ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 328

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

61e jaargang
17 september 2018


Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2018/C 328/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2018/C 328/02

Zaak C-123/16 P: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 25 juli 2018 — Orange Polska SA / Europese Commissie, Polska Izba Informatyki i Telekomunikacji, European Competitive Telecommunications Association AISBL (ECTA), voorheen European Competitive Telecommunications Association [Hogere voorziening — Mededinging — Artikel 102 VWEU — Misbruik van machtspositie — Poolse wholesale-markt voor vaste breedbandtoegang tot internet — Weigering toegang tot het netwerk te verlenen en wholesale-producten te leveren — Verordening (EG) nr. 1/2003 — Artikel 7, lid 1 — Artikel 23, lid 2, onder a) — Legitiem belang om een reeds beëindigde inbreuk vast te stellen — Berekening van de geldboete — Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, onder a), van verordening (EG) nr. 1/2003 worden opgelegd — Ernst — Verzachtende omstandigheden — Door de inbreukmakende onderneming gedane investeringen — Wettigheidscontrole — Toetsing met volledige rechtsmacht — Substitutie van gronden]

2

2018/C 328/03

Zaak C-128/16 P: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 25 juli 2018 — Europese Commissie / Koninkrijk Spanje, Lico Leasing SA, Pequeños y Medianos Astilleros Sociedad de Reconversión SA [Hogere voorziening — Staatssteun — Artikel 107, lid 1, VWEU — Belastingregeling voor bepaalde leaseovereenkomsten met het oog op financiering en aankoop van schepen (Spaanse belasting-leaseregeling) — Identificatie van de begunstigden van de steun — Selectiviteitsvoorwaarde — Vervalsing van de mededinging en ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten — Motiveringsplicht]

3

2018/C 328/04

Zaak C-135/16: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 25 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Frankfurt am Main — Duitsland) — Georgsmarienhütte GmbH, Stahlwerk Bous GmbH, Schmiedag GmbH, Harz Guss Zorge GmbH / Bundesrepublik Deutschland [Prejudiciële verwijzing — Staatssteun — Steunmaatregel voor hernieuwbare elektriciteit en voor energie-intensieve ondernemingen — Besluit (EU) 2015/1585 — Geldigheid in het licht van artikel 107 VWEU — Ontvankelijkheid — Geen indiening van een beroep tot nietigverklaring door verzoeksters in het hoofdgeding]

4

2018/C 328/05

Zaak C-528/16: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 25 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Conseil d'État — Frankrijk) — Confédération paysanne e.a. / Premier ministre, Ministre de l’agriculture, de l’agroalimentaire et de la forêt (Prejudiciële verwijzing — Doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu — Mutagenese — Richtlijn 2001/18/EG — Artikelen 2 en 3 — Bijlagen I A en I B — Begrip genetisch gemodificeerd organisme — Technieken of methoden voor genetische modificatie die traditioneel worden gebruikt en veilig worden geacht — Nieuwe mutagenesetechnieken of -methoden — Risico’s voor de volksgezondheid en het milieu — Beoordelingsmarge van de lidstaten bij de omzetting van de richtlijn — Richtlijn 2002/53/EG — Gemeenschappelijke rassenlijst van landbouwgewassen — Herbicideresistente plantenrassen — Artikel 4 — Vraag of genetisch gemodificeerde rassen die zijn verkregen door mutagenese, in aanmerking komen om te worden opgenomen in de gemeenschappelijke lijst — Vereiste inzake de bescherming van de volksgezondheid en het milieu — Vrijstelling)

4

2018/C 328/06

Zaak C-553/16: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 25 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad — Bulgarije) — ТТL ЕООD / Direktor na Direktsia Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika — Sofia (Prejudiciële verwijzing — Vrij verrichten van diensten — Vennootschapsbelasting — Betalingen die een ingezeten vennootschap aan niet-ingezeten vennootschappen verricht voor de huur van ketelwagens — Verplichting tot inhouding van een bronbelasting over de binnenlandse inkomsten die aan een niet-ingezeten vennootschap worden uitgekeerd — Niet-nakoming — Verdragen ter voorkoming van dubbele belasting — Heffing van vertragingsrente bij de ingezeten vennootschap wegens niet-betaling van de bronbelasting — Rente verschuldigd vanaf het verstrijken van de wettelijke betalingstermijn tot de datum van overlegging van het bewijs van toepasselijkheid van het verdrag ter voorkoming van dubbele belasting — Niet-terugvorderbare rente)

5

2018/C 328/07

Zaak C-585/16: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 25 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad Sofia-grad — Bulgarije) — Serin Alheto / Zamestnik-predsedatel na Darzhavna agentsia za bezhantsite [Prejudiciële verwijzing — Gemeenschappelijk beleid inzake asiel en subsidiaire bescherming — Normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten — Richtlijn 2011/95/EU — Artikel 12 — Uitsluiting van de vluchtelingenstatus — Personen die zijn geregistreerd bij de Organisatie van de Verenigde Naties voor Hulpverlening aan Palestijnse Vluchtelingen in het Nabije Oosten (UNRWA) — Bestaan van een eerste land van asiel voor een Palestijnse vluchteling in het gebied waar de UNRWA opereert — Gemeenschappelijke procedures voor de toekenning van de internationale bescherming — Richtlijn 2013/32/EU — Artikel 46 — Recht op een doeltreffende voorziening in rechte — Volledig en ex nunc onderzoek — Omvang van de bevoegdheden van de rechter in eerste aanleg — Onderzoek door de rechter van de behoeften aan internationale bescherming — Onderzoek van de gronden van niet-ontvankelijkheid]

6

2018/C 328/08

Zaak C-632/16: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 25 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de rechtbank van koophandel Antwerpen — België) — Dyson Ltd, Dyson BV / BSH Home Appliances NV [Prejudiciële verwijzing — Verkoop van stofzuigers aan particulieren — Etiket betreffende de energieklasse — Richtlijn 2010/30/EU — Gedelegeerde verordening (EU) nr. 665/2013 — Stofzuigers — Aanbrengen van andere symbolen — Oneerlijke handelspraktijken — Consumentenbescherming — Richtlijn 2005/29/EG — Artikel 7 — Ontbreken van details over de omstandigheden waaronder de energie-efficiëntie is gemeten — Misleidende omissie]

8

2018/C 328/09

Zaak C-679/16: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 25 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus — Finland) — procedure ingeleid door A (Prejudiciële verwijzing — Burgerschap van de Unie — Artikelen 20 en 21 VWEU — Vrijheid om in de lidstaten te reizen en te verblijven — Sociale zekerheid — Verordening (EG) nr. 883/2004 — Sociale bijstand — Prestaties bij ziekte — Voorzieningen voor personen met een handicap — Verplichting van de gemeente van een lidstaat om voor een van haar inwoners tijdens zijn studie in het hoger onderwijs in een andere lidstaat de persoonlijke assistentie te verstrekken waarin de nationale wettelijke regeling voorziet)

9

2018/C 328/10

Zaak C-5/17: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 25 juli 2018 [verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Upper Tribunal (Tax and Chancery Chamber) — Verenigd Koninkrijk] — Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs / DPAS Limited [Prejudiciële verwijzing — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde — Richtlijn 2006/112/EG — Vrijstelling — Artikel 135, lid 1, onder d) — Handelingen betreffende betalingen en overmakingen — Begrip — Werkingssfeer — Betaalplan via automatische incasso voor tandheelkundige zorg]

9

2018/C 328/11

Gevoegde zaken C-84/17 P, C-85/17 P en C-95/17 P: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 25 juli 2018 — Société des produits Nestlé SA / Mondelez UK Holdings & Services Ltd, voorheen Cadbury Holdings Ltd, Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) (C-84/17 P), Mondelez UK Holdings & Services Ltd, voorheen Cadbury Holdings Ltd / Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), Société des produits Nestlé SA (C-85/17 P), Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) / Mondelez UK Holdings & Services Ltd, voorheen Cadbury Holdings Ltd, Société des produits Nestlé SA (C-95/17 P) [Hogere voorziening — Uniemerk — Driedimensionaal merk dat de vorm van een chocoladereep met vier vingers weergeeft — Hogere voorziening tegen rechtsoverwegingen — Niet-ontvankelijkheid — Verordening (EG) nr. 207/2009 — Artikel 7, lid 3 — Bewijs van door gebruik verkregen onderscheidend vermogen]

10

2018/C 328/12

Zaak C-96/17: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 25 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Juzgado de lo Social no 2 de Terrassa — Spanje) — Gardenia Vernaza Ayovi / Consorci Sanitari de Terrassa (Prejudiciële verwijzing — Raamovereenkomst EVV, Unice en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — Gevolgen van een onrechtmatig tuchtrechtelijk ontslag — Begrip arbeidsvoorwaarden — Tijdelijke werknemer met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd — Verschil in behandeling tussen een werknemer in vaste dienst en een werknemer in tijdelijke dienst voor bepaalde of onbepaalde tijd — Wederindienstneming van de werknemer of toekenning van een schadevergoeding)

11

2018/C 328/13

Zaak C-103/17: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 25 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État — Frankrijk) — Messer France SAS, voorheen Praxair/Premier ministre, Commission de régulation de l’énergie, Ministre de l'Économie et des Finances, Ministre de l’Environnement, de l’Énergie et de la Mer (Prejudiciële verwijzing — Harmonisatie van de belastingwetgeving — Richtlijn 92/12/EEG — Artikel 3, lid 2 — Richtlijn 2003/96/EG — Artikelen 3 en 18 — Heffing van belasting over energieproducten en elektriciteit — Accijns — Bestaan van een andere indirecte belasting — Voorwaarden — Nationale regeling die voorziet in een bijdrage aan de openbare dienst van elektriciteitsvoorziening — Begrip specifieke doeleinden — Inachtneming van minimumbelastingniveaus)

12

2018/C 328/14

Zaak C-107/17: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 25 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas — Litouwen) — Aviabaltika UAB / Ūkio bankas AB, in liquidatie (Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 2002/47/EG — Afdwingbaarheid van financiëlezekerheidsovereenkomsten — Inleiding van een insolventieprocedure ten aanzien van de financiëlezekerheidsnemer — Ontstaan van een grond voor afdwinging van de zekerheid — Toevoeging van de als zekerheid verschafte financiële activa aan de insolvente boedel — Verplichting om de vorderingen eerst door afname van de als zekerheid verschafte financiële activa te voldoen)

13

2018/C 328/15

Zaak C-121/17: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 25 juli 2018 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (Chancery Division) — Verenigd Koninkrijk] — Teva UK Ltd, Accord Healthcare Ltd, Lupin Ltd, Lupin (Europe) Ltd, Generics (UK) handelend onder de handelsnaam Mylan / Gilead Sciences Inc. [Prejudiciële verwijzing — Geneesmiddelen voor menselijk gebruik — Behandeling van het humaan immunodeficiëntievirus (hiv) — Oorspronkelijke geneesmiddelen en generieke geneesmiddelen — Aanvullend beschermingscertificaat — Verordening (EG) nr. 469/2009 — Artikel 3, onder a) — Voorwaarden voor verkrijging — Begrip product beschermd door een van kracht zijnd basisoctrooi — Beoordelingscriteria]

13

2018/C 328/16

Zaak C-129/17: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 25 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het hof van beroep Brussel — België) — Mitsubishi Shoji Kaisha Ltd, Mitsubishi Caterpillar Forklift Europe BV / Duma Forklifts NV, G.S. International BVBA [Prejudiciële verwijzing — Uniemerk — Richtlijn 2008/95/EG — Artikel 5 — Verordening (EG) nr. 207/2009 — Artikel 9 — Recht van de merkhouder om zich te verzetten tegen de verwijdering, door een derde, van alle aan het merk gelijke tekens en tegen het aanbrengen van nieuwe tekens op waren die gelijk zijn aan die waarvoor het merk is ingeschreven met het oog op de invoer of het in de handel brengen ervan in de Europese Economische Ruimte (EER)]

14

2018/C 328/17

Zaak C-139/17 P: Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 25 juli 2018 — QuaMa Quality Management GmbH/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), Microchip Technology, Inc. [Hogere voorziening — Uniemerk — Verordening (EG) nr. 207/2009 — Verordening (EG) nr. 2868/95 — Oppositieprocedure — Verzoek tot inschrijving van het woordmerk medialbo — Oudere merk MediaLB — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Oppositie die is ingesteld door een persoon die geen houder is van het oudere merk — Geen formele aanvraag tot registratie van de overdracht van het oudere merk vóór het verstrijken van de oppositietermijn — Niet-ontvankelijkheid]

15

2018/C 328/18

Zaak C-140/17: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 25 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny — Polen) — Szef Krajowej Administracji Skarbowej / Gmina Ryjewo [Prejudiciële verwijzing — Belasting over de toegevoegde waarde (btw) — Richtlijn 2006/112/EG — Artikelen 167, 168 en 184 — Aftrek van voorbelasting — Herziening — Onroerende investeringsgoederen — Oorspronkelijk gebruik voor een handeling die geen recht op aftrek geeft, en later eveneens voor een aan de btw onderworpen handeling — Overheidsorgaan — Hoedanigheid van belastingplichtige op het moment van de belastbare handeling]

15

2018/C 328/19

Zaak C-164/17: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 25 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court — Ierland) — Edel Grace, Peter Sweetman / An Bord Pleanala [Prejudiciële verwijzing — Milieu — Richtlijn 92/43/EEG — Instandhouding van natuurlijke habitats en van wilde flora en fauna — Artikel 6, leden 3 en 4 — Beoordeling van de gevolgen van een plan of project voor een beschermd gebied — Plan of project dat niet direct verband houdt met, of nodig is voor, het beheer van het gebied — Project voor een windmolenpark — Richtlijn 2009/147/EG — Behoud van de vogelstand — Artikel 4 — Speciale beschermingszone (SBZ) — Bijlage I — Blauwe kiekendief (Circus cyaneus) — Geschikte habitat die in de loop der tijd wijzigt — Tijdelijke of permanente afneming van benodigd land — Maatregelen die deel uitmaken van het project om ervoor te zorgen dat de omvang van het gebied dat daadwerkelijk geschikt is om als natuurlijke habitat van de soort te fungeren, gedurende de looptijd van het project niet wordt verminderd of zelfs kan toenemen]

16

2018/C 328/20

Zaak C-205/17: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 25 juli 2018 — Europese Commissie / Koninkrijk Spanje (Niet-nakoming — Opvangen en behandelen van stedelijk afvalwater — Richtlijn 91/271/EEG — Artikelen 3 en 4 — Arrest van het Hof waarbij niet-nakoming wordt vastgesteld — Niet-uitvoering — Artikel 260, lid 2, VWEU — Financiële sancties — Dwangsom en forfaitaire som)

17

2018/C 328/21

Zaak C-239/17: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 25 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Østre Landsret — Denemarken) — Gert Teglgaard, Fløjstrupgård I/S / Fødevareministeriets Klagecenter [Prejudiciële verwijzing — Gemeenschappelijk landbouwbeleid — Regelingen inzake steunverlening aan landbouwers — Verordening (EG) nr. 1782/2003 — Artikel 6, lid 1 — Verordening (EG) nr. 73/2009 — Artikel 23, lid 1 — Verordening (EG) nr. 796/2004 — Artikel 66, lid 1 — Verordening (EG) nr. 1122/2009 — Artikel 70, lid 8, onder a) — Randvoorwaarden — Verlaging van de rechtstreekse betalingen wegens niet-naleving van de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen of de eisen inzake goede landbouw en milieuconditie — Vaststelling van het relevante jaar voor de berekening van het verlagingspercentage — Jaar waarin de niet-naleving heeft plaatsgevonden]

17

2018/C 328/22

Zaak C-268/17: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 25 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Županijski Sud u Zagrebu — Kroatië) — Europees aanhoudingsbevel dat werd uitgevaardigd tegen AY (Prejudiciële verwijzing — Justitiële samenwerking in strafzaken — Europees aanhoudingsbevel — Kaderbesluit 2002/584/JBZ — Artikel 1, lid 2, artikel 3, punt 2, en artikel 4, punt 3 — Gronden tot weigering van de tenuitvoerlegging — Beëindiging van een strafrechtelijk onderzoek — Beginsel ne bis in idem — Gezochte persoon die in een eerdere procedure betreffende dezelfde feiten getuige was — Uitvaardiging van meerdere Europese aanhoudingsbevelen tegen dezelfde persoon)

18

2018/C 328/23

Zaak C-338/17: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 25 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad — Bulgarije) — Virginie Marie Gabrielle Guigo / Fond Garantirani vzemania na rabotnitsite i sluzhitelite (Prejudiciële verwijzing — Sociale politiek — Bescherming van werknemers bij insolventie van de werkgever — Richtlijn 2008/94/EG — Artikelen 3 en 4 — Honorering door waarborgfondsen van aanspraken van werknemers — Beperking van de betalingsverplichting van de waarborgfondsen — Uitsluiting van arbeidsgerelateerde aanspraken die meer dan drie maanden vóór de inschrijving in het handelsregister van de rechterlijke beslissing tot instelling van de gerechtelijke saneringsprocedure zijn ontstaan)

19

2018/C 328/24

Zaak C-404/17: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 25 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Förvaltningsrätten i Malmö — Zweden) — A / Migrationsverket (Prejudiciële verwijzing — Asielbeleid — Richtlijn 2013/32/EU — Artikel 31, lid 8, en artikel 32, lid 2 — Kennelijk ongegrond verzoek om internationale bescherming — Begrip veilig land van herkomst — Geen nationale voorschriften betreffende dit begrip — Verzoekers verklaringen worden betrouwbaar maar ontoereikend geacht, gelet op de afdoende bescherming die door verzoekers land van herkomst wordt geboden)

20

2018/C 328/25

Zaak C-445/17: Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 25 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Commissione Tributaria Regionale del Lazio — Italië) — Agenzia delle Dogane e dei Monopoli/Pilato SpA (Prejudiciële verwijzing — Gemeenschappelijk douanetarief — Gecombineerde nomenclatuur — Tariefindeling — Posten 8703, 8704 en 8705 — Lijkwagens)

20

2018/C 328/26

Zaak C-574/17 P: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 25 juli 2018 — Europese Commissie / Combaro SA [Hogere voorziening — Douane-unie — Verordening (EEG) nr. 2913/92 — Artikel 239 — Kwijtschelding van invoerrechten — Invoer van linnen uit Letland tussen 1999 en 2002 — Bijzondere situatie — Verplichtingen van toezicht en controle — Beweerde corruptie van de douaneautoriteiten — Onechte certificaten inzake goederenverkeer — Wederzijds vertrouwen]

21

2018/C 328/27

Zaak C-588/17 P: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 25 juli 2018 — Koninkrijk Spanje / Europese Commissie (Hogere voorziening — ELGF en Elfpo — Aan financiering door de Europese Unie onttrokken uitgaven — Door het Koninkrijk Spanje gedane uitgaven — Steun voor gebieden met natuurlijke handicaps en milieumaatregelen in de landbouw in het kader van het programma voor plattelandsontwikkeling van de autonome regio Castilië en León)

21

2018/C 328/28

Zaak C-216/18 PPU: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 25 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court (Ierland) — Ierland) — Tenuitvoerlegging van Europese aanhoudingsbevelen die zijn uitgevaardigd tegen LM (Prejudiciële verwijzing — Prejudiciële spoedprocedure — Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken — Europees aanhoudingsbevel — Kaderbesluit 2002/584/JBZ — Artikel 1, lid 3 — Procedures van overlevering tussen de lidstaten — Voorwaarden voor tenuitvoerlegging — Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Artikel 47 — Recht op toegang tot een onafhankelijk en onpartijdig gerecht)

22

2018/C 328/29

Zaak C-220/18 PPU: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 25 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hanseatische Oberlandesgericht in Bremen — Duitsland) — Tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd tegen ML (Prejudiciële verwijzing — Prejudiciële spoedprocedure — Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken — Europees aanhoudingsbevel — Kaderbesluit 2002/584/JBZ — Artikel 1, lid 3 — Procedures van overlevering tussen de lidstaten — Voorwaarden voor tenuitvoerlegging — Gronden tot weigering van de tenuitvoerlegging — Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Artikel 4 — Verbod van onmenselijke of vernederende behandelingen — Detentieomstandigheden in de uitvaardigende lidstaat — Omvang van het onderzoek door de uitvoerende rechterlijke autoriteiten — Bestaan van een rechtsmiddel in de uitvaardigende lidstaat — Door de autoriteiten van deze lidstaat verstrekte garantie)

23

2018/C 328/30

Zaak C-440/17: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 14 juni 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Köln — Duitsland) — GS/Bundeszentralamt für Steuern (Prejudiciële verwijzing — Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering — Directe belastingen — Vrijheid van vestiging — Richtlijn 2011/96/EU — Artikel 1, lid 2 — Moedermaatschappij — Bronheffing over winst die wordt uitgekeerd aan een niet-ingezeten moederholdingmaatschappij — Vrijstelling — Fraude, ontwijking en misbruik inzake belastingen — Vermoeden)

24

2018/C 328/31

Zaak C-241/18: Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 7 juni 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Commissione tributaria provinciale di Napoli — Italië) — easyJet Airline Co. Ltd / Regione Campania (Prejudiciële verwijzing — Artikel 53, lid 2, en artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof — Onvoldoende preciseringen van de feitelijke en juridische context van het hoofdgeding en van de redenen waarom een antwoord op de prejudiciële vragen noodzakelijk is — Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

24

2018/C 328/32

Zaak C-340/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Spetsializiran nakazatelen sad (Bulgarije) op 24 mei 2018 — Strafzaak tegen EK, AH, CX

25

2018/C 328/33

Zaak C-360/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf (Duitsland) op 4 juni 2018 — Cargill Deutschland GmbH / Hauptzollamt Krefeld

25

2018/C 328/34

Zaak C-374/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Köln (Duitsland) op 7 juni 2018 — UPS Deutschland Inc. & Co. OHG, DPD Dynamic Parcel Distribution GmbH & Co. KG, Bundesverband Paket & Expresslogistik e.V. / Deutsche Post AG

26

2018/C 328/35

Zaak C-388/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 13 juni 2018 — Finanzamt A / B

27

2018/C 328/36

Zaak C-446/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nejvyšší správní soud (Tsjechische Republiek) op 9 juli 2018 — AGROBET CZ, s.r.o. / Finanční úřad pro Středočeský kraj

28

2018/C 328/37

Zaak C-447/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Najvyšší súd Slovenskej republiky (Slowakije) op 9 juli 2018 — UB / Generálny riaditeľ Sociálnej poisťovne Bratislava

28

2018/C 328/38

Zaak C-481/18: Beroep ingesteld op 23 juli 2018 — Europese Commissie / Italiaanse Republiek

29

2018/C 328/39

Zaak C-487/18: Beroep ingesteld op 25 juli 2018 — Europese Commissie/Republiek Oostenrijk

29

 

Gerecht

2018/C 328/40

Zaak T-58/14: Arrest van het Gerecht van 13 juli 2018 — Stührk Delikatessen Import / Commissie [Mededinging — Mededingingsregelingen — Belgische, Duitse, Franse en Nederlandse markt van noordzeegarnalen — Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU is vastgesteld — Bepaling van de prijzen en uitwisseling van commercieel gevoelige informatie — Eén enkele voortdurende inbreuk — Geldboeten — Legaliteitsbeginsel inzake delicten en straffen — Richtsnoeren voor de berekening van de geldboeten van 2006 — Verzachtende omstandigheden — Zeer beperkte deelname — Medewerking tijdens de administratieve procedure — Plafond van 10 % van de totale omzet — Artikel 23, lid 2, van verordening (EG) nr. 1/2003 — Punt 37 van de richtsnoeren voor de berekening van de geldboeten van 2006 — Gelijke behandeling — Motiveringsplicht]

31

2018/C 328/41

Zaak T-419/14: Arrest van het Gerecht van 12 juli 2018 — The Goldman Sachs Group/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Europese markt van stroomkabels — Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld — Eén enkele voortdurende inbreuk — Toerekenbaarheid van de inbreuk — Vermoeden — Onjuiste beoordeling — Vermoeden van onschuld — Rechtszekerheid — Beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid — Volledige rechtsmacht)

31

2018/C 328/42

Zaak T-422/14: Arrest van het Gerecht van 12 juli 2018 — Viscas/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Europese markt van stroomkabels — Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld — Eén enkele voortdurende inbreuk — Bewijs van de inbreuk — Duur van de deelname — Publieke distantiëring — Berekening van de geldboete — Ernst van de inbreuk — Volledige rechtsmacht)

32

2018/C 328/43

Zaak T-438/14: Arrest van het Gerecht van 12 juli 2018 — Silec Cable en General Cable/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Europese markt van stroomkabels — Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld — Begrip ‚onderneming’ — Economische opvolging — Eén enkele voortdurende inbreuk — Bewijs van de inbreuk — Publieke distantiëring — Duur van de deelname — Gelijke behandeling — Ernst van de inbreuk — Volledige rechtsmacht)

33

2018/C 328/44

Zaak T-439/14: Arrest van het Gerecht van 12 juli 2018 — LS Cable & System/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Europese markt van stroomkabels — Eén enkele voortdurende inbreuk — Afdoende bewijs — Bijdrage aan het enkele doel van de inbreuk — Kennis van de voornaamste elementen van de inbreuk — Berekening van de geldboete — Basisbedrag — Punt 18 van de richtsnoeren — Ernst van de inbreuk — Evenredigheid — Verzachtende omstandigheden — Volledige rechtsmacht)

33

2018/C 328/45

Zaak T-441/14: Arrest van het Gerecht van 12 juli 2018 — Brugg Kabel en Kabelwerke Brugg/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Europese markt van stroomkabels — Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld — Eén enkele voortdurende inbreuk — Bewijs van de inbreuk — Duur van de deelname — Publieke distantiëring — Berekening van de geldboete — Ernst van de inbreuk — Volledige rechtsmacht)

34

2018/C 328/46

Zaak T-444/14: Arrest van het Gerecht van 12 juli 2018 — Furukawa Electric/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Europese markt van stroomkabels — Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld — Eén enkele voortdurende inbreuk — Bewijs van de inbreuk — Duur van de deelname — Berekening van de geldboete — Ernst van de inbreuk — Volledige rechtsmacht)

35

2018/C 328/47

Zaak T-445/14: Arrest van het Gerecht van 12 juli 2018 — ABB/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Europese markt van stroomkabels — Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld — Eén enkele voortdurende inbreuk — Bewijs van de inbreuk — Relevante producten — Publieke distantiëring — Duur van de deelname — Gelijke behandeling)

35

2018/C 328/48

Zaak T-446/14: Arrest van het Gerecht van 12 juli 2018 — Taihan Electric Wire/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Europese markt van stroomkabels — Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld — Eén enkele voortdurende inbreuk — Onoverkomelijke hindernissen — Niet-toepasselijkheid van artikel 101 VWEU — Duur van de deelname — Gelijke behandeling — Berekening van de geldboete — Waarde van de verkopen — Ernst van de inbreuk — Verzachtende omstandigheden — Volledige rechtsmacht)

36

2018/C 328/49

Zaak T-447/14: Arrest van het Gerecht van 12 juli 2018 — NKT Verwaltungs en NKT/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Europese markt van stroomkabels — Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld — Eén enkele voortdurende inbreuk — Bewijs van de inbreuk — Duur van de deelname — Publieke distantiëring — Berekening van de geldboete — Ernst van de inbreuk — Volledige rechtsmacht)

37

2018/C 328/50

Zaak T-448/14: Arrest van het Gerecht van 12 juli 2018 — Hitachi Metals/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Europese markt van stroomkabels — Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld — Eén enkele voortdurende inbreuk — Bewijs van de inbreuk — Duur van de deelname — Publieke distantiëring — Berekening van de geldboete — Ernst van de inbreuk — Volledige rechtsmacht)

37

2018/C 328/51

Zaak T-449/14: Arrest van het Gerecht van 12 juli 2018 — Nexans France en Nexans/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Europese markt van stroomkabels — Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld — Eén enkele voortdurende inbreuk — Onwettigheid van de verificatiebeschikking — Redelijke termijn — Beginsel van behoorlijk bestuur — Beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid — Hoofdelijke aansprakelijkheid voor de betaling van de geldboete — Toereikend bewijs van de inbreuk — Duur van de inbreuk — Geldboeten — Evenredigheid — Gelijke behandeling — Volledige rechtsmacht)

38

2018/C 328/52

Zaak T-450/14: Arrest van het Gerecht van 12 juli 2018 — Sumitomo Electric Industries en J-Power Systems/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Europese markt van stroomkabels — Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld — Eén enkele voortdurende inbreuk — Bewijs van de inbreuk — Duur van de deelname — Publieke distantiëring — Berekening van de geldboete — Ernst van de inbreuk — Volledige rechtsmacht)

38

2018/C 328/53

Zaak T-451/14: Arrest van het Gerecht van 12 juli 2018 — Fujikura/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Europese markt van stroomkabels — Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld — Eén enkele voortdurende inbreuk — Bewijs van de inbreuk — Duur van de deelname — Berekening van de geldboete — Ernst van de inbreuk — Volledige rechtsmacht)

39

2018/C 328/54

Zaak T-455/14: Arrest van het Gerecht van 12 juli 2018 — Pirelli & C./Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Europese markt van stroomkabels — Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld — Eén enkele voortdurende inbreuk — Toerekenbaarheid van de inbreuk — Vermoeden — Motiveringsplicht — Grondrechten — Evenredigheid — Gelijke behandeling — Beneficium ordinis seu excussionis — Volledige rechtsmacht)

40

2018/C 328/55

Zaak T-475/14: Arrest van het Gerecht van 12 juli 2018 — Prysmian en Prysmian Cavi e Sistemi/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Europese markt van stroomkabels — Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld — Eén enkele voortdurende inbreuk — Onwettigheid van de verificatiebeschikking — Redelijke termijn — Beginsel van behoorlijk bestuur — Beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid — Hoofdelijke aansprakelijkheid voor de betaling van de geldboete — Toereikend bewijs van de inbreuk — Duur van de inbreuk — Geldboeten — Evenredigheid — Gelijke behandeling — Volledige rechtsmacht)

40

2018/C 328/56

Zaak T-606/16: Arrest van het Gerecht van 13 juli 2018 — Pereira / Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Niet-bevordering — Bevorderingsronde 2015 — Besluit om verzoeker niet naar de rang AST 7 te bevorderen — Motiveringsplicht — Vergelijking van de verdiensten — Anciënniteit in de rang — Geaccumuleerde verdiensten — Kennelijke beoordelingsfouten)

41

2018/C 328/57

Zaak T-608/16: Arrest van het Gerecht van 12 juli 2018 — PA / Parlement (Openbare dienst — Ambtenaren — Beoordelingsrapport — Beoordelingsjaar 2014 — Bevordering — Bevorderingsronde 2015 — Motiveringsplicht — Misbruik van bevoegdheid — Artikel 41, lid 1, van het Handvest van de grondrechten)

42

2018/C 328/58

Zaak T-745/16: Arrest van het Gerecht van 13 juli 2018 — BPCE/ECB [Economisch en monetair beleid — Prudentieel toezicht op kredietinstellingen — Artikel 4, lid 1, onder d), en lid 3, van verordening (EU) nr. 1024/2013 — Berekening van de hefboomratio — Weigering van de ECB om de verzoekende partij toe te staan, blootstellingen die aan bepaalde voorwaarden voldoen, buiten de berekening van de hefboomratio te houden — Artikel 429, lid 14, van verordening (EU) nr. 575/2013 — Discretionaire bevoegdheid van de ECB — Onjuiste rechtsopvattingen — Kennelijk onjuiste beoordeling]

43

2018/C 328/59

Zaak T-757/16: Arrest van het Gerecht van 13 juli 2018 — Société Générale / ECB [Economische en monetair beleid — Prudentieel toezicht op kredietinstellingen — Artikel 4, lid 1, onder d), en lid 3, van verordening (EU) nr. 1024/2013 — Berekening van de hefboomratio — Weigering van de ECB om de verzoekende partij toe te staan, blootstellingen die aan bepaalde voorwaarden voldoen, buiten de berekening van de hefboomratio te houden — Artikel 429, lid 14, van verordening (EU) nr. 575/2013 — Discretionaire bevoegdheid van de ECB — Onjuiste rechtsopvattingen — Kennelijk onjuiste beoordeling]

44

2018/C 328/60

Zaak T-758/16: Arrest van het Gerecht van 13 juli 2018 — Crédit agricole/ECB [Economisch en monetair beleid — Prudentieel toezicht op kredietinstellingen — Artikel 4, lid 1, onder d), en lid 3, van verordening (EU) nr. 1024/2013 — Berekening van de hefboomratio — Weigering van de ECB om de verzoekende partij toe te staan, blootstellingen die aan bepaalde voorwaarden voldoen, buiten de berekening van de hefboomratio te houden — Artikel 429, lid 14, van verordening (EU) nr. 575/2013 — Discretionaire bevoegdheid van de ECB — Onjuiste rechtsopvattingen — Kennelijk onjuiste beoordeling]

45

2018/C 328/61

Zaak T-9/17: Arrest van het Gerecht van 12 juli 2018 — RI / Raad (Openbare dienst — Ambtenaren — Invaliditeitspensioen — Artikel 78, vijfde alinea, van het Statuut — Weigering om te erkennen dat de invaliditeit het gevolg is van een beroepsziekte — Verkeerde opvatting van het begrip beroepsziekte — Motiveringsplicht)

45

2018/C 328/62

Zaak T-41/17: Arrest van het Gerecht van 12 juli 2018 — Lotte/EUIPO — Nestlé Unternehmungen Deutschland (Afbeelding van een koala) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniebeeldmerk dat koala’s weergeeft — Ouder nationaal driedimensionaal merk KOALA-BÄREN Schöller lustige Gebäckfiguren — Artikel 42, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 47, leden 2 en 3, van verordening (EU) 2017/1001] — Bewijs van normaal gebruik van het oudere merk — Herzieningsbevoegdheid]

46

2018/C 328/63

Zaak T-514/15: Beschikking van het Gerecht van 10 juli 2018 — Izba Gospodarcza Producentów i Operatorów Urządzeń Rozrywkowych / Commissie [Toegang tot documenten — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Toegang tot uitvoerig gemotiveerde meningen in kader van een kennisgevingsprocedure op grond van richtlijn 94/34/EG — Documenten betreffende een niet-nakomingsprocedure — Weigering van toegang — Openbaarmaking na de instelling van het beroep — Afdoening zonder beslissing]

47

2018/C 328/64

Zaak T-904/16: Beschikking van het Gerecht van 12 juli 2018 — Labiri / EESC en Comité van de Regio’s (Openbare dienst — Ambtenaren — Psychisch geweld — Minnelijk regeling — Uitvoering van het akkoord — [vertrouwelijk] — Misbruik van bevoegdheid — Beroep kennelijk rechtens ongegrond)

48

2018/C 328/65

Zaak T-256/17: Beschikking van het Gerecht van 12 juli 2018 — Labiri / EESC (Openbare dienst — Ambtenaren — Psychisch geweld — Minnelijke regeling — Uitvoering van het akkoord — Onjuiste rechtsopvatting — Onjuiste beoordeling — Misbruik van bevoegdheid — Beroep kennelijk rechtens ongegrond)

48

2018/C 328/66

Zaak T-392/17: Beschikking van het Gerecht van 12 juli 2018 — TE / Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Instelling van een extern onderzoek door OLAF — Niet voor beroep vatbare handeling — Niet-ontvankelijkheid)

49

2018/C 328/67

Zaak T-769/17: Beschikking van het Gerecht van 11 juli 2018 — roelliroelli confectionery schweiz/EUIPO — Tanner (ALPRAUSCH) (Uniemerk — Oppositieprocedure — Vervallenverklaring van het oppositiemerk — Afdoening zonder beslissing)

49

2018/C 328/68

Zaak T-783/17 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 11 juli 2018 — GE Healthcare / Commissie (Kort geding — Geneesmiddelen voor menselijk gebruik — Richtlijn 2001/83/EG — Schorsing van de vergunning voor het in de handel brengen van contrastmiddelen voor menselijk gebruik die gadolinium bevatten — Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging — Geen spoedeisendheid)

50

2018/C 328/69

Zaak T-224/18 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 12 juli 2018 — PV / Commissie (Kort geding — Openbare dienst — Psychisch geweld — Besluiten die de Commissie heeft genomen na een ontslag — Tuchtprocedure — Nieuwe tewerkstelling — Nulstelling van het salaris — Verzoek om voorlopige maatregelen — Kennelijke niet-ontvankelijkheid van het beroep in de hoofdzaak — Gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid — Geen fumus boni juris — Geen spoedeisendheid)

51

2018/C 328/70

Zaak T-250/18 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 12 juli 2018 — RATP / Commissie (Kort geding — Toegang tot documenten — Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging — Geen spoedeisendheid)

51

2018/C 328/71

Zaak T-433/18: Beroep ingesteld op 13 juli 2018 — Bax / ECB

52

2018/C 328/72

Zaak T-439/18: Beroep ingesteld op 13 juli 2018 — Sintokogio/EUIPO (ProAssist)

53

2018/C 328/73

Zaak T-460/18: Beroep ingesteld op 26 juli 2018 — eSlovensko Bratislava / Commissie

53

2018/C 328/74

Zaak T-464/18: Beroep ingesteld op 31 juli 2018 — Grupo Bimbo/EUIPO — Rubio Snacks (Tia Rosa)

54

2018/C 328/75

Zaak T-468/18: Beroep ingesteld op 31 juli 2018 — NSC Holding/EUIPO — Ibercondor Barcelona (CONDOR SERVICE, NSC)

55


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2018/C 328/01)

Laatste publicatie

PB C 319 van 10.9.2018

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 311 van 3.9.2018

PB C 301 van 27.8.2018

PB C 294 van 20.8.2018

PB C 285 van 13.8.2018

PB C 276 van 6.8.2018

PB C 268 van 30.7.2018

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/2


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 25 juli 2018 — Orange Polska SA / Europese Commissie, Polska Izba Informatyki i Telekomunikacji, European Competitive Telecommunications Association AISBL (ECTA), voorheen European Competitive Telecommunications Association

(Zaak C-123/16 P) (1)

([Hogere voorziening - Mededinging - Artikel 102 VWEU - Misbruik van machtspositie - Poolse wholesale-markt voor vaste breedbandtoegang tot internet - Weigering toegang tot het netwerk te verlenen en wholesale-producten te leveren - Verordening (EG) nr. 1/2003 - Artikel 7, lid 1 - Artikel 23, lid 2, onder a) - Legitiem belang om een reeds beëindigde inbreuk vast te stellen - Berekening van de geldboete - Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, onder a), van verordening (EG) nr. 1/2003 worden opgelegd - Ernst - Verzachtende omstandigheden - Door de inbreukmakende onderneming gedane investeringen - Wettigheidscontrole - Toetsing met volledige rechtsmacht - Substitutie van gronden])

(2018/C 328/02)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Orange Polska SA (vertegenwoordigers: S. Hautbourg, avocat, P. Paśnik en M. Modzelewska de Raad, adwokaci, A. Howard, Barrister, D. Beard QC)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Szczodrowski, L. Malferrari en E. Gippini Fournier, gemachtigden), Polska Izba Informatyki i Telekomunikacji (vertegenwoordiger: P. Litwiński, adwokat), European Competitive Telecommunications Association AISBL (ECTA), voorheen European Competitive Telecommunications Association (vertegenwoordigers: G. I. Moir en J. MacKenzie, solicitors)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Orange Polska SA wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Europese Commissie.

3)

Polska Izba Informatyki i Telekomunikacji en de European Competitive Telecommunications Association AISBL (ECTA) dragen elk hun eigen kosten.


(1)  PB C 191 van 30.5.2016.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/3


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 25 juli 2018 — Europese Commissie / Koninkrijk Spanje, Lico Leasing SA, Pequeños y Medianos Astilleros Sociedad de Reconversión SA

(Zaak C-128/16 P) (1)

([Hogere voorziening - Staatssteun - Artikel 107, lid 1, VWEU - Belastingregeling voor bepaalde leaseovereenkomsten met het oog op financiering en aankoop van schepen (Spaanse belasting-leaseregeling) - Identificatie van de begunstigden van de steun - Selectiviteitsvoorwaarde - Vervalsing van de mededinging en ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten - Motiveringsplicht])

(2018/C 328/03)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Di Bucci, É. Gippini Fournier en P. Němečková, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: M. A. Sampol Pucurull, gemachtigde), Lico Leasing SA, Pequeños y Medianos Astilleros Sociedad de Reconversión SA (vertegenwoordigers: M. Merola, avvocato, en M. Sánchez, abogado)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Bankia SA, Asociación Española de Banca, Unicaja Banco SA, Liberbank SA, Banco de Sabadell SA, Banco Gallego SA, Catalunya Banc SA, Caixabank SA, Banco de Santander SA, Santander Investment SA, Naviera Séneca AIE, Industria de Diseño Textil SA, Naviera Nebulosa de Omega AIE, Banco Mare Nostrum SA, Abanca Corporación Bancaria SA, Ibercaja Banco SA, Banco Grupo Cajatres SAU, Naviera Bósforo AIE, Joyería Tous SA, Corporación Alimentaria Guissona SA, Naviera Muriola AIE, Poal Investments XXI SL, Poal Investments XXII SL, Naviera Cabo Vilaboa C-1658 AIE, Naviera Cabo Domaio C-1659 AIE, Caamaño Sistemas Metálicos SL, Blumaq SA, Grupo Ibérica de Congelados SA, RNB SL, Inversiones Antaviana SL, Banco de Caja España de Inversiones, Salamanca y Soria SAU, Banco de Albacete SA, Bodegas Muga SL (vertegenwoordigers: J. L. Buendía Sierra, E. Abad Valdenebro, R. Calvo Salinero en A. Lamadrid de Pablo, abogados), Aluminios Cortizo SAU (vertegenwoordiger: A. Beiras Cal, abogado)

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 17 december 2015, Spanje e.a./Commissie (T-515/13 en T-719/13, EU:T:2015:1004), wordt vernietigd.

2)

De zaak wordt terugverwezen naar het Gerecht van de Europese Unie.

3)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.

4)

Bankia SA, Asociación Española de Banca, Unicaja Banco SA, Liberbank SA, Banco de Sabadell SA, Banco Gallego SA, Catalunya Banc SA, Caixabank SA, Banco de Santander SA, Santander Investment SA, Naviera Séneca AIE, Industria de Diseño Textil SA, Naviera Nebulosa de Omega AIE, Banco Mare Nostrum SA, Abanca Corporación Bancaria SA, Ibercaja Banco SA, Banco Grupo Cajatres SAU, Naviera Bósforo AIE, Joyería Tous SA, Corporación Alimentaria Guissona SA, Naviera Muriola AIE, Poal Investments XXI SL, Poal Investments XXII SL, Naviera Cabo Vilaboa C-1658 AIE, Naviera Cabo Domaio C-1659 AIE, Caamaño Sistemas Metálicos SL, Blumaq SA, Grupo Ibérica de Congelados SA, RNB SL, Inversiones Antaviana SL, Banco de Caja España de Inversiones, Salamanca y Soria SAU, Banco de Albacete SA, Bodegas Muga SL en Aluminios Cortizo SAU dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 156 van 2.5.2016.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/4


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 25 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Frankfurt am Main — Duitsland) — Georgsmarienhütte GmbH, Stahlwerk Bous GmbH, Schmiedag GmbH, Harz Guss Zorge GmbH / Bundesrepublik Deutschland

(Zaak C-135/16) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Staatssteun - Steunmaatregel voor hernieuwbare elektriciteit en voor energie-intensieve ondernemingen - Besluit (EU) 2015/1585 - Geldigheid in het licht van artikel 107 VWEU - Ontvankelijkheid - Geen indiening van een beroep tot nietigverklaring door verzoeksters in het hoofdgeding])

(2018/C 328/04)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Frankfurt am Main

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Georgsmarienhütte GmbH, Stahlwerk Bous GmbH, Schmiedag GmbH, Harz Guss Zorge GmbH

Verwerende partij: Bundesrepublik Deutschland

Dictum

Het door het Verwaltungsgericht Frankfurt am Main (bestuursrechter in eerste aanleg Frankfurt am Main, Duitsland) bij beslissing van 23 februari 2016 ingediende verzoek om een prejudiciële beslissing is niet-ontvankelijk.


(1)  PB C 211 van 13.6.2016.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/4


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 25 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Conseil d'État — Frankrijk) — Confédération paysanne e.a. / Premier ministre, Ministre de l’agriculture, de l’agroalimentaire et de la forêt

(Zaak C-528/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu - Mutagenese - Richtlijn 2001/18/EG - Artikelen 2 en 3 - Bijlagen I A en I B - Begrip „genetisch gemodificeerd organisme” - Technieken of methoden voor genetische modificatie die traditioneel worden gebruikt en veilig worden geacht - Nieuwe mutagenesetechnieken of -methoden - Risico’s voor de volksgezondheid en het milieu - Beoordelingsmarge van de lidstaten bij de omzetting van de richtlijn - Richtlijn 2002/53/EG - Gemeenschappelijke rassenlijst van landbouwgewassen - Herbicideresistente plantenrassen - Artikel 4 - Vraag of genetisch gemodificeerde rassen die zijn verkregen door mutagenese, in aanmerking komen om te worden opgenomen in de gemeenschappelijke lijst - Vereiste inzake de bescherming van de volksgezondheid en het milieu - Vrijstelling))

(2018/C 328/05)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d'État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Confédération paysanne, Réseau Semences Paysannes, Les Amis de la Terre France, Collectif vigilance OGM et Pesticides 16, Vigilance OG2M, CSFV 49, OGM: dangers, Vigilance OGM 33, Fédération Nature et Progrès

Verwerende partijen: Premier ministre, Ministre de l’agriculture, de l’agroalimentaire et de la forêt

Dictum

1)

Artikel 2, punt 2, van richtlijn 2001/18 van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van richtlijn 90/220/EEG van de Raad moet aldus worden uitgelegd dat organismen die zijn verkregen door middel van mutagenesetechnieken of -methoden, genetisch gewijzigde organismen zijn in de zin van deze bepaling.

Artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/18, gelezen in samenhang met punt 1 van bijlage I B bij deze richtlijn en tegen de achtergrond van overweging 17 ervan, moet aldus worden uitgelegd dat enkel organismen die zijn verkregen door middel van mutagenesetechnieken of -methoden die traditioneel in een aantal toepassingsgevallen zijn gebruikt en die hun veiligheid reeds hebben bewezen, van de werkingssfeer van die richtlijn zijn uitgesloten.

2)

Artikel 4, lid 4, van richtlijn 2002/53/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst van landbouwgewassen, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003, moet aldus worden uitgelegd dat genetisch gemodificeerde rassen die zijn verkregen door middel van mutagenesetechnieken of -methoden die traditioneel in een aantal toepassingsgevallen zijn gebruikt en die hun veiligheid reeds hebben bewezen, zijn vrijgesteld van de verplichtingen waarin deze bepaling voorziet.

3)

Artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/18, gelezen in samenhang met punt 1 van bijlage I B bij deze richtlijn — voor zover volgens die bepaling organismen die zijn verkregen door middel van mutagenesetechnieken of -methoden die traditioneel in een aantal toepassingsgevallen zijn gebruikt en die hun veiligheid reeds hebben bewezen, van de werkingssfeer van die richtlijn worden uitgesloten — moet aldus worden uitgelegd dat het niet tot gevolg heeft dat de lidstaten de mogelijkheid wordt ontnomen om dergelijke organismen met inachtneming van het Unierecht, met name de in de artikelen 34 tot en met 36 VWEU neergelegde regels inzake het vrije verkeer van goederen, te onderwerpen aan de verplichtingen van richtlijn 2001/18 of aan andere verplichtingen.


(1)  PB C 14 van 16.1.2017.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/5


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 25 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad — Bulgarije) — „ТТL” ЕООD / Direktor na Direktsia „Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” — Sofia

(Zaak C-553/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Vrij verrichten van diensten - Vennootschapsbelasting - Betalingen die een ingezeten vennootschap aan niet-ingezeten vennootschappen verricht voor de huur van ketelwagens - Verplichting tot inhouding van een bronbelasting over de binnenlandse inkomsten die aan een niet-ingezeten vennootschap worden uitgekeerd - Niet-nakoming - Verdragen ter voorkoming van dubbele belasting - Heffing van vertragingsrente bij de ingezeten vennootschap wegens niet-betaling van de bronbelasting - Rente verschuldigd vanaf het verstrijken van de wettelijke betalingstermijn tot de datum van overlegging van het bewijs van toepasselijkheid van het verdrag ter voorkoming van dubbele belasting - Niet-terugvorderbare rente))

(2018/C 328/06)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Varhoven administrativen sad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij:„ТТL” ЕООD

Verwerende partij: Direktor na Direktsia „Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” — Sofia

in tegenwoordigheid van: Varhovna administrativna prokuratura

Dictum

Artikel 56 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat als die in het hoofdgeding, volgens welke de betaling van inkomsten door een ingezeten vennootschap aan een in een andere lidstaat gevestigde vennootschap in beginsel is onderworpen aan een bronbelasting, tenzij anders is bepaald in het tussen die twee lidstaten gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting, indien deze regeling bepaalt dat de ingezeten vennootschap die deze bronbelasting heft noch doorstort aan de belastingautoriteiten van eerstbedoelde lidstaat, niet-terugvorderbare vertragingsrente moet betalen voor de periode tussen het verstrijken van de termijn voor betaling van de inkomstenbelasting en de datum waarop de niet-ingezeten vennootschap bewijst dat is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van het verdrag ter voorkoming van dubbele belasting, ook wanneer overeenkomstig dat verdrag de niet-ingezeten vennootschap in eerstbedoelde lidstaat geen belasting verschuldigd is of het bedrag ervan lager is dan het bedrag dat normaal gesproken verschuldigd zou zijn overeenkomstig het belastingrecht van die lidstaat.


(1)  PB C 22 van 23.1.2017.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/6


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 25 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad Sofia-grad — Bulgarije) — Serin Alheto / Zamestnik-predsedatel na Darzhavna agentsia za bezhantsite

(Zaak C-585/16) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk beleid inzake asiel en subsidiaire bescherming - Normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten - Richtlijn 2011/95/EU - Artikel 12 - Uitsluiting van de vluchtelingenstatus - Personen die zijn geregistreerd bij de Organisatie van de Verenigde Naties voor Hulpverlening aan Palestijnse Vluchtelingen in het Nabije Oosten (UNRWA) - Bestaan van een „eerste land van asiel” voor een Palestijnse vluchteling in het gebied waar de UNRWA opereert - Gemeenschappelijke procedures voor de toekenning van de internationale bescherming - Richtlijn 2013/32/EU - Artikel 46 - Recht op een doeltreffende voorziening in rechte - Volledig en ex nunc onderzoek - Omvang van de bevoegdheden van de rechter in eerste aanleg - Onderzoek door de rechter van de behoeften aan internationale bescherming - Onderzoek van de gronden van niet-ontvankelijkheid])

(2018/C 328/07)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen sad Sofia-grad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Serin Alheto

Verwerende partij: Zamestnik-predsedatel na Darzhavna agentsia za bezhantsite

Dictum

1)

Artikel 12, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming, gelezen in samenhang met artikel 10, lid 2, van richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming, moet aldus worden uitgelegd dat de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat is ingediend door een persoon die bij de Organisatie van de Verenigde Naties voor Hulpverlening aan Palestijnse Vluchtelingen in het Nabije Oosten (UNRWA) is geregistreerd, onderzoek vereist naar de vraag of deze persoon daadwerkelijk bescherming of bijstand van deze organisatie geniet, op voorwaarde dat dit verzoek eerder niet is afgewezen op basis van een niet-ontvankelijkheidsgrond of een andere uitsluitingsgrond dan die welke is genoemd in artikel 12, lid 1, onder a), eerste volzin, van richtlijn 2011/95.

2)

Artikel 12, lid 1, onder a), tweede volzin, van richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming, en artikel 12, lid 1, onder a), tweede volzin, van richtlijn 2011/95 moeten aldus worden uitgelegd dat:

zij zich verzetten tegen een nationale regeling die niet voorziet in de reden van beëindiging van de toepassing van de grond voor uitsluiting van de vluchtelingenstatus als genoemd in die bepalingen, dan wel deze onjuist omzet;

zij rechtstreekse werking hebben, en

zij kunnen worden toegepast, zelfs indien de persoon die om internationale bescherming verzoekt zich hier niet uitdrukkelijk op heeft beroepen.

3)

Artikel 46, lid 3, van richtlijn 2013/32, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moet aldus worden uitgelegd dat de rechterlijke instantie van een lidstaat waarbij in eerste aanleg een beroep tegen een beslissing inzake een verzoek om internationale bescherming is ingediend, verplicht is zowel de elementen, feitelijk en rechtens, zoals de toepasselijkheid van artikel 12, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/95 op de situatie van de verzoeker, waarmee het orgaan dat deze beslissing heeft genomen rekening heeft gehouden of had kunnen houden, als de elementen die zich na de vaststelling van die beslissing hebben aangediend, te onderzoeken.

4)

Artikel 46, lid 3, van richtlijn 2013/32, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten, moet aldus worden uitgelegd dat het vereiste van een volledig en ex nunc onderzoek van zowel de feitelijke als de juridische gronden tevens betrekking kan hebben op de in artikel 33, lid 2, van deze richtlijn bedoelde gronden van niet-ontvankelijkheid van het verzoek om internationale bescherming, wanneer het nationale recht dit toestaat, en dat, in het geval de rechterlijke instantie waarbij het beroep aanhangig is voornemens is een grond van niet-ontvankelijkheid te onderzoeken die niet is onderzocht door de beslissingsautoriteit, zij de verzoeker moet horen zodat hij, in een taal die hij beheerst, zijn standpunt over de toepasselijkheid van deze grond op zijn specifieke situatie kan uiteenzetten.

5)

Artikel 35, eerste alinea, onder b), van richtlijn 2013/32 moet aldus worden uitgelegd dat een persoon die bij de Organisatie van de Verenigde Naties voor Hulpverlening aan Palestijnse Vluchtelingen in het Nabije Oosten (UNRWA) is geregistreerd, indien hij daadwerkelijk bescherming of bijstand van deze organisatie geniet in een derde land dat niet overeenkomt met het grondgebied waar hij normaliter verblijft maar dat deel uitmaakt van het operationele gebied van deze organisatie, moet worden geacht voldoende bescherming te genieten in dit derde land, in de zin van deze bepaling, wanneer dit:

zich ertoe verbindt om de belanghebbende weer toe te laten nadat deze zijn grondgebied heeft verlaten teneinde om internationale bescherming te verzoeken in de Europese Unie, en

deze bescherming of bijstand van de UNRWA erkent en het beginsel van non-refoulement toepast, waardoor de belanghebbende veilig en in waardige leefomstandigheden op zijn grondgebied kan verblijven, zolang de op het grondgebied van de gebruikelijke verblijfplaats gelopen risico’s dit noodzakelijk maken.

6)

Artikel 46, lid 3, van richtlijn 2013/32, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten, moet aldus worden uitgelegd dat het geen gemeenschappelijke procedurenormen instelt met betrekking tot de bevoegdheid tot vaststelling van een nieuwe beslissing inzake een verzoek om internationale bescherming, nadat de oorspronkelijke beslissing op dit verzoek door de rechterlijke instantie waarbij beroep is ingesteld, is nietig verklaard. De noodzaak om een nuttige werking van artikel 46, lid 3, van deze richtlijn te verzekeren en een doeltreffende voorziening in rechte overeenkomstig artikel 47 van het Handvest van de grondrechten te waarborgen vereist echter dat, in geval van verwijzing van het dossier naar het semi-rechterlijke of administratieve orgaan in de zin van artikel 2, onder f), van de richtlijn, binnen een korte termijn een nieuwe beslissing wordt vastgesteld die in overeenstemming is met de beoordeling in het vonnis waarbij nietigverklaring is uitgesproken.


(1)  PB C 46 van 13.2.2017.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/8


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 25 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de rechtbank van koophandel Antwerpen — België) — Dyson Ltd, Dyson BV / BSH Home Appliances NV

(Zaak C-632/16) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Verkoop van stofzuigers aan particulieren - Etiket betreffende de energieklasse - Richtlijn 2010/30/EU - Gedelegeerde verordening (EU) nr. 665/2013 - Stofzuigers - Aanbrengen van andere symbolen - Oneerlijke handelspraktijken - Consumentenbescherming - Richtlijn 2005/29/EG - Artikel 7 - Ontbreken van details over de omstandigheden waaronder de energie-efficiëntie is gemeten - Misleidende omissie])

(2018/C 328/08)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank van koophandel Antwerpen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Dyson Ltd, Dyson BV

Verwerende partij: BSH Home Appliances NV

Dictum

1)

Artikel 7 van richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad, moet aldus worden uitgelegd dat het niet verstrekken van informatie aan de consument omtrent de testomstandigheden die hebben geleid tot de indeling in de energie-efficiëntieklasse die is aangegeven op het etiket betreffende de energieklasse van stofzuigers, waarvan het model is opgenomen in bijlage II bij gedelegeerde verordening (EU) nr. 665/2013 van de Commissie van 3 mei 2013 houdende aanvulling van richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de energie-etikettering van stofzuigers, geen „misleidende omissie” in de zin van die bepaling vormt.

2)

Gedelegeerde verordening nr. 665/2013, gelezen tegen de achtergrond van artikel 3, lid 1, onder b), van richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de vermelding van het energieverbruik en het verbruik van andere hulpbronnen op de etikettering en in de standaardproductinformatie van energiegerelateerde producten, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzet dat etiketten of symbolen die de op het etiket betreffende de energieklasse van stofzuigers vermelde informatie in herinnering roepen, worden aangebracht op andere plaatsen dan dit energie-etiket, waarvan het model is opgenomen in bijlage II bij gedelegeerde verordening nr. 665/2013, indien dat kan leiden tot misleiding of verwarring bij de eindgebruikers over het energieverbruik tijdens het gebruik van de op de retailmarkt verhandelde stofzuiger in kwestie. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of dit het geval is, gelet op alle relevante elementen en rekening houdend met de perceptie van de gemiddelde — dat wil zeggen redelijk geïnformeerde, omzichtige en oplettende — consument, waarbij eveneens rekening wordt gehouden met maatschappelijke, culturele en taalkundige factoren.


(1)  PB C 78 van 13.3.2017.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/9


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 25 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus — Finland) — procedure ingeleid door A

(Zaak C-679/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Burgerschap van de Unie - Artikelen 20 en 21 VWEU - Vrijheid om in de lidstaten te reizen en te verblijven - Sociale zekerheid - Verordening (EG) nr. 883/2004 - Sociale bijstand - Prestaties bij ziekte - Voorzieningen voor personen met een handicap - Verplichting van de gemeente van een lidstaat om voor een van haar inwoners tijdens zijn studie in het hoger onderwijs in een andere lidstaat de persoonlijke assistentie te verstrekken waarin de nationale wettelijke regeling voorziet))

(2018/C 328/09)

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein hallinto-oikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: A

In tegenwoordigheid van: Espoon kaupungin sosiaali- ja terveyslautakunnan yksilöasioiden jaosto

Dictum

1)

Artikel 3, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 988/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009, moet aldus worden uitgelegd dat een prestatie als de in het hoofdgeding aan de orde zijnde persoonlijke assistentie, die met name erin bestaat dat de kosten die alledaagse bezigheden van een persoon met een zware handicap meebrengen, ten laste worden genomen om die persoon, die economisch niet actief is, in staat te stellen hoger onderwijs te volgen, niet onder het begrip „prestatie bij ziekte” in de zin van die bepaling valt en dus van de werkingssfeer van die verordening is uitgesloten.

2)

De artikelen 20 en 21 VWEU verzetten zich ertegen dat aan een ingezetene van een lidstaat met een zware handicap door de gemeente waar hij woont, een prestatie wordt geweigerd als de in het hoofdgeding aan de orde zijnde persoonlijke assistentie op grond dat hij in een andere lidstaat verblijft om er hoger onderwijs te volgen.


(1)  PB C 86 van 20.3.2017.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/9


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 25 juli 2018 [verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Upper Tribunal (Tax and Chancery Chamber) — Verenigd Koninkrijk] — Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs / DPAS Limited

(Zaak C-5/17) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde - Richtlijn 2006/112/EG - Vrijstelling - Artikel 135, lid 1, onder d) - Handelingen betreffende betalingen en overmakingen - Begrip - Werkingssfeer - Betaalplan via automatische incasso voor tandheelkundige zorg])

(2018/C 328/10)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Upper Tribunal (Tax and Chancery Chamber)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs

Verwerende partij: DPAS Limited

Dictum

Artikel 135, lid 1, onder d), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet in die zin worden uitgelegd dat de aldaar geformuleerde vrijstelling voor handelingen betreffende betalingen en overmakingen niet van toepassing is op een dienst zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die erin bestaat dat de belastingplichtige de betrokken financiële instellingen verzoekt om, enerzijds, een som geld van de bankrekening van een patiënt naar zijn bankrekening over te schrijven op basis van een automatische incasso-opdracht en, anderzijds, deze som geld na aftrek van de aan hem verschuldigde vergoeding van zijn bankrekening naar de respectieve bankrekeningen van de tandarts en de verzekeraar van deze patiënt over te schrijven.


(1)  PB C 78 van 13.3.2017.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/10


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 25 juli 2018 — Société des produits Nestlé SA / Mondelez UK Holdings & Services Ltd, voorheen Cadbury Holdings Ltd, Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) (C-84/17 P), Mondelez UK Holdings & Services Ltd, voorheen Cadbury Holdings Ltd / Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), Société des produits Nestlé SA (C-85/17 P), Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) / Mondelez UK Holdings & Services Ltd, voorheen Cadbury Holdings Ltd, Société des produits Nestlé SA (C-95/17 P)

(Gevoegde zaken C-84/17 P, C-85/17 P en C-95/17 P) (1)

([Hogere voorziening - Uniemerk - Driedimensionaal merk dat de vorm van een chocoladereep met vier vingers weergeeft - Hogere voorziening tegen rechtsoverwegingen - Niet-ontvankelijkheid - Verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikel 7, lid 3 - Bewijs van door gebruik verkregen onderscheidend vermogen])

(2018/C 328/11)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Société des produits Nestlé SA (vertegenwoordigers: G. S. P. Vos, advocaat en S. Malynicz QC) (C-84/17 P), Mondelez UK Holdings & Services Ltd, voorheen Cadbury Holdings Ltd (vertegenwoordigers: T. Mitcheson, QC, en J. Lane Heald, barrister, geïnstrueerd door P. Walsh, J. Blum en C. MacLeod, solicitors) (C-85/17 P), Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde) (C-95/17 P)

Andere partijen in de procedure: Mondelez UK Holdings & Services Ltd, voorheen Cadbury Holdings Ltd (vertegenwoordigers: T. Mitcheson, QC, en J. Lane Heald, barrister, geïnstrueerd door P. Walsh en J. Blum, solicitors), Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde) (C-84/17 P), Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde), Société des produits Nestlé SA (vertegenwoordigers: G. S. P. Vos, advocaat, en S. Malynicz, QC) (C-85/17 P), Mondelez UK Holdings & Services Ltd, voorheen Cadbury Holdings Ltd (vertegenwoordigers: T. Mitcheson, QC, en J. Lane Heald, barrister, geïnstrueerd door P. Walsh en J. Blum, solicitors), Société des produits Nestlé SA (vertegenwoordigers: G. S. P. Vos, advocaat, en S. Malynicz, QC) (C-95/17 P)

Interveniënte aan de zijde van de verzoekende partij in de zaak C-84/17 P: European Association of Trade Mark Owners (MARQUES) (vertegenwoordiger: M. Viefhues, Rechtsanwalt)

Dictum

1)

De hogere voorzieningen worden afgewezen.

2)

Société des produits Nestlé SA, European Association of Trade Mark Owners (MARQUES), Mondelez UK Holdings & Services Ltd alsmede het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 178 van 6.6.2017

PB C 161 van 22.5.2017


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/11


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 25 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Juzgado de lo Social no 2 de Terrassa — Spanje) — Gardenia Vernaza Ayovi / Consorci Sanitari de Terrassa

(Zaak C-96/17) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Raamovereenkomst EVV, Unice en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd - Gevolgen van een onrechtmatig tuchtrechtelijk ontslag - Begrip „arbeidsvoorwaarden” - Tijdelijke werknemer met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd - Verschil in behandeling tussen een werknemer in vaste dienst en een werknemer in tijdelijke dienst voor bepaalde of onbepaalde tijd - Wederindienstneming van de werknemer of toekenning van een schadevergoeding))

(2018/C 328/12)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado de lo Social no 2 de Terrassa

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Gardenia Vernaza Ayovi

Verwerende partij: Consorci Sanitari de Terrassa

Dictum

Clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd van 18 maart 1999, die is opgenomen als bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale regeling zoals die in het hoofdgeding, waarin wordt bepaald dat een werknemer in vaste dienst van de overheid na de onrechtmatigverklaring van zijn tuchtrechtelijk ontslag, opnieuw in dienst moet worden genomen, terwijl een tijdelijke werknemer of een tijdelijke werknemer met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd die dezelfde taken uitvoert als die werknemer in vaste dienst, in datzelfde geval mogelijk niet opnieuw in dienst wordt genomen en in de plaats daarvan een schadevergoeding ontvangt.


(1)  PB C 151 van 15.5.2017.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/12


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 25 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État — Frankrijk) — Messer France SAS, voorheen Praxair/Premier ministre, Commission de régulation de l’énergie, Ministre de l'Économie et des Finances, Ministre de l’Environnement, de l’Énergie et de la Mer

(Zaak C-103/17) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Harmonisatie van de belastingwetgeving - Richtlijn 92/12/EEG - Artikel 3, lid 2 - Richtlijn 2003/96/EG - Artikelen 3 en 18 - Heffing van belasting over energieproducten en elektriciteit - Accijns - Bestaan van een andere indirecte belasting - Voorwaarden - Nationale regeling die voorziet in een bijdrage aan de openbare dienst van elektriciteitsvoorziening - Begrip specifieke doeleinden - Inachtneming van minimumbelastingniveaus))

(2018/C 328/13)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d’État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Messer France SAS, voorheen Praxair

Verwerende partijen: Premier ministre, Commission de régulation de l’énergie, Ministre de l’Économie et des Finances, Ministre de l’Environnement, de l’Énergie et de la Mer

Dictum

1)

Artikel 18, lid 10, tweede alinea, van richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit, moet aldus worden uitgelegd dat de naleving van de in deze richtlijn neergelegde minimumbelastingniveaus tot 1 januari 2009 de enige van de Unierechtelijke regels inzake de belasting van elektriciteit was die de Franse Republiek gehouden was na te komen.

2)

Artikel 3, lid 2, van richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop, moet aldus worden uitgelegd dat de invoering van een geharmoniseerde accijns geen voorwaarde is voor de instelling van een andere indirecte belasting op elektriciteit en dat een belasting als die in het hoofdgeding geen zodanige accijns vormt, zodat de verenigbaarheid ervan met de richtlijnen 92/12 en 2003/96 moet worden beoordeeld in het licht van de voorwaarden in artikel 3, lid 2, van richtlijn 92/12 voor andere indirecte belastingen met specifieke doeleinden.

3)

Artikel 3, lid 2, van richtlijn 92/12 moet aldus worden uitgelegd dat een belasting als in het hoofdgeding aan de orde kan worden gekwalificeerd als een „andere indirecte belasting” op grond van het milieudoeleinde ervan, namelijk de meerkosten financieren die voortvloeien uit de afnameplicht van groene energie, maar niet op grond van de doeleinden van territoriale en sociale cohesie, zoals invoering van geografisch gelijke tarieven en verlaging van de elektriciteitsprijs voor huishoudens in behoeftige omstandigheden, noch op grond van zuiver administratieve doeleinden, met name de financiering van de administratieve kosten van autoriteiten of overheidsinstellingen zoals de nationale ombudsman voor energie en de depositokas, onder voorbehoud van toetsing door de verwijzende rechter of de uit hoofde van de accijnzen geldende voorschriften inzake belastingheffing in acht zijn genomen.

4)

Het recht van de Unie moet aldus worden uitgelegd dat de betrokken belastingplichtigen aanspraak kunnen maken op een gedeeltelijke terugbetaling van een belasting als in het hoofdgeding aan de orde, die evenredig is aan dat deel van de opbrengst van die belasting dat bestemd is voor niet-specifieke doeleinden, mits deze belasting door de belastingplichtigen niet is afgewenteld op hun eigen afnemers, hetgeen aan de verwijzende rechter is om na te gaan.


(1)  PB C 161 van 22.5.2017.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/13


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 25 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas — Litouwen) — „Aviabaltika” UAB / „Ūkio bankas” AB, in liquidatie

(Zaak C-107/17) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2002/47/EG - Afdwingbaarheid van financiëlezekerheidsovereenkomsten - Inleiding van een insolventieprocedure ten aanzien van de financiëlezekerheidsnemer - Ontstaan van een grond voor afdwinging van de zekerheid - Toevoeging van de als zekerheid verschafte financiële activa aan de insolvente boedel - Verplichting om de vorderingen eerst door afname van de als zekerheid verschafte financiële activa te voldoen))

(2018/C 328/14)

Procestaal: Litouws

Verwijzende rechter

Lietuvos Aukščiausiasis Teismas

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij:„Aviabaltika” UAB

Verwerende partij:„Ūkio bankas” AB, in liquidatie

Dictum

1)

Artikel 4, lid 5, van richtlijn 2002/47/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juni 2002 betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009, moet in die zin worden uitgelegd dat het de lidstaten verplicht een regeling vast te stellen op basis waarvan degene die op grond van een financiëlezekerheidsovereenkomst die leidt tot de vestiging van een zakelijk zekerheidsrecht, een zekerheid heeft genomen, zijn uit de niet-nakoming van de betrokken financiële verplichtingen voortvloeiende vordering op die zekerheid kan verhalen wanneer de grond voor afdwinging van de zekerheid is ontstaan nadat tegen de zekerheidsnemer een insolventieprocedure is geopend.

2)

Artikel 4, leden 1 en 5, van richtlijn 2002/47, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/44, moet in die zin worden uitgelegd dat het degene die op basis van een financiëlezekerheidsovereenkomst die leidt tot de vestiging van een zakelijk zekerheidsrecht, een zekerheid heeft genomen, er niet toe verplicht zijn vordering voortvloeiend uit de niet-nakoming van de financiële verplichtingen waarop die overeenkomst betrekking heeft, eerst op die zekerheid te verhalen.


(1)  PB C 161 van 22.5.2017.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/13


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 25 juli 2018 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (Chancery Division) — Verenigd Koninkrijk] — Teva UK Ltd, Accord Healthcare Ltd, Lupin Ltd, Lupin (Europe) Ltd, Generics (UK) handelend onder de handelsnaam „Mylan” / Gilead Sciences Inc.

(Zaak C-121/17) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Geneesmiddelen voor menselijk gebruik - Behandeling van het humaan immunodeficiëntievirus (hiv) - Oorspronkelijke geneesmiddelen en generieke geneesmiddelen - Aanvullend beschermingscertificaat - Verordening (EG) nr. 469/2009 - Artikel 3, onder a) - Voorwaarden voor verkrijging - Begrip „product beschermd door een van kracht zijnd basisoctrooi” - Beoordelingscriteria])

(2018/C 328/15)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice (Chancery Division)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Teva UK Ltd, Accord Healthcare Ltd, Lupin Ltd, Lupin (Europe) Ltd, Generics (UK) handelend onder de handelsnaam „Mylan”

Verwerende partij: Gilead Sciences Inc.

Dictum

Artikel 3, onder a), van verordening (EG) nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen moet aldus worden uitgelegd dat een product dat is samengesteld uit meerdere werkzame stoffen met een gecombineerd effect wordt „beschermd door een van kracht zijnd basisoctrooi” in de zin van deze bepaling, wanneer de conclusies van het basisoctrooi noodzakelijkerwijs en specifiek betrekking hebben op de combinatie van de werkzame stoffen waaruit het product bestaat, zelfs indien die combinatie niet uitdrukkelijk is vermeld in deze conclusies. Daartoe is vereist dat uit het oogpunt van de vakman en op basis van de stand van de techniek op de datum van indiening of prioriteitsdatum van het basisoctrooi:

de combinatie van deze werkzame stoffen, in het licht van de beschrijving en de tekeningen van dit octrooi, noodzakelijkerwijs valt onder de uitvinding waarvoor dat octrooi geldt, en

elk van deze werkzame stoffen specifiek kan worden geïdentificeerd in het licht van alle door dat octrooi bekendgemaakte gegevens.


(1)  PB C 151 van 15.5.2017.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/14


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 25 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het hof van beroep Brussel — België) — Mitsubishi Shoji Kaisha Ltd, Mitsubishi Caterpillar Forklift Europe BV / Duma Forklifts NV, G.S. International BVBA

(Zaak C-129/17) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Uniemerk - Richtlijn 2008/95/EG - Artikel 5 - Verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikel 9 - Recht van de merkhouder om zich te verzetten tegen de verwijdering, door een derde, van alle aan het merk gelijke tekens en tegen het aanbrengen van nieuwe tekens op waren die gelijk zijn aan die waarvoor het merk is ingeschreven met het oog op de invoer of het in de handel brengen ervan in de Europese Economische Ruimte (EER)])

(2018/C 328/16)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van beroep Brussel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Mitsubishi Shoji Kaisha Ltd, Mitsubishi Caterpillar Forklift Europe BV

Verwerende partijen: Duma Forklifts NV, G.S. International BVBA

Dictum

Artikel 5 van richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten en artikel 9 van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Uniemerk moeten in die zin worden uitgelegd dat de houder van een merk zich ertegen kan verzetten dat een derde, zonder zijn toestemming, alle aan dat merk gelijke tekens verwijdert en andere tekens aanbrengt op onder douane-entrepot geplaatste waren, zoals in het hoofdgeding, met het oog op de invoer of het in de handel brengen ervan in de Europese Economische Ruimte (EER), waar die waren nooit eerder werden verhandeld.


(1)  PB C 161 van 22.5.2017.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/15


Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 25 juli 2018 — QuaMa Quality Management GmbH/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), Microchip Technology, Inc.

(Zaak C-139/17 P) (1)

([Hogere voorziening - Uniemerk - Verordening (EG) nr. 207/2009 - Verordening (EG) nr. 2868/95 - Oppositieprocedure - Verzoek tot inschrijving van het woordmerk medialbo - Oudere merk MediaLB - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Oppositie die is ingesteld door een persoon die geen houder is van het oudere merk - Geen formele aanvraag tot registratie van de overdracht van het oudere merk vóór het verstrijken van de oppositietermijn - Niet-ontvankelijkheid])

(2018/C 328/17)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: QuaMa Quality Management GmbH (vertegenwoordiger: C. Russ, Rechtsanwalt)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EIUPO) (vertegenwoordigers: D. Botis en M. Fischer, gemachtigden), Microchip Technology, Inc. (vertegenwoordiger: C. Bergmann, Rechtsanwalt)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

QuaMa Quality Management GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 357 van 23.10.2017.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/15


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 25 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny — Polen) — Szef Krajowej Administracji Skarbowej / Gmina Ryjewo

(Zaak C-140/17) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Artikelen 167, 168 en 184 - Aftrek van voorbelasting - Herziening - Onroerende investeringsgoederen - Oorspronkelijk gebruik voor een handeling die geen recht op aftrek geeft, en later eveneens voor een aan de btw onderworpen handeling - Overheidsorgaan - Hoedanigheid van belastingplichtige op het moment van de belastbare handeling])

(2018/C 328/18)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Naczelny Sąd Administracyjny

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Szef Krajowej Administracji Skarbowej

Verwerende partij: Gmina Ryjewo

Dictum

De artikelen 167, 168 en 184 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde en het beginsel van neutraliteit van de belasting over de toegevoegde waarde (btw) moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich er niet tegen verzetten dat een publiekrechtelijk lichaam recht heeft op herziening van de aftrek van de over een onroerend investeringsgoed betaalde btw in een situatie als die van het hoofdgeding, waarin ten eerste dit goed bij de verwerving ervan naar zijn aard zowel voor belaste als voor niet-belaste handelingen kon worden gebruikt, maar in eerste instantie voor niet-belaste handelingen is gebruikt, en ten tweede dat publiekrechtelijke lichaam niet uitdrukkelijk heeft verklaard dat het voornemens was om dat goed te bestemmen voor een belaste handeling, maar ook niet heeft uitgesloten dat het daarvoor zou worden gebruikt, voor zover uit een door de nationale rechter te verrichten onderzoek van alle feitelijke omstandigheden blijkt dat is voldaan aan de in artikel 168 van richtlijn 2006/112 gestelde voorwaarde dat de belastingplichtige als zodanig heeft gehandeld toen hij het goed in kwestie verwierf.


(1)  PB C 202 van 26.6.2017.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/16


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 25 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court — Ierland) — Edel Grace, Peter Sweetman / An Bord Pleanala

(Zaak C-164/17) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Milieu - Richtlijn 92/43/EEG - Instandhouding van natuurlijke habitats en van wilde flora en fauna - Artikel 6, leden 3 en 4 - Beoordeling van de gevolgen van een plan of project voor een beschermd gebied - Plan of project dat niet direct verband houdt met, of nodig is voor, het beheer van het gebied - Project voor een windmolenpark - Richtlijn 2009/147/EG - Behoud van de vogelstand - Artikel 4 - Speciale beschermingszone (SBZ) - Bijlage I - Blauwe kiekendief (Circus cyaneus) - Geschikte habitat die in de loop der tijd wijzigt - Tijdelijke of permanente afneming van benodigd land - Maatregelen die deel uitmaken van het project om ervoor te zorgen dat de omvang van het gebied dat daadwerkelijk geschikt is om als natuurlijke habitat van de soort te fungeren, gedurende de looptijd van het project niet wordt verminderd of zelfs kan toenemen])

(2018/C 328/19)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Supreme Court

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Edel Grace, Peter Sweetman

Verwerende partij: An Bord Pleanala

Dictum

Artikel 6 van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna moet aldus worden uitgelegd dat wanneer een project zou moeten worden uitgevoerd in een voor de bescherming en het behoud van soorten aangewezen gebied, waarvan de omvang die geschikt is om te voldoen aan de behoeften van een beschermde soort in de loop der tijd wijzigt, en dit project tot gevolg zal hebben dat bepaalde delen van dat gebied tijdelijk of permanent niet langer als geschikte habitat voor de betrokken soort zullen kunnen fungeren, het feit dat dit project maatregelen omvat om ervoor te zorgen dat — na het verrichten van de passende milieueffectbeoordeling van het project en tijdens de duur van het project — het gedeelte van het gebied dat daadwerkelijk als geschikte habitat kan fungeren, niet wordt verkleind en mogelijk zelfs kan worden uitgebreid, niet in aanmerking kan worden genomen bij de krachtens lid 3 van dat artikel te verrichten beoordeling om zich ervan te vergewissen dat het betrokken project de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal aantasten, maar in voorkomend geval onder lid 4 van dat artikel valt.


(1)  PB C 178 van 6.6.2017.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/17


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 25 juli 2018 — Europese Commissie / Koninkrijk Spanje

(Zaak C-205/17) (1)

((Niet-nakoming - Opvangen en behandelen van stedelijk afvalwater - Richtlijn 91/271/EEG - Artikelen 3 en 4 - Arrest van het Hof waarbij niet-nakoming wordt vastgesteld - Niet-uitvoering - Artikel 260, lid 2, VWEU - Financiële sancties - Dwangsom en forfaitaire som))

(2018/C 328/20)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: E. Manhaeve en E. Sanfrutos Cano, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: A. Gavela Llopis, gemachtigde)

Dictum

1.

Door niet alle maatregelen te hebben genomen die nodig zijn voor de uitvoering van het arrest van 14 april 2011, Commissie/Spanje (C-343/10, niet gepubliceerd, EU:C:2011:260), is het Koninkrijk Spanje de krachtens artikel 260, lid 1, VWEU op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2.

Indien de in punt 1 vastgestelde niet-nakoming nog steeds voortduurt op de dag van de uitspraak van het onderhavige arrest, wordt het Koninkrijk Spanje veroordeeld om de Europese Commissie een dwangsom te betalen ten belope van 10 950 000 EUR per half jaar vertraging bij de tenuitvoerlegging van de maatregelen die nodig zijn om gevolg te geven aan het arrest van 14 april 2011, Commissie/Spanje (C-343/10, niet gepubliceerd, EU:C:2011:260), te rekenen vanaf de datum van de uitspraak van het onderhavige arrest tot aan de volledige uitvoering van het arrest van 14 april 2011, Commissie/Spanje (C-343/10, niet gepubliceerd, EU:C:2011:260), waarbij het daadwerkelijke bedrag aan het einde van elk tijdvak van zes maanden moet worden berekend door het totale bedrag voor elk van die tijdvakken te verminderen met een percentage dat overeenkomt met het aandeel van het aantal inwonersequivalenten van de agglomeraties waarvan de systemen voor het opvangen en/of behandelen van stedelijk afvalwater aan het einde van het tijdvak in kwestie in overeenstemming zijn gebracht met het arrest van 14 april 2011, Commissie/Spanje (C-343/10, niet gepubliceerd, EU:C:2011:260), in verhouding tot het aantal inwonersequivalenten van de agglomeraties die op de dag van de uitspraak van het onderhavige arrest niet over dergelijke systemen beschikken.

3.

Het Koninkrijk Spanje wordt veroordeeld om de Europese Commissie een forfaitaire som van 12 miljoen EUR te betalen.

4.

Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 195 van 19.6.2017.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/17


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 25 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Østre Landsret — Denemarken) — Gert Teglgaard, Fløjstrupgård I/S / Fødevareministeriets Klagecenter

(Zaak C-239/17) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk landbouwbeleid - Regelingen inzake steunverlening aan landbouwers - Verordening (EG) nr. 1782/2003 - Artikel 6, lid 1 - Verordening (EG) nr. 73/2009 - Artikel 23, lid 1 - Verordening (EG) nr. 796/2004 - Artikel 66, lid 1 - Verordening (EG) nr. 1122/2009 - Artikel 70, lid 8, onder a) - Randvoorwaarden - Verlaging van de rechtstreekse betalingen wegens niet-naleving van de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen of de eisen inzake goede landbouw en milieuconditie - Vaststelling van het relevante jaar voor de berekening van het verlagingspercentage - Jaar waarin de niet-naleving heeft plaatsgevonden])

(2018/C 328/21)

Procestaal: Deens

Verwijzende rechter

Østre Landsret

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Gert Teglgaard, Fløjstrupgård I/S

Verwerende partij: Fødevareministeriets Klagecenter

Dictum

1)

Artikel 6, lid 1, van verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001, artikel 6, lid 1, van verordening nr. 1782/2003 zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 146/2008 van de Raad van 14 februari 2008, en artikel 23, lid 1, van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van verordening nr. 1782/2003, moeten in die zin worden uitgelegd dat verlagingen van de rechtstreekse betalingen wegens niet-naleving van de randvoorwaarden moeten worden berekend op basis van de verleende of te verlenen betalingen voor het jaar waarin de niet-naleving heeft plaatsgevonden.

Artikel 66, lid 1, van verordening (EG) nr. 769/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij verordening nr. 1782/2003, en artikel 70, lid 8, onder a), van verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 73/2009 wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector, moeten in die zin worden uitgelegd dat de aldus berekende verlagingen van rechtstreekse betalingen worden verrekend met de toegekende of toe te kennen betalingen voor het kalenderjaar waarin de niet-naleving van de randvoorwaarden is geconstateerd.

2)

De toepasselijke Unieregeling ter berekening van de verlaging van de rechtstreekse betalingen wanneer een landbouwer de randvoorwaarden niet heeft nageleefd in 2007 en 2008, maar deze niet-naleving pas in 2011 is geconstateerd, is artikel 6, lid 1, van verordening nr. 1782/2003 voor 2007 en de eerste drie maanden van 2008, en artikel 6, lid 1, van deze verordening zoals gewijzigd bij verordening nr. 146/2008 voor de periode van april tot en met december 2008.


(1)  PB C 221 van 10.7.2017.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/18


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 25 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Županijski Sud u Zagrebu — Kroatië) — Europees aanhoudingsbevel dat werd uitgevaardigd tegen AY

(Zaak C-268/17) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in strafzaken - Europees aanhoudingsbevel - Kaderbesluit 2002/584/JBZ - Artikel 1, lid 2, artikel 3, punt 2, en artikel 4, punt 3 - Gronden tot weigering van de tenuitvoerlegging - Beëindiging van een strafrechtelijk onderzoek - Beginsel ne bis in idem - Gezochte persoon die in een eerdere procedure betreffende dezelfde feiten getuige was - Uitvaardiging van meerdere Europese aanhoudingsbevelen tegen dezelfde persoon))

(2018/C 328/22)

Procestaal: Kroatisch

Verwijzende rechter

Županijski Sud u Zagrebu

Partij in het hoofdgeding

AY

Dictum

1)

Artikel 1, lid 2, van kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten, zoals gewijzigd bij kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van 26 februari 2009, moet aldus worden uitgelegd dat de rechterlijke autoriteit van de uitvoerende lidstaat verplicht is om ten aanzien van elk Europees aanhoudingsbevel dat haar wordt toegezonden een beslissing te nemen, zelfs wanneer in die lidstaat reeds uitspraak is gedaan over een eerder Europees aanhoudingsbevel dat op dezelfde persoon ziet en op dezelfde feiten betrekking heeft, maar het tweede Europese aanhoudingsbevel slechts is uitgevaardigd omdat de gezochte persoon in de uitvaardigende lidstaat in beschuldiging is gesteld.

2)

Artikel 3, punt 2, en artikel 4, punt 3, van kaderbesluit 2002/584 moeten aldus worden uitgelegd dat een beslissing van het openbaar ministerie, zoals die van de Hongaarse centrale onderzoeksinstantie die in de hoofdzaak aan de orde is, waarbij een einde is gemaakt aan een onderzoek tegen een onbekende dader in het kader waarvan de persoon tegen wie het Europese aanhoudingsbevel is uitgevaardigd slechts als getuige is gehoord, zonder dat tegen deze persoon een strafvervolging is ingesteld en zonder dat dit besluit jegens hem is genomen, niet kan worden ingeroepen om de tenuitvoerlegging van dit Europees aanhoudingsbevel op basis van een van deze bepalingen te weigeren.


(1)  PB C 256 van 7.8.2017.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/19


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 25 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad — Bulgarije) — Virginie Marie Gabrielle Guigo / Fond „Garantirani vzemania na rabotnitsite i sluzhitelite”

(Zaak C-338/17) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Sociale politiek - Bescherming van werknemers bij insolventie van de werkgever - Richtlijn 2008/94/EG - Artikelen 3 en 4 - Honorering door waarborgfondsen van aanspraken van werknemers - Beperking van de betalingsverplichting van de waarborgfondsen - Uitsluiting van arbeidsgerelateerde aanspraken die meer dan drie maanden vóór de inschrijving in het handelsregister van de rechterlijke beslissing tot instelling van de gerechtelijke saneringsprocedure zijn ontstaan))

(2018/C 328/23)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Varhoven administrativen sad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Virginie Marie Gabrielle Guigo

Verwerende partij: Fond „Garantirani vzemania na rabotnitsite i sluzhitelite”

Dictum

Richtlijn 2008/94/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever moet aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale regeling als artikel 4, lid 1, van de Zakon za garantiranite vzemania na rabotnitsite i sluzhitelite pri nesastoyatelnost na rabotodatelia (wet inzake de bescherming van gewaarborgde aanspraken van werknemers bij insolventie van de werkgever), die de arbeidsgerelateerde aanspraken van werknemers wier arbeidsverhouding werd beëindigd meer dan drie maanden vóór de inschrijving in het handelsregister van de rechterlijke beslissing tot instelling van een gerechtelijke saneringsprocedure tegen de werkgever, niet waarborgt.


(1)  PB C 269 van 14.8.2017.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/20


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 25 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Förvaltningsrätten i Malmö — Zweden) — A / Migrationsverket

(Zaak C-404/17) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Asielbeleid - Richtlijn 2013/32/EU - Artikel 31, lid 8, en artikel 32, lid 2 - Kennelijk ongegrond verzoek om internationale bescherming - Begrip „veilig land van herkomst” - Geen nationale voorschriften betreffende dit begrip - Verzoekers verklaringen worden betrouwbaar maar ontoereikend geacht, gelet op de afdoende bescherming die door verzoekers land van herkomst wordt geboden))

(2018/C 328/24)

Procestaal: Zweeds

Verwijzende rechter

Förvaltningsrätten i Malmö

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: A

Verwerende partij: Migrationsverket

Dictum

Artikel 31, lid 8, onder b), van richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming, gelezen in samenhang met artikel 32, lid 2, van deze richtlijn, moet aldus worden uitgelegd dat op grond van die bepaling een verzoek om internationale bescherming niet als kennelijk ongegrond kan worden beschouwd in een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, waarin ten eerste uit de informatie over het land van herkomst van de verzoeker blijkt dat hem daar aanvaardbare bescherming kan worden geboden, en ten tweede deze verzoeker informatie heeft verstrekt die ontoereikend is om de toekenning van internationale bescherming te rechtvaardigen, wanneer de lidstaat waar het verzoek is ingediend geen voorschriften ter omzetting van het begrip „veilig land van herkomst” heeft vastgesteld.


(1)  PB C 293 van 4.9.2017.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/20


Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 25 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Commissione Tributaria Regionale del Lazio — Italië) — Agenzia delle Dogane e dei Monopoli/Pilato SpA

(Zaak C-445/17) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk douanetarief - Gecombineerde nomenclatuur - Tariefindeling - Posten 8703, 8704 en 8705 - Lijkwagens))

(2018/C 328/25)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Commissione Tributaria Regionale del Lazio

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Agenzia delle Dogane e dei Monopoli

Verwerende partij: Pilato SpA

Dictum

De gecombineerde nomenclatuur die is opgenomen in bijlage I van verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijke douanetarief, zoals gewijzigd bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 927/2012 van de Commissie van 9 oktober 2012, moet aldus worden uitgelegd dat lijkwagens als aan de orde in het hoofdgeding moeten worden ingedeeld onder post 8703 van deze gecombineerde nomenclatuur.


(1)  PB C 347 van 16.10.2016.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/21


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 25 juli 2018 — Europese Commissie / Combaro SA

(Zaak C-574/17 P) (1)

([Hogere voorziening - Douane-unie - Verordening (EEG) nr. 2913/92 - Artikel 239 - Kwijtschelding van invoerrechten - Invoer van linnen uit Letland tussen 1999 en 2002 - Bijzondere situatie - Verplichtingen van toezicht en controle - Beweerde corruptie van de douaneautoriteiten - Onechte certificaten inzake goederenverkeer - Wederzijds vertrouwen])

(2018/C 328/26)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Caeiros en B.-R. Killmann, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Combaro SA (vertegenwoordiger: D. Ehle, Rechtsanwalt)

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 19 juli 2017, Combaro/Commissie (T-752/14, EU:T:2017:529), wordt vernietigd.

2)

Het beroep van Combaro SA wordt verworpen.

3)

Combaro SA zal haar eigen kosten en die van de Europese Commissie dragen.


(1)  PB C 382 van 13.11.2017.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/21


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 25 juli 2018 — Koninkrijk Spanje / Europese Commissie

(Zaak C-588/17 P) (1)

((Hogere voorziening - ELGF en Elfpo - Aan financiering door de Europese Unie onttrokken uitgaven - Door het Koninkrijk Spanje gedane uitgaven - Steun voor gebieden met natuurlijke handicaps en milieumaatregelen in de landbouw in het kader van het programma voor plattelandsontwikkeling van de autonome regio Castilië en León))

(2018/C 328/27)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirant: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: M. J. García-Valdecasas Dorrego, gemachtigde)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Triantafyllou en I. Galindo Martín, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 5 van 8.1.2018.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/22


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 25 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court (Ierland) — Ierland) — Tenuitvoerlegging van Europese aanhoudingsbevelen die zijn uitgevaardigd tegen LM

(Zaak C-216/18 PPU) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Prejudiciële spoedprocedure - Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken - Europees aanhoudingsbevel - Kaderbesluit 2002/584/JBZ - Artikel 1, lid 3 - Procedures van overlevering tussen de lidstaten - Voorwaarden voor tenuitvoerlegging - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Artikel 47 - Recht op toegang tot een onafhankelijk en onpartijdig gerecht))

(2018/C 328/28)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court (Ierland)

Partijen in het hoofdgeding

LM

Dictum

Artikel 1, lid 3, van kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten, zoals gewijzigd bij kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van 26 februari 2009, moet aldus worden uitgelegd dat wanneer de uitvoerende rechterlijke autoriteit die heeft te beslissen over de overlevering van een persoon tegen wie een Europees aanhoudingsbevel ter fine van strafvervolging is uitgevaardigd, over gegevens beschikt, zoals die welke in een met redenen omkleed voorstel van de Commissie op grond van artikel 7, lid 1, VEU voorkomen, die erop wijzen dat er een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces, zoals gewaarborgd door artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, wordt geschonden wegens structurele of fundamentele gebreken wat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht van de uitvaardigende lidstaat betreft, die autoriteit concreet en nauwkeurig moet nagaan of er, gelet op de persoonlijke situatie van de betrokkene alsook de aard van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd en de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag liggen, en rekening houdend met de inlichtingen die de uitvaardigende lidstaat op grond van artikel 15, lid 2, van kaderbesluit 2002/584, zoals gewijzigd, heeft verstrekt, zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de betrokkene een dergelijk gevaar zal lopen in geval van overlevering aan die laatste staat.


(1)  PB C 190 van 4.6.2018.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/23


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 25 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hanseatische Oberlandesgericht in Bremen — Duitsland) — Tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd tegen ML

(Zaak C-220/18 PPU) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Prejudiciële spoedprocedure - Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken - Europees aanhoudingsbevel - Kaderbesluit 2002/584/JBZ - Artikel 1, lid 3 - Procedures van overlevering tussen de lidstaten - Voorwaarden voor tenuitvoerlegging - Gronden tot weigering van de tenuitvoerlegging - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Artikel 4 - Verbod van onmenselijke of vernederende behandelingen - Detentieomstandigheden in de uitvaardigende lidstaat - Omvang van het onderzoek door de uitvoerende rechterlijke autoriteiten - Bestaan van een rechtsmiddel in de uitvaardigende lidstaat - Door de autoriteiten van deze lidstaat verstrekte garantie))

(2018/C 328/29)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Hanseatisches Oberlandesgericht in Bremen

Partijen in het hoofdgeding

ML

in tegenwoordigheid van: Generalstaatsanwaltschaft Bremen

Dictum

Artikel 1, lid 3, artikel 5 en artikel 6, lid 1, van kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten, zoals gewijzigd bij kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van 26 februari 2009, moeten in die zin worden uitgelegd dat wanneer de uitvoerende rechterlijke autoriteit beschikt over elementen waaruit blijkt dat er sprake is van structurele of fundamentele gebreken in de detentieomstandigheden binnen de penitentiaire inrichtingen van de uitvaardigende lidstaat, die de verwijzende rechter onder inaanmerkingneming van alle beschikbare geactualiseerde gegevens op juistheid moet controleren:

de uitvoerende rechterlijke autoriteit het bestaan van een reëel gevaar dat de persoon tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd met het oog op de tenuitvoerlegging van een tot vrijheidsbeneming strekkende straf wordt onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, niet kan uitsluiten op de enkele grond dat die persoon, in de uitvaardigende lidstaat, beschikt over een rechtsmiddel waarmee hij zijn detentieomstandigheden kan betwisten, ofschoon deze autoriteit het bestaan van een dergelijk rechtsmiddel in aanmerking kan nemen bij het nemen van een beslissing over de overlevering van de betrokkene;

de uitvoerende rechterlijke autoriteit verplicht is uitsluitend de detentieomstandigheden te onderzoeken in penitentiaire inrichtingen waar de betrokkene, volgens de informatie waarover zij beschikt, naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd, mede op tijdelijke of voorlopige basis;

de uitvoerende rechterlijke autoriteit hiertoe de concrete en precieze detentieomstandigheden van de betrokkene in de penitentiaire inrichting moet nagaan die relevant zijn om vast te stellen of de betrokkene een reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten zal lopen;

de uitvoerende rechterlijke autoriteit rekening kan houden met andere informatie van de autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat dan die welke is verstrekt door de uitvaardigende rechterlijke autoriteit, zoals, in het bijzonder, de garantie dat de betrokkene niet zal worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten.


(1)  PB C 221 van 25.6.2018.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/24


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 14 juni 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Köln — Duitsland) — GS/Bundeszentralamt für Steuern

(Zaak C-440/17) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering - Directe belastingen - Vrijheid van vestiging - Richtlijn 2011/96/EU - Artikel 1, lid 2 - Moedermaatschappij - Bronheffing over winst die wordt uitgekeerd aan een niet-ingezeten moederholdingmaatschappij - Vrijstelling - Fraude, ontwijking en misbruik inzake belastingen - Vermoeden))

(2018/C 328/30)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Köln

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: GS

Verwerende partij: Bundeszentralamt für Steuern

Dictum

Artikel 1, lid 2, van richtlijn 2011/96/EU van de Raad van 30 november 2011 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten, zoals gewijzigd bij richtlijn 2013/13/EU van de Raad van 13 mei 2013, en artikel 49 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een wettelijke belastingregeling van een lidstaat als in het hoofdgeding, volgens welke bronbelasting wordt geheven over de dividenden die een ingezeten dochteronderneming uitkeert aan haar niet-ingezeten moedermaatschappij, die evenwel het recht wordt ontzegd op terugbetaling van of vrijstelling voor deze bronbelasting, voor zover — ten eerste — deelnemingen in deze moedermaatschappij worden gehouden door personen die geen recht op die terugbetaling of vrijstelling zouden hebben indien zij de dividenden van deze dochteronderneming rechtstreeks zouden hebben ontvangen en deze moedermaatschappij haar bruto-inkomsten van het betrokken belastingjaar niet heeft gehaald uit haar eigen economische activiteit, en — ten tweede — is voldaan aan een van de twee door deze wettelijke regeling gestelde voorwaarden, namelijk ofwel bestaan er geen economische redenen of andere belangrijke redenen die tussenplaatsing van deze moederholdingmaatschappij rechtvaardigen, ofwel neemt deze moederholdingmaatschappij niet deel aan de algemene economische activiteit met een onderneming die gelet op haar maatschappelijk doel passend is georganiseerd, zonder dat rekening wordt gehouden met organisatorische, economische of andere belangrijke kenmerken van de met de betrokken moedermaatschappij verbonden ondernemingen.


(1)  PB C 374 van 6.11.2017.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/24


Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 7 juni 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Commissione tributaria provinciale di Napoli — Italië) — easyJet Airline Co. Ltd / Regione Campania

(Zaak C-241/18) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Artikel 53, lid 2, en artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Onvoldoende preciseringen van de feitelijke en juridische context van het hoofdgeding en van de redenen waarom een antwoord op de prejudiciële vragen noodzakelijk is - Kennelijke niet-ontvankelijkheid))

(2018/C 328/31)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Commissione tributaria provinciale di Napoli

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: easyJet Airline Co. Ltd

Verwerende partij: Regione Campania

Dictum

Het verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Commissione tributaria provinciale di Napoli (belastingrechter in eerste aanleg Napels, Italië) bij beslissing van 5 maart 2018, is kennelijk niet-ontvankelijk.


(1)  PB C 240 van 9.7.2018.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Spetsializiran nakazatelen sad (Bulgarije) op 24 mei 2018 — Strafzaak tegen EK, AH, CX

(Zaak C-340/18)

(2018/C 328/32)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Spetsializiran nakazatelen sad

Partijen in de strafzaak

EK, AH, CX

Bij beschikking van 3 juli 2018 van het Hof is de zaak doorgehaald in het register van het Hof.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf (Duitsland) op 4 juni 2018 — Cargill Deutschland GmbH / Hauptzollamt Krefeld

(Zaak C-360/18)

(2018/C 328/33)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Düsseldorf

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Cargill Deutschland GmbH

Verwerende partij: Hauptzollamt Krefeld

Prejudiciële vraag

Moet de terugbetaling van productieheffingen in de sector suiker, waarvoor andere berekeningen dan voordien gelden op grond van verordening (EU) 1360/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot vaststelling van de productieheffingen in de sector suiker voor de verkoopseizoenen 2001/2002, 2002/2003, 2003/2004, 2004/2005 en 2005/2006, de coëfficiënt voor de berekening van de aanvullende heffing voor de verkoopseizoenen 2001/2002 en 2004/2005 en de bedragen die de suikerfabrikanten aan de suikerbietenverkopers moeten betalen vanwege het verschil tussen de maximumheffing en de te innen heffing voor de verkoopseizoenen 2002/2003, 2003/2004 en 2005/2006 (1), met inachtneming van het gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel worden uitgevoerd volgens nationaal recht en in het bijzonder met toepassing van de verjaringsregeling waarin dit recht voorziet?


(1)  PB 2013, L 343, blz. 2.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/26


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Köln (Duitsland) op 7 juni 2018 — UPS Deutschland Inc. & Co. OHG, DPD Dynamic Parcel Distribution GmbH & Co. KG, Bundesverband Paket & Expresslogistik e.V. / Deutsche Post AG

(Zaak C-374/18)

(2018/C 328/34)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Köln (rechter in eerste aanleg Keulen, Duitsland)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: UPS Deutschland Inc. & Co. OHG, DPD Dynamic Parcel Distribution GmbH & Co. KG, Bundesverband Paket & Expresslogistik e.V.

Verwerende partij: Deutsche Post AG

Prejudiciële vragen

1)

Dient artikel 13, lid 1, van verordening (EG) nr. 561/2006 (1) aldus te worden uitgelegd dat het afwijkingen van de artikelen 5 tot en met 9 van verordening (EG) nr. 561/2006 alleen toestaat wanneer een voertuig van een leverancier van universele diensten in de zin van artikel 2, lid 13, van richtlijn 97/67/EG (2) overeenkomstig artikel 13, lid 1, onder d), van verordening (EG) nr. 561/2006 uitsluitend zendingen vervoert in het kader van de universele dienst, of zijn afwijkingen van de artikelen 5 tot en met 9 van verordening (EG) nr. 561/2006 ook toegestaan wanneer de desbetreffende voertuigen naast de zendingen die in het kader van de universele dienst worden getransporteerd ook andere zendingen vervoeren die niet onder de universele dienst vallen?

2)

Indien de eerste vraag in die zin wordt beantwoord dat afwijkingen van de artikelen 5 tot en met 9 van verordening (EG) nr. 561/2006 ook zijn toegestaan wanneer de desbetreffende voertuigen naast de zendingen die in het kader van de universele dienst worden getransporteerd ook andere zendingen vervoeren die niet onder de universele dienst vallen:

a)

Welke omvang moet het aandeel van de zendingen die een voertuig in het kader van de universele dienst vervoert in dat geval minstens hebben?

b)

Welke omvang mag het aandeel van de zendingen die niet onder de universele dienst vallen en die het voertuig gelijktijdig vervoert met zendingen in het kader van de universele dienst in dat geval hoogstens hebben?

c)

Hoe moet de minimum- en de maximumomvang, zoals beschreven onder a) en b), telkens worden bepaald?

d)

Moet de minimum- en de maximumomvang, zoals beschreven onder a) en b), worden vastgesteld voor elke rit van het desbetreffende voertuig of volstaat een gemiddelde waarde, berekend over alle ritten van het desbetreffende voertuig?

3)

 

a)

Dient een nationale bepaling van een lidstaat van de Unie inzake rij- en rusttijden voor voertuigen en combinaties van voertuigen voor goederenvervoer met een toegestane maximummassa tussen 2,81 ton en 3,51 ton die de bepalingen van artikel 13, lid 1, van verordening (EG) nr. 561/2006 letterlijk overneemt, uitsluitend op grond van het Unierecht te worden uitgelegd?

b)

Kan een nationale rechter, ondanks deze gelijkluidende bewoordingen, van het Unierecht afwijkende criteria hanteren voor de uitlegging van de bepalingen die uit het Unierecht zijn overgenomen?

4)

Is een zending niet langer aan te merken als een zending in het kader van de universele dienst overeenkomstig richtlijn 97/67/EG wanneer in samenhang daarmee aanvullende diensten worden aangeboden, zoals:

ophaling (zonder tijdvenster);

ophaling (met tijdvenster);

leeftijdscontrole op zicht;

verzending onder rembours;

verzending op kosten ontvanger tot 31,5 kg;

doorzendingsdienst;

voorafgaande instructies indien onbestelbaar;

gewenste dag;

gewenst tijdstip?


(1)  Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad (PB L 102, blz. 1), voor het laatst gewijzigd bij artikel 45 van verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en van de Raad van 4 februari 2014 betreffende tachografen in het wegvervoer (PB 2014, L 60, blz. 1), met rectificatie in PB 2015, L 101, blz. 62.

(2)  Richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst (PB 1998, L 15, blz. 14).


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/27


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 13 juni 2018 — Finanzamt A / B

(Zaak C-388/18)

(2018/C 328/35)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Finanzamt A

Verwerende partij: B

Prejudiciële vraag

Dient artikel 288, eerste volzin, punt 1, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1) in gevallen waarin de winstmargeregeling van de artikelen 311 e.v. van die richtlijn wordt toegepast, aldus te worden uitgelegd dat voor de vaststelling van de omzet die op grond van die bepaling als maatstaf dient bij de levering van goederen als bedoeld in artikel 314 van richtlijn 2006/112/EG, moet worden uitgegaan van het verschil tussen de gevraagde verkoopprijs en de aankoopprijs (winstmarge)?


(1)  PB 2006, L 347, blz. 1.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/28


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nejvyšší správní soud (Tsjechische Republiek) op 9 juli 2018 — AGROBET CZ, s.r.o. / Finanční úřad pro Středočeský kraj

(Zaak C-446/18)

(2018/C 328/36)

Procestaal: Tsjechisch

Verwijzende rechter

Nejvyšší správní soud

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: AGROBET CZ, s.r.o.

Verwerende partij: Finanční úřad pro Středočeský kraj

Prejudiciële vraag

Verzet het Unierecht, inzonderheid het beginsel van neutraliteit van de btw, zich tegen een maatregel van een lidstaat volgens welke een aanslag pas kan worden opgelegd en een gedeelte van de btw-aftrek waarop aanspraak wordt gemaakt, pas wordt betaald nadat een procedure met betrekking tot het geheel van de belastbare handelingen in een bepaald belastingtijdvak is afgesloten?


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/28


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Najvyšší súd Slovenskej republiky (Slowakije) op 9 juli 2018 — UB / Generálny riaditeľ Sociálnej poisťovne Bratislava

(Zaak C-447/18)

(2018/C 328/37)

Procestaal: Slowaaks

Verwijzende rechter

Najvyšší súd Slovenskej republiky

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: UB

Verwerende partij: Generálny riaditeľ Sociálnej poisťovne Bratislava

Prejudiciële vraag

Kunnen artikel 1, onder w), artikel 4 en artikel 5 van verordening (EG) nr. 883/2004 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, gelezen in samenhang met het in artikel 34, leden 1 en 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie vervatte recht op socialezekerheidsvoorzieningen en op sociale voordelen, in omstandigheden als die van het hoofdgeding aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan toepassing van een nationaal voorschrift op grond waarvan het Slowaakse socialezekerheidsorgaan rekening houdt met de nationaliteit van de aanvrager als fundamentele voorwaarde voor het recht van sporters die voor het land zijn uitgekomen, op een aanvullende uitkering op het ouderdomspensioen, ook indien een ander wettelijk vereiste, te weten deelname in een nationale afvaardiging van de rechtsvoorgangers, waaronder de Tsjecho-Slowaakse Socialistische Republiek, eveneens deel uitmaakt van dit nationale voorschrift?


(1)  PB 2004, L 166, blz. 1.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/29


Beroep ingesteld op 23 juli 2018 — Europese Commissie / Italiaanse Republiek

(Zaak C-481/18)

(2018/C 328/38)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Szmytkowska, C. Sjödin, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek

Conclusies

vaststellen dat de Italiaanse Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2012/39/EU van de Commissie van 26 november 2012 tot wijziging van richtlijn 2006/17/EG wat betreft bepaalde technische voorschriften voor het testen van menselijke weefsels en cellen (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens artikel 2, lid 1, van richtlijn 2012/39/EU op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen, en

de Italiaanse Republiek verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Overeenkomstig artikel 2, lid 1, van richtlijn 2012/39/EU moeten de lidstaten uiterlijk op 17 juni 2014 de nationale maatregelen vaststellen die nodig zijn om hun nationale wetgeving aan te passen aan de verplichtingen uit hoofde van die richtlijn. Aangezien de Italiaanse Republiek de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen niet heeft vastgesteld of aan de Commissie heeft meegedeeld, heeft de Commissie beslist de zaak bij het Hof van Justitie aanhangig te maken.


(1)  PB 2012, L 327, blz. 24.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/29


Beroep ingesteld op 25 juli 2018 — Europese Commissie/Republiek Oostenrijk

(Zaak C-487/18)

(2018/C 328/39)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Noll-Ehlers, M. Patakia, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Oostenrijk

Conclusies

verklaring dat de Republiek Oostenrijk, door de Commissie niet in kennis te stellen van haar nationale programma inzake het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval, de verplichtingen niet is nagekomen die krachtens artikel 15, lid 4, in samenhang met artikel 13, lid 1, van richtlijn 2011/70/Euratom van de Raad van 19 juli 2011 tot vaststelling van een communautair kader voor een verantwoord en veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval (1) op haar rusten;

verwijzing van de Republiek Oostenrijk in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De verwerende partij heeft de Commissie tot nog toe enkel het ontwerp van een nationaal programma medegedeeld. Zij heeft in haar antwoorden op de aanmaningsbrief en het met redenen omklede advies uiteengezet dat het nationale programma door de federale regering moet worden goedgekeurd, wat tot nog toe niet is gebeurd. Pas na die goedkeuring kan de Commissie in kennis worden gesteld van het nationale programma. De verwerende partij heeft echter nog geen stappen gezet om gevolg te geven aan deze voornemens. Zij heeft de Commissie derhalve nog niet in kennis gesteld van een nationaal programma en is de verplichting die krachtens artikel 15, lid 4, in samenhang met artikel 13, lid 1, van de richtlijn niet nagekomen.


(1)  PB 2011, L 199, blz. 48.


Gerecht

17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/31


Arrest van het Gerecht van 13 juli 2018 — Stührk Delikatessen Import / Commissie

(Zaak T-58/14) (1)

([„Mededinging - Mededingingsregelingen - Belgische, Duitse, Franse en Nederlandse markt van noordzeegarnalen - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU is vastgesteld - Bepaling van de prijzen en uitwisseling van commercieel gevoelige informatie - Eén enkele voortdurende inbreuk - Geldboeten - Legaliteitsbeginsel inzake delicten en straffen - Richtsnoeren voor de berekening van de geldboeten van 2006 - Verzachtende omstandigheden - Zeer beperkte deelname - Medewerking tijdens de administratieve procedure - Plafond van 10 % van de totale omzet - Artikel 23, lid 2, van verordening (EG) nr. 1/2003 - Punt 37 van de richtsnoeren voor de berekening van de geldboeten van 2006 - Gelijke behandeling - Motiveringsplicht”])

(2018/C 328/40)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Stührk Delikatessen Import GmbH & Co. KG (Marne, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Sparr, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: H. Leupold, F. Ronkes Agerbeek en P. Van Nuffel, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2013) 8286 final van de Commissie van 27 november 2013 betreffende een procedure op grond van artikel 101 VWEU (zaak AT.39633 — Garnalen), voor zover dit besluit betrekking heeft op verzoekster, en tot verlaging van het bedrag van de aan verzoekster in dit kader opgelegde geldboete

Dictum

1)

Artikel 2, eerste alinea, onder c), van besluit C(2013) 8286 final van de Commissie van 27 november 2013 betreffende een procedure op grond van artikel 101 VWEU (zaak AT.39633 — Garnalen) wordt nietig verklaard.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Europese Commissie zal haar eigen kosten en de helft van de kosten van Stührk Delikatessen Import GmbH & Co. KG dragen.

4)

Stührk Delikatessen Import zal de helft van haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 129 van 28.4.2014.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/31


Arrest van het Gerecht van 12 juli 2018 — The Goldman Sachs Group/Commissie

(Zaak T-419/14) (1)

((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Europese markt van stroomkabels - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld - Eén enkele voortdurende inbreuk - Toerekenbaarheid van de inbreuk - Vermoeden - Onjuiste beoordeling - Vermoeden van onschuld - Rechtszekerheid - Beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid - Volledige rechtsmacht”))

(2018/C 328/41)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: The Goldman Sachs Group, Inc. (New York, New York, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: W. Deselaers, J. Koponen en A. Mangiaracina, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Giolito, L. Malferrari, H. van Vliet en J. Norris-Usher, gemachtigden)

Interveniëntes aan de zijde van verwerende partij: Prysmian SpA (Milaan, Italië) en Prysmian Cavi e Sistemi Srl (Milaan) (vertegenwoordigers: C. Tesauro, F. Russo en L. Armati, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2014) 2139 final van de Commissie van 2 april 2014 inzake een procedure op grond van artikel 101 [VWEU] en artikel 53 van de [EER-]Overeenkomst (zaak AT.39610 — Stroomkabels), voor zover dit verzoekster betreft, en tot verlaging van de aan haar opgelegde geldboete

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

The Goldman Sachs Group, Inc. zal haar eigen kosten en die van de Europese Commissie dragen.

3)

Prysmian SpA en Prysmian Cavi e Sistemi Srl zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 282 van 25.8.2014.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/32


Arrest van het Gerecht van 12 juli 2018 — Viscas/Commissie

(Zaak T-422/14) (1)

((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Europese markt van stroomkabels - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld - Eén enkele voortdurende inbreuk - Bewijs van de inbreuk - Duur van de deelname - Publieke distantiëring - Berekening van de geldboete - Ernst van de inbreuk - Volledige rechtsmacht”))

(2018/C 328/42)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Viscas Corp. (Tokio, Japan) (vertegenwoordiger: J.-F. Bellis, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Giolito, L. Parpala, H. van Vliet en A. Biolan, gemachtigden, bijgestaan door B. Doherty, barrister)

Interveniënte aan de zijde van verzoekende partij: Furukawa Electric Co. Ltd (Tokio) (vertegenwoordigers: C. Pouncey, A. Luke en L. Geary, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende, enerzijds, tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit C(2014) 2139 final van de Commissie van 2 april 2014 inzake een procedure op grond van artikel 101 [VWEU] en artikel 53 van de [EER-]overeenkomst (zaak AT.39610 — Stroomkabels), voor zover dit betrekking heeft op de verzoekende partij, en, anderzijds, tot verlaging van het bedrag van de aan haar opgelegde geldboete

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Viscas Corp. wordt verwezen in haar kosten alsmede in die van de Europese Commissie.

3)

Furukawa Electric Co. Ltd draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 303 van 8.9.2014.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/33


Arrest van het Gerecht van 12 juli 2018 — Silec Cable en General Cable/Commissie

(Zaak T-438/14) (1)

((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Europese markt van stroomkabels - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld - Begrip ‚onderneming’ - Economische opvolging - Eén enkele voortdurende inbreuk - Bewijs van de inbreuk - Publieke distantiëring - Duur van de deelname - Gelijke behandeling - Ernst van de inbreuk - Volledige rechtsmacht”))

(2018/C 328/43)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Silec Cable SAS (Montereau-Fault-Yonne, Frankrijk) en General Cable Corp. (Wilmington, Delaware, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: I. Sinan, barrister en I. De Beni, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Giolito en H. van Vliet, gemachtigden, bijgestaan door D. Bailey, barrister)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot, primair, nietigverklaring van besluit C(2014) 2139 final van de Commissie van 2 april 2014 inzake een procedure op grond van artikel 101 [VWEU] en van artikel 53 van de EER-overeenkomst (zaak AT.39610 — Stroomkabels), voor zover dit op verzoeksters betrekking heeft, en, subsidiair, tot verlaging van het bedrag van de aan hen opgelegde geldboeten

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Silec Cable SAS en General Cable Corp. worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 282 van 25.8.2014.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/33


Arrest van het Gerecht van 12 juli 2018 — LS Cable & System/Commissie

(Zaak T-439/14) (1)

((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Europese markt van stroomkabels - Eén enkele voortdurende inbreuk - Afdoende bewijs - Bijdrage aan het enkele doel van de inbreuk - Kennis van de voornaamste elementen van de inbreuk - Berekening van de geldboete - Basisbedrag - Punt 18 van de richtsnoeren - Ernst van de inbreuk - Evenredigheid - Verzachtende omstandigheden - Volledige rechtsmacht”))

(2018/C 328/44)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: LS Cable & System Ltd (Anyang-si, Zuid-Korea) (vertegenwoordigers: S. Kinsella en S. Spinks, solicitors)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Giolito, A. Biolan en N. Khan, vervolgens N. Khan en H. van Vliet, gemachtigden, bijgestaan door B. Rayment, barrister)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende, enerzijds, tot nietigverklaring van besluit C(2014) 2139 final van de Europese Commissie van 2 april 2014 inzake een procedure op grond van artikel 101 [VWEU] en artikel 53 van de [EER-]overeenkomst (zaak AT.39610 — Stroomkabels) voor zover dit op de verzoekende partij betrekking heeft en, anderzijds, tot de verlaging van het bedrag van de aan haar opgelegde geldboete

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

LS Cable & System Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 282 van 25.8.2014.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/34


Arrest van het Gerecht van 12 juli 2018 — Brugg Kabel en Kabelwerke Brugg/Commissie

(Zaak T-441/14) (1)

((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Europese markt van stroomkabels - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld - Eén enkele voortdurende inbreuk - Bewijs van de inbreuk - Duur van de deelname - Publieke distantiëring - Berekening van de geldboete - Ernst van de inbreuk - Volledige rechtsmacht”))

(2018/C 328/45)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partijen: Brugg Kabel AG (Brugg, Zwitserland) en Kabelwerke Brugg AG Holding (Brugg) (vertegenwoordigers: A. Rinne, A. Boos en M. Lichtenegger, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: H. Leupold, H. van Vliet en C. Vollrath, gemachtigden, bijgestaan door A. Israel, advocaat)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot, primair, nietigverklaring van besluit C(2014) 2139 final van de Commissie van 2 april 2014 inzake een procedure op grond van artikel 101 [VWEU] en artikel 53 van de [EER-]Overeenkomst (zaak AT.39610 — Stroomkabels), voor zover dit verzoeksters betreft, en, subsidiair, verlaging van de hun opgelegde geldboete

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Brugg Kabel AG en Kabelwerke Brugg AG worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 303 van 8.9.2014.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/35


Arrest van het Gerecht van 12 juli 2018 — Furukawa Electric/Commissie

(Zaak T-444/14) (1)

((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Europese markt van stroomkabels - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld - Eén enkele voortdurende inbreuk - Bewijs van de inbreuk - Duur van de deelname - Berekening van de geldboete - Ernst van de inbreuk - Volledige rechtsmacht”))

(2018/C 328/46)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Furukawa Electric Co. Ltd (Tokio, Japan) (vertegenwoordigers: C. Pouncey, A. Luke en L. Geary, solicitors)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Biolan, C. Giolito en H. van Vliet, gemachtigden, bijgestaan door M. Johansson, advocaat)

Interveniënte aan de zijde van verzoekende partij: Viscas Corp. (Tokio, Japan) (vertegenwoordiger: J.-F. Bellis, advocaat)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende, enerzijds, tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit C(2014) 2139 final van de Commissie van 2 april 2014 inzake een procedure op grond van artikel 101 [VWEU] en artikel 53 van de [EER-]overeenkomst (zaak AT.39610 — Stroomkabels), voor zover dit betrekking heeft op de verzoekende partij, en, anderzijds, tot verlaging van het bedrag van de aan haar opgelegde geldboete

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Furukawa Electric Co. Ltd wordt verwezen in haar kosten alsmede in die van de Europese Commissie.

3)

Viscas Corp. draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 303 van 8.9.2014.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/35


Arrest van het Gerecht van 12 juli 2018 — ABB/Commissie

(Zaak T-445/14) (1)

((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Europese markt van stroomkabels - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld - Eén enkele voortdurende inbreuk - Bewijs van de inbreuk - Relevante producten - Publieke distantiëring - Duur van de deelname - Gelijke behandeling”))

(2018/C 328/47)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: ABB Ltd (Zürich, Zwitserland) en ABB AB (Västerås, Zweden) (vertegenwoordigers: I. Vandenborre en S. Dionnet, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Giolito, H. van Vliet en J. Norris-Usher, gemachtigden, bijgestaan door A. Bodnar, barrister)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van besluit C(2014) 2139 final van de Commissie van 2 april 2014 inzake een procedure op grond van artikel 101 [VWEU] en van artikel 53 van de EER-overeenkomst (zaak AT.39610 — Stroomkabels) voor zover het betrekking heeft op verzoeksters

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

ABB Ltd en ABB AB worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 303 van 8.9.2014.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/36


Arrest van het Gerecht van 12 juli 2018 — Taihan Electric Wire/Commissie

(Zaak T-446/14) (1)

((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Europese markt van stroomkabels - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld - Eén enkele voortdurende inbreuk - Onoverkomelijke hindernissen - Niet-toepasselijkheid van artikel 101 VWEU - Duur van de deelname - Gelijke behandeling - Berekening van de geldboete - Waarde van de verkopen - Ernst van de inbreuk - Verzachtende omstandigheden - Volledige rechtsmacht”))

(2018/C 328/48)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Taihan Electric Wire Co. Ltd (Anyang-si, Zuid-Korea) (vertegenwoordigers: R. Antonini en E. Monard, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Biolan, C. Giolito en H. van Vliet, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van besluit C(2014) 2139 final van de Commissie van 2 april 2014 inzake een procedure op grond van artikel 101 [VWEU] en van artikel 53 van de [EER-]overeenkomst (zaak AT.39610 — Stroomkabels), voor zover dit betrekking heeft op de verzoekende partij, en voorts tot verlaging van het bedrag van de aan haar opgelegde geldboete

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Taihan Electric Wire Co. Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 282 van 25.8.2014.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/37


Arrest van het Gerecht van 12 juli 2018 — NKT Verwaltungs en NKT/Commissie

(Zaak T-447/14) (1)

((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Europese markt van stroomkabels - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld - Eén enkele voortdurende inbreuk - Bewijs van de inbreuk - Duur van de deelname - Publieke distantiëring - Berekening van de geldboete - Ernst van de inbreuk - Volledige rechtsmacht”))

(2018/C 328/49)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: NKT Verwaltungs GmbH, voorheen nkt cables GmbH (Keulen, Duitsland) en NKT A/S, voorheen NKT Holding A/S (Brøndby, Denemarken) (vertegenwoordigers: M. Kofmann en B. Creve, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Giolito, H. van Vliet en C. Vollrath, gemachtigden, bijgestaan door B. Doherty, barrister)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende, primair, tot nietigverklaring van besluit C(2014) 2139 final van de Commissie van 2 april 2014 inzake een procedure op grond van artikel 101 [VWEU] en van artikel 53 van de EER-overeenkomst (zaak AT.39610 — Stroomkabels) voor zover dit betrekking heeft op verzoeksters, en, subsidiair, tot verlaging van het bedrag van de aan hen opgelegde geldboete

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

NKT Verwaltungs GmbH en NKT A/S worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 282 van 25.8.2014.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/37


Arrest van het Gerecht van 12 juli 2018 — Hitachi Metals/Commissie

(Zaak T-448/14) (1)

((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Europese markt van stroomkabels - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld - Eén enkele voortdurende inbreuk - Bewijs van de inbreuk - Duur van de deelname - Publieke distantiëring - Berekening van de geldboete - Ernst van de inbreuk - Volledige rechtsmacht”))

(2018/C 328/50)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Hitachi Metals Ltd (Tokio, Japan) (vertegenwoordigers: P. Crowther en C. Drew, solicitors)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Giolito, H. van Vliet en J. Norris-Usher, gemachtigden, bijgestaan door M. Gray, barrister)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van besluit C(2014) 2139 final van de Commissie van 2 april 2014 inzake een procedure op grond van artikel 101 [VWEU] en van artikel 53 van de EER-overeenkomst (zaak AT.39610 — Stroomkabels), voor zover dit betrekking heeft op de verzoekende partij, en voorts tot verlaging van het bedrag van de aan haar opgelegde geldboete

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Hitachi Metals Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 282 van 25.8.2014.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/38


Arrest van het Gerecht van 12 juli 2018 — Nexans France en Nexans/Commissie

(Zaak T-449/14) (1)

((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Europese markt van stroomkabels - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld - Eén enkele voortdurende inbreuk - Onwettigheid van de verificatiebeschikking - Redelijke termijn - Beginsel van behoorlijk bestuur - Beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid - Hoofdelijke aansprakelijkheid voor de betaling van de geldboete - Toereikend bewijs van de inbreuk - Duur van de inbreuk - Geldboeten - Evenredigheid - Gelijke behandeling - Volledige rechtsmacht”))

(2018/C 328/51)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Nexans France SAS (Courbevoie, Frankrijk) en Nexans SA (Courbevoie) (vertegenwoordigers: G. Forwood, advocaat, M. Powell, A. Rogers en A. Oh, solicitors)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Giolito, H. van Vliet en A. Biolan, vervolgens C. Giolito en H. van Vliet, gemachtigden, bijgestaan door B. Doherty, barrister)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2014) 2139 final van de Commissie van 2 april 2014 inzake een procedure op grond van artikel 101 [VWEU] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak AT.39610 — Stroomkabels), voor zover dit verzoeksters betreft, en tot verlaging van de hun opgelegde geldboeten

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Nexans France SAS en Nexans SA worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 282 van 25.8.2014.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/38


Arrest van het Gerecht van 12 juli 2018 — Sumitomo Electric Industries en J-Power Systems/Commissie

(Zaak T-450/14) (1)

((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Europese markt van stroomkabels - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld - Eén enkele voortdurende inbreuk - Bewijs van de inbreuk - Duur van de deelname - Publieke distantiëring - Berekening van de geldboete - Ernst van de inbreuk - Volledige rechtsmacht”))

(2018/C 328/52)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Sumitomo Electric Industries Ltd (Osaka, Japan) en J-Power Systems Corp. (Tokio, Japan) (vertegenwoordigers: M. Hansen, L. Crocco, J. Ruiz Calzado en S. Völcker, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Giolito, H. van Vliet en J. Norris-Usher, gemachtigden, bijgestaan door M. Gray, barrister)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van besluit C(2014) 2139 final van de Commissie van 2 april 2014 inzake een procedure op grond van artikel 101 [VWEU] en van artikel 53 van de EER-overeenkomst (zaak AT.39610 — Stroomkabels), voor zover dit betrekking heeft op verzoeksters, en voorts tot verlaging van het bedrag van de aan hen opgelegde geldboete

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Sumitomo Electric Industries Ltd en J-Power Systems Corp. worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 303 van 8.9.2014.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/39


Arrest van het Gerecht van 12 juli 2018 — Fujikura/Commissie

(Zaak T-451/14) (1)

((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Europese markt van stroomkabels - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld - Eén enkele voortdurende inbreuk - Bewijs van de inbreuk - Duur van de deelname - Berekening van de geldboete - Ernst van de inbreuk - Volledige rechtsmacht”))

(2018/C 328/53)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Fujikura Ltd (Tokio, Japan) (vertegenwoordiger: L. Gyselen, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Biolan, C. Giolito en H. van Vliet, gemachtigden, bijgestaan door M. Johansson, advocaat)

Interveniënte aan de zijde van verzoekende partij: Viscas Corp. (Tokio) (vertegenwoordiger: J.-F. Bellis, advocaat)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit C(2014) 2139 final van de Commissie van 2 april 2014 inzake een procedure op grond van artikel 101 [VWEU] en van artikel 53 van de [EER-]overeenkomst (zaak AT.39610 — Stroomkabels), voor zover dit betrekking heeft op verzoekster, en voorts tot verlaging van het bedrag van de aan haar opgelegde geldboete

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Fujikura Ltd wordt verwezen in haar kosten alsmede in die van de Europese Commissie.

3)

Viscas Corp. draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 303 van 8.9.2014.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/40


Arrest van het Gerecht van 12 juli 2018 — Pirelli & C./Commissie

(Zaak T-455/14) (1)

((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Europese markt van stroomkabels - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld - Eén enkele voortdurende inbreuk - Toerekenbaarheid van de inbreuk - Vermoeden - Motiveringsplicht - Grondrechten - Evenredigheid - Gelijke behandeling - Beneficium ordinis seu excussionis - Volledige rechtsmacht”))

(2018/C 328/54)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Pirelli & C. SpA (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Siragusa, F. Moretti, G. Rizza en P. Ferrari, vervolgens M. Siragusa, F. Moretti, G. Rizza en A. Bardanzellu, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Giolito, L. Malferrari en P. Rossi, vervolgens H. van Vliet, L. Malferrari en P. Rossi, gemachtigden, bijgestaan door P. Manzini, advocaat)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Prysmian Cavi e Sistemi Srl (Milaan) (vertegenwoordigers: C. Tesauro, F. Russo en L. Armati, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van besluit C(2014) 2139 final van de Commissie van 2 april 2014 inzake een procedure op grond van artikel 101 [VWEU] en van artikel 53 van de [EER-]overeenkomst (zaak AT.39610 — Stroomkabels), voor zover dit betrekking heeft op de verzoekende partij, en voorts tot verlaging van het bedrag van de aan haar opgelegde geldboete

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Pirelli & C. SpA wordt verwezen in haar kosten alsmede in die van de Europese Commissie.

3)

Prysmian Cavi e Sistemi Srl draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 261 van 11.8.2014.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/40


Arrest van het Gerecht van 12 juli 2018 — Prysmian en Prysmian Cavi e Sistemi/Commissie

(Zaak T-475/14) (1)

((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Europese markt van stroomkabels - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld - Eén enkele voortdurende inbreuk - Onwettigheid van de verificatiebeschikking - Redelijke termijn - Beginsel van behoorlijk bestuur - Beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid - Hoofdelijke aansprakelijkheid voor de betaling van de geldboete - Toereikend bewijs van de inbreuk - Duur van de inbreuk - Geldboeten - Evenredigheid - Gelijke behandeling - Volledige rechtsmacht”))

(2018/C 328/55)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Prysmian SpA (Milaan, Italië) en Prysmian Cavi e Sistemi Srl (Milaan) (vertegenwoordigers: C. Tesauro, F. Russo, L. Armati en C. Toniolo, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Giolito, L. Malferrari, P. Rossi en H. van Vliet, vervolgens C. Giolito, P. Rossi en H. van Vliet, gemachtigden, bijgestaan door S. Kingston, barrister)

Interveniënte aan de zijde van verzoekende partijen: The Goldman Sachs Group, Inc. (New York, New York, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: W. Deselaers, J. Koponen en A. Mangiaracina, advocaten)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Pirelli & C. SpA (Milaan) (vertegenwoordigers: M. Siragusa, G. Rizza, P. Ferrari, F. Moretti en A. Fava, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2014) 2139 final van de Commissie van 2 april 2014 inzake een procedure op grond van artikel 101 [VWEU] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak AT.39610 — Stroomkabels), voor zover dit verzoeksters betreft, en tot verlaging van de hun opgelegde geldboeten

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Prysmian SpA en Prysmian Cavi e Sistemi Srl zullen hun eigen kosten en die van de Europese Commissie dragen.

3)

The Goldman Sachs Group, Inc. en Pirelli & C. SpA zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 315 van 15.9.2014.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/41


Arrest van het Gerecht van 13 juli 2018 — Pereira / Commissie

(Zaak T-606/16) (1)

((„Openbare dienst - Ambtenaren - Niet-bevordering - Bevorderingsronde 2015 - Besluit om verzoeker niet naar de rang AST 7 te bevorderen - Motiveringsplicht - Vergelijking van de verdiensten - Anciënniteit in de rang - Geaccumuleerde verdiensten - Kennelijke beoordelingsfouten”))

(2018/C 328/56)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Felismino Pereira (Waver, België) (vertegenwoordigers: aanvankelijk N. de Montigny en J.-N. Louis, vervolgens N. de Montigny, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Berardis-Kayser en G. Berscheid, vervolgens G. Berscheid en L. Radu Bouyon, gemachtigden, bijgestaan door D. Waelbroeck en A. Duron, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie om verzoeker in de bevorderingsronde 2015 niet te bevorderen en, voor zover nodig, van het besluit tot afwijzing van zijn klacht

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Felismino Pereira wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 335 van 12.9.2016 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie onder nummer F-36/16, en op 1 september 2016 overgedragen aan het Gerecht van de Europese Unie).


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/42


Arrest van het Gerecht van 12 juli 2018 — PA / Parlement

(Zaak T-608/16) (1)

((„Openbare dienst - Ambtenaren - Beoordelingsrapport - Beoordelingsjaar 2014 - Bevordering - Bevorderingsronde 2015 - Motiveringsplicht - Misbruik van bevoegdheid - Artikel 41, lid 1, van het Handvest van de grondrechten”))

(2018/C 328/57)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: PA (vertegenwoordiger: C. Bernard-Glanz, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: L. Deneys en V. Montebello-Demogeot, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van ten eerste verzoekers beoordelingsrapport over 2014, in de versie zoals afgerond bij het besluit van de secretaris-generaal van het Parlement van 20 oktober 2015, ten tweede het besluit van de secretaris-generaal van het Parlement van 9 december 2015 om hem voor 2014 een meritepunt toe te kennen, ten derde het besluit van het Parlement, zoals dat op 30 november 2015 aan het personeel van die instelling is meegedeeld, om verzoeker in het kader van de bevorderingsronde 2015 niet naar de rang AST 11 te bevorderen en, voor zover nodig, het besluit van het Parlement van 9 juni 2016 tot afwijzing van verzoekers klacht van 21 januari 2016

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

PA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 364 van 3.10.2016 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie onder nummer F-38/16, en op 1 september 2016 overgedragen aan het Gerecht van de Europese Unie).


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/43


Arrest van het Gerecht van 13 juli 2018 — BPCE/ECB

(Zaak T-745/16) (1)

([„Economisch en monetair beleid - Prudentieel toezicht op kredietinstellingen - Artikel 4, lid 1, onder d), en lid 3, van verordening (EU) nr. 1024/2013 - Berekening van de hefboomratio - Weigering van de ECB om de verzoekende partij toe te staan, blootstellingen die aan bepaalde voorwaarden voldoen, buiten de berekening van de hefboomratio te houden - Artikel 429, lid 14, van verordening (EU) nr. 575/2013 - Discretionaire bevoegdheid van de ECB - Onjuiste rechtsopvattingen - Kennelijk onjuiste beoordeling”])

(2018/C 328/58)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: BPCE (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Gosset-Grainville, C. Renner en P. Kupka, vervolgens A. Gosset-Grainville, P. Kupka en M. Trabucchi en tenslotte A. Gosset-Grainville en M. Trabucchi, advocaten)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank (ECB) (vertegenwoordigers: K. Lackhoff, R. Bax en G. Bassani, gemachtigden, bijgestaan door H.-G. Kamann en F. Louis, advocaten)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Republiek Finland (vertegenwoordiger: S. Hartikainen, gemachtigde)

Voorwerp

Vordering gebaseerd op artikel 263 VWEU en strekkende tot nietigverklaring van besluit ECB/SSM/2016-9695005MSX1OYEMGDF46/195 van de ECB van 24 augustus 2016, dat is vastgesteld op grond van artikel 4, lid 1, onder d), en artikel 10 van verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB 2013, L 287, blz. 63) en op grond van artikel 429, lid 14, van verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van verordening (EU) nr. 648/2012 (PB 2013, L 176, blz. 1, met rectificaties in PB 2013, L 208, blz. 68, en PB 2013, L 321, blz. 6)

Dictum

1)

Besluit ECB/SSM/2016-9695005MSX1OYEMGDF46/195 van de Europese Centrale Bank (ECB) van 24 augustus 2016 wordt nietig verklaard.

2)

De ECB wordt verwezen in de kosten.

3)

De Republiek Finland zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 6 van 9.1.2017.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/44


Arrest van het Gerecht van 13 juli 2018 — Société Générale / ECB

(Zaak T-757/16) (1)

([„Economische en monetair beleid - Prudentieel toezicht op kredietinstellingen - Artikel 4, lid 1, onder d), en lid 3, van verordening (EU) nr. 1024/2013 - Berekening van de hefboomratio - Weigering van de ECB om de verzoekende partij toe te staan, blootstellingen die aan bepaalde voorwaarden voldoen, buiten de berekening van de hefboomratio te houden - Artikel 429, lid 14, van verordening (EU) nr. 575/2013 - Discretionaire bevoegdheid van de ECB - Onjuiste rechtsopvattingen - Kennelijk onjuiste beoordeling”])

(2018/C 328/59)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Société Générale (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Gosset-Grainville, C. Renner en P. Kupka, vervolgens A. Gosset-Grainville, P. Kupka en M. Trabucchi en tenslotte A. Gosset-Grainville en M. Trabucchi, advocaten)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank (ECB) (vertegenwoordigers: K. Lackhoff, R. Bax en G. Bassani, gemachtigden, bijgestaan door H.-G. Kamann en F. Louis, advocaten)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Republiek Finland (vertegenwoordiger: S. Hartikainen, gemachtigde)

Voorwerp

Vordering gebaseerd op artikel 263 VWEU en strekkende tot nietigverklaring van besluit ECB/SSM/2016-O2RNE8IBXP4R0TD8PU41/72 van de ECB van 24 augustus 2016, dat is vastgesteld op grond van artikel 4, lid 1, onder d), en artikel 10 van verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB 2013, L 287, blz. 63) en op grond van artikel 429, lid 14, van verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van verordening (EU) nr. 648/2012 (PB 2013, L 176, blz. 1, met rectificaties in PB 2013, L 208, blz. 68, en PB 2013, L 321, blz. 6)

Dictum

1)

Besluit ECB/SSM/2016-O2RNE8IBXP4R0TD8PU41/72 van de Europese Centrale Bank (ECB) van 24 augustus 2016 wordt nietig verklaard.

2)

De ECB wordt verwezen in de kosten.

3)

De Republiek Finland zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 6 van 9.1.2017.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/45


Arrest van het Gerecht van 13 juli 2018 — Crédit agricole/ECB

(Zaak T-758/16) (1)

([„Economisch en monetair beleid - Prudentieel toezicht op kredietinstellingen - Artikel 4, lid 1, onder d), en lid 3, van verordening (EU) nr. 1024/2013 - Berekening van de hefboomratio - Weigering van de ECB om de verzoekende partij toe te staan, blootstellingen die aan bepaalde voorwaarden voldoen, buiten de berekening van de hefboomratio te houden - Artikel 429, lid 14, van verordening (EU) nr. 575/2013 - Discretionaire bevoegdheid van de ECB - Onjuiste rechtsopvattingen - Kennelijk onjuiste beoordeling”])

(2018/C 328/60)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Crédit agricole SA (Montrouge, Frankrijk) (vertegenwoordigers: A. Champsaur en A. Delors, advocaten)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank (ECB) (vertegenwoordigers: K. Lackhoff, R. Bax, G. Bassani en C. Olivier, gemachtigden, bijgestaan door H.-G. Kamann en F. Louis, advocaten)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Republiek Finland (vertegenwoordiger: S. Hartikainen, gemachtigde)

Voorwerp

Vordering gebaseerd op artikel 263 VWEU en strekkende tot nietigverklaring van besluit ECB/SSM/2016-969500TJ5KRTCJQWXH05/165 van de ECB van 24 augustus 2016, dat is vastgesteld op grond van artikel 4, lid 1, onder d), en artikel 10 van verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB 2013, L 287, blz. 63) en op grond van artikel 429, lid 14, van verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van verordening (EU) nr. 648/2012 (PB 2013, L 176, blz. 1, met rectificaties in PB 2013, L 208, blz. 68, en PB 2013, L 321, blz. 6)

Dictum

1)

Besluit ECB/SSM/2016-969500TJ5KRTCJQWXH05/165 van de Europese Centrale Bank (ECB) van 24 augustus 2016 wordt nietig verklaard.

2)

De ECB wordt verwezen in de kosten.

3)

De Republiek Finland zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 6 van 9.1.2017.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/45


Arrest van het Gerecht van 12 juli 2018 — RI / Raad

(Zaak T-9/17) (1)

((„Openbare dienst - Ambtenaren - Invaliditeitspensioen - Artikel 78, vijfde alinea, van het Statuut - Weigering om te erkennen dat de invaliditeit het gevolg is van een beroepsziekte - Verkeerde opvatting van het begrip beroepsziekte - Motiveringsplicht”))

(2018/C 328/61)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: RI (vertegenwoordigers: T. Bontinck, A. Guillerme en M. Forgeois, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bauer en R. Meyer, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van het besluit van de Raad van 8 februari 2016 houdende weigering om te erkennen dat de invaliditeit van de verzoekende partij het gevolg is van een beroepsziekte in de zin van artikel 78, vijfde alinea, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie

Dictum

1)

Het besluit van de Raad van de Europese Unie van 8 februari 2016 houdende weigering om te erkennen dat de invaliditeit van RI het gevolg is van een beroepsziekte in de zin van artikel 78, vijfde alinea, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie wordt nietig verklaard.

2)

De Raad wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 70 van 6.3.2017.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/46


Arrest van het Gerecht van 12 juli 2018 — Lotte/EUIPO — Nestlé Unternehmungen Deutschland (Afbeelding van een koala)

(Zaak T-41/17) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk dat koala’s weergeeft - Ouder nationaal driedimensionaal merk KOALA-BÄREN Schöller lustige Gebäckfiguren - Artikel 42, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 47, leden 2 en 3, van verordening (EU) 2017/1001] - Bewijs van normaal gebruik van het oudere merk - Herzieningsbevoegdheid”])

(2018/C 328/62)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Lotte Co. Ltd (Tokio, Japan) (vertegenwoordiger: M. Knitter, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Nestlé Unternehmungen Deutschland GmbH (Frankfurt-am-Main, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Jaeger-Lenz, S. Cobet-Nüse en C. Elkemann, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 28 oktober 2016 (zaak R 0250/2016-5) inzake een oppositieprocedure tussen Nestlé Schöller GmbH & Co. KG en Lotte.

Dictum

1)

De beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 28 oktober 2016 (zaak R 250/2016-5) wordt vernietigd, voor zover de kamer van beroep de oppositie heeft toegewezen voor „[g]ebak gevuld met chocoladecrème; chocolade; suikergoedproducten; banketbakkerswaren; biscuits; crackers; consumptie-ijs; banketbakkerswaren en suikerbakkerswaren” van klasse 30.

2)

De door Nestlé Schöller GmbH & Co. KG (rechtsvoorgangster van Nestlé Unternehmungen Deutschland GmbH) ingestelde oppositie wordt afgewezen voor „[g]ebak gevuld met chocoladecrème; chocolade; suikergoedproducten; banketbakkerswaren; biscuits; crackers; consumptie-ijs; banketbakkerswaren en suikerbakkerswaren” van klasse 30.

3)

Het EUIPO zal zijn eigen kosten dragen alsmede die van Lotte Co. in verband met de procedure voor het Gerecht.

4)

Nestlé Unternehmungen Deutschland zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 95 van 27.3.2017.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/47


Beschikking van het Gerecht van 10 juli 2018 — Izba Gospodarcza Producentów i Operatorów Urządzeń Rozrywkowych / Commissie

(Zaak T-514/15) (1)

([„Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Toegang tot uitvoerig gemotiveerde meningen in kader van een kennisgevingsprocedure op grond van richtlijn 94/34/EG - Documenten betreffende een niet-nakomingsprocedure - Weigering van toegang - Openbaarmaking na de instelling van het beroep - Afdoening zonder beslissing”])

(2018/C 328/63)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Izba Gospodarcza Producentów i Operatorów Urządzeń Rozrywkowych (Warschau, Polen) (vertegenwoordiger: P. Hoffman, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Clotuche-Duvieusart en M. Konstantinidis, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verzoekende partij: Koninkrijk Zweden (vertegenwoordigers: C. Meyer-Seitz, A. Falk, U. Persson, N. Otte Widgren, E. Karlsson en L. Swedenborg, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Republiek Polen (vertegenwoordigers: B. Majczyna, M. Kamejsza-Kozłowska en B. Paziewska, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van de besluiten GESTDEM 2015/1291 van de Commissie van 12 juni en 17 juli 2015, waarbij de verzoekende partij toegang is geweigerd tot, respectievelijk, de uitvoerig gemotiveerde mening van de Europese Commissie en de uitvoerig gemotiveerde mening van de Republiek Malta in kader van kennisgevingsprocedure 204/537/PL

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Izba Gospodarcza Producentów i Operatorów Urządzeń Rozrywkowych en de Europese Commissie zullen hun eigen kosten dragen.

3)

Het Koninkrijk Zweden en de Republiek Polen zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 371 van 9.11.2015.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/48


Beschikking van het Gerecht van 12 juli 2018 — Labiri / EESC en Comité van de Regio’s

(Zaak T-904/16) (1)

((„Openbare dienst - Ambtenaren - Psychisch geweld - Minnelijk regeling - Uitvoering van het akkoord - [vertrouwelijk] - Misbruik van bevoegdheid - Beroep kennelijk rechtens ongegrond”))

(2018/C 328/64)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij): Vassiliki Labiri (Brussel, België) (vertegenwoordigers: J.-N. Louis en N. de Montigny, advocaten)

Verwerende partijen: Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) (vertegenwoordigers: M. Pascua Mateo, K. Gambino, X. Chamodraka en L. Camarena Januzec, gemachtigden, bijgestaan door M. Troncoso Ferrer en F.-M. Hislaire, advocaten) en Comité van de Regio’s (vertegenwoordigers: S. Bachotet en M. Antonini, gemachtigden, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van het besluit van de secretaris-generaal van het Comité van de Regio’s van 11 mei 2016, in overleg met het EESC, [vertrouwelijk], ter uitvoering van de minnelijke regeling in zaak F-33/15

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Vassiliki Labiri wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 63 van 27.2.2017.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/48


Beschikking van het Gerecht van 12 juli 2018 — Labiri / EESC

(Zaak T-256/17) (1)

((„Openbare dienst - Ambtenaren - Psychisch geweld - Minnelijke regeling - Uitvoering van het akkoord - Onjuiste rechtsopvatting - Onjuiste beoordeling - Misbruik van bevoegdheid - Beroep kennelijk rechtens ongegrond”))

(2018/C 328/65)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Vassiliki Labiri (Brussel, België) (vertegenwoordigers: J.-N. Louis en N. de Montigny, advocaten)

Verwerende partij: Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) (vertegenwoordigers: M. Pascua Mateo, K. Gambino en L. Camarena Januzec, gemachtigden, bijgestaan door M. Troncoso Ferrer en F.-M. Hislaire, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van het besluit van het EESC van 23 juni 2016 om „geen uitvoering te geven aan een punt van de minnelijke regeling die partijen voor het Gerecht voor ambtenarenzaken hebben gesloten” in zaak F-33/15 en tot betaling van een bedrag van 250 000 EUR ter vergoeding van de materiële en immateriële schade

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Vassiliki Labiri wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 213 van 3.7.2017.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/49


Beschikking van het Gerecht van 12 juli 2018 — TE / Commissie

(Zaak T-392/17) (1)

((„Beroep tot nietigverklaring - Instelling van een extern onderzoek door OLAF - Niet voor beroep vatbare handeling - Niet-ontvankelijkheid”))

(2018/C 328/66)

Procestaal: Tsjechisch

Partijen

Verzoekende partij: TE (vertegenwoordiger: J. Bartončík, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Baquero Cruz en Z. Malůšková, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van de beslissing tot instelling van een extern onderzoek door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), [vertrouwelijk(2), jegens de verzoekende partij als betrokkene en inzake [vertrouwelijk].

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

TE wordt verwezen in de eigen kosten en in die van de Europese Commissie.


(1)  PB C 293 van 4.9.2017.

(2)  Vertrouwelijke gegevens weggelaten.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/49


Beschikking van het Gerecht van 11 juli 2018 — roelliroelli confectionery schweiz/EUIPO — Tanner (ALPRAUSCH)

(Zaak T-769/17) (1)

((„Uniemerk - Oppositieprocedure - Vervallenverklaring van het oppositiemerk - Afdoening zonder beslissing”))

(2018/C 328/67)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: roelliroelli confectionery schweiz GmbH (St. Gallen, Zwitserland) (vertegenwoordigers: S. Overhage en R. Böhm, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Söder, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: André Tanner (Schindellegi, Zwitserland)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 1 augustus 2017 (zaak R 1596/2016-5) inzake een oppositieprocedure tussen André Tanner en roelliroelli confectionery schweiz GmbH

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

roelliroelli confectionery schweiz GmbH en het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 22 van 22.1.2018.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/50


Beschikking van de president van het Gerecht van 11 juli 2018 — GE Healthcare / Commissie

(Zaak T-783/17 R)

((„Kort geding - Geneesmiddelen voor menselijk gebruik - Richtlijn 2001/83/EG - Schorsing van de vergunning voor het in de handel brengen van contrastmiddelen voor menselijk gebruik die gadolinium bevatten - Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid”))

(2018/C 328/68)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: GE Healthcare A/S (Oslo, Noorwegen) (vertegenwoordigers: D. Scannell, barrister, G. Castle en S. Oryszczuk, solicitors)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Mifsud-Bonnici en A. Sipos, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU tot opschorting van de tenuitvoerlegging van uitvoeringsbesluit C(2017) 7941 final van de Commissie van 23 november 2017 betreffende de vergunningen voor het in de handel brengen van gadolinium bevattende contrastmiddelen voor menselijk gebruik die een of meer van de werkzame stoffen „gadobeenzuur, gadobutrol, gadodiamide, gadopentetinezuur, gadoteerzuur, gadoteridol, gadoversetamide en gadoxetinezuur” bevatten, in het kader van artikel 31 van richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad

Dictum

1)

De vordering in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/51


Beschikking van de president van het Gerecht van 12 juli 2018 — PV / Commissie

(Zaak T-224/18 R)

((„Kort geding - Openbare dienst - Psychisch geweld - Besluiten die de Commissie heeft genomen na een ontslag - Tuchtprocedure - Nieuwe tewerkstelling - Nulstelling van het salaris - Verzoek om voorlopige maatregelen - Kennelijke niet-ontvankelijkheid van het beroep in de hoofdzaak - Gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid - Geen fumus boni juris - Geen spoedeisendheid”))

(2018/C 328/69)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: PV (vertegenwoordiger: M. Casado García-Hirschfeld, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Berscheid, B. Mongin, en R. Striani, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU, enerzijds strekkende tot opschorting van de tenuitvoerlegging van ten eerste tuchtprocedure CMS 13/087, ten tweede tuchtprocedure CMS 17/025, ten derde het besluit om verzoeker opnieuw in dienst te nemen en, ten vierde, het besluit om zijn salaris op nul te zetten, en anderzijds tot vaststelling van een voorlopige maatregel om verzoeker te werk te stellen bij de personeelsvereniging „Génération 2004” of bij een ander directoraat-generaal van de Commissie

Dictum

1)

Er behoeft geen uitspraak te worden gedaan over het verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van tuchtprocedure CMS 13/087.

2)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen voor het overige.

3)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/51


Beschikking van de president van het Gerecht van 12 juli 2018 — RATP / Commissie

(Zaak T-250/18 R)

((„Kort geding - Toegang tot documenten - Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid”))

(2018/C 328/70)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Régie autonome des transports parisiens (RATP) (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: E. Morgan de Rivery, P. Delelis en C. Lavin, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Buchet, W. Mölls en C. Ehrbar, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verzoekende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: E. de Moustier, I. Cohen en B. Fodda, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU tot opschorting van de tenuitvoerlegging van besluit C(2018) 1865 final van de Commissie van 21 maart 2018, Gestdem 2017/4598 inzake gedeeltelijke toegang tot documenten

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/52


Beroep ingesteld op 13 juli 2018 — Bax / ECB

(Zaak T-433/18)

(2018/C 328/71)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Annemieke Bax (Frankfurt, Duitsland) (vertegenwoordigers: L. Levi en A. Champetier, advocaten)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank (ECB)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

nietig te verklaren het besluit van de raad van bestuur van de ECB van 14 december 2017 tot afwijzing van verzoeksters verzoek om in aanmerking te komen voor het door de ECB ingevoerde ondersteuningsprogramma voor de wijziging van loopbaan;

voor zover nodig, nietig te verklaren het besluit van de ECB van 8 mei 2018 tot afwijzing van verzoeksters bezwaar;

de ECB te veroordelen tot betaling van een bedrag van 20 000 EUR ter vergoeding van verzoeksters immateriële schade;

de verwerende partij te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vijf middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan schending van het beginsel van transparantie, het verbod van discriminatie en het beginsel van rechtszekerheid.

2.

Tweede middel, ontleend aan de onwettigheid van besluit SEC/EB/X/17/398a.rev-1/final („General Methodology for the Practical Implementation of the Career Transition Support Scheme (CTS)”), onder meer omdat het in strijd is met besluit ECB/2017/NP 19 van 17 mei 2017.

3.

Derde middel, ontleend aan de niet-nakoming door de verwerende partij van haar zorgplicht jegens verzoekster.

4.

Vierde middel, ontleend aan discriminatie op grond van geslacht, hetgeen in strijd is met richtlijn 2006/54. (1)

5.

Vijfde middel, ontleend aan schending van het evenredigheidsbeginsel als gevolg van de toepassing van onevenredige toelatingsvoorwaarden.


(1)  Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (PB 2006, L 204, blz. 23).


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/53


Beroep ingesteld op 13 juli 2018 — Sintokogio/EUIPO (ProAssist)

(Zaak T-439/18)

(2018/C 328/72)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sintokogio Ltd (Nagoya, Japan) (vertegenwoordigers: V. Dalichau, S. Kirschstein-Freund, B. Breitinger, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie van het woordmerk ProAssist — inschrijvingsaanvraag nr. 1 327 746

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 3 mei 2018 in zaak R 2341/2017-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing wat het Uniegedeelte van internationale inschrijving nr. 1327746 betreft;

subsidiair, wijziging van de bestreden beslissing wat het Uniegedeelte van internationale inschrijving nr. 1327746 betreft;

verwijzing van het EUIPO in de kosten van de beroepsprocedure en van de procedure voor het Gerecht.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 94, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.

schending van het gelijkheidsbeginsel en van het beginsel van behoorlijk bestuur, schending van artikel 107 van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/53


Beroep ingesteld op 26 juli 2018 — eSlovensko Bratislava / Commissie

(Zaak T-460/18)

(2018/C 328/73)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: eSlovensko Bratislava (Bratislava, Slowakije) (vertegenwoordiger: B. Fridrich, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van de Commissie, met name van de individuele rechtshandeling „Betaling via verrekening van uitstaande vorderingen en schulden” van de Europese Commissie, afdeling Uitvoering van de begroting (Algemene Begroting en EOF), met als referentienummer BUDG/DGA/C4/LM/24307, van 22 juni 2018;

veroordeling van de Commissie tot betaling van de subsidiabele kosten aan verzoekster (registratienummer 42412439) als oorspronkelijke begunstigde van en partij bij subsidieovereenkomst nr. INEA/CEF/ICT/A2015/1154788, Action 2015-SK-IA-0038 — „Slovak Safer Internet Centre IV”, overeenkomstig deze geldige en van kracht zijnde subsidieovereenkomst, met name artikel 4.1.3 ervan;

verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.

1.

Nietigverklaring van het bestreden besluit wegens schending van de op de toepassing van de Verdragen betrekking hebbende rechtsregel, met name een onjuiste juridische beoordeling van de feiten en de omstandigheden van de verrekening, aangezien verzoekster (registratienummer 42412439) volgens het Plaumann-criterium rechtstreeks wordt geraakt door dat besluit en dat besluit directe negatieve gevolgen voor haar heeft.

2.

Veroordeling van de Commissie tot betaling van de subsidiabele kosten aan verzoekster als oorspronkelijke begunstigde van en partij bij subsidieovereenkomst nr. INEA/CEF/ICT/A2015/1154788, Action 2015-SK-IA-0038 — „Slovak Safer Internet Centre IV”, overeenkomstig de geldige en van kracht zijnde subsidieovereenkomst, met name artikel 4.1.3 ervan, aangezien de Commissie bevoegd is voor kwesties betreffende de projectuitvoering en financiële overdrachten in verband met de geldige en van kracht zijnde overeenkomst tussen de Commissie en verzoekster.

Het bestreden besluit van de Commissie is gebaseerd op artikel 68 van het Financieel Reglement (1). Hierin wordt bepaald dat „[h]et […] noodzakelijk [is] de regels inzake de inventaris van vaste activa vast te stellen en de respectieve bevoegdheden van de rekenplichtigen en de ordonnateurs op dit gebied te verduidelijken, evenals de regels inzake het doorverkopen van in de inventaris opgenomen goederen met het oog op een doeltreffend beheer van activa.” In dit verband benadrukt verzoekster dat zij de Commissie meermaals had meegedeeld dat zij in de door de Commissie tegen haar ingeleide procedure was verward met een andere onderneming, die betrokken was bij eerdere projecten van soortgelijke aard.

3.

Verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure. Op grond van de bovengenoemde argumenten en het gestelde arbitraire karakter van het bestreden besluit vraagt verzoekster om vergoeding van de kosten van de procedure bij het Hof en van de kosten van rechtsbijstand voor het beroep.


(1)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB 2012, L 298, blz. 1).


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/54


Beroep ingesteld op 31 juli 2018 — Grupo Bimbo/EUIPO — Rubio Snacks (Tia Rosa)

(Zaak T-464/18)

(2018/C 328/74)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Grupo Bimbo, S.A.B. de C.V. (Mexico, Mexico) (vertegenwoordiger: N. Fernández Fernández-Pacheco, abogado)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Rubio Snacks, S.L. (Bullas, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniebeeldmerk Tia Rosa — inschrijvingsaanvraag nr. 14 442 883

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 18 mei 2018 in zaak R 2739/2017-5

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen voor zover daarin de toewijzing van oppositie 002628793 tegen Uniebeeldmerk nr. 14 442 883 Tia Rosa is bevestigd voor de volgende waren van klasse 30:

„graanpreparaten; tortilla’s; tacochips; taco’s; taco’s; crackers; crackers met kruidensmaak; granenrepen; graanrepen met verhoogd eiwitgehalte; granen; brood; brood; ongezuurd brood; paneermeel; broodjes; volkoren brood; meergranenbrood; beschuit; gerechten op basis van meel; snackproducten bestaande uit graanproducten; snacks bereid uit maïsmeel; hartige snacks (kant-en-klare) gemaakt van maïsmeel gevormd door extrusie; versnaperingen op basis van maïs; versnaperingen op basis van tarwe; sesamversnaperingen; chips van granen; snacks van gepofte maïs; gepofte maïs [popcorn]; popcorn met smaakstoffen; alle voornoemde waren met uitdrukkelijke uitsluiting van aardappelproducten”;

de inschrijving van Uniemerk nr. 14 442 883 Tia Rosa bevestigen voor alle waren waarvoor bescherming wordt aangevraagd;

het EUIPO en interveniënte verwijzen in de kosten van de procedures bij het EUIPO en het Gerecht.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, van verordening (EU) nr. 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


17.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/55


Beroep ingesteld op 31 juli 2018 — NSC Holding/EUIPO — Ibercondor Barcelona (CONDOR SERVICE, NSC)

(Zaak T-468/18)

(2018/C 328/75)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: NSC Holding GmbH & Cie. KG (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Eichhorst, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Ibercondor Barcelona SA (Barcelona, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk CONDOR SERVICE, NSC — inschrijvingsaanvraag nr. 15 292 675

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 28 mei 2018 in zaak R 2440/2017-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten van de procedure, daaronder begrepen de kosten van de procedure voor de kamer van beroep;

subsidiair

terugverwijzing van de zaak naar verweerder voor een nieuw onafhankelijk onderzoek.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.