenkomstige categorie land omgezet in bosgrond naar de categorie bosgrond die bosgrond blijft , indien naar behoren gemotiveerd op basis van de IPCC-richtsnoeren .

Amendement 41

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     Bebossingsacties die in de periode 2017-2030 plaatsvinden in wetlands met inbegrip van veengebieden, het Natura 2000-netwerk en habitats vermeld in bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG, in het bijzonder natuurlijke en halfnatuurlijke grasformaties en hoog- en laagveen, en andere wetlands, met inbegrip van veengebieden, volgens toegepaste bruto-nettoboekregels, verschijnen niet in de nationale boekhouding van de lidstaat. Dergelijke gebieden tellen alleen, indien van toepassing, als verwijderingen of emissies in de categorie bosgrond na de overgang hiervan naar beheerde bosgrond overeenkomstig artikel 5, lid 3.

Amendement 42

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Wanneer een lidstaat ervoor kiest beheerde wetlands overeenkomstig artikel 2 op te nemen in de werkingssfeer van zijn verbintenis, stelt hij de Commissie voor de periode 2021-2025 uiterlijk 31 december 2020 en voor de periode 2026-2030 uiterlijk 31 december 2025 hiervan in kennis.

3.   Wanneer een lidstaat ervoor kiest beheerde wetlands overeenkomstig artikel 2 op te nemen in de werkingssfeer van zijn verbintenis tijdens de periode 2021-2025, stelt hij de Commissie uiterlijk 31 december 2020 hiervan in kennis.

Amendement 43

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De lidstaten die ervoor hebben gekozen beheerde wetlands overeenkomstig artikel 2 op te nemen in de werkingssfeer van hun verbintenissen , geven in hun boekhouding de emissies en verwijderingen afkomstig van beheerd wetland weer door van de emissies en verwijderingen tijdens de periode 2021-2025 en/of de periode 2026-2030 de waarde af te trekken die wordt verkregen door de voor de lidstaat toepasselijke gemiddelde jaarlijkse emissies en verwijderingen afkomstig van beheerd wetland tijdens de basisperiode 2005-2007 met vijf te vermenigvuldigen.

4.   De lidstaten geven in hun boekhouding de emissies en verwijderingen afkomstig van beheerd wetland weer door van de emissies en verwijderingen tijdens de periode 2026-2030 de waarde af te trekken die wordt verkregen door de voor de lidstaat toepasselijke gemiddelde jaarlijkse emissies en verwijderingen afkomstig van beheerd wetland tijdens de basisperiode 2005-2007 met vijf te vermenigvuldigen.

Amendement 44

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 4 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De lidstaten die ervoor hebben gekozen beheerde wetlands overeenkomstig artikel 2 op te nemen in de werkingssfeer van hun verbintenissen tijdens de periode 2021-2025, geven in hun boekhouding de emissies en verwijderingen afkomstig van beheerd wetlands weer door van de emissies en verwijderingen tijdens de periode 2021-2025 de waarde af te trekken die wordt verkregen door de voor de lidstaat toepasselijke gemiddelde jaarlijkse emissies en verwijderingen afkomstig van beheerd wetland tijdens de basisperiode 2005-2007 met vijf te vermenigvuldigen.

Amendement 45

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 bis.     Lidstaten die niet ervoor hebben gekozen beheerde wetlands overeenkomstig artikel 2 op te nemen in de werkingssfeer van hun verbintenissen, brengen tijdens de periode 2021-2025 niettemin aan de Commissie verslag uit van de emissies en verwijderingen van beheerde wetlands.

Amendement 46

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De lidstaten geven in hun boekhouding de emissies en verwijderingen afkomstig van beheerde bosgrond weer door van de emissies en verwijderingen tijdens de perioden 2021-2025 en 2026-2030 de waarde af te trekken die wordt verkregen door het toepasselijke referentieniveau voor bossen met vijf te vermenigvuldigen. Het referentieniveau voor bossen is de raming van de gemiddelde jaarlijkse netto-emissies of -verwijderingen afkomstig van beheerde bosgrond op het grondgebied van een lidstaat tijdens de perioden 2021-2025 en 2026-2030.

1.   De lidstaten geven in hun boekhouding de emissies en verwijderingen afkomstig van beheerde bosgrond weer door van de emissies en verwijderingen tijdens de perioden 2021-2025 en 2026-2030 de waarde af te trekken die wordt verkregen door het toepasselijke referentieniveau voor bossen met vijf te vermenigvuldigen.

Amendement 47

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Wanneer het resultaat van de in lid 1 bedoelde berekening negatief is ten opzichte van het referentieniveau voor bossen, neemt de lidstaat in zijn boekhouding voor beheerde bosgrond maximaal het equivalent van 3,5  % van de emissies van de lidstaat in zijn referentiejaar of -periode, als gespecificeerd in bijlage III, vermenigvuldigd met vijf, op als totale nettoverwijderingen.

2.   Wanneer het resultaat van de in lid 1 bedoelde berekening negatief is ten opzichte van het referentieniveau voor bossen, neemt de lidstaat in zijn boekhouding voor beheerde bosgrond maximaal het equivalent van 3,5  % van de emissies van de lidstaat in zijn referentiejaar of -periode, als gespecificeerd in bijlage III, vermenigvuldigd met vijf, op als totale nettoverwijderingen. Lidstaten kunnen bij dit percentage van 3,5  % de hoeveelheid nettoverwijderingen voor de boekhouding voor beheerde bosgrond van houten panelen, gezaagd hout en dood hout optellen onder de voorwaarden, zoals vastgesteld in de tweede, derde en vierde alinea van dit lid.

Amendement 48

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 2 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Nettoverwijderingen van houten panelen, zoals vermeld in artikel 9, onder b), en gezaagd hout, zoals vermeld in artikel 9, onder c), kunnen apart worden geboekt, buiten en als aanvulling op het cijfer van nettoverwijderingen in de boekhouding voor beheerde bosgrond, tot een niveau van 3 % van de emissies van de lidstaat in zijn referentiejaar of -periode, als gespecificeerd in bijlage III, vermenigvuldigd met vijf.

Amendement 49

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 2 — alinea 1 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Nettoverwijderingen van de koolstofreservoircategorie dood hout kunnen apart worden geboekt, buiten en als aanvulling op het cijfer van nettoverwijderingen in de boekhouding voor beheerde bosgrond, tot een niveau van 3 % van de emissies van de lidstaat in zijn referentiejaar of -periode, als gespecificeerd in bijlage III, vermenigvuldigd met vijf.

Amendement 50

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 2 — alinea 1 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Het cijfer van de nettoverwijderingen van 3,5  % in de eerste alinea plus de nettoverwijderingen voor de boekhouding voor beheerde bosgrond van houten panelen, gezaagd hout en dood hout bij elkaar genomen mag niet hoger zijn dan 7 % van de emissies van de lidstaat in zijn referentiejaar of -periode, als gespecificeerd in bijlage III, vermenigvuldigd met vijf.

Amendement 65

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 3 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Het nationale boekhoudkundige plan voor bosbouw bevat alle in bijlage IV, deel B, opgesomde elementen en omvat een voorstel voor een nieuw referentieniveau voor bossen, gebaseerd op de voortzetting van de huidige praktijk en intensiteit van het bosbeheer, zoals voor de periode 1990 - 2009 per type bos en per leeftijdsklasse in nationale bossen gedocumenteerd, en uitgedrukt in ton CO2-equivalent per jaar.

Het nationale boekhoudkundige plan voor bosbouw bevat alle in bijlage IV, deel B, opgesomde elementen en omvat een nieuw referentieniveau voor bossen, gebaseerd op de voortzetting van de huidige praktijk van het bosbeheer overeenkomstig de beste beschikbare gegevens , zoals voor de periode 2000 - 2012 per type bos en per leeftijdsklasse in nationale bossen gedocumenteerd, en uitgedrukt in ton CO2-equivalent per jaar.

 

Een toename van de oogst in een lidstaat, gebaseerd op duurzame bosbeheerpraktijken en nationaal beleid dat is aangenomen tot de datum van indiening van het referentieniveau voor bossen, is gebonden aan de volgende voorwaarden:

 

(a)

dat de beheerde bosgrond een broeikasgasput blijft; en

 

(b)

dat manieren om broeikasgasputten en -reservoirs tot 2050 te behouden of te versterken, met het oog op de doelstelling uit artikel 4, lid 1, van de Overeenkomst van Parijs om in de tweede helft van deze eeuw opnieuw een balans tussen antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen te bereiken, worden omschreven in een strategie voor lage emissies op de lange termijn.

 

De Commissie kan een afwijking van de basisperiode 2000-2012 toestaan op basis van een met redenen omkleed verzoek van een lidstaat waarin wordt gemotiveerd dat deze afwijking absoluut noodzakelijk is om redenen van de beschikbaarheid van gegevens, zoals de timing van bosinventarissen.

Amendement 52

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 3 — alinea 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

In afwijking van alinea 2 mag het referentieniveau voor bossen in het geval van Kroatië worden berekend met inachtneming van de bezetting van een deel van zijn grondgebied van 1991 tot 1998, en van de gevolgen en nasleep van de oorlog voor de praktijken inzake bosbeheer op zijn grondgebied, met uitzondering van de gevolgen van beleidsmaatregelen voor de ontwikkeling van koolstofvastlegging door bossen.

Amendement 53

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 3 — alinea 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Het nationale boekhoudkundige plan voor bosbouw wordt openbaar gemaakt en wordt aan een openbare raadpleging onderworpen.

Het nationale boekhoudkundige plan voor bosbouw wordt openbaar gemaakt , onder meer door het op internet beschikbaar te stellen, en wordt aan een openbare raadpleging onderworpen.

Amendement 54

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De lidstaten tonen de consistentie aan tussen enerzijds de methoden en gegevens die in het nationale boekhoudkundige plan voor bosbouw bij de opstelling van het referentieniveau voor bossen zijn gebruikt en anderzijds de methoden en gegevens die voor de rapportage over beheerde bosgrond zijn gebruikt. Een lidstaat dient uiterlijk aan het einde van de periode 2021-2025 of van de periode 2026-2030 bij de Commissie een technische correctie van zijn referentieniveau in indien nodig om de consistentie te bewaren.

4.   De lidstaten tonen de consistentie aan tussen enerzijds de methoden en gegevens die in het nationale boekhoudkundige plan voor bosbouw bij de opstelling van het referentieniveau voor bossen zijn gebruikt en anderzijds de methoden en gegevens die voor de rapportage over beheerde bosgrond zijn gebruikt. De gebruikte gegevens moeten de meest recente en geverifieerde geboekte gegevens zijn over de toestand van landgebruik en bossen. Een lidstaat dient uiterlijk aan het einde van de periode 2021-2025 of van de periode 2026-2030 bij de Commissie een technische correctie van zijn referentieniveau in indien nodig om de consistentie te bewaren , alsook om verslag uit te brengen van positieve input ten gevolge van een beleid voor duurzaam bosbeheer dat in werking was op het moment dat het niveau werd bepaald .

Amendement 55

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   De Commissie evalueert het nationale boekhoudkundige plan voor bosbouw en de technische correcties, en beoordeelt in welke mate de voorgestelde nieuwe of gecorrigeerde referentieniveaus voor bossen volgens de in de leden 3 en 4 en in artikel 5, lid 1, vastgestelde beginselen en voorschriften zijn bepaald. Voor zover nodig om naleving van de in de leden 3 en 4 en in artikel 5, lid 1, vastgestelde beginselen en voorschriften te verzekeren, kan de Commissie de voorgestelde nieuwe of gecorrigeerde referentieniveaus voor bossen herberekenen.

5.    Een beoordelingsteam van deskundigen, dat is opgezet overeenkomstig Besluit C(2016)3301 van de Commissie en dat vertegenwoordigers van de Commissie en de lidstaten omvat , evalueert , in overleg met het Permanent Comité voor de bosbouw en de Groep voor de dialoog met het maatschappelijk middenveld voor bosbouw en kurk, het nationale boekhoudkundige plan voor bosbouw en de technische correcties, en beoordeelt in welke mate de door de lidstaten vastgestelde nieuwe of gecorrigeerde referentieniveaus voor bossen volgens de in de leden 3 en 4 van dit artikel en in artikel 5, lid 1, vastgestelde beginselen en voorschriften zijn bepaald. De Commissie kan de nieuwe of gecorrigeerde referentieniveaus voor bossen slechts herberekenen , indien niet is voldaan aan de in de leden 3 en 4 van dit artikel en in artikel 5, lid 1, vastgestelde beginselen en voorschriften. De Commissie stelt een syntheseverslag op en maakt dat openbaar.

Amendement 56

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 5 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De lidstaten verstrekken de Commissie alle gevraagde gegevens en informatie voor het uitvoeren van de in de eerste alinea bedoelde evaluatie en beoordeling.

Amendement 57

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 14 gedelegeerde handelingen vast om bijlage II te wijzigen in het licht van de krachtens lid 5 uitgevoerde evaluatie, teneinde de referentieniveaus voor bossen van de lidstaten bij te werken op basis van de nationale boekhoudkundige plannen voor bosbouw of de ingediende technische correcties, en eventuele herberekeningen die in het kader van de evaluatie zijn gemaakt. Tot de inwerkingtreding van de gedelegeerde handeling blijven de in bijlage II gespecificeerde referentieniveaus voor bossen van de lidstaat van toepassing voor de periode 2021-2025 en/of de periode 2026-2030.

6.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 14 gedelegeerde handelingen vast om bijlage II te wijzigen in het licht van de krachtens lid 5 van dit artikel door het beoordelingsteam van deskundigen uitgevoerde evaluatie en beoordeling , teneinde de referentieniveaus voor bossen van de lidstaten bij te werken op basis van de nationale boekhoudkundige plannen voor bosbouw of de ingediende technische correcties, en eventuele herberekeningen die in het kader van de evaluatie zijn gemaakt.

 

Tot de inwerkingtreding van de gedelegeerde handelingen blijven de in bijlage II gespecificeerde referentieniveaus voor bossen van de lidstaat van toepassing voor de periode 2021-2025 en/of de periode 2026-2030.

Amendement 58

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De Commissie stelt overeenkomstig artikel 14 gedelegeerde handelingen vast tot wijziging van deze verordening door de categorieën van geoogste houtproducten bij te werken met bijkomende producten die een koolstofvastleggingseffect hebben, op basis van de IPCC-richtsnoeren en met het oog op de milieu-integriteit, en door de in bijlage V gespecificeerde standaardhalfwaardetijden bij te werken ter aanpassing ervan aan de technische vooruitgang.

Amendement 59

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Aan het einde van de perioden 2021-2025 en 2026-2030 mogen de lidstaten uit hun boekhouding voor bebost land en beheerde bosgrond broeikasgasemissies die het gevolg zijn van natuurlijke verstoringen en die de gemiddelde door natuurlijke verstoringen in de periode 2001-2020 veroorzaakte emissies overstijgen, uitsluiten; hierbij wordt geen rekening gehouden met statistische uitschieters („het achtergrondniveau”) die overeenkomstig dit artikel en bijlage VI worden berekend.

1.   Aan het einde van de perioden 2021-2025 en 2026-2030 mogen de lidstaten uit hun boekhouding voor beheerde bosgrond broeikasgasemissies die het gevolg zijn van natuurlijke verstoringen en die de gemiddelde door natuurlijke verstoringen in de periode 2001-2020 veroorzaakte emissies overstijgen, uitsluiten; hierbij wordt geen rekening gehouden met statistische uitschieters („het achtergrondniveau”) die overeenkomstig dit artikel en bijlage VI worden berekend.

Amendement 60

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 bis.     Een beoordeling van de invloed van het flexibiliteitsmechanisme, zoals bepaald in dit artikel, wordt opgenomen in het in artikel 15 bedoelde verslag.

Amendement 61

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 12 bis

De Commissie brengt in 2027 en 2032 verslag uit over het cumulatief saldo van de emissies en verwijderingen van beheerde bosgrond in de Unie onder verwijzing naar de gemiddelde emissies en verwijderingen in de periode 1990-2009. Indien het cumulatief saldo negatief is, komt de Commissie met een voorstel om de respectieve hoeveelheid emissieruimte van de lidstaten uit hoofde van Verordening (EU) …/… van het Europees Parlement en de Raad  (1bis) te compenseren en te verwijderen.

Amendement 62

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De in de artikelen 3, 5, 8, 10 en 13 bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [de datum van inwerkingtreding].

2.   De in de artikelen 3, 5, 8, 9, 10 en 13 bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [de datum van inwerkingtreding].

Amendement 63

Voorstel voor een verordening

Artikel 15 — alinea - 1 (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Binnen zes maanden na de faciliterende dialoog in het kader van het UNFCCC in 2018 publiceert de Commissie een mededeling met daarin een evaluatie van de mate waarin de wetgevingshandelingen van de Unie inzake klimaat en energie aansluiten bij de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs.

Amendement 64

Voorstel voor een verordening

Artikel 15 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De Commissie brengt uiterlijk 28 februari 2024 en daarna om de vijf jaar aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de werking van deze verordening, haar bijdrage aan de overkoepelende EU-doelstelling voor de reductie van broeikasgasemissies tegen 2030 en haar bijdrage aan de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs , en kan passende voorstellen indienen .

De Commissie brengt uiterlijk 28 februari 2024 en daarna om de vijf jaar aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de werking van deze verordening, haar bijdrage aan de overkoepelende doelstelling van de EU voor broeikasgasreductie tegen 2030 en haar bijdrage aan de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs. Indien nodig worden er wetgevingsvoorstellen bij de verslagen gevoegd.


(1)  De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A8-0262/2017).

(10)  http://www4.unfccc .int/submissions/indc/Submission%20Pages/submissions.aspx

(10)  http://www4.unfccc. int/ndcregistry/pages/Party.aspx?party=EUU

(11)  Besluit nr. 529/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 inzake boekhoudregels met betrekking tot broeikasgasemissies en -verwijderingen als gevolg van activiteiten met betrekking tot landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw en inzake informatie betreffende acties met betrekking tot deze activiteiten (PB L 165 van 18.6.2013, blz. 80).

(11)  Besluit nr. 529/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 inzake boekhoudregels met betrekking tot broeikasgasemissies en -verwijderingen als gevolg van activiteiten met betrekking tot landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw en inzake informatie betreffende acties met betrekking tot deze activiteiten (PB L 165 van 18.6.2013, blz. 80).

(1bis)   Verordening (EU) …/… van het Europees Parlement en de Raad van … betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 voor een veerkrachtige energie-unie en om aan de verbintenissen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering (PB L … van …, blz. …).


20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/237


P8_TA(2017)0340

Uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 september 2017 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1030/2002 betreffende de invoering van een uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen (COM(2016)0434 — C8-0247/2016 — 2016/0198(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2018/C 337/37)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2016)0434),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 79, lid 2, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0247/2016),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 15 juni 2017 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0065/2017),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

P8_TC1-COD(2016)0198

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 13 september 2017 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2017/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1030/2002 betreffende de invoering van een uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2017/1954.)


20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/238


P8_TA(2017)0343

Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3: begrotingsmiddelen voor het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief; personeelsformaties van ACER en SESAR2

Resolutie van het Europees Parlement van 13 september 2017 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2017 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2017 om de begrotingsmiddelen voor het Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief te verhogen en de jongerenwerkloosheid in de Europese Unie verder terug te dringen, alsmede om de personeelsformaties van het gedecentraliseerde agentschap ACER en de gemeenschappelijke onderneming SESAR2 te actualiseren (11812/2017 — C8-0303/2017 — 2017/2078(BUD))

(2018/C 337/38)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (1), met name artikel 41,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2017, definitief vastgesteld op 1 december 2016 (2),

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (3) (MFK-verordening),

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (4),

gezien het speciaal verslag nr. 5/2017 van de Europese Rekenkamer getiteld „Jeugdwerkloosheid — hebben het EU-beleid een verschil heeft gemaakt? Een evaluatie van de jongerengarantie en het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief”,

gezien Besluit 2014/335/EU, Euratom van de Raad van 26 mei 2014 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie (5),

gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2017, goedgekeurd door de Commissie op 30 mei 2017 (COM(2017)0288),

gezien het standpunt inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2017, vastgesteld door de Raad en toegezonden aan het Europees Parlement op 4 september 2017 (11812/2017 — C8-0303/2017),

gezien de artikelen 88 en 91 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A8-0282/2017),

A.

overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2017 betrekking heeft op de voorziening in 500 miljoen EUR aan aanvullende vastleggingskredieten voor het Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief (Youth Employment Initiative — YEI), zoals het Europees Parlement en de Raad in hun akkoord over de begroting 2017 zijn overeengekomen, en een aanpassing van de personeelsformatie van het gedecentraliseerd agentschap ACER en de gemeenschappelijke onderneming Sesar2, zonder de totale begroting of het totaal aantal ambten te veranderen;

B.

overwegende dat de Raad en het Europees Parlement de Commissie hebben verzocht in 2017 een gewijzigde begroting in te dienen om te voorzien in 500 miljoen EUR voor het (YEI in 2017, gefinancierd uit de overkoepelende marge voor vastleggingen zodra de technische aanpassing overeenkomstig artikel 6 van de MFK-verordening is verricht;

C.

overwegende dat, na de verrichting van de technische aanpassing, de Commissie vervolgens voorstelt de begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2017 te wijzigen en artikel 04 02 64 „Jeugdwerkgelegenheidsinitiatief” te verhogen;

D.

overwegende dat, in de context van de tussentijdse herziening van het meerjarig financieel kader (MFK), het Europees Parlement en de Raad overeenstemming hebben bereikt over een verhoging van 1,2 miljard EUR voor het YEI voor de jaren 2017-2020 en het Europees Parlement in zijn verklaring in verband met de tussentijdse herziening van het MFK heeft onderstreept dat die limiet van politieke aard is en geen juridische gevolgen heeft;

E.

overwegende dat in het kader van de tussentijdse herziening van het MFK, de Commissie er in haar verklaring tevens op heeft gewezen dat moet worden overwogen om de financiering van het YEI met meer dan het afgesproken bedrag van 1,2 miljard EUR te verhogen door gebruik te maken van beschikbare marges binnen de overkoepelende marge voor vastleggingen overeenkomstig artikel 14 van de MFK-verordening;

F.

overwegende dat de voorgeschreven herclassificatieprocedure 2017 voor zowel het gedecentraliseerde agentschap ACER als de gemeenschappelijke onderneming Sesar2 nodig is;

1.

benadrukt de dringende behoefte om zo spoedig mogelijk de financiële steun van de Unie te verhogen ten behoeve van de bestrijding van de jeugdwerkloosheid door middel van aanvullende financiering van het YEI;

2.

betreurt de vertraging bij de wijziging van de begroting van de Unie voor 2017 ter verhoging van de bedragen voor het YEI zoals overeengekomen tijdens de begrotingsprocedure 2017, als gevolg van het blokkeren en de late goedkeuring door de Raad van de tussentijdse herziening van het MFK;

3.

neemt kennis van het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2017, zoals ingediend door de Commissie;

4.

verzoekt de Commissie en lidstaten te zorgen voor de snelle herprogrammering van de desbetreffende operationele programma's teneinde te waarborgen dat het totale bedrag van 500 miljoen EUR voor het YEI volledig en doeltreffend wordt vastgelegd voor het einde van 2017;

5.

neemt nota van de wijzigingen in de personeelsformaties van het gedecentraliseerde agentschap ACER en de gemeenschappelijke onderneming Sesar2; merkt op dat deze wijzigingen het totaal aantal ambten niet veranderen en kunnen worden gefinancierd binnen de begrotingen voor dit jaar van deze organen; gaat ermee akkoord dat de herclassificatie van het AD15-ambt voor de gemeenschappelijke onderneming Sesar2 ad personam gebeurt en samen met het mandaat van de huidige uitvoerend directeur afloopt;

6.

keurt het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2017 goed;

7.

verzoekt zijn Voorzitter te constateren dat de gewijzigde begroting nr. 3/2017 definitief is vastgesteld en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

8.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de Rekenkamer en de nationale parlementen.

(1)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(2)  PB L 51 van 28.2.2017.

(3)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884.

(4)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(5)  PB L 168 van 7.6.2014, blz. 105.


Donderdag 14 september 2017

20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/240


P8_TA(2017)0347

Toegankelijkheidseisen voor producten en diensten ***I

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 14 september 2017 op het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de toegankelijkheidseisen voor producten en diensten (COM(2015)0615 — C8-0387/2015 — 2015/0278(COD)) (1)

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2018/C 337/39)

Amendement 1

Voorstel voor een richtlijn

Visum 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name artikel 26,

Amendement 2

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(1)

Deze richtlijn is bedoeld om bij te dragen aan de goede werking van de interne markt door wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten onderling aan te passen door het wegnemen van belemmeringen voor het vrije verkeer van bepaalde toegankelijke producten en diensten. Hierdoor zal de beschikbaarheid van toegankelijke producten en diensten op de interne markt toenemen.

(1)

Deze richtlijn is bedoeld om bij te dragen aan de goede werking van de interne markt door wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten onderling aan te passen en door het wegnemen van belemmeringen voor het vrije verkeer van bepaalde toegankelijke producten en diensten. Hierdoor zal de beschikbaarheid , de toegankelijkheid en het praktische nut van informatie over toegankelijke producten en diensten op de interne markt toenemen.

Amendement 3

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(2)

Er is veel vraag naar toegankelijke producten en diensten, en door de vergrijzing van de bevolking van de Europese Unie zal het aantal burgers met een handicap en/of functionele beperking aanzienlijk toenemen. Een omgeving waar producten en diensten beter toegankelijk zijn, zorgt voor een meer inclusieve samenleving en maakt het voor mensen gemakkelijker om zelfstandig te blijven leven.

(2)

Er is veel vraag naar toegankelijke producten en diensten, en door de vergrijzing van de bevolking van de Unie zal het aantal personen met een functionele beperking , waaronder personen met een handicap in overeenstemming met artikel 1 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (het „Verdrag”), aanzienlijk toenemen. Een omgeving waar producten en diensten beter toegankelijk zijn, zorgt voor een meer inclusieve samenleving en is noodzakelijk om mensen in staat te stellen om zelfstandig te blijven leven.

Amendement 4

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(2 bis)

Bij het ontwikkelen van producten, gereedschappen, toestellen en diensten dient rekening te worden gehouden met universele toegankelijkheid, ontwerpen voor iedereen en genderperspectieven, opdat zij algemeen gebruikt zouden kunnen worden door personen met een handicap.

Amendement 5

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(3)

De verschillen tussen door de lidstaten vastgestelde wetten en bestuursrechtelijke bepalingen met betrekking tot de toegankelijkheid van producten en diensten voor personen met een beperking, waaronder personen met een handicap, leiden tot belemmeringen in het vrije verkeer van dergelijke producten en diensten en verstoren de daadwerkelijke mededinging in de interne markt. Marktdeelnemers, met name kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's), ondervinden in het bijzonder hinder van deze belemmeringen.

(3)

De verschillen tussen door de lidstaten vastgestelde wetten en bestuursrechtelijke bepalingen met betrekking tot de toegankelijkheid van bepaalde producten en diensten voor personen met een beperking, waaronder personen met een handicap, leiden tot belemmeringen in het vrije verkeer daarvan en verstoren de daadwerkelijke mededinging in de interne markt. Voor andere producten zullen de verschillen wellicht toenemen door de inwerkingtreding van het Verdrag. Marktdeelnemers, met name kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's), ondervinden in het bijzonder hinder van deze belemmeringen.

Amendement 6

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(5)

Door de beperkte concurrentie tussen leveranciers krijgen de gebruikers van toegankelijke producten en diensten te maken met hoge prijzen. De uitwisseling van ervaringen op nationaal en internationaal niveau tussen marktdeelnemers die inspelen op maatschappelijke en technologische ontwikkelingen kan voordelen opleveren, maar die worden beperkt door de versnippering tussen nationale regelingen.

(5)

Door de beperkte concurrentie tussen leveranciers krijgen de gebruikers van toegankelijke producten , en in het bijzonder van hulptechnologieën, en diensten te maken met hoge prijzen. De uitwisseling van ervaringen op nationaal en internationaal niveau tussen marktdeelnemers die inspelen op maatschappelijke en technologische ontwikkelingen kan voordelen opleveren, maar die worden beperkt door de versnippering tussen nationale regelingen.

Amendement 7

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(6)

Voor een goede werking van de interne markt is het daarom noodzakelijk de nationale maatregelen op het niveau van de Unie op elkaar af te stemmen om een einde te maken aan de versnippering van de markt voor toegankelijke producten en diensten, schaalvoordelen mogelijk te maken, de grensoverschrijdende handel en mobiliteit te vergemakkelijken en de marktdeelnemers te helpen hun beschikbare middelen aan te wenden voor innovatie in plaats van voor de naleving van de versnipperde wettelijke voorschriften in de Unie .

(6)

Voor een goede werking van de interne markt is het daarom noodzakelijk de nationale maatregelen op het niveau van de Unie op elkaar af te stemmen om een einde te maken aan de versnippering van de markt voor toegankelijke producten en diensten, schaalvoordelen mogelijk te maken, de grensoverschrijdende handel , het vrije verkeer van goederen en diensten, en het vrije verkeer van personen, waaronder personen met een handicap, te vergemakkelijken en de marktdeelnemers te helpen hun beschikbare middelen aan te wenden voor innovatie in plaats van voor het betalen van de kosten die ontstaan door de versnipperde wetgeving .

Amendement 8

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 8 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(8 bis)

In artikel 10 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) staat dat de Unie bij de bepaling en de uitvoering van haar beleid en optreden streeft naar bestrijding van discriminatie op grond van handicap. Op grond van artikel 19 van het VWEU beschikt de Unie over de bevoegdheid om wetgeving vast te stellen voor de bestrijding van die discriminatie.

Amendement 9

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(9)

Deze richtlijn is in overeenstemming met de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden erkend. Deze richtlijn streeft met name naar de volledige eerbiediging van het recht van personen met een handicap om te profiteren van maatregelen die bedoeld zijn om hun zelfstandigheid, hun maatschappelijke en beroepsintegratie en hun deelname aan het gemeenschapsleven te waarborgen, en naar bevordering van de toepassing van artikel 26 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

(9)

Deze richtlijn is in overeenstemming met de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden erkend. Deze richtlijn streeft met name naar de volledige eerbiediging van het recht van personen met een handicap en ouderen om te profiteren van maatregelen die bedoeld zijn om hun zelfstandigheid, hun maatschappelijke en beroepsintegratie en hun deelname aan het gemeenschapsleven te waarborgen, en naar bevordering van de toepassing van de artikelen 21, 25 en 26 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Amendement 250

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 9 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(9 bis)

Een betere toegankelijkheid van producten en diensten zal niet alleen de levenskwaliteit van personen met een handicap verbeteren, maar ook die van personen met een andere permanente of tijdelijke functionele beperking, zoals ouderen, zwangere vrouwen en personen die met bagage reizen. Daarom is het van essentieel belang dat deze richtlijn betrekking heeft op zowel personen met een handicap als personen met tijdelijke of permanente functionele beperkingen, teneinde te zorgen voor werkelijke voordelen en een onafhankelijk bestaan voor een groter deel van de samenleving.

Amendement 11

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 9 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(9 ter)

In de Unie zijn er meer vrouwen met een handicap dan mannen. Vrouwen met een handicap worden bij de daadwerkelijke uitoefening van hun grondrechten en fundamentele vrijheden geconfronteerd met meervoudige discriminatie en aanzienlijke belemmeringen. Het gaat hierbij om lichamelijk, emotioneel, seksueel, economisch en institutioneel geweld. Daarnaast is er sprake van discriminatie bij de toegang tot onderwijs en de arbeidsmarkt, hetgeen tot een sociaal isolement en psychologische trauma's kan leiden. Vrouwen worden ook onevenredig zwaar getroffen door handicaps, aangezien zij vaker instaan voor de zorg van gezinsleden met een handicap, en zij worden vaker het slachtoffer van discriminatie door associatie dan mannen. Dit betekent dat maatregelen nodig zijn om gelijke behandeling te waarborgen, en dat positieve maatregelen en beleid voor vrouwen met een handicap en moeders met kinderen met een handicap een fundamenteel mensenrecht zijn en een morele verplichting.

Amendement 12

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(10)

Het algemene doel van de „strategie voor de digitale eengemaakte markt” is het realiseren van duurzame economische en sociale voordelen op basis van een connectieve digitale eengemaakte markt. Consumenten in de Unie kunnen nog steeds niet optimaal profiteren van de prijsvoordelen en keuzemogelijkheden die de eengemaakte markt kan bieden, omdat grensoverschrijdende onlinetransacties nog zeer beperkt zijn. Ook de versnippering van de markt beperkt de vraag naar grensoverschrijdende elektronische handelstransacties. Tevens is er een gecoördineerde aanpak nodig om ervoor te zorgen dat nieuwe elektronische inhoud ook volledig toegankelijk is voor personen met een handicap. Daarom is het nodig de toegankelijkheidseisen in de hele digitale eengemaakte markt te harmoniseren en ervoor te zorgen dat alle burgers van de Unie, ongeacht hun vermogens, de voordelen ervan kunnen genieten.

(10)

Het algemene doel van de „strategie voor de digitale eengemaakte markt” is het realiseren van duurzame economische en sociale voordelen op basis van een connectieve digitale eengemaakte markt , zodat de handel wordt bevorderd en de werkgelegenheid binnen de Unie wordt versterkt . Consumenten in de Unie kunnen nog steeds niet optimaal profiteren van de prijsvoordelen en keuzemogelijkheden die de eengemaakte markt kan bieden, omdat grensoverschrijdende onlinetransacties nog zeer beperkt zijn. Ook de versnippering van de markt beperkt de vraag naar grensoverschrijdende elektronische handelstransacties. Tevens is er een gecoördineerde aanpak nodig om ervoor te zorgen dat nieuwe elektronische inhoud ook volledig toegankelijk is voor personen met een handicap. Daarom is het nodig de toegankelijkheidseisen in de hele digitale eengemaakte markt te harmoniseren en ervoor te zorgen dat alle burgers van de Unie, ongeacht hun vermogens, de voordelen ervan kunnen genieten.

Amendement 13

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 12 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(12 bis)

In artikel 4 van het Verdrag worden de staten/partijen opgeroepen zich in te spannen voor onderzoek naar en de ontwikkeling van nieuwe technologieën, met inbegrip van informatie- en communicatietechnologieën, mobiliteitshulpmiddelen, instrumenten en ondersteunende technologieën, die geschikt zijn voor personen met een handicap, alsmede tot het bevorderen van de beschikbaarheid en het gebruik daarvan. In het Verdrag wordt er tevens op aangedrongen voorrang te geven aan technologieën die betaalbaar zijn.

Amendement 232

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 12 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(12 ter)

In de spoorwegsector verwijzen Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad  (1 bis) en Verordening (EU) nr. 1300/2014 van de Commissie  (1 ter) (PRM TSI) expliciet naar de toegankelijkheidseisen die in artikel 9 van het verdrag zijn opgenomen en leggen zij deze ten uitvoer. Dienovereenkomstig wordt de toegankelijkheid voor personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit in de spoorwegsector door deze instrumenten geregeld. Om consistentie te garanderen tussen Richtlijn (EU) 2016/797 en Verordening (EU) nr. 1300/2014 van de Commissie enerzijds en deze richtlijn anderzijds, moet bij eventuele toekomstige herzieningen van de PRM TSI ook rekening worden gehouden met de toegankelijkheidseisen die voortvloeien uit de Europese toegankelijkheidswet.

Amendement 233

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 13

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(13)

De inwerkingtreding van het VN-verdrag binnen de rechtsorde van de lidstaten maakt het noodzakelijk aanvullende nationale bepalingen over de toegankelijkheid van producten en diensten vast te stellen, hetgeen zonder optreden van de Unie zou leiden tot nog grotere verschillen tussen de nationale bepalingen.

(13)

De inwerkingtreding van het VN-verdrag binnen de rechtsorde van de lidstaten maakt het noodzakelijk aanvullende nationale bepalingen over de toegankelijkheid van producten en diensten en over de gebouwde omgeving in verband met de levering van goederen en diensten vast te stellen, hetgeen zonder optreden van de Unie zou leiden tot nog grotere verschillen tussen de nationale bepalingen.

Amendement 14

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 13 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(13 bis)

Afgezien van de eisen in deze richtlijn moeten ook de tenuitvoerlegging en handhaving worden bevorderd van de wetgeving van de Unie inzake de rechten van passagiers die per luchtvervoer, per bus, per spoor en over water reizen. Hierbij moet de nadruk liggen bij intermodale aspecten om zo een onbelemmerde toegankelijkheid te bevorderen, met inbegrip van aspecten zoals infrastructuur en transportvoertuigen.

Amendement 15

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 13 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(13 ter)

De Commissie dient de stedelijke autoriteiten aan te moedigen de onbelemmerde toegankelijkheid van stadsvervoersdiensten op te nemen in hun duurzame stedelijke mobiliteitsplanning, en regelmatig lijsten te publiceren van optimale praktijken inzake de onbelemmerde toegankelijkheid van stedelijk openbaar vervoer en mobiliteit.

Amendement 16

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 15

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(15)

De Europese strategie inzake handicaps 2010-2020 — Een hernieuwd engagement voor een onbelemmerd Europa omvat toegankelijkheid (33), in overeenstemming met het VN-verdrag , als een van de acht actieterreinen en is erop gericht de toegankelijkheid van producten en diensten te waarborgen.

(15)

De mededeling van de Commissie van 15 november 2010„ Europese strategie inzake handicaps 2010-2020 — Een hernieuwd engagement voor een onbelemmerd Europa” omvat — in overeenstemming met het Verdrag  — toegankelijkheid , een fundamentele voorwaarde voor participatie in de samenleving, als een van de acht actieterreinen en is erop gericht de toegankelijkheid van producten en diensten te waarborgen.

Amendement 17

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 16

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(16)

De producten en diensten die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, zijn geselecteerd op basis van een screening, uitgevoerd tijdens de opstelling van de effectbeoordeling waarmee werd vastgesteld voor welke relevante producten en diensten voor personen met een functionele beperking (waaronder personen met een handicap en ouderen) lidstaten uiteenlopende nationale toegankelijkheidseisen hebben vastgesteld of naar verwachting nog zullen vaststellen.

(16)

De producten en diensten die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, zijn geselecteerd op basis van een screening, uitgevoerd tijdens de opstelling van de effectbeoordeling waarmee werd vastgesteld voor welke relevante producten en diensten voor personen met een handicap lidstaten uiteenlopende nationale toegankelijkheidseisen hebben vastgesteld of naar verwachting nog zullen vaststellen.

Amendement 227

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 16 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(16 bis)

Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad  (1 bis) voorziet in een aantal verplichtingen voor aanbieders van audiovisuele mediadiensten. Het is daarom wenselijker om de toegankelijkheidseisen in die richtlijn op te nemen.

Wat websites en mobiele apparaten betreft, heeft Richtlijn 2010/13/EU echter alleen betrekking op audiovisuele media-inhoud. Daarom is het wenselijk de architectuur van websites en mobiele diensten evenals alle inhoud die niet onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2010/13/EU vallen ook in deze richtlijn op te nemen.

Deze richtlijn zou betrekking moeten hebben op toegankelijkheidseisen voor telefoniedienstenapparatuur en websites. Ook zou deze richtlijn betrekking moeten hebben op toegankelijkheidseisen voor telefoniediensten tenzij deze opgenomen zijn in een andere rechtshandeling van de Unie die ten minste hetzelfde beschermingsniveau als deze richtlijn biedt. In het laatste geval zou de desbetreffende rechtshandeling van de Unie voorrang moeten krijgen boven deze richtlijn.

Amendement 19

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 17

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(17)

Alle producten en diensten moeten voldoen aan de in artikel 3 vermelde en in bijlage I opgenomen toegankelijkheidseisen om toegankelijk te zijn voor personen met een handicap en ouderen . De toegankelijkheidsverplichtingen op het gebied van elektronische handel zijn ook van toepassing op de onlineverkoop van diensten die vallen onder artikel 1, lid 2, onder a) tot en met e), van deze richtlijn.

(17)

Alle producten en diensten die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen en na de toepassingsdatum van deze richtlijn in de handel zijn gebracht, moeten voldoen aan de in artikel 3 vermelde en in bijlage I opgenomen toegankelijkheidseisen om toegankelijk te zijn voor personen met een handicap. De toegankelijkheidsverplichtingen op het gebied van elektronische handel zijn ook van toepassing op de onlineverkoop van diensten die vallen onder artikel 1, lid 2, a) tot en met e), van deze richtlijn.

Amendement 20

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 17 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(17 bis)

Ook indien een dienst of een onderdeel van een dienst wordt uitbesteed aan een derde partij mag dit geen afbreuk doen aan de toegankelijkheid ervan en dienen de dienstverleners zich te houden aan de verplichtingen van deze richtlijn. Dienstverleners zorgen er daarnaast voor dat hun personeelsleden naar behoren en continu worden opgeleid, zodat zij de nodige kennis van zaken hebben met betrekking tot het gebruik van toegankelijke producten en diensten. De desbetreffende opleiding strekt zich onder meer uit tot informatieverschaffing, advies en reclame.

Amendement 21

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 18

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(18)

De toegankelijkheidseisen moeten op zo'n manier worden ingevoerd dat ze een zo klein mogelijke belasting voor de marktdeelnemers en de lidstaten opleveren, met name door alleen producten en diensten in het toepassingsgebied op te nemen die grondig zijn geselecteerd.

(18)

Enerzijds moeten de toegankelijkheidseisen op de meest doeltreffende manier en op zodanige wijze worden ingevoerd dat ze een zo klein mogelijke belasting voor de marktdeelnemers en de lidstaten opleveren, met name door alleen producten en diensten in het toepassingsgebied op te nemen die grondig zijn geselecteerd en die na de toepassingsdatum van deze richtlijn in de handel zijn gebracht . Anderzijds moet het voor marktdeelnemers mogelijk worden gemaakt de in deze richtlijn vastgestelde toegankelijkheidseisen op efficiënte wijze om te zetten, door met name rekening te houden met de levensduur van zelfbedieningsterminals, kaartautomaten en incheckautomaten. Daarnaast moet ook de bijzondere positie van kmo's op de interne markt in acht worden genomen. Bovendien moeten micro-ondernemingen, gezien hun omvang, middelen en aard, niet verplicht zijn te voldoen aan de bij deze richtlijn vastgestelde toegankelijkheidseisen of gebruik te maken van de procedure van artikel 12 om van de verplichtingen van deze richtlijn te worden vrijgesteld.

Amendement 22

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 20 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(20 bis)

Met het oog op een betere werking van de interne markt moeten nationale autoriteiten gebruik maken van de toegankelijkheidseisen van deze richtlijn wanneer ze de in deze richtlijn vermelde bepalingen die verband houden met toegankelijkheid in wetgevingshandelingen van de Unie toepassen. Deze richtlijn mag echter geen wijzigingen aanbrengen in de verplichte of vrijwillige aard van de bepalingen in die andere wetgevingshandelingen van de Unie. Deze richtlijn moet er derhalve voor zorgen dat, wanneer toegankelijkheidseisen worden gebruikt in overeenstemming met die andere wetgevingshandelingen, die toegankelijkheidseisen overal in de Unie hetzelfde zijn.

Amendement 23

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 21

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(21)

In het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad (34) zijn toegankelijkheidseisen opgenomen voor een specifieke groep van websites van overheidsinstanties. Daarnaast wordt erin voorgesteld de basis te leggen voor een methodiek voor het toezicht op en de verslaglegging over de mate waarin de betrokken websites aan de vereisten van die richtlijn voldoen. Zowel de toegankelijkheidseisen als de methodiek voor toezicht en verslaglegging in die richtlijn moeten van toepassing zijn op de websites van overheidsinstanties. Met name om ervoor te zorgen dat de betrokken autoriteiten, onafhankelijk van het soort gereglementeerde website, dezelfde toegankelijkheidseisen toepassen, moeten de in deze richtlijn vastgestelde toegankelijkheidseisen worden afgestemd op die van het voorstel voor een richtlijn inzake de toegankelijkheid van de websites van overheidsinstanties . Als overheidswebsites activiteiten op het gebied van elektronische handel aanbieden die niet onder die richtlijn vallen, vallen deze onder het toepassingsgebied van dit voorstel , om te waarborgen dat de onlineverkoop van producten en diensten, ongeacht of die publiek of particulier van aard is, toegankelijk is voor personen met een handicap en ouderen .

(21)

Richtlijn (EU) 2016/2102 van het Europees Parlement en de Raad (34) bevat toegankelijkheidseisen voor websites en mobiele applicaties van overheidsinstanties. Die richtlijn bevat echter een specifieke lijst van uitzonderingen omdat het volledig toegankelijk maken van bepaalde inhoud van websites en mobiele applicaties en bepaalde soorten websites en mobiele applicaties een onevenredige last met zich meebrengt. Daarnaast legt die richtlijn de basis voor een methodiek voor het toezicht op en de verslaglegging over de mate waarin de betrokken websites en mobiele applicaties aan de vereisten van die richtlijn voldoen. Zowel de toegankelijkheidseisen als de methodiek voor toezicht en verslaglegging in die richtlijn moeten van toepassing zijn op de websites en mobiele applicaties van overheidsinstanties. Met name om ervoor te zorgen dat de betrokken autoriteiten, onafhankelijk van het soort gereglementeerde website of mobiele applicatie , dezelfde toegankelijkheidseisen toepassen, moeten de in deze richtlijn vastgestelde toegankelijkheidseisen worden afgestemd op die van Richtlijn (EU) 2016/2102 . Als websites en mobiele applicaties van overheidsinstanties activiteiten op het gebied van elektronische handel aanbieden die niet onder die richtlijn vallen, vallen deze onder het toepassingsgebied van deze richtlijn , om te waarborgen dat de onlineverkoop van producten en diensten, ongeacht of die publiek of particulier van aard is, toegankelijk is voor personen met een handicap.

Amendement 24

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 22 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(22 bis)

Bepaalde onderdelen van de toegankelijkheidseisen die bij deze richtlijn zijn vastgesteld, met name die welke zijn opgenomen in bijlage I betreffende de informatieverstrekking, vallen reeds onder bestaande wetgevingshandelingen van de Unie op het gebied van vervoer. Deze wetgevingshandelingen omvatten Verordening (EG) nr. 1371/2007 van het Europees Parlement en de Raad  (1 bis) en Verordening (EU) nr. 1300/2014 van de Commissie  (1ter) en Verordening (EU) nr. 454/2011 van de Commissie  (1quater) voor het spoorvervoer; Verordening (EU) nr. 181/2011 van het Europees Parlement en de Raad  (1quinquies) voor het autobus- en touringcarvervoer; en Verordening (EU) nr. 1177/2010 van het Europees Parlement en de Raad  (1sexies) voor het vervoer over zee en via de binnenwateren. Teneinde te zorgen voor samenhang in de regelgeving en de voorspelbaarheid te vergroten voor de marktdeelnemers die onder deze wetgevingshandelingen vallen, moeten de desbetreffende eisen uit hoofde van deze richtlijn worden geacht te zijn nageleefd indien de desbetreffende delen van die wetgevingshandelingen zijn nageleefd. Indien de toegankelijkheidseisen echter niet binnen het toepassingsgebied van die wetgevingshandelingen vallen, bijvoorbeeld de eis om websites van luchtvaartmaatschappijen toegankelijk te maken, is deze richtlijn van toepassing.

Amendement 25

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 22 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(22b)

Deze richtlijn moet een aanvulling vormen op de bestaande sectorale wetgeving van de Unie door aspecten te omvatten die nog niet onder die wetgeving vallen.

Amendement 26

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 22 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(22 quater)

De vaststelling van het toepassingsgebied van deze richtlijn ten aanzien van diensten voor personenvervoer met vliegtuig, bus, trein en over water moet uitgaan van de bestaande sectorale wetgeving inzake de rechten van reizigers. Wanneer deze richtlijn niet van toepassing is op bepaalde vervoersdiensten moeten de lidstaten in staat zijn de dienstverleners ertoe aan te sporen de desbetreffende, in deze richtlijn vastgestelde toegankelijkheidseisen toe te passen.

Amendementen 223 en 228

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 23

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(23)

In sommige situaties zouden gemeenschappelijke toegankelijkheidseisen voor de gebouwde omgeving bevorderlijk kunnen zijn voor het vrije verkeer van de betrokken diensten en van personen met een handicap . Daarom biedt deze richtlijn de lidstaten de mogelijkheid tot het opnemen van de gebouwde omgeving die wordt gebruikt bij het verlenen van de diensten die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, om te waarborgen dat deze voldoet aan de toegankelijkheidseisen in bijlage X .

(23)

In sommige situaties is de toegankelijkheid van de gebouwde omgeving een noodzakelijke voorwaarde voor personen met een handicap om de betrokken diensten daadwerkelijk te kunnen gebruiken . Daarom moet deze richtlijn de lidstaten verplichten tot het opnemen van de gebouwde omgeving die wordt gebruikt bij het verlenen van de diensten die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, om te waarborgen dat deze voldoet aan de toegankelijkheidseisen in bijlage X. Die toegankelijkheidseisen moeten van toepassing zijn bij de bouw van nieuwe infrastructuur of bij ingrijpende renovaties.

Amendement 28

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 23 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(23 bis)

Het is niet noodzakelijk dat deze richtlijn de bestaande Uniewetgeving die voorziet in vrijwillige naleving van toegankelijkheidseisen wijzigt.

Amendement 29

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 24

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(24)

Er moet worden bepaald dat voor wetgevingshandelingen van de Unie waarbij een verplichting van toegankelijkheid zonder nadere eisen of specificaties wordt vastgesteld, het begrip toegankelijkheid op basis van de toegankelijkheidseisen van deze richtlijn wordt gedefinieerd. Dat is het geval voor Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad (35), Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad (36) en Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad (37), die vereisen dat in de technische specificaties en bij de technische of functionele eisen van de concessies, werken of diensten die binnen hun toepassingsgebied vallen, rekening wordt gehouden met criteria voor de toegankelijkheid voor personen met een handicap of de geschiktheid van het ontwerp voor alle gebruikers.

(24)

Er moet worden bepaald dat voor wetgevingshandelingen van de Unie waarbij een verplichting van toegankelijkheid zonder nadere eisen of specificaties wordt vastgesteld, het begrip toegankelijkheid op basis van de toegankelijkheidseisen van deze richtlijn wordt gedefinieerd. Tot die handelingen behoren Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad (35), Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad (36), en Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad (37), die vereisen dat in de technische specificaties en bij de technische of functionele eisen van de concessies, werken of diensten die binnen hun toepassingsgebied vallen, rekening wordt gehouden met criteria voor de toegankelijkheid voor personen met een handicap of de geschiktheid van het ontwerp voor alle gebruikers.

Amendement 30

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 24 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(24 bis)

De verplichting om de toegankelijkheid van de vervoersinfrastructuur op het trans-Europees vervoersnetwerk te garanderen, is vastgesteld in Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad  (1bis) . De in deze richtlijn vastgestelde toegankelijkheidseisen dienen ook van toepassing te zijn op bepaalde onderdelen van de vervoersinfrastructuur die door die verordening worden geregeld, voor zover er sprake is van producten en diensten die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen en voor zover de infrastructuur en gebouwde omgeving in verband met deze diensten bedoeld zijn voor gebruik door reizigers.

Amendement 31

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 24 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(24 ter)

Het is echter niet passend dat deze richtlijn wijzigingen aanbrengt in de verplichte of vrijwillige aard van de bepalingen in die andere wetgevingshandelingen van de Unie, waaronder artikel 67 van Richtlijn 2014/24/EU inzake gunningscriteria, die de aanbestedende dienst kan gebruiken voor de bepaling van de economisch meest voordelige inschrijving. Mogelijke sociale aspecten kunnen worden opgenomen indien deze geacht worden verband te houden met de aanbesteding in kwestie. Deze richtlijn moet er derhalve voor zorgen dat, wanneer toegankelijkheidseisen worden gebruikt in overeenstemming met die andere wetgevingshandelingen van de Unie, die toegankelijkheidseisen overal in de Unie hetzelfde zijn.

Amendement 32

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 25

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(25)

Toegankelijkheid moet worden bereikt door het wegnemen en voorkomen van belemmeringen, bij voorkeur via een benadering op basis van universeel ontwerp of „ontwerpen voor iedereen”. Toegankelijkheid mag het aanbrengen van redelijke aanpassingen niet uitsluiten als deze uit hoofde van nationale of EU-wetgeving vereist zijn.

(25)

Toegankelijkheid moet worden bereikt door het wegnemen en voorkomen van belemmeringen, bij voorkeur via een benadering op basis van universeel ontwerp of „ontwerpen voor iedereen”. Volgens het Verdrag betekent deze aanpak het „ontwerpen van producten, omgevingen, programma’s en diensten die door iedereen in de ruimst mogelijke zin gebruikt kunnen worden zonder dat aanpassing of een speciaal ontwerp nodig is”. In overeenstemming met het Verdrag sluit universeel ontwerp „het gebruik van hulpmiddelen voor specifieke groepen personen met een handicap niet uit wanneer dit nodig is”. Toegankelijkheid mag het aanbrengen van redelijke aanpassingen niet uitsluiten als deze uit hoofde van nationale of EU-wetgeving vereist zijn.

Amendement 33

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 25 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(25 bis)

Het feit dat een product of dienst binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn valt, betekent niet automatisch dat het binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 93/42/EEG van de Raad  (1bis) valt.

Amendement 34

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 25 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(25 ter)

Bij de identificatie en classificatie van de behoeften van personen met een handicap waaraan het product of de dienst bedoeld is tegemoet te komen, moet het begrip universeel ontwerp worden gezien in overeenstemming met algemene opmerking nr. 2 (2014) van het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap over artikel 9 van het Verdrag.

Amendement 35

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 27

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(27)

Aangezien deze richtlijn betrekking heeft op producten die reeds onder andere rechtshandelingen van de Unie vallen, moet de richtlijn worden gebaseerd op Besluit nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad (38), zodat de samenhang van de wetgeving van de Unie gewaarborgd wordt.

(27)

Aangezien deze richtlijn betrekking heeft op producten die reeds onder andere rechtshandelingen van de Unie vallen, moet de richtlijn worden gebaseerd op Besluit nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad (38), zodat de samenhang van de wetgeving van de Unie gewaarborgd wordt. Het is echter niet passend dat deze richtlijn bepalingen van dat besluit in verband met de veiligheid, zoals de bepalingen in verband met terugroepacties, omvat, aangezien een niet-toegankelijk product geen gevaarlijk product is.

Amendement 36

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 28

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(28)

Alle marktdeelnemers die een rol vervullen in de toeleverings- en distributieketen moeten waarborgen dat zij uitsluitend producten op de markt aanbieden die aan de toegankelijkheidseisen van deze richtlijn voldoen. Er moet worden gezorgd voor een duidelijke en evenredige verdeling van de verplichtingen overeenkomstig de rol van alle marktdeelnemers in de toeleverings- en distributieketen.

(28)

Alle marktdeelnemers die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen en die een rol vervullen in de toeleverings- en distributieketen moeten waarborgen dat zij uitsluitend producten op de markt aanbieden die aan de toegankelijkheidseisen van deze richtlijn voldoen. Er moet worden gezorgd voor een duidelijke en evenredige verdeling van de verplichtingen overeenkomstig de rol van alle marktdeelnemers in de toeleverings- en distributieketen.

Amendement 37

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 29

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(29)

Het is de verantwoordelijkheid van de marktdeelnemers om, vanuit hun respectieve rol in de toeleveringsketen, ervoor te zorgen dat producten en diensten aan deze eisen voldoen, zodat toegankelijkheid krachtig wordt beschermd en eerlijke concurrentie op de markt van de Unie wordt gewaarborgd .

(29)

Het is de verantwoordelijkheid van de marktdeelnemers om, vanuit hun respectieve rol in de toeleveringsketen, ervoor te zorgen dat producten en diensten aan deze eisen voldoen, om te zorgen voor betere toegankelijkheid en eerlijke concurrentie op de markt van de Unie.

Amendement 38

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 30

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(30)

De fabrikant is op de hoogte van alle details van het ontwerp- en productieproces en verkeert als zodanig in de beste positie om de conformiteitsbeoordelingsprocedure volledig uit te voeren. De verplichting tot conformiteitsbeoordeling moet bij de fabrikant liggen.

(30)

De fabrikant is op de hoogte van alle details van het ontwerp- en productieproces en verkeert als zodanig in de beste positie om de conformiteitsbeoordeling volledig uit te voeren. De verantwoordelijkheid voor die conformiteitsbeoordeling moet evenwel niet alleen bij de fabrikant liggen. Een versterkte markttoezichtautoriteit zou een cruciale rol kunnen spelen in de beoordelingsprocedure.

Amendement 39

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 32

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(32)

De importeurs moeten waarborgen dat producten die vanuit derde landen in de Unie in de handel worden gebracht, aan de toegankelijkheidseisen van deze richtlijn voldoen, en met name dat de fabrikanten deze producten aan adequate conformiteitsbeoordelingsprocedures hebben onderworpen .

(32)

De importeurs moeten waarborgen dat producten die vanuit derde landen in de Unie in de handel worden gebracht, aan de toegankelijkheidseisen van deze richtlijn voldoen, door de bevoegde markttoezichtautoriteit alle noodzakelijke informatie te verstrekken met het oog op de toepassing van adequate conformiteitsbeoordelingsprocedures op deze producten.

Amendement 40

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 36

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(36)

Omwille van de evenredigheid moeten toegankelijkheidseisen uitsluitend van toepassing zijn voor zover zij voor de betrokken marktdeelnemer geen onevenredige last opleveren of een aanpassing van de producten en diensten vergen waardoor deze volgens de aangegeven criteria fundamenteel zouden worden gewijzigd.

(36)

Omwille van de evenredigheid moeten toegankelijkheidseisen de betrokken marktdeelnemer geen onevenredige last opleveren of een aanpassing van de producten en diensten vergen waardoor deze volgens de aangegeven criteria fundamenteel zouden worden gewijzigd. Er dienen echter controlemechanismen te worden ingevoerd om te verifiëren of uitzonderingen op de toepasselijkheid van toegankelijkheidseisen rechtmatig zijn.

Amendement 41

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 36 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(36 bis)

Bij de beoordeling van de vraag of naleving van de toegankelijkheidseisen voor de betrokken marktdeelnemers een onevenredige last opleveren, moet rekening worden gehouden met de omvang, de middelen en de aard van die marktdeelnemers en hun geraamde kosten en baten, afgezet tegen de geraamde baten voor personen met een handicap. Bij die kosten-batenanalyse moet onder andere rekening worden gehouden met de frequentie en de duur van het gebruik van het product of de dienst in kwestie, met inbegrip van het geraamde aantal personen met een handicap dat het product of de dienst in kwestie gebruikt, de levensduur van de infrastructuur en de producten die bij de levering van de dienst worden gebruikt, en de beschikbaarheid van kosteloze alternatieven, waaronder van de aanbieders van diensten voor het vervoer van personen. Bij de beoordeling van de vraag of naleving van de toegankelijkheidseisen een onevenredige last oplevert, mag alleen rekening worden gehouden met legitieme redenen. Het ontbreken van prioriteit, tijd of kennis mag niet als legitieme reden worden beschouwd.

Amendement 42

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 39

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(39)

Om de beoordeling van de mate van conformiteit met de toepasselijke eisen te vergemakkelijken, moet worden voorzien in een vermoeden van conformiteit voor producten en diensten die voldoen aan vrijwillige geharmoniseerde normen die overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad (39) zijn vastgesteld om die eisen in de vorm van gedetailleerde technische specificaties uit te drukken. De Commissie heeft de Europese normalisatieorganisaties al een aantal normalisatieverzoeken op het gebied van toegankelijkheid toegestuurd die relevant zouden zijn voor het opstellen van geharmoniseerde normen.

(39)

Om de beoordeling van de mate van conformiteit met de toepasselijke toegankelijkheidseisen te vergemakkelijken, moet worden voorzien in een vermoeden van conformiteit voor producten en diensten die voldoen aan vrijwillige geharmoniseerde normen die overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad (39) zijn vastgesteld om die eisen in de vorm van gedetailleerde technische specificaties uit te drukken. De Commissie heeft de Europese normalisatieorganisaties al een aantal normalisatieverzoeken op het gebied van toegankelijkheid toegestuurd die relevant zouden zijn voor het opstellen van geharmoniseerde normen.

Amendement 43

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 39 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(39 bis)

Verordening (EU) nr. 1025/2012 voorziet in een procedure voor formele bezwaren tegen geharmoniseerde normen die worden geacht niet aan de eisen van deze richtlijn te voldoen.

Amendement 44

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 40

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(40)

In gevallen waarin geharmoniseerde normen ontbreken en marktharmonisatie nodig is, moet de Commissie uitvoeringshandelingen kunnen vaststellen om voor de toegankelijkheidseisen van deze richtlijn gemeenschappelijke technische specificaties vast te stellen.

(40)

Europese normen moeten marktgedreven zijn, rekening houden met het algemeen belang, alsook met de beleidsdoelstellingen zoals vermeld in het verzoek van de Commissie aan één of meerdere Europese normalisatie-instellingen om geharmoniseerde normen op te stellen, en stoelen op consensus. Teruggrijpen op technische specificaties moet derhalve uitsluitend in het uiterste geval plaatsvinden. De Commissie moet technische specificaties kunnen vaststellen wanneer bijvoorbeeld het standaardisatieproces geblokkeerd is vanwege het ontbreken van consensus tussen de betrokken partijen, waardoor onnodige vertragingen optreden bij de vaststelling van een eis die zonder de vaststelling van een passende norm niet zou kunnen worden gehandhaafd, zoals interoperabiliteit. De Commissie moet voorzien in voldoende tijd tussen de vaststelling van een verzoek aan één of meerdere Europese normalisatie-instellingen om geharmoniseerde normen op te stellen en de vaststelling van een technische specificatie in verband met dezelfde toegankelijkheidseis. Het moet de Commissie niet zijn toegestaan een technische specificatie vast te stellen indien zij niet eerst heeft geprobeerd de toegankelijkheidseisen onder het Europees normalisatiesysteem onder te brengen. De Commissie moet de procedure voor de vaststelling van technische specificaties niet gebruiken om het Europees normalisatiesysteem te omzeilen.

Amendement 45

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 40 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(40 bis)

Om geharmoniseerde normen en technische specificaties voor de toegankelijkheidseisen voor producten en diensten zoals bedoeld in deze richtlijn zo doeltreffend mogelijk vast te stellen, moet de Commissie, waar mogelijk, Europese koepelorganisaties van personen met een handicap en alle andere relevante belanghebbenden betrekken bij het besluitvormingsproces.

Amendement 46

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 42 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(42 bis)

Bij het uitoefenen van markttoezicht op producten moeten de markttoezichtautoriteiten de beoordeling evalueren in samenwerking met personen met een handicap en de organisaties die hen vertegenwoordigen en hun belangen behartigen.

Amendement 47

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 44

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(44)

De CE-markering, waarmee de conformiteit van een product met de toegankelijkheidseisen van deze richtlijn wordt aangegeven, is de zichtbare uitkomst van het proces van conformiteitsbeoordeling in brede zin. Deze richtlijn moet de algemene beginselen voor de CE-markering volgen van Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad (40) tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten.

(44)

Deze richtlijn moet de algemene beginselen volgen van Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad (40) tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten. Als aanvulling op de conformiteitsverklaring brengt de fabrikant een vermelding aan op de verpakking om de consumenten op kostenefficiënte wijze in kennis te stellen van de toegankelijkheid van het product.

Amendement 48

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 45

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(45)

In overeenstemming met Verordening (EG) nr. 765/2008 verklaart de fabrikant door het aanbrengen van de CE-markering dat het product aan alle toepasselijke toegankelijkheidseisen voldoet en dat hij de volledige verantwoordelijkheid daarvoor op zich neemt .

(45)

Niet-conformiteit van een product met de in artikel 3 bedoelde toegankelijkheidseisen brengt als zodanig geen ernstig risico met zich mee in de zin van artikel 20 van Verordening (EG) nr. 765/2008.

Amendement 49

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 48

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(48)

Van de lidstaten wordt verwacht dat zij ervoor zorgen dat door de markttoezichtautoriteiten wordt gecontroleerd of de marktdeelnemers de in artikel 12, lid 3, bedoelde criteria in overeenstemming met hoofdstuk V naleven.

(48)

Van de lidstaten wordt verwacht dat zij ervoor zorgen dat door de markttoezichtautoriteiten wordt gecontroleerd of de marktdeelnemers de in artikel 12, lid 3, bedoelde criteria in overeenstemming met hoofdstuk V naleven en dat zij organisaties van personen met een handicap regelmatig raadplegen .

Amendement 50

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 48 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(48 bis)

Nationale gegevensbanken met alle relevante informatie over de mate van toegankelijkheid van de in deze richtlijn genoemde producten en diensten moeten het mogelijk maken dat personen met een handicap en hun organisaties meer worden betrokken bij het markttoezicht.

Amendement 51

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 49

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(49)

Van de lidstaten wordt verwacht dat zij ervoor zorgen dat de in artikel 22 vermelde bevoegde autoriteiten de Commissie ervan in kennis stellen wanneer zij gebruikmaken van de uitzonderingen zoals bedoeld in artikel 22 , lid 1, en daarbij de in lid 2 bedoelde beoordeling voegen in overeenstemming met hoofdstuk VI .

(49)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de bevoegde autoriteiten de Commissie ervan in kennis stellen wanneer zij gebruikmaken van de uitzonderingen zoals bedoeld in artikel 22. De initiële beoordeling door de bevoegde autoriteiten in kwestie moet op haar verzoek aan de Commissie worden verstrekt. Bij de beoordeling van de vraag of naleving van de toegankelijkheidseisen voor de bevoegde autoriteiten een onevenredige last oplevert, moet rekening worden gehouden met de omvang, de middelen en de aard van die bevoegde autoriteiten en met de geraamde kosten en baten van naleving, afgezet tegen de geraamde baten voor personen met een handicap. Bij die kosten-batenanalyse moet onder andere rekening worden gehouden met de frequentie en de duur van het gebruik van het product of de dienst in kwestie, met inbegrip van het geraamde aantal personen met een handicap dat het product of de dienst in kwestie gebruikt, de levensduur van de infrastructuur en de producten die bij de levering van de dienst worden gebruikt, en de beschikbaarheid van kosteloze alternatieven, waaronder van de aanbieders van diensten voor het vervoer van personen. Bij de beoordeling van de vraag of naleving van de toegankelijkheidseisen een onevenredige last oplevert, moet alleen rekening worden gehouden met legitieme redenen. Het ontbreken van prioriteit, tijd of kennis mag niet als legitieme reden worden beschouwd.

Amendement 52

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 50

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(50)

Er moet een vrijwaringsprocedure worden ingesteld die uitsluitend wordt toegepast wanneer lidstaten het niet eens zijn over de door een lidstaat genomen maatregelen om belanghebbende partijen te informeren over voorgenomen maatregelen tegen producten die niet voldoen aan de toegankelijkheidseisen van deze richtlijn. Deze procedure moet de markttoezichtautoriteiten in staat stellen om, in samenwerking met de betrokken marktdeelnemers, eerder tegen dergelijke producten op te treden.

(50)

Er moet een vrijwaringsprocedure worden ingesteld die uitsluitend wordt toegepast wanneer lidstaten het niet eens zijn over de door een lidstaat genomen maatregelen om belanghebbende partijen te informeren over voorgenomen maatregelen tegen producten die niet voldoen aan de toegankelijkheidseisen van deze richtlijn. Deze procedure moet de markttoezichtautoriteiten in staat stellen om, in samenwerking met belangenorganisaties van personen met een handicap en de betrokken marktdeelnemers, eerder tegen dergelijke producten op te treden.

Amendement 53

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 51 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(51 bis)

Teneinde te zorgen voor een correcte toepassing van het evenredigheidsbeginsel met betrekking tot de verplichtingen in verband met de identificatie van marktdeelnemers en de criteria die moeten worden gehanteerd bij het beantwoorden van de vraag of naleving van een verplichting van deze richtlijn een onevenredige last op zou leveren, dient aan de Commissie de bevoegdheid te worden verleend handelingen vast te stellen in overeenstemming met artikel 290 VWEU wanneer het gaat om de vaststelling van de periode waarin marktdeelnemers een marktdeelnemer moeten kunnen identificeren die hen een product heeft geleverd of aan wie zij een product hebben geleverd, en wanneer het gaat om de vaststelling van de richtsnoeren en het nader specificeren van de specifieke criteria waarmee voor alle producten en diensten zoals bedoeld in deze richtlijn rekening moet worden gehouden bij het beantwoorden van de vraag of de last onevenredig moet worden beschouwd, zonder die criteria te wijzigen. Die periode moet worden gespecificeerd in verhouding tot de levenscyclus van het product. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen worden uitgevoerd in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven  (1bis) . Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Amendement 54

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 51 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(51 ter)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat passende en doeltreffende maatregelen worden genomen om naleving van deze richtlijn te garanderen, en derhalve passende controlemechanismen ontwikkelen, zoals mechanismen voor controles achteraf door de markttoezichtautoriteiten, teneinde te controleren dat de vrijstelling van de toegankelijkheidseisen gerechtvaardigd is. Bij de behandeling van eventuele klachten in verband met de toegankelijkheid moeten de lidstaten zich houden aan het algemene beginsel van good governance en in het bijzonder aan de verplichting erop toe te zien dat klachten binnen een redelijke termijn worden afgehandeld.

Amendement 55

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 52 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(52 bis)

De lidstaten moeten zorgen voor doeltreffende en snelle beroepsprocedures tegen besluiten die door aanbestedende (overheids)diensten zijn genomen betreffende de vraag of een bepaalde opdracht valt binnen de werkingssfeer van Richtlijnen 2014/24/EU en 2014/25/EU. Gelet op het bestaande wettelijk kader betreffende beroepsmogelijkheden op de gebieden die onder Richtlijnen 2014/24/EU en 2014/25/EU vallen, moeten deze gebieden worden uitgesloten van deze richtlijn waar het gaat om afdwinging en straffen. Die uitsluiting laat de uit de Verdragen voortvloeiende verplichtingen voor de lidstaten om alle nodige maatregelen te treffen ter waarborging van de toepassing en doeltreffendheid van het recht van de Unie onverlet.

Amendement 56

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 53 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(53 bis)

De toegankelijkheidseisen uit hoofde van deze richtlijn moeten van toepassing zijn op producten die in de Unie in de handel worden gebracht na de datum van inwerkingtreding van de nationale maatregelen die deze richtlijn omzetten, met inbegrip van uit een derde land ingevoerde gebruikte en tweedehandsproducten die na die datum in de Unie in de handel worden gebracht.

Amendement 57

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 53 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(53 ter)

Overheidsopdrachten voor leveringen, werken of diensten die onderworpen zijn aan Richtlijn 2014/24/EU of Richtlijn 2014/25/EU, en die zijn gegund vóór de datum van toepassing van deze richtlijn, dienen echter nog steeds te geschieden in overeenstemming met de in die overheidsopdrachten gespecificeerde toegankelijkheidseisen, indien van toepassing.

Amendement 58

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 53 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(53 quater)

Teneinde dienstverleners voldoende tijd te geven om zich aan te passen aan de bij deze richtlijn vastgestelde eisen, moet er worden voorzien in een overgangsperiode waarin producten die voor dienstverrichting worden gebruikt, niet hoeven te beantwoorden aan de bij deze richtlijn vastgestelde toegankelijkheidseisen. Gezien de kostprijs en de lange levensduur van geldautomaten, kaartautomaten en incheckautomaten is het gepast te bepalen dat, wanneer dergelijke automaten bij de dienstverrichting worden gebruikt, ze nog in gebruik mogen blijven tot het einde van hun economische levensduur.

Amendement 59

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 54 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(54 bis)

Het gebruik van applicaties die informatie verschaffen op basis van diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens, draagt positief bij aan een onafhankelijk en veilig verkeer van personen met een handicap. De ruimtelijke gegevens die door dergelijke applicaties worden gebruikt, moeten zorgen voor informatie die is afgestemd op de specifieke behoeften van personen met een handicap.

Amendement 60

Voorstel voor een richtlijn

Artikel - 1 (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel - 1

Onderwerp

Deze richtlijn is bedoeld om belemmeringen voor het vrije verkeer van producten en diensten die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen en die het gevolg zijn van uiteenlopende toegankelijkheidseisen, weg te werken en te voorkomen. Daarnaast is deze richtlijn bedoeld om bij te dragen aan de goede werking van de interne markt door wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten op het gebied van toegankelijkheidseisen voor bepaalde producten en diensten onderling aan te passen.

Amendement 61

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — lid 1 –inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De hoofdstukken I, II tot en met V en VII zijn van toepassing op de volgende producten:

1.   De hoofdstukken I, II tot en met V en VII zijn van toepassing op de volgende producten die in de Unie in de handel zijn gebracht na … [datum van toepassing van deze richtlijn] :

Amendement 62

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — lid 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

computerapparatuur en besturingssystemen voor algemeen gebruik;

a)

computerapparatuur en de ingebedde besturingssystemen daarvan bestemd voor gebruik door de consument ;

Amendement 63

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — lid 1 — letter b — punt iii bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

iii bis)

betaalterminals;

Amendement 64

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — lid 1 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

eindapparatuur met geavanceerde computerfuncties voor gebruik door consumenten in verband met telefoniediensten;

c)

eindapparatuur voor gebruik door consumenten in verband met telefoniediensten;

Amendement 65

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — lid 1 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

eindapparatuur met geavanceerde computerfuncties voor gebruik door consumenten in verband met audiovisuele mediadiensten.

d)

eindapparatuur voor gebruik door consumenten in verband met audiovisuele mediadiensten.

Amendement 66

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — lid 1 — letter d bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

d bis)

e-readers.

Amendement 67

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — lid 2 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De hoofdstukken I, II tot en met V en VII zijn van toepassing op de volgende diensten:

2.    Onverminderd artikel 27 zijn de hoofdstukken I, II tot en met V en VII van toepassing op de volgende diensten die worden verricht na …[datum van toepassing van deze richtlijn] :

Amendement 68

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — lid 2 — letter -a (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

-a)

besturingssystemen die niet in de computerapparatuur ingebed zijn en als immateriële goederen aan consumenten worden geleverd;

Amendement 69

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — lid 2 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

telefoniediensten en gerelateerde eindapparatuur met geavanceerde computerfuncties voor consumenten;

a)

telefoniediensten en gerelateerde eindapparatuur voor consumenten;

Amendement 70

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — lid 2 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

audiovisuele mediadiensten en gerelateerde consumentenapparatuur met geavanceerde computerfuncties ;

b)

websites en op mobiele apparaten gebaseerde diensten van audiovisuele mediadiensten;

Amendementen 235, 236, 237, 238, 239 en 253

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — lid 2 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

diensten voor personenvervoer met vliegtuig, bus, trein en over waterIB

c)

diensten voor personenvervoer met vliegtuig, bus, trein en over water , mobiliteit en de intermodale verbindingsdiensten ervan, met inbegrip van openbaar stadsvervoer, zoals vervoer per metro, spoor, tram, trolleybus en bus betreffende:

i)

zelfbedieningsterminals, die zich op het grondgebied van de Unie bevinden, met inbegrip van kaartautomaten, betaalterminals en incheckautomaten;

ii)

websites, diensten voor mobiele apparaten, slimme kaartsystemen en realtime-informatie;

iii)

voertuigen, de gerelateerde infrastructuur en de gebouwde omgeving, met inbegrip van de drempelloze toegang tot alle openbare stations;

iv)

taxi- en huurautovloten met een passend aandeel aangepaste voertuigen.

Amendement 71

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — lid 2 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

bankdiensten;

d)

bankdiensten voor consumenten ;

Amendement 72

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — lid 2 — letter e

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

e)

elektronische boeken;

e)

elektronische boeken en bijbehorende apparatuur die voor de verrichting van die diensten door de dienstverlener worden gebruikt en de toegang daartoe ;

Amendement 240

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — lid 2 — letter f bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

f bis)

toeristische diensten, met inbegrip van het aanbieden van accommodatie en catering.

Amendement 73

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — lid 3 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

overheidsopdrachten en concessies die vallen onder Richtlijn 2014/23/EU (42), Richtlijn 2014/24/EU en Richtlijn 2014/25/EU;

a)

overheidsopdrachten en concessies die vallen onder Richtlijn 2014/23/EU, Richtlijn 2014/24/EU en Richtlijn 2014/25/EU en die ontwikkeld of gegund zijn na … [datum van toepassing van deze richtlijn]:

Amendement 74

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — lid 3 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

de opstelling en uitvoering van programma's uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij;  (43) en Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad (44).

b)

de opstelling en uitvoering van programma's uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad (43) en Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad (44) , die worden vastgesteld of uitgevoerd na … [datum van toepassing van deze richtlijn];

Amendement 75

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — lid 3 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

aanbestedingsprocedures voor het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg krachtens Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad (45);

c)

overheidsopdrachten voor dienstverlening die na … [datum van toepassing van deze richtlijn] op basis van concurrentie of rechtstreeks worden gegund voor het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg krachtens Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad (45).

Amendement 76

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — lid 3 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

vervoersinfrastructuur in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad  (46).

d)

vervoersinfrastructuur in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1315/2013 , ontworpen of gebouwd na … [datum van toepassing van deze richtlijn];

Amendement 79

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     Deze richtlijn is niet van toepassing op de volgende content van websites en op mobiele apparatuur gebaseerde applicaties:

 

a)

kantoorbestandsformaten die zijn gepubliceerd vóór … [datum van toepassing van deze richtlijn];

 

b)

onlinekaarten en -karteringsdiensten, indien essentiële informatie op een toegankelijke, digitale wijze wordt verstrekt in het geval van voor navigatie bestemde kaarten;

 

c)

van derden afkomstige inhoud die niet door de marktdeelnemer of de bevoegde overheidsinstantie in kwestie wordt gefinancierd of ontwikkeld, en evenmin onder zijn of haar gezag staat;

 

d)

inhoud van websites en op mobiele apparatuur gebaseerde applicaties die voor archieven doorgaan, wat betekent dat deze enkel inhoud bevatten die niet geactualiseerd of geredigeerd is na … [datum van toepassing van deze richtlijn].

Amendement 80

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 1 bis

Uitsluiting van micro-ondernemingen

Deze richtlijn is niet van toepassing op micro-ondernemingen die producten en diensten vervaardigen, invoeren of verdelen die binnen het toepassingsgebied van de richtlijn vallen.

Amendement 81

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2 — alinea 1 — punt 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1)

„toegankelijke producten en diensten”: diensten die door personen met een functionele beperking, waaronder personen met een handicap , op voet van gelijkheid met anderen kunnen worden waargenomen, gebruikt en begrepen;

1)

„toegankelijke producten en diensten”: producten en diensten die door personen met een handicap kunnen worden waargenomen, gebruikt en begrepen , en voldoende robuust zijn om door hen te worden gebruikt ;

Amendement 82

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2 — alinea 1 — punt 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2)

„universeel ontwerp”, ook wel „ontwerpen voor iedereen” genoemd: het zodanig ontwerpen van producten, omgevingen, programma's en diensten dat deze door iedereen in de ruimst mogelijke zin kunnen worden gebruikt zonder dat een aanpassing of een speciaal ontwerp nodig is; „universeel ontwerp” sluit het gebruik van hulpmiddelen voor specifieke groepen personen met een functionele beperking, waaronder personen met een handicap, niet uit wanneer dit nodig is;

Schrappen

Amendement 83

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2 — alinea 1 — punt 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 bis)

„dienst”: een dienst zoals omschreven in artikel 4, punt 1, van Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad  (1bis) ;

Amendement 84

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2 — alinea 1 — punt 5 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 ter)

„dienstverlener”: iedere natuurlijke of rechtspersoon die een op de markt van de Unie gerichte dienst aanbiedt of verricht;

Amendement 85

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2 — alinea 1 — punt 16 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

16 bis)

„kmo”: een kleine of middelgrote onderneming als gedefinieerd in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie  (1bis) ;

Amendement 86

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2 — alinea 1 — punt 19

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

19)

„terugroepen”: maatregel waarmee wordt beoogd een product te doen terugkeren dat al aan de eindgebruiker ter beschikking is gesteld;

Schrappen

Amendement 87

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2 — alinea 1 — punt 20 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

20 bis)

„bankdiensten voor consumenten”: diensten die consumenten in staat stellen betaalrekeningen met basisfuncties te openen en te gebruiken in de Unie in de zin van Richtlijn 2014/92/EU van het Europees Parlement en de Raad  (1bis) ;

Amendement 88

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2 — alinea 1 — punt 21

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

21)

„elektronische handel”: de onlineverkoop van producten of diensten.

21)

„elektronische handel”: de onlineverkoop van producten of diensten door ondernemingen aan consumenten zoals bedoeld in Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad  (1bis) ;

Amendement 89

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2 — alinea 1 — punt 21 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

21 bis)

„luchtvervoersdiensten voor reizigers”: diensten die worden verleend door luchtvaartmaatschappijen, touroperators en beheersorganen van luchthavens zoals gedefinieerd in artikel 2, punten b) tot en met f), van Verordening (EG) nr. 1107/2006 van het Europees Parlement en de Raad  (1bis) ;

Amendement 90

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2 — alinea 1 — punt 21 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

21 ter)

„vervoersdiensten voor busreizigers”: de diensten die vallen onder artikel 2, leden 1 en 2, van Verordening (EU) nr. 181/2011;

Amendement 91

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2 — alinea 1 — punt 21 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

21 quater)

„vervoersdiensten voor treinreizigers”: alle diensten voor treinreizigers die vallen onder artikel 2, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 1371/2007;

Amendement 92

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2 — alinea 1 — punt 21 quinquies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

21 quinquies)

„vervoersdiensten voor passagiers die over zee of binnenwateren reizen”: de diensten die vallen onder artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1177/2010;

Amendement 337

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2 — alinea 1 — punt 21 sexies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

21 sexies)

„hulptechnologie”: onderdelen, uitrustingsstukken of productsystemen die worden gebruikt om de functionele mogelijkheden van personen met een functionele beperking, waaronder personen met een handicap, te vergroten, te handhaven of te verbeteren;

Amendement 93

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 3 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De volgende zelfbedieningsterminals: geldautomaten, kaartautomaten en incheckautomaten, voldoen aan de eisen van afdeling II van bijlage I.

3.   De volgende zelfbedieningsterminals: geldautomaten, kaartautomaten, incheckautomaten en betaalterminals , voldoen aan de eisen van afdeling II van bijlage I.

Amendement 94

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 3 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   Telefoniediensten, waaronder noodhulpdiensten en gerelateerde eindapparatuur met geavanceerde computerfuncties voor consumenten, voldoen aan de eisen van afdeling III van bijlage I.

4.   Telefoniediensten, waaronder noodhulpdiensten en gerelateerde eindapparatuur voor consumenten, voldoen aan de eisen van afdeling III van bijlage I.

Amendement 95

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 3 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   Audiovisuele mediadiensten en de gerelateerde consumentenapparatuur met geavanceerde computerfuncties voldoen aan de eisen van afdeling IV van bijlage I.

5.    Websites en op mobiele apparaten gebaseerde diensten van audiovisuele mediadiensten en de gerelateerde consumentenapparatuur voldoen aan de eisen van afdeling IV van bijlage I.

Amendement 244

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 3 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   Diensten voor personenvervoer met vliegtuig, bus, trein en over water en de websites, diensten voor mobiele apparaten, terminals voor slimme kaartsystemen, realtime-informatie en zelfbediening, kaartautomaten en incheckautomaten die voor de levering van personenvervoerdiensten worden gebruikt, voldoen aan de desbetreffende eisen van afdeling V van bijlage I.

6.   Diensten voor personenvervoer met vliegtuig, bus, touringcar, trein en over water en intermodale diensten voor personenvervoer, met inbegrip van diensten in verband met stadsvervoer, mobiliteit en de gebouwde omgeving, de websites, diensten voor mobiele apparaten, terminals voor slimme kaartsystemen, realtime-informatie en zelfbediening, zoals betaalterminals, incheckautomaten die voor de levering van personenvervoerdiensten worden gebruikt en met toerisme verband houdende diensten, onder andere diensten inzake accommodatie en catering , voldoen alleen aan de desbetreffende eisen van afdeling V van bijlage I , wanneer deze eisen niet reeds zijn opgenomen in de volgende specifieke wetgeving: met betrekking tot vervoer met de trein: Verordening (EG) nr. 1371/2007, Verordening (EU) nr. 1300/2014 en Verordening (EU) nr. 454/2011; met betrekking tot vervoer met autobus en touringcar: Verordening (EU) nr. 181/2011; met betrekking tot vervoer over zee en binnenwateren: Verordening (EU) nr. 1177/2010; en met betrekking tot vervoer per vliegtuig: Verordening (EG) nr. 1107/2006 .

Amendement 97

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 3 — lid 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

7.   Bankdiensten, de websites, de bankdiensten voor mobiele apparaten en de zelfbedieningsterminals, inclusief geldautomaten waarop bankdiensten worden verleend, voldoen aan de eisen van afdeling VI van bijlage I.

7.   Bankdiensten voor consumenten , de websites, de bankdiensten voor mobiele apparaten en de zelfbedieningsterminals, inclusief betaalterminals en geldautomaten waarop die bankdiensten worden verleend, voldoen aan de eisen van afdeling VI van bijlage I.

Amendement 98

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 3 — lid 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

8.   Elektronische boeken voldoen aan de eisen van afdeling VII van bijlage I.

8.   Elektronische boeken en aanverwante apparatuur voldoen aan de eisen van afdeling VII van bijlage I.

Amendement 224

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 3 — lid 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

10.    In het licht van hun nationale omstandigheden kunnen de lidstaten ertoe besluiten dat de gebouwde omgeving die door de klanten van personenvervoerdiensten wordt gebruikt, inclusief de omgeving die door dienstverleners en exploitanten van infrastructuur wordt beheerd, de gebouwde omgeving die door de klanten van bankdiensten wordt gebruikt en de klantenservicecentra en winkels van telefoniebedrijven, aan de toegankelijkheidseisen in afdeling X van bijlage I moeten voldoen om het gebruik ervan door personen met een functionele beperking, inclusief personen met een handicap, zoveel mogelijk te bevorderen .

10.    De lidstaten waarborgen dat de gebouwde omgeving die door de klanten van personenvervoerdiensten wordt gebruikt, inclusief de omgeving die door dienstverleners en exploitanten van infrastructuur wordt beheerd, de gebouwde omgeving die door de klanten van diensten voor consumentenbankieren wordt gebruikt en de klantenservicecentra en winkels van telefoniebedrijven, wat de bouw van nieuwe infrastructuur of ingrijpende renovaties aan bestaande infrastructuur betreft aan de toegankelijkheidseisen als bepaald in afdeling X van bijlage I moeten voldoen om het gebruik ervan door personen met een handicap zoveel mogelijk te bevorderen. Dit doet geen afbreuk aan rechtshandelingen van de Unie en nationale wetgeving ter bescherming van het nationale artistieke, historische of archeologische erfgoed .

Amendement 100

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 4 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De lidstaten werpen geen belemmeringen op die verband houden met toegankelijkheidseisen voor het op hun grondgebied op de markt aanbieden van producten en diensten die aan deze richtlijn voldoen.

De lidstaten werpen om redenen die met toegankelijkheidseisen verband houden geen belemmeringen op voor het op hun grondgebied op de markt aanbieden van producten die aan deze richtlijn voldoen. De lidstaten werpen om redenen die met toegankelijkheidseisen verband houden geen belemmeringen op voor het op hun grondgebied aanbieden van diensten die aan deze richtlijn voldoen .

Amendement 101

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 5 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Wanneer fabrikanten hun producten in de handel brengen, waarborgen zij dat deze zijn ontworpen en vervaardigd overeenkomstig de toepasselijke in artikel 3 vastgestelde toegankelijkheidseisen.

1.   Wanneer fabrikanten hun producten in de handel brengen, waarborgen zij dat deze zijn ontworpen en vervaardigd overeenkomstig de toepasselijke in artikel 3 vastgestelde toegankelijkheidseisen , tenzij die eisen niet haalbaar zijn omdat de aanpassing van het product in kwestie een fundamentele wijziging van de fundamentele kenmerken van dat product vereist of een onevenredige belasting voor de fabrikant zou vormen zoals bedoeld in artikel 12 .

Amendement 102

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 5 — lid 2 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Wanneer met die procedure is aangetoond dat het product aan de toepasselijke toegankelijkheidseisen voldoet, stellen de fabrikanten een EU-conformiteitsverklaring op en brengen zij de CE-markering aan .

Wanneer met die conformiteitsbeoordelingsprocedure is aangetoond dat het product aan de toepasselijke toegankelijkheidseisen zoals bedoeld in artikel 3 voldoet, stellen de fabrikanten een EU-conformiteitsverklaring op waarop duidelijk wordt aangegeven dat het product toegankelijk is .

Amendement 103

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 5 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   Fabrikanten houden een register bij van klachten, niet-conforme producten en terugroepacties en houden de distributeurs hiervan op de hoogte .

4.   Fabrikanten houden een register bij van klachten en niet-conforme producten.

Amendement 104

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 5 — lid 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

7.   De fabrikanten zien erop toe dat het product vergezeld gaat van instructies en informatie aangaande de veiligheid , opgesteld in een taal die consumenten en eindgebruikers gemakkelijk kunnen begrijpen, zoals bepaald door de betrokken lidstaat.

7.   De fabrikanten zien erop toe dat het product vergezeld gaat van instructies, opgesteld in een taal die consumenten en eindgebruikers gemakkelijk kunnen begrijpen, zoals bepaald door de betrokken lidstaat.

Amendement 105

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 5 — lid 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

8.   Fabrikanten die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een door hen in de handel gebracht product niet voldoet aan deze richtlijn, nemen onmiddellijk de nodige corrigerende maatregelen om het product conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen of terug te roepen . Bovendien brengen fabrikanten, indien het product een risico in relatie tot toegankelijkheid in zich bergt , de bevoegde nationale autoriteiten van de lidstaten waar zij het product op de markt hebben aangeboden hiervan onmiddellijk op de hoogte, waarbij zij in het bijzonder de aard van de niet-conformiteit en alle genomen corrigerende maatregelen uitvoerig beschrijven.

8.   Fabrikanten die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een door hen in de handel gebracht product niet voldoet aan deze richtlijn, nemen onmiddellijk de nodige corrigerende maatregelen om het product conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen. Bovendien brengen fabrikanten, indien het product niet voldoet aan deze richtlijn , de bevoegde nationale autoriteiten van de lidstaten waar zij het product op de markt hebben aangeboden hiervan onmiddellijk op de hoogte, waarbij zij in het bijzonder de aard van de niet-conformiteit en alle genomen corrigerende maatregelen uitvoerig beschrijven.

Amendement 106

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 5 — lid 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

9.   Als een bevoegde nationale autoriteit een met redenen omkleed verzoek daartoe doet, verstrekken fabrikanten aan deze autoriteit alle benodigde informatie en documentatie om de conformiteit van het product aan te tonen, in een taal die deze autoriteit gemakkelijk kan begrijpen. Op verzoek van deze autoriteit verlenen zij medewerking aan alle maatregelen die worden genomen om de risico's van de door hen in de handel gebrachte producten weg te nemen en de conformiteit met de in artikel 3 bedoelde eisen te waarborgen.

9.   Als een bevoegde nationale autoriteit een verzoek daartoe doet, verstrekken fabrikanten aan deze autoriteit alle benodigde informatie en documentatie om de conformiteit van het product aan te tonen, in een taal die deze autoriteit gemakkelijk kan begrijpen. Op verzoek van deze autoriteit verlenen zij medewerking aan alle maatregelen die worden genomen om de conformiteit met deze richtlijn te waarborgen.

Amendement 107

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 6 — lid 2 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

een bevoegde nationale autoriteit, wanneer deze een met redenen omkleed verzoek daartoe doet, alle benodigde informatie en documentatie verstrekken om de conformiteit van het product aan te tonen;

a)

een bevoegde nationale autoriteit, wanneer deze een verzoek daartoe doet, alle benodigde informatie en documentatie verstrekken om de conformiteit van het product aan te tonen;

Amendement 108

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 6 — lid 2 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

op verzoek van de bevoegde nationale autoriteiten medewerking verlenen aan alle maatregelen die worden genomen om de risico's van producten die onder hun mandaat vallen te vermijden .

b)

op verzoek van de bevoegde nationale autoriteiten medewerking verlenen aan alle maatregelen die worden genomen om te waarborgen dat producten die onder hun mandaat vallen, aan deze richtlijn voldoen .

Amendement 109

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 7 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Alvorens een product in de handel te brengen, verzekeren importeurs zich ervan dat de fabrikant de procedure voor conformiteitsbeoordeling zoals vermeld in bijlage II heeft uitgevoerd. Zij zorgen ervoor dat de fabrikant de technische documentatie heeft opgesteld zoals vereist in die bijlage, dat het product is voorzien van de CE-markering en vergezeld gaat van de vereiste documenten en dat de fabrikant aan de eisen in artikel 5, leden 5 en 6, heeft voldaan.

2.   Alvorens een product in de handel te brengen, verzekeren importeurs zich ervan dat de fabrikant de procedure voor conformiteitsbeoordeling zoals vermeld in bijlage II heeft uitgevoerd. Zij zorgen ervoor dat de fabrikant de technische documentatie heeft opgesteld zoals vereist in die bijlage, dat het product vergezeld gaat van de vereiste documenten en dat de fabrikant aan de eisen in artikel 5, leden 5 en 6, heeft voldaan.

Amendement 110

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 7 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Als een importeur van oordeel is of redenen heeft om aan te nemen dat een product niet voldoet aan de in artikel 3 bedoelde toegankelijkheidseisen, brengt hij het product niet in de handel voordat het conform is gemaakt. Bovendien brengt de importeur, als het product een risico met zich meebrengt , de fabrikant en de markttoezichtautoriteiten hiervan op de hoogte.

3.   Als een importeur van oordeel is of redenen heeft om aan te nemen dat een product niet voldoet aan de in artikel 3 bedoelde toegankelijkheidseisen, brengt hij het product niet in de handel voordat het conform is gemaakt. Bovendien brengt de importeur, als het product niet aan deze richtlijn voldoet , de fabrikant en de markttoezichtautoriteiten hiervan bovendien op de hoogte.

Amendement 111

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 7 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   De importeurs zien erop toe dat het product vergezeld gaat van instructies en informatie , opgesteld in een taal die consumenten en andere eindgebruikers gemakkelijk kunnen begrijpen, zoals bepaald door de betrokken lidstaat.

5.   De importeurs zien erop toe dat het product vergezeld gaat van instructies, opgesteld in een taal die consumenten en andere eindgebruikers gemakkelijk kunnen begrijpen, zoals bepaald door de betrokken lidstaat.

Amendement 112

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 7 — lid 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

7.   Importeurs houden een register bij van klachten, niet-conforme producten en terugroepacties en houden de distributeurs hiervan op de hoogte .

7.   Importeurs houden een register bij van klachten en niet-conforme producten.

Amendement 113

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 7 — lid 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

8.   Importeurs die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een door hen in de handel gebracht product niet voldoet aan de in artikel 3 bedoelde eisen , nemen onmiddellijk de nodige corrigerende maatregelen om het product conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen of terug te roepen . Bovendien brengen importeurs, indien het product een risico in zich bergt , de bevoegde nationale autoriteiten van de lidstaten waar zij het product op de markt hebben aangeboden hiervan onmiddellijk op de hoogte, waarbij zij in het bijzonder de aard van de niet-conformiteit en alle genomen corrigerende maatregelen uitvoerig beschrijven.

8.   Importeurs die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een door hen in de handel gebracht product niet voldoet aan deze richtlijn , nemen onmiddellijk de nodige corrigerende maatregelen om het product conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen. Bovendien brengen importeurs, indien het product niet aan de eisen van de richtlijn voldoet , de bevoegde nationale autoriteiten van de lidstaten waar zij het product op de markt hebben aangeboden hiervan onmiddellijk op de hoogte, waarbij zij in het bijzonder de aard van de niet-conformiteit en alle genomen corrigerende maatregelen uitvoerig beschrijven.

Amendement 114

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 7 — lid 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

9.   Als een bevoegde nationale autoriteit een met redenen omkleed verzoek daartoe doet, verstrekken importeurs aan deze autoriteit alle benodigde informatie en documentatie om de conformiteit van het product aan te tonen, in een taal die deze autoriteit gemakkelijk kan begrijpen. Op verzoek van deze autoriteit verlenen zij medewerking aan alle maatregelen die worden genomen om de risico's van de door hen in de handel gebrachte producten weg te nemen .

9.   Als een bevoegde nationale autoriteit een verzoek daartoe doet, verstrekken importeurs aan deze autoriteit alle benodigde informatie en documentatie om de conformiteit van het product aan te tonen, in een taal die deze autoriteit gemakkelijk kan begrijpen. Op verzoek van deze autoriteit verlenen zij medewerking aan alle maatregelen die worden genomen om de conformiteit van de door hen in de handel gebrachte producten ten aanzien van de in artikel 3 bedoelde toegankelijkheidseisen te waarborgen .

Amendement 115

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 8 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Voordat zij een product op de markt aanbieden, vergewissen distributeurs zich ervan dat de vereiste CE-markering op het product is aangebracht, dat het product vergezeld gaat van de vereiste documenten en van instructies en informatie die zijn opgesteld in een taal die eenvoudig te begrijpen is door de consumenten en andere eindgebruikers in de lidstaat waar het product op de markt wordt aangeboden en dat de fabrikant en de importeur aan de eisen van artikel 5, leden 5 en 6, en artikel 7, lid 4, hebben voldaan.

2.   Voordat zij een product op de markt aanbieden, vergewissen distributeurs zich ervan dat het product in overeenstemming is met deze richtlijn en dat het product vergezeld gaat van de vereiste documenten en van instructies die zijn opgesteld in een taal die eenvoudig te begrijpen is door de consumenten en andere eindgebruikers in de lidstaat waar het product op de markt wordt aangeboden en dat de fabrikant en de importeur aan de eisen van artikel 5, leden 5 en 6, en artikel 7, lid 4, hebben voldaan.

Amendement 116

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 8 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Als een distributeur van oordeel is of redenen heeft om aan te nemen dat een product niet voldoet aan de in artikel 3 bedoelde toegankelijkheidseisen, biedt hij het product niet op de markt aan voordat het conform is gemaakt. Bovendien brengt de distributeur, indien het product een risico met zich meebrengt , de fabrikant en de markttoezichtautoriteiten hiervan op de hoogte.

3.   Als een distributeur van oordeel is of redenen heeft om aan te nemen dat een product niet voldoet aan de in artikel 3 bedoelde toegankelijkheidseisen, biedt hij het product niet op de markt aan voordat het conform is gemaakt. Bovendien brengt de distributeur, indien het product niet in overeenstemming is met deze richtlijn , de fabrikant en de markttoezichtautoriteiten hiervan op de hoogte.

Amendement 117

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 8 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   Distributeurs die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een door hen op de markt aangeboden product niet in overeenstemming is met deze richtlijn, zien erop toe dat de nodige corrigerende maatregelen worden genomen om het product in overeenstemming te brengen of het zo nodig uit de handel te nemen of terug te roepen . Bovendien brengen distributeurs, indien het product een risico in zich bergt , de bevoegde nationale autoriteiten van de lidstaten waar zij het product op de markt hebben aangeboden hiervan onmiddellijk op de hoogte, waarbij zij in het bijzonder de aard van de niet-conformiteit en alle genomen corrigerende maatregelen uitvoerig beschrijven.

5.   Distributeurs die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een door hen op de markt aangeboden product niet in overeenstemming is met deze richtlijn, zien erop toe dat de nodige corrigerende maatregelen worden genomen om het product in overeenstemming te brengen of het zo nodig uit de handel te nemen. Bovendien brengen distributeurs, indien het product niet aan de eisen van de richtlijn voldoet , de bevoegde nationale autoriteiten van de lidstaten waar zij het product op de markt hebben aangeboden hiervan onmiddellijk op de hoogte, waarbij zij in het bijzonder de aard van de niet-conformiteit en alle genomen corrigerende maatregelen uitvoerig beschrijven.

Amendement 118

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 8 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   Distributeurs verstrekken de bevoegde nationale autoriteit, wanneer deze een met redenen omkleed verzoek daartoe doet, alle benodigde informatie en documentatie om de conformiteit van een product aan te tonen. Op verzoek van deze autoriteit verlenen zij medewerking aan alle maatregelen die worden genomen om de risico's van de door hen op de markt aangeboden producten weg te nemen .

6.   Distributeurs verstrekken de bevoegde nationale autoriteit, wanneer deze een verzoek daartoe doet, alle benodigde informatie en documentatie om de conformiteit van een product aan te tonen. Op verzoek van deze autoriteit verlenen zij medewerking aan alle maatregelen die worden genomen om de conformiteit van de door hen op de markt aangeboden producten ten aanzien van de in artikel 3 bedoelde toegankelijkheidseisen te waarborgen .

Amendement 119

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 10 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Marktdeelnemers moeten tot tien jaar nadat het product aan hen is geleverd en tot tien jaar nadat zij het product hebben geleverd, de in het eerste lid bedoelde informatie kunnen verstrekken.

2.   Marktdeelnemers moeten gedurende een bepaalde periode van minstens 5 jaar nadat het product aan hen is geleverd of nadat zij het product hebben geleverd, de in het eerste lid bedoelde informatie kunnen verstrekken.

Amendement 120

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 10 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     De Commissie is overeenkomstig artikel 23 bis bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze richtlijn om de in lid 2 van dit artikel bedoelde termijn te specificeren. Deze termijn staat in verhouding tot de levenscyclus van het product.

Amendement 121

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 11 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Dienstverleners stellen overeenkomstig bijlage III de vereiste informatie op waarin wordt uitgelegd op welke manier de diensten voldoen aan de toegankelijkheidseisen zoals bedoeld in artikel 3. De informatie wordt aan het publiek in schriftelijke en mondelinge vorm ter beschikking gesteld , waarvan ten minste een vorm toegankelijk is voor personen met een functionele beperking en personen met een handicap. De dienstverleners bewaren de informatie zolang de dienst in werking is.

2.   Dienstverleners stellen overeenkomstig bijlage III de vereiste informatie op waarin wordt uitgelegd op welke manier hun diensten voldoen aan de toegankelijkheidseisen zoals bedoeld in artikel 3. De informatie wordt aan het publiek ter beschikking gesteld in een vorm die toegankelijk is voor personen met een handicap. De dienstverleners bewaren de informatie zolang de dienst in werking is.

Amendement 122

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 11 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   Als een bevoegde nationale autoriteit een met redenen omkleed verzoek daartoe doet, verstrekken dienstverleners deze autoriteit alle benodigde informatie om aan te tonen dat de dienst voldoet aan de in artikel 3 bedoelde toegankelijkheidseisen. Op verzoek van deze autoriteit verlenen zij medewerking aan alle maatregelen die worden genomen om de conformiteit met die eisen te waarborgen.

4.   Als een bevoegde nationale autoriteit een verzoek daartoe doet, verstrekken dienstverleners deze autoriteit alle benodigde informatie om aan te tonen dat de dienst voldoet aan de in artikel 3 bedoelde toegankelijkheidseisen. Op verzoek van deze autoriteit verlenen zij medewerking aan alle maatregelen die worden genomen om de conformiteit met die eisen te waarborgen.

Amendement 339

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 12 — lid 3 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

de geraamde kosten en baten voor de marktdeelnemers in verhouding tot de geraamde voordelen voor personen met een handicap, rekening houdend met de frequentie en de duur van het gebruik van het specifieke product of de specifieke dienst.

b)

de geraamde bijkomende kosten en baten voor de marktdeelnemers in verhouding tot de geraamde voordelen voor personen met een functionele beperking, waaronder personen met een handicap, rekening houdend met de frequentie en de duur van het gebruik van het specifieke product of de specifieke dienst.

Amendement 123

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 12 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De last wordt niet als onevenredig beschouwd als deze wordt gecompenseerd door financiering uit andere bronnen dan de eigen middelen van de marktdeelnemer, ongeacht of dit publieke of particuliere financiering betreft.

4.   De last wordt niet als onevenredig beschouwd als deze wordt gecompenseerd door financiering uit andere bronnen dan de eigen middelen van de marktdeelnemer, ongeacht of dit publieke of particuliere financiering betreft , die ter beschikking worden gesteld voor de verbetering van de toegankelijkheid .

Amendement 124

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 12 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   De beoordeling van de mate waarin naleving van de toegankelijkheidseisen voor producten of diensten een fundamentele wijziging of onevenredige last tot gevolg heeft, wordt uitgevoerd door de marktdeelnemer.

5.   De initiële beoordeling van de mate waarin naleving van de toegankelijkheidseisen voor producten of diensten een fundamentele wijziging of onevenredige last tot gevolg heeft, wordt uitgevoerd door de marktdeelnemer.

Amendement 230

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 12 — lid 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 bis.     De Commissie stelt gedelegeerde handelingen vast overeenkomstig artikel 23 bis tot aanvulling van lid 3 van dit artikel door nader te specificeren met welke criteria voor alle producten en diensten die onder deze richtlijn vallen, rekening moet worden gehouden bij de beoordeling van de vraag of de last als onevenredig moet worden beschouwd, zonder deze criteria te wijzigen.

Bij het nader specificeren van deze criteria houdt de Commissie niet alleen rekening met de mogelijke voordelen voor personen met een handicap maar ook voor mensen met een functionele beperking.

De Commissie stelt de eerste gedelegeerde handeling voor alle producten en diensten die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, uiterlijk [een jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] vast.

Amendement 126

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 12 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   Als de marktdeelnemers voor een specifiek product of een specifieke dienst gebruik hebben gemaakt van de in de leden 1 tot en met 5 voorziene uitzondering, stellen zij de relevante markttoezichtautoriteit van de lidstaat waar het product of de dienst op de markt wordt aangeboden of in de handel wordt gebracht daarvan in kennis. Hierbij verstrekken zij eveneens de in lid 3 bedoelde beoordeling. Micro-ondernemingen zijn vrijgesteld van deze verplichting tot kennisgeving, maar zij moeten in staat zijn de relevante documentatie op verzoek van een relevante markttoezichtautoriteit te verstrekken.

6.   Als de marktdeelnemers voor een specifiek product of een specifieke dienst gebruik hebben gemaakt van de in de leden 1 tot en met 5 voorziene uitzondering, stellen zij de relevante markttoezichtautoriteit van de lidstaat waar het product of de dienst op de markt wordt aangeboden of in de handel wordt gebracht daarvan in kennis. Op verzoek van de markttoezichtautoriteit verstrekken zij deze de in lid 3 bedoelde beoordeling. Micro-ondernemingen zijn vrijgesteld van deze verplichting tot kennisgeving, maar zij moeten in staat zijn de relevante documentatie op verzoek van een relevante markttoezichtautoriteit te verstrekken.

Amendement 127

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 12 — lid 6 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

6 bis.     De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast voor de totstandbrenging van een model van kennisgeving voor de toepassing van lid 6 van dit artikel. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 24, lid 1 bis, bedoelde raadplegingsprocedure. De Commissie stelt de eerste uitvoeringshandeling uiterlijk … [twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] vast.

Amendement 128

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 12 — lid 6 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

6 ter.     Er wordt een gestructureerde dialoog tot stand gebracht tussen alle betrokken partijen, waaronder personen met een handicap en hun belangenorganisaties, en de markttoezichtautoriteiten, om te waarborgen dat er passende beginselen worden vastgesteld voor de beoordeling van die uitzonderingen, om te garanderen dat die coherent zijn.

Amendement 129

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 12 — lid 6 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

6 quater.     De lidstaten worden ertoe aangespoord om stimuleringsmaatregelen en richtsnoeren aan micro-ondernemingen aan te bieden teneinde de tenuitvoerlegging van deze richtlijn te vergemakkelijken. De procedures en richtsnoeren worden vastgesteld in overleg met de betrokken partijen, waaronder personen met een handicap en hun belangenorganisaties.

Amendement 130

Voorstel voor een richtlijn

Hoofdstuk IV — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Geharmoniseerde normen, gemeenschappelijke technische specificaties en conformiteit van producten en diensten

Geharmoniseerde normen, technische specificaties en conformiteit van producten en diensten

Amendement 131

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 13 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Producten en diensten die voldoen aan geharmoniseerde normen of delen daarvan waarvan de referenties in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, worden geacht in overeenstemming te zijn met de in artikel 3 genoemde toegankelijkheidseisen voor zover deze binnen het toepassingsgebied van die normen of delen daarvan vallen.

1.    Producten en diensten die voldoen aan geharmoniseerde normen of delen daarvan waarvan de referenties in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, worden geacht in overeenstemming te zijn met de in artikel 3 genoemde toegankelijkheidseisen die binnen het toepassingsgebied van die normen of delen daarvan vallen.

Amendement 132

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 13 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     De Commissie verzoekt overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EU) nr. 1025/2012 een of meer Europese normalisatieorganisaties geharmoniseerde normen op te stellen voor elk van de in artikel 3 genoemde toegankelijkheidseisen voor producten. De Commissie stelt deze verzoeken uiterlijk … [twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] vast.

Amendement 133

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 13 — lid 1 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 ter.     De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen waarin technische specificaties worden vastgelegd die voldoen aan de in artikel 3 bedoelde toegankelijkheidseisen. Zij doet dit evenwel alleen, als is voldaan aan de volgende voorwaarden:

 

a)

in het Publicatieblad van de Europese Unie is geen referentie naar geharmoniseerde normen conform Verordening (EU) nr. 1025/2012 bekendgemaakt;

 

b)

de Commissie heeft een verzoek vastgesteld overeenkomstig lid 2 van dit artikel; en

 

c)

de Commissie stelt buitensporige vertragingen in de normalisatieprocedure vast.

 

Alvorens de in de eerste alinea bedoelde uitvoeringshandelingen vast te stellen raadpleegt de Commissie de betrokken partijen, waaronder belangenorganisaties van personen met een handicap.

 

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 24, lid 2, van deze richtlijn bedoelde onderzoeksprocedure.

Amendement 134

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 13 — lid 1 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 quater.     Indien geen referenties naar de in lid 1 van dit artikel vermelde geharmoniseerde normen in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, worden producten en diensten die conform zijn met de in lid 1 ter van dit artikel bedoelde technische specificaties of delen daarvan, geacht in overeenstemming te zijn met de in artikel 3 genoemde toegankelijkheidseisen voor zover deze binnen het toepassingsgebied van die technische specificaties of delen daarvan vallen.

Amendement 135

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 14

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 14

Gemeenschappelijke technische specificaties

1.     Als in het Publicatieblad van de Europese Unie geen referentie naar geharmoniseerde normen conform Verordening (EU) nr. 1025/2012 is bekendgemaakt en als met het oog op marktharmonisatie meer gedetailleerde toegankelijkheidseisen voor bepaalde producten en diensten vereist zijn, kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen waarin gemeenschappelijke technische specificaties („GTS”) worden vastgelegd voor de toegankelijkheidseisen die in bijlage I bij deze richtlijn zijn opgenomen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 24, lid 2, van deze richtlijn bedoelde onderzoeksprocedure.

Schrappen

2.     Producten en diensten die in overeenstemming zijn met de in lid 1 bedoelde GTS of delen daarvan, worden geacht in overeenstemming te zijn met de in artikel 3 genoemde toegankelijkheidseisen voor zover deze binnen het toepassingsgebied van die GTS of delen daarvan vallen.

 

Amendement 136

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 15 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De structuur van de EU-conformiteitsverklaring komt overeen met het model in bijlage III bij Besluit nr. 768/2008/EG. De verklaring bevat de elementen die zijn vastgelegd in bijlage II bij deze richtlijn en wordt permanent bijgewerkt. Bij de eisen aan de technische documentatie wordt vermeden dat kleine, middelgrote en micro-ondernemingen onevenredig zware lasten te dragen krijgen. De EU-conformiteitsverklaring wordt vertaald in de taal of talen die worden voorgeschreven door de lidstaat waar het product in de handel wordt gebracht of op de markt wordt aangeboden.

2.   De structuur van de EU-conformiteitsverklaring komt overeen met het model in bijlage III bij Besluit nr. 768/2008/EG. De verklaring bevat de elementen die zijn vastgelegd in bijlage II bij deze richtlijn en wordt permanent bijgewerkt. Bij de eisen aan de technische documentatie wordt vermeden dat kleine en middelgrote ondernemingen onevenredig zware lasten te dragen krijgen. De EU-conformiteitsverklaring wordt vertaald in de taal of talen die worden voorgeschreven door de lidstaat waar het product in de handel wordt gebracht of op de markt wordt aangeboden.

Amendement 137

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 15 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Als voor een product uit hoofde van meer dan één handeling van de Unie een EU-conformiteitsverklaring vereist is, wordt één EU-conformiteitsverklaring met betrekking tot al die handelingen van de Unie opgesteld. In die verklaring wordt aangegeven om welke handelingen het gaat, met vermelding van de publicatiegegevens.

3.   Als voor een product uit hoofde van meer dan één handeling van de Unie een EU-conformiteitsverklaring vereist is, wordt de EU-conformiteitsverklaring met betrekking tot al die handelingen van de Unie opgesteld. In die verklaring wordt aangegeven om welke handelingen het gaat, met vermelding van de publicatiegegevens.

Amendement 138

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 15 — lid 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 bis.     Als aanvulling op de EU-conformiteitsverklaring brengt de fabrikant een vermelding aan op de verpakking om de consumenten op kostenefficiënte, eenvoudige en accurate wijze in kennis te stellen van het feit dat het product toegankelijkheidsfuncties omvat.

Amendement 139

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 16

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 16

Algemene beginselen van de CE-markering van producten

De CE-markering is onderworpen aan de algemene beginselen die zijn vastgesteld in artikel 30 van Verordening (EG) nr. 765/2008.

Schrappen

Amendement 140

Voorstel voor een richtlijn

Artikel - 17 (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel - 17

Nationale databank

Elke lidstaat zet een publiek toegankelijke databank op voor de registratie van niet-toegankelijke producten. De consumenten kunnen informatie over niet-toegankelijke producten raadplegen en meedelen. De lidstaten treffen de nodige voorzieningen om de consumenten en andere belanghebbenden in kennis te stellen van de mogelijkheid tot het indienen van klachten. Er moet een systeem voor interactie tussen de nationale databanken worden ontwikkeld, zo mogelijk onder verantwoordelijkheid van de Commissie of de betrokken belangenorganisaties, zodat informatie over niet-toegankelijke producten in de hele Unie kan worden verspreid.

Amendement 141

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 18 — lid 2 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De lidstaten zien erop toe dat het publiek op de hoogte is van het bestaan, de verantwoordelijkheden en de identiteit van de autoriteiten zoals bedoeld in de eerste alinea. Deze autoriteiten stellen de informatie op verzoek in toegankelijke formaten beschikbaar.

De lidstaten zien erop toe dat het publiek op de hoogte is van het bestaan, de verantwoordelijkheden en de identiteit van de autoriteiten zoals bedoeld in de eerste alinea. Deze autoriteiten stellen de informatie over hun werkzaamheden en over de beslissingen die zij hebben genomen op verzoek van leden van het betreffende publiek in toegankelijke formaten beschikbaar.

Amendement 142

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 19 — lid 1 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Als de markttoezichtautoriteiten van een lidstaat uit hoofde van artikel 20 van Verordening (EG) nr. 765/2008 maatregelen hebben genomen of voldoende reden hebben om aan te nemen dat een onder deze richtlijn vallend product een risico vertoont met betrekking tot toegankelijkheidskenmerken die onder deze richtlijn vallen , voeren zij een beoordeling uit van het betrokken product in het licht van alle eisen van deze richtlijn. De desbetreffende marktdeelnemers werken volledig samen met de markttoezichtautoriteiten.

Als de markttoezichtautoriteiten van een lidstaat uit hoofde van artikel 20 van Verordening (EG) nr. 765/2008 maatregelen hebben genomen of voldoende reden hebben om aan te nemen dat een onder deze richtlijn vallend product niet in overeenstemming is met deze richtlijn, voeren zij een beoordeling uit van het betrokken product in het licht van alle relevante eisen van deze richtlijn. De desbetreffende marktdeelnemers werken volledig samen met de markttoezichtautoriteiten.

Amendement 143

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 19 — lid 1 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Als de markttoezichtautoriteiten bij deze beoordeling vaststellen dat het product niet aan de eisen van deze richtlijn voldoet, gelasten zij de betrokken marktdeelnemer onverwijld passende corrigerende maatregelen te nemen om het product binnen een door hen vast te stellen redelijke termijn, die evenredig is met de aard van het risico, met deze eisen conform te maken, uit de handel te nemen of terug te roepen .

Als de markttoezichtautoriteiten bij deze beoordeling vaststellen dat het product niet aan de eisen van deze richtlijn voldoet, gelasten zij de betrokken marktdeelnemer onverwijld passende corrigerende maatregelen te nemen om het product in kwestie met deze eisen conform te maken. Als de marktdeelnemer in kwestie geen passende corrigerende actie onderneemt, verplichten de markttoezichtautoriteiten deze marktdeelnemer ertoe het product binnen een redelijke termijn uit de handel te nemen.

Amendement 144

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 19 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   Als de desbetreffende marktdeelnemer niet binnen de in lid 1, tweede alinea, bedoelde termijn doeltreffende corrigerende maatregelen neemt, nemen de markttoezichtautoriteiten alle passende voorlopige maatregelen om het op hun nationale markten aanbieden van het product te verbieden of te beperken , dan wel het product op die markt uit de handel te nemen of terug te roepen . De markttoezichtautoriteiten brengen de Commissie en de andere lidstaten onverwijld van deze maatregelen op de hoogte.

4.   Als de desbetreffende marktdeelnemer niet binnen de in lid 1, tweede alinea, bedoelde termijn doeltreffende corrigerende maatregelen neemt, nemen de markttoezichtautoriteiten alle passende voorlopige maatregelen om het op hun nationale markten aanbieden van het product te verbieden of te beperken of het product op die markt uit de handel te nemen. De markttoezichtautoriteiten brengen de Commissie en de andere lidstaten onverwijld van deze maatregelen op de hoogte.

Amendement 145

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 19 — lid 5 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   De in lid 4 bedoelde informatie omvat alle bekende informatie, met name de gegevens die nodig zijn om het niet-conforme product te identificeren en om de oorsprong van het product, de aard van de vermeende niet-conformiteit en van het risico, en de aard en de duur van de nationale maatregelen vast te stellen, evenals de argumenten die door de desbetreffende marktdeelnemer worden aangevoerd. De markttoezichtautoriteiten vermelden met name of de niet-conformiteit aan een van de volgende oorzaken te wijten is:

5.   De in lid 4 bedoelde informatie omvat alle bekende informatie, met name de gegevens die nodig zijn om het niet-conforme product te identificeren en om de oorsprong van het product, de aard van de vermeende niet-conformiteit en de aard en de duur van de nationale maatregelen vast te stellen, evenals de argumenten die door de desbetreffende marktdeelnemer worden aangevoerd. De markttoezichtautoriteiten vermelden met name of de niet-conformiteit aan een van de volgende oorzaken te wijten is:

Amendement 146

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 19 — lid 5 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

het feit dat het product niet voldoet aan bepaalde eisen zoals bedoeld in artikel 3 van deze richtlijn; of

a)

het feit dat het product niet voldoet aan de eisen zoals bedoeld in artikel 3 van deze richtlijn; of

Amendement 147

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 19 — lid 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

8.   De lidstaten zorgen ervoor dat ten aanzien van het betrokken product onverwijld passende beperkende maatregelen worden genomen, zoals het uit de handel nemen van dit product.

8.   De lidstaten zorgen ervoor dat ten aanzien van het betrokken product onverwijld passende en evenredige beperkende maatregelen worden genomen, zoals het uit de handel nemen van dit product.

Amendement 148

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 20 — lid 1 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Als na voltooiing van de procedure in artikel 19, leden 3 en 4, bezwaren tegen een maatregel van een lidstaat worden ingebracht of de Commissie van mening is dat een nationale maatregel in strijd is met de wetgeving van de Unie, treedt de Commissie onverwijld in overleg met de lidstaten en de betrokken marktdeelnemer(s) en voert zij een evaluatie van de nationale maatregel uit. Aan de hand van die evaluatie besluit de Commissie of de nationale maatregel al dan niet gerechtvaardigd is.

Als na voltooiing van de procedure in artikel 19, leden 3 en 4, bezwaren tegen een maatregel van een lidstaat worden ingebracht of de Commissie redelijke aanwijzingen heeft dat een nationale maatregel in strijd is met de wetgeving van de Unie, treedt de Commissie onverwijld in overleg met de lidstaten en de betrokken marktdeelnemer(s) en voert zij een evaluatie van de nationale maatregel uit. Aan de hand van die evaluatie besluit de Commissie of de nationale maatregel al dan niet gerechtvaardigd is.

Amendement 149

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 20 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 20 bis

Werkgroep

1.     De Commissie richt een werkgroep op.

Deze werkgroep bestaat uit vertegenwoordigers van de nationale markttoezichtautoriteiten en de belanghebbenden, inclusief personen met een handicap en hun belangenorganisaties.

 

2.     De werkgroep voert de volgende taken uit:

a)

bevorderen van de uitwisseling van informatie en goede praktijken tussen de markttoezichtautoriteiten;

b)

zorgen voor coherentie bij de toepassing van de in artikel 3 bepaalde toegankelijkheidseisen;

c)

uitbrengen van een advies over uitzonderingen op de in artikel 3 bepaalde toegankelijkheidseisen, in gevallen waar dit nodig wordt geacht, na ontvangst van het verzoek van de Commissie.

Amendement 151

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 21 — alinea 1 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

bij het vastleggen van de toegankelijkheidseisen in verband met sociale en kwaliteitscriteria die door bevoegde autoriteiten bij aanbestedingsprocedures voor openbare vervoersdiensten per spoor en over de weg worden vastgesteld krachtens Verordening (EG) nr. 1370/2007;

Schrappen

Amendementen 247 en 281

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 21 — alinea 1 — letter d bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

d bis)

waar toepasselijk, op alle relevante Uniewetgeving of op de bepalingen in Uniewetgeving met betrekking tot toegankelijkheid voor personen met een handicap;

Amendement 282

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 21 — alinea 1 — letter d ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

d ter)

Wanneer de Unie projecten voor toegankelijke, obstakelvrije vervoers- en telecommunicatie-infrastructuur medefinanciert in het kader van het CEF, de structuurfondsen of het EFSI, wordt prioriteit gegeven aan projecten die toegankelijkheidscomponenten ondersteunen of omvatten.

Amendement 152

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 22 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De in artikel 21 bedoelde toegankelijkheidseisen zijn van toepassing voor zover zij met het oog op de doelstellingen van dat artikel geen onevenredige last voor de bevoegde autoriteiten opleveren.

1.   De in artikel 21 bedoelde toegankelijkheidseisen zijn van toepassing voor zover zij met het oog op de doelstellingen van dat artikel geen onevenredige last opleveren voor de bevoegde autoriteiten of de exploitanten als andere overeenkomstsluitende partij .

Amendementen 226 en 257

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 22 — lid 2 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

de geraamde kosten en baten voor de bevoegde autoriteiten in verhouding tot de geraamde voordelen voor personen met een handicap, rekening houdend met de frequentie en de duur van het gebruik van het specifieke product of de specifieke dienst.

b)

de geraamde kosten en baten voor de bevoegde autoriteiten in verhouding tot de geraamde voordelen voor personen met een functionele beperking en personen met een handicap, rekening houdend met de frequentie en de duur van het gebruik van het specifieke product of de specifieke dienst.

Amendement 153

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 22 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De beoordeling van de mate waarin naleving van de in artikel 21 bedoelde toegankelijkheidseisen een onevenredige last oplevert, wordt uitgevoerd door de betrokken bevoegde autoriteiten.

3.   De initiële beoordeling van de mate waarin naleving van de in artikel 21 bedoelde toegankelijkheidseisen een onevenredige last oplevert, wordt uitgevoerd door de betrokken bevoegde autoriteiten.

Amendement 231

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 22 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     De Commissie stelt gedelegeerde handelingen vast overeenkomstig artikel 23 bis tot aanvulling van lid 2 van dit artikel door nader de criteria te specificeren waarmee voor alle producten en diensten die onder deze richtlijn vallen, rekening moet worden gehouden bij de beoordeling van de vraag of de last als onevenredig moet worden beschouwd, zonder deze criteria te wijzigen.

Bij het nader specificeren van deze criteria houdt de Commissie niet alleen rekening met de mogelijke voordelen voor personen met een handicap maar ook voor mensen met een functionele beperking.

De Commissie stelt de eerste gedelegeerde handeling voor alle producten en diensten die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, uiterlijk [een jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] vast.

Amendement 155

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 22 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   Als de bevoegde autoriteit voor een specifiek product of een specifieke dienst gebruik heeft gemaakt van de in de leden 1, 2 en 3 voorziene uitzondering, stelt zij de Commissie daarvan in kennis. Hierbij verstrekt zij eveneens de in lid 2 bedoelde beoordeling.

4.   Als de bevoegde autoriteit voor een specifiek product of een specifieke dienst gebruik heeft gemaakt van de in de leden 1, 2 en 3 voorziene uitzondering, stelt zij de Commissie daarvan in kennis. De in lid 2 bedoelde beoordeling wordt de Commissie op haar verzoek verstrekt .

Amendement 156

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 22 — lid 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 bis.     Indien de Commissie reden heeft om te twijfelen aan de beslissing van de betrokken bevoegde autoriteit, kan zij de in artikel 20 bis bedoelde werkgroep verzoeken de in lid 2 bedoelde beoordeling te controleren en advies uit te brengen.

Amendement 157

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 22 — lid 4 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 ter.     De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast voor de vastlegging van een model van kennisgeving voor de toepassing van lid 4 van dit artikel. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 24, lid 1 bis, bedoelde raadplegingsprocedure. De Commissie stelt de eerste uitvoeringshandeling uiterlijk [twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] vast.

Amendement 158

Voorstel voor een richtlijn

Hoofdstuk VII — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

UITVOERINGSBEVOEGDHEDEN EN SLOTBEPALINGEN

GEDELEGEERDE HANDELINGEN, UITVOERINGSBEVOEGDHEDEN EN SLOTBEPALINGEN

Amendement 159

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 23 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 23 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.     De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

 

2.     De in artikel 10, lid 2 bis, artikel 12, lid 5 bis, en artikel 22, lid 3 bis, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van … [de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn].

 

3.     Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 10, lid 2 bis, artikel 12, lid 5 bis, en artikel 22, lid 3 bis, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

 

4.     Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

 

5.     Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

 

6.     Een overeenkomstig artikel 10, lid 2 bis, artikel 12, lid 5 bis, en artikel 22, lid 3 bis, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Amendement 160

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 24 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Amendement 161

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 25 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De in lid 1 bedoelde middelen omvatten:

(Niet van toepassing op de Nederlandse versie)

Amendement 162

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 25 — lid 2 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

bepalingen waarbij een consument zich krachtens nationaal recht tot de rechter of de bevoegde administratieve instanties kan wenden om te bewerkstelligen dat de nationale voorschriften waarin deze richtlijn is omgezet, worden nageleefd;

a)

de mogelijkheid voor de consument die rechtstreeks door de niet-conformiteit van een product of een dienst wordt getroffen, zich krachtens nationaal recht tot de rechter of de bevoegde administratieve instanties te wenden om te bewerkstelligen dat de nationale voorschriften waarin deze richtlijn is omgezet, worden nageleefd;

Amendement 163

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 25 — lid 2 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

bepalingen waarbij overheidsorganen of particuliere verenigingen, organisaties of andere juridische entiteiten die er een rechtmatig belang bij hebben dat de bepalingen van deze richtlijn worden nageleefd, zich krachtens nationaal recht namens de consumenten tot de rechter of de bevoegde administratieve instanties kunnen wenden om te bewerkstelligen dat de nationale voorschriften waarin deze richtlijn is omgezet, worden nageleefd.

b)

de mogelijkheid voor overheidsorganen of particuliere verenigingen, organisaties of andere juridische entiteiten die er een rechtmatig belang bij hebben dat de bepalingen van deze richtlijn worden nageleefd, zich krachtens nationaal recht namens de consumenten tot de rechter of de bevoegde administratieve instanties te wenden om te bewerkstelligen dat de nationale voorschriften waarin deze richtlijn is omgezet, worden nageleefd. Dit rechtmatige belang kan de vertegenwoordiging zijn van consumenten die rechtstreeks door de niet-conformiteit van een product of een dienst worden getroffen;

Amendement 164

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 25 — lid 2 — letter b bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

b bis)

de mogelijkheid voor de consument die rechtstreeks door de niet-conformiteit van een product of een dienst wordt getroffen, om gebruik te maken van een klachtenmechanisme; dat mechanisme kan worden beheerd door een bestaande instantie, bijvoorbeeld de nationale ombudsman.

Amendement 165

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 25 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     De lidstaten zorgen ervoor dat, vóór een procedure wordt ingesteld voor de rechter of de bevoegde administratieve instanties, overeenkomstig lid 1, punten a) en b), alternatieve mechanismen voor geschillenbeslechting voorhanden zijn om een veronderstelde niet-conformiteit met deze richtlijn die gemeld is door middel van een klachtenmechanisme als bedoeld in lid 2, onder b bis), op te lossen.

Amendement 166

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 25 — lid 2 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 ter.     Dit artikel is niet van toepassing op overeenkomsten die vallen onder Richtlijn 2014/24/EU of Richtlijn 2014/25/EU.

Amendement 288

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 26 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De aldus vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

2.   De aldus vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn , maar mogen niet dienen als alternatief voor marktdeelnemers om de verplichting na te komen hun producten en diensten toegankelijk te maken. Ook moeten deze sancties vergezeld gaan van doeltreffende corrigerende maatregelen die worden ingezet in het geval van niet-naleving door marktdeelnemers .

Amendement 168

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 26 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   Bij de sancties moet rekening worden gehouden met de mate van niet-naleving, die mede gebaseerd is op het aantal desbetreffende niet-conforme producten of diensten en op het aantal getroffen personen.

4.   Bij de sancties moet rekening worden gehouden met de mate van niet-naleving, die mede gebaseerd is op de ernst en het aantal desbetreffende niet-conforme producten of diensten en op het aantal getroffen personen.

Amendement 169

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 27 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Zij passen deze bepalingen vanaf [… insert date — six years after the entry into force of this Directive] toe .

2.   Zij passen deze bepalingen toe vanaf … [vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] .

Amendement 170

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 27 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     Onverminderd het bepaalde in lid 2 ter van dit artikel, voorzien de lidstaten in een overgangsperiode voor een periode van vijf jaar na … [zes jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] waarin dienstverleners hun diensten mogen blijven leveren met gebruikmaking van de producten waar zij voorafgaand aan deze datum rechtmatig gebruik van hebben gemaakt bij het leveren van vergelijkbare diensten.

Amendement 171

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 27 — lid 2 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 ter.     Lidstaten kunnen bepalen dat zelfbedieningsterminals waar dienstverleners rechtmatig gebruik van hebben gemaakt bij het leveren van diensten vóór … [zes jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn], gebruikt mogen blijven worden bij het leveren van vergelijkbare diensten tot het eind van hun economische levensduur.

Amendement 172

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 27 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.    Lidstaten die gebruikmaken van de in artikel 3, lid 10, geboden mogelijkheid, delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij vaststellen om dat doel te verwezenlijken en brengen aan de Commissie verslag uit over de voortgang bij de uitvoering ervan.

5.    Indien passend delen de lidstaten de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij ter wille van artikel 3, lid 10, vaststellen en brengen aan de Commissie verslag uit over de voortgang bij de uitvoering ervan.

Amendement 173

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 28 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Uiterlijk […insert date — five years after the application of this Directive] , en vervolgens om de vijf jaar, legt de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's een verslag voor over de toepassing van deze richtlijn.

-1.    Uiterlijk op … [drie jaar na de datum van de toepassing van deze richtlijn] , en vervolgens om de vijf jaar, legt de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's een verslag voor over de toepassing van deze richtlijn.

Amendement 174

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 28 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.

In het verslag wordt, uit het oogpunt van de sociale, economische en technologische ontwikkelingen, onder meer aandacht besteed aan de ontwikkelingen op het gebied van de toegankelijkheid van producten en diensten en de effecten op marktdeelnemers en personen met een handicap, waarbij eventuele mogelijkheden voor lastenverlichting worden aangewezen, om te kunnen bepalen in hoeverre een herziening van deze richtlijn noodzakelijk is.

1.

In deze verslagen opgesteld op basis van de overeenkomstig artikel 12 , lid 6, en artikel 22, lid 4, ontvangen kennisgevingen wordt beoordeeld of de doelstellingen van deze richtlijn zijn verwezenlijkt, met name wat de verbetering betreft van het vrije verkeer van toegankelijke producten en diensten. Bovendien wordt in deze verslagen, rekening houdend met de sociale, economische en technologische ontwikkelingen, aandacht besteed aan de ontwikkeling op het gebied van de toegankelijkheid van producten en diensten , de noodzaak nieuwe producten en diensten in het toepassingsgebied van deze richtlijn op te nemen of de noodzaak bepaalde producten of diensten uit het toepassingsgebied van deze richtlijn uit te sluiten, alsmede de effecten op marktdeelnemers en personen met een handicap, waarbij eventuele mogelijkheden voor lastenverlichting worden aangewezen, om te kunnen bepalen in hoeverre een herziening van deze richtlijn noodzakelijk is.

Amendement 175

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 28 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.

De lidstaten verstrekken de Commissie tijdig alle informatie die de Commissie voor het opstellen van dit verslag nodig heeft.

2.

De lidstaten verstrekken de Commissie tijdig alle informatie die de Commissie voor het opstellen van deze verslagen nodig heeft.

Amendement 176

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 28 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.

Het verslag van de Commissie houdt rekening met de standpunten van de economisch belanghebbenden en van betrokken niet-gouvernementele organisaties, waaronder organisaties van personen met een handicap en organisaties die ouderen vertegenwoordigen .

3.

Het verslag van de Commissie houdt rekening met de standpunten van de economisch belanghebbenden en van betrokken niet-gouvernementele organisaties, waaronder organisaties van personen met een handicap.

Amendement 177

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling I — deel A (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

A.

Besturingssystemen

 

1.

Om het redelijkerwijs te verwachten gebruik van de diensten door personen met een handicap zoveel mogelijk te bevorderen, voldoet de dienstverlening aan de in deel C vastgestelde functioneleprestatie-eisen en omvat zij:

a)

informatie over de werking en over de toegankelijkheidskenmerken en functies van de betreffende dienst; en

b)

elektronische informatie, inclusief de websites die nodig zijn voor het leveren van de dienst in kwestie.

Amendement 178

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling I — deel B (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

B.

Computerapparatuur voor algemeen gebruik en erin vervatte besturingssystemen

Amendement 180

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling I — punt 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

[…]

Schrappen

Amendement 181

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling I — deel C (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

C.

Functioneleprestatie-eisen

 

Om het ontwerp en de gebruikersinterface ervan toegankelijk te maken, zijn producten en diensten, indien van toepassing, als volgt ontworpen:

 

a)

gebruik zonder zicht:

wanneer het product visuele bedieningswijzen aanbiedt, biedt het minstens één bedieningswijze die geen zicht vereist;

 

b)

gebruik met beperkt zicht:

wanneer het product visuele bedieningswijzen aanbiedt, biedt het minstens één bedieningswijze die gebruikers in staat stelt het product te gebruiken met beperkt zicht; dit kan bijvoorbeeld worden gerealiseerd door middel van kenmerken in verband met flexibel contrast en flexibele helderheid, flexibele vergroting zonder verlies van inhoud of functionaliteit, flexibele methoden om het onderscheid tussen visuele voor- en achtergrondelementen te controleren en flexibele controle over het vereiste gezichtsveld;

 

c)

gebruik zonder waarneming van kleur:

wanneer het product visuele bedieningswijzen aanbiedt, biedt deze minstens één bedieningswijze die geen waarneming van kleur vereist;

 

d)

gebruik zonder gehoor:

wanneer het product auditieve bedieningswijzen aanbiedt, biedt het minstens één bedieningswijze die geen gehoor vereist;

 

e)

gebruik met beperkt gehoor:

wanneer het product auditieve bedieningswijzen aanbiedt, biedt deze minstens één bedieningswijze met versterkte audiokenmerken; dit kan bijvoorbeeld worden gerealiseerd door de mogelijkheid voor gebruikers om de geluidssterkte aan te passen en flexibele methoden om het onderscheid tussen voorgrond- en achtergrondgeluid te controleren met spraak en achtergrond die beschikbaar zijn als afzonderlijke audiostromen;

 

f)

gebruik zonder spreekvaardigheden:

wanneer het product gesproken input van gebruikers vereist, biedt deze minstens één bedieningswijze die niet vereist dat gebruikers gesproken output produceren; gesproken output omvat alle met de mond geproduceerde geluiden zoals spraak, fluit- of klikgeluiden;

 

g)

gebruik met beperkte handgreep of kracht:

wanneer het product manuele handelingen vereist, biedt het minstens één bedieningswijze die gebruikers in staat stelt het te gebruiken door middel van alternatieve acties die geen besturing en bediening met fijne motoriek, handgreep of gelijktijdige bediening van meer dan één besturingselement vereisen;

 

h)

gebruik met beperkte reikwijdte:

wanneer de producten vrijstaand of geïnstalleerd zijn, zijn de bedieningselementen binnen het bereik van alle gebruikers;

 

i)

beperking van het risico op het ontstaan van lichtgevoelige aanvallen tot een minimum:

wanneer het product visuele bedieningswijzen aanbiedt, worden bedieningswijzen vermeden waarvan bekend is dat zij lichtgevoelige aanvallen veroorzaken;

 

j)

gebruik met beperkt cognitief vermogen:

het product biedt minstens één bedieningswijze met kenmerken die deze eenvoudiger en gebruiksvriendelijker maken;

 

k)

privacy:

wanneer het product kenmerken opneemt ten behoeve van de toegankelijkheid, biedt deze minstens één bedieningswijze die de privacy van gebruikers waarborgt bij het gebruik van deze productkenmerken ten behoeve van de toegankelijkheid.

Amendement 182

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling I — deel D (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

D.

Ondersteunende diensten

 

Ondersteunende diensten, indien beschikbaar, verstrekken informatie over de toegankelijkheid van het product en de compatibiliteit ervan met hulptechnologieën, via toegankelijke communicatiemethoden voor personen met een handicap.

Amendementen 183 en 291

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling II — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Zelfbedieningsterminals: geldautomaten, kaartautomaten, incheckautomaten

Zelfbedieningsterminals: geldautomaten, kaartautomaten, incheckautomaten en betaalterminals

Amendementen 184, 291, 299 en 342

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling II — punt 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.

Ontwerp en productie:

1.

Ontwerp en productie:

Om het te verwachten gebruik van de producten door personen met een functionele beperking (waaronder personen met een handicap of leeftijdsgerelateerde beperkingen) zoveel mogelijk te bevorderen, worden bij het ontwerp en de productie de volgende elementen toegankelijk gemaakt:

Om het redelijkerwijs te verwachten gebruik van de producten door personen met een handicap zoveel mogelijk te bevorderen, wordt bij het ontwerp en de productie voldaan aan de in afdeling I, deel C, vastgestelde functioneleprestatie-eisen. In verband hiermee vereisen producten niet dat een toegankelijkheidskenmerk wordt ingeschakeld om de gebruiker die het kenmerk nodig heeft, in staat te stellen het te gebruiken.

 

Bij het ontwerp en de productie van producten wordt gezorgd voor toegankelijkheid, inclusief met betrekking tot de volgende elementen:

a)

de informatie over het gebruik van het product die op het product zelf is aangebracht (etiketten, instructies, waarschuwingen), die:

a)

de informatie over het gebruik van het product die op het product zelf is aangebracht (etiketten, instructies en waarschuwingen), die

 

i)

via meer dan één zintuiglijk kanaal wordt aangeboden;

 

 

ii)

begrijpelijk is;

 

 

iii)

goed zichtbaar is;

 

 

iv)

groot genoeg is afgedrukt voor te verwachten gebruiksomstandigheden;

 

b)

de gebruikersinterface van het product (omgang met het product, bediening en terugkoppeling, invoer en uitvoer) overeenkomstig punt 2;

b)

de gebruikersinterface van het product (omgang met het product, bediening en terugkoppeling, invoer en uitvoer);

c)

de werking van het product, door functies aan te bieden die zijn gericht op de behoeften van personen met een functionele beperking , overeenkomstig punt 2;

c)

de werking van het product, door functies aan te bieden die zijn gericht op de behoeften van personen met een handicap; dit moet worden gerealiseerd door het gebruik mogelijk te maken van een persoonlijke hoofdtelefoon, wanneer een tijdgebonden respons vereist is , door de gebruiker te waarschuwen via meer dan één zintuiglijk kanaal, door de mogelijkheid te bieden de toegestane responstijd te verlengen en door voldoende contrast te bieden en voorzien te zijn van sleutels en bedieningen die te onderscheiden zijn via tast ;

d)

de interface om het product met hulpmiddelen te combineren .

d)

wanneer relevant, de compatibiliteit van het product met hulpmiddelen en -technologieën die binnen de Unie beschikbaar zijn, met inbegrip van gehoortechnologieën zoals gehoorapparaten, luisterspoelen, cochleaire implantaten en apparatuur voor ondersteund horen .

Amendement 185

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling II — punt 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

[…]

Schrappen

Amendement 186

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling III — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Telefoniediensten, waaronder noodhulpdiensten en gerelateerde eindapparatuur met geavanceerde computerfuncties voor consumenten

Telefoniediensten, waaronder noodhulpdiensten en gerelateerde eindapparatuur voor consumenten

Amendementen 187, 292 en 300

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling III — deel A — punt 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.

Het te verwachten gebruik van de diensten door personen met een functionele beperking , waaronder personen met een handicap , wordt zo veel mogelijk bevorderd door :

1.

Om het redelijkerwijs te verwachten gebruik van de diensten door personen met een handicap zoveel mogelijk te bevorderen , voldoet de dienstverlening aan de in afdeling I , deel C, vastgestelde functioneleprestatie-eisen en omvat zij :

a)

de toegankelijkheid te waarborgen van de producten die zij bij de dienstverlening gebruiken, in overeenstemming met de regels van punt B over „Gerelateerde eindapparatuur met geavanceerde computerfuncties voor gebruik door consumenten” ;

a)

de producten die de dienstverleners bij de dienstverlening in kwestie gebruiken, in overeenstemming met de regels van deel B van deze afdeling ;

b)

op de volgende manieren informatie te verstrekken over de werking en over de toegankelijkheidskenmerken en functies van de dienst:

b)

informatie over de werking en over de toegankelijkheidskenmerken en functies van de dienst in kwestie;

 

i)

de informatie is beschikbaar in tekstformaten die in alternatieve formaten kunnen worden omgezet, zodat ze door de gebruikers op verschillende manieren en via meer dan één zintuiglijk kanaal kan worden weergegeven;

 

 

ii)

er worden alternatieven geboden voor niet-tekstuele content;

 

 

iii)

de elektronische informatie, inclusief de bijbehorende onlinetoepassingen die nodig zijn voor de dienstverlening , wordt verstrekt in overeenstemming met punt c);

b bis)

elektronische informatie, inclusief de bijbehorende onlinetoepassingen die nodig zijn voor de dienstverlening in kwestie.

c)

websites op een consistente en geschikte manier toegankelijk te maken om door de gebruikers te worden waargenomen, gebruikt en begrepen, onder meer door ervoor te zorgen dat de weergave van de inhoud en de interactie met de website kunnen worden aangepast, indien nodig via een toegankelijk elektronisch alternatief; en wel op zo'n manier dat interoperabiliteit mogelijk is met uiteenlopende gebruikersagenten en hulptechnologieën die binnen de Unie en internationaal beschikbaar zijn;

c)

websites op een consistente en geschikte manier toegankelijk te maken om door de gebruikers te worden waargenomen, gebruikt en begrepen, onder meer door ervoor te zorgen dat de weergave van de inhoud en de interactie met de website kunnen worden aangepast, indien nodig via een toegankelijk elektronisch alternatief; en wel op zo'n manier dat interoperabiliteit mogelijk is met uiteenlopende gebruikersagenten en hulptechnologieën die binnen de Unie en internationaal beschikbaar zijn;

 

c bis)

apps voor mobiele apparaten;

d)

toegankelijke informatie te verstrekken om het gebruik in aanvulling op ondersteunende diensten te vereenvoudigen;

d)

informatie om het gebruik in aanvulling op ondersteunende diensten te vereenvoudigen;

e)

in de uitvoering van de dienst functies, werkwijzen, beleid, procedures en veranderingen te integreren die gericht zijn op de behoeften van mensen met een functionele beperking.

e)

in de uitvoering van de dienst functies, werkwijzen, beleid, procedures en veranderingen te integreren die gericht zijn op de behoeften van mensen met een handicap en zorgen voor interoperabiliteit; dit moet worden gerealiseerd door het ondersteunen van spraak-, video- en realtimetekstcommunicatie, afzonderlijk of in een combinatie (totale conversatie), tussen twee gebruikers of tussen een gebruiker en een noodhulpdienst.

Amendement 344

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling III — deel A — punt 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.

Ondersteunende diensten

Ondersteunende diensten (helpdesks, belcentrales, technische ondersteuning, relaydiensten en opleidingsdiensten), indien beschikbaar, verstrekken informatie over de toegankelijkheid van de dienst en de compatibiliteit ervan met hulptechnologieën, via toegankelijke communicatiemethoden voor gebruikers met een functionele beperking, waaronder personen met een handicap.

Amendementen 188 en 292

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling III — deel B –titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

B.

Gerelateerde eindapparatuur met geavanceerde computerfuncties voor gebruik door consumenten:

B.

Gerelateerde eindapparatuur voor gebruik door consumenten:

Amendementen 189, 292 en 301

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling III — deel B — punt 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.

Ontwerp en productie:

1.

Ontwerp en productie:

Om het te verwachten gebruik van de producten door personen met een functionele beperking (waaronder personen met een handicap of leeftijdsgerelateerde beperkingen) zoveel mogelijk te bevorderen, worden bij het ontwerp en de productie de volgende elementen toegankelijk gemaakt :

Om het redelijkerwijs te verwachten gebruik van de producten door personen met een handicap zoveel mogelijk te bevorderen, wordt bij het ontwerp en de productie voldaan aan de in afdeling I, deel C, vastgestelde functioneleprestatie-eisen en omvat het ontwerp en de productie het volgende :

a)

de informatie over het gebruik van het product die op het product zelf is aangebracht (etiketten, instructies, waarschuwingen) , die:

a)

de informatie over het gebruik van het product die op het product zelf is aangebracht (etiketten, instructies en waarschuwingen);

 

i)

via meer dan één zintuiglijk kanaal wordt aangeboden;

 

 

ii)

begrijpelijk is;

 

 

iii)

goed zichtbaar is;

 

 

iv)

groot genoeg is afgedrukt voor te verwachten gebruiksomstandigheden;

 

b)

de verpakking van het product, inclusief de informatie die erop vermeld staat (openen, afsluiten, gebruik, wegwerpen);

b)

de verpakking van het product, inclusief de informatie die erop vermeld staat (openen, afsluiten, gebruik, wegwerpen);

c)

de aanwijzingen voor gebruik, installatie en onderhoud, opslag en verwijdering van het product , die aan de volgende voorwaarden voldoen:

c)

de aanwijzingen voor gebruik, installatie en onderhoud, opslag en verwijdering van het product;

 

i)

de instructies zijn weergegeven in tekstformaten die in alternatieve formaten kunnen worden omgezet, zodat ze op verschillende manieren en via meer dan één zintuiglijk kanaal kunnen worden aangeboden; en

 

 

ii)

de instructies bieden alternatieven voor niet-tekstuele content;

 

d)

de gebruikersinterface van het product (omgang met het product, bediening en terugkoppeling, invoer en uitvoer) overeenkomstig punt 2;

d)

de gebruikersinterface van het product (omgang met het product, bediening en terugkoppeling, invoer en uitvoer);

e)

de werking van het product, door functies aan te bieden die zijn gericht op de behoeften van personen met een functionele beperking, overeenkomstig punt 2 ;

e)

de werking van het product, door functies aan te bieden die zijn gericht op de behoeften van personen met een handicap en voor interoperabiliteit zorgen; dit moet worden gerealiseerd door het ondersteunen van hifi-audio , een videoresolutie die communicatie mogelijk maakt door middel van gebarentaal, realtimetekst, afzonderlijk of in combinatie met spraak en videocommunicatie, of door te zorgen voor een effectieve draadloze koppeling met hoortechnologieën;

f)

de interface om het product met hulpmiddelen te combineren.

f)

de interface om het product met hulpmiddelen te combineren.

Amendement 190

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling III — deel B — punt 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

[…]

Schrappen

Amendement 346/rev

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling III — deel B — punt 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.

Ondersteunende diensten:

Ondersteunende diensten (helpdesks, belcentrales, technische ondersteuning, relaydiensten en opleidingsdiensten), indien beschikbaar, verstrekken informatie over de toegankelijkheid van het product en de compatibiliteit ervan met hulptechnologieën, via toegankelijke communicatiemethoden voor gebruikers met een functionele beperking, waaronder personen met een handicap.

Amendement 191

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling IV — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Audiovisuele mediadiensten en de gerelateerde consumentenapparatuur met geavanceerde computerfuncties

Websites en onlinetoepassingen van audiovisuele mediadiensten en de gerelateerde consumentenapparatuur

Amendement 192

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling IV — deel A –titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

A.

Diensten:

A.

Websites en onlinetoepassingen

Amendement 193

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling IV — deel A — punt 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.

Het te verwachten gebruik van de diensten door personen met een functionele beperking , waaronder personen met een handicap , wordt zo veel mogelijk bevorderd door :

1.

Om het redelijkerwijs te verwachten gebruik van de diensten door personen met een handicap zoveel mogelijk te bevorderen , voldoet de dienstverlening aan de in afdeling I , deel C, vastgestelde functioneleprestatie-eisen en omvat zij :

a)

de toegankelijkheid te waarborgen van de producten die zij bij de dienstverlening gebruiken, in overeenstemming met de regels van punt B over „Gerelateerde eindapparatuur met geavanceerde computerfuncties voor gebruik door consumenten”;

a)

websites op een consistente en geschikte manier toegankelijk te maken om door de gebruikers te worden waargenomen, gebruikt en begrepen, onder meer door ervoor te zorgen dat de weergave van de inhoud en de interactie met de website kunnen worden aangepast, indien nodig via een toegankelijk elektronisch alternatief; en wel op zo'n manier dat interoperabiliteit mogelijk is met uiteenlopende gebruikersagenten en hulptechnologieën die binnen de Unie en internationaal beschikbaar zijn;

b)

op de volgende manieren informatie te verstrekken over de werking en over de toegankelijkheidskenmerken en functies van de dienst:

b)

toepassingen voor mobiele apparaten;

 

i)

de informatie is beschikbaar in tekstformaten die in alternatieve formaten kunnen worden omgezet, zodat ze door de gebruikers op verschillende manieren en via meer dan één zintuiglijk kanaal kan worden weergegeven;

 

 

ii)

er worden alternatieven geboden voor niet-tekstuele content;

 

 

iii)

de elektronische informatie, inclusief de bijbehorende onlinetoepassingen die nodig zijn voor de dienstverlening, wordt verstrekt in overeenstemming met punt c);

 

c)

websites op een consistente en geschikte manier toegankelijk te maken om door de gebruikers te worden waargenomen, gebruikt en begrepen, onder meer door ervoor te zorgen dat de weergave van de inhoud en de interactie met de website kunnen worden aangepast, indien nodig via een toegankelijk elektronisch alternatief; en wel op zo'n manier dat interoperabiliteit mogelijk is met uiteenlopende gebruikersagenten en hulptechnologieën die binnen de Unie en internationaal beschikbaar zijn;

 

d)

toegankelijke informatie te verstrekken om het gebruik in aanvulling op ondersteunende diensten te vereenvoudigen;

 

e)

in de uitvoering van de dienst functies, werkwijzen, beleid, procedures en veranderingen te integreren die gericht zijn op de behoeften van mensen met een functionele beperking.

 

Amendement 194

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling IV — deel B –titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

B.

Gerelateerde consumentenapparatuur met geavanceerde computerfuncties :

B.

Gerelateerde consumentenapparatuur:

Amendementen 195 en 293

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling IV — deel B — punt 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.

Ontwerp en productie:

1.

Ontwerp en productie:

Om het te verwachten gebruik van de producten door personen met een functionele beperking (waaronder personen met een handicap of leeftijdsgerelateerde beperkingen) zoveel mogelijk te bevorderen, worden bij het ontwerp en de productie de volgende elementen toegankelijk gemaakt :

Om het redelijkerwijs te verwachten gebruik van de producten door personen met een handicap zoveel mogelijk te bevorderen, wordt bij het ontwerp en de productie voldaan aan de in afdeling I, deel C, vastgestelde functioneleprestatie-eisen en omvat het ontwerp en de productie het volgende :

a)

de informatie over het gebruik van het product die op het product zelf is aangebracht (etiketten, instructies, waarschuwingen) , die:

a)

de informatie over het gebruik van het product die op het product zelf is aangebracht (etiketten, instructies en waarschuwingen);

 

i)

via meer dan één zintuiglijk kanaal wordt aangeboden;

 

 

ii)

begrijpelijk is;

 

 

iii)

goed zichtbaar is;

 

 

iv)

groot genoeg is afgedrukt voor te verwachten gebruiksomstandigheden;

 

b)

de verpakking van het product, inclusief de informatie die erop vermeld staat (openen, afsluiten, gebruik, wegwerpen);

b)

de verpakking van het product, inclusief de informatie die erop vermeld staat (openen, afsluiten, gebruik, wegwerpen);

c)

de aanwijzingen voor gebruik, installatie en onderhoud, opslag en verwijdering van het product , die aan de volgende voorwaarden voldoen:

c)

de aanwijzingen voor gebruik, installatie en onderhoud, opslag en verwijdering van het product;

 

i)

de instructies zijn weergegeven in tekstformaten die in alternatieve formaten kunnen worden omgezet, zodat ze op verschillende manieren en via meer dan één zintuiglijk kanaal kunnen worden aangeboden; en

 

 

ii)

de instructies bieden alternatieven voor niet-tekstuele content;

 

d)

de gebruikersinterface van het product (omgang met het product, bediening en terugkoppeling, invoer en uitvoer) overeenkomstig punt 2;

d)

de gebruikersinterface van het product (omgang met het product, bediening en terugkoppeling, invoer en uitvoer);

e)

de werking van het product, door functies aan te bieden die zijn gericht op de behoeften van personen met een functionele beperking , overeenkomstig punt 2;

e)

de werking van het product, door functies aan te bieden die zijn gericht op de behoeften van personen met een handicap; dit kan bijvoorbeeld worden gerealiseerd door de mogelijkheid te ondersteunen om toegangsdiensten als ondertiteling voor doven en slechthorenden, audiodescriptie, gesproken ondertiteling en vertolking in gebarentaal te selecteren , te personaliseren en te activeren, door een effectieve draadloze koppeling met hoortechnologieën mogelijk te maken of door de gebruiker gebruikersbesturing om toegangsdiensten voor audiovisuele diensten te starten op hetzelfde niveau aan te bieden als de primaire mediabesturing;

f)

de interface om het product met hulpmiddelen te combineren.

f)

de interface om het product met hulpmiddelen te combineren.

Amendement 196

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling IV — deel B — punt 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

[…]

Schrappen

Amendementen 197 en 308

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling V — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Diensten voor personenvervoer met vliegtuig, bus, trein en over water; websites die voor de levering van personenvervoerdiensten worden gebruikt; diensten voor mobiele apparaten, slimme kaartsystemen en realtime-informatie; zelfbedieningsterminals, kaartautomaten en incheckautomaten die voor de levering van personenvervoerdiensten worden gebruikt;

Diensten voor personenvervoer met vliegtuig, bus, touringcar, trein en over water; websites die voor de levering van personenvervoerdiensten worden gebruikt; diensten voor mobiele apparaten, slimme kaartsystemen en realtime-informatie; Zelfbedieningsterminals, inclusief betaalterminals, kaartautomaten en incheckautomaten die voor de levering van personenvervoer-, mobiliteits- en toeristische diensten worden gebruikt:

Amendementen 198, 294/rev, 303, 311, 315 en 316

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling V — deel A — punt 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.

Het te verwachten gebruik van de diensten door personen met een functionele beperking , waaronder personen met een handicap , wordt zo veel mogelijk bevorderd door :

1.

Om het redelijkerwijs te verwachten gebruik van de diensten door personen met een handicap zoveel mogelijk te bevorderen , voldoet de dienstverlening aan de in afdeling I , deel C, vastgestelde functioneleprestatie-eisen en omvat zij :

a)

op de volgende manieren informatie te verstrekken over de werking en over de toegankelijkheidskenmerken en functies van de dienst:

a)

informatie over de werking en over de toegankelijkheidskenmerken en functies van de betreffende dienst;

 

i)

de informatie is beschikbaar in tekstformaten die in alternatieve formaten kunnen worden omgezet, zodat ze door de gebruikers op verschillende manieren en via meer dan één zintuiglijk kanaal kan worden weergegeven;

 

 

ii)

er worden alternatieven geboden voor niet-tekstuele content;

a bis)

informatie over hoe de toegankelijkheidskenmerken van de dienst moeten worden gebruikt, met inbegrip van de toegankelijkheid van voertuigen en de gerelateerde infrastructuur en gebouwde omgeving, en er wordt informatie verstrekt over assistentie, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2006, Verordening (EU) nr. 1177/2010, Verordening (EG) nr. 1371/2007 en Verordening (EU) nr. 181/2011 wordt verleend;

 

iii)

de elektronische informatie, inclusief de bijbehorende onlinetoepassingen die nodig zijn voor de dienstverlening, wordt verstrekt in overeenstemming met punt b);

a ter)

elektronische informatie, inclusief de bijbehorende onlinetoepassingen die nodig zijn voor de dienstverlening in kwestie , wordt verstrekt in overeenstemming met punt b);

b)

websites op een consistente en geschikte manier toegankelijk te maken om door de gebruikers te worden waargenomen, gebruikt en begrepen, onder meer door ervoor te zorgen dat de weergave van de inhoud en de interactie met de website kunnen worden kaangepast , indien nodig via een toegankelijk elektronisch alternatief; en wel op zo'n manier dat interoperabiliteit mogelijk is met uiteenlopende gebruikersagenten en hulptechnologieën die binnen de Unie en internationaal beschikbaar zijn;

b)

websites , met inbegrip van onlinetoepassingen die nodig zijn voor het aanbieden van personenvervoer-, toerisme-, accommodatie- en cateringdiensten, op een consistente en geschikte manier toegankelijk te maken om door de gebruikers te worden waargenomen, gebruikt en begrepen, onder meer door ervoor te zorgen dat de weergave van de inhoud en de interactie met de website kunnen worden aangepast , indien nodig via een toegankelijk elektronisch alternatief, en wel op een robuuste manier dat interoperabiliteit mogelijk is met uiteenlopende gebruikersagenten en hulptechnologieën die binnen de Unie en internationaal beschikbaar zijn;

 

b bis)

op mobiele apparaten gebaseerde diensten, met inbegrip van mobiele toepassingen die nodig zijn voor het leveren van de dienst, op een consistente en geschikte manier toegankelijk te maken om door de gebruikers te worden waargenomen, gebruikt en begrepen, onder meer door ervoor te zorgen dat de weergave van de inhoud en de interactie met de website kunnen worden aangepast, indien nodig via een toegankelijk elektronisch alternatief; en wel op een robuuste manier die interoperabiliteit mogelijk maakt met uiteenlopende gebruikersagenten en hulptechnologieën die binnen de Unie en internationaal beschikbaar zijn;

c)

in de uitvoering van de dienst functies, werkwijzen, beleid, procedures en veranderingen te integreren die gericht zijn op de behoeften van mensen met een functionele beperking .

c)

in de uitvoering van de dienst functies, werkwijzen, beleid, procedures en veranderingen te integreren die gericht zijn op de behoeften van mensen met een handicap, zoals op mobiele apparaten gebaseerde diensten, met inbegrip van mobiele toepassingen die nodig zijn voor het leveren van de dienst, op een consistente en geschikte manier toegankelijk te maken om door de gebruikers te worden waargenomen, gebruikt en begrepen, onder meer door ervoor te zorgen dat de weergave van de inhoud en de interactie met de website kunnen worden aangepast, indien nodig via een toegankelijk elektronisch alternatief; en wel op een robuuste manier die interoperabiliteit mogelijk maakt met uiteenlopende gebruikersagenten en hulptechnologieën die binnen de Unie en internationaal beschikbaar zijn.

Het gaat hier om diensten zoals slimme kaartsystemen (elektronische reservering, boeken van tickets enz.), realtime-informatie voor reizigers (dienstregelingen, informatie over verkeersstoringen, verbindingsdiensten, aansluiting op andere vervoermiddelen enz.) en aanvullendedienstinformatie (bijvoorbeeld stationspersoneel, liften die buiten werking zijn of diensten die tijdelijk niet beschikbaar zijn).

 

c bis)

diensten voor mobiele apparaten, slimme kaartsystemen en realtime-informatie.

Amendement 199

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling V — deel B

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

B.

Websites die voor de levering van personenvervoerdiensten worden gebruikt:

Schrappen

a)

websites op een consistente en geschikte manier toegankelijk te maken om door de gebruikers te worden waargenomen, gebruikt en begrepen, onder meer door ervoor te zorgen dat de weergave van de inhoud en de interactie met de website kunnen worden aangepast, indien nodig via een toegankelijk elektronisch alternatief; en op zo'n manier dat interoperabiliteit mogelijk is met uiteenlopende gebruikersagenten en hulptechnologieën die binnen de Unie en internationaal beschikbaar zijn.

 

Amendement 200

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling V — deel C

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

C.

diensten voor mobiele apparaten, slimme kaartsystemen en realtime-informatie;

Schrappen

1.

Het te verwachten gebruik van de diensten door personen met een functionele beperking, waaronder personen met een handicap, wordt zo veel mogelijk bevorderd door:

 

a)

op de volgende manieren informatie te verstrekken over de werking en over de toegankelijkheidskenmerken en functies van de dienst:

 

 

i)

de informatie is beschikbaar in tekstformaten die in alternatieve formaten kunnen worden omgezet, zodat ze door de gebruikers op verschillende manieren en via meer dan één zintuiglijk kanaal kan worden weergegeven;

 

 

ii)

er worden alternatieven geboden voor niet-tekstuele content;

 

 

iii)

de elektronische informatie, inclusief de bijbehorende onlinetoepassingen die nodig zijn voor de dienstverlening, wordt verstrekt in overeenstemming met punt b);

 

b)

websites op een consistente en geschikte manier toegankelijk te maken om door de gebruikers te worden waargenomen, gebruikt en begrepen, onder meer door ervoor te zorgen dat de weergave van de inhoud en de interactie met de website kunnen worden aangepast, indien nodig via een toegankelijk elektronisch alternatief; en wel op zo'n manier dat interoperabiliteit mogelijk is met uiteenlopende gebruikersagenten en hulptechnologieën die binnen de Unie en internationaal beschikbaar zijn;

 

Amendement 201

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling V — deel D — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

D.

zelfbedieningsterminals, kaartautomaten en incheckautomaten die voor de levering van personenvervoerdiensten worden gebruikt;

D.

Zelfbedieningsterminals, inclusief betaalterminals, kaartautomaten en incheckautomaten die voor de levering van personenvervoerdiensten worden gebruikt:

Amendementen 202 en 327

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling V — deel D — punt 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.

Ontwerp en productie:

1.

Ontwerp en productie:

Om het te verwachten gebruik van de producten door personen met een functionele beperking (waaronder personen met een handicap of leeftijdsgerelateerde beperkingen) zoveel mogelijk te bevorderen , worden bij het ontwerp en de productie de volgende elementen toegankelijk gemaakt :

Om het redelijkerwijs te verwachten gebruik van de producten door personen met een handicap zoveel mogelijk te bevorderen, wordt bij het ontwerp en de productie voldaan aan de in afdeling I, deel C , vastgestelde functioneleprestatie-eisen en omvat het ontwerp en de productie het volgende:

a)

de informatie over het gebruik van het product die op het product zelf is aangebracht (etiketten, instructies, waarschuwingen) , die:

a)

de informatie over het gebruik van het product die op het product zelf is aangebracht (etiketten, instructies en waarschuwingen);

 

i)

via meer dan één zintuiglijk kanaal wordt aangeboden;

 

 

ii)

begrijpelijk is;

 

 

iii)

goed zichtbaar is;

 

 

iv)

groot genoeg is afgedrukt voor te verwachten gebruiksomstandigheden;

 

b)

de gebruikersinterface van het product (omgang met het product, bediening en terugkoppeling, invoer en uitvoer) overeenkomstig punt 2;

b)

de gebruikersinterface van het product (omgang met het product, bediening en terugkoppeling, invoer en uitvoer);

c)

de werking van het product, door functies aan te bieden die zijn gericht op de behoeften van personen met een functionele beperking, overeenkomstig punt 2 ;

c)

de werking van het product, door functies aan te bieden die zijn gericht op de behoeften van personen met een handicap ;

d)

de interface om het product met hulpmiddelen t e combineren .

d)

de compatibiliteit van het product met hulpmiddelen en -technologieën, met inbegrip van hoortechnologieën zoals hoorapparaten, luisterspoelen, cochleaire implantaten en apparatuur voor ondersteund horen; het product maakt ook het gebruik van een persoonlijke koptelefoon mogelijk.

Amendement 352

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling V — deel D — punt 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.

Ondersteunende diensten

Ondersteunende diensten (helpdesks, belcentrales, technische ondersteuning, relaydiensten en opleidingsdiensten), indien beschikbaar, verstrekken informatie over de toegankelijkheid van het product en de compatibiliteit ervan met hulptechnologieën, via toegankelijke communicatiemethoden voor gebruikers met een functionele beperking, waaronder personen met een handicap.

Amendement 203

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling V — deel D — punt 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

[…]

Schrappen

Amendement 204

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling VI — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Bankdiensten; websites die voor de levering van bankdiensten worden gebruikt; bankdiensten voor mobiele apparaten; zelfbedieningsterminals, waaronder geldautomaten die voor het verlenen van bankdiensten worden gebruikt

Bankdiensten voor consumenten ; websites die voor de levering van bankdiensten worden gebruikt; bankdiensten voor mobiele apparaten; zelfbedieningsterminals, waaronder betaalterminals en geldautomaten die voor het verlenen van bankdiensten worden gebruikt

Amendementen 205, 295 en 304

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling VI — deel A — punt 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.

Het te verwachten gebruik van de diensten door personen met een functionele beperking , waaronder personen met een handicap , wordt zo veel mogelijk bevorderd door:

1.

Om het redelijkerwijs te verwachten gebruik van de diensten door personen met een handicap zoveel mogelijk te bevorderen , voldoet de dienstverlening aan de in afdeling I , deel C, vastgestelde functioneleprestatie-eisen en omvat zij:

a)

de toegankelijkheid te waarborgen van de producten die zij bij de dienstverlening gebruiken, in overeenstemming met de regels van punt D;

a)

de producten die de dienstverleners bij de dienstverlening in kwestie gebruiken, in overeenstemming met de regels van deel D van deze afdeling ;

b)

op de volgende manieren informatie te verstrekken over de werking en over de toegankelijkheidskenmerken en functies van de dienst:

b)

informatie over de werking en over de toegankelijkheidskenmerken en functies van de dienst ; de informatie is begrijpelijk, met een complexiteitsniveau dat niet hoger is dan niveau B2 (middelhoog) van het gemeenschappelijk Europees referentiekader voor talen van de Raad van Europa;

 

i)

de informatie is beschikbaar in tekstformaten die in alternatieve formaten kunnen worden omgezet, zodat ze door de gebruikers op verschillende manieren en via meer dan één zintuiglijk kanaal kan worden weergegeven;

 

 

ii)

er worden alternatieven geboden voor niet-tekstuele content;

 

 

iii)

de elektronische informatie, inclusief de bijbehorende onlinetoepassingen die nodig zijn voor de dienstverlening, wordt verstrekt in overeenstemming met punt c) ;

b bis )

elektronische informatie, inclusief de bijbehorende websites en onlinetoepassingen die nodig zijn voor de dienstverlening in kwestie en informatie over elektronische identificatie-, beveiligings- en betalingsmethoden;

c)

websites op een consistente en geschikte manier toegankelijk te maken om door de gebruikers te worden waargenomen, gebruikt en begrepen, onder meer door ervoor te zorgen dat de weergave van de inhoud en de interactie met de website kunnen worden aangepast, indien nodig via een toegankelijk elektronisch alternatief; en wel op zo'n manier dat interoperabiliteit mogelijk is met uiteenlopende gebruikersagenten en hulptechnologieën die binnen de Unie en internationaal beschikbaar zijn;

 

d)

in de uitvoering van de dienst functies , werkwijzen, beleid, procedures en veranderingen te integreren die gericht zijn op de behoeften van mensen met een functionele beperking.

d)

functies , werkwijzen, beleid, procedures en veranderingen in de uitvoering van de dienst die gericht zijn op de behoeften van mensen met een handicap;

 

d bis)

bankdiensten voor mobiele apparaten.

Amendement 206

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling VI — deel B

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

B.

websites die voor de levering van bankdiensten worden gebruikt;

Schrappen

Het te verwachten gebruik van de diensten door personen met een functionele beperking, waaronder personen met een handicap, wordt zo veel mogelijk bevorderd door:

 

a)

websites op een consistente en geschikte manier toegankelijk te maken om door de gebruikers te worden waargenomen, gebruikt en begrepen, onder meer door ervoor te zorgen dat de weergave van de inhoud en de interactie met de website kunnen worden aangepast, indien nodig via een toegankelijk elektronisch alternatief; en wel op zo'n manier dat interoperabiliteit mogelijk is met uiteenlopende gebruikersagenten en hulptechnologieën die binnen de Unie en internationaal beschikbaar zijn;

 

Amendement 207

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling VI — deel C

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

C.

Bankdiensten voor mobiele apparaten:

Schrappen

1.

Het te verwachten gebruik van de diensten door personen met een functionele beperking, waaronder personen met een handicap, wordt zo veel mogelijk bevorderd door:

 

a)

op de volgende manieren informatie te verstrekken over de werking en over de toegankelijkheidskenmerken en functies van de dienst:

 

 

i)

de informatie is beschikbaar in tekstformaten die in alternatieve formaten kunnen worden omgezet, zodat ze door de gebruikers op verschillende manieren en via meer dan één zintuiglijk kanaal kan worden weergegeven;

 

 

ii)

er worden alternatieven geboden voor niet-tekstuele content;

 

 

iii)

de elektronische informatie, inclusief de bijbehorende onlinetoepassingen die nodig zijn voor de dienstverlening, wordt verstrekt in overeenstemming met punt b);

 

b)

websites op een consistente en geschikte manier toegankelijk te maken om door de gebruikers te worden waargenomen, gebruikt en begrepen, onder meer door ervoor te zorgen dat de weergave van de inhoud en de interactie met de website kunnen worden aangepast, indien nodig via een toegankelijk elektronisch alternatief; en wel op zo'n manier dat interoperabiliteit mogelijk is met uiteenlopende gebruikersagenten en hulptechnologieën die binnen de Unie en internationaal beschikbaar zijn;

 

Amendement 208

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling VI — deel D — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

D.

Zelfbedieningsterminals, inclusief geldautomaten waarop bankdiensten worden verleend:

D.

Zelfbedieningsterminals, inclusief betaalterminals, geldautomaten waarop bankdiensten aan consumenten worden verleend:

Amendement 209

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling VI — deel D — punt 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.

Ontwerp en productie:

1.

Ontwerp en productie:

Om het te verwachten gebruik van de producten door personen met een functionele beperking (waaronder personen met een handicap of leeftijdsgerelateerde beperkingen) zoveel mogelijk te bevorderen, worden bij het ontwerp en de productie de volgende elementen toegankelijk gemaakt :

Om het te verwachten gebruik van de producten door personen met een handicap zoveel mogelijk te bevorderen, wordt bij het ontwerp en de productie voldaan aan de in afdeling I, deel C, vastgestelde functioneleprestatie-eisen en omvat het ontwerp en de productie het volgende :

a)

de informatie over het gebruik van het product die op het product zelf is aangebracht (etiketten, instructies, waarschuwingen) , die:

a)

de informatie over het gebruik van het product die op het product zelf is aangebracht (etiketten, instructies en waarschuwingen);

 

i)

via meer dan één zintuiglijk kanaal wordt aangeboden;

 

 

ii)

begrijpelijk is;

 

 

iii)

goed zichtbaar is;

 

 

iv)

groot genoeg is afgedrukt voor te verwachten gebruiksomstandigheden;

 

b)

de gebruikersinterface van het product (omgang met het product, bediening en terugkoppeling, invoer en uitvoer) overeenkomstig punt 2;

b)

de gebruikersinterface van het product (omgang met het product, bediening en terugkoppeling, invoer en uitvoer);

c)

de werking van het product, door functies aan te bieden die zijn gericht op de behoeften van personen met een functionele beperking, overeenkomstig punt 2 ;

c)

de werking van het product, door functies aan te bieden die zijn gericht op de behoeften van personen met een handicap ;

d)

de interface om het product met hulpmiddelen te combineren.

d)

de interface om het product met hulpmiddelen te combineren.

Amendement 356

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling VI — deel D — punt 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.

Ondersteunende diensten

Ondersteunende diensten (helpdesks, belcentrales, technische ondersteuning, relaydiensten en opleidingsdiensten), indien beschikbaar, verstrekken informatie over de toegankelijkheid van het product en de compatibiliteit ervan met hulptechnologieën, via toegankelijke communicatiemethoden voor gebruikers met een functionele beperking, waaronder personen met een handicap.

Amendement 210

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling VI — deel D — punt 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

[…]

Schrappen

Amendement 211

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling VII — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

elektronische boeken;

Elektronische boeken en bijbehorende apparatuur

Amendement 305

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling VII — deel A — punt 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.

Het te verwachten gebruik van de diensten door personen met een functionele beperking (waaronder personen met een handicap) wordt zoveel mogelijk bevorderd door:

1.

Om het redelijkerwijs te verwachten gebruik van de diensten door personen met een handicap zoveel mogelijk te bevorderen, voldoet de dienstverlening aan de in deze richtlijn vastgestelde functioneleprestatie-eisen en omvat zij:

a)

de toegankelijkheid te waarborgen van de producten die zij bij de dienstverlening gebruiken, in overeenstemming met de regels van punt B „Producten”;

a)

de producten die de dienstverleners bij de dienstverlening in kwestie gebruiken, in overeenstemming met de regels van deel B van deze afdeling;

b)

op de volgende manieren informatie te verstrekken over de werking en over de toegankelijkheidskenmerken en functies van de dienst:

b)

informatie over de werking en over de toegankelijkheidskenmerken en -functies van de dienst, die beschikbare informatie (metadata) verstrekt over toegankelijkheidskenmerken van producten en diensten ;

 

i)

de informatie is beschikbaar in tekstformaten die in alternatieve formaten kunnen worden omgezet, zodat ze door de gebruikers op verschillende manieren en via meer dan één zintuiglijk kanaal kan worden weergegeven;

 

 

ii)

er worden alternatieven geboden voor niet-tekstuele content;

 

 

iii)

de elektronische informatie, inclusief de bijbehorende onlinetoepassingen die nodig zijn voor de dienstverlening , wordt verstrekt in overeenstemming met punt c) ;

b bis)

elektronische informatie, inclusief de bijbehorende onlinetoepassingen en de e-reader die nodig zijn voor de dienstverlening in kwestie ;

c)

websites op een consistente en geschikte manier toegankelijk te maken om door de gebruikers te worden waargenomen, gebruikt en begrepen, onder meer door ervoor te zorgen dat de weergave van de inhoud en de interactie met de website kunnen worden aangepast, indien nodig via een toegankelijk elektronisch alternatief;

c)

het op een consistente en geschikte manier toegankelijk maken van websites en toepassingen voor mobiele apparaten om door de gebruikers te worden waargenomen, gebruikt en begrepen, onder meer door ervoor te zorgen dat de weergave van de inhoud en de interactie met de website kunnen worden aangepast, indien nodig via een toegankelijk elektronisch alternatief; en op zo'n manier dat interoperabiliteit mogelijk is met uiteenlopende gebruikersagenten en hulptechnologieën die binnen de Unie en internationaal beschikbaar zijn;

d)

toegankelijke informatie te verstrekken om het gebruik in aanvulling op ondersteunende diensten te vereenvoudigen;

d)

het verstrekken van toegankelijke informatie om het gebruik in aanvulling op ondersteunende diensten te vereenvoudigen;

e)

in de uitvoering van de dienst functies, werkwijzen, beleid, procedures en veranderingen te integreren die gericht zijn op de behoeften van mensen met een functionele beperking .

e)

het integreren, in de uitvoering van de dienst , van functies, werkwijzen, beleid, procedures en veranderingen te integreren die gericht zijn op de behoeften van mensen met een handicap; dit moet worden gerealiseerd door te zorgen voor navigatie door het document, onder meer door middel van dynamische opmaak, de mogelijkheid om tekst en audio-inhoud te synchroniseren en technologie voor het omzetten van tekst in spraak, zodat alternatieve weergave-opties voor de inhoud mogelijk worden gemaakt, alsook interoperabiliteit met uiteenlopende hulptechnologieën, op zodanige wijze dat de dienst waarneembaar, begrijpelijk en bedienbaar is en compatibel is met zoveel mogelijk gebruikersagenten .

Amendement 358

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling VII — deel B — punt 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.

Ontwerp en productie: Om het te verwachten gebruik van de producten door personen met een functionele beperking (waaronder personen met een handicap of leeftijdsgerelateerde beperkingen) zoveel mogelijk te bevorderen, worden bij het ontwerp en de productie de volgende elementen toegankelijk gemaakt :

1.

Ontwerp en productie: Om het te verwachten gebruik van de producten door personen met een functionele beperking (waaronder personen met een handicap) zoveel mogelijk te bevorderen, wordt bij het ontwerp en de productie aan de volgende toegankelijkheidseisen voldaan :

a)

de informatie over het gebruik van het product die op het product zelf is aangebracht (etiketten, instructies, waarschuwingen), die:

a)

de informatie over het gebruik van het product die op het product zelf is aangebracht (etiketten, instructies, waarschuwingen), die in veelvoudige toegankelijke vormen wordt verstrekt en :

 

i)

via meer dan één zintuiglijk kanaal wordt aangeboden;

 

i)

via meer dan één zintuiglijk kanaal wordt aangeboden;

 

ii)

begrijpelijk is;

 

ii)

begrijpelijk is;

 

iii)

goed zichtbaar is;

 

iii)

goed zichtbaar is;

 

iv)

groot genoeg is afgedrukt voor te verwachten gebruiksomstandigheden;

 

iv)

een passende lettergrootte heeft met voldoende contrast tussen de lettertekens en hun achtergrond, teneinde een maximale leesbaarheid in te verwachten gebruiksomstandigheden te waarborgen ;

b)

de verpakking van het product, inclusief de informatie die erop vermeld staat (openen, afsluiten, gebruik, wegwerpen);

b)

de verpakking van het product, inclusief de informatie die erop vermeld staat (openen, afsluiten, gebruik, wegwerpen) en een aanduiding van het merk, de naam en het type van het product die :

 

 

i)

voldoet aan de vereisten van punt a);

 

 

ii)

de gebruikers op eenvoudige en precieze wijze in kennis stelt van de wijze waarop het product toegankelijkheidskenmerken omvat en van de hulptechnologieën waarmee het compatibel is ;

c)

de aanwijzingen voor gebruik, installatie en onderhoud, opslag en verwijdering van het product, die aan de volgende voorwaarden voldoen:

c)

de aanwijzingen voor gebruik, installatie en onderhoud, opslag en verwijdering van het product, die , ongeacht of zij afzonderlijk of geïntegreerd in het product worden verstrekt, aan de volgende voorwaarden voldoen:

 

i)

de instructies zijn weergegeven in tekstformaten die in alternatieve formaten kunnen worden omgezet, zodat ze op verschillende manieren en via meer dan één zintuiglijk kanaal kunnen worden aangeboden ;

 

i)

de aanwijzingen worden beschikbaar gesteld in toegankelijk webformaat en elektronisch niet-webdocumentformaat dat zowel waarneembaar als bedienbaar is ; en

 

ii)

de instructies bieden alternatieven voor niet-tekstuele content ;

 

ii)

de fabrikant vermeldt en legt uit hoe de toegankelijkheidskenmerken van het product gebruikt moeten worden en met welke hulptechnologieën ze compatibel zijn ;

d)

de gebruikersinterface van het product (omgang met het product, bediening en terugkoppeling, invoer en uitvoer) overeenkomstig punt 2;

d)

de gebruikersinterface van het product (omgang met het product, bediening en terugkoppeling, invoer en uitvoer) overeenkomstig punt 2;

e)

de werking van het product, door functies aan te bieden die zijn gericht op de behoeften van personen met een functionele beperking, overeenkomstig punt 2;

e)

de werking van het product, door functies aan te bieden die zijn gericht op de behoeften van personen met een functionele beperking, overeenkomstig punt 2;

f)

de interface om het product met hulpmiddelen te combineren.

f)

indien relevant, compatibiliteit met hulpmiddelen en -technologieën.

Amendement 214

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling VII — deel B — punt 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

[…]

Schrappen

Amendementen 215, 296, 306 en 359

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling VIII — deel A — punt 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.

Het te verwachten gebruik van de diensten door personen met een functionele beperking , waaronder personen met een handicap , wordt zo veel mogelijk bevorderd door:

1.

Om het redelijkerwijs te verwachten gebruik van de diensten door personen met een handicap zoveel mogelijk te bevorderen , voldoet de dienstverlening aan de in afdeling I , deel C, vastgestelde functioneleprestatie-eisen en omvat zij:

a)

op de volgende manieren informatie te verstrekken over de werking en over de toegankelijkheidskenmerken en functies van de dienst:

a)

informatie over de werking en over de toegankelijkheidskenmerken en functies van de dienst in kwestie;

 

i)

de informatie is beschikbaar in tekstformaten die in alternatieve formaten kunnen worden omgezet, zodat ze door de gebruikers op verschillende manieren en via meer dan één zintuiglijk kanaal kan worden weergegeven;

 

 

ii)

er worden alternatieven geboden voor niet-tekstuele content;

 

 

iii)

de elektronische informatie, inclusief de bijbehorende onlinetoepassingen die nodig zijn voor de dienstverlening, wordt verstrekt in overeenstemming met punt b);

a bis)

elektronische informatie, inclusief de bijbehorende online- en mobiele toepassingen en websites, met informatie over elektronische identificatie-, beveiligings- en betalingsmethoden, die nodig zijn voor de dienstverlening, wordt verstrekt in overeenstemming met punt b);

b)

websites op een consistente en geschikte manier toegankelijk te maken om door de gebruikers te worden waargenomen, gebruikt en begrepen, onder meer door ervoor te zorgen dat de weergave van de inhoud en de interactie met de website kunnen worden aangepast, indien nodig via een toegankelijk elektronisch alternatief; en wel op zo'n manier dat interoperabiliteit mogelijk is met uiteenlopende gebruikersagenten en hulptechnologieën die binnen de Unie en internationaal beschikbaar zijn;

b)

websites op een consistente en geschikte manier toegankelijk te maken om door de gebruikers te worden waargenomen, gebruikt en begrepen, onder meer door ervoor te zorgen dat de weergave van de inhoud en de interactie met de website kunnen worden aangepast, indien nodig via een toegankelijk elektronisch alternatief; en wel op zo'n manier dat interoperabiliteit mogelijk is met uiteenlopende gebruikersagenten en hulptechnologieën die binnen de Unie en internationaal beschikbaar zijn;

 

b bis)

diensten voor mobiele apparaten op het gebied van elektronische handel.

Amendement 360

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling VIII — deel A — punt 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.

Ondersteunende diensten: ondersteunende diensten (helpdesks, belcentrales, technische ondersteuning, relaydiensten en opleidingsdiensten), indien beschikbaar, verstrekken informatie over de toegankelijkheid van de dienst en de compatibiliteit ervan met hulptechnologieën, via toegankelijke communicatiemethoden voor gebruikers met een functionele beperking, waaronder personen met een handicap.

Amendement 335

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling VIII bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

AFDELING VIII bis

 

Accommodatiediensten

 

Diensten

 

1.

Het te verwachten gebruik van de diensten door personen met een functionele beperking, waaronder personen met een handicap, wordt zo veel mogelijk bevorderd door:

 

 

a)

op de volgende manieren informatie te verstrekken over de werking en over de toegankelijkheidskenmerken en functies van de dienst:

i)

deze diensten beschikbaar te stellen in een toegankelijk webformaat en door ze waarneembaar, bedienbaar, begrijpelijk en robuust te maken, overeenkomstig letter b);

ii)

te vermelden en uit te leggen hoe de toegankelijkheidskenmerken van de dienst gebruikt moeten worden en met welke hulptechnologieën ze complementair zijn.

 

 

b)

websites en onlinetoepassingen die nodig zijn voor het leveren van de dienst op een consistente en geschikte manier toegankelijk te maken om door de gebruikers te worden waargenomen, gebruikt en begrepen, onder meer door ervoor te zorgen dat de weergave van de inhoud en de interactie met de website kunnen worden aangepast, indien nodig via een toegankelijk elektronisch alternatief; en wel op een robuuste manier die interoperabiliteit mogelijk maakt met uiteenlopende gebruikersagenten en hulptechnologieën die binnen de Unie en internationaal beschikbaar zijn;

 

 

c)

op mobiele apparaten gebaseerde diensten, met inbegrip van mobiele toepassingen die nodig zijn voor het leveren van diensten op het gebied van elektronische handel, op een consistente en geschikte manier toegankelijk te maken om door de gebruikers te worden waargenomen, gebruikt en begrepen, onder meer door ervoor te zorgen dat de weergave van de inhoud en de interactie met de website kunnen worden aangepast, indien nodig via een toegankelijk elektronisch alternatief; en wel op een robuuste manier die interoperabiliteit mogelijk maakt met uiteenlopende gebruikersagenten en hulptechnologieën die binnen de Unie en internationaal beschikbaar zijn;

 

 

d)

elektronische identificatie-, beveiligings- en betalingsmethoden die nodig zijn voor het leveren van de dienst begrijpelijk, waarneembaar, bedienbaar en robuust te maken zonder de beveiliging en de privacy van de gebruiker in gevaar te brengen;

 

 

e)

de gebouwde omgeving toegankelijk te maken voor personen met een handicap, overeenkomstig de voorschriften van afdeling X, waaronder:

i)

alle gemeenschappelijke ruimten (receptie, ingang, vrijetijdsfaciliteiten, conferentiezalen enz.);

ii)

ruimten, overeenkomstig de bepalingen van afdeling X; het minimumaantal toegankelijke ruimten per gebouw bedraagt:

één toegankelijke ruimte voor gebouwen met minder dan twintig ruimten;

twee toegankelijke ruimten voor gebouwen met tussen de twintig en vijftig ruimten;

één extra toegankelijke ruimte voor elke vijftig ruimten meer.

 

2.

Ondersteunende diensten

Ondersteunende diensten (helpdesks, belcentrales, technische ondersteuning, relaydiensten en opleidingsdiensten), indien beschikbaar, verstrekken informatie over de toegankelijkheid van de dienst en de compatibiliteit ervan met hulptechnologieën en -diensten, via toegankelijke communicatiemethoden voor gebruikers met een functionele beperking, waaronder personen met een handicap.

Amendement 216

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling IX — deel A — punt 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.

Ontwerp en productie:

1.

Ontwerp en productie:

Om het te verwachten gebruik van de producten door personen met een functionele beperking (waaronder personen met een handicap of leeftijdsgerelateerde beperkingen) zoveel mogelijk te bevorderen, worden bij het ontwerp en de productie de volgende elementen toegankelijk gemaakt :

Om het te verwachten gebruik van de producten door personen met een handicap of leeftijdsgerelateerde beperkingen zoveel mogelijk te bevorderen, voldoen het ontwerp en de productie aan de in afdeling I, deel C, vastgestelde functioneleprestatie-eisen en strekken zij zich uit tot :

a)

de informatie over het gebruik van het product die op het product zelf is aangebracht (etiketten, instructies, waarschuwingen) , die:

a)

de informatie over het gebruik van het product die op het product zelf is aangebracht (etiketten, instructies, waarschuwingen);

 

i)

via meer dan één zintuiglijk kanaal wordt aangeboden;

 

 

ii)

begrijpelijk is;

 

 

iii)

goed zichtbaar is;

 

 

iv)

groot genoeg is afgedrukt voor te verwachten gebruiksomstandigheden;

 

b)

de verpakking van het product, inclusief de informatie die erop vermeld staat (openen, afsluiten, gebruik, wegwerpen);

b)

de verpakking van het product, inclusief de informatie die erop vermeld staat (openen, afsluiten, gebruik, wegwerpen);

c)

de aanwijzingen voor gebruik, installatie en onderhoud, opslag en verwijdering van het product , die aan de volgende voorwaarden voldoen:

c)

de aanwijzingen voor gebruik, installatie en onderhoud, opslag en verwijdering van het product;

 

i)

de instructies zijn weergegeven in tekstformaten die in alternatieve formaten kunnen worden omgezet, zodat ze op verschillende manieren en via meer dan één zintuiglijk kanaal kunnen worden aangeboden; en

 

 

ii)

de instructies bieden alternatieven voor niet-tekstuele content;

 

d)

de gebruikersinterface van het product (omgang met het product, bediening en terugkoppeling, invoer en uitvoer) overeenkomstig punt 2 ;

d)

de gebruikersinterface van het product (omgang met het product, bediening en terugkoppeling, invoer en uitvoer);

e)

de werking van het product, door functies aan te bieden die zijn gericht op de behoeften van personen met een functionele beperking, overeenkomstig punt 2 ;

e)

de werking van het product, door functies aan te bieden die zijn gericht op de behoeften van personen met een handicap ;

f)

de interface om het product met hulpmiddelen te combineren.

f)

de interface om het product met hulpmiddelen te combineren.

Amendementen 217 en 297/rev

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling IX — deel A — punt 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

[…]

Schrappen

Amendement 218

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling IX — deel B — punt 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.

Het te verwachten gebruik van de diensten door personen met een functionele beperking , waaronder personen met een handicap , wordt zo veel mogelijk bevorderd door :

1.

Om het redelijkerwijs te verwachten gebruik van de diensten door personen met een handicap zoveel mogelijk te bevorderen , voldoet de dienstverlening aan de in afdeling I , deel C, vastgestelde functioneleprestatie-eisen en omvat zij :

a)

de gebouwde omgeving waar de dienst wordt verleend, met inbegrip van de vervoersinfrastructuur, toegankelijk te maken overeenkomstig deel C, onverminderd de nationale en EU-wetgeving inzake de bescherming van het nationale artistieke, historische of archeologische erfgoed;

a)

de gebouwde omgeving waar de dienst wordt verleend, met inbegrip van de vervoersinfrastructuur, overeenkomstig deel C, onverminderd de nationale en EU-wetgeving inzake de bescherming van het nationale artistieke, historische of archeologische erfgoed;

b)

de voorzieningen, inclusief de voertuigen, vaartuigen en apparatuur die nodig zijn voor de levering van de diensten, als volgt toegankelijk te maken :

b)

de voorzieningen, inclusief de voertuigen, vaartuigen en apparatuur die nodig zijn voor de levering van de diensten, als volgt:

 

i)

het ontwerp van de gebouwde ruimte ervan voldoet aan de eisen van deel C met betrekking tot het instappen, uitstappen, vervoer en gebruik;

 

i)

het ontwerp van de gebouwde ruimte ervan voldoet aan de eisen van deel C met betrekking tot het instappen, uitstappen, vervoer en gebruik;

 

ii)

de informatie is op verschillende manieren en via meer dan één zintuiglijk kanaal beschikbaar;

 

 

iii)

er worden alternatieven geboden voor niet-tekstuele visuele content;

 

c)

de toegankelijkheid te waarborgen van de producten die bij de dienstverlening worden gebruikt, in overeenstemming met de regels van deel A;

c)

de producten die bij de dienstverlening worden gebruikt, in overeenstemming met de regels van deel A;

d)

op de volgende manieren informatie te verstrekken over de werking en over de toegankelijkheidskenmerken en functies van de dienst:

d)

informatie over de werking en over de toegankelijkheidskenmerken en functies van de dienst;

 

i)

de informatie is beschikbaar in tekstformaten die in alternatieve formaten kunnen worden omgezet, zodat ze door de gebruikers op verschillende manieren en via meer dan één zintuiglijk kanaal kan worden weergegeven;

 

 

ii)

er worden alternatieven geboden voor niet-tekstuele content;

 

 

iii)

de elektronische informatie, inclusief de bijbehorende onlinetoepassingen die nodig zijn voor de dienstverlening, wordt verstrekt in overeenstemming met punt e);

 

e)

websites op een consistente en geschikte manier toegankelijk te maken om door de gebruikers te worden waargenomen, gebruikt en begrepen, onder meer door ervoor te zorgen dat de weergave van de inhoud en de interactie met de website kunnen worden aangepast, indien nodig via een toegankelijk elektronisch alternatief; en wel op zo'n manier dat interoperabiliteit mogelijk is met uiteenlopende gebruikersagenten en hulptechnologieën die binnen de Unie en internationaal beschikbaar zijn;

e)

websites en mobiele apparaten op een consistente en geschikte manier toegankelijk te maken om door de gebruikers te worden waargenomen, gebruikt en begrepen, onder meer door ervoor te zorgen dat de weergave van de inhoud en de interactie met de website kunnen worden aangepast, indien nodig via een toegankelijk elektronisch alternatief; en wel op zo'n manier dat interoperabiliteit mogelijk is met uiteenlopende gebruikersagenten en hulptechnologieën die binnen de Unie en internationaal beschikbaar zijn;

f)

toegankelijke informatie te verstrekken om het gebruik in aanvulling op ondersteunende diensten te vereenvoudigen;

f)

informatie om het gebruik in aanvulling op ondersteunende diensten te vereenvoudigen;

g)

in de uitvoering van de dienst functies , werkwijzen, beleid, procedures en veranderingen te integreren die gericht zijn op de behoeften van mensen met een functionele beperking .

g)

functies , werkwijzen, beleid, procedures en veranderingen in de uitvoering van de dienst die gericht zijn op de behoeften van mensen met een handicap .

Amendement 219

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — Afdeling IX — deel C — punt 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.

Met het oog op het te voorziene zelfstandige gebruik van de gebouwde omgeving heeft de toegankelijkheid voor mensen met een functionele beperking (waaronder personen met een handicap) onder meer betrekking op de volgende aspecten van ruimten die bedoeld zijn voor openbare toegang:

1.

Met het oog op het te voorziene zelfstandige gebruik van de gebouwde omgeving heeft de toegankelijkheid voor mensen met een handicap onder meer betrekking op de volgende aspecten van ruimten die bedoeld zijn voor openbare toegang:

Amendement 220

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — afdeling X — punt 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Met het oog op het te voorziene zelfstandige gebruik van de gebouwde omgeving waar de dienst wordt verleend, zoals bedoeld in artikel 3, lid 10, heeft de toegankelijkheid voor mensen met een functionele beperking (waaronder personen met een handicap) onder meer betrekking op de volgende aspecten van ruimten die bedoeld zijn voor openbare toegang:

Met het oog op het te voorziene zelfstandige gebruik van de gebouwde omgeving waar de dienst wordt verleend, zoals bedoeld in artikel 3, lid 10, heeft de toegankelijkheid voor mensen met een handicap onder meer betrekking op de volgende aspecten van ruimten die bedoeld zijn voor openbare toegang:

Amendement 221

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage II — lid 4 — punt 4.1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.1.

De fabrikant brengt de in deze richtlijn bedoelde CE-markering aan op elk afzonderlijk product dat aan de toepasselijke eisen van deze richtlijn voldoet.

Schrappen


(1)  De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A8-0188/2017).

(1 bis)   Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L 138 van 26.5.2016, blz. 44).

(1 ter)   Verordening (EU) nr. 1300/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit betreffende de toegankelijkheid van het spoorwegsysteem in de Unie voor gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 110).

(33)   COM(2010)0636.

(1 bis)   Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (PB L 95 van 15.4.2010, blz. 1).

(34)  Voorstel voor een richtlijn van het Europees parlement en de Raad inzake de toegankelijkheid van de websites van overheidsinstanties COM(2012)0721 .

(34)   Richtlijn (EU) 2016/2102 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 inzake de toegankelijkheid van de websites en mobiele applicaties van overheidsinstanties (PB L 327 van 2.12.2016, blz. 1) .

(1 bis)   Verordening (EG) nr. 1371/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer (PB L 315 van 3.12.2007, blz. 14).

(1ter)   Verordening (EU) nr. 1300/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit betreffende de toegankelijkheid van het spoorwegsysteem in de Unie voor gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 110).

(1quater)   Verordening (EU) nr. 454/2011 van de Commissie van 5 mei 2011 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem telematicatoepassingen ten dienste van passagiers van het trans-Europees spoorwegsysteem (PB L 123 van 12.5.2011, blz. 11).

(1quinquies)   Verordening (EU) nr. 181/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende de rechten van autobus- en touringcarpassagiers en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 1).

(1sexies)   Verordening (EU) nr. 1177/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende de rechten van passagiers die over zee of binnenwateren reizen en houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 1).

(35)  Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 1).

(36)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).

(37)  Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243).

(35)  Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 1).

(36)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).

(37)  Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243).

(1bis)   Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk en tot intrekking van Besluit nr. 661/2010/EU (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 1).

(1bis)   Richtlijn 93/42/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende medische hulpmiddelen (PB L 169 van 12.7.1993, blz. 1).

(38)  Besluit nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 82).

(38)  Besluit nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 82).

(39)  Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12).

(39)  Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12).

(40)  Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 30).

(40)  Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 30).

(1bis)   PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(42)   Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 1).

(43)  Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).

(44)  Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 van de Raad.

(43)  Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).

(44)  Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 470) .

(45)  Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en Verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad (PB L 315 van 3.12.2007, blz. 1).

(45)  Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en Verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad (PB L 315 van 3.12.2007, blz. 1).

(46)   Verordening (EU) nr. 1315/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 1).

(1bis)   Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PB L 376 van 27.12.2006, blz. 36).

(1bis)   Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).

(1bis)   Richtlijn 2014/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de vergelijkbaarheid van de in verband met betaalrekeningen aangerekende vergoedingen, het overstappen naar een andere betaalrekening en de toegang tot betaalrekeningen met basisfuncties (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 214).

(1bis)   Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (richtlijn inzake elektronische handel) (PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1).

(1bis)   Verordening (EG) nr. 1107/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 inzake de rechten van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit die per luchtvervoer reizen (PB L 204 van 26.7.2006, blz. 1).


20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/341


P8_TA(2017)0352

Overeenkomst tussen de EU en Chili inzake de handel in biologische producten ***

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 september 2017 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Chili inzake de handel in biologische producten (05530/2017 — C8-0144/2017 — 2016/0383(NLE))

(Goedkeuring)

(2018/C 337/40)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van besluit van de Raad (05530/2017),

gezien de ontwerpovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Chili inzake de handel in biologische producten (05551/2017),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, lid 4, eerste alinea, artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), v), en artikel 218, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0144/2017),

gezien artikel 99, leden 1 en 4, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel en het advies van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A8-0257/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en Chili.

20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/342


P8_TA(2017)0353

Protocol bij de associatie-overeenkomst tussen de EU en Chili (toetreding van Kroatië) ***

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 september 2017 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie en haar lidstaten, van het derde aanvullende protocol bij de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Chili, anderzijds, in verband met de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie (06750/2017 — C8-0225/2017 — 2017/0042(NLE))

(Goedkeuring)

(2018/C 337/41)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van besluit van de Raad (06750/2017),

gezien het derde aanvullende protocol bij de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds en de Republiek Chili, anderzijds, in verband met de toetreding van de Republiek Kroatië, tot de Europese Unie (06905/2017),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 217 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), i), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0225/2017),

gezien artikel 99, leden 1 en 4, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel (A8-0277/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het protocol;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en Chili.

20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/343


P8_TA(2017)0355

Verlenging van het Europees statistisch programma tot 2020 ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 september 2017 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 99/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees statistisch programma 2013-2017, door verlenging tot 2018-2020 (COM(2016)0557 — C8-0367/2016 — 2016/0265(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2018/C 337/42)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2016)0557),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 338, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0367/2016),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Protocol nr. 1 van de Verdragen betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie,

gezien Protocol nr. 2 van de Verdragen betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 14 december 2016 (1),

na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 15 juni 2017 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A8-0158/2017),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 75 van 10.3.2017, blz. 53.


P8_TC1-COD(2016)0265

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 september 2017 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2017/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 99/2013 betreffende het Europees statistisch programma 2013-2017, door verlenging tot 2020

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2017/1951.)


20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/344


P8_TA(2017)0356

Europese durfkapitaalfondsen en Europese sociaalondernemerschapsfondsen ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 september 2017 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 345/2013 betreffende Europese durfkapitaalfondsen en Verordening (EU) nr. 346/2013 betreffende Europese sociaalondernemerschapsfondsen (COM(2016)0461 — C8-0320/2016 — 2016/0221(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2018/C 337/43)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2016)0461),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0320/2016),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van de Europese Centrale Bank van 12 september 2016 (1),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 14 december 2016 (2),

gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 29 juni 2017 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A8-0120/2017),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 394 van 26.10.2016, blz. 2.

(2)  PB C 75 van 10.3.2017, blz. 48.


P8_TC1-COD(2016)0221

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 september 2017 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2017/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 345/2013 betreffende Europese durfkapitaalfondsen en Verordening (EU) nr. 346/2013 inzake Europese sociaalondernemerschapsfondsen

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2017/1991.)


20.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/345


P8_TA(2017)0357

Meerjarenplan voor demersale bestanden in de Noordzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren ***I

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 14 september 2017 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een meerjarenplan voor demersale bestanden in de Noordzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 676/2007 en (EG) nr. 1342/2008 van de Raad (COM(2016)0493 — C8-0336/2016 — 2016/0238(COD)) (1)

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2018/C 337/44)

Amendement 2

Voorstel voor een verordening

Overweging 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(4)

Het GVB heeft onder meer ten doel te garanderen dat visserij en aquacultuur uit ecologisch oogpunt duurzaam zijn op de lange termijn, de voorzorgsbenadering toe te passen bij het visserijbeheer en een ecosysteemgerichte benadering van het visserijbeheer ten uitvoer te leggen.

(4)

Het GVB heeft onder meer ten doel te garanderen dat visserij en aquacultuur uit ecologisch oogpunt duurzaam zijn op de lange termijn, de voorzorgsbenadering toe te passen bij het visserijbeheer teneinde ervoor te zorgen dat bestanden van geoogste soorten worden hersteld en gehandhaafd boven een niveau dat MSY kan opleveren, en een ecosysteemgerichte benadering van het visserijbeheer ten uitvoer te leggen.

Amendement 3

Voorstel voor een verordening

Overweging 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(4 bis)

In het kader van Verordening (EU) nr. 1380/2013 wordt er uitdrukkelijk naar gestreefd dat de levende biologische rijkdommen van de zee dusdanig worden geëxploiteerd dat de populaties van de geoogste soorten worden hersteld en gehandhaafd boven een niveau dat MSY kan opleveren. Daarom moet, in overeenstemming met artikel 2, lid 2, van die verordening, het corresponderende exploitatieniveau waar mogelijk tegen 2015 worden bereikt, en, op basis van een geleidelijke toename, uiterlijk 2020 voor alle bestanden, en van dan af worden gehandhaafd.

Amendement 4

Voorstel voor een verordening

Overweging 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(5)

Met het oog op de verwezenlijking van de GVB-doelstellingen moeten instandhoudingsmaatregelen als meerjarenplannen, technische maatregelen en vangstmogelijkheden (vaststelling en toewijzing), zo nodig met elkaar gecombineerd, worden vastgesteld.

(5)

Met het oog op de verwezenlijking van de GVB-doelstellingen moeten instandhoudingsmaatregelen als meerjarenplannen, technische maatregelen en vangstmogelijkheden (vaststelling en toewijzing), zo nodig met elkaar gecombineerd, worden vastgesteld in volledige overeenstemming met het best beschikbare wetenschappelijke advies .

Amendement 5

Voorstel voor een verordening

Overweging 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(6)

Overeenkomstig de artikelen 9 en 10 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 moeten meerjarenplannen gebaseerd zijn op wetenschappelijke, technische en economische adviezen en moeten ze doelstellingen, kwantificeerbare streefdoelen met duidelijke tijdschema's, instandhoudingsreferentiepunten en vrijwaringsmaatregelen bevatten.

(6)

Overeenkomstig de artikelen 9 en 10 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 moeten meerjarenplannen gebaseerd zijn op wetenschappelijke, technische en economische adviezen en moeten ze doelstellingen, kwantificeerbare streefdoelen met duidelijke tijdschema's, instandhoudingsreferentiepunten , doelstellingen en vrijwaringsmaatregelen bevatten, en doelen voor de met het oog op het verwezenlijken van de in artikel 15 van die verordening uiteengezette streefdoelen te nemen instandhoudingsmaatregelen en technische maatregelen en maatregelen die beogen ongewenste vangsten zo veel mogelijk te voorkomen en te beperken .

Amendement 6

Voorstel voor een verordening

Overweging 6 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(6 bis)

Voorts kan de Commissie overeenkomstig artikel 8, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 in het kader van een meerjarenplan de bevoegdheid worden toegekend gebieden voor herstel van bestanden in te stellen.

Amendement 7

Voorstel voor een verordening

Overweging 9 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(9 bis)

Sommige bestanden van gemeenschappelijk belang worden tevens geëxploiteerd door derde landen, waardoor het van groot belang is dat de Unie met die derde landen overleg pleegt om ervoor te zorgen dat die bestanden op duurzame wijze worden beheerd. Bij gebreke van een formeel akkoord zal de Unie alles in het werk moeten stellen om tot gemeenschappelijke regelingen voor bevissing van deze bestanden te komen teneinde duurzaam beheer mogelijk te maken, waarbij gelijke voorwaarden voor de marktdeelnemers van de Unie worden afgedwongen, gehandhaafd en bevorderd.

Amendement 8

Voorstel voor een verordening

Overweging 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(10)

Dit plan moet erop gericht zijn bij te dragen tot het verwezenlijken van de doelstellingen van het GVB, en met name het bereiken en behouden van MSY voor de betrokken bestanden , door bij te dragen tot de tenuitvoerlegging van de aanlandingsverplichting voor demersale bestanden waarvoor vangstbeperkingen gelden en door bij te dragen tot de tenuitvoerlegging van de ecosysteemgerichte benadering van het visserijbeheer.

(10)

Dit plan moet erop gericht zijn bij te dragen tot het verwezenlijken van de doelstellingen van het GVB, en met name het herstellen en behouden van visbestanden boven een niveau van biomassa dat MSY kan opleveren , door bij te dragen tot de tenuitvoerlegging van de aanlandingsverplichting voor demersale bestanden waarvoor vangstbeperkingen gelden , alsmede tot de tenuitvoerlegging en verwezenlijking van de sociaal-economische aspecten van het GVB en door bij te dragen tot de tenuitvoerlegging van de ecosysteemgerichte benadering van het visserijbeheer door het tot een minimum beperken van de negatieve gevolgen van visserij voor het mariene ecosysteem .

Amendement 9

Voorstel voor een verordening

Overweging 10 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(10 bis)

Dit plan moet ook bijdragen aan het bereiken van een goede milieutoestand zoals vastgelegd in Richtlijn 2008/56/EG en aan een gunstige staat van instandhouding voor leefgebieden en soorten zoals vereist door respectievelijk Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad  (1 bis) en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad  (1 ter) .

Amendement 10

Voorstel voor een verordening

Overweging 11

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(11)

Krachtens artikel 16, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 moeten de vangstmogelijkheden worden vastgesteld overeenkomstig de in de meerjarenplannen bepaalde streefdoelen.

(11)

Krachtens artikel 16, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 moeten de vangstmogelijkheden worden vastgesteld overeenkomstig de doelstellingen opgenomen in artikel 2, lid 2, Verordening (EU) nr. 1380/2013 en overeenstemmen met de streefdoelen , tijdschema's en marges in de meerjarenplannen .

Amendement 11

Voorstel voor een verordening

Overweging 11 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(11 bis)

Overeenkomstig artikel 33, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 dienen bestanden die samen met derde landen worden beheerd voor zover mogelijk in het kader van gezamenlijke overeenkomsten, conform de in artikel 2, lid 2, daarvan neergelegde doelstellingen te worden beheerd. Voorts moeten de in de artikelen 1 en 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 uiteengezette doelstellingen, alsmede de in artikel 4 daarvan neergelegde definities op dergelijke overeenkomsten van toepassing zijn.

Amendement 12

Voorstel voor een verordening

Overweging 14

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(14)

Bij gebrek aan streefdoelen in verband met MSY moet de voorzorgsbenadering worden toegepast .

(14)

Bij gebrek aan streefdoelen in verband met de maximale duurzame opbrengst moeten in het meerjarenplan maatregelen worden vastgesteld op basis van de voorzorgsbenadering van het visserijbeheer als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013. Deze maatregelen moeten een niveau van instandhouding waarborgen dat ten minste vergelijkbaar is met exploitatieniveaus die de maximale duurzame opbrengst opleveren, zoals uiteengezet in artikel 9, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 .

Amendement 13

Voorstel voor een verordening

Overweging 14 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(14 bis)

Recreatievisserij kan een significante impact hebben op visbestanden. De lidstaten moeten vangstgegevens van de recreatievisserij verzamelen overeenkomstig de wettelijke vereisten inzake gegevensverzameling. Wanneer dergelijke visserij een significante negatieve impact heeft op bestanden moet het plan in de mogelijkheid voorzien van specifieke beheersmaatregelen in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel. Alle beheers- en technische maatregelen inzake recreatievisserij op Unieniveau dienen in verhouding te staan tot de beoogde doelstellingen.

Amendement 14

Voorstel voor een verordening

Overweging 16

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(16)

Voor functionele eenheden langoustines moeten, waar die beschikbaar zijn, de volgende triggerniveaus voor abundantie worden gebruikt: minimale abundantie (Abundancebuffer) die overeenstemt met het Bbuffer-referentiepunt als gedefinieerd door de adviesraad voor de Noordzee in het langetermijnbeheersplan voor Noordzee-Nephrops  (42) , en grensabundantie (Abundancelimit) die overeenstemt met MSY Btrigger voor abundantie (gelijkwaardig aan Blim) als gedefinieerd door de ICES7.

(16)

Voor functionele eenheden langoustines moeten, waar die beschikbaar zijn, door ICES aanbevolen minimale abundantie (Abundancebuffer) en grensabundantie (Abundancelimit) als triggerniveaus voor abundantie worden gebruikt.

Amendement 15

Voorstel voor een verordening

Overweging 17

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(17)

Wanneer de bestandsomvang tot onder die niveaus daalt, moeten passende vrijwaringsmaatregelen worden overwogen. Vrijwaringsmaatregelen moeten onder meer inhouden dat de vangstmogelijkheden worden gereduceerd en dat er specifieke instandhoudingsmaatregelen worden genomen wanneer luidens wetenschappelijk advies herstelmaatregelen vereist zijn. Deze maatregelen moeten worden aangevuld met alle andere passend geachte maatregelen, zoals maatregelen van de Commissie overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 of maatregelen van de lidstaten overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

(17)

Wanneer de bestandsomvang tot onder die niveaus daalt, moeten passende vrijwaringsmaatregelen worden overwogen. Vrijwaringsmaatregelen moeten onder meer inhouden dat de vangstmogelijkheden worden gereduceerd en dat er specifieke instandhoudingsmaatregelen worden genomen wanneer luidens het best beschikbare wetenschappelijk advies herstelmaatregelen vereist zijn. Deze maatregelen moeten worden aangevuld met alle andere passend geachte maatregelen, zoals maatregelen van de Commissie overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 of maatregelen van de lidstaten overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

Amendement 16

Voorstel voor een verordening

Overweging 19

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(19)

De TAC voor langoustine in de ICES-zones IIa en IV dient te worden vastgesteld als de som van de vangstbeperkingen voor elke functionele eenheid en voor de statistische rechthoeken buiten de functionele eenheden in dat TAC-gebied . Dit sluit het vaststellen van maatregelen ter bescherming van specifieke functionele eenheden evenwel niet uit .

(19)

Voor elke functionele eenheid moet, indien mogelijk, een eigen TAC voor langoustine worden vastgesteld . Eventueel worden ter bescherming van de betreffende functionele eenheid afzonderlijke maatregelen vastgesteld .

Amendement 17

Voorstel voor een verordening

Overweging 20

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(20)

Met het oog op de naleving van de bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ingestelde aanlandingsverplichting dient het plan te voorzien in aanvullende beheersmaatregelen .

(20)

Met het oog op de naleving van de bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ingestelde aanlandingsverplichting dient het plan te voorzien in andere instandhoudingsmaatregelen, in het bijzonder maatregelen om teruggooi met inachtneming van het best beschikbare wetenschappelijke advies geleidelijk tot nul terug te brengen, of om de negatieve impact van de visserij op het ecosysteem tot een minimum te beperken, in voorkomend geval nader uit te werken krachtens artikel 18 van Verordening (EU) nr 1380/2013.

Amendement 18

Voorstel voor een verordening

Overweging 25

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(25)

Vastgesteld moet worden boven welke drempelwaarde een vissersvaartuig zijn vangsten uit demersale bestanden overeenkomstig artikel 43 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 in een aangewezen haven of op een plaats dicht bij de kust moet aanlanden. Bovendien moeten de lidstaten bij de aanwijzing van die havens of plaatsen dicht bij de kust de criteria van artikel 43, lid 5, van die verordening op zodanige wijze toepassen dat een doeltreffende controle op de onder deze verordening vallende bestanden gewaarborgd is.

(25)

Vastgesteld moet worden boven welke drempelwaarde een vissersvaartuig zijn vangsten uit demersale bestanden overeenkomstig artikel 43 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 in een aangewezen haven of op een plaats dicht bij de kust moet aanlanden. Bovendien moeten de lidstaten bij de aanwijzing van die havens of plaatsen dicht bij de kust de criteria van artikel 43, lid 5, van die verordening op zodanige wijze toepassen dat een doeltreffende controle op het aanlanden van de vangsten waarop deze verordening van toepassing is, gewaarborgd is.

Amendement 19

Voorstel voor een verordening

Overweging 26

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(26)

Overeenkomstig artikel 10, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 moeten bepalingen worden vastgesteld inzake de periodiciteit waarmee de Commissie de toereikendheid en doeltreffendheid van de toepassing van deze verordening dient te evalueren. Voorafgaand aan deze evaluatie moet het plan op basis van wetenschappelijk advies periodiek worden geëvalueerd: die laatstbedoelde evaluatie dient om de vijf jaar plaats te vinden . Een dergelijke periode biedt voldoende ruimte om de aanlandingsverplichting volledig ten uitvoer te leggen, om geregionaliseerde maatregelen vast te stellen en uit te voeren en om zicht te krijgen op de gevolgen voor de bestanden en de visserij. Het is tevens de tijd die de wetenschappelijke instanties op zijn minst nodig hebben.

(26)

Overeenkomstig artikel 10, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 moeten bepalingen worden vastgesteld inzake de periodiciteit waarmee de Commissie de toereikendheid en doeltreffendheid van de toepassing van deze verordening dient te evalueren. Voorafgaand aan deze evaluatie moet het plan op basis van het best beschikbare wetenschappelijke advies periodiek worden geëvalueerd: de evaluatie van het plan moet uiterlijk … [drie jaar na inwerkingtreding van deze verordening] plaatsvinden, en daarna om de vijf jaar. Een dergelijke periode biedt voldoende ruimte om de aanlandingsverplichting volledig ten uitvoer te leggen, om geregionaliseerde maatregelen vast te stellen en uit te voeren en om zicht te krijgen op de gevolgen voor de bestanden en de visserij. Het is tevens de tijd die de wetenschappelijke instanties op zijn minst nodig hebben.

Amendement 20

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Bij deze verordening wordt een meerjarenplan (hierna „het plan”) vastgesteld voor de demersale bestanden in wateren van de Unie van de ICES-zones IIa, IIIa en IV ( hierna „de Noordzee”) en de visserijen die deze bestanden exploiteren.

1.   Bij deze verordening wordt een meerjarenplan (hierna „het plan”) vastgesteld voor de demersale bestanden in wateren van de Unie van de ICES-zones IIa, IIIa en IV („de Noordzee” heeft betrekking op deze drie zones ) en de visserijen , waaronder recreatievisserij, die deze bestanden exploiteren.

Amendement 22

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     Wanneer de Commissie op basis van wetenschappelijk advies of op verzoek van de betrokken lidstaten van oordeel is dat de in lid 2 bedoelde lijst moet worden gewijzigd, kan zij een voorstel tot herziening van die lijst indienen.

Amendement 23

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — lid 2 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 ter.     Deze verordening bevat ook nadere bepalingen ter uitvoering van de aanlandingsverplichting voor alle soorten die in artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 worden genoemd, andere dan de reeds in de lid 1 van dit artikel genoemde bestanden.

Amendement 24

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(1)

„demersale bestanden”: de rondvis- en platvisssoorten en langoustines die op of in de nabijheid van de bodem van de waterkolom leven;

(1)

„demersale bestanden”: de rondvis- , platvis- en kraakbeenvissoorten en langoustines ((Nephrops norvegicus) en Noordse garnalen (Pandalus borealis) die op of in de nabijheid van de bodem van de waterkolom leven;

Amendement 25

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(1 bis)

„best beschikbare wetenschappelijke advies”: wetenschappelijk advies dat door de ICES of WTECV getoetst is en ondersteund wordt door de meest recente beschikbare gegevens die voldoen aan de vereisten van Verordening (EU) nr. 1380/2013, met name artikel 25 daarvan;

Amendement 26

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 1 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(1 ter)

„FMSY-bandbreedte”: brandbreedte berekend door de ICES die zo bepaald is dat bij toepassing ervan de langetermijnopbrengst ten hoogste 5 procent lager is dan MSY. De adviesregel van de ICES, die inhoudt dat, wanneer de paaibiomassa onder het referentiepunt voor de minimale paaibiomassa (MSY Btrigger) belandt, F moet worden verminderd tot een waarde die niet hoger is dan een bovengrens gelijk aan de FMSY-puntwaarde vermenigvuldigd met de paaibiomassa in het TAC-jaar, gedeeld door MSY Btrigger;

Amendement 27

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 1 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(1 quater)

„MSY Flower” en „MSY Fupper”: de laagste respectievelijk hoogste waarde binnen de FMSY-bandbreedte;

Amendement 28

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(2)

„groep 1”: de volgende demersale bestanden waarvoor in dit plan FMSY-bandbreedtes en vrijwaringsmaatregelen inzake biomassa zijn vastgesteld:

(2)

de volgende demersale bestanden waarvoor in dit plan FMSY-bandbreedtes en vrijwaringsmaatregelen inzake biomassa zijn vastgesteld , als opgesomd in bijlagen I en II:

a)

kabeljauw (Gadus morhua) in deelgebied IV en de sectoren VIId en IIIa West ( Noordzee, oostelijk deel van het Kanaal, Skagerrak) (hierna „Noordzeekabeljauw” );

a)

kabeljauw (Gadus morhua) in deelgebied IV (Noordzee) en de sectoren VIId (oostelijk deel van het Kanaal ) en IIIa West ( Skagerrak), (hierna „Kabeljauw in deelgebied IV en in de sectoren VIId en IIIa West” );

b)

schelvis (Melanogrammus aeglefinus) in deelgebied IV en de sectoren VIa en IIIa West ( Noordzee, gebied ten westen van Schotland, Skagerrak) (hierna „schelvis”);

b)

schelvis (Melanogrammus aeglefinus) in deelgebied IV (Noordzee) en de sectoren VIa (gebied ten westen van Schotland ) en IIIa West ( Skagerrak) (hierna „schelvis” in deelgebied IV en in de sectoren VIa en IIa West" );

c)

schol (Pleuronectes platessa) in deelgebied IV (Noordzee) en sector IIIa (Skagerrak) (hierna „Noordzeeschol” );

c)

schol (Pleuronectes platessa) in deelgebied IV (Noordzee) en sector IIIa (Skagerrak) (hierna „schol in deelgebied IV en in deelgebied IIIa” );

d)

zwarte koolvis (Pollachius virens) in de deelgebieden IV en VI en sector IIIa (Noordzee , Rockall en gebied ten westen van Schotland, Skagerrak en Kattegat) (hierna „zwarte koolvis” );

d)

zwarte koolvis (Pollachius virens) in de deelgebieden IV (Noordzee) en VI ( gebied ten westen van Schotland en Rockall) en sector IIIa ( Skagerrak en Kattegat), (hierna „zwarte koolvis in de deelgebieden IV en VI en sector IIIa” );

e)

tong (Solea solea) in deelgebied IV (Noordzee) (hierna „Noordzeetong” );

e)

tong (Solea solea) in deelgebied IV (Noordzee) (hierna „tong in deelgebied IV” );

f)

tong (Solea solea) in sector IIIa en de subsectoren 22–24 ( Skagerrak en Kattegat, westelijk deel van de Oostzee) (hierna „Kattegattong” );

f)

tong (Solea solea) in sector IIIa (Skagerrak en Kattegat) de subsectoren 22–24 (westelijk deel van de Oostzee) (hierna „tong in deelgebied IIIa en subsectoren 22-24” );

g)

wijting (Merlangius merlangus) in deelgebied IV en sector VIId ( Noordzee, oostelijk deel van het Kanaal) (hierna „Noordzeewijting” );

g)

wijting (Merlangius merlangus) in deelgebied IV (Noordzee) en sector VIId (oostelijk deel van het Kanaal) (hierna „wijting in deelgebied IV en in sector VIId” );

 

g bis)

Zeeduivel (Lophius piscatorius) in sector IIIa (Skagerrak en Kattegat) en deelgebieden IV (Noordzee) en VI (gebied ten westen van Schotland en Rockall);

 

g ter)

Noordse garnaal (Pandalus borealis) in sectoren IVa Oost en IIIa;

 

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 van de onderhavige verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de wijziging van de lijst van bestanden in groep 1, zoals vermeld in de eerste alinea van dit punt, en in de bijlagen I en II bij deze verordening, in overeenstemming met het beste beschikbare wetenschappelijke advies.

Amendement 29

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 3 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(3)

„groep 2”: de volgende functionele eenheden (FU) langoustine (Nephrops norvegicus) waarvoor in dit plan streefdoelen zijn bepaald als FMSY-bandbreedtes en vrijwaringsmaatregelen inzake abundantie:

(3)

„groep 2”: de volgende functionele eenheden (FU) langoustine (Nephrops norvegicus) waarvoor in dit plan streefdoelen zijn bepaald als FMSY-bandbreedtes en vrijwaringsmaatregelen inzake abundantie , zoals vermeld in bijlagen I en II :

Amendement 32

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 8 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(8 bis)

De betreffende bestanden worden uitsluitend gewijzigd op basis van het best beschikbare wetenschappelijke advies.

Amendement 33

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

10.

„MSY Btrigger”: het referentiepunt voor paaibiomassa waaronder specifieke en passende beheersmaatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat de exploitatieniveaus in combinatie met natuurlijke variaties de bestanden herstellen boven een niveau dat op de lange termijn MSY kan opleveren.

10.

„MSY Btrigger”: het referentiepunt voor paaibiomassa waaronder specifieke en passende beheersmaatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat de exploitatieniveaus in combinatie met natuurlijke variaties de bestanden herstellen boven een niveau dat op de lange termijn de maximale duurzame opbrengst kan opleveren.

Amendement 34

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 10 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(10 bis)

„recreatievisserij”: niet-commerciële visserijactiviteiten waarmee de mariene levende biologische rijkdommen worden geëxploiteerd voor vrijetijdsbesteding, toerisme of sport;

Amendement 35

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Het plan draagt bij tot de verwezenlijking van de in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 genoemde doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid, met name door middel van de toepassing van de voorzorgsbenadering bij het visserijbeheer, en beoogt ervoor te zorgen dat de levende mariene biologische rijkdommen zodanig worden geëxploiteerd dat de populaties van de geoogste soorten worden hersteld en gehandhaafd boven een niveau dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren.

1.   Het plan draagt bij tot de verwezenlijking van de in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 genoemde doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid, met name door middel van de toepassing van de voorzorgsbenadering bij het visserijbeheer, zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, alsook tot een redelijke levensstandaard voor degenen die van visserijactiviteiten afhankelijk zijn, met aandacht voor de sociaaleconomische aspecten, en beoogt ervoor te zorgen dat de levende mariene biologische rijkdommen zodanig worden geëxploiteerd dat de populaties van de geoogste soorten worden hersteld en gehandhaafd boven een niveau dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren. Het exploitatieniveau dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren, wordt zo spoedig mogelijk en uiterlijk 2020, onder alle omstandigheden en geleidelijk toenemend voor alle bestanden waarop deze verordening van toepassing is, verwezenlijkt, en vanaf die datum gehandhaafd. In geval van bestanden waarvoor geen wetenschappelijke advies en gegevens beschikbaar zijn, worden de in artikel 9, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 vastgelegde streefdoelen verwezenlijkt. Die streefdoelen waarborgen de instandhouding van de betrokken bestanden op een niveau dat ten minste met de streefdoelen voor de maximale duurzame opbrengst vergelijkbaar is.

Amendement 37

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Het plan past de ecosysteemgerichte benadering toe op het visserijbeheer teneinde ervoor te zorgen dat de negatieve gevolgen van visserijactiviteiten voor het mariene ecosysteem tot een minimum worden beperkt. Het is in overeenstemming met de milieuwetgeving van de Unie, met name met de in artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2008/56/EG vastgestelde doelstelling om uiterlijk in 2020 een goede milieutoestand te bereiken.

3.   Het plan past de ecosysteemgerichte benadering toe op het visserijbeheer teneinde ervoor te zorgen dat de negatieve gevolgen van visserijactiviteiten voor het mariene ecosysteem , in het bijzonder voor bedreigde habitats en beschermde soorten, waaronder zeezoogdieren en zeevogels, tot een minimum worden beperkt. Het plan is een aanvulling op en is in overeenstemming met de ecosysteemgerichte benadering van het visserijbeheer in de zin van artikel 4, lid 1, punt 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, met de milieuwetgeving van de Unie, met name met de in artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2008/56/EG vastgestelde doelstelling om uiterlijk in 2020 een goede milieutoestand te bereiken , alsook met de streefdoelen en voorschriften van de Richtlijnen 2009/147/EG en 92/43/EEG . Daarnaast voorziet het plan ook in maatregelen om nadelige sociaaleconomische gevolgen te verzachten en exploitanten in staat stellen meer economische zichtbaarheid op de lange termijn te verkrijgen.

Amendement 38

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     Het plan draagt ertoe bij dat de in de zin van artikel 33, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 samen met derde landen beheerde bestanden overeenkomstig de doelstellingen vermeld in artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 worden beheerd en de vangstmogelijkheden de in bijlage I van deze verordening vastgestelde bandbreedtes niet overschrijden.

Amendement 39

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 3 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 ter.     Het plan houdt rekening met de bilaterale betrekkingen met derde landen. In toekomstige bilaterale overeenkomsten met derde landen wordt rekening gehouden met het plan.

Amendement 40

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 4 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

bij te dragen tot de vervulling van de beschrijvende elementen in bijlage I bij Richtlijn 2008/56/EG, in verhouding tot de rol die visserijen voor de vervulling ervan spelen.

b)

dat andere relevante beschrijvende elementen in bijlage I bij Richtlijn 2008/56/EG worden vervuld , in verhouding tot de rol die visserijen voor de vervulling ervan spelen.

Amendement 41

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 bis.     Alle maatregelen in het kader van het plan worden op basis van het best beschikbare wetenschappelijke advies in de zin van artikel 2, inleidende zin, punt 1 bis, van deze verordening getroffen. Het best beschikbare wetenschappelijke advies wordt openbaar gemaakt uiterlijk op de datum dat de maatregelen overeenkomstig de artikelen 4, 5, 6 en 18 van deze verordening en artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 door de Commissie worden voorgesteld.

Amendement 42

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De visserijsterfte voor de bestanden van de groepen 1 en 2 bereikt het streefdoel zo spoedig mogelijk en, op basis van een geleidelijke toename, uiterlijk in 2020 en wordt van dan af gehandhaafd binnen de in bijlage I vermelde bandbreedtes.

1.   De visserijsterfte voor de bestanden van de groepen 1 en 2 bereikt het streefdoel zo spoedig mogelijk en, op basis van een geleidelijke toename, uiterlijk in 2020 en wordt vanaf dan gehandhaafd binnen de in bijlage I vermelde bandbreedtes en overeenkomstig de in artikel 3, lid 1, vermelde doelstellingen .

Amendement 43

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Conform artikel 16, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 zijn de vangstmogelijkheden in overeenstemming met de streefbandbreedtes voor de visserijsterfte die zijn opgenomen in kolom A van bijlage I bij de onderhavige verordening.

2.   Conform artikel 16, lid 4, en artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 worden de vangstmogelijkheden in overeenstemming met de in het plan vermelde doelstellingen en streefdoelen, alsook het best beschikbare wetenschappelijke advies, vastgelegd en komen zij overeen met de streefbandbreedtes voor de visserijsterfte die zijn opgenomen in kolom A van bijlage I bij de onderhavige verordening.

Amendement 44

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Onverminderd de leden 1 en 2 kunnen de vangstmogelijkheden worden vastgesteld op niveaus die overeenkomen met lagere visserijsterfteniveaus dan die welke in kolom A van bijlage I zijn opgenomen.

3.   Onverminderd leden 1 en 2 kunnen de vangstmogelijkheden worden vastgesteld op niveaus die overeenkomen met lagere visserijsterfteniveaus dan die welke in bijlage I zijn opgenomen.

Amendementen 83 en 99

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.     Onverminderd de leden 2 en 3 kunnen de vangstmogelijkheden voor een bestand worden vastgesteld in overeenstemming met de bandbreedtes voor de visserijsterfte als opgenomen in kolom B van bijlage I, mits het betrokken bestand zich bevindt boven het in kolom A van bijlage II opgenomen referentiepunt voor minimale paaibiomassa:

Schrappen

(a)

indien dat op grond van wetenschappelijk advies of bewijs noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 3 in het geval van gemengde visserijen;

 

(b)

indien dat op grond van wetenschappelijk advies of bewijs noodzakelijk is om ernstige schade aan een bestand als gevolg van wisselwerkingen binnen of tussen soorten te beperken, of

 

(c)

om schommelingen in de vangstmogelijkheden tussen opeenvolgende jaren tot ten hoogste 20 % te beperken.

 

Amendement 48

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 bis.     De vangstmogelijkheden worden in elk geval zodanig vastgesteld dat de waarschijnlijkheid dat de paaibiomassa onder het grensreferentiepunt voor biomassa (Blim) vermeld in kolom B van bijlage II belandt, minder dan 5 % bedraagt.

Amendement 49

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 4 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 ter.     Wanneer de Commissie op grond van het best beschikbare wetenschappelijk advies van mening is dat de doelstellingen van dit plan niet langer op een correcte manier tot uiting komen in de bandbreedtes voor de visserijsterfte in bijlage I, kan zij met spoed een voorstel voor de herziening van die bandbreedtes indienen.

Amendement 50

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De vangstmogelijkheden voor de bestanden van de groepen 3 en 4 zijn in overeenstemming met wetenschappelijk advies over de maximale duurzame opbrengst.

1.   De vangstmogelijkheden voor de bestanden van de groepen 3 en 4 zijn in overeenstemming met de best beschikbare wetenschappelijk adviezen over de maximale duurzame opbrengst.

Amendement 51

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Bij gebrek aan wetenschappelijk advies over een visserijsterfte die in overeenstemming is met de maximale duurzame opbrengst, zijn de vangstmogelijkheden in overeenstemming met wetenschappelijk advies ter waarborging van de duurzaamheid van de bestanden overeenkomstig de voorzorgsbenadering .

2.   Bij gebrek aan wetenschappelijk advies en gegevens over de visserijsterfte die in overeenstemming is met de maximale duurzame opbrengst, worden de vangstmogelijkheden en maatregelen vastgesteld overeenkomstig de voorzorgsbenadering van het visserijbeheer in de zin van artikel 4, lid 1, punt 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en in overeenstemming met de in artikel 3, lid 1 van deze verordening vermelde streefdoelen .

Amendement 52

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De bestanden van groep 5 worden beheerd op basis van de voorzorgsbenadering overeenkomstig wetenschappelijk advies.

De bestanden van groep 5 worden beheerd op basis van de voorzorgsbenadering van het visserijbeheer, zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, overeenkomstig het best beschikbare wetenschappelijk advies en de in artikel 3, leden 1 en 3, van onderhavige verordening vastgestelde doelstellingen . Het ontbreken van adequate wetenschappelijke informatie mag niet als reden worden aangevoerd om beheersmaatregelen voor de instandhouding van de mariene biologische hulpbronnen uit te stellen of achterwege te laten.

Amendement 53

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Wanneer wetenschappelijk advies erop wijst dat de paaibiomassa van een bestand van groep 1 voor een bepaald jaar lager is dan MSY Btrigger of dat de abundantie van een functionele eenheid in groep 2 lager is dan Abundancebuffer als opgenomen in kolom A van bijlage II, worden alle passende herstelmaatregelen vastgesteld om te waarborgen dat het betrokken bestand of de betrokken functionele eenheid snel terugkeert boven het niveau dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren. In het bijzonder worden, in afwijking van artikel 4, lid 2, de vangstmogelijkheden vastgesteld op een niveau dat overeenkomt met een visserijsterfte die is teruggebracht op een waarde onder de in kolom A van bijlage I opgenomen bandbreedte , rekening houdend met de afname van de biomassa of de abundantie .

1.   Wanneer het best beschikbare wetenschappelijke advies erop wijst dat de paaibiomassa van een bestand van groep 1 voor een bepaald jaar lager is dan MSY Btrigger of dat de abundantie van een functionele eenheid in groep 2 lager is dan Abundancebuffer als opgenomen in kolom A van bijlage II, worden alle passende herstelmaatregelen vastgesteld om te waarborgen dat het betrokken bestand of de betrokken functionele eenheid snel terugkeert boven het niveau dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren. In het bijzonder worden, in afwijking van artikel 4, lid 2, de vangstmogelijkheden , rekening houdend met de afname van de biomassa of de abundantie, op een niveau vastgesteld dat overeenkomt met een visserijsterfte, die in verhouding tot de afname van de biomassa en overeenkomstig de adviesregel van de ICES , op een waarde onder de in kolom A van bijlage I opgenomen bandbreedte is teruggebracht . De adviesregel van de ICES als bedoeld in artikel 2, inleidende zin, punt 1 ter, is van toepassing.

Amendement 54

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Wanneer wetenschappelijk advies erop wijst dat de paaibiomassa van een betrokken bestand lager is dan Blim of dat de abundantie van een functionele eenheid langoustine lager is dan Abundancelimit als opgenomen in kolom B van bijlage II, worden aanvullende herstelmaatregelen genomen om te waarborgen dat het betrokken bestand of de betrokken functionele eenheid snel terugkeert boven het niveau dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren. In het bijzonder houden deze herstelmaatregelen, in afwijking van artikel 4, leden 2 en 4, in dat de gerichte visserij op het betrokken bestand wordt opgeschort en de vangstmogelijkheden op passende wijze worden verlaagd.

2.   Wanneer het best beschikbare wetenschappelijke advies erop wijst dat de paaibiomassa van een betrokken bestand lager is dan Blim of dat de abundantie van een functionele eenheid langoustine lager is dan Abundancelimit als opgenomen in kolom B van bijlage II, worden aanvullende herstelmaatregelen genomen om te waarborgen dat het betrokken bestand of de betrokken functionele eenheid snel terugkeert boven het niveau dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren. In het bijzonder houden deze herstelmaatregelen, in afwijking van artikel 4, leden 2 en 4, in dat de gerichte visserij op het betrokken bestand wordt opgeschort en de vangstmogelijkheden op passende wijze worden verlaagd.

Amendement 55

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     Wanneer het best beschikbare wetenschappelijke advies erop wijst dat de paaibiomassa van een bestand waarop deze verordening van toepassing is voor een bepaald jaar lager is dan MSY Btrigger worden alle passende herstelmaatregelen vastgesteld om te waarborgen dat het betrokken bestand snel terugkeert boven het niveau dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren, en wordt de visserijsterfte in verhouding tot de afname van de biomassa en overeenkomstig de adviesregel van de ICES lineair teruggebracht. De adviesregel van de ICES als bedoeld in artikel 2, inleidende zin, punt 1 ter, is van toepassing.

Amendement 56

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 2 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 ter.     Wanneer het best beschikbare wetenschappelijke advies erop wijst dat de paaibiomassa van een bestand waarop deze verordening van toepassing is, lager is dan Blim of een vergelijkbaar referentiepunt, worden bijkomende herstelmaatregelen vastgesteld om te waarborgen dat het bestand snel terugkeert boven de niveaus die de maximale duurzame opbrengst kan opleveren. In het bijzonder kunnen deze herstelmaatregelen een passende verlaging van de vangstmogelijkheden alsook de opschorting van gerichte visserij op het betrokken bestand inhouden.

Amendement 57

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 2 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 quater.     De in dit artikel bedoelde herstelmaatregelen kunnen onder meer bestaan in:

 

a)

noodmaatregelen van de lidstaten overeenkomstig de artikelen 12 en 13 van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

 

b)

maatregelen krachtens artikelen 11 en 11 bis van deze verordening.

 

De keuze van in dit artikel bedoelde maatregelen wordt bepaald door de aard, de ernst, de duur en de herhaling van de situatie waarin de paaibiomassa zich onder de in lid 1 bedoelde niveaus bevindt.

Amendement 58

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Specifieke instandhoudingsmaatregelen voor de groepen 3 tot en met 7

Specifieke instandhoudingsmaatregelen

Amendement 84

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — alinea 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Wanneer luidens wetenschappelijk advies herstelmaatregelen nodig zijn voor de instandhouding van een demersaal bestand van de groepen 3 tot en met 7 of wanneer de paaibiomassa van een bestand van groep 1 of de abundantie van een functionele eenheid van groep 2 voor een bepaald jaar lager is dan de in kolom A van bijlage II bij de onderhavige verordening opgenomen instandhoudingsreferentiepunten , is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 18 van de onderhavige verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr . 1380/2013 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

Wanneer luidens wetenschappelijk advies aanvullende maatregelen nodig zijn om te waarborgen dat alle visserijen waarop deze verordening van toepassing is, overeenkomstig artikel 3 van deze verordening beheerd worden, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 18 van de onderhavige verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gedelegeerde handelingen vast te stellen. Onverminderd het bepaalde in artikel 18, leden 1 en 3 , kan de Commissie gedelegeerde handelingen vaststellen bij gebreke van een in die leden bedoelde gemeenschappelijke aanbeveling . Die gedelegeerde handelingen omvatten maatregelen met betrekking tot:

Amendement 60

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — alinea 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

de kenmerken van het vistuig, met name de maaswijdte, de haakgrootte, de constructie van het vistuig, de twijndikte en de afmetingen van het vistuig of het gebruik van voorzieningen voor selectiviteit, om de selectiviteit te waarborgen of te verbeteren;

a)

de vaststelling van de kenmerken en specificaties van het vistuig, met name de maaswijdte, de haakgrootte, de constructie van het vistuig, de twijndikte en de afmetingen van het vistuig of het gebruik van voorzieningen voor selectiviteit, om de selectiviteit te waarborgen of te verbeteren , in het bijzonder met het oog op de beperking van ongewenste bijvangsten ;

Amendement 61

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 9 bis

 

Aanwijzing van paaigronden en gebieden voor herstel van de bestanden

 

Tot uiterlijk 2020 wijzen de lidstaten paaigronden en gebieden aan, waarvoor er duidelijke aanwijzingen zijn dat zich daar grote concentraties bevinden van vis die kleiner is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, en stellen zij overeenkomstig artikel 12, lid 2, van deze verordening gemeenschappelijke aanbevelingen op voor de inrichting van gebieden voor herstel van bestanden waarop deze verordening van toepassing is.

Amendement 62

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Totale toegestane vangsten

Vangstmogelijkheden

Amendement 63

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     Overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 maken de lidstaten bij de toewijzing van de hun ter beschikking staande vangstmogelijkheden gebruik van objectieve en transparante criteria.

Amendement 64

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 1 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 ter.     Overeenkomstig artikel 33, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 maken de lidstaten bij het gemeenschappelijke beheer van met derde landen gedeelde bestanden de uitwisseling van vangstmogelijkheden mogelijk.

Amendement 65

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.    Onverminderd artikel 8 is de TAC voor het langoustinebestand in de ICES-zones IIa en IV de som van de vangstbeperkingen voor de functionele eenheden en voor de statistische rechthoeken buiten de functionele eenheden.

2.    Voor het langoustinebestand in de ICES-zones IIa en IV worden vangstbeperkingen voor de afzonderlijke functionele eenheden alsook een gemeenschappelijke TAC voor de statistische rechthoeken buiten de functionele eenheden , vastgesteld .

Amendement 66

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 10 bis

 

Impact van de recreatievisserij

 

1.     Alle beschikbare gegevens over vangsten door de recreatievisserij worden bestudeerd om de mogelijke impact daarvan op de bestanden van gereglementeerde soorten te beoordelen.

 

2.     De Raad neemt de in lid 1 bedoelde beoordeling in aanmerking. De Raad houdt met betrekking tot die bestanden waarop de vangsten in de recreatievisserij worden geacht een aanmerkelijke impact te hebben, bij de vaststelling van de vangstmogelijkheden rekening met de vangsten in de recreatievisserij onder meer:

 

a)

door de som van de ramingen van de vangsten door de recreatievisserij op basis van het best beschikbare wetenschappelijke advies, en het best beschikbare wetenschappelijke advies over de commerciële vangstmogelijkheden, als totale vangst te beschouwen die overeenstemt met het streefdoel voor de visserijsterfte;

 

b)

door beperkingen op te leggen aan recreatievisserij, inclusief vangstlimieten per dag en gesloten seizoenen, of

 

c)

door andere middelen die nodig worden geacht.

Amendement 67

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Bepalingen in verband met de aanlandingsverplichting voor de groepen 1 tot en met 7

Bepalingen in verband met de aanlandingsverplichting

Amendement 68

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — alinea 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

vrijstellingen van de toepassing van de aanlandingsverplichting voor soorten waarvan wetenschappelijk vaststaat dat zij een hoge overlevingskans hebben , rekening houdend met de kenmerken van het vistuig, van de visserijpraktijken en van het ecosysteem, om de uitvoering van de aanlandingsverplichting te faciliteren; en

a)

vrijstellingen van de toepassing van de aanlandingsverplichting voor soorten met een door het best beschikbare wetenschappelijk advies aangetoonde hoge overlevingskans, rekening houdend met de kenmerken van het vistuig, van de visserijpraktijken en van het ecosysteem, om de uitvoering van de aanlandingsverplichting te faciliteren, en

Amendement 69

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — alinea 1 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

bijzondere bepalingen betreffende het documenteren van vangsten, in het bijzonder met het oog op het toezicht op de uitvoering van de aanlandingsverplichting; en

c)

bijzondere bepalingen betreffende het documenteren van vangsten, in het bijzonder met het oog op het toezicht en controle, teneinde door het waarborgen van volledige naleving van de aanlandingsverplichting voor een gelijk speelveld te zorgen, en

Amendement 70

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De in lid 1 van dit artikel genoemde maatregelen dragen bij aan de verwezenlijking van de in artikel 3 van deze verordening vermelde doelstellingen, met name de bescherming van jonge vissen en paaiende vissen.

Amendement 71

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 11 bis

 

Technische maatregelen

 

1.     De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 18 van deze verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de volgende technische maatregelen:

 

a)

de specificatie van kenmerken van vistuig en voorschriften betreffende het gebruik ervan, om te zorgen voor selectiviteit of deze te verbeteren, ongewenste vangsten te verminderen of de negatieve impact op het ecosysteem tot een minimum te beperken;

 

b)

de specificatie van aanpassingen van of aanvullende hulpmiddelen voor vistuig, om te zorgen voor selectiviteit of deze te verbeteren, ongewenste vangsten te verminderen of de negatieve impact op het ecosysteem tot een minimum te beperken;

 

c)

de beperking van of het verbod op het gebruik van bepaald vistuig en visserijactiviteiten in bepaalde gebieden of perioden, om paaiende vis, vis die kleiner is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte of niet-doelvissoorten te beschermen of de negatieve impact op het ecosysteem tot een minimum te beperken, en

 

d)

de vaststelling van minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor de bestanden waarop deze verordening van toepassing is, om de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen te waarborgen.

 

2.     De in lid 1 van dit artikel bedoelde maatregelen dragen bij tot de verwezenlijking van de in artikel 3 genoemde doelstellingen.

Amendement 97

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Voor de toepassing van lid 1 van het onderhavige artikel kunnen lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer gemeenschappelijke aanbevelingen indienen overeenkomstig artikel 18, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, voor de eerste keer niet later dan twaalf maanden na de inwerkingtreding van deze verordening en vervolgens twaalf maanden na elke indiening van een evaluatie van het plan overeenkomstig artikel 17. De lidstaten kunnen dergelijke aanbevelingen ook indienen wanneer zij dat noodzakelijk achten, met name wanneer de toestand van een van de bestanden waarop deze verordening van toepassing is, plotseling verandert. Gemeenschappelijke aanbevelingen inzake maatregelen betreffende een bepaald kalenderjaar worden uiterlijk op 1 juli van het voorgaande jaar ingediend.

2.   Voor de toepassing van lid 1 van het onderhavige artikel kunnen lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer gemeenschappelijke aanbevelingen indienen overeenkomstig artikel 18, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, voor de eerste keer niet later dan twaalf maanden na de inwerkingtreding van deze verordening en vervolgens twaalf maanden na elke indiening van een evaluatie van het plan overeenkomstig artikel 17. De lidstaten kunnen dergelijke aanbevelingen ook indienen wanneer zij dat noodzakelijk achten, met name wanneer de toestand van een van de bestanden waarop deze verordening van toepassing is, plotseling verandert. Gemeenschappelijke aanbevelingen inzake maatregelen betreffende een bepaald kalenderjaar worden uiterlijk op 1 juli van het voorgaande jaar ingediend.

 

Onverminderd het bepaalde in artikel 18, leden 1 en 3, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 kan de Commissie gedelegeerde handelingen ook vaststellen wanneer een in die leden bedoelde gemeenschappelijke aanbeveling ontbreekt.

Amendement 74

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening en daarna om de vijf jaar ziet de Commissie erop toe dat een evaluatie plaatsvindt van de gevolgen van het plan voor de onder deze verordening vallende bestanden en voor de visserijen die deze bestanden exploiteren. Zij legt de resultaten van deze evaluatie over aan het Europees Parlement en de Raad.

Uiterlijk drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening en daarna om de vijf jaar ziet de Commissie erop toe dat een evaluatie plaatsvindt van de gevolgen van het plan voor de onder deze verordening vallende bestanden en voor de visserijen die deze bestanden exploiteren , alsook van de mate waarin de doelstellingen van deze verordening zijn bereikt, met inbegrip van het herstel van visbestanden boven een niveau dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren, en de voortgang naar een goede milieutoestand . Zij legt de resultaten van deze evaluatie over aan het Europees Parlement en de Raad. De Commissie kan, waar dit noodzakelijk wordt geacht, op een vroegere datum verslag uitbrengen.

 

De Commissie brengt jaarlijks, zo vroeg mogelijk na de vaststelling van de jaarlijkse verordening van de Raad tot vaststelling van de vangstmogelijkheden in de Uniewateren en in bepaalde niet-Uniewateren, bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de vorderingen bij het verwezenlijken van de doelstellingen van deze verordening en over de situatie van de visbestanden in de wateren en voor de bestanden die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen. Dit verslag wordt gevoegd bij het jaarverslag als bedoeld in artikel 50 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

 

Dit verslag omvat:

 

(a)

het wetenschappelijk advies op grond waarvan de vangstmogelijkheden zijn vastgesteld, en

 

(b)

een wetenschappelijke onderbouwing van de overeenstemming van de vastgestelde vangstmogelijkheden met de doelstellingen en de bepalingen van onderhavige verordening, met name de streefdoelen voor de visserijsterfte.

Amendement 75

Voorstel voor een verordening

Artikel 18 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 18 bis

 

Steun van het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij

 

Maatregelen voor tijdelijke stopzetting die zijn vastgesteld om de doelstellingen van het plan te verwezenlijken, worden voor de toepassing van artikel 33, lid 1, onder a) en c), van Verordening (EU) nr. 508/2014 als tijdelijke stopzetting van visserijactiviteiten beschouwd.

(Dit artikel moet in hoofdstuk X opgenomen worden.)

Amendement 85

Voorstel voor een verordening

Bijlage I

Door de Commissie voorgestelde tekst

1.   Groep 1

Bestand

Streefbandbreedte voor de visserijsterfte die in samenhang is met het bereiken van de maximale duurzame opbrengst (FMSY)

Kolom A

Kolom B

Noordzeekabeljauw

0,22 – 0,33

0,33 – 0,49

Schelvis

0,25 – 0,37

0,37 – 0,52

Noordzeeschol

0,13 – 0,19

0,19 – 0,27

Zwarte koolvis

0,20 – 0,32

0,32 – 0,43

Noordzeetong

0,11 – 0,20

0,20 – 0,37

Kattegattong

0,19 – 0,22

0,22 – 0,26

Noordzeewijting

Niet gedefinieerd

Niet gedefinieerd

2.   Groep 2

Functionele eenheid langoustine (FU)

Streefbandbreedte voor de visserijsterfte die in samenhang is met het bereiken van de maximale duurzame opbrengst (FMSY) (als vangstniveau)

Kolom A

Kolom B

Sector IIIa FU 3 en 4

0,056 – 0,079

0,079 – 0,079

Farn Deeps FU 6

0,07 – 0,081

0,081 – 0,081

Fladen Ground FU 7

0,066 – 0,075

0,075 – 0,075

Firth of Forth FU 8

0,106 – 0,163

0,163 – 0,163

Moray Firth FU 9

0,091 – 0,118

0,118 – 0,118

Amendement

1.   Groep 1

Cijfers in de tabel zijn overgenomen uit het meest recente ICES-advies op bijzonder verzoek, het „Verzoek van de EU aan de ICES om FMSY-brandbreedtes te verstrekken voor bepaalde Noordzee- en Oostzeebestanden”.

Bestand

Streefbandbreedtes voor de visserijsterfte die consistent zijn met het bereiken van de maximale duurzame opbrengst (FMSY)

Kabeljauw in deelgebied IV en in de sectoren VIId en IIIa West

FMSY lower — FMSY

 

Schelvis in deelgebied IV en in de sectoren VIa en IIIa West

FMSY lower — FMSY

 

Schol in deelgebied IV en in sector IIIa

FMSY lower — FMSY

 

Zwarte koolvis in de deelgebieden IV en VI en in sector IIIa

FMSY lower — FMSY

 

Tong in deelgebied IV

FMSY lower — FMSY

 

Tong in sector IIIa en in de subsectoren 22-24

FMSY lower — FMSY

 

Wijting in deelgebied IV en in sector VIId

FMSY lower — FMSY

 

Zeeduivel in sector IIIa en deelgebieden IV en VI

FMSY lower — FMSY

 

Noordse garnaal in sectoren IVa Oost en IIIa

FMSY lower — FMSY

 

2.   Groep 2

Cijfers in de tabel zijn overgenomen uit het meest recente ICES-advies op bijzonder verzoek, het „Verzoek van de EU aan de ICES om FMSY-brandbreedtes te verstrekken voor bepaalde Noordzee- en Oostzeebestanden”.

Functionele eenheid langoustine (FU)

Streefbandbreedtes voor de visserijsterfte die consistent zijn met het bereiken van de maximale duurzame opbrengst (FMSY) (als vangstniveau)

 

Kolom A

 

Sector IIIa FU 3 en 4

FMSY lower — FMSY

 

Farn Deeps FU 6

FMSY lower — FMSY

 

Fladen Ground FU 7

FMSY lower — FMSY

 

Firth of Forth FU 8

FMSY lower — FMSY

 

Moray Firth FU 9

FMSY lower — FMSY

 

Amendement 77

Voorstel voor een verordening

Bijlage II

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Bijlage II

Bijlage II

Instandhoudingsreferentiepunten

Instandhoudingsreferentiepunten

(als bedoeld in artikel 7)

(als bedoeld in artikel 7)

1.

Groep 1

1.

Groep 1

Bestand

Referentiepunt voor de minimale paaibiomassa (MSY Btrigger)

Referentiepunt voor de grensbiomassa (ton) (Blim)

Bestand

Referentiepunt voor de minimale paaibiomassa (MSY Btrigger)

Referentiepunt voor de grensbiomassa (ton) (Blim)

 

 

Kolom A

Kolom B

Noordzeekabeljauw

165 000

118 000

Kabeljauw in deelgebied IV en in de sectoren VIId en IIIa West

165 000

118 000

Schelvis

88 000

63 000

Schelvis in deelgebied IV en in de sectoren VIa en IIIa West

88 000

63 000

Noordzeeschol

230 000

160 000

Schol in deelgebied IV en in de sectoren VIId en IIIa West

230 000

160 000

Zwarte koolvis

200 000

106 000

Zwarte koolvis in de deelgebieden IV en VI en in sector IIIa

150 000

106 000

Noordzeetong

37 000

26 300

Tong in deelgebied IV

37 000

26 300

Kattegattong

2 600

1 850

Tong in sector IIIa en in de subsectoren 22-24

2 600

1 850

Noordzeewijting

Niet gedefinieerd

Niet gedefinieerd

Wijting in deelgebied IV en in sector VIId

Niet gedefinieerd

Niet gedefinieerd

 

 

 

Zeeduivel in sector IIIa en deelgebieden IV en VI

Niet gedefinieerd

Niet gedefinieerd

 

 

 

Noordse garnaal in sectoren IVa Oost en IIIa

Niet gedefinieerd

Niet gedefinieerd

2.

Groep 2

2.

Groep 2

Functionele eenheid langoustine (FU)

Referentiepunt voor de minimale abundantie (miljoen) (Abundancebuffer)

Referentiepunt voor de grensabundantie (miljoen) (Abundancelimit)

Functionele eenheid langoustine (FU)

Referentiepunt voor de minimale abundantie (miljoen) (Abundancebuffer)

Referentiepunt voor de grensabundantie (miljoen) (Abundancelimit)

 

 

Kolom A

Kolom B

Sector IIIa FU 3 en 4

n.v.t.

n.v.t.

Sector IIIa FU 3 en 4

n.v.t.

n.v.t.

Farn Deeps FU 6

999

858

Farn Deeps FU 6

999

858

Fladen Ground FU 7

3 583

2 767

Fladen Ground FU 7

3 583

2 767

Firth of Forth FU 8

362

292

Firth of Forth FU 8

362

292

Moray Firth FU 9

262

262

Moray Firth FU 9

262

262

Amendement 78

Voorstel voor een verordening

Bijlage II bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Bijlage II bis

 

Verboden soorten

 

a)

sterrog (Amblyraja radiata)

 

b)

de volgende zaagrogsoorten:

 

 

i)

mestandzaagrog (Anoxypristis cuspidata);

 

 

ii)

dwergzaagrog (Pristis clavata);

 

 

iii)

kleintandzaagrog (Pristis pectinata);

 

 

iv)

gewone zaagrog (Pristis pristis);

 

 

v)

groene zaagrog (Pristis zijsron);

 

c)

reuzenhaai (Cetorhinus maximus) en witte haai (Carcharodon carcharias);

 

d)

vleetsoorten-complex (Dipturus batis) beide soorten (Dipturus cf. flossada en Dipturus cf. intermedia);

 

e)

gladde lantaarnhaai (Etmopterus pusillus) in de Uniewateren van ICES-sector IIIa en -deelgebied IV;

 

f)

rifmanta (Manta alfredi);

 

g)

reuzenmanta (Manta birostris);

 

h)

de volgende soorten roggen van het geslacht Mobula:

 

 

i)

duivelsrog (Mobula mobular);

 

 

ii)

Mobula rochebrunei;

 

 

iii)

gestekelde duivelsrog (Mobula japanica);

 

 

iv)

gladstaartduivelsrog (Mobula thurstoni);

 

 

v)

langvinduivelsrog (Mobula eregoodootenkee);

 

 

vi)

dwergduivelsrog (Mobula munkiana);

 

 

vii)

sikkelvinduivelsrog (Mobula tarapacana);

 

 

viii)

kortvinduivelsrog (Mobula kuhlii);

 

 

ix)

Atlantische duivelsrog (Mobula hypostoma);

 

i)

stekelrog (Raja clavata) in de Uniewateren van ICES-sector IIIa;

 

j)

gitaarroggen (Rhinobatidae);

 

k)

zee-engel (Squatina squatina);

 

l)

zalm (Salmo salar) en zeeforel (Salmo trutta) wanneer wordt gevist met een sleepnet in de wateren buiten de 6-mijlszone vanaf de basislijnen van de lidstaten in de ICES-deelgebieden II en IV (Uniewateren);

 

m)

vrouwelijke rivierkreeften met eitjes (Palinuridae spp.) en vrouwelijke kreeft met eitjes (Homarus gammarus) behalve wanneer zij worden gebruikt voor rechtstreekse uitzetting of voor overbrenging;


(1)  De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissies op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A8-0263/2017).

(1 bis)   Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).

(1 ter)   Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

(42)   A Long Term Management Plan for North Sea Nephrops