|
ISSN 1977-0995 |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307 |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
61e jaargang |
|
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
|
||
|
|
|
|
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen |
|
|
|
RESOLUTIES |
|
|
|
Europees Parlement |
|
|
|
Dinsdag 16 mei 2017 |
|
|
2018/C 307/01 |
||
|
2018/C 307/02 |
||
|
2018/C 307/03 |
||
|
2018/C 307/04 |
||
|
|
Woensdag 17 mei 2017 |
|
|
2018/C 307/05 |
||
|
2018/C 307/06 |
||
|
2018/C 307/07 |
||
|
2018/C 307/08 |
||
|
2018/C 307/09 |
Resolutie van het Europees Parlement van 17 mei 2017 over de situatie in Hongarije (2017/2656(RSP)) |
|
|
2018/C 307/10 |
||
|
|
Donderdag 18 mei 2017 |
|
|
2018/C 307/11 |
||
|
2018/C 307/12 |
||
|
2018/C 307/13 |
Resolutie van het Europees Parlement van 18 mei 2017 over Zuid-Sudan (2017/2683(RSP)) |
|
|
2018/C 307/14 |
||
|
2018/C 307/15 |
||
|
2018/C 307/16 |
||
|
2018/C 307/17 |
||
|
2018/C 307/18 |
||
|
2018/C 307/19 |
||
|
2018/C 307/20 |
||
|
2018/C 307/21 |
Resolutie van het Europees Parlement van 18 mei 2017 over herplaatsing doen slagen (2017/2685(RSP)) |
|
|
2018/C 307/22 |
||
|
|
Donderdag 1 juni 2017 |
|
|
2018/C 307/23 |
||
|
2018/C 307/24 |
||
|
2018/C 307/25 |
||
|
2018/C 307/26 |
||
|
2018/C 307/27 |
||
|
2018/C 307/28 |
||
|
2018/C 307/29 |
||
|
2018/C 307/30 |
|
|
II Mededelingen |
|
|
|
MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
|
Europees Parlement |
|
|
|
Donderdag 1 juni 2017 |
|
|
2018/C 307/31 |
|
|
III Voorbereidende handelingen |
|
|
|
EUROPEES PARLEMENT |
|
|
|
Dinsdag 16 mei 2017 |
|
|
2018/C 307/32 |
||
|
2018/C 307/33 |
||
|
2018/C 307/34 |
||
|
2018/C 307/35 |
||
|
|
Woensdag 17 mei 2017 |
|
|
2018/C 307/36 |
||
|
2018/C 307/37 |
||
|
2018/C 307/38 |
||
|
|
Donderdag 18 mei 2017 |
|
|
2018/C 307/39 |
||
|
2018/C 307/40 |
||
|
|
Donderdag 1 juni 2017 |
|
|
2018/C 307/41 |
||
|
2018/C 307/42 |
||
|
2018/C 307/43 |
||
|
2018/C 307/44 |
|
Verklaring van de gebruikte tekens
(De aangeduide procedure is gebaseerd op de in de ontwerptekst voorgestelde rechtsgrond) Amendementen van het Parlement: Nieuwe tekstdelen worden in vet cursief aangegeven. Geschrapte tekstdelen worden aangegeven met het symbool ▌of worden doorgestreept. Waar tekstdelen worden vervangen, wordt de nieuwe tekst in vet cursief aangegeven, terwijl de vervangen tekst wordt geschrapt of doorgestreept. |
|
NL |
|
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/1 |
EUROPEES PARLEMENT
ZITTING 2017-2018
Vergaderingen van 15 t/m 18 mei 2017
De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in PB C 38 van 1.2.2018.
AANGENOMEN TEKSTEN
Vergaderingen van 31 mei en 1 juni 2017
De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in PB C 59 van 15.2.2018.
AANGENOMEN TEKSTEN
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen
RESOLUTIES
Europees Parlement
Dinsdag 16 mei 2017
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/2 |
P8_TA(2017)0205
Het EU-actieplan inzake e-overheid 2016-2020
Resolutie van het Europees Parlement van 16 mei 2017 over het EU-actieplan inzake e-overheid 2016-2020 (2016/2273(INI))
(2018/C 307/01)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het Open Data Charter van de G8, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Het Europese actieplan inzake e-overheid 2011-2015 — Benutten van de ICT om een slimme, duurzame en innovatieve overheid te bevorderen” (COM(2010)0743), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 20 april 2012 over „Een concurrerende digitale interne markt — e-overheid als speerpunt” (1), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie met als titel „EU-actieplan inzake e-overheid 2016-2020. Voor een snellere digitalisering van overheidsdiensten” (COM(2016)0179), |
|
— |
gezien het benchmarkverslag 2016 van de Commissie over e-overheid, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Strategie voor een digitale eengemaakte markt voor Europa” (COM(2015)0192) en het begeleidend werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2015)0100), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 19 januari 2016 getiteld „Naar een akte voor een digitale interne markt” (2), |
|
— |
gezien het Besluit (EU) 2015/2240 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 tot vaststelling van een programma inzake interoperabiliteitsoplossingen en gemeenschappelijke kaders voor Europese overheidsdiensten, bedrijven en burgers (ISA2 programma) als middel om de overheidssector te moderniseren, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 1 juni 2016, getiteld „Europese normen voor de 21e eeuw” (COM(2016)0358), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 31 maart 2011 betreffende de bescherming van kritieke informatie-infrastructuur „Bereikte resultaten en volgende stappen: naar mondiale cyberveiligheid” (COM(2011)0163), |
|
— |
gezien Richtlijn (EU) 2016/1148 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 houdende maatregelen voor een hoog gemeenschappelijk niveau van beveiliging van netwerk- en informatiesystemen in de Unie, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 2 juli 2014 getiteld „Naar een bloeiende data-economie” (COM(2014)0442), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 10 maart 2016 over „Naar een bloeiende data-economie” (3), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 680/2007 en (EG) nr. 67/2010, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's getiteld „Connectiviteit voor een competitieve digitale eengemaakte markt — Naar een Europese gigabitmaatschappij” (COM(2016)0587) en het begeleidend werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2016)0300), |
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (COM(2016)0590) en zijn bijlagen 1 tot en met 11 — Impact Assessment (SWD(2016)0303), Executive Summary of the Impact Assessment (SWD(2016)0304), and Executive Summary of the Evaluation (SWD(2016)0305), |
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1316/2013 en (EU) nr. 283/2014 wat de bevordering van internetconnectiviteit in lokale gemeenschappen betreft (COM(2016)0589), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2015/2120 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 tot vaststelling van maatregelen betreffende open-internettoegang en tot wijziging van Richtlijn 2002/22/EG inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten en Verordening (EU) nr. 531/2012 betreffende roaming op openbare mobielecommunicatienetwerken binnen de Unie, |
|
— |
gezien Richtlijn (EU) 2016/2102 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 inzake de toegankelijkheid van de websites en mobiele applicaties van overheidsinstanties, |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG („eIDAS-verordening”), |
|
— |
gezien Richtlijn 2013/37/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 inzake het hergebruik van overheidsinformatie (PSI-richtlijn), |
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie van 10 januari 2017 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot invoering van een Europese e-kaart voor diensten en de bijbehorende administratieve faciliteiten (COM(2016)0824), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 10 januari 2017 getiteld „Uitwisseling en bescherming van persoonsgegevens in een geglobaliseerde wereld” (COM(2017)0007), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 10 januari 2017 getiteld „Totstandbrenging van een Europese data-economie” (COM(2017)0009), |
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie van 10 januari 2017 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en de bescherming van de persoonsgegevens in elektronische communicatie en tot intrekking van Richtlijn 2002/58/EG (Verordening betreffende privacy en elektronische communicatie) (COM(2017)0010), |
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie van 10 januari 2017 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raadbetreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen, bureaus en agentschappen van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (COM(2017)0008), |
|
— |
gezien Richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 19 april 2016 getiteld „Europees cloudinitiatief — Bouwen aan een concurrentiële data- en kenniseconomie in Europa” (COM(2016)0178), |
|
— |
gezien Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG, |
|
— |
gezien Richtlijn 2014/55/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake elektronische facturering bij overheidsopdrachten, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 10 juni 2016 getiteld „Een nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa” (COM(2016)0381), |
|
— |
gezien artikel 52 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie juridische zaken (A8-0178/2017), |
|
A. |
overwegende dat de moderniseringsstrategieën voor overheidsinstanties moeten worden aangepast aan een veranderende omgeving zodat de overheidsinstanties gedigitaliseerd kunnen worden; |
|
B. |
overwegende dat de digitalisering van de overheidsdiensten de verwezenlijking van het volle potentieel van de interne markt, de uitoefening van het burgerschap, de levenskwaliteit van de burgers en de sociale en economische ontwikkeling van de regio's zou moeten helpen verbeteren, burgers meer inzicht zou moeten geven in de openbare dienstverlening en hen er beter bij betrekken, de efficiëntie en kosteneffectiviteit ervan zou moeten helpen verbeteren en de politieke participatie versterken doordat ze de dialoog tussen burgers en overheidsinstanties bevordert en de transparantie vergroot; overwegende dat de EU de uitwisseling van beste praktijken en technologieën tussen de lidstaten dient te bevorderen; |
|
C. |
overwegende dat de ICT-sector wordt opgeroepen om te assisteren bij dit digitaliseringsproces door met oplossingen te komen die zijn toegesneden op overheidsinstanties; |
|
D. |
overwegende dat de digitalisering van de overheid moet worden geïnitieerd op het niveau van de Unie, op nationaal, regionaal en lokaal niveau; |
|
E. |
overwegende dat het volledige potentieel van een digitale overheid alleen kan worden benut als burgers en bedrijven de geboden diensten volledig kunnen vertrouwen; |
|
F. |
overwegende dat het EU e-justitieportaal een essentieel instrument is voor toegang tot informatie en tot de rechtspleging en een belangrijke stap naar modernisering van het EU-bestuursapparaat; |
|
G. |
overwegende dat betere toegang tot informatie en meer gebruikmaking van verbeterde digitale instrumenten voor vennootschapsrechtelijke formaliteiten gedurende de gehele bestaansduur van een onderneming de rechtszekerheid moeten vergroten en de bedrijfskosten verminderen; |
|
H. |
overwegende dat gewerkt wordt aan onderlinge koppeling van elektronische bedrijven- en insolventieregisters in de gehele Unie, wat belangrijk is voor de transparantie en rechtszekerheid op de interne markt; |
|
I. |
overwegende dat centrale toegang tot die registers via het e-justitieportaal nog niet mogelijk is wegens de verschillende technische normen zoals die door de lidstaten worden gehanteerd; overwegende dat verdere inspanningen geboden zijn om toegankelijke, interoperabele, gebruiksvriendelijke e-overheidstools binnen het bereik van het EU-publiek te brengen; overwegende dat enige mate van gegevensbeveiliging en -bescherming bij gegevensbewerking een eerste voorwaarde is voor gebruik van e-justitie, gezien de aard van de gegevens waar het in de rechtspraak om gaat; |
|
1. |
is van mening dat de ontwikkeling van e-overheid een essentieel onderdeel is van de digitale interne markt, en dringt er bij de Commissie op aan specifieke, meetbare doelstellingen vast te stellen voor het actieplan op basis van prestatie-indicatoren, en toe te zien op en jaarlijks verslag uit te brengen aan het Parlement over de vooruitgang die geboekt is bij de uitvoering ervan; benadrukt dat het actieplan inzake e-overheid 2011-2015 zowel op EU-niveau als op het niveau van de lidstaten positieve resultaten heeft opgeleverd; spoort de Commissie en de lidstaten ertoe aan om ook de behoeften van consumenten in kaart te brengen om het gebruik van e-diensten te vergroten; |
Overheidsinstanties gaan digitaal
|
2. |
is van mening dat overheidsinstanties uiterlijk in 2022 open, transparante, efficiënte en inclusieve instellingen moeten zijn die alle burgers en bedrijven in de EU gepersonaliseerde, gebruikersvriendelijke, toegankelijke en volledig digitale overheidsdiensten bieden over de grenzen heen, en zo de kosten, obstakels en administratieve rompslomp voor burgers en bedrijven, met name MKB-bedrijven, terugdringen, en daardoor optimaal profiteren van alle voordelen van de digitale revolutie; is echter van mening dat dit verenigbaar moet zijn met een billijke herstructurering van de overheidsinstanties; |
|
3. |
steunt het plan om toekomstige initiatieven te baseren op het beginsel dat „alles in principe digitaal” is, en benadrukt het belang van toepassing van het eenmaligheidsbeginsel, waardoor de interactie met overheidsinstanties gemakkelijker wordt voor burgers en bedrijven zodat onnodige en tijdrovende administratieve processen hun bespaard blijven en informatie die eerder werd verstrekt gemakkelijker kan worden hergebruikt voor andere toepassingen; wijst erop dat toepassing van het eenmaligheidsbeginsel volgens de studies van de Commissie naar verwachting een jaarlijkse besparing van 5 miljard EUR zal opleveren tegen 2017; verzoekt de Commissie om aan het Parlement verslag uit te brengen over de resultaten van het grootschalige proefproject inzake „eenmaligheid” voor bedrijven en om tegen het einde van 2017 een grootschalig proefproject inzake „eenmaligheid” voor burgers op te zetten; |
|
4. |
is verheugd over de intentie van de Commissie om zo spoedig mogelijk één digitaal portaal te creëren dat zowel burgers als bedrijven een gekoppeld en samenhangend pakket van online diensten op de interne markt zou aanbieden, op zowel het nationale als het EU-niveau, met informatie over EU- en nationale voorschriften, ondersteuningsdiensten en de mogelijkheid om de belangrijkste procedures voor burgers en bedrijven in grensoverschrijdende situaties volledig online te voltooien en het eenmaligheidsbeginsel in de EU te helpen toepassen; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om een spoedige en volledige tenuitvoerlegging ervan te verzekeren en om alle nodige maatregelen te treffen om de efficiënte werking en interoperabiliteit ervan te waarborgen, teneinde het volledige potentieel en de voordelen te benutten; is van mening dat de beste praktijken die in sommige lidstaten al gebruikt worden, moeten worden bevorderd; is van mening dat dit initiatief ervoor dient te zorgen dat alle lidstaten één portaal voor officiële elektronische diensten hebben als portaal voor al hun onlinediensten en voor de beschikbare interoperabele EU-diensten; dringt er bij de lidstaten op aan om een spoedige en volledige tenuitvoerlegging van de 'enkele contactpunten' (Points of Single Contact) te verzekeren; |
|
5. |
vraagt de Commissie over nog andere manieren na te denken voor bevordering van digitale oplossingen voor formaliteiten gedurende de gehele bestaansduur van een bedrijf, elektronische archivering van bedrijfsdocumenten en de toelevering van grensoverschrijdende en andere informatie aan bedrijfsregisters; merkt op dat op dit gebied wetgeving wellicht de enige manier is om een geschikt rechtskader voor EU-brede digitale oplossingen tot stand te brengen; |
|
6. |
meent dat het werk aan de onderlinge elektronische koppeling van bedrijven- en insolventieregisters in de lidstaten moet worden opgevoerd, en onderstreept hoe belangrijk een dergelijke onderlinge koppeling is voor de interne markt; onderstreept dat voor eventueel te verstrekken informatie een gemeenschappelijk Europees template of kader moet worden gehanteerd; |
|
7. |
benadrukt het belang van inclusiviteit, toegankelijkheid en algemene toegang tot e-overheidsdiensten, die essentiële factoren zijn voor het uitstippelen en uitvoeren van beleid ter bevordering van concurrentievermogen, groei en werkgelegenheid en roept de lidstaten op de nieuwe richtlijn volledig te implementeren en toe te passen op de toegankelijkheid van websites en mobiele applicaties van overheidsinstanties, ten behoeve van personen met een handicap en ouderen; |
|
8. |
benadrukt het belang van „Open Data”, waarbij bepaalde informatie uit de publieke sector vrij beschikbaar is voor gebruik en hergebruik, inclusief door derden, binnen en tussen overheidsinstanties; dringt aan op waarborgen om ervoor te zorgen dat auteursrecht en gegevensbescherming worden gerespecteerd; herhaalt dat er nieuwe innoverende oplossingen zouden kunnen worden ontwikkeld en gecreëerd wanneer een open en inclusieve gegevensstroom tot stand zou worden gebracht, wat zowel de efficiëntie als de transparantie zou verhogen; benadrukt dat dat soort gegevens en publieke informatie daarom waar mogelijk beschikbaar moet worden gesteld, om nieuwe kansen voor kennis te stimuleren en bij te dragen tot de ontwikkeling en versterking van een open samenleving; herinnert eraan dat overheidsdiensten, voor zover mogelijk, informatie beschikbaar moeten maken, met name wanneer het volume van de gegenereerde data erg groot is, zoals in het geval van het Inspire-programma; is van mening dat er meer inspanningen moeten worden geleverd om gecoördineerde gegevensstrategieën toe te passen binnen de Europese instellingen en in de lidstaten, onder meer door gegevens sneller en vaker openbaar te maken, de kwaliteit van de gegevens te verbeteren, gegevens gemakkelijk toegankelijk te maken en e-wetgeving in een machinaal leesbaar formaat ter beschikking te stellen; |
|
9. |
benadrukt de voordelen van e-participatie en onderstreept dat lidstaten meer gebruik moeten maken van e-raadpleging, e-informatie en e-besluitvorming; benadrukt dat om misbruik van de systemen te voorkomen, e-participatie, in het bijzonder met betrekking tot e-besluitvorming, moet stroken met de eIDAS-verordening, om verantwoording en transparantie te waarborgen; |
|
10. |
is ingenomen met alle initiatieven van de verschillende EU-instellingen om de mechanismen voor e-participatie op het niveau van de EU en van de lidstaten te verbeteren en verzoekt de Commissie om verder werk te maken van de ontwikkeling en bevordering van digitale tools, zoals de elektronische stemsystemen en e-verzoekschriften, die bedoeld zijn om de participatie van burgers en bedrijven in het beleidsvormingsproces van de EU te verbeteren en aan te moedigen; |
|
11. |
merkt op dat het gebruik van mobiele apparatuur de afgelopen vijf jaar aanzienlijk is toegenomen terwijl slechts een derde van de overheidswebsites geschikt is voor mobiele apparatuur; dringt er derhalve bij de lidstaten op aan te beoordelen wat de mogelijkheden zijn om mobiele oplossingen voor e-overheidsdiensten te ontwikkelen, en ervoor te zorgen dat zij voor iedereen gebruiksvriendelijk en toegankelijk zijn; benadrukt dat om de toegankelijkheid van e-overheidsdiensten ook in de toekomst te verzekeren, de websites en instrumenten van overheidsdiensten voortdurend moeten worden aangepast aan de moderne technologie en aan de voortdurend evoluerende voorschriften inzake cyberveiligheid; |
|
12. |
dringt er bij de lidstaten op aan e-overheidsopdrachten te stimuleren en er meer gebruik van te maken wanneer zij goederen aanschaffen, gebruikmaken van diensten of overheidsopdrachten aanbesteden, waardoor de overheidsuitgaven transparanter en efficiënter worden en de kosten en de bureaucratie afnemen; dringt er tevens bij de lidstaten op aan meer gebruik te maken van contractregisters en interoperabele e-handtekeningen in hun openbare sector; verzoekt de Commissie en de lidstaten om de nodige stappen te ondernemen om ervoor te zorgen dat openbare aanbestedingsprocedures transparant verlopen en dat de informatie in real time beschikbaar is voor alle deelnemers aan dergelijke procedures; verzoekt de Commissie in dat verband om de uitwisseling van beste praktijken voor de toepassing van het innovatiecriterium in openbare aanbestedingen te vergemakkelijken, in het bijzonder door ervoor te zorgen dat in de aanbesteding niet wordt vooruitgelopen op mogelijke oplossingen, maar dat inschrijvers de ruimte krijgen om innovatieve en open oplossingen voor te stellen; dringt er bij de Commissie op aan haar werkzaamheden op het gebied van e-facturering, e-indiening en e-kennisgeving voort te zetten, en het gebruik van elektronische identificatie in de interne systemen van overheidsinstanties aan te moedigen om de verantwoording en traceerbaarheid te verbeteren voor alle activiteiten binnen dergelijke systemen; |
|
13. |
benadrukt het feit dat het belangrijk is veilige, betrouwbare en interoperabele grensoverschrijdende overheidsdiensten te ontwikkelen, verdere versnippering te vermijden en mobiliteit te ondersteunen; benadrukt dat interoperabiliteit en standaardisering de belangrijkste aspecten zijn voor de tenuitvoerlegging van e-overheidsstructuren, en is derhalve verheugd over de mededeling van de Commissie getiteld „Europese normen voor de 21e eeuw” en tevens over de herziening van het Europese interoperabiliteitskader; benadrukt dat het gebruik van open normen van fundamenteel belang is om de EU-burger te kunnen laten participeren in overheidsplatforms, en onderstreept dat normen de belangen van de volledige samenleving moeten dienen en dus inclusief, eerlijk en toekomstbestendig moeten zijn, en op een open en transparante manier moeten worden ontwikkeld; verzoekt de Commissie en de lidstaten derhalve om open normen te bevorderen bij het ontwikkelen van openbare digitale oplossingen en meer te letten op interoperabiliteit en de potentiële winst van effectief gebruik van digitale technologie; |
|
14. |
betreurt dat in 2015 slechts 28 % van de Europese huishoudens in landelijke gebieden een vaste internetverbinding had en dat de gemiddelde 4G-dekking in de EU op het platteland slechts 36 % bedraagt, terwijl ze in de gehele EU 86 % bedraagt, en vestigt er de aandacht op dat het dringend nodig is dat de uitbreiding van breedband voortdurend wordt ondersteund, met name in plattelandsgebieden, aangezien toegang tot breedband met hoge snelheid onontbeerlijk om optimaal gebruik te kunnen maken van e-overheidsdiensten; dringt er derhalve bij de Commissie en de lidstaten op aan uitbreiding van breedband, infrastructuur voor e-dienstverlening en grensoverschrijdende interactie van overheidsdiensten na 2020 te blijven voorzien van adequate financiering, binnen het kader van de Connecting Europe Facility of andere passende EU-programma's, om zo duurzaamheid op de lange termijn te garanderen; verzoekt marktdeelnemers in dat verband om meer te investeren in infrastructuur om de connectiviteit in landelijke gebieden te verbeteren en ervoor te zorgen dat ook die landelijke gebieden zullen profiteren van netwerken met een bijzonder hoge capaciteit, in de vorm van 5G, aangezien dat een belangrijke bouwsteen van onze digitale samenleving zal vormen; |
|
15. |
benadrukt dat de volledige uitrol van veilige, adequate, veerkrachtige, betrouwbare en hoogwaardige infrastructuur, zoals ultrasnelle breedband- en telecommunicatienetwerken, essentieel is voor de werking van e-overheidsdiensten; vraagt daarom de snelle goedkeuring van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (EEEC) om de Europese strategische doelstellingen te realiseren; is van mening dat het van cruciaal belang is dat ervoor worden gezorgd dat overheidsinstanties mee zijn met de technologische ontwikkelingen en voldoende capaciteit hebben om innoverende technologieën in te voeren, zoals big data en het internet of things of de absorptie van mobiele diensten, bijvoorbeeld 5G, die kunnen voorzien in de behoeften van de gebruikers; |
|
16. |
acht het hergebruik van de technische bouwstenen van de Connecting Europe Facility (CEF) in de publieke en de privésector van vitaal belang voor de werking van de infrastructuur voor digitale diensten; onderstreept dat de duurzaamheid van de technische bouwstenen van de CEF op lange termijn en de resultaten van de grootschalige proefprojecten en het ISA2-programma na 2020 gegarandeerd moeten worden; wijst op het potentieel van het Wifi4EU-initiatief voor de bevordering van universele toegang tot hogesnelheidsnetwerken; verzoekt de Commissie daarom om samen met de lidstaten een governancestructuur voor de lange termijn te ontwikkelen om de doelstellingen van de interne digitale markt te realiseren, die er prioritair op gericht moet zijn te voorzien in de behoeften van burgers en bedrijven, en die waar mogelijk het gebruik van gemeenschappelijke normen zou moeten bevorderen; |
|
17. |
wijst erop dat innoverende oplossingen voor data-intensieve openbare diensten, zoals het gebruik van clouddiensten, nog maar langzaam en slechts her en der ingang vinden; herhaalt dat diensten als Inspire grote datavolumes genereren, die een grotere rekencapaciteit vereisen; is in dit verband verheugd over het „Europees cloudinitiatief” van de Commissie en is van mening dat de gebruikersbasis van de Europese openwetenschapscloud moet worden uitgebreid naar de overheidssector; |
|
18. |
vraagt de Commissie om meer bekendheid te geven aan het e-justitieportaal en de gebruiksmogelijkheden daarvan, en dit portaal tot onestopshop te maken voor juridische informatie en toegang tot de rechtspleging in de lidstaten; merkt evenwel op dat niet alle procespartijen gelijke toegang hebben en de nodige vaardigheden om van informatie- en communicatietechnieken gebruik te maken, waardoor hun toegang tot de rechtspraak zou kunnen worden beperkt; onderstreept dat er bijzonder op moet worden gelet dat mensen met een handicap toegang tot het e-justitieportaal krijgen; |
|
19. |
verwelkomt de invoering van e-CODEX, waardoor burgers en rechterlijke instanties in alle lidstaten rechtstreeks met elkaar kunnen communiceren en waarmee dus een belangrijke stap wordt gezet naar een gemakkelijkere bereikbaarheid van overheidsdiensten over de grenzen heen; |
|
20. |
wenst de Raad en de Commissie geluk met het resultaat van hun inspanningen voor invoering van de European Case Law Identifier (Europese jurisprudentievinder, ECLI), een zeer nuttig instrument voor juridische naspeuring en rechterlijke dialoog, en is ingenomen met de totstandbrenging van de ECLI-zoekmachine die de toegang tot juridische informatie overal in de Unie moet vergemakkelijken; |
|
21. |
herhaalt dat de digitale vaardigheden van het overheidspersoneel alsmede alle burgers en bedrijven moeten worden verbeterd, door opleidingsactiviteiten op nationaal, regionaal en lokaal niveau te ontwikkelen en te steunen om het risico van digitale uitsluiting tot een minimum te beperken en dat ambtenaren en besluitvormers speciale training voor e-overheidsdiensten aangeboden moeten krijgen; benadrukt dat digitale vaardigheden een absolute voorwaarde zijn om te kunnen deelnemen aan e-overheid; moedigt de ontwikkeling aan van curricula voor e-learning die erkend zijn binnen het Europese puntenoverdrachtsysteem (European Credit Transfer and Accumulation System — ECTS); is van mening dat een gestage toename van digitale vaardigheden een kernelement van de ontwikkeling van e-overheid is; wijst erop dat digitale verschillen tussen geografische gebieden, tussen mensen met een verschillende sociaaleconomische status en tussen generaties moeten worden aangepakt en voorkomen; verzoekt de lidstaten om de suggesties van het actieplan inzake e-overheid ter harte te nemen, om vooral jonge burgers de mogelijkheid te bieden om met de overheid te communiceren op een manier die aansluit bij hun gewoonten en onderstreept verder dat het aanleren van digitale vaardigheden van bijzonder belang is voor ouderen, bij wie vaak de vaardigheden of het vertrouwen ontbreken om e-diensten te gebruiken; is van mening dat de lidstaten een leven lang leren moeten bevorderen en communicatie- en onderwijscampagnes moeten stimuleren, met inbegrip van de oprichting van netwerken voor het vergroten van mediageletterdheid, zodat de EU-burger ten volle gebruik kan maken van de mogelijkheden die de nieuwe e-overheidsportals en -diensten bieden; |
|
22. |
wijst op de noodzaak van een inclusieve, online en offline benadering om uitsluiting te voorkomen, gezien het huidige percentage van digibetisme en het feit dat meer dan 22 % van de Europeanen, met name ouderen, weigeren gebruik te maken van onlinediensten wanneer ze te maken hebben met overheidsinstanties; benadrukt dat er meerdere redenen zijn waarom mensen weigeren onlinediensten te gebruiken, zoals een gebrek aan bewustzijn, vaardigheden of vertrouwen en verkeerde indrukken; is van mening dat er, om digitale uitsluiting of een diepere digitale kloof te voorkomen, moet worden gezorgd voor toegang en goede kwaliteit van e-overheidsdiensten voor burgers die wonen in landelijke, berg- of afgelegen gebieden; |
|
23. |
benadrukt dat digitalisering overheidsinstanties kan helpen besparen; is zich ervan bewust dat digitalisering en andere uitdagingen die voortvloeien uit de moderniseringspakketten vaak worden aangepakt in een context van budgettaire beperkingen, en dat met name regionale en lokale overheden de komende jaren nog een lange weg te gaan hebben, waardoor niet alleen gekozen moet worden voor op open standaarden gebaseerde digitale oplossingen — om de onderhoudskosten te drukken en innovatie te bevorderen –, maar ook publiek-private partnerschappen moeten worden bevorderd; benadrukt dat de kostenefficiëntie mettertijd zal blijken omdat investeringen in de digitalisering de administratieve kosten in de toekomst zullen helpen drukken; benadrukt dat een online- en offlinebenadering in de tussentijd onvermijdelijk blijft; |
|
24. |
wijst erop dat wanneer wordt overwogen om afzonderlijke administratieve procedures te digitaliseren, rekening moet worden gehouden met bezwaren van groter openbaar belang; |
Grensoverschrijdende e-overheid op alle administratieve niveaus
|
25. |
benadrukt het belang van het creëren van een duurzame grensoverschrijdende e-overheidsinfrastructuur om de toegang tot de vier fundamentele vrijheden te vereenvoudigen en er gebruik van te maken; |
|
26. |
benadrukt het belang van grensoverschrijdende e-overheidsdiensten voor burgers in hun dagelijks leven, en onderstreept de voordelen van de verdere ontwikkeling van de elektronische uitwisseling van gegevens betreffende de sociale zekerheid (EESSI) en het Europees portaal voor beroepsmobiliteit van EURES, alsmede grensoverschrijdende e-gezondheidsdiensten; |
|
27. |
is ingenomen met de verschillende initiatieven van de Commissie om grensoverschrijdende digitale voorschriften te ontwikkelen, in het bijzonder met betrekking tot interoperabiliteit en standaardisering; benadrukt evenwel dat de introductie van deze oplossingen veel te traag verloopt, gezien de waarde en het belang van dergelijke diensten voor de burgers van de EU; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat het juiste kader wordt geschapen om het vertrouwen tussen de lidstaten te bevorderen en de ontwikkeling van grensoverschrijdende digitale voorschriften te versnellen, van gegevensbescherming en beveiliging van gegevensuitwisseling tot de inzet van de nodige digitale infrastructuur en diensten; |
|
28. |
verzoekt de Commissie om het gebruik van het Europees portaal voor beroepsmobiliteit (Eures) verder te ontwikkelen en te bevorderen, via een nauwere integratie van en samenwerking tussen de systemen van openbare diensten voor arbeidsvoorziening en het Eures-portaal, om zo de mobiliteit van werkgevers en werkzoekenden in de Europese Unie te vergemakkelijken en te vergroten; |
|
29. |
onderstreept dat e-gezondheid de levenskwaliteit van burgers aanzienlijk kan verbeteren door patiënten een meer toegankelijke, kosteneffectieve en efficiënte gezondheidszorg te bieden; |
|
30. |
is van mening dat, voor het optimaal functioneren van grensoverschrijdende e-overheidsdiensten, taalbarrières moeten worden geslecht en overheidsinstanties, met name in grensregio's, hun informatie en diensten beschikbaar moeten stellen in de ta(a)l(en) van hun lidstaat maar ook in andere relevante Europese talen; |
|
31. |
benadrukt het belang van een uitwisseling van goede praktijken, voorbeelden en projectervaring tussen alle bestuursniveaus, zowel binnen als tussen de lidstaten; erkent dat door de EU gefinancierde grootschalige proefprojecten, zoals eSENSE, eCODEX en TOOP, een belangrijke bijdrage leveren aan de verbetering van de grensoverschrijdende dienstverlening in Europa; |
|
32. |
is van mening dat een omvattend toezicht op de prestaties van e-overheid in de lidstaten ervoor moet zorgen dat in de prestatiemethode terdege rekening wordt gehouden met de specifieke eigenschappen van elk land; onderstreept de voordelen van op betrouwbare wijze gemeten prestaties in de lidstaten voor beleidsmakers en de publieke opinie; |
|
33. |
wijst erop dat interoperabiliteit, open standaarden en open data niet alleen fundamenteel zijn in een grensoverschrijdende context maar ook op nationaal, regionaal en lokaal niveau vereist zijn, maar dat tegelijkertijd rekening moet worden gehouden met de noodzaak van gegevensbescherming bij de overdracht van informatie; |
|
34. |
dringt er bij de Commissie en de overige EU-instellingen op aan qua e-overheid het goede voorbeeld te geven en een transparant, gebruikersvriendelijk portaal voor burgers en bedrijven te bieden, evenals volledig digitale diensten, vooral met betrekking tot aanvragen voor EU-financiering en openbare aanbestedingen, en verzoekt de Commissie daarom haar inspanningen te versnellen om haar websites te vertalen in de talen van de EU en te wijzen op beste praktijken; |
Gegevensbescherming en -beveiliging
|
35. |
benadrukt dat het vertrouwen van de burgers in de gegevensbescherming van fundamenteel belang is voor het welslagen van het EU-actieplan inzake e-overheid 2016-2020, en onderstreept dat overheidsinstanties op een zorgvuldige manier moeten omgaan met persoonsgegevens in overeenstemming met algemene verordening gegevensbescherming (GDPR) en de EU-voorschriften inzake privacy, waardoor het vertrouwen in digitale diensten wordt vergroot; |
|
36. |
benadrukt dat in de context van het EU-actieplan voor e-overheid ook een plan voor e-gezondheid moet worden overwogen, aangezien dat er een belangrijk deel van uitmaakt; is van mening dat de gegevensverzameling en -overdracht moeten worden verbeterd en dat grensoverschrijdende gegevensoverdracht in bepaalde gevallen mogelijk zou moeten zijn als dat nodig is, aangezien het de levering van gezondheidszorgdiensten voor alle EU-burgers zal bevorderen; |
|
37. |
wijst erop dat wetgeving inzake gegevensbescherming niet beschouwd moet worden als een obstakel, maar juist als een uitgangspunt voor de ontwikkeling van innovatieve e-overheidsoplossingen, en benadrukt derhalve dat er effectieve begeleiding moet worden gegeven bij de toepassing van de GDPR, en dat er een continue uitwisseling met de belanghebbenden moet plaatsvinden; |
|
38. |
merkt op dat slechts 15 % van de Europeanen van mening is dat zij het gevoel hebben dat zij volledige controle hebben over het gebruik van hun persoonsgegevens; is van mening dat het belangrijk is dat het beginsel van gegevenseigendom verder wordt onderzocht, en vertrouwt erop dat toekomstige maatregelen zullen kunnen voortbouwen op de mededeling van de Commissie getiteld „Totstandbrenging van een Europese data-economie” en andere gerelateerde voorstellen; |
|
39. |
dringt er bij de lidstaten op aan ervoor te zorgen dat de eIDAS-verordening snel en volledig wordt toegepast, aangezien e-ondertekening, e-identificatie en e-authentificatie de bouwstenen zijn van grensoverschrijdende e-overheidsdiensten; wijst erop dat het gebruik van aangemelde regelingen voor elektronische identificatie uit hoofde van de eIDAS-verordening door burgers, bedrijven en overheidsdiensten moet worden aangemoedigd; benadrukt in dit verband dat zowel de particuliere als de publieke sector de inzet van deze essentiële factoren als prioriteit moet beschouwen bij de ontwikkeling van digitale diensten; verzoekt de Commissie daarom om maatregelen te nemen om publiek-private samenwerking in het grens- en sectoroverschrijdende gebruik van digitale identificatie en handtekeningen te vergemakkelijken en te stimuleren; is verheugd over het ISA2-programma, dat alle EU-beleidsgebieden omvat die interoperabiliteit vereisen van de systemen die op EU- en nationaal niveau functioneren; |
|
40. |
onderstreept dat de bescherming tegen cyberaanvallen en de weerstand van overheidsinstanties tegen cyberaanvallen van groot belang zijn en moeten worden versterkt; benadrukt dat daartoe een Europese aanpak nodig is, in het bijzonder aangezien er voor toepassing van het eenmaligheidsbeginsel, dat is opgenomen in het EU-actieplan inzake e-overheid 2016-2020, gegevens van burgers moeten worden uitgewisseld tussen Europese overheidsinstanties; |
|
41. |
benadrukt dat er al in de ontwerpfase van de applicaties, die modern moeten zijn en gebruiksvriendelijk, rekening gehouden moet worden met de veiligheid van gegevens („security by design”) en dat administratieve processen efficiënt moeten zijn zodat burgers en bedrijven optimaal kunnen profiteren van de moderne technologieën; |
o
o o
|
42. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB C 258 E van 7.9.2013, blz. 64.
(2) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0009.
(3) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0089.
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/11 |
P8_TA(2017)0206
Jaarverslag 2015 over de bescherming van de financiële belangen van de EU — Fraudebestrijding
Resolutie van het Europees Parlement van 16 mei 2017 over het jaarverslag 2015 over de bescherming van de financiële belangen van de EU — Fraudebestrijding (2016/2097(INI))
(2018/C 307/02)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien artikel 325, lid 5, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), |
|
— |
gezien zijn resoluties over eerdere jaarverslagen van de Commissie en van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie van 14 juli 2016 getiteld „Bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie — Fraudebestrijding — Jaarverslag 2015” (COM(2016)0472) en de bijbehorende werkdocumenten SWD(2016)0234, SWD(2016)0235, SWD(2016)0236, SWD(2016)0237, SWD(2016)0238 en SWD(2016)0239, |
|
— |
gezien het jaarverslag 2015 van OLAF en het activiteitenverslag van 2015 van het Comité van toezicht van OLAF, |
|
— |
gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van de antwoorden van de instellingen, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 18 juli 2016 getiteld „Bescherming van de EU-begroting tot eind 2015” (COM(2016)0486), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 250/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 tot vaststelling van een programma voor de bevordering van acties op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie (programma „Hercules III”) en tot intrekking van Besluit nr. 804/2004/EG (1), |
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie van 17 juli 2013 voor een verordening van de Raad tot instelling van het Europees Openbaar Ministerie (COM(2013)0534), |
|
— |
gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (2), |
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie van 11 juli 2012 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (COM(2012)0363), |
|
— |
gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 25 oktober 2016 over de bestrijding van corruptie en de opvolging van de resolutie van de Bijzondere Commissie georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen (CRIM) (4), |
|
— |
gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (5), |
|
— |
gezien het in opdracht van de Europese Commissie opgestelde verslag 2015 over de btw-kloof en de mededeling van de Commissie van 7 april 2016 over een actieplan betreffende de btw (COM(2016)0148), |
|
— |
gezien het arrest van het Europees Hof van Justitie in zaak C-105/14 (Taricco e.a.) (6), |
|
— |
gezien speciaal verslag nr. 24/2015 van de Europese Rekenkamer van 3 maart 2016 getiteld „De aanpak van intracommunautaire btw-fraude: er zijn meer maatregelen nodig”, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 14 februari 2017 over de rol van klokkenluiders bij de bescherming van de financiële belangen van de EU (7), |
|
— |
gezien Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (8), |
|
— |
gezien artikel 52 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en de adviezen van de Commissie regionale ontwikkeling en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0159/2017), |
|
A. |
overwegende dat de lidstaten en de Commissie de jure een gedeelde verantwoordelijkheid hebben voor de uitvoering van ongeveer 80 % van de Uniebegroting; overwegende evenwel dat de Commissie en de lidstaten die deze middelen besteden, de facto verantwoordelijk zijn om een overzicht te hebben van de projecten teneinde er een zekere controle op uit te oefenen; overwegende dat de lidstaten primair verantwoordelijk zijn voor de inning van de eigen middelen, o.a. in de vorm van btw en douanerechten; |
|
B. |
overwegende dat de bescherming van de financiële belangen van de EU centraal moet staan in het EU-beleid, teneinde het vertrouwen van de burgers te vergroten door ervoor te zorgen dat hun geld goed en in overeenstemming met de benadering „optimale besteding van elke euro” wordt besteed; |
|
C. |
overwegende dat het, om goede prestaties met vereenvoudigingsprocessen te behalen, nodig is de kosten, opbrengsten, uitkomsten/resultaten en effecten regelmatig onder de loep te nemen in het kader van doelmatigheidscontroles; |
|
D. |
overwegende dat artikel 325, lid 2, VWEU, bepaalt: „De lidstaten nemen ter bestrijding van fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, dezelfde maatregelen als die welke zij treffen ter bestrijding van fraude waardoor hun eigen financiële belangen worden geschaad”; |
|
E. |
overwegende dat artikel 325, lid 3, VWEU, bepaalt dat de lidstaten „samen met de Commissie een nauwe en geregelde samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten” organiseren; |
|
F. |
overwegende dat de verscheidenheid aan rechts- en bestuurssystemen in de lidstaten het moeilijk maakt om een einde te maken aan onregelmatigheden en fraude te bestrijden; overwegende dat de Commissie daarom meer inspanningen moet leveren om ervoor te zorgen dat de fraudebestrijding doeltreffend wordt uitgevoerd en de behaalde resultaten tastbaarder en bevredigender zijn; |
|
G. |
overwegende dat het verwerken van gevoelige informatie steeds vaker als een frauderisico wordt aangemerkt; |
|
H. |
overwegende dat de btw voor de lidstaten een belangrijke en groeiende bron van inkomsten is, die in 2014 bijna 1 biljoen EUR opleverde en dat jaar 17 667 miljoen EUR aan de eigen middelen van de EU bijdroeg, zijnde 12,27 % van de totale inkomsten van de EU; |
|
I. |
overwegende dat het huidige btw-stelsel, en met name de toepassing daarvan op grensoverschrijdende transacties, vatbaar is voor fraude en strategieën voor belastingontduiking, waarbij alleen al de intracommunautaire ploffraude (ook wel carrouselfraude genoemd) goed was voor een derving van btw-inkomsten van ongeveer 50 miljard EUR in 2014; |
|
J. |
overwegende dat de btw-kloof in 2014 ongeveer 159,5 miljard EUR bedroeg en uiteenliep van minder dan 5 % tot meer dan 40 %, afhankelijk van het land; |
|
K. |
overwegende dat corruptie, vooral in de vorm van georganiseerde misdaad, alle lidstaten schade toebrengt en niet alleen loodzwaar weegt op de economie van de EU, maar ook de democratie en de rechtsstaat in heel Europa ondergraaft; overwegende dat de precieze cijfers echter onbekend zijn aangezien de Commissie besloten heeft in het verslag over het corruptiebestrijdingsbeleid van de EU geen gegevens bekend te maken; |
|
L. |
overwegende dat fraude een voorbeeld van opzettelijk wangedrag en een misdrijf is, en dat een onregelmatigheid het niet naleven van een regel is; |
|
M. |
overwegende dat schommelingen in het aantal onregelmatigheden kunnen worden gekoppeld aan de voortschrijding van de cycli voor meerjarenprogramma's (waarbij aan het einde van elke cyclus meer onregelmatigheden worden vastgesteld doordat de programma's worden afgesloten) en aan laattijdige rapportage door bepaalde lidstaten die de gewoonte hebben om de meeste onregelmatigheden van de voorbije meerjarenprogramma's in één keer te melden; |
Opsporing en melding van onregelmatigheden
|
1. |
merkt met bezorgdheid op dat het totale aantal gemelde frauduleuze en niet-frauduleuze onregelmatigheden in 2015 aanzienlijk is toegenomen, namelijk met 36 %, waarmee het aantal gemelde onregelmatigheden ten opzichte met 2014 met 5 876 gevallen is gestegen tot 22 349 als gevolg van bepaalde, specifieke situaties op het gebied van het cohesiebeleid in twee lidstaten; merkt op dat ondanks de toename van het aantal onregelmatigheden in 2015 het daarmee gemoeide bedrag (3,21 miljard EUR) licht is gedaald (met 1 %) in vergelijking met 2014 (3,24 miljard EUR); |
|
2. |
vindt het zorgwekkend dat ondanks de positieve afname van gemelde frauduleuze onregelmatigheden met 11 % van 1 649 in 2014 tot 1 461 in 2015, de daarmee gemoeide bedragen met 18 % toenamen van 538 miljoen EUR in 2014 naar 637,6 miljoen EUR in 2015; merkt op dat onjuiste of vervalste documenten en verklaringen met 34 % het meest voorkomende fraudetype zijn, terwijl het hoogste aandeel als frauduleus aangemerkte onregelmatigheden (52 %) werd opgespoord in de landbouwsector, en het hoogste percentage voor de opsporing van alle frauduleuze onregelmatigheden (75 %) werd gehaald door de administratieve controlesystemen die op grond van sectorspecifieke voorschriften zijn ingesteld; |
|
3. |
herinnert eraan dat niet alle onregelmatigheden frauduleus zijn en dat er een duidelijk onderscheid moet worden gemaakt tussen fouten en fraude; |
|
4. |
is van oordeel dat de samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten op het gebied van de opsporing van fraude niet doeltreffend genoeg is; |
|
5. |
is het niet eens met het standpunt van de Commissie dat een jaarlijkse toename van de EU-begrotingsmiddelen met 14 % de toename van het aantal onregelmatigheden met 36 % zou kunnen rechtvaardigen; |
|
6. |
is ingenomen met het pakket van de Commissie met vier gedelegeerde verordeningen en vier uitvoeringsverordeningen betreffende bepalingen voor de rapportage van onregelmatigheden op het gebied van gedeeld beheer, dat bedoeld is om de kwaliteit en samenhang van de door de lidstaten verstrekte informatie over onregelmatigheden en fraude te verbeteren; betreurt het dat deze verordeningen geen termijnen vastleggen waarbinnen de lidstaten de onregelmatigheden moeten melden; betreurt, wat de gemelde niet-frauduleuze onregelmatigheden betreft, dat in 2 015 537 van de 538 door Ierland gemelde onregelmatigheden verband hielden met het historische rapportageprogramma van 2000-2006 dat 5 105 van de door Spanje gemelde 5 619 onregelmatigheden verband hielden met onregelmatigheden in de sector van het cohesiebeleid die in de gehele periode 2007-2013 werden opgespoord en die allemaal samen in 2015 werden gemeld, en dat Nederland in 2014 slechts één geval in verband met de visserijsector meldde, terwijl er dat in 2015 53 waren; onderstreept dat de lidstaten al vele jaren lang gegevens niet tijdig of slechts onvolledig doorgeven; benadrukt dat het onmogelijk is een vergelijking en een objectieve beoordeling van de omvang van fraude in de lidstaten van de Europese Unie te maken; |
|
7. |
merkt op dat de Commissie overeenkomstig artikel 27, lid 3, van Richtlijn 2010/24/EU van de Raad betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen, elke vijf jaar verslag uitbrengt aan het Europees Parlement en de Raad over de toepassing van de bij deze richtlijn vastgestelde regelingen; betreurt het dat de voor uiterlijk 1 januari 2017 geplande evaluatie nog altijd niet is gepubliceerd; verzoekt de Commissie deze evaluatie onverwijld te publiceren; |
|
8. |
moedigt de Commissie aan haar inspanningen voort te zetten om programma's zoals Refit te ontwikkelen, teneinde de EU-wetgeving te vereenvoudigen; benadrukt dat de vereenvoudiging van regels en procedures zal helpen bij het verminderen van het aantal onregelmatigheden, die vaak toe te schrijven zijn aan ingewikkelde voorschriften en vereisten; merkt op dat een verlichting van de administratieve lasten een kostenbesparing is voor overheidsdiensten en EU-burgers, en tevens begunstigden aanmoedigt nieuwe EU-programma's ter hand te nemen; benadrukt dat een vereenvoudiging van de voorschriften moet stroken met het beginsel van een op resultaten gerichte EU-begroting; |
|
9. |
herinnert eraan dat de lidstaten ongeveer 80 % van de EU-begroting beheren; is derhalve van mening dat de Commissie hen moet helpen bij het uitwerken van een nationale antifraudestrategie; |
|
10. |
betreurt het dat nog niet alle lidstaten een nationale antifraudestrategie hebben vastgesteld; |
|
11. |
verzoekt de Commissie nogmaals een uniform systeem in het leven te roepen voor het verzamelen van vergelijkbare gegevens over onregelmatigheden en fraudegevallen in de lidstaten, teneinde het meldingsproces te standaardiseren en de kwaliteit en vergelijkbaarheid van de verstrekte gegevens te waarborgen; |
|
12. |
is ingenomen met de vaststelling van Verordening (EU) 2015/1525 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015, die het huidige kader voor de opsporing en het onderzoek van douanefraude op EU- en nationaal niveau heeft verbeterd; |
|
13. |
prijst de inspanningen die de lidstaten verricht hebben om onregelmatigheden op te sporen, te evalueren en te melden en effectieve en proportionele antifraudemaatregelen te implementeren; beklemtoont dat het optreden tegen fraude bevorderlijk is voor de ontwikkeling; dringt er bij de Commissie op aan ook gebruik te maken van technische bijstand om de technische en administratieve capaciteit van beheersautoriteiten te versterken om te zorgen voor effectieve controlesystemen, door onder andere eenvoudigere en transparantere toepassingen in te voeren die het risico van fraude kunnen beperken en waarborgen dat eventuele schade kan worden verhaald; raadt aan de transparantie op alle niveaus van het projectbeheer te verbeteren; spoort de Commissie en de lidstaten aan op de ingeslagen weg door te gaan door geleidelijk het systematische gebruik van informatietechnologieën in de controlesystemen en -procedures te integreren teneinde onregelmatigheden te bestrijden; dringt er bij de Commissie op aan bijzondere richtsnoeren op te stellen en goed te keuren om de nationale overheden te helpen onregelmatigheden op te sporen; |
Ontvangsten — eigen middelen
|
14. |
is bezorgd over de derving als gevolg van de btw-kloof en intracommunautaire btw-fraude, die in 2014 respectievelijk 159,5 miljard EUR en 50 miljard EUR aan inkomstenderving bedroeg; merkt op dat slechts twee lidstaten, het VK en België, statistische gegevens verzamelen en verspreiden betreffende inkomstenderving veroorzaakt door grensoverschrijdende btw-fraude; |
|
15. |
wijst erop dat de Commissie geen toegang heeft tot de informatie die tussen de lidstaten wordt uitgewisseld ter voorkoming en bestrijding van intracommunautaire ploffraude, ook wel carrouselfraude genoemd; is van mening dat de Commissie toegang moet krijgen tot Eurofisc om de gegevensuitwisseling tussen de lidstaten beter te kunnen controleren, beoordelen en verbeteren; verzoekt alle lidstaten om deel te nemen aan Eurofisc, en wel op alle werkterreinen, om de uitwisseling van informatie met gerechtelijke en rechtshandhavingsautoriteiten, zoals Europol en OLAF, te vergemakkelijken en sneller te laten verlopen, zoals aanbevolen door de Rekenkamer; verzoekt de lidstaten en de Raad om de Commissie toegang te verlenen tot deze gegevens teneinde de samenwerking te bevorderen, de betrouwbaarheid van de gegevens te versterken en de grensoverschrijdende misdaad te bestrijden; |
|
16. |
merkt op dat het systeem voor de uitwisseling van btw-informatie (VIES) een zinvol instrument is gebleken bij de bestrijding van fraude, doordat het belastingautoriteiten in staat stelt gegevens over handelaars grensoverschrijdend in overeenstemming te brengen; roept de lidstaten op de reactietijden te verbeteren voor het verstrekken van informatie, het beantwoorden van vragen en het reageren op gesignaleerde onjuistheden, zoals aanbevolen door de Europese Rekenkamer; |
|
17. |
neemt nota van het op 7 april 2016 gepubliceerde actieplan van de Commissie betreffende de btw, „Naar een gemeenschappelijke btw-ruimte in de EU”; betreurt ten zeerste dat de bekendmaking van de maatregelen om de samenwerking tussen belastingadministraties en met de douanediensten en rechtshandhavingsinstanties te verbeteren en de capaciteit van belastingadministraties te versterken, die zijn opgenomen in het actieplan voor 2016, één jaar vertraging heeft opgelopen; beklemtoont dat de problemen in verband met grensoverschrijdende btw-fraude om krachtige, gecoördineerde en snelle maatregelen vragen; dringt er daarom bij de Commissie op aan vaart te zetten achter haar procedures en te komen met oplossingen waarmee belastingderving in de EU en de lidstaten kan worden voorkomen; |
|
18. |
benadrukt dat de tenuitvoerlegging van kortetermijnmaatregelen om btw-verliezen het hoofd te bieden het voorstel van de Commissie voor een definitief btw-systeem, zoals vermeld in het actieplan, niet mag vertragen; |
|
19. |
merkt met enige voldoening op dat de in 2014 vastgestelde piek in de hoeveelheid traditionele eigen middelen (TEM) die door fraude zijn getroffen, een eenjarige kwestie was en dat het niveau van 2015 (427 miljoen EUR) weer terug is op het gemiddelde van de jaren 2011-2015; is echter ontstemd over het feit dat een aantal lidstaten geen enkel geval melden van onregelmatigheden die verband houden met TEM; |
|
20. |
dringt er bij de lidstaten op aan de verschuldigde hoeveelheden TEM sneller te verhalen, met name bij de lidstaten die de grootste bedragen moeten verhalen; dringt er bij Griekenland, Roemenië, Letland, Malta en Nederland op aan hun inning van TEM te verbeteren, aangezien de hoogte van hun verschuldigde TEM nog steeds ruim boven het Europese gemiddelde van 1,71 % ligt en respectievelijk 8,95 %, 5,07 %, 5,04 %, 3,84 % en 3,81 % bedraagt; |
|
21. |
stelt vast dat het aantal vrijwillige bekentenissen van onregelmatigheden toeneemt en roept de lidstaten op hun douanecontrolestrategieën hieraan aan te passen en daarbij rekening te houden met de resultaten van vrijwillige bekentenissen; |
|
22. |
neemt terdege kennis van het feit dat 75 % van alle gemelde fraudegevallen goederen betreffen zoals tabak, elektrische machines, schoeisel, textiel, ijzer en staal, en dat China, de Verenigde Arabische Emiraten (VAE), de Verenigde Staten, Belarus, Rusland en Oekraïne het vaakst worden aangemerkt als landen van oorsprong van dergelijke goederen; beklemtoont dat China het belangrijkste land van oorsprong is voor namaakgoederen (80 %), gevolgd door Hongkong, de VAE, Turkije en India; vraagt de Commissie om deze problemen ter sprake te brengen tijdens handelsoverleg met deze landen; |
|
23. |
benadrukt dat de smokkel van zwaar belaste goederen tot een aanzienlijke derving van inkomsten voor de begrotingen van de EU en haar lidstaten leidt, en dat alleen al het directe verlies aan douane-inkomsten door sigarettensmokkel op meer dan 10 miljard EUR per jaar wordt geschat; |
|
24. |
merkt bezorgd op dat er de laatste jaren meer tabak naar de EU wordt gesmokkeld en dat dit naar raming jaarlijks een verlies van 10 miljard EUR aan overheidsinkomsten voor de begroting van de EU en de lidstaten betekent en tegelijkertijd een belangrijke oorzaak is van georganiseerde misdaad, waaronder terrorisme; benadrukt dat de illegale tabakshandel zowel de legale handel als de nationale economieën ernstige schade toebrengt; merkt verder op dat een fors aandeel van de gesmokkelde tabak afkomstig is uit Belarus; vraagt de EU en de lidstaten om druk uit te oefenen op Belarus om de illegale tabakshandel en de georganiseerde misdaad te bestrijden, en om zo nodig sancties in te voeren; verzoekt de lidstaten hun samenwerking op dit gebied te intensiveren; |
|
25. |
neemt kennis van en is ingenomen met de succesvolle resultaten van een groot aantal gezamenlijke douaneoperaties (GDO's) waarbij OLAF en de lidstaten samenwerkten met verschillende diensten in derde landen en die hebben geleid tot de inbeslagname van onder andere 16 miljoen sigaretten en 2 ton cannabis; merkt op dat operatie Baltica, geleid door de Poolse douaneautoriteiten in samenwerking met OLAF, Europol en vijf lidstaten (Estland, Finland, Letland, Litouwen en Zweden), heeft geleid tot de inbeslagname van 13 miljoen sigaretten die afkomstig waren uit derde landen zoals Belarus en Rusland; |
|
26. |
neemt nota van de 241 gemelde gevallen van sigarettensmokkel met naar schatting een verlies aan TEM van 31 miljoen EUR; trekt de waakzaamheid in twijfel van de douanediensten van bepaalde lidstaten die in 2015 geen enkel geval van sigarettensmokkel hebben gemeld; |
|
27. |
merkt op dat douanecontroles op het ogenblik van de inklaring van goederen en inspecties van fraudebestrijdingsdiensten in 2015 de succesvolste methoden waren om frauduleuze gevallen op te sporen aan de ontvangstenkant van de EU-begroting; |
|
28. |
uit zijn grote bezorgdheid over het feit dat een vermindering van het douanepersoneel een negatieve invloed kan hebben op het aantal controles en daarom negatieve gevolgen kan hebben voor de opsporing van frauduleuze handelingen aan de ontvangstenkant van de EU-begroting; |
|
29. |
herhaalt dat effectieve douanecontroles een belangrijke rol spelen bij de bescherming van de financiële belangen van de EU en dat begrotingsmaatregelen het de autoriteiten van de lidstaten niet onmogelijk mogen maken om hun taken te vervullen; |
|
30. |
maakt zich zorgen over de douanecontroles en de bijbehorende inning van invoerrechten, die eigen middelen voor de EU-begroting vormen; wijst erop dat het de douanediensten van de lidstaten zijn die moeten controleren of importeurs de regelgeving inzake tarieven en import naleven, en verzoekt de Commissie te zorgen voor toereikende en geharmoniseerde controles aan de grenzen van de Unie teneinde de veiligheid van de Unie en de bescherming van haar economische belangen te waarborgen, en daarbij met name de handel in illegale en namaakproducten aan te pakken; |
|
31. |
is ingenomen met de aanbeveling van de Commissie dat de lidstaten een goed evenwicht moeten vinden tussen de bevordering van de handel en de bescherming van de financiële belangen van de Unie; wijst in dit verband op de snelle procedures van de douaneautoriteiten voor bedrijven met een gering risico, hetgeen een goed systeem kan zijn voor snelle inklaring van goederen, maar kwetsbaar is gebleken voor corruptiepraktijken van douanebeambten; |
Uitgaven
|
32. |
neemt kennis van het geringe percentage gemelde (frauduleuze en niet-frauduleuze) onregelmatigheden in verband met direct onder het beheer van de Commissie vallende middelen, dat lager is dan 0,7 %; vraagt de Commissie om meer gedetailleerde informatie over de terugvorderingen bij personen die legaal in een niet-EU-land verblijven, van verkeerd beheerde EU-gelden onder direct beheer van de Commissie; |
|
33. |
merkt op dat het aantal onregelmatigheden met betrekking tot uitgaven die als frauduleus zijn gemeld, in 2015 met 10 % is gedaald; |
|
34. |
merkt op dat de opgespoorde frauduleuze en niet-frauduleuze onregelmatigheden aan de uitgavenzijde in 2015 1,98 % van de betalingen uit de EU-begroting uitmaakten; |
|
35. |
merkt op dat het aantal gemelde frauduleuze onregelmatigheden voor nationale middelen aan de uitgavenzijde van de begroting in 2015 met 14 % is gedaald ten opzichte van 2014 en dat het betrokken bedrag met 8 % is toegenomen; stelt met bezorgdheid vast dat het aantal niet-frauduleuze onregelmatigheden in deze sector in 2015 met 28 % is toegenomen en dat het betrokken bedrag met 44 % is gestegen; |
|
36. |
vindt het zeer zorgwekkend dat het aantal gemelde frauduleuze en niet-frauduleuze onregelmatigheden in het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en in het Europees Fonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) al gedurende een periode van ten minste vijf jaar jaarlijks toeneemt, en wel van 1 970 in 2011 naar 4 612 in 2015; merkt echter op dat de onregelmatigheden met betrekking tot het ELGF stabiel zijn gebleven (+6 % in vergelijking met 2014 en 10 % in vergelijking met 2011) en dat de onregelmatigheden in verband met het Elfpo voortdurend gestegen zijn; stelt vast dat het daarmee gemoeide financiële bedrag gedaald is van 211 miljoen EUR in 2011 naar 119 miljoen EUR in 2012, maar daarna voortdurend gestegen is naar 394 miljoen EUR in 2015, waarmee de waarde van de gemelde onregelmatigheden rond het Elfpo in de buurt komt van 2 % van het totale fonds; dringt er bij de lidstaten met het grootste aantal gemelde niet-frauduleuze onregelmatigheden — Roemenië, Italië, Spanje, Polen, Hongarije, Portugal en Litouwen — op aan de situatie dringend en doeltreffend onder controle te krijgen teneinde deze trend om te keren; |
|
37. |
betreurt het dat meer dan twee derde van de geschatte fouten in EOF-uitgaven in 2015 te wijten is aan de afwezigheid van ondersteunende documenten om de uitgaven te rechtvaardigen en aan de niet-naleving van de voorschriften inzake overheidsopdrachten; wijst erop dat totale transparantie, ook voor wat opdrachten in onderaanneming betreft, nodig is voor efficiënt toezicht; roept de Commissie en de lidstaten op deze tekortkomingen onmiddellijk aan te pakken; verzoekt de Commissie erop toe te zien dat Richtlijn 2014/24/EU en Richtlijn 2014/25/EU betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten zo spoedig mogelijk worden omgezet in nationaal recht, en deze omzetting te beoordelen; |
|
38. |
is bezorgd over het verschil in aantal gemelde onregelmatigheden tussen de lidstaten; wijst erop dat een hoog aantal gemelde onregelmatigheden er ook op kan wijzen dat het nationale controlesysteem er beter in slaagt onregelmatigheden te onderscheppen en op te sporen; dringt er bij de Commissie op aan alles in het werk te blijven stellen om de lidstaten te helpen om het niveau en de kwaliteit van de controles te verbeteren, onder meer via de dienst voor gecoördineerde fraudebestrijding (AFCOS) en de invoering in alle lidstaten van een nationale fraudebestrijdingsstrategie; |
|
39. |
juicht toe dat zes lidstaten eind 2015 een nationale fraudebestrijdingsstrategie hebben goedgekeurd en roept de overige lidstaten op vaart te maken met de lopende goedkeuring dan wel een eigen nationale fraudebestrijdingsstrategie uit te werken; |
|
40. |
is zeer bezorgd over het feit dat de frauduleuze en niet-frauduleuze onregelmatigheden die verband houden met het gemeenschappelijk visserijbeleid in 2015 zijn verdubbeld ten opzichte van 2014 en dat het aantal meldingen (202 gevallen, waarvan 19 frauduleuze en 183 niet-frauduleuze) waarmee een bedrag van 22,7 miljoen EUR (waarvan 3,2 miljoen EUR voor de frauduleuze gevallen) was gemoeid, nog nooit zo hoog is geweest; |
|
41. |
onderstreept dat de vereenvoudiging van administratieve regels het aantal niet-frauduleuze onregelmatigheden zal doen verminderen, zal helpen om gevallen van fraude vast te stellen en EU-middelen toegankelijker zal maken voor de begunstigden; |
|
42. |
betreurt het dat ten aanzien van het cohesiebeleid een sterke toename is geconstateerd van het aantal niet-frauduleuze onregelmatigheden, die tussen 2014 en 2015 met 104 % zijn toegenomen voor de programmeringsperioden vóór 2007-2013 en met 108 % voor de programmeringsperiode 2007-2013; merkt echter op dat met niet-frauduleuze onregelmatigheden gemoeide bedragen in 2015 met niet meer dan 9 % gestegen zijn in vergelijking met 2014; betreurt eveneens dat het aantal frauduleuze onregelmatigheden in 2015 is toegenomen met 21 % en dat het betrokken bedrag met 74 % is gestegen; |
|
43. |
is van mening dat het nuttig kan zijn de gegevens uit het jaarverslag aan vergelijkbare gegevens over nationale uitgavenregelingen, ook op het gebied onregelmatigheden en fraude, te toetsen om gerichte conclusies te kunnen trekken over uitgaven voor het cohesiebeleid, ook voor de behoeften aan capaciteitsopbouw; |
|
44. |
verwijst in dit verband naar speciaal verslag nr. 10/2015 van de Europese Rekenkamer, waarin onder meer de aanbeveling wordt geformuleerd dat de Commissie en de lidstaten investeren in de systematische analyse van fouten bij aanbestedingen, en aan de Commissie wordt gevraagd om een dergelijke uitvoerige analyse voor te leggen aan het Parlement; verzoekt de Commissie om meer bepaald haar standpunten te geven in verband met telkens terugkerende fouten en toe te lichten waarom dergelijke fouten niet worden beschouwd als aanwijzingen van potentieel frauduleuze activiteiten; vraagt de Commissie om de richtsnoeren inzake overheidsopdrachten snel te voltooien in overeenstemming met de onlangs vastgestelde richtlijn inzake overheidsopdrachten; |
|
45. |
beklemtoont dat totale transparantie van de rapportage over de uitgaven van essentieel belang is, vooral bij infrastructuurwerken die rechtstreeks met Europese middelen of financiële instrumenten worden gefinancierd; verzoekt de Commissie de Europese burgers toegang te verlenen tot alle informatie over medegefinancierde projecten; |
|
46. |
vraagt om een gedetailleerde toelichting van de Commissie met betrekking tot de redenen achter het hoge aantal fraudegevallen in onderzoek en technologische ontwikkeling (O&TO), innovatie en ondernemerschap, dat in de programmeringsperiode 2007-2013 is gestegen van 6 naar 91 gemelde gevallen per jaar, wat neerkomt op een bedrag van 263 miljoen EUR, meer dan 20 % van alle gemelde fraudegevallen op het gebied van het cohesiebeleid; |
|
47. |
is verheugd over de globale daling van het aantal gemelde onregelmatigheden bij de pretoetredingssteun; merkt echter op dat het aantal onregelmatigheden ten aanzien van het pretoetredingsinstrument (IPA I) gestaag toeneemt, waarbij Turkije 46 % van de gevallen voor zijn rekening neemt, wat 83 % uitmaakt van het bedrag dat is gemoeid met gemelde onregelmatigheden; verzoekt de Commissie te overwegen het „meer-voor-meer”-beginsel toe te passen in zijn negatieve vorm („minder-voor-minder”), gezien de huidige politieke situatie in Turkije, die een directe bedreiging vormt voor het opnemingsvermogen van het land; |
Vastgestelde problemen en vereiste maatregelen
Betere rapportage
|
48. |
betreurt het dat ondanks de diverse verzoeken van het Parlement om de vaststelling van uniforme rapportagebeginselen in alle lidstaten, de situatie hoogst onbevredigend blijft en dat er nog aanzienlijke verschillen bestaan tussen de aantallen frauduleuze en niet-frauduleuze onregelmatigheden die door elke lidstaat worden gemeld; is van mening dat dit probleem een verwrongen beeld geeft van de werkelijke situatie met betrekking tot het aantal inbreuken en de bescherming van de financiële belangen van de EU; roept de Commissie nogmaals op zich serieus in te spannen om de verschillende benaderingen die de lidstaten hanteren bij het voorkomen, opsporen en melden van onregelmatigheden, evenals niet-homogene interpretaties bij het toepassen van het wettelijk kader van de EU te harmoniseren; pleit voor de invoering van een uniform meldingssysteem; |
|
49. |
herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om een systeem voor de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten uit te werken, zodat boekhoudkundige documenten in twee of meer lidstaten aan een kruiscontrole kunnen worden onderworpen, teneinde transnationale fraude in het kader van de structuur- en investeringsfondsen te voorkomen en op die manier een horizontale totaalaanpak te creëren voor de bescherming van de financiële belangen van de lidstaten; |
|
50. |
vestigt de aandacht op de conclusies van het door het programma Hercules III gefinancierde „samenwerkingsproject fraudebestrijding”, waarin de Commissie wordt aangespoord een specifiek wetgevingsvoorstel in te dienen inzake wederzijdse administratieve bijstand bij de structuur- en investeringsfondsen als wettelijk samenwerkingsinstrument om de risico's van verduistering te voorkomen, uitgaande van de lopende tussentijdse evaluatie van de tenuitvoerlegging van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF); |
|
51. |
herinnert eraan dat er in noodsituaties, zoals het gebruik van de fondsen voor de vluchtelingen, vaak wordt afgeweken van de normale aanbestedingsprocedures en er directe toegang tot de middelen wordt gegeven; verzoekt de Commissie doeltreffender toezicht te houden op dergelijke afwijkingen en op de wijdverspreide praktijk van versnippering van aanbestedingen om onder de drempels te blijven waarboven de reguliere aanbestedingsprocedures van toepassing zijn; |
|
52. |
ondersteunt de Commissie in haar benadering waarmee de lidstaten, die nog steeds een zeer laag aantal frauduleuze onregelmatigheden melden, aanbevolen wordt hun werkzaamheden te versterken met betrekking tot het opsporen en/of het melden van fraude, |
|
53. |
neemt kennis van en is ingenomen met de toename van de hoeveelheid door de Commissie bekendgemaakte gegevens over frauduleuze en niet-frauduleuze onregelmatigheden en over de kwaliteit van de statistische evaluatie van gemelde onregelmatigheden; |
|
54. |
spoort de lidstaten aan om de Europese witwasrichtlijn volledig te ratificeren en een openbaar eigendomsregister van ondernemingen, met inbegrip van trusts, op te zetten; |
|
55. |
herinnert eraan dat er in veel lidstaten geen specifieke wetgeving bestaat betreffende de georganiseerde misdaad, ofschoon die zich in toenemende mate bezighoudt met grensoverschrijdende activiteiten en sectoren die de financiële belangen van de Unie kunnen schaden, zoals smokkel en valsemunterij; acht het essentieel dat de lidstaten de maatregelen uitvoeren die in zijn resoluties over de bestrijding van georganiseerde misdaad zijn vastgelegd (9); |
|
56. |
benadrukt dat preventie ook permanente opleiding en ondersteuning moet inhouden voor het personeel dat bij de bevoegde instanties verantwoordelijk is voor het beheer en de controle van de fondsen, evenals de uitwisseling van informatie en beste praktijken tussen de lidstaten; wijst op de sleutelrol die de lokale en regionale overheden en de belanghebbenden spelen bij het bestrijden van fraude; verzoekt de Commissie en de lidstaten de bepalingen betreffende de ex-antevoorwaarden in het cohesiebeleid na te leven, met name op het gebied van overheidsopdrachten; verzoekt de lidstaten hun inspanningen op te voeren op de gebieden waarop wordt gewezen in het jaarverslag van de Commissie, met name overheidsopdrachten, financiële misdrijven, belangenconflicten, corruptie, klokkenluiden en de definitie van fraude; |
|
57. |
beveelt aan dat er stappen worden ondernomen om de uitvoering van vereenvoudigende maatregelen te verbeteren voor de periode 2014-2020 en met het oog op het regelgevingskader voor Europese structuur- en investeringsfondsen na 2020, om zo het risico van onregelmatigheden ten gevolge van fouten te beperken; beklemtoont dat het belangrijk is het beginsel van één enkele audit toe te passen; is van mening dat een vereenvoudiging van de regels en procedures het aantal niet-frauduleuze onregelmatigheden zal helpen verminderen; spoort de lidstaten en de lokale en regionale overheden aan beste praktijken ter zake te delen, zonder te vergeten dat er altijd een goed evenwicht moet zijn tussen bewakingsinstrumenten en vereenvoudigde procedures; |
Betere controles
|
58. |
is verheugd over het feit dat met de communautaire ex-ante- en ex-postcontroles steeds meer gevallen van onregelmatigheden worden opgespoord; is echter van mening dat voorkoming eenvoudiger is dan terugvordering van verliezen en dat er altijd in een onafhankelijke ex-antebeoordeling van de te financieren projecten moet worden voorzien; dringt er derhalve bij de lidstaten op aan om met hulp van de Commissie de ex-antecontroles beter uit te voeren en gebruik te maken van alle beschikbare informatie om fouten en onregelmatige betalingen in verband met EU-middelen te voorkomen; herinnert er in dit verband aan dat budgettaire restricties niet kunnen worden ingeroepen als een reden om het aantal aan deze ex-antecontroles toegewezen personeelsleden te verlagen, aangezien de voorkoming van onregelmatigheden zichzelf terugbetaalt; |
|
59. |
moedigt de Commissie aan haar toezichthoudende rol verder uit te breiden met audit-, controle- en inspectieactiviteiten, verbeterplannen en vroegtijdige schriftelijke waarschuwingen om onregelmatigheden terug te dringen; |
|
60. |
dringt er bij de Commissie op aan haar strikte beleid van onderbreking en opschorting van betalingen als preventieve maatregel tegen onregelmatigheden die de EU-begroting schaden, overeenkomstig de relevante rechtsgrond te handhaven; |
|
61. |
steunt het programma „Hercules III”, dat een goed voorbeeld is van de benadering „optimale besteding van elke euro”; onderstreept het belang van dit programma en de bijdrage die het levert aan de versterking van de capaciteit van de douaneautoriteiten om grensoverschrijdende criminaliteit op te sporen en te voorkomen dat namaakgoederen en smokkelwaar de lidstaten bereiken; vraagt de Commissie een tussentijdse evaluatie te geven van de resultaten die met Hercules III bereikt zijn ten opzichte van de doelstellingen van dit programma, en toe te zien op het gebruik en de doeltreffendheid van de verleende subsidies; |
|
62. |
verzoekt de Commissie de mogelijkheid te onderzoeken van het verplichte gebruik door alle lidstaten van Arachne, een instrument dat risicoscores vaststelt, om de fraudebestrijding te versterken; |
|
63. |
ziet uit naar de tussentijdse evaluatie van de Commissie in 2018 om na te gaan of het nieuwe regelgevingskader voor het cohesiebeleid verder bijdraagt aan de preventie van en de verlaging van het risico op onregelmatigheden, inclusief fraude, en wacht op concrete informatie over de gevolgen van de nieuwe regels voor de beheer- en controlestelsels, zowel met betrekking tot het risico op onregelmatigheden en fraude als tot de algemene implementatie van het beleid; |
|
64. |
is van mening dat het systeem voor de financiële controle op het Cohesiefonds moet worden geëvalueerd voordat het nieuwe meerjarig financieel kader (MFK) wordt aangenomen, teneinde de tekortkomingen in het systeem te corrigeren; |
|
65. |
benadrukt dat de Commissie er bij haar tussentijdse evaluatie van het cohesiebeleid in 2018 rekening mee moet houden dat het risico op onregelmatigheden, ook frauduleuze, moet worden voorkomen en verkleind; betreurt het dat de ingewikkelde procedures financiering door de EU-fondsen minder aantrekkelijk maken; verzoekt de Commissie de voordelen te onderzoeken van de invoering van stimulansen om de doelmatigheid van de uitgaven te vergroten; verzoekt de Commissie te voorzien in een mechanisme voor de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde nationale autoriteiten om het mogelijk te maken boekhoudkundige documenten van transacties tussen lidstaten met elkaar te vergelijken, teneinde eventuele transnationale fraude in het kader van het MFK 2014-2020 op te sporen; |
|
66. |
uit zijn bezorgdheid over het niveau van samenwerking tussen alle controlestructuren in de lidstaten; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan initiatieven te steunen waarmee de coördinatiecapaciteit tussen de controlestructuren wordt verbeterd, met name tussen de structuren die de eerstelijnscontrole verrichten en in rechtstreeks contact met de begunstigden staan; wijst erop dat fraude en corruptie steeds vaker een transnationaal karakter vertonen; benadrukt in dit kader de raadzaamheid van de oprichting van een onafhankelijk Europees Openbaar Ministerie (EOM) om de financiële belangen van de Europese Unie te beschermen; wijst er echter op dat de relatie tussen dit EOM en de bestaande organen van de EU goed moet worden omschreven en dat de bevoegdheden duidelijk moeten worden afgebakend om elke onnodige overlapping van bevoegdheden te voorkomen; |
Bescherming van de Europese munteenheid
|
67. |
is verheugd over het feit dat Richtlijn 2014/62/EU in 2014 in werking is getreden; deze bepaalt dat opzettelijk verrichte handelingen, bijvoorbeeld het op bedrieglijke wijze vervaardigen of veranderen van geld, het in omloop brengen van vals geld, maar ook medeplichtigheid daaraan en pogingen daartoe, aangemerkt worden als strafbare feiten; betreurt het feit dat België, Frankrijk en Ierland deze richtlijn niet binnen de voorgeschreven periode, namelijk uiterlijk op 23 mei 2016, hebben omgezet; |
|
68. |
merkt op dat vals geld volgens de Europese Centrale Bank vanaf de invoering van de euro in 2002 tot 2016 voor minstens 500 miljoen EUR aan financiële verliezen heeft veroorzaakt in de economie van de EU; |
Klokkenluiders
|
69. |
benadrukt de rol van klokkenluiders bij de preventie, opsporing en melding van fraude, evenals het belang van maatregelen om hen te beschermen; is ingenomen met het feit dat de Commissie in 2015 het programma voor het uitwisselen van ervaringen heeft opgestart om in samenwerking met de lidstaten beste praktijken ter voorkoming van corruptie te coördineren en uit te wisselen; |
|
70. |
beklemtoont dat corruptie en fraude fundamenteel negatieve gevolgen hebben voor de financiële belangen van de EU en dat, ook al beschikt de EU over een meerlagig controlemechanisme, het individu op het onderste niveau van het controlestelsel ontegenzeglijk een onvervangbare rol vervult; beklemtoont dat klokkenluiders juist daarom een duidelijk statuut moeten hebben in het wetgevingskader van de EU en van de lidstaten, waarin hun rechten en plichten duidelijk worden afgebakend; verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor een minimale bescherming van Europese klokkenluiders; |
|
71. |
is ingenomen met het feit dat het Europees Parlement, de Commissie, de Raad, het Hof van Justitie, de Rekenkamer, de Europese Dienst voor extern optreden, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's, de Europese Ombudsman, de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en de meeste EU-agentschappen interne regels hebben ingevoerd die klokkenluiders overeenkomstig de artikelen 22 bis, 22 ter en 22 quater van het Statuut van de ambtenaren beschermen, en verwacht dat de regels voor de bescherming van klokkenluiders verder worden verbeterd; |
|
72. |
wijst op zijn resolutie van 14 februari 2017 over de rol van klokkenluiders bij de bescherming van de financiële belangen van de EU (10) en verzoekt de lidstaten en de Commissie de daarin gedane aanbevelingen spoedig ten uitvoer te legging en het Parlement op de hoogte te stellen van het aan deze resolutie gegeven gevolg; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om dringend een wetgevingsvoorstel over de bescherming van klokkenluiders in te dienen teneinde fraude die de financiële belangen van de Europese Unie aantast doeltreffend te voorkomen en te bestrijden; |
Corruptie
|
73. |
merkt op dat corruptiebestrijding in 2015 een prioriteit bleef in het kader van het Europees semester en het hiermee verband houdende proces van economisch bestuur; is verheugd over de in deze strijd genomen maatregelen, zoals het organiseren van bijeenkomsten met de nationale contactpunten van de lidstaten, het opstarten van het programma voor het uitwisselen van ervaringen voor de lidstaten en de deelname van OLAF namens de Commissie aan Europese en internationale fora over corruptiebestrijding; |
|
74. |
betreurt het dat de Commissie het niet langer nodig vindt het corruptiebestrijdingsverslag te publiceren, waardoor de beoordeling van de corruptiegraad in 2015 is bemoeilijkt; betreurt met name dat deze beslissing werd genomen zonder overleg met het Parlement; is van mening dat, ongeacht hoe de Commissie van plan is corruptie te bestrijden, deze annulering op het laatste ogenblik het verkeerde signaal afgeeft, niet alleen aan de lidstaten, maar ook aan de burgers; wijst erop dat de Europese Unie, sinds zij op 12 november 2008 partij is geworden bij het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie (UNCAC), niet heeft deelgenomen aan het in het verdrag voorziene toetsingsmechanisme noch de eerste stap heeft gezet om een zelf-evaluatie uit te voeren met betrekking tot de vraag hoe zij haar uit het verdrag voortvloeiende verplichtingen vervult; dringt er bij de Europese Unie op aan haar verplichtingen uit hoofde van het UNCAC na te komen door een zelf-evaluatie uit te voeren over de vraag hoe zij haar uit het verdrag voortvloeiende verplichtingen vervult en door deel te nemen aan het mechanisme voor collegiale toetsing; dringt er bij de Commissie op aan haar mening over het corruptiebestrijdingsverslag van de EU te overdenken; vraagt de Commissie om zowel in de EU-instellingen als in de lidstaten een nadere analyse te verrichten van het klimaat waarbinnen beleid wordt uitgevoerd, om inherente kritieke factoren, kwetsbare domeinen en risicofactoren die tot corruptie kunnen leiden te identificeren; |
|
75. |
verzoekt de EU om zo spoedig mogelijk het lidmaatschap aan te vragen van de Groep van Staten tegen Corruptie (Greco) van de Raad van Europa, en het Parlement op de hoogte te houden van de stand van zaken met betrekking tot deze aanvraag; |
|
76. |
herhaalt zijn standpunt dat corruptie een enorme uitdaging is voor de EU en de lidstaten en dat corruptie zonder effectieve tegenmaatregelen de economische prestaties, de rechtsstaat en de geloofwaardigheid van de democratische instellingen binnen de EU ondermijnt; |
|
77. |
dringt er bij de Commissie op aan het tweede corruptiebestrijdingsverslag te publiceren en deze verslagen regelmatig voor te leggen om het publiek te informeren over de resultaten die werden behaald in de strijd tegen de corruptie, onder meer in het kader van het programma voor uitwisseling van ervaringen met corruptiebestrijding; |
|
78. |
is ontzet over onderzoeksresultaten die aantonen dat het fraude- en corruptierisico hoger is wanneer de lidstaten Europese geldmiddelen uitgeven, vooral wanneer het aandeel van de Europese bijdrage aanzienlijk hoger is dan 50 % van de totale kosten; is daarom van mening dat de lidstaten zich niet volledig houden aan artikel 325, lid 2, VWEU, dat bepaalt dat de lidstaten ter bestrijding van fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, dezelfde maatregelen moeten nemen als die welke zij treffen ter bestrijding van fraude waardoor hun eigen financiële belangen worden geschaad; vraagt de lidstaten daarom het beginsel van artikel 325, lid 2, volledig toe te passen en vraagt de Commissie erop toe te zien dat de lidstaten dit inderdaad doen; |
|
79. |
herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om, op basis van de vereisten die zijn vermeld in het programma van Stockholm, een systeem van strikte indicatoren en gemakkelijk toepasselijke, uniforme criteria te ontwikkelen, aan de hand waarvan de corruptiegraad in de lidstaten kan worden gemeten en hun corruptiebestrijdingsbeleid kan worden beoordeeld; verzoekt de Commissie een corruptie-index op te stellen om de lidstaten op een ranglijst te plaatsen; is van mening dat een corruptie-index als stevige basis kan dienen waarop de Commissie haar landenspecifieke controlemechanisme kan opstellen wanneer zij de besteding van EU-middelen controleert; |
Onderzoeksjournalistiek
|
80. |
is van mening dat onderzoeksjournalistiek een belangrijke rol vervult bij de bevordering van de nodige transparantie in de EU en de lidstaten; is van mening dat onderzoeksjournalistiek zowel in de lidstaten als in de EU moet worden aangemoedigd en juridisch ondersteund, en is voorstander van de voorbereidende actie met het oog op de instelling van een subsidieregeling voor grensoverschrijdende onderzoeksjournalistiek, waarbij de subsidies worden verdeeld door een intermediair, namelijk het Europees Centrum voor pers- en mediavrijheid in Leipzig; |
PIF-richtlijn en EOM-verordening
|
81. |
is ingenomen met de succesvol afgeronde onderhandelingen over het voorstel voor een richtlijn betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PIF-richtlijn), met opneming van btw-fraude in de werkingssfeer; merkt op dat de PIF-richtlijn definities geeft van de soorten frauduleus gedrag die strafbaar moeten worden gesteld, en een definitie van corruptie; |
|
82. |
herinnert aan zijn op 5 oktober 2016 aangenomen resolutie over een Europees Openbaar Ministerie (EOM) en Eurojust (11), waarin het Parlement zijn reeds lang uitgesproken steun voor de oprichting van een doeltreffend en onafhankelijk EOM bevestigt om de huidige versnippering van de inspanningen van de nationale wethandhavingsinstanties ter bescherming van de EU-begroting terug te dringen; is van mening dat een efficiënt EOM de bestrijding van fraude in de EU zal versterken, mits het de nodige wettelijke armslag krijgt en efficiënt kan samenwerken met andere bestaande organen van de EU en autoriteiten van de lidstaten; merkt op dat de werkingssfeer van de PIF-richtlijn rechtstreeks bepalend is voor de werkingssfeer van het EOM-mandaat; merkt bezorgd op dat in de Raad uiteenlopende standpunten bestaan over het EOM, zoals dat is voorzien in artikel 86 VWEU; denkt niet dat de desbetreffende bepalingen zullen worden uitgevoerd via versterkte samenwerking; is van mening dat het EOM alleen doeltreffend kan zijn als zijn werkingssfeer alle lidstaten bestrijkt; vraagt de lidstaten hun standpunt te herzien en alles in het werk te stellen om in de Raad tot een consensus te komen; |
Tabak
|
83. |
wijst op het besluit van de Commissie om de tabaksovereenkomst (PMI-overeenkomst) die op 9 juli 2016 afliep niet te verlengen; herinnert eraan dat het op 9 maart 2016 aan de Commissie gevraagd heeft deze overeenkomst na de vervaldatum niet te verlengen, uit te breiden of er opnieuw over te onderhandelen; is van mening dat de drie andere overeenkomsten (BAT, JTI, ITL) niet mogen worden verlengd; |
|
84. |
verzoekt de Commissie om op EU-niveau alle noodzakelijke maatregelen te treffen voor het volgen en traceren van PMI-tabaksproducten en juridische stappen te nemen tegen illegale inbeslagnemingen van producten van deze fabrikant, totdat alle bepalingen van de richtlijn tabaksproducten volledig afdwingbaar zijn, zodat er geen regelgevingsvacuüm ontstaat tussen het verstrijken van de PMI-overeenkomst en de inwerkingtreding van de richtlijn tabaksproducten en het Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging (FCTC); |
|
85. |
merkt op dat de Commissie naar aanleiding van het verzoek in zijn resolutie van 9 maart 2016 over de tabaksovereenkomst (PMI-overeenkomst) (12) met een actieplan moet komen om de illegale handel in tabaksproducten aan te pakken, onder meer het hoge aantal merkloze sigaretten („goedkope witte”); dringt er bij de Commissie op aan onverwijld een dergelijk actieplan aan het Parlement voor te leggen; |
|
86. |
is ingenomen met de steun van de Commissie voor een spoedige ratificatie van het WHO-Protocol tot uitbanning van illegale handel in tabaksproducten, het eerste multilaterale rechtsinstrument waarmee wordt beoogd het probleem van de sigarettensmokkel wereldwijd op een integrale manier aan te pakken, en dringt aan op een spoedige ratificatie en tenuitvoerlegging; |
|
87. |
herinnert eraan dat het FCTC tot dusver door 25 partijen is geratificeerd, waaronder slechts 7 lidstaten en de EU in haar geheel; dringt er bij de lidstaten op aan om het Protocol tot uitbanning van illegale handel in tabaksproducten te ratificeren; |
Onderzoeken en de rol van OLAF
|
88. |
betreurt het dat ondanks de toezeggingen van OLAF alles in het werk te stellen om de duur van zijn onderzoeken te verkorten, de duur van zijn onderzoeksfase sinds 2012 doorlopend toeneemt: van 22,5 naar 25,1 maanden voor afgesloten gevallen en van 17,3 naar 18,7 maanden in alle gevallen; |
|
89. |
neemt nota van de rol van OLAF in verschillende gezamenlijke douaneoperaties (GDO's) bij het voorkomen van verliezen voor de EU-begroting en vraagt OLAF om in zijn toekomstige jaarverslagen meer informatie en concrete cijfers op te nemen over de bijdrage van OLAF aan de bescherming van de inkomstenzijde van de EU-begroting; |
|
90. |
is verontrust over de stijging van het aantal gevallen van grensoverschrijdende fraude, zoals uit het laatste jaarverslag van OLAF blijkt; verzoekt de Commissie om een beoordeling van gezamenlijke operaties volgens de modaliteiten en procedures die al met succes bij de douane en ook aan de uitgavenzijde worden toegepast, op basis van artikel 1, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013; |
|
91. |
is voorstander van de deelname van OLAF aan nationale en internationale bijeenkomsten over corruptiebestrijding, zoals het Europees netwerk van contactpunten ter bestrijding van corruptie, dat in november 2015 de Verklaring van Parijs over de versterking van de strijd tegen corruptie heeft goedgekeurd; |
|
92. |
onderstreept dat er op het gebied van fraudebestrijding veel positieve vorderingen zijn gemaakt; juicht het in dit verband toe dat onlangs binnen OLAF een nieuwe onderzoekseenheid voor de Europese structuur- en investeringsfondsen is opgericht; |
|
93. |
vraagt OLAF om zijn aanbevelingen voor financiële vorderingen in zijn jaarlijkse activiteitenverslagen te vergelijken met de daadwerkelijk geïnde bedragen; |
|
94. |
herinnert eraan dat OLAF en zijn Comité van toezicht in het licht van het beginsel van wederzijds loyale samenwerking tussen de instellingen, van het beginsel van behoorlijk bestuur en van de eis van rechtszekerheid, hun samenwerking op basis van hun werkprotocollen moeten organiseren, met volledige inachtneming van de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen; |
|
95. |
is ingenomen met de analyse die OLAF heeft verricht van de mate waarin de lidstaten rekening hebben gehouden met zijn tussen 1 januari 2008 en 31 december 2015 verstrekte justitiële aanbevelingen, aangezien dit een overzicht geeft van de belangrijkste redenen waarom die aanbevelingen niet ter harte worden genomen; merkt echter op dat de in het document verzamelde gegevens uitsluitend justitiële aanbevelingen betreffen, zonder rekening te houden met administratieve, disciplinaire en financiële aanbevelingen, en daarom dus niet representatief zijn voor de algemene follow-up van de door OLAF verstrekte aanbevelingen; verzoekt de Commissie een uitgebreide reactie te geven op de onlangs door OLAF gepubliceerde analyse van de manier waarop de lidstaten werk maken van de door OLAF verstrekte justitiële aanbevelingen, en verzoekt OLAF aan zijn jaarverslag een hoofdstuk toe te voegen over de follow-up van deze aanbevelingen; vraagt OLAF om in samenwerking met de Commissie een uitvoerige analyse te verstrekken, waarin cijfers over de terugvordering van EU-middelen zijn opgenomen; |
|
96. |
betreurt het feit dat nagenoeg een derde (94 van de 317) van de justitiële aanbevelingen die OLAF tussen 2008 en 2015 aan de bevoegde autoriteiten heeft verstrekt, op grond van onvoldoende bewijs werden afgewezen; vraagt de Commissie na te gaan hoe administratieve onderzoeken beter kunnen worden benut in rechtszaken; spoort de bevoegde autoriteiten van de lidstaten aan om uitvoerige informatie over de redenen voor afwijzing te verstrekken, zodat OLAF zijn aanbevelingen beter kan afstemmen op hun nationale wetgeving; |
|
97. |
is van mening dat het percentage door OLAF aan de nationale autoriteiten voorgelegde aanbevelingen die tot een inbeschuldigingstelling hebben geleid (ongeveer 50 %), ontoereikend is; verzoekt de autoriteiten van de lidstaten om hun samenwerking met OLAF te intensiveren; vraagt de lidstaten, de Commissie en OLAF voorwaarden vast te stellen die de ontvankelijkheid van door OLAF verstrekt bewijsmateriaal garanderen; spoort de autoriteiten van de lidstaten en OLAF aan gemeenschappelijke onderzoeken te verrichten om een optimaal resultaat te behalen; |
|
98. |
dringt er in het licht van het aflopende mandaat van de directeur-generaal van OLAF bij de Commissie op aan om onmiddellijk te beginnen met de procedure voor een uitnodiging tot het indienen van voorstellen voor een nieuwe directeur-generaal en de raadplegingsprocedure met het Parlement op te starten; |
|
99. |
verzoekt de Commissie om een herziening van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en om indiening van een voorstel inzake de versterking van de onderzoeksbevoegdheden van OLAF; doet de aanbeveling om OLAF ruimere middelen toe te wijzen, zodat het veel meer gemelde verdachte gevallen kan onderzoeken; |
|
100. |
uit zijn bezorgdheid over de discrepantie tussen de informatie die OLAF ontvangt van openbare bronnen enerzijds en van particuliere bronnen in de lidstaten anderzijds; verzoekt de Commissie initiatieven te steunen die erop gericht zijn meer publieke informatie te verzamelen, en roept de lidstaten op om de kwaliteit van de verstrekte gegevens te verbeteren; |
|
101. |
merkt op dat de aan de justitiële aanbevelingen van OLAF tot dusverre maar mondjesmaat gevolg is gegeven in de lidstaten; is van oordeel dat dit onaanvaardbaar is, en verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de aanbevelingen van OLAF in de lidstaten volledig worden uitgevoerd; |
|
102. |
betreurt het feit dat de justitiële autoriteiten van sommige lidstaten de aanbevelingen van OLAF betreffende het verkeerde gebruik van EU-middelen laag op hun prioriteitenlijst zetten; herinnert eraan dat de lidstaten overeenkomstig artikel 325, lid 2, VWEU, ter bestrijding van fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, dezelfde maatregelen moeten nemen als die welke zij treffen ter bestrijding van fraude waardoor hun eigen financiële belangen worden geschaad; |
|
103. |
beschouwt het als prioriteit dat de gebrekkige communicatie tussen de lidstaten en OLAF wordt aangepakt; verzoekt de Commissie en de lidstaten initiatieven aan te moedigen voor een verbetering van de communicatie, niet alleen tussen overheidsinstanties, maar ook tussen het maatschappelijk middenveld in de lidstaten en OLAF; benadrukt dat dit belangrijk is in de strijd tegen corruptie in de lidstaten; |
o
o o
|
104. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Europese Rekenkamer, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en het Comité van toezicht van OLAF. |
(1) PB L 84 van 20.3.2014, blz. 6.
(2) PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1.
(3) PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.
(4) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0403.
(5) PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1.
(6) Arrest van het Hof (grote kamer) van 8 september 2015 in zaak C-105/14 (Taricco e.a.), ECLI:EU:C:2015:555.
(7) Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0022.
(8) PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65.
(9) Resolutie van het Europees Parlement van 25 oktober 2016 over de bestrijding van corruptie en de opvolging van de resolutie van de Bijzondere Commissie georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen (CRIM) (Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0403); Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2013 over georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen: aanbevelingen inzake de benodigde acties en initiatieven (PB C 208 van 10.6.2016, blz. 89).
(10) Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0022.
(11) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0376.
(12) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0082.
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/25 |
P8_TA(2017)0207
Hulpbronnenefficiëntie: minder voedselverspilling, meer voedselveiligheid
Resolutie van het Europees Parlement van 16 mei 2017 over initiatief met betrekking tot hulpbronnenefficiëntie: minder voedselverspilling, meer voedselveiligheid (2016/2223(INI))
(2018/C 307/03)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Maak de cirkel rond — Een EU-actieplan voor de circulaire economie” (COM(2015)0614), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Naar een circulaire economie: Een afvalvrij programma voor Europa” (COM(2014)0398), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 9 juli 2015 over hulpbronnenefficiëntie: de overgang naar een circulaire economie (1), |
|
— |
gezien schriftelijke verklaring 0061/2015 van 14 oktober 2015 over het doneren van niet-verkochte eetbare voedingsproducten aan goede doelen, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 19 januari 2012 over het voorkomen van voedselverspilling: strategieën voor een doelmatiger voedselvoorzieningsketen in de EU (2), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 7 juni 2016 over oneerlijke handelspraktijken in de voedselvoorzieningsketen (3), |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 28 juni 2016 over voedselverlies en voedselverspilling, |
|
— |
gezien het advies van het Comité van de regio's van 15 juni 2016 inzake voedselverspilling (4), |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 20 maart 2013 over de bijdrage van het maatschappelijk middenveld aan een strategie voor preventie en beperking van voedselverlies en -verspilling (5), |
|
— |
gezien speciaal verslag nr. 34/2016 van de Rekenkamer getiteld „De bestrijding van voedselverspilling: een kans voor de EU om de hulpbronnenefficiëntie van de voedselvoorzieningsketen te verbeteren”, |
|
— |
gezien de resolutie van de Milieuvergadering van de Verenigde Naties van 27 mei 2016 over preventie, beperking en hergebruik van voedselafval, |
|
— |
gezien de vergelijkende studie van het Europees Economisch en Sociaal Comité van juni 2014 over de wetgeving en praktijken van de EU-lidstaten met betrekking tot het doneren van voedsel, |
|
— |
gezien de studie van FUSIONS (Food Use for Social Innovation by Optimising Waste Prevention Strategies — voedselgebruik voor sociale innovatie dankzij de optimalisering van strategieën ter voorkoming van verspilling) getiteld „Estimates of European food waste levels” (Ramingen met betrekking tot het niveau van voedselverspilling in Europa) (2016), |
|
— |
gezien de evaluatie door FUSIONS van wetgeving en beleid van de EU met implicaties op het vlak van voedselverspilling (2015), |
|
— |
gezien het begrippenkader van FUSIONS met betrekking tot voedselverspilling (2014), |
|
— |
gezien de Food Loss and Waste Accounting and Reporting Standard (FLW-norm) die in juni 2016 is gelanceerd, |
|
— |
gezien de studie van de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) getiteld „Food wastage footprint — Impacts on natural resources” (Voetafdruk inzake voedselverspilling — Gevolgen voor natuurlijke hulpbronnen) (FAO 2013), |
|
— |
gezien de studie van de FAO getiteld „Global food losses and food waste” (Voedselverlies en voedselverspilling wereldwijd) (FAO 2011), |
|
— |
gezien de petitie „Stop Food Waste in Europe!” (Stop het verspillen van voedsel in Europa!), |
|
— |
gezien het tijdens de Expo 2015 in Milaan aangenomen Handvest van Milaan, |
|
— |
gezien artikel 52 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en het advies van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A8-0175/2017), |
|
A. |
overwegende dat volgens schattingen van de FAO jaarlijks ongeveer 1,3 miljard ton voedsel, oftewel één derde van het totale gewicht aan voedsel dat wereldwijd wordt geproduceerd voor menselijke consumptie, verloren gaat of wordt verspild; |
|
B. |
overwegende dat voedsel een kostbaar goed is; overwegende dat het „voedselsysteem” heel wat hulpbronnen gebruikt, zoals grond, bodem, water, fosfor en energie, en dat een efficiënt en duurzaam beheer van deze hulpbronnen dan ook van het allergrootste belang is; overwegende dat voedselverspilling enorme economische en milieukosten veroorzaakt die door de FAO (6) worden geraamd op 1,7 biljoen USD per jaar op wereldschaal; overwegende dat het voorkomen en verminderen van voedselverspilling economische voordelen biedt voor huishoudens en de samenleving in haar geheel, terwijl tegelijkertijd de schade aan het milieu wordt beperkt; |
|
C. |
overwegende dat voedselverspilling niet alleen gepaard gaat met hoge sociale, economische en milieukosten, maar ook ethische gevolgen heeft; overwegende dat voedsel dat verloren gaat of wordt verspild bijdraagt aan klimaatverandering, met een mondiale koolstofvoetafdruk van ongeveer 8 % van de totale antropogene mondiale broeikasgasemissies, alsook een verspilling vormt van schaarse hulpbronnen als land, energie en water (7) gedurende de gehele levenscyclus van de betrokken producten; overwegende dat overschotten van de voedselvoorzieningsketen niet zonder meer moeten eindigen als voedselafval wanneer ze nog bruikbaar kunnen zijn voor menselijke voeding, en dat een passende wetgeving inzake voedseloverschotten ertoe kan leiden dat voedselafval een hulpbron wordt; |
|
D. |
overwegende dat uit recente studies blijkt dat er voor de productie van één kilo voedsel gemiddeld 4,5 kilo CO2 in de atmosfeer terechtkomt; overwegende dat de circa 89 megaton voedsel die in Europa wordt verspild 170 megaton CO2-equivalent per jaar veroorzaakt, waarvan 59 megaton CO2-eq./jaar in de voedingsmiddelenindustrie, 78 megaton CO2-eq./jaar in de huishoudelijke consumptie en 33 megaton CO2-eq./jaar elders; overwegende dat de productie van de 30 % voedsel die niet wordt geconsumeerd er verantwoordelijk voor is dat het gebruik van watervoorraden voor irrigatiedoeleinden met een bijkomende 50 % stijgt, en dat er voor de productie van 1 kg rundvlees tussen 5 en 10 ton water nodig is; |
|
E. |
overwegende dat verschillende studies aantonen dat een verregaande wijziging van onze eetgewoonten de meest effectieve methode is om de milieu-impact van de consumptie van voedingsmiddelen te beperken; overwegende dat het bereiken van een duurzaam systeem voor voedselproductie en -consumptie in Europa een alomvattend en geïntegreerd voedselbeleid vergt; |
|
F. |
overwegende dat volgens het Wereldvoedselprogramma (WFP) 795 miljoen mensen in de wereld niet genoeg voedsel hebben om een gezond en actief leven te leiden; overwegende dat slechte voeding verantwoordelijk is voor bijna de helft (45 %) — ongeveer 3,1 miljoen — van alle sterfgevallen bij kinderen onder de leeftijd van vijf jaar; overwegende dat één op de zes kinderen in de wereld onder zijn normale gewicht zit en dat één op de vier met een groeiachterstand te kampen heeft; overwegende dat de beperking van de hoeveelheid verspild voedsel daarom niet alleen een verplichting vormt uit economische en milieuoverwegingen, maar ook een morele plicht is (8); |
|
G. |
overwegende dat vandaag bijna 793 miljoen mensen in de wereld ondervoed zijn (9) en dat meer dan 700 miljoen mensen onder de armoedegrens leven (10) met een inkomen van minder dan 1,90 USD per dag; overwegende dat elke vorm van onverantwoord gebruik van natuurlijke hulpbronnen die bestemd zijn voor de productie van voedsel en elke vorm van voedselverspilling dan ook als moreel onaanvaardbaar moeten worden beschouwd; |
|
H. |
overwegende dat minder voedselverspilling een efficiënter gebruik van grond en een beter waterbeheer zou betekenen, positieve gevolgen zou hebben voor de hele landbouwsector wereldwijd en een impuls zou geven aan de strijd tegen ondervoeding in ontwikkelingslanden; |
|
I. |
overwegende dat de EU ondertekenende partij is bij de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, die op 25 september 2015 werd aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties; overwegende dat duurzame-ontwikkelingsdoelstelling (SDG) 12.3 erop gericht is de wereldwijde voedselverspilling per hoofd van de bevolking op het niveau van de detailhandel en de consument uiterlijk in 2030 te halveren en voedselverlies in de productie- en toeleveringsketens te verminderen, met inbegrip van verliezen tijdens primaire productie, primair vervoer en primaire opslag; overwegende dat de wereldbevolking volgens ramingen van de VN zal toenemen van 7,3 miljard mensen vandaag tot 9,7 miljard in 2050 (11); overwegende dat het terugdringen van voedselverspilling een essentiële stap vormt in het verminderen van honger in de wereld en noodzakelijk is om een steeds toenemende wereldbevolking te voeden; |
|
J. |
overwegende dat het Consumer Goods Forum (forum consumptiegoederen), dat 400 detailhandelaren, fabrikanten, dienstverleners en andere belanghebbende partijen uit 70 landen vertegenwoordigt, een openbaar besluit heeft goedgekeurd om de voedselverspilling die wordt veroorzaakt door de werkzaamheden van zijn eigen leden uiterlijk in 2025 te halveren, vijf jaar eerder dan wordt gevraagd in SDG 12.3; |
|
K. |
overwegende dat de preventie van voedselverspilling voordelen biedt in milieu-, sociaal en economisch opzicht; overwegende dat uit schattingen blijkt dat in de EU jaarlijks 88 miljoen ton voedsel wordt verspild, wat overeenstemt met 173 kg verspild voedsel per persoon, en dat de productie en verwijdering van voedselafval in de EU verantwoordelijk zijn voor de uitstoot van 170 miljoen ton CO2 en 26 miljoen ton aan hulpbronnen verbruiken; overwegende dat de kosten die gepaard gaan met deze graad van voedselverspilling worden geschat op ongeveer 143 miljard EUR (12); overwegende dat volgens de FAO 800 miljoen mensen in de wereld honger lijden; |
|
L. |
overwegende dat uit gegevens van 2014 blijkt dat 55 miljoen mensen, goed voor 9,6 % van de EU-28-bevolking, niet in staat waren zich om de twee dagen een kwaliteitsvolle maaltijd te veroorloven; overwegende dat uit gegevens van 2015 blijkt dat 118,8 miljoen mensen, goed voor 23,7 % van de EU-28-bevolking, het risico lopen op armoede en sociale uitsluiting (13); |
|
M. |
overwegende dat het terugdringen van voedselverspilling de economische situatie van huishoudens kan verbeteren zonder de levensstandaard te verlagen; |
|
N. |
overwegende dat oneerlijke handelspraktijken en prijsdumping in de voedingsmiddelensector ertoe leiden dat voeding vaak onder de werkelijke waarde wordt verkocht, hetgeen op zijn beurt bijkomende verspilling veroorzaakt; |
|
O. |
overwegende dat voedsel verloren gaat en wordt verspild in alle stadia van de voedselvoorzieningsketen, bestaande uit productie, verwerking, vervoer, opslag, detailhandel, het in de handel brengen en consumptie; overwegende dat ramingen van het FUSIONS-project aangeven dat huishoudens en de verwerkingssector met respectievelijk 53 % en 19 % het meest bijdragen aan voedselverspilling binnen de EU, gevolgd door de detailhandelaren, de primaire productie en de groothandel, met een aandeel van respectievelijk 12 %, 10 % en 5 % (14); overwegende dat deze ramingen erop wijzen dat maatregelen om voedselverspilling terug te dringen in huishoudens en de verwerkingssector het meeste effect zouden sorteren; overwegende dat voedselverspilling in ontwikkelingslanden vooral optreedt als gevolg van infrastructurele en technologische beperkingen; |
|
P. |
overwegende dat de gegevens van het FUSIONS-project van verschillende bronnen afkomstig zijn waarin verschillende definities van „voedselverspilling” worden gehanteerd; |
|
Q. |
overwegende dat in het FUSIONS-project wordt opgemerkt dat er bitter weinig metingen beschikbaar zijn van voedselverspilling in de landbouw, tuinbouw, aquacultuur of visserij of andere primaireproductieactiviteiten; overwegende dat dit een goede beoordeling van de werkelijke omvang van het voedselverlies en de voedselverspilling in Europa in de weg staat; |
|
R. |
overwegende dat gerichte maatregelen, afgestemd op de marktdeelnemers en het desbetreffende stadium in de keten, geschikter zijn om voedselverspilling te bestrijden, aangezien de problemen die zich voordoen niet overal dezelfde zijn; |
|
S. |
overwegende dat in een studie in het Verenigd Koninkrijk, in 2015 verricht door het Waste and Resources Action Programme (WRAP), wordt aangegeven dat ten minste 60 % van het huishoudelijk voedselafval kan worden vermeden en had kunnen worden geconsumeerd als men er beter mee had omgesprongen (15); |
|
T. |
overwegende dat een aantal gevallen van verlies en verspilling in de primaire productie het gevolg is van de eisen die de detailhandel stelt aan de kenmerken van producten, geannuleerde bestellingen door wijzigingen in de consumentenvraag, en overproductie doordat aan de seizoensgebonden vraag moet worden voldaan; overwegende dat voedselbederf tijdens het productieproces ook een van de factoren is die het verlies van voedsel tijdens de productie in de hand werken; |
|
U. |
overwegende dat volgens de FAO in Europa 20 % van de groenten en het fruit, 20 % van de wortels en knolgewassen en 10 % van de oliehoudende zaden en peulvruchten verloren gaan in de landbouw, en nog eens 5 % van het fruit, de groenten, wortels en knolgewassen verloren gaat na de oogst (16); |
|
V. |
overwegende dat door een natuurramp beschadigde groenten en fruit, en op gezinsbedrijven vernietigde of omgeploegde groenten en fruit als gevolg van het verlies van een markt of lage prijzen, een investeringsverlies en inkomensderving voor boeren betekenen; |
|
W. |
overwegende dat marktdeelnemers in de voedselvoorzieningsketen de kosten van voedselverspilling vaak internaliseren en opnemen in de uiteindelijke consumentenprijs van het product (17); |
|
X. |
overwegende dat de Europese Rekenkamer in speciaal verslag nr. 34/2016 over de bestrijding van voedselverspilling de vraag onderzoekt „of de EU bijdraagt tot een hulpbronnenefficiënte voedselvoorzieningsketen door voedselverspilling op doeltreffende wijze te bestrijden”; overwegende dat de bevindingen van het verslag erop wijzen dat de EU voedselverspilling momenteel niet op doeltreffende wijze bestrijdt en dat de bestaande initiatieven en beleidsmaatregelen doeltreffender kunnen worden gebruikt om het probleem van voedselverspilling aan te pakken; overwegende dat in het verslag wordt gesteld dat de ambitie van de Commissie om voedselverspilling aan te pakken is afgenomen, ondanks meerdere verzoeken van het Europees Parlement en de lidstaten om iets te doen aan het probleem; overwegende dat de acties die de Commissie tot nu toe heeft ondernomen in het verslag worden omschreven als versnipperd en te weinig constant, en dat het op het niveau van de Commissie ontbreekt aan duidelijke coördinatie; overwegende dat in het verslag de volgende aanbevelingen worden geformuleerd ten aanzien van de Commissie: een actieplan voor de komende jaren opstellen, aandacht besteden aan voedselverspilling in haar toekomstige effectbeoordelingen, de verschillende EU-beleidsmaatregelen waarmee voedselverspilling kan worden aangepakt beter op elkaar afstemmen, duidelijkheid scheppen omtrent de interpretatie van de wettelijke bepalingen die voedselschenkingen mogelijk ontmoedigen en nagaan hoe de schenking van voedsel dat anders zou worden verspild kan worden vergemakkelijkt; |
|
Y. |
overwegende dat de Commissie, na investering van een aanzienlijke hoeveelheid middelen en na een zeer succesvolle openbare raadpleging in 2013, uiteindelijk heeft besloten de mededeling „Building a Sustainable European Food System” (Bouwen aan een duurzaam Europees voedselsysteem) niet te publiceren, hoewel deze reeds was afgerond en goedgekeurd door drie commissarissen (DG Milieu, DG SANCO en DG AGRI); overwegende dat in deze mededeling een aantal goede benaderingen wordt voorgesteld om het probleem van voedselverspilling aan te pakken; |
|
Z. |
overwegende dat er geen gemeenschappelijke en consistente definitie van „voedselverspilling” voorhanden is en er voorlopig evenmin een gemeenschappelijke methodologie bestaat voor het meten van voedselverspilling op Unieniveau, waardoor het moeilijk wordt verschillende datasets met elkaar te vergelijken en te meten of er bij de beperking van voedselverspilling vooruitgang wordt geboekt; overwegende dat de problemen die opduiken bij het verzamelen van volledige, betrouwbare en geharmoniseerde gegevens een extra belemmering vormen om een beeld te krijgen van de voedselverspilling in de EU; overwegende dat „voedselverspilling” voor de toepassing van deze resolutie betrekking heeft op voor menselijke consumptie bestemde voedingsmiddelen, zowel in eetbare als niet-eetbare vorm, die uit de productie- of toeleveringsketen worden gehaald om te worden weggegooid in het stadium van primaire productie, verwerking, industriële vervaardiging, vervoer, opslag of op het niveau van de detailhandel en de consument, met uitzondering van verliezen tijdens de primaire productie; overwegende dat er nog een definitie van „verliezen tijdens de primaire productie” moet worden opgesteld; |
|
AA. |
overwegende dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen verspilling van eetbaar voedsel en het weggooien van niet-eetbare delen, om misleidende conclusies en ondoeltreffende maatregelen te voorkomen; overwegende dat de focus van de reductie-inspanningen moet liggen op het vermijden van de verspilling van eetbaar voedsel; |
|
AB. |
overwegende dat het „Food Loss and Waste Protocol” (protocol inzake voedselverlies en voedselverspilling — FLW) een gezamenlijke inspanning is van verschillende belanghebbende partijen, die heeft geleid tot de ontwikkeling van een wereldwijde norm voor registratie en verslaglegging (bekend als de FLW-norm) voor het kwantificeren van voedsel en bijbehorende niet-eetbare delen die uit de voedselvoorzieningsketen worden gehaald (18); |
|
AC. |
overwegende dat we een vollediger beeld kunnen krijgen door niet alleen toezicht te houden op de hoeveelheid voedsel die wordt verspild, maar ook op de hoeveelheid overschotten en teruggewonnen voedsel, en dat dit nuttig kan zijn om op EU-niveau degelijke beleidsmaatregelen te nemen; |
|
AD. |
overwegende dat in de hiërarchie van het afvalbeheer als vastgesteld in de kaderrichtlijn afvalstoffen (19) (preventie, voorbereiding voor hergebruik, recycling, nuttige toepassing en verwijdering) geen rekening is gehouden met de specifieke kenmerken van voedselverspilling, een fenomeen dat een in hoge mate afwijkende afvalstroom vertegenwoordigt; overwegende dat er momenteel op EU-niveau geen specifieke hiërarchie voor het beheer van niet-geconsumeerd voedsel en voedselverspilling voorhanden is; overwegende dat er een hiërarchie voor voedselverspilling die rekening houdt met de volledige voedselvoorzieningsketen tot stand moet worden gebracht; overwegende dat preventie en hergebruik voor menselijke consumptie prioriteit moeten krijgen; |
|
AE. |
overwegende dat er met het juiste stimulerende beleid voor kan worden gezorgd dat voedseloverschotten kunnen worden teruggewonnen en gebruikt om mensen van voedsel te voorzien; |
|
AF. |
overwegende dat het mogelijk is voormalige voedingsmiddelen en bijproducten van de voedselvoorzieningsketen optimaal te benutten in de productie van diervoeders; |
|
AG. |
overwegende dat er in sommige gebieden van de EU nog steeds voedselafval wordt verbrand en gestort en dat dit ingaat tegen het beginsel van de circulaire economie; |
|
AH. |
overwegende dat in artikel 9, lid 1, onder f), van Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten (20) wordt bepaald dat exploitanten van een levensmiddelenbedrijf de datum van minimale houdbaarheid („ten minste houdbaar tot”) of de uiterste consumptiedatum („te gebruiken tot”) van een levensmiddel moeten aangeven; |
|
AI. |
overwegende dat er veel misverstanden zijn over de datumaanduiding op voedingsproducten, vooral bij de consument; overwegende dat de etikettering „ten minste houdbaar tot” de datum aangeeft na afloop waarvan een levensmiddel in de regel nog steeds kan worden geconsumeerd maar niet optimaal is in termen van kwaliteit, en dat de etikettering „te gebruiken tot” de datum aangeeft na afloop waarvan een levensmiddel niet langer veilig kan worden geconsumeerd; overwegende dat nog niet de helft van de EU-burgers begrijpt wat de etikettering „ten minste houdbaar tot” en „te gebruiken tot” betekent (21); overwegende dat het gebruik van de etikettering „ten minste houdbaar tot” en „te gebruiken tot” en de wijze waarop deze wordt geïnterpreteerd, verschilt van de ene lidstaat tot de andere, en tevens kan variëren naargelang van de producent, verwerker en distributeur, ook al gaat het om hetzelfde product; overwegende dat de vervaldatum conform artikel 13 van Verordening (EU) nr. 1169/2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten op een duidelijk zichtbare en in duidelijk leesbare letters op producten moet voorkomen; |
|
AJ. |
overwegende dat voedselverspilling aanzienlijk kan worden beperkt door in de hele voedselvoorzieningsketen onverkochte voedingswaren te doneren, waardoor meteen ook hulp wordt geboden aan mensen die voedsel nodig hebben en die het zich niet kunnen veroorloven om bepaalde voedingsproducten of een voldoende hoeveelheid voedsel van dezelfde kwaliteit te kopen; overwegende dat supermarkten en horecabedrijven een bijzondere rol in dit proces kunnen spelen; |
|
AK. |
overwegende dat Europese fondsen, zoals het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (FEAD), voedseldonatie vergemakkelijken door onder meer middelen toe te kennen aan de opslag- en vervoersinfrastructuur voor gedoneerd voedsel; overwegende dat de lidstaten onvoldoende gebruikmaken van het FEAD; |
|
AL. |
overwegende dat er hinder wordt ondervonden om voor consumptie geschikte voedseloverschotten tot bij wie ze nodig heeft te krijgen, als gevolg van een knelpunt in de capaciteit van het distributiekanaal, of soms door een compleet gebrek aan capaciteit van dat kanaal; overwegende dat liefdadigheidsorganisaties en instellingen die maatschappelijk werk verrichten en worden onderhouden door de staat of lokale autoriteiten niet over voldoende financiële en personele middelen beschikken om te zorgen voor het vervoer en de distributie van voor consumptie geschikt voedsel dat voor liefdadigheidsdoeleinden wordt aangeboden; overwegende dat dit met name geldt voor de meest achtergestelde regio's; |
|
AM. |
overwegende dat voedselverspilling wordt beperkt en de allerarmsten worden geholpen via sociale projecten en bottom-upprogramma's, zoals voedselbanken of door liefdadigheidsorganisaties uitgebate eetgelegenheden, die op die manier bijdragen aan de totstandbrenging van een verantwoordelijke en bewuste samenleving; |
|
AN. |
overwegende dat op de interne markt veel bedrijven voedsel produceren voor meer dan één land; overwegende dat onverkochte producten van dergelijke bedrijven in sommige gevallen niet kunnen worden gedoneerd in het land van productie, omdat de etikettering in een vreemde taal is opgesteld; |
|
AO. |
overwegende dat voedseldonoren in het kader van de verordening algemene levensmiddelenwetgeving (22) worden beschouwd als „exploitanten van een levensmiddelenbedrijf” en derhalve alle EU-voedselwetgeving met betrekking tot verantwoordelijkheid, aansprakelijkheid en traceerbaarheid moeten naleven, alsook de voorschriften inzake voedselveiligheid als vastgesteld in het levensmiddelenhygiënepakket (23); overwegende dat de risico's die verbonden zijn aan de aansprakelijkheid voor gedoneerd voedsel potentiële donoren ertoe kan aanzetten voedseloverschotten weg te gooien in plaats van te doneren (24); |
|
AP. |
overwegende dat grote winkelketens en supermarkten het als gevolg van bestaande administratieve belemmeringen aanvaardbaar achten om voedsel waarvan de minimale houdbaarheidsdatum niet veraf is weg te gooien in plaats van te doneren; |
|
AQ. |
overwegende dat de Commissie momenteel werkt aan een verduidelijking van de Europese wetgeving inzake donaties; |
|
AR. |
overwegende dat verscheidene lidstaten al nationale wetgeving hebben aangenomen om voedselverspilling te beperken, waarbij met name Italië wetgeving heeft aangenomen waardoor het makkelijker wordt voedsel met het oog op maatschappelijke solidariteit te doneren en te verdelen doordat donoren niet aansprakelijk worden gesteld voor voedsel dat te goeder trouw en in de wetenschap dat het op het moment van donatie geschikt is voor consumptie wordt gedoneerd; |
|
AS. |
overwegende dat landen ook nationale vrijwillige richtsnoeren voor voedseldonaties kunnen aannemen, zoals de richtsnoeren die zijn uitgewerkt door de voedselveiligheidsautoriteiten in Finland, gericht op het terugdringen van vermijdbare voedselverspilling; |
|
AT. |
overwegende dat in Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (25) (btw-richtlijn) wordt bepaald dat voedseldonaties belastbaar zijn en dat belastingvrijstellingen voor voedseldonaties niet zijn toegestaan; overwegende dat de Commissie de aanbeveling formuleert om de waarde van gedoneerd voedsel waarvan de minimale houdbaarheidsdatum niet veraf is of dat niet geschikt is om te verkopen voor fiscale doeleinden te omschrijven als „betrekkelijk laag, zelfs bijna nihil” (26); overwegende dat in een aantal lidstaten een impuls wordt gegeven aan het doneren van voedsel door „afstand te doen” van de verplichting om btw te betalen, maar dat er onduidelijkheid bestaat of dit conform de btw-richtlijn is; overwegende dat andere lidstaten voor gedoneerd voedsel een korting op de vennootschapsbelasting aanbieden (27); |
|
AU. |
overwegende dat het in vele lidstaten helaas duurder is om voedseloverschotten die geschikt zijn voor consumptie te doneren dan ze aan te bieden voor anaerobe vergisting, hetgeen in strijd is met het algemeen belang, gezien het aantal mensen dat in extreme armoede leeft; |
|
AV. |
overwegende dat voedselverpakkingen een belangrijke bijdrage leveren aan de vermindering van voedselverspilling en aan duurzaamheid doordat ze de bruikbaarheidsduur van producten verlengen en producten beschermen; overwegende dat voedselverpakkingen die recycleerbaar zijn en uit hernieuwbare grondstoffen zijn vervaardigd, kunnen helpen om doelstellingen inzake milieu en hulpbronnenefficiëntie te behalen; |
|
AW. |
overwegende dat actieve en intelligente voedselcontactmaterialen de kwaliteit van verpakt voedsel kunnen verbeteren en de houdbaarheidsperiode ervan kunnen verlengen, de toestand van verpakt voedsel beter kunnen bewaken en informatie kunnen geven over de versheid van voedsel; |
|
AX. |
overwegende dat de verwerking van weggegooid voedsel bijkomende middelen opslorpt; |
|
AY. |
overwegende dat de strijd tegen voedselverspilling ook economische voordelen biedt, aangezien met elke euro die wordt besteed aan de preventie van voedselverspilling 265 kg voedselafval ter waarde van 535 EUR kan worden voorkomen, lokale autoriteiten 9 EUR op afvalkosten kunnen besparen en 50 EUR kan worden bespaard op milieukosten die verband houden met broeikasgasemissies en luchtverontreiniging (28); |
|
AZ. |
overwegende dat maatregelen om voedselverspilling te verminderen op het juiste niveau moeten worden genomen; overwegende dat er bij het terugdringen van voedselverspilling een belangrijke rol is weggelegd voor lokale en regionale autoriteiten wegens hun verantwoordelijkheden en bevoegdheden inzake afvalbeheer, hun capaciteit om lokale campagnes op te starten en te voeren, evenals hun direct contact en rechtstreekse samenwerking met het maatschappelijk middenveld en liefdadigheidsorganisaties, gezien het grote aandeel van deze organisaties in overheidsopdrachten en in veel gevallen hun gezag over onderwijsinstellingen; |
|
BA. |
overwegende dat de uitwisseling van goede praktijken op Europees en internationaal niveau, alsook bijstand aan ontwikkelingslanden, van groot belang is bij de bestrijding van de wereldwijde voedselverspilling; |
|
BB. |
overwegende dat het Europees Parlement sinds de tweede helft van 2013 bezig is met de tenuitvoerlegging van een alomvattend beleid dat tot doel heeft de voedselverspilling die wordt veroorzaakt door zijn cateringdiensten drastisch te verminderen; overwegende dat niet-geconsumeerd voedsel afkomstig uit overproductie regelmatig wordt gedoneerd door de belangrijkste voorzieningen van het Parlement in Brussel; |
|
1. |
benadrukt dat de hoeveelheid verspild voedsel in de Unie dringend moet worden verminderd en dat er efficiënter gebruik moet worden gemaakt van hulpbronnen in elk stadium van de voedselvoorzieningsketen, bestaande uit productie, verwerking, vervoer, opslag, detailhandel, het in de handel brengen en consumptie, hierbij rekening houdend met het feit dat voedsel in sterk geïndustrialiseerde landen voornamelijk in het stadium van verkoop en consumptie wordt verspild, terwijl de voedselverspilling in ontwikkelingslanden begint in het stadium van productie en verwerking; onderstreept in dit verband het belang van politiek leiderschap en inzet van zowel de Commissie als de lidstaten; herinnert eraan dat het Europees Parlement de Commissie herhaaldelijk heeft verzocht op te treden tegen voedselverspilling; |
|
2. |
dringt meer bepaald aan op een vermindering van de hoeveelheid verspild voedsel op het niveau van de detailhandel en de consument en op het terugdringen van voedselverliezen in de productie- en toeleveringsketens, met inbegrip van verliezen na de oogst; |
|
3. |
hamert er daarom op dat de communicatie tussen alle actoren in de voedselvoorzieningsketen moet worden verbeterd, met name tussen leveranciers en distributeurs, teneinde vraag en aanbod op elkaar af te stemmen; |
|
4. |
dringt aan op een gecoördineerde beleidsrespons op het niveau van de EU en de lidstaten, overeenkomstig de respectieve bevoegdheden, waarin niet alleen rekening wordt gehouden met beleidsmaatregelen inzake afval, voedselveiligheid en -informatie, maar ook met aspecten van het economisch, fiscaal en financieel beleid, het beleid inzake onderzoek en innovatie en milieu, het structuurbeleid (landbouw en visserij), het sociaal beleid en het beleid inzake onderwijs, handel, consumentenbescherming, energie en openbare aanbestedingen; dringt in dit verband aan op coördinatie tussen de EU en de lidstaten; benadrukt dat de inspanningen van de EU om voedselverspilling te verminderen, moeten worden versterkt en beter op elkaar moeten worden afgestemd; merkt op dat bedrijven die actief zijn in de voedselvoorzieningsketen voor het grootste deel kmo's zijn, die niet mogen worden belast met onredelijk veel bijkomende administratie; |
|
5. |
dringt er bij de Commissie op aan om alle diensten van de Commissie die met voedselverspilling te maken hebben hierbij te betrekken en een voortdurende en versterkte coördinatie op het niveau van de Commissie te waarborgen; verzoekt de Commissie daarom een systematische benadering te hanteren waarin aandacht wordt besteed aan alle aspecten van voedselverspilling en een uitgebreid actieplan inzake voedselverspilling op te stellen waarin de verschillende beleidsdomeinen aan bod komen en de strategie voor de komende jaren wordt uitgetekend; |
|
6. |
verzoekt de Commissie een inventaris te maken van Europese wetgeving die een doeltreffende bestrijding van voedselverspilling mogelijk in de weg staat en te onderzoeken hoe deze kan worden aangepast om de doelstelling inzake preventie van voedselverspilling te kunnen behalen; |
|
7. |
verzoekt de Commissie om bij het verrichten van effectbeoordelingen van desbetreffende nieuwe wetgevingsvoorstellen na te gaan wat hun mogelijke impact op voedselverspilling is; |
|
8. |
roept de Commissie en de lidstaten op de reeds bestaande financiële steun voor de strijd tegen voedselverspilling een blijvend karakter te geven; roept de lidstaten op de mogelijkheden die op dit gebied worden geboden door de verschillende beleidsmaatregelen en financieringsprogramma's van de Europese Unie beter te benutten; |
|
9. |
benadrukt de verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteiten in de lidstaten om binnen het EU-kader een op maat gesneden aanpak te ontwikkelen voor de strijd tegen voedselverspilling; is zich bewust van het belangrijke werk dat reeds is verzet in verschillende lidstaten; |
|
10. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten bewustmakings- en communicatiecampagnes op touw te zetten over de wijze waarop voedselverspilling kan worden voorkomen; |
|
11. |
roept de lidstaten op maatregelen te nemen om voedselverliezen in alle stadia van de toeleveringsketen, met inbegrip van primaire productie, vervoer en opslag, terug te dringen; |
|
12. |
verzoekt de lidstaten de nodige maatregelen te treffen voor het behalen van een streefdoel voor de beperking van voedselverspilling in de Unie van 30 % uiterlijk in 2025 en van 50 % uiterlijk in 2030 ten opzichte van de referentieniveaus van 2014; |
|
13. |
verzoekt de Commissie tegen 31 december 2020 te onderzoeken of het mogelijk is om — op basis van metingen die volgens een gemeenschappelijke methodologie worden berekend — bindende streefdoelen voor de beperking van voedselverspilling in de hele Unie vast te stellen waaraan uiterlijk in 2025 en 2030 moet worden voldaan; verzoekt de Commissie een verslag op te stellen, in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel; |
|
14. |
verzoekt de lidstaten de uitvoering van hun maatregelen ter vermindering van voedselverspilling te bewaken en te beoordelen door aan de hand van een gemeenschappelijke methodologie te meten hoeveel voedsel wordt verspild; dringt er bij de Commissie op een wettelijk bindende definitie van voedselverspilling te handhaven en uiterlijk op 31 december 2017 een gemeenschappelijke methodologie met minimumnormen inzake kwaliteit aan te nemen voor een uniforme meting van de hoeveelheden verspild voedsel; is van mening dat een gemeenschappelijke EU-definitie en -methodologie voor het meten van „voedselverliezen” die van toepassing is op de volledige toeleveringsketen bevorderend zou werken voor de inspanningen die de lidstaten en belanghebbende partijen leveren met betrekking tot de berekening en de beperking van voedselverspilling; |
|
15. |
dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om de volgende definitie van „voedselverspilling” te hanteren: „voedselverspilling”: voor menselijke consumptie bestemde voedingsmiddelen, zowel in eetbare als niet-eetbare vorm, die uit de productie- of toeleveringsketen worden gehaald om te worden weggegooid in het stadium van primaire productie, verwerking, industriële vervaardiging, vervoer, opslag of op het niveau van de detailhandel en de consument, met uitzondering van verliezen tijdens de primaire productie; |
|
16. |
verzoekt de Commissie in haar toekomstige beleid een duidelijk onderscheid te maken tussen voedselverspilling en voedselverlies, dat in het stadium van de primaire productie onvermijdelijk is als gevolg van gebeurtenissen waarbij sprake is van overmacht, zoals stormen; |
|
17. |
verzoekt de Commissie om voedselverliezen in de landbouwsector en andere bedrijfstakken van de primaire productie in haar berekeningen op te nemen, teneinde een aanpak te garanderen die rekening houdt met alle stadia van de toeleveringsketen; merkt evenwel op dat het kwantificeren van verliezen in het stadium van de primaire productie moeilijk kan zijn en dringt er bij de Commissie op aan beste praktijken in kaart te brengen om de lidstaten te helpen bij het verzamelen van dergelijke gegevens; |
|
18. |
verzoekt de Commissie om in samenwerking met de lidstaten en alle betrokken partijen te werken aan een gemeenschappelijke definitie van het begrip „verlies” in elk stadium van de voedselvoorzieningsketen en aan een gemeenschappelijke meetmethodologie; |
|
19. |
stelt vast dat het moeilijk is om voedselverspilling en voedselverlies in het stadium van de primaire productie te becijferen als gevolg van de verscheidenheid van producten en bijbehorende processen en het gebrek aan een duidelijke definitie van voedselverspilling; roept de Commissie op beste praktijken in verband met het verzamelen van gegevens over voedselverlies en voedselverspilling op landbouwbedrijven zonder dat landbouwers met bijkomende administratieve of financiële lasten worden geconfronteerd te inventariseren en onder de lidstaten te verspreiden; |
|
20. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten alle belanghebbende partijen te raadplegen in verband met de statistische methodologie en andere maatregelen die moeten worden ingevoerd om voedselverspilling te voorkomen in de hele Unie en in alle sectoren; |
|
21. |
stelt vast dat er voor „voedseloverschotten” en voor het meten ervan geen gemeenschappelijke EU-definitie en -methodologie voorhanden is; wijst erop dat Italië wetgeving heeft aangenomen waarin een definitie wordt gegeven van overschotten in de voedselvoorzieningsketen en een hiërarchie wordt vastgesteld voor de terugwinning van overschotten, waarbij menselijke consumptie de eerste prioriteit krijgt; verzoekt de Commissie om na te gaan welke effecten deze wetgeving heeft op voedseldonatie en voedselverspilling in Italië en om indien nodig te overwegen soortgelijke wetgeving voor te stellen op EU-niveau; |
|
22. |
dringt aan op de toepassing van een specifieke voedselafvalhiërarchie in Richtlijn 2008/98/EG, als volgt:
|
|
23. |
vestigt de aandacht op de initiatieven die deel uitmaken van het actieplan voor de circulaire economie, waaronder maatregelen voor de oprichting van een platform voor financiële steun gericht op het aantrekken van investeringen en innovatieve methoden ter vermindering van voedselverliezen, en wijst tevens op de richtsnoeren voor de lidstaten om bepaalde voedselverliezen of bijproducten uit de landbouw om te zetten in energie; |
|
24. |
benadrukt dat in energiebehoeften moet worden voorzien door gebruik te maken van afval en bijproducten die geen toepassing vinden in andere processen hogerop in de afvalhiërarchie; |
|
25. |
benadrukt dat er met het oog op een succesvolle strijd tegen voedselverspilling ook moet worden gezorgd voor een hoge graad van recycling in de herziene kaderrichtlijn afvalstoffen en voor de integratie van het beginsel van biomassacascadering in het energiebeleid van de EU; |
|
26. |
onderstreept dat er een verplichting moet komen voor de lidstaten om de Commissie jaarlijks in kennis te stellen van het totale niveau van voedselverspilling dat binnen een specifiek jaar is gegenereerd; |
|
27. |
verzoekt de lidstaten om in het kader van hun programma's voor afvalpreventie specifieke maatregelen ter preventie van voedselverspilling in te voeren; verzoekt de lidstaten met name om vrijwillige overeenkomsten tot stand te brengen en om economische en fiscale stimuli voor het doneren van voedsel en andere methoden ter beperking van voedselverspilling in het leven te roepen; |
|
28. |
is meer bepaald van mening dat de lidstaten thuiscompostering moeten aanmoedigen en organisch afval aan de bron gescheiden moeten houden, en er bovendien voor moeten zorgen dat dit afval organische recycling ondergaat, teneinde het milieu optimaal te beschermen en een output — van onder meer digestaat en compost — van hoge kwaliteit te garanderen; is van mening dat de lidstaten bovendien het storten van organisch afval moeten verbieden; |
|
29. |
wijst op het verontreinigingsrisico dat uitgaat van plastic en metaal in voedselafval dat in compost en aarde wordt verwerkt en van daaruit in drinkwater en mariene ecosystemen terecht kan komen, en dringt erop aan dat deze wijze van verontreiniging tot een minimum wordt herleid; herinnert daarnaast aan het doel van de richtlijn betreffende het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw om de verontreiniging van landbouwgronden zoveel mogelijk te beperken; maant derhalve tot voorzichtigheid wat betreft het vermengen van afvalstromen en dringt aan op passende waarborgen; |
|
30. |
benadrukt dat voedselveiligheid van het allergrootste belang is en dat de geldende normen inzake voedselveiligheid niet in het gedrang mogen komen door maatregelen ter beperking van voedselverspilling; benadrukt dat normen op het gebied van voedselveiligheid, het milieu en dierenbescherming, met name diergezondheid en dierenwelzijn, niet op de helling mogen komen te staan door de strijd tegen voedselverspilling; |
|
31. |
verzoekt de Commissie de bevoegde autoriteiten in de lidstaten aan te sporen om waar nodig maatregelen te treffen om de voedselveiligheid vanuit gezondheidsoogpunt onder controle te houden en zo het vertrouwen van burgers en consumenten te winnen in beleidsmaatregelen die bijdragen aan de beperking van voedselverspilling; |
|
32. |
herinnert eraan dat een degelijk afvalbeheer volgens de beginselen van de circulaire economie in de eerste plaats vereist dat ernaar moet worden gestreefd het ontstaan van voedselverspilling te voorkomen; onderstreept echter dat het momenteel niet mogelijk is het ontstaan van voedselverspilling tot nul te herleiden; acht het daarom noodzakelijk om op EU-niveau verplichte maatregelen vast te stellen om ervoor te zorgen dat voedselafval kan worden omgevormd tot nieuwe hulpbronnen; |
|
33. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten te voorzien in economische stimulansen ter ondersteuning van de inzameling van ongebruikt voedsel, dat vervolgens kan worden herverdeeld onder liefdadigheidsinstellingen of opnieuw kan worden gebruikt voor andere secundaire doeleinden waarmee voedselverspilling wordt voorkomen, zoals het omvormen van ongebruikt voedsel tot een waardevolle hulpbron door het te gebruiken voor de productie van voeder voor vee en huisdieren; |
|
34. |
wijst erop dat er potentieel is voor een optimalisering van het gebruik van voedsel dat onvermijdbaar verloren gaat of weggegooid wordt en van bijproducten van de voedselvoorzieningsketen, met name die van dierlijke oorsprong, in toepassingen als voederproductie, recyclage van nutriënten en productie van bodemverbeteraars, en het belang daarvan voor de primaire productie; |
|
35. |
benadrukt dat doeltreffendere Europese wetgeving op het gebied van bijproducten in het kader van Richtlijn 2008/98/EG kan bijdragen aan een aanzienlijke vermindering van voedselverspilling; verzoekt de Commissie met het oog hierop steun te geven, met name via het programma Horizon 2020, aan projecten waaraan bedrijven uit de agrovoedingsindustrie deelnemen en die bedoeld zijn om synergieën tussen landbouw en industrie te bevorderen; |
|
36. |
herinnert eraan dat de Commissie uiterlijk op 31 december 2018 een verslag moet opstellen ter beoordeling van de noodzaak van transversale regelgevende maatregelen in de sector van duurzame consumptie en productie moet en een effectbeoordeling moet verrichten om vast te stellen welke wettelijke voorschriften zodanig interageren dat ze een belemmering vormen voor de ontwikkeling van synergieën tussen sectoren en het gebruik van bijproducten in de weg staan; |
|
37. |
benadrukt dat het gebruik van voorraden en voedingsmiddelen die anders zouden worden weggegooid niet wegneemt dat er behoefte is aan een goed aanbodbeheer en een verstandig beheer van de voedselvoorzieningsketen, zodat systematische, structurele overschotten worden voorkomen; |
|
38. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten te ijveren voor een opwaardering van voormalige voedingsmiddelen en bijproducten uit de volledige voedselvoorzieningsketen voor de productie van diervoeders; |
|
39. |
verzoekt de Commissie te onderzoeken of er juridische obstakels zijn die het gebruik van voormalige voedingsmiddelen voor voederproductie in de weg staan en om onderzoek op dit gebied te bevorderen, en benadrukt tegelijkertijd dat er verhoogde traceerbaarheid nodig is, alsook naleving van normen inzake bioveiligheid en de toepassing van procedés voor afvalscheiding en -behandeling die elk risico voor de voedselveiligheid tot nul herleiden; |
|
40. |
is verheugd over de recente oprichting van het EU-platform inzake voedselverlies en -verspilling, dat tot doel heeft een overzicht te maken van prioritaire maatregelen die op EU-niveau moeten worden genomen om voedselverlies en voedselverspilling te voorkomen en dat ervoor zorgt dat de uitwisseling van informatie tussen de betrokken marktdeelnemers vlot verloopt; benadrukt dat het met het oog hierop wenselijk zou zijn dat het Europees Parlement bij de werkzaamheden van het platform wordt betrokken; verzoekt de Commissie het Parlement een nauwkeurig overzicht te geven van de maatregelen die worden genomen en de doelstellingen en subdoelstellingen die worden nagestreefd, alsook van de vooruitgang die wordt geboekt met betrekking tot de uitwerking van een gemeenschappelijke methodologie en op het gebied van donaties; is van mening dat het platform het juiste instrument kan zijn om niet alleen te meten hoeveel er wordt verspild, maar ook cijfers te bekomen over voedseloverschotten en terugwinning; blijft er echter van overtuigd dat dit slechts een eerste stap kan zijn om het probleem van voedselverspilling aan te pakken; |
|
41. |
vraagt de Commissie dat de werkzaamheden van het EU-platform inzake voedselverlies en -verspilling beschikbaar worden gesteld in de 24 EU-talen; |
|
42. |
verzoekt het EU-platform inzake voedselverlies en -verspilling onder meer om de ontwikkeling van een gevarieerde reeks consumenteninformatiekanalen en programma's voor consumentenvoorlichting en vorming over voedingsmiddelen te ondersteunen; dringt er bij het platform op aan om samenwerking tussen lokale belanghebbende partijen op het gebied van preventie van voedselverspilling en donatie-initiatieven te faciliteren, met bijzondere aandacht voor het verminderen van de overeenkomstige transactiekosten; herhaalt hoe belangrijk het is beste praktijken uit te wisselen, kennis te bundelen en overlappingen met andere fora te vermijden, bijvoorbeeld met het EU Retail Forum on Sustainability (EU-detailhandelsforum inzake duurzaamheid), de European Food Sustainable Consumption and Production Round Table (Europese ronde tafel voor duurzame voedselconsumptie en -productie), het Forum op hoog niveau voor een beter werkende voedselvoorzieningsketen en het Consumer Goods Forum (forum consumptiegoederen); |
|
43. |
verzoekt de Commissie om binnen het kader van het EU-platform inzake voedselverlies en -verspilling een beoordeling te verrichten van de beste praktijken die tot dusver zijn uitgevoerd in de verschillende lidstaten, teneinde beter te kunnen bepalen welke instrumenten doeltreffend zijn om voedselverspilling te verminderen; |
|
44. |
acht het voor een maximale vermindering van de voedselverspilling noodzakelijk dat alle deelnemers aan de voedselvoorzieningsketen meewerken en dat de diverse oorzaken van voedselverspilling per sector worden aangepakt; verzoekt de Commissie derhalve een analyse van de volledige voedselvoorzieningsketen te verrichten om na te gaan in welke voedingssectoren het meest sprake is van voedselverspilling en voor welke oplossingen kan worden gekozen om voedselverspilling te voorkomen; |
|
45. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor uitwisseling, bevordering en ondersteuning van succesvolle praktijken ter beperking van voedselverspilling en van methoden voor de instandhouding van hulpbronnen die al worden toegepast door belanghebbende partijen; spoort de lidstaten en lokale en regionale autoriteiten aan te overleggen met de desbetreffende belanghebbende partijen om te beslissen welke gerichte sectorale maatregelen moeten worden genomen in het kader van de preventie van voedselverspilling; |
|
46. |
benadrukt dat de Commissie en de lidstaten in de eerste plaats moeten overleggen met alle belangrijke belanghebbende partijen — met inbegrip van de landbouwsector — en een effectbeoordeling moeten uitvoeren van eventuele voorstellen voor de invoering van maatregelen ter voorkoming van voedselverspilling in de hele Unie; |
|
47. |
spoort de Commissie, de lidstaten en de regionale en lokale autoriteiten aan zich in samenwerking met alle belanghebbende partijen in te zetten voor een beter begrip, vooral bij consumenten, van de datumaanduidingen „te gebruiken tot” en „ten minste houdbaar tot”, onder meer door bewustmakings- en voorlichtingscampagnes op touw te zetten en door ervoor te zorgen dat er uitgebreide en begrijpelijke productinformatie voorhanden is die makkelijk toegankelijk is; wijst erop dat het gebruik van de dubbele datumetikettering, bijvoorbeeld „te verkopen tot” en „te gebruiken tot” op hetzelfde product, een negatief effect kan hebben op beslissingen van de consument met betrekking tot het beheer van voedsel; benadrukt hoe belangrijk het is de consument beter in staat te stellen om weloverwogen beslissingen te nemen; |
|
48. |
verzoekt de Commissie om in het kader van haar lopende evaluatie met name na te gaan of: de huidige EU-wetgeving en de gangbare praktijk in een aantal lidstaten wat betreft het gebruik van de datumaanduidingen „ten minste houdbaar tot” en „te gebruiken tot” beantwoorden aan hun opzet; een herziening van de formulering „ten minste houdbaar tot” en „te gebruiken tot” moet worden overwogen om deze begrijpelijker te maken voor de consument; het eventueel gunstig zou zijn om bepaalde data te schrappen voor producten zonder risico's voor de gezondheid of het milieu en of het niet aan te raden zou zijn om hierover Europese richtsnoeren in te voeren; vraagt de Commissie een studie uit te voeren om te onderzoeken welk verband er is tussen datumaanduidingen en de preventie van voedselverspilling; |
|
49. |
is verheugd over het initiatief van enkele exploitanten van grote winkelketens waarbij regelingen worden bevorderd om de verkoopprijs van voor consumptie bestemde producten afhankelijk van de houdbaarheidsdatum aan te passen om het bewustzijn bij consumenten te vergroten en de aankoop van producten waarvan de houdbaarheidsdatum niet veraf is te stimuleren; |
|
50. |
wijst erop dat veel voedingsproducten ook de dagen na het verstrijken van de datum „ten minste houdbaar tot” hun organoleptische eigenschappen en voedingskenmerken behouden, al is het dan in beperktere mate, en geschikt blijven voor consumptie, op voorwaarde dat de beginselen inzake voedselveiligheid worden nageleefd; verzoekt de Commissie logistieke en organisatorische modellen in kaart te brengen waarmee alle soorten producten die tot heden onverkocht blijven in alle veiligheid kunnen worden teruggewonnen; |
|
51. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten te overwegen een variabele prijsstelling die gekoppeld is aan de houdbaarheid in te voeren als middel om het volume eetbare voedingsproducten dat als afval eindigt te verminderen; is van oordeel dat verspilling in de distributiefase aanzienlijk kan worden verminderd door kortingen te geven die in verhouding staan tot de resterende houdbaarheid van het product; is van mening dat deze praktijk, die nu op vrijwillige basis wordt toegepast, moet worden bevorderd en ondersteund; |
|
52. |
verzoekt de Commissie om een actualisering van de lijst van voedingsmiddelen die vrijgesteld zijn van de aanduiding „ten minste houdbaar tot”, om voedselverspilling te voorkomen; |
|
53. |
is van mening dat er meer onderzoek en informatie nodig is met betrekking tot de datumaanduiding „te gebruiken tot”, op maat van elk product, alsook maatregelen om de consumptie van verse en onverpakte producten te bevorderen en te stimuleren, en om verpakkingen en opslag voor lange duur te beperken; |
|
54. |
verzoekt de Commissie, de lidstaten, regionale en lokale autoriteiten en belanghebbende partijen informatie- en communicatiecampagnes uit te werken om consumenten en alle marktdeelnemers in de voedselvoorzieningsketen meer inzicht te verschaffen met betrekking tot de preventie van voedselverspilling, voedselveiligheid, de waarde van voedsel en goede praktijken in verband met de manier waarop voedsel wordt verwerkt, beheerd en geconsumeerd; benadrukt dat in deze initiatieven moet worden benadrukt dat de strijd tegen voedselverspilling niet alleen voordelen biedt in milieuopzicht, maar tevens vanuit economisch en sociaal perspectief; pleit voor de invoering en bevordering van moderne informatietechnologieën, bijvoorbeeld het gebruik van mobiele applicaties, om zo ook jongere generaties, die voornamelijk digitale media gebruiken, te bereiken; dringt erop aan dat de problematiek van voedselverspilling en honger — een ernstig probleem vandaag — naar behoren wordt aangepakt; wijst op de behoefte aan solidariteit en aan delen met mensen die dat het hardst nodig hebben; |
|
55. |
dringt er bij de Raad en de Commissie op aan een Europees jaar tegen voedselverspilling uit te roepen, als belangrijk initiatief om de Europese burgers te informeren en bewust te maken, en de aandacht van nationale regeringen te vestigen op dit belangrijke thema, zodat er voldoende middelen beschikbaar worden gesteld om de uitdagingen van de nabije toekomst het hoofd te bieden; |
|
56. |
benadrukt dat het van belang is dat kinderen over voedselverspilling leren en dat ze betrokken worden bij preventie van voedselverspilling; merkt op dat de Europese Rekenkamer in speciaal verslag nr. 34/2016 over de bestrijding van voedselverspilling onderstreept hoe belangrijk het is educatieve boodschappen te verwerken in de begeleidende maatregelen van de regelingen voor schoolmelk en schoolfruit en meldt dat erg weinig lidstaten van deze mogelijkheid hebben gebruikgemaakt; spoort de bevoegde autoriteiten in de lidstaten aan het volledige potentieel van deze regelingen aan te wenden, die bedoeld zijn om jongeren goede eetgewoonten bij te brengen en hen kansen te geven om te leren over verse voeding en productieprocessen in de landbouw; |
|
57. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten huishoudens te motiveren om de strijd aan te gaan met voedselverspilling door te pleiten voor een wekelijkse kliekjesdag en door consumenten richtsnoeren te geven die ze kunnen volgen wanneer ze boodschappen doen en koken om zo de hoeveelheid verspild voedsel te kunnen beperken; |
|
58. |
wijst erop dat de wijze van verdeling, bewaring en verpakking goed op de eigenschappen van elk afzonderlijk product en op de behoeften van de consument moet worden afgestemd om verspilling van producten te beperken; |
|
59. |
wijst erop dat het met het oog op beperking van verspilling van belang is dat de distributie en het bewaren van voeding verloopt volgens methoden die geschikt zijn voor de kenmerken van elk afzonderlijk product; |
|
60. |
verzoekt de Commissie, de lidstaten en belanghebbende partijen om consumenten beter in te lichten over de methoden voor bewaring en/of hergebruik van producten; |
|
61. |
wijst op de belangrijke rol die lokale autoriteiten en gemeentelijke instanties spelen, naast die van de detailhandel en de media, om burgers informatie en hulp te bieden over de manieren waarop voeding het best kan worden bewaard en/of gebruikt om voedselverspilling te voorkomen en terug te dringen; |
|
62. |
verzoekt de Commissie om in samenwerking met de lidstaten aanbevelingen te formuleren met betrekking tot koeltemperaturen, aangezien is aangetoond dat een niet-optimale en onjuiste temperatuur voedingsmiddelen vroegtijdig ongeschikt voor consumptie maakt en leidt tot onnodige verspilling; onderstreept dat harmonisatie van de koeltemperaturen in de volledige voedselvoorzieningsketen zou leiden tot een betere bewaring van producten en een vermindering van de voedselverspilling voor producten die grensoverschrijdend worden vervoerd en verkocht; |
|
63. |
wijst erop dat de agrovoedingssector haar productie beter moet plannen om voedseloverschotten te beperken; benadrukt echter dat een minimale hoeveelheid voedseloverschotten momenteel een natuurlijk verschijnsel vormt in de hele agrovoedingsketen en dat overschotten ook afhankelijk zijn van onbeheersbare externe factoren; is om die reden van mening dat maatregelen om donaties te bevorderen een belangrijk instrument kunnen vormen om te voorkomen dat voedseloverschotten eindigen als afval; |
|
64. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten om innovatie en investeringen in verwerkingstechnologieën voor de landbouwproductie te stimuleren in een poging voedselverspilling in de voedselvoorzieningsketen terug te dringen en verliezen in de voedselproductie in gezinsbedrijven te beperken; |
|
65. |
spoort de lidstaten aan gebruik te maken van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) om voedselverspilling in de primaire productie en de verwerkende industrie te verminderen; |
|
66. |
benadrukt hoe belangrijk het is dat landbouwers zich verenigen in coöperaties of beroepsverenigingen om voedselverliezen te beperken door hun kennis op het gebied van markten te vergroten, hetgeen de mogelijkheid van efficiëntere programmering en schaalvoordelen biedt en bijdraagt aan hun vermogen om hun producten op de markt te brengen; |
|
67. |
beklemtoont het belang van samenwerking, bijvoorbeeld via producentenorganisaties of andere organen zoals brancheorganisaties en coöperaties, om meer toegang te krijgen tot financiering voor innovaties en investeringen in behandelingstechnologieën zoals compostering en anaerobe vergisting, indien van toepassing, of verdere verwerking van producten waardoor landbouwers in staat kunnen worden gesteld nieuwe producten te ontwikkelen, nieuwe markten aan te boren en nieuwe klanten te verwerven; wijst er in dit kader op dat sectorale organisatie en het gebruik van contracten resulteren in een verbeterd productiebeheer en een doeltreffender optreden tegen voedselverspilling; is van mening dat het met het oog op de naleving van het nabijheidsbeginsel van essentieel belang is dat dit op lokaal of regionaal niveau gebeurt; |
|
68. |
wijst op de voordelen van samenwerking en digitalisering, die een betere toegang tot gegevens en vraagprognoses mogelijk maken, alsook de ontwikkeling van programma's voor vroegtijdige productie voor landbouwers, zodat ze hun productie beter kunnen afstemmen op de vraag, beter kunnen coördineren met de andere sectoren van de voedselvoorzieningsketen en verspilling tot het minimum kunnen beperken; benadrukt dat de vermindering van onvermijdbare voedselverspilling een grote uitdaging blijkt, en dat een doeltreffend gebruik van voedselafval, onder meer in de bio-economie, daarom moet worden bevorderd; |
|
69. |
is van mening dat, met het oog op een betere afstemming tussen vraag en aanbod, etiketteringsvoorschriften waarmee wordt voorzien in toereikende informatie over de oorsprong van de ingrediënten en de gebruikte productie- en verwerkingsmethoden ervoor kunnen zorgen dat consumenten hun aankopen met meer kennis van zaken doen, waardoor indirect ook de productiefactoren worden beïnvloed, wat een positieve impact zal hebben op het milieu, de economie en de samenleving; |
|
70. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten landbouwers en consumenten beter te informeren over een efficiënter beheer van energie, water en natuurlijke hulpbronnen in de hele voedselvoorzieningsketen, om de verspilling van hulpbronnen en voedsel aanzienlijk te verminderen, met als doel productiekosten en nutriëntenverspilling te beperken en binnen landbouwsystemen te zorgen voor meer innovatie en duurzaamheid; |
|
71. |
is van mening dat meer onderzoek en informatie nodig is om voedselverspilling in de primaire productie te voorkomen en verspillende praktijken in de landbouwproductie en de voedselverwerking en -distributie te vervangen door milieuvriendelijke methoden; |
|
72. |
benadrukt dat landbouwers technisch en economisch in staat moeten worden gesteld hun producten zo hulpbronnenefficiënt mogelijk te gebruiken, teneinde voedselverspilling tot het absolute minimum te beperken; |
|
73. |
is van mening dat initiatieven van landbouwers en gemeenschappen duurzame, economisch haalbare oplossingen kunnen opleveren en waarde kunnen toevoegen aan producten die anders mogelijk als afval zouden eindigen, doordat via deze initiatieven markten worden ontwikkeld voor producten die normaliter buiten de voedselvoorzieningsketen zouden worden gehouden, en benadrukt het potentieel van door landbouwers en gemeenschappen geleide projecten voor sociale innovatie zoals het nalezen van akkers en het doneren van overtollige voedingsmiddelen aan voedselhulporganisaties, zoals voedselbanken; verzoekt de Commissie en de lidstaten praktijken van deze aard te erkennen en ze te bevorderen in het kader van de tweede pijler van het GLB; |
|
74. |
beklemtoont dat er met het oog op minder voedselverspilling in de productiefase innovatieve technieken en technologieën moeten worden gebruikt om de prestaties in het veld te optimaliseren en producten die niet aan de marktnormen voldoen om te vormen tot verwerkte goederen; |
|
75. |
wijst erop dat grote hoeveelheden fruit en groenten die perfect eetbaar zijn niet op de markt komen uit esthetische overwegingen en wegens handelsnormen; merkt op dat er succesvolle initiatieven zijn die gebruikmaken van dergelijke producten en spoort belanghebbende partijen uit de sectoren van de groothandel en de detailhandel aan om deze praktijken te bevorderen; verzoekt de Commissie en de lidstaten om een impuls te geven aan de ontwikkeling van markten voor deze producten en om in deze context onderzoek te verrichten over het verband tussen handelsnormen en voedselverspilling; |
|
76. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten samen te werken om invloed uit te oefenen op de openbare normen van de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa (VN-ECE), met de bedoeling verspilling van hulpbronnen te voorkomen door preventie van voedselverspilling; |
|
77. |
is van mening dat een verhoogde samenwerking tussen producenten en gebruikmaking van producentenorganisaties noodzakelijk zijn om toegang tot de mogelijkheden van secundaire markten, andere verkooppunten en alternatieve toepassingen voor voedseloverschotten die anders weer zouden worden ondergeploegd of als afval zouden eindigen, te openen en te bevorderen, waarbij prioriteit wordt gegeven aan hergebruik voor menselijke consumptie, zoals verkoop in een lagere categorie voor verwerkte voedingsmiddelen en verkoop op lokale markten; |
|
78. |
merkt op dat er een duidelijk onderscheid moet zijn tussen producten die nog kunnen worden gebruikt voor andere doeleinden dan als voedingsmiddel, zoals verwerking tot diervoeder, bemesting van akkers, compostering of energieopwekking, en producten die als afval worden beschouwd, teneinde het hergebruik ervan niet in gevaar te brengen; |
|
79. |
merkt op dat de hoeveelheid weggegooide gewassen zou kunnen worden verlaagd als de gewassen meer in de buurt van de consument worden verkocht, zoals op producentenmarkten of in landbouwwinkels, waar de verkoopkanalen kort zijn en producten verkocht worden die lokaal geproduceerd zijn en een minimale verwerking hebben ondergaan; |
|
80. |
spoort de lidstaten en de Commissie aan lokaal geproduceerde voedingsmiddelen te bevorderen en korte voedselvoorzieningsketens en directe verkoop van agrarische producten op het landbouwbedrijf te steunen; |
|
81. |
benadrukt dat lokale en regionale producten en regelingen op het gebied van door de gemeenschap gesteunde landbouw kortere toeleveringsketens mogelijk maken, waardoor de kwaliteit van de producten wordt verhoogd en een aan het seizoen aangepaste vraag wordt bevorderd, wat aanzienlijke sociale, ecologische en economische voordelen heeft; |
|
82. |
is van mening dat korte toeleveringsketens een essentiële rol kunnen spelen bij het terugdringen van voedselverspilling en oververpakking, de vermindering van het aantal voedselkilometers, de verhoging van de voedselkwaliteit en de verbetering van de transparantie in de voedselvoorzieningsketens en zodoende bijdragen tot de economische levensvatbaarheid van plattelandsgemeenschappen; |
|
83. |
pleit voor de bevordering van seizoensgebonden groenten en fruit in alle lidstaten; |
|
84. |
dringt erop aan dat er bijzondere aandacht wordt besteed aan dierenwelzijn; |
|
85. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten maatregelen te treffen om verliezen als gevolg van slechte omstandigheden op het vlak van dierenwelzijn terug te dringen; |
|
86. |
wijst erop dat oneerlijke handelspraktijken in de toeleveringsketen tot voedselverspilling kunnen leiden; verzoekt de Commissie en de lidstaten te onderzoeken op welke wijze oneerlijke handelspraktijken in de voedselvoorzieningsketen voedselverspilling genereren en in voorkomend geval een beleidskader te ontwikkelen om deze praktijken tegen te gaan; |
|
87. |
is van mening dat de positie van landbouwers, die de zwakste schakel in de keten vormen, zal verbeteren wanneer er een oplossing wordt gevonden voor het probleem van oneerlijke handelspraktijken, en dat deze oplossing door een beperking van overproductie en van de opeenstapeling van overschotten kan helpen om niet alleen prijzen te stabiliseren en landbouwers van billijke en lonende af-boerderijprijzen te voorzien, maar ook om voedselverspilling in de hele voedselketen en voedselverliezen in gezinsbedrijven tegen te gaan; wijst erop dat een billijkere vergoeding van producenten de waarde van de producten zou verhogen en zo tot minder voedselverspilling zou leiden in de laatste schakels van de toeleveringsketen; |
|
88. |
benadrukt dat lokale en regionale autoriteiten en belanghebbende partijen een belangrijke verantwoordelijkheid dragen in het ten uitvoer leggen van programma's ter preventie en vermindering van voedselverspilling en verzoekt de Commissie en de lidstaten om hiermee rekening te houden in alle stadia van het proces; |
|
89. |
verzoekt de Commissie erkenning te geven aan de rol die door overheidsorganen die diensten van algemeen belang leveren wordt gespeeld met betrekking tot afvalbeheer en de bestrijding van voedselverspilling, alsook aan de inspanningen van ondernemingen zoals kmo's die rechtstreeks bijdragen aan de circulaire economie; |
|
90. |
dringt er bij de lidstaten op aan lokale autoriteiten, het maatschappelijk middenveld, supermarkten en andere belanghebbende partijen aan te sporen om initiatieven ter vermindering van voedselverspilling te ondersteunen en bij te dragen aan een lokale voedselstrategie, bijvoorbeeld door de consument via een mobiele applicatie in te lichten over onverkochte voedingsmiddelen, waardoor vraag en aanbod beter op elkaar worden afgestemd; |
|
91. |
is verheugd over de oprichting van voedselvoorzieningen waar voedingsmiddelen die geschikt zijn voor consumptie kunnen worden achtergelaten voor wie voedsel nodig heeft („foodsharing”); dringt erop aan dat de procedures voor de oprichting van deze voorzieningen worden vereenvoudigd; |
|
92. |
is van mening dat het gebrek aan, of in sommige gevallen de volledige afwezigheid van, capaciteit in de distributiekanalen de belangrijkste hinderpaal in de EU vormt voor het verstrekken van nog eetbare voedseloverschotten aan hulpbehoevenden; wijst erop dat liefdadigheidsorganisaties en instanties voor maatschappelijk werk die door de staat of een lokale overheid worden beheerd niet over voldoende materiële of personele middelen beschikken voor het vervoer en de distributie van nog eetbare voedingsmiddelen die ter beschikking worden gesteld voor liefdadigheidsdoeleinden; merkt op dat dit vooral in de meest achtergestelde gebieden het geval is; |
|
93. |
stelt vast dat de voedingsmiddelenindustrie reeds initiatieven heeft genomen om voedselverspilling te verminderen door een versterking van de samenwerking met voedselhulporganisaties, waaronder voedselbanken in heel Europa; |
|
94. |
verzoekt de Commissie ervoor te ijveren dat in de lidstaten overeenkomsten worden gesloten waarin wordt bepaald dat de detailhandel voor voedingsmiddelen onverkochte producten verdeelt onder liefdadigheidsorganisaties; |
|
95. |
roept op tot meer inzet bij alle belanghebbende partijen om ervoor te zorgen dat voedingsmiddelen waarvan de houdbaarheidsdatum niet veraf is eerst aan liefdadigheidsinstellingen worden geschonken; merkt evenwel op dat er nog steeds obstakels voor donaties zijn, voornamelijk van juridische aard; verzoekt de Commissie duidelijkheid te scheppen omtrent de interpretatie van de wettelijke bepalingen die donaties in de weg staan; |
|
96. |
is bezorgd dat er nog geen werk is gemaakt van de voor 2016 aangekondigde verduidelijking „van de EU-wetgeving op het gebied van afval, levensmiddelen en diervoeders om het doneren van voedsel en het gebruik van voormalige voedingsmiddelen voor diervoeder te vergemakkelijken” (29); |
|
97. |
is ingenomen met de ontwerprichtsnoeren van de EU inzake voedseldonatie als een eerste stap in de goede richting; is er echter van overtuigd dat het, gezien de talloze belemmeringen die in de EU-wetgeving vervat zitten met betrekking tot voedseldonatie, noodzakelijk is het doneren van onverkocht voedsel in de volledige voedselvoorzieningsketen verder te bevorderen door wijzigingen in de wetgeving door te voeren; |
|
98. |
verzoekt de Commissie om de modaliteiten te onderzoeken voor voedseldonatie aan goede doelen door bedrijven in het land van productie, ongeacht de taal op de verpakking van het product; wijst erop dat het doneren van deze goederen mogelijk moet worden gemaakt wanneer informatie die van cruciaal belang is voor het behoud van de voedselveiligheid, bijvoorbeeld informatie over allergenen, ter beschikking wordt gesteld van de begunstigden in de officiële talen van de betreffende lidstaten; |
|
99. |
roept de Commissie en de lidstaten op om de samenwerking tussen lokale en regionale belanghebbende partijen inzake voedseldonatie te bevorderen, door de transactiekosten te verminderen om zo de drempel voor deelname te verlagen, bijvoorbeeld door het aanbieden van modelinstrumenten die kunnen worden aangepast aan de specifieke lokale behoeften en gebruikt kunnen worden door lokale actoren om vraag en aanbod van voedseloverschotten beter op elkaar af te stemmen en om de logistiek efficiënter te organiseren; |
|
100. |
is verheugd over de oprichting van „sociale supermarkten” en van publieke en private samenwerkingsverbanden met liefdadigheidsorganisaties, om optimaal gebruik te maken van voedingsmiddelen die geschikt zijn voor consumptie, maar niet voor verkoop; |
|
101. |
dringt er bij de lidstaten op aan om te zorgen voor institutionele en financiële steun aan sociale supermarkten, omdat ze een belangrijke rol spelen als tussenpersoon bij het doneren van voedsel; |
|
102. |
merkt op dat marktdeelnemers uit de voedingsmiddelensector die voedseloverschotten doneren degelijke procedures moeten hanteren om voedselveiligheid op het vlak van hygiëne en gezondheid te garanderen, in overeenstemming met de bepalingen van Verordening (EG) nr. 852/2004; |
|
103. |
onderstreept de belangrijke rol die nationale autoriteiten kunnen spelen bij het helpen van actoren om in elk stadium van de voedselvoorzieningsketen gebruik te maken van voor consumptie geschikt voedsel en voedsel waarvan de houdbaarheidsdatum bijna verstreken is, door een stimulerende in plaats van bestraffende aanpak te hanteren bij de uitvoering van wetgeving inzake voedselveiligheid; |
|
104. |
verzoekt de Commissie na te gaan of het mogelijk is „barmhartige Samaritaan”-wetgeving in te voeren en te onderzoeken welke effecten dit zou hebben; verzoekt de Commissie duidelijkheid te verschaffen over de manier waarop aansprakelijkheid met betrekking tot voedseldonatie wordt geregeld in wetgevingshandelingen als Verordening (EG) nr. 178/2002 en Richtlijn 85/374/EEG; |
|
105. |
verzoekt de Commissie een voorstel te doen voor een wijziging van de btw-richtlijn waardoor belastingvrijstellingen voor voedseldonaties expliciet zouden worden toegestaan; verzoekt de lidstaten de aanbevelingen van de Commissie te volgen en nagenoeg geen btw te heffen als een voedseldonatie plaatsvindt vlak voor de aanbevolen vervaldatum of als het voedsel niet meer kan worden verkocht; |
|
106. |
verzoekt de Commissie om Verordening (EU) nr. 223/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 betreffende het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (30) (FEAD) aan te vullen met een uitvoeringshandeling om te bevorderen dat het FEAD wordt benut om het doneren van voedsel te vergemakkelijken via financiering van de kosten van de inzameling, het vervoer, de opslag en de distributie, alsook om het gebruik van interventievoorraden in het kader van het GLB te regelen; spoort lokale, regionale en nationale autoriteiten aan de ontwikkeling van infrastructuur voor voedseldonatie te ondersteunen in regio's en gebieden waar deze onbestaande is, niet geschikt is of te weinig capaciteit heeft; |
|
107. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten om de middelen van het FEAD die in het verleden zijn uitgetrokken voor voedselbanken en liefdadigheidsinstellingen niet aan te wenden voor andere doelgroepen; |
|
108. |
wijst erop dat voedseldonaties niet kunnen worden beschouwd als een overtuigende maatregel om de kernproblemen van armoede op te lossen; benadrukt daarom dat er in dit opzicht geen onrealistische verwachtingen mogen worden gekoesterd: men kan er niet op rekenen dat voedseldonaties kunnen dienen om zowel maatschappelijke problemen te beperken als voedselverspilling te voorkomen; roept de Commissie er dan ook toe op meer vastberadenheid aan de dag te leggen in haar optreden op het gebied van armoedepreventie; |
|
109. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten waakzaam te zijn ten aanzien van donaties en ervoor te zorgen dat deze niet worden aangewend voor de oprichting van een alternatieve markt, aangezien dit tot gevolg kan hebben dat voedseldonaties niet ten goede komen aan de hulpbehoevenden en dat ondernemers worden ontmoedigd om te doneren; |
|
110. |
dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om nauwgezet toe te zien op voedseldonaties, zonder kmo's en vrijwilligersorganisaties weliswaar onnodig te belasten, en ervoor te zorgen dat voedsel niet wordt weggesluisd om op alternatieve markten te worden verkocht, aangezien het voedsel dan mogelijk niet terechtkomt bij de mensen die het nodig hebben, en handelaars wellicht ontmoedigd worden om te doneren, vanwege het risico dat dit tot oneerlijke concurrentie zou kunnen leiden; |
|
111. |
roept alle actoren in de voedselvoorzieningsketen op hun gedeelde verantwoordelijkheid te nemen en de gezamenlijke verklaring inzake voedselverspilling getiteld „Every Crumb Counts” (Elke kruimel telt) en het „Retail agreement on waste” (Detailhandelakkoord inzake afval) ten uitvoer te leggen; wijst erop dat de sector van de detailhandel elke dag miljoenen consumenten bedient en zich in een unieke positie bevindt om de kennis over en het bewustzijn met betrekking tot voedselverspilling te vergroten, om aldus het maken van weloverwogen keuzen te vergemakkelijken; onderstreept dat marketingpraktijken zoals „twee voor de prijs van één” het risico verhogen dat de consument meer koopt dan hij kan gebruiken; wijst er in dit verband bovendien op dat er behoefte is aan kleinere verpakkingen voor kleinere huishoudens; is verheugd dat sommige detailhandelaren voedingsmiddelen met korte houdbaarheidsdata tegen lagere prijzen verkopen, maar is van mening dat deze praktijk op grotere schaal zou moeten worden toegepast; |
|
112. |
herhaalt dat de verspilling van eieren nog steeds een van de voornaamste problemen vormt voor detailhandelaren; verzoekt de Commissie op zoek te gaan naar manieren om de verspilling van eieren te verminderen, rekening houdend met de wetenschappelijke beoordeling van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA), en vraagt de lidstaten om consumenten naar behoren te informeren over deze belangrijke kwestie; |
|
113. |
verzoekt de Commissie om een studie te verrichten over de gevolgen van hervormingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) voor het ontstaan en de vermindering van voedselverspilling; |
|
114. |
benadrukt dat het levensonderhoud van landbouwers afhankelijk is van het onder billijke voorwaarden en voor lonende prijzen op de markt brengen van producten en dat productieverlies op het niveau van een landbouwbedrijf, waaronder productieverlies ten gevolge van extreme of ongebruikelijke met het klimaat samenhangende gebeurtenissen, schade door een natuurramp of vernietiging vanwege lage prijzen of het kwijtraken van markten, tot investeringsverlies en inkomstenderving voor landbouwers leidt; wijst er in dit kader op dat prijsschommelingen op de landbouwmarkten een invloed hebben op de productie en de inkomsten van de landbouwers en tot voedselverspilling kunnen leiden, en dat het GLB instrumenten moet aanreiken om die prijsschommelingen te beperken; |
|
115. |
benadrukt dat de Commissie tot dusver geen onderzoek heeft verricht naar de impact van de verschillende hervormingen op de omvang van de landbouwproductie en het effect daarvan op voedselverspilling en verzoekt de Commissie daarom het thema voedselverspilling te integreren in de toekomstige beleidsontwikkeling en uitvoering van het GLB; |
|
116. |
beklemtoont dat voedselverspilling in het stadium van productie ook het gevolg kan zijn van ons minder goed functionerend productieapparaat door de achteruitgang van bodemkwaliteit, biodiversiteit (minder bestuiving) en allerlei soorten natuurlijke rijkdommen, en dat met dit verschijnsel rekening moet worden gehouden bij de toekomstige ontwikkeling van de landbouw en het GLB; |
|
117. |
spoort de lidstaten aan het volledige potentieel van het Europees Visserijfonds (EVF) en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV) aan te wenden om voedselverspilling in de vorm van het teruggooien van vis terug te dringen en om de overlevingskansen van organismen afkomstig uit de aquacultuur te verbeteren; |
|
118. |
heeft er goede hoop op dat de aanlandingsverplichting in het GVB, die momenteel geleidelijk wordt ingevoerd, zal leiden tot meer selectieve vistuigen en vispraktijken en uiteindelijk tot gevolg zal hebben dat er minder vis wordt teruggegooid; merkt echter op dat de aanlandingsverplichting niet voor alle vis geldt en dat er daarom verdere maatregelen nodig zijn; |
|
119. |
is bezorgd over de graad van verspilling die ontstaat nadat de vis is gevangen, gezien de bederfelijke aard van vis en de vaak extreem lange reizen die de vis maakt met het oog op verwerking, vaak van Europa naar Azië en terug naar Europa voor de uiteindelijke verkoop; |
|
120. |
wijst op het belang van het begrip „watervoetafdruk” voor voedingsmiddelen en diervoeder; |
|
121. |
wijst erop dat de definitie van levensmiddelen in Verordening (EG) nr. 178/2002 ook betrekking heeft op water dat „opzettelijk tijdens de vervaardiging, de bereiding of de behandeling aan het levensmiddel wordt toegevoegd” en dat water een belangrijke strategische hulpbron is voor de hele agrovoedingsindustrie; |
|
122. |
benadrukt dat voedselverspilling, afhankelijk van de kwaliteit, het type en de hoeveelheid water die voor de productie van voedingsmiddelen is gebruikt, ook een grote verkwisting van water inhoudt; |
|
123. |
merkt op dat het belangrijk is het waterbeheer in de landbouw te verbeteren, productiesystemen voor voedingsmiddelen die slim met water omspringen te ontwikkelen en de zekerheid en veiligheid van water en voedsel te verhogen in gebieden die door de klimaatverandering het meeste gevaar lopen; |
|
124. |
benadrukt dat innoverende en milieuvriendelijke oplossingen op gebieden als het beheer van neven- en bijproducten van voedselproductie, handel in voedingsmiddelen, voedselopslag, houdbaarheid, digitale technologieën en voedselcontactmaterialen een aanzienlijk potentieel in zich dragen voor de beperking van voedselverspilling; spoort de Commissie, de lidstaten en andere belanghebbende partijen aan onderzoek op deze gebieden te ondersteunen en duurzame en doeltreffende oplossingen te bevorderen; is van mening dat diensten in het kader van de deeleconomie van belang zijn om het bewustzijn te vergroten en duurzame consumptie te bevorderen; verzoekt de Commissie innovatie te stimuleren via door de EU-begroting gefinancierde onderzoeksprojecten en -programma's, zoals het Europees innovatiepartnerschap; |
|
125. |
onderstreept de verantwoordelijkheid van alle actoren in de toeleveringsketen, met inbegrip van de producenten van verpakkingssystemen, met betrekking tot de preventie van voedselverspilling; onderstreept de positieve bijdrage die materialen en oplossingen voor het verpakken van voedsel kunnen leveren met betrekking tot het voorkomen van voedselverlies en -verspilling in elk stadium van de toeleveringsketen, bijvoorbeeld verpakkingen die voedselverlies tijdens vervoer, opslag en distributie beperken, die de kwaliteit en de hygiëne van het voedsel langer in stand houden of de houdbaarheid verlengen; benadrukt echter dat er verpakkingen moeten worden gecreëerd die geschikt zijn voor hun doel (dus niet te veel of te weinig verpakking) en beantwoorden aan de vereisten van het product en de consument, en dat rekening moet worden gehouden met het aspect van de levenscyclus van het verpakte product in zijn geheel, met inbegrip van het ontwerp en het gebruik van de verpakking; verzoekt de Commissie en de lidstaten te evalueren wat de voordelen zijn van biogebaseerde, bioafbreekbare en composteerbare voedselverpakkingen, rekening houdend met de effecten op menselijke gezondheid en voedselveiligheid en aan de hand van een levenscyclusbenadering; benadrukt dat doelstellingen inzake de vermindering van voedselverspilling in overeenstemming moeten zijn met de in Richtlijn 94/62/EG vastgestelde doelstellingen, met name de doelstelling om het verbruik van niet-recycleerbare verpakkingen en overdadige verpakkingen aanzienlijk te verminderen; |
|
126. |
spoort de Commissie en de lidstaten aan steun te bieden aan de ontwikkeling en invoering van actieve en intelligente voedselcontactmaterialen en andere innovatieve oplossingen die een positieve bijdrage leveren aan hulpbronnenefficiëntie en de circulaire economie; wijst erop dat de wetgeving inzake voedselcontactmaterialen een maximaal niveau van consumentenbescherming moet bieden voor alle verpakkingsmaterialen, met inbegrip van materialen die uit derde landen worden geïmporteerd; verzoekt de Commissie derhalve om geharmoniseerde EU-regels in te voeren inzake voedselcontactmaterialen en hierbij prioriteit te verlenen aan het opstellen van specifieke EU-maatregelen voor materialen als papier en karton, in overeenstemming met de resolutie van het Parlement van 6 oktober 2016 over de tenuitvoerlegging van de Verordening (EG) nr. 1935/2004 (31) inzake materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen; |
|
127. |
pleit ervoor het gebruik van vrijwillige gedragscodes te stimuleren in zaken die worden ontwikkeld door sectorale organisaties in de voedingsmiddelen-, catering- en hotelsector, met als doel te streven naar een optimaal gebruik van producten, alsook donaties te bevorderen aan regelingen die gericht zijn op het inzamelen van overtollig voedsel voor sociale doeleinden; |
|
128. |
verzoekt de lidstaten aan te sporen tot de ondertekening van overeenkomsten of memoranda van overeenstemming die verantwoordelijk gedrag en goede praktijken met het oog op de vermindering van voedselverspilling bevorderen, zoals het uitrusten van marktdeelnemers uit de cateringsector met herbruikbare verpakkingen van recycleerbaar materiaal om klanten de mogelijkheid te bieden resterend voedsel mee naar huis te nemen; |
|
129. |
pleit ervoor dat in de horeca in voorkomend geval lokale en regionale producten en seizoensgebonden producten worden gebruikt, teneinde de productie- en consumptieketen te verkorten en zo het aantal verwerkingsstadia te beperken, waardoor de hoeveelheid afval die in de loop van de verschillende fasen wordt gegenereerd, afneemt; |
|
130. |
benadrukt dat ontwikkelingen in de digitale sector talrijke mogelijkheden bieden om voedselverspilling te voorkomen, met name de oprichting van onlineplatformen voor het „redden van voedsel”, waarop de cateringsector onverkochte porties aan gereduceerde prijzen kan aanbieden; wijst erop dat dergelijke experimenten aanzienlijke resultaten hebben opgeleverd in de lidstaten waarin ze zijn ontwikkeld; |
|
131. |
verzoekt de Commissie rekening te houden met de bijdrage van maatschappelijk verantwoorde initiatieven, zoals de „Healthy Nutritional Standard” (gezonde voedingsnorm), die tot doel heeft betere informatie over voedsel te verstrekken aan verschillende groepen consumenten met bijzondere voedingsbehoeften of -voorkeuren door middel van vrijwillige en gecoreguleerde etikettering van voeding in restaurants en de toeristische sector om voedselverspilling op dat gebied te beperken; |
|
132. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten samen te werken met ontwikkelingslanden om hun infrastructuur voor de voedselvoorzieningsketen te verbeteren en de graad van voedselverspilling te beperken; |
|
133. |
dringt er bij alle instellingen en organen van de Europese Unie op aan de vereiste in te voeren dat cateringgerelateerde aanbestedingen vergezeld gaan van plannen inzake het beheer en het verminderen van voedselverspilling; vraagt de quaestoren prioriteit te geven aan maatregelen om voedselverspilling in het Europees Parlement te verminderen en spoort andere Europese instellingen aan hetzelfde te doen; spoort de lidstaten en lokale en regionale autoriteiten aan om voedselverspilling in openbare instellingen te beperken; |
|
134. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0266.
(2) PB C 227 E van 6.8.2013, blz. 25.
(3) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0250.
(4) PB C 17 van 18.1.2017, blz. 28.
(5) PB C 161 van 6.6.2013, blz. 46.
(6) FAO, „Food wastage footprint. Impacts on natural resources”, Rome, 2013.
(7) FAO, 2015. Food wastage footprint & climate change.
(8) https://www.wfp.org/hunger/stats.
(9) The State of Food Insecurity in the World 2015, FAO, VN.
(10) Development Goals in an Era of Demographic Change, Global Monitoring Report 2015/2016, Wereldbank.
(11) http://www.un.org/en/development/desa/news/population/2015-report.html
(12) FUSIONS, Estimates of European food waste levels, maart 2016.
(13) Eurostat, „People at risk of poverty or social exclusion”.
(14) FUSIONS, Estimates of European food waste levels, maart 2016.
(15) WRAP, 2015. „Household Food Waste in the UK”, 2015.
(16) FAO (2011) „Global food losses and food waste”.
(17) Speciaal verslag nr. 34/2016 van de Rekenkamer getiteld „De bestrijding van voedselverspilling: een kans voor de EU om de hulpbronnenefficiëntie van de voedselvoorzieningsketen te verbeteren”, blz. 15.
(18) Food Loss and Waste Accounting and Reporting Standard, 2016.
(19) Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).
(20) PB L 304 van 22.11.2011, blz. 18.
(21) Flash Eurobarometer 425, Food waste and date marking (Voedselverspilling en datumaanduiding), september 2015.
(22) Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).
(23) Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1); Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55); Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 206).
(24) Vergelijkende studie over de wetgeving en praktijken van de EU-lidstaten met betrekking tot het doneren van voedsel (2014), in opdracht van het Europees Economisch en Sociaal Comité.
(25) PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.
(26) Gecombineerd antwoord op twee schriftelijke parlementaire vragen (E-003730/13 en E-002939/13), 7 mei 2013.
(27) Vergelijkende studie over de wetgeving en praktijken van de EU-lidstaten met betrekking tot het doneren van voedsel (2014), in opdracht van het Europees Economisch en Sociaal Comité.
(28) Werkdocument van de diensten van de Commissie, samenvatting van de effectbeoordeling bij de „Impact assessment on measures addressing food waste to complete SWD(2014)0207 regarding the review of EU waste management targets” (Effectbeoordeling van maatregelen voor het tegengaan van voedselverspilling, ter aanvulling van SWD(2014)007 betreffende de evaluatie van de EU-doelstellingen voor afvalbeheer (SWD(2014)0289, 23.9.2014).
(29) Bijlage bij de mededeling van de Commissie COM(2015)0614.
(30) PB L 72 van 12.3.2014, blz. 1.
(31) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0384.
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/44 |
P8_TA(2017)0208
Evaluatie van de externe aspecten van de werking en het beheer van de douane als instrument om de handel te bevorderen en de illegale handel te bestrijden
Resolutie van het Europees Parlement van 16 mei 2017 over de evaluatie van de externe aspecten van de werking en het beheer van de douane als instrument om de handel te bevorderen en de illegale handel te bestrijden (2016/2075(INI))
(2018/C 307/04)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 14 oktober 2015 getiteld „Handel voor iedereen — Naar een meer verantwoord handels- en investeringsbeleid” (COM(2015)0497), |
|
— |
gezien het strategisch plan 2016-2020 van DG TAXUD en het beheerplan 2016 van DG TAXUD van 14 maart 2016 (Ares(2016)1266241), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 21 augustus 2014 over de EU-strategie en het actieplan voor douanerisicobeheer: risico's aanpakken, veiligheid van de toeleveringsketen vergroten en handel vergemakkelijken (COM(2014)0527), |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie van 19 juli 2016 getiteld „Voortgangsverslag over de uitvoering van de EU-strategie en het actieplan voor douanerisicobeheer” (COM(2016)0476), |
|
— |
gezien de richtsnoeren voor geautoriseerde marktdeelnemers (TAXUD/B2/047/2011), |
|
— |
gezien het proefproject Intelligente en veilige handelsstromen tussen de EU en China, |
|
— |
gezien de resolutie van de Raad over het EU-douaneactieplan tegen inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten (IER) voor de jaren 2013-2017 (1), |
|
— |
gezien het rapport van DG TAXUD getiteld „EU customs enforcement of intellectual property rights for 2015”, |
|
— |
gezien het strategisch kader voor douanesamenwerking tussen de EU en China, |
|
— |
gezien het actieplan betreffende douanesamenwerking tussen de EU en China op het gebied van intellectuele-eigendomsrechten (2014-2017), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 26 februari 2014 getiteld „Actieplan voor het toezicht op de werking van de preferentiële handelsregelingen” (COM(2014)0105), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 2 februari 2016 inzake een actieplan ter versterking van de strijd tegen terrorismefinanciering (COM(2016)0050), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 21 december 2016 getiteld „De ontwikkeling van de EU-douane-unie en haar governance” (COM(2016)0813), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 9 juni 2015 over de strategie voor de bescherming en handhaving van intellectuele-eigendomsrechten in derde landen (2), |
|
— |
gezien Speciaal Verslag nr. 23/2016 van de Rekenkamer: „Zeevervoer in de EU in woelige wateren: veel ondoeltreffende en niet-duurzame investeringen”, |
|
— |
gezien de Overeenkomst van Marrakesh tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, |
|
— |
gezien het OESO-verslag van 18 april 2016 getiteld „Illegale handel: samenwerkende criminele netwerken”, |
|
— |
gezien artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), |
|
— |
gezien de artikelen 207, 208 en 218 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (3) en de bijbehorende gedelegeerde handeling (Gedelegeerde verordening (EU) 2015/2446 (4)), uitvoeringsverordening (Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 (5)), gedelegeerde overgangsverordening (Gedelegeerde verordening (EU) 2016/341 (6)), en het werkprogramma (Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/578 (7)), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 608/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 inzake de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten door de douane en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad (8), |
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2013 betreffende het rechtskader van de Unie inzake douaneovertredingen en sancties (COM(2013)0884) en het advies van de Commissie internationale handel aan de Commissie interne markt en consumentenbescherming over dit voorstel (9), |
|
— |
gezien artikel 24, lid 2, van Verordening (EU) 2015/478 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2015 betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de invoer (10), |
|
— |
gezien het beginsel van beleidssamenhang ten aanzien van ontwikkeling zoals bedoeld in het VWEU, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 19 januari 2017 over de aanpak van de problemen in verband met de implementatie van het douanewetboek van de Unie (UCC) (11), |
|
— |
gezien artikel 52 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie internationale handel en het advies van de Commissie begrotingscontrole (A8-0162/2017), |
|
A. |
overwegende dat de douane-unie een fundamentele pijler is van de Europese Unie, die daardoor een van de grootste handelsblokken ter wereld vormt, en overwegende dat een volledig functionerende douane-unie van essentieel belang is voor de geloofwaardigheid van de EU en diens kracht vormt bij onderhandelingen over handelsovereenkomsten; |
|
B. |
overwegende dat de tenuitvoerlegging van het douanewetboek van de Unie van essentieel belang is voor de bescherming van de eigen middelen van de EU, met name douanerechten, en nationale fiscale belangen; |
|
C. |
overwegende dat een volledig functionerende douane-unie de basis vormt voor een doeltreffende bestrijding van illegale geldstromen en witwaspraktijken via handel; |
|
D. |
overwegende dat de tenuitvoerlegging van het douanewetboek van de Unie, gestart op 1 mei 2016, vertraging zou kunnen oplopen als gevolg van een gebrek aan toereikende financiering van gemeenschappelijke en werkende IT-systemen tegen 31 december 2020; |
|
E. |
overwegende dat in het voortgangsverslag over de uitvoering van de EU-strategie en het actieplan voor douanerisicobeheer wordt benadrukt dat het gebrek aan voldoende financiering om de bestaande IT-systemen te moderniseren en de vereiste nieuwe systemen te ontwikkelen de vooruitgang aanzienlijk afremt, vooral met betrekking tot het nieuwe invoercontrolesysteem; overwegende dat bij gebrek aan extra middelen een aantal acties niet, zoals bepaald in de strategie en het actieplan, vóór het einde van 2020 zal kunnen worden uitgevoerd; overwegende dat een vertraging ook invloed zou hebben op de naleving van de verbintenissen m.b.t. douanegerelateerde aspecten in het kader van de Europese veiligheidsagenda; |
|
F. |
overwegende dat de huidige fragmentatie van douanebeheersbeleid tussen de lidstaten niet mag leiden tot aanvullende administratieve en tijdrovende lasten en verstoringen van de interne handelsstromen; |
|
G. |
overwegende dat er in het voorstel voor een richtlijn voor een rechtskader van de Unie inzake douaneovertredingen en sancties geen duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de strafrechtelijke en administratieve sancties van de lidstaten, in volledige eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel; overwegende dat frauduleuze marktdeelnemers hierdoor kunnen worden aangemoedigd strategische keuzes te maken bij de invoer uit derde landen, met verstoringen op het gebied van belastinginning en negatieve milieueffecten als gevolg, waardoor illegale handel niet doeltreffend wordt ontmoedigd; |
|
H. |
overwegende dat complexe douaneregels en -procedures, evenals verschillende criteria en sancties die door de autoriteiten worden toegepast, te hoge lasten met zich kunnen brengen voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's), wat een zwaar beslag kan leggen op hun beperkte middelen en een belemmering kan vormen voor hun handelsactiviteiten; |
|
I. |
overwegende dat een doeltreffende douanesamenwerking tussen de douane-instanties, geautoriseerde marktdeelnemers, politiediensten en justitiële autoriteiten van de lidstaten, met derde landen en op multilateraal niveau van vitaal belang is, gezien de aanzienlijke handelsvolumes, en een hoeksteen vormt van de bestrijding van de illegale handel, terrorisme, georganiseerde misdaad, witwaspraktijken, illegale handel in wilde dieren en planten, belastingontwijking, drugs- en tabaksmokkel, vervalste geneesmiddelen en voor de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten (IER) in de EU, de uitvoering en eerbiediging van zorgvuldigheidsprocedures in de wereldwijde productieketens, zoals de Commissie in haar strategie „Handel voor iedereen” heeft aangegeven, en het opsporen en uitbannen van onderlinge relaties tussen frauduleuze personen die bij illegale handelsactiviteiten in de internationale toeleveringsketen betrokken zijn; |
|
J. |
overwegende dat de EU overeenkomsten betreffende samenwerking en wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken heeft gesloten met Zuid-Korea, Canada, de VS, India, China en Japan; |
|
K. |
overwegende dat bepaalde handelspartners het merendeel van de illegale of nagemaakte producten verzenden dat de Unie binnenkomt; overwegende dat Maleisië slechts verantwoordelijk is voor ongeveer 2,5 miljoen EUR aan dergelijke uitvoer, terwijl China en Hongkong respectievelijk verantwoordelijk zijn voor meer dan 300 miljoen EUR en 100 miljoen EUR; overwegende dat Belarus de EU in 2015 alleen al een fiscaal verlies heeft bezorgd van 1 miljard EUR, door de uitvoer van producten die btw-regels en gezondheidsvoorschriften volledig omzeilen; |
|
L. |
overwegende dat, volgens het laatste verslag van de Europese Commissie over de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten door de douane, het aantal door de douaneautoriteiten van de EU in beslag genomen nagemaakte goederen tussen 2014 en 2015 met 15 % is toegenomen; overwegende dat meer dan 40 miljoen producten waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht, aan de buitengrenzen van de Unie in beslag zijn genomen, voor een totale waarde van ongeveer 650 miljoen EUR; |
|
M. |
overwegende dat internationale vrijhandelszones en de derde landen waaruit de grootste illegale handelsstromen afkomstig zijn, potentieel een voedingsbodem vormen voor de verdere verspreiding van illegale producten in de EU, hetgeen tot intensievere grenscontroles leidt, zodat zij mogelijk aan een nadere specifieke analyse moeten worden onderworpen; |
|
N. |
overwegende dat de handel in nagemaakte producten kan bijdragen aan de financiering van criminele organisaties die zich bezighouden met terrorisme, drugssmokkel, vuurwapenhandel, witwaspraktijken en mensenhandel; |
|
O. |
overwegende dat de bestrijding van namaak van cruciaal belang is voor de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten in Europa, het behoud van knowhow en de bevordering van innovatie; |
|
P. |
overwegende dat de douane op veiligheidsgebied een bijzonder belangrijke rol speelt bij het afsnijden van geldtransfers van terroristische organisaties en het droogleggen van hun inkomstenbronnen, zoals wordt erkend in het actieplan van de Commissie ter versterking van de strijd tegen de financiering van terrorisme; |
|
Q. |
overwegende dat de douanediensten in het kader van de wereldhandel een belangrijke rol vervullen bij het aanpakken van de schade die de illegale handel toebrengt aan de formele economie, en dat zij tevens bijdragen tot een beter begrip en bestrijding van diezelfde illegale handel; |
|
R. |
overwegende dat netwerken van illegale activiteiten een nadelige uitwerking op de economie van de lidstaten hebben op het vlak van groei, banen, buitenlandse investeringen, marktintegriteit, concurrentie, de handel en de derving van douane-inkomsten, waarbij laatstgenoemde uiteindelijk door de Europese belastingbetaler wordt gedragen; |
|
S. |
overwegende dat de illegale handel een grote bron van zorg is voor het bedrijfsleven en een aanzienlijke bedreiging vormt met toenemende mondiale risico's op het vlak van transparantie, integriteit en financiële waarde vanwege het gebruik van handelsmechanismen en toeleveringsketens met een internationale dimensie; |
|
T. |
overwegende dat namaak, de illegale wapenhandel en de handel in verdovende middelen enorme inkomsten voor de transnationale georganiseerde misdaad genereren middels illegale economische en bedrijfskanalen; |
|
U. |
overwegende dat de toenemende smokkel en andere vormen van illegale en clandestiene handel niet alleen gevolgen hebben voor de inning van douaneheffingen door de lidstaten en voor de EU-begroting, maar ook sterk geassocieerd zijn met de internationale georganiseerde criminaliteit, bedreigingen voor consumenten en negatieve gevolgen voor de werking van de interne markt, hetgeen een belemmering vormt voor gelijke voorwaarden voor alle concurrerende ondernemingen, met name kmo's; |
|
V. |
overwegende dat de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten van fundamenteel belang is voor zowel de bescherming en bevordering van de EU-economie als voor groei en banen; |
|
1. |
roept de Commissie op nauw samen te werken met de lidstaten om een gecoördineerde, uniforme en doelmatige tenuitvoerlegging van het nieuwe door het douanewetboek van de Unie vastgestelde systeem te verzekeren, om door middel van gemeenschappelijke basisrichtsnoeren voor alle Europese douanediensten afwijkende praktijken tussen de lidstaten na de overgangsperiode te ontmoedigen; vraagt de Commissie in dit verband een benchmarkanalyse en informatie inzake douanewerkzaamheden en handhavingsprocedures in de lidstaten te ontwikkelen; |
|
2. |
wijst erop dat er geen systeem is om verschillen in behandeling van marktdeelnemers door douane-instanties in kaart te brengen en te monitoren; verzoekt de Commissie de lidstaten ertoe te verplichten specifieke informatie te verstrekken over de soorten en aantallen controles die in de afzonderlijke kernhavens worden uitgevoerd; |
|
3. |
verzoekt de Commissie de samenwerking met de lidstaten en de relevante handelsbelanghebbenden voort te zetten om bestaande lacunes in de controlesystemen te dichten, douanevereenvoudigingen te ontwikkelen en de administratieve lasten voor bonafide handelaren te verminderen, waarbij de focus moet liggen op het vereenvoudigen en veiliger maken van de handel, en tegelijkertijd een passende, efficiënte, doeltreffende en geharmoniseerde controle aan de EU-grenzen en de nodige steun aan de relevante autoriteiten te waarborgen; wijst erop dat doeltreffende douanecontroles de veiligheid van de EU, de veiligheid van de consumenten en de naleving van milieu- en gezondheidsvoorschriften en economische belangen moet garanderen, waarbij specifieke aandacht moet worden besteed aan de bescherming van IER en de bestrijding van illegale handel, terrorisme, witwaspraktijken, illegale handel in wilde dieren en planten, belastingontwijking, drugs- en tabaksmokkel en vervalste geneesmiddelen, alsook de bestrijding van oneerlijke concurrentie waarmee Europese bedrijven die wel aan de EU-normen voldoen, te maken kunnen krijgen; |
|
4. |
benadrukt dat het van belang is te blijven werken aan een harmonisatie van de controles voor alle punten van binnenkomst van goederen in de douane-unie, met name op grond van de reeds bestaande Europese instrumenten; |
|
5. |
verzoekt de Commissie sterker met de particuliere sector samen te werken bij het opsporen van frauduleuze marktdeelnemers; benadrukt dat particuliere belanghebbenden moeten worden betrokken bij de strijd tegen illegale handel, met inbegrip van illegale handel in wilde dieren en planten; |
|
6. |
herinnert eraan dat de mogelijkheid die door het douanewetboek van de Unie en de voorschriften ervan met betrekking tot onderling verbonden IT-systemen en elektronische uitwisselingen wordt geboden, moet worden gebruikt voor toegang tot gegevens over betrouwbare en legale handel en dat deze gegevens beschikbaar moeten worden gemaakt via andere kanalen dan douaneaangiften, bijvoorbeeld via internationale programma's voor onderlinge uitwisseling van informatie, zoals het programma voor geautoriseerde marktdeelnemers (Authorised Economic Operator, AEO) of het project Intelligente en veilige handelsstromen (Smart and Secure Trade Lanes, SSTL), met het oog op handelsfacilitatie; |
|
7. |
herinnert eraan dat voor de ontwikkeling van de vereiste IT-systemen voldoende middelen moeten worden uitgetrokken en verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat middelen voor de vereiste IT-systemen beschikbaar zijn teneinde de doelstellingen van de EU-strategie en het actieplan voor douanerisicobeheer te verwezenlijken; |
|
8. |
dringt er bij de Commissie op aan een bredere toepassing van het AEO-programma te bevorderen; acht het belangrijk om in onderhandelingen over handelsovereenkomsten op de voordelen van dat programma te wijzen en tegelijkertijd de robuustheid, betrouwbaarheid en conformiteit met de douanevoorschriften van derde landen te waarborgen; |
|
9. |
verzoekt de Commissie beter met de douane, andere instellingen die zich met grensbeheer ter plaatse bezighouden, en belanghebbenden te coördineren en samen te werken, zowel binnen de EU als met haar handelspartners, op het gebied van het delen van gegevens, met name met betrekking tot de erkenning van douanecontroles, vertrouwde handelspartners en beheersingsstrategieën voor het ontmantelen van illegale handelsnetwerken; verzoekt de Commissie de samenwerking tussen haar verschillende directoraten-generaal op het gebied van douanekwesties te verbeteren en te intensiveren en, waar nodig, een sterkere coördinatie tussen douane- en andere rechtshandhavingsinstanties te bevorderen, met name op het gebied van veiligheid en de bestrijding van terrorisme, zowel op nationaal als op Europees niveau; |
|
10. |
nodigt de Commissie uit voor de tussenliggende periode een mededeling op te stellen over betere praktijken voor de douanecontrole en de handhaving van handelsregels teneinde een referentiekader voor de bevoegde controleorganen in de lidstaten te creëren, beste praktijken en resultaten te benadrukken, een reeks prestatiekernindicatoren vast te stellen en de handelsstromen in nagemaakte goederen bij grensposten te analyseren; |
|
11. |
dringt er bij de Commissie op aan te blijven werken aan de tenuitvoerlegging van de EU-strategie en het actieplan voor douanerisicobeheer, met name op het gebied van beschikbaarheid van gegevens, de toegang tot en uitwisseling van informatie ten behoeve van het douanerisicobeheer en de versterking van capaciteiten; |
|
12. |
verzoekt de Commissie op gezette tijden verslag te doen aan de bevoegde commissies van het Europees Parlement over het toezicht op en de evaluatie van de tenuitvoerlegging van de EU-strategie en het actieplan voor douanerisicobeheer; |
|
13. |
dringt er bij de Commissie op aan de verschillende praktijken voor douanecontroles in de EU en de gevolgen daarvan voor de verlegging van het handelsverkeer te onderzoeken, waarbij vooral aandacht wordt besteed aan de douanediensten van de EU bij de buitengrenzen; |
|
14. |
wijst erop dat de verschillende douaneprocedures vandaag, met name wat betreft inklaringen, inspecties, sancties en controles, tot een fragmentatie van het douanebeheer, bijkomende administratieve lasten, vertragingen en verschillen tussen de lidstaten op het gebied van belastinginning leiden en marktverstoringen en negatieve milieueffecten veroorzaken; benadrukt dat door deze verschillende douaneprocedures sommige havens van binnenkomst vaak aantrekkelijker zijn dan andere, waardoor malafide marktdeelnemers nagemaakte of ondergewaardeerde goederen invoeren en goederen langs ongebruikelijke wegen naar de eindbestemming worden vervoerd, waarbij de goederen in een andere lidstaat dan die welke de goederen invoert worden ingeklaard, ofwel om de kans op controles te verminderen of om eventuele terugvorderingsprocedures te bemoeilijken; vraagt de Commissie derhalve dit probleem van „forum shopping” te analyseren en de gevolgen ervan voor de handel, belastinginkomsten, het klimaat en de douanerechten te beoordelen; |
|
15. |
herinnert de lidstaten en de Commissie eraan dat het belangrijk is om te verzekeren dat tijdig voldoende middelen voor de noodzakelijke IT-systemen beschikbaar zijn, zodat de doelstellingen van de EU-strategie en het actieplan voor douanerisicobeheer kunnen worden gehaald en de interoperabiliteit van de systemen wordt gewaarborgd ten behoeve van douane-instanties, bonafide handelaren en uiteindelijk de consument, en de werkgelegenheid en economische groei in de Europese Unie worden bevorderd; |
|
16. |
dringt er op aan vooruitgang te boeken met de overgang van het huidige op papiervermindering gerichte systeem naar een papierloos douanesysteem; |
|
17. |
verzoekt de Commissie nauw samen te werken met de lidstaten, de OESO en de Werelddouaneorganisatie (WDO) bij de vermindering van bestaande hiaten in de douanecontrolesystemen door te verzekeren dat illegale handel, namaak en fraude worden aangepakt met behulp van systematischer gecoördineerde en op risico gebaseerde controles met gebruikmaking van geharmoniseerde criteria voor inspecties, beste praktijken en gemeenschappelijke procedures en werkmethoden, zowel qua openingstijden als financiële en personele middelen en interoperabele IT-systemen, waarbij tijdige en passende ondersteuning wordt geboden door andere bevoegde autoriteiten; herinnert in dit verband aan het belang te waarborgen dat alle douane- en grensagentschappen in de EU zijn uitgerust met onderzoeksbevoegdheden en te garanderen dat hun personeelsleden passende opleiding hebben genoten; |
|
18. |
dringt er bij de douane-instanties op aan om proactief gebruik te maken van faciliteiten voor gegevensuitwisseling teneinde met rechtshandhavingsinstanties samen te werken bij de opsporing van anomalieën die op mogelijke manipulatie van handelsprijzen duiden, om zo illegale geldstromen en witwaspraktijken via handel te bestrijden; |
|
19. |
roept de Commissie op te waarborgen dat de progressieve tenuitvoerlegging van het douanewetboek van de Unie een meerwaarde oplevert voor marktdeelnemers in de gehele Unie, terwijl tegelijkertijd wordt gewaarborgd dat de grotere vereenvoudiging van de douaneprocedures geen bijkomende hiaten veroorzaakt in het douanerisicobeheer en de controlesystemen die de doeltreffende bestrijding van illegale handel kunnen belemmeren; acht het van wezenlijk belang dat de Europese wetgeving op het gebied van douane wordt geharmoniseerd en verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor de regelmatige controle van de Europese regels en de uniforme toepassing ervan door de bevoegde autoriteiten, waardoor internationale handel wordt gefaciliteerd en illegale transnationale activiteiten worden beteugeld; |
|
20. |
spoort de Commissie aan te blijven samenwerken met de lidstaten om beste praktijken over douaneprocedures en btw uit te wisselen, samen te werken met bevoegde autoriteiten en, indien passend, het beleid met betrekking tot douane en btw op elkaar af te stemmen, teneinde voor synergie te zorgen, waaronder bij het zoeken en toepassen van juridische en praktische oplossingen voor uitdagingen en mogelijkheden die verband houden met kleine zendingen, elektronische handel en vereenvoudigingen; |
|
21. |
vraagt de Commissie, in het kader van artikel 23 van de WTO-Overeenkomst inzake handelsfacilitatie, dat in de instelling van een orgaan voor handelsfacilitatie voorziet, te overwegen bevoegdheden van douaneautoriteiten te verschuiven van het nationaal naar het EU-niveau met betrekking tot het verzekeren van een geharmoniseerde behandeling bij alle punten van binnenkomst van de EU, het houden van toezicht op de prestaties en activiteiten van douane-instanties en het vergaren en verwerken van douanegegevens; |
|
22. |
verzoekt de Commissie daarnaast verder te werken aan de uitwerking van een nauwkeurige kosten-batenanalyse van de gevolgen van de harmonisatie van de handhaving van strafrechtelijke sancties die de lidstaten hebben ingesteld ter bestrijding van illegale handelsactiviteiten, en, indien nodig, een voorstel in te dienen, waarbij het subsidiariteitsbeginsel wordt geëerbiedigd, met geharmoniseerde regels voor de definitie van strafbare feiten en sancties op het gebied van de transnationale misdaad; |
|
23. |
moedigt de Commissie en de lidstaten aan mogelijkheden voor gemeenschappelijke opleiding van douaneambtenaren in de lidstaten te ontwikkelen en krachtiger te steunen; beklemtoont dat de harmonisatie van het opleidingsniveau van douaneambtenaren in Europa bijdraagt aan de doeltreffende tenuitvoerlegging van het douanewetboek van de Unie; |
|
24. |
verzoekt de Commissie om de samenwerking met internationale handelsbelanghebbenden en handelsvertegenwoordigers te verbeteren om de uitdagingen bij de tenuitvoerlegging van douanevoorschriften, waaronder de verschillende en onderling afwijkende nationale regels en rapportagemethoden en -middelen, aan te pakken en aandacht te besteden aan de zorgen van kmo's die handel drijven met derde landen; |
|
25. |
herinnert eraan dat bepaalde malafide bedrijven die zijn gevestigd in derde landen gebruikmaken van elektronische handel om nagemaakte goederen aan te bieden aan Europese consumenten en dat sommige goederen mogelijk worden gefactureerd onder het minimale prijsniveau om controles door de autoriteiten te vermijden, of ingevoerd worden door misbruik te maken van de verschillen in facturering, overtredingen en sancties op douanegebied; vraagt de Commissie deze problemen verder te onderzoeken en na te denken over hoe de risico's in verband met e-handel best kunnen worden aangepakt, en nauw samen te werken met alle betrokken actoren, met inbegrip van vervoers- en koeriersbedrijven, ten einde de lidstaten te helpen deze praktijk tegen te gaan zonder obstakels op te werpen voor de groei van de elektronische handel en de legitieme handel; |
|
26. |
dringt er bij de Commissie op aan om er samen met de lidstaten voor te zorgen dat de EU de handelsfacilitatieovereenkomst van de WTO maximaal ten uitvoer legt en om de tenuitvoerlegging ervan door de andere WTO-leden te blijven stimuleren ten behoeve van exporteurs uit de EU, onder meer door bij te dragen aan de inspanningen van ontwikkelingslanden en zo handelsfacilitatie wereldwijd te verbeteren; |
|
27. |
verzoekt de Commissie de internationale samenwerking te versterken teneinde verder uitvoering te geven aan de EU-strategie en het actieplan voor douanerisicobeheer van de toeleveringsketen; |
|
28. |
nodigt de Commissie uit haar samenwerking op het gebied van douanezaken met haar belangrijkste handelspartners en hun douaneautoriteiten te versterken alsook een dialoog aan te gaan met de belangrijkste landen van herkomst van nagemaakte goederen om samen te werken in de strijd tegen illegale geldstromen, witwaspraktijken, corruptie via handel, belastingfraude en belastingontduiking, georganiseerde misdaad en terrorisme, die alle de gezondheid en veiligheid van consumenten ondermijnen, een risico vormen voor de maatschappij en de markt en de economie schaden, en om bilaterale handel verder te faciliteren op een manier die verder gaat dan de toezeggingen op grond van de handelsfacilitatieovereenkomst; wijst erop dat dit kan worden bereikt door onderwerpen van handelsfacilitatie, zoals gestandaardiseerde regels inzake methoden, transparantie, integriteit en verantwoordingsplicht van douaneprocedures, en hoofdstukken over de bestrijding van illegale handel en namaak op te nemen in alle onderhandelingen over vrijhandelsovereenkomsten of via specifieke douaneovereenkomsten; |
|
29. |
nodigt de Commissie uit de douanesamenwerking op het gebied van intellectuele-eigendomsrechten met de derde landen en vrijhandelszones waaruit de meeste illegale handelsstromen afkomstig zijn, voort te zetten en te verdiepen; acht het in dit verband noodzakelijk zowel de administratieve samenwerking tussen douaneautoriteiten op internationaal niveau als de ontwikkeling van partnerschappen met particuliere ondernemingen te bevorderen om douaneschendingen en het omzeilen van fiscale verplichtingen tegen te gaan; |
|
30. |
nodigt de Commissie uit om de samenwerking met het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) en in het bijzonder het Europees Waarnemingscentrum voor inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten te versterken om zo initiatieven op het gebied van de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten te ondersteunen, zoals facilitatieprocedures voor houders van rechten door middel van de elektronische uitwisseling van gegevens, waarvan ook kmo's profijt zouden hebben, en om de bestrijding van namaak en illegale handel tot een van haar prioriteiten binnen de WTO te maken en de OESO en de Werelddouaneorganisatie (WDO) nauw te betrekken bij de werkzaamheden ter zake; benadrukt derhalve dat de bestaande verordening inzake de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten door de douane een belangrijke rol speelt bij de bestrijding van namaak (inbreuken op handelsmerken), piraterij (inbreuken op het auteursrecht) en smokkel van gevoelige producten, alsook op het vlak van geografische aanduidingen, oorsprongsaanduidingen en illegale handel; acht het van essentieel belang dat deze verordening, alsook de richtlijn betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, in de hele Unie naar behoren ten uitvoer wordt gelegd en dat er bij de nodige handhaving van de voorschriften door de douane-instanties op wordt gelet dat bonafide handelaren te goeder trouw handel kunnen blijven drijven; |
|
31. |
verzoekt de Commissie om de verdediging van de geografische aanduiding op agrovoedingsproducten beter te coördineren binnen de Commissie en tevens met het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, aangezien dit een echte meerwaarde op de externe markten vormt; herinnert de Commissie aan het belang van de ontwikkeling van een even ambitieus beleid op het gebied van geografische aanduidingen op niet-agrovoedingsproducten; herinnert eraan dat de ontwikkeling van een systeem ter bescherming van niet-landbouwproducten door geografische aanduidingen dat coherent, eenvoudig, transparant en niet-bindend is op administratief en financieel gebied mogelijkheden biedt aan kmo's en de positie van de Europese Unie in internationale handelsbesprekingen zou versterken; |
|
32. |
constateert dat de douanediensten met nieuwe uitdagingen worden geconfronteerd zowel in verband met nieuwe manieren van handel drijven als met de veiligheid en bescherming van goederen in het kader van invoerprocedures of in internationale transit met een bestemming in Europa; |
|
33. |
stelt vast dat de doeltreffendheid van douaneprocedures van cruciaal belang is niet alleen voor de handelsfacilitatie, maar ook voor een doortastende en passende wetshandhaving ten aanzien van het bestrijden van namaak en smokkel van accijnsgoederen die in de EU worden ingevoerd; is van mening dat douanediensten zich op het raakvlak bevinden tussen de bescherming van het goederenverkeer en dus de bescherming van de consument binnen de EU enerzijds en de tenuitvoerlegging van de bepalingen van handelsovereenkomsten anderzijds; |
|
34. |
is van oordeel dat de kwaliteit en doeltreffendheid van douanecontroles van de transit van goederen, met name voor de verzending en het vervoer van goederen in havens en aan de grenzen, van fundamenteel belang zijn en moeten worden verbeterd; betreurt het feit dat momenteel in de praktijk een kloof bestaat tussen de soorten controles binnen de Unie waardoor bepaalde toegangsroutes, voornamelijk via havens, worden bevorderd ten nadele van andere routes waar de verrichte controles strenger zijn; vindt dat erop moet worden toegezien dat de lidstaten bij het filteren in havens en aan de grenzen homogene en gestandaardiseerde controletechnieken hanteren door het bevorderen van moderne, technologisch geavanceerde en op risicobeheer gebaseerde controlestrategieën; |
|
35. |
is van mening dat de lidstaten de douanecontroles en, waar mogelijk, andere relevante grenscontroles moeten toespitsen op hoogrisicozendingen die worden gekozen op willekeurige basis met behulp van gemeenschappelijke selectiviteitscriteria, met inbegrip van criteria in verband met de aard en beschrijving van de goederen, het land van oorsprong, het land waar de goederen zijn verzonden, de waarde van de goederen, de staat van dienst van de handelaren op het gebied van het naleven van de wettelijke voorschriften en het type vervoermiddel; |
|
36. |
steunt alle inspanningen om de integriteit van de internationale handel te bevorderen middels het overstappen op volledig elektronische douaneprocedures in de EU tegen 2020, zoals gepland in het nieuwe douanewetboek, hetgeen de transparantie van de steekproefsgewijze controle van goederen en containers zal vergroten; |
|
37. |
is van mening dat een betere coördinatie tussen het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), de douaneautoriteiten en de autoriteiten voor markttoezicht nodig is, om niet alleen namaak aan te pakken, maar ook de handel in illegale producten te bestrijden die de intellectuele-eigendomswetgeving in de EU schenden; |
|
38. |
onderstreept de rol van OLAF bij het onderzoek naar de ontduiking van douaneheffingen (met inbegrip van conventionele, antidumping- en compenserende rechten) op alle soorten waren en goederen — vooral ten aanzien van valse verklaringen van oorsprong (zowel onder preferentiële als niet-preferentiële regelingen) en de onderwaardering en verkeerde beschrijving van goederen; doet een beroep op OLAF om een actievere rol te vervullen bij de coördinatie van hiermee samenhangende onderzoeken door nationale douanediensten van de EU-lidstaten en andere partners zowel binnen als buiten de EU; |
|
39. |
wijst erop dat geregelde gezamenlijke douaneoperaties een cruciale rol vervullen bij de vrijwaring van de EU-overheidsfinanciën door na te gaan waar op bepaalde handelsroutes risico's bestaan en door de burgers en wettige ondernemingen te beschermen doordat wordt voorkomen dat illegale goederen in de EU binnenkomen; verzoekt OLAF meer steun te verlenen aan de douaneautoriteiten van de EU-lidstaten en bepaalde derde landen, opdat meer gezamenlijke douaneoperaties mogelijk worden middels zijn technische infrastructuur, IT en communicatiemiddelen, alsmede strategische analyse, administratieve en financiële steun ten einde de doeltreffendheid van de douanediensten bij de uitvoering van gerichte controles op Europees niveau te verbeteren; |
|
40. |
is van mening dat de Commissie aan de hand van een gestandaardiseerde risicoanalyse beter toezicht dient te houden op landen die een preferentiële behandeling genieten, met name om de naleving van de regels van oorsprong en cumulatie te verifiëren; is in dit verband van mening dat het controleren van de oorsprong van ingevoerde producten en de toereikendheid van de documenten waarmee de preferentiële behandeling wordt verleend een cruciaal onderdeel van de controlestrategieën en de traceerbaarheid vormt; |
|
41. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB C 80 van 19.3.2013, blz. 1.
(2) PB C 407 van 4.11.2016, blz. 18.
(3) PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1.
(4) PB L 343 van 29.12.2015, blz. 1.
(5) PB L 343 van 29.12.2015, blz. 558.
(6) PB L 69 van 15.3.2016, blz. 1.
(7) PB L 99 van 15.4.2016, blz. 6.
(8) PB L 181 van 29.6.2013, blz. 15.
(9) Zie verslag A8-0239/2016.
(10) PB L 83 van 27.3.2015, blz. 16.
(11) Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0011.
Woensdag 17 mei 2017
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/52 |
P8_TA(2017)0210
Jaarverslag 2014 over subsidiariteit en evenredigheid
Resolutie van het Europees Parlement van 17 mei 2017 over het jaarverslag 2014 over subsidiariteit en evenredigheid (2015/2283(INI))
(2018/C 307/05)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het interinstitutioneel akkoord van 16 december 2003 over beter wetgeven, en de meest recente versie daarvan, het interinstitutioneel akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven, |
|
— |
gezien Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, |
|
— |
gezien Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, |
|
— |
gezien de praktische regelingen die zijn overeengekomen op 22 juli 2011 tussen de bevoegde diensten van het Europees Parlement en de Raad voor de tenuitvoerlegging van artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) bij akkoorden in eerste lezing, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 12 april 2016 over de jaarverslagen 2012-2013 over subsidiariteit en evenredigheid (1), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 4 februari 2014 over gezonde EU-regelgeving en subsidiariteit en evenredigheid — negentiende verslag „De wetgeving verbeteren” 2011 (2), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 13 september 2012 over het achttiende verslag getiteld „De wetgeving verbeteren” — Toepassing van het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel (2010) (3), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 14 september 2011 over betere wetgeving, subsidiariteit en proportionaliteit en slimme regelgeving (4), |
|
— |
gezien de samenwerkingsovereenkomst van 5 februari 2014 tussen het Parlement en het Comité van de Regio's, |
|
— |
gezien het jaarverslag 2014 van de Commissie over subsidiariteit en evenredigheid (COM(2015)0315), |
|
— |
gezien het jaar verslag van het Comité van de Regio's 2014 over subsidiariteit, |
|
— |
gezien de halfjaarlijkse verslagen van COSAC van 19 juni 2014, 14 november 2014, 6 mei 2015, en 4 november 2015 over de ontwikkelingen in de Europese Unie van de procedures en praktijken in verband met parlementaire controle, |
|
— |
gezien artikel 52 en artikel 132 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en het advies van de Commissie constitutionele zaken (A8-0114/2017), |
|
A. |
overwegende dat de Commissie in 2014 21 gemotiveerde adviezen heeft ontvangen inzake 15 van haar wetgevingsvoorstellen, en dat zij in totaal 506 reacties heeft ontvangen waaronder die in het kader van de politieke dialoog; |
|
B. |
overwegende dat in 2014 drie nationale volksvertegenwoordigingen (de Deense Folketing, de Nederlandse Tweede Kamer en het Britse House of Lords) verslagen hebben uitgebracht met gedetailleerde voorstellen over hoe de rol van de nationale parlementen in het besluitvormingsproces kon worden versterkt; |
|
C. |
overwegende dat het Europees Parlement en het Comité van de Regio's zich in hun samenwerkingsovereenkomst van 5 februari 2014 beide tot versterking van de legitimering van de Europese Unie hebben verbonden; |
|
D. |
overwegende dat de Commissie op 19 mei 2015 een pakket maatregelen inzake betere regelgeving met nieuwe geïntegreerde richtsnoeren inzake betere regelgeving heeft aangenomen, inclusief bijgewerkte richtsnoeren voor het beoordelen van subsidiariteit en evenredigheid in de context van effectbeoordelingen voor nieuwe initiatieven; |
|
E. |
overwegende dat de afdeling Effectbeoordeling van het Europees Parlement in 2014 31 eerste analyses, twee gedetailleerde analyses en drie vervangende of aanvullende effectbeoordelingen op die van de Commissie heeft afgewerkt, en een effectbeoordeling op amendementen; |
|
F. |
overwegende dat in de wetgeving van de Unie gedelegeerde bevoegdheden worden toegekend waar flexibiliteit en efficiëntie zijn geboden die de gewone wetgevingsprocedure niet kan bieden; overwegende dat uitvaardiging van regels die voor het te regelen onderwerp essentieel zijn, aan de wetgevers blijft voorbehouden; |
|
G. |
overwegende dat subsidiariteit en evenredigheid ook zeer belangrijke overwegingen zijn bij evaluaties achteraf, waarbij wordt onderzocht of het EU-optreden daadwerkelijk voor de beoogde resultaten in termen van efficiëntie, doeltreffendheid, coherentie, relevantie en Europese meerwaarde zorgt; |
|
1. |
is ingenomen met de voortdurende aandacht voor de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, ingevolge de Verdragen tot de leidende beginselen behoren waar de Europese Unie besluit tot optreden over te gaan en die als integraal deel van de beleidsvorming in de EU zijn te beschouwen; herinnert eraan dat ingevolge het Verdrag de Commissie steeds moet nagaan of de EU tot optreden bevoegd is en of zulk optreden is gerechtvaardigd uit oogpunt van subsidiariteit en evenredigheid, en dat zij bij elk initiatief de inachtneming van deze beginselen nader moet toelichten; |
|
2. |
benadrukt dat de subsidiariteitstoetsing door nationale parlementen belangrijk is voor vermindering van het zogenoemde „democratisch tekort” en voor samenwerking tussen Europese en nationale instellingen; wijst erop dat nationale parlementen een vitale rol te vervullen hebben waar het erom gaat dat besluiten zo dicht mogelijk bij de burger worden genomen; benadrukt dat voor de vaststelling van rechtshandelingen een grote meerderheid in de Raad — samengesteld uit de nationale ministers van alle lidstaten, die politieke verantwoording verschuldigd zijn aan hun nationale parlementen — vereist is, en dat dit nog een manier is waarop het subsidiariteitsbeginsel volledig in acht wordt genomen; |
|
3. |
signaleert een teruggang in het aantal gemotiveerde adviezen dat in 2014 van nationale parlementen werd ontvangen; wijst er evenwel op dat deze teruggang te verklaren kan zijn door het teruglopende aantal wetgevingsvoorstellen van de Commissie; brengt onder de aandacht dat geen enkel Commissievoorstel in 2014 een „gele-” of „oranjekaart”-procedure ingevolge Protocol nr. 2 over zich heeft afgeroepen; R herinnert eraan dat de „gele kaart” in het verleden tweemaal is getrokken (eenmaal in 2012 en eenmaal in 2013), wat laat zien dat het systeem werkt; |
|
4. |
stelt bovendien vast dat in 2014 slechts 15 kamers een gemotiveerd advies hebben uitgebracht en dat daarmee ten opzichte van 2013 sprake is van een afname in de deelname van circa 50 % van de in totaal 41 kamers; |
|
5. |
is ingenomen met het feit dat alle EU-instellingen in 2014 een actieve rol hebben gespeeld bij de controle van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid in overeenstemming met artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie; is ingenomen met het feit dat de politieke dialoog tussen de Commissie en de nationale parlementen werd verbeterd, onder andere door de verschillende bezoeken van leden van de Commissie aan nationale parlementen; |
|
6. |
merkt evenwel op dat de meeste adviezen van nationale parlementen afkomstig zijn van slechts enkele nationale kamers; moedigt de andere kamers aan een grotere rol te spelen in het Europese debat; |
|
7. |
noemt het verontrustend dat naar sommige nationale parlementen signaleren, de subsidiariteit en evenredigheid in tal van wetgevingsvoorstellen van de Commissie niet of onvoldoende concreet zijn onderbouwd; vraagt de Commissie om betere toelichtingen waarin altijd een nadere uitgebreide en feitelijk onderbouwde analyse van haar voorstellen te vinden moet zijn in termen van subsidiariteit en evenredigheid, aan de hand waarvan de nationale parlementen die voorstellen effectiever kunnen toetsen; |
|
8. |
noemt het verontrustend dat volgens de Effectbeoordelingsdienst („IAB”) ongeveer 32 % van de in 2014 getoetste effectbeoordelingen een onbevredigende analyse bevatte van het subsidiariteits- en/of het evenredigheidsbeginsel; O constateert dat dit percentage even hoog is als in voorgaande jaren en acht verbetering daarom wellicht geboden; |
|
9. |
wijst in verband met bovenstaande op het cruciale belang van effectbeoordelingen als instrument ter ondersteuning van de besluitvorming in het kader van het wetgevingsproces en benadrukt de noodzaak om in dat verband voldoende aandacht te schenken aan subsidiariteit en evenredigheid; is ingenomen met het op 19 mei 2015 door de Commissie uitgevaardigde maatregelenpakket inzake betere regelgeving dat ervoor moet zorgen dat de EU-wetgeving de belangen van de burgers beter dient en dat tegemoetkomt aan de kritiek van het IAB omtrent subsidiariteit en evenredigheid; juicht toe dat de Commissie daarin ook nader toelicht hoe een wetgevingsvoorstel aan de wettelijke verplichting van subsidiariteit en evenredigheid moet voldoen, ook in haar effectbeoordelingen; benadrukt echter dat het pakket maatregelen inzake betere regelgeving moet worden gebruikt om gedegen Europese wetgeving te creëren voor kwesties waarbij werkelijke vooruitgang en meerwaarde zich het best op Europees niveau laten realiseren; |
|
10. |
hecht groot belang aan de jaarverslagen van de Commissie over subsidiariteit en evenredigheid; vraagt de Commissie om meer gedetailleerde jaarverslagen over subsidiariteit en evenredigheid uit te brengen, met uitvoeriger analyse van het proportionaliteit; |
|
11. |
verwelkomt de verslagen die enkele nationale parlementen hebben uitgebracht, met name de Deense Folketing, de Nederlandse Tweede Kamer en het Britse House of Lords, als waardevolle bijdrage aan het debat over de rol van nationale parlementen bij de besluitvorming in de EU en neemt kennis van de daarin vervatte voorstellen; merkt op dat daarin ideeën worden geopperd over uitbreiding van de toetsing, zodat een gemotiveerd advies ook op de naleving van het evenredigheidsbeginsel ziet; meent evenwel dat de haalbaarheid van die ideeën zorgvuldig moet worden bezien en een herziening van de verdragen en protocollen vergen want in de bestaande verdragsteksten is hiervoor geen basis te vinden; moedigt andere nationale parlementen aan om ook hun standpunt over de rol van nationale parlementen bij de besluitvorming in de EU kenbaar te maken; noemt het verheugend dat de nationale parlementen aldus aan het Europese debat deelnemen en moedigt hen aan om nog nauwer met elkaar en het Europees Parlement samen te werken; |
|
12. |
oppert de mogelijkheid om bij eventuele herziening van de Verdragen en de Protocollen ook te bekijken of een gemotiveerd advies tot een subsidiariteitstoetsing beperkt moet blijven dan wel ook een evenredigheidstoetsing moet omvatten, hoeveel reacties van nationale parlementen er nodig moeten zijn om een „gele-” of „oranjekaart”-procedure op gang te brengen, en wat het gevolg moet zijn wanneer de drempel voor die procedures wordt gehaald als bedoeld in artikel 7, lid 2, van Protocol Nr. 2; |
|
13. |
merkt op dat verschillende nationale parlementen in de Conferentie van parlementaire commissies voor Unieaangelegenheden (COSAC) hun belangstelling kenbaar hebben gemaakt voor een in te voeren „groene kaart” als instrument voor verbetering van de politieke dialoog; is van mening dat de invoering van zo'n „groene kaart” die de nationale parlementen de mogelijkheid zou bieden om de Commissie een wetgevingsinitiatief ter bestudering voor te stellen, te overwegen valt; stelt in dit verband voor erover na te denken hoeveel nationale parlementen er nodig zijn om die procedure in gang te zetten, en hoe groot het effect ervan moet zijn; benadrukt dat de eventuele invoering van een dergelijk mechanisme de EU-instellingen en de gewone wetgevingsprocedure niet mag ondergraven; |
|
14. |
neemt kennis van het verzoek van een aantal nationale parlementen om verlenging van de termijn van acht weken waarbinnen zij een gemotiveerd advies kunnen indienen overeenkomstig artikel 6 van Protocol nr. 2; meent dienaangaande dat moet worden nagedacht over een geschikte, door een nationaal parlement en de Commissie af te spreken termijn voor het uitbrengen van een gemotiveerd advies, als dat nationale parlement daarom vraagt wegens tijdnood door nader te onderbouwen omstandigheden zoals natuurrampen of parlementair reces; is van oordeel dat dit kan worden bereikt met een politiek initiatief dat in eerste instantie goedgekeurd is door de instellingen en de nationale parlementen, zonder dat dit leidt tot vertraging in de vaststelling van de betreffende wetgeving; onderstreept dat die termijn een redelijk evenwicht moet vormen tussen het recht van een nationaal parlement om de subsidiariteit aan te vechten en de voortvarendheid waarmee de Unie op de verlangens van de burger moet reageren; wijst er in dit verband op dat nationale parlementen de gelegenheid hebben tot ingrijpen en zich over de subsidiariteitskwestie te buigen voordat de Commissie haar wetgevingsvoorstel voorlegt, namelijk wanneer zij een groen- of witboek uitbrengt of haar jaarlijks werkprogramma; is van mening dat de deelname van de nationale parlementen aan Europese aangelegenheden sinds de vaststelling van het Verdrag van Lissabon aanzienlijk is toegenomen, onder meer door hun regelmatige contacten met andere nationale parlementen; |
|
15. |
is van oordeel dat als de lidstaten instemmen met verlenging van de termijn voor het uitbrengen van een gemotiveerd advies overeenkomstig artikel 6 van het Protocol nr. 2, dit in een komende verdragsherziening moet worden meegenomen; deze verlenging kan dan ook in secundaire wetgeving nader worden geregeld; |
|
16. |
wijst er nogmaals op dat de nationale parlementen te allen tijde in het kader van de overlegprocedure of de politieke dialoog de mogelijkheid hebben om via een advies aan de Commissie bezwaren inzake subsidiariteit kenbaar te maken; |
|
17. |
roept de nationale parlementen en het Europees Parlement op om efficiënter met elkaar samen te werken, onder andere door informele contacten tussen EP-leden en nationale parlementsleden over specifieke beleidsgebieden; |
|
18. |
acht het belangrijk de nationale en regionale parlementen te ondersteunen met informatie-uitwisselingsinstrumenten, zoals de opzet van een elektronisch platform dat door de burgers van de Unie kan worden geraadpleegd; benadrukt dat er een mechanisme moet worden ontwikkeld voor het vergroten van de deelname van de nationale parlementen aan het EU-wetgevingsproces, waarbij de bevoegdheden van elke instelling en het subsidiariteitsbeginsel echter volledig in acht worden genomen, met name omdat het aantal in 2014 van de nationale parlementen ontvangen gemotiveerde adviezen ongewijzigd is gebleven in verhouding tot het aantal Commissievoorstellen; |
|
19. |
moedigt interparlementaire samenwerking dan ook aan om de rol van de nationale parlementen in het EU-wetgevingsproces te versterken; benadrukt dat er beter gebruik dient te worden gemaakt van de interparlementaire instrumenten die ter beschikking staan van de nationale parlementen, zoals de Conferentie van parlementaire commissies voor Unieaangelegenheden, de interparlementaire vergaderingen van het Europees Parlement en de Interparlementaire Conferentie over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid; |
|
20. |
is daarom van mening dat het van belang is de nationale parlementen beter voor te lichten over hun specifieke rol in de Europese besluitvorming en het gebruik van IPEX verder te promoten, dat de uitwisseling van informatie gemakkelijker maakt; herinnert eraan dat de openbare raadplegingen, die geregeld door de Commissie worden georganiseerd, een informatiebron kunnen vormen maar grotendeels ongebruikt blijven door de leden van de nationale parlementen; |
|
21. |
beveelt aan het netwerk van vertegenwoordigers van nationale parlementen verder te gebruiken in het bewustmakingsproces op het gebied van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid en om de werking van IPEX te verbeteren; |
|
22. |
is van mening dat de gemotiveerde adviezen van nationale parlementen uit hoofde van artikel 7, lid 1, van Protocol nr. 2 door alle bij de besluitvorming betrokken instellingen van de Unie terdege moeten worden meegewogen, en vraagt de EU-instellingen dan ook om de nodige regelingen daartoe te treffen; |
|
23. |
herinnert eraan dat het in artikel 5 VEU vervatte evenredigheidsbeginsel inhoudt dat „de inhoud en de vorm van het optreden van de Unie niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen van de Verdragen te verwezenlijken”; benadrukt dat volgens het Hof van Justitie het evenredigheidsbeginsel „vereist dat de middelen waarmee een bepaling van het recht van de Unie de legitiem door de betrokken regeling nagestreefde doelstellingen beoogt te bereiken, daartoe geschikt zijn en niet verder gaan dan daarvoor noodzakelijk is”; |
|
24. |
vraagt de Commissie om stelselmatig voor iedere wetgevingsvoorstel een verzwaarde evenredigheidstoetsing te verrichten, met afweging van de verschillende wetgevingsopties die zij heeft, en een gedegen overzicht van de ecologische, sociale en economische effecten die van het gekozen alternatief te verwachten zijn, en van de potentiële effecten op concurrentiekracht en voor kmo’s; meent dat zo'n verzwaarde evenredigheidstoetsing de Commissie helpt om de alternatieven met onevenredige effecten of onnodige lasten voor personen en bedrijven, met name voor kmo, maatschappelijke organisaties, werknemers en andere betrokkenen, te kunnen wegstrepen, waardoor haar voorstellen zich beter op evenredigheid laten toetsen; acht een inhoudelijke uitbreiding van het gemotiveerd advies tot ook een evenredigheidstoets het overwegen waard; |
|
25. |
vraagt de Commissie om te bezien of met de hulp van nationale parlementen niet-bindende richtsnoeren kunnen worden uitgevaardigd die de nationale parlementen bij de beoordeling van wetsvoorstellen op subsidiariteit en evenredigheid kunnen helpen; |
|
26. |
stemt volmondig in met de verklaring van de voorzitters van de Italiaanse Camera dei deputati, de Franse Assemblée nationale, de Duitse Bundestag en de Luxemburgse Deputiertenkammer „dat er meer, en niet minder Europa nodig is om de uitdagingen te kunnen aangaan waarvoor we intern en extern staan”; |
|
27. |
stelt nogmaals dat er nu al enkele initiatieven kunnen worden genomen om de samenwerking tussen de Europese instellingen en nationale parlementen te verbeteren, en stelt met name voor dat:
|
|
28. |
is van mening dat Commissie, Raad en Parlement terdege moeten letten op de beoordelingen die het Comité van de Regio's in zijn wetgevingsadviezen opneemt van de mate waarin de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid worden gerespecteerd; |
|
29. |
stelt voorop dat wetgeving begrijpelijk moet zijn en duidelijk, zodat partijen gemakkelijk hun rechten en plichten kunnen begrijpen, deugdelijke rapportage-, toezichts- en evaluatieplicht moet omvatten, buitensporige kosten moet vermijden en praktisch moet zijn in de uitvoering; |
|
30. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0103.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0061.
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/57 |
P8_TA(2017)0211
Fintech: de invloed van technologie op de toekomst van de financiële sector
Resolutie van het Europees Parlement van 17 mei 2017 over fintech: de invloed van technologie op de toekomst van de financiële sector (2016/2243(INI))
(2018/C 307/06)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien zijn resolutie van 26 mei 2016 over virtuele valuta (1), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 15 september 2016 over toegang tot financiering voor kmo's en vergroting van de financieringsdiversiteit voor kmo's in een kapitaalmarktunie (2), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 22 november 2016 over het Groenboek over financiële diensten voor consumenten (3), |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie van 14 september 2016, getiteld „Kapitaalmarktenunie — Versnellen van de hervorming” (COM(2016)0601), |
|
— |
gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 3 mei 2016 getiteld „Crowdfunding in de EU-kapitaalmarktenunie” (SWD(2016)0154), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 10 januari 2017, getiteld „Bouwen aan een Europese data-economie” (COM(2017)0009), |
|
— |
gezien het verslag van de Europese toezichthoudende autoriteiten van 16 december 2016 over de automatisering in financieel advies, |
|
— |
gezien de discussienota van de Europese toezichthoudende autoriteiten van 19 december 2016 over het gebruik van big data door financiële instellingen (JC 2016 86), |
|
— |
gezien het advies van de Europese Bankautoriteit van 26 februari 2015 over op kredietverstrekking gebaseerde crowdfunding (EBA/Op/2015/03), |
|
— |
gezien de discussienota van de Europese Bankautoriteit van 4 mei 2016 over het innovatieve gebruik van consumentengegevens door financiële instellingen (EBA/DP/2016/01), |
|
— |
gezien het advies van de Europese Autoriteit voor effecten en markten van 18 december 2014 over op investeringen gebaseerde crowdfunding (ESMA/2014/1378), |
|
— |
gezien het verslag van de Europese Autoriteit voor effecten en markten van 7 januari 2017 over de toepassing van de „distributed ledger”-technologie op de effectenmarkten, |
|
— |
gezien het verslag van het gezamenlijke comité van de Europese toezichthoudende autoriteiten van 7 september 2016 over de risico's en kwetsbaarheden van het financiële systeem van de EU, |
|
— |
gezien het risicodashbord van de Europese Bankautoriteit gebaseerd op gegevens van het derde kwartaal van 2016, |
|
— |
gezien het risicodashbord van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (Eiopa) van maart 2016, |
|
— |
gezien het vijfde consumententrendrapport van de Eiopa van 16 december 2016 (EIOPA-BoS-16-239), |
|
— |
gezien het risicodashbord van de Europese Autoriteit voor effecten en markten van het vierde kwartaal van 2016, |
|
— |
gezien Occasional Paper nr. 172 van de ECB van april 2016, getiteld „Distributed ledger technologies in securities post-trading: Revolution or evolution?”, |
|
— |
gezien het verslag van het Comité betalingen en verrekeningen van februari 2017, getiteld „Distributed ledger technology in payment, clearing and settlement: An analytical framework”, |
|
— |
gezien artikel 52 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A8-0176/2017), |
|
A. |
overwegende dat onder fintech financiering moet worden verstaan die mogelijk wordt gemaakt door of wordt verstrekt door middel van nieuwe technologieën, met een effect op de gehele financiële sector in al zijn onderdelen, van het bank- en verzekeringswezen tot pensioenfondsen, beleggingsadvies, betalingsdiensten en marktinfrastructuur; |
|
B. |
overwegende dat financiële diensten altijd op technologie hebben vertrouwd en in overeenstemming met de technologische innovatie zijn geëvolueerd; |
|
C. |
overwegende dat iedere actor fintech kan zijn, ongeacht het soort rechtspersoon; overwegende dat de waardeketen van financiële diensten in toenemende mate alternatieve actoren omvat, zoals start-ups of technologiereuzen (tech giants); overwegende dat deze term dus een breed scala aan bedrijven en diensten omvat die sterk van elkaar afwijken, verschillende uitdagingen met zich brengen en andere regels vereisen; |
|
D. |
overwegende dat veel ontwikkelingen op fintechgebied steunen op nieuwe technologieën, zoals applicaties van de „distributed ledger”-technologie (DLT), innovatieve betalingen, robotadvies, big data, het gebruik van cloudcomputing, innovatieve oplossingen op het gebied van aanmelding en identificatie van cliënten, crowdfundingplatforms en nog veel meer; |
|
E. |
overwegende dat de investeringen in de toepassing van fintech miljarden euro's bedragen en elk jaar toenemen; |
|
F. |
overwegende dat de toepassingen van de technologieën in verschillende tempo's tot volle wasdom komen en dat de schaal en de impact van hun ontwikkeling onduidelijk blijven, maar dat ze het potentieel hebben om de financiële sector ingrijpend te veranderen; overwegende dat sommige fintechtoepassingen op een bepaald moment van systeembelang zouden kunnen worden; |
|
G. |
overwegende dat fintechontwikkelingen moeten bijdragen tot de ontwikkeling en het concurrentievermogen van het Europese financiële stelsel en de Europese economie, met inbegrip van het welzijn van de Europese burgers, en tegelijk de financiële stabiliteit moeten verhogen en het hoogst niveau van consumentenbescherming moeten handhaven; |
|
H. |
overwegende dat fintech aanzienlijke voordelen kan opleveren, zoals snellere, goedkopere, meer op maat gemaakte, meer inclusieve, veerkrachtigere en transparantere en betere financiële diensten voor consumenten en bedrijven, en Europese ondernemers veel nieuwe bedrijfsmogelijkheden kan bieden; overwegende dat de consumentenervaring de belangrijkste drijfveer is voor marktdeelnemers op het gebied van financiële retaildiensten; overwegende dat vooruitgang en innovatie in de financiële sector contant geld niet mogen uitsluiten als betaalmiddel; |
|
I. |
overwegende dat de ontwikkeling van nieuwe financiële diensten en de digitalisering van bestaande diensten de marktdynamiek in de financiële sector zal veranderen door de invoering van nieuwe vormen van concurrentie, innovatie, partnerschappen en outsourcing door en tussen actoren; |
|
J. |
overwegende dat het bevorderen van eerlijke concurrentie, het neutraliseren van economische rente waar die bestaat en het creëren van een gelijk speelveld voor financiële diensten in de EU noodzakelijke voorwaarden zijn om fintech in Europa te stimuleren en samenwerking tussen alle actoren te bewerkstelligen; |
|
K. |
overwegende dat uit economisch onderzoek blijkt dat een kostenefficiënt financieel stelsel kan leiden tot lagere consumentenprijzen van financiële producten en diensten; overwegende dat fintech tot deze prijsdaling kan bijdragen; |
|
L. |
overwegende dat fintechoplossingen de toegang tot kapitaal kunnen vergroten, in het bijzonder voor kmo's, door middel van grensoverschrijdende financiële diensten en alternatieve kredietverstrekkings- en investeringskanalen zoals crowdfunding en peer-to-peerlenen, waardoor de kapitaalmarktenunie wordt versterkt; |
|
M. |
overwegende dat fintechontwikkelingen ook grensoverschrijdende financiële stromen en de integratie van de kapitaalmarkten in Europa kunnen vergemakkelijken en zo grensoverschrijdende business kunnen aanmoedigen, waardoor de voltooiing van de kapitaalmarktenunie mogelijk wordt; |
|
N. |
overwegende dat fintechontwikkelingen, met name op het vlak van binnenlandse en grensoverschrijdende betalingsoplossingen, ook de verdere ontwikkeling van een interne markt voor goederen en diensten kunnen ondersteunen en de „5x5-doelstellingen” van de G20 en G8 om de kosten van overmakingen te verminderen, kan helpen verwezenlijken; |
|
O. |
overwegende dat fintech een effectief middel kan zijn om financiële inclusie te bewerkstelligen en financiële dienstverlening op maat kan openstellen voor mensen die daar eerder geen toegang tot hadden, zodat groei inclusiever wordt; overwegende dat fintech pas echte financiële inclusie kan bewerkstelligen als de problemen met de financiële educatie en de digitale vaardigheden van Europese burgers worden aangepakt; |
|
P. |
overwegende dat de wet- en regelgeving en het toezicht aan innovatie moeten worden aangepast en dat het juiste evenwicht moet worden gevonden tussen het stimuleren van innovatieve bescherming van consumenten en beleggers en financiële stabiliteit; overwegende dat fintech een meer evenwichtige attitude vergt tussen „regulering van de instelling” en „regulering van de activiteit”; overwegende dat de complexe wisselwerking tussen fintech en de huidige regelgeving tot mismatches kan leiden, waarbij bedrijven en dienstverleners anders worden gereguleerd hoewel zij fundamenteel dezelfde activiteiten uitoefenen en waarbij bepaalde activiteiten niet goed binnen de definities en/of het toepassingsgebied van de huidige regelgeving passen; overwegende dat niet alle fintechinnovaties naar behoren aan bod komen in het huidige EU-kader ter bescherming van consumenten en beleggers op het gebied van financiële diensten; |
|
Q. |
overwegende dat de Europese toezichthoudende autoriteiten zijn begonnen met het in kaart brengen van de potentiële risico's en voordelen van innovatie financiële technologieën; overwegende dat de nationale bevoegde autoriteiten deze technologische ontwikkelingen in de gaten houden en met verschillende benaderingen zijn gekomen; overwegende dat de ontwikkeling van een fintechecosysteem in Europa tot nog toe wordt belemmerd door uiteenlopende regels in de verschillende lidstaten en een gebrek aan samenwerking tussen markten; is van mening dat een besluitvaardig optreden van de EU met het oog op de bevordering van een gemeenschappelijke benadering van fintech belangrijk is voor de ontwikkeling van een sterk fintechecosysteem in Europa; |
|
R. |
overwegende dat fintech kan bijdragen aan risicobeperking in het financiële stelsel door decentralisatie en deconcentratie van risico's, snellere clearing en afwikkeling van contante betalingen en effectentransacties, beter zekerhedenbeheer en optimalisatie van kapitaal; |
|
S. |
overwegende dat fintech waarschijnlijk vooral gevolgen zal hebben voor de posttransactionele waardeketen, die diensten omvat zoals clearing, afwikkeling, bewaarneming van activa en verslaggeving uit hoofde van regelgeving, waar technologieën zoals DLT de hele sector kunnen omvormen; overwegende dat sommige tussenpersonen in deze waardeketen, zoals bewaarnemers, centrale tegenpartijen (CTP's) en centrale effectenbewaarinstellingen, op de lange termijn overbodig zouden kunnen worden, terwijl bepaalde andere functies nog steeds zullen moeten worden uitgevoerd door onafhankelijke, gereguleerde entiteiten; |
|
T. |
overwegende dat regtech financiële instellingen en toezichthouders aanzienlijke voordelen kan bieden door het mogelijk te maken dat nieuwe technologieën worden gebruikt om regelgevings- en nalevingseisen op transparantere en efficiëntere wijze en realtime te vervullen; |
|
U. |
overwegende dat onder insurtech verzekeringsdiensten worden verstaan die mogelijk worden gemaakt door of worden verleend via nieuwe technologieën, bijvoorbeeld geautomatiseerd advies, risicobeheer en big data, maar ook verzekeringen tegen nieuwe risico's zoals cyberaanvallen; |
|
V. |
overwegende dat bedrijven die aan fintechproducten en -diensten werken en de innovatieve zakenpartners die hun het nodige technologische materiaal leveren om deze producten en diensten te kunnen leveren, dringend meer toegang tot financiering moeten krijgen om financiële innovatie in Europa te stimuleren, en met name om start-ups in staat te stellen door te groeien; overwegende dat de beschikbaarheid van durfkapitaal als financieringsbron en de aanwezigheid van een sterke technologiesector in dit verband belangrijke factoren zijn om een dynamisch fintechecosysteem in Europa te bevorderen; |
|
W. |
overwegende dat cyberaanvallen een groeiende bedreiging voor alle digitale infrastructuur vormen, en dus ook voor financiële infrastructuur; overwegende dat de financiële sector drie keer meer risico loopt op aanvallen dan andere sectoren; overwegende dat de veiligheid, betrouwbaarheid en continuïteit van de financiële sector noodzakelijke voorwaarden zijn opdat het publiek zijn vertrouwen in de sector behoudt; overwegende dat ook consumenten van financiële diensten zeer kwetsbaar zijn voor soortgelijke aanvallen en voor identiteitsdiefstal; |
|
X. |
overwegende dat verbonden apparaten integraal deel uitmaken van fintechdiensten; overwegende dat het internet der dingen bijzonder gevoelig is voor cyberaanvallen en daarom een bijzondere uitdaging vormt voor cyberbeveiliging; overwegende dat een verbonden systeem slechts zo veilig is als zijn zwakste schakel; |
|
Y. |
overwegende dat consumenten en beleggers ook nu fintech opkomt, een beroep moeten kunnen blijven doen op strenge normen inzake bescherming van consumenten en beleggers, gegevensbescherming en privacyrechten en wettelijke aansprakelijkheid van aanbieders van financiële diensten; |
|
Z. |
overwegende dat het om fintech te faciliteren, van belang is een samenhangend en ondersteunend regelgevingskader en een concurrerend klimaat tot stand te brengen die fintech in staat stellen allerlei innovatieve tools voor veilige encryptie en online-identificatie en -authenticatie met een eenvoudige interface te ontwikkelen en te gebruiken; |
|
AA. |
overwegende dat automatisering in de financiële sector, net zoals in andere sectoren, bestaande arbeidspatronen kan verstoren; overwegende dat opleiding en omscholing om vaardigheden te verbeteren en te ontwikkelen, een centrale plaats moeten krijgen in een Europese fintechstrategie; |
|
AB. |
overwegende dat de marktstructuur in veel onderdelen van de digitale economie als gevolg van netwerkeffecten tendeert naar een klein aantal marktdeelnemers, wat uitdagingen op het gebied van mededingings- en antitrustrecht met zich brengt; |
Vaststelling van een EU-kader voor fintech
|
1. |
verwelkomt de nieuwe ontwikkelingen op het gebied van fintech en vraagt de Commissie in het kader van de strategieën voor de kapitaalmarktenunie en de digitale eengemaakte markt een alomvattend fintechactieplan op te stellen dat een efficiënt, concurrerend, diepgaander en sterker geïntegreerd Europees financieel stelsel tot stand kan helpen brengen, voordelen op lange termijn voor de reële economie kan opleveren, in de nodige bescherming voor consumenten en beleggers kan voorzien en de nodige rechtszekerheid kan bieden; |
|
2. |
is verheugd dat er onlangs een fintechtaskforce is opgericht, die tot taak heeft innovatie op dit gebied te evalueren en tegelijk strategieën te ontwikkelen om de potentiële uitdagingen die fintech met zich brengt, het hoofd te bieden, en dat de Commissie met een openbare raadpleging is begonnen; verzoekt de Commissie het Parlement bij de werkzaamheden van de fintechtaskforce te betrekken; beschouwt deze recente initiatieven van de Commissie als fundamentele stappen in de richting van de opstelling van een alomvattende fintechstrategie door de Commissie en minder rechtsonzekerheid voor fintech; |
|
3. |
is van mening dat fintech initiatieven in het kader van de kapitaalmarktenunie kan helpen slagen, bijvoorbeeld door de financieringsmogelijkheden in de EU te diversifiëren, en moedigt de Commissie aan om de voordelen van fintech aan te wenden ter bevordering van de kapitaalmarktenunie; |
|
4. |
verzoekt de Commissie bij haar werkzaamheden inzake fintech een proportionele, sectoroverschrijdende en holistische aanpak te volgen, lessen te trekken uit wat er in andere rechtsgebieden wordt gedaan en zich aan te passen aan de verscheidenheid aan actoren en gebruikte bedrijfsmodellen; vraagt de Commissie zo nodig het voortouw te nemen om een gunstig klimaat te creëren waarin Europese fintechhubs en -bedrijven kunnen groeien; |
|
5. |
benadrukt dat de wetgeving inzake financiële diensten op zowel EU- als nationaal niveau zo nodig moet worden gewijzigd en voldoende innovatievriendelijk moet zijn, zodat een gelijk speelveld tussen de actoren kan worden bewerkstelligd en gehandhaafd; beveelt met name aan om, overeenkomstig het „innovatiebeginsel”, de potentiële effecten van wetgeving op innovatie naar behoren te beoordelen in het kader van een effectbeoordeling, zodat deze ontwikkelingen ten volle „aanzienlijke economische en maatschappelijke voordelen” opleveren; |
|
6. |
benadrukt dat om een gelijk speelveld te garanderen, nieuwe marktdeelnemers makkelijk toegang te bieden en regelgevingsarbitrage tussen lidstaten en rechtsvormen te voorkomen, de wetgeving en het toezicht op het gebied van fintech op de volgende beginselen gebaseerd moeten zijn:
|
|
7. |
beveelt de bevoegde autoriteiten aan om zowel nieuwe als bestaande marktdeelnemers toe te staan en aan te moedigen om gecontroleerd te experimenteren met nieuwe technologieën; merkt op dat een dergelijke gecontroleerde omgeving voor experimenten de vorm kan aannemen van een „regelgevingszandbak” voor fintechdiensten met potentiële baten voor de maatschappij, waarin een hele reeks marktdeelnemers worden samengebracht, en die in verscheidene lidstaten al met succes bestaat; benadrukt dat een proactieve en toekomstgerichte betrokkenheid van de overheid, in overleg met de marktdeelnemers en alle andere belanghebbenden, noodzakelijk is en de toezichthoudende en regelgevende instanties kan helpen om technologische deskundigheid te verwerven; verzoekt de bevoegde autoriteten om, in aanvulling op de werkzaamheden van de ESRB, financiële en/of operationele stresstestinstrumenten te ontwikkelen voor fintechtoepassingen die systeemrisico's met zich zouden kunnen brengen; |
|
8. |
wijst erop dat sommige centrale banken reeds experimenteren met een eigen digitale valuta (CBDC — central bank digital currency) en andere nieuwe technologieën; moedigt de bevoegde autoriteiten in Europa aan om het effect van de potentiële risico's en voordelen van een „distributed ledger”-versie van een CBDC en de nodige vereisten inzake consumentenbescherming en transparantie die daaraan verbonden zijn, te beoordelen; moedigt hen aan om ook te experimenteren, teneinde gelijke tred te houden met de marktontwikkelingen; |
|
9. |
benadrukt dat het van groot belang is dat de regelgevende en toezichthoudende instanties voldoende technische deskundigheid ontwikkelen om steeds complexere fintechdiensten te controleren; onderstreept dat de regelgevende instanties dankzij deze doorlopende controle in staat zullen zijn specifieke risico's van verschillende technologieën te detecteren en vóór te zijn, en wanneer dat nodig is, onmiddellijk en met een duidelijke agenda zullen kunnen ingrijpen; |
|
10. |
benadrukt daarom hoe belangrijk het is dat er bij de regelgevende en toezichthoudende instanties één loket voor aanbieders en gebruikers van fintechdiensten komt; erkent dat verkokering van het toezicht op verschillende sectoren moet worden tegengegaan, en beveelt aan dat de toezichthouders op de financiële sector nauw gaan samenwerken met andere bevoegde nationale en Europese instanties die over de nodige technologische deskundigheid beschikken; |
|
11. |
vraagt de Commissie en de lidstaten meer onderzoeksprojecten in verband met de fintechsector aan te moedigen en te steunen; |
|
12. |
onderstreept hoe belangrijk het is financiële innovatie in Europa te bevorderen; vraagt om betere toegang tot financiering voor innovatieve financiële dienstverleners en de innovatieve ondernemingen die hen het nodige materiaal leveren om deze diensten te kunnen verrichten; |
|
13. |
benadrukt dat fintechbedrijven op positieve wijze bijdragen aan de ontwikkeling van financiële bemiddeling, maar ook nieuwe risico's voor de financiële stabiliteit creëren; merkt op dat de regelgevende en toezichthoudende instanties via de balansen van gevestigde financiële instellingen veel informatie ontvangen over de toepassing van allerlei regelgeving zoals kapitaalvereisten, hefboomratio, liquiditeitsratio enz., maar dat het in het geval van niet-bancaire kredietverleners, bijvoorbeeld crowdfunding en peer-to-peer (P2P), moeilijk is om via hun balansen voldoende informatie te verkrijgen over hun activiteiten als financiële intermediairs; vraagt de regelgevende en toezichthoudende instanties daarom na te denken over de vraag hoe ze de nodige toezichtinformatie kunnen verkrijgen om de financiële stabiliteit te handhaven en zo nodig hun balansen aan regelgevende beperkingen te onderwerpen teneinde financiële stabiliteit te bewerkstelligen en te handhaven; |
|
14. |
benadrukt dat regtech mogelijkheden biedt om de nalevingsprocedures, en met name de kwaliteit en de actualiteit van de toezichtinformatie, te verbeteren door die procedures minder ingewikkeld en kostenefficiënter te maken; vraagt de autoriteiten te verduidelijken onder welke wettelijke voorwaarden een entiteit die onder hun toezicht staat, nalevingsactiviteiten mag uitbesteden aan derden, en ervoor te zorgen dat derden aan passend toezicht worden onderworpen en dat de onder toezicht staande entiteit wettelijk aansprakelijk blijft voor de naleving; vraagt de bevoegde autoriteiten, en met name de Commissie in het kader van haar werkzaamheden met betrekking tot het Europese Post-Trade Forum, proactief te trachten meer inzicht te krijgen in de belemmeringen voor het gebruik van nieuwe fintech- en regtechoplossingen bij processen vóór en na transacties die onder de richtlijn markten voor financiële instrumenten (MiFID), de verordening Europese marktinfrastructuur (EMIR) en de verordening centrale effectenbewaarinstellingen (CSDR) vallen, en als er geen belemmeringen zijn, te verduidelijken in welke mate actoren het recht hebben dergelijke oplossingen te gebruiken om aan hun verplichtingen krachtens die wetteksten te voldoen; |
|
15. |
herinnert eraan dat innovatieve financiële diensten in de hele EU beschikbaar moeten zijn en dat de grensoverschrijdende verlening ervan binnen de Unie daarom niet overmatig mag worden belemmerd; vraagt de Commissie en de Europese toezichthoudende autoriteiten overlappingen van regelgeving, nieuwe belemmeringen voor toegang tot de markt en nationale belemmeringen ten aanzien van deze diensten te monitoren en te voorkomen; vraagt de Commissie barrières tussen de lidstaten als gevolg van een gebrek aan samenhang tussen de nationale stelsels te voorkomen en best practices in de regelgevingsaanpak van de lidstaten te bevorderen; vraagt de Commissie en de Europese toezichthoudende autoriteiten voorts om in voorkomend geval paspoortregelingen in te voeren voor nieuwe financiële diensten die in de hele Unie worden aangeboden; steunt de inspanningen van de Commissie om te onderzoeken hoe de EU ten behoeve van de Europese consumenten kan bijdragen tot betere keuzemogelijkheden, transparantie en concurrentie in financiële retaildiensten, en benadrukt dat deze doelstellingen een aanvulling moet zijn op de doelstelling om het financiële stelsel efficiënter te maken; |
|
16. |
is verheugd dat er in de hele EU een aantal levendige fintechgemeenschappen zijn ontstaan; vraagt de Commissie en de gerelateerde Europese autoriteiten voor economisch bestuur nauw met de fintechhubs samen te werken en het slimme ondernemerschap van deze gemeenschappen en hun inspanningen te bevorderen door innovatie aan te moedigen en te financieren en door ze als bron van toekomstig concurrentievoordeel van de EU in de financiële sector te aanvaarden; |
|
17. |
merkt op dat fintechstart-ups bijzonder kwetsbaar zijn voor octrooimisbruikers, d.w.z. entiteiten die octrooien kopen met als doel ze tegen bedrijven die reeds van de technologierechten gebruikmaken, te doen gelden door te dreigen met rechtszaken wegens octrooi-inbreuk; verzoekt de Commissie deze situatie te onderzoeken en maatregelen voor te stellen om misbruik van octrooien op het gebied van fintech tegen te gaan; |
|
18. |
wijst erop dat voor fintech een mogelijke rol is weggelegd bij de digitalisering van overheidsdiensten om die efficiënter te helpen maken, bijvoorbeeld op het gebied van belastinginning en preventie van belastingfraude; |
|
19. |
benadrukt dat de marktstructuur in veel onderdelen van de digitale economie als gevolg van netwerkeffecten tendeert naar een klein aantal marktdeelnemers, wat uitdagingen op het gebied van mededingings- en antitrustrecht met zich brengt; verzoekt de Commissie opnieuw te beoordelen of de mededingingsregelgeving geschikt is met het oog op de uitdagingen van de digitale economie in het algemeen en fintech in het bijzonder; |
|
20. |
benadrukt dat er nog ruimte voor verdere verbetering is wat betreft de middelen die voor grensoverschrijdende betalingen kunnen worden gebruikt; pleit voor de ontwikkeling van zulke betaalmiddelen binnen Europa en betreurt de hoge mate van versnippering van de markt voor onlinebankieren in de EU en het ontbreken van een EU-brede krediet- of debetkaartregeling in Europese handen; meent dat dit van essentieel belang is voor de goede werking van de kapitaalmarktunie en een wezenlijk onderdeel vormt van de digitale eengemaakte markt, en dat dit de e-commerce in Europa en de grensoverschrijdende concurrentie op het gebied van financiële diensten zou bevorderen; verzoekt de Commissie na te gaan welke stappen nodig zijn om een omgeving tot stand te brengen die de ontwikkeling van een dergelijk systeem ten goede zou komen; erkent dat een dergelijk systeem, in het belang van de mededinging, moet bestaan naast en in voorkomend geval interoperationeel moet zijn met andere innoverende betalingsoplossingen; |
|
21. |
benadrukt dat consumenten de drijvende kracht zijn achter de opkomst van fintechbedrijven; onderstreept dat eventuele toekomstige wetswijzigingen tot doel moeten hebben consumenten bij deze transformatie te steunen; |
Gegevens
|
22. |
herinnert eraan dat het verzamelen en analyseren van gegevens een centrale rol spelen bij fintech, en wijst daarom op de noodzaak van een consistente, technologisch neutrale toepassing van de bestaande gegevenswetgeving, waaronder de algemene verordening gegevensbescherming (GDPR), de herziene richtlijn betalingsdiensten (PSD2), de verordening elektronische identificatie- en authenticatiediensten (e-IDAS), de vierde antiwitwasrichtlijn (AMLD4) en de richtlijn beveiliging netwerk- en informatiesystemen (NIS); onderstreept dat, teneinde innovatieve financiering in Europa te stimuleren, een vrije gegevensstroom binnen de Unie nodig is; verzoekt de Commissie maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat in het kader van de verlening van financiële diensten alleen objectieve en relevante data-elementen worden gebruikt; is ingenomen met de openbare raadpleging van de Commissie van 10 januari 2017 over de data-economie (COM(2017)0009), die bewijsmateriaal moet verstrekken over het al dan niet bestaan van belemmeringen voor een vrije stroom van gegevens in de hele Unie; |
|
23. |
benadrukt de noodzaak van duidelijke regels inzake eigendom, toegang en doorgifte van gegevens; benadrukt dat steeds grotere hoeveelheden gegevens worden gegenereerd door machines of processen die gebaseerd zijn op opkomende technologieën, zoals machinaal leren; benadrukt dat de algemene verordening gegevensbescherming in een duidelijk rechtskader voorziet voor persoonsgegevens, maar dat er meer rechtszekerheid nodig is voor andere categorieën gegevens; is daarom van mening dat er een duidelijk onderscheid moet worden gemaakt tussen ruwe gegevens en gegevens die uit verdere verwerking resulteren; |
|
24. |
benadrukt dat open bankieren en het delen van gegevens ervoor helpen zorgen dat alle fintechbedrijfsmodellen samen kunnen groeien, wat de consument ten goede komt; wijst in dit verband op de recente verwezenlijkingen van de herziene richtlijn betalingsdiensten wat betalingsinitiatie en toegang tot rekeninggegevens betreft; |
|
25. |
benadrukt de voordelen die cloudcomputing voor consumenten en aanbieders van financiële diensten kan hebben op het vlak van kosteneffectiviteit, een kortere marktintroductietijd en een betere benutting van ICT-middelen; wijst erop dat er met betrekking tot de financiële sector geen duidelijke, alomvattende Europese regels of richtsnoeren bestaan voor gegevensopslag in de cloud; benadrukt de noodzaak van de ontwikkeling van dergelijke richtsnoeren en een gemeenschappelijke aanpak van het gebruik van cloudcomputing bij alle nationale bevoegde autoriteiten; benadrukt dat dergelijke regels of richtsnoeren noodzakelijk zijn om de cloud soepeler en sneller ingang te laten vinden; benadrukt dat strenge normen inzake gegevensbescherming en consumentenbescherming deel moeten uitmaken van deze richtsnoeren; verzoekt de Commissie en de toezichthoudende autoriteiten in dit verband verscheidene mogelijkheden te onderzoeken, zoals vooraf goedgekeurde overeenkomsten tussen aanbieders van clouddiensten en financiële instellingen; |
|
26. |
merkt op dat de consumenten beter bewust moeten worden gemaakt van de waarde van hun persoonsgegevens; merkt op dat consumenten contracten kunnen aangaan om digitale content te delen in ruil voor een vergoeding; benadrukt dat dit economische voordelen kan opleveren, maar ook op discriminerende wijze kan worden gebruikt; verzoekt de Commissie te onderzoeken of er een Europese strategie inzake het delen van gegevens kan worden ontwikkeld om consumenten controle te geven over hun gegevens; is van mening dat een duidelijke, consumentgerichte aanpak het vertrouwen in op de cloud gebaseerde diensten zal vergroten en nieuwe innovatieve diensten van diverse actoren in de financiële waardeketen zal stimuleren, bijvoorbeeld door „application programming interfaces” (API's) te gebruiken of door de rechtstreekse toegang tot gegevens voor elektronische betaaldiensten te vergemakkelijken; vraagt de Commissie om het toekomstige potentieel van systemen voor het beheer van persoonlijke informatie (personal information management systems — PIMS) te onderzoeken als technische hulpmiddelen waarmee consumenten hun persoonsgegevens kunnen beheren; |
|
27. |
herinnert, nu financiële instellingen steeds vaker consumentengegevens of big data gebruiken, aan de bepalingen van de algemene verordening gegevensbescherming, dat de betrokkene het recht geeft om uitleg te krijgen over een op geautomatiseerde verwerking gebaseerd besluit en dat besluit aan te vechten (4); benadrukt dat er moet worden gegarandeerd dat onjuiste gegevens kunnen worden gewijzigd en dat alleen verifieerbare en relevante gegevens worden gebruikt; verzoekt alle belanghebbenden extra inspanningen te leveren om de handhaving van deze rechten te garanderen; is van mening dat toestemming voor het gebruik van persoonsgegevens dynamisch moet zijn en dat de betrokkenen hun toestemming moeten kunnen wijzigen en aanpassen; |
|
28. |
merkt op dat het toenemende gebruik van consumentengegevens of big data door financiële instellingen voordelen voor de consument kan opleveren, zoals de ontwikkeling van een meer op maat gemaakt, gesegmenteerd en goedkoper aanbod op basis van een efficiëntere allocatie van risico en kapitaal; wijst er anderzijds op dat dynamische prijsstelling in opmars is en mogelijk tot het omgekeerde zou kunnen leiden, wat nadelig zou zijn voor de vergelijkbaarheid van het aanbod, effectieve concurrentie en onderlinge risicoverdeling, bijvoorbeeld in de verzekeringssector; |
|
29. |
constateert dat persoonsgegevens en algoritmen in toenemende mate worden gecombineerd met het oog op dienstverlening zoals robotadvies; benadrukt de efficiëntiemogelijkheden van robotadvies en de mogelijke positieve effecten ervan op financiële inclusiviteit; benadrukt dat (al dan niet systematische) fouten in algoritmen of in de onderliggende gegevens mogelijk systeemrisico's kunnen veroorzaken en consumenten schade kunnen berokkenen, bijvoorbeeld door meer uitsluiting; vraagt de Commissie en de Europese toezichthoudende autoriteiten deze risico's te monitoren om ervoor te zorgen dat de automatisering van financieel advies echt beter, transparant, toegankelijk en kostenefficiënt advies kan opleveren, en iets te doen aan het probleem dat het in het huidige kader voor wettelijke aansprakelijkheid voor het gebruik van gegevens steeds moeilijker is te achterhalen wie aansprakelijk is voor schade die door dergelijke risico's wordt veroorzaakt; onderstreept dat voor robotadvies dezelfde vereisten inzake consumentenbescherming gelden als voor persoonlijk aan de klant verstrekt advies; |
Cyberbeveiliging en ICT-risico's
|
30. |
benadrukt de noodzaak van „end-to-end”-beveiliging in de hele waardeketen van financiële diensten; wijst op de grote en diverse risico's van cyberaanvallen, die gericht zijn op de infrastructuur van onze financiële markten, het internet der dingen, valuta en gegevens; vraagt de Commissie om van cyberbeveiliging de eerste prioriteit van het fintechactieplan te maken, en vraagt de Europese toezichthoudende autoriteiten en de ECB — als toezichthouder van de banken — cyberbeveiliging centraal te stellen in hun regelgevings- en toezichtprogramma's; |
|
31. |
vraagt de Europese toezichthoudende autoriteiten om, in samenwerking met de nationale regelgevende instanties, de bestaande operationele normen inzake de ICT-risico's van financiële instellingen te herzien; vraagt, gezien het uiteenlopende beschermingsniveau in de cyberbeveiligingsstrategieën van de lidstaten, ook dat de Europese toezichthoudende autoriteiten richtsnoeren opstellen voor het toezicht op deze risico's; benadrukt hoe belangrijk het is dat de Europese toezichthoudende autoriteiten over de nodige technologische knowhow beschikken om hun taken te kunnen vervullen; moedigt meer onderzoek op dit gebied aan; |
|
32. |
wijst op de noodzaak van uitwisseling van gegevens en best practices tussen toezichthouders alsook regelgevende instanties en regeringen op hun respectieve niveaus, tussen onderzoekers en marktdeelnemers en tussen marktdeelnemers onderling; vraagt de Commissie, de lidstaten, de marktdeelnemers en het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging (Enisa) het potentieel van transparantie en gegevensuitwisseling als instrumenten tegen cyberaanvallen te onderzoeken; stelt in dit verband voor om de mogelijke voordelen te onderzoeken van één centraal contactpunt voor marktdeelnemers en een meer gecoördineerde aanpak te overwegen van onderzoeken naar cybercriminaliteit op het gebied van financiële diensten, aangezien die steeds meer grensoverschrijdend zijn; |
|
33. |
benadrukt dat regelgeving inzake de verstrekking van infrastructuur voor financiële diensten in passende stimuleringsstructuren moet voorzien opdat providers voldoende in cyberbeveiliging investeren; |
|
34. |
verzoekt de lidstaten de richtlijn beveiliging netwerk- en informatiesystemen tijdig om te zetten; is verheugd over het nieuwe publiek-private partnerschap inzake cyberbeveiliging dat de Commissie onlangs in samenwerking met de sector heeft opgezet; verzoekt de Commissie een reeks nieuwe en concrete initiatieven te ontwikkelen om fintechbedrijven in deze sector, in het bijzonder kmo's en start-ups, weerbaarder te maken tegen cyberaanvallen; |
|
35. |
merkt op dat het voor de toekomstige groei van fintech essentieel is dat het publiek vertrouwen heeft in de betreffende technologieën, en wijst op de noodzaak van betere educatie en bewustmaking over het positieve effect van fintech op dagelijkse activiteiten, maar ook over de risico's op het gebied van netwerk- en informatieveiligheid voor zowel burgers als bedrijven, en met name kmo's; |
|
36. |
is ingenomen met de voortdurende inspanningen op het gebied van standaardisatie om verbonden apparaten veiliger maken; benadrukt echter dat veiligheid verder moet gaan dan een minimumniveau van standaardisatie, met name omdat uniforme gestandaardiseerde veiligheidsmaatregelen het risico op grote beveiligingsinbreuken vergroten door een mogelijk domino-effect; moedigt bedrijven aan om heterogene eigen strategieën te ontwikkelen om hun apparaten en activiteiten te beveiligen; |
Blockchains
|
37. |
wijst op het potentieel van blockchaintoepassingen voor de overdracht van geld en effecten en voor het faciliteren van „slimme contracten”, die beide partijen bij financiële contracten een hele reeks mogelijkheden bieden, met name regelingen voor handelsfinanciering en kredietverlening aan bedrijven, die complexe commerciële en financiële contractuele betrekkingen tussen bedrijven onderling (B2B) en tussen bedrijven en consumenten (B2C) eenvoudiger kunnen maken; benadrukt dat blockchainplatforms ook geschikt zijn om complexe B2B- en B2C-transacties te vereenvoudigen; |
|
38. |
herinnert aan de voordelen en risico's van niet-toegestane blockchaintoepassingen; verzoekt de Commissie hierover jaarlijks een conferentie met de verschillende belanghebbenden te organiseren; is bezorgd over het toegenomen gebruik van niet-toegestane blockchaintoepassingen voor criminele activiteiten, belastingontduiking, belastingontwijking en witwaspraktijken; vraagt de Commissie deze kwesties, onder meer de rol van zogenoemde „mixers” of „tumblers” in dit proces, nauwlettend te volgen en er verslag over uit te brengen; |
Interoperabiliteit
|
39. |
onderkent het belang van API's, als aanvulling op andere tools die door de consument kunnen worden gebruikt, om nieuwe actoren toegang te geven tot financiële infrastructuur; beveelt aan om een reeks gestandaardiseerde API's te creëren die verkopers bijvoorbeeld voor open bankieren kunnen gebruiken, terwijl ze daarnaast ook de mogelijkheid hebben om hun eigen software te ontwerpen; |
|
40. |
is van mening dat de interoperabiliteit van fintechdiensten, zowel binnen Europa als in samenwerking met rechtsgebieden van derde landen en met andere economische sectoren, een belangrijke voorwaarde is voor de toekomstige ontwikkeling van de Europese fintechsector en voor de volledige verwezenlijking van de mogelijkheden die deze kan scheppen; pleit ervoor om gegevensformaten waar mogelijk te standaardiseren, zoals in het geval van de herziene richtlijn betreffende betalingsdiensten, om dit te faciliteren; |
|
41. |
vraagt de Commissie de werkzaamheden van de lidstaten en de marktdeelnemers te coördineren om ervoor te zorgen dat de verschillende nationale regelingen voor elektronische identificatie interoperabel zijn; benadrukt dat deze regelingen ook door de particuliere sector moeten kunnen worden gebruikt; is van mening dat middelen voor identificatie op afstand die niet in de e-IDAS-verordening zijn opgenomen, ook aanvaardbaar moeten zijn, mits ze qua veiligheidsniveau gelijkwaardig zijn met het substantiële betrouwbaarheidsniveau van e-IDAS, en dus zowel veilig als interoperabel zijn; |
|
42. |
benadrukt dat het belangrijk is dat traditionele en nieuwe betaaloplossingen interoperabel zijn om tot een geïntegreerde en innovatieve Europese betaalmarkt te komen; |
|
43. |
vraagt de Europese toezichthoudende autoriteiten na te gaan in welke gevallen gerichte of risicogebaseerde authenticatie een alternatief kan zijn voor versterkte authenticatie; vraagt de Commissie verder te onderzoeken in hoeverre de versterkte authenticatieprocessen ook door andere entiteiten dan banken kunnen worden gebruikt; |
|
44. |
vraagt de Europese toezichthoudende autoriteiten om, in samenwerking met de nationale regelgevende instanties, technologisch neutrale normen en licenties op te stellen voor zowel ken-uw-cliënt-technieken als technieken voor identificatie op afstand, bijvoorbeeld op basis van biometrische criteria, met respect voor de privacy van de gebruikers; |
Financiële stabiliteit en bescherming van consumenten en beleggers
|
45. |
vraagt de Commissie om bij het opstellen van haar fintechactieplan bijzondere aandacht te besteden aan de behoeften van retailconsumenten en kleine beleggers en de risico's waarvoor zij kwetsbaar kunnen zijn, aangezien fintech steeds meer ingang vindt in diensten voor niet-professionele cliënten, bijvoorbeeld bij crowdfunding en peer-to-peerleningen; benadrukt dat voor fintech dezelfde normen voor consumentenbescherming gelden als voor andere financiële diensten, ongeacht welk distributiekanaal wordt gebruikt of waar de consument zich bevindt; |
|
46. |
vraagt de Europese toezichthoudende autoriteiten hun huidige werkzaamheden met betrekking tot het monitoren van technologische ontwikkelingen en het analyseren van de voordelen en mogelijke risico's daarvan voort te zetten en te bespoedigen, in het bijzonder wat de bescherming van consumenten en beleggers en financiële inclusie betreft; |
|
47. |
verzoekt de Commissie te onderzoeken in hoeverre fintech kan helpen om consumenten financieel advies van betere kwaliteit te bieden en of het gefragmenteerde EU-regelgevingskader inzake advisering toereikend is om daarin te voorzien; |
|
48. |
meent dat er nog steeds veel onzekerheid bestaat rond de regelgeving inzake insurtech, en benadrukt dat dit moet worden verholpen om beveiliging, privacy, eerlijke concurrentie en financiële stabiliteit te garanderen; benadrukt dat een grotere rechtszekerheid kan helpen voorkomen dat consumenten van gebrekkig gereguleerde insurtechbedrijven het slachtoffer worden van verliezen of misleidende verkooppraktijken, en zowel bedrijven als consumenten kan helpen beter gebruik te maken van insurtechoplossingen; |
|
49. |
benadrukt dat tegelijk met de ontwikkeling van fintechoplossingen ook de financiële stabiliteit moet worden vergroot; pleit voor onderzoek naar open source, door vakgenoten beoordeelde technologie als een manier om dit doel te bereiken; vraagt de Europese toezichthoudende autoriteiten met particuliere actoren samen te werken bij het ontwikkelen en evalueren van innovatieve technologieën die de financiële stabiliteit kunnen waarborgen en de consumentenbescherming kunnen verbeteren, bijvoorbeeld door systematische fouten in algoritmen te beperken of door consumenten beter bewust te maken van cyberaanvallen; |
|
50. |
merkt op dat diversiteit en concurrentie tussen de marktdeelnemers essentiële factoren zijn die bijdragen tot financiële stabiliteit; vraagt de regelgevende en toezichthoudende instanties het effect van de digitalisering op de concurrentiesituatie in alle relevante segmenten van de financiële sector te monitoren en instrumenten te ontwikkelen en in te zetten om concurrentieverstorende gedragingen of concurrentievervalsing te voorkomen of te verhelpen; |
Financiële educatie en IT-vaardigheden
|
51. |
benadrukt dat zowel financiële als digitale geletterdheid van cruciaal belang zijn voor een efficiënt gebruik van fintech en voor lagere risico's in de fintechomgeving; |
|
52. |
benadrukt dat een goede financiële educatie van retailconsumenten en kleine beleggers noodzakelijk is opdat fintech een echt instrument voor financiële inclusie wordt en opdat die consumenten en beleggers, die steeds meer direct te maken krijgen met onmiddellijk beschikbare financiële beleggingsproducten en -diensten, zelfstandig oordeelkundige beslissingen over dat aanbod kunnen nemen en alle risico's kunnen begrijpen die aan het gebruik van deze innovatieve technologieën verbonden zijn; vraagt de Commissie en de Europese toezichthoudende autoriteiten meer steun uit te trekken voor initiatieven om de financiële educatie te verbeteren; benadrukt dat beroepsopleiding en voorlichting over de rechten van consumenten en beleggers volt toegankelijk moeten zijn; |
|
53. |
herinnert aan de prognose van de Commissie dat Europa in 2020 mogelijk zal worden geconfronteerd met een tekort aan 825 000 ICT-professionals; is van mening dat er meer informatici nodig zijn, en moedigt de lidstaten aan om zich voor te bereiden op veranderingen op de arbeidsmarkt die veel sneller zouden kunnen voordoen dan verwacht; |
|
54. |
onderstreept de noodzaak van betere digitale educatie vaardigheden in de financiële sector, bij de regelgevende instanties en in de samenleving als geheel, ook wat de beroepsopleiding betreft; vraagt de Commissie in de context van haar coalitie voor digitale vaardigheden en banen best practices te presenteren; |
o
o o
|
55. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0228.
(2) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0358.
(3) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0434.
(4) Zie overweging 71 van de algemene verordening gegevensbescherming.
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/67 |
P8_TA(2017)0214
Genetisch gemodificeerd katoen GHB119
Resolutie van het Europees Parlement van 17 mei 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde katoen GHB119 (BCS-GHØØ5-8) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D050182 — 2017/2675(RSP))
(2018/C 307/07)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde katoen GHB119 (BCS-GHØØ5-8) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D050182), |
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (1), en met name artikel 7, lid 3, artikel 9, lid 2, artikel 19, lid 3, en artikel 21, lid 2, |
|
— |
gezien de stemming van 27 maart 2017 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003, die geen advies heeft opgeleverd, |
|
— |
gezien de artikelen 11 en 13 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (2), |
|
— |
gezien het advies dat op 21 september 2016 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) werd goedgekeurd en op 21 oktober 2016 werd gepubliceerd (3), |
|
— |
gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (COM(2017)0085, COD(2017)0035), |
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor genetisch gemanipuleerde organismen (4), |
|
— |
gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, |
|
— |
gezien artikel 106, leden 2 en 3, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat Bayer op 25 maart 2011 bij de nationale bevoegde instantie van Nederland een aanvraag overeenkomstig de artikelen 5 en 17 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 heeft ingediend voor het in de handel brengen van levensmiddelen, levensmiddeleningrediënten en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met GHB119-katoen; overwegende dat deze aanvraag ook betrekking heeft op het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde katoen GHB119 in producten die er geheel of gedeeltelijk uit bestaan, voor andere toepassingen dan als levensmiddel of als diervoeder die ook voor andere katoensoorten zijn toegelaten, met uitzondering van de teelt; |
|
B. |
overwegende dat de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) op 21 september 2016 overeenkomstig de artikelen 6 en 18 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 een gunstig advies heeft uitgebracht, dat op 21 oktober 2016 werd gepubliceerd; |
|
C. |
overwegende dat de aan GHB119-katoen toegekende unieke identificatiecode BCS-GHØØ5-8 volgens de aanvraag het PAT-eiwit uitdrukt dat tolerantie biedt voor glufosinaat-ammoniumherbiciden en het Cry2Ae-eiwit, dat resistentie tegen bepaalde schadelijke lepidoptera biedt; overwegende dat een vergunning voor het invoeren van deze katoen in de Unie ongetwijfeld zou leiden tot toename van de verbouwing ervan in andere delen van de wereld en als gevolg daarvan tot een toename van het gebruik van glufosinaat-ammoniumherbiciden; |
|
D. |
overwegende dat glufosinaat is ingedeeld als toxisch voor de voortplanting en derhalve onder de uitsluitingscriteria van Verordening (EG) nr. 1107/2009 valt van het Europees Parlement en de Raad (5); overwegende dat de goedkeuring van glufosinaat op 31 juli 2018 afloopt; |
|
E. |
overwegende dat in onafhankelijk onderzoek bezorgdheid wordt geuit over grote leemten in de vergelijkende beoordeling, en met name het feit dat nader onderzoek niet noodzakelijk werd geacht, hoewel er voor vele verbindingen significante verschillen in samenstelling waren gevonden, alsook bezorgdheid over ernstige lacunes in de toxologische beoordeling, en met name het feit dat slechts één werking van Bt-toxinen in aanmerking werd genomen, dat er geen onderzoek is gedaan naar combinatorische effecten en dat er geen beoordeling van residuen van pesticiden heeft plaatsgevonden, en bezorgdheid over een onovertuigende beoordeling van het mogelijke effect op het immuunsysteem (6); |
|
F. |
overwegende dat de lidstaten gedurende de overlegperiode van drie maanden talrijke kritische commentaren hebben ingediend; overwegende dat in die commentaren onder meer gewezen wordt op: het ontbreken van gegevens over de identificatie en kwantificatie van de residuen van herbiciden en metabolieten in de genetisch gemodificeerde planten en zaden die voor levensmiddelen en diervoeders worden gebruikt, tekortkomingen in de milieurisicobeoordeling en het monitoringplan voor de milieueffecten, onder meer met betrekking tot de verschillende standpunten over de vraag of er in Europa wilde verwanten zijn gemeld, of ontbrekende gegevens over de kiemkracht van het ingevoerde zaad, alsook het feit dat er geen onbedoelde effecten in aanmerking zijn genomen; dat voorts in sommige commentaren kritiek werd geleverd op de uiterst povere databank in het algemeen, en meer bepaald op het feit dat slechts een zeer beperkt aantal studies in aanmerking was genomen en dat er bijvoorbeeld geen passende toxiciteitstest met plantenmateriaal van GHB119-katoen was verricht, evenmin als passende studies naar de gevolgen van genetisch gemodificeerde katoen voor de gezondheid van mens en dier, en dat de ingediende nutritionele studie niet ontvankelijk werd geacht (7); |
|
G. |
overwegende dat de EFSA, ondanks alle hierboven genoemde zorgpunten, monitoring na het in de handel brengen van van GHB119-katoen afgeleide levensmiddelen/diervoeders niet nodig heeft geacht; |
|
H. |
overwegende dat de stemming op 27 maart 2017 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 geen advies heeft opgeleverd; overwegende dat 15 lidstaten tegen stemden, terwijl slechts 11 lidstaten, die nauwelijks 38,69 % van de bevolking van de Unie vertegenwoordigen, vóór stemden, terwijl twee lidstaten zich van stemming onthielden; |
|
I. |
overwegende dat de Commissie zowel in de toelichting bij haar wetsvoorstel van 22 april 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1829/2003 wat betreft de mogelijkheid voor de lidstaten het gebruik van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders op hun grondgebied te beperken of te verbieden (COM(2015)0177), als in de toelichting bij het wetgevingsvoorstel van 14 februari 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011, haar ongenoegen heeft laten blijken over het feit dat vergunningsbesluiten sinds de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1829/2003 worden vastgesteld door de Commissie zonder gesteund te worden door het advies van het Comité lidstaten, en dat de terugzending van het dossier naar de Commissie voor een definitieve beslissing, bedoeld als uitzondering voor de procedure in zijn geheel, de norm is geworden voor de besluitvorming rond het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders; overwegende dat Commissievoorzitter Juncker meermaals zijn ongenoegen heeft geuit over het povere democratisch gehalte van die werkwijze (8); |
|
J. |
overwegende dat het Parlement het wetsvoorstel van 22 april 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1829/2003 op 28 oktober 2015 in eerste lezing heeft verworpen (9) en de Commissie verzocht heeft het in te trekken en een nieuw voorstel in te dienen; |
|
K. |
overwegende dat in overweging 14 van Verordening (EU) nr. 182/2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren, duidelijk het volgende wordt verklaard: „Wanneer de Commissie overweegt uitvoeringshandelingen vast te stellen op bijzonder gevoelige terreinen zoals belastingheffing, gezondheid van de consument, voedselveiligheid en milieubescherming, zal zij, omwille van een evenwichtige oplossing, zoveel mogelijk dusdanig handelen dat wordt voorkomen dat wordt ingegaan tegen een eventueel meerderheidsstandpunt binnen het comité van beroep dat afwijzend staat tegenover de gepastheid van een uitvoeringshandeling.”; |
|
1. |
is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie een overschrijding inhoudt van de uitvoeringsbevoegdheden waarin is voorzien in Verordening (EG) nr. 1829/2003; |
|
2. |
is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie niet in overeenstemming is met het recht van de Unie, omdat het niet verenigbaar is met het doel van Verordening (EG) nr. 1829/2003, namelijk, overeenkomstig de algemene beginselen die in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad zijn vastgesteld (10), de basis te leggen voor het waarborgen van een hoog beschermingsniveau voor het leven en de gezondheid van de mens, de gezondheid en het welzijn van dieren, het milieu en de belangen van de consument met betrekking tot genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, waarbij de goede werking van de interne markt wordt gewaarborgd; |
|
3. |
verzoekt de Commissie haar ontwerp van uitvoeringsbesluit in te trekken; |
|
4. |
verzoekt de Commissie elk uitvoeringsbesluit met betrekking tot aanvragen voor toelating van genetisch gemodificeerde organismen op te schorten totdat de vergunningsprocedure zodanig is herzien dat de tekortkomingen van de huidige procedure, die inadequaat is gebleken, zijn weggewerkt; |
|
5. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten. |
(1) PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1.
(2) PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.
(3) Te raadplegen via: https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/4586
|
— |
Resolutie van 16 januari 2014 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het in de handel brengen voor de teelt, overeenkomstig Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad, van een maisproduct (Zea mays L., lijn 1507), genetisch gemodificeerd met het oog op resistentie tegen bepaalde schadelijke schubvleugelige insecten (PB C 482 van 23.12.2016, blz. 110), |
|
— |
Resolutie van 16 december 2015 over Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2279 van de Commissie van 4 december 2015 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais NK603 × T25 (P8_TA(2015)0456), |
|
— |
Resolutie van 3 februari 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87705 × MON 89788 (P8_TA(2016)0040), |
|
— |
Resolutie van 3 februari 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87708 × MON 89788 (P8_TA(2016)0039), |
|
— |
Resolutie van 3 februari 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja FG72 (MST-FGØ72-2) (P8_TA(2016)0038), |
|
— |
Resolutie van 8 juni 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais Bt11 × MIR162 × MIR604 × GA21, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee of drie van de „events” Bt11, MIR162, MIR604 en GA21 (P8_TA(2016)0271), |
|
— |
Resolutie van 8 juni 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende het in de handel brengen van een genetisch gemodificeerde anjer (Dianthus caryophyllus L., lijn SHD-27531-4) (P8_TA(2016)0272), |
|
— |
Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen voor aanplanting van zaad van genetisch gemodificeerde mais MON 810 (P8_TA(2016)0388), |
|
— |
Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten van genetisch gemodificeerde maïs MON 810 (P8_TA(2016)0389), |
|
— |
Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende het in de handel brengen voor aanplanting van zaad van genetisch gemodificeerde mais Bt11 (P8_TA(2016)0386), |
|
— |
Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende het in de handel brengen voor de teelt van zaden van genetisch gemodificeerde mais 1507 (P8_TA(2016)0387), |
|
— |
Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd katoen 281-24-236 × 3006-210-23 × MON 88913 (P8_TA(2016)0390), |
|
— |
Resolutie van 5 april 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais Bt11 × 59122 × MIR604 × 1507 × GA21, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie of vier van de events Bt11, 59122, MIR604, 1507 en GA21, ingevolge Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (P8_TA(2017)0123). |
(5) PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.
(6) Bauer-Panskus/Then: Testbiotech comment on the Scientific Opinion on application (EFSA-GMO-NL-2011-96) for the placing on the market of genetically modified insect-resistant and herbicide-tolerant cotton GHB119 from Bayer CropScience AG, te raadplegen via: https://www.testbiotech.org/node/1860.
(7) http://registerofquestions.efsa.europa.eu/roqFrontend/questionLoader?question=EFSA -Q-2011-00311.
(8) Hij deed dit onder meer in zijn Openingstoespraak voor de plenaire zitting van het Europees Parlement, opgenomen in de politieke beleidslijnen voor de volgende Europese Commissie (Straatsburg, 15 juli 2014) of in zijn State of the Union van 2016 (Straatsburg, 14 september 2016).
(9) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0379.
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/71 |
P8_TA(2017)0215
Genetisch gemodificeerde maïs DAS-40278-9
Resolutie van het Europees Parlement van 17 mei 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde maïs DAS-40278-9, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (D050183 — 2017/2674(RSP))
(2018/C 307/08)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde maïs DAS-40278-9 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (D050183), |
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (1), en met name artikel 7, lid 3, artikel 9, lid 2, artikel 19, lid 3, en artikel 21, lid 2, |
|
— |
gezien de stemming van 27 maart 2017 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003, die geen advies heeft opgeleverd, |
|
— |
gezien de artikelen 11 en 13 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (2), |
|
— |
gezien het advies dat op 26 oktober 2016 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) werd goedgekeurd en op 5 december 2016 werd gepubliceerd (3), |
|
— |
gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (COM(2017)0085, COD(2017)0035), |
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor genetisch gemanipuleerde organismen (4), |
|
— |
gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, |
|
— |
gezien artikel 106, leden 2 en 3, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat Dow AgroSciences Europe op 11 november 2010 bij de nationale bevoegde instantie van Nederland een aanvraag heeft ingediend om levensmiddelen, levensmiddeleningrediënten en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met maïs DAS-40278-9 in de handel te brengen, overeenkomstig de artikelen 5 en 17 van Verordening (EG) nr. 1829/2003; overwegende dat deze aanvraag ook betrekking heeft op het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde maïs DAS-40278-9 in producten die er geheel of gedeeltelijk uit bestaan, voor andere toepassingen dan als levensmiddel of als diervoeder die ook voor andere maïssoorten zijn toegelaten, met uitzondering van de teelt; |
|
B. |
overwegende dat de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) op 26 oktober 2016 overeenkomstig de artikelen 6 en 18 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 een gunstig advies heeft uitgebracht, dat op 5 december 2016 werd gepubliceerd (5); |
|
C. |
overwegende dat maïs DAS-40278-9 het AAD-1-eiwit tot expressie brengt dat tolerantie geeft voor herbiciden op basis van 2,4-dichloorfenoxyazijnzuur (2,4-D) en aryloxyphenoxy-propionaten (AOPP); |
|
D. |
overwegende dat in onafhankelijk onderzoek bezorgdheid wordt geuit over het actieve ingrediënt van 2,4-D in verband met embryo-ontwikkeling, geboorteafwijkingen en hormoonverstoringen; overwegende dat het niet duidelijk is of, en in welke mate, 2,4-D-producten onzuiverheden in de vorm van zwaar giftige dioxinen en furanen bevatten die menselijke carcinogenen en hormoonverstoorders zijn die in het milieu achterblijven en zich in de voedselketen accumuleren (6); |
|
E. |
overwegende dat de goedkeuring van de actieve stof 2,4-D vernieuwd is in 2015; overwegende dat de aanwezigheid van onzuiverheden zoals dioxinen en furanen onder bepaalde niveaus is erkend; overwegende dat de aanvrager informatie betreffende de potentiële endocriene eigenschappen van de stof nog moet verstrekken (7); |
|
F. |
overwegende dat een vergunning voor het invoeren van de maïs DAS-40278-9 in de Unie ongetwijfeld zal leiden tot toename van de verbouwing ervan ergens anders, zoals de VS, Brazilië en Argentinië, en als gevolg daarvan tot een toename van het gebruik van 2,4-D- en AOPP-herbiciden; overwegende dat in onafhankelijk onderzoek bezorgdheid is geuit over grote leemten in de vergelijkende beoordeling, ernstige lacunes in de toxicologische beoordeling (bijvoorbeeld het feit dat niet verzocht is om een test van de gehele plant in een vervoederingsstudie, geen langetermijn- of geaccumuleerde effecten in beschouwing zijn genomen, de impact op de reproductieve systemen niet besproken is, en methodologische tekortkomingen in de dierproeven), en over een niet overtuigende beoordeling van het mogelijke effect op het immuunsysteem (8); |
|
G. |
overwegende dat de lidstaten gedurende de overlegperiode van drie maanden talrijke kritische commentaren hebben ingediend; overwegende dat in die commentaren onder meer gewezen wordt op: ontbrekende en onvoldoende gegevens, ontbrekende onderbouwingen, tegenstrijdige verklaringen in de aanvraag, een slechte testopzet, ontbrekende testen, bijvoorbeeld van allergeniciteit, twijfelachtige resultaten van de veiligheidsbeoordelingen, het ontbreken van een 90-dagen durend subchronisch toxiciteitsonderzoek naar de levensmiddelenveiligheid, wat de beoordeling van de mogelijke risico's van de consumptie van levensmiddelen die met de maïs zijn gemaakt onmogelijk maakt, en de keuze en het ontwerp van de onderzoeken die voor de risicobeoordeling in beschouwing zijn genomen (9); |
|
H. |
overwegende dat de EFSA, ondanks alle hierboven genoemde punten van zorg, monitoring na het in de handel brengen van van DAS-40278-9-maïs afgeleide levensmiddelen/diervoeders niet nodig heeft geacht; |
|
I. |
overwegende dat de stemming op 27 maart 2017 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 geen advies heeft opgeleverd; overwegende dat 16 lidstaten tegen stemden, terwijl slechts 9 lidstaten, die nauwelijks 36,22 % van de bevolking van de Unie vertegenwoordigen, vóór stemden, terwijl 3 lidstaten zich van stemming onthielden; |
|
J. |
overwegende dat de Commissie zowel in de toelichting bij haar wetsvoorstel van 22 april 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1829/2003 wat betreft de mogelijkheid voor de lidstaten het gebruik van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders op hun grondgebied te beperken of te verbieden COM(2015)0177, als in de toelichting bij het wetgevingsvoorstel van 14 februari 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011, haar ongenoegen heeft laten blijken over het feit dat vergunningsbesluiten sinds de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1829/2003 worden vastgesteld door de Commissie zonder gesteund te worden door het advies van het Comité lidstaten, en dat de terugzending van het dossier naar de Commissie voor een definitieve beslissing, bedoeld als uitzondering voor de procedure in zijn geheel, de norm is geworden voor de besluitvorming rond het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders; overwegende dat Commissievoorzitter Juncker meermaals zijn ongenoegen heeft geuit over het povere democratisch gehalte van die werkwijze (10); |
|
K. |
overwegende dat het Parlement het wetsvoorstel van 22 april 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1829/2003 op 28 oktober 2015 in eerste lezing heeft verworpen (11) en de Commissie verzocht heeft het in te trekken en een nieuw voorstel in te dienen; |
|
L. |
overwegende dat in overweging 14 van Verordening (EU) nr. 182/2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren, duidelijk het volgende wordt verklaard: „Wanneer de Commissie overweegt uitvoeringshandelingen vast te stellen op bijzonder gevoelige terreinen zoals belastingheffing, gezondheid van de consument, voedselveiligheid en milieubescherming, zal zij, omwille van een evenwichtige oplossing, zoveel mogelijk dusdanig handelen dat wordt voorkomen dat wordt ingegaan tegen een eventueel meerderheidsstandpunt binnen het comité van beroep dat afwijzend staat tegenover de gepastheid van een uitvoeringshandeling.”; |
|
1. |
is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie een overschrijding inhoudt van de uitvoeringsbevoegdheden waarin is voorzien in Verordening (EG) nr. 1829/2003; |
|
2. |
is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie niet in overeenstemming is met het recht van de Unie, omdat het niet verenigbaar is met het doel van Verordening (EG) nr. 1829/2003, namelijk, overeenkomstig de algemene beginselen die in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (12) zijn vastgesteld, de basis te leggen voor het waarborgen van een hoog beschermingsniveau voor het leven en de gezondheid van de mens, de gezondheid en het welzijn van dieren, het milieu en de belangen van de consument met betrekking tot genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, waarbij de goede werking van de interne markt wordt gewaarborgd; |
|
3. |
verzoekt de Commissie haar ontwerp van uitvoeringsbesluit in te trekken; |
|
4. |
verzoekt de Commissie elk uitvoeringsbesluit met betrekking tot aanvragen voor toelating van genetisch gemodificeerde organismen op te schorten totdat de vergunningsprocedure zodanig is herzien dat de tekortkomingen van de huidige procedure, die inadequaat is gebleken, zijn weggewerkt; |
|
5. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten. |
(1) PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1.
(2) PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.
(3) https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/4633
|
— |
Resolutie van 16 januari 2014 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het in de handel brengen voor de teelt, overeenkomstig Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad, van een maïsproduct (Zea mays L., lijn 1507), genetisch gemodificeerd met het oog op resistentie tegen bepaalde schadelijke schubvleugelige insecten (PB C 482 van 23.12.2016, blz. 110), |
|
— |
Resolutie van 16 december 2015 over Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2279 van de Commissie van 4 december 2015 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde maïs NK603 × T25 (P8_TA(2015)0456), |
|
— |
Resolutie van 3 februari 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87705 × MON 89788 (P8_TA(2016)0040), |
|
— |
Resolutie van 3 februari 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87708 × MON 89788 (P8_TA(2016)0039), |
|
— |
Resolutie van 3 februari 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja FG72 (MST-FGØ72-2) (P8_TA(2016)0038), |
|
— |
Resolutie van 8 juni 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde maïs Bt11 × MIR162 × MIR604 × GA21, en genetisch gemodificeerde maïssoorten die bestaan uit een combinatie van twee of drie van de „events” Bt11, MIR162, MIR604 en GA21 (P8_TA(2016)0271), |
|
— |
Resolutie van 8 juni 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende het in de handel brengen van een genetisch gemodificeerde anjer (Dianthus caryophyllus L., lijn SHD-27531-4) (P8_TA(2016)0272), |
|
— |
Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen voor aanplanting van zaad van genetisch gemodificeerde maïs MON 810 (P8_TA(2016)0388), |
|
— |
Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten van genetisch gemodificeerde maïs MON 810 (P8_TA(2016)0389), |
|
— |
Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende het in de handel brengen voor aanplanting van zaad van genetisch gemodificeerde maïs Bt11 (P8_TA(2016)0386), |
|
— |
Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende het in de handel brengen voor de teelt van zaden van genetisch gemodificeerde maïs 1507 (P8_TA(2016)0387), |
|
— |
Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd katoen 281-24-236 × 3006-210-23 × MON 88913 (P8_TA(2016)0390). |
|
— |
Resolutie van 5 april 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde maïs Bt11 × 59122 × MIR604 × 1507 × GA21, en genetisch gemodificeerde maïssoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie of vier van de events Bt11, 59122, MIR604, 1507 en GA21, ingevolge Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (P8_TA(2017)0123). |
(5) Te raadplegen via: https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/4633
(6) http://www.pan-europe.info/sites/pan-europe.info/files/public/resources/reports/pane-2014-risks-of-herbicide-2-4-d.pdf
(7) Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2033 van de Commissie van 13 november 2015 tot verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof 2,4-D overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (PB L 298 van 14.11.2015, blz. 8).
(8) Bauer-Panskus/Then: Commentaar van Testbiotech op het wetenschappelijk advies van de EFSA over een aanvraag van Dow AgroSciences LLC (EFSA-GMO-NL-2010-89) voor het in de handel brengen van herbicide-tolerante genetisch gemodificeerde maïs DAS-40278-9 beschikbaar op: https://www.testbiotech.org/node/1862
(9) Zie EFSA-vragenregister, bijlage G bij vraag nr. EFSA-Q-2010-01326, online beschikbaar op: http://registerofquestions.efsa.europa.eu/roqFrontend/questionLoader?question=EFSA-Q-2010-01326
(10) Hij deed dit onder meer in zijn Openingstoespraak voor de plenaire zitting van het Europees Parlement, opgenomen in de politieke beleidslijnen voor de volgende Europese Commissie (Straatsburg, 15 juli 2014) of in zijn State of the Union van 2016 (Straatsburg, 14 september 2016).
(11) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0379.
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/75 |
P8_TA(2017)0216
De situatie in Hongarije
Resolutie van het Europees Parlement van 17 mei 2017 over de situatie in Hongarije (2017/2656(RSP))
(2018/C 307/09)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), met name de artikelen 2, 6 en 7, |
|
— |
gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name de artikelen 4, 12, 13, 14, 16, 18 en 21, |
|
— |
gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, in het bijzonder de zaken Szabó en Vissy/Hongarije, Karácsony e.a./Hongarije, Magyar Keresztény Mennonita Egyház e.a./Hongarije, Baka/Hongarije, en Ilias en Ahmed/Hongarije, |
|
— |
gezien de Algemene Verklaring van de Rechten van de Mens en de vele mensenrechtenverdragen van de Verenigde Naties, die bindend zijn voor alle lidstaten, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 11 maart 2014 getiteld „Een nieuw EU-kader voor het versterken van de rechtsstaat” (COM(2014)0158), |
|
— |
gezien zijn resoluties van 16 december 2015 (1) en 10 juni 2015 (2) over de situatie in Hongarije, van 3 juli 2013 over de situatie van de grondrechten: normen en praktijken in Hongarije (3), van 16 februari 2012 over de recente politieke ontwikkelingen in Hongarije (4) en van 10 maart 2011 over de mediawet in Hongarije (5), |
|
— |
gezien de hoorzitting over de situatie in Hongarije die zijn Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken op 27 februari 2017 heeft gehouden, |
|
— |
gezien het plenaire debat over de situatie in Hongarije van 26 april 2017, |
|
— |
gezien de Verklaring van Rome van de leiders van 27 lidstaten en van de Europese Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie van 25 maart 2017, |
|
— |
gezien Wet CLXVIII van 2007 over de afkondiging van het Verdrag van Lissabon tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, die op 17 december 2007 door de Nationale Vergadering werd aangenomen, |
|
— |
gezien resolutie 2162 (2017) van 27 april 2017 van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa getiteld „Alarming developments in Hungary: draft NGO law restricting civil society and possible closure of the European Central University” (Alarmerende ontwikkelingen in Hongarije: ontwerpwet inzake ngo's waardoor het maatschappelijk middenveld wordt beperkt en de mogelijke sluiting van de Central European University), |
|
— |
gezien de verklaring van 8 maart 2017 van de commissaris voor de mensenrechten van de Raad van Europa over de nieuwe Hongaarse wet waardoor asielzoekers automatisch kunnen worden vastgehouden, en zijn brief van 27 april 2017 aan de voorzitter van de Nationale Vergadering van Hongarije met een oproep om de voorgestelde ontwerpwet over met buitenlands kapitaal gefinancierde ngo's te verwerpen, |
|
— |
gezien het besluit van de Commissie om een inbreukprocedure tegen Hongarije te starten met betrekking tot de wet tot wijziging van de wet op het hoger onderwijs, alsook andere lopende en aanstaande inbreukprocedures tegen Hongarije, |
|
— |
gezien de reactie van de Commissie op de Hongaarse nationale raadpleging „Stop Brussel”, |
|
— |
gezien het bezoek van commissaris Avramopoulos aan Hongarije op 28 maart 2017, |
|
— |
gezien de brief van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken aan vicevoorzitter Timmermans met een verzoek om een standpunt van de Commissie ten aanzien van de vraag in hoeverre de wet tot wijziging van bepaalde wetten met betrekking tot de versterking van de procedure in het bewaakte grensgebied in overeenstemming is met de bepalingen van het asielacquis van de Unie, alsook met het Handvest van de grondrechten als het aankomt op de uitvoering van de in deze wet vermelde maatregelen, |
|
— |
gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de Europese Unie gestoeld is op de waarden eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren; voorts overwegende dat deze waarden universeel zijn en dat de lidstaten deze gemeen hebben (artikel 2 VEU); |
|
B. |
overwegende dat het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie deel uitmaakt van het primaire recht van de EU dat alle vormen van discriminatie verbiedt, onder meer op grond van geslacht, ras, huidskleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuiging, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, een handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid; |
|
C. |
overwegende dat Hongarije sinds 2004 lid is van de Europese Unie; voorts overwegende dat een groot deel van de Hongaarse bevolking, volgens opiniepeilingen, voorstander is van toetreding van het land tot de EU; |
|
D. |
overwegende dat in het Handvest is bepaald dat de kunsten en het wetenschappelijk onderzoek vrij zijn en dat de academische vrijheid moet worden geëerbiedigd; overwegende dat in het Handvest ook de vrijheid wordt gewaarborgd om, met inachtneming van de democratische beginselen, instellingen voor onderwijs op te richten; |
|
E. |
overwegende dat de vrijheid van vereniging moet worden beschermd; voorts overwegende dat een dynamisch maatschappelijk middenveld een essentiële rol speelt bij de bevordering van de participatie van het publiek in het democratische proces en de verantwoordelijkheid van regeringen ten opzichte van hun juridische verplichtingen, waaronder de bescherming van de grondrechten en het milieu, evenals de bestrijding van corruptie; |
|
F. |
overwegende dat het recht op asiel wordt gewaarborgd overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 en het Protocol daarbij van 31 januari 1967 betreffende de status van vluchtelingen, en overeenkomstig het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU); |
|
G. |
overwegende dat in 2016 91,54 % van de asielaanvragen is afgewezen; overwegende dat in Hongarije sinds 2015 nieuwe asielwetten zijn aangenomen en nieuwe asielprocedures zijn vastgesteld, waardoor asielzoekers Hongarije alleen nog via een transitzone op Hongaars grondgebied kunnen betreden, en waardoor per dag slechts een beperkt aantal mensen wordt toegelaten, momenteel bijvoorbeeld maximaal tien per dag; overwegende dat ngo's herhaaldelijk hebben gemeld dat migranten die de Hongaarse grenzen naderen onmiddellijk worden teruggedreven naar Servië, waarbij in sommige gevallen wreed en gewelddadig wordt opgetreden, zonder dat men oog heeft voor hun verzoeken om bescherming; overwegende dat de Hongaarse regering haar verplichtingen om asielzoekers te herplaatsen, overeenkomstig het recht van de Unie, niet is nagekomen; |
|
H. |
overwegende dat de commissaris voor de mensenrechten van de Raad van Europa — naar aanleiding van de schriftelijke opmerkingen die hij op 17 december 2016 bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft ingediend in verband met twee klachten tegen Oostenrijk over de overbrenging van asielzoekers van Oostenrijk naar Hongarije uit hoofde van de Dublin III-verordening — heeft verklaard dat asielzoekers die worden teruggestuurd naar Hongarije, vanwege de ingrijpende veranderingen die de afgelopen maanden aan de Hongaarse asielwetgeving en -praktijken zijn aangebracht, een aanzienlijk risico lopen om het slachtoffer te worden van schendingen van de mensenrechten; |
|
I. |
overwegende dat elf vluchtelingen, die de „Röszke 11” worden genoemd en zich op 16 september 2016, de dag nadat Hongarije de grens met Servië had gesloten, aan de grens ophielden, zijn aangeklaagd wegens het plegen van een terreurdaad en tot een gevangenisstraf zijn veroordeeld, onder hen ook Ahmed H., een Syrische inwoner van Cyprus, die in november 2016 in een oneerlijk proces werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar, enkel en alleen omdat hij de spanningen had proberen verminderen door gebruik te maken van een megafoon en daarnaast drie voorwerpen naar de grenspolitie had gegooid; |
|
J. |
overwegende dat sinds de aanneming van zijn resolutie van 16 december 2015 zorgen zijn geuit over tal van kwesties, namelijk de benutting van overheidsmiddelen, aanslagen op organisaties uit het maatschappelijk middenveld en verdedigers van de mensenrechten, de rechten van asielzoekers, grootschalig toezicht op burgers, de vrijheid van vereniging, de vrijheid van meningsuiting, pluralisme in de media en de opheffing van de krant Népszabadság, de rechten van Roma, waaronder de uitzetting van Roma in Miskolc en de segregatie van Roma-kinderen op scholen, de rechten van LGBTI, de rechten van vrouwen, het rechtsstelsel, met inbegrip van de mogelijkheid om een persoon tot een levenslange gevangenisstraf te veroordelen zonder kans op vervroegde vrijlating, de gedwongen verdrijving van de Hongaarse ngo's Roma Parliament en Phralipe Independent Gypsy Organisation uit hun hoofdkwartier, en het risico op sluiting van de Lukács Archives; |
|
K. |
overwegende dat de inhoud en het taalgebruik van de nationale raadpleging „Stop Brussel” — een nationale raadpleging over immigratie en terrorisme die vergezeld gaat van advertentiecampagnes van de regering — zeer misleidend en eenzijdig zijn; |
|
L. |
overwegende dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Szabó en Vissy/Hongarije heeft geoordeeld dat de in 2011 ingevoerde Hongaarse wetgeving inzake geheim toezicht ter bestrijding van het terrorisme een schending vormt van het recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven, woning en correspondentie; overwegende dat het Hof in de zaak Ilias en Ahmed/Hongarije schendingen heeft vastgesteld van het recht op vrijheid en veiligheid, het recht om een effectief rechtsmiddel te kunnen aanwenden in verband met de omstandigheden in de Röszke-transitzone en het recht op bescherming tegen de inhumane en vernederende behandeling bij hun uitzetting naar Servië; overwegende dat het Hof in de zaak Baka/Hongarije heeft geoordeeld dat Hongarije inbreuk heeft gepleegd op het recht op een eerlijk proces en de vrijheid van meningsuiting van András Baka, voormalig voorzitter van het Hongaarse hooggerechtshof; |
|
M. |
overwegende dat de recentste ontwikkelingen in Hongarije, te weten de wet tot wijziging van bepaalde wetten met betrekking tot strengere procedures op het vlak van grensbeheer en asiel, de wet tot wijziging van de wet op het hoger onderwijs, die een directe bedreiging vormt voor de Central European University en veel bijval heeft gekregen van de bevolking, alsook de voorgestelde wet inzake de transparantie van organisaties die vanuit het buitenland gefinancierd worden (Wet T/14967), aanleiding hebben geven tot zorgen over de vraag in hoeverre deze wetten in overeenstemming zijn met het recht van de Unie en het Handvest van de grondrechten; |
|
1. |
herinnert eraan dat de in artikel 2 VEU verankerde waarden door alle EU-lidstaten moeten worden geëerbiedigd; |
|
2. |
betreurt dat de ontwikkelingen in Hongarije de afgelopen jaren tot een ernstige achteruitgang van de rechtsstaat, de democratie en de grondrechten hebben geleid, onder meer op het gebied van de vrijheid van meningsuiting, de academische vrijheid, de mensenrechten van migranten, asielzoekers en vluchtelingen, de vrijheid van vereniging en vergadering, beperkingen en belemmeringen van de activiteiten van organisaties uit het maatschappelijk middenveld, het recht op gelijke behandeling, de rechten van personen die tot minderheden behoren, waaronder Roma, joden en LGBTI, sociale rechten, de werking van het staatsrechtelijk bestel, de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en van andere instellingen, alsook de vele zorgwekkende aantijgingen van corruptie en belangenconflicten, die — alles samengenomen — kunnen uitgroeien tot een systemische bedreiging van de rechtsstaat in deze lidstaat; is van mening dat Hongarije een testcase vormt waarmee de EU kan aantonen dat zij in staat en bereid is te reageren op bedreigingen en schendingen van haar eigen fundamentele waarden door een lidstaat; stelt met bezorgdheid vast dat ontwikkelingen in een aantal andere lidstaten tekenen aan de wand zijn voor een vergelijkbare ondermijning van de rechtsstaat als in Hongarije; |
|
3. |
vraagt de Hongaarse regering om met de Commissie een dialoog aan te gaan over alle kwesties die in deze resolutie zijn aangehaald, en dan met name de mensenrechten van migranten, asielzoekers en vluchtelingen, de vrijheid van vereniging, de vrijheid van onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de segregatie van Roma-kinderen op scholen en de bescherming van zwangere vrouwen op het werk; herhaalt dat beide partijen een dergelijke dialoog op een onpartijdige, op feitelijke gegevens gebaseerde en coöperatieve manier moeten aangaan; wenst dat de Commissie het Parlement op de hoogte houdt van haar bevindingen; |
|
4. |
geeft uiting aan zijn bezorgdheid over de jongste uitlatingen en initiatieven van de Hongaarse regering, met name wat betreft de handhaving van de raadplegingscampagne „Stop Brussel” en de onderzoeksmaatregelen tegen buitenlandse werknemers van de Central European University, alsook de verklaringen waarin de leiders van de regerende partij zich uitspreken tegen elke wetgevingswijziging naar aanleiding van de aanbevelingen van EU-instellingen en internationale organisaties; betreurt het dat uit dergelijke signalen niet blijkt dat de Hongaarse autoriteiten zich geroepen voelen om te waarborgen dat hun optreden volledig in overeenstemming is met het primaire en secundaire EU-recht; |
|
5. |
roept de Commissie op nauwlettend toezicht te houden op het gebruik van EU-middelen door de Hongaarse regering, met name op het gebied van asiel en migratie, openbare communicatie, onderwijs, sociale inclusie en economische ontwikkeling, teneinde ervoor te zorgen dat elk medegefinancierd project volledig in overeenstemming is met het primaire en afgeleide recht van de Unie; |
|
6. |
wenst dat de Hongaarse regering ondertussen overgaat tot intrekking van de wet tot wijziging van bepaalde wetten met betrekking tot strengere procedures op het vlak van grensbeheer en asiel, de wet tot wijziging van de wet op het hoger onderwijs en de voorgestelde wet inzake de transparantie van organisaties die vanuit het buitenland gefinancierd worden (Wet T/14967); |
|
7. |
dringt er bij de Hongaarse regering op aan per direct alle termijnen in de wet tot wijziging van de wet op het hoger onderwijs op te schorten, onmiddellijk de dialoog aan te gaan met de bevoegde Amerikaanse autoriteiten om het toekomstig functioneren van de Central European University die door de VS geaccrediteerde diploma’s afgeeft, te garanderen, en een openbare toezegging te doen dat de universiteit in Boedapest kan voortbestaan als vrije instelling; |
|
8. |
vindt het betreurenswaardig dat de Commissie niet heeft gereageerd op de oproep van het Parlement, zoals opgenomen in zijn resoluties van 10 juni 2015 en 16 december 2015 over de situatie in Hongarije, om het EU-kader voor het versterken van de rechtsstaat te activeren en zodoende, door middel van een dialoog met de lidstaat in kwestie, te voorkomen dat de systemische bedreiging van de rechtsstaat nog extremere vormen aanneemt; is van mening dat de huidige aanpak van de Commissie hoofdzakelijk gericht is op marginale en technische aspecten van de wetgeving en voorbijgaat aan de tendensen, patronen en het gecombineerde effect van maatregelen op de rechtsstaat en de grondrechten; is van mening dat met name inbreukprocedures in de meeste gevallen niet hebben geleid tot echte veranderingen en een algehele oplossing van de situatie; |
|
9. |
is van mening dat er, gezien de huidige situatie in Hongarije, een duidelijk risico bestaat op ernstige schendingen van de in artikel 2 VEU bedoelde waarden, en stelt dat het gerechtvaardigd is om de procedure van artikel 7, lid 1, VEU in te leiden; |
|
10. |
draagt zijn Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken derhalve op de procedures in te leiden en een specifiek verslag op te stellen met het oog op een stemming ter plenaire vergadering over een met redenen omkleed voorstel waarin de Raad, overeenkomstig artikel 83 van zijn Reglement, verzocht wordt op te treden overeenkomstig artikel 7, lid 1, VEU; |
|
11. |
herhaalt dat een regelmatig monitoringproces en een regelmatige dialoog waarbij alle lidstaten worden betrokken, niet alleen noodzakelijk zijn om de fundamentele waarden van de EU, zijnde democratie, de grondrechten en de rechtsstaat, te vrijwaren, maar ook om meten met twee maten te voorkomen, en stelt dat ook de Raad, de Commissie en het Parlement hierbij moeten worden betrokken, zoals tot uiting gebracht in zijn resolutie van 25 oktober 2016 betreffende de instelling van een EU-mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en grondrechten (6) (DRG-pact); |
|
12. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en de Raad, aan de president, de regering en het parlement van Hongarije, en aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Raad van Europa. |
(1) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0461.
(2) PB C 407 van 4.11.2016, blz. 46.
(3) PB C 75 van 26.2.2016, blz. 52.
(4) PB C 249 E van 30.8.2013, blz. 27.
(5) PB C 199 E van 7.7.2012, blz. 154.
(6) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0409.
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/79 |
P8_TA(2017)0217
Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren
Resolutie van het Europees Parlement van 17 mei 2017 over het Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren (2016/2798(RSP))
(2018/C 307/10)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel voor een aanbeveling van de Raad inzake het Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren en tot intrekking van de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren (COM(2016)0383), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 10 juni 2016 getiteld „Een nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa” (COM(2016)0381), |
|
— |
gezien de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren (1), |
|
— |
gezien Beschikking nr. 2241/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende een enkel communautair kader voor transparantie op het gebied van kwalificaties en competenties (Europass) (2), waardoor mensen hun vaardigheden en kwalificaties kunnen presenteren, |
|
— |
gezien de nieuwe prioriteiten voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding tot 2020, zoals vastgesteld in het gezamenlijk verslag van 2015 van de Raad en de Commissie over de uitvoering van het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020) (3), |
|
— |
gezien de aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren (4), |
|
— |
gezien het Eurydice-overzicht inzake de erkenning van eerdere niet-formele en informele leerresultaten in het hoger onderwijs, |
|
— |
gezien de meertalige Europese classificatie van vaardigheden, competenties, kwalificaties en beroepen (ESCO), die samen met het Europees kwalificatiekader (EKK) een gezamenlijk formaat zal gebruiken voor de elektronische publicatie van de informatie over kwalificaties (te vinden in bijlage VI bij het voorstel), |
|
— |
gezien de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 tot vaststelling van een Europees referentiekader voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding (5) (Eqavet), |
|
— |
gezien het Europees register voor kwaliteitsborging in het hoger onderwijs (6), een lijst van organisaties voor kwaliteitsborging die hun aanzienlijke naleving van de Europese normen en richtsnoeren voor kwaliteitsborging in de Europese ruimte voor hoger onderwijs hebben aangetoond, |
|
— |
gezien het Europees systeem voor het verzamelen en overdragen van studiepunten (ECTS) (7), dat is ontwikkeld in het kader van de Europese ruimte voor hoger onderwijs, en het Europees systeem voor studiepuntenoverdracht voor beroepsonderwijs en -opleiding (Ecvet), dat is vastgesteld door middel van de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 (8), |
|
— |
gezien het proces van Bologna over hoger onderwijs, het ministerieel communiqué van Jerevan uit 2015 en het verslag „European Higher Education Area in 2015: Bologna process implementation report”, |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van „Erasmus+”: het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport (9), |
|
— |
gezien het Verdrag inzake de erkenning van kwalificaties betreffende hoger onderwijs in de Europese regio van de Raad van Europa (Erkenningsovereenkomst van Lissabon) en de aanbeveling over het gebruik van kwalificatiekaders bij de erkenning van buitenlandse kwalificaties, die uitdrukkelijk verwijst naar het EKK als instrument dat moet worden gebruikt voor academische erkenning, |
|
— |
gezien de strategie „Verbreding van de deelname voor gelijkheid en groei: een strategie voor de ontwikkeling van de sociale dimensie en een leven lang leren in de Europese ruimte voor hoger onderwijs tot 2020”, die voor alle aan het EKK deelnemende landen geldt, |
|
— |
gezien het verslag van de UNESCO uit 2015 over de erkenning, validering en accreditering van niet-formeel en informeel leren in de UNESCO-lidstaten, |
|
— |
gezien Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (10), zoals gewijzigd bij Richtlijn 2013/55/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 (11), |
|
— |
gezien de vraag aan de Commissie over het Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren (O-000038/2017 — B8-0218/2017), |
|
— |
gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 2, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat een correct begrip en een correcte erkenning en evaluatie van vaardigheden meer omvatten dan alleen de vraag vanuit de arbeidsmarkt; overwegende dat de beschikbare en de op de arbeidsmarkt gevraagde vaardigheden profiteren van een EKK waarmee die vaardigheden kunnen worden geïdentificeerd en op elkaar afgestemd, zodat sociaaleconomische voordelen ontstaan; overwegende dat het van fundamenteel belang is om personen te helpen in de loop van hun leven competenties en vaardigheden te verwerven en bij te werken; |
|
B. |
overwegende dat een betere vergelijkbaarheid van de kwalificaties de mogelijkheden op het gebied van banen en professionele groei verbetert van alle migrerende werknemers; |
|
C. |
overwegende dat het accent o.a. op digitale competenties moet worden gelegd en dat er structurele maatregelen worden genomen om mensen te helpen deze te verwerven en te valideren; |
|
D. |
overwegende dat de verdere ontwikkeling van het Europees kwalificatiekader (EKK), gezien de nieuwe uitdagingen die de maatschappij stelt en de technologische en demografische veranderingen, een basis kan bieden voor een leven lang leren ter ondersteuning van gelijke kansen, eerlijk onderwijs en een betere doorlaatbaarheid tussen de onderwijs- en opleidingsstelsels; overwegende dat onderwijs en opleiding de mensen moeten helpen bij de aanpassing aan eventueel nieuwe omstandigheden door hun vaardigheden en onderwijsniveau op holistische wijze te verbeteren, zodat zij kritisch, zelfverzekerd en onafhankelijk worden en de vaardigheden verwerven die voor de 21e eeuw nodig zijn; |
|
E. |
overwegende dat het continu ontwikkelen van kennis, vaardigheden en competenties — ook wel bekend als een leven lang leren — ertoe kan bijdragen dat mensen betere keuzes kunnen maken ten aanzien van hun werk en hun leven, hen kan helpen persoonlijke ontwikkeling te bereiken en hun volledige potentie te benutten en zo een voordeel vormen voor de samenleving alsook hun kansen om werk te vinden en hun loopbanen te beschermen verbeteren; |
|
F. |
overwegende dat het EKK onder meer tot doel heeft onderwijsstelsels onderling gemakkelijker te kunnen vergelijken en daarmee de aanzet te geven tot verandering en hervormingen op nationaal en sectoraal niveau, zodat uiteindelijk de doelstellingen van de Europa 2020-strategie en het ET 2020-kader kunnen worden verwezenlijkt; |
|
G. |
overwegende dat, als gevolg van het gebrek aan ambitie bij de lidstaten en ondanks het tot nu toe getoonde engagement, weinig transparante kwalificaties blijven bestaan; overwegende dat aanpassingen van het EKK om kwalificaties transparanter en vergelijkbaarder te maken, noodzakelijk zijn; |
|
H. |
overwegende dat het EKK een metakader voor gebruikers moet verstrekken en de samenwerking tussen de autoriteiten van de lidstaten, sociale partners, onderwijs- en opleidingsverstrekkers, de vakbonden, maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden op internationaal niveau moet vergemakkelijken; |
|
I. |
overwegende dat alleen Nederland en Zweden in hun NKK specifieke procedures hebben opgenomen voor het aanrekenen van niet-formele kwalificaties; overwegende dat geen enkele lidstaat in zijn NKK specifieke procedures heeft voor informeel leren; |
|
J. |
overwegende dat de lidstaten, zo spoedig mogelijk en ten laatste in 2018, in overeenstemming met het EKK regelingen moeten treffen voor de validatie van niet-formeel en informeel leren in verband met nationale kwalificatiekaders, met inbegrip van vaardigheden die tijdens vrijwilligersactiviteiten zijn verworven; |
|
K. |
overwegende dat de lidstaten zich in 2015 in het communiqué van Jerevan uitdrukkelijk hebben verbonden tot een herziening van hun nationale wetgeving met het oog op volledige naleving van de Erkenningsovereenkomst van Lissabon alsmede tot een herziening van de nationale kwalificatiekaders om te garanderen dat leertrajecten binnen het kader voldoende mogelijkheden bieden voor de erkenning van eerdere leerresultaten; |
|
L. |
overwegende dat het een verplichting en exclusieve bevoegdheid van de lidstaten is om toe te zien op de kwaliteit van de inhoud van het onderwijs en de organisatie van de onderwijssystemen; overwegende dat het EKK deze bevoegdheden niet aantast; |
|
M. |
overwegende dat er momenteel op het vlak van erkenning van certificeringen verschillen bestaan tussen regio's, met name grensregio's, en dat dit leidt tot verschillen met betrekking tot de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt; |
|
N. |
overwegende dat openbare en niet-openbare bibliotheken in aanzienlijke mate bijdragen tot een leven lang leren en een verbetering van de lees- en digitale vaardigheden; |
|
O. |
overwegende dat momenteel in totaal 39 landen aan het EKK deelnemen: de EU-lidstaten, EER-landen, kandidaat-lidstaten van de EU, potentiële kandidaat-lidstaten (Bosnië en Herzegovina, en Kosovo) en Zwitserland; |
|
1. |
erkent het initiatief van de Commissie voor de hervorming van het EKK en voor de verdere steun voor de modernisering van de Europese onderwijs- en opleidingsstelsels en het feit dat de Commissie de nationale bevoegdheden op het gebied van onderwijsstelsels eerbiedigt en ervoor zorgt dat de specifieke kenmerken van de opleidingssystemen van de lidstaten behouden blijven; |
|
2. |
wijst erop dat het voor de ontwikkeling van nieuwe vaardigheden waar in de toekomst vraag naar is, cruciaal is dat het kritisch denken en het denken buiten de geijkte kaders wordt bevorderd; |
|
3. |
pleit voor het behoud van het uiterst rijke patrimonium van vakkennis dat wordt gevormd door de overlevering van vaardigheden, niet alleen technische, maar ook manuele, die de ontwikkeling en groei mogelijk hebben gemaakt van ambachtelijke productiesectoren, die moeten worden behouden, om de eigen identiteit van de lidstaten te beschermen; |
|
4. |
herinnert eraan dat het EKK onder meer als opdracht heeft de vergelijkbaarheid van kwalificaties in de lidstaten te vergroten en tegelijk de specifieke nationale kenmerken op onderwijsgebied te eerbiedigen; |
|
5. |
wijst erop dat de Unie iedereen, ongeacht leeftijd of status, in staat moet stellen hun vaardigheden en competenties, ook wanneer zij die via vrijwilligerswerk hebben verworven, op een duidelijke en toegankelijke manier te laten appreciëren en erkennen en daarmee zichtbaarder te maken, met name in grensgebieden, ongeacht waar of hoe zij die hebben opgedaan; onderstreept het feit dat de lidstaten meer inspanningen moeten leveren voor een snellere en effectievere erkenning van kwalificaties en met betrekking tot de koppeling aan het overeenkomstige EKK-niveau; |
|
6. |
herinnert eraan dat de nadruk moet liggen op de tenuitvoerlegging van het EKK om de kwaliteit en het potentieel van het kader te verhogen; |
|
7. |
beveelt meer flexibiliteit aan wanneer het erom gaat dat de lidstaten de referenties in hun nationale kader naar het EKK actueel houden; |
|
8. |
herinnert eraan dat een van de voornaamste taken van het EKK een vereenvoudiging en bevordering van de overdracht van kwalificaties, maar ook de validering van formeel en informeel onderwijs en opleiding, tussen de diverse onderwijs- en opleidingssystemen moet zijn om transnationale beroeps- en leermobiliteit mogelijk te maken, de scheefgroei op de Europese arbeidsmarkt beter aan te pakken en beter in te spelen op de persoonlijke behoeften van de burgers en van de samenleving in het algemeen; |
|
9. |
vraagt de Commissie na te gaan of de drie horizontale domeinen (kennis, vaardigheden en competenties) verder moeten worden herzien om ze begrijpelijker en duidelijker te maken; dringt erop aan dat het Europees kader voor sleutelcompetenties uit 2006 wordt gebruikt als waardevolle hulpbron en als voornaamste referentiedocument om meer terminologische samenhang tussen verschillende EU-kaders te realiseren en zo tot een benadering te komen waarin het werkelijk om leerresultaten gaat; |
|
10. |
wijst erop dat het van belang is instrumenten te analyseren en te ontwikkelen waarmee prognoses over de in de toekomst vereiste vaardigheden kunnen worden gedaan; moedigt daarom de lidstaten en alle relevante belanghebbenden, zoals werkgevers, aan om de goede praktijken op dit gebied te delen; |
|
11. |
onderstreept het belang van opleidingsprogramma's en leerplekken voor de ontwikkeling van vaardigheden; benadrukt daarom dat in de lidstaten duale onderwijsstelsels met een combinatie van leerplekken bij bedrijven en onderwijs op beroepsinstituten moeten worden bevorderd; brengt in herinnering dat werkgevers en ondernemers een cruciale rol spelen doordat ze mensen opleiden op de werkvloer en stages bieden, en is van mening dat hun rol verder moet worden ondersteund en ontwikkeld; |
|
12. |
pleit ervoor het EKK nauw te laten samenhangen met de behoeften van de samenleving, waaronder de arbeidsmarkt, om het concurrentievermogen van de Europese economie te verbeteren en mensen te helpen om hun potentieel te benutten, in overeenstemming met de Europa 2020-doelstellingen; |
|
13. |
onderstreept dat ten volle gebruik moet worden gemaakt van de mogelijkheden die het EKK biedt, om de mobiliteit van studenten en werknemers in de EU te stimuleren en te vergemakkelijken en zo het levenslang leren te bevorderen en in heel Europa de ontwikkeling van een mobiele en flexibele beroepsbevolking aan te moedigen in een tijd van economische uitdagingen en mondialisering van de markten; |
|
14. |
benadrukt dat een aantal lidstaten zich nog in het beginstadium bevindt bij de uitvoering van hun NKK, dat gebaseerd is op de acht niveaus in het EKK; verzoekt de Commissie de lidstaten aan te moedigen om door te gaan met dit uitvoeringsproces; |
|
15. |
wijst op het belang van het ESCO-initiatief (Europese vaardigheden, competenties, kwalificaties en beroepen), een beschrijving in 25 talen en indeling van de voor de EU-arbeidsmarkt relevante vaardigheden, competenties, kwalificaties en beroepen alsmede de bijbehorende onderwijs- en opleidingsvereisten; |
|
16. |
dringt aan op krachtige steun voor en bevordering van de gemeenschappelijke Europese beginselen inzake het bieden van mogelijkheden voor niet-formeel en informeel leren en een snelle validatie en erkenning van leerresultaten, omdat dit met name van belang is voor de inclusie van „atypische” lerenden; wijst in dit verband op het toenemende aantal door het bedrijfsleven verzorgde opleidingen, die in het valideringsproces moeten worden meegenomen, en benadrukt dat daarbij bijzondere aandacht moet uitgaan naar de certificeringen van ouderen, mensen met een handicap, langdurig werklozen, oudere werknemers en andere groepen; moedigt de Commissie aan na te gaan of Ecvet-punten kunnen worden gebruikt voor het valideren en erkennen van informele en niet-formele leerresultaten; merkt in dit verband op dat de waarde van formele prestaties niet lager mag worden aangeslagen; |
|
17. |
benadrukt dat er behoefte is aan een betere coördinatie tussen het EKK en andere bestaande erkennings- en transparantie-instrumenten, zoals Ecvet, ECTS en Europass, met de steun van kwaliteitsborgingssystemen, om synergieën te realiseren en de transparantie-instrumenten efficiënter te maken; |
|
18. |
beveelt aan dat de Commissie voor werkgevers een instrument voor zelfevaluatie ontwikkelt dat voor een efficiënter gebruik van het EKK moet zorgen; moedigt de werkgevers aan om kritisch na te denken over de vaardigheden en het kwalificatieniveau die vereist zijn om in dienst te worden genomen; |
|
19. |
wijst nadrukkelijk op de potentiële risico's — in de vorm van gevolgen voor de curricula — die kleven aan het vastleggen van leerresultaten in het EKK; onderstreept het belang van de diversiteit van de onderwijsstelsels in de EU en de deelnemende landen; |
|
20. |
verzoekt de resterende lidstaten om hun NKK op korte termijn te koppelen aan het EKK; dringt aan op een hoger tempo bij het verwijderen van alle resterende hindernissen die erkenning in de weg staan; |
|
21. |
beveelt aan dat de Commissie de kosten in verband met de verbetering van het EKK opnieuw evalueert, omdat er momenteel geen bijkomende kosten zijn voorzien; is bezorgd dat de omvang van de werkzaamheden rond de herziening van het EKK wordt onderschat; |
|
22. |
dringt erop aan dat de lidstaten een strategie uitvoeren ten behoeve van de sociale dimensie van hun onderwijs- en opleidingsstelsel, teneinde gelijke kansen sterker te ondersteunen, rechtvaardigheid in het onderwijs te verbeteren, ongelijkheid tegen te gaan en de overstap tussen het onderwijs- en het opleidingsstelsel te vergemakkelijken; dringt er bij de Commissie op aan de lidstaten hierbij te ondersteunen; |
|
23. |
verzoekt de Commissie terug te komen op haar plan om financiering op prestatiebasis in het beroeps- en hoger onderwijs alsmede inschrijvingsgelden in het kader van de moderniseringsagenda te bevorderen, teneinde de sociale rol van het onderwijs- en opleidingsstelsel en de toegang tot kwalificaties te waarborgen; |
|
24. |
dringt erop aan dat de Commissie voor duidelijkheid zorgt rond de geplande rolverdeling tussen Ecvet en ECTS, zodat de herziening voor de belanghebbenden transparanter wordt; |
|
25. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten bijzondere aandacht te besteden aan de toezegging om informeel en niet-formeel leren, dat momenteel van de meeste NKK's uitgesloten is, daarin op te nemen en vervolgens ook in het EKK, met name informeel leren, dat op dit moment volledig buiten de boot valt; |
|
26. |
benadrukt dat er duidelijk behoefte is aan een beter inzicht in de kwalificaties die buiten de EU worden toegekend met het oog op validering en erkenning teneinde de integratie van migranten en vluchtelingen in de Europese samenleving, op de arbeidsmarkt en in het onderwijs- en opleidingsstelsel te bevorderen; is in dit verband ingenomen met de aanbeveling waarin de basis wordt gelegd voor verbanden tussen nationale en regionale kwalificatiekaders uit derde landen, NKK's van de lidstaten en het EKK, met name de mogelijkheid van een gestructureerde dialoog met buurlanden van de EU die een associatieovereenkomst met de EU hebben, met als mogelijk resultaat dat zij hun nationale kwalificatiekader ijken aan het EKK, en de steun van de EU (bijv. via ontwikkelingshulp) aan derde landen voor de ontwikkeling van een nationaal kwalificatiekader optrekken; |
|
27. |
steunt de belangstelling van derde landen om hun kwalificatiesystemen te koppelen aan het EKK en tegelijk een effectieve wijziging van de EKK-bepalingen om ervoor te zorgen dat een eenvoudigere formele vergelijking kan worden uitgevoerd van kwalificaties die zijn verworven in derde landen met kwalificaties die zijn verworven in de EU; |
|
28. |
dringt erop aan dat op EU- en nationaal niveau de relevante belanghebbenden, waaronder de openbare diensten voor arbeidsvoorziening, de sociale partners, de onderwijs- en opleidingsinstanties en het maatschappelijk middenveld, betrokken moeten zijn en nauw moeten samenwerken bij de opstelling, uitvoering, bevordering van en het toezicht op het EKK om ervoor te zorgen dat het breed wordt gesteund; |
|
29. |
is van mening dat een instrument zoals het EKK constant moet worden bijgewerkt en aangepast en dat het derhalve moet worden ondersteund en verbeterd door regelmatige monitoring, in het bijzonder wat de gebruiksvriendelijkheid, doorlaatbaarheid en transparantie betreft; benadrukt dat het EKK alleen een succes kan worden als de lidstaten zich er werkelijk toe verplichten om het uit te voeren en te gebruiken; |
|
30. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB C 111 van 6.5.2008, blz. 1.
(2) PB L 390 van 31.12.2004, blz. 6.
(3) PB C 417 van 15.12.2015, blz. 25.
(4) PB C 398 van 22.12.2012, blz. 1.
(5) PB C 155 van 8.7.2009, blz. 1.
(6) https://www.eqar.eu
(7) http://ec.europa.eu/education/library/publications/2015/ects-users-guide_nl.pdf_nl
(8) PB C 155 van 8.7.2009, blz. 11.
(9) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 50.
Donderdag 18 mei 2017
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/84 |
P8_TA(2017)0218
Zambia, inzonderheid de zaak-Hakainde Hichilema
Resolutie van het Europees Parlement van 18 mei 2017 over Zambia, inzonderheid de zaak-Hakainde Hichilema (2017/2681(RSP))
(2018/C 307/11)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties over Zambia, |
|
— |
gezien de verklaring van 16 april 2017 van de woordvoerder van de Europese Dienst voor extern optreden over de politieke spanningen in Zambia, |
|
— |
gezien het verslag van de verkiezingswaarnemingsmissie van de EU bij de verkiezingen in Zambia in 2016, |
|
— |
gezien het Afrikaans Handvest van de rechten van de mens en de volkeren, |
|
— |
gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, |
|
— |
gezien de grondwet van Zambia, |
|
— |
gezien de Overeenkomst van Cotonou, |
|
— |
gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, |
|
— |
gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat Zambia jarenlang een voorbeeld van democratie was, met een 25-jarige traditie van vreedzame machtswisselingen; overwegende dat de aanloop tot de verkiezingen van 2016 helaas ontsierd werd door hevige botsingen tussen aanhangers van de twee grootste partijen, het Patriotic Front en de United Party for National Development (UPND); |
|
B. |
overwegende dat het op 11 mei 2017 een maand geleden was dat de leider van de UPND, Hakainde Hichilema, gevangen werd gezet na op 11 april samen met vijf van zijn werknemers door zwaar bewapende politieagenten te zijn gearresteerd bij een inval in zijn huis; |
|
C. |
overwegende dat Hichilema ervan beschuldigd werd het leven van de president in gevaar te hebben gebracht omdat hij op 9 april 2017 diens escorte zou hebben tegengehouden te Mongu, waarna hij onmiddellijk werd aangeklaagd wegens verraad, een misdrijf dat in Zambia niet in aanmerking komt voor een borgtochtregeling, alsook wegens het niet-nakomen van wettelijke plichten, het niet-opvolgen van rechtmatige bevelen en het gebruik van beledigende taal; overwegende dat hij al deze beschuldigingen heeft tegengesproken; |
|
D. |
overwegende dat Zambia weliswaar de facto voor afschaffing van de doodstraf is en dat het laatste doodvonnis in 1997 werd voltrokken, maar dat de zwaarste straf die op verraad staat nog altijd de doodstraf is; |
|
E. |
overwegende dat de advocaten van Hichilema de zaak ongegrond hebben verklaard en de rechtbank van Lusaka verzocht hebben de aanklachten te laten vallen; overwegende dat de rechtbank de aanklachten handhaafde met als argument dat alleen het hooggerechtshof bevoegd is voor zaken in verband met verraad; |
|
F. |
overwegende dat Hichilema momenteel wordt vastgehouden in de centrale gevangenis, waar hij slechts beperkt contact kan hebben met particuliere media, advocaten, aanhangers en vrienden; overwegende dat Hichilema en zijn advocaten melding hebben gemaakt van vernederende behandeling in de gevangenis; |
|
G. |
overwegende dat de UPND de aanklachten als politiek gemotiveerd heeft beschouwd en dat de arrestatie van Hichilema tot een golf van protest, hevige botsingen en toenemende politieke spanning in het land heeft geleid; |
|
H. |
overwegende dat mensenrechtenorganisaties de Zambiaanse autoriteiten hebben opgeroepen de aanklachten te laten vallen, verklarend dat die bedoeld waren om Hichilema te hinderen en te intimideren en hem ervan te weerhouden zijn politieke werk te doen; overwegende dat president Lungu op 14 april 2017 heeft verklaard zich niet te zullen bemoeien met de zaak-Hichilema; |
|
I. |
overwegende dat de katholieke bisschoppenconferentie van Zambia de brute arrestatie van de belangrijkste oppositieleiders van het land bekritiseerd heeft en zich in felle bewoordingen heeft uitgesproken tegen het feit dat de nationale politie kennelijk wordt ingezet om de organisatie en de algemene werking van de politieke oppositie te verhinderen; |
|
J. |
overwegende dat de UPND na de presidentsverkiezingen in augustus 2016, waarbij Hichilema nipt verslagen werd door president Lungu, de wettigheid van de verkiezingsresultaten en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht heeft aangevochten, maar dat die klacht zonder rechterlijke toetsing werd afgewezen; |
|
K. |
overwegende dat Hichilema en vijf andere UPND-leden op 18 april 2017 andermaal werden aangeklaagd wegens verraad omdat zij tussen 5 en 8 april 2017 geprobeerd zouden hebben de regering omver te werpen; |
|
L. |
overwegende dat de verkiezingswaarnemingsmissie van de EU op 13 november 2016 haar eindverslag presenteerde, waarin gesteld wordt dat de algemene verkiezingen van 2016 op uiterst professionele wijze waren voorbereid, maar dat de twee grootste politieke partijen uitlatingen hadden gedaan die de spanningen tijdens de campagne hadden aangewakkerd, wat tot diverse ernstige geweldsincidenten leidde; |
|
M. |
overwegende dat zowel de EU als de Verenigde Staten hun bezorgdheid hebben uitgesproken over de gevangenneming van de oppositieleider en hebben opgeroepen tot een vreedzame dialoog tussen de regering en de UPND om de spanningen die tussen beide partijen zijn gegroeid, te verminderen; |
|
N. |
overwegende dat de Zambiaanse president op 20 april 2017 gedreigd heeft de noodtoestand af te kondigen na een reeks brandstichtingen in winkels en politiebureaus die aan de UPND werden toegeschreven; overwegende dat dit waarschijnlijk de huidige spanningen nog verder zal aanwakkeren en dat naar een politieke oplossing moet worden gestreefd; |
|
O. |
overwegende dat de zaak-Hichilema zich afspeelt in een context van toegenomen politieke spanningen na de betwiste verkiezingen van vorig jaar; overwegende dat mensenrechtenactivisten melding hebben gemaakt van gevallen van onderdrukking van politieke activisten en oppositiepartijen, buitensporig gebruik van geweld om vreedzame protesten de kop in te drukken en repressief optreden tegen media en onafhankelijke journalisten; |
|
P. |
overwegende dat de regering verklaard heeft bereid te zijn tot overleg, op voorwaarde dat alle oppositiepartijen de verkiezingsuitslag van 2016 accepteren; |
|
Q. |
overwegende dat Zambia partij is bij de Overeenkomst van Cotonou, en dat in artikel 8 van die overeenkomst wordt verklaard dat de partijen zich ertoe verbinden alle fundamentele vrijheden en mensenrechten, met inbegrip van politieke rechten, te zullen bevorderen en beschermen; |
|
R. |
overwegende dat de Zambiaanse regering op 27 maart 2017 publieke raadplegingen heeft gestart over het lidmaatschap van het land van het Internationaal Strafhof; |
|
1. |
geeft uiting aan zijn bezorgdheid over de arrestatie en gevangenzetting van Hakainde Hichilema en verklaart nadrukkelijk dat bij de toepassing van het recht en gedurende de gehele rechtsgang te allen tijde eerlijkheid, zorgvuldigheid en transparantie moeten worden gewaarborgd; neemt met bezorgdheid kennis van de berichten dat de aanklachten door politieke motieven zouden zijn ingegeven en herinnert de Zambiaanse regering er derhalve aan dat zij verplicht is de fundamentele rechten en de rechtsstatelijkheid te waarborgen, en dus ook toegang tot de rechter en het recht op een eerlijk proces, zoals bepaald in het Afrikaans Handvest en in andere internationale en regionale mensenrechteninstrumenten; |
|
2. |
is uiterst bezorgd over de berichten over toenemende inperking van de vrijheid van meningsuiting en van vereniging; roept de regering op te blijven streven naar herstel van de volledige vrijheid van de media; wijst er nadrukkelijk op dat het de verantwoordelijkheid van de regering is elke toename van de huidige politieke spanningen te vermijden en de politieke en burgerrechten van haar burgers te eerbiedigen, te beschermen en te bevorderen; |
|
3. |
verzoekt de Zambiaanse autoriteiten met spoed een onpartijdig en grondig onderzoek in te stellen naar de slechte behandeling waarvan Hichilema het slachtoffer zou zijn tijdens zijn gevangenschap en de verantwoordelijken daarvoor ter verantwoording te roepen; |
|
4. |
moedigt alle politieke stakeholders aan zich te bedienen van grondwettelijke en wettelijke middelen, in overeenstemming met internationale regels en normen, voor het oplossen van elk geschil of meningsverschil in verband met de uitslag van de verkiezingen, en alles in het werk te stellen om de vrede en de veiligheid van de burgers te waarborgen; |
|
5. |
verzoekt de EU de algemene situatie in Zambia op de voet te blijven volgen en alle beschikbare politieke middelen aan te wenden, met inbegrip van overleg op het hoogste niveau, om ervoor te zorgen dat de voorwaarden voor rechtsstatelijkheid en democratie, open politieke ruimte, vrije instellingen en eerbiediging van de mensenrechten behouden blijven; |
|
6. |
moedigt de Zambiaanse regering nadrukkelijk aan om rekening te houden met de slotaanbevelingen van de EU-verkiezingswaarnemingsmissie over de verkiezingen van 2016, en in het bijzonder de noodzaak om bepalingen die de vrijheid van vereniging beperken te schrappen uit de wet op de openbare orde, de vrijheid en onafhankelijkheid van de media te waarborgen en alle nodige maatregelen te nemen om politiek geweld te voorkomen; |
|
7. |
hamert op de dringende noodzaak van een vreedzame en constructieve dialoog tussen het Patriotic Front en de UPND teneinde het politieke vertrouwen en de politieke stabiliteit te herstellen; wijst erop dat beide partijen de verantwoordelijkheid hebben zich te onthouden van het aanzetten tot of uitlokken van geweld en een gunstig klimaat te scheppen voor een open democratische debat; is ingenomen met het engagement en de bemiddelende rol van internationale en regionale partners in deze context, alsook met de oproep van de VN-Commissie voor de mensenrechten om een dialoog op gang te brengen om het politieke geweld tegen te gaan; |
|
8. |
steunt het initiatief van de katholieke bisschoppenconferentie van Zambia en andere maatschappelijke groeperingen die oproepen tot een vreedzame dialoog tussen de strijdende partijen; |
|
9. |
herhaalt sterk gekant te zijn tegen het gebruik van de doodstraf, in alle gevallen en onder alle omstandigheden; juicht het toe dat er sinds 1997 geen doodvonnissen meer zijn voltrokken in het land; dringt er bij Zambia op aan het tweede facultatief protocol bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, gericht op de afschaffing van de doodstraf, te ratificeren; |
|
10. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de co-voorzitters van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU, de Commissie van de Afrikaanse Unie en het Pan-Afrikaanse Parlement, de regering van Zambia en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties. |
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/87 |
P8_TA(2017)0219
Ethiopië, inzonderheid de zaak-Merera Gudina
Resolutie van het Europees Parlement van 18 mei 2017 over Ethiopië, met name de zaak van dr. Merera Gudina (2017/2682(RSP))
(2018/C 307/12)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties over de situatie in Ethiopië, |
|
— |
gezien de recentste universele periodieke doorlichting van Ethiopië naar aanleiding van de VN-Mensenrechtenraad van 2015, |
|
— |
gezien het persbericht van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) naar aanleiding van het bezoek van Federica Mogherini, vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV), aan de Ethiopische premier, Hailemariam Desalegn, in Addis Abeba op 17 maart 2017, |
|
— |
gezien de grondwet van de Federale Democratische Republiek Ethiopië, aangenomen op 8 december 1994, en met name de bepalingen in hoofdstuk III inzake fundamentele rechten en vrijheden, mensenrechten en democratische rechten, |
|
— |
gezien het mondeling verslag van de Ethiopische mensenrechtencommissie van 18 april 2017 aan het Ethiopische parlement, |
|
— |
gezien de verklaring van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de mensenrechten, Stavros Lambrinidis, van 10 april 2017 naar aanleiding van zijn bezoek aan Ethiopië over het aangaan van een strategisch engagement op het gebied van mensenrechten en bestuur, |
|
— |
gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, dat Ethiopië in 1993 heeft geratificeerd, |
|
— |
gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, |
|
— |
gezien de verklaring van de EDEO van 23 december 2015 over de recente onlusten in Ethiopië, |
|
— |
gezien de verklaring van de woordvoerder van de HV/VV van 10 oktober 2016 over de afkondiging van de noodtoestand in Ethiopië, |
|
— |
gezien de gemeenschappelijke agenda inzake migratie en mobiliteit die de EU en-Ethiopië op 11 november 2015 hebben ondertekend, |
|
— |
gezien de verklaring van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken van 18 december 2015 over de onlusten in Oromia, Ethiopië, |
|
— |
gezien het strategisch engagement tussen de EU en Ethiopië, |
|
— |
gezien het Afrikaans Handvest van de rechten van de mens en de volkeren, |
|
— |
gezien de Overeenkomst van Cotonou, |
|
— |
gezien het bezoek aan Ethiopië door de VN-mensenrechtencommissaris, Zeid Ra'ad Al Hussein, op 4 mei 2017, |
|
— |
gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat Ethiopië een sleutelrol speelt in de regio en politieke steun geniet van westerse donors en zijn meeste buurlanden, vooral door zijn positie als gastland van de Afrikaanse Unie (AU) en zijn bijdragen aan de VN-vredeshandhaving, de veiligheids- en hulppartnerschappen met westerse landen, en als verdediger van de internationale inspanningen om stabiliteit te brengen in Somalië en terroristische groeperingen in de regio te bestrijden; overwegende dat Ethiopië ook een belangrijke rol vervult in de betrekkingen tussen Sudan en Zuid-Sudan, en vredesbesprekingen onder auspiciën van de IGAD heeft georganiseerd; |
|
B. |
overwegende dat, met een bevolking van 100 miljoen inwoners, Ethiopië wordt genoemd als een van de snelst groeiende economieën in Afrika, waardoor het aanzienlijke buitenlandse investeringen aantrekt, onder meer in de landbouw, de bouw en de industrie, alsook grootschalige ontwikkelingsprojecten zoals de bouw van stuwdammen en waterkrachtcentrales, de aanleg van plantages en de verkoop van uitgestrekte terreinen, vaak aan buitenlandse bedrijven, en dat het land het laatste decennium een gemiddelde groei van 10 % heeft gekend; overwegende dat het land desondanks een van de armste economieën blijft, met een bni per hoofd van de bevolking van 632 USD; overwegende dat het de 173e plaats inneemt onder de 187 landen op de menselijke ontwikkelingsindex voor 2014; |
|
C. |
overwegende dat de huidige humanitaire crisis in de Hoorn van Afrika die de regio Ogaden en andere gebieden in Ethiopië treft, heeft geleid tot cholera en voedseltekorten, die reeds vele dodelijke slachtoffers hebben geëist en duizenden mensen in gevaar brengen, met name sinds het begin van maart 2017; overwegende dat het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen (UNHCR) zijn grootste oproep ooit heeft gedaan voor een bedrag van 96,4 miljoen USD om 1,19 miljoen vluchtelingen en voormalige vluchtelingen te helpen in Sudan, Somalië, Ethiopië en de Centraal-Afrikaanse Republiek; overwegende dat Ethiopië in januari 2017 een door droogte veroorzaakte noodsituatie in zijn oostelijke provincies heeft afgekondigd, waarbij 5,6 miljoen mensen dringend bijstand nodig hebben, en dat het om bijstand vraagt van de internationale gemeenschap; overwegende dat de droogte in 2016 heeft geleid tot 10 miljoen mensen die honger lijden en de dood heeft veroorzaakt van honderdduizenden stuks vee; |
|
D. |
overwegende dat het strategisch engagement tussen de EU en Ethiopië op 14 juni 2016 is ondertekend; overwegende dat dit de cruciale rol erkent die Ethiopië in Afrika en in de internationale gemeenschap vervult, alsook zijn aanzienlijke economische groei en zijn vorderingen inzake de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling; overwegende dat de EU de constructieve rol van Ethiopië steunt met betrekking tot vrede en veiligheid in de Hoorn van Afrika; |
|
E. |
overwegende dat Ethiopië geconfronteerd wordt met een permanente in- en uitstroom van migranten en opvang biedt aan ongeveer 800 000 vluchtelingen, voornamelijk uit Zuid-Sudan, Eritrea en Somalië; overwegende dat de EU en Ethiopië op 11 november 2015 een gemeenschappelijke agenda inzake migratie en mobiliteit hebben ondertekend om de samenwerking en de dialoog tussen beide partijen op het gebied van migratie te versterken; |
|
F. |
overwegende dat Ethiopië de Overeenkomst van Cotonou heeft ondertekend en dat in artikel 96 van deze overeenkomst is bepaald dat de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden een essentieel onderdeel vormt van de ACS-EU-samenwerking; |
|
G. |
overwegende dat de Ethiopische autoriteiten herhaaldelijk gebruik hebben gemaakt van buitensporig geweld tegen vreedzame demonstranten en de mensenrechten van leden van de Oromo-gemeenschap en andere etnische groepen hebben geschonden, met inbegrip van vervolging, willekeurige arrestaties en executies, vanwege hun vermeend verzet tegen de regering; overwegende dat de Ethiopische regering personen die kritisch staan tegenover het beleid van de regering regelmatig beschuldigt van banden met terrorisme; overwegende dat journalisten, bloggers, demonstranten en activisten zijn vervolgd uit hoofde van de strenge antiterreurwet van 2009; |
|
H. |
overwegende dat de situatie medio april 2014 is verslechterd, toen de regering de uitvoering bekendmaakte van het geïntegreerd regionaal ontwikkelingsplan voor Addis Abeba, waarin wordt voorgesteld de voorzieningen uit te breiden tot gebieden buiten de stad die behoren tot de nationale regionale staat Oromia, de grootste Ethiopische regio rond Addis Abeba; |
|
I. |
overwegende dat de regering op 14 januari 2016 heeft besloten het omstreden grootschalige stadsontwikkelingsplan te schrappen; overwegende dat er al veel Oromo-boeren door de uitbreiding van Addis Ababa ontheemd zijn geraakt en in armoede zijn vervallen; |
|
J. |
overwegende dat er in 2015 en 2016 in Oromia grootschalige protesten plaatsvonden tegen de uitbreiding van de stadsgrenzen op de grond van Oromo-boeren, waar twee miljoen mensen wonen, aangezien de onteigeningen werden beschouwd als landroof; overwegende dat de Ethiopische mensenrechtencommissie, die de opdracht had gekregen een onderzoek in te stellen naar de gebeurtenissen, op 19 april 2017 meldde dat tussen juni en oktober 2016, 462 burgers en 33 leden van de veiligheidstroepen zijn omgekomen en 338 burgers en 126 leden van de veiligheidstroepen gewond zijn geraakt; |
|
K. |
overwegende dat de Ethiopische premier, Hailemariam Desalegn, op 9 oktober 2016 op grond van de Ethiopische grondwet de noodtoestand heeft afgekondigd; overwegende dat de noodtoestand het leger in staat stelt in het gehele land de veiligheid te handhaven en verdere beperkingen oplegt inzake de vrijheid van meningsuiting en de toegang tot informatie; overwegende dat de regering op 15 maart 2017 heeft aangekondigd dat veel beperkingen in het kader van de noodtoestand waren opgeheven, onder meer dat het opperbevel niet langer willekeurige arrestaties zou kunnen verrichten of zonder bevel huiszoekingen zou kunnen doen, en dat sommige uitgaansverboden en beperkingen inzake mediaberichtgeving zouden worden opgeheven; overwegende dat het Ethiopische parlement op 29 maart 2017 unaniem heeft besloten de noodtoestand met vier maanden te verlengen; |
|
L. |
overwegende dat de Ethiopische veiligheidstroepen op 30 november 2016 in Addis Abeba dr. Merera Gudina, voorzitter van de Ethiopische oppositiepartij Oromo Federalist Congress, hebben gearresteerd naar aanleiding van zijn bezoek aan het Europees Parlement op 9 november 2016, waar hij deelnam aan een panel met andere oppositieleiders en naar verluidt de wet ter uitvoering van de noodtoestand zou hebben geschonden door „aan te zetten tot verzet tegen de regering, de samenleving te bedreigen door middel van geweld en pogingen te ondernemen om de grondwettelijke orde te verstoren”; overwegende dat zijn borgtochtverzoek is afgewezen en hij nog steeds in hechtenis zit in afwachting van het vonnis; overwegende dat dr. Gudina en twee medeverweerders, Berhanu Nega en Jawar Mohammed, op 24 februari 2017 werden beschuldigd van vier afzonderlijke gevallen van niet-naleving van de Ethiopische strafwet; |
|
M. |
overwegende dat andere activisten, journalisten en mensenrechtenverdedigers, onder meer Getachew Shiferaw (hoofdredacteur van Negere Ethiopia), Fikadu Mirkana (van Oromia Radio en TV), Eskinder Nega (een prominent journalist), Bekele Gerba (een vredesactivist uit Oromo) en Andargachew Tsige (een oppositieleider), eveneens zijn gearresteerd of in hechtenis zitten; overwegende dat de online activist Yonathan Tesfaye op grond van de antiterrorismewetgeving is veroordeeld voor op facebook gemaakte commentaren en een gevangenisstraf van 10 tot 20 jaar kan oplopen; |
|
N. |
overwegende dat de Zweeds-Ethiopische cardioloog, dr. Fikru Maru, aan het hoofd stond van de eerste Ethiopische hartkliniek in Addis Abeba; overwegende dat hij sinds 2013 in Ethiopië in de gevangenis zit op grond van zeer twijfelachtige aantijgingen; overwegende dat hij enkele jaren zonder proces in de gevangenis heeft gezeten; overwegende dat hem nu, juist voor het verstrijken van zijn gevangenisstraf, nieuwe aantijgingen van „terrorisme” ten laste worden gelegd; |
|
O. |
overwegende dat Ethiopië onlangs nog hoge mensenrechtenfunctionarissen heeft ontvangen, onder meer de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten en de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, Stavros Lambrinidis, ter gelegenheid van de lancering van de sectorale dialoog over mensenrechten en bestuur in het kader van het strategisch engagement tussen de EU en Ethiopië; overwegende dat er slechts traag vooruitgang wordt geboekt inzake de verbetering van de mensenrechtensituatie in Ethiopië, onder meer betreffende de opsluiting van politieke figuren, het voortdurende gebruik van de antiterreurwet en de verlenging van de noodtoestand; |
|
P. |
overwegende dat de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten, Zeid Ra'ad Al Hussein, op 5 mei 2017 heeft verklaard dat de wet op liefdadigheidsinstellingen en verenigingen en de antiterreur- en massamediawet in Ethiopië „kennelijk niet in overeenstemming zijn met de relevante internationale wettelijke normen, en moeten worden hervormd”; |
|
1. |
dringt er bij de Ethiopische regering op aan dr. Merera Gudina, dr. Fikru Maru en alle andere politieke gevangenen onmiddellijk op borgtocht vrij te laten en alle aanklachten tegen hen in te trekken, en de rechtszaken tegen Berhanu Nega en Jawar Mohammed, die bij verstek werden aangeklaagd en thans in ballingschap verkeren, te laten vallen; benadrukt dat, om een dialoog met de oppositie als geloofwaardig te kunnen beschouwen, vooraanstaande oppositieleiders zoals dr. Merera Gudina moeten worden vrijgelaten; verzoekt de hoge vertegenwoordiger van de EU de lidstaten aan te sporen tot een dringend internationaal onderzoek onder leiding van de VN voor een geloofwaardig, transparant en onafhankelijk onderzoek naar de dood van betogers, en om druk uit te oefenen op de Ethiopische regering om hiervoor toestemming te verlenen; |
|
2. |
dringt er bij de Ethiopische regering op aan voort te gaan met het opheffen van de beperkingen en de noodtoestand te beëindigen, omdat deze de vrije meningsuiting belemmeren en in aanzienlijke mate verschillende en legitieme standpunten over de Ethiopische samenleving beknotten, die precies hard nodig zijn om de crisis in Ethiopië aan te pakken; benadrukt dat dit gebrek aan debat de stabiliteit in Ethiopië in gevaar brengt; |
|
3. |
verzoekt de Ethiopische autoriteiten de antiterreurwet (Decreet nr. 652/2009) niet langer te gebruiken om legitiem vreedzaam protest of afwijkende meningen te onderdrukken; verzoekt de Ethiopische regering tevens deze antiterreurwet te herzien; |
|
4. |
is van mening dat er in Ethiopië meer op etnische diversiteit gebaseerde democratische participatie moet komen, alsook gelijkere toegang tot politieke, economische, sociale en culturele kansen voor de verschillende etnische en religieuze groeperingen; |
|
5. |
dringt er bij de Ethiopische regering op aan de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vereniging en de persvrijheid zoals bepaald in de Ethiopische grondwet volledig te eerbiedigen en onterecht opgesloten journalisten en bloggers vrij te laten; is er vast van overtuigd dat vreedzaam protest een onderdeel is van een democratisch proces en dat hierop reageren met buitensporig geweld onder alle omstandigheden moet worden voorkomen; dringt er bij de regering op aan naar behoren uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de Ethiopische mensenrechtencommissie met betrekking tot het recente gewelddadige protest, met name om de leden van de diverse veiligheidstroepen die verantwoordelijk zijn voor het geweld voor de rechter te brengen, teneinde gerichte aanvallen tegen welbepaalde nationaliteiten te voorkomen en het recht van de burgers op justitie te waarborgen; |
|
6. |
herinnert de Ethiopische regering aan haar verplichtingen tot waarborging van fundamentele rechten, zoals toegang tot de rechter en het recht op een eerlijk proces, zoals deze zijn vastgelegd in het Afrikaans Handvest en andere internationale en regionale mensenrechteninstrumenten, waaronder de Overeenkomst van Cotonou, met name de artikelen 8 en 96 daarvan; |
|
7. |
verzoekt de Ethiopische regering mensenrechtenorganisaties en ngo's onbelemmerde toegang te verlenen tot alle delen van het land, in het bijzonder die gebieden waar er conflicten en protesten zijn; |
|
8. |
uit zijn bezorgdheid over de wetgeving die ernstige beperkingen oplegt aan het recht op vrijheid van meningsuiting, de persvrijheid, de vrijheid van informatie, vereniging en vreedzame vergadering, en het toezicht op de mensenrechten; |
|
9. |
herinnert eraan dat Ethiopië een belangrijk bestemmings-, doorgangs- en herkomstland is voor migranten, en dat het de grootste vluchtelingenpopulatie in Afrika herbergt; wijst op de vaststelling van een gemeenschappelijke agenda inzake migratie tussen de EU en Ethiopië, waarin wordt ingegaan op thema's zoals vluchtelingen, grenscontrole en bestrijding van mensenhandel; verzoekt de Commissie tevens nauwlettend toe te zien op alle projecten die onlangs van start zijn gegaan in het kader van het Trustfonds van de EU voor Afrika; herinnert eraan dat Ethiopië het op één na dichtstbevolkte land in Afrika is en een van de snelst groeiende economieën, maar niettemin nog steeds één van de armste landen is; herinnert eraan dat, met 5 328 km landsgrenzen, Ethiopië geconfronteerd wordt met de kwetsbaarheid van zijn buren en met de permanente instroom van migranten, en dat het ongeveer 800 000 vluchtelingen herbergt; |
|
10. |
wijst op de belangrijke rol die Ethiopië in de regio vervult, in het bijzonder zijn steun voor de stabilisatie van Somalië, de bestrijding van terrorisme, het vredesproces tussen de twee Sudans en in Zuid-Sudan zelf; is van mening dat het voor de Europese Unie van essentieel belang is een politieke dialoog te voeren met dit cruciale land; |
|
11. |
spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de huidige droogte in Ethiopië, die heeft geleid tot een verslechtering van de humanitaire situatie in het land; is ingenomen met de 165 miljoen EUR extra bijstand voor de regio, met name voor de crisis in Zuid-Sudan en de buurlanden, alsook voor de droogte in Ethiopië, Somalië en Kenia; |
|
12. |
prijst Ethiopië voor de vooruitgang die het heeft geboekt bij het verbeteren van de levensomstandigheden van zijn snel groeiende bevolking, inclusief vluchtelingen voor conflicten in buurlanden, en is dankbaar voor het leiderschap dat het aan de dag legt in de regio en in de Afrikaanse Unie; |
|
13. |
is van mening dat bij de toekomstige samenwerking tussen de EU en Ethiopië moet worden gekeken naar aanzienlijke vooruitgang op het gebied van mensenrechtenbenchmarks; |
|
14. |
verzoekt de Ethiopische autoriteiten etnische discriminatie te voorkomen en stappen te ondernemen om een vreedzame en constructieve dialoog tussen de verschillende gemeenschappen te ontwikkelen; |
|
15. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden, de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid/vicevoorzitter van de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de covoorzitters van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU, de Afrikaanse Unie, het Pan-Afrikaanse Parlement en de regering van Ethiopië. |
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/92 |
P8_TA(2017)0220
Zuid-Sudan
Resolutie van het Europees Parlement van 18 mei 2017 over Zuid-Sudan (2017/2683(RSP))
(2018/C 307/13)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties over Sudan en Zuid-Sudan, |
|
— |
gezien de verklaring van 8 mei 2017 van de Trojka (de VS, de VK en Noorwegen) en de EU over de veiligheidssituatie in Zuid-Sudan, |
|
— |
gezien de verklaring van 29 april 2017 van de woordvoerder van de secretaris-generaal van de VN over Zuid-Sudan, |
|
— |
gezien het eindverslag van 13 april 2017 van het panel van deskundigen van de VN-Veiligheidsraad over Zuid-Sudan, |
|
— |
gezien de verklaring van 25 maart 2017 van de 30e buitengewone top van de Intergouvernementele Ontwikkelingsautoriteit (IGAD) over Zuid-Sudan, |
|
— |
gezien het resultaat van de 34e zitting van de Mensenrechtenraad in Genève, van 27 februari tot 24 maart 2017, |
|
— |
gezien de verklaring van 23 maart 2017 van de voorzitter van de VN-Veiligheidsraad over Zuid-Sudan, |
|
— |
gezien de verklaring van de Europese Commissie van 1 februari 2017, |
|
— |
gezien resolutie 2327 (2016) van de VN-Veiligheidsraad van 16 december 2016, |
|
— |
gezien de conclusies van de Europese Raad over Zuid-Sudan van 12 december 2016, |
|
— |
gezien het humanitaire verslag van het VN-Bureau voor de Coördinatie van Humanitaire Aangelegenheden (OCHA) van 9 mei 2017, |
|
— |
gezien de overeenkomst van 17 augustus 2015 betreffende de oplossing van het conflict in Zuid-Sudan (ARCSS), |
|
— |
gezien het alomvattend vredesakkoord (CPA) voor Sudan van 2005, |
|
— |
gezien de herziene Partnerschapsovereenkomst van Cotonou, |
|
— |
gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, |
|
— |
gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, |
|
— |
gezien het Afrikaans Handvest van de rechten van de mens en de volkeren, |
|
— |
gezien het verdrag inzake de internationale handel in conventionele wapens, het zogenaamde Wapenhandelsverdrag, |
|
— |
gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat Zuid-Sudan al meer dan drie jaar in een burgeroorlog gewikkeld is die is uitgebroken nadat de president van het land en lid van de etnische groep Dinka, Salva Kiir, zijn ontslagen vicepresident, Riek Machar, een etnische Nuer, beschuldigde van het beramen van een staatsgreep tegen hem; overwegende dat Riek Machar deze beschuldiging heeft ontkend; |
|
B. |
overwegende dat ondanks de sluiting van de ARCSS in augustus 2015, er nog steeds volledig voorbijgegaan wordt aan de internationale mensenrechten en het humanitair recht en de verantwoordingsplicht voor de schendingen en inbreuken tijdens het conflict tekortschiet; |
|
C. |
overwegende dat het land als gevolg van de burgeroorlog met hongersnood en het instorten van de economie wordt geconfronteerd, 3,6 miljoen mensen gedwongen zijn hun huizen te ontvluchten en naar schatting 4,9 miljoen voedselonzekerheid kennen; overwegende dat de humanitaire nood alarmerend blijft toenemen met naar schatting 7,5 miljoen mensen die humanitaire bijstand behoeven en meer dan een miljoen mensen die momenteel onderdak geboden wordt in VN-gebouwen; overwegende dat VN-organisaties oproepen tot meer humanitaire hulp en stellen dat zij ten minste 1,4 miljard USD nodig hebben om „onvoorstelbaar” menselijk lijden te helpen verlichten; overwegende dat momenteel slechts voor 14 % van dit bedrag financiering is; |
|
D. |
overwegende dat bij de huidige cijfers eind 2017 de halve bevolking van het land zal zijn omgekomen of ontheemd; overwegende dat niet bekend is hoeveel mensen als gevolg van het geweld zijn omgekomen; |
|
E. |
overwegende dat volgens het meest recente verslag van het VN-panel van deskundigen, de regering van Zuid-Sudan een van de grootste daders van geweld en mensenrechtenschendingen in het land is, de hongersnood door de mens veroorzaakt is en een van belangrijkste redenen hiervoor de verspilling van geld aan wapens door de regering van Zuid-Sudan; |
|
F. |
overwegende dat in de afgelopen weken grote offensieven van de regering in de staten Yuai, Waat, Tonga en Kodok hebben geleid tot tragische humanitaire gevolgen, waaronder de ontheemding van 50 000 tot 100 000 personen; overwegende dat dit gebeurd is nadat op 8 april 2017 in de westelijk gelegen stad Wau talrijke burgers gedood zijn als collectieve straf voor hun etnische afkomst en politieke opvattingen; overwegende dat regeringstroepen burgers blijven bestoken in strijd met het recht inzake gewapende conflicten, en de VN-missie hebben weerhouden de burgers te beschermen; |
|
G. |
overwegende dat ziekenhuizen en klinieken door de regering zijn verwoest, hetgeen als een oorlogsmisdrijf kan worden aangemerkt; overwegende dat apparatuur in ziekenhuizen en klinieken is gestolen, met als gevolg de sluiting van de gebouwen en mensen die geen toegang hebben tot levensreddende medische zorg; |
|
H. |
overwegende dat een op de drie scholen in Zuid-Sudan verwoest, beschadigd, bezet of gesloten is, wat gevolgen heeft voor het onderwijs van een hele generatie kinderen; overwegende dat naar schatting meer dan 600 000 kinderen jonger dan vijf jaar momenteel ondervoed zijn; |
|
I. |
overwegende dat ongeveer twee miljoen kinderen het land zijn ontvlucht, 62 % van alle vluchtelingen uit het land, en het conflict ondraaglijke trauma's, stress en emotionele verwarring bij hen veroorzaakt; overwegende dat naar schatting 17 000 kinderen, meestal jongens, door legers en gewapende groepen geronseld of gebruikt zijn als soldaten; overwegende dat duizenden kinderen zijn vermoord, verkracht, ontheemd of tot wees gemaakt; |
|
J. |
overwegende dat als oorlogswapen vrouwen en meisjes systematisch verkracht en ontvoerd worden, en uit een VN-onderzoek blijkt dat 70 % van de vrouwen in de kampen van ontheemden in Juba verkracht zijn, het overgrote deel door politiemensen of soldaten; |
|
K. |
overwegende dat vanwege instabiliteit in naburige landen Zuid-Sudan ook ongeveer 270 000 vluchtelingen herbergt uit Sudan, de Democratische Republiek Congo (DRC), Ethiopië en de Centraal Afrikaanse Republiek (CAR); |
|
L. |
overwegende dat in juni 2016 de Wereldgezondheidsorganisatie heeft verklaard dat een cholera-epidemie is uitgebroken, welke inmiddels duizenden heeft getroffen en in de afgelopen weken in omvang is toegenomen; overwegende dat de vele doden door cholera, malaria, mazelen, diarree en acute ademhalingsaandoeningen het gevolg zijn van extreme armoede en deplorabele leefomstandigheden en vermeden hadden kunnen worden als de slachtoffers toegang hadden gehad tot medische zorg; |
|
M. |
overwegende dat de ARCSS bepaalt dat het mandaat van de overgangsregering van nationale eenheid afloopt na de verkiezingen in augustus 2018; |
|
N. |
overwegende dat volgens VN- en andere geloofwaardige rapporten wapenmakelaars in de EU-lidstaten en talrijke derde landen helikopters en machinegeweren hebben overgebracht naar gewapende groeperingen in Zuid-Sudan en militaire logistieke bijstand hebben geboden; overwegende dat het langdurige karakter van het conflict gezorgd heeft voor de opkomst van nieuwe gewapende groeperingen en de militarisering van de samenleving; |
|
O. |
overwegende dat het aantal aanvallen op humanitaire konvooien en personeel bijzonder zorgwekkend is; overwegende dat sinds december 2013 ten minste 79 hulpverleners zijn gedood; overwegende dat, onlangs, in maart 2017, zes hulpverleners en hun chauffeurs zijn gedood in wat tot dusverre de bloedigste aanslag op hulpverleners is geweest; |
|
P. |
overwegende dat op 21 februari 2017 de Commissie na het uitbreken van de hongersnood een noodhulppakket van 82 miljoen EUR heeft aangekondigd; overwegende dat de EU een van de grootste donoren van het land is, door meer dan 40 % van alle humanitaire financiering voor de ondersteuning van levensreddende programma's in 2016 voor haar rekening te nemen en 381 miljoen EUR aan humanitaire bijstand te besteden sinds het begin van het conflict in 2013; |
|
1. |
spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over het aanhoudende conflict in Zuid-Sudan; verzoekt om een onmiddellijk einde aan alle militaire operaties en wijst president Salva Kiir, alsook de voormalige vicepresident, Riek Machar, nogmaals op hun verplichtingen uit hoofde van de ARCSS; roept president Kiir op zijn toezegging aan de IGAD-staatshoofden op 25 maart 2017 een eenzijdig staakt-het-vuren af te kondigen, gestand te doen; |
|
2. |
roept op tot een onmiddellijke en volledige stopzetting door alle partijen bij gewapende conflicten van alle seksuele gewelddaden tegen burgers, met name vrouwen en meisjes; wijst er nogmaals op dat verkrachting als oorlogswapen op grond van internationaal recht een oorlogsmisdrijf is; verzoekt de regering van Zuid-Sudan bescherming te bieden aan alle kwetsbare groepen, daders voor de rechter te brengen en een einde te maken aan de straffeloosheid van politie en leger; |
|
3. |
veroordeelt alle aanvallen op burgers en humanitaire hulpverleners, waarbij aanvallen op laatstgenoemden levensreddende hulp en bevoorrading verstoren; benadrukt dat er geen militaire oplossing voor het conflict kan zijn en dat de regering van Zuid-Sudan moet zorgen voor een serieus staakt-het-vuren waaruit blijkt dat men daadwerkelijk ijvert voor vrede en stabiliteit; is van oordeel dat een vredesinspanning verder moet gaan dan een simpele beëindiging van vijandelijkheden, en de terugtrekking van troepen en de ontbinding van etnische milities moet omvatten, waardoor ongehinderde humanitaire bijstand en de vrijlating van politieke gevangenen mogelijk gemaakt wordt; |
|
4. |
spreekt zijn grote bezorgdheid uit over de ernstige humanitaire situatie in het hele land die blijft verslechteren; verzoekt daarom nogmaals de EU en haar lidstaten om meer humanitaire hulp teneinde de hongersnood te verlichten, en de regering van Zuid-Sudan onder druk te zetten om de aanvoerroutes voor de humanitaire hulp open te houden; |
|
5. |
betreurt het dat alle partijen in Zuid-Sudan kinderen ronselen voor het gewapende conflict; benadrukt dat het ronselen van kinderen door de partijen in een conflict een oorlogsmisdrijf is waarvoor de opdrachtgevers strafrechtelijk verantwoordelijk moeten worden gehouden; waarschuwt dat een hele generatie jonge kinderen momenteel riskeert geen enkel onderwijs te krijgen en ernstige trauma's en emotionele verwarring op te lopen; verzoekt de EU om humanitaire en ontwikkelingsprogramma's die bijdragen aan elementair onderwijs, langetermijnrevalidatie en begeleiding; veroordeelt ten sterkste het gebruik van onderwijsfaciliteiten voor militaire operaties; |
|
6. |
verzoekt de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken (VV/HV) en veiligheidsbeleid alle beschikbare middelen in te zetten om de VN, de Afrikaanse Unie (AU) en IGAD te betrekken bij het starten van een nieuw politiek proces voor de verwezenlijking van een duurzaam staakt-het-vuren en volledige tenuitvoerlegging van de hoofdstukken inzake veiligheid en bestuur van het vredesakkoord; |
|
7. |
is van mening dat de Afrikaanse Unie, ondersteund door de EU en de lidstaten, een actieve rol moet spelen bij de bemiddeling om te komen tot een politieke oplossing met het oog op duurzame vrede in Zuid-Sudan, en meer middelen beschikbaar moet stellen voor de afgezant van de AU in Zuid-Sudan, Alpha Oumar Konare; steunt oproepen voor een door de commissie van de AU te organiseren internationale conferentie, met deelname van de VN en IGAD, met het oog op de bundeling en afstemming van internationale inspanningen om te komen tot een einde aan de oorlog in Zuid-Sudan; |
|
8. |
spreekt nogmaals zijn volledige steun uit aan de werkzaamheden van de speciale vertegenwoordiger van de VN voor Zuid-Sudan en het mandaat van de VN-missie in Zuid-Sudan (UNMISS) en haar regionale beschermingsmacht, die de taak hebben burgers te beschermen, geweld tegen hen te ontmoedigen en de omstandigheden te creëren die nodig voor het verlenen van humanitaire hulp; verzoekt alle partijen de snelle installatie te vergemakkelijken van een actieve, door de VN-Veiligheidsraad gemandateerde regionale beschermingsmacht, die bedoeld is om een actieve aanwezigheid van UNMISS te versterken, en verzoekt de lidstaten en de VV/HV UNMISS zo spoedig mogelijk en substantieel met Europese capaciteiten te versterken; |
|
9. |
beklemtoont de noodzaak om een hybride rechtbank voor Zuid-Sudan op te richten, waarvan de AU de juridische status vaststelt met medewerking en middelen van de VN en de EU; herinnert eraan dat dit onderdeel uitmaakt van het vredesakkoord van 2016 en dan ook geen onderwerp van onderhandeling meer mag zijn; |
|
10. |
dringt erop aan dat, om zinvol en inclusief te zijn, het proces van nationale dialoog aan duidelijke normen moet voldoen, waaronder neutraal leiderschap en inclusie van oppositiegroeperingen en burgers die in het buitenland verblijven, en dat bij het proces ook vertegenwoordigers van alle partijen bij het conflict en andere Zuid-Sudanese belanghebbenden worden betrokken, waaronder vrouwenvertegenwoordigers, om legitiem en effectief te zijn; |
|
11. |
veroordeelt alle pogingen om de vrijheid van meningsuiting te beperken, een elementair mensenrecht dat deel uitmaakt van een echt politiek debat; betreurt het vermoorden van humanitaire hulpverleners, vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties en journalisten, en eist dat de daders van dergelijke misdrijven voor de rechter worden gebracht; eist de onmiddellijke vrijlating van alle politieke gevangenen; |
|
12. |
veroordeelt alle aanvallen op school- en openbare gebouwen en het gebruik van scholen voor militaire doeleinden; verzoekt alle partijen de richtsnoeren voor de bescherming van scholen en universiteiten tegen militair gebruik tijdens gewapende conflicten in acht te nemen; |
|
13. |
betreurt het dat de VN-Veiligheidsraad op 23 december 2016 de resolutie niet heeft aangenomen die een wapenembargo voor Zuid-Sudan, een reisverbod voor drie leidinggevende Zuid-Sudanese leiders en de bevriezing van hun tegoeden behelsde; verzoekt de EU een internationaal wapenembargo tegen Zuid-Sudan na te streven dat doeltreffend kan worden afgedwongen; is verontrust door meldingen van wapentransporten naar Sudan, in strijd met het Gemeenschappelijk Standpunt van de Raad (2008/944/CFSP), die worden gefaciliteerd door in de EU gevestigde wapenmakelaars; dringt er bij de lidstaten en de VV/HV op aan de naleving van het EU-regeling inzake wapenbeheersing te verbeteren en langs officiële weg derde landen aan te spreken die aantoonbaar wapens uitvoeren naar en militaire logistieke bijstand bieden aan Zuid-Sudan; |
|
14. |
verzoekt de autoriteiten ervoor te zorgen dat elke terugkeer of herplaatsing van intern ontheemden op een veilige en waardige wijze plaatsvindt; roept op tot het gebruik van gerichte sancties tegen elke belangrijke politicus of militair in de regering of de oppositie die het conflict in stand houdt of mensenrechten schendt, als onderdeel van een EU-strategie om de verlening van humanitaire hulp, het behoud van een staakt-het-vuren en de totstandkoming van een vernieuwd politiek proces ter uitvoering van het vredesakkoord te verzekeren; |
|
15. |
is van mening dat, vanwege het terugkerende conflict, de onzekerheid en massale ontheemding van mensen, geloofwaardige en vreedzame verkiezingen in het huidige politieke klimaat niet kunnen plaatsvinden; herinnert eraan dat het mandaat van de overgangsregering van nationale eenheid tot juni 2018 geldt; benadrukt het belang om Zuid-Sudanese vrouwen een volwaardige rol te laten spelen in de vredesbesprekingen en het bestuur van het land; verzoekt de EU op lokaal niveau vrouwen te steunen die de kwaliteit van de vredesonderhandelingen aantoonbaar verhogen door de achterdocht te verminderen, vertrouwen te kweken en verzoening te bevorderen; |
|
16. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de regering van Zuid-Sudan, de Intergouvernementele Ontwikkelingsautoriteit, de mensenrechtencommissaris voor Zuid-Sudan, de Nationale Wetgevende Vergadering van Zuid-Sudan, de instellingen van de Afrikaanse Unie, de covoorzitters van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU en de secretaris-generaal van de VN. |
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/96 |
P8_TA(2017)0222
Een goede financieringsmix voor de regio's van Europa: op zoek naar een evenwichtige verdeling van financieringsinstrumenten en subsidies in het cohesiebeleid van de EU
Resolutie van het Europees Parlement van 18 mei 2017 over een goede financieringsmix voor de regio's van Europa: op zoek naar een evenwichtige verdeling van financieringsinstrumenten en subsidies in het cohesiebeleid van de EU (2016/2302(INI))
(2018/C 307/14)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name titel XVIII, |
|
— |
gezien artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (1) (de GB-verordening), en de in de relevante artikelen van deze verordening bedoelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen, |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling „Investeren in groei en werkgelegenheid”, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006 (2), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 van de Raad (3), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1300/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1084/2006 van de Raad (4), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2015/1017 van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2015 betreffende het Europees Fonds voor strategische investeringen, de Europese investeringsadvieshub en het Europese investeringsprojectenportaal en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1291/2013 en (EU) nr. 1316/2013 — het Europees Fonds voor strategische investeringen (5), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 13 september 2016 over Europese territoriale samenwerking — beste praktijken en innovatieve maatregelen (6), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 28 oktober 2015 over het cohesiebeleid en de evaluatie van de Europa 2020-strategie (7), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 9 september 2015 over „Investeringen ter bevordering van banen en groei: bevordering van de economische, sociale en territoriale cohesie in de Unie” (8), |
|
— |
gezien het advies van de Commissie regionale ontwikkeling in het verslag van de Commissie begrotingscontrole getiteld „Europese Investeringsbank (EIB) — Jaarverslag 2014” (A8-0050/2016), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 14 december 2015 getiteld „Investeren in banen en groei — naar een optimale inzet van de Europese structuur- en investeringsfondsen” (COM(2015)0639), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 26 november 2014 getiteld „Een investeringsplan voor Europa” (COM(2014)0903), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 22 januari 2014 getiteld "Richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicofinancieringsinvesteringen (9), |
|
— |
gezien het zesde verslag van de Commissie over economische, sociale en territoriale cohesie van 23 juli 2014, getiteld „Investeren in groei en werkgelegenheid” (COM(2014)0473), |
|
— |
gezien het samenvattend verslag van de Commissie van augustus 2016 getiteld „Evaluatie achteraf van de cohesiebeleidsprogramma's 2007-2013, met specifieke aandacht voor het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het Cohesiefonds (CF)”, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie van 30 oktober 2014 getiteld „Financieringsinstrumenten die overeenkomstig artikel 140, lid 8, van het Financieel Reglement door de algemene begroting worden ondersteund — situatie per 31 december 2013” (COM(2014)0686), |
|
— |
gezien de richtsnoeren van de Commissie aan de lidstaten van 26 november 2015 over artikel 42, lid 1, onder d), van de GB-verordening — Subsidiabele beheerskosten of -vergoedingen, |
|
— |
gezien de richtsnoeren van de Commissie aan de lidstaten van 10 augustus 2015 over artikel 37, leden 7, 8 en 9, van de GB-verordening — Combinatie van steun uit een financieringsinstrument met andere vormen van steun, |
|
— |
gezien de richtsnoeren van de Commissie aan de lidstaten van 27 maart 2015 over artikel 37, lid 2, van de GB-verordening — Ex-antebeoordeling, |
|
— |
gezien de beknopte naslaggids van de Commissie voor de managementautoriteiten van 2 juli 2014 getiteld „Financiële instrumenten in de ESIF-programma's 2014-2020”, |
|
— |
gezien het samenvattend verslag van de Commissie van november 2016 getiteld „Financiële instrumenten in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen — Gegevens over de vooruitgang die geboekt is bij de financiering en de uitvoering van de financieringsinstrumenten tijdens de programmeringsperiode 2014-2020, overeenkomstig artikel 46 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad”, |
|
— |
gezien het samenvattend verslag van de Commissie van december 2015 getiteld „Gegevens over de vooruitgang die geboekt is bij de financiering en de uitvoering van de financieringsinstrumenten tijdens de programmeringsperiode 2014-2020, overeenkomstig artikel 46 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad”, |
|
— |
gezien het samenvattend verslag van de Commissie van september 2014 getiteld „Samenvatting van gegevens over de geboekte vooruitgang bij de financiering en uitvoering van financieringsinstrumenten, gerapporteerd door de managementautoriteiten, overeenkomstig artikel 67, lid 2, onder j), van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad”, |
|
— |
gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 13 november 2015 getiteld „Activiteiten met betrekking tot financieringsinstrumenten” (bij het Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de financieringsinstrumenten die overeenkomstig artikel 140, lid 8, van het Financieel Reglement door de algemene begroting worden ondersteund — situatie per 31 december 2014) (SWD(2015)0206), |
|
— |
gezien Speciaal verslag nr. 19/2016 van de Europese Rekenkamer getiteld „Uitvoering van de EU-begroting via financieringsinstrumenten — Lessen die uit de programmeringsperiode 2007-2013 moeten worden getrokken”, |
|
— |
gezien Speciaal verslag nr. 5/2015 van de Europese Rekenkamer getiteld „Zijn financiële instrumenten een succesvol en veelbelovend instrument op het gebied van plattelandsontwikkeling?”, |
|
— |
gezien Speciaal verslag nr. 16/2014 van de Europese Rekenkamer getiteld „De doeltreffendheid van het combineren van subsidies uit de regionale investeringsfaciliteiten met leningen van financiële instellingen ter ondersteuning van het externe beleid van de EU”, |
|
— |
gezien Speciaal verslag nr. 2/2012 van de Europese Rekenkamer getiteld „Door het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling gecofinancierde financiële instrumenten voor het midden- en kleinbedrijf”, |
|
— |
gezien het advies van het Comité van de Regio's van 14 oktober 2015 getiteld „Financiële instrumenten ter ondersteuning van territoriale ontwikkeling”, |
|
— |
gezien het eindverslag van de Europese Investeringsbank van maart 2013 getiteld „Financiële instrumenten: stand van zaken met het oog op de programmeringsperiode 2014-2020”, |
|
— |
gezien de studie van oktober 2016 getiteld „Financiële instrumenten in de programmeringsperiode 2014-2020: eerste ervaringen van de lidstaten”, uitgevoerd in opdracht van het Directoraat-generaal Intern Beleid van het Parlement, beleidsondersteunende afdeling B: Structuur- en cohesiebeleid, |
|
— |
gezien de studie van maart 2016 getiteld „Evaluatie van de rol van de EIB-groep in het Europese cohesiebeleid”, uitgevoerd in opdracht van het Directoraat-generaal Intern Beleid van het Parlement, beleidsondersteunende afdeling B: Structuur- en cohesiebeleid, |
|
— |
gezien de briefing van de Europese Parlementaire Onderzoeksdienst van mei 2016 over de uitdagingen voor het EU-cohesiebeleid en vraagstukken voor de komende hervorming na 2020, |
|
— |
gezien de infopagina van de Europese Parlementaire Onderzoeksdienst van september 2015 over de tenuitvoerlegging van het cohesiebeleid in de EU28, |
|
— |
gezien artikel 52 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling en de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A8-0139/2017), |
|
A. |
overwegende dat de nakende herziening van het meerjarig financieel kader (MFK) halverwege de programmeringsperiode 2014-2020 aanleiding geeft tot een discussie over de mix van subsidies en financieringsinstrumenten die via de EU-begroting moeten worden geïnvesteerd tijdens de programmeringsperiode na 2020; |
|
B. |
overwegende dat het omnibusvoorstel (COM(2016)0605) de enige mogelijkheid vormt voor een reeks verbeteringen op de middellange termijn van het systeem waaronder de lopende programmeringsperiode valt; |
|
C. |
overwegende dat de term „financieringsinstrumenten” een verscheidenheid van instrumenten bestrijkt en de beoordeling en besluiten over het gebruik ervan een constante gedetailleerde analyse van geval tot geval vereisen, gekoppeld aan een beoordeling van de specifieke behoeften van lokale en regionale economieën of van een bepaalde doelgroep; |
Programmeringsperiode 2007-2013 — Betrouwbare investeringen via subsidies en financieringsinstrumenten
|
1. |
erkent dat, hoewel de financieringsinstrumenten vóór de financiële en economische crisis werden ontwikkeld en niet de meest geschikte waren voor een economische crisiscontext, de rapportage van de Commissie overtuigend aantoont dat de investeringen van de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) via subsidies en financieringsinstrumenten een aanzienlijke impact en tastbare resultaten hebben gehad, door investeringen in EU-regio's voor een bedrag van 347,6 miljard EUR, exclusief nationale cofinanciering en bijkomende gemobiliseerde middelen; |
|
2. |
is verheugd over de resultaten van de maatregelen in het kader van het cohesiebeleid van de Europese Investeringsbank (EIB), die zoals uit jaarverslagen en sectorverslagen blijkt, een aanzienlijke impact hebben gehad op kmo's en midcaps, infrastructuur, onderzoek en innovatie, milieu, energie en landbouw; stelt vast dat de EIB leningen ten behoeve van het cohesiebeleid voor de periode 2007-2013 worden geraamd op 147 miljard EUR, ofwel ca. 38 % van alle verstrekte leningen in de EU; |
Programmeringsperiode 2014-2020 — Een nieuwe manier van investeren via de ESI-fondsen
|
3. |
is verheugd dat de EU in de periode 2014-2020 naar verwachting 454 miljard EUR zal investeren via de ESI-fondsen, en dat dit bedrag dankzij nationale cofinanciering voor investeringen via subsidies en financieringsinstrumenten zou oplopen tot 637 miljard EUR; |
|
4. |
bevestigt dat zowel de omvang als de kwaliteit van de financieringsinstrumenten (in de vorm van microkredieten, leningen, garanties, aandelenkapitaal en risicokapitaal) onder gedeeld beheer in het kader van het cohesiebeleid zijn toegenomen; wijst op de twee belangrijkste redenen voor deze trend: het feit dat tijdens de periode 2007-2013 waardevolle ervaring kon worden opgedaan en lessen konden worden getrokken wat betreft de implementatie van de ESI-fondsen via subsidies en financiële instrumenten, terwijl tijdens de periode 2014-2020 na de crisis als gevolg van budgettaire beperkingen de behoefte aan meer financieringsinstrumenten zich deed gevoelen; |
|
5. |
merkt op dat de toewijzingen in het kader van financieringsinstrumenten van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Cohesiefonds (CF) en het Europees Sociaal Fonds (ESF) volgens ramingen bijna zouden verdubbelen tussen 2007-2013, toen zij 11,7 miljard EUR bedroegen, en 2014-2020, wanneer zij 20,9 miljard EUR zouden bedragen; merkt op dat de financieringsinstrumenten op deze manier 6 % uitmaken van de 351,8 miljard EUR aan totale toewijzingen in het kader van het cohesiebeleid in 2014-2020, tegenover 3,4 % van de toegewezen 347 miljard EUR in 2007-2013; |
|
6. |
merkt op dat de toewijzingen uit het Cohesiefonds ongeveer 75 miljard EUR bedragen, wat overeenkomt met 11,8 % van de totale toewijzingen via financieringsinstrumenten in de periode 2014-2020; is ingenomen met de stijging van de toewijzing van 70 miljard EUR in de periode 2007-2013 tot 75 miljard EUR in de periode 2014-2020; wijst erop dat de toewijzing aan het Cohesiefonds niet mag worden verlaagd, gezien het feit dat 34 % van de EU-bevolking in een regio woont die steun uit het Cohesiefonds ontvangt; |
|
7. |
neemt kennis van het feit dat 21 lidstaten op 31 december 2015 in het kader van het huidige MFK in totaal 5 571,63 miljoen EUR aan voor operationele programma's bestemde bijdragen aan financieringsinstrumenten hebben toegewezen, waarvan 5 005,25 miljoen EUR uit het EFRO en het Cohesiefonds; |
|
8. |
verwelkomt het feit dat ingrijpende wijzigingen van de regelgeving op het gebied van de programmering, de uitvoering en het beheer van financieringsinstrumenten, zoals een direct verband met de elf thematische doelstellingen, passende verplichte ex-antebeoordeling waardoor marktfalen kan worden herkend, en de vaststelling van specifieke of algemene financieringsinstrumenten en rapportagemechanismen, een kritische positieve impact kunnen hebben op de aantrekkelijkheid en het tempo van de uitvoering van de financieringsinstrumenten, door een antwoord te bieden op de rechtsonzekerheid die tijdens de periode 2007-2013 is ontstaan; verzoekt echter om inspanningen om ervoor te zorgen dat de wijzigingen in kwestie niet van invloed zijn op de aantrekkelijkheid en het uitvoeringstempo van financieringsinstrumenten; |
Subsidies en financieringsinstrumenten — De interventielogica bepaalt de mix
|
9. |
onderstreept dat de subsidies en financieringsinstrumenten van de ESI-fondsen — die geen doel op zich zijn — onder gedeeld beheer weliswaar dezelfde doelstellingen van het cohesiebeleid ondersteunen, maar een andere interventielogica hebben en qua aanpak van de territoriale ontwikkelingsbehoeften, beleidsterreinen en marktbehoeften anders functioneren; |
|
10. |
erkent dat, afhankelijk van het soort project, subsidies in vergelijking met financieringsinstrumenten diverse voordelen bieden: ondersteuning van projecten die niet noodzakelijkerwijs inkomsten genereren, financiering van projecten die om uiteenlopende redenen geen particuliere of publieke financiering kunnen aantrekken, ondersteuning van specifieke begunstigden, problemen of regionale prioriteiten, alsook eenvoudigere toepassing dankzij bestaande ervaring en capaciteit; erkent dat subsidies in bepaalde gevallen aan beperkingen zijn onderworpen: moeilijkheden om kwaliteit en duurzaamheid van projecten te verzekeren, risico om op lange termijn publieke financiering te vervangen en potentiële particuliere investeringen te verdringen, zelfs voor projecten met een revolverend karakter en die inkomsten kunnen genereren voor de terugbetaling van een op een lening gebaseerde financiering; |
|
11. |
erkent dat financieringsinstrumenten voordelen bieden: hefboom- en renouvelleringseffecten, het aantrekken van privékapitaal en het opvangen van een tekort aan investeringen via hoogwaardige betrouwbare projecten, waardoor de doeltreffendheid en efficiëntie van de uitvoering van het regionaal beleid worden verbeterd; erkent dat financieringsinstrumenten bepaalde nadelen met zich brengen, waardoor zij strijdig kunnen zijn met aantrekkelijkere nationale of regionale instrumenten: tragere tenuitvoerlegging in sommige regio's, grotere complexiteit, verlaging van het verwachte hefboomeffect van door de ESIF gesteunde financieringsinstrumenten, alsook in sommige gevallen hogere uitvoeringskosten en beheersvergoedingen; merkt op dat investeren via subsidies op bepaalde beleidsterreinen, zoals bepaalde soorten publieke infrastructuur, sociale diensten, onderzoeks- en innovatiebeleid of, in het algemeen, projecten die geen inkomsten genereren, de voorkeur heeft; |
|
12. |
wijst erop dat de interventielogica geen scheidslijn maar een raakpunt vormt tussen subsidies en financieringsinstrumenten, zodat een gelijk speelveld wordt gecreëerd en het cohesiebeleid kan beschikken over een waaier van maatregelen om beter tegemoet te komen aan de behoeften van de ontvangers en de investeringskloof te overbruggen; onderstreept dat de interventielogica in de programmering van de ESI-fondsen berust op een bottom-upbenadering en dat alle lidstaten en alle regio's de meest geschikte optie moeten overwegen wanneer zij vrij het aandeel vaststellen van de financieringsinstrumenten en subsidies, als instrumenten om een bijdrage te leveren aan de geselecteerde prioriteiten in hun respectieve operationele programma's, waarbij lokale en regionale autoriteiten moeten worden betrokken en een cruciale rol te vervullen hebben; herinnert eraan dat de managementautoriteiten degene zijn die vrij moeten besluiten over het soort financieringsinstrument dat het best geschikt is voor de uitvoering; |
Prestaties van de financieringsinstrumenten — Uitdagingen
|
13. |
erkent het belang van het gebruik van financieringsinstrumenten voor acties in het kader van het cohesiebeleid; is verheugd dat uit rapportage over de uitvoering van financieringsinstrumenten in 2015 is gebleken dat vooruitgang is geboekt, ondanks de late start van de huidige programmeringsperiode; merkt echter op dat de vorderingen qua uitvoering van de financieringsinstrumenten van de ESI-fondsen sterk verschillen, niet alleen tussen, maar ook binnen de lidstaten; herinnert eraan dat ondanks de positieve ervaringen met en impact van het gebruik van financieringsinstrumenten tijdens de programmeringsperiode 2007-2013 de prestaties te lijden hadden onder een aantal problemen: laattijdige start van de operaties, onjuiste marktevaluaties, variërende regionale benutting, in het algemeen lage uitbetalingspercentages, beperkt hefboomeffect, problemen met het revolveren, hoge beheerskosten en -vergoedingen en buitensporig hoge toewijzingen; herinnert eraan dat tegen 2015, nadat de Commissie bepaalde uitvoeringstermijnen van de financieringsinstrumenten had verlengd, een aantal van de vastgestelde tekortkomingen middels gerichte maatregelen waren ingeperkt; |
|
14. |
merkt op dat vertragingen bij de tenuitvoerlegging van de ESI-fondsen gevolgen kunnen hebben voor de uitbetalingspercentages, het revolveren en het hefboomeffect, waarbij dat laatste gebaseerd moet zijn op door internationale organisaties zoals de OESO gehanteerde definities en methodologieën, met een duidelijk onderscheid tussen publieke en particuliere bijdragen en een indicatie van de exacte omvang van het mogelijke hefboomeffect van elk van de financieringsinstrumenten, opgesplitst volgens land en regio; herinnert eraan dat vertragingen in de periode 2007-2013 onherroepelijk hebben geleid tot ondermaatse prestaties van de financieringsinstrumenten van het EFRO en het ESF; beklemtoont dat vertragingen bij de tenuitvoerlegging die kunnen worden toegeschreven aan de late start van de programmeringsperiode in het nadeel kunnen werken van de prestaties van de financieringsinstrumenten van ESI-fondsen, hetgeen zou kunnen leiden tot onjuiste evaluatieconclusies aan het einde van de periode; roept de lidstaten daarom op alle nodige stappen te nemen om de negatieve gevolgen van een vertraagde uitvoering te verhelpen, met name wat het risico van beperkte benutting en impact van de financieringsinstrumenten betreft; |
|
15. |
maakt zich grote zorgen over de reële mogelijkheid dat zich een herhaling voordoet van de geaccumuleerde achterstand van onbetaalde facturen in de tweede helft van het huidige MFK, aangezien dit ernstige gevolgen kan hebben voor ander door de EU gefinancierd beleid; |
|
16. |
wijst op de aanzienlijke verschillen doorheen de EU wat betreft de impact van de financieringsinstrumenten, met inbegrip van de ESI-fondsen en het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI), de eerste resultaten van deze fondsen en het verwachte hefboomeffect van aanvullende middelen, alsook andere door de EU gesteunde financieringsinstrumenten in de best presterende economieën van de Unie, waardoor de doelstellingen van het cohesiebeleid worden ondermijnd; onderstreept dat deze instrumenten alleen algemeen succes kunnen kennen indien zij eenvoudig te gebruiken zijn en de lidstaten hun investeringen hiermee gemakkelijk kunnen beheren, en dat hiervoor precieze en gedifferentieerde indicatoren nodig zijn, die het mogelijk maken de werkelijke impact ervan op het cohesiebeleid te beoordelen; |
Vereenvoudiging, synergieën en technische bijstand — Oplossingen
|
17. |
is ingenomen met de inspanningen van de Commissie om de regelgeving te verbeteren en de bureaucratie terug te dringen; wijst erop dat de regeling ondanks deze verbeteringen toch complex blijft en dat problemen zoals de lange opstarttijd en aanzienlijke administratieve last voor begunstigden een ontradend effect hebben op het gebruik van financieringsinstrumenten; verzoekt de Commissie om nauw samen te werken met de EIB, het EIF en managementautoriteiten om de combinatie van microkredieten, leningen, garanties, aandelenkapitaal en risicokapitaal van de ESI-fondsen aanzienlijk te vergemakkelijken en daarbij te zorgen voor dezelfde mate van transparantie, democratisch toezicht, verslaglegging en controle; |
|
18. |
merkt op dat specifieke bepalingen de flexibiliteit van maatregelen met financieringsinstrumenten beperken; wijst erop dat staatssteunregels bijzonder belastend blijken te zijn, met name wanneer subsidies met financieringsinstrumenten worden gecombineerd; roept de Commissie op om te zorgen voor een passend kader voor staatssteun en om verdere mogelijkheden te verkennen voor het vereenvoudigen van de naleving van staatssteunregels op de drie niveaus — managementautoriteiten, dakfonds en financiële tussenpersonen; verzoekt om een gelijk speelveld wat betreft staatssteunregels voor alle financieringsinstrumenten, ter voorkoming van een voorkeursbehandeling van bepaalde financieringsbronnen ten opzichte van andere, met name op het gebied van steun aan kmo's; |
|
19. |
onderstreept het belang van een evaluatie van de prestaties van financieringsinstrumenten, met inbegrip van een evaluatie van de maatregelen van de EIB-groep in het kader van het cohesiebeleid; merkt op dat voor auditactiviteiten toegang wordt verleend tot de volledige cyclus van de ESI-fondsen; verzoekt de Commissie en nationale autoriteiten om via het auditproces mogelijkheden voor vereenvoudiging en synergie vast te stellen; verzoekt de Commissie derhalve om werk te maken van een vergelijkende analyse van de subsidies en financieringsinstrumenten, verdere capaciteitsopbouw en methodologie en richtsnoeren voor auditprocessen, zonder de financiële en administratieve last voor begunstigden te vergroten; |
|
20. |
wijst erop dat de combinatie van subsidies en financieringsinstrumenten onbenut potentieel biedt; onderstreept dat naast richtsnoeren voor de autoriteiten ook een verdere vereenvoudiging en harmonisatie nodig is van de voorschriften voor het combineren van verschillende ESI-fondsen, alsook van de voorschriften voor het combineren van ESI-fondsen met instrumenten zoals Horizon 2020 en EFSI; pleit voor een betere regelgeving in de vorm van duidelijke, consequente en gerichte voorschriften om de regeldruk te verlichten door de bovengenoemde combinatie van middelen uit meer dan een programma van hetzelfde financieringsinstrument te vergemakkelijken en combinaties van microfinancieringsinstrumenten in ESF-maatregelen mogelijk te maken, alsook door de openbare aanbestedingsprocedure voor de selectie van financiële tussenpersonen en voor de vorming van publiek-private partnerschappen verder te vereenvoudigen; pleit voor grotere samenhang tussen verschillende strategieën; onderstreept dat het combineren van subsidies en financieringsinstrumenten van de ESI-fondsen met andere financieringsbronnen de financieringsstructuur aantrekkelijker kan maken voor begunstigden en openbare en particuliere investeerders vanwege een betere risicodeling en betere projectresultaten, en de instrumenten aldus zouden helpen te voorzien in groeipotentieel op de lange termijn; |
|
21. |
merkt op dat het gebruik van financieringsinstrumenten kan worden verbeterd via investeringspartnerschappen en dat publiek-private partnerschappen zorgen voor meer synergieën tussen de verschillende financieringsbronnen en het noodzakelijke evenwicht tussen particuliere en openbare belangen handhaven; onderstreept dat het gebruik van financieringsinstrumenten in de context van initiatieven voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling en geïntegreerde territoriale investering eveneens moet worden aangemoedigd; |
|
22. |
looft de bestaande technische bijstandsmaatregelen die de Commissie en de EIB-groep momenteel aanbieden via het adviesplatform fi-compass; betreurt dat de bijstand ter plaatse aan de autoriteiten en met name aan ontvangers van financieringsinstrumenten, inclusief EFSI, beperkt is, terwijl veel lokale en regionale autoriteiten technische problemen ondervinden en niet over de nodige vaardigheden en kennis beschikken om financieringsinstrumenten efficiënt toe te passen; dringt aan op technische bijstand, die in de eerste plaats gericht moet zijn op lokale en regionale spelers en alle betrokken partners, maar die niet mag worden gebruikt om de activiteiten van de nationale autoriteiten te financieren; dringt voorts aan op een gezamenlijk technische bijstandsplan van de Commissie en de EIB, dat zowel financieel als niet-financieel advies omvat, met name voor grote projecten, alsook capaciteitsopbouw, opleiding, ondersteuning en de uitwisseling van kennis en ervaring; dringt voorts aan op een combinatie van expertise, met inbegrip van juridisch advies, over de verordeningen betreffende het cohesiebeleid, financiële producten, staatssteun en overheidsopdrachten, gericht op nationale autoriteiten, fondsbeheerders en begunstigden, en wijst tegelijkertijd op het belang om dubbele structuren te vermijden; |
|
23. |
dringt er bij de Commissie op aan de zichtbaarheid van de ESI-fondsen te vergroten en duidelijker te maken dat het om EU-financiering gaat; dringt voorts aan op adequate en volledige informatie en voorlichting over de mogelijkheden voor EU-financiering om het gebruik ervan voor de publieke en particuliere sector te stimuleren, gericht op potentiële begunstigden, met name jongeren; |
De juiste financieringsmix vinden voor de periode na 2020 en de toekomst van het cohesiebeleid
|
24. |
erkent dat uitdagingen zoals migratie en veiligheid of actuele en toekomstige politieke ontwikkelingen in de EU geen negatieve invloed mogen hebben op de investeringen via het cohesiebeleid of de doelstellingen en verwachte resultaten daarvan, inzonderheid na de lopende programmeringsperiode; |
|
25. |
erkent dat zowel subsidies als financiële instrumenten in het cohesiebeleid een specifieke eigen rol te vervullen hebben, maar dat zij beide in het teken staan van de elf thematische doelstellingen die ten doel hebben de vijf kerndoelen van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei te realiseren; benadrukt dat financieringsinstrumenten de subsidies niet moeten gaan vervangen als belangrijkste hulpmiddel voor de uitvoering van het cohesiebeleid, en onderstreept tegelijk de noodzaak om het revolverende karakter van de middelen in stand te houden, zodat zij opnieuw kunnen worden geïnvesteerd, naargelang van de sectoren en acties die zij kunnen ondersteunen; |
|
26. |
wijst erop dat financieringsinstrumenten betere resultaten opleveren in goed ontwikkelde en stedelijke gebieden waar financiële markten beter ontwikkeld zijn, terwijl de ultraperifere gebieden en regio's met een hoog werkloosheidspercentage en lage bevolkingsdichtheid moeilijkheden ondervinden om investeringen aan te trekken; wijst erop dat subsidies beter geschikt zijn voor het aanpakken van structurele regionale kwesties en regionaal evenwichtige financiering; onderstreept dat het succes van de financieringsinstrumenten van tal van factoren afhangt en dat het niet mogelijk is algemene conclusies te trekken op basis van een enkel criterium; merkt op dat bindende streefcijfers ten aanzien van het gebruik van financieringsinstrumenten in het cohesiebeleid na 2020 niet als een levensvatbare optie kunnen worden beschouwd; meent dat de uitbreiding van de financieringsinstrumenten geen invloed mag hebben op de niet-restitueerbare financiële bijdragen, omdat dit het evenwicht zou verstoren; onderstreept dat bij bepaalde overheidsmaatregelen overwegend subsidies moeten worden gebruikt, terwijl financieringsinstrumenten een aanvullende rol kunnen spelen, in volledige overeenstemming met passende ex-antebeoordelingen en marktanalyses; dringt erop aan dat het gebruik van financieringsinstrumenten ook in Interreg-programma's wordt bevorderd, om deze beter af te stemmen op de doelstellingen van Europese territoriale samenwerking; |
|
27. |
herinnert eraan dat de ervaring met de uitvoering van ESI-fondsen aantoont dat financiering via een mix van subsidies en financieringsinstrumenten een antwoord biedt op landspecifieke situaties en tekortkomingen in de sociale, economische en territoriale cohesie; onderstreept dat er niet één standaardoplossing kan zijn voor de financieringsmix, wegens een aantal factoren: geografische ligging, beleidsterrein, soort en omvang van de begunstigde, administratieve capaciteit, marktsituatie, bestaan van concurrerende instrumenten, ondernemingsklimaat en economische en begrotingskoers; |
o
o o
|
28. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen van de lidstaten. |
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320.
(2) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 289.
(3) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 470.
(4) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 281.
(5) PB L 169 van 1.7.2015, blz. 1.
(6) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0321.
(7) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0384.
(8) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0308.
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/103 |
P8_TA(2017)0223
Toekomstige perspectieven voor technische bijstand in het kader van het cohesiebeleid
Resolutie van het Europees Parlement van 18 mei 2017 over toekomstige perspectieven voor technische bijstand in het kader van het cohesiebeleid (2016/2303(INI))
(2018/C 307/15)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name titel XVIII, |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (1) (hierna „de GB-verordening”), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” (2), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1300/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1084/2006 van de Raad (3), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling „Investeren in groei en werkgelegenheid”, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006 (4), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 van de Raad (5), |
|
— |
gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 240/2014 van de Commissie van 7 januari 2014 betreffende de Europese gedragscode inzake partnerschap in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen (6), |
|
— |
gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het steunprogramma voor structurele hervormingen voor de periode 2017-2020 en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1303/2013 en (EU) nr. 1305/2013 (COM(2015)0701), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 16 februari 2017 over „Investeren in banen en groei — naar een optimale inzet van de Europese structuur- en investeringsfondsen, een evaluatie van het verslag uit hoofde van artikel 16, lid 3, van de GB-Verordening” (7), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 9 september 2015 over „Investeringen ter bevordering van banen en groei: bevordering van de economische, sociale en territoriale cohesie in de Unie” (8), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 10 mei 2016 over „Nieuwe instrumenten voor territoriale ontwikkeling in het cohesiebeleid 2014-2020: geïntegreerde territoriale investeringen (ITI) en door de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling (CLLD)” (9), |
|
— |
gezien het speciaal verslag van de Rekenkamer van 16 februari 2016 getiteld „Meer aandacht voor resultaten nodig om de verlening van technische bijstand aan Griekenland te verbeteren”, |
|
— |
gezien de grondige analyse van zijn directoraat-generaal Intern Beleid (beleidsondersteunende afdeling B: Structuur- en Cohesiebeleid) van september 2016 over technische bijstand op initiatief van de Commissie, |
|
— |
gezien de brief van de Begrotingscommissie, |
|
— |
gezien artikel 52 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling (A8-0180/2017), |
|
A. |
overwegende dat technische bijstand, ongeacht of die op initiatief van de Commissie of van de lidstaten wordt verleend, een belangrijke rol speelt in alle stadia van de tenuitvoerlegging van het cohesiebeleid en een belangrijk instrument is voor het aantrekken en behouden van kwalitatief goede medewerkers in de administratie, het creëren van een stabiel systeem voor het beheer en het gebruik van de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) en het oplossen van knelpunten bij de tenuitvoerlegging en het bijstaan van gebruikers om kwaliteitsprojecten te ontwikkelen; overwegende dat opties voor het gebruik van technische bijstand in de voorbereidingsfase van de programma’s moeten worden onderzocht; |
|
B. |
overwegende dat het lokale, regionale en nationale autoriteiten vaak ontbreekt aan de noodzakelijke capaciteit om de ESI-fondsen efficiënt en doeltreffend ten uitvoer te leggen en een partnerschap aan te gaan met andere overheidsinstanties, met inbegrip van stedelijke overheden, economische en sociale partners en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, in overeenstemming met artikel 5 van de GB-Verordening; overwegende dat de administratieve capaciteit sterk verschilt per lidstaat en per regio; |
|
C. |
overwegende dat partners die betrokken zijn bij de voorbereiding en tenuitvoerlegging van het cohesiebeleid ook in aanmerking moeten komen voor maatregelen voor technische bijstand, met name op het gebied van capaciteitsopbouw, netwerken en communicatie-uitingen over het cohesiebeleid; |
|
D. |
overwegende dat de nationale, lokale en regionale autoriteiten moeite hebben om gekwalificeerd personeel te behouden, aangezien die vaak liever beter betaalde banen in de particuliere sector of lucratievere functies bij de nationale overheid aannemen; overwegende dat dit een aanzienlijke belemmering vormt voor het vermogen van overheidsinstanties om de ESI-fondsen met succes ten uitvoer te leggen en de cohesiedoelstellingen te halen; |
|
E. |
overwegende dat er ruimte voor verbetering van de monitoring en evaluatie van technische bijstand is, ondanks de nadruk op een meer resultaatgerichte aanpak in de programmeringsperiode 2014-2020 en ondanks het feit dat bijna de helft van deze periode al verstreken is; |
|
F. |
overwegende dat de samenhang tussen technische bijstand op initiatief van de Commissie en maatregelen voor technische bijstand op nationaal en regionaal niveau moet worden geoptimaliseerd; |
Technische assistentie op initiatief van de Commissie (artikel 58 van de GB-Verordening)
|
1. |
constateert dat de middelen die beschikbaar zijn voor technische bijstand op initiatief van de Commissie in vergelijking met de voorgaande programmeringsperiode gestegen zijn tot 0,35 % van de jaarlijkse toewijzing van het EFRO, het ESF en het CF, na aftrek van de steun voor de Connecting Europe Facility (CEF) en het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (FEAD); |
|
2. |
is ingenomen met de activiteiten van de Commissie die met middelen voor technische bijstand worden gefinancierd, met name haar werkzaamheden met betrekking tot het instrument „Taiex Regio Peer 2 Peer”, het competentiekader en het instrument voor zelfevaluatie, de integriteitspacten, de handleiding voor beroepsbeoefenaren over hoe de 25 meest voorkomende fouten inzake overheidsopdrachten voorkomen kunnen worden en de studie over de inventarisatie van de administratieve capaciteit inzake overheidsopdrachten in alle lidstaten; verzoekt de lidstaten gebruik te maken van deze initiatieven; benadrukt dat dergelijke instrumenten een grotere rol moeten gaan spelen in het cohesiebeleid na 2020 en dringt er bij de Commissie dan ook op aan meer bewustzijn te kweken op lokaal en regionaal niveau, waaronder eilanden, met betrekking tot het gebruik ervan; beveelt aan om de reikwijdte van het instrument „Taiex Regio Peer 2 Peer” uit te breiden tot alle partners, in overeenstemming met artikel 5 van de GB-Verordening, en zodoende een uitgebreide uitwisseling van informatie te garanderen, bij te dragen aan capaciteitsopbouw en het benutten van goede werkmethoden te vergemakkelijken; |
|
3. |
acht het noodzakelijk dat de Commissie het initiatief neemt voor een beoordeling van de doeltreffendheid en de toegevoegde waarde van de tenuitvoerlegging van de „integriteitspacten — civiel controlemechanisme ter waarborging van EU-fondsen”; |
|
4. |
neemt kennis van het werk van de taskforce voor Griekenland en de steungroep voor Cyprus met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de ESI-fondsen in die twee landen, en met name met de opnamepercentages, maar merkt daarbij op dat dit slechts een van de indicatoren is voor een positieve beoordeling van de tenuitvoerlegging van het cohesiebeleid; stelt echter vast dat er volgens het speciale verslag van de Europese Rekenkamer met de titel „Meer aandacht voor resultaten nodig om de verlening van technische bijstand aan Griekenland te verbeteren”, sprake was van wisselende resultaten bij de bewerkstelliging van doeltreffende en duurzame hervormingen; verzoekt de Commissie dan ook verslag uit te brengen over de resultaten van de activiteiten van de ondersteuningsdienst voor structurele hervormingen in Griekenland; benadrukt dat de werkzaamheden van de taskforce voor een betere tenuitvoerlegging moeten worden voortgezet en verbeterd, op basis van de ervaringen van de programmaperiode 2007-2013, ter ondersteuning van andere lidstaten die moeilijkheden ondervinden bij de tenuitvoerlegging van het cohesiebeleid; |
|
5. |
neemt kennis van de vaststelling van het steunprogramma voor structurele hervormingen (SRSP) en ziet een aantal potentiële voordelen daarvan voor het cohesiebeleid en andere terreinen; pleit ervoor dat dit programma meer samenhang en consistentie vertoont met de landenspecifieke aanbevelingen op het vlak van het cohesiebeleid; is echter van mening dat een eventuele verlenging van het programma niet mag afwijken van de thematische doelstellingen van het cohesiebeleid en dat de middelen daarvoor niet mogen worden onttrokken aan de technische bijstand uit de ESI-fondsen; verzoekt de Commissie in samenwerking met de lidstaten te zorgen voor maximale coördinatie en voltooiing van de maatregelen die uit hoofde van het SRSP worden gefinancierd en de technische bijstand die in het kader van de ESI-fondsen wordt verleend, om de inspanningen te richten op een zo doeltreffend mogelijke verwezenlijking van de doelstellingen van het cohesiebeleid; |
|
6. |
neemt kennis van de strategie inzake technische bijstand, die is opgesteld door het DG Regionaal Beleid en Stadsontwikkeling van de Commissie; stelt voor dat er een bredere strategie inzake technische bijstand wordt uitgewerkt die een betere coördinatie waarborgt van alle DG’s die te maken hebben met ESI-fondsen en van de activiteiten van de ondersteuningsdienst voor structurele hervormingen die verband houden met cohesiebeleid, teneinde de verleende steun te stroomlijnen, overlappingen te vermijden en zoveel mogelijk synergie en complementariteit teweeg te brengen; |
|
7. |
benadrukt het belang van technische bijstand op het gebied van financieringsinstrumenten waarvan steeds vaker gebruik wordt gemaakt terwijl zij van nature vrij complex zijn; is in dit verband ingenomen met het partnerschap tussen de Commissie en de Europese Investeringsbank voor het opzetten van het platform fi-compass; verzoekt de Commissie de technische bijstand beter te stroomlijnen om de gebieden te dekken waar de managementautoriteiten en begunstigden de meeste problemen ondervinden; is ingenomen met de technische verbeteringen van de Europese investeringsadvieshub voor het combineren van de ESI-fondsen en het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI); benadrukt echter dat de grotere capaciteit en vereenvoudiging op dit specifieke gebied uiteindelijk tot uiting moeten komen in een verminderde behoefte aan technische bijstand op het vlak van financieringsinstrumenten; wijst tevens op de noodzakelijke complementariteit met maatregelen voor technische bijstand die worden uitgevoerd op het lagere nationale en regionale niveau; |
|
8. |
is ingenomen met de steun die aan de lidstaten wordt verleend uit hoofde van de faciliteit voor technische bijstand „Gezamenlijke Ondersteuning van projecten in de Europese regio’s” (Jaspers), in het kader waarvan expertise wordt aangeboden aan de lidstaten om hen te helpen bij de voorbereiding van grote projecten die medegefinancierd worden door het EFRO en het CF; ziet uit naar het voor 2017 geplande speciale verslag van de Europese Rekenkamer, waarin moet worden beoordeeld of Jaspers geleid heeft tot een betere ontwikkeling van grote, door de EU medegefinancierde projecten en aldus heeft bijgedragen tot een hogere kwaliteit van de projecten en tot vergroting van de administratieve capaciteit van de lidstaten; benadrukt in dit verband de noodzaak van een zorgvuldige analyse van de manier waarop de activiteiten in het kader van Jaspers voor de periode 2007-2013 met behulp van onafhankelijke kwaliteitsbeoordelingen (IQR) de projectkwaliteit hebben verbeterd en de tijd die de Commissie nodig heeft om grote projecten goed te keuren hebben teruggebracht; |
|
9. |
merkt op dat sinds de technische bijstand voor het eerst gebruikt werd in het kader van het cohesiebeleid, er nog geen globale analyse van de werkelijke bijdrage ervan is uitgevoerd; wijst erop dat het dus moeilijk is een gedetailleerde beoordeling uit te voeren van het belang van de technische bijstand en de bijdrage ervan aan de administratieve capaciteitsopbouw en de institutionele inspanningen zodat de ESI-fondsen op doeltreffende wijze worden beheerd; dringt daarom aan op meer informatie over en een grotere transparantie van de activiteiten op het vlak van technische bijstand, een grotere rol voor het Parlement bij de follow-up en controle, alsmede op de verrichting van een algehele uitgebreide studie naar de bijdrage ervan aan het cohesiebeleid; |
|
10. |
herinnert aan het belang van adequate en gerichte indicatoren die geschikt zijn voor het meten van de resultaten en effecten van de uitgaven van de ESI-fondsen en de beschikbaarheid van technische bijstand voor de controle daarvan; is van mening dat de invoering van gemeenschappelijke indicatoren een eerste stap in deze richting was, die echter gepaard ging met een aantal tekortkomingen, waaronder een overmatige nadruk op output, een gebrek aan perspectief op de lange termijn en de discrepantie tussen gepersonaliseerde informatiebehoeften; roept de Commissie dringend op te investeren in de verbetering van het rapportage- en evaluatiesysteem door meer passende indicatoren te ontwikkelen die klaar zijn voor gebruik in de volgende programmeringsperiode; |
|
11. |
verzoekt de Commissie maatregelen en middelen voor te bereiden om technische bijstand op te zetten voor de tenuitvoerlegging van macroregionale strategieën van de EU, waarbij rekening is gehouden met de verschillende ervaringen en slagingspercentages van de uitvoering van dergelijke strategieën, evenals met het feit dat zich onder de deelnemers van de strategieën ook niet-lidstaten en landen met beperkte middelen en onvoldoende personeel bevinden; is van mening dat dit doeltreffender zou zijn om bij te dragen aan de voorbereiding van grote projecten op macroregionaal niveau die in aanmerking komen voor financiering in het kader van het cohesiebeleid; |
|
12. |
beklemtoont dat er specifieke maatregelen inzake technische bijstand moeten worden genomen om de herindustrialisatie van achtergebleven gebieden te bevorderen en zo industriële investeringen in innovatieve en hightechsectoren met beperkte gevolgen voor het milieu aan te trekken; |
|
13. |
roept de Commissie op technische bijstand oftewel werkgroepen in de lidstaten op te zetten, om vertragingen te voorkomen bij de inrichting van de instanties en de operationele programma’s die na 2020 nodig zullen zijn voor het cohesiebeleid in de lidstaten; |
Technische bijstand op initiatief van de lidstaten (artikel 59 van de GB-Verordening)
|
14. |
benadrukt dat de beschikbare cofinanciering van de EU voor technische bijstand waarover de lidstaten kunnen beschikken in het kader van de vijf ESI-fondsen voor de programmeringsperiode 2014-2020 ongeveer 13,4 miljard euro bedraagt; |
|
15. |
benadrukt dat technische bijstand in wezen verschilt van andere door de ESI-fondsen gefinancierde maatregelen en dat het bijzonder lastig en complex is om de resultaten ervan te meten; is echter van mening dat er vanwege de noodzakelijkheid van die bijstand, de hoeveelheid middelen die daarvoor beschikbaar zijn en het potentieel ervan een sterke behoefte bestaat aan een strategische en transparante aanpak die wordt gecoördineerd op de diverse bestuurlijke niveaus, en aan flexibiliteit om aan de behoeften te voldoen die door de managementautoriteiten in de lidstaten zijn vastgesteld; |
|
16. |
benadrukt dat de prestatiebeoordeling in 2019 licht zal werpen op de resultaten van het gebruik van technische bijstand in de programmeringsperiode 2014-2020 en dat erop wordt toegezien dat die resultaten niet te laat zullen komen voor de besprekingen over de periode na 2020; pleit daarom voor een breder debat en voor een tussentijdse analyse van de efficiëntie en de resultaten van de technische bijstand; |
|
17. |
vindt het zorgelijk dat de technische bijstand in sommige lidstaten de lokale en regionale autoriteiten, die meestal over de laagste administratieve capaciteit beschikken, niet in toereikende mate en op doeltreffende wijze bereikt; benadrukt dat het van essentieel belang is degelijke en transparante communicatiekanalen op te zetten tussen de diverse bestuurlijke niveaus, om de ESI-fondsen met succes ten uitvoer te kunnen leggen en de doelstellingen van het cohesiebeleid te halen, maar tegelijkertijd het vertrouwen in de doeltreffende werking van de EU en haar beleid te herstellen; is van mening dat alle partners in het cohesiebeleid in dit verband een belangrijke rol spelen, en stelt voor dat de Commissie zich er in de volgende financiële programmeringsperiode hard voor maakt om partners zeggenschap te geven; verzoekt de lidstaten hun inspanningen beduidend op te voeren om de tenuitvoerlegging van de regelgeving uit hoofde van het cohesiebeleid te vereenvoudigen, waaronder met name de bepalingen over technische bijstand; is daarom ingenomen met het voorbeeld van het gelaagde systeem waarmee in Polen het cohesiebeleid ten uitvoer wordt gelegd (3 pijlers van technische bijstand), waardoor er een meer resultaatgerichte, gecoördineerde strategische en transparante benadering tot stand komt en er een grotere toegevoegde waarde wordt gegenereerd; pleit voor een strenger toezicht op de resultaten van de activiteiten van particuliere ondernemingen die technische bijstand verlenen aan overheidsinstanties, om mogelijke belangenconflicten te voorkomen; |
|
18. |
benadrukt dat technische bijstand die gericht is op de ontwikkeling van menselijk potentieel moet worden ingezet in dienst van de behoeften die eerder waren vastgesteld in de plannen voor de ontwikkeling van medewerkers en gespecialiseerde trainingen voor werknemers; |
|
19. |
benadrukt dat de capaciteit van de lagere bestuurlijke niveaus ook essentieel is voor het welslagen van de nieuwe instrumenten voor territoriale ontwikkeling, zoals de door de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling (CLLD) en de geïntegreerde territoriale investeringen (ITI); pleit voor de verdere decentralisatie van de tenuitvoerlegging van CLLD; merkt op dat, hoewel het misschien moeilijk is om de effecten van technische bijstand te meten, dit zeker niet onmogelijk is, vooral als we kijken naar de kosten-batenverhouding; benadrukt dat in sommige lidstaten de technische bijstand die wordt verleend voor de totstandbrenging van een compleet systeem voor de tenuitvoerlegging van het EFRO en de ontwikkeling van een systeem voor de tenuitvoerlegging van ITI’s, een negatieve kosten-batenverhouding vertoont; stelt wel vast dat eventuele hoge kosten deels verklaard kunnen worden door specifieke omstandigheden die grotere inspanningen vergen, zoals de ontwikkeling van een nieuw systeem; pleit dan ook voor de invoering van duidelijke controlemechanismen, met name wat betreft niet-transparante onderhandelingen over technische bijstand; herinnert aan de belangrijke rol van lokale actiegroepen, in het bijzonder voor de tenuitvoerlegging van CLLD, en is van mening dat de lidstaten technische bijstand moeten verlenen ter ondersteuning van hun waardevolle bijdrage aan duurzame lokale ontwikkeling in de Unie; |
|
20. |
wijst erop dat maatregelen voor technische bijstand steun voor technisch en economisch haalbare projecten moeten omvatten, zodat lidstaten strategische projecten kunnen aanwijzen die in aanmerking komen voor financiering uit hoofde van het cohesiebeleid; |
|
21. |
constateert met bezorgdheid dat bij de uitvoering van geïntegreerde maatregelen voor duurzame stedelijke ontwikkeling taken worden gedelegeerd aan stedelijke autoriteiten die optreden als bemiddelende instanties terwijl die vaak niet de nodige technische bijstand krijgen om hun capaciteit uit te breiden; is in dit verband van mening dat de technische bijstand moet worden verbeterd op het niveau van stedelijke gebieden, waarbij rekening moet worden gehouden met de rol van stedelijke autoriteiten in het cohesiebeleid, en met de noodzaak om een sterke capaciteit te creëren voor de verdere tenuitvoerlegging van de Europese stedelijke agenda en het Pact van Amsterdam; |
|
22. |
stelt vast dat in de programmeringsperiode 2014-2020 een grotere betrokkenheid van de lokale autoriteiten gepland staat; beklemtoont dat hiervoor meer technische en bestuurlijke vaardigheden vereist zijn; verzoekt de Commissie initiatieven en mechanismen onder de loep te nemen waarmee lokale spelers de programmeringsmogelijkheden uit de verordeningen inzake de ESI-fondsen ten volle kunnen benutten; |
|
23. |
vestigt de aandacht op de Europese gedragscode voor partnerschap, waarin gesteld wordt dat de betrokken partners geholpen moeten worden bij het versterken van hun institutionele capaciteit met het oog op de voorbereiding en tenuitvoerlegging van programma's; benadrukt dat veel lidstaten de Europese gedragscode voor partnerschap niet toepassen; is bovendien van mening dat de belangrijkste beginselen en goede werkmethoden die zijn vastgelegd in artikel 5 van bovengenoemde gedragscode en die verband houden met de betrokkenheid van de relevante partners bij de voorbereiding van de partnerschapsovereenkomst en -programma’s, daadwerkelijk moeten worden uitgevoerd, met bijzondere aandacht voor de tijdige bekendmaking en goede toegankelijkheid van relevante informatie; benadrukt de noodzaak van duidelijke EU-richtlijnen om de consistentie te verhogen en onzekerheid over de regelgeving weg te nemen; |
|
24. |
benadrukt dat de technische bijstand en de financiering daarvan moeten worden toegewezen aan gekwalificeerde nationale actoren die permanente ondersteuning kunnen bieden; onderstreept echter dat deze middelen in geen geval in de plaats mogen komen van nationale financiering op dit vlak en dat er een geleidelijke strategische verschuiving moet plaatsvinden naar activiteiten die een grotere meerwaarde opleveren voor het cohesiebeleid in het algemeen, zoals capaciteitsopbouw, communicatie en het delen van ervaringen; |
|
25. |
benadrukt dat hier instellingen bij betrokken moeten worden die geen deel uitmaken van het beheerssysteem maar die een directe impact hebben op de tenuitvoerlegging van het cohesiebeleid; herinnert eraan dat deze instellingen bijgestaan moeten worden bij de uitbreiding en verbetering van hun administratieve capaciteiten en normen door middel van onderwijs, kennisuitwisseling, capaciteitsopbouw, netwerken en het opzetten van de IT-systemen die nodig zijn voor het beheer van de projecten; onderstreept dat een betere communicatie over en de zichtbaarheid van de resultaten en successen die geboekt zijn met behulp van de ESI-fondsen kan bijdragen aan het herstel van het vertrouwen en het geloof van de burgers in het Europese project; dringt daarom aan op een apart budget voor communicatie binnen de technische bijstand, op initiatief van de lidstaat in kwestie; roept de Commissie op de fungibiliteit van maatregelen voor technische bijstand te bevorderen om schaalvoordelen te kunnen behalen en de gemeenschappelijke maatregelen voor de verschillende ESI-fondsen te kunnen financieren; |
|
26. |
benadrukt dat, om overmatige procedurele complicaties te beperken, technische bijstand in de toekomst steeds meer gericht moet zijn op het niveau van de begunstigde en/of het project, ongeacht of die bijstand betrekking heeft op de publieke of particuliere sector of het maatschappelijk middenveld, teneinde het aanbod van innovatieve en goed ontworpen projecten te waarborgen die aansluiten bij bestaande strategieën en af te zien van standaardoplossingen; dringt er bij de lidstaten op aan mechanismen te ontwikkelen die begunstigden van de ESI-fondsen betrekken bij de tenuitvoerlegging en monitoring van technische bijstand; stelt voor dat de lidstaten een netwerk van infopunten opzetten waarmee potentiële begunstigden meer te weten kunnen komen over de beschikbare bronnen van financiering, operationele programma’s en open oproepen, en kunnen leren hoe ze aanvraagformulieren moeten invullen en projecten ten uitvoer moeten leggen; |
|
27. |
benadrukt dat de technische bijstand moet worden beschouwd als een eenvoudig en flexibel instrument dat kan worden aangepast aan veranderende omstandigheden; is van mening dat de technische bijstand moet bijdragen aan de duurzaamheid van projecten, d.w.z. hoe lang ze meegaan, waarbij de nadruk op de belangrijkste terreinen van het cohesiebeleid moet worden gelegd en de langetermijnresultaten moeten worden bevorderd, bijvoorbeeld projecten die duurzame werkgelegenheid creëren; benadrukt dat technische bijstand in dat verband kan worden gebruikt voor het testen van innovatieve oplossingen en proefprojecten; |
|
28. |
wenst dat de lidstaten in de programmeringsperiode na 2020 beter verslag uitbrengen over de soorten maatregelen die met technische bijstand worden gefinancierd, alsook over de behaalde resultaten; benadrukt dat er meer transparantie nodig is om de zichtbaarheid van de technische bijstand te vergroten en te traceren hoe en waar de desbetreffende middelen worden besteed, met als doel tot meer verantwoordingsplicht te komen, met inbegrip van een duidelijk audittraject; is van mening dat in dit verband moet worden gedacht aan regelmatig bijgewerkte en openbaar beschikbare databanken van de geplande en genomen maatregelen van de lidstaten, op basis van de ervaringen met het opendataportaal van de Commissie voor de ESI-fondsen; |
|
29. |
wijst erop dat de lidstaten in de huidige programmeringsperiode konden kiezen of zij de technische bijstand als prioritaire as wilden opnemen in een operationeel programma of een specifiek operationeel programma voor technische bijstand wilden hebben; verzoekt de Commissie te analyseren welke optie de beste resultaten heeft opgeleverd en de beste monitoring en evaluatie mogelijk heeft gemaakt, rekening houdend met de verschillende institutionele structuren van de lidstaten; |
|
30. |
wenst dat er meer gebruik wordt gemaakt van technische bijstand op het gebied van Europese territoriale samenwerking (ETS) en aanverwante programma’s, en in het bijzonder op het vlak van grensoverschrijdende samenwerking, aangezien die terreinen hun eigen specifieke kenmerken hebben en in alle stadia van de tenuitvoerlegging steun vereisen om die samenwerking en de stabiliteit van de programma’s in kwestie te vergroten; |
|
31. |
verzoekt de Commissie al deze aspecten in aanmerking te nemen bij de voorbereiding van haar wetgevingsvoorstellen voor het cohesiebeleid na 2020, d.w.z. de ervaring van de huidige en de vorige programmeringsperiode; |
|
32. |
verzoekt de Commissie een evaluatie achteraf uit te voeren van zowel centraal beheerde technische bijstand als van technische bijstand onder gedeeld beheer; |
o
o o
|
33. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320.
(2) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 259.
(3) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 281.
(4) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 289.
(5) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 470.
(6) PB L 74 van 14.3.2014, blz. 1.
(7) Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0053.
(8) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0308.
(9) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0211.
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/109 |
P8_TA(2017)0225
Tenuitvoerlegging van de vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Korea
Resolutie van het Europees Parlement van 18 mei 2017 over de tenuitvoerlegging van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Korea (2015/2059(INI))
(2018/C 307/16)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de vrijhandelsovereenkomst van 6 oktober 2010 tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds (1), |
|
— |
gezien de Kaderovereenkomst inzake handel en samenwerking van 28 oktober 1996 tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds (2), en Besluit 2001/248/EG van de Raad van 19 maart 2001 (3) betreffende de sluiting ervan, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 14 oktober 2015 getiteld „Handel voor iedereen — Naar een meer verantwoord handels- en investeringsbeleid” (COM(2015)0497), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 7 juli 2015 over het externe effect van het handels- en investeringsbeleid van de EU op publiek-private initiatieven in landen buiten de EU (4), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 27 september 2011 over een nieuw handelsbeleid voor Europa in het kader van de Europa 2020-strategie (5), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 511/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2011 tot uitvoering van de bilaterale vrijwaringsclausule in de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds (6), |
|
— |
gezien het besluit van de Raad van 16 september 2010 betreffende de ondertekening namens de Europese Unie en de voorlopige toepassing van de Vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds (7), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 17 februari 2011 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds (8), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over het internationaal handelsbeleid met de verplichtingen zoals door de klimaatverandering geboden (9), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over mensenrechten, sociale normen en milieunormen in internationale handelsovereenkomsten (10), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over maatschappelijk verantwoord ondernemen in het kader van internationale handelsovereenkomsten (11), |
|
— |
gezien de Overeenkomst van Marrakesh tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 5 juli 2016 over een nieuw op te stellen toekomstgerichte en innovatieve strategie voor handel en investeringen (12), |
|
— |
gezien artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), |
|
— |
gezien de artikelen 207, 208 en 218 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), |
|
— |
gezien artikel 52 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie internationale handel en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A8-0123/2017), |
|
A. |
overwegende dat het op 1 juli 2016 vijf jaar geleden was dat de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea (hierna „Korea” genoemd), anderzijds, in werking is getreden; |
|
B. |
overwegende dat in de nieuwe handelsstrategie „Handel voor iedereen” van de Commissie wordt benadrukt hoe belangrijk het is te waarborgen dat EU-vrijhandelsovereenkomsten doeltreffend worden uitgevoerd, onder meer door toepassing van het geschillenbeslechtingsmechanisme van deze overeenkomsten; |
|
C. |
overwegende dat de vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Korea (hierna „de overeenkomst” genoemd) formeel in werking is getreden na ratificatie door de EU-lidstaten op 13 december 2015; |
|
D. |
overwegende dat de overeenkomst de eerste van een nieuwe generatie door de EU en een Aziatische partner gesloten vrijhandelsovereenkomsten is die naast de afschaffing van tarieven ook voorschriften bevat voor het wegwerken van niet-tarifaire belemmeringen, waardoor nieuwe mogelijkheden worden gecreëerd voor markttoegang op het gebied van diensten en investeringen, alsook op domeinen als intellectuele eigendom, overheidsopdrachten en concurrentiebeleid, en dat de overeenkomst daardoor als een voorbeeld zal dienen voor toekomstige vrijhandelsovereenkomsten; |
|
E. |
overwegende dat gedurende de looptijd van de overeenkomst het volgende is waargenomen:
|
|
1. |
herinnert eraan dat de overeenkomst een proces is en geen eenmalige transactie, en dat de werking van de overeenkomst in de praktijk daarom overeenkomstig de voorschriften ervan in het vervolg moet worden onderworpen aan periodieke analyses en beoordelingen met betrekking tot het effect van de handel op specifieke economische sectoren in respectievelijk de EU en elke EU-staat afzonderlijk; wijst er in dit verband op hoe belangrijk het is ervoor te zorgen dat de overeenkomst naar behoren wordt uitgevoerd en dat de bepalingen ervan worden nageleefd; |
|
2. |
stelt met tevredenheid vast dat de overeenkomst heeft geleid tot een aanzienlijke toename van de handel tussen de EU en Korea; spoort de Commissie en de lidstaten ertoe aan verder te onderzoeken wat de gevolgen en de directe effecten van de overeenkomst zijn op het gebied van consumentenwelzijn, ondernemers en de Europese economie, en het publiek doeltreffender te informeren over deze effecten; |
|
3. |
benadrukt dat de sluiting van de overeenkomst zowel wat haar reikwijdte als wat het tempo van afschaffing van de handelsbelemmeringen betreft zonder weerga is; zo zijn bijvoorbeeld na vijf jaar waarin de overeenkomst van toepassing is zo goed als alle invoerrechten aan beide kanten afgeschaft; |
|
4. |
wijst erop dat de overeenkomst net als andere overeenkomsten inzake vrijhandel, diensten en investeringen een positief effect heeft op de sociaal-economische ontwikkeling van de overeenkomstsluitende partijen, op economische integratie, duurzame ontwikkeling en toenadering tussen landen en burgers; |
|
5. |
neemt kennis van het werk van het forum van het maatschappelijk middenveld en de interne adviesgroepen die zijn opgericht overeenkomstig de bepalingen uit het hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling, dat een integraal onderdeel vormt van het totale pakket van de vrijhandelsovereenkomst; wijst er nogmaals op dat beide partijen zich er krachtens artikel 13.4 toe hebben verbonden de beginselen die voortvloeien uit hun verplichtingen in het kader van hun lidmaatschap van de IAO en de IAO-Verklaring over de fundamentele principes en rechten met betrekking tot werk, met name vrijheid van vereniging en het recht op collectieve onderhandelingen, te eerbiedigen, te bevorderen en uit te voeren in hun nationale wetgeving en praktijken; benadrukt echter dat de vooruitgang die Korea boekt met betrekking tot de doelstellingen van het hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling niet naar wens is en dat er nog steeds gevallen zijn van schending van de vrijheid van vereniging, waaronder verontrustende voorbeelden van gevangenneming van vakbondsleiders en inmenging in onderhandelingen, die onder de autonomie van de onderhandelingspartners moeten vallen; dringt er in dit verband bij de Commissie op aan om overeenkomstig artikel 13.14 van de overeenkomst formeel overleg op te starten met de Koreaanse regering en verzoekt, mocht dit overleg mislukken, het deskundigenpanel als bedoeld in artikel 13.15 van de overeenkomst om maatregelen te nemen en de dialoog verder te zetten over de niet-naleving van de Koreaanse regering van een aantal van haar toezeggingen, en met name om zich onverminderd te blijven inspannen, overeenkomstig de in de overeenkomst verankerde verplichtingen, om Korea zover te krijgen de fundamentele IAO-verdragen die het nog niet heeft geratificeerd alsnog te ratificeren; |
|
6. |
onderstreept dat de EU-lidstaten onderling aanzienlijke verschillen vertonen wat betreft de mate waarin gebruik wordt gemaakt van preferenties, met schommelingen van 16 % tot 92 %; wijst erop dat indien de bestaande preferenties beter zouden worden benut dit voor de EU-uitvoer verdere winsten zou kunnen opleveren van meer dan 900 miljoen EUR; pleit ervoor om het preferentiegebruik in deze en andere handelsovereenkomsten te analyseren om de handelsvoordelen tot het uiterste te kunnen benutten; |
|
7. |
erkent dat de overeenkomst weliswaar voldoet aan de verwachtingen van beide partijen in termen van toegenomen bilaterale handel en een hechter handelspartnerschap, maar dat de volgende kwesties in het kader van de overeenkomst en als onderdeel van een dialoog met Korea moeten worden geanalyseerd, naar behoren moeten worden gehandhaafd, in de geest van de overeenkomst moeten worden uitgevoerd en moeten worden herzien om tegemoet te komen aan bestaande problemen:
|
|
8. |
stelt vast dat er recent nieuwe gevallen zijn geweest waarin nieuwe niet-tarifaire belemmeringen zijn gecreëerd, zoals voorheen onbestaande technische normen voor machines, uitrusting of voertuigen; benadrukt dat de intrekking van de typegoedkeuring voor voertuigen van verscheidene Europese autofabrikanten op grond van niet-gestaafde beweringen een volstrekt onaanvaardbaar fenomeen is; verzoekt de Commissie bilaterale gesprekken aan te knopen om dit negatieve fenomeen uit te bannen; |
|
9. |
wijst erop dat tal van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) zich niet bewust zijn van de mogelijkheden die de overeenkomst biedt; verzoekt de Commissie en de lidstaten derhalve om met name het preferentiegebruik bij kmo's te onderzoeken en effectieve maatregelen te nemen om bij kmo's het bewustzijn te vergroten over de mogelijkheden die de overeenkomst met zich meebrengt; |
|
10. |
is voorstander van een verdere verdieping van de handels- en investeringsbetrekkingen tussen de EU en Korea, in het bijzonder van het hoofdstuk over investeringen in de vrijhandelsovereenkomst; rekent erop dat de problemen met betrekking tot het hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling worden opgelost alvorens er verder wordt onderhandeld over het investeringshoofdstuk; steunt de verbintenis van de partijen bij de overeenkomst om te werken aan verdere economische groei en duurzame ontwikkeling die ten dienste staan van de burgers van de EU en Korea; verzoekt de Commissie en de regering van de Republiek Korea om in het geval van onderhandelingen over een investeringshoofdstuk geen gebruik te maken van de oude ISDS-methode, maar in plaats daarvan voort te bouwen op een nieuw stelsel van investeringsgerechten als voorgesteld door de Commissie, en verzoekt de Commissie om op lange termijn een multilateraal stelsel van investeringsgerechten te ontwikkelen dat in de plaats zou kunnen komen van alle mechanismen voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten in huidige en toekomstige vrijhandelsovereenkomsten; |
|
11. |
benadrukt het belang van een verdere verbetering van internationale samenwerking in het multilaterale, plurilaterale en regionale internationale kader, in de context van de WTO, zoals met betrekking tot onderhandelingen over de overeenkomst inzake milieugoederen (EGA) en de overeenkomst betreffende de handel in diensten (TiSA); |
|
12. |
beklemtoont dat de strategische waarden van de overeenkomst verder reiken dan alleen handel, aangezien de overeenkomst een solide basis legt voor diepere betrekkingen met een engagement op lange termijn en bijdraagt aan de totstandbrenging van een strategisch partnerschap tussen de EU en Korea; |
|
13. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de EU-lidstaten en de regering en de Nationale Vergadering van de Republiek Korea. |
(1) PB L 127 van 14.5.2011, blz. 6.
(2) PB L 90 van 30.3.2001, blz. 46.
(3) PB L 90 van 30.3.2001, blz. 45.
(4) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0250.
(5) PB C 56 E van 26.2.2013, blz. 87.
(6) PB L 145 van 31.5.2011, blz. 19.
(7) PB L 127 van 14.5.2011, blz. 1.
(8) PB C 188 E van 28.6.2012, blz. 113.
(9) PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 94.
(10) PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 31.
(11) PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 101.
(12) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0299.
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/113 |
P8_TA(2017)0226
Het verwezenlijken van een tweestatenoplossing in het Midden-Oosten
Resolutie van het Europees Parlement van 18 mei 2017 over het verwezenlijken van de tweestatenoplossing in het Midden-Oosten (2016/2998(RSP))
(2018/C 307/17)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties over het vredesproces in het Midden-Oosten, |
|
— |
gezien zijn eerdere VN-resoluties, |
|
— |
gezien de VN-mensenrechtenverdragen waarbij Israël en Palestina partij zijn, |
|
— |
gezien het verslag van 1 juli 2016 en de verklaring van 23 september 2016 van het Midden-Oostenkwartet, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad over het vredesproces in het Midden-Oosten, met name die van 18 januari en 20 juni 2016, |
|
— |
gezien de Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de staat Israël, anderzijds, |
|
— |
gezien artikel 123, leden 2 en 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat vrede in het Midden-Oosten een belangrijke prioriteit blijft voor de internationale gemeenschap en onontbeerlijk is voor regionale en mondiale stabiliteit en veiligheid; |
|
B. |
overwegende dat de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (de hoge vertegenwoordiger) bij meerdere gelegenheden heeft gezegd zich persoonlijk te zullen inzetten voor het opnieuw aanzwengelen en intensiveren van de rol van de Unie in het vredesproces; overwegende dat de hoge vertegenwoordiger in april 2015 een nieuwe speciale vertegenwoordiger van de EU voor het vredesproces in het Midden-Oosten (de speciale vertegenwoordiger van de EU) heeft benoemd; overwegende dat de speciale vertegenwoordiger nog geen resultaten heeft voorgelegd; |
|
C. |
overwegende dat het Kwartet en de regionale partners, zoals Egypte, Jordanië en Saudi-Arabië, een belangrijke rol spelen bij het zoeken naar een oplossing van het Arabisch-Israëlische conflict; |
|
D. |
overwegende dat de aanhoudende gewelddaden, terroristische aanvallen tegen burgers en oproepen tot geweld wantrouwen enorm verergeren en fundamenteel onverenigbaar zijn met een vreedzame oplossing van het conflict; |
|
E. |
overwegende dat de VN-Veiligheidsraad, in zijn resolutie 2334 (2016):
|
|
F. |
overwegende dat volgens het bureau van de EU-vertegenwoordiger in Palestina de afgelopen maanden een hoog aantal Palestijnse bouwwerken is afgebroken; |
|
G. |
overwegende dat er talrijke meldingen zijn van mensenrechtenschendingen in de Gazastrook; |
|
H. |
overwegende dat er bezorgdheid is over de situatie van gevangenen aan beide kanten, met name met betrekking tot de voortdurende hongerstaking van Palestijnse gevangenen; overwegende dat beide partijen de internationale verplichtingen moeten nakomen met betrekking tot het eerbiedigen van de rechten van gevangenen; |
|
I. |
overwegende dat alle partijen dialoog en praktische samenwerking moeten steunen, met name op het gebied van veiligheid, toegang tot water, sanitaire voorzieningen en energiebronnen, en ter bevordering van de groei van de Palestijnse economie, om zo een visie te bieden van hoop, vrede en verzoening, die de regio zo erg nodig heeft; |
|
J. |
overwegende dat de betrekkingen tussen de EU en beide partijen gebaseerd moeten zijn op de eerbiediging van de mensenrechten en de democratische beginselen, en dat dit de grondslag van hun binnenlands en buitenlands beleid en een wezenlijk onderdeel van deze betrekkingen vormt; |
|
1. |
herhaalt zijn krachtige steun voor de tweestatenoplossing voor het Israëlisch-Palestijns conflict op basis van de grenzen van 1967, met Jeruzalem als de hoofdstad van beide staten, waarbij de veilige staat Israël en een onafhankelijke, democratische, aaneengesloten en levensvatbare staat Palestina zij aan zij leven in vrede en veiligheid op basis van het recht op zelfbeschikking en volledige eerbiediging van het internationaal recht; |
|
2. |
beklemtoont dat de partijen wezenlijke onderhandelingen zo spoedig mogelijk moeten hervatten om tot een rechtvaardige, duurzame en alomvattende vrede te komen; roept beide partijen op zich te onthouden van acties die het conflict verder kunnen doen escaleren, waaronder unilaterale maatregelen die de resultaten van de onderhandelingen kunnen ondergraven en de levensvatbaarheid van de tweestatenoplossing in het gedrang kunnen brengen en verder wantrouwen doen rijzen; roept beide partijen op hun engagement ten aanzien van de tweestatenoplossing opnieuw uit te spreken en zich zo te distantiëren van stemmen die deze oplossing verwerpen; |
|
3. |
is sterk gekant tegen alle acties die de levensvatbaarheid van de tweestatenoplossing ondermijnen, en roept beide partijen op om aan de hand van hun beleid en acties blijk te geven van een waarachtig streven naar een tweestatenoplossing, teneinde het vertrouwen opnieuw op te bouwen; is verheugd over de inzet die tijdens het recente bezoek van Israëlisch premier Benjamin Netanyahu en Palestijns president Mahmoud Abbas aan de Verenigde Staten getoond is om samen aan vrede te werken; |
|
4. |
benadrukt dat de bescherming en het behoud van de levensvatbaarheid van de tweestatenoplossing de onmiddellijke prioriteit moet zijn van het beleid en het optreden van de Europese Unie in verband met het Israëlisch-Palestijns conflict en het vredesproces in het Midden-Oosten; |
|
5. |
veroordeelt alle gewelddaden, terroristische aanvallen tegen Israëli's en oproepen tot geweld, die fundamenteel onverenigbaar zijn met het bevorderen van een vreedzame oplossing van het conflict; wijst erop dat alle partijen effectief moeten optreden tegen geweld, terreur, haatzaaiende uitlatingen en oproepen tot geweld, omdat dit cruciaal is om het vertrouwen opnieuw op te bouwen en een escalatie die de vredesvooruitzichten verder zal ondermijnen, te voorkomen; |
|
6. |
herinnert eraan dat nederzettingen illegaal zijn volgens het internationaal recht en benadrukt tegelijkertijd dat recente besluiten om nieuwe nederzettingen op te richten ver op de Westelijke Jordaanoever, om openbare aanbestedingen uit te schrijven voor bijna 2 000 wooneenheden in nederzettingen en om verder gelegen land op de Westelijke Jordaanoever tot „staatsland” te verklaren de vooruitzichten op een levensvatbare tweestatenoplossing verder ondermijnen; veroordeelt het voortzetten van het nederzettingenbeleid en dringt er bij de Israëlische autoriteiten op aan dit onmiddellijk stop te zetten en terug te draaien; betreurt in het bijzonder de goedkeuring door de Knesset op 6 februari 2017 van de „regulariseringswet”, die de retroactieve regularisering van op Palestijnse eigendommen gebouwde nederzettingen mogelijk maakt zonder de toestemming van de legitieme particuliere eigenaars; wacht de uitspraak van het hooggerechtshof over deze nieuwe wetgeving af; |
|
7. |
is tevreden met paragraaf 8 van de conclusies van de Raad van 18 januari 2016 over het engagement van de EU en haar lidstaten om te zorgen voor volledige tenuitvoerlegging van de bestaande EU-wetgeving en bilaterale overeenkomsten tussen de EU en Israël; |
|
8. |
dringt erop aan een einde te maken aan het slopen van Palestijnse huizen en door de EU gefinancierde gebouwen en projecten, de gedwongen verplaatsing van Palestijnse families en de inbeslagname van Palestijnse eigendommen op de westelijke Jordaanoever, overeenkomstig het verslag van het Kwartet; onderstreept dat de betrokken instanties van de EU verantwoordelijk zijn om ervoor te blijven zorgen dat geen EU-middelen rechtstreeks of onrechtstreeks kunnen worden gebruikt door terroristische organisaties of voor activiteiten die aanzetten tot terroristische daden; |
|
9. |
herinnert eraan dat de naleving van het internationaal humanitair recht en het internationaal recht inzake de mensenrechten door staten en niet-statelijk actoren, met inbegrip van de verantwoordingsplicht inzake hun acties, een hoeksteen is van vrede en veiligheid in de regio; |
|
10. |
wijst erop dat verzoening tussen de Palestijnen onderling belangrijk is voor het verwezenlijken van de tweestatenoplossing en betreurt het dat er nog altijd sprake is van interne Palestijnse verdeeldheid; steunt de oproep van de EU aan de Palestijnse facties om verzoening en de terugkeer van de Palestijnse Autoriteit naar de Gazastrook als absolute prioriteit te behandelen; spoort de Palestijnen aan hun inspanningen gericht op verzoening onmiddellijk te hervatten, in het bijzonder door de langverwachte presidents- en parlementsverkiezingen te houden; benadrukt het feit dat de Palestijnse Autoriteit haar overheidstaken in de Gazastrook op zich moet nemen, ook op het gebied van veiligheid en civiel bestuur en door aanwezig te zijn bij de grensovergangen; |
|
11. |
onderstreept dat de militaire activiteit en de illegale bewapening een bron vormen van instabiliteit en uiteindelijk een belemmering vormen voor de inspanningen met het oog op het verwezenlijken van een via onderhandelingen tot stand gekomen oplossing; vraagt de veiligheidsdiensten van de Palestijnse Autoriteit volledig doeltreffende en tijdige operaties uit te voeren om de activiteiten van de militaire groeperingen, zoals het afvuren van raketten op Israël, tegen te gaan; onderstreept dat de bewapening van terroristische groeperingen en hun wapensmokkel, vervaardiging van raketten en aanleg van tunnels absoluut moeten worden voorkomen; |
|
12. |
herhaalt zijn oproep om een einde te maken aan de blokkade van de Gazastrook en zo spoedig mogelijk met de wederopbouw en het herstel van dit gebied te beginnen; |
|
13. |
herinnert de lidstaten aan de Verklaring van Venetië van juni 1980, waarin de EU-lidstaten hun verantwoordelijkheid in het vredesproces opnamen; vraagt dat een nieuwe EU-verklaring wordt aangenomen in juni dit jaar; vraagt de hoge vertegenwoordiger deze nieuwe verklaring te gebruik voor het ondernemen van stappen om in de regio een krachtig en algemeen Europees vredesinitiatief te starten; |
|
14. |
vraagt dat met dit vredesinitiatief van de Europese Unie het Israëlisch-Palestijns conflict wordt aangepakt, om binnen een vastgestelde termijn tastbare resultaten te behalen, in het kader van de tweestatenoplossing, met een internationaal mechanisme voor toezicht en tenuitvoerlegging; wijst erop dat het in verband hiermee belangrijk is andere internationale actoren bij de zaak te betrekken, met name in het kader van het Midden-Oostenkwartet en rekening houdend met het Arabische vredesinitiatief; verzoekt om effectief gebruik van de bestaande invloed en instrumenten van de Europese Unie in de betrekkingen met beide partijen teneinde vredesinspanningen te faciliteren, gezien het feit dat gecoördineerd optreden van de Europese Unie tot resultaten kan leiden; |
|
15. |
benadrukt dat de lidstaten ter ondersteuning van een echt Europees vredesinitiatief in de eerste plaats actief moeten bijdragen tot het vormen van een gemeenschappelijk Europees standpunt en zich moeten onthouden van unilaterale initiatieven die het Europese optreden afzwakken; wijst er nadrukkelijk op dat de Europese staatshoofden en regeringsleiders niet van de Unie kunnen verlangen dat zij proactief optreedt in de regio als hun uiteenlopende standpunten het de Unie onmogelijk maken om via de hoge vertegenwoordiger met één stem te spreken; |
|
16. |
merkt het potentieel op van de Palestijns-Arabische gemeenschap in Israël om een belangrijke rol te spelen bij de verwezenlijking van een duurzame vrede tussen Israëli's en Palestijnen, en het belang dat die gemeenschap betrokken wordt bij en bijdraagt aan het vredesproces; verzoekt om de gelijkberechtiging van alle burgers van Israël, hetgeen een elementaire voorwaarde is om deze rol te vervullen; |
|
17. |
verzoekt de Europese Unie steun en bescherming te verlenen aan actoren in het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van mensenrechtenorganisaties, die bijdragen aan vredesinspanningen en het opbouwen van vertrouwen tussen Israëli's en Palestijnen aan beide zijden, en is ingenomen met de bijdrage van het maatschappelijk middenveld aan het vredesproces door vernieuwende nieuwe ideeën en initiatieven; |
|
18. |
suggereert het starten van een initiatief „Parlementsleden voor vrede” om Europese, Israëlische en Palestijnse parlementsleden samen te brengen en zo vorderingen met de vredesagenda te boeken en de diplomatieke inspanningen van de EU aan te vullen; |
|
19. |
benadrukt dat de EU initiatieven moet bevorderen die kunnen bijdragen tot het opnieuw opbouwen van vertrouwen tussen politieke, economische en niet-overheidsactoren, en een schema van samenwerking op concrete kwestie moet opstellen; benadrukt in dit verband het belang van beleidsdomeinen waar samenwerking noodzakelijk is voor het dagelijkse leven van burgers, met name veiligheid, toegang tot water, sanitaire voorzieningen, energiebronnen en de groei van de Palestijnse economie; |
|
20. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor het vredesproces in het Midden-Oosten, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de vertegenwoordiger van het Midden-Oostenkwartet, de secretaris-generaal van de Arabische Liga, de Knesset en de regering van Israël, de president van de Palestijnse Autoriteit en de Palestijnse Wetgevende Raad. |
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/117 |
P8_TA(2017)0227
EU-strategie inzake Syrië
Resolutie van het Europees Parlement van 18 mei 2017 over de EU-strategie voor Syrië (2017/2654(RSP))
(2018/C 307/18)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties over Syrië, |
|
— |
gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid aan het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2017 getiteld „Elementen voor een EU-strategie voor Syrië” (JOIN(2017)0011) en de conclusies van de Raad over Syrië van 3 april 2017, die samen de nieuwe EU-strategie voor Syrië vormen, |
|
— |
gezien de verklaring van de covoorzitters van de conferentie over steun voor de toekomst van Syrië en de regio van 5 april 2017, |
|
— |
gezien de verklaringen van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) van 30 december 2016 over de aankondiging van het staken van de vijandelijkheden in Syrië en van 23 maart 2017 over Syrië, en de verklaring van de VV/HV namens de EU van 9 december 2016 over de situatie in Aleppo, |
|
— |
gezien de verklaringen van de VV/HV van 6 april 2017 over de vermeende chemische aanval in Idlib, Syrië, en van 7 april 2017 over de Amerikaanse aanval in Syrië, |
|
— |
gezien de besluiten van de Raad over de beperkende EU-maatregelen tegen de verantwoordelijken voor de gewelddadige repressie in Syrië, met inbegrip van de besluiten van 14 november 2016 en 20 maart 2017, |
|
— |
gezien de rapporten over Syrië van de onafhankelijke internationale onderzoekscommissie, zoals opgericht door de Mensenrechtenraad van de VN (UNHCR), en de UNHCR-resoluties over de Arabische Republiek Syrië, |
|
— |
gezien de resoluties van de VN-Veiligheidsraad over Da'esh en het Al-Nusra Front, en de relevante resoluties van de VN-Veiligheidsraad over het conflict in de Arabische Republiek Syrië, met name resoluties 2218 (2013), 2139 (2014), 2165 (2014), 2191 (2014), 2199 (2015), 2254 (2015), 2258 (2015), 2268 (2016), 2328 (2016), 2332 (2016), en 2336 (2016), |
|
— |
gezien resolutie 1325 (2000) van de VN-Veiligheidsraad van 31 oktober 2000 over vrouwen, vrede en veiligheid, |
|
— |
gezien resolutie A/71/L.48 van de Algemene Vergadering van de VN van 19 december 2016 tot instelling van een internationaal, onpartijdig en onafhankelijk mechanisme ter ondersteuning van het onderzoek naar en de vervolging van de personen die, uit hoofde van internationale wetgeving, verantwoordelijk zijn voor de ernstigste misdrijven die sinds maart 2011 in de Arabische Republiek Syrië zijn gepleegd, |
|
— |
gezien het communiqué van Genève van 2012, |
|
— |
gezien het Handvest van de Verenigde Naties en alle VN-verdragen waarbij Syrië partij is, |
|
— |
gezien het Statuut van Rome en de oprichtingsdocumenten van het Internationaal Gerechtshof, |
|
— |
gezien de gelegenheidstribunalen, waaronder het ICTY, ICTR en STL, |
|
— |
gezien de Verdragen van Genève van 1949 en de aanvullende protocollen hierbij, |
|
— |
gezien artikel 123, leden 2 en 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de oorlog in Syrië is uitgegroeid tot een van de ergste wereldwijde humanitaire crises sinds de Tweede Wereldoorlog en dat de rampzalige gevolgen ervan voor de Syrische bevolking blijven voortduren; overwegende dat tientallen burgers, waaronder kinderen, in deze wrede burgeroorlog tot doelwit zijn gemaakt en dat er voorlopig geen einde komt aan hun lijden, en dat meer dan 400 000 mensen om het leven zijn gekomen sinds het begin van het conflict in Syrië in 2011; overwegende dat 13,5 miljoen mensen in Syrië, bijna driekwart van de resterende bevolking, dringend behoefte heeft aan noodhulp, zoals medische bijstand en voedselhulp, water en onderdak; overwegende dat 6,3 miljoen mensen ontheemd zijn in eigen land, 4,7 miljoen mensen in moeilijk bereikbare en belegerde gebieden wonen en 5 miljoen mensen als vluchtelingen in buurlanden en de omliggende regio wonen; overwegende dat de crisis in Syrië steeds meer een destabiliserende invloed heeft op de omliggende regio; |
|
B. |
overwegende dat de EU, samen met de lidstaten, sinds het uitbreken van de oorlog in 2011 collectief meer dan 9,4 miljard EUR bijeen heeft gebracht tot januari 2017, in reactie op de Syrische crisis, zowel in Syrië zelf als in de regio, wat haar de belangrijkste donor maakt; overwegende dat de EU ook aanzienlijke steun aan de buurlanden heeft gegeven voor de opvang van vluchtelingen; |
|
C. |
overwegende dat tijdens het Syrische conflict onder meer de volgende schendingen zijn begaan: gerichte én willekeurige aanvallen op burgers, wederrechtelijk doden, foltering en mishandeling, gedwongen verdwijningen, massale en willekeurige arrestaties, collectieve straffen, aanvallen op medisch personeel en het ontzeggen van voedsel en water; overwegende dat het regime-Assad naar verluidt verantwoordelijk is voor executies door ophanging, foltering en wederrechtelijk doden op massale schaal in zijn gevangenissen; overwegende dat de Syrische regering er weloverwogen voor heeft gezorgd dat burgers verstoken zijn van essentiële goederen en diensten, waaronder voedsel, water en medische hulp; overwegende dat de aanvallen, alsook uithongering van burgers door middel van de belegering van bewoonde gebieden als oorlogstactiek, een duidelijke schending vormen van het internationaal humanitair recht; overwegende dat deze misdrijven tot nog toe onbestraft zijn gebleven; |
|
D. |
overwegende dat ISIS/Da'esh en andere jihadistische groeperingen zich schuldig hebben gemaakt aan gruweldaden, brutale executies en onuitgesproken seksueel geweld, ontvoeringen, folteringen, gedwongen bekeringen en slavernij van vrouwen en meisjes; overwegende dat kinderen worden aangeworven en gebruikt in terroristische aanslagen; overwegende dat er ernstige bezorgdheid bestaat over het welzijn van de bevolking in de door ISIS/Da'esh gecontroleerde gebieden en over het feit dat zij tijdens de bevrijdingscampagne mogelijkerwijs als menselijk schild zal worden ingezet; overwegende dat deze misdaden kunnen neerkomen op oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid en genocide; |
|
E. |
overwegende dat het staakt-het-vuren dat van kracht werd op 30 december 2016 niet wordt nageleefd, gezien de verscheidene gemelde schendingen in heel Syrië en zware incidenten, zoals de chemische aanval in Khan Sheikhoun, die vermoedelijk het werk is van het regime, en de bomaanval op bussen waarin mensen werden geëvacueerd uit de belegerde steden Foah en Kefraya naar door de regering gecontroleerde gebieden; overwegende dat tientallen mensen, waaronder kinderen, zijn vermoord en velen meer gewond zijn geraakt; |
|
F. |
overwegende dat uit diverse onderzoeken naar voren is gekomen dat de strijdkrachten van Assad chemische agentia gebruiken om burgers om te brengen en letsel toe te brengen, hetgeen in strijd is met een overeenkomst uit 2013 met het oog op de vernietiging ervan; overwegende dat de recentste op burgers gerichte chemische massa-aanval op 4 april 2017 heeft plaatsgevonden in Khan Sheikhoun in de provincie Idlib, waarbij ten minste zeventig burgers om het leven kwamen, onder hen veel kinderen, en honderden mensen gewond raakten; overwegend dat Rusland op 12 april 2017 zijn veto heeft uitgesproken over een resolutie van de VN-Veiligheidsraad waarmee het vermeende gebruik van verboden chemische wapens in Syrië zou zijn veroordeeld en waarin de Syrische regering zou zijn verzocht medewerking te verlenen aan een onderzoek naar het incident; overwegende dat de VS de EU hebben meegedeeld dat het Syrische regime volgens hun beoordeling chemische wapens heeft gebruikt en dat zij naar aanleiding daarvan een aanval op de luchtmachtbasis Al-Shayrat hebben uitgevoerd, met de bedoeling om de verspreiding en het gebruik van chemische wapens te voorkomen en te ontmoedigen; |
|
G. |
overwegende dat de EU in maart 2017 vier hooggeplaatste Syrische militairen aan de sanctielijst heeft toegevoegd vanwege hun rol bij het gebruik van chemische wapens tegen de burgerbevolking, in overeenstemming met het EU-beleid ter bestrijding van de proliferatie en het gebruik van chemische wapens; |
|
H. |
overwegende dat de voorzitter van de Commissie, Jean-Claude Juncker, in zijn State of the Union van september 2016 heeft gezegd dat er een EU-strategie voor Syrië moet komen; overwegende dat het Europees Parlement de VV/HV, Federica Mogherini, er in oktober toe heeft opgeroepen ervoor te zorgen dat een nieuwe strategie voor Syrië gericht is op de bevordering van een politieke regeling in Syrië, onder meer bestaande uit toezichts- en handhavingsinstrumenten om toezeggingen die zijn gedaan in het kader van de Internationale Steungroep voor Syrië (ISSG) beter te doen naleven; |
|
I. |
overwegende dat de EU-strategie voor Syrië ten doel heeft te schetsen hoe de EU in een beter zichtbare en doeltreffendere rol kan bijdragen aan een duurzame politieke oplossing in Syrië binnen het bestaande op VN-niveau overeengekomen kader, en ondersteuning kan bieden aan wederopbouw na het akkoord zodra er een geloofwaardige transitie is ingezet; overwegende dat in deze strategie zes prioriteiten worden geïdentificeerd, te weten: beëindigen van de oorlog door een echte politieke transitie, bevorderen van een betekenisvolle en alomvattende transitie, tegemoet komen aan de humanitaire behoeften van de meest kwetsbare Syriërs, bevorderen van democratie en mensenrechten, bevorderen dat de plegers van oorlogsmisdrijven ter verantwoording worden geroepen, en bijdragen tot de veerkracht van de Syrische bevolking en de Syrische samenleving; |
|
J. |
overwegende dat de EU op 5 april 2017 covoorzitter was van een conferentie over steun voor de toekomst van Syrië en de regio, waaraan werd deelgenomen door de vertegenwoordigers van meer dan zeventig landen en internationale organisaties, evenals het internationaal en Syrisch maatschappelijk middenveld; overwegende dat op de conferentie in Brussel overeenstemming is bereikt over een holistische benadering voor de crisis in Syrië, met bijkomende financiële middelen om iets te doen aan de humanitaire toestand ten belope van 3,47 miljard EUR voor de periode 2018-2020, waarvan 3,1 miljard EUR afkomstig is van de EU, de grootste donor in deze crisis; overwegende dat bepaalde internationale financiële instellingen en donoren bovendien hebben aangekondigd circa 27,9 miljard EUR aan leningen te zullen verstrekken; overwegende dat de kosten voor de wederopbouw van Syrië naar schatting 200 miljard USD zullen bedragen; |
|
K. |
overwegende dat de EU de inspanningen van Turkije, Libanon en Turkije — de buurlanden van Syrië die het grootste aantal vluchtelingen opvangen — erkent en ondersteunt; |
|
L. |
overwegende dat Rusland, Turkije en Iran op 4 mei 2017 in Astana (Kazachstan) een akkoord hebben ondertekend over de totstandbrenging van vier de-escalatiezones; overwegende dat de drie partijen bij dit akkoord als garant fungeren voor het verlengbare staakt-het-vuren van zes maanden, waaronder middels gewapende waarnemers ter plekke; overwegende dat dit akkoord oproept tot beëindiging van alle vliegbewegingen door het regime-Assad boven de zones in kwestie, en tot onbelemmerde toegang voor humanitaire organisaties tot de delen van het land die in handen zijn van de rebellen; overwegende dat een nieuwe ronde van gesprekken onder leiding van de VN deze week in Genève van start gaat, en een volgende ronde van door Rusland geleide gesprekken voor medio juli in Kazachstan gepland staat; |
|
M. |
overwegende dat de EU meermaals heeft verklaard dat er geen sprake kan zijn van een militaire oplossing voor het conflict in Syrië en dat alleen een door Syriërs geleide, inclusieve transitie een einde kan stellen aan het onaanvaardbare lijden van de Syrische bevolking; overwegende dat het weliswaar voor zich spreekt dat de wederopbouw pas van start kan gaan nadat er een politiek akkoord is bereikt, maar dat er niettemin zo snel mogelijk moet worden begonnen met verzoeningspogingen, met steun van de EU en met het oog op het veiligstellen van langdurige stabiliteit; overwegende dat het in dit verband van cruciaal belang is de waarheid vast te stellen, verantwoordingsplicht en overgangsjustitie na te streven en te pleiten voor amnestie; |
|
1. |
is verheugd over de EU-strategie voor Syrië, met inbegrip van de strategische doelen van de EU inzake Syrië en de EU-doelstellingen voor Syrië, en over de resultaten van de conferentie in Brussel in het kader waarvan meerjarige toezeggingen zijn gedaan; spoort alle deelnemers en internationale donoren aan hun toezeggingen volledig na te komen en ook in de toekomst steun te blijven bieden; |
|
2. |
veroordeelt eens te meer en in de meest krachtige bewoordingen de wreedheden en de grootschalige schendingen van de mensenrechten en het internationaal humanitair recht door alle partijen in het conflict, met name de troepen van het regime-Assad, gesteund door zijn bondgenoten Rusland en Iran, alsook door niet-statelijke gewapende groeperingen, in het bijzonder ISIS/Da'esh en Jabhat Fateh al-Sham; benadrukt zijn standpunt dat al degenen die verantwoordelijk zijn voor inbreuken op het internationaal recht en het internationaal recht inzake de mensenrechten ter verantwoording moeten worden geroepen; spoort alle staten aan het beginsel van universele jurisdictie toe te passen om af te rekenen met straffeloosheid en is verheugd over maatregelen die enkele EU-lidstaten met het oog hierop hebben genomen, met inbegrip van het recente besluit van het Hooggerechtshof van Spanje om een strafrechtelijke klacht te behandelen die tegen negen Syrische ambtenaren van inlichtingendiensten werd ingediend wegens foltering en schendingen van de mensenrechten; herhaalt zijn verzoek aan de EU en haar lidstaten om, in nauwe samenwerking met gelijkgestemde landen, te onderzoeken of er, in afwachting van een succesvolle verwijzing naar het Internationaal strafhof, een tribunaal voor oorlogsmisdaden in Syrië kan worden ingesteld; benadrukt dat degenen die misdaden tegen religieuze en etnische minderheden en andere groepen begaan eveneens voor de rechter moeten worden gebracht; is er onverminderd van overtuigd dat er geen sprake zal zijn van effectieve conflictoplossing, noch van duurzame vrede in Syrië indien de plegers van misdaden niet ter verantwoording worden geroepen; |
|
3. |
veroordeelt in de krachtigste bewoordingen de afschuwelijke luchtaanval met chemische wapens die op 4 april 2017 werd uitgevoerd op de stad Khan Sheikhoun in de provincie Idlib, waarbij ten minste 70 burgerslachtoffers vielen, onder hen kinderen en hulpverleners, en tal van slachtoffers symptomen van gasvergiftiging vertoonden; merkt op dat de door de onderzoeksmissie van de Organisatie voor het verbod van chemische wapens (OPCW) uitgevoerde voorlopige beoordeling erop wijst dat de bewering dat er chemische wapens zouden zijn gebruikt, geloofwaardig is; benadrukt dat Syrië verplicht is gevolg te geven aan de aanbevelingen van de onderzoeksmissie van de OPCW en van het gezamenlijk onderzoeksmechanisme van de OPCW en de Verenigde Naties, door het recht te erkennen om elke locatie zonder uitzondering te inspecteren en hiertoe onmiddellijke en ongehinderde toegang te geven; benadrukt dat degenen die verantwoordelijk zijn voor dergelijke aanvallen, voor het gerecht ter verantwoording zullen worden geroepen; betreurt het feit dat Rusland herhaaldelijk zijn veto heeft uitgesproken in de VN-Veiligheidsraad, onder meer over een resolutie van de VN-Veiligheidsraad waarin de meest recente chemische aanval wordt veroordeeld en wordt opgeroepen tot instelling van een internationaal onderzoek; |
|
4. |
is ingenomen met de instelling van een internationaal, onpartijdig en onafhankelijk mechanisme ter ondersteuning van het onderzoek naar en de vervolging van de personen die, uit hoofde van internationale wetgeving, verantwoordelijk zijn voor de ernstigste misdrijven die sinds maart 2011 in de Arabische Republiek Syrië zijn gepleegd; betreurt dat het nog altijd ontbreekt aan volledige financiering voor dit mechanisme; vraagt alle lidstaten om de toezeggingen na te komen waartoe zij zich in dit verband hebben verbonden; |
|
5. |
blijft zich inzetten voor de eenheid, soevereiniteit, territoriale integriteit en onafhankelijkheid van Syrië en steunt een krachtige „Whole of Syria”-aanpak en een democratische toekomst voor de Syrische bevolking; benadrukt dat een door Syriërs geleid politiek proces met vrije en eerlijke verkiezingen als einddoel, onder begeleiding en toezicht van de Verenigde Naties en georganiseerd op basis van een nieuwe grondwet, de enige manier is om vrede te brengen in het land; wijst alle partijen er nogmaals op dat een inclusieve nationale wapenstilstand en een vreedzame, voor alle partijen aanvaardbare oplossing voor de Syrische crisis onder auspiciën van de VN kan worden bereikt, en met ondersteuning, zoals uiteengezet in de verklaring van Genève van 2012 en in resolutie 2254 (2015) van de VN-Veiligheidsraad, van de speciale gezant van de secretaris-generaal voor Syrië, Staffan de Mistura, en van belangrijke internationale en regionale actoren; |
|
6. |
neemt kennis van het recente memorandum over de totstandbrenging van de-escalatiezones in Syrië en schaart zich achter de intentie om het staakt-het-vuren te versterken, een einde te maken aan de vluchten van de luchtmacht van het regime boven de de-escalatiegebieden en voorwaarden te scheppen voor humanitaire toegang, medische bijstand, de terugkeer van ontheemde burgers naar hun huizen en het herstel van beschadigde infrastructuur; wijst echter op de bezorgdheid van de oppositie dat de overeenkomst tot gevolg kan hebben dat er invloedssferen ontstaan en Syrië wordt opgedeeld; verzoekt alle partijen de overeenkomsten van Astana uit te voeren en de drie garanten erop toe te zien dat het staakt-het-vuren wordt geëerbiedigd; wijst erop hoe belangrijk het is elke dubbelzinnigheid weg te nemen met betrekking tot groeperingen die niet onder het staakt-het-vuren vallen en doet een oproep aan alle partijen, met inbegrip van Turkije, om te waarborgen dat het memorandum het niet makkelijker maakt bondgenoten van de gematigde oppositie of strijdkrachten die meestrijden met de internationale coalitie tegen ISIS/Da'esh onder vuur te nemen; onderstreept dat internationaal toezicht op de uitvoering moet worden gewaarborgd en is voorstander van een grote rol voor de VN; |
|
7. |
spoort de Russische Federatie en de Islamitische Republiek Iran aan hun invloed op het Syrische regime aan te wenden voor het aanvaarden en actief nastreven van een redelijk compromis dat een einde zal maken aan de burgeroorlog en het pad zal effenen voor een inclusieve en echte transitie; verzoekt de EU en haar lidstaten steun te blijven geven aan de gematigde oppositie, op zoek te gaan naar geradicaliseerde elementen en deze te isoleren, en aan te sturen op verzoening; spoort de leden van het Hoog Onderhandelingscomité aan zich te blijven inzetten voor de gesprekken onder auspiciën van de VN in Genève; |
|
8. |
is er sterk van overtuigd dat de EU zich actiever moet inzetten en haar aanzienlijke financiële bijdrage die wordt vrijgemaakt na afloop van het conflict als hefboom moet gebruiken om een rol van betekenis te spelen in de onderhandelingsinspanningen binnen het bestaande op VN-niveau overeengekomen kader en de politieke transitie te waarborgen, waarbij ze een apart beleid ontwikkelt dat gericht is op toenadering tussen de partijen en waarbij de inspanningen worden opgevoerd op domeinen waarin de Unie een toegevoegde waarde kan hebben; steunt de niet-aflatende inspanningen van de VV/HV om de belangrijkste spelers in de regio de hand te reiken met het oog op politieke transitie en op verzoening en wederopbouw na afloop van het conflict; spoort de VV/HV ertoe aan te beginnen met de uitwerking van een concreet plan voor de betrokkenheid van de EU bij de wederopbouw van Syrië en te streven naar inclusieve, gezamenlijke inspanningen met belangrijke internationale organisaties en financiële instellingen, alsook met regionale en lokale actoren; wijst echter op het belang van de eigen inbreng van de Syrische bevolking in het wederopbouwproces na afloop van het conflict; |
|
9. |
onderstreept het cruciale belang van de werkzaamheden van ngo's en plaatselijke en internationale organisaties uit het maatschappelijk middenveld op het gebied van het documenteren van schendingen van de mensenrechten en het verzamelen van bewijsmateriaal van oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid en andere misdrijven, met inbegrip van de vernietiging van cultureel erfgoed; vraagt de EU en haar lidstaten verdere en volledige steun te verlenen aan deze actoren; roept de EU en haar lidstaten op voldoende financiële middelen toe te kennen aan organisaties die werken aan openbronnenonderzoek en zich bezighouden met de verzameling van digitaal bewijsmateriaal van oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid, teneinde de verantwoordingsplicht te waarborgen en de daders voor de rechter te brengen; |
|
10. |
juicht het toe dat in de EU-strategie voor Syrië bijzondere aandacht wordt toegekend aan vergroting van de veerkracht van de Syrische bevolking en de Syrische samenleving; vraagt de EU en de lidstaten hun inspanningen gericht op het opbouwen van de capaciteiten van de bevolking en het maatschappelijk middenveld van Syrië te verdubbelen, onder andere met en door actoren die zich inzetten voor de mensenrechten, gelijkheid (met inbegrip van gelijkheid van vrouwen en mannen en de rechten van minderheden), democratie en zelfbeschikking, indien mogelijk in Syrië, alsook voor de Syrische vluchtelingen die in de regio of in Europa in ballingschap leven; benadrukt dat deze capaciteitsopbouw de Syriërs moet helpen om de transitie in goede banen te leiden (op gebieden zoals mediaregelgeving, decentralisatie, gemeentebesturen en de opstelling van een grondwet), waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met de behoeften en de rol van vrouwen; |
|
11. |
toont zich tevreden dat de rol van het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van vrouwenorganisaties, werd erkend als een centraal onderdeel van een duurzame oplossing; wijst erop dat de EU zich in overeenstemming met de globale aanpak van de uitvoering door de EU van de resoluties 1325 (2000) en 1820 (2008) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties betreffende vrouwen, vrede en veiligheid moet inzetten voor de bevordering en facilitering van passende betrokkenheid of raadpleging van het maatschappelijk middenveld en vrouwen in het vredesproces; staat erop dat de mensenrechten van vrouwen aan bod komen in de nieuwe grondwet van Syrië; |
|
12. |
bevestigt weliswaar zijn steun voor de inspanningen van de wereldwijde coalitie tegen ISIS/Da'esh, maar is van mening dat in de EU-strategie tevens aandacht had moeten worden besteed aan een evaluatie van factoren die verband houden met de strijd tegen ISIS/Da'esh en andere terroristische organisaties die door de VN als dusdanig zijn aangemerkt, met nadrukkelijke vermelding van de politieke en sociaal-economische grondoorzaken die de verspreiding van terrorisme hebben bevorderd en met een overzicht van concrete maatregelen om deze aan te pakken; is bovendien van oordeel dat er methoden hadden moeten worden uitgewerkt om een bijdrage te leveren aan de instandhouding van het multi-etnische, multireligieuze en multiconfessionele karakter van de Syrische samenleving; |
|
13. |
beklemtoont het belang van het beschermen van de etnische en religieuze minderheden in Syrië, en is van oordeel dat elk politiek proces inclusief moet zijn en gericht op het herstel van Syrië tot een multiconfessionele en tolerante staat; |
|
14. |
brengt in herinnering dat het nemen van vertrouwenwekkende maatregelen in een vroeg stadium, waaronder volledig ongehinderde humanitaire toegang in heel Syrië, elementaire publieke voorzieningen (elektriciteit, water, gezondheidszorg), beëindiging van alle stadsbelegeringen en vrijlating van gevangenen en gijzelaars, van cruciaal belang is; is verheugd over de overeenkomst die de Syrische regering en rebellengroepen hebben bereikt met betrekking tot de evacuatie van vier belegerde steden; spoort alle partijen ertoe aan de aanneming van een alomvattende overeenkomst inzake vertrouwenwekkende maatregelen te steunen en te bevorderen; |
|
15. |
stelt met spijt vast dat het land door de verwoestende burgeroorlog tientallen jaren achterop is geraakt in termen van sociale en economische ontwikkeling, dat miljoenen mensen hierdoor noodgedwongen zijn terechtgekomen in werkloosheid en armoede en dat het conflict heeft geleid tot een aanzienlijke vernieling van gezondheids- en onderwijsvoorzieningen en tot een grootschalige ontheemding van Syriërs en een braindrain; wijst er daarom op hoe belangrijk het is de niet-humanitaire hulp die gericht is op het vergroten van de veerkracht van mensen in Syrië op te voeren en de economie te herstarten; vraagt de EU-lidstaten daarnaast harder te werken aan een betere lastenverdeling door de mensen die de oorlogsgebieden in Syrië ontvluchten toe te staan bescherming te zoeken in andere dan de directe buurlanden van Syrië, onder meer middels hervestiging en humanitaire toelatingsregelingen; is echter van oordeel dat geschoolde Syrische vluchtelingen, zodra het conflict voorbij is, moeten worden gestimuleerd om terug te keren en bij te dragen aan de wederopbouw; |
|
16. |
is ingenomen met de nieuwe partnerschapsprioriteiten die de EU met Jordanië en Libanon is overeengekomen, en is verheugd over de versoepeling van de EU-oorsprongsregels voor export uit Jordanië; stelt tot zijn spijt vast dat grote aantallen vluchtelingen in Jordanië, Libanon en Turkije nog altijd in precaire sociale en economische omstandigheden leven en dikwijls geen (legaal) werk kunnen vinden; vraagt de VV/HV er bij de autoriteiten van Jordanië en Libanon op aan te dringen om ernaar toe te werken dat de resterende (informele) belemmeringen worden weggenomen, en om uitgebreidere mogelijkheden voor zelfstandig ondernemerschap te ondersteunen en met toezeggingen te komen voor de bevordering van werkgelegenheid voor vrouwen en jongeren; |
|
17. |
schaart zich volledig achter de doelstelling om te zorgen voor een initiatief „geen verloren generatie kinderen” in Syrië en in de regio en dringt aan op bijkomende inspanningen voor het behalen van de doelstelling om alle vluchtelingenkinderen en kwetsbare kinderen in gastgemeenschappen een plaats te geven in kwaliteitsvol onderwijs met gelijke toegang voor meisjes en jongens; wijst erop dat de vaak informele onderwijsvormen in vluchtelingenkampen moeten worden erkend en dat de psychologische rehabilitatie van deze getraumatiseerde kinderen moet worden ondersteund; |
|
18. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten van de EU, de Verenigde Naties, de leden van de Internationale Steungroep voor Syrië en alle partijen die betrokken zijn bij het conflict, en te zorgen voor de vertaling van deze tekst in het Arabisch. |
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/123 |
P8_TA(2017)0228
Wegvervoer in de Europese Unie
Resolutie van het Europees Parlement van 18 mei 2017 over het wegvervoer in de Europese Unie (2017/2545(RSP))
(2018/C 307/19)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien artikel 91 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien Richtlijn 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 1999 betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen (Eurovignet-richtlijn) (1), |
|
— |
gezien Richtlijn 2002/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 betreffende de organisatie van de arbeidstijd van personen die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer uitoefenen (2), |
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (3), |
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen (4), |
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg (5), |
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten (6), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 4 februari 2014 betreffende tachografen in het wegvervoer (7), |
|
— |
gezien het witboek van de Commissie getiteld „Stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte — werken aan een concurrerend en zuinig vervoerssysteem” (COM(2011)0144), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 9 september 2015 over de tenuitvoerlegging van het Witboek over vervoer uit 2011: inventarisatie en te nemen maatregelen voor duurzame mobiliteit (8), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 19 januari 2017 over logistiek in de EU en multimodaal vervoer in de nieuwe TEN-T-corridors (9), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 24 november 2016 over nieuwe opportuniteiten voor kleine vervoersondernemingen, met inbegrip van deeleconomiemodellen (10), |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de stand van de communautaire markt voor vervoer over de weg (COM(2014)0222), |
|
— |
gezien Richtlijn (EU) 2015/413 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2015 ter facilitering van de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen (11), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Een Europese strategie voor emissiearme mobiliteit” (COM(2016)0501) en de mededeling van de Commissie getiteld „Vervoer en CO2” (COM(1998)0204), |
|
— |
gezien de Overeenkomst van Parijs en de verbintenis die daarin is aangegaan om de opwarming van de aarde tijdens deze eeuw ver onder 2 graden Celsius boven het pre-industriële niveau te houden en om te streven naar een maximale temperatuurstijging van 1,5 graden Celsius, |
|
— |
gezien de Verklaring van Amsterdam van 14 april 2016 over samenwerking op het gebied van geconnecteerd en geautomatiseerd rijden — Naar geconnecteerde en geautomatiseerde voertuigen op de Europese wegen, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 14 september 2016 over sociale dumping in de Europese Unie (12), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Een Europese strategie betreffende ITS, op weg naar de introductie van coöperatieve, communicerende en geautomatiseerde voertuigen” (COM(2016)0766), |
|
— |
gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de Commissie dringend wetgevingsvoorstellen moet indienen over de markt voor goederenvervoer over de weg (hierna „initiatieven voor het wegvervoer” genoemd) om de problemen in deze sector in kaart te brengen en aan te pakken; |
|
B. |
overwegende dat de sector van het wegvervoer in de EU zorgt voor 5 miljoen rechtstreekse banen en een bijdrage van bijna 2 % levert aan het bbp van de EU, met 344 000 ondernemingen voor personenvervoer over de weg en meer dan 560 000 ondernemingen voor vrachtvervoer over de weg (13); |
|
C. |
overwegende dat in 2013 de activiteiten voor personenvervoer over de weg in de EU goed waren voor 5 323 miljard passagierskilometers, waarbij personenwagens 72,3 % en bussen en touringcars 8,1 % van de totale personenvervoersactiviteiten in de EU-28 voor hun rekening namen (14); |
|
D. |
overwegende dat verkeersveiligheid voor de EU een actueel thema blijft, met 135 000 zwaargewonden en 26 100 dodelijke slachtoffers in 2015; |
|
E. |
overwegende dat wegvervoer een drijvende kracht is achter de economie van de EU en een koploper moet blijven in het genereren van verdere economische groei en werkgelegenheid en het bevorderen van de concurrentiekracht en territoriale cohesie, en overwegende dat het tegelijk nodig is dat de sector duurzamer wordt en dat behoorlijke arbeidsomstandigheden gegarandeerd en sociale rechten gerespecteerd worden; |
|
F. |
overwegende dat wegvervoer een sector is waarin Europa een wereldleider is, zowel wat betreft productie- als vervoersactiviteiten, en overwegende dat het van essentieel belang is dat het Europese wegvervoer zich blijft ontwikkelen, blijft investeren en zichzelf blijft vernieuwen op een duurzame en milieuvriendelijke wijze, zodat deze sector zijn technologische leiderspositie op wereldniveau kan behouden in een wereldwijde economie die steeds meer wordt gekenmerkt door de opkomst van sterke nieuwe actoren en nieuwe bedrijfsmodellen; |
|
G. |
overwegende dat het wegvervoer fossiele brandstoffen geleidelijk blijft afbouwen, gezien de dringende noodzaak om de energie-efficiëntie en de duurzaamheid van deze sector te verbeteren, met name door middel van alternatieve brandstoffen, alternatieve aandrijfsystemen en digitalisering, op een kostenefficiënte manier zonder aan concurrentiekracht in te boeten; |
|
H. |
overwegende dat het vervoer een aanzienlijke rol speelt in de klimaatverandering aangezien het verantwoordelijk is voor 23,2 % van de totale broeikasgasemissies van de EU, en overwegende dat het vervoer over de weg in 2014 verantwoordelijk was voor 72,8 % van de broeikasgasemissies uit vervoer; |
|
I. |
overwegende dat verkeersfiles de EU-economie naar schatting het equivalent van 1 % van haar bbp kosten in termen van tijdverlies, extra brandstofverbruik en vervuiling; |
|
J. |
overwegende dat het internationaal goederenvervoer over de weg geconfronteerd wordt met steeds meer door de lidstaten ingestelde regelgevende belemmeringen; |
|
K. |
overwegende dat multimodale netwerken en de integratie van de verschillende vervoerswijzen en -diensten gunstig zouden kunnen zijn voor de verbetering van de verbindingen in het passagiers- en vrachtvervoer en de efficiëntie daarvan, zodat koolstofemissies en andere schadelijke uitstoot worden verminderd; |
|
L. |
overwegende dat de lidstaten de EU-wetgeving inzake cabotage niet handhaven; |
|
M. |
overwegende dat er in de Unie enorm grote verschillen zijn in de handhaving van de bestaande wetgeving betreffende arbeidsvoorwaarden, sociale rechten en verkeersveiligheid; |
Het concurrentievermogen en de innovatie in de sector wegvervoer verbeteren
|
1. |
meent dat de initiatieven voor het wegvervoer moeten zorgen voor de hoognodige impuls voor een meer duurzame, veilige, innovatieve en concurrerende Europese wegvervoersector, voor de verdere ontwikkeling van de Europese wegeninfrastructuur om de efficiëntie van het wegvervoer en de logistiek te verbeteren, voor een gelijk speelveld voor ondernemers op de wereldwijde markt, alsook voor de voltooiing en de verbeterde werking van de interne markt voor vervoer over de weg van passagiers en goederen, en dat zij een langetermijnstrategie moeten vastleggen voor het Europese wegvervoer; |
|
2. |
vindt ook dat de initiatieven voor het wegvervoer de technologische ontwikkeling van voertuigen moeten stimuleren, alternatieve brandstoffen moeten bevorderen, de interoperabiliteit van vervoerssystemen en -modaliteiten moeten verhogen en moeten zorgen voor toegang tot de markt voor kleine en middelgrote vervoersondernemingen; |
|
3. |
vraagt dat de Commissie bij de opstelling van de initiatieven voor het wegvervoer rekening houdt met de resolutie van het Parlement van 9 september 2015 over de tenuitvoerlegging van het Witboek over vervoer uit 2011; onderstreept dat het wegvervoer moet worden bekeken binnen een holistische en langetermijnaanpak in het kader van het EU-beleid voor intermodaal en duurzaam vervoer; |
|
4. |
verzoekt de Commissie bij de opstelling van het initiatiefpakket „mobiliteit op de weg” rekening te houden met de resolutie van het Parlement van 14 september 2016 over sociale dumping in de Europese Unie; |
|
5. |
benadrukt dat de sector wegvervoer in grote mate bijdraagt tot banen en groei in de EU en dat de toestand van de economie nauw verbonden is met het concurrentievermogen in de sector van het wegvervoer van de EU; dringt dan ook aan op proactieve maatregelen voor de ondersteuning en ontwikkeling van een duurzame wegvervoersector met eerlijke concurrentie, vooral voor kmo's, met name in het licht van de toekomstige digitale, technologische en ecologische ontwikkelingen in deze sector, waarbij tegelijk de bijscholing van de beroepsbevolking wordt gestimuleerd; |
|
6. |
vraagt dat de Europese wegvervoersector de kansen aangrijpt die de digitalisering biedt; verzoekt de Commissie infrastructuur te ontwikkelen voor communicatie tussen voertuigen of tussen voertuig en infrastructuur, om de verkeersveiligheid en de verkeersefficiëntie te verbeteren en om de toekomst van de mobiliteit op de weg voor te bereiden; onderstreept dat het nodig is technologieoverdracht voor voertuigen te ontwikkelen, de logistieke ondersteuning te vergroten en passende definities en voorschriften voor deze kwestie op te stellen; vraagt de Commissie dat zij zorgt voor een passend regelgevingskader voor geconnecteerd en geautomatiseerd rijden alsook voor nieuwe bedrijfsmodellen van de deeleconomie; |
|
7. |
dringt bij de Commissie aan op een verdere harmonisering van het passagiers- en goederenvervoer, en met name van de elektronische tolheffingsystemen in de EU, aangezien het huidige gebrek aan harmonisering bijkomende kosten voor het vervoer creëert; stimuleert in dit verband het gebruik van digitale technologieën (papierloze en gestandaardiseerde documenten, e-CMR, slimme tachograaf, enz.) om een volledig werkende interne markt te waarborgen; |
Grensoverschrijdende mobiliteit over de weg faciliteren
|
8. |
dringt er bij de lidstaten op aan de desbetreffende EU-voorschriften beter toe te passen en verzoekt de Commissie nauwer toe te zien op deze tenuitvoerlegging, onder meer wat betreft de grensoverschrijdende samenwerking, de interpretatie en de correcte en niet-discriminerende handhaving van de bestaande wetgeving en van start te gaan met de harmonisering van de nationale wetgevingen; meent dat de Commissie, in gevallen waarin dit legitiem is, inbreukprocedures moet inleiden tegen wetten en maatregelen die de markt verstoren; |
|
9. |
dringt er bij de lidstaten op aan nauwer samen te werken met Euro Contrôle Route en TISPOL, met het oog op een betere handhaving in Europa van wetgeving inzake wegvervoer en een sterk mechanisme te ontwikkelen om een gelijke en gepaste uitvoering van het bestaande acquis te waarborgen, d.w.z. door het ondersteunen van lidstaten bij taken met betrekking tot certificering, normalisatie, technische deskundigheid, het verzamelen van gegevens, opleiding en inspectie en door het beheer van platformen voor informatie-uitwisseling tussen nationale deskundigen en autoriteiten; |
|
10. |
vraagt de lidstaten de controles te verscherpen, vooral ten aanzien van de naleving van rij- en rusttijden en van de cabotagevoorschriften, en efficiënte, evenredige en afschrikkende sancties toe te passen; vraagt de Commissie dat zij het gebruik van digitale apparatuur aan boord, zoals slimme tachografen, sneller verplicht maakt, alsook het gebruik van digitale vrachtbrieven (e-CMR) teneinde beter toe te zien op de naleving van de relevante EU-voorschriften en de administratieve kosten te drukken; |
|
11. |
vraagt de Commissie dat zij werk maakt van de verdere harmonisering van de bestaande regelgeving voor verplichte veiligheidsuitrustingen in lichte en zware voertuigen, zoals gevarendriehoeken, reflectorjasjes, extra lampjes of alcoholtests; |
|
12. |
verzoekt de Commissie na te gaan hoe de bureaucratische en financiële lasten van verschillende nationale wetgevingen kunnen worden verminderd teneinde de vrijheid om vervoersdiensten te leveren in de hele EU te bevorderen; |
|
13. |
benadrukt dat een coherent, eerlijk, transparant, niet-discriminerend en niet-bureaucratisch tolheffingssysteem dat in de EU toegepast wordt en dat evenredig is aan het gebruik van de weg en aan de externe kosten die gegenereerd worden door vrachtwagens, bussen en auto's (de beginselen „de gebruiker betaalt” en „de vervuiler betaalt”), een positief effect zou hebben omdat op die manier iets kan worden gedaan aan de verslechterende toestand van de wegeninfrastructuur, de verkeersfiles en de vervuiling; verzoekt de Commissie een kader te creëren dat waarborgt dat niet wordt gediscrimineerd en waarmee de versnippering van tolstelsels voor passagiersauto's in de EU wordt vermeden; |
|
14. |
vraagt dat de Commissie een voorstel indient voor de herziening van de richtlijn over een Europese dienst voor elektronische tolheffing (EETS); meent dat dit voorstel onder meer een externekostenelement moet omvatten op basis van het „de vervuiler betaalt”-beginsel, volledig interoperabel moet zijn teneinde bij te dragen aan de ontwikkeling van geharmoniseerde technische EU-normen voor tolheffing, gebaseerd moet zijn op transparantie, betere ontwikkeling en integratie van de verschillende in de voertuigen geïnstalleerde ITS-uitrustingen alsook moet zorgen voor een betere toelichting van de wetgeving om de rechten van de EETS-aanbieders beter te definiëren en te beschermen en hun verplichtingen minder zwaar te maken; |
|
15. |
meent dat perifere lidstaten en landen die geen echt alternatief hebben voor wegvervoer, het moeilijker hebben om door te dringen tot het centrum van de interne markt van de EU; vraagt de Commissie dat zij in haar initiatieven voor het wegvervoer een mechanisme inbouwt om de lasten van wegvervoeractiviteiten uit de periferie te verlichten; |
|
16. |
onderstreept dat huurvoertuigen doorgaans de nieuwste en schoonste voertuigen op de markt zijn en als zodanig bijdragen aan de efficiëntie van de wegvervoersector; dringt dan ook bij de Commissie aan op een herziening van de huidige regels inzake huurvoertuigen, op grond waarvan de lidstaten momenteel het gebruik van dergelijke voertuigen voor internationale vervoersactiviteiten kunnen verbieden; |
|
17. |
maakt zich zorgen over de gebrekkige handhaving door de nationale autoriteiten ten aanzien van fraude met tachografen en cabotagevervoer en verzoekt daarom de Commissie deze problemen aan te pakken, onder meer door middel van het gebruik van nieuwe technologieën, vereenvoudiging en toelichting van de cabotagevoorschriften en een betere uitwisseling van informatie tussen de autoriteiten, met het oog op een betere handhaving van de voorschriften in de hele EU en een betere controle op de cabotageverrichtingen; |
|
18. |
is van mening dat wettelijke eisen in verhouding moeten staan tot de aard en de omvang van de onderneming; vraagt zich echter af of er nog steeds redenen zijn om lichte bedrijfsvoertuigen uit te zonderen van de toepassing van een aantal Europese regels, aangezien dit soort voertuigen steeds vaker gebruikt wordt bij het internationale goederenvervoer, en verzoekt de Commissie om een verslag waarin de gevolgen van dit toegenomen gebruik voor de economie, het milieu en de veiligheid worden beoordeeld; |
|
19. |
benadrukt dat grensoverschrijdende mobiliteit op wegen met betrekking tot naburige toetredingslanden vergemakkelijkt moet worden door een betere harmonisering van normen inzake wegeninfrastructuur, elektronische en signaleringssystemen teneinde flessenhalzen weg te werken, vooral op het TEN-T-kernnetwerk; |
De sociale voorwaarden en de veiligheidsvoorschriften verbeteren
|
20. |
onderstreept dat het vrij verrichten van vervoersdiensten in de EU geen rechtvaardiging mag vormen voor eender welke schendingen van de fundamentele rechten van werknemers, noch mag leiden tot de afzwakking van bestaande wetgeving inzake arbeidsvoorwaarden, zoals rusttijden, werkpatronen, periodes in het buitenland, toegang tot vaardigheden, bijscholing en loopbaanontwikkeling, gezondheid en veiligheid, zorg en sociale hulpverlening en minimumlonen; |
|
21. |
acht het van het grootste belang om de Commissie te herinneren aan haar eigen toezeggingen in het voorstel voor een Europese pijler van sociale rechten, in het bijzonder met betrekking tot:
herinnert eraan dat initiatieven van de Commissie ten aanzien van het wegvervoer niet tegen deze beginselen mogen indruisen en de rechten van de werknemers in deze sector niet in gevaar mogen brengen; |
|
22. |
maakt zich zorgen over sociaal twijfelachtige bedrijfspraktijken die ook een risico vormen op het gebied van verkeersveiligheid en die vooral betrekking hebben op cabotagevoorschriften en de zogenaamde brievenbusmaatschappijen (met name problemen inzake schijnzelfstandigheid en opzettelijke misbruiken of ontwijking van Europese en nationale wetgeving, waardoor oneerlijke concurrentie kan ontstaan doordat de arbeids- en werkingskosten op illegale wijze zo laag mogelijk worden gehouden en wat kan leiden tot schendingen van de rechten van de werknemers als gevolg van een gebrek aan duidelijkheid in de Europese voorschriften en uiteenlopende interpretaties en handhavingspraktijken op nationaal niveau); |
|
23. |
verzoekt de Commissie de vereisten inzake het recht van vestiging te herzien om de brievenbusmaatschappijen in de wegvervoersector uit te bannen; |
|
24. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten dringend een oplossing te zoeken voor de problemen rond de vermoeidheid van bestuurders, onder meer door ervoor te zorgen dat er in alle investeringen in wegeninfrastructuur aandacht is voor het verbeteren van de faciliteiten voor bestuurders, met name vrachtwagenbestuurders, en dat de wetgeving inzake rusttijden volledig wordt nageleefd; |
|
25. |
vraagt dat de Commissie de cabotagevoorschriften en de regels inzake toegang tot vervoersactiviteiten toelicht en zorgt voor een betere uitvoering ervan om fraude en misbruik efficiënt aan te pakken; |
|
26. |
verwerpt elke verdere liberalisering van het wegvervoer, en met name onbeperkte cabotageverrichtingen binnen een bepaald aantal dagen; |
|
27. |
verzoekt de Commissie om toelichtingen bij de toepassing van de bepalingen van de richtlijn betreffende de detachering van werknemers in de wegvervoersector en vraagt dat zij zorgt voor een betere uitvoering en handhaving van deze bepalingen; |
|
28. |
benadrukt dat Europa te kampen heeft met een tekort aan beroepsbestuurders als gevolg van de stijgende vraag naar vervoersdiensten, de snelle ontwikkeling van de internationale handel en de demografische situatie; vraagt dan ook aan de Commissie dat zij de toegang van jonge mannen en vrouwen tot het beroep faciliteert en dat zij het probleem van de slechte arbeidsomstandigheden van bestuurders aanpakt alsook het gebrek aan kwaliteitsvolle infrastructuur langs de weg; |
|
29. |
wijst erop dat de verschillen in de nationale wetgevingen inzake sociale voorwaarden en rechten in de wegvervoersector in de Unie de oorzaak zijn van aanzienlijke en onevenredige administratieve belemmeringen voor de ondernemers, vooral voor kmo's, dat ze het juridische kader ingewikkelder maken en de instelling van een interne markt in de wegvervoersector in de Unie ondermijnen, en dat ze leiden tot belemmeringen voor het vrij verkeer van diensten en goederen; |
|
30. |
verzoekt de Commissie voorstellen te formuleren voor toekomstige initiatieven in de wegvervoersector, die een duidelijker onderscheid mogelijk maken tussen de vrijheid van dienstverlening en de vrijheid van vestiging, met als doel te waarborgen dat bedrijfsactiviteiten in een lidstaat waarin een onderneming niet gevestigd is, van tijdelijke aard zijn en om ervoor te zorgen dat werknemers vallen onder de wetgeving van het land waarin zij gewoonlijk werkzaam zijn of het merendeel van hun professionele activiteiten uitvoeren; |
|
31. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten zich bezig te houden met de kwaliteit van het werk in de wegvervoersector, met name met betrekking tot opleiding, certificering, arbeidsvoorwaarden en loopbaanontwikkeling met het oog op het creëren van kwalitatieve banen, het ontwikkelen van de nodige vaardigheden en het versterken van het concurrentievermogen van de wegvervoerondernemingen in de EU teneinde dit werk aantrekkelijker te maken voor jongeren en tegelijk aandacht te besteden aan een goed evenwicht tussen werk en privéleven voor bestuurders; |
|
32. |
verzoekt de Commissie de richtlijn gecombineerd vervoer (Richtlijn 92/106/EEG) te herzien om het multimodaal vervoer te doen toenemen, een einde te maken aan oneerlijke praktijken en ervoor te zorgen dat de sociale wetgeving op het gebied van gecombineerd vervoer wordt nageleefd; |
|
33. |
verzoekt de Commissie te kijken wat de mogelijkheden zijn om een „geïntegreerd elektronisch bestand van vervoersondernemers” op te zetten dat alle vervoerders met een communautaire vergunning omvat en waarin alle tijdens wegcontroles verzamelde relevante gegevens over vervoersondernemers, voertuigen en chauffeurs worden opgenomen; |
|
34. |
onderstreept dat het systeem van de stopplaatsen in de EU onvoldoende en ontoereikend is; vraagt daarom dat de lidstaten in overleg met de Commissie een plan opstellen voor het bouwen/leveren van capaciteit en gebruiksvriendelijke, veilige en zekere stopplaatsen met een voldoende aantal parkeerplaatsen, sanitaire voorzieningen en transithotels, met name op strategische punten/knooppunten waar er druk verkeer kan zijn; |
|
35. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten een oplossing te zoeken voor de huidige problemen inzake de onpraktische aspecten van de rij- en rusttijden — er doen zich bijvoorbeeld vaak situaties voor waarin bestuurders gedwongen worden een aantal uren te rusten ook al zijn ze nog slechts een paar kilometers van hun thuisbasis of woonplaats verwijderd; vraagt de Commissie hiermee rekening te houden bij de herziening van Verordening (EG) nr. 561/2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer; |
|
36. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten om het verminderen van ernstige verkeersongelukken als een doelstelling voor de hele EU vast te stellen; |
|
37. |
verzoekt de Commissie in de gehele EU een wetenschappelijke studie uit te voeren naar de gevolgen van vermoeidheid bij chauffeurs van bussen en reisbussen en in het vrachtvervoer per bestelwagen en vrachtwagen; |
|
38. |
verzoekt de Commissie om onverwijld van start te gaan met de herziening van de Verordening (EG) nr. 661/2009 betreffende de algemene veiligheid en rekening te houden met de rol van nieuwe technologieën en normen, onder meer gegevensrecorders voor noodgevallen, normen inzake het directe zicht, intelligente rijassistentie en, in ieder geval, bandenspanningscontrole; |
|
39. |
wijst erop dat de veiligheid op de wegen van de EU beter moet worden en dat de doelstelling om het aantal doden en ernstig gewonden tegen 2020 te halveren, moet worden gehaald; steunt de effectevaluatie die door de Commissie is toegepast in een herziening van het wetgevend kader voor het beheer van de verkeersveiligheid van weginfrastructuur; |
Emissiearm wegvervoer bevorderen
|
40. |
stelt vast dat de bronnenefficiëntie van het wegvervoer moet worden verbeterd, alsook de rol ervan in een modern synchromodaal vervoersnetwerk, met het oog op een efficiënter gebruik van de bestaande capaciteit, waarbij de bezettingsgraad van voertuigen wordt verhoogd, het gebruik van kleinere en lichtere voertuigen, autodelen en carpooling worden bevorderd, alsook de overstap van vier naar twee wielen; beschouwt digitalisering als een essentieel element om de doelstelling van betere bronnenefficiëntie te halen; |
|
41. |
onderstreept dat om de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs van 2015 (COP21) inzake klimaatverandering te realiseren, het koolstofvrij maken van de vervoerssector en de verbetering van de luchtkwaliteit verwezenlijkt moeten worden door het stimuleren van mobiliteit op basis van elektrisch vervoer, brandstofcellen en andere geavanceerde aandrijfsystemen, met name die waarbij Europa een groot technologisch voordeel heeft; |
|
42. |
verzoekt de Commissie ambitieuze voorstellen voor CO2-normen voor vrachtwagens en bussen in te dienen om de broeikasgasemissies in de wegvervoersector te verminderen; vraagt de Commissie verder onderzoek te doen naar de mogelijkheden om sneller over te gaan naar emissiearm vervoer door stimulansen voor aanpassing te introduceren; |
|
43. |
dringt aan op concrete maatregelen om te zorgen voor de toepassing van de beginselen „de gebruiker betaalt” en „de vervuiler betaalt” in het wegvervoer, onder meer richtsnoeren en optimale praktijken, en vraagt dat gezorgd wordt voor een gelijk speelveld in alle EU-regio's; |
|
44. |
onderstreept dat de herziening van de richtlijn over een Europese dienst voor elektronische tolheffing (EETS) kan bijdragen aan de bevordering van schonere voertuigen en autodelen; |
|
45. |
wijst op het groot belang van een passende infrastructuur voor het gebruik van alternatieve brandstoffen in het wegvervoer en vraagt daarom aan de Commissie en de lidstaten stimuleringsmodellen te creëren om het distributienetwerk voor alternatieve brandstoffen te vervolledigen; |
|
46. |
dringt aan op efficiënte nationale beleidskaders ter stimulering van het ruimere gebruik van voertuigen die op alternatieve brandstoffen rijden (bijvoorbeeld elektrische voertuigen, hybride voertuigen, waterstofvoertuigen, CNG-voertuigen) en roept op tot een snelle ontwikkeling van de benodigde infrastructuur voor bijtanken/opladen; |
|
47. |
erkent dat innovatieve en emissiearme wegvoertuigen en wegvervoersinfrastructuur zullen bijdragen tot het bevorderen van overstappen en verbindingen tussen wegen, spoor en havens, en zo zullen aanzetten tot een algemene verschuiving naar meer milieuvriendelijke vormen van vervoer voor individuele personen, passagiers en goederen; |
|
48. |
meent dat carpoolen en autodelen een belangrijke bron zijn voor de duurzame ontwikkeling van verbindingen, onder meer in de ultraperifere, berg- en plattelandsgebieden; verzoekt de Commissie, de lidstaten en de plaatselijke autoriteiten om de ontwikkeling van deeleconomiemodellen in dit gebied te bevorderen; |
|
49. |
vraagt dat de Commissie zich buigt over de introductie van lage-emissiezones in een aantal lidstaten en dat zij nagaat of er gemeenschappelijke criteria/regels voor de introductie en werking van deze zones kunnen worden opgesteld; |
|
50. |
stelt vast dat intelligente vervoerssystemen (ITS) zoals coöperatieve intelligente vervoerssystemen (C-ITS) en innovaties zoals de elektrische snelweg (elektrische trucks met trolleytechnologie) en platooning een belangrijke rol kunnen spelen om de efficiëntie, de veiligheid en de milieuprestatie van het vervoersysteem te verbeteren; roept de Commissie dan ook op om de ontwikkeling en het gebruik van ITS te stimuleren en innovaties te bevorderen; |
|
51. |
stelt vast dat het aantal leegritten in het wegvervoer hoog blijft, wat negatieve gevolgen heeft voor het milieu; herinnert eraan dat in 2012 bijna een kwart (23,2 %) van alle voertuigkilometers van zware vrachtvoertuigen betrekking had op een leeg voertuig en dat het hoge aantal leegritten het gevolg is van de huidige restricties op cabotageverrichtingen die vervoerders verhinderen om meer vracht te laden en zo milieu-efficiënter te zijn; onderstreept dan ook dat het openstellen van de markt positieve gevolgen zal hebben voor de milieu-efficiëntie van het wegvervoer; |
|
52. |
dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om met het oog op het koolstofvrij maken van de wegvervoersector, sneller werk te maken van de overgang van traditionele voertuigen met fossiele brandstoffen naar duurzame, elektrisch aangedreven voertuigen, zoals waterstofauto's; |
|
53. |
spoort de Commissie aan haar handleiding inzake de externe kosten van transport bij te werken, met inbegrip van de nieuwe gegevens over emissies onder reële rijomstandigheden, alsook de economische en sociale schade van klimaatverandering; |
|
54. |
benadrukt dat de doelstellingen die zijn vastgelegd voor de transitie naar alternatieve en hernieuwbare energieën voor wegvervoer verwezenlijkt moeten worden door toepassing van een bepaalde energiemix en van de reeds bestaande mogelijkheden tot energiebesparing; wijst erop dat voor deze transitie bijbehorende stimulerende maatregelen nodig zijn en dat de reductiedoelstellingen geformuleerd moeten worden op een technologieneutrale wijze; |
|
55. |
merkt op dat om de transitie gemakkelijker te doen verlopen, gebruik kan worden gemaakt van alternatieve brandstoffen, met inbegrip van, maar niet beperkt tot gecomprimeerd aardgas, vloeibaar aardgas en biobrandstoffen van de tweede generatie; |
o
o o
|
56. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB L 187 van 20.7.1999, blz. 42.
(2) PB L 80 van 23.3.2002, blz. 35.
(3) PB L 102 van 11.4.2006, blz. 1.
(4) PB L 300 van 14.11.2009, blz. 51.
(5) PB L 300 van 14.11.2009, blz. 72.
(6) PB L 300 van 14.11.2009, blz. 88.
(7) PB L 60 van 28.2.2014, blz. 1.
(8) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0310.
(9) Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0009.
(10) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0455.
(11) PB L 68 van 13.3.2015, blz. 9.
(12) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0346.
(13) Bron: EU-vervoer in cijfers 2016, gebaseerd op Eurostat.
(14) Bron: EU-vervoer in cijfers 2016, gebaseerd op Eurostat.
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/131 |
P8_TA(2017)0229
Het vluchtelingenkamp van Dadaab
Resolutie van het Europees Parlement van 18 mei 2017 over het vluchtelingenkamp Dadaab (2017/2687(RSP))
(2018/C 307/20)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de Verklaring van Nairobi van de intergouvernementele autoriteit voor de ontwikkeling van Oost-Afrika (IGAD) van 25 maart 2017 over duurzame oplossingen voor Somalische vluchtelingen en de herintegratie van personen die terugkeren naar Somalië, |
|
— |
gezien de Verklaring van New York van de VN voor vluchtelingen en migranten, die op 19 september 2016 werd aangenomen, |
|
— |
gezien het gezamenlijk communiqué van de ministeriële driepartijencommissie voor de vrijwillige repatriëring van Somalische vluchtelingen uit Kenia van 25 juni 2016, |
|
— |
gezien het resultaat van de EU-top van Valletta over migratie van 11 en 12 november 2015, |
|
— |
gezien de verklaring van de ministeriële conferentie van het proces van Khartoem (het initiatief betreffende de migratieroute van de Hoorn van Afrika naar de EU), die op 28 november 2014 in Rome werd gegeven, |
|
— |
gezien de driepartijenovereenkomst over vrijwillige repatriëringen, die op 10 november 2013 door de regeringen van Somalië en Kenia en de UNHCR werd ondertekend, |
|
— |
gezien het besluit van het hooggerechtshof van Kenia van 9 februari 2017 tegen de sluiting van het vluchtelingenkamp Dadaab, |
|
— |
gezien het besluit van de Keniaanse regering om beroep aan te tekenen tegen het besluit van het hooggerechtshof van 9 februari 2017, |
|
— |
gezien de verklaring van de woordvoerder van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid Federica Mogherini, EU-commissaris voor Internationale Samenwerking en Ontwikkeling Neven Mimica en EU-commissaris voor Humanitaire Hulp Christos Stylianides over het besluit van de Keniaanse regering van 20 mei 2016 om de vluchtelingenkampen van Dadaab te sluiten, |
|
— |
gezien het EU-noodtrustfonds voor Afrika, |
|
— |
gezien het mondiaal pact van de VN inzake gedeelde verantwoordelijkheid voor vluchtelingen, |
|
— |
gezien het 11e nationaal indicatief programma van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) voor Somalië en Oost-Afrika, |
|
— |
gezien artikel 123, leden 2 en 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de Hoorn van Afrika, met bijna 250 miljoen inwoners en een snel groeiende bevolking, het grootste aantal intern ontheemde personen en vluchtelingen van Afrika en wereldwijd herbergt; overwegende dat de regio gebukt gaat onder problemen in verband met irreguliere migratie, gedwongen ontheemding, mensenhandel en -smokkel, terrorisme en gewelddadige conflicten; |
|
B. |
overwegende dat de uitdagingen talrijke oorzaken hebben die variëren naargelang van de lokale context, maar alle hun oorsprong vinden in slecht bestuur, een gebrek aan sociaal-economische mogelijkheden, diepe armoede, instabiliteit en klimaatverandering; |
|
C. |
overwegende dat het vluchtelingencomplex Dadaab in 1991 is opgetrokken als tijdelijke opvanglocatie voor personen die een onderkomen zoeken omdat zij op de vlucht zijn voor vervolging, geweld en instabiliteit in de Oost-Afrikaanse regio, met name personen die op de vlucht zijn voor de burgeroorlog in Somalië; overwegende dat het complex momenteel vijf subkampen omvat waar verschillende bevolkingsgroepen wonen en waarvan de kampen Hagadera, Dagahaley en Ifo het oudst en dichtstbevolkt zijn, en dat het complex in totaal een oppervlakte van 50 km2 beslaat; |
|
D. |
overwegende dat Dadaab, dat bedoeld was voor de opvang van ongeveer 90 000 personen, volgens ramingen van de VN momenteel een bevolking heeft van ongeveer 260 000 personen, waarvan 95 % afkomstig is uit Somalië en 60 % jonger is dan 18 jaar; overwegende dat in mei 2016 het Keniaanse departement voor vluchtelingenzaken, dat belast was met de registratie van vluchtelingen, werd opgeheven, als gevolg waarvan tienduizenden personen niet geregistreerd zijn en het werkelijke aantal vluchtelingen dus nog veel hoger kan liggen; |
|
E. |
overwegende dat vluchtelingen in het kamp, en met name vrouwen en kinderen, gevaar lopen het slachtoffer te worden van geweld; |
|
F. |
overwegende dat Somalië al meer dan twee decennia gekenmerkt wordt door ernstige instabiliteit en een gebrek aan overheidsstructuren, en dat de gevolgen daarvan nog verergeren door steeds opnieuw optredende natuurrampen, die te wijten zijn aan de klimaatverandering; overwegende dat deze problemen de veerkracht en de responscapaciteit van de kwetsbaarste gemeenschappen van Somalië aantasten en een belangrijke oorzaak zijn geworden van de binnenlandse ontheemding in Somalië en de vluchtelingenstromen naar de buurlanden; |
|
G. |
overwegende dat de vluchtelingencrisis in Somalië al drie decennia voortduurt en daarmee een van de langst voortslepende crises in de wereld is, en dat nu al de derde generatie vluchtelingen geboren wordt in ballingschap; overwegende dat bijna één miljoen Somaliërs als ontheemden in de regio leven, en dat er in Somalië zelf ook nog eens 1,1 ontheemden leven; |
|
H. |
overwegende dat Somalië in de top vijf staat van de wereldranglijst van landen waar de afgelopen 15 jaar de meeste vluchtelingen vandaan zijn gekomen, en dat het aantal geregistreerde vluchtelingen momenteel op 1,1 miljoen ligt, van wie 80 % wordt opgevangen in de Hoorn van Afrika en Jemen; overwegende dat de Somalische autoriteiten herhaaldelijk hebben aangegeven bereid te zijn de eigen onderdanen op te vangen; overwegende dat Kenia momenteel ongeveer 500 000 vluchtelingen opvangt, en dat dit aantal blijft stijgen vanwege de toenemende onzekerheid in de regio, met name in Zuid-Sudan; |
|
I. |
overwegende dat de veiligheidssituatie in Somalië slecht en onvoorspelbaar blijft en dat de aanvallen door al-Shabaab en andere gewapende en terroristische groepen voortduren; overwegende dat president Mohamed Abdullahi „Farmajo” Mohamed Somalië op 6 april 2017 tot oorlogszone heeft verklaard en dat hij amnestie heeft aangeboden aan leden van de islamistische militante groep al-Shabaab, inclusief opleiding, werk en onderwijs, als zij binnen 60 dagen hun wapens zouden neerleggen; |
|
J. |
overwegende dat heel Oost-Afrika wordt geteisterd door enorme droogte en dat er hongersnood heerst in delen van Zuid-Sudan, waarvan maar liefst één miljoen mensen het slachtoffer dreigen te worden; overwegende dat er een pre-hongersnoodalarm is afgekondigd voor Somalië, dat getroffen wordt door de derde hongersnood in 25 jaar, en dat de overheid aangeeft dat 6,2 miljoen personen dringend voedselhulp nodig hebben; overwegende dat de Keniaanse president, Uhuru Kenyatta, de droogte in zijn land tot nationale ramp heeft uitgeroepen, aangezien 2,7 miljoen personen ernstig honger lijden; overwegende dat de situatie in Ethiopië, Kenia, Somalië en Jemen naar verwachting nog zal verergeren, met mogelijk wijdverspreide honger als gevolg; |
|
K. |
overwegende dat de Verenigde Naties hebben gemeld dat de droogte in Somalië heeft geleid tot nog meer binnenlandse ontheemding en dat sinds november 2016 meer dan 683 000 personen gedwongen hun thuis hebben moeten verlaten; overwegende dat tijdens de laatste hongersnood in 2011 ongeveer 250 000 personen zijn gestorven; |
|
L. |
overwegende dat de Keniaanse regering op 6 mei 2016 haar besluit bekend heeft gemaakt Dadaab „zo snel mogelijk” te willen sluiten met het oog op de veiligheid en om een einde te maken aan de zich voortslepende vluchtelingensituatie in de regio; overwegende dat de Keniaanse regering evenwel op 30 november 2016 heeft aangekondigd dat het Dadaab-kamp uiterlijk zou worden gesloten in mei 2017; overwegende dat sinds de IGAD-top van 25 maart 2017 alle inspanningen gericht zijn op het belangrijke streefdoel een regionale en duurzame oplossing te vinden voor de Somalische vluchtelingen; |
|
M. |
overwegende dat de internationale gemeenschap, inclusief de EU, haar begrip heeft uitgesproken voor de ongerustheid van de Keniaanse regering en voor haar redenen om het kamp te sluiten, maar er ook op heeft gewezen dat terugkeer van vluchtelingen naar Somalië moet verlopen overeenkomstig de internationale normen, d.w.z. dat deze terugkeer vrijwillig moet zijn en dat er met kennis van zake toe moet worden besloten, en dat terugkeerders toegang moeten hebben tot objectieve, neutrale en relevante informatie, dat de omstandigheden veilig moeten zijn, dat een en ander waardig en op duurzame wijze moet verlopen, en dat terugkeerders zich bewust moeten zijn van de gevolgen van een eventueel besluit om niet vrijwillig terug te keren; |
|
N. |
overwegende dat het Keniaanse hooggerechtshof op 9 februari 2017 heeft uitgesproken, op basis van een verzoekschrift van twee Keniaanse mensenrechtenorganisaties, de Keniaanse Nationale Commissie voor de mensenrechten en Kituo Cha Sheria, dat het bevel van de Keniaanse regering om het vluchtelingenkamp Dadaab te sluiten discriminerend is en neerkomt op een collectieve straf, en dat het buitensporig, arbitrair en disproportioneel is; |
|
O. |
overwegende dat het debat over de sluiting van Dadaab de aandacht heeft gevestigd op de trage tenuitvoerlegging van de driepartijenovereenkomst die de UNHCR en de regeringen van Kenia en Somalië in 2013 hebben ondertekend en die erop gericht was de vrijwillige terugkeer van Somaliërs naar stabiele gebieden in Somalië uit te voeren, een kwestie waarop de Keniaanse regering en andere belanghebbenden openlijk kritiek hebben uitgeoefend; |
|
P. |
overwegende dat sinds de UNHCR in 2014 is gestart met het ondersteunen van de vrijwillige terugkeer van Somalische vluchtelingen, ongeveer 65 000 personen zijn teruggekeerd, maar dat van de situatie in Somalië afhangt in hoeverre de doelstelling om het aantal gevallen van duurzame terugkeer te vergroten gehaald zal worden; |
|
Q. |
overwegende dat de Somalische autoriteiten in Jubaland eind augustus 2016 de repatriëringen naar de regionale hoofdstad, Kismaayo, hebben stopgezet vanwege de grote toestroom van vluchtelingen; overwegende dat volgens de UNHCR bijna 70 % van de terugkerende personen kinderen zijn; |
|
R. |
overwegende dat de sluiting van Dadaab gevolgen zal hebben voor andere buurlanden, zoals Ethiopië, dat momenteel ongeveer 245 000 Somalische vluchtelingen opvangt, omdat er mogelijk sprake zal zijn van een nieuwe toestroom van vluchtelingen; overwegende dat deze situatie laat zien dat de vluchtelingenkwestie, grensbeheer en stabiliteit met elkaar samenhangen en wijst erop dat nauwere regionale samenwerking nodig is om deze kwesties aan te pakken, nog afgezien van het besluit om Dadaab te sluiten; |
|
S. |
overwegende dat voor veel vluchtelingen, met name vluchtelingen uit plattelandsgebieden, een eventuele terugkeer afhangt van de mogelijkheid die zij hebben om hun grond weer op te eisen in een land waar het systeem voor grondbezit te wensen overlaat en onteigeningen gemeengoed zijn; |
|
T. |
overwegende dat de gastgemeenschap in de wijdere omtrek van Dadaab veel menselijkheid, vrijgevigheid en verdraagzaamheid aan de dag heeft gelegd gezien de aanwezigheid van het kamp, maar zich wel geconfronteerd ziet met enorme uitdagingen op het gebied van economie, ontwikkeling en milieu; |
|
U. |
overwegende dat donors hun aandacht hebben moeten verleggen naar andere conflicten en hun uitgaven hebben moeten terugschroeven, doordat de situatie in Dadaab blijft aanslepen, met als gevolg dat vluchtelingen in het kamp tegen problemen aanlopen; |
|
V. |
overwegende dat de klimaatverandering een verwoestend effect heeft op het nomadisch herdersbestaan, waarmee veel mensen in de regio in hun levensonderhoud voorzien, en dat deze groep te maken heeft met toenemende dreigingen ten gevolge van droogte, ziekte, oorlog en slinkende veestapels, naast andere problemen; |
|
W. |
overwegende dat de EU via het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) 286 miljoen EUR heeft toegewezen voor de periode 2014-2020, waarbij zij zich concentreert op de tenuitvoerlegging van het pact en dan met name op staats- en vredesopbouw, voedselzekerheid, weerbaarheid en onderwijs; overwegende dat op 12 november 2015 tijdens de top van Valletta het noodtrustfonds van de EU (EUTF) voor Afrika werd ingesteld, met als doel de onderliggende oorzaken voor destabilisatie, gedwongen ontheemding en irreguliere migratie aan te pakken door weerbaarheid, economische mogelijkheden, gelijke kansen, veiligheid en ontwikkeling te bevorderen; overwegende dat de EU een bijdrage levert aan de verstrekking van eerste levensbehoeften aan vluchtelingen die opgevangen worden in Keniaanse vluchtelingenkampen; |
|
X. |
overwegende dat de EU zich inzet om de missie van de Afrikaanse Unie in Somalië (Amisom) te ondersteunen, via de verstrekking van middelen om veiligheid te bieden en de dreiging die uitgaat van al-Shabaab en andere gewapende oppositiegroepen te verminderen; overwegende dat de Commissie van de Afrikaanse Unie op 23 maart 2017 een overlegvergadering op hoog niveau heeft georganiseerd, waarbij de EU en de VN aanwezig waren, over de toekomst van Amisom en steun voor instellingen in de veiligheidssector en hervormingen in Somalië; overwegende dat de EU op 11 mei 2017 op de Conferentie van Londen over Somalië nieuwe steun voor Somalië heeft aangekondigd ten bedrage van 20 miljoen EUR; |
|
Y. |
overwegende dat na het uitvoeringsdecreet van de Amerikaanse president Trump van 27 januari 2017 ongeveer 3 000 vluchtelingen die in 2017 vanuit Kenia — overwegend uit Dadaab — hervestigd hadden moeten worden in de VS en van wie de meerderheid al grondig gescreend was door functionarissen van de VS en de VN en soms wel tien jaar hadden gewacht op de goedkeuring van hun hervestiging, nu een onzekere toekomst tegemoet gaan; |
|
Z. |
overwegende dat de inspanningen van de EU op het gebied van hervestiging moeten worden opgevoerd tot het niveau van de inspanningen van derde landen als Australië en Canada, teneinde het niveau te halen dat volgens de UNHCR nodig is om een eerlijke verdeling van vluchtelingen in de wereld te waarborgen; |
|
AA. |
overwegende dat in het mondiaal actieplan van Nairobi, dat op 25 maart 2017 werd aangenomen tijdens de top van de IGAD, werd benadrukt dat droogte en gewapende conflicten de voornaamste redenen waren van de ontheemding in de regio; |
|
AB. |
overwegende dat het sturen van een missie naar Kenia ter evaluatie van de verkiezingen heeft geresulteerd in de aanbeveling dat het sturen van een EU-verkiezingswaarnemingsmissie tijdens de algemene verkiezingen in augustus 2017 nuttig en doeltreffend zou zijn; |
|
1. |
prijst Kenia en de regio rond Dadaab voor de rol die zij hebben gespeeld in de opvang van dit ongekende aantal vluchtelingen gedurende een dermate lange tijd; benadrukt evenwel dat de huidige situatie in de regio zo niet langer kan voortduren en dringt aan op een efficiënte, gecoördineerde respons van de regeringen in de regio en de gehele internationale gemeenschap, inclusief de EU, om een duurzame oplossing te vinden voor de situatie van Somalische vluchtelingen, en dringt tevens aan op inspanningen gericht op het verbeteren van de veiligheid en het realiseren van een sociaal-economische ontwikkeling op lange termijn in deze regio; |
|
2. |
neemt kennis van de verklaring van Nairobi van de IGAD over duurzame oplossingen voor de Somalische vluchtelingen en de herintegratie van gerepatrieerden in Somalië; is tevreden met de inzet die er is om een integrale regionale aanpak te realiseren en tegelijk de bescherming te handhaven en de zelfredzaamheid in de asielverlenende landen te bevorderen, een en ander met de steun van de internationale gemeenschap en in overeenstemming met het uitgangspunt van internationale gedeelde verantwoordelijkheid, zoals vastgelegd in het alomvattend reactiekader voor vluchtelingen van de Verklaring van New York; |
|
3. |
betreurt dat de EU-lidstaten een erg kleine rol spelen als het gaat om de hervestiging van vluchtelingen uit Dadaab en verzoekt de EU haar verplichtingen na te komen en mee te werken aan een eerlijke lastenverdeling; |
|
4. |
wijst erop dat, als de instabiliteit blijft bestaan in de wijdere omtrek, en nu er opnieuw hongersnood dreigt, vluchtelingen niet meer naar huis terug zullen kunnen keren; verzoekt de EU dan ook langetermijnontwikkeling te behouden als haar eerste doelstelling en meer haar best te doen om in de regio een bemiddelende rol te spelen en op die manier de onderliggende economische, politieke, milieu- en veiligheidsproblemen op te lossen die de oorzaak zijn van de diepe armoede, criminele activiteiten, radicalisering en terrorisme die uiteindelijk hebben geleid tot de vluchtelingensituatie; |
|
5. |
benadrukt dat uiteindelijk een regionale respons nodig is om de 260 000 Somalische vluchtelingen bescherming te kunnen blijven bieden; wijst erop dat voor duurzame herintegratie van terugkeerders een holistische, vanuit de gemeenschap geleide aanpak nodig is, die erop gericht is de opnamecapaciteit te verbeteren en de toegang van terugkeerders, binnenlandse ontheemden en lokale gemeenschappen in Somalië tot diensten te verbeteren; |
|
6. |
is ingenomen met de goedkeuring van het mondiale en regionale actieplan van Nairobi dat voorziet in een geleidelijke sluiting van de kampen en op grond waarvan vluchtelingen toegang kunnen krijgen tot werk en diensten in hun gastland en zich vrij kunnen verplaatsen; betreurt evenwel het ontbreken van concrete actie met betrekking tot Dadaab; steunt de oprichting van een regionaal fonds voor donors; |
|
7. |
is van mening dat, gezien de huidige omstandigheden van voortdurende veiligheidsproblemen in Somalië en een een groot risico van hongersnood, terugkeer in elk scenario altijd vrijwillig moet zijn; pleit voor een betere verdeling van de verantwoordelijkheden op het gebied van vluchtelingenopvang en voor het opzetten van aanvullende methoden om vluchtelingen te helpen derde landen, inclusief de EU, binnen te komen; |
|
8. |
spreekt nogmaals zijn steun uit voor de doelstellingen het EUTF voor Afrika, namelijk het aanpakken van de onderliggende oorzaken van irreguliere migratie en ontheemding in Oost-Afrika; eist dat de lidstaten zich houden aan hun toegezegde bijdragen aan het fonds; verzoekt de Commissie echter de spelers in de regio, zoals de lokale bevolking, de regionale regering en ngo’s, vaker te raadplegen om zich te richten op lokaal geïdentificeerde problemen en behoeften en om een bevorderlijk klimaat in de hand te werken en de capaciteit te vergroten voor de terugkeer van vluchtelingen naar hun eigen land; onderstreept dat Dadaab ongeveer 10 000 banen heeft gegenereerd, voornamelijk op het vlak van humanitaire activiteiten; |
|
9. |
onderstreept het belang van een mens- en gemeenschapsgerichte aanpak bij de inzet van middelen uit het EUTF om te helpen bij terugkeer uit Dadaab en om ontwikkelings- en weerbaarheidsmaatregelen in de regio te nemen; is er sterk van overtuigd dat het EUTF niet alleen gericht moet zijn op economische ontwikkeling, maar ook op projecten aan de basis in de regio die specifiek bedoeld zijn om de kwaliteit, billijkheid en universele beschikbaarheid van basisdiensten en -opleidingen voor de ontwikkeling van lokale vaardigheden te verbeteren, alsmede om te voorzien in de behoeften van kwetsbare gemeenschappen, inclusief minderheden; |
|
10. |
is van mening dat het EUTF meer moet focussen op het bevorderen van duurzame ontwikkeling in de regio, door te zorgen voor meer economische en arbeidskansen en door de weerbaarheid te vergroten; vraagt dat deze fondsen worden ingezet voor het bevorderen van duurzame ontwikkeling en voor een verdere uitbreiding van het gebruik van zonne-energie als energiebron, bijvoorbeeld om vers water op te pompen, hetgeen in sommige delen van het Dadaab-kamp een succesvol project is gebleken; |
|
11. |
wijst erop dat vrouwen en kinderen meer dan 60 % van de totale bevolking van het vluchtelingenkamp vormen en worden beschouwd als de meest kwetsbare en gemarginaliseerde groep binnen het kamp; verzoekt de Keniaanse regering, de regionale instellingen, de internationale hulporganisaties en de internationale gemeenschap, waaronder de EU, een speciale benadering van steunmaatregelen te hanteren waarmee de factoren worden aangepakt die invloed hebben op de kwetsbaarheid van vrouwen en kinderen in het kamp, zoals vervolging op basis van geslacht, geweld tegen vrouwen, seksueel misbruik en seksuele uitbuiting, diepe armoede en uitsluiting; |
|
12. |
prijst de Somalische autoriteiten voor de vooruitgang die de laatste maanden is geboekt, inclusief met de organisatie van verkiezingen; onderstreept echter dat de veiligheid en de sociaal-economische omstandigheden in veel gebieden in Somalië bijzondere uitdagingen blijven opleveren met betrekking tot grootschalig rendement; verzoekt de EU en haar lidstaten dan ook samen te werken met de Somalische autoriteiten om de inspanningen op te voeren om stabiliteit in het land te realiseren alvorens grootschalige repatriëringen te ondernemen; |
|
13. |
verzoekt de EU en de internationale partners hun engagement ten aanzien van Somalië na te komen, met name door inspanningen te leveren om voedselzekerheid te realiseren, teneinde de dreigende hongersnood te voorkomen, om veiligheid en een oplossing voor de klachten van gemeenschappen te bevorderen, om het beheer van de overheidsfinanciën te verbeteren en om te helpen bij de voltooiing van de grondwetsherziening, teneinde stabiliteit op lange termijn te realiseren; |
|
14. |
verzoekt de EU erop toe te zien dat er met herplaatsingsprogramma’s in de regio met name voor wordt gezorgd dat kwetsbare groepen mensen op een verantwoordelijke manier worden herplaatst naar veilige regio’s, en dat de rechten van vluchtelingen worden geëerbiedigd; verzoekt de EU en de internationale partners om te helpen bij de opbouw van infrastructuur in het hele land, zodat terugkerende vluchtelingen veilig en permanent in de Somalische maatschappij kunnen worden gereïntegreerd, zonder dreiging van terroristische elementen als al-Shabaab; |
|
15. |
onderstreept dat de grenzen tussen Somalië en zijn buurlanden beter moeten worden bewaakt, aangezien die worden gezien als het speelveld voor netwerken die zich bezighouden met de handel en smokkel in mensen, wapens, drugs en andere illegale goederen, waarmee dus criminele en terroristische activiteiten gefinancierd worden; verwacht dat de opleidingsmissie van de EU in Somalië nauw samenwerkt met Amisom en de Somalische autoriteiten door optimale werkmethoden op het vlak van grensbeheer uit te wisselen en zo handelaars en smokkelaars aan te kunnen houden; |
|
16. |
erkent het feit dat er geen ontwikkeling kan zijn zonder een verbetering van de veiligheid in de regio; onderstreept evenwel nadrukkelijk het feit dat fondsen uit EOF- en ODA-bronnen moeten worden aangewend voor economische, menselijke en sociale ontwikkeling in de regio, met bijzondere aandacht voor de ontwikkelingsuitdagingen die zijn aangeduid in het besluit inzake het EUTF; herinnert eraan dat EOF- en ODA-middelen uitsluitend mogen worden gebruikt voor ontwikkelingsdoelstellingen die de diepere oorzaken van migratie aanpakken; |
|
17. |
wijst erop dat de weerbaarheid moet worden vergroot en de ontwikkeling moet worden bevorderd van de getroffen gastgemeenschappen in de Keniaanse Dadaab-regio, waarbij erop moet worden toegezien dat de geleidelijke afbouw van Dadaab en de in de stad verleende overheidsdiensten geen negatieve gevolgen heeft voor de bestaansmiddelen, met aandacht voor de economische schok die dit kan teweegbrengen voor de bevolking; onderstreept het feit dat de in Dadaab opgevangen bevolking grote ecologische druk heeft veroorzaakt op de regio, met gevolgen voor de toegang van de lokale bevolking tot natuurlijke hulpbronnen; onderstreept dat deze kwestie gezamenlijk moet worden aangepakt door de Keniaanse regering en door middel van het nationaal indicatief programma van de EU voor Kenia; verwacht dat de Keniaanse regering en de EU de specifieke behoeften van deze kwetsbare regio erkennen; |
|
18. |
betreurt het besluit van de Amerikaanse regering om haar bijdrage aan de VN-agentschappen met 640 miljoen USD te verlagen; spreekt zijn bezorgdheid uit over de directe impact die dit besluit zal hebben op de regio; houdt vol dat de vrijwillige bijdragen van de EU aan de fondsen en agentschappen van de VN, die de helft van hun totale begroting vormen, cruciaal zijn om de vrede en veiligheid op de wereld te bewaren; |
|
19. |
benadrukt dat de verlaging van de begroting van VN-agentschappen als de UNHCR, die bescherming, onderdak en humanitaire hulp verlenen in moeilijke en complexe omstandigheden, alleen zal leiden tot meer veiligheidsproblemen in de regio; |
|
20. |
merkt diep bezorgd de ernstige effecten op van de klimaatverandering op de regio, die de EU, haar lidstaten en de internationale gemeenschap als geheel er nog eens extra aan herinneren dat de bepalingen van de overeenkomst van Parijs ten uitvoer moeten worden gelegd, en merkt op dat deze acties een direct effect hebben op oorlog en honger in de regio; |
|
21. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de regering van Kenia, de gouverneur van de regio Garissa, de voorzitter van het Keniaanse parlement, de regering van Somalië, de voorzitter van het Somalische parlement, de IGAD, de regeringen van de IGAD-lidstaten, de secretaris-generaal van de VN en de Hoge Commissaris van de VN voor de vluchtelingen. |
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/137 |
P8_TA(2017)0230
Herplaatsing doen slagen
Resolutie van het Europees Parlement van 18 mei 2017 over herplaatsing doen slagen (2017/2685(RSP))
(2018/C 307/21)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien Besluit (EU) 2015/1523 van de Raad van 14 september 2015 tot vaststelling van voorlopige maatregelen op het gebied van internationale bescherming ten gunste van Italië en van Griekenland (1), |
|
— |
gezien Besluit (EU) 2015/1601 van de Raad van 22 september 2015 tot vaststelling van voorlopige maatregelen op het gebied van internationale bescherming ten gunste van Italië en Griekenland (2), |
|
— |
gezien Besluit (EU) 2016/1754 van de Raad van 29 september 2016 tot wijziging van Besluit (EU) 2015/1601 tot vaststelling van voorlopige maatregelen op het gebied van internationale bescherming ten gunste van Italië en Griekenland (3), |
|
— |
gezien zijn standpunt van 9 september 2015 over het voorstel voor een besluit van de Raad tot vaststelling van voorlopige maatregelen op het gebied van internationale bescherming ten gunste van Italië en Griekenland (4), |
|
— |
gezien zijn standpun van 17 september 2015 over het voorstel voor een besluit van de Raad tot vaststelling van voorlopige maatregelen op het gebied van internationale bescherming ten gunste van Italië, Griekenland en Hongarije (5), |
|
— |
gezien zijn standpun van 15 september 2016 over het voorstel voor een besluit van de Raad tot wijziging van Besluit (EU) 2015/1601 van de Raad van 22 september 2015 tot vaststelling van voorlopige maatregelen op het gebied van internationale bescherming ten gunste van Italië en Griekenland (6), |
|
— |
gezien de elf verslagen van de Commissie over herplaatsing en hervestiging, |
|
— |
gezien de verklaringen van de Raad en de Commissie van 16 mei 2017 over herplaatsing doen slagen, |
|
— |
gezien de voor de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken uitgevoerde studie getiteld „Implementation of the 2015 Council Decisions establishing provisional measures in the area of international protection for the benefit of Italy and of Greece”, gepubliceerd in maart 2017, |
|
— |
gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat het Parlement in de raadplegingsprocedure overeenkomstig artikel 78, lid 3, VWEU zijn standpunt ter ondersteuning van de herplaatsingsbesluiten met grote meerderheid heeft goedgekeurd; |
|
B. |
overwegende dat de besluiten inzake herplaatsing zijn vastgesteld als urgente maatregel van solidariteit, gezien het ontbreken van een Europees asielsysteem op basis van gedeelde verantwoordelijkheid, dat nog steeds op zich laat wachten; |
|
C. |
overwegende dat de lidstaten zich ertoe hebben verbonden 160 000 asielzoekers uit Italië en Griekenland te herplaatsen; overwegende dat krachtens Besluit (EU) 2016/1754 van de Raad 54 000 van deze plaatsen kunnen worden gebruikt voor de toelating van Syrische vluchtelingen uit Turkije; |
|
D. |
overwegende dat het Verenigd Koninkrijk ervoor heeft gekozen zich niet bij dit mechanisme aan te sluiten, terwijl Ierland dat wel heeft gedaan; overwegende dat Denemarken heeft besloten niet op vrijwillige basis mee te doen, terwijl drie geassocieerde landen dit wel doen; |
|
E. |
overwegende dat er op 27 april 2017 slechts 17 903 asielzoekers waren herplaatst, waaronder 12 490 uit Griekenland en 5 413 uit Italië; overwegende dat dit neerkomt op slechts 11 % van het toegezegde totaal; |
|
F. |
overwegende dat het aantal in Italië en Griekenland aanwezige personen dat voor herplaatsing in aanmerking komt, momenteel beneden het aantal ligt dat in de Raadsbesluiten is voorzien; overwegende dat er tot dusver 26 997 in aanmerking komende aanvragers in Griekenland zijn geregistreerd, terwijl de lidstaten formeel 19 603 herplaatsingen hebben toegezegd; overwegende dat er tot dusver 8 000 in aanmerking komende aanvragers in Italië zijn geregistreerd, terwijl de lidstaten formeel 10 659 herplaatsingen hebben toegezegd; overwegende dat het aantal toegezegde plaatsen algemeen gezien aanzienlijk hoger ligt dan het aantal personen dat daadwerkelijk herplaatst wordt; |
|
G. |
overwegende dat alleen asielzoekers die reeds vóór 20 maart 2016 in Griekenland aanwezig waren in de praktijk beschouwd worden als voor in herplaatsing in aanmerking komend; overwegende dat de herplaatsingsbesluiten een dergelijke deadline voor herplaatsbaarheid niet bevatten en evenmin in die zin gewijzigd zijn; |
|
H. |
overwegende dat alleen asielzoekers met een nationaliteit waarvoor het gemiddelde erkenningscijfer volgens de meest recente kwartaalcijfers van Eurostat op 75 % of hoger ligt, in aanmerking komen voor herplaatsing; overwegende dat Irakezen niet langer in aanmerking komen voor herplaatsing, daar hun gemiddelde erkenningspercentage naar minder dan 75 % is gezakt; overwegende dat het Europees Parlement er in zijn standpun van 15 september 2016 over het voorstel voor een besluit van de Commissie tot wijziging van Besluit (EU) 2015/1601 van de Raad op aandrong dat Afghanen eveneens in aanmerking zouden moeten komen voor herplaatsing; overwegende dat Afghanen de op een na grootste groep asielzoekers vormden die de Unie in 2016 moest opvangen; overwegende dat 56,7 % van hen asiel kreeg; overwegende dat verreweg de meeste Afghanen in Griekenland aankomen; overwegende dat veel van hen niet-begeleide minderjarigen zijn; |
|
I. |
overwegende dat er nog steeds 62 300 asielzoekers en migranten in Griekenland zijn; |
|
J. |
overwegende dat in Italië in 2016 een nieuw record werd gevestigd wat aankomsten betrof, met 181 436 personen (18 % meer dan in 2015), waarvan 14 % niet-begeleide minderjarigen waren; overwegende dat er in 2016 20 700 voor herplaatsing in aanmerking komende Eritreërs zijn gearriveerd, maar dat Italië tot dusver slechts ca. een kwart van hen voor herplaatsing heeft geregistreerd; |
|
K. |
overwegende dat het beperkte aantal asielzoekers dat naar andere lidstaten werd herplaatst, in 2016 in Italië aanzienlijk lager lag dan het aantal asielzoekers dat door lidstaten in het kader van de Dublin-verordening naar Italië werd overgebracht; |
|
L. |
overwegende dat de Commissie in haar achtste verslag over herplaatsing en hervestiging — en daarna in de vervolgverslagen — een maandelijks streefcijfer voor herplaatsing van 3 000 asielzoekers uit Griekenland en 1 500 uit Italië (per 1 april 2017) heeft vastgesteld, teneinde de herplaatsing binnen het tijdschema van de Raadsbesluiten op doeltreffende en soepele wijze te faciliteren en te bespoedigen; |
|
M. |
overwegende dat de Europese Raad op zijn vergadering van 15 december 2016 steun heeft verleend aan het gezamenlijke actieplan voor de tenuitvoerlegging van de verklaring EU-Turkije, dat ook het herplaatsingsstreefcijfer voor Griekenland omvatte; overwegende dat de Europese Raad bovendien opnieuw heeft opgeroepen tot nog grotere inspanningen om de herplaatsing te bespoedigen, met name voor niet-begeleide minderjarigen; |
|
N. |
overwegende dat de voorwaarden en de operationele infrastructuur voor het doen slagen van herplaatsing aanwezig zijn; |
|
O. |
overwegende dat er weliswaar sprake is van enige vooruitgang, maar dat slechts twee lidstaten, namelijk Finland en Malta, volledig op schema liggen wat het nakomen van hun herplaatsingsverplichtingen betreft; overwegende dat de meeste lidstaten nog steeds ver achterblijven; overwegende dat vier lidstaten op een uiterst beperkt niveau herplaatsen; overwegende dat twee lidstaten nog steeds helemaal niet meedoen; |
|
P. |
overwegende dat alleen Finland systematisch niet-begeleide minderjarigen opneemt; overwegende dat er in Italië ca. 5 000 plaatsen voor hun herplaatsing nodig zijn, terwijl er tot dusver slechts één enkele niet-begeleide minderjarige herplaatst is; overwegende dat er in Griekenland per 12 april 2017 nog 163 plaatsen nodig waren; |
|
Q. |
overwegende dat sommige lidstaten een uiterst restrictieve en discriminerende voorkeur hanteren, zoals toekenning van herplaatsing uitsluitend aan alleenstaande moeders of uitsluiting van aanvragers met een bepaalde nationaliteit, zoals Eritreërs, en zeer uitvoerige veiligheidscontroles verrichten; overwegende dat er per 7 mei 2017 in Griekenland 961 personen door lidstaten waren afgewezen voor herplaatsing; |
|
R. |
overwegende dat Besluit (EU) 2015/1523 van de Raad duidelijk bepaalt dat herplaatsingsmaatregelen de lidstaten niet ontslaan van de plicht om de bepalingen van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublin) met betrekking tot gezinshereniging, bijzondere bescherming van niet-begeleide minderjarigen alsmede de discretionaire bepaling op humanitaire gronden volledig toe te passen; |
|
1. |
erkent dat er weliswaar een zekere vooruitgang is geboekt, maar spreekt zijn teleurstelling uit over het feit dat de lidstaten hun toezeggingen van solidariteit en gedeelde verantwoordelijkheid niet nakomen; |
|
2. |
is ingenomen met de invoering van een geautomatiseerd systeem voor het koppelen van voorkeuren door het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken; verzoekt de lidstaten geen willekeur te laten heersen als het gaat om het inwilligen van een herplaatsingsverzoek; dringt er bij de lidstaten op aan afwijzingen uitsluitend te baseren op de specifieke gronden die in de Raadsbesluiten inzake herplaatsing zijn neergelegd; |
|
3. |
dringt er bij de lidstaten op aan hun verplichtingen krachtens de Raadsbesluiten na te komen en systematisch asielzoekers uit Griekenland en Italië te herplaatsen, met inbegrip van degenen die na 20 maart 2016 zijn gearriveerd, totdat alle in aanmerking komende personen op doeltreffende en soepele wijze zijn herplaatst, binnen het tijdschema van de Raadsbesluiten; roept de lidstaten op zich te verplichten tot een stabiel maandelijks aantal herplaatsingen en deze ook uit te voeren; |
|
4. |
roep de lidstaten op voorrang te verlenen aan de herplaatsing van niet-begeleide minderjarigen en andere kwetsbare aanvragers; |
|
5. |
acht het een goede zaak dat de Commissie in haar tiende verslag over herplaatsing en hervestiging van 2 maart 2017 heeft aangekondigd dat zij niet zal aarzelen om gebruik te maken van haar bevoegdheden krachtens de Verdragen indien lidstaten het aantal herplaatsingen niet snel opvoeren; concludeert dat dit ook inbreukprocedures zou omvatten; |
|
6. |
onderstreept dat de wettelijke verplichtingen van lidstaten niet na 26 september 2017 ophouden en dat zij ook na deze datum alle in aanmerking komende aanvragers die tot dan toe zijn aangekomen, moeten herplaatsen; |
|
7. |
vestigt de aandacht op het feit dat de Raad zich zelf tot het streefcijfer van 160 000 herplaatsingen heeft verbonden; merkt op dat het aantal voor herplaatsing in aanmerking komende personen afwijkt van dit getal; verzoekt de Commissie voor te stellen de herplaatsingsmaatregelen te verlengen totdat de herschikte Dublin-verordening overeenkomstig haar voorstel van 4 mei 2016 (COM(2016)0270) is goedgekeurd; |
|
8. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB L 239 van 15.9.2015, blz. 146.
(2) PB L 248 van 24.9.2015, blz. 80.
(3) PB L 268 van 1.10.2016, blz. 82.
(4) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0306.
(5) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0324.
(6) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0354.
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/140 |
P8_TA(2017)0231
Tenuitvoerlegging van de LGBTI-richtsnoeren van de Raad, met name wat betreft de vervolging van (vermeende) homoseksuele mannen in Tsjetsjenië, Rusland
Resolutie van het Europees Parlement van 18 mei 2017 over de uitvoering van de LGBTI-richtsnoeren van de Raad, met name in verband met de vervolging van (vermeende) homoseksuele mannen in Tsjetsjenië, Rusland (2017/2688(RSP))
(2018/C 307/22)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties over Rusland, |
|
— |
gezien het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, |
|
— |
gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, |
|
— |
gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de protocollen daarbij, |
|
— |
gezien de grondwet van de Russische Federatie, met name hoofdstuk 2 over de rechten en vrijheden van de mens en de burger, |
|
— |
gezien de richtsnoeren van de Europese Raad van 24 juni 2013 voor de bevordering en de bescherming van het genot van alle mensenrechten door lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksuelen (LGBTI), |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad over LGBTI-gelijkheid van 16 juni 2016, |
|
— |
gezien de richtsnoeren van de Europese Unie inzake mensenrechten, inzake foltering en mishandeling en inzake verdedigers van de mensenrechten, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 4 februari 2014 over de EU-routekaart tegen homofobie en discriminatie wegens seksuele gerichtheid of genderidentiteit (1), |
|
— |
gezien de verklaring van mensenrechtendeskundigen van de VN van 13 april 2017 over de mishandeling en gevangenneming van homoseksuele mannen in Tsjetsjenië, |
|
— |
gezien het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie 2015-2019, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 14 december 2016 over het jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld en het beleid van de Europese Unie ter zake 2015 (2), |
|
— |
gezien de verklaring van de woordvoerder van Federica Mogherini, vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, van 6 april 2017 over de schendingen van de mensenrechten van homoseksuele mannen in Tsjetsjenië, |
|
— |
gezien de plaatselijke verklaring van de EU van 19 april 2017 over de schendingen van de mensenrechten van homoseksuele mannen in Tsjetsjenië, |
|
— |
gezien de verklaring van de EU in de Permanente Raad van de OVSE van 27 april 2017 over de aanhoudende berichten over het arresteren en vermoorden van homoseksuele mannen door de Tsjetsjeense regering, |
|
— |
gezien de verklaring van de woordvoerder van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken van 7 april 2017, |
|
— |
gezien de verklaring van de directeur van het OVSE-Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten (ODIHR) van 13 april 2017, |
|
— |
gezien de gezamenlijke persconferentie in Moskou op 24 april 2017 van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid Federica Mogherini en de Russische minister van Buitenlandse zaken Sergej Lavrov, |
|
— |
gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de onafhankelijke Russische krant Novaja Gazeta op 1 april 2017 berichtte dat in de autonome Republiek Tsjetsjenië, in de Russische Federatie, meer dan honderd mannen — homoseksuelen en mannen over wie de overtuiging of perceptie bestaat dat ze homoseksueel zijn — werden ontvoerd en vastgehouden in het kader van een gecoördineerde campagne die naar verluidt op rechtstreeks bevel van de Tsjetsjeense president, Ramzan Kadyrov, was opgezet door de autoriteiten en veiligheidstroepen van de republiek; |
|
B. |
overwegende dat de ontvoerde mannen volgens de Novaja Gazeta werden mishandeld, gefolterd en gedwongen namen te noemen van andere LGBTI's; overwegende dat er tevens berichten kwamen dat ten minste drie mannen zijn gedood, waarvan twee zijn overleden aan de gevolgen van hun behandeling in gevangenschap en één het slachtoffer was van een zogenaamde „eermoord” door zijn familie; |
|
C. |
overwegende dat Human Rights Watch en de International Crisis Group (internationale crisisgroep) de oorspronkelijke berichten los van elkaar hebben bevestigd en dat beide organisaties bronnen ter plaatse aanhalen die bevestigen dat de politie en de veiligheidstroepen doelgericht mannen hebben aangehouden die voor homoseksueel werden aangezien; |
|
D. |
overwegende dat de autoriteiten in Tsjetsjenië deze beweringen naar verluidt van de hand wijzen en zich onwillig tonen om een onderzoek en vervolging in te stellen; |
|
E. |
overwegende dat de meeste slachtoffers geen aangifte doen uit angst voor represailles van de lokale autoriteiten; overwegende dat homo's en lesbiennes en vermeende homo's of lesbiennes zich in een bijzonder kwetsbare positie bevinden door de sterke homofobie in de samenleving en het risico lopen het slachtoffer te worden van eermoord door hun familie; |
|
F. |
overwegende dat er in de noordelijke Kaukasus, na jaren van bedreigingen en repressie en een dramatische verslechtering van de mensenrechtensituatie in de regio, vrijwel geen onafhankelijke journalisten of mensenrechtenactivisten in staat zijn te werken; overwegende dat journalisten van de Novaja Gazeta die dit politieoptreden aan het licht hebben gebracht doodsbedreigingen zouden hebben gekregen vanwege hun verslaggeving; overwegende dat de Tsjetsjeense autoriteiten al deze beschuldigingen ontkennen en eisen dat journalisten de namen van de geïnterviewde slachtoffers bekendmaken; |
|
G. |
overwegende dat de politie in Sint-Petersburg en Moskou LGBTI-activisten heeft aangehouden die aandacht vroegen voor de vervolging van homoseksuele mannen in Tsjetsjenië en eisten dat hiernaar een onderzoek zou worden ingesteld; |
|
H. |
overwegende dat de Russische Federatie partij is bij verscheidene internationale mensenrechtenverdragen en, als lid van de Raad van Europa, ook bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, en dus de plicht heeft de veiligheid te waarborgen van iedereen die mogelijk gevaar loopt, onder andere wegens zijn seksuele gerichtheid; overwegende dat Rusland de verplichting en de middelen heeft om de misdaden van de Tsjetsjeense autoriteiten te onderzoeken; overwegende dat homoseksualiteit in de Russische Federatie in 1993 uit het strafrecht is gehaald; |
|
I. |
overwegende dat president Poetin de Russische mensenrechtenombudsman, Tatjana Moskalkova, heeft opgedragen een werkgroep op te richten om de beschuldigingen te onderzoeken; |
|
J. |
overwegende dat LGBTI's worden beschermd krachtens de bestaande internationale mensenrechtenwetgeving en Russische nationale wetgeving; overwegende dat er echter vaak specifieke maatregelen nodig zijn opdat LGBTI's hun mensenrechten ten volle kunnen uitoefenen, aangezien seksuele gerichtheid en genderidentiteit extra risico's met zich mee kunnen brengen op het gebied van discriminatie, pesterijen en vervolging, op school, op het werk en in de bredere maatschappij, maar ook binnen families; overwegende dat het de taak en de verantwoordelijkheid van politie, justitie en autoriteiten is om deze vormen van discriminatie te bestrijden en negatieve maatschappelijke attitudes tegen te gaan; |
|
K. |
overwegende dat de LGBTI-richtsnoeren van de Raad van de EU aan EU-delegaties en ambassades van de lidstaten een proactieve houding voorschrijven inzake de bevordering van de rechten van LGBTI's; overwegende dat de bestrijding van LGBTI-foob geweld en de ondersteuning van verdedigers van de mensenrechten van LGBTI's in deze richtsnoeren als prioriteitsgebieden zijn aangemerkt; |
|
L. |
overwegende dat Rusland op 7 maart 2017 wetgeving heeft aangenomen waardoor huiselijk geweld niet langer strafbaar wordt gesteld en „aanranding binnen het gezin” niet langer een misdrijf, maar slechts een bestuursrechtelijke overtreding is, met lichtere straffen voor de daders; overwegende dat het Europees Parlement over deze kwestie heeft gedebatteerd tijdens de vergaderperiode van 13 t/m 16 maart 2017 in Straatsburg; |
|
1. |
toont zich diep verontrust over de berichten van willekeurige gevangenneming en foltering van mannen die voor homoseksueel worden aangezien in de Republiek Tsjetsjenië in de Russische Federatie; roept de autoriteiten op deze campagne van vervolging te staken, al wie illegaal opgesloten zit onmiddellijk vrij te laten, juridische en fysieke bescherming te bieden aan slachtoffers en aan de mensenrechtenactivisten en journalisten die zich met deze kwestie hebben beziggehouden, en internationale mensenrechtenorganisaties toe te staan een geloofwaardig onderzoek te verrichten naar de vermeende misdrijven; |
|
2. |
veroordeelt alle verklaringen van de Tsjetsjeense autoriteiten waarin geweld jegens LGBTI's wordt vergoelijkt en aangewakkerd, met inbegrip van de verklaring van de woordvoerder van de Tsjetsjeense regering waarin het bestaan van homoseksuelen in Tsjetsjenië werd ontkend en de verslaggeving werd afgedaan als „leugens en totale desinformatie”; betreurt de onwil van plaatselijke autoriteiten om een onderzoek en vervolging in te stellen met betrekking tot deze ernstige schendingen waarbij men het specifiek gemunt heeft op individuen op basis van hun seksuele gerichtheid, en herinnert de autoriteiten eraan dat het recht op vrijheid van vergadering, vereniging en meningsuiting een universeel recht is en voor iedereen geldt; dringt erop aan dat al wie nog steeds illegaal wordt vastgehouden onmiddellijk wordt vrijgelaten; vraagt de Russische autoriteiten in te staan voor de juridische en fysieke bescherming van de slachtoffers, alsook van de mensenrechtenactivisten en journalisten die aan deze zaak hebben gewerkt; |
|
3. |
neemt er nota van dat president Poetin het Russische ministerie van Binnenlandse Zaken en de federale aanklager heeft opgedragen de gebeurtenissen in Tsjetsjenië te onderzoeken, en vraagt de Commissie, de lidstaten en de Raad van Europa de Russische autoriteiten bij dit onderzoek materiële steun en advies te bieden; |
|
4. |
vraagt de Tsjetsjeense en Russische autoriteiten hun eigen nationale wetgeving in acht te nemen, hun internationale verplichtingen na te komen, de rechtsstaat en de universele mensenrechtennormen te handhaven en gelijkheid en non-discriminatie te bevorderen, ook ten aanzien van LGBTI's, en verzoekt ondersteunende maatregelen te nemen zoals bewustmakingscampagnes ter bevordering van een cultuur van tolerantie, respect en inclusie op basis van gelijkheid en non-discriminatie; dringt aan op onmiddellijke maatregelen ter bescherming van personen die kwetsbaar zijn als potentiële slachtoffers en op de volledige rehabilitatie van slachtoffers van foltering; |
|
5. |
betreurt de wijdverbreide mensenrechtenschendingen en het klimaat van straffeloosheid dat deze daden mogelijk heeft gemaakt, en dringt erop aan dat er in samenwerking met het maatschappelijk middenveld juridische en andere maatregelen worden getroffen om dergelijk geweld te voorkomen en hier toezicht op te houden, en de daders daadwerkelijk te vervolgen; onderstreept dat Rusland en de Russische regering de uiteindelijke verantwoordelijkheid hebben om deze daden te onderzoeken, de daders te berechten en alle Russische burgers te beschermen tegen wederrechtelijke mishandeling; |
|
6. |
vraagt dringend om een onmiddellijk, onafhankelijk, objectief en grondig onderzoek naar de gevangennemingen, folteringen en moorden, zodat de bedenkers en uitvoerders van deze misdaden voor het gerecht kunnen worden gebracht en er een einde wordt gemaakt aan de straffeloosheid; is in dit verband verheugd dat er een werkgroep onder leiding van de Russische mensenrechtenombudsman is opgericht die de zaak onderzoekt; verzoekt de Russische autoriteiten het bureau van de procureur-generaal de opdracht te geven de slachtoffers en getuigen van de antihomozuivering in Tsjetsjenië en hun familieleden daadwerkelijke anonimiteit en andere vormen van bescherming te bieden, zodat ze kunnen meewerken aan het onderzoek; verzoekt de EU-delegatie en de ambassades en consulaten van de lidstaten in Rusland om het onderzoek actief te volgen, en vraagt dat er nog meer inspanningen worden gedaan om slachtoffers, LGBTI's, journalisten en mensenrechtenactivisten die momenteel gevaar lopen de hand te reiken; |
|
7. |
vraagt de Commissie samen te werken met internationale mensenrechtenorganisaties en het Russische maatschappelijk middenveld, hulp te bieden aan degenen die Tsjetsjenië zijn ontvlucht en deze campagne van geweld onder de aandacht te brengen; vraagt de lidstaten bovendien de asielprocedures voor deze slachtoffers, journalisten en mensenrechtenverdedigers te vergemakkelijken, in overeenstemming met het Europees en internationaal recht; |
|
8. |
toont zich verheugd en erkentelijk ten aanzien van de inspanningen van vele hoofden van EU-delegaties en hun personeel, en van ambassadeurs van de lidstaten en hun personeel, om verdedigers van de mensenrechten van LGBTI's te ondersteunen en te pleiten voor non-discriminatie en gelijke rechten; verzoekt de hoofden van EU-delegaties en ander personeel van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) overleg te plegen met het Parlement en betrokken EP-leden wanneer ze informatie nodig hebben of het Parlement informatie willen verstrekken, zoals tijdens de jaarlijkse ambassadeursconferentie in september; onderstreept hoe belangrijk het is dat EU-delegaties en de vertegenwoordigingen van de lidstaten op de hoogte zijn van de LGBTI-richtsnoeren en deze ten uitvoer leggen; verzoekt de EDEO en de Commissie in dit verband aan te dringen op een meer strategische en systematische toepassing van de richtsnoeren, onder meer door bewustmaking en opleiding van EU-personeel in derde landen, zodat de kwestie van LGBTI-rechten op doeltreffende wijze ter sprake wordt gebracht in politieke en mensenrechtendialogen met derde landen en in multilaterale fora, en om de inspanningen van het maatschappelijk middenveld te ondersteunen; |
|
9. |
onderstreept nadrukkelijk hoe belangrijk het is de uitvoering van de richtsnoeren voortdurend te evalueren aan de hand van duidelijke benchmarks; vraagt de Commissie een grondige evaluatie van de uitvoering van de richtsnoeren door de EU-delegaties en de diplomatieke vertegenwoordigingen van de lidstaten in alle derde landen te verrichten en te publiceren, teneinde mogelijke verschillen en lacunes in de uitvoering op te sporen en te verhelpen; |
|
10. |
noemt het zeer betreurenswaardig dat de Russische Federatie in de VN-mensenrechtenraad heeft gestemd tegen de resolutie van juni 2016 inzake bescherming tegen geweld en discriminatie op grond van seksuele gerichtheid en genderidentiteit; |
|
11. |
herinnert de Russische en Tsjetsjeense autoriteiten eraan dat regionale, culturele en religieuze waardestelsels niet mogen worden ingezet als voorwendsel voor het vergoelijken van of het zich inlaten met discriminatie, geweld, foltering en/of gevangenneming van personen of groepen op grond van onder meer seksualiteit of genderidentiteit; |
|
12. |
stelt met bezorgdheid vast dat de aanneming van de nieuwe Russische wetgeving inzake huiselijk geweld, ook tegen kinderen, een stap achteruit vormt; wijst erop dat wetgeving die geweld binnen het gezin gedoogt ernstige gevolgen dreigt te hebben, zowel voor de slachtoffers als voor de hele samenleving; vraagt de Commissie en de EDEO zich te blijven inspannen om een eind te helpen maken aan geweld op grond van gender in al zijn vormen, waaronder huiselijk geweld, om kwetsbare personen te beschermen en de slachtoffers te steunen, zowel binnen als buiten Europa; |
|
13. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad en de Commissie, de secretaris-generaal van de Raad van Europa, de Hoge VN-Commissaris voor de mensenrechten, de regering en het parlement van de Russische Federatie en de Tsjetsjeense autoriteiten. |
(1) PB C 93 van 24.3.2017, blz. 21.
(2) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0502.
Donderdag 1 juni 2017
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/144 |
P8_TA(2017)0234
Internettoegang voor groei, concurrentievermogen en cohesie: Europese gigabitmaatschappij en 5G
Resolutie van het Europees Parlement van 1 juni 2017 over internetconnectiviteit voor groei, concurrentievermogen en cohesie: Europese gigabitmaatschappij en 5G (2016/2305(INI))
(2018/C 307/23)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 14 september 2016 getiteld „Connectiviteit voor een competitieve digitale eengemaakte markt — Naar een Europese gigabitmaatschappij” (COM(2016)0587) en het begeleidend werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2016)0300), |
|
— |
gezien artikel 9 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 14 september 2016 getiteld „5G voor Europa: een actieplan” (COM(2016)0588) en het begeleidend werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2016)0306), |
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie van 14 september 2016 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (COM(2016)0590), |
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie van 14 september 2016 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1316/2013 en (EU) nr. 283/2014 wat de bevordering van internetconnectiviteit in lokale gemeenschappen betreft (COM(2016)0589), |
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie van 14 september 2016 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie (COM(2016)0591), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 6 mei 2015 getiteld „Strategie voor een digitale eengemaakte markt voor Europa” (COM(2015)0192) en het begeleidend werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2015)0100), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 2 juli 2014 getiteld „Naar een bloeiende data-economie” (COM(2014)0442), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 19 april 2016 getiteld „De digitalisering van het Europese bedrijfsleven — De voordelen van een digitale eengemaakte markt ten volle benutten” (COM(2016)0180), |
|
— |
gezien Besluit nr. 243/2012/EU van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 tot vaststelling van een meerjarenprogramma voor het radiospectrumbeleid (1), |
|
— |
gezien de bijlage bij de mededeling van de Commissie van 2 oktober 2013 getiteld „Gezonde en resultaatgerichte regelgeving (REFIT): resultaten en volgende stappen” (COM(2013)0685), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 19 april 2016 getiteld „Normalisatieprioriteiten op ICT-gebied voor de digitale eengemaakte markt” (COM(2016)0176), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 19 januari 2016„Naar een akte voor een digitale eengemaakte markt” (2), |
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie van 2 februari 2016 voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende het gebruik van de 470-790 MHz-frequentieband in de Unie (COM(2016)0043), |
|
— |
gezien de conclusies van de Europese Raad van 28 juni 2016 (EUCO 26/16), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 25 september 2013 getiteld „Naar een opener onderwijs: Innovatief onderwijzen en leren voor iedereen met nieuwe technologie en open leermiddelen” (COM(2013)0654), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 26 oktober 2016 getiteld „Ruimtestrategie voor Europa” (COM(2016)0705), |
|
— |
gezien Richtlijn 2013/35/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico’s van fysische agentia (elektromagnetische velden) (twintigste bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) en tot intrekking van Richtlijn 2004/40/EG (3), |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie getiteld „Connectiviteit voor een competitieve digitale eengemaakte markt — Naar een Europese gigabitmaatschappij”, |
|
— |
gezien artikel 52 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie interne markt en consumentenbescherming, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie regionale ontwikkeling en de Commissie cultuur en onderwijs (A8-0184/2017), |
|
A. |
overwegende dat 5G een essentiële bouwsteen van de gigabitmaatschappij zal zijn en de toekomstige standaard zal vormen op het gebied van mobiele communicatietechnologieën en tevens een stimulans zal zijn voor innovatie, de economie ingrijpend zal wijzigen en nieuwe toepassingen, diensten en producten, inkomstenstromen, zakelijke modellen en kansen zal doen ontstaan, en overwegende dat 5G het concurrentievermogen van bedrijven naar verwachting zal doen groeien en een bijdrage moet gaan leveren aan de tevredenheid van consumenten; |
|
B. |
overwegende dat economische groei alleen mogelijk is en dat de EU haar mondiale concurrentievermogen alleen kan behouden als Europa op het gebied van 5G-technologie een leiderschapspositie bekleedt, waarvoor coördinatie en planning op Europees niveau nodig zijn, en overwegende dat achterblijven op dit gebied zal leiden tot banenverlies en minder innovatie en deskundigheid; |
|
C. |
overwegende dat 5G en 5G-toepassingen zullen leiden tot nieuwe zakelijke modellen, doordat de hogesnelheidsconnectiviteit die daardoor mogelijk wordt innovatie in alle sectoren zal stimuleren, met name in de vervoers-, energie-, financiële en gezondheidssector; benadrukt in dit verband dat Europa het zich niet kan permitteren achter te blijven, aangezien 5G de motor zal zijn voor toekomstige groei en innovatie; |
|
D. |
overwegende dat de architectuur van 5G-netwerken volkomen anders zal zijn dan de architectuur van eerdere generaties netwerken, om te voldoen aan de verwachte zakelijke en prestatievereisten voor netwerken met zeer hoge capaciteit, met name op het gebied van latentietijden, dekking en betrouwbaarheid; |
|
E. |
overwegende dat de 5G-architectuur een grotere convergentie tussen mobiele en vaste netwerken met zich mee zal brengen; overwegende dat de invoering van vaste netwerken met zeer hoge capaciteit derhalve tegemoet zal komen aan de backhaul-behoeften van een dicht, draadloos 5G-netwerk dat zich zo dicht mogelijk bij de eindgebruiker bevindt; |
|
F. |
overwegende dat de Europese samenleving en economie in de toekomst sterk afhankelijk zullen zijn van 5G-infrastructuur, waarvan de impact veel verder zal reiken dan die van bestaande draadloze toegangsnetwerken, zodat er altijd en overal hoogwaardige, snellere en voor iedereen betaalbare communicatiediensten beschikbaar zijn; |
|
G. |
overwegende dat de digitalisering wereldwijd steeds sneller gaat, waardoor investeringen nodig zijn in kwalitatief hoogwaardige communicatienetwerken met universele dekking; overwegende dat het in dit verband belangrijk is dat het radiospectrum dat aan deze eisen tegemoet kan komen tijdig beschikbaar is; |
|
H. |
overwegende dat mobiele en draadloze connectiviteit voor alle burgers steeds belangrijker wordt, omdat innovatieve diensten en toepassingen mobiel worden gebruikt, en overwegende dat een toekomstgericht digitaal beleid hiermee rekening moet houden; |
|
I. |
overwegende dat de uitrol van 5G hoofdzakelijk met particuliere investeringen zal worden gefinancierd en dat het Europees wetboek voor elektronische communicatie moet zorgen voor een regelgevingsklimaat dat zorgt voor zekerheid en dat de mededinging en investeringen bevordert; overwegende dat stroomlijning van administratieve voorschriften noodzakelijk is, bijvoorbeeld voor het gebruik van kleine cellen, strikte en tijdige spectrumharmonisatie en de uitbouw van netwerken met zeer hoge capaciteit, zoals momenteel wordt voorgesteld in het Europees wetboek voor elektronische communicatie; |
|
J. |
overwegende dat publieke initiatieven — zoals de lancering van het publiek-private partnerschap (PPP) van de Commissie in 2013, waarvoor 700 miljoen EUR publieke financiering is vrijgemaakt om ervoor te zorgen dat 5G-technologie uiterlijk in 2020 in Europa beschikbaar is — vergezeld moeten gaan van een concurrerende markt met een toekomstbestendige toegangsregeling en spectrumcoördinatie, om innovatie en de noodzakelijke particuliere investeringen in infrastructuur te bevorderen; |
|
K. |
overwegende dat de uitrol van 5G andere projecten ter verbetering van de connectiviteit in de meest afgelegen en landelijke regio's van Europa moet aanvullen en dat deze projecten daarvan geen nadeel mogen ondervinden; |
|
L. |
overwegende dat 5G en de gigabitmaatschappij alleen kunnen worden ingevoerd aan de hand van een concreet tijdschema en door middel van een vraaggestuurde, toekomstbestendige en technologieneutrale aanpak die gebaseerd is op evaluaties per regio en per sector, waarbij samengewerkt wordt tussen de lidstaten en met alle belanghebbende partijen en mits er voldoende middelen geïnvesteerd worden om binnen het vastgelegde tijdsbestek aan alle voorwaarden te voldoen en dit voor alle EU-burgers te realiseren; |
I. 5G-visie — eisen voor de overstap naar de volgende generatie
|
1. |
is verheugd over het voorstel van de Commissie om een 5G-actieplan op te stellen om de EU in de periode 2020 tot 2025 tot wereldleider te maken als het gaat om de uitrol van genormaliseerde 5G-netwerken, een en ander in het kader van een bredere strategie voor een Europese gigabitmaatschappij die technologisch concurrerender en inclusiever is; is van mening dat om dit te bereiken passende coördinatie tussen de lidstaten cruciaal is, zodat de vertragingen die ontstonden bij de uitrol van 4G, en die ertoe hebben geleid dat op dit moment de dekking van 4G op 86 % ligt, tegenover slechts 36 % in plattelandsgebieden, bij de uitrol van 5G voorkomen worden; |
|
2. |
wijst erop dat het actieplan voor de invoering van 5G in de EU volgens de Commissie twee miljoen nieuwe banen kan opleveren en een impuls kan geven aan de Europese economie, en de hoge werkloosheidscijfers, met name onder jongeren, omlaag kan brengen; |
|
3. |
benadrukt dat het 5G-PPP-initiatief op dit moment een van de meest vooruitstrevende initiatieven ter wereld is op het gebied van 5G en 5G-toepassingen; vindt het goed om synergieën op het gebied van O&O en industriële ontwikkelingen te bevorderen, maar acht het gezien de maatschappelijke impact van de uitrol van 5G ook juist dat consumentenvertegenwoordigers en maatschappelijke organisaties aan het PPP kunnen deelnemen; |
|
4. |
benadrukt dat een ambitieuze en toekomstgerichte planning voor spectrumtoewijzing in de Unie buitengewoon belangrijk is als Europa voorop wil lopen wat betreft de ontwikkeling van 5G-technologie; is in dit kader ingenomen met de acties die de Commissie voorstelt in haar mededeling „5G voor Europa: een actieplan”, en is van mening dat deze acties de minimumvereisten zijn voor een succesvolle lancering van 5G in de Unie; |
|
5. |
benadrukt dat particuliere investeringen moeten worden ondersteund door middel van een beleids- en regelgevingsklimaat dat gericht is op infrastructuur, dat zorgt voor voorspelbaarheid en zekerheid en dat zich ten doel stelt concurrentie te bevorderen ten gunste van de eindgebruikers, en dat deze particuliere investeringen niet mogen worden vertraagd door overambitieuze overheidsprogramma's die de uitrol van 5G kunnen hinderen; |
|
6. |
wijst op het belang van samenwerking tussen de academische wereld, onderzoeksinstellingen, de particuliere sector en de publieke sector op het gebied van onderzoek en ontwikkeling met betrekking tot mobiele 5G-communicatie; is van oordeel dat het 5G-PPP in dit kader een goed voorbeeld vormt en spoort de Commissie aan om alle relevante sectoren bij dit proces te blijven betrekken; |
|
7. |
verwacht dat Europa zal profiteren van de betere dekking en connectiviteit en hogere snelheden waarmee de transformatie naar een digitale economie gepaard zal gaan en verwacht dat 40 % van de totale groei van het bnp in de periode tot 2020 te danken zal zijn aan de digitale economie, die 13 keer zo snel zal groeien als het totale bbp; |
|
8. |
is verheugd over en steunt de doelstellingen van de gigabitmaatschappij voor de middellange termijn om alle Europese consumenten een internetverbinding met een snelheid van ten minste 100 Mbps te bieden, die geüpgraded kan worden tot 1 Gbps, en om op de lange termijn alle belangrijke katalysatoren van sociaaleconomische groei, zoals aanbieders van openbare diensten, ondernemingen die in sterke mate digitaal werken, belangrijke vervoershubs, financiële instellingen, ziekenhuizen en onderwijs- en onderzoeksinstellingen toegang te bieden tot een internetverbinding met een snelheid van ten minste 1 Gbps; roept ertoe op de uitrol van backhaul-infrastructuur d.m.v. glasvezel, mededinging ter bevordering van investeringen en gebruikersvriendelijkheid voor eindgebruikers prioriteit te geven; herinnert eraan dat de Unie niet op schema ligt als het gaat om de verwezenlijking van de connectiviteitsdoelstellingen van de digitale agenda 2020 en dat met name de achterstand in plattelandsgebieden en afgelegen gebieden reden geeft tot zorg; |
|
9. |
benadrukt dat ervoor gezorgd moet worden dat zoveel mogelijk EU-burgers kunnen profiteren van de connectiviteit van de gigabitmaatschappij, ook degenen die in afgelegen gebieden wonen; |
|
10. |
steunt ten volle de inspanningen die erop gericht zijn om tegen 2025 toegang tot het 5G-netwerk tijdens intermodale reizen in openbaarvervoersfaciliteiten die gekoppeld zijn aan de Connecting Europe Facility (CEF) en de trans-Europese vervoersnetwerken (TEN-T) te garanderen, en verwacht dat volledige toegang in de hele EU, zowel in stedelijke als plattelandsgebieden, en in belangrijke toeristencentra en toeristische attracties zal volgen; |
|
11. |
merkt op dat er verdere verbetering van de dekking van de vierde generatie mobiele netwerken/LTE nodig is, aangezien de Europese Unie in dit opzicht achterloopt op de VS, Zuid-Korea en Japan, en dat het 5G-actieplan moet worden gezien als een kans om te leren van de fouten die zijn gemaakt bij de uitrol van 4G; |
|
12. |
wijst erop dat er voor 5G-radiotoegang een zeer breed frequentiebereik nodig zal zijn: van minder dan 1 GHz tot 100 GHz, en inclusief backhaul zelfs tot 300 GHz; merkt op dat frequenties van 3-6 GHz en boven 6 GHz in dichtbevolkte gebieden heel hoge datasnelheden en datacapaciteiten moeten bieden; beseft dat 5G-systemen in hoge-frequentiebanden een zeer dichte netwerkinfrastructuur nodig hebben op basis van toegang tot locaties middels kleine cellen en dat er in dat kader keuzes moeten worden gemaakt met betrekking tot het gebruik van spectrumbanden en dat spectrumbanden wellicht gedeeld moeten worden; |
|
13. |
benadrukt dat downloadsnelheden alleen niet voldoende zullen zijn om tegemoet te komen aan de toekomstige connectiviteitseisen van de gigabitmaatschappij, maar dat daarvoor een infrastructuur nodig is die geschikt is voor netwerken met zeer hoge capaciteit, omdat deze netwerken voldoen aan de hoogste normen op het gebied van upload- en downloadsnelheden, latentietijden en veerkracht; |
|
14. |
benadrukt dat om een antwoord te bieden op de uitdagingen van 5G, een samenhangende Europese spectrumstrategie moet worden opgesteld, met inbegrip van nationale stappenplannen en tijdschema's, met aandacht voor diverse aspecten van de communicatie tussen mensen, tussen machines (M2M) en het internet van de dingen, waaronder toegangssnelheid, mobiliteit, latentietijden, dekkingsgraad, levensduur, betrouwbaarheid, toegankelijkheid, enz. en die in alle lidstaten een soepele overgangsperiode naar 5G garandeert; |
|
15. |
wijst erop dat bij de uitrol van draadloze 5G-netwerken toegang tot de backhaul van netwerken met zeer hoge capaciteit nodig is en alle beschikbare niet-aansluitende delen van het radiospectrum, ook de 700 MHz-band, flexibel en doeltreffend moeten worden gebruikt voor uiteenlopende netwerkuitrolscenario's, waarbij innovatieve modellen voor spectrumvergunningen moeten worden ontwikkeld en duidelijk de nadruk moet worden gelegd op harmonisatie van de beschikbare spectrumbanden op regionale basis; |
|
16. |
erkent het belang van vergunningsplichtige spectrumbanden voor het waarborgen van langetermijninvesteringen in netwerken en het garanderen van een betere kwaliteit van de diensten door middel van stabiele en betrouwbare toegang tot het spectrum, maar wijst ook op de noodzaak van betere juridische bescherming voor vergunningsvrije spectrumbanden en verschillende methoden voor het delen van spectrumbanden; |
|
17. |
wijst erop dat een gebrek aan coördinatie een aanzienlijk risico vormt voor de uitrol van 5G, aangezien het verwerven van kritieke massa cruciaal is voor het aantrekken van investeringen en dus om de volledige vruchten van de 5G-technologie te kunnen plukken; |
|
18. |
merkt op dat alle actoren uit de sector moeten kunnen profiteren van een gelijk en transparant speelveld dat concurrentie bevordert en dat zij hun eigen netwerken moeten kunnen ontwikkelen en hun eigen investeringsmodel en combinatie van technologieën (zoals FTTH, kabel, satelliet, wifi, WiGig, G.fast, 2G, Massive MIMO of enige andere snelle ontwikkelingstechnologie) moeten kunnen kiezen om de doelstellingen van invoering van 5G te realiseren, mits zij ertoe bijdragen alle Europese burgers, naar gelang hun daadwerkelijke behoeften, aan te sluiten op netwerken met zeer hoge capaciteit; merkt op dat er voor de uitrol van 5G veel meer vezels nodig zijn in een dichter draadloos netwerk; |
|
19. |
neemt nota van de mededeling van de Commissie over „Connectiviteit voor een competitieve digitale eengemaakte markt — Naar een Europese gigabitmaatschappij” en haar actieplan „5G voor Europa”, die de lidstaten een geweldige kans bieden om hun innovatieve ondernemingen in de culturele en creatieve sector, met name kmo's, in staat te stellen op de wereldmarkten te blijven concurreren en hun zakelijke en innovatieve talenten onder de aandacht te brengen; |
II. Realiseren van de voordelen van de gigabitmaatschappij
|
20. |
is van mening dat 5G meer is dan een evolutie op het gebied van mobiele breedband en verwacht dat 5G — als de volgende generatie van alomtegenwoordige ultrasnelle breedbandinfrastructuur — van groot belang zal zijn voor de digitale wereld van de toekomst, en een ondersteunende rol zal hebben bij de transformatie van processen in alle economische sectoren (publieke sector, onderwijs, levering van inhoud door middel van geconvergeerde media, gezondheidszorg, energie, nutssector, productiesector, vervoer, automobielsector, audiovisuele sector, virtual reality (VR), onlinegamen enzovoort) en zal leiden tot een aanbod van betaalbare, flexibele, interactieve, betrouwbare en volledig gepersonaliseerde diensten die het leven van elke burger kunnen verbeteren; |
|
21. |
merkt op dat de gefragmenteerde uitrol van 4G in Europa, die nog altijd zichtbaar is in de grote verschillen die er bestaan tussen de lidstaten, zoals blijkt uit de Index digitale economie en maatschappij (DESI) van 2015, heeft geleid tot een achterblijvend concurrentievermogen vergeleken met de VS, China, Japan, Zuid-Korea en opkomende economieën; benadrukt in dit verband dat Europa zich in digitaal opzicht wel ontwikkelt, maar dat het tempo vertraagt, hetgeen op de lange termijn een risico vormt voor de noodzakelijke investeringen en de aantrekkelijkheid van het Europese zakenklimaat; |
|
22. |
herinnert eraan dat de eindgebruikers uiteindelijk het meest van de invoering van 5G moeten profiteren en dat alle besluiten die worden genomen met betrekking tot de uitrol van 5G-technologieën erop gericht moeten zijn het einddoel, te weten het bieden van betaalbare, betrouwbare en kwalitatief hoogwaardige diensten, te verwezenlijken; |
|
23. |
merkt op dat publieke en particuliere investeringen een multiplicatoreffect hebben op de hele economie en dat, als 5G volledig is uitgerold, dit naar verwachting direct en indirect zal leiden tot 2,3 miljoen nieuwe banen in de 28 lidstaten; |
|
24. |
merkt op dat de uitrol van 5G-technologieën in Europa naar verwachting voordelen zal opleveren die veel verder reiken dan de mobiele industrie en tegen 2025 secundaire effecten zal hebben met een waarde van 141,8 miljard EUR per jaar; |
|
25. |
benadrukt dat het succes van een snelle, EU-brede uitrol van 5G afhankelijk is van de ontwikkeling van nieuwe vraaggestuurde ondernemingsmodellen; benadrukt dat er een veelheid is aan initiatieven die bedoeld zijn om de eisen voor 5G te verduidelijken, waardoor het voor verticale industrieën moeilijk is om aan dit proces bij te dragen; benadrukt derhalve dat verticale industrieën actief en op doeltreffende wijze betrokken moeten worden bij het proces met betrekking tot de vereisten; |
|
26. |
benadrukt dat eerlijke concurrentie en een gelijk speelveld voor marktdeelnemers cruciaal zijn voor de uitrol van de gigabitmaatschappij door deze marktdeelnemers; is van mening dat in dit kader het beginsel „dezelfde diensten, hetzelfde risico, dezelfde regels” moet gelden; |
|
27. |
is van mening dat de Commissie en de lidstaten, samen met alle relevante belanghebbenden, moeten nadenken over maatregelen ter stimulering van geavanceerde tests en proefnetwerken om innovatie in 5G-toepassingen te versnellen; |
|
28. |
merkt op dat de gigabitmaatschappij de digitale kloof moet verminderen en het gebruik van internet moet stimuleren; merkt op dat duurzame investeringen in de uitrol van bestaande en toekomstige technologieën nog altijd nodig zijn, waaronder investeringen in satelliettechnologieën en investeringen in afgelegen gebieden en plattelandsgebieden; benadrukt dat slimme combinaties van particuliere en overheidsinvesteringen noodzakelijk zijn om de digitale kloof op het platteland en in perifere regio's te dichten; benadrukt dat de lessen die uit het verleden getrokken zijn, toegepast kunnen worden bij de aanpak van ongelijkheden tussen de lidstaten, regio's en bevolkingsgroepen in dichtbevolkte en afgelegen gebieden, ter bevordering van een evenwichtige geografische ontwikkeling; |
|
29. |
wijst erop dat er niet alleen sprake is van een digitale kloof tussen stedelijke en plattelandsgebieden, maar ook, en in aanzienlijke mate, tussen de lidstaten; wijst in dit kader op het belang van een concurrerend wetgevingskader en initiatieven ter bevordering van investeringen in infrastructuur, ter vergroting van de diversiteit aan actoren en ter versterking van de coördinatie op Europees niveau; |
|
30. |
wijst erop dat 5G de hoeksteen vormt voor het realiseren van de visie van de netwerksamenleving, en dat 5G de mogelijkheden om in de Europese Unie te wonen, studeren en werken zal vergroten, hetgeen noodzakelijk is om personen en bedrijven ten volle van de digitale revolutie te laten profiteren; |
|
31. |
is van mening dat het faciliteren van de uitrol van kleine cellen voor 5G, in overeenstemming met de WiFi4EU-verordening, zal bijdragen aan het dichten van de digitale en technologische kloof en de beschikbaarheid van 5G-diensten voor alle burgers zal vergroten; |
|
32. |
benadrukt dat Europa gelijke tred moet houden met de technologische ontwikkelingen en de kansen moet grijpen die door efficiëntere ICT-technologieën geboden worden om de sociaaleconomische ontwikkeling in de regio's die vandaag de dag onderontwikkeld zijn te ondersteunen; |
|
33. |
benadrukt dat een dicht vezelnetwerk de onontbeerlijke backhaul-infrastructuur vormt om te kunnen profiteren van het volledige dienstenpotentieel van de technologische mobiele 5G-standaard; |
|
34. |
is ingenomen met het WiFi4EU-initiatief, dat erop gericht is gratis universele toegang tot internet in lokale gemeenschappen te bevorderen door middel van een door de EU gefinancierd en door de lidstaten ten uitvoer te leggen systeem; merkt op dat het WiFi4EU-initiatief ten doel heeft digitale inclusie in alle regio's te bevorderen door middel van toewijzing van middelen op geografisch evenwichtige wijze, waarbij tevens aandacht wordt besteed aan de gebruikersvriendelijkheid; merkt op dat de toegangssnelheden toenemen en dat, naarmate het internetgebruik via draadloze apparatuur toeneemt, WLAN aan de end-to-end connectiviteitsbehoeften zal moeten voldoen; is van oordeel dat er behoefte is aan een beleidskader met specifieke prioriteiten om de obstakels weg te nemen die niet alleen aan de markt kunnen worden overgelaten; |
|
35. |
roept de Commissie op om in haar 5G-actieplan bijzondere aandacht te besteden aan het bereik binnen gebouwen, aangezien veel 5G-toepassingen in huizen en kantoren zullen worden gebruikt; herinnert aan het slechte bereik van netwerken met hogere frequenties in gebouwen; beveelt aan ook andere technologieën te bestuderen, zoals Massive Mimo, repeaters voor gebruik in gebouwen en snelle WiGig wifitoepassingen, om ook binnen een goed bereik te garanderen; |
|
36. |
benadrukt dat de ontwikkeling van 5G-technologieën van vitaal belang is voor de transformatie van de ICT-netwerkinfrastructuur naar allesomvattende slimme connectiviteit: slimme auto's, slimme netten, slimme steden, slimme fabrieken, slimme overheden en meer; is van mening dat ultrasnelle breedband en intelligente, efficiënte netwerkfuncties die vrijwel onmiddellijke connectiviteit tussen mensen, tussen mensen en machines en tussen aangesloten machines onderling tot stand brengen, een heel andere invulling zullen geven aan connectiviteit voor de eindgebruiker — die mogelijk zal worden dankzij modellen zoals mesh-netwerken, hybride netwerken, dynamische network slicing en softwarisatie; |
|
37. |
onderstreept dat een hoge energie-efficiëntie, die kan zorgen voor een lager energieverbruik, een cruciaal vereiste voor 5G is; benadrukt dat dit van groot belang is om de operationele kosten te verlagen, de netwerkconnectiviteit in plattelands- en afgelegen gebieden te faciliteren en op duurzame en hulpbronnenefficiënte wijze toegang te bieden tot netwerken; |
|
38. |
benadrukt dat het voor de uitrol van 5G noodzakelijk is vaste netwerken aanzienlijk te moderniseren en mobiele netwerken te verdichten, een en ander in overeenstemming met de doelstellingen van de gigabitmaatschappij, met name voor oplossingen op het gebied van e-gezondheid; |
|
39. |
benadrukt dat de audiovisuele sector een van de drijvende krachten achter het succes van 5G in Europa is en dat deze sector voor banen en economische groei zorgt, en dat de ontwikkelingen in deze sector een sterk en positief effect kunnen hebben op de waardeketen van de audiovisuele media, met inbegrip van de productie, vernieuwing en distributie van inhoud en de gebruikersomgeving; roept de Commissie en de lidstaten daarom op rekening te houden met de behoeften en specifieke kenmerken van deze sector, met name op het gebied van het omroepbestel; |
|
40. |
merkt op dat voertuigen die verbonden zijn met een netwerk veiliger (minder ongevallen) en groener (minder uitstoot) zijn en bijdragen tot voorspelbaarder reispatronen; steunt daarom het idee om voor de hele EU als doel te stellen dat alle voertuigen die op de EU-markt beschikbaar komen voor 5G geschikt moeten zijn en ITS-apparatuur aan boord moeten hebben; schaart zich volledig achter het streven om ambulances en voertuigen van andere hulpdiensten (politie en brandweer) met een 5G-basisstation te verbinden zodat ze tijdens interventies doorlopend en ononderbroken dekking hebben; |
|
41. |
wijst erop dat een betrouwbare en ononderbroken 5G-dekking de verkeersveiligheid ten goede komt dankzij verbonden en digitale controlemiddelen, zoals slimme tachografen en e-documenten, voor vrachtwagens; |
|
42. |
verwacht dat 5G de weg zal openen voor nieuwe betaalbare en hoogwaardige diensten, nieuwe sectoren zal verbinden en ook de gebruikersvriendelijkheid voor de steeds ervarener en veeleisender digitale gebruikers zal verbeteren; benadrukt dat 5G oplossingen kan bieden voor belangrijke maatschappelijke uitdagingen, omdat dankzij 5G het energieverbruik van mobiele apparatuur aanzienlijk kan verminderen en omdat 5G mogelijkheden biedt om sectoren zoals de gezondheidszorg en de vervoerssector ingrijpend te veranderen; |
|
43. |
is verheugd over het breedbandfonds voor Europese verbindingen (Connecting Europe Broadband Fund), een fonds voor breedbandinfrastructuur dat openstaat voor deelname van nationale stimuleringsbanken en -instellingen en van particuliere investeerders, hetgeen weer een stap betekent in de richting van investeringen in infrastructuur voor dunner bevolkte gebieden, plattelandsgebieden en afgelegen gebieden met onvoldoende voorzieningen; |
|
44. |
meent dat digitale vaardigheden moeten worden ontwikkeld en verbeterd door middel van grootschalige investeringen in onderwijs — met inbegrip van beroeps-, ondernemerschaps- en andere opleidingen, evenals herscholing — en door middel van maximale deelname van alle belanghebbenden, waaronder sociale partners, met drie belangrijke doelen: werkgelegenheid op technologisch gebied scheppen en behouden door middel van het opleiden van hooggeschoolde arbeidskrachten, burgers ondersteunen bij het vormgeven van hun digitale bestaan door de noodzakelijke instrumenten ter beschikking te stellen en een einde maken aan digitale ongeletterdheid, één van de oorzaken van de digitale kloof en digitale uitsluiting; |
|
45. |
is van oordeel dat de Unie in samenwerking met EIT Digital curricula voor de ontwikkeling van 5G-vaardigheden moet opstellen en beschikbaar moet stellen, waarbij de nadruk moet liggen op start-ups en kmo's, zodat ook zij van de uitrol van 5G kunnen profiteren; |
|
46. |
benadrukt dat de ontwikkeling van 5G-netwerken snelle technologische veranderingen in de hand zal werken waardoor de digitale en slimme industrie, het internet der dingen en geavanceerde productiesystemen volledig kunnen worden ontwikkeld; |
|
47. |
wijst op het belang van 5G om Europa in staat te stellen op het gebied van de levering van hoogwaardige onderzoeksinfrastructuur wereldwijd een voortrekkersrol te vervullen, waardoor Europa het centrum voor toponderzoek kan worden; |
III. Beleidsaanpak
|
48. |
is verheugd over het initiatief van de Commissie om het investeringsplan voor Europa te versterken binnen financieringsinstrumenten (EFSI, CEF) die bestemd zijn om de strategische doelstellingen voor gigabitconnectiviteit tot 2025 te financieren; |
|
49. |
benadrukt dat alle beslissingen in verband met de digitale eengemaakte markt, met inbegrip van spectrumtoewijzing, connectiviteitsdoelen en de uitrol van 5G, moeten worden geformuleerd op basis van toekomstige behoeften en de verwachtingen omtrent de ontwikkeling van de markt in de komende 10-15 jaar; onderstreept in dit verband dat een succesvolle uitrol van 5G cruciaal zal zijn voor de versterking van het economisch concurrentievermogen, hetgeen alleen kan worden gerealiseerd aan de hand van toekomstgerichte Europese coördinatie op het gebied van wetgeving en beleid; |
|
50. |
benadrukt dat beleid inzake de gigabitmaatschappij en 5G evenredig moet zijn, geregeld moet worden geëvalueerd en moet stroken met het „innovatiebeginsel”, waarbij de effecten van het beleid voor innovatie aan bod moeten komen bij de effectbeoordeling; |
|
51. |
roept de Commissie op om een toereikend niveau van langetermijnfinanciering voor het 5G-actieplan en netwerkmodernisering te waarborgen en ontwikkelen voor het volgend meerjarig financieel kader 2020-2027 en in het bijzonder het volgende OTO&I-kader; wijst op het belang van samenwerking tussen de academische wereld, onderzoeksinstellingen, de particuliere sector en de publieke sector op het gebied van onderzoek en ontwikkeling met betrekking tot mobiele 5G-communicatie; is van oordeel dat het 5G-PPP in dit kader een goed voorbeeld vormt; herinnert eraan dat er volgens de Commissie de komende tien jaar 500 000 miljoen EUR nodig is om de connectiviteitsdoelen te realiseren, maar dat er naar schatting een investeringstekort van 155 000 miljoen EUR bestaat; is daarom van mening dat er maximale prioriteit moet worden geschonken aan de beschikbaarheid van voldoende investeringen, gestimuleerd door concurrentie, voor de uitrol van de digitale infrastructuur, aangezien deze fundamenteel is om burgers en bedrijven te laten profiteren van de ontwikkeling van de 5G-technologie; |
|
52. |
verzoekt alle lidstaten met spoed uitvoering te geven aan de bepalingen van Richtlijn (EU) 2016/1148 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 houdende maatregelen voor een hoog gemeenschappelijk niveau van beveiliging van netwerk- en informatiesystemen in de Unie (4), om bij het doeltreffend en duurzaam maken van dit plan een toereikend veiligheidsniveau te waarborgen; |
|
53. |
is van mening dat de gigabitmaatschappij het best kan worden gerealiseerd door een toekomstbestendige, concurrentiebevorderende en technologieneutrale benadering te volgen, ondersteund door een breed scala aan investeringsmodellen zoals publiek-private samenwerkingen of mede-investeringen; wijst erop dat mede-investeringen en andere vormen van collaboratieve investeringen en commerciële toegangsregelingen voor de lange termijn voor netwerken met zeer hoge capaciteit manieren kunnen zijn om middelen te bundelen, diverse flexibele kaders te realiseren en de uitrolkosten te verminderen; |
|
54. |
dringt er bij de lidstaten op aan het 5G-actieplan volledig ten uitvoer te leggen door middel van coherente, integrale en tijdige maatregelen in regio's en steden, om sectoroverschrijdende innovatie aan te moedigen en te stimuleren en een economisch samenwerkingskader voor de hele sector te bevorderen; |
|
55. |
roept de Commissie en de lidstaten op om het voortouw te nemen in het bevorderen van intersectorale, meertalige en grensoverschrijdende 5G-interoperabiliteit en privacyvriendelijke, betrouwbare en veilige diensten, aangezien het bedrijfsleven en de samenleving als geheel voor hun activiteiten en diensten steeds meer afhankelijk zijn van digitale infrastructuur, en rekening te houden met de specifieke economische en geografische situatie in elke lidstaat als integraal onderdeel van een gemeenschappelijke strategie; |
|
56. |
dringt aan op intensivering van de inspanningen op het gebied van normalisatie, om te garanderen dat Europa een leiderschapsrol vervult bij het bepalen van technologische normen die de invoering van 5G-netwerken en -diensten mogelijk moeten maken; is van mening dat de Europese normalisatieorganisaties hierbij een bijzondere rol dienen te spelen; merkt op dat alle sectoren hun eigen stappenplan voor normalisatie moeten opstellen op basis van door de industrie aangestuurde processen, gericht op het vaststellen van gemeenschappelijke normen die het potentieel hebben om wereldwijde normen te worden; verzoekt de Commissie en de lidstaten om investeringen in onderzoek en ontwikkeling en Europese normalisatie te stimuleren; |
|
57. |
benadrukt dat 5G de toegang tot en de verspreiding van inhoud ingrijpend kan veranderen en de gebruikersvriendelijkheid aanzienlijk kan verbeteren, en tevens mogelijkheden biedt als het gaat om de ontwikkeling van nieuwe vormen van culturele en creatieve inhoud; wijst in dit verband op de noodzaak van doeltreffende maatregelen tegen piraterij en van een brede aanpak om de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten te verbeteren, om ervoor te zorgen dat consumenten gemakkelijk toegang hebben tot legale inhoud; |
|
58. |
pleit krachtig voor meer experimenteel onderzoek op het gebied van 5G-technologieën; is er voorstander van dat er, om tegemoet te komen aan de vraag naar diensten in de gigabitmaatschappij, geïntegreerde oplossingen en proeven worden ontwikkeld die daarna sectoroverschrijdend worden getest in grootschalige proefprojecten; roept de Commissie en de lidstaten op ervoor te zorgen dat er voldoende vergunningsvrije frequentiebanden zijn om experimenten van het bedrijfsleven te stimuleren; vraagt de Commissie te overwegen een concreet en aantrekkelijk moment aan te wijzen als kader voor experimenten door de particuliere sector met 5G-technologieën en -producten; |
|
59. |
wijst erop dat de richtsnoeren van de Internationale Commissie voor bescherming tegen niet-ioniserende straling (ICNIRP), die door de WHO formeel zijn erkend, in acht moeten worden genomen om inconsistenties en fragmentatie te voorkomen en consistente voorwaarden voor de uitrol van draadloze netwerken op de Europese digitale eengemaakte markt te garanderen; |
|
60. |
benadrukt dat er voor de totstandkoming van de gigabitmaatschappij duidelijke gemeenschappelijke EU-regels moeten komen, die toekomstgericht en concurrentiebevorderend zijn, om investeringen en innovatie te stimuleren en betaalbaarheid en voldoende keuzemogelijkheden voor de consument te garanderen; beklemtoont dat op infrastructuur gebaseerde concurrentie tot efficiënte regelgeving kan leiden en voor een billijk rendement op investeringen op lange termijn kan zorgen; spoort de lidstaten aan de administratieve procedure voor toegang tot fysieke infrastructuur te vereenvoudigen; |
|
61. |
wijst op de noodzaak om een innovatievriendelijk klimaat voor digitale diensten tot stand te brengen, in het bijzonder op het gebied van big data en het internet van de dingen, om de keuzemogelijkheden voor consumenten uit te breiden en tegelijkertijd het vertrouwen te vergroten en de invoering van digitale diensten te bevorderen, door middel van efficiënte en gestroomlijnde regels, waarbij de nadruk ligt op de behoeften van gebruikers en de kenmerken van de diensten, ongeacht het soort leverancier; |
|
62. |
benadrukt dat de nationale breedbandplannen moeten worden geëvalueerd en, waar passend, zorgvuldig moeten worden herzien, en dat zij alle 5G-aspecten moeten behandelen, een multitechnologische en mededingingsgerichte benadering moeten volgen, rechtszekerheid moeten bieden en zo veel mogelijk ruimte moeten bieden voor innovatie en dekking, en onder meer als doel moeten hebben de digitale kloof te dichten; |
|
63. |
verzoekt de Commissie de nationale breedbandplannen te beoordelen om zo lacunes op te sporen, en landspecifieke aanbevelingen voor verdere actie te formuleren; |
|
64. |
verwelkomt het initiatief van de Commissie om een participatief breedbandplatform te creëren om de betrokkenheid van publieke en private entiteiten en lokale en regionale overheden te maximaliseren; |
|
65. |
benadrukt dat het garanderen van internettoegang en van betrouwbare interconnectiviteit met een hoge snelheid, een lage latentietijd en weinig jitter essentieel is voor digitaliseringsprocessen en de waardeketen in de toerismesector, evenals voor de ontwikkeling en verspreiding van vervoerstechnologieën zoals coöperatieve intelligente vervoerssystemen (C-ITS), River Information Services (RIS) en het Europees beheersysteem voor het spoorverkeer (ERTMS); |
|
66. |
herinnert eraan dat kmo's veel voordeel kunnen halen uit concurrerende toegang tot 5G-oplossingen; dringt er bij de Commissie op aan haar actieplannen zo uit te werken dat kmo's en start-ups gemakkelijker kunnen deelnemen aan experimenten met 5G-technologieën en om te garanderen dat zij toegang krijgen tot het participatief breedbandplatform voor 5G; |
|
67. |
staat achter de initiatieven op EU-niveau voor een hogere mate van spectrumcoördinatie tussen lidstaten en lange vergunningstermijnen, die investeringen stabieler en zekerder zullen maken; merkt op dat de beslissingen hierover in alle lidstaten tegelijk moeten worden genomen met het oog op de vaststelling van bindende richtsnoeren over bepaalde voorwaarden van het toewijzingsproces, zoals de termijn voor spectrumtoewijzing, gedeeld spectrumgebruik en gezamenlijk georganiseerde veilingen, met als ambitie het bevorderen van trans-Europese netwerken; wijst erop dat de concurrerende aard van de markt voor mobiele telecommunicatie in de Europese Unie cruciaal is voor de overstap naar 5G; |
|
68. |
verzoekt de EU om, met het oog op een samenhangend EU-beleid, de inspanningen binnen de Internationale Telecommunicatie-unie (ITU) te coördineren; benadrukt dat de Europese behoeften inzake spectrumharmonisatie voor 5G na 2020 vóór de Wereldradiocommunicatieconferentie van 2019 (WRC-19) vastgesteld moeten worden en dat daarbij een gepast beschermingsniveau gewaarborgd moet worden voor de bestaande diensten waarvan tegenwoordig gebruik wordt gemaakt, een en ander in overeenstemming met de besluiten die tijdens de WRC-15 zijn genomen; |
|
69. |
benadrukt dat de definitie van netwerken met zeer hoge capaciteit die is opgenomen in het Europees wetboek voor elektronische communicatie in overeenstemming moet zijn met het beginsel van technologische neutraliteit en dat deze technologieën moeten voldoen aan de kwaliteitseisen voor netwerkdiensten die in de toekomst door industriële en consumententoepassingen verlangd zullen worden; |
|
70. |
verzoekt de Commissie jaarlijks een voortgangsverslag over het 5G-actieplan op te stellen, inclusief aanbevelingen, en dit aan het Parlement te doen toekomen; |
o
o o
|
71. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de lidstaten. |
(1) PB L 81 van 21.3.2012, blz. 7.
(2) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0009.
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/154 |
P8_TA(2017)0235
Bescherming van kwetsbare volwassenen
Resolutie van het Europees Parlement van 1 juni 2017 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de bescherming van kwetsbare volwassenen (2015/2085(INL))
(2018/C 307/24)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gelet op artikel 67, lid 4, en artikel 81, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name artikel 3 dat eenieder het recht op lichamelijke en geestelijke integriteit toekent, alsmede artikel 21 over non-discriminatie, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 18 december 2008 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de rechtsbescherming van volwassenen: grensoverschrijdende gevolgen (1), |
|
— |
gezien de evaluatie van de Europese toegevoegde waarde van september 2016 die door de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement is voorbereid (PE 581.388), |
|
— |
gezien het Verdrag van Den Haag van 13 januari 2000 over de internationale bescherming van volwassenen („het Verdrag van Den Haag”), |
|
— |
gezien het Verdrag van de Verenigde Naties van 13 december 2006 inzake de rechten van personen met een handicap („het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap”), |
|
— |
gezien aanbeveling nr. R (99) 4 van 23 februari 1999 van het Comité van ministers van de lidstaten van de Raad van Europa inzake de beginselen betreffende de rechtsbescherming van handelingsonbekwame meerderjarigen („aanbeveling nr. R (99) 4 van het Comité van ministers van de Raad van Europa”), |
|
— |
gezien aanbeveling CM/Rec(2009) 11 van 9 december 2009 van het Comité van ministers van de lidstaten van de Raad van Europa inzake de beginselen betreffende volmachten en wilsbeschikkingen in verband met handelingsonbekwaamheid („aanbeveling nr. R (2009) 11 van het Comité van ministers van de Raad van Europa”), |
|
— |
gezien de artikelen 46 en 52 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0152/2017), |
|
A. |
overwegende dat het voor de Unie van essentieel belang is dat zij dichter bij haar burgers komt te staan en zich buigt over onderwerpen die hen rechtstreeks aanbelangen, en daarbij garandeert dat de grondrechten worden geëerbiedigd, zonder discriminatie of uitsluiting; |
|
B. |
overwegende dat de bescherming van kwetsbare volwassenen die gebruikmaken van hun recht om binnen de Unie te reizen een onderwerp van grensoverschrijdende aard is en daardoor alle lidstaten betreft; overwegende dat dit onderwerp het belang van de rol aantoont die de Unie en het Europees Parlement moeten vervullen bij het aanpakken van problemen en struikelblokken waarmee de Europese burgers worden geconfronteerd wanneer zij gebruik willen maken van hun rechten, met name bij het overschrijden van grenzen; |
|
C. |
overwegende dat de bescherming van kwetsbare volwassenen nauw verband houdt met de eerbiediging van de mensenrechten; overwegende dat kwetsbare volwassenen net als alle andere Europese burgers moeten worden beschouwd als personen die rechten hebben en in staat zijn om vrije, onafhankelijke en weloverwogen beslissingen te nemen binnen de grenzen van hun vermogens, en niet slechts als passieve ontvangers van zorg en aandacht; |
|
D. |
overwegende dat de kwetsbaarheid van volwassenen en de uiteenlopende regelgeving betreffende hun rechtsbescherming geen hinderpaal mogen vormen die het recht van personen op vrij verkeer belemmert; |
|
E. |
overwegende dat de demografische ontwikkeling en de stijgende levensverwachting ertoe hebben geleid dat er steeds meer ouderen zijn die als gevolg van met ouderdom verband houdende ziekten niet langer in staat zijn om hun belangen te behartigen; overwegende dat er andere, los van de leeftijd staande omstandigheden bestaan, zoals al dan niet aangeboren geestelijke of lichamelijke handicaps, waarbij het vermogen van een volwassene om zijn belangen te behartigen kan zijn aangetast; |
|
F. |
overwegende dat er problemen zijn ontstaan als gevolg van het toenemende verkeer tussen de lidstaten van expats en gepensioneerden, waaronder kwetsbare personen en personen die op den duur kwetsbaar kunnen worden; |
|
G. |
overwegende dat de wetgeving van de lidstaten uiteenloopt wat betreft rechterlijke bevoegdheid, toepasselijk recht, erkenning en tenuitvoerlegging van maatregelen ter bescherming van volwassenen; overwegende dat de diversiteit van de toepasselijke wetten en de veelheid van bevoegde rechterlijke instanties het recht van kwetsbare volwassenen om vrijelijk te reizen en in de lidstaat van hun keuze te verblijven, kunnen aantasten evenals de adequate bescherming van hun eigendom indien dit over verschillende lidstaten verdeeld is; |
|
H. |
overwegende dat er ook nog steeds verschillen zijn tussen de wetgevingen van de lidstaten op het gebied van beschermende maatregelen, ondanks de vooruitgang die op dit terrein geboekt is naar aanleiding van aanbeveling nr. R (99) 4 van het Comité van ministers van de Raad van Europa; |
|
I. |
overwegende dat artikel 1, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad (2) de staat en de bevoegdheid van natuurlijke personen van het toepassingsgebied ervan uitsluit; |
|
J. |
overwegende dat het Verdrag van Den Haag als samenstel van internationale privaatrechtelijke regels bijzonder geschikt is om grensoverschrijdende problemen betreffende kwetsbare volwassenen aan te pakken; overwegende dat dit verdrag weliswaar al enige tijd geleden is goedgekeurd, maar dat slechts weinig lidstaten het tot dusver hebben geratificeerd; overwegende dat de bescherming van kwetsbare volwassenen in grensoverschrijdende situaties in de Unie in het gedrang komt doordat de ratificatie van het verdrag dus op zich laat wachten; overwegende dat er omwille van grotere doeltreffendheid dan ook op Unieniveau moet worden opgetreden om de bescherming van kwetsbare volwassenen in grensoverschrijdende situaties te waarborgen; |
|
K. |
overwegende dat onder kwetsbare volwassene wordt verstaan een persoon die de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt en die als gevolg van een stoornis in of ontoereikendheid van zijn persoonlijke vermogens niet in staat is de belangen aangaande zijn persoon of zijn eigendom te behartigen, zij het tijdelijk dan wel permanent; |
|
L. |
overwegende dat rekening moet worden gehouden met de bepalingen van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap; overwegende dat de Unie en de lidstaten partij zijn bij dit verdrag; |
|
M. |
overwegende dat de Unie bij het vormgeven van beleid moet waarborgen dat het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel in acht worden genomen; |
|
N. |
overwegende dat het optreden van de Unie op het gebied van bescherming van kwetsbare volwassenen in de eerste plaats gericht moet zijn op het waarborgen van de doorgifte, erkenning en tenuitvoerlegging door de autoriteiten van lidstaten van beschermende maatregelen die ten aanzien van een kwetsbare volwassene door de autoriteiten van een andere lidstaat zijn genomen, met name de verspreiding en erkenning van wilsbeschikkingen, en op verbetering van de samenwerking tussen de lidstaten in dat opzicht; |
|
O. |
overwegende dat onder „beschermende maatregelen” met name de maatregelen moeten worden verstaan die in artikel 3 van het Verdrag van Den Haag worden genoemd; |
|
P. |
overwegende dat onder „wilsbeschikking” moet worden verstaan de overdracht van vertegenwoordigingsbevoegdheden door een handelingsbekwame volwassene, hetzij via een overeenkomst, hetzij door eenzijdig optreden, die van kracht wordt op het moment dat de volwassene niet langer in staat is zijn belangen te behartigen; |
|
Q. |
overwegende dat burgers gemakkelijker toegang moeten krijgen tot duidelijke en nauwkeurige informatie over de nationale wetgeving inzake handelingsonbekwaamheid en bescherming van kwetsbare volwassenen, zodat zij zelf weloverwogen beslissingen kunnen nemen; |
|
R. |
overwegende dat tijdige toegang — waar nodig — voor de verschillende betrokken bestuurlijke en gerechtelijke autoriteiten tot informatie over de rechtspositie van volwassenen voor wie een beschermende maatregel of een wilsbeschikking geldt de bescherming van deze personen zou kunnen verbeteren en versterken; |
|
S. |
overwegende dat de invoering in elke lidstaat van dossiers of registers met de administratieve en rechterlijke beslissingen ter instelling van beschermende maatregelen ten behoeve van een kwetsbare volwassene, en met de wilsbeschikkingen voor zover de nationale wetgeving in dergelijke wilsbeschikkingen voorziet, te gelegener tijd de toegang van alle betrokken bestuurlijke en gerechtelijke autoriteiten tot informatie over de rechtspositie van kwetsbare volwassenen kan vergemakkelijken en grotere rechtszekerheid kan waarborgen; overwegende dat het vertrouwelijke karakter van deze dossiers of registers voldoende moet zijn gewaarborgd, overeenkomstig het Unierecht en de nationale wetgeving op het gebied van bescherming van de privacy en van persoonsgegevens; |
|
T. |
overwegende dat door de autoriteiten van een lidstaat genomen beschermende maatregelen door andere lidstaten automatisch zouden moeten worden erkend; overwegende dat het ongeacht het voorgaande noodzakelijk zou kunnen zijn redenen voor het weigeren van erkenning en uitvoering van een beschermende maatregel vast te stellen; overwegende dat de redenen waarom de bevoegde nationale autoriteiten zouden kunnen weigeren een door de autoriteiten van een andere lidstaat genomen beschermende maatregelen te erkennen en uit te voeren beperkt zouden moeten blijven tot de bescherming van de openbare orde van de aangezochte lidstaat; |
|
U. |
overwegende dat er doeltreffende mechanismen zouden kunnen worden ingevoerd om de erkenning, registratie en toepassing van wilsbeschikkingen in de hele Unie te waarborgen; overwegende dat er op Unieniveau een uniform formulier voor wilsbeschikkingen zou moeten worden gecreëerd om te waarborgen dat wilsbeschikkingen in alle lidstaten geldig zijn; |
|
V. |
overwegende dat er uniforme Unieformulieren zouden moeten worden ingevoerd om de informatieverstrekking over beslissingen in verband met de bescherming van kwetsbare volwassenen alsook de doorgifte, erkenning en tenuitvoerlegging van deze beslissingen te bevorderen; overwegende dat rechtszekerheid inhoudt dat alle personen aan wie de bescherming van de persoon of het eigendom van een kwetsbare volwassene is toevertrouwd, op verzoek en binnen een redelijke termijn een verklaring zou moeten kunnen verkrijgen waarin zijn hoedanigheid, zijn status en de aan hem overgedragen bevoegdheden worden vermeld; |
|
W. |
overwegende dat een beslissing die in een lidstaat is genomen en die in die lidstaat uitvoerbaar is, in andere lidstaten uitvoerbaar zou moeten worden verklaard zonder dat er een verklaring inzake de uitvoerbaarheid van deze beslissing nodig is; |
|
X. |
overwegende dat het nuttig zou zijn om samenwerkingsmechanismen tussen de lidstaten in te stellen om de communicatie tussen de bevoegde autoriteiten alsmede de doorgifte en uitwisseling van informatie over kwetsbare volwassenen te bevorderen en te vergemakkelijken; overwegende dat het aanwijzen van een centrale autoriteit voor elke lidstaat, zoals voorzien in het Verdrag van Den Haag, hieraan zou kunnen bijdragen; |
|
Y. |
overwegende dat bepaalde beschermende maatregelen die door de autoriteiten van een lidstaat ten aanzien van een kwetsbare volwassene worden overwogen, met name de plaatsing van deze volwassene in een instelling in een andere lidstaat, logistieke en financiële consequenties voor die andere lidstaat zouden kunnen hebben; overwegende dat het in zulke gevallen nuttig zou zijn om samenwerkingsmechanismen tussen de autoriteiten van de betrokken lidstaten in te stellen zodat zij kunnen overleggen of de kosten in verband met de desbetreffende beschermende maatregel kunnen worden gedeeld; |
|
Z. |
overwegende dat de aanwezigheid van centrale autoriteiten de bestuurlijke en gerechtelijke autoriteiten van de lidstaten niet belet rechtstreeks contact met elkaar op te nemen als dit hun efficiënter lijkt; |
|
AA. |
overwegende dat de Commissie in de tijd die is verstreken sinds de goedkeuring van de resolutie van het Parlement van 18 december 2008 voldoende informatie had kunnen inwinnen over de werking van het Verdrag van Den Haag in de lidstaten die dit geratificeerd hebben en het verslag had kunnen opstellen waarom het Europees Parlement in die resolutie vroeg; |
|
1. |
complimenteert de lidstaten die het Verdrag van Den Haag hebben ondertekend en geratificeerd en verzoekt de lidstaten die dit nog niet hebben gedaan, zulks zo spoedig mogelijk te doen; verzoekt de Commissie politieke druk uit te oefenen op de Raad en de lidstaten om het aantal ratificaties van dit verdrag tegen eind 2017 te doen toenemen; |
|
2. |
merkt op dat het voorstel voor een verordening waarop de aanbevelingen in de bijlage betrekking hebben niet in de plaats zou komen van het Verdrag van Den Haag, maar dit zou schragen en de lidstaten zou aanmoedigen het verdrag te ratificeren en toe te passen; |
|
3. |
merkt op dat voor de bescherming van kwetsbare volwassenen, met name personen met een handicap, een volledig samenstel van specifieke en gerichte acties nodig is; |
|
4. |
verzoekt de lidstaten na te gaan of de beschermende maatregelen waarin hun nationale wetgeving voorziet voldoende kunnen worden toegesneden op de situatie van elke kwetsbare volwassene, zodat de bevoegde nationale autoriteiten individuele aangepaste en evenredige beschermende maatregelen kunnen nemen en kunnen voorkomen dat burgers van de Unie rechten worden onthouden terwijl zij nog steeds in staat zijn om hiervan gebruik te maken; wijst erop dat de toestand van handelingsonbekwaamheid van de meeste personen met een handicap toe te schrijven is aan die handicap en niet aan hun leeftijd; |
|
5. |
herinnert de Commissie en de lidstaten aan het feit dat kwetsbare volwassenen niet noodzakelijkerwijs kwetsbaar zijn als gevolg van hun gevorderde leeftijd en dringt bij de Commissie en de lidstaten aan op maatregelen om de rechtsbescherming en de rechten van niet alleen oudere kwetsbare volwassenen te verbeteren, maar ook van volwassenen die kwetsbaar zijn (geworden) en die niet in staat zijn voor hun eigen belangen op te komen vanwege een ernstige geestelijke en/of lichamelijke handicap; is van mening dat het in dit verband uiterst nuttig zou zijn te voorzien in procedures voor het uitwisselen en vergelijken van goede praktijken tussen de lidstaten op basis van de verschillende beschermingsregelingen; |
|
6. |
verzoekt de lidstaten de zelfbeschikking van volwassenen te bevorderen door in hun nationale recht wettelijke bepalingen inzake wilsbeschikkingen in te voeren, aan de hand van de beginselen in aanbeveling nr. R (2009) 11 van het Comité van ministers van de Raad van Europa; |
|
7. |
verzoekt de lidstaten bijzondere aandacht te besteden aan de behoeften van de meest benadeelde kwetsbare volwassenen en te voorzien in maatregelen die ervoor zorgen dat zij niet om die reden gediscrimineerd worden; verzoekt in dit verband de lidstaten die wilsbeschikkingen in hun wetgeving erkennen of besluiten deze in te voeren in hun rechtsstelsel geen kosten of formaliteiten te voorzien die kwetsbare volwassenen uit achterstandsgroepen op onredelijke wijze zouden beletten in aanmerking te komen voor een wilsbeschikking, ongeacht hun financiële situatie; |
|
8. |
verzoekt de Commissie projecten op gang te brengen en te houden en te financieren die tot doel hebben de Unieburgers in kennis te stellen van de wetgeving van de lidstaten met betrekking tot kwetsbare volwassenen en beschermende maatregelen die hen betreffen; verzoekt de lidstaten passende maatregelen te treffen om alle personen op hun grondgebied van voldoende en gemakkelijk toegankelijke informatie over hun nationale wetgeving te voorzien, alsmede over de beschikbare diensten als het gaat om bescherming van kwetsbare volwassenen; |
|
9. |
betreurt het dat de Commissie geen gevolg heeft gegeven aan het verzoek van het Parlement om te zijner tijd een verslag voor te leggen aan het Parlement en de Raad met een gedetailleerde uiteenzetting van de problemen die zich voordoen en van de bekende beste praktijken voor de toepassing van het Verdrag van Den Haag, en met voorstellen voor maatregelen van de Unie ter aanvulling of nadere toelichting van de manier waarop het verdrag moet worden toegepast; is van mening dat in dat verslag ook zou kunnen worden vermeld op welke praktische problemen de Commissie bij het verzamelen van informatie over de toepassing van het Verdrag van Den Haag is gestuit; |
|
10. |
verzoekt de Commissie het Europees Parlement en de Raad vóór 31 maart 2018 op basis van artikel 81, lid 2, van het VWEU een voorstel voor een verordening in te dienen ter verbetering van de samenwerking tussen de lidstaten en van de automatische erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen betreffende de bescherming van kwetsbare volwassenen en wilsbeschikkingen, aan de hand van bijgaande gedetailleerde aanbevelingen; |
|
11. |
bevestigt dat deze aanbevelingen in overeenstemming zijn met de grondrechten en het subsidiariteitsbeginsel; wijst er in dit verband op dat wat de beste praktijken op nationaal niveau betreft rekening moet worden gehouden met de ervaringen van instanties en lokale autoriteiten; |
|
12. |
is van oordeel dat het verlangde voorstel geen financiële gevolgen heeft; |
|
13. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en bijgaande aanbevelingen te doen toekomen aan de Commissie, de Raad en de regeringen en parlementen van de lidstaten. |
(1) PB C 45 E van 23.2.2010, blz. 71.
(2) Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 351 van 20.12.2012, blz. 1).
BIJLAGE BIJ DE RESOLUTIE
AANBEVELINGEN BETREFFENDE DE INHOUD VAN HET VERLANGDE VOORSTEL
A. BEGINSELEN EN DOELSTELLINGEN VAN HET VOORSTEL
|
1. |
Bevorderen van informatie over administratieve en rechterlijke beslissingen met betrekking tot kwetsbare volwassenen die onder beschermende maatregelen vallen zoals gedefinieerd in het Verdrag van Den Haag van 13 januari 2000 over internationale bescherming van volwassenen, en faciliteren van doorgifte, erkenning en tenuitvoerlegging van dergelijke beslissingen. |
|
2. |
Invoeren van nationale dossiers met betrekking tot of registers van administratieve en rechterlijke beslissingen betreffende beschermende maatregelen voor kwetsbare volwassenen en, voor zover aanwezig, wilsbeschikkingen, met het doel de rechtszekerheid te waarborgen en de doorgifte van en snelle toegang voor bevoegde instanties en rechters tot informatie over de rechtspositie van onder een beschermende maatregel vallende personen te faciliteren. |
|
3. |
Ten uitvoer leggen van specifieke en adequate maatregelen voor samenwerking tussen de lidstaten op basis van de instrumenten die het Verdrag van Den Haag biedt, met name het instellen van een centrale autoriteit belast met het faciliteren van de communicatie tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en het coördineren van de doorgifte en uitwisseling van informatie over administratieve en rechterlijke beslissingen met betrekking tot volwassenen die onder een beschermende maatregel vallen. |
|
4. |
Ervoor zorgen dat de uitwisseling tussen de lidstaten van informatie over het type bescherming van kwetsbare volwassenen en de toegang tot dossiers en registers met details over beschermende maatregelen en wilsbeschikkingen op een dusdanige wijze plaatsvindt dat het vertrouwelijkheidsbeginsel en de regels inzake de bescherming van de persoonsgegevens van de betrokken volwassenen absoluut gewaarborgd zijn. |
|
5. |
Invoeren van uniforme Unieformulieren ter verbetering van de informatie betreffende administratieve en rechterlijke beslissingen met betrekking tot kwetsbare volwassenen alsmede van de doorgifte, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen over deze personen. De Commissie zou zich kunnen laten leiden door de modelformulieren die door de speciale diplomatieke commissie van de Haagse Conferentie voor internationaal privaatrecht in de notulen van de zitting van september-oktober 1999 met betrekking tot de bescherming van volwassenen worden aanbevolen. |
|
6. |
Toekennen, aan personen die voorzien in de bescherming van de persoon of het eigendom van een kwetsbare volwassene, van het recht om van de bevoegde autoriteiten binnen een redelijke termijn een in alle lidstaten geldig certificaat te verkrijgen omtrent zijn hoedanigheid en de bevoegdheden die aan hem zijn overgedragen. |
|
7. |
Bevorderen van de automatische erkenning van beschermende maatregelen die door de autoriteiten van een lidstaat zijn genomen, in de overige lidstaten, waarbij bij wijze van uitzondering en overeenkomstig de artikel 3 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie geen afbreuk wordt gedaan aan de invoering van juridische waarborgen die betrekking hebben op de bescherming van de openbare orde van de desbetreffende lidstaten om dergelijke beschermende maatregelen te erkennen, waarmee die lidstaten de niet-erkenning en niet-uitvoering van genoemde maatregelen kunnen rechtvaardigen. |
|
8. |
Bevorderen van de tenuitvoerlegging van beschermende maatregelen die door de autoriteiten van een lidstaat zijn genomen in de lidstaten, zonder dat een verklaring van uitvoerbaarheid van dergelijke maatregelen nodig is. |
|
9. |
Bevorderen van raadpleging en overleg tussen de lidstaten in gevallen waarin de uitvoering van een door de autoriteiten van een lidstaat geplande beslissing logistieke en financiële gevolgen voor een andere lidstaat zou kunnen hebben, zodat de betrokken lidstaten het eens kunnen worden over de verdeling van de met de beschermende maatregel verband houdende kosten. De raadpleging en het overleg dienen altijd plaats te vinden in het belang van de betrokken kwetsbare volwassene, onder volledige eerbiediging van zijn grondrechten. De betrokken autoriteiten zouden de bevoegde administratieve of gerechtelijke autoriteit alternatieve maatregelen kunnen voorleggen, waarbij de uiteindelijke beslissing altijd in handen van de laatstgenoemde zou moeten blijven. |
|
10. |
Invoeren van uniforme formulieren voor wilsbeschikkingen om het gebruik van dergelijke beschikkingen door de belanghebbenden, wier weloverwogen instemming door de bevoegde autoriteiten zou moeten worden geverifieerd, alsmede de doorgifte, de erkenning en de tenuitvoerlegging van dergelijke beschikkingen te verzekeren. |
B. VOOR TE STELLEN MAATREGELEN
|
1. |
verzoekt de Commissie het Europees Parlement en de Raad uiterlijk op 31 maart 2018 op basis van artikel 81, lid 2, van het VWEU een voorstel voor een verordening voor te leggen ter verbetering van de samenwerking tussen de lidstaten en de automatische erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen over de bescherming van kwetsbare volwassenen en wilsbeschikkingen. |
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/161 |
P8_TA(2017)0239
Meerjarenkader voor 2018-2022 voor het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (Resolutie)
Resolutie van het Europees Parlement van 1 juni 2017 over het meerjarenkader voor 2018-2022 voor het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (2017/2702(RSP))
(2018/C 307/25)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het ontwerp van besluit van de Raad tot vaststelling van een meerjarenkader voor 2018-2022 voor het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (14423/2016), |
|
— |
gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 352 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0528/2016), |
|
— |
gezien de aanbeveling van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0177/2017), ingediend overeenkomstig artikel 99, leden 1 en 4, van het Reglement van het Parlement, |
|
— |
gezien zijn standpunt van 13 december 2012 over het ontwerp van besluit van de Raad tot vaststelling van een meerjarenkader voor 2013-2017 voor het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (10449/2012 — C7-0169/2012 — 2011/0431(APP)) (1), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 13 december 2016 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie in 2015 (2), |
|
— |
gezien de verklaringen van de Commissie en de Raad van 31 mei 2017 over het meerjarenkader voor 2018-2022 voor het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, |
|
— |
gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de Europese Unie hecht aan waarborging van de rechten die zijn verankerd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie; |
|
B. |
overwegende dat het ontwerp van besluit van de Raad tot vaststelling van een meerjarenkader voor 2018-2022 voor het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, dat ter goedkeuring is voorgelegd aan het Europees Parlement, acht thematische gebieden bevat: slachtoffers van misdrijven en toegang tot de rechter; gelijkheid en discriminatie op grond van geslacht, ras, kleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuiging, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid, dan wel nationaliteit; informatiemaatschappij en, in het bijzonder, eerbied voor de persoonlijke levenssfeer en bescherming van persoonsgegevens; justitiële samenwerking, behalve in strafzaken; migratie, grenzen, asiel en integratie van vluchtelingen en migranten; racisme, vreemdelingenhaat en daarmee samenhangende onverdraagzaamheid; rechten van het kind; en integratie en sociale inclusie van Roma met nadruk op zigeunerhaat; |
|
C. |
overwegende dat opname van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken in het meerjarenkader niet alleen aansluit op de behoefte in het veld maar het Bureau ook de mogelijkheid geeft om op eigen initiatief uitgebreide analyse te verrichten op gebieden die duidelijk relevant zijn voor de grondrechten, met name gezien de recente en actuele wetgevingsontwikkelingen op EU-niveau op dit terrein; |
|
D. |
overwegende dat de politiële en de justitiële samenwerking in strafzaken sedert de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon deel uitmaken van het Unierecht en derhalve tot de taakstelling van het Bureau behoren, zoals alle terreinen die onder de bevoegdheid van de Unie vallen, op grond van artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad; |
|
E. |
overwegende dat zelfs als politiële en justitiële samenwerking niet onder het besluit van de Raad tot vaststelling van een meerjarenkader vallen, het Bureau zijn werkzaamheden op deze gebieden zal kunnen uitvoeren op verzoek van het Parlement, de Raad of de Commissie, overeenkomstig artikel 5, lid 3, van Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad; |
|
F. |
overwegende dat de vaststelling van het meerjarenkader van het Bureau voor 2018-2022 noodzakelijk is voor de continuïteit van zijn activiteiten en overwegende dat het ontbreken van een nieuw MJK tegen begin 2018 met zich mee zou brengen dat het Bureau alleen op specifiek verzoek van een instelling aan de slag kunnen en niet op eigen initiatief; |
|
1. |
betreurt het ten zeerste dat er binnen de Raad geen overeenstemming bestaat over de opname in het nieuwe meerjarenkader van de voorgestelde thematische gebieden politiële en justitiële samenwerking in strafzaken; |
|
2. |
herhaalt het belang van het werk van het Bureau en zijn cruciale rol in de bevordering van de grondrechten in de gehele EU; |
|
3. |
is van mening dat een van de basisaspecten van het werk van het Bureau erin bestaat steun te verlenen ten aanzien van de eerbiediging van de grondrechten op het gebied van het Unierecht, en dat de activiteiten van het Bureau daarom geen onderbreking verdragen; |
|
4. |
is verheugd over de verklaringen van de Commissie en de Raad en dringt er op aan dat de werkprocedures voor het bestuur en de werking van het Bureau worden verbeterd en dat wordt verduidelijkt dat de „ex-derdepijlertaken” politiële en justitiële samenwerking in strafzaken ook deel uitmaken van de bevoegdheden van het Bureau; |
|
5. |
neemt kennis van de uiteenlopende opvattingen van de Commissie en de Raad over de interpretatie van de oprichtingsverordening van het Bureau, en dringt er bij beide instellingen op aan zo spoedig mogelijk overeenstemming te bereiken; |
|
6. |
verzoekt de Commissie, na de externe evaluatie van het Bureau in 2017, amendementen in te dienen op Verordening (EG) nr. 168/2007 die zij noodzakelijk acht om de procedures voor het bestuur en de werking van het Bureau te verbeteren en de verordening in overeenstemming te brengen met het Verdrag van Lissabon, als bepaald in artikel 31, lid 2, van die verordening; |
|
7. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten. |
(1) PB C 434 van 23.12.2015, blz. 262.
(2) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0485.
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/163 |
P8_TA(2017)0240
De digitalisering van de Europese industrie
Resolutie van het Europees Parlement van 1 juni 2017 over de digitalisering van de Europese industrie (2016/2271(INI))
(2018/C 307/26)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien artikel 173 (titel XVII) van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), dat betrekking heeft op het industriebeleid van de EU en onder meer verwijst naar het concurrentievermogen van de industrie van de Unie, |
|
— |
gezien de artikelen 9, 11 en 16 VWEU, |
|
— |
gezien Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, |
|
— |
gezien Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 19 april 2016 getiteld „De digitalisering van het Europese bedrijfsleven — De voordelen van een digitale eengemaakte markt ten volle benutten” (COM(2016)0180), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 19 april 2016 getiteld „Europees cloudinitiatief — Bouwen aan een concurrentiële data- en kenniseconomie in Europa” (COM(2016)0178), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 19 april 2016 getiteld „Normalisatieprioriteiten op ICT-gebied voor de digitale eengemaakte markt” (COM(2016)0176), |
|
— |
gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 19 april 2016 getiteld „Quantum technologies” (SWD(2016)0107), |
|
— |
gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 19 april 2016 getiteld „Advancing the Internet of Things in Europe” (SWD(2016)0110), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 2 juli 2014 getiteld „Naar een bloeiende data-economie” (COM(2014)0442), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 19 januari 2016 getiteld „Naar een akte voor een digitale interne markt” (1), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 9 maart 2011 getiteld „Een industriebeleid voor het tijdperk van de globalisering” (2), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 16 juni 2010 over EU 2020 (3), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 15 juni 2010 over het communautaire innovatiebeleid in een veranderende wereld (4), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 28 oktober 2010 getiteld „Een geïntegreerd industriebeleid in een tijd van mondialisering — Concurrentievermogen en duurzaamheid centraal stellen” (COM(2010)0614), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld „Europa 2020 — Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (COM(2010)2020), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 6 oktober 2010 getiteld „Europa 2020-kerninitiatief: Innovatie-Unie” (COM(2010)0546), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 4 juli 2007 getiteld „Tussentijdse evaluatie van het industriebeleid — Een bijdrage tot de EU-strategie voor groei en werkgelegenheid” (COM(2007)0374), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 6 mei 2015 getiteld „Strategie voor een digitale eengemaakte markt voor Europa” (COM(2015)0192), het begeleidend werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2015)0100) en de daaropvolgende wetgevings- en niet-wetgevingsvoorstellen, |
|
— |
gezien het voorstel van 11 september 2013 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van maatregelen inzake de Europese interne markt voor elektronische communicatie en om een connectief continent tot stand te brengen alsmede tot wijziging van Richtlijnen 2002/20/EG, 2002/21/EG en 2002/22/EG en Verordeningen (EG) nr. 1211/2009 en (EU) nr. 531/2012 (COM(2013)0627), |
|
— |
gezien het voorstel van 26 maart 2013 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot maatregelen om de kosten van de aanleg van elektronische hogesnelheidscommunicatienetwerken te verlagen (COM(2013)0147), |
|
— |
gezien het voorstel van 7 februari 2013 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende maatregelen om een hoog gemeenschappelijk niveau van netwerk- en informatiebeveiliging in de Unie te waarborgen (COM(2013)0048), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 10 oktober 2012 met als titel „Een sterkere Europese industrie om bij te dragen tot groei en economisch herstel” (COM(2012)0582), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 22 januari 2014 getiteld „Voor een heropleving van de Europese industrie” (COM(2014)0014), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 3 oktober 2012 getiteld „Akte voor de interne markt II — Samen voor nieuwe groei” (COM(2012)0573), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 13 april 2011 aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's getiteld „Akte voor de interne markt: Twaalf hefbomen voor het stimuleren van de groei en het versterken van het vertrouwen” (COM(2011)0206), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 27 oktober 2010 aan het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's getiteld „Naar een Single Market Act: Voor een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen — 50 voorstellen om beter samen te werken, te ondernemen en zaken te doen” (COM(2010)0608), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 10 januari 2017 aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's getiteld „Bouwen aan een Europese data-economie” (COM(2017)0009), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 15 januari 2014 over de herindustrialisering van Europa ter bevordering van concurrentievermogen en duurzaamheid (5), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 10 december 2013 over het aanboren van het potentieel van cloud computing in Europa (6), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 12 september 2013 getiteld „De digitale agenda voor groei, mobiliteit en werkgelegenheid: tijd voor een hogere versnelling” (7), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 12 juni 2012 getiteld „Bescherming van kritieke informatie-infrastructuur — bereikte resultaten en volgende stappen: naar mondiale cyberveiligheid” (8), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 13 december 2016 over een coherent EU-beleid voor de culturele en creatieve sector (9), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 5 mei 2010 getiteld „Een nieuwe digitale agenda voor Europa: 2015.eu” (10), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 15 juni 2010 over het internet van de dingen (11), |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 14 juli 2016 getiteld „Industrie 4.0 en digitale transformatie: de weg vooruit”, |
|
— |
gezien artikel 52 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie interne markt en consumentenbescherming, de Commissie vervoer en toerisme en de Commissie cultuur en onderwijs (A8-0183/2017), |
|
A. |
overwegende dat er met concrete maatregelen, acties en stimulansen energieke inspanningen moeten worden geleverd om de EU en haar lidstaten te herindustrialiseren, met als doel concurrentievermogen en duurzaamheid, bevordering van kwalitatief hoogwaardige werkgelegenheid en inclusiviteit te combineren en het streefdoel van de EU te behalen, namelijk dat 20 % van het bbp van de Unie tegen 2020 gebaseerd moet zijn op industrie, waarbij noodzakelijkerwijs rekening moet worden gehouden met de structurele transformatie van de industrie als gevolg van de digitale ontwrichting en de opkomst van nieuwe bedrijfsmodellen; |
|
B. |
overwegende dat de Europese industrie de grondslag vormt van de Europese economie en rijkdom en dat zij voor grote uitdagingen staat als gevolg van snellere globalisering en innovatietrends; |
|
C. |
overwegende dat de digitalisering van de industriële productie de veerkracht, energie en hulpbronnenefficiëntie, innovatie, duurzaamheid en concurrentiekracht van onze economieën doet toenemen en aldus bedrijfsmodellen, productie, producten, processen en waardecreatie aan het transformeren is en een grote impact heeft op het evenwicht tussen kansen en uitdagingen voor de Europese industrie en de Europese werknemers; |
|
D. |
overwegende dat de EU, gezien haar industrieel erfgoed, haar netwerk van industriële sectoren en waardeketens, haar innovatieve troeven, haar strategische overheidsinvesteringen in onderzoek en ontwikkeling (O&O), de beschikbaarheid van particuliere investeringen, haar doeltreffend bestuur, haar hoogopgeleide arbeidskrachten en de inachtneming van maatschappelijke uitdagingen bij de industriële ontwikkeling, alsook het feit dat zij over meer dan dertig nationale en regionale initiatieven voor de digitalisering van de industrie beschikt, een stevige basis heeft van waaruit zij een leidende positie kan verwerven in de digitale transformatie; overwegende dat er een mogelijkheid bestaat om de EU-industrie te versterken als we erin slagen volledig geïntegreerde waardeketens aan te leggen voor digitaal verbeterde industriële producten en product-dienstcombinaties; |
|
E. |
overwegende dat 5G onze economieën grondig zal transformeren en de digitalisering in het centrum van de industriële ontwikkeling en sociale dienstverlening zal plaatsen; |
|
F. |
overwegende dat de Europese industriestrategie alleen kan slagen als er een digitale interne markt tot stand wordt gebracht die economische groei en werkgelegenheid op maatschappelijk verantwoorde wijze bevordert; |
|
G. |
overwegende dat een goed doordachte, technologieneutrale strategie voor de digitalisering van de industriële productie, die mensen en machines alsook grensoverschrijdende diensten binnen de gehele wereldwijde waardeketen nauwer met elkaar verbindt, een belangrijke troef kan zijn bij het vergroten van de veerkracht, duurzaamheid en concurrentiekracht van onze economie en nieuwe banen kan scheppen; |
|
H. |
overwegende dat de digitalisering gebruik moet maken van het potentieel van een doeltreffender gebruik van hulpbronnen, energie en kapitaal, hetgeen een meer geïntegreerde circulaire economie, lagere materiaalintensiteit en grotere industriële symbiose ten goede komt; |
|
I. |
overwegende dat de digitalisering de toerisme-industrie kan bevorderen ten gunste van reizigers en hun mobiliteit, onder meer door gemakkelijk toegang te verlenen tot realtime-informatie en een brede waaier aan diensten; |
|
J. |
overwegende dat goed ontwikkelde taaltechnologieën de industrie kunnen helpen bij het wegwerken van taalbarrières die de ontwikkeling van de digitale markt belemmeren; |
|
K. |
overwegende dat de digitalisering nieuwe mogelijkheden creëert in de vervoerssector voor producenten, exploitanten, investeerders, werknemers en passagiers en een voorwaarde is om ervoor te zorgen dat de vervoersindustrie zowel concurrerend als operationeel blijft en haar efficiëntie verbetert en dat vervoersdiensten duurzamer worden en beter gaan presteren; |
|
L. |
overwegende dat de digitalisering kan bijdragen tot veiligere arbeidsomstandigheden, grotere productveiligheid alsook individualisering en decentralisatie van de productie; |
|
M. |
overwegende dat er sprake is van een grote genderkloof wat betreft werkgelegenheid en opleiding in de ICT-sector, met ernstige negatieve gevolgen voor de gelijkheid op de arbeidsmarkt; |
|
N. |
overwegende dat de digitalisering en de individualisering en decentralisatie van de productie zullen leiden tot andere arbeidsomstandigheden en uiteenlopende maatschappelijke gevolgen zullen hebben; overwegende dat veilige, fatsoenlijke arbeidsomstandigheden en hoge productveiligheidsnormen een gedeeld punt van zorg moeten blijven; |
|
O. |
overwegende dat in tal van studies wordt benadrukt dat de digitalisering van de industriële productie verandering zal brengen in de vraag op de arbeidsmarkt en de werkgelegenheid in Europa; overwegende dat dit impact kan hebben op de bestaande regels inzake de rechten en medezeggenschap van werknemers; overwegende dat er duidelijk behoefte is aan aanpassing aan deze veranderingen door arbeidskrachten op te leiden in nieuwe ICT-vaardigheden en de digitale vaardigheden in de gehele samenleving te verbeteren; |
Ontwikkelen van een geïntegreerde strategie voor industriële digitalisering voor de EU
|
1. |
is ingenomen met de mededeling van de Commissie over de digitalisering van het Europese bedrijfsleven; |
|
2. |
is er sterk van overtuigd dat een strategie voor industriële digitalisering van cruciaal belang is voor de aanpak van de meest urgente economische en maatschappelijke uitdagingen voor Europa, d.w.z.:
|
|
3. |
benadrukt het belang van de totstandkoming van een concurrerende bedrijfsomgeving die particuliere investeringen vergemakkelijkt, een gunstig regelgevingskader dat bureaucratische belemmeringen vermijdt, de aanleg van geavanceerde Europese digitale infrastructuur en een op EU-niveau gecoördineerde structuur voor de digitalisering van de industrie om de coördinatie van nationale, regionale en EU-brede initiatieven en platforms inzake industriële digitalisering te vergemakkelijken; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat het streefdoel voor 2020, namelijk dat het aandeel van de industrie in het bbp dan 20 % zal bedragen, wordt gehaald; benadrukt dat de digitalisering van de industrie moet worden gekoppeld aan een bredere EU-strategie voor de industrie, zodat de EU wereldwijd een voortrekkersrol op industriegebied kan vervullen; benadrukt dat het belangrijk is de digitalisering met name te bevorderen in de lidstaten, regio's en sectoren die een achterstand hebben en onder degenen die zijn getroffen door de digitale kloof; is in dit verband ingenomen met de voorgestelde rondetafelconferentie op hoog niveau en het Europees forum van belanghebbenden; onderstreept het belang van samenwerking tussen de betrokken actoren en verwacht dat naast de kopstukken van de industrie en sociale partners ook de academische wereld, kmo's, normalisatieorganisaties, beleidsmakers, nationale en lokale overheidsniveaus en het maatschappelijk middenveld zullen worden uitgenodigd om een actieve rol te spelen; |
|
4. |
verzoekt de Commissie haar belangrijke werkzaamheden inzake het onderzoek van trends op het gebied van productie en digitalisering, alsmede trends in niet-technische disciplines (zoals recht, beleid, administratie, communicatie, enz.) voort te zetten, belangrijke ontwikkelingen in andere regio's te bestuderen, nieuwe cruciale technologieën in kaart te brengen en ernaar te streven dat het Europees leiderschap op deze gebieden wordt gehandhaafd en nieuwe trends worden geïntegreerd in beleid en maatregelen, waarbij rekening wordt gehouden met de concepten van beveiliging door ontwerp en privacy door ontwerp en door standaardinstellingen, en na te gaan of dit werk kan worden gedaan via een specifieke afdeling voor industriële perspectieven die ook nationale organisaties voor onderzoek en technologie (RTO's) omvat; |
|
5. |
is ingenomen met de mededeling van de Commissie getiteld „De digitalisering van het Europese bedrijfsleven — De voordelen van een digitale eengemaakte markt ten volle benutten” (COM(2016)0180), maar betreurt het feit dat, doordat de focus op de vervoerssector ervan beperkt is tot geconnecteerd en geautomatiseerd rijden, alle bestaande uitdagingen hiermee onvoldoende worden aangepakt; herinnert eraan dat, hoewel geconnecteerd en geautomatiseerd rijden een van de spannendste toekomstige digitale transformaties in de sector is, er potentieel is voor digitalisering in alle vervoersmodi, zowel in de operationele als in de administratieve processen, en in de hele waardeketen van producenten tot passagiers en vracht, alsmede voor coördinatie met alle nieuwe technologieën die in de sector worden gebruikt, zoals de Europese mondiale satellietnavigatiesystemen Egnos en Galileo, waar in de nabije toekomst resultaten kunnen worden verwacht; vraagt de Commissie zich te richten op digitale transformaties in alle vervoersmodi, inclusief aan vervoer en toerisme gerelateerde diensten; |
|
6. |
wijst erop dat het digitaliseringsproces niet overal in de vervoerssector evenveel voordelen heeft opgeleverd en dat dit een schadelijke fragmentering heeft veroorzaakt binnen de interne markt, zowel tussen diverse vervoersmodi als binnen één modus; beklemtoont dat er significante en toenemende verschillen zijn tussen de lidstaten wat concurrentievermogen en digitalisering van de vervoerssector betreft, die ook terug te vinden zijn tussen regio's, bedrijven en kmo's; is van mening dat de ontwikkeling van een gecoördineerde strategie voor industriële digitalisering (Industrial Digitalisation Strategy, IDS) voor de EU kan helpen deze fragmentering en verschillen te overwinnen en investeringen in digitale projecten kan helpen aantrekken; beklemtoont dat het doel niet het schrijven van een zoveelste beleidsdocument moet zijn, maar het formuleren van een serieuze strategie die een weerspiegeling vormt van innovatietrends en marktpotentieel, en waarvan de toepassing voortdurend moet worden beoordeeld; |
|
7. |
is van mening dat een IDS zal bijdragen tot het oplossen van een aantal van de meest nijpende uitdagingen in de vervoers- en de toeristische sector; verzoekt de Commissie derhalve digitalisering verder te ondersteunen om:
|
|
8. |
geeft aan dat ononderbroken connectiviteit van hoge kwaliteit een conditio sine qua non is voor snelle, veilige en betrouwbare verbindingen voor alle vervoersmodi en voor verdere digitalisering van de vervoerssector; betreurt de enorme versnippering van de digitale dekking in de EU; is van oordeel dat investeringen in breedband en een billijke toewijzing van spectrum essentieel zijn voor de digitalisering van de vervoerssector; beklemtoont het belang van een sectoroverschrijdende visie, die bijvoorbeeld elektronica, telecommunicatie, vervoer en toerisme omvat; vraagt de Commissie en de lidstaten zich te houden aan hun belofte om uiterlijk in 2025 voor een dergelijke connectiviteit voor de belangrijkste transportroutes en -hubs te zorgen, en het voortouw te nemen voor volledige dekking in de hele EU; |
Scheppen van voorwaarden voor succesvolle industriële digitalisering: infrastructuur, investeringen, innovatie en vaardigheden
|
9. |
onderstreept dat een IDS de mogelijkheid biedt om innovatie, doeltreffendheid en duurzame technologieën te bevorderen die de concurrentiekracht versterken, de industriële basis van de EU moderniseren en belemmeringen voor de ontwikkeling van de digitale markt wegnemen; benadrukt dat geïntegreerde industriële digitalisering gebaseerd moet zijn op verscherpte gunstige voorwaarden gaande van een eersteklas, toekomstbestendige digitale infrastructuur, O&O en een klimaat dat investeringen bevordert tot een passend, actueel wetgevingskader dat innovaties aanmoedigt, een uitgediepte digitale interne markt, hoge niveaus van vaardigheden en ondernemerschap en een sterkere sociale dialoog; |
|
10. |
benadrukt de noodzaak van meer publieke en particuliere investeringen in hogesnelheidsconnectiviteit, bijvoorbeeld via 5G, optische vezels, navigatie en infrastructuur voor satellietcommunicatie, teneinde te zorgen voor een robuuste digitale infrastructuur in stedelijke en industriegebieden; wijst uitdrukkelijk op het belang van harmonisatie van de spectrumtoewijzing met het oog op de toenemende vraag naar connectiviteit en de verbetering van de voorspelbaarheid van het investeringsklimaat voor netwerken; wijst uitdrukkelijk op de noodzaak te komen tot leiderschap in digitale industriële waardeketens en belangrijke technologieën zoals 5G, kwantumtechnologieën, krachtige computers, kunstmatige intelligentie, cloudcomputing, big data-analyse, het internet der dingen, robotica, automatisering (met inbegrip van in hoge mate geautomatiseerde voertuigen) en de „distributed-ledger”-technologie; steunt in dit verband de werkdocumenten van de Commissie die haar mededeling begeleiden; |
|
11. |
erkent de kansen en uitdagingen die aan de digitalisering van het bedrijfsleven verbonden zijn; wijst op de positieve effecten die de digitalisering van het bedrijfsleven heeft door flexibelere arbeidsregelingen die een beter evenwicht tussen werk en privéleven mogelijk maken, meer keuzes bieden via mobiel telewerken, en mensen uit plattelandsgebieden en afgelegen streken in staat stellen de arbeidsmarkt te betreden (mits zij over de nodige infrastructuur beschikken), hetgeen economische groei bevordert; erkent tegelijk dat de door de digitalisering gestimuleerde tendens in de richting van grotere flexibiliteit het risico van onzekere en precaire banen kan vergroten; benadrukt dat nieuwe arbeidsvormen niet mogen worden gebruikt om de bestaande arbeids- en sociale wetgeving wat betreft de bescherming van werknemers- en consumentenrechten te omzeilen; wijst erop dat traditionele bedrijven en bedrijven in de platformeconomie gelijk moeten worden behandeld; |
|
12. |
stelt vast dat de digitale transformatie in de sectoren vervoer en toerisme, en met name de ontwikkeling van de „on demand”- en deeleconomieën, bijdraagt tot sterk veranderend passagiers- en consumentengedrag ten aanzien van mobiliteit en toerisme, en wijst op de noodzaak van aanpassing van de infrastructurele voorzieningen; verzoekt de Commissie de effecten van de digitalisering in vervoers-, mobiliteits- en toerismediensten te beoordelen, met bijzondere nadruk op het gedrag en de keuzes van de gebruikers van deze diensten, en ervoor te zorgen dat het potentieel van deze maatschappelijke verandering verder kan worden benut; |
|
13. |
stelt vast dat door het feit dat reistickets in toenemende mate digitaal worden afgegeven, de consument via internet snel over meer informatie kan beschikken, maar steeds vaker in een vorm die het vergelijken van aanbiedingen moeilijk maakt; is van mening dat daarom de transparantie- en neutraliteitswaarborgen in de distributie, met name via internet, moeten worden versterkt, zodat de consument zijn keuze kan bepalen op basis van betrouwbare informatie, niet alleen wat de prijs betreft, maar ook ten aanzien van andere parameters, waaronder de kwaliteit van de dienstverlening en bijkomende aanbiedingen; is van mening dat deze transparantie zowel de concurrentie zal stimuleren als de ontwikkeling van het multimodale vervoer zal ondersteunen; |
|
14. |
is van mening dat de digitalisering de consument meer keuze, maar ook gebruikersvriendelijkere en meer toegespitste producten en meer informatie moet bieden, in het bijzonder ten aanzien van de kwaliteit van producten en diensten; |
|
15. |
wijst erop dat de gevolgen van taalbarrières voor de industrie en de digitalisering ervan onvoldoende zijn bekeken of beoordeeld in documenten over de digitale markt; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de ontwikkeling van taaltechnologieën te bevorderen die, samen met de digitalisering van de industrie, de versnippering van de Europese markt zullen terugdringen; |
|
16. |
onderstreept dat speciale steun voor „analoge” meertaligheid in Europa nuttig is voor zowel de digitalisering van de Europese industrie als het aanleren van veelomvattende digitale vaardigheden; onderstreept derhalve dat er veel meer aandacht moet worden besteed aan fundamenteel onderzoek naar statistische, intelligente en computerondersteunde vertaling en leersoftware; |
|
17. |
benadrukt dat de regio's zich moeten richten op hun productieve troeven en dat zij hun ontwikkeling via slimme specialisatie, slimme ketens en clusters moeten bevorderen; is van mening dat clusters en synergieën tussen kmo's, industrieactoren en sociale actoren, de ambachtelijke sector, start-ups, de academische wereld, onderzoekscentra, consumentenorganisaties, de creatieve industriesector, de financiële wereld en andere belanghebbenden succesvolle modellen kunnen zijn voor het bevorderen van digitale productie en innovatie; stimuleert onderzoek, innovatie en structurele cohesie in de EU; beklemtoont het belang van versnelprogramma's en durfkapitaal om te helpen bij de opschaling van start-ups; wijst op het belang van het gebruik van digitalisering voor het bevorderen van innovatie op het gebied van bedrijfsmodellen zoals „pay-per-output”-systemen en massa-aanpassing; |
|
18. |
is van mening dat er bijzondere aandacht moet uitgaan naar de specifieke problemen van de kmo's waar de winst op het gebied van energie-, hulpbronnen- en productie-efficiëntie, verkregen via inspanningen op het gebied van digitalisering, relatief het hoogst zou zijn; is voorstander van de versterking van kmo-verenigingen en hun activiteiten naar buiten via digitaliseringsprogramma's, de ontwikkeling van centra voor toegepaste wetenschappen met nadruk op digitalisering, en medefinanciering voor eigen O&O van kmo's; is van mening dat er aandacht moet worden besteed aan de eigendom van en toegang tot gegevens, alsmede aan de ontwikkeling van een Europees programma voor digitale stages; |
|
19. |
is ingenomen met de oprichting van het platform inzake slimme specialisatie voor industriële modernisering en met name het voorstel van de Commissie, dat is opgenomen in het Actieplan voor de digitalisering van de industrie, om een netwerk van kenniscentra en digitale-innovatiehubs (DIH's) op te zetten om de digitalisering van de industrie en de digitale innovatie van kmo's in alle regio's te versterken; merkt op dat de ambachtelijke sector op dit gebied niet mag worden veronachtzaamd; verzoekt de Commissie intensief werk te maken van de oprichting van DIH's en digitale kenniscentra in minder gedigitaliseerde Europese regio's; verzoekt de Commissie meer financiering beschikbaar te stellen voor DIH's via verschillende Europese middelen (Horizon 2020, structuurfondsen, enz.) om de lidstaten te steunen bij hun inspanningen en strategieën voor de ontwikkeling van een nationaal DIH-netwerk, en te overwegen een „sandbox”-aanpak uit te proberen waarbij grensoverschrijdende experimenten in een gecontroleerde omgeving niet worden geblokkeerd door de bestaande regelgeving; verzoekt de lidstaten de grensoverschrijdende samenwerking tussen hun DIH's te versterken; is van mening dat aangewezen DIH's zich moeten specialiseren in industriële digitale innovaties die bijdragen tot de aanpak van de maatschappelijke uitdagingen waar Europa voor staat; meent in dit verband dat Horizon 2020-financiering voor de DIH's kan worden gecombineerd met financiering uit dat programma voor maatschappelijke uitdagingen; wijst op de mogelijkheid van ICT-innovatiecheques voor kmo's inzake toegang tot advies, de uitwisseling van beste praktijken en DIH-knowhow; |
|
20. |
wijst op de belangrijke rol van steden en lokale overheden bij het ontwikkelen van nieuwe bedrijfsmodellen en het leveren van digitale infrastructuur en het verlenen van steun aan kmo's en andere industrie-actoren, alsmede op de enorme mogelijkheden die de digitale en industriële innovatie met zich meebrengt voor steden, bijvoorbeeld via lokale fabricage zonder afval, een sterkere integratie van de industriële productie en de lokale en stedelijke logistiek en het lokale en stedelijke vervoer, alsook energieopwekking, verbruik, fabricage en 3D-printen; is van mening dat steden ook toegang moeten krijgen tot de DIH's; verzoekt de Commissie lokale, nationale en internationale beste praktijken te bestuderen en de uitwisseling ervan te bevorderen; is ingenomen met de publicatie van een Europese index van digitale steden en met initiatieven die de interoperabiliteit van gegevens en systemen tussen de Europese steden bevorderen; merkt op dat het initiatief inzake intelligente steden in dit verband een rol speelt; wijst op de positieve ervaring met regionale adviesfora; |
|
21. |
benadrukt de rol die overheidsopdrachten en wettelijke voorschriften voor de registratie van ondernemingen en de verslaggeving over bedrijfsactiviteiten of openbaarmaking kunnen spelen bij de bevordering van nieuwe industriële digitale technologie; verzoekt de Commissie na te gaan hoe overheidsopdrachten kunnen worden aangewend als mechanisme om innovatie te bevorderen; verzoekt de Commissie een digitale controle op te nemen in haar Refit-programma om te waarborgen dat de regelgeving is bijgewerkt voor de digitale context en te zorgen voor een gemakkelijkere uitwisseling van beste praktijken tussen overheden inzake het gebruik van de innovatiecriteria in openbare aanbestedingen; beveelt aan om de aanpassing van het juridische en technologische kader, bijvoorbeeld de IPv6-transitie, aan de behoeften inzake digitalisering van de industrie en de lancering van het internet der dingen te bespoedigen; |
|
22. |
benadrukt het belang van het vrijmaken van toereikende publieke en private financiering voor de digitalisering van de Europese industrie, met een beter gebruik van het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI); is van mening dat dit fors moet worden opgetrokken en dat de overheid meer moet investeren in digitale infrastructuur; benadrukt de centrale rol van financiering afkomstig van particuliere en samenwerkingsplatforms; vraagt de Commissie een financiële rondetafelconferentie voor de digitalisering van de industrie te organiseren, waar de kwestie zal worden onderzocht en innovatieve financieringsvoorstellen zullen worden gedaan; betreurt dat de middelen die in de EU-begroting aan digitale beleidsmaatregelen worden toegewezen te krap zijn om effect te sorteren; erkent dat de Europese economie moet worden aangezwengeld met productieve investeringen: is van mening dat de beschikbaarheid van de bestaande Europese financiële instrumenten, zoals de Europese structuur- en investeringsfondsen en Horizon 2020, ervoor moet zorgen dat deze doelstelling wordt gehaald; is van mening dat de combinatie van deze fondsen moet samenhangen met nationale middelen en staatssteunregels; erkent de rol van publiek-private partnerschappen en gemeenschappelijke ondernemingen; |
|
23. |
verzoekt de lidstaten te voorzien in fiscale prikkels voor ondernemingen die digitale en slimme productiesystemen toepassen, teneinde een doeltreffende digitalisering van de industrie te ondersteunen; |
Waarborgen van het Europees leiderschap op het gebied van technologie en de veiligheid van de industriële digitalisering: fusies en overnames, cyberveiligheid, gegevensstromen, normalisatie
|
24. |
erkent dat versterking van O&O dringend noodzakelijk is; verzoekt de Commissie om zowel eigen als externe O&O-inspanningen te ondersteunen, innovatienetwerken te bevorderen en de samenwerking tussen start-ups, gevestigde ondernemingen, kmo's, universiteiten enz. in een digitaal ecosysteem te stimuleren; vraagt de Commissie te onderzoeken hoe de onderzoeksresultaten van Horizon 2020 in de ruimste mate kunnen worden overgedragen naar de markt en door Europese bedrijven kunnen worden toegepast; verzoekt de Commissie het aandeel Horizon 2020-onderzoeksprojecten dat octrooien en intellectuele-eigendomsrechten genereert te verhogen en hierover verslag uit te brengen; |
|
25. |
beklemtoont dat het belangrijk is gevoelige Europese technologieën en knowhow veilig te stellen die de grondslag van toekomstige industriële kracht en economische veerkracht vormen; benadrukt de potentiële risico's met betrekking tot strategische buitenlandse directe investeringen (BDI) die door de overheid en het industrieel beleid worden aangestuurd, met name door staatsbedrijven via fusies en overnames; wijst op het feit dat, voor wat BDI betreft, bepaalde externe investeerders steeds meer belangstelling tonen voor de verwerving van gevoelige Europese technologieën via fusies en overnames; is ingenomen met het initiatief van de Commissie om de ervaringen van de commissie voor buitenlandse investeringen in de Verenigde Staten (CFIUS) te bestuderen; onderstreept dat de gelijke markttoegang voor investeringen moet worden gehandhaafd door mondiale regels vast te stellen; |
|
26. |
beklemtoont dat ontwikkelingen op het gebied van automatisering, robotica en de toepassing van kunstmatige intelligentie in productie evenals de verregaande integratie van technische onderdelen van verschillende oorsprong nieuwe vragen doen rijzen over de aansprakelijkheid voor producten en productiefaciliteiten; roept de Commissie op zo snel mogelijk de regels inzake veiligheid en aansprakelijkheid voor autonoom handelende systemen, met inbegrip van de testvoorwaarden, te verduidelijken; |
|
27. |
erkent dat openheid en connectiviteit mogelijk ook gevolgen hebben voor de kwetsbaarheid voor cyberaanvallen, sabotage, gegevensmanipulatie of industriële spionage, en benadrukt in dit verband het belang van een gemeenschappelijke Europese aanpak van cyberveiligheid; erkent dat moet worden gezorgd voor meer bewustwording ten aanzien van het verbeteren van de cyberveiligheid; acht cyberveerkracht een cruciale verantwoordelijkheid van bedrijfsleiders en degenen die op nationaal en Europees niveau het industrie- en veiligheidsbeleid bepalen; is van mening dat producenten verantwoordelijk zijn voor het waarborgen van normen inzake veiligheid en cyberveiligheid als kernontwerpparameters voor alle digitale innovaties op basis van de meest recente beschikbare technologie en de beginselen van „beveiliging door ontwerp” en „beveiliging door standaardinstellingen”, maar dat onder bepaalde voorwaarden en criteria van deze verantwoordelijkheid van de producent kan worden afgeweken; wijst erop dat vereisten inzake cyberveiligheid voor het internet der dingen en IT-veiligheidsnormen, bijvoorbeeld op basis van de referentie-architectuur RAMI4.0 en ICS, de Europese cyberveerkracht zouden versterken; is van mening dat er in dit verband een belangrijke rol is weggelegd voor de Europese normalisatieorganisaties en dat zij niet aan de kant mogen worden gezet; verzoekt de Commissie verschillende modellen te onderzoeken voor de bevordering van cyberveiligheid voor het internet der dingen; roept overheidsinstellingen echter op om voorschriften inzake cyberveiligheid verplicht te stellen voor overheidsopdrachten met betrekking tot IT-apparatuur en producten voor het internet der dingen; is van oordeel dat het aanbieden van controles op de cyberveiligheid en advies aan kmo's betreffende hun gedigitaliseerde industriële producten van groot belang is; is van mening dat de uitwisseling van beste praktijken tussen de EU-lidstaten de Europese cyberveerkracht in dat verband kan versterken; |
|
28. |
is van mening dat er gemeenschappelijke criteria moeten komen voor kritieke infrastructuur en de digitale beveiliging daarvan en dat de EU-richtlijn betreffende de beveiliging van netwerk- en informatiesystemen (NIB-richtlijn) de eerste stap is op weg naar een hoog gemeenschappelijk niveau van beveiliging van netwerk- en informatiesystemen in de Unie; verzoekt de Commissie zich in te spannen om ervoor te zorgen dat de lidstaten de richtlijn consequent en tijdig omzetten; benadrukt dat de rol die de bestuurslichamen als bedoeld in de NIB-richtlijn vervullen voor het wekken van vertrouwen in toekomstige technologieën moet worden versterkt; merkt op dat toezichtsmechanismen voor cyberdreigingen en het speuren naar toekomstige dreigingen belangrijk moeten worden geacht voor de beveiliging van de digitale industrieën in de EU, met bijzondere nadruk op de bescherming van kmo's en consumenten; |
|
29. |
benadrukt dat er specifiek aandacht moet worden besteed aan vraagstukken in verband met de verzameling van en toegang tot industriële of productiegerelateerde gegevens en informatie; onderstreept in dit verband dat er vooral nadruk moet worden gelegd op het beginsel van gegevenssoevereiniteit, open en gestandaardiseerde toegang en beschikbaarheid van gegevens, op de versterking van innovatie en productiviteit, nieuwe diensten en bedrijfsmodellen, en op doorlichting van de beveiliging, waarbij ruimte is voor eerlijke concurrentie; benadrukt dat nieuwe vormen van regelgeving inzake gegevenseigendom en toegang tot gegevens heel voorzichtig moeten worden aangepakt en uitsluitend mogen worden ingevoerd na een uitgebreide raadpleging van alle relevante belanghebbenden; is van mening dat zowel innovatie als de privacybelangen van werknemers en consumenten moeten worden beschermd en gewaarborgd in overeenstemming met de algemene verordening gegevensbescherming; benadrukt voorts dat de openbaarmaking van en toegang tot informatie van algemeen belang en voor wetenschappelijke doeleinden moeten worden bevorderd; neemt in dit verband nota van het voorstel van de Commissie inzake de data-economie om een gemeenschappelijke Europese markt voor gegevens te bevorderen; is van mening dat in het huidige debat over het gegevensregime twee essentiële aspecten moeten worden onderstreept om de ontwikkeling van technische oplossingen voor betrouwbare identificatie en uitwisseling van gegevens te bevorderen, te weten enerzijds standaardcontractvoorschriften en anderzijds de invoering van een controle inzake onbillijkheid in contractuele relaties tussen bedrijven; |
|
30. |
benadrukt dat het Europees cloudinitiatief, tezamen met het wetgevingsvoorstel inzake vrij verkeer van gegevens, die bedoeld zijn om ongerechtvaardigde vereisten ten aanzien van gegevenslocatie uit te bannen, in potentie een verdere prikkel kunnen geven aan het proces van digitalisering van de Europese industrie, met name voor kmo's en startende bedrijven, en versnippering van de interne markt van de EU kunnen voorkomen; roept de Commissie op toe te zien op de goedkeuring en coherente uitvoering van het Europees cloudinitiatief teneinde een eerlijk, snel, betrouwbaar en naadloos proces van gegevensverkeer en -gebruik mogelijk te maken; herinnert de Commissie aan de toezegging in haar mededeling om een wetgevingsvoorstel inzake vrij verkeer van gegevens binnen de EU te presenteren met als uiteindelijk doel ongerechtvaardigde lokalisatievereisten in nationale wet- en regelgeving op te heffen of te voorkomen; |
|
31. |
is er sterk van overtuigd dat open data, big data en data-analyse, met name in de vervoerssector, essentiële elementen blijven om ten volle de voordelen van de digitale interne markt te plukken en innovatie aan te zwengelen; betreurt het feit dat initiatieven om de gegevensstroom te vergemakkelijken, gefragmenteerd blijven; benadrukt het feit dat meer rechtszekerheid nodig is, met name wat zeggenschap en verantwoordelijkheid betreft, op basis van volledige eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en gegevensbescherming; |
|
32. |
erkent dat de digitalisering van de industrie kan worden ingezet voor de retrieval van sectorale gegevens en voor de uitoefening van bestuur door publieke en semipublieke autoriteiten en marktdeelnemers; |
|
33. |
benadrukt de rol van de integratie van openheid van de architectuur als een ontwerpbeginsel van digitale componenten; |
|
34. |
erkent het belang van bescherming van de technische knowhow met betrekking tot de uitwisseling en onderlinge samenhang van industriële en digitale componenten, waarbij tegelijkertijd interoperabiliteit en end-to-end-connectiviteit mogelijk worden gemaakt en worden bevorderd; |
|
35. |
benadrukt dat een krachtige normalisatiestrategie die met de lidstaten en de Commissie wordt gecoördineerd, met inbegrip van interoperabiliteit in het digitale domein, noodzakelijk is als Europa een leiderschapsrol wil vervullen op het gebied van de industriële digitalisering; benadrukt het belang en de unieke samenstelling van de Europese normalisatieorganisaties, met een inclusieve en op consensus gebaseerde benadering die belanghebbenden uit de samenleving en met name kmo's integreert; dringt er bij de Commissie op aan de ontwikkeling van open normen te bevorderen en is ingenomen met haar intentie om onder billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden (fair, reasonable, non-discriminatory, FRAND) toegang te bieden tot en doeltreffend licenties toe te kennen aan voor normen wezenlijke octrooien, en erkent dat dit essentieel is voor de bevordering van innovatie en O&O in de EU; is van mening dat de circulaire economie een belangrijke aanjager kan zijn voor een coherente normalisatie van de communicatiestromen langs de industriële waardeketens; verzoekt om een op EU-niveau gecoördineerde aanpak door de Europese normalisatieorganisaties (CEN, Cenelec en ETSI) bij internationale fora en consortia; is van mening dat het wenselijk is te streven naar mondiale en universele normen, maar onderstreept ook dat er bereidheid is om met Europese normen te werken indien de internationale samenwerking op normalisatiefora niet constructief verloopt; acht interoperabiliteit noodzakelijk, in het bijzonder op het gebied van het internet der dingen, om ervoor te zorgen dat de ontwikkeling van nieuwe technologieën de mogelijkheden voor consumenten verbetert, zodat deze niet aan slechts een aantal specifieke aanbieders vastgeklonken zitten; |
|
36. |
beklemtoont dat handelsbelemmeringen op het gebied van de digitalisering de internationale activiteiten van de Europese industrie hinderen en de Europese concurrentiekracht schade toebrengen; is van mening dat billijke handelsovereenkomsten tussen de EU en derde landen sterk kunnen bijdragen tot gemeenschappelijke internationale regels op het gebied van gegevensbescherming, gegevensstromen, gegevensgebruik en normalisatie; |
De sociale dimensie: vaardigheden, onderwijs en sociale innovatie
|
37. |
is van mening dat er grote inspanningen nodig zijn op het gebied van onderwijs, fiscaliteit en socialezekerheidsstelsels om de gevolgen van de transformatie te integreren in onze Europese maatschappelijke en economische modellen; benadrukt dat de digitale transformatie van de industrie een grote maatschappelijke impact heeft op gebieden variërend van werkgelegenheid, arbeidsvoorwaarden en werknemersrechten tot onderwijs en vaardigheden, e-gezondheid, het milieu en duurzame ontwikkeling; beklemtoont dat bij deze veranderingen veiligheid moet worden nagestreefd; verzoekt de Commissie de maatschappelijke gevolgen van de industriële digitalisering op adequate wijze te beoordelen en te onderzoeken en, zo nodig, verdere maatregelen voor te stellen om de digitale kloof te dichten en een inclusieve digitale samenleving te bevorderen terwijl de Europese concurrentiekracht wordt aangezwengeld; |
|
38. |
wijst erop dat het Hof van Justitie van de Europese Unie het concept „werknemer” heeft gedefinieerd als een arbeidsverhouding die wordt gekenmerkt door bepaalde criteria, zoals ondergeschiktheid, beloning en aard van het werk (12); vraagt om rechtszekerheid over wat „in dienst zijn” op de digitale arbeidsmarkt is, om ervoor te zorgen dat de sociale en arbeidswetgeving wordt nageleefd; meent dat wanneer voorrang wordt gegeven aan de feiten, alle werkenden in de platformeconomie hetzij werknemers, hetzij zelfstandigen zijn, en ongeacht de contractuele situatie als zodanig moeten worden geclassificeerd; |
|
39. |
benadrukt dat onderwijs, opleiding en een leven lang leren de hoekstenen zijn van maatschappelijke cohesie in een digitale maatschappij; benadrukt dat Europa wordt geconfronteerd met een digitale kloof op dit gebied; verzoekt om de tenuitvoerlegging van een vaardighedengarantie, na overleg met en met deelname van de sociale partners, en verzoekt de lidstaten manieren te vinden om te voldoen aan de behoefte van de burgers aan permanente bij- en nascholing, opleiding en een leven lang leren om te zorgen voor een soepele overgang naar een slimme economie; benadrukt het belang van het bevorderen en erkennen van digitale vaardigheden en van de nieuwe trend in de richting van „multi-skilling”; is van mening dat werkgevers het Europees Sociaal Fonds moeten gebruiken voor dergelijke opleidingen en om een digitale kit voor het verbeteren van vaardigheden te bevorderen in samenwerking met de industrie en de sociale partners; is ingenomen met de ontwikkeling van onderwijsmateriaal en sectorspecifieke lesprogramma's; vraagt de Commissie keuzes te onderzoeken voor het instellen van een certificeringssysteem voor permanente opleidingsprogramma's voor digitale vaardigheden; |
|
40. |
benadrukt dat digitale vaardigheden moeten worden opgenomen in de nationale lesprogramma's; merkt op dat voorbeelden van door het Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging (Enisa) gesteunde initiatieven, zoals de Europese maand van de cyberveiligheid en de Europese Cyber Security Challenge, met dit doel voor ogen verder moeten worden ontwikkeld; benadrukt het belang van een gespecialiseerde lerarenopleiding voor digitale vaardigheden en dat digitale vaardigheden aan alle kinderen moeten worden aangeleerd; verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat alle scholen met wifi en actueel IT-materiaal zijn uitgerust; merkt op dat codering ook een belangrijke rol speelt; verzoekt om de uitwisseling van beste praktijken tussen de lidstaten om lessen te trekken uit reeds bestaande praktijken zoals het Fit4Coding-programma, initiatieven inzake digitale academies, e-learningprogramma's, of coderingscholen zoals Webforce3; vraagt de Commissie de integratie van het testen van digitale vaardigheden in de IGCU/Pisa-studies te bevorderen om concurrentie en vergelijking tussen EU-lidstaten mogelijk te maken; verzoekt de lidstaten, in samenwerking met de Commissie, interdisciplinaire studieprogramma's te ontwerpen die gericht zijn op de integratie van diverse competenties, zoals IT met bedrijfsbeheer of techniek met gegevenswetenschappen; beklemtoont dat alle lidstaten algemene nationale strategieën inzake digitale vaardigheden met streefcijfers dienen te ontwikkelen, zoals door Commissie werd verzocht; benadrukt de belangrijke rol die de sociale partners en andere belanghebbenden kunnen spelen bij de ontwikkeling en uitvoering van dergelijke strategieën; merkt op dat tot dusver slechts de helft van de EU-lidstaten nationale coalities voor digitale banen heeft opgericht; beklemtoont dat een specifiek begrotingsonderdeel ter ondersteuning van de activiteiten van de Coalitie voor digitale vaardigheden en banen de verspreiding van informatie en verdere activiteiten zou versterken; |
|
41. |
benadrukt het belang van investeringen in de digitalisering van beroepsopleidingen en de ambachtelijke sector; benadrukt dat digitale vaardigheden ook moeten worden gecombineerd met technische vaardigheden en de bevordering van het onderwijs in wetenschap, technologie, techniek en wiskunde (STEM-vakken) en de bevordering van zachte vaardigheden zoals communicatie, teamcoördinatie en sectoroverschrijdend denken; |
|
42. |
vraagt om het genderperspectief op te nemen in alle digitale initiatieven en ervoor te zorgen dat de huidige digitale transformatie ook een drijvende kracht voor gendergelijkheid wordt; beklemtoont dat de ernstige genderkloof in de ICT-sector moet worden aangepakt, aangezien dit essentieel is voor de groei en welvaart van Europa op de lange termijn; |
|
43. |
wijst op de mogelijkheden die de digitalisering biedt voor de toegankelijkheid van sociale diensten en andere openbare diensten, alsook voor de inclusie van personen met een handicap en personen met een beperkte mobiliteit op de arbeidsmarkt; benadrukt in dit verband met name het belang van telewerken; |
|
44. |
wijst erop dat, zoals aangetoond door het Europeana-initiatief, de digitalisering van Europese werken een belangrijke gelegenheid biedt om de toegankelijkheid, verspreiding en bevordering ervan te verbeteren en dat digitale innovatie de aanzet kan geven tot een omwenteling inzake de wijze waarop cultuurgoederen worden tentoongesteld en toegankelijk worden gemaakt; onderstreept het belang van het bevorderen van het gebruik van 3D-technologieën voor gegevensverzameling en de reconstructie van vernietigde cultuurgoederen en erfgoederen; benadrukt dat financiële middelen voor de digitalisering, het behoud en de online toegankelijkheid van het Europees cultureel erfgoed moeten worden gewaarborgd; |
|
45. |
betreurt het feit dat historische en culturele plaatsen vaak niet gemakkelijk toegankelijk zijn voor mensen met een handicap, en benadrukt de mogelijkheden die een sterker digitaal cultureel platform biedt voor het verbeteren van de betrokkenheid en het toegankelijker maken van culturele ervaringen, plaatsen en artefacten, ongeacht de geografische ligging; |
|
46. |
steunt het onderzoek naar en de ontwikkeling van hulptechnologieën die kunnen worden gebruikt voor de inclusie van mensen met een handicap en voor het ontwikkelen van industriële producten met het oog hierop; |
|
47. |
pleit voor de instelling van een regelmatige uitwisseling van beste praktijken en de opstelling van een halfjaarlijks voortgangsverslag en aanbevelingen inzake de digitalisering van de industrie; |
o
o o
|
48. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de lidstaten. |
(1) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0009.
(2) PB C 199 E van 7.7.2012, blz. 131.
(3) PB C 236 E van 12.8.2011, blz. 57.
(4) PB C 236 E van 12.8.2011, blz. 41.
(5) PB C 482 van 23.12.2016, blz. 89.
(6) PB C 468 van 15.12.2016, blz. 19.
(7) PB C 93 van 9.3.2016, blz. 120.
(8) PB C 332 E van 15.11.2013, blz. 22.
(9) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0486.
(10) PB C 81 E van 15.3.2011, blz. 45.
(11) PB C 236 E van 12.8.2011, blz. 24.
(12) Zie zaak CJEU C-596/12, par. 17, en zaak CJEU C-232, par. 39.
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/175 |
P8_TA(2017)0241
De nieuwe Europese consensus inzake ontwikkeling — onze wereld, onze waardigheid, onze toekomst
Resolutie van het Europees Parlement van 1 juni 2017 over de gemeenschappelijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, en de Commissie betreffende de nieuwe Europese consensus over ontwikkeling — Onze wereld, onze waardigheid, onze toekomst (2017/2586(RSP))
(2018/C 307/27)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de overeenkomst die is bereikt tussen de Raad Buitenlandse Zaken (Ontwikkelingssamenwerking), de Commissie, en het Parlement inzake een nieuwe Europese consensus over ontwikkeling — Onze wereld, onze waardigheid, onze toekomst (1), |
|
— |
gezien de Europese consensus over ontwikkeling van december 2005 (2), |
|
— |
gezien artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), |
|
— |
gezien Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, getiteld „Onze wereld transformeren: Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling”, die werd goedgekeurd op de VN-wereldtop inzake duurzame ontwikkeling van 25 september 2015 in New York, |
|
— |
gezien de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie, die in juni 2016 is gepubliceerd, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 22 november 2016 getiteld „Voorstel voor een nieuwe Europese consensus over ontwikkeling — Onze wereld, onze waardigheid, onze toekomst” (COM(2016)0740), |
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties, met name die van 22 november 2016 over het vergroten van de doeltreffendheid van ontwikkelingssamenwerking (3) en van 14 februari 2017 over de herziening van de Europese consensus over ontwikkeling (4), |
|
— |
gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement, |
|
1. |
is ingenomen met het voorstel van de Commissie om de Europese consensus over ontwikkeling van 2005 te herzien teneinde de nieuwe mondiale ontwikkelingscontext te weerspiegelen na de goedkeuring van Agenda 2030 en de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG's), evenals de veranderingen in de juridische en institutionele structuur van de EU na de vaststelling van het Verdrag van Lissabon; |
|
2. |
benadrukt het belang van de nieuwe Europese consensus over ontwikkeling als belangrijk strategisch document waarin een gemeenschappelijke visie, waarden en beginselen worden uiteengezet voor de EU en haar lidstaten wat betreft de uitvoering van de Agenda 2030 in hun ontwikkelingssamenwerkingsbeleid; |
|
3. |
is ingenomen met de duidelijke erkenning in de nieuwe consensus dat de belangrijkste doelstelling van het ontwikkelingsbeleid van de EU, overeenkomstig artikel 208 VWEU, de terugdringing en, op lange termijn, de uitbanning van armoede is; benadrukt nogmaals dat dit moet gebeuren in volledige overeenstemming met de beginselen van doeltreffende ontwikkelingssamenwerking: eigen verantwoordelijkheid van ontwikkelingslanden voor de ontwikkelingsprioriteiten, resultaatgerichtheid, inclusieve partnerschappen en transparantie en verantwoordingsplicht; |
|
4. |
dringt erop aan dat er regelingen moeten komen zodat er verantwoording wordt afgelegd voor het toezicht op en de verwezenlijking van de SDG's en de 0,7 % ODA/BNP (Officiële ontwikkelingshulp/bruto nationaal product)- doelstellingen; verzoekt de EU en de lidstaten een tijdschema in te dienen met stappen aan de hand waarvan zij deze doelstellingen geleidelijk kunnen behalen, met jaarlijkse verslaggeving aan het Parlement over de vorderingen die zijn gemaakt; |
|
5. |
schaart zich achter de gemeenschappelijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, en de Commissie betreffende de nieuwe Europese consensus over ontwikkeling — Onze wereld, onze waardigheid, onze toekomst; |
|
6. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden. |
(1) Zie document 9459/2017 van de Raad.
(2) PB C 46 van 24.2.2006, blz. 1.
(3) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0437.
(4) Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0026.
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/177 |
P8_TA(2017)0242
Veerkracht als een strategische prioriteit van het extern beleid van de EU
Resolutie van het Europees Parlement van 1 juni 2017 over veerkracht als een strategische prioriteit van het extern beleid van de EU (2017/2594(RSP))
(2018/C 307/28)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en de artikelen 208, 210 en 214 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), |
|
— |
gezien de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU van juni 2016, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 3 oktober 2012 getiteld „De EU-aanpak inzake weerbaarheid: lessen uit de voedselzekerheidscrises” (COM(2012)0586) en het werkdocument van de diensten van de Commissie van 19 juni 2013 getiteld „Action plan for resilience in crisis-prone countries 2013-2020” (SWD(2013)0227), |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 28 mei 2013 over de EU-aanpak inzake weerbaarheid, |
|
— |
gezien resolutie A/RES/70/1 van de Algemene Vergadering van de VN van 25 september 2015 getiteld „Onze wereld transformeren: Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling”, |
|
— |
gezien besluit 1/CP.21 van de conferentie van de partijen over de inwerkingtreding van de Overeenkomst van Parijs over klimaatverandering, |
|
— |
gezien het kader van Sendai voor rampenrisicovermindering 2015-2030, dat is goedgekeurd tijdens de derde wereldconferentie van de VN over rampenrisicovermindering, die van 14 tot 18 maart 2015 in Sendai (Japan) is gehouden, |
|
— |
gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 16 juni 2016 getiteld: „Action Plan on the Sendai Framework for Disaster Risk Reduction 2015-2030: A disaster risk-informed approach for all EU policies” (SWD(2016)0205), |
|
— |
gezien het verslag van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties van 23 augustus 2016 over het eindresultaat van de wereldtop over humanitaire hulp (A/71/353), |
|
— |
gezien mededeling van de Commissie van 26 april 2016 getiteld „Waardig leven: van afhankelijkheid van steun tot zelfredzaamheid. Gedwongen ontheemding en ontwikkeling” (COM(2016)0234), |
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties, met name die van 11 december 2013 over de EU-aanpak inzake weerbaarheid en het beperken van het risico op rampen in ontwikkelingslanden: lessen uit de voedselzekerheidscrises (1), van 16 december 2015 inzake voorbereiding voor de humanitaire wereldtop: uitdagingen en kansen voor humanitaire hulp (2), en van 14 februari 2017 over de herziening van de Europese consensus over ontwikkeling (3), |
|
— |
gezien de vraag aan de Commissie over veerkracht als een strategische prioriteit van het extern beleid van de EU (O-000033/2017 — B8-0313/2017), |
|
— |
gezien de ontwerpresolutie van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, |
|
— |
gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 2, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat volgens de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) 1,6 miljard mensen in 56 landen leven die als fragiel zijn aangemerkt (4); overwegende dat deze fragiliteit in de meeste gevallen door mensen is veroorzaakt; overwegende dat fragiele situaties de kwetsbaarheid van de bevolking vergroten vanwege verschillende factoren, waaronder conflicten en onveiligheid, onvoldoende toegang tot gezondheidszorg, gedwongen verplaatsing, extreme armoede, ongelijkheid, voedselonzekerheid, economische schokken, slecht bestuur en zwakke instellingen, corruptie en straffeloosheid, alsook natuurrampen, die nog verergerd worden door de gevolgen van de klimaatverandering; overwegende dat de vergroting van de veerkracht met name belangrijk is in fragiele situaties, die door de OESO aan de hand van vijf verschillende, maar onderling verband houdende dimensies worden gedefinieerd, te weten een economische, milieu-, politieke, veiligheids- en maatschappelijke dimensie; |
|
B. |
overwegende dat de EU en andere internationale organisaties het concept „resilience” — in het Nederlands afwisselend vertaald met „veerkracht” en „weerbaarheid” — al diverse jaren hanteren in hun beleid en dat sprake lijkt te zijn van een verbreding ervan; overwegende dat veerkracht in de conclusies van de Raad van 2013 wordt gedefinieerd als „het vermogen van een persoon, een huishouden, een gemeenschap, een land of een regio om zich op stresssituaties en schokken voor te bereiden en deze te weerstaan, op te vangen en snel te boven te komen, zonder langetermijnontwikkelingsperspectieven in het gedrang te brengen”; |
|
C. |
overwegende dat „veerkracht van staat en samenleving in onze oostelijke en zuidelijke buurlanden” in de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU wordt aangemerkt als een van de vijf prioriteiten van het externe optreden van de EU en dat veerkracht in deze strategie wordt gedefinieerd als „het vermogen van staten en samenlevingen om zich te hervormen, en zodoende weerstand te bieden aan en zich te herstellen van interne en externe crises”; overwegende dat in de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU wordt bekrachtigd dat „een veerkrachtige samenleving, gekenmerkt door democratie, vertrouwen in instellingen en duurzame ontwikkeling, het hart vormt van een veerkrachtige staat”; |
|
D. |
overwegende dat in de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU verder wordt genoemd dat de EU „een eensgezinde aanpak zal volgen in haar beleid op het gebied van humanitaire kwesties, ontwikkelingssamenwerking, migratie, handel, investeringen, infrastructuur, onderwijs, gezondheid en onderzoek”, en onder meer een beleid op maat zal nastreven om inclusieve en verantwoordingsplichtige governance en de mensenrechten te bevorderen, een op lokale inbreng en rechten gestoelde aanpak voor de hervorming van de sectoren justitie, veiligheid en defensie na te streven, kwetsbare staten te steunen, armoede en ongelijkheid te bestrijden, duurzame ontwikkeling te bevorderen, de banden met het maatschappelijk middenveld aan te halen, hervormingen op het gebied van energie en milieu te bevorderen en duurzame antwoorden op vraagstukken inzake voedselproductie en het gebruik van water te ondersteunen; |
|
E. |
overwegende dat het externe optreden van de EU een veelzijdige aanpak inzake veerkracht vergt, en verder overwegende dat dit kan worden bevorderd door — overeenkomstig het beginsel van samenhang van het ontwikkelingsbeleid — meer ontwikkelingshulp en, daar waar van toepassing, humanitaire hulp te verstrekken, in combinatie met milieugerelateerde maatregelen, teneinde kwetsbaarheid en risico's op rampen te reduceren, als een essentiële manier om de humanitaire behoeften te verkleinen; overwegende dat het buitenlands beleid van de EU eveneens een centrale rol moet spelen bij het vergroten van de veerkracht, in het bijzonder door duurzame ontwikkeling, mensenrechten en politieke dialoog te bevorderen, systemen voor vroegtijdige waarschuwing te ontwikkelen en te werken aan de preventie van sociale en economische schokken, zoals hongersnood, van een toename van ongelijkheid, mensenrechtenschendingen en gewelddadige conflicten, en aan conflictoplossing, als de noodzaak hiertoe zich voordoet; |
|
F. |
overwegende dat de EU ten aanzien van haar extern beleid een geïntegreerde aanpak moet bevorderen en daarbij tegelijkertijd haar bijdrage aan duurzame ontwikkeling moet versterken en de mandaten en doelstellingen van de afzonderlijke beleidslijnen moet erkennen, zoals neergelegd in de Verdragen; overwegende dat dit met name belangrijk is in conflictsituaties en ten aanzien van het humanitair optreden van de EU, dat niet kan worden beschouwd als een middel ten behoeve van crisisbeheersing en ten volle moet berusten op de beginselen van humanitaire hulp, zoals tot uitdrukking gebracht in de Europese Consensus inzake humanitaire hulp, en gericht moet zijn op een coherente, doeltreffende en kwalitatief hoogwaardige humanitaire reactie; overwegende dat de EU zich ervoor moet blijven inzetten dat de mensenrechten en het internationaal humanitair recht door alle partijen bij conflicten worden geëerbiedigd; |
|
G. |
overwegende dat het humanitair optreden moet voldoen aan een reeks internationaal erkende normen en beginselen zoals verwerkt in de Gedragscode van het Internationale Rode Kruis en de Rode Halve Maan en van ngo's voor hulpverlening bij rampen en in ruime mate opgenomen in het „Humanitair Handvest”; |
|
H. |
overwegende dat onder de vergroting van de veerkracht een langetermijninspanning moet worden verstaan die geïntegreerd is in de bevordering van duurzame ontwikkeling, die alleen duurzaam zal zijn indien deze schok-, stress- en veranderingsbestendig is; overwegende dat, in het kader van het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU en programma's voor ontwikkelingssamenwerking, de vergroting van de veerkracht moet worden toegespitst op de desbetreffende context en moet bijdragen tot de versterking van de nationale veerkrachtstrategieën van de regeringen van de partnerlanden, die daarvoor ook rekenschap moet afleggen aan hun bevolking; |
|
I. |
overwegende dat het onderkennen van risico's, het versterken van het systeem voor het beheersen van risico's, en investeringen in systemen voor vroegtijdige waarschuwing en snelle reactie, voor de preventie en de bevordering van rampenrisicovermindering, in overeenstemming met de prioriteiten van het kader van Sendai, van essentieel belang zijn om veerkracht te creëren, en derhalve voor de verwezenlijking van de SDG's; |
|
J. |
overwegende dat de nadruk op mensen centraal moeten blijven staan in de EU-aanpak inzake veerkracht, onder meer door op nationaal, regionaal en lokaal niveau, waar mogelijk, met instanties samen te werken en capaciteit op te bouwen om deze nadruk te versterken, en door de centrale rol van organisaties uit het maatschappelijk middenveld en plaatselijke gemeenschappen te erkennen en te ondersteunen; |
|
K. |
overwegende dat door de natuur of de mens veroorzaakte rampen een verschillend effect hebben op vrouwen, meisjes, jongens en mannen, doordat gendergerelateerde ongelijkheden het effect van spanningen en schokken versterken en duurzame ontwikkeling verhinderen; |
|
L. |
overwegende dat vrouwen en meisjes het meest lijden bij crises en conflicten; overwegende dat vrouwen en meisjes tijdens en tijdens de nasleep van rampen onevenredig aan gevaar worden blootgesteld, en vaker niet meer in hun levensonderhoud kunnen voorzien, aan veiligheid inboeten en zelfs het leven laten dan andere groepen; overwegende dat vrouwen en meisjes grotere risico's lopen door verplaatsing en het uiteenvallen van gewone beschermingsstructuren en ondersteuning; overwegende dat in crisissituaties de waarschijnlijkheid van verkrachting, seksuele uitbuiting en risicogedrag de waarschijnlijkheid van ongewenste zwangerschappen, seksueel overdraagbare aandoeningen en complicaties met betrekking tot de reproductieve gezondheid aanzienlijk doet toenemen; |
|
M. |
overwegende dat de verbetering van de positie van vrouwen van essentieel belang is om veerkracht te bevorderen; overwegende dat programma's alleen doeltreffend, omvattend en duurzaam kunnen zijn wanneer ze veerkracht opbouwen en versterken en een rol voor vrouwen omvatten, door zich te richten op specifieke bekwaamheden en reddingsmechanismen; |
|
N. |
overwegende dat het gezin een belangrijke rol speelt voor de uitvoering van essentiële functies met betrekking tot productie, consumptie, voortplanting en groei die verband houden met de sociale en economische empowerment van personen en maatschappijen; overwegende dat gezinnen en hun leden opvangsystemen bouwen en hun veerkrachtig gedrag kan worden weerspiegeld in de instandhouding van normale ontwikkeling van optimisme, vindingrijkheid en vastberadenheid ondanks tegenspoed; overwegende dat deze krachten en middelen mensen in staat stellen succesvol op crises en uitdagingen te reageren; |
|
O. |
overwegende dat bij de aanpak inzake veerkracht in het extern beleid van de EU bijzondere aandacht moet uitgaan naar de kwetsbaarste bevolkingsgroepen, met inbegrip van de armsten, minderheden, ontheemden, vrouwen, kinderen, migranten, mensen met hiv, LGBTI-personen, mensen met een handicap en ouderen; |
|
1. |
is verheugd dat het belang van het vergroten van de veerkracht in de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU is erkend doordat het daarin tot een strategische prioriteit van het extern beleid van de EU is gemaakt; is ingenomen met de positieve bijdrage die het in partnerlanden kan hebben om op politiek, diplomatiek en veiligheidsgebied meer aandacht te besteden aan de vergroting van de veerkracht, maar benadrukt dat het niet bij deze dimensies moet blijven; |
|
2. |
onderstreept opnieuw dat het noodzakelijk is dat de lidstaten van de EU hun toezeggingen inzake officiële ontwikkelingshulp (ODA) nakomen en de veerkracht versterken via hun strategische en planningsprocessen met betrekking tot ontwikkelingshulp en humanitaire hulp; onderstreept in dit opzicht het belang van het analysekader voor veerkrachtsystemen van de OESO, dat helpt strategieën in meer doeltreffende, sectoroverschrijdende en multidimensionale programma's te vertalen; |
|
3. |
is van mening dat de huidige EU-aanpak inzake veerkracht, met inbegrip van verbintenissen om de onderliggende oorzaken van crises en kwetsbaarheid aan te pakken, zoals gedefinieerd in de mededeling van de Commissie van 2012 en de conclusies van de Raad van 2013, grotendeels geldig blijft en moet worden gecontinueerd, en dat daarnaast moet worden erkend dat de lering die uit de uitvoering van dit beleid is getrokken, moet worden opgenomen in de nieuwe gezamenlijke mededeling; vraagt zich af hoe in de mededeling elementen uit evaluaties in beschouwing worden genomen, aangezien pas in 2018 een grote evaluatie op het programma staat; is van mening dat het actieplan 2013-2020 voor weerbaarheid volledig ten uitvoer moet worden gelegd; |
|
4. |
wijst op de veelzijdige aard van veerkracht, een concept dat een menselijke, economische, milieu-, politieke, maatschappelijke en veiligheidsdimensie heeft, en is verheugd dat het concept in het buitenlands en veiligheidsbeleid, de ontwikkelingssamenwerking en de humanitaire hulp van de EU aan belang wint; wijst erop dat de afzonderlijke mandaten en doelstellingen van elke beleidslijn moeten worden gerespecteerd, maar dat tegelijkertijd de onderlinge samenhang moet worden bevorderd met het oog op duurzame ontwikkeling; wijst erop hoe belangrijk het is om het beginsel van beleidscoherentie voor ontwikkeling te waarborgen in elk extern optreden van de EU door erop toe te zien dat EU-beleid de inspanningen van ontwikkelingslanden om de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling te verwezenlijken niet ondermijnt; |
|
5. |
wijst met name op de bijzondere positie die humanitaire hulp inneemt, aangezien dergelijke hulp uitsluitend op behoeften moet berusten en ten uitvoer moet worden gelegd met strikte inachtneming van de fundamentele humanitaire beginselen van menselijkheid, neutraliteit, onpartijdigheid en onafhankelijkheid en met eerbiediging van de mensenrechten die zijn vastgelegd in de verdragen van Genève en de aanvullende protocollen daarvan; benadrukt dat de eerbiediging van humanitaire beginselen essentieel is om noodlijdende bevolkingsgroepen te bereiken en humanitaire actoren te beschermen; |
|
6. |
is ingenomen met het feit dat de verlening van humanitaire hulp door de EU en de lidstaten niet mag worden onderworpen aan door andere partnerdonoren opgelegde voorwaarden met betrekking tot noodzakelijke medische behandelingen, met inbegrip van de toegang tot veilige abortus voor vrouwen en meisjes die het slachtoffer zijn geworden van verkrachting in gewapende conflicten, maar dat humanitaire hulp in plaats daarvan volgens het internationaal humanitair recht moet worden verleend; |
|
7. |
beklemtoont dat het in partnerlanden opbouwen van veerkracht een langetermijnproces is en dat het derhalve moet worden geïntegreerd in ontwikkelingsprogramma's voor de meest kwetsbare bevolkingsgroepen en in financiële toezeggingen; benadrukt dat dit moet worden erkend in de nieuwe gezamenlijke mededeling en dat de vergroting van de veerkracht, met name in fragiele staten, in de mededeling moet worden ondersteund als een essentieel element van de strategieën van de partnerlanden inzake duurzame ontwikkeling; merkt op dat de strategieën in kwestie op de specifieke context toegesneden moeten zijn en moeten stroken met de op internationaal vlak overeengekomen beginselen inzake de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp, te weten eigen verantwoordelijkheid van partnerlanden voor de ontwikkelingsprioriteiten (met inbegrip van samenhang met nationale ontwikkelingsstrategieën), resultaatgerichtheid, inclusieve partnerschappen, en transparantie en verantwoordingsplicht; wijst in dit verband op de belangrijke monitoring- en toezichtrol van het Europees Parlement, de nationale parlementen en het maatschappelijk middenveld; |
|
8. |
verzoekt de Commissie veerkracht en het multidimensionale karakter daarvan als een sleutelelement in haar beleidsdialoog met ontwikkelingslanden te integreren; |
|
9. |
onderstreept het algemene belang van een gezamenlijke planning van de met veerkracht verband houdende acties van de EU binnen haar humanitaire en ontwikkelingshulp, om complementariteit te optimaliseren en de fragmentatie van hulp te verminderen, en om ervoor te zorgen dat kortetermijnacties de basis leggen voor interventies op lange en middellange termijn; |
|
10. |
onderstreept het belang van het verlenen van technische bijstand aan de minst ontwikkelde landen en fragiele staten, met name op het gebied van duurzaam landbeheer, en instandhouding van ecosystemen en watervoorziening, aangezien dit fundamentele zaken zijn die ten goede komen aan zowel het milieu, als de bevolking die ervan afhankelijk is; |
|
11. |
herinnert eraan dat de zware gevolgen van rampen voor inkomen en welvaart het sterkst gevoeld worden door de armen; dringt er op aan dat de primaire en overkoepelende doelstelling van de ontwikkelingssamenwerking van de EU de uitroeiing van de armoede tegen de achtergrond van duurzame ontwikkeling is, teneinde waardigheid en een fatsoenlijke levensstandaard voor allen te waarborgen; |
|
12. |
onderstreept hoe belangrijk rampenrisicovermindering is voor het opbouwen van veerkracht; vraagt de EU te waarborgen dat haar inspanningen ter vergroting van de veerkracht in het kader van de nieuwe gezamenlijke mededeling in overeenstemming worden gebracht met de verbintenissen en doelstellingen van het kader van Sendai voor rampenrisicovermindering die via het actieplan van de Commissie inzake het kader van Sendai ter bevordering van een op rampenrisicogegevens gebaseerde aanpak voor al het EU-beleid ten uitvoer worden gelegd, en er voor te zorgen dat er voldoende middelen voor deze prioriteit worden uitgetrokken; beklemtoont dat risicobeheer van essentieel belang is om duurzame ontwikkeling te realiseren, en roept op tot de opzet van inclusieve lokale en nationale strategieën voor rampenrisicovermindering en de ontwikkeling van een op de gehele samenleving en alle risico's gerichte aanpak bij het beheer van rampenrisico's, met als doel om kwetsbaarheid te verminderen en de veerkracht te vergroten; pleit ervoor rampenrisicovermindering, aanpassing aan de klimaatverandering, en stedelijk beleid en initiatieven voor steden sterker aan elkaar te koppelen; |
|
13. |
wenst dat de veerkracht van individuen en gemeenschappen, en de nadruk op kwetsbare groepen — met inbegrip van de armsten in de samenleving, minderheden, gezinnen, vrouwen, kinderen, migranten, mensen met hiv, LGBTI-personen, mensen met een handicap en ouderen — centraal blijven staan bij het vergroten van de veerkracht in het extern beleid van de EU; wijst op de centrale rol die organisaties uit het maatschappelijk middenveld en lokale gemeenschappen spelen bij de opbouw van veerkracht; wijst voorts op het belang van de verzameling en verspreiding van uitgesplitste gegevens als het erom gaat inzicht te krijgen in de situatie van kwetsbare groepen en deze situatie aan te pakken; |
|
14. |
wijst erop dat bij de opbouw van doeltreffende veerkracht rekening moet worden gehouden met het belang van gezinnen en hun vermogen om schokken op te vangen moet worden ondersteund; |
|
15. |
pleit voor gendergevoelige programmering die de deelname van vrouwen versterkt en ingaat op de behoeften van vrouwen door hun veerkracht ten aanzien van rampen en klimaatverandering op te bouwen, en die de rechten van vrouwen, zoals eigendomsrechten en de veiligstelling van grondbezit, met inbegrip van hun rechten ten aanzien van drinkwater, bossen, woningen en andere eigendommen, waarborgt; |
|
16. |
dringt aan op bijkomende inspanningen om de toegang van vrouwen en meisjes tot gezondheid en seksuele gezondheidsvoorlichting, gezinsplanning, prenatale zorg, en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten te verbeteren, en in het bijzonder ook op meer aandacht voor de grotendeels niet-verwezenlijkte millenniumdoelstelling voor ontwikkeling nr. 5 inzake de gezondheid van moeders, met inbegrip van het tegengaan van de zuigelingen- en kindersterfte, en het vermijden van risicovolle geboortes; |
|
17. |
onderstreept het belang van toegang tot gezondheidszorg en diensten, alsook drinkwater, sanitaire voorzieningen en hygiëne in noodsituaties, alsmede gezondheidsplanning van gemeenschappen op lange termijn; |
|
18. |
wijst op de bijzondere uitdaging die gedwongen en langdurige verplaatsing vormt voor tal van fragiele en conflictgevoelige landen en hun buurlanden; benadrukt dat, zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie getiteld „Lives in Dignity”, de bescherming van ontheemden onvoorwaardelijk moet worden gegarandeerd en dat de vergroting van de veerkracht en de zelfredzaamheid van getroffen bevolkingsgroepen en hun gastgemeenschappen van essentieel belang is; herinnert aan het belang van zelfredzaamheid voor de bevordering van waardigheid en veerkracht; |
|
19. |
onderstreept de noodzaak om het vluchtelingenverdrag en het Kampala-verdrag uit te breiden om ontheemden in de hele wereld, alsook mensen die door andere vormen van geweld zoals mensensmokkel en seksueel geweld worden getroffen, te beschermen en te helpen, aangezien zij gegronde redenen kunnen hebben om te vrezen om vervolgd te worden of ernstig gevaar lopen; |
|
20. |
erkent dat de veerkracht van landen een belangrijke dimensie van veerkracht vormt, en benadrukt dat de veerkracht en de stabiliteit van landen een rechtstreeks uitvloeisel zijn van de eerbiediging van de mensenrechten, de kracht van de democratie, de rechtsstaat en good governance, het vertrouwen in instituties en de verantwoordingsplicht jegens de eigen burgers, maar vooral van het betrekken van burgers, individueel en in verenigingsverband, bij vinden van mogelijke oplossingen — doelstellingen die allemaal, zonder uitzondering, dienen te worden bevorderd en nagestreefd bij de uitvoering van de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU; benadrukt de noodzaak om essentiële publieke voorzieningen, zoals onderwijs, gezondheidszorg, drinkwater en sanitaire voorzieningen, te bevorderen, teneinde de veerkracht te versterken; |
|
21. |
beklemtoont dat het concept van veerkracht in het extern beleid van de EU een mondiale geografische reikwijdte moet blijven houden; merkt op dat de vergroting van de veerkracht een doelstelling van de bevordering van mensenrechten en de duurzame ontwikkeling in partnerlanden moet zijn en niet moet worden beperkt tot geografische gebieden die kampen met veiligheidscrises met directe gevolgen voor de EU; beklemtoont dat bij het bevorderen van veerkracht in ieder geval prioritair aandacht moet worden besteed aan de minst ontwikkelde landen, fragiele landen en landen die met terugkerende en seizoensgebonden crises te kampen hebben, en dat de achterliggende oorzaken van crises moeten worden aangepakt, met name middels steun voor preventie en voorbereidheid; |
|
22. |
onderstreept het belang van systemen voor vroegtijdige waarschuwing en van capaciteit op het vlak van vroegtijdige reactie als een mechanisme ter vergroting van de veerkracht, en roept de EU op haar inspanningen op dit gebied op te voeren, voornamelijk door middel van de bevordering van nauwere samenwerking tussen verschillende actoren ter plaatse, met name in delegaties van de EU, en de ontwikkeling van capaciteit voor gezamenlijke analyses in fragiele contexten en uitwisselingen tussen gebieden met een hoog natuurramprisico die met vergelijkbare risico's te maken hebben, hetgeen beter inzicht in en een meer gecoördineerde, sectoroverschrijdende respons van de EU, alsook tussen EU-instellingen en -lidstaten mogelijk zou maken; |
|
23. |
wenst dat er voldoende middelen worden bestemd voor de vergroting van de veerkracht, overeenkomstig de positie ervan als een van de strategische prioriteiten van de EU; zou ingenomen zijn met een strategische reflectie — voorafgaand aan het volgend meerjarig financieel kader — over de manier waarop de EU bestaande externe financieringsinstrumenten en innovatieve mechanismen doeltreffender kan gebruiken, en deze kan blijven afstemmen op internationaal overeengekomen beginselen inzake de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp, teneinde veerkracht een permanente plaats te geven in strategieën en programma's voor ontwikkeling en bijstand; benadrukt dat maatregelen kunnen worden gefinancierd door middel van verschillende, elkaar aanvullende instrumenten en benadrukt dat armoedebestrijding de kerndoelstelling moet blijven waarvoor middelen uit instrumenten voor ontwikkelingssamenwerking worden ingezet; |
|
24. |
onderstreept de noodzaak van een versterking en verdere ontwikkeling van onderwijs in de context van rampen en crises en van een betere verspreiding, opstelling en doorgifte van informatie en kennis om gemeenschappen zo weerbaarder te maken en een mentaliteitswijziging en een cultuur van paraatheid tot stand te brengen; |
|
25. |
dringt aan op meer samenwerking tussen de publieke en de private sectoren op het gebied van veerkracht; herinnert in dit verband aan het belang van de mededeling van de Commissie getiteld „Een sterkere rol voor de particuliere sector bij het streven naar inclusieve en duurzame groei in ontwikkelingslanden”; verzoekt de Commissie om de particuliere sector nauwer bij deze werkzaamheden te betrekken door te voorzien in stimulansen en een bevorderlijk klimaat te scheppen dat privé-entiteiten ertoe aanzet om een rol te spelen in de opbouw van veerkracht en de vermindering van risico's in partnerlanden; |
|
26. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid. |
(1) PB C 468 van 15.12.2016, blz. 120.
(2) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0459.
(3) Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0026.
(4) OESO (2016), States of Fragility 2016: Understanding Violence, OECD publishing, Parijs.
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/183 |
P8_TA(2017)0243
Bestrijding van antisemitisme
Resolutie van het Europees Parlement van 1 juni 2017 over de bestrijding van antisemitisme (2017/2692(RSP))
(2018/C 307/29)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en in het bijzonder het tweede gedachtestreepje, het vierde tot en met het zevende gedachtestreepje van de preambule, en artikel 2, artikel 3, lid 3, het tweede gedachtestreepje, en artikel 6 daarvan, |
|
— |
gezien artikel 17 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 7 december 2000, |
|
— |
gezien Kaderbesluit 2008/913/JBZ van de Raad van 28 november 2008 betreffende de bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat door middel van het strafrecht (1), |
|
— |
gezien Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit van de Raad 2001/220/JBZ (2), |
|
— |
gezien de goedkeuring in 2015 van de Europese Veiligheidsagenda, |
|
— |
gezien Resolutie 2106(2016) van de Raad van Europa van 20 april 2016 over „Renewed commitment in the fight against antisemitism in Europe”, |
|
— |
gezien de conclusies van het eerste jaarlijkse colloquium van de Commissie over grondrechten, dat op 1 en 2 oktober 2015 in Brussel plaatsvond onder de titel „Tolerance and respect: preventing and combating anti-Semitic and anti-Muslim hatred in Europe”, |
|
— |
gezien de benoeming — in december 2015 — van een „coördinator bestrijding antisemitisme” binnen de Commissie, |
|
— |
gezien de oprichting — in juni 2016 — van de EU-groep op hoog niveau voor de bestrijding van racisme, vreemdelingenhaat en andere vormen van onverdraagzaamheid, |
|
— |
gezien de gedragscode ter bestrijding van onrechtmatige haatuitingen op internet die op 31 mei 2016 tussen de Commissie en grote IT-bedrijven alsmede andere platforms en socialemediabedrijven overeengekomen is, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 13 december 2016 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie in 2015 (3), |
|
— |
gezien de gerichte, gewelddadige en terroristische aanvallen op leden van de joodse gemeenschap die de afgelopen jaren in meerdere lidstaten hebben plaatsgevonden, |
|
— |
gezien de primaire verantwoordelijkheid van regeringen voor de beveiliging en veiligheid van al hun burgers, en derhalve hun primaire verantwoordelijkheid voor het uitoefenen van toezicht op en het voorkomen van geweld, waaronder antisemitisch geweld, en voor het vervolgen van de daders, |
|
— |
gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat het aantal antisemitische incidenten in de lidstaten van de EU de afgelopen jaren is toegenomen, zoals blijkt uit informatie van — onder andere — de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) en het Bureau voor de grondrechten van de Europese Unie (FRA); |
|
B. |
overwegende dat gerichte veiligheidsmaatregelen, eenmaal genomen, bleken bij te dragen aan het voorkomen en reduceren van het aantal gewelddadige antisemitische aanvallen; |
|
C. |
overwegende dat de bestrijding van antisemitisme een verantwoordelijkheid voor de hele samenleving is; |
|
1. |
onderstreept dat haatzaaiende uitingen en alle vormen van geweld tegen Europese joodse burgers onverenigbaar zijn met de waarden van de Europese Unie; |
|
2. |
vraagt de lidstaten en de EU-instellingen en -agentschappen de door de International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA) (4) gehanteerde werkdefinitie aan te nemen en toe te passen teneinde politie en justitie te helpen bij hun inspanningen om antisemitische aanvallen nog vollediger en doeltreffender in kaart te brengen en te vervolgen, en spoort de lidstaten aan in dit opzicht het voorbeeld van het Verenigd Koninkrijk en Oostenrijk te volgen; |
|
3. |
vraagt de lidstaten alle nodige maatregelen te nemen om actief bij te dragen aan het waarborgen van de veiligheid van hun joodse burgers en van joodse religieuze, educatieve en culturele gebouwen, en dat in nauwe samenwerking en dialoog met de joodse gemeenschappen, middenveldorganisaties en ngo's op het gebied van antidiscriminatie; |
|
4. |
juicht de benoeming van een „coördinator bestrijding antisemitisme” binnen de Commissie toe, en vraagt de Commissie met klem alle nodige instrumenten en steun ter beschikking te stellen om de coördinator in staat te stellen zijn werk zo doeltreffend mogelijk te doen; |
|
5. |
vraagt de lidstaten nationale „coördinatoren bestrijding antisemitisme” te benoemen; |
|
6. |
spoort de leden van nationale en regionale parlementen alsmede de politiek leiders aan om antisemitische uitingen stelselmatig en publiekelijk te veroordelen en tegenargumenten en een alternatief discours te bieden, en om in hun parlementen inter-partijwerkgroepen ter bestrijding van antisemitisme op te zetten met het doel de strijd in het hele politieke spectrum op te voeren; |
|
7. |
benadrukt de belangrijke rol van maatschappelijke organisaties en educatie bij het voorkomen en bestrijden van alle vormen van haat en intolerantie, en dringt aan op meer financiële steun; |
|
8. |
roept de lidstaten op de media aan te sporen tot bevordering van respect voor alle geloofsovertuigingen en acceptatie van diversiteit, en tot scholing voor journalisten met betrekking tot alle vormen van antisemitisme, met het doel mogelijke vooroordelen aan te pakken; |
|
9. |
verzoekt de lidstaten waar motieven die berusten op ras, nationaliteit, etnische herkomst of godsdienst of overtuiging tot dusver geen verzwarende factor vormen bij een strafbaar feit, hierin onverwijld verandering te brengen, en ervoor te zorgen dat het Kaderbesluit van de Raad betreffende de bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat door middel van het strafrecht volledig en naar behoren wordt uitgevoerd en gehandhaafd, teneinde te waarborgen dat antisemitische daden — zowel online als offline — door de autoriteiten van de lidstaten worden vervolgd; |
|
10. |
dringt aan op de noodzaak dat handhavingsautoriteiten gerichte scholing wordt geboden wat betreft de bestrijding van haatmisdrijven en discriminatie en dat binnen de politie specifieke afdelingen ter bestrijding van haatmisdrijven worden opgezet waar zulks nog niet het geval is, en roept de EU-agentschappen en internationale organisaties op de lidstaten hulp te bieden bij het verstrekken van dergelijke scholing; |
|
11. |
moedigt grensoverschrijdende samenwerking op alle niveaus aan bij de vervolging van haatmisdrijven en bovenal de vervolging van zware misdrijven zoals terroristische activiteiten; |
|
12. |
roept de EU en de lidstaten op hun inspanningen op te voeren om ervoor te zorgen dat er een breed opgezet, efficiënt systeem komt voor de systematische verzameling van betrouwbare, relevante en vergelijkbare gegevens over haatmisdrijven, opgesplitst per motief en met inbegrip van terroristische daden; |
|
13. |
roept de lidstaten op om met betrekking tot de gedragscode die tussen de Commissie en leidende IT-bedrijven overeengekomen is, online-intermediairs en socialemediaplatforms aan te sporen om onverwijld maatregelen te nemen om antisemitische online-haatuitingen te voorkomen en te bestrijden; |
|
14. |
wijst erop dat scholen een unieke gelegenheid bieden om waarden als tolerantie en respect uit te dragen, daar zij alle kinderen al vanaf jonge leeftijd kunnen bereiken; |
|
15. |
spoort de lidstaten aan op scholen aandacht te besteden aan de holocaust (de „shoah”) en ervoor te zorgen dat leraren hiervoor, én voor het behandelen van het onderwerp verscheidenheid, de juiste opleiding krijgen; spoort de lidstaten daarnaast aan schoolboeken — daar waar nodig — aan te passen om ervoor te zorgen dat de joodse geschiedenis en het moderne joodse leven uitgebreid en evenwichtig gepresenteerd worden en dat alle vormen van antisemitisme worden vermeden; |
|
16. |
vraagt de Commissie en de lidstaten meer financiële steun ter beschikking te stellen voor gerichte activiteiten en onderwijsprojecten, te werken aan het tot stand brengen en uitbouwen van partnerschappen met joodse gemeenschappen en instellingen, en uitwisselingen tussen kinderen en jongeren met een verschillende godsdienst aan te moedigen middels gemeenschappelijke activiteiten, waaronder het ontwikkelen en ondersteunen van bewustmakingscampagnes; |
|
17. |
vraagt de Commissie bij de bestrijding van antisemitisme op internationaal vlak nauw samen te werken met internationale actoren zoals UNESCO, de OVSE en de Raad van Europa, alsmede andere internationale partners; |
|
18. |
vraagt de Commissie de status van adviseur in de IHRA aan te vragen; |
|
19. |
spoort alle lidstaten aan 27 januari als International Holocaust Remembrance Day aan te wijzen; |
|
20. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de EU-lidstaten en de kandidaat-landen, de Raad van Europa, de OVSE en de Verenigde Naties. |
(1) PB L 328 van 6.12.2008, blz. 55.
(2) PB L 315 van 14.11.2012, blz. 57.
(3) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0485.
(4) http://ec.europa.eu/newsroom/just/item-detail.cfm?item_id=50144
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/186 |
P8_TA(2017)0244
VN-conferentie op hoog niveau ter ondersteuning van de verwezenlijking van duurzameontwikkelingsdoelstelling 14 (VN-Oceaanconferentie)
Resolutie van het Europees Parlement van 1 juni 2017 over de VN-conferentie op hoog niveau ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging van SDG 14 (VN-Oceaanconferentie) (2017/2653(RSP))
(2018/C 307/30)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid en de doelstellingen daarvan (1), |
|
— |
gezien de volgende VN-conferentie op hoog niveau ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging van SDG 14 (VN-Oceaanconferentie), die van 5 t/m 9 juni 2017 zal plaatsvinden op het hoofdkantoor van de VN, |
|
— |
gezien de vierde conferentie op hoog niveau „Our ocean”, die de Europese Unie op 5 en 6 oktober 2017 organiseert in Malta, |
|
— |
gezien de ministeriële conferentie over visserij in het Middellandse Zeegebied die op 30 maart 2017 werd gehouden in Malta, |
|
— |
gezien de gezamenlijke mededeling van 10 november 2016 van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, getiteld „Internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen” (JOIN(2016)0049), |
|
— |
gezien de vraag met verzoek om mondeling antwoord aan de Commissie over de VN-conferentie op hoog niveau ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging van SDG 14 (VN-Oceaanconferentie) (O-000031/2017 — B8-0311/2017), |
|
— |
gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 2, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de oceanen en zeeën essentieel zijn voor ons leven, ons welzijn en onze toekomst; overwegende dat de huidige snelle teloorgang van de gezondheid van de oceanen — als gevolg van de verwarming en verzuring van de oceanen, koraalverbleking, de toenemende druk op de visbestanden en de steeds grotere hoeveelheden zwerfvuil op zee — ons erop attent maakt dat de tijd gekomen is om actie te ondernemen en het benodigde leiderschap in stelling te brengen voor de bescherming van onze oceanen; |
|
B. |
overwegende dat commissaris Vella heeft opgeroepen tot meer actie en toewijding van de kant van de EU om onze zeeën en oceanen te beschermen; |
|
C. |
overwegende dat de bedreigingen voor ecosystemen en visgronden als gevolg van activiteiten die verband houden met blauwe groei, zoals diepzeemijnbouw, aardolieprospectie en getijden- en golfslagenergie, alsook de risico's die deze activiteiten met zich meebrengen, onduidelijk en grensoverschrijdend zijn en van invloed zijn op traditionele visserijgebieden; |
|
D. |
overwegende dat de toegang van kleinschalige en ambachtelijke vissers tot markten en hulpbronnen een prioriteit van de VN-Agenda 2030 is; overwegende dat vissers zeggenschap moeten krijgen in alle besluitvormingsfasen van het visserijbeleid; |
|
E. |
overwegende dat meer dan 90 % van de werknemers in de visserijsector, waarvan ongeveer de helft uit vrouwen bestaat, werkzaam is in de ambachtelijke visserij, en dat circa 50 % van de wereldwijde visvangst voor rekening komt van de ambachtelijke visserij; overwegende dat de ambachtelijke visserij, zoals in de vrijwillige richtsnoeren van de FAO voor duurzame kleinschalige visserij in de context van voedselzekerheid en de uitroeiing van armoede staat, een waardevolle bron van dierlijke eiwitten is voor miljarden mensen wereldwijd en vaak ondersteuning biedt aan lokale economieën in kustgemeenschappen; |
|
1. |
is ingenomen met het initiatief voor de VN-conferentie op hoog niveau waarmee de aandacht wordt gevestigd op de noodzaak om op mondiaal niveau op te treden en zo de ongunstige gevolgen van menselijke activiteiten voor de oceanen terug te dringen; |
|
2. |
stelt vast dat ondanks de mondiale toezegging om overbevissing uiterlijk in 2015 te beteugelen, die in 2002 werd gedaan op de wereldtop inzake duurzame ontwikkeling in Johannesburg, 31,4 % van de visbestanden op de wereld nog steeds lijdt onder overbevissing; wijst erop dat overbevissing een ernstige bedreiging vormt, niet alleen voor hele mariene ecosystemen maar ook voor voedselzekerheid en de economische en sociale duurzaamheid van kustgemeenschappen overal ter wereld; |
|
3. |
vindt het zorgelijk dat de verzuring van de oceanen als gevolg van hogere koolstofdioxideniveaus uiterst negatieve effecten met zich meebrengt voor veel mariene organismen; benadrukt dat er doeltreffende aanpassingsmaatregelen en sectoroverschrijdende maatregelen ter beperking van deze effecten moeten worden genomen om weerstand te kunnen bieden aan de verzuring van oceanen en de schadelijke gevolgen van de klimaatverandering, zowel voor de oceanen als voor de ecosystemen langs de kust; |
|
4. |
benadrukt de noodzaak van een ecosysteemgerichte voorzorgsbenadering, als verankerd in de Verdragen en het gemeenschappelijk visserijbeleid, die moet worden gehanteerd in het mondiale visserijbeheer, om de geëxploiteerde visbestanden te herstellen en te handhaven boven het niveau waarop de maximale duurzame vangst kan worden geproduceerd; |
|
5. |
roept ertoe op om bij besluiten over visserijsubsidies rekening te houden met de specifieke kenmerken van de ambachtelijke en kleinschalige visserij, het lokale karakter ervan en de cruciale rol ervan bij het waarborgen van de voedselsoevereiniteit en het economische en sociale voortbestaan van kustgemeenschappen; |
|
6. |
spoort landen aan hun verantwoordelijkheden te nemen als resp. vlaggen-, kust-, haven- of marktstaat:
|
|
7. |
benadrukt dat ten minste 10 % van de kust- en mariene gebieden behouden moet blijven, in overeenstemming met duurzame-ontwikkelingsdoelstelling (SDG) 14.5 van de VN; |
|
8. |
benadrukt het belang van SDG 14.7 van de VN voor meer economische voordelen voor kleine eilandstaten in ontwikkeling en minder ontwikkelde landen, als gevolg van het duurzame gebruik van mariene hulpbronnen, onder meer via het duurzame beheer van visserij, aquacultuur en toerisme; |
|
9. |
pleit voor duurzamer visserijbeheer, onder andere door middel van de tenuitvoerlegging van wetenschappelijk onderbouwde beheersmaatregelen; |
|
10. |
pleit voor nauwere regionale samenwerking tussen alle staten op het vlak van visserijbeheer voor een duurzame en gelijkwaardige exploitatie van migrerende soorten, vooral wat betreft wetenschappelijke evaluaties van visbestanden, monitoring van, en toezicht en controle op visserijactiviteiten waarom werd verzocht in de VN-overeenkomst inzake visbestanden van 1995 en de drie toetsingsconferenties van 2006, 2010 en 2016; is van mening dat alle commercieel geëxploiteerde soorten moeten vallen onder het beheer van regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB's) met meer bevoegdheden om managementbesluiten en sancties efficiënt te handhaven; |
|
11. |
verzoekt de Commissie en de Raad de beginselen en doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid verder te bevorderen; |
|
12. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en het secretariaat van het UNFCCC, met het verzoek de resolutie ook toe te zenden aan alle partijen die geen lid zijn van de EU. |
II Mededelingen
MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Europees Parlement
Donderdag 1 juni 2017
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/188 |
P8_TA(2017)0232
Verzoek om opheffing van de immuniteit van Béla Kovács
Besluit van het Europees Parlement van 1 juni 2017 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Béla Kovács (2016/2266(IMM))
(2018/C 307/31)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het verzoek om opheffing van de immuniteit van Béla Kovács, dat op 19 september 2016 werd ingediend door dr. Péter Polt, procureur-generaal van Hongarije, in verband met een strafrechtelijke procedure die tegen Béla Kovács is ingesteld door het Hongaarse openbaar ministerie, en van de ontvangst waarvan op 3 oktober 2016 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven, |
|
— |
gezien het feit dat dhr. Kovács is uitgenodigd om op 12 januari, 30 januari en 22 maart 2017 te worden gehoord, overeenkomstig artikel 9, lid 6, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de artikelen 8 en 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, |
|
— |
gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011 en 17 januari 2013 (1), |
|
— |
gezien artikel 4, lid 2, van de grondwet van Hongarije, de artikelen 10, lid 2, en 12, lid 1, van Wet LVII van 2004 betreffende de wettelijke status van de Hongaarse leden van het Europees Parlement en artikel 74, leden 1 en 3, van Wet XXXVI van 2012 betreffende de Nationale Vergadering, |
|
— |
gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0203/2017), |
|
A. |
overwegende dat de procureur-generaal van Hongarije verzocht heeft om opheffing van de immuniteit van Béla Kovács, lid van het Europees Parlement, om strafrechtelijk onderzoek naar hem te kunnen instellen in verband met mogelijke vervolging wegens begrotingsfraude met aanzienlijke financiële schade, overeenkomstig artikel 369, lid 1, onder a), van het Hongaarse wetboek van strafrecht en wegens meervoudig gebruik van valse privédocumenten overeenkomstig artikel 345 van het wetboek van strafrecht. overwegende dat op grond van dat artikel eenieder die gebruikmaakt van een vervalst of nagemaakt privédocument of een privédocument waarvan de inhoud onwaar is als bewijs voor het bestaan, de wijziging of de beëindiging van een recht of een verplichting, schuldig is aan een overtreding en veroordeeld wordt tot gevangenisstraf van ten hoogste één jaar; |
|
B. |
overwegende dat in artikel 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is bepaald dat de leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten die aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun staat worden verleend; |
|
C. |
overwegende dat de leden van het parlement krachtens artikel 4, lid 2, van de Hongaarse grondwet immuniteit genieten; overwegende dat leden van het Europees Parlement op grond van artikel 10, lid 2, van Wet LVII van 2004 inzake de status van Hongaarse leden van het Europees Parlement dezelfde immuniteiten genieten als de leden van de Hongaarse Nationale Vergadering, en dat in artikel 12, lid 1, is bepaald dat het Europees Parlement bevoegd is om een besluit nemen over de opheffing van de immuniteit van een lid van het Europees Parlement; overwegende in artikel 74, lid 1, van Wet XXXVI van 2012 betreffende de Nationale Vergadering is bepaald dat tegen leden alleen een strafrechtelijke procedure kan worden ingeleid, of indien niet vrijwillig afstand wordt gedaan van de immuniteit, alleen een procedure wegens een overtreding kan worden ingeleid na voorafgaande toestemming van de Nationale Vergadering; overwegende dat krachtens artikel 74, lid 3, van dezelfde wet de procureur-generaal voorafgaand aan de formele inbeschuldigingstelling een verzoek moet indienen om opheffing van de immuniteit; |
|
D. |
overwegende dat de leden op grond van artikel 21, leden 1 en 2, van Besluit 2005/684/EG, Euratom van het Europees Parlement van 28 september 2005 houdende aanneming van het Statuut van de leden van het Europees Parlement (2) recht hebben op assistentie door persoonlijke medewerkers die door hen vrijelijk worden aangewezen en dat het Parlement de werkelijke kosten draagt die door de tewerkstelling van deze personen ontstaan; |
|
E. |
overwegende dat op grond van artikel 34, lid 4, van het Besluit van het Bureau van het Europees Parlement van 19 mei en 9 juli 2008 houdende de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden van het Europees Parlement ook de kosten verbonden aan stageovereenkomsten overeenkomstig de door het Bureau vastgestelde voorwaarden in aanmerking kunnen komen voor vergoeding; |
|
F. |
overwegende dat de leden van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 1, lid 1, van het besluit van het Bureau van 19 april 2010 betreffende stagiairs van de leden, om bij te dragen aan het onderwijs en de beroepsopleidingen in Europa en met het oog op een beter begrip van de werking van deze instelling, stages kunnen aanbieden ten tijde van de plenaire vergaderingen in Brussel en Straatsburg of bij het uitvoeren van hun activiteiten als parlementslid in het land waar zij gekozen zijn; |
|
G. |
overwegende dat in artikel 5, leden 1 en 2, van deze regels inzake stagiairs van de leden is bepaald dat bijzondere afspraken met betrekking tot de stage vermeld moeten worden in een stageovereenkomst die door het lid en de stagiair moet worden ondertekend; overwegende dat in deze stageovereenkomst de uitdrukkelijke bepaling moet worden opgenomen dat het Europees Parlement in geen geval als partij bij de overeenkomst kan worden aangemerkt; overwegende dat op grond van artikel 5, lid 4, uitgaven in verband met de stage, waaronder beurzen en de kosten van verzekeringskosten voor zover door het lid betaald, worden bekostigd uit de vergoeding voor parlementaire assistentie, zoals bepaald in artikel 33, lid 4, van de uitvoeringsbepalingen, binnen de grenzen van die vergoeding; |
|
H. |
overwegende dat volgens het bepaalde in de laatste zin van artikel 1, lid 1, van de regels inzake stagiairs de aan een stagiaire toe te kennen beurs geen verkapte bezoldiging mag zijn; overwegende dat overeenkomstig artikel 7, lid 1, stagiairs voor de gehele stageperiode onder de verantwoordelijkheid vallen van het lid bij wie zij stage lopen; |
|
I. |
overwegende dat er naar het oordeel van het Parlement geen reden is om aan te nemen dat er sprake is van fumus persecutionis, dat wil zeggen een voldoende ernstig en nauwkeurig vermoeden dat de zaak aanhangig is gemaakt met de bedoeling het lid politieke schade toe te brengen; |
|
J. |
overwegende dat het besluit van de voormalig voorzitter van het Parlement om dhr. Kovács te berispen wegens schending van artikel 1, onder a), van de Gedragscode voor de leden van het Europees Parlement (3) niet kan worden gelijkgesteld aan een gerechtelijke uitspraak met kracht van gewijsde met betrekking tot de feiten in verband waarmee het openbaar ministerie een strafprocedure heeft ingeleid; overwegende dat er derhalve geen sprake is van schending van het „ne bis in idem”-beginsel; overwegende dat de sanctie die door de voormalig voorzitter van het Europees Parlement op grond van de Gedragscode is vastgesteld niet in de weg staat aan het inleiden of voeren van een strafrechtelijke procedure in Hongarije om vast te stellen of hij beschuldigd kan worden van een strafbaar feit; |
|
1. |
besluit de immuniteit van Béla Kovács op te heffen; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteit van Hongarije en aan Béla Kovács. |
(1) Arrest van het Hof van Justitie van 12 mei 1964, Wagner/Fohrmann en Krier, 101/63, ECLI:EU:C:1964:28; arrest van het Hof van Justitie van 10 juli 1986, Wybot/Faure e.a., 149/85, ECLI:EU:C:1986:310; arrest van het Gerecht van 15 oktober 2008, Mote/Parlement, T-345/05, ECLI:EU:T:2008:440; arrest van het Hof van Justitie van 21 oktober 2008, Marra/De Gregorio en Clemente, C-200/07 en C201/07, ECLI:EU:C:2008:579; arrest van het Gerecht van 19 maart 2010, Gollnisch/Parlement, T-42/06, ECLI:EU:T:2010:102; arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2011, Patriciello, C-163/10, ECLI:EU:C:2011:543; arrest van het Gerecht van 17 januari 2013, Gollnisch/Parlement, T-346/11 en T-347/11, ECLI:EU:T:2013:23
(2) PB L 262 van 7.10.2005, blz. 1.
(3) Zie bijlage I van de Gedragscode voor de leden van het Europees Parlement inzake financiële belangen en belangenconflicten.
III Voorbereidende handelingen
EUROPEES PARLEMENT
Dinsdag 16 mei 2017
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/191 |
P8_TA(2017)0201
Protocol bij de kaderovereenkomst inzake partnerschap en samenwerking tussen de EU en Mongolië (toetreding van Kroatië) ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 mei 2017 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie en haar lidstaten, van het protocol bij de kaderovereenkomst inzake een partnerschap en samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Mongolië, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie (09264/2016 — C8-0455/2016 — 2015/0113(NLE))
(Goedkeuring)
(2018/C 307/32)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het ontwerp van besluit van de Raad (09264/2016), |
|
— |
gezien het ontwerpprotocol bij de kaderovereenkomst inzake een partnerschap en samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Mongolië, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie (08940/2016), |
|
— |
gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens de artikelen 207 en 209, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0455/2016), |
|
— |
gezien artikel 99, leden 1 en 4, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de aanbeveling van de Commissie buitenlandse zaken (A8-0074/2017), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het protocol; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en van Mongolië. |
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/192 |
P8_TA(2017)0202
Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de EU en Bosnië en Herzegovina (toetreding van Kroatië) ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 mei 2017 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie en haar lidstaten, van het protocol bij de Stabilisatie- en Associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Bosnië en Herzegovina, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie (13824/2016 — C8-0527/2016 — 2016/0311(NLE))
(Goedkeuring)
(2018/C 307/33)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het ontwerp van besluit van de Raad (13824/2016), |
|
— |
gezien het ontwerpprotocol bij de stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Bosnië en Herzegovina, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie (13823/2016), |
|
— |
gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 217 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a) i), en artikel 216, lid 8, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0527/2016), |
|
— |
gezien artikel 99, leden 1 en 4, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de aanbeveling van de Commissie buitenlandse zaken (A8-0169/2017), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het protocol; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en Bosnië en Herzegovina. |
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/193 |
P8_TA(2017)0203
Overeenkomst tussen de EU en Noorwegen betreffende extra voorschriften met betrekking tot het instrument voor financiële steun voor de buitengrenzen en visa ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 mei 2017 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van de overeenkomst tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen betreffende aanvullende regels met betrekking tot het instrument voor financiële steun voor de buitengrenzen en visa als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid voor de periode 2014-2020 (13710/2016 — C8-0005/2017 — 2016/0322(NLE))
(Goedkeuring)
(2018/C 307/34)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het ontwerp van besluit van de Raad (13710/2016), |
|
— |
gezien de ontwerpovereenkomst tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen betreffende aanvullende regels met betrekking tot het instrument voor financiële steun voor de buitengrenzen en visa als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid voor de periode 2014-2020 (13711/2016), |
|
— |
gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 77, lid 2, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0005/2017), |
|
— |
gezien de brief van de Commissie buitenlandse zaken, |
|
— |
gezien artikel 99, leden 1 en 4, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de aanbeveling van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0174/2017), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en het Koninkrijk Noorwegen. |
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/194 |
P8_TA(2017)0204
Toetreding van de EU tot het Internationaal Raadgevend Comité voor Katoen (ICAC) ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 mei 2017 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de toetreding van de Europese Unie tot het Internationaal Raadgevend Comité voor Katoen (ICAC) 15540/2016 — C8-0024/2017 — 2016/0349(NLE))
(Goedkeuring)
(2018/C 307/35)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het ontwerp van besluit van de Raad (15540/2016), |
|
— |
gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, leden 3 en 4, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0024/2017), |
|
— |
gezien artikel 99, leden 1 en 4, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel (A8-0187/2017), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten. |
Woensdag 17 mei 2017
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/195 |
P8_TA(2017)0209
Beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: aanvraag EGF/2016/008 FI/Nokia Network Systems
Resolutie van het Europees Parlement van 17 mei 2017 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (aanvraag van Finland — EGF/2016/008 FI/Nokia Network Systems) (COM(2017)0157 — C8-0131/2017 — 2017/2058(BUD))
(2018/C 307/36)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2017)0157 — C8-0131/2017), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1309/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (2014-2020) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1927/2006 (1), |
|
— |
gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (2), en met name artikel 12, |
|
— |
gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (3), en met name punt 13, |
|
— |
gezien de trialoogprocedure als bedoeld in punt 13 van het IIA van 2 december 2013, |
|
— |
gezien de brief van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, |
|
— |
gezien de brief van de Commissie regionale ontwikkeling, |
|
— |
gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A8-0196/2017), |
|
A. |
overwegende dat de Unie wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om extra steun te geven aan werknemers die de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen of de wereldwijde financiële en economische crisis ondervinden, en hen te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt; |
|
B. |
overwegende dat financiële steun van de Unie aan ontslagen werknemers flexibel moet zijn en zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking moet worden gesteld, overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die is goedgekeurd tijdens het overleg van 17 juli 2008, en met inachtneming van het IIA van 2 december 2013 met betrekking tot het nemen van besluiten om gebruik te maken van het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG); |
|
C. |
overwegende dat de Unie de globalisering stimuleert; overwegende dat de Unie zorgt voor personen die momenteel de gevolgen ondervinden van veranderingen op de wereldwijde markt; overwegende dat de vaststelling van de nieuwe EFG-verordening vorm geeft aan de overeenkomst tussen het Parlement en de Raad om het criterium „crisisafwijking” opnieuw in te voeren, de financiële bijdrage van de Unie te verhogen tot 60 % van de totale geraamde kosten van de voorgestelde maatregelen, de subsidiabele maatregelen en begunstigden uit te breiden door zelfstandigen en jongeren toe te voegen en stimuleringsmaatregelen voor de oprichting van een eigen bedrijf te financieren; |
|
D. |
overwegende dat Finland aanvraag EGF/2016/008 FI/Nokia Network Systems heeft ingediend voor een financiële bijdrage van het EFG naar aanleiding van ontslagen in de economische sector die is ingedeeld in NACE Rev. 2 — afdeling 26 (Vervaardiging van informaticaproducten en van elektronische en optische producten) bij Nokia Oy (Nokia Network Systems) en drie leveranciers en downstreamproducenten, voornamelijk in de regio's van NUTS-niveau 2 Helsinki-Uusimaa (Uusimaa) (FI1B), Länsi-Suomi (Pirkanmaa) (FI19) en Pohjois- ja Itä-Suomi (Pohjois-Pohjanmaa) (FI1D), en dat 821 van de 945 ontslagen werknemers die voor de EFG-bijdrage in aanmerking komen naar verwachting aan de maatregelen zullen deelnemen; |
|
E. |
overwegende dat de aanvraag is ingediend op grond van het criterium voor steunverlening van artikel 4, lid 1, onder a), van de EFG-verordening, dat vereist dat binnen een referentieperiode van vier maanden in een onderneming in een lidstaat ten minste 500 werknemers gedwongen zijn ontslagen, met inbegrip van werknemers die gedwongen zijn ontslagen bij leveranciers en downstreamproducenten; |
|
1. |
is het met de Commissie eens dat is voldaan aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in artikel 4, lid 1, onder a), van de EFG-verordening en dat Finland bijgevolg recht heeft op een financiële bijdrage uit hoofde van die verordening ter hoogte van 2 641 800 EUR, oftewel 60 % van de totale kosten van 4 403 000 EUR; |
|
2. |
wijst erop dat Finland de aanvraag voor een financiële bijdrage uit het EFG op 22 november 2016 heeft ingediend, en dat de beoordeling van deze aanvraag door de Commissie, na de snelle levering van aanvullende informatie door Finland, op 7 april 2017 is afgerond en op dezelfde dag aan het Parlement is meegedeeld; |
|
3. |
herinnert eraan dat voor de sector „Vervaardiging van informaticaproducten en van elektronische en optische producten” 15 EFG-aanvragen werden ingediend, waarvan er 3 zijn ingediend door Finland (4), allemaal gebaseerd op het criterium van de globalisering; wijst erop dat 4 van de 15 aanvragen betrekking hadden op bedrijven van Nokia; wijst erop dat de eindverslagen voor de aanvraag van 2012 laten zien dat, twee jaar na de EFG-aanvraag van Finland, 44 % van de deelnemers aan de EFG-activiteiten werk hadden, terwijl dat percentage op 65 % lag voor de aanvraag van 2013; verwacht dat de Commissie in haar tussentijdse evaluatie, die uiterlijk 30 juni 2017 (5) ingediend moet worden, gedetailleerde informatie opneemt over het niveau van integratie op lange termijn van degenen die EFG-steun ontvangen, zoals reeds gevraagd in de resolutie van het Parlement van 15 september 2016 (6); |
|
4. |
herinnert eraan dat de ICT-sector een sleutelrol speelt in de Finse economie; wijst erop dat de recentste ontslagen bij Nokia Oy wijzen op een ontwikkeling die de Finse technologiesector als geheel treft, waarbij de werkgelegenheid de afgelopen twee jaar zeer instabiel is vanwege de hoge druk om de efficiency te vergroten en het concurrentievermogen van de producten te handhaven; |
|
5. |
wijst erop dat de ICT-sector zeer gevoelig is voor veranderingen op de wereldwijde markt; wijst erop dat de mededinging in deze sector wereldwijd is, wat betekent dat alle marktdeelnemers om dezelfde klanten kunnen concurreren, en de plaats van vestiging en de culturele achtergrond van het personeel van weinig belang zijn; |
|
6. |
wijst erop dat de ontslagen bij Nokia Oy deel uitmaken van het wereldwijde hervormingsprogramma van het bedrijf, dat noodzakelijk is om te kunnen concurreren met rivalen uit Oost-Azië; |
|
7. |
wijst erop dat Nokia Oy, na de oprichting van een joint venture met Siemens voor netwerktechnologieën, een aantal maatregelen heeft genomen, waaronder het investeren van middelen in technologieën van de toekomst en een vermindering van het personeel, met als doel om de jaarlijkse werkingskosten tegen eind 2018 met 900 miljoen EUR te verlagen; |
|
8. |
wijst erop dat alle personen die in 2016 hun baan verloren bij Nokia Oy een universitair of secundair diploma hebben (respectievelijk 40 % en 60 %) en werkzaam waren op het gebied van programmering en ontwerp, en dat hun professionele vaardigheden niet meer up-to-date zijn; wijst erop dat 21 % van de beoogde begunstigden ouder is dan 54 jaar, een leeftijd waarop de herinzetbaarheid op de arbeidsmarkt uiterst beperkt is; wijst er daarnaast op dat de werkloosheidspercentages in twee van de drie betroffen regio's reeds lange tijd boven het nationale gemiddelde liggen en dat de werkloosheid van hoogopgeleiden in deze drie regio's over het algemeen hoog is, waarbij de situatie met name problematisch is voor werknemers ouder dan 50 jaar; |
|
9. |
wijst erop dat Finland het gecoördineerde pakket van individuele dienstverlening heeft opgesteld in overleg met de belanghebbenden, en dat het Ministerie van Economische Zaken en Werkgelegenheid daartoe een werkgroep heeft bijeengebracht met vertegenwoordigers van de beoogde begunstigden en de sociale, nationale en regionale partners; |
|
10. |
wijst erop dat Finland zeven soorten maatregelen plant: (i) coaching en andere voorbereidende maatregelen, (ii) arbeidsvoorzienings- en bedrijfsdiensten, (iii) opleiding, (iv) subsidie voor start-ups, (v) beoordelingen door deskundigen, (vi) loonsubsidie en (vii) vergoedingen voor reis-, verblijfs- en verhuiskosten; wijst erop dat het bij deze acties gaat om actieve arbeidsmarktmaatregelen; wijst erop dat deze maatregelen zullen bijdragen aan de herintreding van de ontslagen werknemers; |
|
11. |
wijst erop dat de maatregelen inzake inkomenssteun 13,34 % van het totale pakket aan individuele maatregelen zullen uitmaken, wat ver onder het maximum van 35 % ligt dat in de EFG-verordening wordt genoemd, en dat deze maatregelen afhankelijk zijn gesteld van de actieve participatie van de beoogde begunstigden in activiteiten voor het vinden van werk of opleiding; |
|
12. |
verwelkomt het gebruik van het Eures-netwerk om werkzoekenden te informeren over vacatures in het buitenland; wijst erop dat internationale aanwervingsevenementen regionaal zullen worden georganiseerd in samenwerking met EFG- en Euresdiensten; is ingenomen met deze maatregelen en met het feit dat de Finse autoriteiten de ontslagen werknemers aanmoedigen ten volle gebruik te maken van hun recht op vrij verkeer; |
|
13. |
verwelkomt het brede aanbod van opleidingen en begeleiding dat wordt geleverd, naast de ondersteuning voor degenen die buiten Finland op zoek gaan naar werk, en voor beginnende ondernemers; is van mening dat deze maatregelen zeer passend zijn gezien het leeftijdsprofiel en de vaardigheden van de betrokken werknemers; |
|
14. |
is ingenomen met het feit dat de Finse autoriteiten op 2 juni 2016 zijn begonnen met het verlenen van de individuele diensten aan de getroffen werknemers, ruimschoots vóór de aanvraag voor de toekenning van EFG-steun voor het voorgestelde gecoördineerde pakket; |
|
15. |
herinnert eraan dat in artikel 7 van de EFG-verordening is bepaald dat bij het samenstellen van het door het EFG gesteunde gecoördineerde pakket van individuele dienstverlening rekening moet worden gehouden met toekomstperspectieven op de arbeidsmarkt en de vereiste vaardigheden, en dat het gecoördineerde pakket gericht moet zijn op de overgang naar een grondstoffenefficiënte en duurzame economie; |
|
16. |
verwelkomt de toewijzing van een bedrag van 59 000 EUR voor informatie en publiciteit, en benadrukt het belang ervan om in aanmerking komende begunstigden te stimuleren deel te nemen aan de maatregelen die worden gesteund door het EFG; |
|
17. |
wijst erop dat afdoende middelen zijn toegewezen aan controle en rapportage; wijst erop dat een systematische verslaglegging van de door het EFG ondersteunde dienstverlening een correct gebruik van de middelen zal bevorderen; verwelkomt dat een bedrag van 20 000 EUR is toegewezen aan controle en verslaglegging; |
|
18. |
wijst erop dat Nokia Network Systems zijn wettelijke verplichtingen is nagekomen en overleg heeft gepleegd met alle betrokken belanghebbenden; |
|
19. |
benadrukt dat de Finse autoriteiten hebben bevestigd dat voor de subsidiabele maatregelen geen steun uit andere financieringsinstrumenten van de Unie wordt ontvangen; |
|
20. |
herinnert eraan dat de inzetbaarheid van alle werknemers moet worden verbeterd door middel van aangepaste opleidingen en de erkenning van de in de loop van het beroepsleven opgedane vaardigheden en bekwaamheden; verwacht dat de opleiding die in het gecoördineerde pakket wordt aangeboden, niet alleen is afgestemd op de behoeften van de ontslagen werknemers, maar ook op het huidige ondernemingsklimaat; |
|
21. |
herhaalt dat uit het EFG afkomstige steun niet in de plaats mag komen van maatregelen waartoe ondernemingen verplicht zijn krachtens de nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten, noch van maatregelen voor de herstructurering van ondernemingen of sectoren; wijst erop dat Finland heeft bevestigd dat dit ook niet het geval zal zijn; |
|
22. |
beveelt de lidstaten aan te streven naar synergieën met andere acties die worden gefinancierd met nationale middelen of middelen van de Unie, en gebruik te maken van andere programma's van de Unie naast de EFG-maatregelen; |
|
23. |
verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de documenten in verband met EFG-zaken openbaar toegankelijk zijn; |
|
24. |
hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit; |
|
25. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie; |
|
26. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 855.
(2) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884.
(3) PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.
(4) EGF/2007/004 FI/Perlos, EGF/2012/006 FI/Nokia Salo, EGF/2013/001 FI/Nokia.
(5) Artikel 20 van Verordening (EU) nr. 1309/2013.
(6) Resolutie van het Europees Parlement van 15 september 2016 over de werkzaamheden, impact en toegevoegde waarde van het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering tussen 2007 en 2014 (Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0361).
BIJLAGE
BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (aanvraag van Finland — EGF/2016/008 FI/Nokia Network Systems)
(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit (EU) 2017/951.)
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/200 |
P8_TA(2017)0212
Geautomatiseerde uitwisseling van voertuigregistratiegegevens in Kroatië *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 mei 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Raad betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van voertuigregistratiegegevens in Kroatië (05318/2017 — C8-0033/2017 — 2017/0801(CNS))
(Raadpleging)
(2018/C 307/37)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het ontwerp van de Raad (05318/2017), |
|
— |
gezien artikel 39, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, zoals gewijzigd bij het Verdrag van Amsterdam, en artikel 9 van Protocol (Nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0033/2017), |
|
— |
gezien Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (1), en met name artikel 33, |
|
— |
gezien artikel 78 quater van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0171/2017), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van de Raad; |
|
2. |
verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; |
|
3. |
wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst; |
|
4. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/201 |
P8_TA(2017)0213
Bezwaar tegen een gedelegeerde handeling: de identificatie van derde landen met een hoog risico die strategische tekortkomingen vertonen
Resolutie van het Europees Parlement van 17 mei 2017 over de gedelegeerde verordening van de Commissie van 24 maart 2017 houdende wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1675 tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad, met betrekking tot de schrapping van Guyana uit de in punt I van de bijlage opgenomen tabel en de toevoeging van Ethiopië aan die tabel (C(2017)01951 — 2017/2634(DEA))
(2018/C 307/38)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de gedelegeerde verordening van de Commissie (C(2017)01951) („de gedelegeerde wijzigingsverordening”), |
|
— |
gezien artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (1) (4AMLD), en met name de artikelen 9, lid 2, en 64, lid 5, |
|
— |
gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1675 van de Commissie van 14 juli 2016 tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad door de identificatie van derde landen met een hoog risico die strategische tekortkomingen vertonen (2), en met name de bijlage daarbij, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 19 januari 2017 over de gedelegeerde verordening van de Commissie van 24 november 2016 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1675 van de Commissie tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2015/849 door de identificatie van derde landen met een hoog risico die strategische tekortkomingen vertonen (3), |
|
— |
gezien de brief van de Commissie van 24 maart 2017 bij de gedelegeerde wijzigingsverordening, |
|
— |
gezien het werk dat is verricht en de conclusies die zijn getrokken door de twee bijzondere commissies van het Parlement, de Commissie fiscale rulings en andere maatregelen van vergelijkbare aard of met vergelijkbaar effect en de Enquêtecommissie witwaspraktijken, belastingontwijking en belastingontduiking, |
|
— |
gezien de ontwerpresolutie van de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, |
|
— |
gezien artikel 105, lid 3, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de gedelegeerde verordening, de bijlage daarbij en de gedelegeerde wijzigingsverordening ten doel hebben landen met een hoog risico te identificeren waarvan de regelgeving op het gebied van de bestrijding van witwassen van geld en terrorismefinanciering (AML/CTF) strategische tekortkomingen vertoont die een bedreiging vormen voor het financiële stelsel van de EU, en ter zake waarvan meldingsplichtige entiteiten in de EU overeenkomstig 4AMLD verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen moeten toepassen; |
|
B. |
overwegende dat de meest recente gedelegeerde verordening, Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1675 van de Commissie tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2015/849 door de identificatie van derde landen met een hoog risico die strategische tekortkomingen vertonen, sinds 23 september 2016 van kracht is; |
|
C. |
overwegende dat Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1675 van de Commissie van kracht zal blijven, ook al zou de gedelegeerde wijzigingsverordening verworpen worden; |
|
D. |
overwegende dat de lijst van landen, met inbegrip van de wijzigingen die zijn ingevoerd bij de gedelegeerde wijzigingsverordening die op 24 maart 2017 door de Commissie is goedgekeurd, overeenstemt met de lijst die door de Financial Action Task Force (FATF) op haar 29e voltallige vergadering van 20 t/m 24 februari 2017 is vastgesteld; |
|
E. |
overwegende dat, zoals gesteld wordt in overweging 28 van 4AMLD en herhaald wordt in de toelichting (C(2016)04180) bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1675 van de Commissie, de beoordeling door de Commissie een autonoom proces is; overwegende dat het de Commissie dus vrijstaat om verder te gaan dan de normen van de FATF, bijvoorbeeld door een derde land dat door de FATF van de lijst is geschrapt op de lijst te laten staan of door andere derde landen op de lijst te plaatsen, mits dit in overeenstemming is met de specifieke criteria van artikel 9, lid 2, van 4AMLD; |
|
F. |
overwegende dat de beoordeling door de Commissie een autonoom proces is dat uitvoerig en op onbevooroordeelde wijze uitgevoerd moet worden, waarbij alle derde landen beoordeeld moeten worden aan de hand van dezelfde in artikel 9, lid 2, van 4AMLD vastgestelde criteria; |
|
G. |
overwegende dat het Parlement een eerdere gedelegeerde wijzigingsverordening (C(2016)07495) heeft verworpen met het argument dat het proces van de Commissie onvoldoende autonoom was en het niet limitatieve karakter („in het bijzonder…”) van de lijst van criteria in artikel 9, lid 2, van 4AMLD niet erkende, waardoor gronddelicten van witwasactiviteiten, zoals fiscale misdrijven, werden uitgesloten; |
|
H. |
overwegende dat het Parlement vasthoudt aan het standpunt dat er wat verschillende aspecten van artikel 9, lid 2, betreft lacunes ten aanzien van AML/CTF blijven bestaan in bepaalde landen die niet zijn opgenomen in de lijst van derde landen met een hoog risico in de gedelegeerde wijzigingsverordening; |
|
I. |
overwegende dat het Parlement terdege kennis heeft genomen van de brief van de Commissie van 24 maart 2017 waarin wordt verwezen naar de lopende inventarisatie door de Commissie van de mogelijkheden om haar afhankelijkheid van externe informatiebronnen te verminderen; overwegende dat het vaststellen van een autonoom beoordelingsproces voor de EU-lijst van derde landen met een hoog risico, zoals door het Parlement gewenst, een van de opties is die in overweging zijn genomen; |
|
J. |
overwegende dat het Parlement beseft dat de ontwikkeling van een autonoom beoordelingsproces de nodige tijd en middelen vergt, met name gezien het feit dat de Commissie over zeer weinig personeel en middelen beschikt voor het voorkomen van financiële misdrijven, maar verwacht een krachtigere inzet van de Commissie met vaste en ambitieuze mijlpalen (zoals een routekaart) waarmee een duidelijke boodschap wordt uitgedragen over de gezamenlijke inspanningen van de instellingen om witwassen, belastingontduiking en financiering van terrorisme te bestrijden; |
|
K. |
overwegende dat de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken van het Parlement de voor deze gedelegeerde handeling bevoegde commissaris gezamenlijk hebben verzocht voor beide commissies te verschijnen, zodat er een grondig debat kan plaatsvinden over het voorstel en de bezwaren van het Parlement hiertegen; |
|
1. |
maakt bezwaar tegen de gedelegeerde verordening van de Commissie; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en haar ervan in kennis te stellen dat de gedelegeerde verordening niet in werking kan treden; |
|
3. |
verzoekt de Commissie een nieuwe gedelegeerde handeling in te dienen waarin rekening wordt gehouden met bovengenoemde bezwaren en met de aanbeveling om een routekaart vast te stellen om tot een autonoom beoordelingsproces te komen; |
|
4. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en aan de regeringen en parlementen van de lidstaten. |
(1) PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73.
(2) PB L 254 van 20.9.2016, blz. 1.
(3) Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0008.
Donderdag 18 mei 2017
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/203 |
P8_TA(2017)0221
Overeenkomst tussen de EU, IJsland, Liechtenstein en Noorwegen betreffende een financieel mechanisme van de EER voor de periode 2014-2021 ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 18 mei 2017 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, IJsland, het Vorstendom Liechtenstein en het Koninkrijk Noorwegen betreffende een financieel mechanisme van de EER voor de periode 2014-2021, de Overeenkomst tussen het Koninkrijk Noorwegen en de Europese Unie betreffende een financieel mechanisme van Noorwegen voor de periode 2014-2021, het Aanvullend Protocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen en het Aanvullend Protocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en IJsland (06679/2016 — C8-0175/2016 — 2016/0052(NLE))
(Goedkeuring)
(2018/C 307/39)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het ontwerp van besluit van de Raad (06679/2016), |
|
— |
gezien de ontwerpovereenkomst tussen de Europese Unie, IJsland, het Vorstendom Liechtenstein en het Koninkrijk Noorwegen betreffende een financieel mechanisme van de EER voor de periode 2014-2021 (06956/16), |
|
— |
gezien de ontwerpovereenkomst tussen het Koninkrijk Noorwegen en de Europese Unie inzake een financieel mechanisme van Noorwegen voor de periode 2014-2021 (06957/16), |
|
— |
gezien het ontwerp van aanvullend protocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen (06960/16), |
|
— |
gezien het ontwerp van aanvullend protocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en IJsland (06959/16), |
|
— |
gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 217 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0175/2016), |
|
— |
gezien artikel 99, leden 1 en 4, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel (A8-0072/2017), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomsten en protocollen; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstatenen de Republiek IJsland, het Vorstendom Liechtenstein en het Koninkrijk Noorwegen. |
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/204 |
P8_TA(2017)0224
Grensoverschrijdende portabiliteit van online-inhoudsdiensten in de interne markt ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 18 mei 2017 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de totstandbrenging van de grensoverschrijdende portabiliteit van online-inhoudsdiensten in de interne markt (COM(2015)0627 — C8-0392/2015 — 2015/0284(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2018/C 307/40)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2015)0627), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0392/2015), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 27 april 2016 (1), |
|
— |
gezien het advies van het Comité van de Regio's van 8 april 2016 (2), |
|
— |
gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 15 februari 2017 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren, |
|
— |
gezien artikel 59 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en de adviezen van de Commissie interne markt en consumentenbescherming, de Commissie cultuur en onderwijs en de Commissie industrie, onderzoek en energie (A8-0378/2016), |
|
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; |
|
2. |
verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
P8_TC1-COD(2015)0284
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 18 mei 2017 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2017/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende grensoverschrijdende portabiliteit van online-inhoudsdiensten in de interne markt
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2017/1128.)
Donderdag 1 juni 2017
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/205 |
P8_TA(2017)0233
Btw-tarieven op boeken, kranten en tijdschriften *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 1 juni 2017 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat btw-tarieven op boeken, kranten en tijdschriften betreft (COM(2016)0758 — C8-0529/2016 — 2016/0374(CNS))
(Bijzondere wetgevingsprocedure — raadpleging)
(2018/C 307/41)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2016)0758), |
|
— |
gezien artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0529/2016), |
|
— |
gezien artikel 78 quater van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Commissie cultuur en onderwijs (A8-0189/2017), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement; |
|
2. |
verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen; |
|
3. |
verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; |
|
4. |
wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie; |
|
5. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
Amendement 1
Voorstel voor een richtlijn
Overweging - 1 (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 2
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 3
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 1 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 4
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 5
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 2 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 6
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 7
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 3 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 8
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 5
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 9
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 5 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 10
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 6 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 11
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 6 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 12
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — alinea 1 — punt 3
Richtlijn 2006/112/EG
Bijlage III — punt 6
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 13
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
Artikel 2 bis Toezicht De Commissie stelt uiterlijk … [drie jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn] een verslag op waarin wordt aangegeven welke lidstaten soortgelijke verlaagde of sterk verlaagde btw-tarieven hebben ingevoerd voor conventionele en elektronische boeken, kranten en tijdschriften, en waarin het effect van deze maatregelen op de begroting en de ontwikkeling van de culturele sector wordt geëvalueerd. |
(7) Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1).
(7) Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1).
(7 bis) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0436.
(8) COM(2015)0192 final
(8) COM(2015)0192 final
(9) COM(2016)0148 final
(9) COM(2016)0148 final.
(9 bis) Richtlijn … van het Europees Parlement en de Raad inzake bepaalde toegestane vormen van gebruik van door auteursrechten en naburige rechten beschermde werken en ander materiaal ten behoeve van personen die blind zijn, visueel gehandicapt of anderszins een leeshandicap hebben, en tot wijziging van Richtlijn 2001/29/EG betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (COM(2016)0596 final, 2016/0278(COD)) (PB …, blz. …).
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/212 |
P8_TA(2017)0236
Invoering van tijdelijke autonome handelsmaatregelen voor Oekraïne ***I
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 1 juni 2017 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de invoering van tijdelijke autonome handelsmaatregelen voor Oekraïne ter aanvulling van de handelsconcessies uit hoofde van de Associatieovereenkomst (COM(2016)0631 — C8-0392/2016 — 2016/0308(COD)) (1)
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2018/C 307/42)
Amendement 1
Voorstel voor een verordening
Overweging 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 2
Voorstel voor een verordening
Overweging 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 3
Voorstel voor een verordening
Overweging 4
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 4
Voorstel voor een verordening
Overweging 9
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 5
Voorstel voor een verordening
Overweging 9 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 6
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — lid 1 — inleidende formule
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Het recht op de tariefcontingenten van artikel 1 is afhankelijk van de volgende voorwaarden: |
Het recht op de tariefcontingenten en preferentiële douanerechten op de invoer van artikel 1 is afhankelijk van de volgende voorwaarden: |
Amendement 7
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — lid 1 — letter a
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 8
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — lid 1 — letter b
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 9
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — lid 1 — letter c
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 10
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — alinea 1 — letter c bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 11
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Als de Commissie oordeelt dat er voldoende bewijs is dat de voorwaarden van artikel 2 niet worden nageleefd, kan zij de bij deze verordening vastgestelde preferentiële regelingen geheel of gedeeltelijk opschorten overeenkomstig de onderzoeksprocedure van artikel 5, lid 2. |
Als de Commissie oordeelt dat er voldoende bewijs is dat de voorwaarden van artikel 2 van deze verordening niet worden nageleefd, kan zij de bij deze verordening vastgestelde preferentiële regelingen geheel of gedeeltelijk opschorten overeenkomstig de onderzoeksprocedure van artikel 5, lid 2. |
Amendement 12
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — alinea 1 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
Indien een lidstaat verzoekt dat de Commissie een van de preferentiële regelingen opschort op basis van het verzuim tot naleving van de voorwaarden als vastgesteld in artikel 2, onder b), verstrekt de Commissie binnen de twee maanden vanaf de indiening van dit verzoek een met redenen omkleed advies over de vraag of het vermeende verzuim tot naleving op feiten berust. Indien de Commissie tot de conclusie komt dat dit inderdaad het geval is, leidt ze de procedure in als bedoeld in de eerste alinea van dit artikel. |
Amendement 13
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1. Wanneer de invoer van een product van oorsprong uit Oekraïne ernstige moeilijkheden veroorzaakt of dreigt te veroorzaken voor een communautaire producent van soortgelijke of rechtstreeks concurrerende producten, kan de Raad te allen tijde op voorstel van de Commissie en met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief op dat product opnieuw instellen . |
1. Wanneer de invoer van een product van oorsprong uit Oekraïne ernstige moeilijkheden veroorzaakt of dreigt te veroorzaken voor een producent in de Unie van soortgelijke of rechtstreeks concurrerende producten, kan het gemeenschappelijk douanetarief op dat product te allen tijde opnieuw worden ingesteld . |
Amendement 14
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — lid 1 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
1 bis. De Commissie houdt nauwgezet toezicht op de effecten van deze verordening op producenten in de Unie wat de producten van de bijlagen I en II betreft, onder meer met betrekking tot prijzen op de markt van de Unie en met inachtneming van relevante beschikbare informatie over producenten in de Unie, zoals marktaandeel, productie, voorraden, productiecapaciteit en bezettingsgraad. |
Amendement 15
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2. Op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief neemt de Commissie binnen een redelijke termijn een formeel besluit tot het openen van een onderzoek. Wanneer de Commissie besluit een onderzoek te openen, publiceert zij een bericht van opening van een onderzoek in het Publicatieblad van de Europese Unie. In het bericht wordt een samenvatting van de ontvangen informatie gegeven en meegedeeld dat alle relevante informatie aan de Commissie moet worden toegezonden. In het bericht wordt de termijn vermeld — die niet meer dan vier maanden mag bedragen te rekenen vanaf de bekendmaking van het bericht — waarbinnen belanghebbenden hun standpunt schriftelijk kenbaar kunnen maken. |
2. Op verzoek van een lidstaat , een rechtspersoon of een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid die optreedt namens de bedrijfstak van de Unie, gedefinieerd als alle of een groot deel van de producenten in de Unie die soortgelijke producten of rechtstreeks concurrerende producten vervaardigen, of op eigen initiatief van de Commissie, indien het haar duidelijk is dat er voldoende prima facie bewijs is, neemt de Commissie binnen een redelijke termijn een formeel besluit tot het openen van een onderzoek. Voor de toepassing van dit artikel wordt „een groot deel” gedefinieerd als producenten in de Unie die een collectieve output hebben van meer dan 50 % van de totale productie in de Unie van soortgelijke producten of rechtstreeks concurrerende producten die worden vervaardigd door dat deel van de bedrijfstak van de Unie dat het verzoek steunt of zich ertegen verzet, en niet minder dan 25 % van de totale productie van soortgelijke producten of rechtstreeks concurrerende producten die door de bedrijfstak van de Unie worden vervaardigd. Wanneer de Commissie besluit een onderzoek te openen, publiceert zij een bericht van opening van een onderzoek in het Publicatieblad van de Europese Unie. In het bericht wordt een samenvatting van de ontvangen informatie gegeven en meegedeeld dat alle relevante informatie aan de Commissie moet worden toegezonden. In het bericht wordt de termijn vermeld — die niet meer dan vier maanden mag bedragen te rekenen vanaf de bekendmaking van het bericht — waarbinnen belanghebbenden hun standpunt schriftelijk kenbaar kunnen maken. |
Amendement 16
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — lid 6
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
6. De Commissie neemt binnen drie maanden een besluit overeenkomstig de procedure van artikel 5. Dat besluit treedt uiterlijk één maand na de bekendmaking ervan in werking. |
6. De Commissie neemt binnen drie maanden een besluit overeenkomstig de procedure van artikel 5. Dat besluit treedt uiterlijk één maand na de bekendmaking ervan in werking. Gemeenschappelijke douanetarieven worden opnieuw ingevoerd zolang als nodig is om de verslechtering van de economische en/of financiële situatie van producenten in de Unie tegen te gaan, dan wel zolang de dreiging van een dergelijke verslechtering aanhoudt. De periode van de wederinvoering bedraagt maximaal één jaar, tenzij deze in naar behoren gerechtvaardigde omstandigheden wordt verlengd. Wanneer uit de definitief vastgestelde feiten blijkt dat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 4, lid 1, stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast tot beëindiging van het onderzoek en de procedure overeenkomstig de in artikel 5, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. |
Amendement 17
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
Artikel 5 bis Beoordeling van de uitvoering van de autonome handelsmaatregelen Het jaarverslag van de Commissie over de tenuitvoerlegging van de diepe en brede vrijhandelsovereenkomst bevat een gedetailleerde beoordeling van de uitvoering van de tijdelijke autonome handelsmaatregelen waarin wordt voorzien in deze verordening en bevat, voor zover passend, een beoordeling van de sociale gevolgen van deze maatregelen in Oekraïne en in de Unie. Informatie over het gebruik van landbouwgerelateerde tariefcontingenten wordt beschikbaar gesteld op websites van de Commissie. |
Amendement 18
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — tabel — rij 4
Door de Commissie voorgestelde tekst
|
09.6752 |
2002 |
Tomaten, op andere wijze bereid of verduurzaamd dan in azijn of azijnzuur |
|
5 000 |
Amendement
Schrappen
Amendement 19
Voorstel voor een verordening
Bijlage II — tabel — rij 2
Door de Commissie voorgestelde tekst
|
Zachte tarwe, spelt en mengkoren (meel, gries, griesmeel en pellets) |
1001 99 00 , 1101 00 15 , 1101 00 90 , 1102 90 90 , 1103 11 90 , 1103 20 60 |
100 000 ton per jaar |
Amendement
Schrappen
Amendement 20
Voorstel voor een verordening
Bijlage II — tabel — rij 3
Door de Commissie voorgestelde tekst
|
Mais (behalve zaden, meel, gries, griesmeel, pellets en granen) |
1005 90 00 , 1102 20 , 1103 13 , 1103 20 40 , 1104 23 |
650 000 ton per jaar |
Amendement
|
Mais (behalve zaden, meel, gries, griesmeel, pellets en granen) |
1005 90 00 , 1102 20 , 1103 13 , 1103 20 40 , 1104 23 |
650 000 050 kilogram per jaar |
Amendement 21
Voorstel voor een verordening
Bijlage III — tabel — rij 3
Door de Commissie voorgestelde tekst
|
3102 10 10 |
Ureum, ook indien in waterige oplossing, met een stikstofgehalte van meer dan 45 gewichtspercenten, berekend op het droge kristalwatervrije product (m.u.v. ureum in pellets of soortgelijke vormen, dan wel in verpakkingen met een brutogewicht van maximaal 10 kg) |
3 % |
Amendement
Schrappen
(1) De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A8-0193/2017).
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/220 |
P8_TA(2017)0237
Uniform visummodel ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 1 juni 2017 over het voorstel voor een verordening van het Europese Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1683/95 van 29 mei 1995 betreffende de invoering van een uniform visummodel (COM(2015)0303 — C8-0164/2015 — 2015/0134(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2018/C 307/43)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2015)0303), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 77, lid 2, letter a) van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0164/2015), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 3 mei 2017 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren, |
|
— |
gezien artikel 59 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Commissie juridische zaken (A8-0028/2016), |
|
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; |
|
2. |
verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
P8_TC1-COD(2015)0134
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 1 juni 2017 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2017/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1683/95 van de Raad betreffende de invoering van een uniform visummodel
Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2017/1370.)
|
30.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 307/221 |
P8_TA(2017)0238
Meerjarenkader voor 2018-2022 voor het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 1 juni 2017 over het ontwerp van besluit van de Raad tot vaststelling van een meerjarenkader voor 2018-2022 voor het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (14423/2016 — C8-0528/2016 — 2016/0204(APP))
(Bijzondere wetgevingsprocedure — goedkeuring)
(2018/C 307/44)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het ontwerp van besluit van de Raad (14423/2016), |
|
— |
gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 352 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0528/2016), |
|
— |
gezien artikel 99, leden 1 en 4, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de aanbeveling van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0177/2017), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van besluit van de Raad; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |