|
ISSN 1977-0995 |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 238 |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
61e jaargang |
|
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
|
||
|
|
|
|
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen |
|
|
|
RESOLUTIES |
|
|
|
Europees Parlement |
|
|
|
Dinsdag 13 december 2016 |
|
|
2018/C 238/01 |
||
|
2018/C 238/02 |
||
|
2018/C 238/03 |
||
|
|
Woensdag 14 december 2016 |
|
|
2018/C 238/04 |
||
|
2018/C 238/05 |
||
|
2018/C 238/06 |
||
|
2018/C 238/07 |
||
|
2018/C 238/08 |
||
|
|
Donderdag 15 december 2016 |
|
|
2018/C 238/09 |
||
|
2018/C 238/10 |
||
|
2018/C 238/11 |
Resolutie van het Europees Parlement van 15 december 2016 over massagraven in Irak (2016/3028(RSP)) |
|
|
2018/C 238/12 |
||
|
2018/C 238/13 |
||
|
2018/C 238/14 |
||
|
2018/C 238/15 |
||
|
2018/C 238/16 |
|
|
III Voorbereidende handelingen |
|
|
|
EUROPEES PARLEMENT |
|
|
|
Dinsdag 13 december 2016 |
|
|
2018/C 238/17 |
||
|
2018/C 238/18 |
||
|
2018/C 238/19 |
||
|
|
Woensdag 14 december 2016 |
|
|
2018/C 238/20 |
||
|
2018/C 238/21 |
||
|
2018/C 238/22 |
||
|
2018/C 238/23 |
||
|
2018/C 238/24 |
||
|
2018/C 238/25 |
||
|
2018/C 238/26 |
||
|
2018/C 238/27 |
||
|
2018/C 238/28 |
||
|
2018/C 238/29 |
||
|
2018/C 238/30 |
||
|
2018/C 238/31 |
||
|
|
Donderdag 15 december 2016 |
|
|
2018/C 238/32 |
|
Verklaring van de gebruikte tekens
(De aangeduide procedure is gebaseerd op de in de ontwerptekst voorgestelde rechtsgrond) Amendementen van het Parlement: Nieuwe tekstdelen worden in vet cursief aangegeven. Geschrapte tekstdelen worden aangegeven met het symbool ▌of worden doorgestreept. Waar tekstdelen worden vervangen, wordt de nieuwe tekst in vet cursief aangegeven, terwijl de vervangen tekst wordt geschrapt of doorgestreept. |
|
NL |
|
|
6.7.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 238/1 |
EUROPEES PARLEMENT
ZITTING 2016-2017
Vergaderingen van 12 t/m 15 december 2016
De notulen van deze zitting zijn bekendgemaakt in PB C 387 van 16.11.2017.
AANGENOMEN TEKSTEN
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen
RESOLUTIES
Europees Parlement
Dinsdag 13 december 2016
|
6.7.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 238/2 |
P8_TA(2016)0485
De situatie van de grondrechten in de Europese Unie in 2015
Resolutie van het Europees Parlement van 13 december 2016 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie in 2015 (2016/2009(INI))
(2018/C 238/01)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), |
|
— |
gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 7 december 2000 (hierna „het Handvest”), dat op 12 december 2007 in Straatsburg is uitgevaardigd en met het Verdrag van Lissabon in december 2009 in werking is getreden, |
|
— |
gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens die in 1948 werd aangenomen door de Algemene Vergadering van de VN, |
|
— |
gezien de VN-verdragen tot bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden en de rechtspraak van de VN-verdragsorganen, |
|
— |
gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, dat op 13 december 2006 werd aangenomen te New York en op 23 december 2010 door de EU werd geratificeerd, |
|
— |
gezien de slotopmerkingen van het UNCRPD-comité die in oktober 2015 werden aangenomen, |
|
— |
gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind dat op 20 november 1989 te New-York werd aangenomen, |
|
— |
gezien de volgende algemene opmerkingen van het VN-Comité voor de rechten van het kind: nr. 6 (2005) over de behandeling van niet-begeleide kinderen en kinderen buiten hun land van herkomst, nr. 7 (2005) over de uitvoering van de rechten van jonge kinderen, nr. 9 (2006) over de rechten van kinderen met een handicap, nr. 10 (2007) over de rechten van kinderen in het jeugdstrafrecht, nr. 12 (2009) over het recht van kinderen om te worden gehoord, nr. 13 (2011) over het recht van kinderen om vrij van alle vormen van geweld te zijn, en nr. 14 (2013) over het recht van het kind dat zijn belang de eerste overweging vormt, |
|
— |
gezien het VN-Verdrag van 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) en het actieprogramma van Peking, zijn resoluties van 25 februari 2014 met aanbevelingen aan de Commissie inzake het bestrijden van geweld tegen vrouwen (1) en van 6 februari 2014 over de mededeling van de Commissie „Naar het uitbannen van vrouwelijke genitale verminking” (2), en de conclusies van de Raad van 5 juni 2014 over de preventie en bestrijding van alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes, met inbegrip van vrouwelijke genitale verminking, |
|
— |
gezien het VN-Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 1951 en het Protocol daarbij van 1967, |
|
— |
gezien het Internationaal Verdrag van 1990 inzake de bescherming van de rechten van alle migrerende werknemers en hun gezinsleden, |
|
— |
gezien het VN-Verdrag van 1949 ter bestrijding van de handel in personen en van de exploitatie van de prostitutie van anderen, |
|
— |
gezien de aanbevolen beginselen en richtsnoeren van het OHCHR inzake mensenrechten bij internationale grenzen, |
|
— |
gezien het verslag van 22 juli 2014 van de speciaal rapporteur van de Verenigde Naties over de bevordering van waarheid, gerechtigheid, schadevergoeding en waarborgen ter voorkoming van herhaling, |
|
— |
gezien de regionale tenuitvoerleggingsstrategie van het internationale actieplan van Madrid betreffende vergrijzing (2002), |
|
— |
gezien de beginselen betreffende de status van nationale instellingen ter bevordering en bescherming van de rechten van de mens (de „beginselen van Parijs”), aangehecht aan Resolutie 48/134 van de Algemene Vergadering van de VN, |
|
— |
gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, met name de zaken 18766/11 en 36030/11, de verdragen, aanbevelingen, resoluties en verslagen van de Parlementaire Vergadering, het Comité van Ministers, de Commissaris voor de Rechten van de Mens en de Commissie van Venetië van de Raad van Europa, |
|
— |
gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul), |
|
— |
gezien het Kaderverdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van nationale minderheden en het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden, |
|
— |
gezien Resolutie 1985 (2014) van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa — De situatie en rechten van nationale minderheden in Europa, |
|
— |
gezien het Handvest van de Raad van Europa inzake onderwijs op het gebied van democratisch burgerschap en mensenrechten, |
|
— |
gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake bestrijding van mensenhandel, |
|
— |
gezien Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (3), |
|
— |
gezien de aanbeveling van de Raad van 9 december 2013 over doeltreffende maatregelen voor integratie van de Roma in de lidstaten (4), |
|
— |
gezien Richtlijn (EU) 2016/800 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure (5), |
|
— |
gezien Kaderbesluit 2008/913/JBZ van de Raad van 28 november 2008 betreffende de bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat door middel van het strafrecht (6), |
|
— |
gezien Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (7), |
|
— |
gezien Richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten (8), |
|
— |
gezien Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (9), |
|
— |
gezien Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende audiovisuele mediadiensten (10) en de resultaten van de openbare raadpleging van de Commissie, die tussen juli en september 2015 plaatsvond, |
|
— |
gezien Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers hiervan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad (11), |
|
— |
gezien Richtlijn 2011/93/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en ter vervanging van Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad (12), |
|
— |
gezien Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ (13), |
|
— |
gezien de richtlijnen betreffende procedurele waarborgen voor personen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure, |
|
— |
gezien het in december 2015 aangenomen pakket gegevensbescherming, |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2016/1624 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 (14) tot oprichting van een Europese grens- en kustwacht en Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 (15) (richtlijn asielprocedures), |
|
— |
gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Barcelona van 15 en 16 maart 2002, |
|
— |
gezien het bij de conclusies van de Raad van de Europese Unie op 7 maart 2011 aangenomen Europees pact voor gendergelijkheid voor de periode 2011-2020, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 15 juni 2011 over opvang en onderwijs voor jonge kinderen, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 5 en 6 juni 2014 over het beleid inzake de integratie van immigranten in de Europese Unie, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 19 juni 2015 over gelijke inkomenskansen voor vrouwen en mannen: de pensioengenderkloof dichten, |
|
— |
gezien de conclusies van het EU-voorzitterschapstrio van 7 december 2015 over gendergelijkheid, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 16 juni 2016 over de gelijkheid van LGBTI's, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad over het actieplan inzake mensenrechten en democratie 2015-2019, |
|
— |
gezien de verklaring over het bevorderen, via het onderwijs, van burgerschap en de gemeenschappelijke waarden vrijheid, tolerantie en non-discriminatie (Verklaring van Parijs), |
|
— |
gezien de richtsnoeren ter bevordering en bescherming van de uitoefening van alle mensenrechten door lesbische, homoseksuele, biseksuele, transgender en interseksuele mensen (LGBTI's), die de Raad Buitenlandse Zaken op 24 juni 2013 heeft aangenomen, |
|
— |
gezien de EU-richtsnoeren inzake verdedigers van de mensenrechten, |
|
— |
gezien de Eurobarometerenquête getiteld „Discriminatie in de EU in 2015”, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Een nieuw EU-kader voor het versterken van de rechtsstaat” (COM(2014)0158) en de conclusies van de Raad getiteld „Toezien op de eerbiediging van de rechtsstaat”, |
|
— |
gezien de lijst maatregelen van de Commissie om de gelijkheid van LGBTI's te bevorderen, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie van 2015 over de gelijkheid van mannen en vrouwen in de Europese Unie (SWD(2016)0054), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Actieplan inzake de integratie van onderdanen van derde landen” (COM(2016)0377), |
|
— |
gezien de Europa 2020-strategie, en in het bijzonder de streefdoelen ervan inzake armoede en sociale uitsluiting, |
|
— |
gezien de publicatie van de OESO/Europese Unie getiteld „Indicators of Immigration Integration 2015 — Settling In”, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Naar sociale investering voor groei en cohesie” (COM(2013)0083) en haar aanbeveling 2013/112/EU van 20 februari 2013 getiteld „Investeren in kinderen: de vicieuze cirkel van achterstand doorbreken”, |
|
— |
gezien het voortgangsverslag van de Commissie van 29 mei 2013 over de doelstellingen van Barcelona getiteld „Ontwikkeling van opvangdiensten voor jonge kinderen in Europa met het oog op een duurzame en inclusieve groei” (COM(2013)0322), |
|
— |
gezien de EU-strategie voor de uitroeiing van mensenhandel 2012-2016 (COM(2012)0286), in het bijzonder de bepalingen over de financiering van de uitwerking van richtsnoeren voor kinderbeschermingssystemen en de uitwisseling van beste praktijken, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Een EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma tot 2020” (COM(2011)0173) en de conclusies van de Europese Raad van 24 juni 2011, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Verdere stappen bij de uitvoering van de nationale strategieën voor integratie van de Roma” (COM(2013)0454), |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie over de toepassing van het EU-Handvest van de grondrechten in 2015 (COM(2016)0265) en de bijbehorende werkdocumenten, |
|
— |
gezien het verslag-2013 van de Commissie over het burgerschap van de Unie getiteld "EU-burgers: uw rechten, uw toekomst (COM(2013)0269), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Evaluatie van de tenuitvoerlegging van het EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma en van de aanbeveling van de Raad over doeltreffende maatregelen voor integratie van de Roma in de lidstaten 2016” (COM(2016)0424), |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie over de bestrijding van corruptie (COM(2014)0038); |
|
— |
gezien de Europese migratieagenda (COM(2015)0240), |
|
— |
gezien de Europese veiligheidsagenda (COM(2015)0185), |
|
— |
gezien de conclusies van het jaarlijkse colloquium over de grondrechten 2015, |
|
— |
gezien de resultaten van de openbare raadpleging met het oog op het jaarlijks colloquium over de grondrechten van 2016 over „Pluralisme in de media en democratie”, |
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid (COM(2008)0426), |
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie inzake de toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul van de Raad van Europa, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 12 december 2013 over de geboekte vooruitgang bij de uitvoering van de nationale strategieën voor integratie van de Roma (16), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 4 februari 2014 over de EU-routekaart tegen homofobie en discriminatie wegens seksuele gerichtheid of genderidentiteit (17), |
|
— |
gezien zijn resoluties over gendergelijkheid, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 12 september 2013 over de situatie van niet-begeleide minderjarigen in de EU (18), |
|
— |
gezien zijn resoluties over de grondrechten en de mensenrechten, met name de meest recente van 8 september 2015 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie (2013-2014) (19), |
|
— |
gezien zijn resoluties over migratie, met name de meest recente van 12 april 2016 over de situatie in het Middellandse Zeegebied en de noodzaak van een holistische EU-aanpak van migratie (20), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 8 juni 2005 over de bescherming van minderheden en maatregelen ter bestrijding van discriminatie in een uitgebreid Europa (21), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 27 november 2014 over het 25-jarig bestaan van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind (22), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 11 september 2013 over Europese talen die met uitsterven worden bedreigd en taalkundige verscheidenheid in de Europese Unie (23), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 15 april 2015 over de Internationale Dag van de Roma — zigeunerhaat en de erkenning door de EU van de herdenkingsdag van de genocide op Roma tijdens WO II (24), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 21 mei 2013 over het EU-Handvest: vaststelling van normen voor de vrijheid van de media in de gehele EU (25), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 25 oktober 2016 met aanbevelingen aan de Commissie over de instelling van een EU-mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en grondrechten (26), |
|
— |
gezien het besluit van de Europese Ombudsman tot afsluiting van haar initiatiefonderzoek betreffende de Europese Commissie (OI/8/2014/AN), |
|
— |
gezien Advies 2/2013 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) inzake de overeenkomst inzake toetreding van de EU tot het EVRM, |
|
— |
gezien de uitspraken en de jurisprudentie van het HvJ-EU en de jurisprudentie van nationale constitutionele hoven waarin het Handvest als referentie voor de interpretatie van het nationaal recht wordt gebruikt, et name de zaken C-83/14, C-360/10, C-70/10, C-390/12, C-199/12, C-200/12, C-201/12, C-404/15, C-659/15 en C-362/14, |
|
— |
gezien het jaarverslag 2016 over de grondrechten, opgesteld door het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, |
|
— |
gezien het handboek van het Bureau voor de grondrechten over het Europese recht inzake de rechten van het kind (2015), |
|
— |
gezien de studie van het Bureau voor de grondrechten inzake kindvriendelijke justitie — vooruitzichten en ervaringen van beroepsbeoefenaars ten aanzien van de participatie van kinderen in burgerlijke en strafzaken in 10 EU-lidstaten (2015), |
|
— |
gezien het verslag van het Bureau voor de grondrechten inzake geweld tegen kinderen met een handicap: wetgeving, beleid en programma’s in de EU (2015), |
|
— |
gezien het onderzoek van het Bureau voor de grondrechten naar LGBT's in de EU (2013), zijn verslag „Being Trans in the European Union — Comparative analysis of the EU LGBT survey data” (2014), zijn themaverslag over de situatie op het gebied van grondrechten van interseksuelen (2015), |
|
— |
gezien het verslag van het Bureau voor de grondrechten getiteld „Geweld tegen vrouwen: een EU-breed onderzoek”, |
|
— |
gezien het onderzoek van het Bureau voor de grondrechten getiteld „Antisemitism — Overview of data available in the European Union 2004-2015”, |
|
— |
gezien de vergelijkende juridische analyse van het Bureau voor de grondrechten getiteld „Protection against discrimination on grounds of sexual orientation, gender identity and sex characteristics in the EU”, |
|
— |
gezien de EU-MIDIS-enquêtes van het Bureau voor de grondrechten en zijn onderzoek naar de Roma, |
|
— |
gezien de index voor gendergelijkheid van het Europees instituut voor gendergelijkheid voor 2015 en het verslag uit 2015 van dit instituut getiteld „Reconciliation of work, family and private life in the European Union: Policy review”, |
|
— |
gezien de „Study to identify and map existing data and resources on sexual violence against women in the EU” van het Europees Instituut voor gendergelijkheid, |
|
— |
gezien het situatieverslag van Europol uit 2016 „Trafficking in human beings in the EU”, |
|
— |
gezien het verslag van Eurostat uit 2015 „Trafficking in human beings”, |
|
— |
gezien de studies van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound) getiteld „Working time and work-life balance in a life course perspective” (2013), „Caring for children and dependants: Effect on careers of young workers” (2013) en „Working and caring: Reconciliation measures in times of demographic change” (2015), |
|
— |
gezien de studie van de onderzoeksdienst van het Europees Parlement van mei 2015 getiteld „Gender equality in employment and occupation — Directive 2006/54/EC, European Implementation Assessment”, |
|
— |
gezien de studie van het directoraat-generaal Intern Beleid van de Unie getiteld „Discrimination Generated by the Intersection of Gender and Disability”, |
|
— |
gezien de hoorzitting over de grondrechten van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken van 16 juni 2016, |
|
— |
gezien artikel 52 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de adviezen van Commissie constitutionele zaken, de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en de Commissie verzoekschriften (A8-0345/2016), |
|
A. |
overwegende dat het essentieel is alle grondrechten te beschermen; overwegende dat het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie een volwaardig onderdeel van de Verdragen is geworden; overwegende dat er in de EU en de lidstaten ontegenzeglijk inbreuken op de grondrechten plaatsvinden, zoals blijkt uit verslagen van de Commissie, van het Bureau voor de grondrechten (FRA), van de Raad van Europa en de VN en van ngo's; |
|
B. |
overwegende dat de Europese Unie een gemeenschap is die gevestigd is op de waarden van eerbiediging van de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, met inbegrip van de rechten van personen die tot een minderheid behoren; |
|
C. |
overwegende dat de rechtsstaat de ruggengraat van de Europese liberale democratie vormt en, als gemeenschappelijk element van de constitutionele tradities van alle lidstaten, een van de beginselen is waarop de Unie is gegrondvest, en dat de eerbiediging van de rechtsstaat een eerste voorwaarde is voor de bescherming van de grondrechten en -plichten die zijn neergelegd in de Verdragen en in het internationaal recht; |
|
D. |
overwegende dat de EU en de lidstaten bij het aanpakken van de huidige problemen deze waarden moeten uitdragen en in praktijk moeten brengen bij alle maatregelen die zij nemen; overwegende dat de manier waarop de rechtsstaat op nationaal niveau ten uitvoer wordt gelegd cruciaal is om het wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten en hun rechtsstelsels te waarborgen; overwegende dat in artikel 17 VEU is bepaald dat de Commissie moet toezien op de toepassing van de Verdragen; |
|
E. |
overwegende dat de EU-instellingen al procedures gestart hebben om een oplossing te vinden voor het zgn. Kopenhagendilemma; overwegende dat uit recente ontwikkelingen is gebleken dat de instrumenten en procedures om de volledige en correcte toepassing van de beginselen en waarden van de Verdragen te waarborgen aan herziening toe zijn en geïntegreerd moeten worden en dat er een doeltreffende mechanisme moet worden ontwikkeld om bestaande leemten op te vullen en ervoor te zorgen dat de beginselen en waarden van de Verdragen in de hele Unie worden nageleefd; overwegende dat dit mechanisme op feiten gebaseerd, objectief en niet-discriminerend moet zijn en met inachtneming van de beginselen van subsidiariteit, noodzaak en evenredigheid, in gelijke mate van toepassing moet zijn op zowel de lidstaten als de instellingen van de Unie en gebaseerd moet zijn op een trapsgewijze aanpak die zowel een preventief als een corrigerend onderdeel omvat; |
|
F. |
overwegende dat de Europese Unie zich ertoe heeft verbonden de vrijheid en pluriformiteit van de media te beschermen, alsook het recht op informatie en de vrijheid van meningsuiting, zoals neergelegd in het Handvest van de grondrechten en het EVRM; |
|
G. |
overwegende dat migratie een aspect van het heden en de toekomst van de EU is en een van de uitdagingen van onze tijd vormt, aangezien migratie een beroep doet op de internationale humanitaire verantwoordelijkheden van de EU en haar lidstaten, en dat het fenomeen om democratische redenen een kans betekent en een toekomstgerichte oplossing vergt, die zowel het crisisbeheer op de korte en middellange termijn betreft als het langetermijnbeleid op het gebied van integratie en sociale inclusie; |
|
H. |
overwegende dat het recht op asiel wordt gewaarborgd door het Verdrag inzake de status van vluchtelingen (het Verdrag van Genève) van 1951 en het protocol daarbij van 31 januari 1967, alsook door het Handvest; |
|
I. |
overwegende dat de Commissie tussen september en december 2015 48 inbreukbesluiten heeft genomen tegen lidstaten vanwege een onvolledige omzetting en tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel; |
|
J. |
overwegende dat er volgens de Internationale Organisatie voor Migratie in 2015 minstens 3 771 mensen om het leven zijn gekomen of verdwenen zijn bij hun poging om een veilige plek in Europa te bereiken, waarmee het totale aantal doden of vermisten in de voorbije twintig jaar op meer dan 30 000 uitkomt; |
|
K. |
overwegende dat terreurdaden tot de ernstigste schendingen van fundamentele rechten en vrijheden behoren; overwegende dat het noodzakelijk is over geschikte instrumenten te beschikken om de burgers en inwoners van de EU te beschermen en op ondubbelzinnige wijze te reageren, en dergelijke schendingen te bestrijden binnen het kader van de rechtsstaat; |
|
L. |
overwegende dat de moord op acht journalisten van het satirisch tijdschrift „Charlie Hebdo” op 7 januari 2015 een poging was om de vrijheid van de media, de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van kunst in de EU te treffen; |
|
M. |
overwegende dat het van essentieel belang is dat bij alle maatregelen die door de lidstaten en de EU worden genomen de grondrechten en burgerlijke vrijheden worden geëerbiedigd, onder meer de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het gezinsleven, het recht op vrijheid en veiligheid, het recht op bescherming van persoonsgegevens, het vermoeden van onschuld en het recht van verdediging, het recht op doeltreffende voorziening in rechte en op een eerlijk proces, de vrijheid van meningsuiting en informatie en de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; overwegende dat doeltreffend democratisch toezicht op veiligheidsmaatregelen essentieel is; overwegende dat de veiligheid van de Europese burgers niet ten koste mag gaan van hun rechten en vrijheden; overwegende dat deze twee beginselen in feite twee zijden van dezelfde medaille zijn; |
|
N. |
overwegende dat inperkingen van bij het Handvest erkende rechten en vrijheden in overeenstemming moeten zijn met het evenredigheids- en het noodzakelijkheidsbeginsel en moeten stroken met artikel 52 van het Handvest; |
|
O. |
overwegende dat de bevoegdheden van de lidstaten inzake inlichtingendiensten geëerbiedigd moeten worden, overeenkomstig artikel 72 VWEU; |
|
P. |
overwegende dat in Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (27), en in het bijzonder in artikel 15, lid 1, wordt bepaald dat de lidstaten aanbieders van diensten geen algemene verplichting mogen opleggen om bij het aanbieden van transmissie-, opslag- en hostingdiensten toezicht te houden op de informatie die zij doorgeven of opslaan, noch om actief te gaan zoeken naar feiten of omstandigheden die op onwettige activiteiten duiden; |
|
Q. |
overwegende dat er volgens de Commissie jaarlijks 75 miljoen mensen in de EU het slachtoffer worden van misdrijven; |
|
R. |
overwegende dat mensenhandel een ernstig misdrijf is dat vaak in het kader van georganiseerde misdaad wordt gepleegd, een ernstige aantasting van de menselijke waardigheid inhoudt, een van de ergste schendingen van de fundamentele rechten vormt, vrouwen en meisjes onevenredig hard treft en uitdrukkelijk verboden is door het Handvest; |
|
S. |
overwegende dat mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting nog steeds de meest voorkomende vorm van mensenhandel is; overwegende dat 76 % van de geregistreerde slachtoffers in de EU vrouwen zijn; overwegende dat 70 % van de geïdentificeerde slachtoffers van mensenhandel in de EU onderdanen zijn van de EU; |
|
T. |
overwegende dat bij Richtlijn 2011/36/EU gemeenschappelijke bepalingen worden ingevoerd om, rekening houdend met het genderperspectief, de preventie van misdrijven in verband met mensenhandel te versterken en de slachtoffers ervan beter te beschermen; |
|
U. |
overwegende dat mensenhandel en mensensmokkel twee heel verschillende verschijnselen zijn, waartussen in sommige gevallen echter wel een verband kan bestaan; |
|
V. |
overwegende dat discriminatie, racisme, vreemdelingenhaat, haatdragende taal en haatmisdrijven, ingegeven door racisme, vreemdelingenhaat of vooroordelen op grond van iemands godsdienst of overtuiging, leeftijd, handicap, seksuele gerichtheid of genderidentiteit, de kernwaarden van de EU en haar lidstaten bedreigen; overwegende dat er steeds meer haatpropaganda wordt bedreven door politieke krachten en dat er in brede lagen van de bevolking steeds vaker sprake is van vreemdelingenhaat en andere vooroordelen, onder meer via internet; overwegende dat het bestrijden van discriminatie, racisme en vreemdelingenhaat van cruciaal belang is om eerbiediging van de Europese waarden van verdraagzaamheid, verscheidenheid en wederzijds respect te waarborgen; |
|
W. |
overwegende dat mensen bloot kunnen staan aan meervoudige en intersectionele discriminatie; overwegende dat bij beleid ter bestrijding van één discriminatiegrond rekening moet worden gehouden met de situatie van specifieke groepen die het slachtoffer zouden kunnen zijn van meervoudige discriminatie op gronden zoals leeftijd, ras, godsdienst, seksuele gerichtheid, geslacht of handicap; |
|
X. |
overwegende dat gelijkheid van vrouwen en mannen een grondbeginsel van de EU is en dat elke vorm van discriminatie op grond van geslacht verboden is; |
|
Y. |
overwegende dat geweld tegen vrouwen een schending van de grondrechten is die alle lagen van de bevolking treft, ongeacht leeftijd, opleidingsniveau, inkomen, sociale positie of land van herkomst of verblijf; overwegende dat genderongelijkheid en genderstereotypen leiden tot een groter risico van geweld en andere vormen van exploitatie en de volledige participatie van vrouwen op alle terreinen van het leven belemmeren; |
|
Z. |
overwegende dat uit de enquête van het FRA over geweld tegen vrouwen blijkt dat in de EU één op de drie vrouwen boven de 15 te maken krijgt met fysiek of seksueel geweld, één op de zes een vorm van seksueel geweld ondergaat en één op de twintig het slachtoffer wordt van verkrachting; |
|
AA. |
overwegende dat gendergebaseerd geweld en geweld tegen vrouwen op veel plaatsen nog steeds stilzwijgend getolereerd wordt en dat slachtoffers vaak geen aangifte doen omdat zij geen vertrouwen hebben in de autoriteiten; overwegende dat er een nultolerantieaanpak moet komen; |
|
AB. |
overwegende dat seksuele en reproductieve gezondheid en rechten onder de bevoegdheden van de lidstaten vallen; overwegende dat de EU niettemin kan bijdragen aan de bevordering van goede werkwijzen in de lidstaten; |
|
AC. |
overwegende dat de gelijke toegang van vrouwen tot gezondheidszorg, met inbegrip van seksuele en reproductieve gezondheidszorg, moet worden gegarandeerd, ongeacht hun economische situatie, handicaps of geografische situatie; |
|
AD. |
overwegende dat kinderen de toekomst van onze maatschappij zijn en dat wij verantwoordelijk zijn voor hun heden; overwegende dat onderwijs een van de beste manieren is om waarden als vrede, verdraagzaamheid, co-existentie, gelijkheid, rechtvaardigheid en respect voor de mensenrechten uit te dragen via formele, niet-formele en informele onderwijsmethoden, overeenkomstig artikel 14 van het Handvest; |
|
AE. |
overwegende dat kinderhulplijnen, voorlichtingsdiensten en soortgelijke instrumenten nuttig zijn als mechanismen voor bewustmaking, raadpleging en melding met betrekking tot gevallen van schending van de rechten van het kind; |
|
AF. |
overwegende dat livestreaming van seksueel misbruik van kinderen inmiddels geen nieuwe trend meer is, maar een gevestigde werkelijkheid; overwegende dat kinderen het risico lopen het slachtoffer te worden van grooming op internet en benadering voor seksuele doeleinden, wat in de ernstigste gevallen kan uitmonden in aanranding en andere vormen van misbruik, en dat er niet voldoende wordt gedaan om seksueel misbruik van kinderen te voorkomen via voorlichtingsprogramma's, en evenmin om de justitiële samenwerking tussen lidstaten te versterken met het oog op de bestrijding van pedofielennetwerken; |
|
AG. |
overwegende dat het recht op persoonlijke levenssfeer en op bescherming van persoonsgegevens vooral belangrijk is wanneer het om kinderen gaat, aangezien zij de meest kwetsbare groep in de samenleving vormen; |
|
AH. |
overwegende dat niet-begeleide en alleenstaande kinderen overeenkomstig artikel 37 van het Verdrag inzake de rechten van het kind en het beginsel van het belang van het kind als algemene regel niet in detentie mogen worden gehouden en dat zij in een veilige omgeving moeten worden ondergebracht waar zij de nodige bescherming en gezondheidszorg en het nodige onderwijs krijgen; |
|
AI. |
overwegende dat de eerbiediging van de rechten van personen die tot een minderheid behoren tot de grondbeginselen van de EU behoort; overwegende dat de effectieve bescherming van minderheden versterkt moet worden; overwegende dat, in het licht van het toenemende populisme en extremisme, de co-existentie met en de eerbiediging van minderheden moeten worden bevorderd; overwegende dat minderheden bijdragen aan de rijkdom en diversiteit van Europa; overwegende dat de migratiecrisis geleid heeft tot wantrouwen en toenemende haat jegens minderheidsgroeperingen in Europa; |
|
AJ. |
overwegende dat in het verslag van het FRA van 2016 over de grondrechten wordt geconstateerd dat discriminatie en zigeunerhaat de doeltreffende integratie van de Roma nog steeds in de weg staan; overwegende dat etnische afkomst volgens de Eurobarometerenquête van 2015 beschouwd wordt als de voornaamste discriminatiegrond; |
|
AK. |
overwegende dat Roma in Europa als individu en als groep in hun dagelijkse leven te maken hebben met zigeunerhaat, systematische vooroordelen, racisme, onverdraagzaamheid, vijandigheid, discriminatie en sociale uitsluiting; overwegende dat de segregatie van Romakinderen in het onderwijs in de meeste lidstaten nog steeds een probleem is; overwegende dat discriminatie van Roma op de arbeidsmarkt hun verhindert om de vicieuze cirkel van armoede beter te kunnen verbreken; |
|
AL. |
overwegende dat de artikelen 8, 9, 10, 19 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, alsook de jurisprudentie van het HvJ-EU het belang van de sociale grondrechten erkennen en derhalve onderstrepen dat deze rechten en met name de vakbondsrechten, het recht van staking, het recht van vereniging en het recht van vergadering evenzeer moeten worden beschermd als de andere door het Handvest erkende grondrechten; |
|
AM. |
overwegende dat slechts 27 % van de Europeanen het voor heel Europa geldende alarmnummer 112 kent en dat nog altijd niet alle mensen hiertoe toegang hebben; |
|
AN. |
overwegende dat de lidstaten verplicht zijn iedereen, dus ook LGBTI's, te beschermen tegen elke vorm van discriminatie en geweld; overwegende dat elke vorm van discriminatie en geweld op grond van seksuele gerichtheid en genderidentiteit veroordeeld dient te worden; |
|
AO. |
overwegende dat alomtegenwoordige negatieve sociale houdingen en stereotypes volgens veldonderzoek van het FRA een grote belemmering vormen voor de aanpak van discriminatie en haatmisdrijven tegen LGBTI's; |
|
AP. |
overwegende dat volgens de studie van het FRA transseksuele respondenten van alle LGBTI-subgroepen het vaakst melding maakten van discriminatie, geweld en pesterijen; |
Bescherming van grondrechten en waardigheid
|
1. |
herhaalt dat de menselijke waardigheid de onschendbare basis van alle grondrechten vormt en niet aan enige instrumentalisering mag worden onderworpen, maar geëerbiedigd en beschermd moet worden bij alle initiatieven van de EU; vraagt om bewustmaking van EU-burgers inzake de inherente waardigheid van alle personen, opdat er een meer menselijke en rechtvaardige samenleving ontstaat; |
|
2. |
veroordeelt alle vormen van discriminatie en geweld tegen alle mensen in de EU, aangezien zij een rechtstreekse schending van de menselijke waardigheid betekenen; |
|
3. |
herhaalt zijn verzoek om eerbiediging van een waardig levenseinde; benadrukt dat de doodstraf indruist tegen de fundamentele waarden van de EU; |
|
4. |
benadrukt dat de toetreding van de Unie tot het EVRM een verdragsverplichting is ingevolge artikel 6, lid 2, VEU; wijst erop dat dit de bescherming van de grondrechten in de EU zou verbeteren en verwacht dat de juridische obstakels die toetreding in de weg staan zo spoedig mogelijk worden weggenomen; |
Rechtsstaat
|
5. |
benadrukt dat mensenrechten universeel, ondeelbaar en altijd complementair zijn en dat er in een rijke, diverse samenleving een billijk evenwicht moet worden gevonden tussen de rechten van eenieder; benadrukt dat het belangrijk is om ervoor te zorgen dat de in artikel 2 en in het Handvest vervatte beginselen zowel in de EU-wetgeving als in de nationale wetgeving volledig ten uitvoer worden gelegd; verzoekt de Commissie telkens een inbreukprocedure in te leiden wanneer een lidstaat het Handvest niet naleeft bij de tenuitvoerlegging van het EU-recht; |
|
6. |
brengt in herinnering dat de Unie in haar betrekkingen met de rest van de wereld moet bijdragen aan de bescherming van de grondrechten; verzoekt de EU-instellingen om zowel in hun buitenlandse betrekkingen als bij binnenlands beleid met externe gevolgen te zorgen voor een hoge mate van bescherming van deze rechten; |
|
7. |
acht het essentieel te waarborgen dat de in artikel 2 VEU opgesomde gemeenschappelijke Europese waarden ten volle worden geëerbiedigd in de Europese en de nationale wetgeving, alsook in het overheidsbeleid en bij de uitvoering ervan; is van mening dat het voor het behoud van de rechtsstaat noodzakelijk is dat alle betrokken actoren op nationaal niveau zich meer inspannen om die te eerbiedigen en te versterken; wijst erop dat een doeltreffend, onafhankelijk en onpartijdig rechtsstelsel cruciaal is voor de rechtsstaat; |
|
8. |
merkt op dat regelmatige uitwisselingen met de EU-instellingen en tussen de lidstaten onderling, op basis van objectieve criteria en contextuele beoordelingen, toekomstige problemen met betrekking tot de rechtsstaat zouden kunnen afzwakken of voorkomen; verzoekt nogmaals om invoering van een EU-pact voor democratie, rechtsstaat en grondrechten dat zou moeten bestaan in een jaarverslag met landenspecifieke aanbevelingen; is van mening dat bij de opstelling van dit verslag gebruik moet worden gemaakt van een verscheidenheid aan bronnen, zoals de verslagen van het FRA, de Raad van Europa of de VN, en dat het verslag bestaande instrumenten zoals het justitiescorebord moet integreren en aanvullen en het mechanisme voor samenwerking en toetsing voor Roemenië en Bulgarije moet vervangen; |
|
9. |
acht het verheugend dat de Raad regelmatig debatten organiseert over de rechtsstaat; is van mening dat het EU-pact het kader voor de rechtsstaat van de Commissie en de rechtsstaatdialoog van de Raad moet combineren in één instrument van de Unie en dat de Raad zijn debat moet houden op basis van het jaarverslag met landenspecifieke aanbevelingen; |
|
10. |
herinnert eraan dat de grondrechten deel moeten uitmaken van de effectbeoordeling voor alle wetgevingsvoorstellen; |
|
11. |
onderstreept dat de vrijheid van verkeer en van verblijf van Europese burgers en hun familieleden, die is neergelegd in de Verdragen en wordt gewaarborgd door de richtlijn inzake vrij verkeer, een van de grondrechten van de Europese burgers is; |
|
12. |
erkent dat neutraliteit van de staat essentieel is voor de bescherming van de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst, waarbij alle godsdiensten en geloofsovertuigingen gelijk behandeld worden en de vrijheid om de godsdienst van zijn keuze te belijden en om van godsdienst of overtuiging te veranderen, gewaarborgd wordt; |
|
13. |
wijst erop dat de vrijheid van meningsuiting, van informatie en van de media fundamenteel is voor de democratie en de rechtsstaat; veroordeelt ten stelligste elke vorm van geweld, pressie of bedreiging tegen journalisten en media; verzoekt de lidstaten zich te onthouden van maatregelen die de vrijheid van media, communicatie en informatie inperken; verzoekt de Commissie er in het onderhandelingsproces over toetredingen sterker de nadruk op te leggen dat ook deze grondrechten worden nageleefd; |
|
14. |
herhaalt zijn verzoek aan de EU en haar lidstaten de mogelijkheid te overwegen om een beschermingsregeling voor klokkenluiders in het leven te roepen en waarborgen te bieden voor de bescherming van journalistieke bronnen; |
|
15. |
geeft uiting aan zijn bezorgdheid over de omstandigheden in de gevangenissen in sommige lidstaten die vaak gekenmerkt worden door overbevolking en mishandeling; onderstreept dat de rechten van gevangenen gewaarborgd moeten worden; verzoekt de Commissie te onderzoeken welke gevolgen gevangenissen en strafrechtelijke stelsels hebben voor kinderen; verzoekt de Commissie de lidstaten hierbij te steunen en een uitwisseling van goede praktijken tussen nationale overheden te bevorderen met betrekking tot verschillende modellen om de relatie tussen gedetineerde ouders en hun kinderen zeker te stellen; |
|
16. |
herhaalt zijn krachtige veroordeling van „verbeterde ondervragingstechnieken”, die krachtens het internationaal recht verboden zijn en die onder meer een inbreuk vormen op de rechten op vrijheid, veiligheid, een humane behandeling, vrijwaring van foltering, het vermoeden van onschuld, een eerlijk proces, rechtsbijstand en gelijke rechtsbescherming; |
|
17. |
herhaalt zijn verzoek om er door middel van open en transparant onderzoek voor te zorgen dat verantwoording wordt afgelegd over grootschalige schendingen van de grondrechten, met name in het kader van het vervoer en het illegaal vasthouden van gevangenen; |
|
18. |
herhaalt dat corruptie een ernstige bedreiging vormt voor de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten; vraagt de lidstaten en de EU-instellingen systemische corruptie te bestrijden, doeltreffende instrumenten in te zetten voor de bestrijding en bestraffing van corruptie, de besteding van zowel Europese als nationale openbare middelen regelmatig te toetsen en transparantie te bevorderen; |
|
19. |
verzoekt de Commissie een corruptiebestrijdingsstrategie met doeltreffende instrumenten vast te stellen; vraagt de lidstaten gevolg te geven aan de aanbevelingen van het corruptiebestrijdingsverslag van de Commissie; verzoekt hen de politionele en justitiële samenwerking in de strijd tegen corruptie te versterken; roept de lidstaten en de EU-instellingen derhalve op om de spoedige instelling van de Europese officier van justitie te vergemakkelijken, zodat er voldoende waarborgen voor onafhankelijkheid en efficiëntie worden geboden; |
Migratie, integratie en sociale inclusie
Integratie en sociale inclusie
|
20. |
is van mening dat de sociale inclusie en integratie van migranten en vluchtelingen die internationale bescherming genieten in de samenlevingen van de gastlanden een dynamisch multidimensionaal proces is (met rechten en plichten), waarvan respect voor de waarden waarop de EU is gestoeld een integraal deel moet uitmaken, evenals de eerbiediging van de grondrechten van de betrokkenen; meent dat dit zowel een uitdaging als een kans vormt die vereist dat de zowel de vluchtelingen en migranten als de lidstaten, hun lokale en regionale overheden en gastgemeenschappen, die alle een belangrijke rol spelen, gecoördineerd optreden en hun verantwoordelijkheid nemen; |
|
21. |
verzoekt de lidstaten zo spoedig mogelijk integratiebeleid toe te passen en daarvoor voldoende middelen uit te trekken, en dat beleid uit te stippelen in samenwerking met nationale instellingen, plaatselijke overheden, scholen en ngo's, alsook met de migranten- en vluchtelingengemeenschappen; pleit voor meer uitwisseling van goede praktijken op het gebied van integratie; verzoekt om onderwijsprogramma's die rekening houden met regionale en lokale aspecten van de betrokken gemeenschappen; |
|
22. |
is van mening dat toegang tot onderwijs een van de fundamenten is voor van de integratie van vluchtelingen; benadrukt dat de beginselen van gelijke behandeling, non-discriminatie en gelijke kansen altijd gewaarborgd moeten worden wanneer beleid en maatregelen voor sociale inclusie en integratie worden opgesteld en uitgevoerd; |
|
23. |
herhaalt dat interculturele en interreligieuze verdraagzaamheid bevorderd moet worden door middel van voortdurende inspanningen en brede dialoog waarbij alle maatschappelijke actoren en alle beleidsniveaus betrokken worden; |
|
24. |
verzoekt de lidstaten ernaar te streven gezinnen bij elkaar te houden, wat zal bijdragen tot de integratievooruitzichten op de lange termijn; verzoekt de lidstaten de richtsnoeren van de Commissie te volgen voor de toepassing van Richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op gezinshereniging; benadrukt dat de lidstaten alles in het werk moeten stellen om juridische en praktische obstakels weg te werken om tot een snellere besluitvorming ter zake te komen; |
Migranten en vluchtelingen
|
25. |
neemt met bezorgdheid kennis van de incidenten in verband met schendingen van de grondrechten van migranten en vluchtelingen aan de buitengrenzen van de EU en herhaalt dat alle mensen recht hebben op het genieten van hun mensenrechten; herinnert eraan dat asiel zoeken een grondrecht is; moedigt de EU en de lidstaten ertoe aan voldoende middelen uit te trekken voor het creëren van veilige en legale routes voor asielzoekers teneinde het zakelijke model van netwerken van mensenhandelaars en -smokkelaars te ondermijnen en velen ervan te weerhouden gevaarlijke routes te kiezen; herinnert eraan dat het redden van levens niet alleen een daad van solidariteit is met de mensen die in gevaar verkeren, maar ook een wettelijke verplichting; verzoekt de lidstaten en de EU-instellingen zich bij het uitvoeren van grensbewakingsacties en asielprocedures te houden aan het internationale en het EU-recht, alsook aan het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie; wijst erop dat natuurlijke personen of ngo's die echt mensen in nood bijstaan niet het risico mogen lopen daarvoor gestraft te worden; |
|
26. |
is ingenomen met het feit dat in de onlangs vastgestelde verordening inzake een Europese grens- en kustwacht (EBCG) is voorzien in een specifiek mandaat voor het EBCG om opsporings- en reddingsoperaties te ondersteunen en toe te zien op de in die verordening vervatte waarborgen inzake de grondrechten; verzoekt de lidstaten een passende opleiding te geven aan personen die zich beroepsmatig met asiel bezighouden (zoals ondervragers en tolken) om kwetsbare groepen zo snel mogelijk te identificeren, en asielverzoeken te behandelen overeenkomstig de richtlijn asielnormen en de jurisprudentie van het HvJ-EU ter zake; |
|
27. |
dringt er bij de lidstaten op aan opvangvoorzieningen te garanderen die mensen niet beroven van hun fundamentele recht op een waardige levensstandaard en op fysieke en mentale gezondheid en die in overeenstemming zijn met de bestaande grondrechten en asielwetgeving, met bijzondere aandacht voor de meest kwetsbare groepen; herinnert eraan dat zowel het internationaal recht als het Handvest de lidstaten verplicht om alternatieven voor detentie te onderzoeken; verzoekt de Commissie toe te zien op de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel; verzoekt de lidstaten te zorgen voor de doeltreffende en vroegtijdige identificatie van asielzoekers met bijzondere behoeften, hun snelle toegang tot aangepaste opvangvoorzieningen en het toekennen van procedurele waarborgen; herinnert eraan dat het recht op doeltreffende toegang tot procedures een integraal deel vormt van de richtlijn asielprocedures, inclusief het recht op een effectieve voorziening in rechte, ook in strafrechtelijke procedures; verzoekt de lidstaten en de Commissie de nodige maatregelen te treffen om informatie te verstrekken en transparantie te verzekeren omtrent de detentie van migranten en asielzoekers in lidstaten; |
|
28. |
dringt er bij de Commissie op aan een herziening voor te stellen van Verordening (EG) nr. 862/2007, zodat hierin naar gender uitgesplitste statistische gegevens worden opgenomen over de werking van detentiecentra, teneinde het inzicht in en de reactie op de specifieke behoeften van vluchtelingen en asielzoekers te verbeteren; verzoekt de EU en de lidstaten alomvattend beleid te ontwikkelen om een einde te maken aan alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes, evenals specifieke maatregelen om ervoor te zorgen dat vrouwelijke vluchtelingen en asielzoekers worden beschermd en toegang hebben tot de rechter; benadrukt dat vrouwelijke migranten te maken kunnen krijgen met dubbele discriminatie in detentie- of opvangcentra en dat zij toegang moeten hebben tot producten voor de vrouwelijke hygiëne, privacy en gezondheidszorg; |
|
29. |
maakt zich zorgen over meldingen van infiltratie van de georganiseerde misdaad in het beheer van de middelen die voor de opvang van de migranten zijn bestemd, en vraagt de Commissie het gebruik van deze middelen grondig te controleren en te garanderen dat onregelmatigheden worden onderzocht en de verantwoordelijken daarvoor worden vervolgd; |
|
30. |
verzoekt de lidstaten zich te onthouden van het aanzetten tot angst en haat onder hun bevolking ten opzichte van migranten en asielzoekers voor politiek gewin; verzoekt de lidstaten derhalve positieve campagnes op te zetten om de burgers te helpen beter om te gaan met integratie; |
|
31. |
betreurt het dat de Commissie nog steeds geen gevolg heeft gegeven aan zijn resoluties van 14 september 2011 over een EU-strategie tegen dakloosheid (28) en 16 januari 2014 over een EU-strategie tegen dakloosheid (29), met name de paragrafen 10 en 11; benadrukt dat de redenen voor een EU-strategie tegen dakloosheid nog steeds geldig zijn; |
Vrijheid en veiligheid
|
32. |
is ingenomen met de initiatieven en belangrijkste acties van de Commissie om de veiligheidssamenwerking tussen de lidstaten te versterken en een doeltreffende EU-reactie op terrorisme en bedreigingen van de veiligheid in de Europese Unie vast te stellen, en staat volledig achter maatregelen om de weg te banen naar een effectieve veiligheidsunie; verzoekt de lidstaten met klem volledig met elkaar samen te werken en de informatie-uitwisseling, onderling en met Interpol en andere betrokken EU-agentschappen, te verbeteren; benadrukt dat het van belang is bij de strijd tegen het terrorisme de grondrechten te eerbiedigen; verzoekt om een evaluatie van de bestaande maatregelen ter bestrijding van terrorisme; |
|
33. |
benadrukt dat elk systeem voor grootschalige en willekeurige observatie door inlichtingendiensten een ernstige inbreuk op de grondrechten van de burgers vormt; benadrukt dat elk wetgevingsvoorstel in de lidstaten in verband met toezichtcapaciteiten van inlichtingendiensten in overeenstemming moet zijn met het Handvest en met de beginselen van evenredigheid en noodzaak en verzoekt de Commissie, in het besef dat de lidstaten exclusief bevoegd zijn op dit gebied, er nauwlettend op toe te zien dat dergelijke wetgevingsontwikkelingen stroken met de Verdragen, aangezien die mogelijkerwijs belangrijke juridische kwesties zullen oproepen; |
|
34. |
benadrukt dat een lidstaat, wanneer hij maatregelen neemt in een noodsituatie, zich steeds moet houden aan de Verdragen en het EVRM; wijst erop dat elke afwijking beperkt moet zijn tot hetgeen strikt vereist wordt door de situatie en moet stroken met de verplichtingen van de betrokken lidstaat uit hoofde van het internationaal recht; |
|
35. |
verzoekt alle lidstaten nogmaals ervoor te zorgen dat hun nationale wetgevingen en toezichtmechanismen op het gebied van inlichtingendiensten in overeenstemming zijn met het Handvest en het EVRM; |
|
36. |
wenst dat alle handhavingsagentschappen en -instanties die zich, ook die op lokaal en regionaal niveau, inzetten voor de preventie van radicalisering en terrorisme, worden betrokken bij deze inspanningen en dat ervoor wordt gezorgd dat zij de opleiding en informatie ontvangen die noodzakelijk is voor hun werk; is bezorgd over de toenemende vijandigheid ten opzichte van journalisten en media waarvan politieke, religieuze en terroristische bewegingen blijk geven; verzoekt de lidstaten journalisten en media passende bescherming te bieden en, met gebruikmaking van de rechtsmiddelen waarover zij beschikken, de nodige maatregelen te nemen tegen aanvallen op journalisten; |
|
37. |
benadrukt dat een gepaste behandeling van slachtoffers, met inbegrip van slachtoffers van terrorisme, essentieel is om hun grondrechten te waarborgen; verzoekt in dit verband om robuust beleid en solide mechanismen om in de individuele behoeften van slachtoffers te voorzien, met inbegrip van een grondige beoordeling van de uitvoering van de slachtofferrichtlijn (2012/29/EU) om te garanderen dat personen die het slachtoffer worden van misdaad in de EU een minimumpakket rechten genieten; |
|
38. |
is van mening dat een alomvattend beleid ter voorkoming van radicalisering en van ronseling van burgers van de Unie door terroristische organisaties slechts succesvol kan zijn wanneer dit gepaard gaat met proactieve deradicaliseringsprocessen voor de lange termijn in de justitiële sfeer, met educatie- en integratiemaatregelen en met interculturele dialoog; onderstreept de noodzaak om strategieën te ontwikkelen ten behoeve van sociale inclusie en integratie en ter bestrijding van discriminatie die de toegang tot onderwijs, werkgelegenheid en huisvesting in de weg staat; |
|
39. |
verzoekt de Commissie de lidstaten te steunen bij hun inspanningen om radicalisering en gewelddadig extremisme te voorkomen, waarbij de bevordering van Europese waarden, verdraagzaamheid en gemeenschapsgeest zonder stigmatisering centraal moeten staan, en verzoekt ook de lidstaten hun inspanningen op dit gebied op te voeren; |
|
40. |
verzoekt om een consistente toepassing van de anti-discriminatiewetgeving als onderdeel van een strategie om radicalisering te voorkomen en deradicalisering mogelijk te maken van personen die zich bij extremistische organisaties hebben aangesloten; herinnert eraan dat uitsluiting en discriminatie van religieuze gemeenschappen in de Europese Unie een voedingsbodem creëren voor de toetreding van personen in een kwetsbare situatie tot mogelijk gewelddadige extremistische organisaties; |
|
41. |
is van mening dat er een Europees systeem voor vroegtijdige waarschuwing en reactie moet worden opgezet om personen met een hoog radicaliseringsrisico op te sporen; verzoekt de EU en de lidstaten zich meer in te spannen om radicalisering te voorkomen door middel van onderwijs; moedigt de lidstaten ertoe aan om initiatieven op internet te bevorderen om de ideeën en activiteiten van radicale groeperingen te bestrijden en om dit aspect op te nemen in de onderwijsmodules van scholen inzake de preventie van risico's op internet; verzoekt de EU en de lidstaten zich meer in te spannen om de familieleden van personen die risico lopen bij te staan; roept op tot uitwisseling van goede praktijken en het ontwikkelen van tegenverhalen om extremisme, radicalisering en het discours dat mensen ertoe aanzet om terroristische aanslagen te organiseren en te plegen in Europa, tegen te gaan; benadrukt dat een nauwere grensoverschrijdende samenwerking tussen de bevoegde nationale en Europese autoriteiten noodzakelijk is voor betere uitwisseling van informatie, teneinde terreurnetwerken doeltreffender te bestrijden; verzoekt de lidstaten met klem de bestaande samenwerkingsinstrumenten volledig te benutten; verzoekt de EU en de lidstaten beproefde praktijken uit te wisselen op het gebied van de preventie van radicalisering van personen die risico lopen, met name in gevangenissen; |
|
42. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten normen te hanteren die waarborgen dat de aanbevelingen van het Europees Comité inzake de voorkoming van folteringen en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen (CPT) en de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) worden opgevolgd, zowel bij voorlopige hechtenis als bij strafrechtelijke vervolging; |
|
43. |
herhaalt de aanbevelingen aan de Commissie betreffende de herziening van het Europees aanhoudingsbevel, met name wat betreft de invoering van een evenredigheidstest en een grondrechtenexceptie; |
Mensenhandel
|
44. |
roept de wethandhavingsorganen van de EU op zich meer in te spannen om criminele netwerken van mensenhandelaren en facilitatoren op te sporen en intensiever met elkaar samen te werken, en daarbij bijzondere aandacht te besteden aan misdrijven tegen kinderen; onderstreept dat diensten die met slachtoffers of mogelijke slachtoffers van mensenhandel in contact komen, moeten worden opgeleid zodat zij hen beter kunnen identificeren en hun passende bijstand kunnen bieden, en dat in deze opleidingen de nadruk moet worden gelegd op de eerbiediging van de grondrechten en op de behoeften van mensen in een bijzonder kwetsbare situatie; |
|
45. |
wijst erop dat uit het verslag van de Commissie over de vorderingen bij de bestrijding van mensenhandel blijkt dat nieuwe technologieën georganiseerde criminele groepen de mogelijkheid bieden op veel grotere schaal potentiële slachtoffers te benaderen dan ooit tevoren en dat veel slachtoffers van mensenhandel, vooral met het oog op seksuele en arbeidsuitbuiting, online worden gerekruteerd; verzoekt de Commissie en de lidstaten maatregelen te treffen ter preventie en bestrijding van het gebruik van nieuwe technologieën als instrument om met name vrouwen en meisjes te ronselen die zo het slachtoffer worden van mensenhandel; |
|
46. |
benadrukt dat kinderen vanwege hun kwetsbaarheid een geliefd doelwit van mensenhandelaren vormen en dat het identificeren en checken van de identiteit van kinderen die het slachtoffer zijn van mensenhandel een groeiend probleem vormt; herinnert eraan dat sommige lidstaten kinderhandel beschouwen als een aparte vorm van uitbuiting, terwijl andere landen kindslachtoffers gelijkstellen aan volwassenen, waardoor de mogelijkheid om een alomvattend inlichtingenbeeld te vormen en om de beste onderzoeksrespons op EU-niveau vast te stellen wordt belemmerd; wenst daarom dat er op basis van een gemeenschappelijke definitie van dit criminele verschijnsel instrumenten worden ontwikkeld om deze kinderen te kunnen volgen en dat er passende en doelgerichte maatregelen worden genomen om de kinderen in dit proces te begeleiden; |
|
47. |
wijst erop dat het aanwijzen van voogden voor niet-begeleide kinderen een belangrijke waarborg is dat hun belang zal prevaleren; verzoekt de lidstaten op centraal, regionaal en lokaal niveau maatregelen te nemen om de voogdijstelsels voor kinderen die van ouderlijke zorg verstoken zijn en voor niet-begeleide kinderen te versterken en die stelsels op te zetten overeenkomstig het Handboek voor de voogdij voor kinderen die ouderlijke zorg ontberen; wijst erop dat bij de toepassing van het stelsel speciale aandacht moet worden besteed aan begeleiders en, omwille van het belang van het kind, aan het niet scheiden van het kind van zijn gezin of van de niet-formele begeleiding; |
|
48. |
verzoekt de lidstaten om zich in gelijke mate in te spannen voor het identificeren, beschermen en bijstaan van slachtoffers van alle vormen van uitbuiting en om de sociale partners, de particuliere sector, de vakbonden en het maatschappelijk middenveld actief bij hun inspanningen te betrekken, en om de wederzijdse erkenning van beslissingen ter bescherming van slachtoffers in de EU te waarborgen; verzoekt de lidstaten de EU-richtlijn tegen mensenhandel volledig en correct ten uitvoer te leggen, met name artikel 8 dat oproept om slachtoffers niet te vervolgen of te bestraffen, alsook de richtlijn betreffende bestrijding van seksueel misbruik en uitbuiting van kinderen, en spoort de lidstaten en de instellingen en organen van de EU ertoe aan hun samenwerking op het gebied van mensenhandel te versterken en beproefde praktijken uit te wisselen, met steun van de EU-coördinator voor de bestrijding van mensenhandel en binnen het kader van het EU-netwerk van nationale rapporteurs of soortgelijke mechanismen op het gebied van mensenhandel; |
|
49. |
verzoekt de EU en alle lidstaten het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bestrijding van mensenhandel te ratificeren; benadrukt dat zowel de lidstaten als de betrokken EU-agentschappen, zoals Europol, ondersteund moeten worden bij hun inspanningen om vervolging mogelijk te maken van degenen die mensenhandel faciliteren; verzoekt de lidstaten ook om in hun nationale strategieën en actieplannen in te gaan op de vraagzijde van mensenhandel en uitbuiting; |
|
50. |
benadrukt dat onderwijs een doeltreffend middel is voor de preventie van mensenhandel en uitbuiting en verzoekt de lidstaten via maatregelen op centraal, regionaal en lokaal niveau preventieprogramma's in hun nationale leerplannen op te nemen en preventieprogramma's en bewustmakingsactiviteiten te bevorderen en te mainstreamen; |
|
51. |
benadrukt dat de maatregelen ter voorkoming en vermijding van de afname van door slachtoffers van mensenhandel geproduceerde goederen en diensten moeten worden aangescherpt; beklemtoont dat die maatregelen moeten worden ingebouwd in de Europese strategie tegen deze plaag, en dat ook het bedrijfsleven daarbij moet worden betrokken; |
|
52. |
roept de EU en haar lidstaten op mensenhandel voor losgeld waarbij sprake is van martelpraktijken aan te merken als een vorm van mensenhandel; is van oordeel dat de ernstig getraumatiseerde overlevenden van deze praktijken erkend moeten worden als slachtoffers van strafbare mensenhandel, en bescherming, zorg en ondersteuning moeten krijgen (30); |
Bestrijding van discriminatie, vreemdelingenhaat, haatmisdrijven en haatpropaganda
|
53. |
is bezorgd over de toename van racisme en vreemdelingenhaat in de vorm van afrofobie, zigeunerhaat, antisemitisme, islamofobie en negatieve sentimenten ten aanzien van migranten; vraagt de lidstaten de vrijheid van gedachte, geweten, godsdienst en overtuiging te beschermen; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan om meervoudige discriminatie op te nemen in het gelijkheidsbeleid; verzoekt de Commissie en de lidstaten de werkzaamheden op het gebied van de uitwisseling van beproefde praktijken te intensiveren en hun samenwerking te versterken om racisme, vreemdelingenhaat, homofobie, transfobie en andere vormen van onverdraagzaamheid te bestrijden, met volledige betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld en input van vertegenwoordigers van betrokken partijen, zoals het FRA; |
|
54. |
is verheugd over de resultaten van het EU-colloquium 2015 over de grondrechten en de aanwijzing van coördinatoren voor antisemitisme en moslimhaat; verzoekt de EU en de lidstaten het beleid tegen antisemitisme en islamofobie te coördineren en te versterken en onder meer onmiddellijk uitvoering te geven aan de belangrijkste maatregelen die door het grondrechtencolloquium zijn geïdentificeerd; |
|
55. |
betreurt het dat het voorstel van 2008 voor een richtlijn inzake gelijke behandeling nog altijd door de Raad moet worden goedgekeurd; herhaalt zijn oproep aan de Raad zo snel mogelijk zijn standpunt over dit voorstel te bepalen; moedigt de Commissie aan om concrete stappen te zetten ten aanzien van de antidiscriminatieagenda; |
|
56. |
veroordeelt de dagelijks in de EU voorkomende incidenten in verband met haatmisdrijven en haatpropaganda die zijn ingegeven door racisme, vreemdelingenhaat of religieuze onverdraagzaamheid of vooroordelen jegens personen met een handicap, seksuele geaardheid, genderidentiteit of minderheidsstatus; betreurt de toename van haatpropaganda vanuit bepaalde instellingen, politieke partijen en media; verzoekt de EU het goede voorbeeld te geven door zich te verzetten tegen haatpropaganda binnen haar instellingen; |
|
57. |
is bezorgd over de toename van haatpropaganda op internet; beveelt de lidstaten aan een eenvoudige procedure in te voeren aan de hand waarvan burgers haatdragende inhoud op het internet kunnen melden; is ingenomen met de door de Commissie aangekondigde gedragscode voor het tegengaan van illegale haatpropaganda op internet en moedigt ertoe aan die code over te nemen en toe te passen en te blijven streven naar nauwere samenwerking met de particuliere sector en het maatschappelijk middenveld; herinnert eraan dat de maatregelen die in dit verband worden genomen niet in strijd mogen zijn met de grondbeginselen betreffende de vrijheid van meningsuiting, en met name de persvrijheid; |
|
58. |
uit zijn bezorgdheid over het feit dat slachtoffers van haatpropaganda vaak geen aangifte doen vanwege ontoereikende waarborgen en dat de autoriteiten nalaten om haatmisdrijven in de lidstaten naar behoren te onderzoeken en de daders te veroordeeld te krijgen; verzoekt de lidstaten instrumenten en mechanismen te ontwikkelen en te verbreiden voor het rapporteren van haatmisdrijven en haatpropaganda en ervoor te zorgen dat elk vermeend geval van haatmisdrijf en haatpropaganda daadwerkelijk wordt onderzocht, vervolgd en berecht overeenkomstig nationaal recht en, indien van toepassing, het kaderbesluit inzake racisme en vreemdelingenhaat, de Europese en internationale verplichtingen op het gebied van de mensenrechten en de desbetreffende jurisprudentie van het EHRM, waarbij het recht van vrije meningsuiting en van informatie gewaarborgd moet worden, evenals de persoonlijke levenssfeer en de gegevensbescherming; |
|
59. |
spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat diverse lidstaten de bepalingen van Kaderbesluit 2008/913/JBZ niet correct hebben omgezet en verzoekt de betrokken lidstaten dat alsnog te doen, en dat kaderbesluit onverkort ten uitvoer te leggen, evenals Richtlijn 2012/29/EU inzake slachtoffers van misdrijven; verzoekt de Commissie toezicht te houden op de omzetting van deze instrumenten en zo nodig inbreukprocedures in te leiden; neemt ter kennis dat sommige lidstaten de bescherming die wordt gegeven aan slachtoffers van discriminatie op basis van andere gronden, zoals seksuele geaardheid of genderidentiteit, bij de uitvoering van het kaderbesluit hebben uitgebreid; moedigt de Commissie aan om een dialoog op gang te brengen met de lidstaten waarvan de wetgeving geen homofobe en transfobe haatmotieven dekt, teneinde de resterende wetgevingslacunes wetgeving weg te werken; |
|
60. |
verzoekt de Commissie om ondersteuning van opleidingsprogramma's voor rechtshandhavings- en gerechtelijke instanties, alsook voor de betrokken EU-agentschappen, met het oog op het voorkomen en bestrijden van discriminerende praktijken en haatmisdrijven; verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat de autoriteiten die belast zijn met het onderzoeken en vervolgen van dergelijke misdrijven over de praktische instrumenten en de vaardigheden beschikken die zij nodig hebben om de strafbare feiten die onder het kaderbesluit vallen op te sporen en te behandelen en om te interageren en communiceren met slachtoffers; |
|
61. |
erkent dat de volle omvang van ongelijkheid in de EU nog steeds niet bekend is vanwege het ontbreken van door de lidstaten verzamelde vergelijkbare en uitgesplitste gegevens over gelijkheid; is van mening dat de verzameling van dergelijke gegevens door de lidstaten essentieel is voor het vaststellen van zinvol beleid ter uitvoering van de gelijkheidswetgeving van de EU; verzoekt de Commissie en de Raad te erkennen dat er betrouwbare en vergelijkbare gegevens over gelijkheid nodig zijn om discriminatie te kunnen meten, uitgesplitst naar discriminatiegrond, ter onderbouwing van de beleidsvorming; verzoekt beide instellingen om samenhangende beginselen voor het verzamelen van gegevens over gelijkheid vast te stellen op basis van zelfidentificatie, EU-gegevensbeschermingsnormen en raadpleging van de relevante gemeenschappen; |
|
62. |
verzoekt de instellingen en de lidstaten van de EU, alsmede de regionale en lokale overheden, de rol van interculturele en mensenrechteneducatie in de nationale leerplannen te versterken als middel om racisme en alle andere vormen van onverdraagzaamheid te voorkomen, en dringt aan op de bevordering van een sterker rechtenbesef; is van mening dat een volledige mensenrechteneducatie ook op gepaste wijze voorlichting moet omvatten over mensenrechtenschendingen in het verleden, institutioneel racisme en het belang van herdenken; |
|
63. |
acht het van cruciaal belang dat alle lidstaten meewerken aan nationale of internationale gerechtelijke onderzoeken die ten doel hebben verantwoordelijkheden vast te stellen voor en achter de waarheid te komen over door totalitaire regimes in de Unie gepleegde misdaden tegen de menselijkheid, en te zorgen voor gerechtigheid en genoegdoening voor de slachtoffers ervan; spoort de lidstaten aan om te zorgen voor de noodzakelijke opleiding van beoefenaars van juridische beroepen op dit gebied; verzoekt de Commissie een objectieve evaluatie te verrichten van de stand van zaken bij deze processen, met het oog op de bevordering van de „democratische herinnering” in alle lidstaten; waarschuwt ervoor dat niet-naleving van de internationale aanbevelingen inzake de „democratische herinnering” en de beginselen van universele rechtsmacht een inbreuk vormt op de grondbeginselen van de rechtsstaat; |
Vrouwenrechten en geweld tegen vrouwen
|
64. |
betreurt het dat er nog steeds geen gendergelijkheid is bereikt, dat er op veel gebieden geen vooruitgang wordt geboekt en dat de grondrechten van vrouwen nog steeds geschonden worden; veroordeelt alle vormen van geweld jegens vrouwen en meisjes, zoals huiselijk geweld, eremoorden, gedwongen huwelijken, vrouwenhandel en genitale verminking; benadrukt dat dergelijke praktijken nooit te rechtvaardigen zijn en strafbaar moeten worden gesteld en bestraft moeten worden, en dat de Europese en nationale autoriteiten nauwer moeten gaan samenwerken, met name door beproefde praktijken uit te wisselen en meer en beter vergelijkbare gegevens te verzamelen over alle vormen van geweld tegen vrouwen, met inbegrip van meervoudige discriminatie; meent dat allen die in de Unie wonen, ongeacht hun oorspronkelijke cultuur of traditie, de wet en de rechten en waardigheid van vrouwen moeten eerbiedigen; |
|
65. |
betreurt dat vrouwen en meisjes niet in alle lidstaten op dezelfde manier tegen geweld worden beschermd; benadrukt dat er nog veel verbeteringen nodig zijn om geweld tegen vrouwen en meisjes te bestrijden; verzoekt de EU het Verdrag van Istanbul te ondertekenen en te ratificeren, nu de Commissie in maart 2016 de procedure daarvoor heeft gestart; herinnert de lidstaten eraan dat toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul hen niet ontslaat van de verplichting dat verdrag te ondertekenen, te ratificeren en uit te voeren en spoort hen aan dit te doen; verzoekt de Commissie en de lidstaten de bestaande wetgeving te evalueren en de kwestie van geweld tegen vrouwen hoog op de agenda te houden, aangezien gendergerelateerd geweld niet mag worden getolereerd; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om een wetgevingsvoorstel in te dienen met maatregelen om het beleid van de lidstaten ter preventie van geweld tegen vrouwen en meisjes te bevorderen en ondersteunen; |
|
66. |
dringt bij de lidstaten en de regionale en lokale autoriteiten aan op meer gerichte bewustmakingscampagnes om geweld te voorkomen en vrouwen aan te moedigen om misdrijven te melden; verzoekt de lidstaten tevens passende en ontradende straffen op te leggen aan daders en alle slachtoffers van geweld en hun rechten onverwijld te beschermen en daarbij speciale aandacht te besteden aan kwetsbare groepen, overeenkomstig de slachtofferrichtlijn; verzoekt de lidstaten om Richtlijn 2011/99/EU betreffende het Europees beschermingsbevel volledig ten uitvoer te leggen, om de passende bescherming en ondersteuning van vrouwen en meisjes die slachtoffer worden van geweld te waarborgen, evenals Richtlijn 2011/36/EU inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel, teneinde vrouwen en meisjes te beschermen tegen mensenhandel, geweld en seksuele uitbuiting; benadrukt dat de slachtoffers van gendergerelateerd geweld naar behoren moeten worden behandeld en ondersteund, overeenkomstig de interne voorschriften en de internationale verplichtingen; |
|
67. |
onderstreept dat er, om gendergerelateerd geweld op een doeltreffende manier te bestrijden, een gedragswijziging ten opzichte van vrouwen en meisjes nodig is, verzoekt de lidstaten meer te doen om gendergebaseerde stereotypen die genderrollen reproduceren en versterken te bestrijden op de gebieden waar ze nog steeds standhouden; roept de Commissie op om de beste praktijken van de lidstaten voor het aanpakken van genderstereotypen op school te delen; verzoekt de lidstaten de noodzakelijke bewustmakingsacties en andere vormen van gespecialiseerde scholing aan te bieden aan politie- en rechtbankpersoneel en rechters om hen in staat te stellen op adequate wijze om te gaan met het probleem van gendergerelateerd geweld, teneinde nieuwe trauma's en de revictimisatie tijdens strafprocessen te voorkomen; verzoekt de lidstaten de autoriteiten te ondersteunen bij de doeltreffende identificatie van de specifieke behoeften van slachtoffers van gendergerelateerd geweld en hun indien nodig speciale beschermingsdiensten aan te bieden, overeenkomstig de slachtofferrichtlijn; |
|
68. |
dringt er bij de lidstaten op aan te zorgen voor voldoende toevluchtsoorden voor slachtoffers van gendergerelateerd geweld, evenals voor gerichte en geïntegreerde ondersteuningsdiensten, zoals traumahulp en begeleiding; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om maatschappelijke organisaties die met slachtoffers van gendergerelateerd geweld werken op alle mogelijke manieren te ondersteunen; |
|
69. |
dringt er bij de lidstaten op aan zich te buigen over de situatie van gehandicapte vrouwen die het slachtoffer zijn van huiselijk geweld, aangezien die vaak niet kunnen ontsnappen aan de gewelddadige relatie; |
|
70. |
is diep verontrust over de voortdurende praktijk van genitale verminking, die een ernstige vorm van geweld tegen vrouwen en meisjes is; vraagt de lidstaten om het bewustzijn van alle betrokkenen te vergroten en in hun beleid tegen genitale verminking de nadruk te leggen op preventie; vraagt de lidstaten bovendien om volledig met elkaar samen te werken om de gegevensverzameling over en het inzicht in dit fenomeen te verbeteren en zo de resultaten van hun inspanningen om vrouwen en meisjes te beschermen tegen genitale verminking te optimaliseren; |
|
71. |
veroordeelt de frequente gevallen van intimidatie en verkrachting op openbare plaatsen in de Europese Unie scherp en meent dat elke vrouw en elk meisje zich veilig moet kunnen voelen tegen elke vorm van seksuele intimidatie op elke openbare plaats; verzoekt de lidstaten maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat deze daden naar behoren worden bestraft, dat de daders worden vervolgd en dat bescherming wordt gegeven aan de slachtoffers; vraagt de EU en de lidstaten om meer inspanningen te leveren om vrouwelijke vluchtelingen en asielzoekers, die onderweg bijzonder kwetsbaar zijn voor geweld, te beschermen; |
|
72. |
roept de lidstaten op om gendergelijkheid op het werk te waarborgen; betreurt dat vrouwen nog steeds geconfronteerd worden met discriminerende arbeidsvoorwaarden; vraagt aandacht voor hun geringe vertegenwoordiging in wetenschap, technologie en het ingenieurswezen, ondernemerschap en het besluitvormingsproces, zowel in de publieke als in de particuliere sector, en benadrukt dat de genderloonkloof een onaanvaardbare discriminatie is; verzoekt de Commissie meer te doen om de vertegenwoordiging van vrouwen in de politieke en economische sfeer te vergroten, de gegevensverzameling over de participatie van vrouwen te verbeteren en genderongelijkheid in de media aan te pakken door de uitwisseling van beproefde praktijken te bevorderen; |
|
73. |
brengt in dit verband in herinnering dat gelijkheid van mannen en vrouwen uitsluitend kan worden bereikt door middel van een eerlijke herverdeling van betaald en onbetaald werk; erkent dat de handhaving van de grondrechten van vrouwen en meisjes kan worden gewaarborgd door middel van verdere economische, politieke en sociale empowerment, vertegenwoordiging en inclusie; wijst erop dat er de laatste jaren bewegingen tegen gendergelijkheid zijn ontstaan die zich tegen bestaande verworvenheden op het gebied van vrouwenrechten en gendergelijkheid verzetten; |
|
74. |
herinnert eraan dat armoede op hoge leeftijd in het bijzonder voor vrouwen een punt van zorg is vanwege de nog steeds bestaande loonkloof tussen mannen en vrouwen en de pensioenkloof waartoe die leidt; roept de lidstaten op om passende beleidsmaatregelen op te stellen om oudere vrouwen te ondersteunen en de structurele oorzaken van loonverschillen tussen mannen en vrouwen weg te werken; onderstreept de cruciale rol van hoogwaardige openbare diensten bij de bestrijding van armoede, met name armoede onder vrouwen; |
|
75. |
wijst erop dat huishoudelijk personeel voor het merendeel uit vrouwen bestaat en vraagt de lidstaten om, in het spoor van Besluit 2014/51/EU van de Raad, sneller werk te maken van de ratificatie en implementatie van het IAO-Verdrag inzake huishoudelijk personeel als essentieel instrument om behoorlijke werkomstandigheden te garanderen; |
|
76. |
verzoekt de Commissie maatregelen te nemen die tegemoetkomen aan de behoeften van moeders en vaders ten aanzien van de diverse soorten verlof, te weten moederschapsverlof, vaderschapsverlof, ouderschapsverlof en zorgverlof; pleit voor concrete maatregelen om de ouderschapsverlofrechten verder uit te breiden; neemt nota van het voorstel voor de invoering van zorgverlof, zoals beoogd in het stappenplan van de Commissie voor een nieuwe start om de uitdagingen van de combinatie werk en privéleven bij werkende gezinnen aan te pakken; verwacht van de Commissie dat zij verdere actie onderneemt nu het voorstel inzake moederschapsverlof is ingetrokken; |
|
77. |
wijst nadrukkelijk op het gevaar dat internet, sociale media en andere soorten technologie kunnen worden gebruikt om vrouwen te controleren, te bedreigen en te vernederen, en benadrukt het belang van bewustmakingscampagnes daarover; |
|
78. |
verzoekt de Commissie om met het oog op een doeltreffendere bevordering van gendergelijkheid gendermainstreaming in te voeren op alle gebieden van de beleidsvorming en in alle voorgestelde wetgeving, onder meer door middel van systematische genderimpactbeoordelingen als onderdeel van de beoordeling van de naleving van de grondrechten en als vast criterium in de dialoog met, onder andere, landen die kandidaat zijn voor toetreding; |
|
79. |
erkent dat de seksuele en reproductieve gezondheid en rechten van vrouwen verband houden met meerdere mensenrechten, waaronder het recht op leven, het recht om niet te worden blootgesteld aan foltering, het recht op gezondheid, het recht op privacy, het recht op onderwijs en het verbod op discriminatie; benadrukt dat de lidstaten verplicht zijn de seksuele en reproductieve gezondheid en rechten van alle vrouwen en meisjes, zonder enige dwang, discriminatie en geweld, te eerbiedigen, te beschermen en na te leven; benadrukt in dit verband dat personen met een handicap evenveel recht hebben als anderen om gebruik te kunnen maken van al hun grondrechten; |
|
80. |
verzoekt de EU en de lidstaten het grondrecht van toegang tot preventieve gezondheidszorg te erkennen; beklemtoont dat de Unie een belangrijke rol speelt bij het vergroten van het bewustzijn en het bevorderen van beproefde praktijken op dit gebied, ook in de context van de gezondheidsstrategie van de EU, met inachtneming van de bevoegdheden van de lidstaten, aangezien gezondheid een fundamenteel mensenrecht is dat van essentieel belang is voor de uitoefening van andere mensenrechten; herinnert er in dit verband aan dat samenhang en consistentie tussen het interne en het externe mensenrechtenbeleid van de EU van groot belang zijn; |
|
81. |
erkent dat de ontzegging van levensreddende seksuele en reproductieve gezondheidsdiensten, waaronder levensreddende abortussen, een ernstige schending van de mensenrechten inhoudt; |
|
82. |
veroordeelt alle vormen van commercieel surrogaatmoederschap; |
Kinderen
|
83. |
constateert met bezorgdheid dat de kinderarmoedecijfers in de EU nog steeds hoog zijn en dat er steeds meer minderjarigen in armoede leven; herhaalt dat investeren in het welzijn van kinderen en hen uit de armoede halen niet alleen een morele verplichting is, maar ook een sociale en economische prioriteit; moedigt de lidstaten en de EU ertoe aan programma's te lanceren die specifiek bedoeld zijn om het welzijn en de gezonde ontwikkeling van kinderen te bevorderen; verzoekt de lidstaten hun inspanningen voor de bestrijding van de armoede onder en sociale uitsluiting van kinderen op te voeren door de aanbeveling van de Commissie getiteld „Investeren in kinderen: de vicieuze cirkel van achterstand doorbreken” doeltreffend ten uitvoer te leggen en door middel van geïntegreerde strategieën om de toegang tot toereikende middelen, en daarmee tot betaalbare, hoogwaardige diensten, te verbeteren; verzoekt de Commissie verdere maatregelen te nemen om de tenuitvoerlegging van de aanbeveling te monitoren; wenst dat er beleidsmaatregelen en programma's worden vastgesteld om de stijgende onderwijsarmoede van minderjarigen te bestrijden met het oog op hun sociale inclusie; verzoekt de Commissie de invoering van een kindergarantie te overwegen om kinderarmoede en sociale uitsluiting van kinderen te bestrijden; |
|
84. |
veroordeelt elke vorm van discriminatie van kinderen en is ingenomen met de vaststelling door de Raad van Europa van zijn Strategie voor de rechten van het kind (2016-2021), waarin bijzondere aandacht wordt besteed aan de noodzaak om discriminatie van kinderen met een handicap en migranten-, Roma- en LGBTI-kinderen te bestrijden; verzoekt de Commissie en de lidstaten eensgezind op te treden om discriminatie van kinderen uit te bannen; verzoekt de lidstaten en de Commissie met name om kinderen expliciet als prioriteit te beschouwen bij het programmeren en uitvoeren van regionaal en cohesiebeleid, zoals de Europese strategie inzake handicaps, het EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma en het gelijkheids- en non-discriminatiebeleid van de EU; herhaalt dat het belangrijk is om de gelijke toegang tot gezondheidszorg, een waardig onderkomen en onderwijs voor Romakinderen te beschermen en te bevorderen; |
|
85. |
dringt er bij alle lidstaten op aan om overheidscampagnes op te zetten voor onderwijs en bewustmaking met betrekking tot het recht van kinderen op bescherming en voor de bevordering van positieve, niet-gewelddadige relaties met kinderen; |
|
86. |
veroordeelt met klem elke vorm van geweld tegen en mishandeling van kinderen op alle niveaus, zowel thuis als op school, op openbare plaatsen en in jeugddetentiecentra; roept de lidstaten op om passende maatregelen te treffen ter bescherming van kinderen tegen alle vormen van fysiek en psychologisch geweld, met inbegrip van lichamelijke en seksuele mishandeling, seksuele uitbuiting, kinderarbeid, gedwongen huwelijken, eremoorden, vrouwelijke geslachtsverminking en rekrutering als kindsoldaten; benadrukt dat het van belang is formele bepalingen op te nemen om lijfstraffen voor kinderen te verbieden en te bestraffen, en moedigt de Commissie aan ervoor te zorgen dat lidstaten meer van elkaar leren hoe pesten op school het best kan worden aangepakt, rekening houdend met kwetsbare groepen kinderen; |
|
87. |
verzoekt om een kinderbeschermingsstelsel in meerdere fasen dat de grondrechten van ieder kind volledig eerbiedigt en uitgaat van het belang van het kind; benadrukt dat dit stelsel niet bedoeld moet zijn om ouders en zorgverleners te bestraffen, maar een duidelijk signaal moet afgeven dat elke vorm van fysiek of emotioneel geweld tegen kinderen onaanvaardbaar en strafbaar is, maar waarin het uit het gezin plaatsen van het kind een allerlaatste redmiddel is; herinnert eraan dat kinderverzorging door de staat altijd duurder is dan geschikte en gerichte steun aan gezinnen die in armoede leven; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om een nieuwe Europese strategie voor de rechten van het kind voor te stellen; |
|
88. |
verzoekt om kindvriendelijke jeugdstrafrechtstelsels waarin kinderen begrijpen welke rechten en rol zij hebben wanneer zij als slachtoffer, getuige of vermeende dader bij een strafprocedure betrokken zijn; verzoekt om speciale maatregelen in zowel strafrechtelijke als civielrechtelijke processen om kinderen te beschermen tegen onnodige stress, intimidatie en revictimisatie, rekening houdend met Richtlijn (EU) 2016/800 betreffende procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure; |
|
89. |
wenst dat het alarmnummer 116 in de hele EU 24 uur per dag en zeven dagen per week toegankelijk is voor kinderen en dat er geanonimiseerde chatlijnen worden gebruikt op internet, aangezien die veel geschikter zijn voor onder druk staande kinderen, en is van mening dat die lijnen als uniform systeem in de EU moeten worden ingevoerd, in de officiële en minderheidstalen; roept de lidstaten op om het gemeenschappelijke Europese nummer 116111 voor kinderhulplijnen te ondersteunen door de capaciteiten van alarmnummers en chatlijnen en de Europese netwerken te versterken en door voldoende middelen toe te wijzen; |
|
90. |
benadrukt dat de kinderen beter beschermd moeten worden in de digitale wereld, gezien het toenemende aantal gevallen van seksuele uitbuiting waarbij de daders internet gebruikten om contact te leggen, en verzoekt om meer samenwerking op dit gebied tussen de openbare en particuliere sector; vraagt met name deze laatste zijn deel van de verantwoordelijkheid op zich te nemen, zich te onthouden van agressieve reclame voor kinderen en hen te beschermen tegen misleidende reclame; moedigt de betrokkenen aan goede voorbeelden van preventie- en klachtenmechanismen op sociale media op internet te volgen en EU-breed te implementeren; meent bovendien dat kinderen behoorlijk dienen te worden geïnformeerd over de potentiële gevaren van het internet, met name in verband met het verstrekken van persoonsgegevens online, bijvoorbeeld door middel van bewustmakingscampagnes en programma’s op school; benadrukt dat onlineprofilering van kinderen verboden moet worden; steunt het streven naar een ambitieus en doeltreffend resultaat van de herziening van de richtlijn audiovisuele mediadiensten, met name in verband met de bescherming van kinderen in de digitale wereld; verzoekt de lidstaten cyberpesten aan te pakken; |
|
91. |
verzoekt om een actieplan voor de bescherming van de rechten van het kind online en offline in de cyberruimte en herinnert eraan dat de wetshandhavingsinstanties bij hun strijd tegen cybercriminaliteit speciale aandacht moeten schenken aan misdrijven tegen kinderen; benadrukt in dit verband dat de justitiële en politiële samenwerking tussen de lidstaten onderling en met Europol en diens Europees Centrum voor de bestrijding van cybercriminaliteit (EC3) moet worden versterkt om cybermisdrijven, en met name seksuele uitbuiting van kinderen online, te voorkomen en te bestrijden; |
|
92. |
verzoekt de lidstaten Richtlijn 2011/93/EU ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie ten uitvoer te leggen; roept de wetshandhavingsinstanties op zowel nationaal als EU-niveau op om in nieuwe technologieën te investeren om misdaad te bestrijden op het dark web en het deep web; benadrukt dat Eurojust en Europol toereikende middelen moeten krijgen om de identificatie van slachtoffers te verbeteren, georganiseerde netwerken van daders van seksueel misbruik te bestrijden en ervoor te zorgen dat online- en offlinemateriaal in verband met kindermisbruik sneller opgespoord, geanalyseerd en gemeld wordt; |
|
93. |
is van mening dat inclusiebeleid sterk gericht moet zijn op kinderen, aangezien kinderen de brug vormen naar wederzijds begrip tussen culturen en samenlevingen; |
|
94. |
herinnert eraan dat volgens het verslag van de Commissie uit 2016 over de vorderingen bij de bestrijding van mensenhandel minstens 15 % van de geregistreerde slachtoffers kinderen waren, en dringt er daarom bij de lidstaten op aan onmiddellijk actie te ondernemen naar aanleiding van de verklaring van Europol dat er in 2015 in de EU minstens 10 000 niet-begeleide vluchtelingen- en migrantenkinderen verdwenen zijn; roept de lidstaten en de EU-agentschappen op de grensoverschrijdende samenwerking, de informatie-uitwisseling en het gezamenlijk onderzoek op te voeren om kinderhandel en grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit, seksueel misbruik en andere vormen van uitbuiting te bestrijden en kinderen te beschermen; roept de lidstaten en de EU-agentschappen op om sneller gekwalificeerde voogden voor niet-begeleide kinderen aan te wijzen en te garanderen dat er altijd rekening wordt gehouden met het belang van het kind; roept de lidstaten op om kinderen op een kindvriendelijke manier te registreren en identificeren en te voorkomen dat zij verdwijnen door ervoor te zorgen dat zij in de nationale kinderbeschermingssystemen worden opgenomen; beveelt aan om de bestaande instrumenten voor vermiste kinderen te versterken, met inbegrip van de Europese alarmnummers voor vermiste kinderen; verzoekt de Commissie en de lidstaten de deskundigheid van het FRA optimaal te benutten om de bescherming van kinderen en kwetsbare groepen in de huidige migratieomstandigheden te verbeteren, in het bijzonder op hotspots; herinnert eraan dat de rechten en het belang van het kind in al het beleid en alle maatregelen van de EU, ook op het gebied van migratie en asiel, in aanmerking genomen en beoordeeld moeten worden; |
|
95. |
spoort de lidstaten aan om speciale aandacht te schenken aan programma's ter voorkoming van vroegtijdig schoolverlaten en om beproefde praktijken op dit gebied te testen en te delen; |
Rechten van minderheden
|
96. |
benadrukt dat minderheden die al eeuwenlang samenleven met of bestaan naast meerderheidsculturen in Europa toch nog steeds gediscrimineerd worden in de EU; meent dat dit probleem kan worden opgelost door minimumnormen vast te stellen voor de bescherming van de rechten van minderheden en door onderwijs over culturele diversiteit en tolerantie, aangezien de instandhouding van het Europees cultureel erfgoed meerwaarde geeft aan verscheidenheid; |
|
97. |
benadrukt dat minderheidsgemeenschappen specifieke behoeften hebben en dat hun volledige gelijkheid moet worden bevorderd op alle gebieden van het economische, sociale, politieke en culturele leven; benadrukt dat het van essentieel belang is dat de grondrechten en de fundamentele vrijheden van personen die tot een minderheid behoren worden geëerbiedigd en bevorderd; |
|
98. |
vindt het zorgwekkend dat deze groepen belemmeringen ondervinden om hun rechten te doen gelden op eigendom, op de toegang tot de rechter en andere openbare diensten, en op onderwijs en sociale en gezondheidsdiensten, alsook op hun culturele rechten, die alle beknot kunnen worden; dringt er bij de lidstaten op aan dat zij actie ondernemen om te voorkomen dat administratieve of wettelijke obstakels de taalkundige diversiteit op Europees en nationaal niveau in de weg kunnen staan; |
|
99. |
verzoekt de Commissie met klem een beleidsnorm vast te stellen voor de bescherming van minderheden, aangezien de bescherming van deze groepen voor zowel de kandidaatlanden als de lidstaten tot de criteria van Kopenhagen behoort; verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat hun rechtsstelsels waarborgen dat personen die tot een minderheid behoren niet worden gediscrimineerd en gerichte beschermingsmaatregelen te nemen en uit te voeren op basis van internationale normen ter zake; |
|
100. |
dringt bij de lidstaten aan op uitwisseling van goede praktijken en op toepassing van beproefde oplossingen bij de aanpak van de problemen van minderheden in de gehele Europese Unie; wijst op de belangrijke rol die regionale en lokale autoriteiten in de EU kunnen vervullen als het gaat om de bescherming van minderheden, en is van mening dat bestuurlijke reorganisaties geen negatieve gevolgen mogen hebben voor die groepen; |
|
101. |
verzoekt het FRA te blijven rapporteren over discriminatie op grond van het behoren tot een minderheid en daarover gegevens te blijven verzamelen; |
|
102. |
moedigt de lidstaten die dat nog niet hebben gedaan aan om onverwijld het Kaderverdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van nationale minderheden en het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden te ratificeren; herinnert ook aan de noodzaak om de beginselen die in het kader van de OVSE zijn ontwikkeld ten uitvoer te leggen; |
|
103. |
dringt er bij de lidstaten op aan om serieus rekening te houden met het perspectief van de rechten van minderheden, het recht op het gebruiken van een minderheidstaal te waarborgen en de taaldiversiteit in de Unie te beschermen; verzoekt de Commissie om versterking van haar plan om het lesgeven in en gebruiken van regionale talen te bevorderen als mogelijke manier om taaldiscriminatie in de EU aan te pakken; |
|
104. |
verzoekt de EU Resolutie 1985(2014) van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa inzake de situatie en de rechten van nationale minderheden in Europa ten uitvoer te leggen, met volledige inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel; benadrukt dat alle noodlijnen en officiële hulplijnen in de lidstaten niet alleen in de officiële talen van het land toegankelijk moeten zijn, maar ook, via doorverbinding van oproepen, in de minderheidstalen van de betrokken lidstaat en de hoofdtalen van de EU; |
Rechten van personen met een handicap
|
105. |
is ingenomen met de slotopmerkingen over de vorderingen van de EU bij de tenuitvoerlegging van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (CRPD) en verzoekt de Commissie en de lidstaten deze aanbevelingen zo snel mogelijk te benutten als mogelijkheid om het goede voorbeeld te geven door effectieve en grondige toepassing te waarborgen; |
|
106. |
benadrukt dat personen met een handicap overeenkomstig het CRPD evenveel recht hebben als anderen op het genot van hun grondrechten, met inbegrip van het recht op onvervreemdbare waardigheid, gezondheid en gezin, zelfstandig leven, autonomie en volledige maatschappelijke integratie, op toegang tot de rechter en tot goederen en diensten, op stemrecht en consumentenrechten; verzoekt de EU en haar lidstaten passende maatregelen te nemen om te waarborgen dat alle personen met een handicap alle in de Verdragen en de EU-wetgeving verankerde rechten kunnen genieten; wijst erop dat een op mensenrechten gebaseerde benadering van handicaps nog steeds niet volledig geaccepteerd is, waardoor er in de Unie nog altijd sprake is van discriminatie van personen met een handicap, en dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan zich meer in te spannen om hun rechtskaders af te stemmen op de bepalingen van het CRPD en personen met een handicap daadwerkelijk te integreren in de samenleving; |
|
107. |
verzoekt de lidstaten strategieën vast te stellen om personen met een handicap daadwerkelijk toegang tot de arbeidsmarkt te verlenen; betreurt dat sommige EU-fondsen die beschikbaar zijn voor de integratie van personen met een handicap nog steeds niet volledig voor dat doel worden gebruikt; roept de Commissie op om het gebruik van de fondsen op de voet te volgen en waar nodig actie te ondernemen; |
|
108. |
herinnert eraan dat personen met een intellectuele of psychosociale handicap bijzondere moeilijkheden ondervinden bij de vervulling van hun grondrechten en verzoekt de lidstaten en de regionale en lokale autoriteiten meer te doen om hun autonomie te bevorderen en ervoor te zorgen dat zij op voet van gelijkheid met anderen deel uitmaken van de samenleving; |
|
109. |
wijst erop dat vrouwen en kinderen met een handicap op buitensporig veel gebieden mensenrechtenschendingen ervaren, bijvoorbeeld doordat hun de toegang tot basisdiensten als onderwijs en gezondheidszorg wordt ontzegd of dat zij in instellingen worden geplaatst die ver van hun familie en gemeenschap gelegen zijn, en dat zij een groter risico lopen het slachtoffer te worden van geweld, seksueel misbruik, uitbuiting en andere vormen van slechte behandeling; benadrukt de noodzaak van een omvattend, genderbewust beleidsoptreden van de EU, de lidstaten en regionale en lokale autoriteiten om te waarborgen dat het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, in combinatie met het CRPD, onverkort wordt toegepast; |
|
110. |
verzoekt de EU en haar lidstaten ondersteunende diensten te ontwikkelen voor kinderen met een handicap en hun gezin in hun plaatselijke gemeenschappen, om de-institutionalisering te bevorderen en hun een inclusief onderwijsstelsel te garanderen; |
|
111. |
verzoekt de lidstaten met klem ervoor te zorgen dat het alarmnummer 112 volledig toegankelijk is voor personen met een handicap en dat de bekendheid van het nummer door middel van voorlichtingscampagnes wordt vergroot; |
|
112. |
verzoekt de EU, de lidstaten en de regionale en lokale autoriteiten de overeenkomstig artikel 33, lid 2, van het CRPD vastgestelde toezichtskaders te voorzien van meer financiële en personele middelen om hun taken uit te voeren, en hun onafhankelijkheid te waarborgen door ervoor te zorgen dat hun samenstelling en werking in overeenstemming zijn met de beginselen van Parijs betreffende het functioneren van nationale mensenrechteninstellingen; |
|
113. |
verzoekt de lidstaten en de regionale en lokale autoriteiten te waarborgen dat personen met een handicap daadwerkelijk kunnen deelnemen aan het openbare leven en daar vrijheid van meningsuiting genieten; wijst erop dat er ter ondersteuning van deze inspanningen moet worden voorzien in ondertiteling, vertolking in gebarentaal, documenten in brailleschrift en gemakkelijk leesbare formaten; verzoekt de lidstaten vluchtelingen met een handicap toegankelijke oplossingen te bieden; benadrukt de bijzondere risico's voor vluchtelingen, migranten en asielzoekers met een handicap, die geen toegang tot informatie en communicatie in een voor hen toegankelijke vorm hebben en wellicht worden vastgehouden in omstandigheden waar passende steun en redelijke huisvesting ontbreken; |
Ouderen
|
114. |
wijst erop dat actief ouder worden en solidariteit tussen generaties belangrijke kwesties zijn, aangezien het gaat om één van de meest ingrijpende economische en sociale transformaties waarmee ontwikkelde landen te maken hebben, en dat ten aanzien van die kwesties verbetering kan worden bereikt door een op mensenrechten gebaseerde aanpak; verzoekt de lidstaten een bredere en actievere participatie van ouderen op de arbeidsmarkt te stimuleren door middel van sociale en economische initiatieven om sociale exclusie te bestrijden, en ouderen een vlotte toegang tot gezondheidsdiensten te bieden; |
|
115. |
benadrukt dat discriminatie op grond van leeftijd veel voorkomt in de huidige samenlevingen en vaak gepaard gaat met andere vormen van discriminatie, zoals discriminatie op grond van ras en etniciteit, godsdienst, handicap, gezondheid of sociaal-economische situatie, genderidentiteit of seksuele gerichtheid; verzoekt de lidstaten maatregelen te treffen om ouderen weer te integreren in het gemeenschapsleven, teneinde hun isolement te doorbreken; |
|
116. |
roept de EU en de lidstaten op een actieve rol te spelen in de open werkgroep van de VN over vergrijzing en meer te doen om de rechten van ouderen te beschermen; |
Rechten van Roma
|
117. |
wijst erop dat mensen die tot de Roma-minderheid behoren het recht van vrij verkeer genieten en verzoekt de lidstaten en regionale en lokale autoriteiten dat recht in stand te houden en geen plannen te maken voor vestigingsbeleid om etnische redenen; is bezorgd dat personen die tot de Roma-minderheid behoren in tal van lidstaten onevenredig vaak met gedwongen uitzetting worden geconfronteerd; |
|
118. |
betreurt dat de Roma nog steeds zigeunerhaat en stelselmatig en institutioneel racisme ondervinden en herinnert eraan dat de discriminatie van Roma op het gebied van arbeid, huisvesting, onderwijs, gezondheid, toegang tot de rechter of op andere gebieden onaanvaardbaar is en schadelijk voor de EU-samenleving; verzoekt de lidstaten en de regionale en lokale autoriteiten dan ook om in het licht van het verslag van de Commissie over de uitvoering van het EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma 2015 hun eigen strategieën ten aanzien van Roma snel en volledig ten uitvoer te leggen en specifieke maatregelen te nemen om rassendiscriminatie van Roma te bestrijden overeenkomstig de voorschriften van de richtlijn inzake rassengelijkheid en het EVRM, en zigeunerhaat te bestrijden overeenkomstig het kaderbesluit inzake racisme en vreemdelingenhaat; |
|
119. |
wijst op de jurisprudentie van het HvJ-EU, waarin bevestigd wordt dat het in Richtlijn 2000/43/EG bedoelde beginsel van gelijke behandeling van toepassing is op personen „die weliswaar zelf niet behoren tot het betrokken ras of de betrokken etnische groep, maar op een van die gronden ongunstiger behandeld of bijzonder benadeeld worden”; |
|
120. |
verzoekt de Commissie om mainstreaming van het toezicht op discriminerende praktijken op alle gebieden, en met name op het vlak van onderwijs, arbeid, huisvesting en gezondheidszorg, waarbij er in het bijzonder op moet worden toegezien dat alle programma's ten uitvoer worden gelegd op een wijze die de kloof tussen Roma en niet-Roma verkleint; verzoekt de Commissie tevens om actie te ondernemen tegen lidstaten die geïnstitutionaliseerde discriminatie en segregatie toestaan; |
|
121. |
veroordeelt de segregatie van Roma-kinderen op scholen, die uitermate negatieve gevolgen heeft voor de toekomstperspectieven van die kinderen; steunt het optreden van de Commissie tegen dergelijke praktijken door middel van inbreukprocedures en verzoekt de lidstaten doeltreffende maatregelen te nemen om segregatie op school tegen te gaan en plannen voor integratiemaatregelen voor Roma-kinderen uit te werken; |
|
122. |
verzoekt de lidstaten en de Commissie hun strategieën ten behoeve van de integratie van Roma en arme gemeenschappen te versterken door die zo uit te breiden dat 80 miljoen burgers kunnen worden bereikt; verzoekt ook om versterking van de taskforce van de Commissie voor de Roma en van de nationale contactpunten, om de ontwikkeling van regionale en lokale contactpunten en regionale Roma-platforms en om de totstandbrenging van een online beleidsforum, dat in samenwerking met het Europese Roma-platform wordt opgezet; verzoekt het FRA om gegevens over de situatie van de Roma te blijven verzamelen en een „dashboard” met indicatoren voor de inclusie van de Roma te ontwikkelen en voor te stellen, zodat de voortgang op dit gebied kan worden gevolgd; roept de lidstaten op om 2 augustus uit te roepen tot Europese herdenkingsdag van de Roma-holocaust; |
LGBTI-rechten
|
123. |
veroordeelt elke vorm van discriminatie en geweld op grond van seksuele gerichtheid en genderidentiteit; moedigt de Commissie aan om een agenda op te stellen die, met inachtneming van de bevoegdheden van de lidstaten, gelijke rechten en kansen voor alle burgers garandeert, en toe te zien op een goede omzetting en tenuitvoerlegging van EU-wetgeving met betrekking tot LGBTI's; is in dit verband ingenomen met de lijst van maatregelen die de Commissie heeft opgesteld om de gelijkheid van LGBTI's te bevorderen, zoals de door haar gelanceerde communicatiecampagne om stereotypering te bestrijden en de sociale aanvaarding van LGBTI's te verbeteren; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om nauw samen te werken met maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor de rechten van LGBTI's; merkt op dat uit veldwerkonderzoek van het FRA blijkt dat ambtenaren de EU-wetgeving en het EU-beleid zien als belangrijke drijvende krachten achter de nationale inspanningen om de gelijkheid van LGBTI's te bevorderen; |
|
124. |
betreurt dat LGBTI's te maken hebben met intimidatie en pesterijen die al op school beginnen, en dat zij gediscrimineerd worden in diverse aspecten van hun leven, onder meer op de werkplek; roept de lidstaten op om extra aandacht te besteden aan homofobie in de sport, aan jonge LGBTI's en aan pesten op school; spoort de EU-lidstaten aan om vakbonden en werkgeversorganisaties te steunen bij hun inspanningen om diversiteits- en non-discriminatiebeleid met een focus op LGBTI's vast te stellen; |
|
125. |
herinnert aan de jurisprudentie van het HvJ-EU met betrekking tot de rechten van LGBTI's; is ingenomen met het feit dat steeds meer lidstaten maatregelen nemen om de rechten van LGBTI's te bevorderen en beter te beschermen en nieuwe gendererkenningsprocedures hebben ingevoerd met betrekking tot de grondrechten van deze personen; verzoekt de Commissie en haar agentschappen gegevens te verzamelen over mensenrechtenschendingen waarmee LGBTI's geconfronteerd worden en met de lidstaten beproefde praktijken te delen op het vlak van de bescherming van hun grondrechten, en moedigt de lidstaten aan LGBTI's volledig te informeren over hun rechten en beproefde parktijken op dit gebied uit te wisselen; veroordeelt medische praktijken die in strijd zijn met de grondrechten van trans- en interseksuelen; |
|
126. |
merkt op dat transgenders in de meeste lidstaten nog steeds als personen met een psychische aandoening worden beschouwd, en roept de lidstaten op hun nationale classificatiesystemen voor psychische aandoeningen te herzien en alternatieve niet-stigmatiserende toegangsmodellen te ontwikkelen om ervoor te zorgen dat medisch noodzakelijke behandelingen beschikbaar blijven voor alle transgenders; merkt op dat gedwongen sterilisatie een schending van de grondrechten is; is verheugd over de recente vaststelling van nieuwe juridische gendererkenningsprocedures door een aantal lidstaten die de grondrechten van transgenders beter eerbiedigen; |
|
127. |
is ingenomen met het initiatief van de Commissie om erop aan te sturen dat transgenderidentiteiten uit de pathologische sfeer worden gehaald bij de herziening van de internationale classificatie van ziekten (ICD) van de Wereldgezondheidsorganisatie; verzoekt de Commissie meer inspanningen te verrichten om te voorkomen dat gendervariatie bij kinderen een nieuwe diagnose in de ICD wordt; |
|
128. |
is van mening dat de grondrechten van LGBTI's beter worden beschermd als zij toegang hebben tot wettelijke instellingen zoals samenwoning, geregistreerd partnerschap en huwelijk; verheugt zich over het feit dat dit momenteel in 18 lidstaten mogelijk is, en vraagt de andere lidstaten te overwegen het voorbeeld van deze landen te volgen; |
|
129. |
verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen voor de volledige wederzijdse erkenning van de rechtskracht en het vrije verkeer in de hele EU van alle documenten van de burgerlijke stand van alle personen, koppels en gezinnen (zoals documenten inzake huwelijk, geregistreerde partnerschappen, wettelijke geslachtsveranderingen, en adoptie- en geboortecertificaten), met inbegrip van wettelijke geslachtserkenning, om discriminerende wettelijke en administratieve belemmeringen weg te nemen waar burgers op stuiten bij het uitoefenen van hun recht op vrij verkeer; |
Burgerschap
|
130. |
wijst met grote bezorgdheid op het groeiende euroscepticisme en de steeds frequentere gewelddadige politieke gezichtspunten, en verzoekt de EU en haar lidstaten daarom de participatie van burgers — met name jongeren en maatschappelijke organisaties — in EU-aangelegenheden te versterken, zodat de Europeanen langs de democratische weg uiting kunnen geven aan hun zorgen en hun mening kenbaar kunnen maken; |
|
131. |
acht het noodzakelijk de administratieve lasten die verbonden zijn aan de deelname aan het openbare leven te verlichten en e-governance in de hele EU te bevorderen, en wenst dat mechanismen zoals het burgerinitiatief doeltreffender worden gemaakt; |
|
132. |
moedigt de ontwikkeling van elektronische raadplegingen als middel voor rechtstreekse burgerparticipatie aan, zodat er kennis kan worden verzameld over wat de burgers van de regering en de overheid verwachten; acht het noodzakelijk procedurele belemmeringen en taalbarrières weg te nemen die een ontmoedigend effect hebben op de burgerparticipatie in de besluitvormingsprocessen van overheidsinstellingen op alle bestuurlijke niveaus; benadrukt de noodzaak van volledige transparantie, niet alleen van de institutionele besluitvormingsprocessen, maar ook bij de monitoring van de wijze waarop kwesties in verband met door de overheid geboden diensten worden behandeld; benadrukt dat het aanbieden van die diensten via toegankelijke digitale media moet worden gestimuleerd; wijst er nogmaals op hoe belangrijk het is het Handvest meer bekendheid te geven; |
|
133. |
wijst erop dat maatschappelijke organisaties, met inbegrip van vrijwilligers- en jeugdwerk en religieuze organisaties, een belangrijke rol spelen in de maatschappelijke en burgerparticipatie en verzoekt de EU, de lidstaten en regionale en lokale autoriteiten het werk van die organisaties te steunen en te promoten; roept de lidstaten en de EU op om de vrijheid van vergadering en vereniging als verankerd in het Handvest te handhaven; |
|
134. |
meent dat burgerschapsvorming en interculturele dialoog ervoor zorgen dat burgers het belang van maatschappelijke en politieke participatie beter inzien, terwijl mensenrechteneducatie ertoe bijdraagt dat zij zich meer bewust worden van hun rechten en meer respect hebben voor de rechten van anderen; verzoekt de lidstaten nationale actieplannen voor grondrechteneducatie op te stellen, waarin ook de bijdrage van de EU aan de ontwikkeling van het kader voor de grondrechten wordt belicht, en uitvoering te geven aan het Handvest van de Raad van Europa over Educatie voor Democratisch Burgerschap en Mensenrechteneducatie; dringt er bij de regionale en lokale autoriteiten op aan om actief deel te nemen aan bovengenoemde activiteiten; |
|
135. |
stelt met bezorgdheid vast dat er nog steeds inspanningen nodig zijn om de streefdoelen van de Europa 2020-strategie inzake armoede en sociale uitsluiting te halen; verzoekt de lidstaten de juiste beleidskoers te vinden, onder meer inzake activering naar werk en toegang tot hoogwaardige diensten en onderwijs; verzoekt de Commissie en de lidstaten met klem ervoor te zorgen dat hun sociaal en werkgelegenheidsbeleid niet discrimineert op grond van de omvang en de samenstelling van huishoudens; |
Digitale rechten
|
136. |
herinnert eraan dat iedereen recht heeft op een persoonlijke levenssfeer en op bescherming van op hem of haar betrekking hebbende persoonsgegevens, alsook op toegang tot gegevens die over hem of haar verzameld zijn en op rectificatie van die gegevens; benadrukt dat iedereen het recht heeft zelf te beslissen hoe zijn of haar persoonsgegevens behandeld worden, met name het exclusieve beschikkingsrecht met betrekking tot het gebruik en het doorgeven van die persoonsgegevens; benadrukt dat de Commissie en de lidstaten maatregelen moeten treffen om iedere burger is staat te stellen om, met inachtneming van de vrijheid van meningsuiting en informatie en overeenkomstig de desbetreffende wetgeving en jurisprudentie, inhoud te laten verwijderen die schadelijk zou kunnen zijn voor zijn of haar waardigheid of goede naam; is van mening dat volgens de nationale en de EU-wetgeving eenieder het recht heeft te beslissen welke gegevens beschikbaar worden gemaakt, het recht heeft persoonsgegevens te laten verwijderen en het recht heeft te worden vergeten, indien er geen specifiek openbaar belang in het geding is; |
|
137. |
betreurt dat burgers onvoldoende op de hoogte zijn van hun rechten en van de rechtsmiddelen waarover zij beschikken; is van mening dat het van cruciaal belang is dat burgers, en in het bijzonder kinderen, bekend zijn met het belang van de bescherming van persoonsgegevens, ook in de cyberruimte, en met de gevaren die zij kunnen lopen, vooral gezien de snelle technologische ontwikkelingen en het toenemende aantal cyberaanvallen; verzoekt de lidstaten meer toe doen om de geletterdheid op het gebied van de nieuwe media te bevorderen en dat tot een integraal deel van de leerplannen van scholen te maken; verzoekt de lidstaten maatregelen te nemen tegen cyberpesten, met name wanneer het gaat om specifieke groepen kinderen; |
|
138. |
wijst erop dat iedereen het recht heeft om, in overeenstemming met de wetgeving en jurisprudentie ter zake, op het internet zijn of haar mening vrij te uiten en te verspreiden; benadrukt dat niemand mag worden benadeeld omdat hij of zij geen gebruik maakt van digitale diensten; verzoekt de Commissie een vervolg te geven aan de conclusies van de openbare raadpleging over de EU-richtlijn betreffende audiovisuele diensten en die richtlijn zo nodig te herzien, met name ten aanzien van kwesties in verband met grondrechten; |
|
139. |
herinnert eraan dat rekening moet worden gehouden met de mogelijke gevolgen van bepaalde nieuwe technologieën — zoals drones — voor de grondrechten en meer bepaald voor het recht op persoonlijke levenssfeer; vestigt eveneens de aandacht op de implicaties van wijdverbreid internetgebruik voor de grondrechten, met name met betrekking tot de bescherming van de persoonsgegevens en de bestrijding van cyberpesten of van mensenhandel, met name voor seksuele en arbeidsuitbuiting; |
|
140. |
wijst erop dat het recht op bescherming tegen armoede en sociale uitsluiting, zoals vastgelegd in artikel 30 van het Europees Sociaal Handvest, moet worden geëerbiedigd; roept alle lidstaten op tot de invoering van steunmaatregelen om hun burgers behoorlijke levensomstandigheden te bezorgen en werkloosheid, sociale uitsluiting, armoede en ontoereikende gezondheidszorg doeltreffend te bestrijden; |
o
o o
|
141. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa. |
(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0126.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0105.
(3) PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22.
(4) PB C 378 van 24.12.2013, blz. 1.
(5) PB L 132 van 21.5.2016, blz. 1.
(6) PB L 328 van 6.12.2008, blz. 55.
(7) PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16.
(8) PB L 373 van 21.12.2004, blz. 37.
(9) PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23.
(10) PB L 95 van 15.4.2010, blz. 1.
(11) PB L 101 van 15.4.2011, blz. 1.
(12) PB L 335 van 17.12.2011, blz. 1.
(13) PB L 315 van 14.11.2012, blz. 57.
(14) PB L 251 van 16.9.2016, blz. 1.
(15) PB L 180 van 29.6.2013, blz. 60.
(16) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0594.
(17) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0062.
(18) PB C 93 van 9.3.2016, blz. 165.
(19) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0286.
(20) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0102.
(21) PB C 124 E van 25.5.2006, blz. 405.
(22) PB C 289 van 9.8.2016, blz. 57.
(23) PB C 93 van 9.3.2016, blz. 52.
(24) PB C 328 van 6.9.2016, blz. 4.
(25) PB C 55 van 12.2.2016, blz. 33.
(26) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0409.
(27) PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1.
(28) PB C 51 E van 22.2.2013, blz. 101.
(29) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0043.
(30) Deze nieuwe vorm van mensenhandel werd reeds aan de orde gesteld in de resolutie van het EP van 10 maart 2016 over de situatie in Eritrea (Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0090).
|
6.7.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 238/28 |
P8_TA(2016)0486
Een coherent EU-beleid voor de culturele en creatieve sector
Resolutie van het Europees Parlement van 13 december 2016 over een coherent EU-beleid voor de culturele en creatieve sector (2016/2072(INI))
(2018/C 238/02)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 10 juni 2016 getiteld „Een nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa — Samenwerken ter versterking van het menselijk kapitaal, de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en het concurrentievermogen” (COM(2016)0381), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 2 juli 2014 getiteld „Naar een bloeiende data-economie” (COM(2014)0442), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 22 januari 2014 getiteld „Voor een heropleving van de Europese industrie” (COM(2014)0014), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 9 januari 2013 getiteld „Actieplan ondernemerschap 2020 — De ondernemingsgeest in Europa nieuw leven inblazen” (COM(2012)0795), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 18 december 2012 inzake de inhoud in de interne digitale markt (COM(2012)0789), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 26 september 2012 getiteld „Steun aan culturele en creatieve sectoren ten behoeve van groei en banen in de EU” (COM(2012)0537), |
|
— |
gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 26 september 2012 getiteld „Competitiveness of the European high-end industries” (Het concurrentievermogen van Europese topkwaliteitsbedrijven) (SWD(2012)0286), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 30 juni 2010 getiteld „Europa, toeristische topbestemming in de wereld — een nieuw beleidskader voor het toerisme in Europa” (COM(2010)0352), |
|
— |
gezien het Groenboek van de Commissie van 27 april 2010 getiteld „Het potentieel van culturele en creatieve industrieën vrijmaken” (COM(2010)0183), |
|
— |
gezien de studie van de Commissie van juni 2015 getiteld „Boosting the competitiveness of cultural and creative industries for growth and jobs” (Bevordering van het concurrentievermogen van de culturele en creatieve industrieën ten behoeve van groei en banen) (EASME/COSME/2015/003), |
|
— |
gezien de studie van de Commissie van juni 2009 getiteld „The impact of culture on creativity” (De invloed van cultuur op creativiteit), |
|
— |
gezien de mededeling van het Comité van de Regio's van 30 mei 2013 over de bevordering van de culturele en creatieve sector, |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „Creatieve en culturele industrieën — een Europese troef in de wereldwijde concurrentie” (1), |
|
— |
gezien Verordening (EU) 2015/1017 van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2015 betreffende het Europees Fonds voor strategische investeringen, de Europese investeringsadvieshub en het Europese investeringsprojectenportaal en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1291/2013 en (EU) nr. 1316/2013 — het Europees Fonds voor strategische investeringen (2), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1295/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van het programma Creatief Europa (2014-2020) en tot intrekking van de Besluiten nr. 1718/2006/EG, nr. 1855/2006/EG en nr. 1041/2009/EG (3), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (4), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (5) (hierna: „de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen” genoemd), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling „Investeren in groei en werkgelegenheid”, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006 (6), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” (7), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1287/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van een programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen (COSME) (2014 — 2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1639/2006/EG (8), |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 16 juni 2016 over gendergelijkheid, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 27 mei 2015 over culturele en creatieve kruisbestuiving ter stimulering van innovatie, economische duurzaamheid en sociale inclusie, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 10 december 2012 over de „Actualisering van de mededeling over het industriebeleid: Een sterkere Europese industrie ten dienste van de groei en de economische heropleving”, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 12 mei 2009 over cultuur als katalysator voor creativiteit en innovatie, |
|
— |
gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 8 juni 2016 aan het Europees Parlement en de Raad getiteld „Towards an EU strategy for international cultural relations” (Een Europese strategie voor internationale culturele betrekkingen) (JOIN(2016)0029), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 19 januari 2016 getiteld „Naar een akte voor een digitale interne markt” (9), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 8 september 2015 getiteld „Naar een geïntegreerde aanpak van cultureel erfgoed voor Europa” (10), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 12 september 2013 over bevordering van de Europese culturele en creatieve sector als bron voor groei en banen (11), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 23 oktober 2012 over kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's): concurrentievermogen en zakelijke kansen (12), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 12 mei 2011 over de culturele dimensies van het externe optreden van de EU (13), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 12 mei 2011 over het potentieel van de culturele en creatieve industrieën vrijmaken (14), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 10 april 2008 over de culturele industrieën in Europa (15), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 7 juni 2007 over de sociale status van de kunstenaar (16), |
|
— |
gezien het Verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen, dat op 20 oktober 2005 door de Organisatie van de Verenigde Naties voor onderwijs, wetenschap en cultuur (Unesco) werd aangenomen, |
|
— |
gezien het rapport van de OESO en het EUIPO van 18 april 2016 getiteld „Trade in Counterfeit and Pirated Goods — Mapping the Economic Impact” (17) (Handel in nagemaakte en illegaal gekopieerde goederen — Gevolgen voor de economie in kaart gebracht), |
|
— |
gezien de studie van de Unesco van december 2015 getiteld „Cultural times: The first global map of cultural and creative industries”, |
|
— |
gezien het verslag van de werkgroep van deskundigen uit de lidstaten van november 2015 getiteld „Towards more efficient financial ecosystems: innovative instruments to facilitate access to finance for the cultural and creative sectors”, |
|
— |
gezien de artikelen 167 en 173 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 52 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het gezamenlijke overleg van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie cultuur en onderwijs overeenkomstig artikel 55 van het Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie cultuur en het advies van de Commissie juridische zaken (A8-0357/2016), |
|
A. |
overwegende dat de Commissie in haar hierboven genoemde mededeling „Steun aan culturele en creatieve sectoren ten behoeve van groei en banen in de EU” erkent dat de culturele en creatieve sector (18) een cruciale rol speelt in de economische ontwikkeling van de EU en haar lidstaten; |
|
B. |
overwegende dat de EU nieuwe bronnen van slimme, duurzame en inclusieve groei moet bevorderen en hierin moet investeren; overwegende, in dit verband, dat dit het nog grotendeels onbenutte potentieel wat betreft het creëren van groei en banen in de culturele en creatieve sector zou moeten ontsluiten, vanwege de significante impact ervan in gebieden zoals nieuwe bedrijfsmodellen, creativiteit en innovatie, digitalisering en ontwikkeling van vaardigheden; |
|
C. |
overwegende dat de culturele en creatieve sector in twee opzichten intrinsiek waardevol is, namelijk doordat hij dankzij rechtstreekse banden met kunstenaars en makers de culturele en linguïstieke diversiteit bevordert en de Europese, nationale, regionale en lokale identiteit versterkt, en tegelijkertijd de sociale cohesie in stand houdt en met verschillende waardecreatiemodellen een substantiële bijdrage levert aan creativiteit, investeringen, innovatie en werkgelegenheid, waardoor hij een motor is voor duurzame economische groei in de EU en de lidstaten; |
|
D. |
overwegende dat Europese kunst en cultuur betrekking heeft op 3 000 jaar gemeenschappelijk cultureel erfgoed, kennis en waarden overbrengt en bijdraagt tot het beschermen van tastbaar en niet-tastbaar bewijs van de kunstmatige en natuurlijke wereld voor huidige en toekomstige generaties; |
|
E. |
overwegende dat culturele diplomatie, op grond van wederzijds respect voor waarden en specifieke kenmerken, de bilaterale betrekkingen tussen Europa en derde landen hechter maakt, door persoonlijk contact en samenwerking in alle culturele en creatieve domeinen bruggen bouwt tussen gemeenschappen, en bijdraagt tot meer wederzijds begrip en gezamenlijke projecten, waardoor het de economische en sociale groei stimuleert; |
|
F. |
overwegende dat de culturele en creatieve sector als ambassadeur van Europese waarden (zoals cultuur, creativiteit, kwaliteit, uitmuntendheid, vakmanschap) bijdraagt tot de „zachte macht” van Europa op wereldvlak; |
|
G. |
overwegende dat de culturele en creatieve sector centraal staat in een tweeledig en delicaat ecosysteem tussen groepen internationaal concurrerende en innovatieve kmo's en startende bedrijven, die het gebied voortdurend vernieuwen, diversiteit bewaren en bevorderen en banen scheppen maar soms kwetsbaar zijn, met name wat hun toegang tot markten en financiën betreft; |
|
H. |
overwegende dat de culturele en creatieve sector in Europa goed is voor meer dan 12 miljoen voltijdse banen, hetgeen 7,5 % van alle werknemers in de EU is, en dat de sector ongeveer 509 miljard euro toegevoegde waarde voor het bbp creëert (5,3 % van de totale bruto toegevoegde waarde in de EU); overwegende dat de culturele en creatieve sector in bepaalde regio's een significant hoger percentage van het bbp vertegenwoordigt en een hoger percentage lokale werknemers in dienst heeft; |
|
I. |
overwegende dat volgens een studie van het Europees Octrooibureau en het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie intellectuele-eigendomsintensieve sectoren goed zijn voor meer dan een kwart van de werkgelegenheid en meer dan een derde van de economische activiteit in de Unie; |
|
J. |
overwegende dat bijna 39 % van het bbp van de Unie wordt gegenereerd door intellectuele-eigendomsintensieve sectoren, waarbij merkintensieve sectoren verantwoordelijk zijn voor 34 % van het totaal, ontwerpintensieve sectoren voor 13 %, octrooi-intensieve sectoren voor 14 % en auteursrechtintensieve sectoren voor 4,2 % (19); |
|
K. |
overwegende dat er in de EU 2,5 keer meer mensen werken in de culturele en creatieve sector dan in de auto-industrie, en 5 keer meer dan in de chemiesector; |
|
L. |
overwegende dat de culturele en creatieve sector een belangrijke rol speelt in het ontwikkelen van levendige en karakteristieke regio's, hetgeen de levenskwaliteit van burgers kan helpen verbeteren en een belangrijke factor voor inkomende investeringen kan vormen; |
|
M. |
overwegende dat auteurs en kunstenaars aan de oorsprong liggen en de bron vormen van de culturele en creatieve sector; |
|
N. |
overwegende dat het onwaarschijnlijk is dat banen in de culturele sector naar elders worden overgeplaatst, omdat zij specifieke culturele, vaak regionale en historisch bepaalde vaardigheden vereisen; overwegende dat er in de culturele en creatieve sector meer banen naar jongeren gaan dan in andere sectoren, en dat de culturele en creatieve sector sinds de economische crisis in 2008 zeer weerbaar is gebleken; overwegende dat de werkgelegenheid in de culturele en creatieve sector in de EU gestegen is tussen 2008 en 2014; erkent de belangrijke rol van het Europees Sociaal Fonds in de bevordering van werkgelegenheid voor jongeren en de ontwikkeling van vaardigheden; |
|
O. |
overwegende dat de culturele en creatieve sector aantrekkelijke eigenschappen heeft met het oog op lokale ontwikkeling: hij maakt gebruik van een scala van vaardigheden op een reeks van verschillende niveaus, is veelal maatschappelijk verantwoord en sociaal inclusief en brengt positieve externe effecten mee in de desbetreffende gebieden; overwegende dat zijn openheid en interactie met andere activiteiten tot agglomeratie- en clustereffecten leiden en de sector vaak voor een hoog aandeel van de totale lokaal toegevoegde waarde zorgt; |
|
P. |
overwegende dat flexibiliteit en mobiliteit onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden in de context van professionele artistieke activiteiten en het daarom van belang is dat de garantie van een zekere sociale bescherming de tegenprestatie is voor het wisselvallige en soms onzekere karakter van het kunstenaarsvak; |
|
Q. |
overwegende dat de culturele en creatieve sector vooral bestaat uit kleine en micro-ondernemingen en overwegende dat meer dan 95 % van de bedrijven in deze sector minder dan 10 mensen in dienst heeft (20); |
|
R. |
overwegende dat er een verkeerde perceptie bestaat dat aan investeringen in de culturele en creatieve sector grotere risico's zijn verbonden dan aan investeringen in andere economische sectoren, onder meer omdat de culturele en creatieve sector intellectuele-eigendomsintensief is en het moeilijk is om de immateriële activa van deze sector te gebruiken als zekerheid voor de financiering ervan; |
|
S. |
overwegende dat beoefenaars van culturele en creatieve beroepen steeds minder in vaste dienst worden genomen en steeds vaker als zelfstandige of afwisselend als zelfstandige en in loondienst, deeltijds of zonder vaste aanstelling, werkzaam zijn; |
|
T. |
overwegende dat op cultuur gebaseerde initiatieven en industrieën meerdere rollen te vervullen hebben in lokale en regionale ontwikkeling, waarbij zij traditioneel de aantrekkelijkheid van regio's vergroten, de socio-economische en sociale ontwikkeling van plattelands- en geïsoleerde gebieden waarborgen, maar ook geïntegreerde duurzame stadsvernieuwing mogelijk maken; |
|
U. |
overwegende dat de culturele en creatieve sector een belangrijke rol speelt bij de herindustrialisering van Europa, een motor is voor groei, en door zijn strategische positie innovatie stimuleert in andere industrieën, zoals toerisme, detailhandel en digitale technologieën; |
|
V. |
overwegende dat de culturele en creatieve sector een drijvende kracht is achter innovatie en ontwikkeling van ICT in Europa; overwegende dat de digitale transformatie van de sector nieuwe mogelijkheden biedt voor de ontwikkeling van nieuwe bedrijfsmodellen en marktuitbreiding, maar ook uitdagingen meebrengt voor de traditionele culturele en creatieve sector; |
|
W. |
overwegende dat creatieve bedrijfstakken tot de ondernemendste sectoren behoren en overdraagbare vaardigheden ontwikkelen zoals creatief denken, het oplossen van problemen, teamwerk en vindingrijkheid; |
|
X. |
overwegende dat toerisme op het gebied van industrieel erfgoed en industriële musea nieuwe culturele en economische perspectieven kunnen bieden, met name voor postindustriële regio's, en de traditionele Europese kennis levend kunnen houden; |
|
Y. |
overwegende dat Creatief Europa en het Europees Fonds voor strategische investeringen de enige bronnen van EU-financiering zijn die de culturele en creatieve sector een specifieke prioriteit noemen; |
|
Z. |
overwegende dat met de inwerkingtreding van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie sommige maatregelen op het gebied van cultureel erfgoed (met name herstel en behoud) en, in sommige gevallen, van de door EU-fondsen en aanvullende regionale fondsen ondersteunde culturele activiteiten, als staatssteun zouden kunnen worden beschouwd, ondanks hun lokale belang en ondanks de niet-economische aard en de niet-commerciële organisatie van de betreffende activiteiten en van de betreffende culturele instelling, met aanzienlijke obstakels voor de relevante regionale autoriteiten en vertragingen bij de uitvoering van dergelijke maatregelen als gevolg; |
|
AA. |
overwegende dat in de huidige convergerende en geglobaliseerde markt, de innovatieve en onderzoeksgerichte Europese culturele en creatieve sector essentieel is voor het verzekeren van de linguïstieke en culturele diversiteit en het pluralisme evenals het aanbod van innovatieve en kwalitatief hoogstaande diensten; |
|
AB. |
overwegende dat vandaag meer culturele en creatieve producten dan ooit beschikbaar worden gesteld en worden gedeeld, vooral via bijvoorbeeld platformen waarop gebruikers hun eigen inhoud kunnen uploaden en diensten voor aggregatie van inhoud, en dat de distributie- en productiekosten dankzij de technologische vooruitgang gedaald zijn, maar dat de culturele en creatieve sector zijn inkomsten niet evenredig heeft zien stijgen, hetgeen grotendeels te wijten is aan het gebrek aan transparantie in de waardeketen evenals de juridische onduidelijkheid en de moeilijkheden die de traditionele sectoren ondervinden om zich aan de digitale transformatie aan te passen; |
|
AC. |
overwegende dat de Commissie wordt aangemoedigd om toereikende maatregelen te treffen om de opkomst van een aantrekkelijk legaal aanbod en grensoverschrijdende beschikbaarheid mogelijk te maken, teneinde de waardekloof te verminderen en ervoor te zorgen dat auteurs, makers, kunstenaars en houders van rechten eerlijk vergoed worden voor hun werk; |
|
AD. |
overwegende dat de culturele en creatieve sector aanzienlijke veranderingen ondergaat als gevolg van toegenomen digitale technologieën die wijzigingen in de omstandigheden van artistieke productie meebrengen en van invloed zijn op het intellectuele-eigendomsrecht; |
|
AE. |
overwegende dat de culturele en creatieve sector ondergewaardeerd en miskend blijft, met name wat betreft zijn vermogen om toegang te krijgen tot startkapitaal en financiering; |
|
AF. |
overwegende dat in de meest recente door de Commissie bestelde studie (21) de door creativiteit aangestuurde luxegoederenindustrie opgenomen werd in de definitie van de culturele en creatieve sector; overwegende dat de modesector en de luxegoederenindustrie gestoeld zijn op een grote culturele en creatieve input, dat zij bijdragen tot het behoud van het eeuwenoude savoir-faire van Europa en dat zij wortelen in cultureel erfgoed en tradities die niet door anderen gekopieerd kunnen worden; overwegende dat de samenwerking moet worden versterkt teneinde rekening te houden met veranderingen op het gebied van werkgelegenheid en de behoefte aan specifieke vaardigheden; |
|
AG. |
overwegende dat de nationale ramingen met betrekking tot de culturele en creatieve sector moeilijk vergelijkbaar zijn, omdat de lidstaten nog steeds verschillende definities van de culturele en creatieve sector hanteren; merkt op dat dergelijke definities ook brede categorieën van de culturele en creatieve sector zoals software, reclame en marketing omvatten, die zeer succesvol zijn in economisch opzicht alsook als voorbeelden van Europese creativiteit en ondernemerschap; |
|
AH. |
overwegende dat de internationale handel in nagemaakte en illegaal gekopieerde goederen in 2013 goed was voor 2,5 % van de wereldhandel en tot 5 % van de invoer in de EU, wat neerkomt op 85 miljard EUR; |
|
AI. |
overwegende dat de investeringen in de industriële economie zich voornamelijk concentreerden op materiële goederen en dat deze de belangrijkste bijdragen aan de groei leverden, terwijl in de creatieve economie van tegenwoordig voornamelijk wordt geïnvesteerd in immateriële goederen als bronnen van toegevoegde waarde en groei; overwegende dat de financiering van de culturele en creatieve sector in deze context moet worden bezien; |
|
AJ. |
overwegende dat hoewel de ontwikkeling van digitale technologie en infrastructuur een prioriteit van het Europees beleid is, de verspreiding van culturele en creatieve goederen en diensten online via culturele instellingen nog steeds moet worden verbeterd; |
|
AK. |
overwegende dat de culturele en creatieve sector bijdraagt tot het behoud en de verbetering van het immense cultureel, historisch en architectonisch erfgoed van Europa; overwegende dat de culturele en creatieve sector van belang is voor de ontwikkeling van culturele diplomatie, de toeristische sector en de bevordering van nationale en lokale culturen, in het proces naar vooruitgang en de ontwikkeling van steden en regio's; |
Definitie en statistieken
|
1. |
roept de Commissie op om een breed, coherent en duurzaam industriebeleidskader te ontwikkelen voor de culturele en creatieve sector, en vraagt de EU om de ontwikkeling, effectieve bevordering en bescherming en toereikende financiering van de culturele en creatieve sector op te nemen in haar strategische doelstellingen en algemene prioriteiten, teneinde het concurrentievermogen van de sector te vergroten en de sector in staat te stellen zijn potentieel om kwalitatief hoogwaardige banen en groei te scheppen, te ontplooien; |
|
2. |
roept de Commissie op om haar beleidsmaatregelen in de toekomst te baseren op de volgende definitie van de culturele en creatieve sector: „De culturele en creatieve sector bevat die industrieën die gestoeld zijn op culturele waarden, culturele diversiteit, individuele en/of collectieve creativiteit, vaardigheden en talent, en die het potentieel hebben om innovatie, welvaart en banen te creëren door het genereren van sociale en economische waarde, met name uit intellectueel eigendom; het gaat om de volgende sectoren, die op culturele en creatieve input berusten: architectuur, archieven en bibliotheken, kunstnijverheid, de audiovisuele sector (met inbegrip van film, televisie, software en videogames, en multimedia en muziekopnames), cultureel erfgoed, ontwerp, de door creativiteit aangestuurde luxegoederenindustrie en mode, festivals, livemuziek, podiumkunsten, boeken en uitgeverijen (kranten en tijdschriften), radio en beeldende kunsten, software, reclame en marketing”; |
|
3. |
roept de Commissie op — rekening houdend met het feit dat de lidstaten nationale classificatiesystemen gebruiken voor de activiteiten van de culturele en creatieve sector — om specifieke indicatoren vast te stellen voor toezicht op en analyse van de culturele, economische en sociale impact en dynamiek van haar beleidsmaatregelen en wetgevingsvoorstellen met betrekking tot de sector, en de rol van de sector als motor voor innovatie en groei in alle andere activiteitsgebieden in de EU en in relevante derde landen; onderstreept dat de Commissie daarom alternatieve gegevensbronnen moet identificeren om de officiële statistieken aan te vullen en te verbeteren; benadrukt dat de culturele en creatieve sector vaak complexe bedrijfsmodellen kent, wat een uitdaging kan zijn voor traditionele financieringsmodellen, en dat het belangrijk is ervoor te zorgen dat een duidelijker inzicht in de positieve effecten van overheidsinvesteringen wordt verkregen en de vereiste analyseniveaus te verstrekken om meer particuliere investeringen aan te trekken; roept de Commissie daarnaast op te voorzien in coördinatie-inspanningen om transnationale synergieën te vergemakkelijken, bijvoorbeeld samenwerkingsprojecten, mobiliteitsmogelijkheden of joint ventures ter zake; |
|
4. |
beklemtoont dat statistische gegevens over de culturele en creatieve sector moeten worden verzameld, hetgeen ook een bijdrage zal leveren aan het debat over het cultuurbeleid; moedigt de Commissie en Eurostat aan om, in hun streven om het effect van het cultuurbeleid in de volledige culturele en creatieve sector regelmatig te analyseren en te meten, de sector op te nemen in hun jaarlijkse statistieken op grond van een analyse van de waarde en overloopeffecten die door de sector in het digitale tijdperk gecreëerd worden, en om twee keer per jaar een verslag te publiceren dat de ontwikkelingen binnen de sector beschrijft; wijst in dit verband op de behoefte om de rol van Eurostat en van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek te versterken; |
Kadervoorwaarden en de bevordering van innovatie
|
5. |
roept de Commissie op een overkoepelende regeling in te voeren die de kloof tussen O&O, de productie van Europese creatieve inhoud en technologische innovatie op mediagebied en daarbuiten te dichten; merkt op dat een dergelijke overkoepelende regeling de productie van creatieve en concurrerende EU-diensten en commerciële en arbeidsmogelijkheden zou stimuleren en de markttoegang voor kmo's en startende bedrijven zou verbeteren, terwijl een pluralistisch en divers Europees landschap op basis van sterke synergieën tussen de creatieve en culturele sector en technologische innovatie wordt bevorderd en waarbij de Europese digitale interne markt wordt versterkt; |
|
6. |
benadrukt dat digitale technologie en infrastructuur afhangen van de inhoud die door makers verstrekt wordt; merkt op dat de rechtstreekse toegang tot een wereldwijd publiek heeft geleid tot nieuwe vormen van artistieke en creatieve inhoud; roept de Commissie bijgevolg op om een passend wettelijk kader voor de waardeketen in het digitale tijdperk tot stand te brengen, inclusief intellectuele-eigendomsrechten, waarin de behoeften van alle betrokken partijen en de specifieke kenmerken van de sector in acht worden genomen, waarin innovatie wordt gestimuleerd, transparante contractuele betrekkingen worden bevorderd, en het recht op eerlijke vergoeding en juridische bescherming voor auteurs, makers en alle bij het creatieve proces betrokken partijen en voor hun werk wordt bekrachtigd, hetgeen voor een bloeiende digitale economie zal zorgen; |
|
7. |
benadrukt de behoefte aan samenwerking en het belang van het voortdurend delen van kennis en beste praktijken tussen lidstaten die de creatieve sector willen ondersteunen en stimuleren, en creativiteit en productiviteit op alle niveaus willen bevorderen; |
|
8. |
is van mening dat de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten en daaraan gerelateerde rechten ten grondslag ligt aan de inkomsten van de creatieve en culturele sector; verzoekt de Commissie om, in het licht van de huidige hervorming van de intellectuele-eigendomsrechten, evenwichtige wettelijke oplossingen te creëren die aangepast zijn aan het digitale tijdperk, ook in samenwerking met de industrie en consumentengroepen, die de belangen van zowel kmo's, kleine en micro-ondernemingen als makers, rechthebbenden, gebruikers van rechten, freelancers en consumenten beschermen en verwezenlijken, zodat duidelijk is dat vrijstelling van aansprakelijkheid enkel toegepast kan worden op daadwerkelijk neutrale en passieve aanbieders van onlinediensten, zoals vastgesteld in de e-handelsrichtlijn en de jurisprudentie van het HVJEU, en niet op diensten die een actieve rol spelen bij de verdeling, promotie en commerciële exploitatie van inhoud, ten koste van de makers; merkt op dat coördinatie tussen de regelgevende autoriteiten, de wetshandhavingsinstanties en het rechtsstelsel in de EU vereist is, gezien het grenzeloze karakter van de digitale omgeving; |
|
9. |
benadrukt dat onderzoek naar rechthebbenden en ondoorzichtige regels inzake intellectuele-eigendomsrechten administratieve lasten meebrengen, met hoge kosten en flinke inspanningen als gevolg, met name voor kmo's die op grensoverschrijdende basis werken; beveelt daarom aan om een gemeenschappelijke pan-Europese gegevensbank te ontwikkelen met alle beschikbare informatie over rechthebbenden voor elke sector teneinde vereffening van rechten te vergemakkelijken; |
|
10. |
benadrukt dat Richtlijn 2014/26/EU heeft geleid tot verbeteringen van het systeem voor vereffening van rechten voor muziekwerken in de onlineomgeving; vraagt de Commissie om ook goed bestuur, efficiëntie, transparantie en verantwoordingsplicht van organisaties voor collectief beheer van rechten in andere sectoren te verbeteren; |
|
11. |
benadrukt dat piraterij en namaak een groot probleem blijven voor zowel de culturele en creatieve sector als de burgers; wijst erop dat deze illegale activiteiten leiden tot grootschalige inkomens- en banenverliezen en de oorzaak kunnen zijn van veiligheids- en gezondheidsproblemen, die aangepakt moeten worden; verneemt met instemming dat de sector betrokken wordt bij het zoeken naar oplossingen tegen piraterij en namaak, en benadrukt dat de strijd tegen deze illegale activiteiten geïntensiveerd moet worden; |
|
12. |
benadrukt dat de tenuitvoerlegging van de bestaande handhavingsregels in de EU gemonitord en geïntensiveerd moet worden; raadt aan om te overwegen strengere sancties in te voeren, een systeem van garanties voor traceerbaarheid te promoten als afschrikmiddel voor namakers — met name degenen die op grote schaal en voor commercieel gebruik producten namaken — en de schadevergoedingen en schadeloosstellingen voor rechthebbenden te verhogen; dringt er bij de EU en de lidstaten op aan om bewustmakingscampagnes te lanceren tegen piraterij en namaak en trends te signaleren en daar effectiever op in te spelen, en tegelijkertijd rechthebbenden en dienstverleners aan te sporen ervoor te zorgen dat op een gemakkelijke manier toegang kan worden verkregen tot legale inhoud, om piraterij te ontmoedigen; benadrukt tot slot dat alle digitale spelers betrokken moeten worden bij de strijd tegen de onlinehandel in namaakproducten; |
|
13. |
roept de Commissie op om te komen met doeltreffende maatregelen om online piraterij te bestrijden, en er met name voor te zorgen dat online diensten die inhoud aanbieden, doeltreffende middelen aanwenden om illegale inhoud uit hun aanbod te verwijderen en actie ondernemen om te voorkomen dat deze inhoud weer verschijnt; |
|
14. |
meent dat het essentieel is om op traditionele beleidsterreinen hokjesdenken te voorkomen en om culturele en creatieve uitstralingseffecten te bevorderen; |
|
15. |
roept de Commissie en de lidstaten op om, binnen hun respectieve bevoegdheden, sectoroverschrijdende samenwerking te bevorderen door middel van het opzetten van „leerlabs”, creatieve hubs, gedeelde werkplekken, netwerkprogramma's en culturele en creatieve clusters en netwerken op regionaal, nationaal, Europees en internationaal niveau, teneinde de interactie tussen micro-, kleine, middelgrote en grote ondernemingen, en tussen non-profitorganisaties en commerciële bedrijven in de culturele en creatieve sector, traditionele nijverheid, erfgoedorganisaties, toerisme, onderzoekscentra, universiteiten, investeerders en beleidsmakers te stimuleren; verzoekt daarnaast om ondersteuning voor de ontwikkeling van een innovatie-vriendelijk en ondersteunend wettelijk kader voor het opzetten van en experimenteren met nieuwe businessmodellen, producten en diensten via strategische partnerschappen tussen producenten, distributeurs en projectontwikkelaars, en om ondersteuning voor de activiteiten van starterscentra; |
|
16. |
acht het absoluut noodzakelijk dat de Unie en haar lidstaten de mogelijkheid behouden hun cultureel en audiovisueel beleid te handhaven en verder te ontwikkelen binnen het kader van hun wetgeving, normen en conventies, inclusief het Unesco-verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen; dringt er daarom op aan dat de uitsluiting van diensten voor culturele en audiovisuele inhoud, ook online, duidelijk in overeenkomsten tussen de Unie en derde landen wordt vermeld; benadrukt in deze context dat de culturele en de audiovisuele diensten van het mandaat voor algemene vrijhandelsovereenkomsten moeten worden uitgesloten, aangezien cultuur- en creatieve goederen een tweeledig intrinsieke waarde hebben; |
|
17. |
verzoekt de Commissie om de ontwikkeling, verbetering en uitbreiding van infrastructuur te bevorderen, wat essentieel is voor het ondersteunen van de creatieve sector in Europa, met name het waarborgen van de uitbreiding van snelle breedbandverbindingen naar het platteland en afgelegen gebieden; |
|
18. |
erkent dat veel steden en regio's in Europa uitgebreide plannen hebben ontwikkeld voor hun lokale culturele en creatieve sector; roept de Commissie op om lering te trekken uit de goede aspecten van deze strategieën; |
|
19. |
roept de Commissie en de lidstaten op om het Europees jaar voor het culturele erfgoed 2018 te beschouwen als een uitgelezen kans om de Europese uitmuntendheid in de culturele en creatieve sector te bevorderen en de noodzaak van een adequate programmering en financiering te benadrukken; |
|
20. |
verzoekt de Europese dienst voor extern optreden om het volledige potentieel van culturele diplomatie te benutten door bevordering en verbetering van de concurrentiekracht van de Europese culturele en creatieve sector; |
Digitalisering van de culturele en creatieve sector
|
21. |
benadrukt dat de culturele en creatieve sector, die voor het grootste deel uit kmo's bestaat, functioneert in een voortdurend veranderende omgeving, en daardoor wordt uitgedaagd om zijn bedrijfsmodellen te heroverwegen en en opnieuw vorm te geven, teneinde marktgerichte oplossingen te ontwikkelen en nieuwe doelgroepen aan te trekken; benadrukt dat nieuwe ICT-toepassingen, zoals big data, cloud computing en het internet van de dingen, mogelijkheden doen ontstaan voor de economie en de maatschappij, met name wanneer deze geïntegreerd worden in sectoren zoals de culturele en creatieve sector, met name bij de distributie, exploitatie en productie van creatief werk; onderstreept echter dat als de culturele en creatieve sector volledig wil profiteren van het potentieel voor groei en werkgelegenheid dat door nieuwe technologieën wordt geboden, de voltooiing van de digitale interne markt prioriteit moet genieten; benadrukt daarnaast dat meer rechtszekerheid en minder administratieve belasting nodig zijn; roept de lidstaten en de Commissie op om de digitalisering van culturele inhoud te ondersteunen; benadrukt in dit verband dat het plan van de Commissie voor „Digitalisering van de sector” en het EU-handhavingskader ten volle rekening dienen te houden met de specifieke kenmerken van de culturele en creatieve sector; |
|
22. |
is van mening dat digitale platformen een middel zijn om de toegang tot cultureel en creatief werk te vergroten, en tal van mogelijkheden bieden voor de culturele en creatieve sector om nieuwe bedrijfsmodellen te ontwikkelen; benadrukt dat moet worden nagedacht over hoe dit proces met meer rechtszekerheid en respect voor rechthebbenden kan functioneren; onderstreept het belang van transparantie en van het verzekeren van een gelijk speelveld; is in dit opzicht van mening dat de bescherming van rechthebbenden in het kader van copyright en intellectueel eigendom noodzakelijk is om de erkenning van waarde en de bevordering van innovatie, creativiteit, investeringen en productie van inhoud te verzekeren; |
|
23. |
benadrukt dat digitalisering en convergentie van de media nieuwe mogelijkheden creëren voor toegang, distributie en promotie van Europese werken, en benadrukt het belang van het waarborgen van financiering voor de digitalisering, het behoud en de online beschikbaarheid van het Europese culturele erfgoed; |
Arbeidsomstandigheden in de culturele en creatieve sector
|
24. |
merkt op dat atypische arbeidsvormen (deeltijdse contracten, contracten van beperkte duur, tijdelijk werk en economisch afhankelijk zelfstandig ondernemerschap) wijdverspreid zijn in de culturele en creatieve sector, met name in de media en in de culturele sector; benadrukt dat belemmeringen voor de mobiliteit van kunstenaars en professionals in de culturele sector weggewerkt moeten worden, en ondersteunt het verzoek van het Europees Economisch en Sociaal Comité om een passende oplossing uit te werken om de mobiliteit van werknemers in de culturele en creatieve sector in de EU te verbeteren en de visaprocedures voor uitwisselingen met derde landen te versoepelen; |
|
25. |
verzoekt de lidstaten een juridisch en institutioneel kader te ontwikkelen of te implementeren voor creatieve artistieke activiteiten door middel van het aannemen of toepassen van een aantal samenhangende en alomvattende maatregelen ten aanzien van contracten, belangenverenigingen, sociale zekerheid, ziekteverzekering, directe en indirecte belastingen en naleving van Europese regels, teneinde de mobiliteit van kunstenaars in de EU te verbeteren; |
|
26. |
verwijst naar het hoge percentage vrouwen in de creatieve sector en benadrukt in het bijzonder de situatie van zelfstandigen en van moeders die herintreden op de arbeidsmarkt („mompreneurs”); |
|
27. |
wijst op de huidige gemiddelde loonkloof (16,1 % in 2014) en pensioenkloof (40,2 %) tussen mannen en vrouwen in de EU en benadrukt dat vrouwen in de culturele en creatieve sector, net als in andere economische sectoren, met barrières worden geconfronteerd, zoals de loonkloof en pensioenkloof tussen mannen en vrouwen, toegang tot financiering, stereotypen, opleidingen en een leven lang leren; |
Onderwijs, vaardigheden en opleiding
|
28. |
benadrukt dat de creatieve drang in elk mens aanwezig is en dat creatief talent van kindsbeen af moet worden gevoed teneinde de grondslag te leggen voor een voortdurende vernieuwing van creatief talent; merkt evenwel op dat deze vaardigheden op alle leeftijden aangemoedigd kunnen worden, met name door toegankelijke programma's voor een leven lang leren; moedigt de lidstaten aan om een grotere kennis van de culturele en creatieve sector in onderwijs- en opleidingsprogramma's te bevorderen, het onderricht in mediageletterdheid en digitale vaardigheden te ontwikkelen en de onderwijs-, opleidings- en kwalificatiestelsels te verbeteren, waardoor studenten van alle leeftijden een complete opleiding in een creatieve kunstrichting kunnen krijgen; |
|
29. |
wijst nadrukkelijk op het tekort aan overkoepelende vaardigheden, met name ondernemerschapsvaardigheden, onder afgestudeerden in kunst- en cultuurrichtingen, en op hun gebrekkige kennis van het intellectuele-eigendomsrecht en de manieren om dit recht te beschermen; is daarom van mening dat de lidstaten en de onderwijsinstellingen aangemoedigd moeten worden om deze leemte aan te pakken door de onderwijsprogramma's aan te passen, teneinde doorlopende professionele opleidingen te verstrekken en voor een betere integratie van creatieve en ondernemersopleidingen te zorgen, en aldus de bedrijfskundige, financiële, marketinggerelateerde en managementvaardigheden van creatieve ondernemers te versterken; |
|
30. |
roept de lidstaten op om meer ondersteuning aan leerkrachten toe te kennen, zodat zij de creatieve en innovatieve talenten van jongeren kunnen ontwikkelen, door hun onderricht te moderniseren en door mediageletterdheid, kunst, muziek, theater en film in onderwijs- en opleidingsprogramma's te integreren; moedigt de lidstaten aan om kennis van cultureel erfgoed, artistieke praktijken en kunstuitingen en zachte vaardigheden gericht op creativiteit en innovatie te ontwikkelen; roept de lidstaten ook op om samenwerkingen tussen scholen te ondersteunen, met het oog op de uitwisseling van de meest doeltreffende methoden en praktijken om creativiteit en innovatie te stimuleren, wat zal helpen om mensen producten en diensten van de creatieve industrie naar waarde te doen schatten; |
|
31. |
herinnert eraan dat partnerschappen met onderwijsinstellingen ook kunnen bijdragen aan een stimulerende leeromgeving en de integratie van kansarme en gemarginaliseerde gemeenschappen, en tevens kansen kunnen bieden aan mensen in achtergestelde buurten; |
|
32. |
benadrukt het potentieel van de culturele en creatieve sector voor jongerenwerkgelegenheid en herindustrialisering en neemt in het bijzonder nota van de groeiende mogelijkheden in de culturele en creatieve sector die de digitale omgeving schept voor jongeren; roept de Commissie en de lidstaten op om de culturele en creatieve sector te integreren in het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en om te voorzien in fondsen om loopbanen, ondernemerschap en opleidingen in deze sector te faciliteren door het opzetten van leerstelsels en het vergemakkelijken van mobiliteit en uitwisseling via mentorschap en stageprogramma's; verzoekt in dit verband om de middelen van de jongerengarantie efficiënter voor dit doel in te zetten; |
|
33. |
brengt in herinnering dat het geleidelijke uitsterven van traditionele vaardigheden en ambachten behoort tot de grootste uitdagingen voor de culturele-erfgoedsector; vraagt de Commissie en de lidstaten om het behoud van erfgoed, de culturele en linguïstieke diversiteit, de traditionele vaardigheden en het Europese nationale, regionale en lokale savoir-faire te verzekeren, de ambachten die aan de creatieve en culturele sector gelinkt zijn, te vrijwaren en te bevorderen, de overdracht van knowhow te vergemakkelijken en meer aandacht te besteden aan beroepsopleidingen en hoogopgeleide arbeidskrachten, teneinde talent aan te trekken en onder meer in de bouw en in conservatie- en renovatiewerk uitmuntend vakmanschap te verzekeren; onderstreept vanuit dit oogpunt dat sterke strategische koppelingen moeten worden gelegd tussen cultuurbeleid en de sociale en productieve middelen; |
|
34. |
roept de Commissie op om mensen bewust te maken van de carrièremogelijkheden in de aan de culturele en creatieve sector gelinkte ambachtelijke en productiesector via campagnes en beleidsmaatregelen die de overdracht van kennis bevorderen, teneinde vakmanschap en expertise in deze sector te bewaren; |
|
35. |
moedigt de lidstaten aan om gevolg te geven aan Erasmus+-stimulansen teneinde een grensoverschrijdende aanpak tussen de verschillende gebieden in het formele onderwijs, in niet-formele en informele opleidingen, bijscholing en programma's voor een leven lang leren te bevorderen; moedigt instellingen voor hoger onderwijs en beroepsonderwijs aan om dwarsverbanden te leggen tussen programma's in kunst en cultuur, wetenschap, ingenieursopleidingen, technologie, bedrijfswetenschappen en relevante gebieden; vraagt in het bijzonder om maatregelen om de kloof tussen STEM en ICT en kunst- en ontwerpvakken te dichten, teneinde de ontwikkeling van technische loopbanen in de creatieve sector en creatieve loopbanen in de STEM-sector te ondersteunen, omdat deze essentieel zijn voor de groei van de Europese creatieve en culturele sector; benadrukt de noodzaak om kenniscentra te ondersteunen en uitwisselingen tussen beroepen in de sector te bevorderen, ook in derde landen, en creatief talent aan te trekken en te ontwikkelen; |
|
36. |
moedigt de lidstaten aan om de samenwerking tussen kunstacademies, aanbieders van beroepsopleidingen, universiteiten en bedrijven in de culturele en creatieve sector te bevorderen, onder meer door kunstenaars te laten verblijven in bedrijfs- en onderwijsomgevingen, om te zorgen voor een betere afstemming tussen het aanbod van vaardigheden en de vraag van de arbeidsmarkt en de concurrentiekracht van de sector te versterken; raadt aan om werk-leertrajecten te ontwikkelen, zoals duale leerprogramma's; |
|
37. |
raadt aan om beleidsmaatregelen te ontwikkelen en uit te voeren die gericht zijn op het verhogen van het niveau van culturele participatie van EU-burgers, dat in veel lidstaten nog steeds erg laag ligt; benadrukt dat dit voordelen met zich meebrengt, zowel in termen van het bevorderen van meer creatief talent als het veiligstellen van een grotere en sterkere vraag naar culturele en creatieve producten van de EU; |
|
38. |
pleit voor het toekennen van een „Europese Prijs voor de creatieve en culturele sector”, naar het voorbeeld van de „Frans-Duitse Prijs voor de creatieve en culturele sector”; |
|
39. |
onderstreept het grote potentieel van vrouwelijke innovators en ondernemers en de belangrijke rol die zij spelen in de culturele en creatieve sectoren; moedigt de lidstaten aan om toereikende financiële ondersteuning en opleidingen aan te bieden en benadrukt het belang van netwerken en van het delen van beste praktijken; |
|
40. |
stelt voor om de mogelijkheid van mobiliteitsprogramma's voor „Jonge vernieuwers” te onderzoeken ter bevordering van uitwisseling en innovatie op het gebied van cultuur en creatie; |
|
41. |
neemt nota van de mededeling van de Commissie getiteld „Een nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa: samenwerken ter versterking van het menselijk kapitaal, de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en het concurrentievermogen”, en gaat akkoord met het standpunt dat „vaardigheden in een snel veranderende wereldeconomie in sterke mate bepalend zijn voor het concurrentievermogen en het vermogen om te innoveren”, dat zij een „aantrekkende factor” vormen voor investeringen en een „katalysator voor de positieve spiraal van nieuwe banen en groei”, en bovendien „essentieel (zijn) voor sociale cohesie”; acht het noodzakelijk om speciale aandacht te besteden aan creatieve vaardigheden bij de herziening van het Kader van kerncompetenties en het Europees kwalificatiekader; |
|
42. |
moedigt de lidstaten aan om initiatieven te nemen zoals de „cultuurbonus” van de Italiaanse regering, waarbij alle achttienjarigen met een wettelijke verblijfplaats in Italië een bedrag van 500 EUR krijgen dat enkel besteed kan worden aan „cultureel verrijkende activiteiten” zoals musea, galerijen, archeologische en erfgoedsites, boeken en films; |
Financiering
|
43. |
wijst erop dat de culturele en creatieve sector in niet-onaanzienlijke mate publieke cultuursubsidies ontvangt; merkt daarnaast op dat de publieke cultuursubsidies in grote mate tot de culturele diversiteit van de Europese Unie bijdragen; roept derhalve de Commissie en de lidstaten op om, binnen hun respectieve bevoegdheden, voldoende middelen uit hun begrotingen ter beschikking te stellen voor publieke cultuursubsidies; |
|
44. |
benadrukt de noodzaak om het overheidsbeleid ter ondersteuning van de culturele en creatieve sector te versterken en de cultuurbudgetten te verhogen; wijst erop dat de lidstaten zwaar hebben bezuinigd op de overheidsfinanciering, wat een ernstige bedreiging vormt voor de activiteiten van de Europese culturele en creatieve sector; |
|
45. |
wijst op het succes van belastingverlichtende regelingen voor de culturele en creatieve sector in bepaalde lidstaten; moedigt alle lidstaten daarom aan om soortgelijke regelingen in te voeren, maar veroordeelt evenwel speciale fiscale regelingen — gekend als „fiscale rulings” — waardoor sommige bedrijven de betaling van belastingen onrechtmatig hebben kunnen beperken; |
|
46. |
merkt op dat alle door de EU gefinancierde programma's openstaan voor de culturele en creatieve sector, maar meent dat de participatiegraad nog te laag is; vraagt de Commissie om als eerste stap een centraal loket te creëren — bv. een website — dat zijn oorsprong vindt in een samenwerking tussen de verschillende betrokken DG's en dat de verschillende financieringsmogelijkheden voor de culturele en creatieve sector benadrukt, informatie verspreidt via pan-Europese culturele netwerken en de nationale organisaties, voorbeelden van beste praktijken verzamelt en promoot, en zorgt voor een betere kennis onder financiële investeerders en instellingen van de specifieke kenmerken en verschillende uitdagingen van de culturele en creatieve sector, aangezien dit het bewustzijn rond en de toegankelijkheid van financiering voor de creatieve en culturele sector zou verbeteren; |
|
47. |
verzoekt de Commissie om te werken aan de integratie van EU-steun voor de culturele en creatieve sector, waaronder financiering, door het aannemen van een overkoepelende en horizontale EU-strategie; benadrukt evenwel dat rekening moet worden gehouden met de afwijkende aard van de creatieve en culturele sector en met de specifieke behoeften van de sector op het vlak van financiering en innoverende omgevingen, op grond waarvan specifieke implementeringsplannen vereist zijn, bijvoorbeeld een gezamenlijke kaderregeling tussen Horizon 2020 en Creatief Europa; erkent het multipliereffect dat EU-financiering heeft voor de culturele en creatieve sector, met name in specifieke regio's; |
|
48. |
erkent de belangrijke rol die non-profit-, coöperatieve en sociale ondernemingen spelen in de culturele en creatieve sector en dringt er daarom op aan om elk onderscheid in de structurele en sociale financiering van de EU die de inzetbaarheid van deze structuren zou kunnen beperken, te vermijden; |
|
49. |
merkt op dat de tussentijdse evaluatie van het MFK en de verslagen over de tenuitvoerlegging van EU-programma's moeten worden beschouwd als twee onderling verbonden delen van hetzelfde proces; merkt op dat vooral voor Creatief Europa, Horizon 2020 en de structuurfondsen (EFRO en ESF) de rol en het effect van de culturele en creatieve sector op groei, werkgelegenheid en territoriale samenhang specifiek geëvalueerd en verder gepromoot moeten worden; benadrukt dat dit proces moet leiden tot een solide en coherente basis voor de herziening van het MFK en de architectuur van de EU-programma's na 2002; |
|
50. |
roept de Commissie op om artikel 167, lid 4, van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie in acht te nemen en de culturele en creatieve bedrijfstakken, als onderdeel van de culturele en creatieve sector, als een horizontale prioriteit op te nemen in de EU-financieringsstelsels en -programma's, met name in Horizon 2020, EaSI en de Europese structuur- en investeringsfondsen; |
|
51. |
roept de Commissie op om de mogelijke synergieën tussen EU-beleidsmaatregelen ten volle te benutten, teneinde de financiering die beschikbaar is in het kader van EU-programma's (zoals Horizon 2020, de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, Erasmus+, programma van de Europese Unie voor werkgelegenheid en sociale innovatie (EaSI), Creatief Europa en COSME) en de Europese structuur- en investeringsfondsen effectief te gebruiken om meer projecten in de culturele en creatieve sector te ondersteunen; |
|
52. |
wijst erop dat duidelijk nog meer kan worden gedaan om een betere samenwerking te bewerkstelligen tussen de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF's) en andere Europese programma’s, zoals voorzien voor de programmeringsperiode 2014-2020 en zoals voor het Erasmus+-programma en het programma Creatief Europa specifiek vermeld in de punten 4.6 en 6.4 van bijlage I van de verordening gemeenschappelijke bepalingen 1a, door in de hele EU betere informatie te verstrekken en door een duidelijk meer geëngageerde tenuitvoerlegging in de lidstaten en hun regio's; |
|
53. |
roept de Commissie op om het gedeelte van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie dat staatssteun voor cultuur en behoud van cultureel erfgoed betreft, aan te passen en/of te interpreteren in het licht van overweging 72 van de Verordening en van de mededeling van de Europese Commissie van 19 mei 2016, zodat bepaalde maatregelen in de sector cultureel erfgoed (met name renovatie en conservatie) en, in sommige gevallen, de culturele activiteiten die worden ondersteund door EU-middelen en aanvullende regionale fondsen, niet onder het begrip staatssteun vallen; |
|
54. |
merkt op dat de garantiefaciliteit in het kader van Creatief Europa een manier kan zijn om in te spelen op de dringende behoefte aan leningfinanciering voor innovatieve en duurzame projecten in de culturele en creatieve sector; wijst op de vertraging bij de lancering van de garantiefaciliteit; benadrukt dat het budget voor Creatief Europa en de garantiefaciliteit omhoog moet, zodat uitingen van cultuur en creativiteit in Europa effectief ondersteund worden, meer diversifiëring ontstaat in de begunstigden van de financiering, de gelijke toegang tot de garantiefaciliteit voor culturele actoren uit alle lidstaten verzekerd is en hun deelname vergroot wordt; |
|
55. |
merkt op dat de Europese structuur- en investeringsfondsen kmo's moeten helpen om een gebrek aan kapitaal te boven te komen en vooral gericht moeten zijn op projecten met een hoger risicoprofiel dan de projecten die de EIB normaal ondersteunt (22); merkt op dat tot in september 2016 maar aan een beperkt aantal projecten uit de culturele en creatieve sector — die voornamelijk bestaat uit kmo's met een hogere risicograad — en uit de onderwijs- en opleidingssector financiering was toegekend, en benadrukt dat al het mogelijke moet worden gedaan om hun deelname aan het EFSI te verbeteren; |
|
56. |
roept de EIB op om het gebrek aan EFSI-financiering voor de culturele en creatieve sector tegen te gaan door een mogelijke interactie met Creatief Europa en de garantiefaciliteit te onderzoeken, zodat passende leningen verstrekt kunnen worden aan de culturele en creatieve sector; |
|
57. |
roept de Commissie, de lidstaten en de EIB op om gemengde financieringsmodellen te ondersteunen, met name in de vorm van publiek-private partnerschappen, om het gebrek aan beschikbaarheid van aandelenfinanciering voor de creatieve en culturele sector tegen te gaan en op te lossen; |
|
58. |
roept de Commissie en de lidstaten ertoe op de investeringsomgeving te verbeteren en de reeks financieringsinstrumenten waarvan micro-ondernemingen en kmo's in de culturele en creatieve sector gebruik kunnen maken, uit te breiden met nieuwe, innoverende financieringsmodellen, zoals microkredieten, terugbetaalbare bijdragen, crowdfunding, risicokapitaal, aanloopsubsidies en durfkapitaal; merkt op dat de verschillende modellen van crowdfunding en crowdinvestment voor de creatieve en culturele sector een solide instrument kunnen worden voor de financiering van culturele en creatieve projecten en, als dusdanig, een welkome aanvulling op de traditionele bronnen van financiële steun voor de creatieve en culturele sector in zijn geheel; roept de Commissie daarom op om de ontwikkeling van de crowdfunding-markt te blijven volgen en stimuleren, de overheidsinstellingen hierbij te betrekken, beter gebruik te maken van de mogelijkheden van institutionele crowdfunding, de verschillende regelgevingsbenaderingen te coördineren, duidelijkheid te verschaffen over de toepassing van EU-regels, beste praktijken te ontwikkelen, en, indien nodig, een het regelgevingskader te verbeteren door lasten weg te nemen en/of een nieuw regelgevend instrument te overwegen; wijst er evenwel op dat dit geen substituut kan zijn voor duurzame publieke en private financiering van culturele en creatieve sectoren; |
|
59. |
acht het noodzakelijk om de rol die publieke investeringsbanken spelen in de culturele en creatieve sector te verbeteren, door kmo's betere toegang te bieden tot krediet en bedrijven te helpen hun markt en exportactiviteiten uit te breiden; |
|
60. |
meent dat, om de toegang tot financiering in de culturele en creatieve sector te verbeteren, deskundigheid ontwikkeld moet worden met betrekking tot het vaststellen en beoordelen van de waarde van immateriële activa, die als zekerheden gebruikt kunnen worden; benadrukt de noodzaak om financiële investeerders en instellingen meer inzicht te verschaffen omtrent de specifieke kenmerken van en uitdagingen voor de culturele en creatieve sector, waarvan verondersteld wordt dat die een hogere risicograad meebrengen; verwelkomt in dit verband dat de Commissie een opleidingssysteem voor financiële intermediairs heeft geïntegreerd in de garantiefaciliteit van Creatief Europa, aangezien dit de mogelijkheden van de creatieve en culturele sector om externe investeerders te benaderen en te overtuigen kan vergroten; acht het desalniettemin nuttig om het succes van deze regeling te beoordelen en, indien positief, uit te breiden naar verschillende beleidsterreinen; |
|
61. |
roept daarom op tot de bevordering van „protocollen voor intellectuele-eigendomsactiva”, waardoor de waardering van intellectuele-eigendomsrechten vergemakkelijkt wordt, en nodigt de Commissie en de lidstaten uit om de nodige mechanismen aan te nemen, zodat intellectuele-eigendomsrechten beter aanvaard worden door banken en hun waarde als activa ten volle erkend wordt; |
o
o o
|
62. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB C 13 van 15.1.2016, blz. 83.
(2) PB L 169 van 1.7.2015, blz. 1.
(3) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 221.
(4) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104.
(5) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320.
(6) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 289.
(7) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 259.
(8) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 33.
(9) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0009.
(10) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0293.
(11) PB C 93 van 9.3.2016, blz. 95.
(12) PB C 68 E van 7.3.2014, blz. 40.
(13) PB C 377 E van 7.12.2012, blz. 135.
(14) PB C 377 E van 7.12.2012, blz. 142.
(15) PB C 247 E van 15.10.2009, blz. 25.
(16) PB C 125 E van 22.5.2008, blz. 223.
(17) „Trade in Counterfeit and Pirated Goods: Mapping the Economic Impact”, OESO en EUIPO, publicatiedienst van de OESO, Parijs, 2016.
(18) In de mededeling van de Commissie omschreven als: architectuur, archieven en bibliotheken, kunstnijverheid, de audiovisuele sector (met inbegrip van film, televisie, videogames en multimedia), cultureel erfgoed, ontwerp (ook van mode), festivals, muziek, podiumkunsten en beeldende kunst, uitgeverijen en radio.
(19) „Intellectual property rights intensive industries: contribution to economic performance and employment in the European Union”, Industry-level Analysis Report (2013), blz. https://euipo.europa.eu/ohimportal/documents/11370/80606/IP+Contribution+study
(20) Studie van de Europese Commissie EASME/COSME/2015/003.
(21) Na publicatie van studie verwijzing toevoegen. Alle cijfers in deze resolutie zijn op deze studie gebaseerd.
(22) Verordening (EU) 2015/1017.
|
6.7.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 238/42 |
P8_TA(2016)0487
Rechten van vrouwen in de landen van het Oostelijk Partnerschap
Resolutie van het Europees Parlement van 13 december 2016 over de rechten van vrouwen in de landen van het Oostelijk Partnerschap (2016/2060(INI))
(2018/C 238/03)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien artikel 2 en artikel 3, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), waarin is neergelegd dat gendergelijkheid een van de hoofdbeginselen is waarop de EU berust, |
|
— |
gezien het Verdrag van de Verenigde Naties van 18 december 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW), |
|
— |
gezien het VN-actieprogramma van Peking (1995) voor gelijkheid, ontwikkeling en vrede, |
|
— |
gezien resolutie 1820 (2008), resolutie 1325 (2000) en de zeer recente resolutie 2242 (2015) van de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid, |
|
— |
gezien de verklaring en het actieprogramma van Peking van september 1995, het actieprogramma van de internationale conferentie van de VN over bevolking en ontwikkeling (conferentie van Caïro) van september 1994 en de resultaten van hun toetsingsconferenties, |
|
— |
gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid (ENB) (SWD(2015)0500) van 18 november 2015, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 18 februari 2008 over het Europees nabuurschapsbeleid, van 20 april 2015 over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid en van 14 december 2015 over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid, |
|
— |
gezien de gezamenlijke verklaring van de top van het Oostelijk Partnerschap op 7 mei 2009 in Praag, |
|
— |
gezien de gezamenlijke verklaring van de top van het Oostelijk Partnerschap op 28 en 29 november 2013 in Vilnius, getiteld „Oostelijk Partnerschap: de weg vooruit”, |
|
— |
gezien de gezamenlijke verklaring van de top van het Oostelijk Partnerschap op 21 en 22 mei 2015 in Riga, |
|
— |
gezien de associatieovereenkomsten / diepe en brede vrijhandelsruimten (AA's/DCFTA's) tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Georgië, Moldavië en Oekraïne, anderzijds, |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 232/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een Europees nabuurschapsinstrument (1) (ENI), |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 20 juli 2015 over het actieplan inzake mensenrechten en democratie 2015-2019, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 26 oktober 2015 inzake het genderactieplan 2016-2020, |
|
— |
gezien het gezamenlijke werkdocument van de Commissie en hoge vertegenwoordiger van de Unie van 21 september 2015 over gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen: het leven van meisjes en vrouwen via de externe betrekkingen van de EU veranderen (2016-2020), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 21 januari 2016 over de associatieovereenkomsten / diepe en brede vrijhandelsruimten met Georgië, Moldavië en Oekraïne (2), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 17 december 2015 over het jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld in 2014 en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie (3), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 8 oktober 2015 over de vernieuwing van het EU-actieplan voor gendergelijkheid en empowerment van vrouwen in het kader van ontwikkeling (4), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 8 oktober 2013 getiteld „Gendercide, ontbrekende vrouwen? (5)”, |
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties en zijn recente resolutie van 9 juli 2015 over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid (6), |
|
— |
gezien het project van de Raad van Europa ter verbetering van de toegang van vrouwen tot de rechter in vijf landen van het Oostelijk Partnerschap, |
|
— |
gezien het Verdrag van Istanbul van de Raad van Europa van 2011, |
|
— |
gezien de in het kader van het OESO-actieplan van Istanbul voor corruptiebestrijding opgestelde landenverslagen en de voortgangsverslagen voor de landen van het Oostelijk Partnerschap, |
|
— |
gezien de gendergelijkheidsverdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie, met name het Verdrag betreffende gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke arbeidskrachten voor arbeid van gelijke waarde (nr. 100) van 1951, het Verdrag betreffende discriminatie (arbeid en beroep) (nr. 111) van 1958, het Verdrag betreffende arbeiders met gezinsverantwoordelijkheid (nr. 156) van 1981 en het Verdrag inzake de bescherming van het moederschap (nr. 183) van 2000, |
|
— |
gezien artikel 52 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en het advies van de Commissie buitenlandse zaken (A8-0365/2016), |
|
A. |
overwegende dat het Oostelijk Partnerschap volgens de verklaring van Praag stoelt op eerbiediging van de beginselen van het internationale recht en op fundamentele waarden, zoals democratie, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden; overwegende dat gendergelijkheid in de verklaring van Riga een veelbelovend nieuw samenwerkingsgebied wordt genoemd; |
|
B. |
overwegende dat meer differentiatie tussen en een grotere eigen verantwoordelijkheid van de partnerlanden belangrijke beginselen zijn voor het herziene ENB, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke situatie van elk land; |
|
C. |
overwegende dat gelijkheid van mannen en vrouwen is vastgelegd in de grondwetten en rechtssystemen van alle landen van het Oostelijk Partnerschap en dat al deze landen de meeste internationale verdragen op dit gebied zonder voorbehoud hebben geratificeerd; overwegende dat vrouwen in de landen van het Oostelijk Partnerschap helaas nog altijd het slachtoffer zijn van sociale discriminatie; |
|
D. |
overwegende dat alle landen van het Oostelijk Partnerschap strategieën, programma's en actieplannen hebben ontwikkeld om de situatie van vrouwen te verbeteren; |
|
E. |
overwegende dat in 2015 slechts 17 van de in totaal 136 ministersposten in de landen van het Oostelijk Partnerschap bekleed werden door een vrouw, dat gemiddeld 16 % van de gekozen leden van de parlementen vrouw was en dat gemiddeld slechts 17 % van de hoge ambtenarenposten bekleed werd door een vrouw; overwegende dat in deze hele regio slechts drie politieke partijen geleid worden door een vrouw; |
|
F. |
overwegende dat de positie van vrouwen op de arbeidsmarkten van de landen van het Oostelijk Partnerschap gekenmerkt wordt door verticale en horizontale segregatie, en dat deze situatie nog altijd diep verankerd is in de culturele en sociale normen; overwegende dat vrouwen naast hun reguliere baan ook verantwoordelijk zijn voor het huishouden, waarvoor zij niet betaald worden; |
|
G. |
overwegende dat de in de samenleving heersende stereotypen de vrouw een ondergeschikte rol toekennen; overwegende dat deze stereotypen zich al in de jeugd ontwikkelen, van invloed blijven op de keuze van opleiding en onderwijs en tot op de arbeidsmarkt doorwerken; |
|
H. |
overwegende dat veel vrouwen in plattelandsgebieden die geen andere keus hebben slechtbetaalde banen aannemen in de landbouw, vaak niet officieel geregistreerd werk zonder socialezekerheidsrechten; overwegende dat de gelijke toegang tot werk voor mannen en vrouwen evenals gelijke lonen voor gelijk werk kunnen worden gewaarborgd door een eind te maken aan de ongelijke behandeling van vrouwen en mannen in de landbouw; |
|
I. |
overwegende dat vrouwen en mannen in de landen van het Oostelijk Partnerschap vaak moeilijk toegang krijgen tot seksuele en reproductieve gezondheidszorg en rechten en dat arme vrouwen, migranten, etnische minderheden en bewoners van het platteland nog steeds kampen met ernstige belemmeringen; overwegende dat minder dan 50 procent van de vrouwen in de landen van het Oostelijk Partnerschap gebruikmaakt van moderne anticonceptiemethoden en dat dit cijfer in sommige landen zelfs onder de 20 procent ligt en dat de belangrijkste oorzaken hiervan slechte medische begeleiding, hoge kosten, gebrek aan keuzemogelijkheden en onvoldoende beschikbaarheid van anticonceptiemiddelen zijn; |
|
J. |
overwegende dat het nog altijd voorkomt dat vrouwelijke slachtoffers van gendergerelateerd geweld onvoldoende toegang hebben tot de rechter, met name omdat nog niet alle vormen van geweld tegen vrouwen strafbaar zijn, en dat er van deze strafbare feiten zeer vaak geen aangifte wordt gedaan, dat er zeer weinig veroordelingen zijn wegens verkrachting en dat er weinig of geen staatssteun is voor hulpverlening op dit gebied; |
|
K. |
overwegende dat er tussen de landen van het Oostelijk Partnerschap weliswaar grote verschillen bestaan wat betreft de omvang van het geweld tegen vrouwen en de acceptatie van deze vorm van geweld, maar dat er relatief veel geweld tegen vrouwen voorkomt, en dat in vier van de zes landen 20 % van de vrouwen het slachtoffer is geworden van lichamelijk geweld; overwegende dat er onvoldoende vergelijkbare gegevens beschikbaar zijn om de prevalentie van lichamelijk, seksueel en geestelijk geweld op het werk te bepalen, hetgeen naar alle waarschijnlijkheid ook komt doordat er weinig aangifte wordt gedaan; overwegende dat vrouwen die tot bepaalde etnische minderheden behoren (bijvoorbeeld Roma) een veel grotere kans lopen het slachtoffer van geweld te worden; |
|
L. |
overwegende dat de landen van het Oostelijk Partnerschap nog altijd landen van herkomst zijn, en in sommige gevallen landen van doorreis en bestemming, voor vrouwenhandel en handel in meisjes, onder meer met het oog op seksuele uitbuiting; |
|
M. |
overwegende dat slepende conflicten de ontwikkeling in de regio nog altijd belemmeren en verregaande gevolgen hebben voor het leven en de mensenrechten van de getroffen burgers, waaronder vrouwen en meisjes; |
|
N. |
overwegende dat het voortdurende conflict in het oosten van Oekraïne genderstereotypen versterkt die de beschermende rol van de man en de verzorgende en ondersteunende rol van de vrouw benadrukken en betrokkenheid van vrouwen bij het oplossen van het conflict en hun inspanningen op dit gebied belemmeren; |
|
O. |
overwegende dat sinds het begin van het conflict in Oekraïne meer dan 1,5 miljoen mensen — waarvan twee derde vrouwen en kinderen — in eigen land ontheemd zijn geraakt en te kampen hebben met een beperkte toegang tot gezondheidszorg, huisvesting en werk; |
|
P. |
overwegende dat Roma-meisjes in Moldavië als gevolg van kindhuwelijken en huwelijken op jonge leeftijd, ongeplande zwangerschappen en zorg voor kinderen gemiddeld minder dan vier jaar naar school gaan, tegenover elf jaar bij meisjes die niet tot de Roma-gemeenschap behoren; |
|
Q. |
overwegende dat de EU en haar lidstaten zich inzetten voor de bescherming, de verwezenlijking en het genot van mensenrechten door vrouwen en meisjes en dat zij de mensenrechten in het kader van al hun buitenlandse betrekkingen, ook op andere gebieden dan ontwikkelingssamenwerking, krachtig bepleiten; |
|
R. |
overwegende dat gendergelijkheid binnen het Europees nabuurschapsbeleid (ENB) en het Europees nabuurschapsinstrument (ENI) een horizontale prioriteit blijft en dat in het kader van het herziene ENB meer steun moet worden geboden aan het maatschappelijk middenveld en dat de focus opnieuw moet komen te liggen op het belang van gendergelijkheid; overwegende dat het maatschappelijk middenveld een zeer belangrijke rol speelt bij de verwezenlijking van gendergelijkheid in de landen van het Oostelijk Partnerschap; |
|
S. |
overwegende dat diverse EU-programma's, zoals Erasmus+, Cosme, Creatief Europa en Horizon 2020 openstaan voor de landen van het Oostelijk Partnerschap; |
|
T. |
overwegende dat prenatale zorg en goede verloskundige begeleiding bij de bevalling en de beschikbaarheid van spoedeisende verloskundige hulp en essentiële voorzieningen van cruciaal belang zijn om moedersterfte tegen te gaan; overwegende dat de landen van het Oostelijk Partnerschap nog steeds een achterstand hebben als het erom gaat alle vrouwen te bereiken, met name vrouwen in de armste en meest afgelegen gebieden en vrouwen uit gemarginaliseerde groepen, zoals nationale minderheden, migranten en vrouwen met een handicap; |
|
1. |
meent dat de situatie op het gebied van vrouwenrechten in de landen van het Oostelijk Partnerschap moet worden verbeterd; wijst erop dat grote economische veranderingen en economische onzekerheid negatieve gevolgen hebben gehad voor de economische situatie van vrouwen, en ertoe geleid hebben dat de gelijkheid van mannen en vrouwen de facto is afgenomen; |
|
2. |
wijst erop dat algehele politieke stabiliteit en eerbiediging van de mensenrechten doorgaans een noodzakelijke voorwaarde vormen voor de versterking van de vrouwenrechten en de verbetering van de situatie van vrouwen in de betrokken landen; |
|
3. |
meent dat er onmiddellijk maatregelen moeten worden genomen in de landen van het Oostelijk Partnerschap die erop gericht zijn de gelijkheid van mannen en vrouwen in de samenleving te verbeteren, waaronder de vaststelling van nationale actieplannen en samenwerking met internationale organisaties en actoren uit het maatschappelijk middenveld; |
|
4. |
dringt er bij de landen van het Oostelijk Partnerschap op aan lacunes in hun wet- en regelgeving op het gebied van de bestrijding van discriminatie te dichten en de toepassing van anti-discriminatiewetgeving op het gebied van discriminatie wegens geslacht alsmede van internationale normen in rechterlijke uitspraken te bevorderen, om een betere handhaving van de wetgeving mogelijk te maken en een eind te maken aan de schending van de vrouwenrechten in die landen; |
|
5. |
merkt op dat LGTBI-personen in enkele landen van het Oostelijk Partnerschap nog altijd in een precaire en zorgwekkende situatie verkeren, ondanks het feit dat homoseksualiteit uit het strafrecht is gehaald; veroordeelt in de meest krachtige bewoordingen alle vormen van discriminatie van en geweld jegens LGBTI-personen en roept de nationale autoriteiten op beleidsmaatregelen vast te stellen ter bestrijding van alle vormen van discriminatie op grond van seksuele geaardheid; |
|
6. |
wijst erop dat er bewustmakingscampagnes moeten worden opgezet en institutionele veranderingen moeten worden doorgevoerd om een einde te maken aan de hardnekkige stereotypering van vrouwen, die negatieve gevolgen heeft voor de deelname van vrouwen op alle maatschappelijke gebieden; |
|
7. |
dringt er bij de nationale autoriteiten op aan waakzaam en standvastig te zijn en straffen op te leggen aan personen die LGBTI-personen beledigen of stigmatiseren, met name bij overheidsdiensten en in de openbare ruimte; |
Deelname van vrouwen aan besluitvormingsprocessen
|
8. |
betreurt dat machtsposities in de landen van het Oostelijk Partnerschap bijzonder en opvallend weinig door vrouwen worden bekleed; |
|
9. |
wijst erop dat in de politieke arena in de landen van het Oostelijk Partnerschap nog altijd sprake is van discriminerende praktijken en dat zelfs als vrouwen erin geslaagd zijn op hoog niveau politiek actief te zijn of een belangrijke besluitvormende positie te bekleden, hun vaardigheden en bekwaamheden in twijfel worden getrokken; |
|
10. |
dringt erop aan dat vrouwen gelijke toegang hebben tot macht en dat vrouwen op alle bestuurs- en besluitvormingsniveaus vertegenwoordigd zijn, teneinde leiderschap van vrouwen te bevorderen; erkent dat maatschappelijke organisaties en internationale ngo's een essentiële rol spelen bij het bevorderen van positieve hervormingen en maatregelen ter bescherming van de rechten van vrouwen en ter versterking van hun deelname aan politieke en economische activiteiten; pleit voor de uitwisseling van goede praktijken inzake de bevordering van de politieke participatie van vrouwen bij gedecentraliseerde instellingen en lokale instanties; wijst erop dat het best duurzame resultaten kunnen worden bereikt wanneer politieke partijen het voortouw nemen en benadrukt daarom de centrale rol die de Europese politieke partijen en hun vrouwenafdelingen op dit gebied spelen; |
|
11. |
dringt er bij de landen van het Oostelijk Partnerschap op aan leiderschap van vrouwen en deelname aan de politiek door vrouwen te bevorderen en versterken; benadrukt dat een grotere participatie van vrouwen in overheidsorganen die belast zijn met het doorvoeren van belangrijke hervormingen, bijvoorbeeld op het gebied van corruptiebestrijding of op het gebied van de economie, voordelen zal opleveren; is ingenomen met alle inspanningen om dit doel te bereiken, zoals bindende quota voor kandidatenlijsten, beurzen, scholing en ondersteuning voor vrouwelijke politici en activisten, mentorprogramma's en bewustmakingscampagnes die het beeld van vrouwen in de media veranderen; |
|
12. |
onderstreept dat de Parlementaire Vergadering Euronest een positieve rol kan spelen bij het bevorderen van de politieke participatie van vrouwen en het vergroten van hun zichtbaarheid in het Oostelijk Partnerschap; is verheugd over de eerste bijeenkomst van het Vrouwenforum van de Parlementaire Vergadering Euronest, die in maart 2016 heeft plaatsgevonden; spreekt zich daarnaast meer algemeen uit voor de oprichting en ondersteuning door de EU van transnationale vrouwennetwerken in de politiek; |
|
13. |
verleent zijn volledige steun aan de deelname en de rol van vrouwen in gouvernementele en non-gouvernementele organisaties die zich bezighouden met corruptiebestrijding, acties en programma's en in het kader van corruptiebestrijding; is van oordeel dat een sterkere deelname van vrouwen aan het politieke leven en een grotere vertegenwoordiging van vrouwen in hogere bestuursfuncties in de landen van het Oostelijk Partnerschap zouden bijdragen aan de vernieuwing van de politieke klasse, en daarmee ook aan de lopende politieke overgangsprocessen; |
|
14. |
herinnert eraan dat in de verslagen van verkiezingswaarnemingsmissies van de EU en andere internationale verkiezingswaarnemingsmissies aanbevelingen worden gedaan over de deelname van vrouwen aan het verkiezingsproces; verzoekt de EU om in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid volledig rekening te houden met deze aanbevelingen; |
Economische participatie van vrouwen
|
15. |
merkt op dat vrouwen in de landen van het Oostelijk Partnerschap relatief goed geïntegreerd zijn op de arbeidsmarkt, maar dat de economische participatie van vrouwen de laatste tijd is afgenomen; |
|
16. |
merkt op dat genderstereotypen en discriminatie van vrouwen in de weg staan aan betere integratie van vrouwen op de arbeidsmarkt, en de oorzaak zijn van extra belemmeringen voor vrouwen die ondernemersactiviteiten willen ontplooien; |
|
17. |
betreurt dat vrouwen in veel hogere mate vertegenwoordigd zijn in de dienstensector en bij de overheid, waar de lonen een stuk lager liggen dan in de sectoren waarin de meerderheid van de werknemers man is, dat de loonkloof tussen mannen en vrouwen nog altijd groot is en wel kan oplopen tot 50 % en dat vrouwen die een leidinggevende functie ambiëren te maken krijgen met culturele en sociologische belemmeringen, zoals ook in de EU vaak het geval is; |
|
18. |
betreurt dat vrouwen voornamelijk in lagelonensectoren actief zijn, ondanks het feit dat vrouwen in alle landen van het Oostelijk Partnerschap gemiddeld hoger zijn opgeleid dan mannen; roept ertoe op vrouwen te betrekken bij de besluitvorming over en de tenuitvoerlegging van het economisch beleid en pleit voor het stimuleren van bedrijfsprogramma's voor de integratie en de bevordering van de positie van vrouwen in ondernemingen, alsook voor de tenuitvoerlegging van lokale ontwikkelingsprogramma's die gericht zijn op versterking van de economische positie van vrouwen; pleit voor een gerichte aanpak om voor meer vrouwelijke rolmodellen in leidinggevende functies te zorgen, teneinde vrouwen van de jongere generatie ervan te overtuigen dat zij op alle terreinen van het beroepsleven een leidende positie kunnen bekleden; benadrukt dat vrouwen actief moeten deelnemen in vakbonden en wijst erop dat discriminerende juridische en structurele belemmeringen voor vrouwen in de werkomgeving dringend moeten worden weggenomen, om te komen tot gelijke beloning voor gelijk werk, zodat er een eind wordt gemaakt aan de genderkloof op het gebied van beloning en pensioenen; |
|
19. |
benadrukt dat betaalbare kinderopvang en duidelijke regelingen voor ouderschapsverlof voorwaarden zijn voor een hogere arbeidsparticipatie van vrouwen; merkt op dat het feit dat niet aan deze voorwaarden is voldaan er in sommige gevallen toe leidt dat meisjes en jonge vrouwen geen scholing volgen of worden belemmerd in hun loopbaanontwikkeling, omdat zij voor hun broertjes of zusjes moeten zorgen; |
|
20. |
onderstreept dat de verantwoordelijkheid voor de verzorging van ouderen en afhankelijke personen veelal bij vrouwen ligt en dat vrouwen met kinderen vaak moeilijkheden ondervinden bij herintreding in het beroepsleven; benadrukt dat een gelijke verdeling van onbetaald werk zoals zorg en huishoudelijke taken tussen mannen en vrouwen een van de voorwaarden is voor de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt en hun economische onafhankelijkheid; dringt er bij de autoriteiten van de lidstaten op aan het netwerk van kwalitatief hoogstaande zorgvoorzieningen voor ouderen en afhankelijke personen verder te versterken; |
|
21. |
benadrukt dat de beschermende juridische bepalingen die sommige landen van het Oostelijk Partnerschap kennen en die een verbod inhouden op het tewerkstellen van vrouwen in potentieel gevaarlijke beroepen, de toegang van vrouwen tot bepaalde beroepen en werkzaamheden belemmeren en hun kansen op de arbeidsmarkt verder verkleinen; dringt er bij deze landen op aan deze bepalingen te herzien; |
|
22. |
wijst op het belang van hoogwaardig onderwijs en hoogwaardige beroepsopleidingen voor vrouwen en meisjes voor de integratie van deze groepen in de arbeidsmarkt, en op de rol van onderwijs bij het wegnemen van de stereotypen die bestaan met betrekking tot de rol van vrouwen; benadrukt dat het belangrijk is om te zorgen voor doelgerichte steun aan en mentoring van vrouwelijke ondernemers, omdat zij vaak onvoldoende mogelijkheden hebben om aan financiële middelen te komen, onvoldoende toegang hebben tot handelsnetwerken en te maken krijgen met veel administratieve formaliteiten; |
|
23. |
moedigt de ontwikkeling van een sociale economie voor vrouwen aan, alsmede vergemakkelijking van het gebruik van microkredieten als een instrument ter bevordering van de economische onafhankelijkheid van vrouwen en ter bevordering van ondernemingsprogramma's die erop gericht zijn de rol van vrouwen in het bedrijfsleven te versterken; wijst in dit verband op het cruciale belang van transparantie ten aanzien van, eerlijke toegang tot en beschikbaarheid van informatie over de financiële steuninstrumenten; |
|
24. |
dringt erop aan dat alle kinderen gelijke toegang krijgen tot onderwijs, onder meer op het niveau van kinderopvang, voorschools onderwijs, basis-, secundair en universitair onderwijs en tot vakken op het gebied van wetenschap, technologie, engineering en wiskunde, waarbij bijzondere aandacht moet worden geschonken aan onderwijs voor meisjes in plattelandsgebieden, door meisjes op jonge leeftijd scholing te bieden en te stimuleren, aangezien dit de groei in deze voor de economische ontwikkeling belangrijke sector bevordert; dringt erop aan vrouwen toe te laten tot opleidingen en beroepen waartoe zij tot op heden nog geen toegang hebben; wijst op het probleem van kinderarbeid dat ertoe leidt dat kinderen onvoldoende onderwijs of opleiding krijgen, waardoor hun latere kansen op de arbeidsmarkt dalen; spreekt zich uit voor een bredere samenwerking tussen de partnerlanden en de agentschappen en programma's van de EU, zoals Horizon 2020, Creatief Europa, COSME en Erasmus+; |
|
25. |
onderstreept dat kinderarbeid in enkele landen van het Oostelijk Partnerschap, met name Moldavië, Georgië en Azerbeidzjan, nog altijd een ernstig probleem vormt; roept die landen op specifieke streefcijfers vast te stellen om alle vormen van kinderarbeid af te schaffen en ervoor te zorgen dat de wetgeving op dit gebied ten volle wordt gehandhaafd; |
Geweld tegen vrouwen
|
26. |
wijst erop dat huiselijk geweld en gendergerelateerd geweld moeten worden bestreden, met inbegrip van seksuele intimidatie, gedwongen draagmoederschap en mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting in de landen van het Oostelijk Partnerschap, waarvan in veel gevallen geen aangifte wordt gedaan omdat dergelijk gedrag sociaal geaccepteerd is; |
|
27. |
veroordeelt het gebruik van seksueel geweld tegen vrouwen en meisjes als oorlogswapen, waaronder massaverkrachtingen, seksuele slavernij, prostitutie en genderspecifieke misdrijven, waaronder mensenhandel, en sekstoerisme; wijst met klem op de noodzaak om gedwongen huwelijken, zoals gedefinieerd door de Verenigde Naties, met inbegrip van kindhuwelijken en huwelijken op jonge leeftijd, tegen te gaan en roept de oostelijke buurlanden op elke vorm van uitbuiting en misbruik van vrouwen in verband met draagmoederschap consequent te bestrijden; verzoekt de landen van het Oostelijk Partnerschap dringend maatregelen te nemen ter voorkoming en vervolging van deze ernstige misdrijven wanneer die worden gepleegd binnen hun jurisdictie, en zelfs buiten hun eigen grondgebied; wijst erop dat er voldoende middelen beschikbaar moeten worden gesteld voor initiatieven ter bestrijding van geweld jegens vrouwen en meisjes, teneinde een langdurigere toegang van slachtoffers en nabestaanden tot doeltreffende diensten te waarborgen, die daarom over voldoende personeel en passende capaciteiten moeten beschikken; pleit ervoor dat er met spoed positieve maatregelen worden vastgesteld, zoals programma's voor beroepsonderwijs, voor slachtoffers van geweld, met name voor slachtoffers die kinderen onder hun hoede hebben, met als doel om hen te integreren in de arbeidsmarkt; |
|
28. |
wijst erop dat gendergerelateerde misdrijven en seksueel geweld in het Statuut van Rome worden ingedeeld bij de oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid of handelingen die de grondslag vormen voor genocide of foltering; is in dit verband ingenomen met resolutie 2106 van de VN-Veiligheidsraad inzake de voorkoming van seksueel geweld tijdens gewapende conflicten, aangenomen op 24 juni 2013; |
|
29. |
benadrukt dat er doeltreffende beschermingsmechanismen moeten komen voor verdedigers van vrouwenrechten; |
|
30. |
dringt er bij de landen van het Oostelijk Partnerschap op aan meer middelen beschikbaar te stellen voor de bestrijding van alle vormen van geweld tegen vrouwen, juridische instrumenten te herzien en steun te verlenen aan slachtoffers van geweld; benadrukt dat er institutionele veranderingen moeten worden doorgevoerd om maatschappelijke stereotypen die zorgen voor stigmatisering van slachtoffers van verkrachting en geweld te bestrijden; |
|
31. |
wijst op het belang van doelstelling nr. 5 van de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling, en met name op punt 2 van die doelstelling, waarin wordt aangedrongen op de uitbanning van alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes in het openbare en in het privéleven, en benadrukt dat in de landen van het Oostelijk Partnerschap de bestaande wetgeving inzake geweld jegens vrouwen en meisjes moet worden herzien om ervoor te zorgen dat dergelijk geweld adequaat wordt voorkomen en uitgebannen, waarbij er in het bijzonder op moet worden gelet dat de wetgeving alle vormen van geweld (fysiek, seksueel, psychologisch, economisch) aanpakt en in passende straffen voor de daders voorziet, evenals in passende schadevergoedingen voor slachtoffers en nabestaanden; |
|
32. |
roept de landen van het Oostelijk Partnerschap op maatregelen te ontwikkelen die ervoor moeten zorgen dat de strafrechtketen gendergevoelig is, onder meer via scholing van beoefenaars van juridische beroepen, politieagenten en ander personeel dat met aangiften van en processen-verbaal over geweld jegens vrouwen en meisjes is belast, zodat de slachtoffers van dergelijk geweld naar behoren worden gehoord; pleit voorts voor een sterkere samenwerking tussen en versterking van de deskundigheid van politiemensen, juristen, artsen, psychologen, autoriteiten en vrijwilligersorganisaties die met slachtoffers van dergelijk geweld te maken hebben; |
|
33. |
herhaalt dat geslachtsselectie een ernstige vorm van gendergerelateerd geweld is en tevens een schending van de mensenrechten; pleit voor bewustmakingscampagnes om de houding van de maatschappij ten opzichte van geslachtsselectie te veranderen en dringt aan op meer inspanningen om deze praktijken te bestrijden en te voorkomen; |
|
34. |
verzoekt de regeringen hun inspanningen op het gebied van onderzoek en vervolging van personen die verdacht worden van mensenhandel te intensiveren, mensen die zich schuldig hebben gemaakt aan mensenhandel met het oog op arbeids- of seksuele uitbuiting te veroordelen, de integriteit van de betrokken vrouwen overeenkomstig het „Noordse model” te beschermen en ngo's te steunen die slachtoffers helpen bij hun rehabilitatie en re-integratie; |
|
35. |
dringt aan op meer samenwerking tussen de landen van het Oostelijk Partnerschap aan de ene kant en EU-agentschappen en rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten aan de andere kant, om mensenhandel, een van de meest lucratieve activiteiten van de georganiseerde misdaad, te bestrijden en criminele netwerken te ontmantelen; |
|
36. |
dringt er bij de landen van het Oostelijk Partnerschap op aan dat zij het Verdrag van Istanbul inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld zo snel mogelijk ratificeren, aangezien geen van de betrokken landen dat tot nu toe heeft gedaan, en verzoekt de autoriteiten nationale strategieën op te stellen ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en er nauwlettend op toe te zien dat deze strategieën daadwerkelijk worden uitgevoerd; |
|
37. |
dringt aan op de uitvoering van het actieprogramma van Peking op het gebied van onderwijs en gezondheid als basismensenrechten, waaronder toegang tot vrijwillige gezinsplanning, tot het volledige scala aan seksuele en reproductieve gezondheidsdiensten, met inbegrip van anticonceptie, veilige en legale abortus en tot seksuele voorlichting; |
|
38. |
wijst erop dat de kans op overlijden aan baarmoederhalskanker in de landen van het Oostelijk Partnerschap tien keer zo hoog is als in West-Europa, dat baarmoederhalskanker de meest voorkomende vorm van kanker is bij vrouwen tussen de 15 en 44 jaar, en dat deze ziekte daarom ingrijpende gevolgen heeft voor de samenleving; pleit voor op nationaal niveau georganiseerde screening- en vaccinatieprogramma's om deze trend te keren; |
|
39. |
roept de lidstaten op ervoor te zorgen dat de rechten die aan vrouwen in de landen van het Oostelijk Partnerschap worden toegekend, zoals een visum, het recht om legaal in een land te verblijven en sociale rechten, aan het individu worden toegekend en niet afhankelijk zijn van de burgerlijke staat of echtelijke relatie van de vrouw in kwestie; |
|
40. |
wijst op de noodzaak van procedures voor gezinshereniging in het kader waarvan de individuele rechten van vrouwen en meisjes die zich in de EU met hun familieleden herenigen gewaarborgd worden, zodat zij voor gezondheidszorg, onderwijs en werk niet afhankelijk hoeven te zijn van een relatie met een familielid waarbij mogelijk sprake is van misbruik; |
De rol van vrouwen bij de vreedzame oplossing van conflicten
|
41. |
wijst op de rol die vrouwen spelen bij de oplossing van conflicten, bij vredesopbouw en in noodsituaties ten gevolge van conflicten, bijvoorbeeld door humanitaire hulp te bieden aan ontheemden; benadrukt dat vrouwen ten volle betrokken moeten worden bij vredesonderhandelingen, wederopbouw en politieke transities; |
|
42. |
dringt aan op meer inspanningen op het gebied van de vreedzame oplossing van conflicten en op meer betrokkenheid van vrouwen bij dergelijke processen, in overeenstemming met de Resoluties 1325 en 2242 van de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid; |
|
43. |
dringt aan op specifieke bescherming voor vrouwen en meisjes die asiel zoeken, omdat vrouwen en meisjes bijzonder kwetsbaar zijn en mogelijk op de vlucht zijn voor gendergerelateerd geweld, maar misschien niet in staat of niet bereid zijn relevante informatie bekend te maken tijdens het proces tot vaststelling van de vluchtelingenstatus; |
Voorbeelden van beste praktijken
|
44. |
wijst op het belang van de uitwisseling van beste praktijken en goede praktijkvoorbeelden, die in andere landen van het Oostelijk Partnerschap navolging kunnen krijgen; is van oordeel dat één van de projecten die onder de aandacht gebracht moet worden het project „Vrouwen in de politiek in Moldavië” is, een initiatief van UN Women — UNDP, gefinancierd door de Zweedse regering, ter ondersteuning van de capaciteitsopbouw van vrouwen in de politiek en bewustmakingscampagnes bedoeld om de bijdrage van vrouwen in het politieke proces te vergroten; |
|
45. |
is ingenomen met het programma „Women in Business” voor de landen van het Oostelijk Partnerschap, gefinancierd door de EU en de EBWO, dat kleine en middelgrote ondernemingen die geleid worden door vrouwen financieringsmogelijkheden en zakelijk advies biedt door middel van kredietlijnen, risicobeheersondersteuning en technische ondersteuning voor lokale partnerbanken die door vrouwen geleide ondernemingen steunen, en door middel van adviesverlening aan bedrijven, training en mentoring; |
|
46. |
wijst op positieve voorbeelden van meer betrokkenheid van vrouwen bij conflictoplossing en verzoening, zoals de Trans-Caucasus Women’s Peace and Security Dialogue, die tot stand werd gebracht in 1994 en ontwikkeld werd door de National Peace Foundation (uit de VS), om vrouwen in de Kaukasus de gelegenheid te bieden te werken aan projecten gericht op de rehabilitatie van minderjarige slachtoffers van de oorlog, vredestraining of democratieopbouw; |
|
47. |
steunt projecten voor het mondig maken van vrouwen, die erop gericht zijn vrouwen meer zelfvertrouwen te geven, hun participatie in de maatschappij te vergroten, hun positie te versterken en de kans geven om beslissingen te nemen op alle gebieden van hun leven; wijst in het bijzonder op de rol van de vrijheid van mening en meningsuiting bij het mondig maken van vrouwen; is een groot voorstander van projecten voor het mondig maken van vrouwen die erop gericht zijn de participatie van vrouwen in lokale verkiezingen te bevorderen, zoals het WILD-project (Women in Local Democracy), dat ervoor gezorgd heeft dat 70 % van de deelneemsters aan het project tijdens de verkiezingen van 2013 en 2014 in Armenië werd verkozen, en projecten ter bevordering van de deelname van vrouwen bij de tenuitvoerlegging van het economisch beleid, zoals het UNDP-project dat momenteel in Azerbeidzjan wordt uitgevoerd en dat ten doel heeft de oprichting van door vrouwen geleide bedrijven in de regio Masalli te steunen; is ingenomen met het project van de Raad van Europa ter verbetering van de toegang van vrouwen tot de rechter in vijf landen van het Oostelijk Partnerschap, dat erop is gericht belemmeringen voor de gelijke toegang van vrouwen tot de rechter in kaart te brengen en weg te nemen en de landen van het Oostelijk Partnerschap te helpen om maatregelen te ontwerpen die ervoor moeten zorgen dat de strafrechtketen gendergevoelig is, onder meer door middel van de opleiding van beoefenaars van juridische beroepen; |
EU-steun in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid
|
48. |
benadrukt dat de afgelopen 5 jaar 103 miljoen EUR is besteed aan 121 projecten en programma's ter bevordering van gendergelijkheid in de nabuurschapslanden, waarvan 5 miljoen EUR voor het programma „Women in Business” in de landen van het Oostelijk Partnerschap; constateert dat de EU al een flink bedrag aan steun heeft verstrekt om de doelstellingen op het gebied van vrouwenrechten en gendergelijkheid te bereiken, onder meer via steun voor het instrument Taiex peer-to-peer, dat een bijdrage levert aan hervorming van het openbaar bestuur en dat samenwerking bevordert op het gebied van grondbeginselen en beleid; |
|
49. |
wijst erop dat gendergelijkheid wordt toegepast bij alle maatregelen in het kader van het ENB en het ENI, maar dat er op het gebied van gendergelijkheid gedetailleerdere en meetbaarder doelstellingen moeten worden nagestreefd, onder meer bij de uitvoering van het nieuwe EU-actieplan voor gendergelijkheid in het kader van ontwikkeling voor 2016-2020; wijst op de dringende noodzaak van gendermainstreaming als strategie ter bevordering van gendergelijkheid en van positieve maatregelen in de nationale actieplannen van het Europees nabuurschapsbeleid; |
|
50. |
verzoekt de Commissie om op alle gebieden van het Europees nabuurschapsbeleid en het Europees nabuurschapsinstrument gendermainstreaming te gebruiken en er zo voor te zorgen dat specifieke doelstellingen inzake gendergelijkheid worden geformuleerd en de verwezenlijking ervan wordt gemonitord; |
|
51. |
merkt op dat in het kader van het herziene ENB in landenspecifieke verslagen bijzondere aandacht moet worden besteed aan de met de partners overeengekomen prioriteiten; is ingenomen met het feit dat in de periodieke verslagen, waarin de ontwikkelingen in de nabuurschapslanden worden gevolgd, ook aandacht zal worden besteed aan gendergelijkheid; |
|
52. |
dringt erop aan dat vrouwenrechten en gendergelijkheidskwesties opgenomen worden als onderwerp op de agenda voor de reguliere politieke dialoog en de mensenrechtendialoog met de landen van het Oostelijk Partnerschap, evenals voorstellen voor maatregelen; |
|
53. |
onderstreept de belangrijke rol van parlementaire diplomatie op alle bovengenoemde gebieden en de noodzaak tot uitwisseling van beste praktijken; |
|
54. |
acht het van belang dat er geharmoniseerde gegevens worden verzameld over de situatie van vrouwen in de landen van het Oostelijk Partnerschap; is er voorstander van dat de gendergelijkheidsindex die is ontwikkeld door het Europees Instituut voor gendergelijkheid wordt gebruikt in landen van het Oostelijk Partnerschap, in het kader van projecten die gefinancierd worden via het ENI; |
|
55. |
benadrukt dat via het ENI steun verleend moet worden aan lokale vrouwenorganisaties en maatschappelijke organisaties, omdat die het best in staat zijn de lokale bevolking te bereiken en een bijdrage te leveren op het gebied van voorlichting en om de problemen van vrouwen en meisjes in de regio aan te pakken; |
|
56. |
moedigt de lidstaten aan sterkere bilaterale en multilaterale betrekkingen met de landen van het Oostelijk Partnerschap aan te knopen en actief deel te nemen aan het verlenen van steun voor overgangsprocessen en technische bijstand en het uitwisselen van kennis; is van mening dat de geografisch dicht bij de landen van het Oostelijk Partnerschap gelegen lidstaten er in belangrijke mate toe kunnen bijdragen nauwere betrekkingen te faciliteren en andere lidstaten bij partnerschappen in het kader van het Oostelijk Partnerschap te betrekken; |
o
o o
|
57. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB L 77 van 15.3.2014, blz. 27.
(2) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0018.
(3) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0470.
(4) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0350.
(5) PB C 181 van 19.5.2016, blz. 21.
(6) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0272.
Woensdag 14 december 2016
|
6.7.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 238/51 |
P8_TA(2016)0490
Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst EG-Oezbekistan en de bilaterale handel in textiel
Niet-wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 december 2016 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van een protocol bij de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst waarbij een partnerschap tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Oezbekistan, anderzijds, tot wijziging van de overeenkomst teneinde de bepalingen van de overeenkomst uit te breiden tot de bilaterale handel in textiel, gelet op het vervallen van de bilaterale overeenkomst inzake textiel (16384/1/2010 — C7-0097/2011 — 2010/0323(NLE) — 2016/2226(INI))
(2018/C 238/04)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het ontwerp van besluit van de Raad (16384/1/2010), |
|
— |
gezien het ontwerpprotocol bij de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Oezbekistan, anderzijds (16388/2010), |
|
— |
gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0097/2011), |
|
— |
gezien zijn interimresolutie van 15 december 2011 (1) over het ontwerp van besluit van de Raad, |
|
— |
gezien zijn wetgevingsresolutie van 14 december 2016 (2) over het ontwerp van besluit van de Raad, |
|
— |
gezien de meest recente opmerkingen over Oezbekistan in verband met het Verdrag betreffende de afschaffing van gedwongen arbeid (Verdrag 105) en het Verdrag betreffende de ergste vormen van kinderarbeid (Verdrag 182), die in 2015 door de Commissie van deskundigen voor de naleving van verdragen en aanbevelingen zijn vastgesteld en in 2016 zijn gepubliceerd (3), |
|
— |
gezien Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, |
|
— |
gezien Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, |
|
— |
gezien artikel 99, lid 1, tweede alinea, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie internationale handel en het advies van de Commissie buitenlandse zaken (A8-0330/2016), |
|
A. |
overwegende dat het Europees Parlement in december 2011 zijn besluit over het textielprotocol tussen de EU en Oezbekistan opschortte en een interimverslag aannam om de beschuldigingen van kinderarbeid en gedwongen arbeid bij de katoenoogst in Oezbekistan te onderzoeken; |
|
B. |
overwegende dat het Parlement in zijn interimverslag stelde niet eerder goedkeuring te zullen overwegen dan nadat de IAO-waarnemers toestemming hebben gekregen van de Oezbeekse autoriteiten om een nauwgezette en ongehinderde controle uit te voeren, en zij vervolgens bevestigen dat er concrete hervormingen zijn doorgevoerd die wezenlijk resultaat opleveren in de zin dat het land daadwerkelijk toewerkt naar de afschaffing van gedwongen arbeid en kinderarbeid op nationaal, districts- en lokaal niveau; |
|
C. |
overwegende dat het Parlement een regelmatige dialoog heeft ingesteld met de Commissie, de EDEO, de regering van Oezbekistan, de IAO en het maatschappelijk middenveld, teneinde toezicht te houden op de ontwikkelingen die zich tijdens de katoenoogst voordoen, druk uit te oefenen op alle betrokkenen, en daarmee te bereiken dat gedwongen arbeid en kinderarbeid worden afgeschaft in Oezbekistan; |
|
D. |
overwegende dat de IAO in 2013 toestemming heeft gekregen van de regering van Oezbekistan om toezicht te houden op de katoenoogst in het land; overwegende dat de IAO sindsdien diverse controles heeft uitgevoerd en dat deze controles aanvankelijk waren toegespitst op kinderarbeid maar naar verloop van tijd zijn uitgebreid naar gedwongen arbeid en aanwervingsvoorwaarden; |
|
E. |
overwegende dat de samenwerking tussen de IAO en de regering van Oezbekistan geleidelijk is uitgebreid en dat Oezbekistan in 2014 als eerste Centraal-Aziatisch land een nationaal programma voor fatsoenlijk werk met de IAO is overeengekomen; |
|
F. |
overwegende dat uit de meest recente IAO-controle, die tijdens de katoenoogst van 2015 is uitgevoerd, naar voren is gekomen dat „het inzetten van kinderen bij de katoenoogst nog slechts af en toe voorkomt en maatschappelijk onaanvaardbaar is geworden, hetgeen niet wegneemt dat aanhoudende waakzaamheid geboden is” (4); |
|
G. |
overwegende dat de bewustwording ten aanzien van gedwongen arbeid zich volgens de IAO weliswaar nog in een pril stadium bevindt, maar dat uit door de IAO uitgevoerde enquêtes blijkt dat de meeste arbeidskrachten vrijwillig katoen plukken en de mogelijkheid hebben om dit te weigeren; |
|
H. |
overwegende dat het definitieve IAO-verslag over de katoenoogst van 2016 in Oezbekistan tegen het eind van dit jaar beschikbaar zal zijn; |
|
I. |
overwegende dat de afschaffing van gedwongen arbeid en kinderarbeid een objectief, nog lopend proces is, dat inspanningen vergt en verder moet worden ondersteund door de EU en de internationale gemeenschap, onder meer door organisaties uit het maatschappelijk middenveld die actief zijn op het gebied van mensenrechten en arbeidsrechten, erbij te betrekken; |
|
J. |
overwegende dat de regering van Oezbekistan actieplannen heeft aangenomen om de aanwervingsprocedures voor katoenplukkers te wijzigen, en samen met werkgeversorganisaties en vakbonden de bewustwording heeft bevorderd en een terugkoppelingsmechanisme heeft ontwikkeld om gedwongen arbeid en kinderarbeid te voorkomen; |
|
K. |
overwegende dat ngo's nog altijd melding maken van schendingen van de mensenrechten in het land, in het bijzonder bij de katoenoogst, waarbij volgens hen op grote schaal studenten en overheidspersoneel gedwongen worden tewerkgesteld, alsook van schendingen van de vrijheid van vereniging en de vrijheid van meningsuiting, met name in de vorm van ondervragingen van burgers die informatie over de oogst verspreiden, de geregelde vervolging en intimidatie van mensenrechtenverdedigers en maatschappelijk activisten, en het beletten van internationale mensenrechtenorganisaties en media om actief te zijn in het land; |
|
L. |
overwegende dat het plotselinge overlijden van president Islom Karimov geen effect zou moeten hebben op de continuïteit van het lopende proces ter verbetering van de arbeidsomstandigheden van de katoenplukkers in Oezbekistan; |
|
1. |
onderstreept het belang van de maatregelen die de regering van Oezbekistan heeft genomen om de IAO in staat te stellen toezicht te houden op de katoenoogst en om de samenwerking met de IAO te verruimen via een nationaal programma voor fatsoenlijk werk; |
|
2. |
is ingenomen met de aanzienlijke vooruitgang die Oezbekistan sinds 2013 heeft geboekt, waaronder de aanname van wetten die het gebruik van kinderarbeid verbieden, waarmee het land ervoor heeft gezorgd dat kinderarbeid vrijwel volledig is uitgebannen; moedigt de autoriteiten aan in het hele land bewustmakingscampagnes te blijven organiseren teneinde kinderarbeid volledig uit te bannen; |
|
3. |
stelt het op prijs dat de regering van Oezbekistan zich in samenwerking met de IAO eveneens inzet voor de afschaffing van gedwongen arbeid en dat daarbij vooruitgang is geboekt; benadrukt dat nog altijd sprake is van minder zichtbare vormen van onvrijwillige arbeid en dat het een complex proces betreft, dat onder meer een hervorming van het werkgelegenheidsbeleid vereist; |
|
4. |
is van mening dat het Parlement vanwege deze inspanningen van de regering van Oezbekistan zijn goedkeuring moet hechten aan het textielprotocol tussen de EU en Oezbekistan; is van mening dat deze goedkeuring voor de Oezbeekse regering een teken van aanmoediging zal zijn om haar inspanningen voor de volledige uitbanning van kinderarbeid en alle andere vormen van gedwongen arbeid voort te zetten alsook de samenwerking met de EU verder te versterken; |
|
5. |
is verheugd dat de federatie van vakbonden van Oezbekistan zich in oktober 2015 als geassocieerd lid heeft aangesloten bij het Internationaal Verbond van Vrije Vakverenigingen; wijst op de rol die Oezbeekse vakbonden spelen bij het waarborgen van behoorlijke arbeidsomstandigheden en de bescherming van de rechten van werknemers; verzoekt de Oezbeekse regering op dit gebied volledig met de vakbonden samen te werken; dringt er bij de Oezbeekse vakbonden op aan meer inspanningen te leveren om tot volledige uitbanning van gedwongen arbeid te komen; |
|
6. |
uit zijn bezorgdheid over berichten van onafhankelijke waarnemers waaruit blijkt dat de overheid voorafgaand aan de oogst van 2016 burgers heeft ingezet en onder meer overheidspersoneel en studenten gedwongen heeft tewerkgesteld; |
|
7. |
verzoekt de volgende Oezbeekse president om op het gebied van de mensenrechten een nieuwe koers in te slaan en per direct een eind te maken aan gedwongen arbeid en kinderarbeid bij de katoenoogst; |
|
8. |
roept de Commissie en de EDEO op regelmatig gedetailleerde informatie aan het Parlement te verstrekken over de situatie in Oezbekistan, en dan met name over de afschaffing van kinderarbeid en gedwongen arbeid; besluit de ontwikkelingen in Oezbekistan te blijven volgen en een regelmatige dialoog in te stellen, die gericht is op de volledige afschaffing van gedwongen arbeid en kinderarbeid in Oezbekistan en waaraan wordt deelgenomen door de IAO, de Commissie, de EDEO en andere belanghebbenden; |
|
9. |
erkent dat de combinatie van dialoog en samenwerking noodzakelijk zal blijven en dat de Unie, de IAO en de Wereldbank voortdurend druk zullen moeten blijven uitoefenen op de regering van Oezbekistan om de verwezenlijking van deze doelstelling te waarborgen; behoudt zich het recht voor de Commissie en de Raad te verzoeken artikel 2 en artikel 95 van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst in werking te stellen om ervoor te zorgen dat alle nodige algemene en specifieke maatregelen worden genomen indien de belofte tot afschaffing van gedwongen arbeid en kinderarbeid niet wordt waargemaakt; |
|
10. |
verzoekt de Commissie en de EU-delegatie in Tasjkent een bijdrage te leveren in de vorm van een beleidsdialoog en steunprogramma's voor structurele hervormingen in Oezbekistan, met inbegrip van een verhoging van de lonen voor katoenplukkers, mechanisatie en meer budgettaire transparantie ten aanzien van de inkomsten van de katoenpluk; |
|
11. |
deelt de opvatting dat het nationaal programma voor fatsoenlijk werk na 2016 moet worden voortgezet en zodanig moet worden verdiept dat de modernisering van de Oezbeekse economie en de verbetering van het werkgelegenheidsbeleid op gebieden zoals gezondheid en veiligheid op het werk en arbeidsinspectie eveneens in het programma worden opgenomen en dat daarnaast rekening wordt gehouden met gendergelijkheid; verwelkomt in dit verband het Oezbeekse regeringsbesluit nr. 909 (van 16 november 2015), waarmee wordt beoogd in de periode 2016-2018 de arbeidsomstandigheden en -voorwaarden en de sociale bescherming van arbeidskrachten in de landbouwsector te verbeteren; |
|
12. |
benadrukt dat de bijstand die de EU de afgelopen jaren heeft verstrekt en die gericht was op de rechtsstaat en het rechtsstelsel, en bedoeld was om hervormingen te realiseren en de werkzaamheden van het Oezbeekse parlement te stroomlijnen, tot tastbare resultaten moet leiden; |
|
13. |
is van mening dat de EU-steun aan Oezbekistan er ook op gericht moet zijn het land te helpen af te stappen van de bestaande katoenmonocultuur en minder afhankelijk te worden van de export door zijn economie te diversifiëren, hetgeen ook zou kunnen leiden tot een geleidelijke verbetering van het milieu, met name in het gebied van het Aralmeer, of wat daar nog van over is, en de rivieren die daarin uitmonden; |
|
14. |
roept de Commissie op zo spoedig mogelijk het „EU-vlaggenschipinitiatief betreffende verantwoord beheer van de toeleveringsketen in de kledingsector” voor te leggen, vergezeld van een voorstel ter versterking van de transparantie binnen de toeleveringsketen; onderstreept het belang van het Duurzaamheidspact, dat in 2013 is gelanceerd en wijst erop dat dergelijke initiatieven als basis kunnen dienen voor nieuwe maatregelen die in partnerschap met derde landen worden uitgewerkt en erop gericht zijn om de arbeidsomstandigheden en de gezondheid en veiligheid op het werk in de confectiesector van derde landen te verbeteren; |
|
15. |
spoort de regering van Oezbekistan aan toe te werken naar de ratificering en de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van alle 27 fundamentele internationale SAP+-overeenkomsten, zodat het land SAP+-tariefpreferenties kan aanvragen; |
|
16. |
benadrukt dat de Raad in 2009 en 2010 tot opheffing van de EU-sancties besloot om „de Oezbeekse autoriteiten aldus aan te moedigen verdere ingrijpende maatregelen te nemen om de rechtsstaat en de mensenrechtensituatie ter plekke te verbeteren” en daarbij verklaarde dat hij „de mensenrechtensituatie in Oezbekistan voortdurend nauwlettend in het oog [zal] houden” en dat „de intensiteit en de kwaliteit van de dialoog en de samenwerking zullen afhangen van de Oezbeekse hervormingen”; |
|
17. |
verzoekt de Commissie en de EDEO om de politieke transitie in Oezbekistan te volgen en het Parlement regelmatig over de voortgang van dit proces te informeren; |
|
18. |
verzoekt de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV), de EDEO en de lidstaten om het transitieproces aan te grijpen als een kans om erop aan te dringen dat er de komende maanden concrete, meetbare verbeteringen van de mensenrechtensituatie worden doorgevoerd; stelt dat deze concrete verbeteringen onder meer de in 2010 door de ministers van Buitenlandse Zaken van de EU gestelde voorwaarden moeten omvatten; |
|
19. |
wijst erop dat de textielsector, en dan met name de katoenproductie, de belangrijkste sector is binnen de handelsbetrekkingen tussen de EU en Oezbekistan; benadrukt in dit verband dat de EU ten volle gebruik moet maken van de uitbreiding van de PSO om te waarborgen dat de Oezbeekse autoriteiten na de plotselinge dood van de president een transitieproces op gang brengen dat zal leiden tot een beter bestuur, versterking van de rechtsstaat, democratische hervormingen en een aanzienlijke verbetering van de mensenrechtensituatie; |
|
20. |
wijst andermaal op de toezegging van de Unie om de betrekkingen met Oezbekistan te bevorderen en te verdiepen en merkt op dat eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat hiertoe vereist is; roept de regering van Oezbekistan op het onafhankelijke maatschappelijke middenveld meer de ruimte te geven, beter rekening te houden met de zorgen van Oezbeekse en internationale ngo's en zijn verbintenissen krachtens het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het Verdrag tegen foltering na te komen; |
|
21. |
dringt er bij de Oezbeekse autoriteiten op aan hun verplichtingen op het gebied van de bescherming van de mensenrechten ten volle te eerbiedigen; is ingenomen met het feit dat Oezbekistan heeft aangekondigd voornemens te zijn om ter gelegenheid van het 24-jarig bestaan van de grondwet een groep mensen amnestie te verlenen; dringt er bij de Oezbeekse autoriteiten op aan in dit verband tevens alle mensen vrij te laten die gevangen zitten op grond van politiek gemotiveerde aanklachten, de behandeling van gevangenen te verbeteren en een einde te maken aan de aanhoudende geweldplegingen, arrestaties en veroordelingen; spoort de Oezbeekse regering aan beter samen te werken met internationale instanties, onder meer in het kader van elf speciale procedures die zijn ingesteld door de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties (UNHRC) (5); |
|
22. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de regering en het parlement van de Republiek Oezbekistan. |
(1) PB C 168 E van 14.6.2013, blz. 195.
(2) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0489.
(3) Verslag van de Commissie van deskundigen voor de naleving van verdragen en aanbevelingen — Toepassing van internationale arbeidsnormen 2016 — VERSLAG III (Deel 1A).
(4) Verslag van de Commissie van deskundigen voor de naleving van verdragen en aanbevelingen — Toepassing van internationale arbeidsnormen 2016 — VERSLAG III (Deel 1A), blz. 218.
(5) De elf speciale procedures worden beschreven in:
http://spinternet.ohchr.org/_Layouts/SpecialProceduresInternet/ViewCountryVisits.aspx?Lang=en&country=UZB
Zie voor een algemeen overzicht van de speciale procedures van de UNHRC: http://www.ohchr.org/en/HRBodies/SP/Pages/Welcomepage.aspx
|
6.7.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 238/55 |
P8_TA(2016)0493
Overeenkomst EU-Noorwegen betreffende wederzijdse toegang tot de visserij in het Skagerrak
Niet-wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 december 2016 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen betreffende wederzijdse toegang tot de visserij in het Skagerrak voor vaartuigen die de vlag van Denemarken, Noorwegen en Zweden voeren (10711/2016 — C8-0332/2016 — 2016/0192(NLE) — 2016/2229(INI))
(2018/C 238/05)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het ontwerp van besluit van de Raad (10711/2016), |
|
— |
gezien de ontwerpovereenkomst tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen betreffende wederzijdse toegang tot de visserij in het Skagerrak voor vaartuigen die de vlag van Denemarken, Noorwegen en Zweden voeren (11692/2014), |
|
— |
gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 43, lid 2, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0332/2016), |
|
— |
gezien zijn wetgevingsresolutie van 14 december 2016 (1) over het ontwerp van besluit, |
|
— |
gezien artikel 99, lid 1, tweede alinea, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie visserij (A8-0320/2016), |
|
A. |
overwegende dat vissers uit Denemarken, Noorwegen en Zweden van oudsher samen in het Kattegat en het Skagerrak hebben gevist; |
|
B. |
overwegende dat de overeenkomst de historische vangstrechten van vissers uit Denemarken, Noorwegen en Zweden in het Kattegat en het Skagerrak handhaaft, onverminderd de rechten van vissers uit andere landen, terwijl tegelijkertijd wordt gewaarborgd dat passende maatregelen worden genomen voor visserijbeheer en -instandhouding in deze wateren; |
|
C. |
overwegende dat de overeenkomst daarnaast de uitvoering steunt van het herziene systeem voor visserijbeheer in de EU dat overeenkomstig de doelstellingen en basisbeginselen van het nieuwe gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) is ingevoerd, met name de invoering van de aanlandingsverplichting en het behoud van de visbestanden boven een niveau waardoor de maximale duurzame opbrengst kan worden verwezenlijkt; |
|
1. |
verzoekt de Commissie de notulen en conclusies van alle raadplegingen die overeenkomstig artikel 4 van de overeenkomst worden gehouden, aan het Parlement te doen toekomen; |
|
2. |
verzoekt de Commissie om in het laatste jaar van toepassing van de overeenkomst en voorafgaand aan de onderhandelingen over de verlenging ervan een uitvoerig verslag over de toepassing van de overeenkomst aan het Parlement en de Raad voor te leggen; |
|
3. |
verzoekt de Commissie en de Raad om het Parlement binnen de grenzen van hun respectieve bevoegdheden in alle fasen van de procedures in verband met de overeenkomst en de verlenging ervan onmiddellijk en volledig te informeren, overeenkomstig artikel 13, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 218, lid 10, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; |
|
4. |
benadrukt dat toegang tot de interne markt voor derde landen gebaseerd moet zijn op wederkerigheid, en dat in het geval van Noorwegen eventuele douanerechten op voedselproducten, waaronder visserijproducten, uit de EU in overeenstemming moeten zijn met de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte; |
|
5. |
benadrukt dat de Commissie moet waarborgen dat douanerechten op levensmiddelen uit de EU, onder meer op visserijproducten, niet worden vastgesteld op een manier die in strijd is met de beginselen van vrijhandel op het gebied van voedselproducten, waaronder visserijproducten; |
|
6. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en het Koninkrijk Noorwegen. |
(1) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0492.
|
6.7.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 238/57 |
P8_TA(2016)0502
Jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld en het beleid van de Europese Unie ter zake 2015
Resolutie van het Europees Parlement van 14 december 2016 over het jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld en het beleid van de Europese Unie ter zake 2015 (2016/2219(INI))
(2018/C 238/06)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het Handvest van de Verenigde Naties, van kracht sinds 24 oktober 1945, |
|
— |
gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) en andere mensenrechtenverdragen en -instrumenten van de Verenigde Naties (VN), in het bijzonder het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, die op 16 december 1966 in New York zijn aangenomen, |
|
— |
gezien de belangrijkste internationale mensenrechtenverdragen, waaronder het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, waarbij de EU partij is, |
|
— |
gezien het VN-Verdrag van 18 december 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) (1), |
|
— |
gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind en de resolutie van het Parlement van 27 november 2014 over het 25-jarig bestaan van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind (2), |
|
— |
gezien het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van de rechten van alle migrerende werknemers en hun gezinsleden van 18 december 1990 (3), |
|
— |
gezien de VN-Verklaring over het recht op ontwikkeling (4), |
|
— |
gezien de VN-Verklaring over de rechten van inheemse volkeren en het slotdocument van 22 september 2014 van de plenaire zitting op hoog niveau van de Algemene Vergadering, de zogeheten Wereldconferentie over inheemse volkeren (5), |
|
— |
gezien de verklaring en het actieprogramma van Wenen die op 25 juni 1993 zijn aangenomen (6), |
|
— |
gezien de verklaring en het actieprogramma van Peking (1995) (7), het actieprogramma van de Internationale Conferentie over bevolking en ontwikkeling (ICPD) (1994) (8) en de resultaten van hun toetsingsconferenties, |
|
— |
gezien de beginselen van Parijs van de Verenigde Naties inzake nationale mensenrechteninstellingen (NHRI's) (9), |
|
— |
gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 25 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie inzake de rechten van ouderen, |
|
— |
gezien het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, |
|
— |
gezien de artikelen 2, 3, 8, 21 en 23 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), |
|
— |
gezien artikel 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), |
|
— |
gezien de publicatie van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) van 28 juni 2016, getiteld „Gedeelde visie, gemeenschappelijke actie: een sterker Europa — Een algemene strategie voor de Europese Unie op het gebied van het buitenlands en veiligheidsbeleid” (10), |
|
— |
gezien het strategisch kader en het actieplan van de EU inzake mensenrechten en democratie, die op 25 juni 2012 door de Raad Buitenlandse Zaken zijn aangenomen (11), |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 8 december 2009 inzake de bevordering van de naleving van het internationaal humanitair recht (IHR) (12) en de geactualiseerde EU-richtsnoeren inzake de bevordering van de naleving van het IHR (13), |
|
— |
gezien het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie (2015-2019), dat op 20 juli 2015 door de Raad is aangenomen (14), |
|
— |
gezien de EU-richtsnoeren inzake mensenrechten, |
|
— |
gezien de richtsnoeren van de EU tot bevordering en bescherming van de vrijheid van godsdienst en overtuiging (15), |
|
— |
gezien de richtsnoeren ter bevordering en bescherming van de uitoefening van alle mensenrechten door lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksuelen (LGBTI's) (16), die op 24 juni 2013 door de Raad zijn aangenomen, |
|
— |
gezien de richtsnoeren voor interparlementaire delegaties van het Europees Parlement over het bevorderen van de mensenrechten en democratie bij hun bezoeken buiten de Europese Unie, |
|
— |
gezien het jaarverslag van de EU over mensenrechten en democratie in de wereld in 2015, dat op 20 juni 2016 door de Raad is aangenomen (17), |
|
— |
gezien het actieplan getiteld „Gender Equality and Women's Empowerment: Transforming the Lives of Girls and Women through EU External Relations 2016-2020” (Gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen: het leven van meisjes en vrouwen via de externe betrekkingen van de EU veranderen (2016-2010), genderactieplan, GAP II), dat op 26 oktober 2015 door de Raad is aangenomen (18), |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 16 juni 2016 over de gelijkheid van LHBTI (19) en de lijst van maatregelen van de Commissie ter bevordering van de gelijkheid van LGBTI (2016-2019) (20), |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 26 mei 2015 over gender in ontwikkeling (21), |
|
— |
gezien de Europese Migratieagenda van 13 mei 2015 (COM(2015)0240) en de conclusies van de Raad over migratie van 20 juli 2015 (22), 14 september 2015 (23) en 22 september 2015 (24), |
|
— |
gezien Besluit (GBVB) 2015/260 van de Raad van 17 februari 2015 houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de mensenrechten (25), |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 5 december 2014 over de bevordering en bescherming van de rechten van het kind (26), |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 14 mei 2012 getiteld „Increasing the Impact of EU Development Policy: an Agenda for Change” (Het EU-ontwikkelingsbeleid trefzekerder maken: een agenda voor verandering) (27), |
|
— |
gezien de herziene indicatoren van de EU voor de alomvattende aanpak voor de uitvoering door de EU van de resoluties 1325 en 1820 van de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid, die op 20 september 2016 door de Raad zijn aangenomen (28), |
|
— |
gezien het Verdrag van Istanbul van de Raad van Europa van 11 mei 2011 inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (29), |
|
— |
gezien Besluit 2011/168/GBVB van de Raad van 21 maart 2011 betreffende het Internationaal Strafhof en tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 2003/444/GBVB (30), |
|
— |
gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de VV/HV over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid (JOIN)2015)0050, |
|
— |
gezien het actieplan van Valletta van 11 en 12 november 2015 (31), |
|
— |
gezien de resolutie van de VN-Veiligheidsraad van 13 oktober 2015 over de werkmethoden met betrekking tot vrouwen, vrede en veiligheid (32), |
|
— |
gezien de resolutie van de VN-Veiligheidsraad van 19 juni 2008 over seksueel geweld als oorlogsmisdaad (33), |
|
— |
gezien de resolutie van de VN-Veiligheidsraad van 31 oktober 2000 over vrouwen, vrede en veiligheid (34), |
|
— |
gezien de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN van 18 december 2014 over de bescherming van migranten (35), |
|
— |
gezien zijn spoedresoluties over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 13 september 2016 over het Trustfonds voor Afrika van de EU: de gevolgen voor ontwikkelingshulp en humanitaire hulp (36), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 5 juli 2016 over de bestrijding van mensenhandel in de externe betrekkingen van de EU (37), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 28 april 2016 over aanvallen op ziekenhuizen en scholen (schendingen van het internationaal humanitair recht) (38), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 12 april 2016 over de situatie in het Middellandse Zeegebied en de noodzaak van een holistische EU-aanpak van migratie (39), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 4 februari 2016 over de stelselmatige massamoord op religieuze minderheden door „ISIS/Da'esh” (40), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 17 december 2015 over het jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld in 2014 en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie (41), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 10 september 2015 over migratie en vluchtelingen in Europa (42), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 8 oktober 2015 over de vernieuwing van het EU-actieplan voor gendergelijkheid en empowerment van vrouwen in het kader van ontwikkeling (43), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 8 oktober 2015 over de doodstraf (44), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 8 september 2015 over mensenrechten en technologie: het effect van inbreuk- en bewakingssystemen op de mensenrechten in derde landen (45), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 12 maart 2015 over het jaarverslag van de hoge vertegenwoordiger van de Europese Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid aan het Europees Parlement (46), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 12 maart 2015 over de prioriteiten van de EU voor de VN-Mensenrechtenraad in 2015 (47), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 18 september 2014 over de situatie in Irak en Syrië, en het IS-offensief, inclusief de vervolging van minderheden (48), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 27 februari 2014 over de inzet van gewapende drones (49), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 10 oktober 2013 over discriminatie op grond van kaste (50) en het verslag van 28 januari 2016 over minderheden en discriminatie op grond van kaste van de speciale VN-rapporteur voor minderhedenkwesties (51), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 13 juni 2013 over vrijheid van pers en media in de wereld (52), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 11 december 2012 over een strategie voor digitale vrijheid in het buitenlandbeleid van de EU (53), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 17 november 2011 over steun van de EU voor het Internationaal Strafhof: aangaan van uitdagingen en overwinnen van moeilijkheden (54), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 7 juli 2011 over het externe beleid van de EU ter bevordering van democratie (55), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 17 juni 2010 over het EU-beleid ten aanzien van mensenrechtenverdedigers (56), |
|
— |
gezien de richtsnoeren van de Verenigde Naties inzake bedrijfsleven en mensenrechten tot uitvoering van het kader „Protect, Respect and Remedy”, die door de VN-Mensenrechtenraad in resolutie 17/4 van 6 juli 2011 zijn bekrachtigd (57), |
|
— |
gezien het jaarverslag 2015 van het Europees Fonds voor Democratie (58), |
|
— |
gezien artikel 52 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8-0355/2016), |
|
A. |
overwegende dat de EU zich er op grond van artikel 21 VEU toe verbindt een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) uit te bouwen volgens de beginselen die aan de oprichting van de Unie ten grondslag liggen en gericht op de wereldwijde verspreiding van die beginselen: democratie, de rechtsstaat, de universaliteit en ondeelbaarheid van mensenrechten en fundamentele vrijheden, de eerbiediging van de menselijke waardigheid, de beginselen van gelijkheid en solidariteit en de naleving van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en het internationaal recht; |
|
B. |
overwegende dat de handelspolitiek van de Unie krachtens artikel 207 VWEU moet stoelen op de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de EU; |
|
C. |
overwegende dat in artikel 3 VEU het volgende wordt bevestigd: „In de betrekkingen met de rest van de wereld handhaaft de Unie haar waarden en belangen en zet zich ervoor in, en draagt zij bij tot de bescherming van haar burgers. Zij draagt bij tot de vrede, de veiligheid, de duurzame ontwikkeling van de aarde, de solidariteit en het wederzijds respect tussen de volkeren, de vrije en eerlijke handel, de uitbanning van armoede en de bescherming van de mensenrechten, in het bijzonder de rechten van het kind, alsook tot de strikte eerbiediging en ontwikkeling van het internationaal recht, met inbegrip van de inachtneming van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties”; |
|
D. |
overwegende dat de eerbiediging, bevordering en vrijwaring van de ondeelbaarheid en universaliteit van de mensenrechten behoren tot de centrale doelstellingen van het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU, zoals bepaald in de mensenrechtenclausule van alle overeenkomsten van de EU met derde landen; |
|
E. |
overwegende dat de eerbiediging van mensenrechten, vrede, veiligheid en ontwikkeling nauw met elkaar verbonden zijn en elkaar onderling versterken; |
|
F. |
overwegende dat het beleid ter ondersteuning van mensenrechten en democratie dient te worden geïntegreerd in alle EU-beleidslijnen met een buitenlandse dimensie, zoals ontwikkeling, migratie, veiligheid, terrorismebestrijding, nabuurschapsbeleid, uitbreiding en handel, in het bijzonder door de randvoorwaarden inzake mensenrechten toe te passen; |
|
G. |
overwegende dat interne en externe samenhang op het gebied van mensenrechten van essentieel belang is voor de geloofwaardigheid van het EU-mensenrechtenbeleid in het buitenland, en overwegende dat een betere samenhang tussen het intern en extern beleid van de EU, alsook tussen de verschillende aspecten van haar extern beleid, een absolute vereiste is voor een succesvol en doeltreffend EU-beleid op het gebied van mensenrechten en democratisering; overwegende dat de EU door een betere samenhang in staat moet zijn om al in de beginfase van mensenrechtenschendingen sneller en efficiënter te reageren; overwegende dat samenhang vooral een uitdaging blijkt voor het huidige migratiebeleid; |
|
H. |
overwegende dat de waarden van vrijheid, eerbiediging van de mensenrechten en het beginsel van periodieke en eerlijke verkiezingen essentiële elementen zijn van democratie; overwegende dat democratische regimes niet alleen gekenmerkt worden door het organiseren van eerlijke en vrije verkiezingen, maar ook door transparant bestuur dat ter verantwoording kan worden geroepen, eerbiediging van de rechtsstaat, vrijheid van meningsuiting, eerbiediging van de mensenrechten, aanwezigheid van een onafhankelijk gerechtelijk apparaat en eerbiediging van het internationaal recht en de internationale overeenkomsten inzake de mensenrechten; |
|
I. |
overwegende dat de eerbiediging van de mensenrechten wereldwijd onder druk staat en dat de universaliteit van de mensenrechten ernstig in twijfel wordt getrokken door een aantal autoritaire regimes; overwegende dat er wereldwijd talloze pogingen worden ondernomen om de ruimte van het maatschappelijk middenveld in te perken, onder meer in multilaterale fora; overwegende dat niet-naleving van de mensenrechten nadelige gevolgen heeft voor het individu, voor zijn of haar verwanten en voor de samenleving; |
|
J. |
overwegende dat de EU een essentiële rol heeft gespeeld in de aanneming van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, waarmee wordt gestreefd naar de verwezenlijking van mensenrechten voor eenieder; |
|
K. |
overwegende dat de Raad op 20 juli 2015 een nieuw actieplan inzake mensenrechten en democratie (2015-2019) heeft aangenomen om de EU in staat te stellen deze uitdagingen tegemoet te treden aan de hand van een meer gericht, systematisch en gecoördineerd gebruik van haar mensenrechteninstrumenten; overwegende dat dit actieplan dient te worden uitgevoerd in samenhang met het genderactieplan 2016-2020; |
|
L. |
overwegende dat de VV/HV heeft verklaard dat de mensenrechten één van haar overkoepelende prioriteiten zullen zijn en dat zij van plan is de mensenrechten te gebruiken als een leidraad voor al haar betrekkingen met derde landen; overwegende dat zij tevens heeft bevestigd dat de EU zich zal inzetten om de mensenrechten in alle aspecten van de buitenlandse betrekkingen „zonder uitzondering” te bevorderen; |
|
M. |
overwegende dat het streven van de EU naar een doeltreffend multilateralisme, met een centrale rol voor de VN, een integraal onderdeel vormt van het extern beleid van de Unie en geworteld is in de overtuiging dat een multilateraal systeem op basis van universele regels en waarden de beste manier is om de wereldwijde crises, uitdagingen en bedreigingen het hoofd te bieden; overwegende dat betrekkingen met derde landen in het kader van alle bilaterale en multilaterale fora tot de meest doeltreffende instrumenten behoren voor het aanpakken van mensenrechtenkwesties in derde landen; |
|
N. |
overwegende dat de reguliere zittingen van de VN-Mensenrechtenraad (UNHRC), de benoeming van speciale rapporteurs, de universele periodieke doorlichting (UPR) en de speciale procedures voor specifieke situaties in landen of thematische kwesties allemaal bijdragen aan de internationale inspanningen ter bevordering en eerbiediging van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat; |
|
O. |
overwegende dat de EU het voor de bevordering van de mensenrechten en het aanpakken van mensenrechtenschendingen als een van haar hoofdprioriteiten beschouwt om een nauwe samenwerking tot stand te brengen met het maatschappelijk middenveld en mensenrechtenverdedigers in derde landen; |
|
P. |
overwegende dat het Parlement zich in zijn resolutie van 22 oktober 2013 over lokale autoriteiten en het maatschappelijk middenveld: toezeggingen van Europa ter ondersteuning van duurzame ontwikkeling (59) erg bezorgd toont over de moeilijkheden die maatschappelijke organisaties ondervinden, benadrukt hoe belangrijk het is een systeem van toezicht uit te werken voor het evalueren van vooruitgang qua beleid en regelgeving, en aandringt op de bevordering van een gunstig klimaat voor maatschappelijke organisaties; overwegende dat de laatste tijd in vele landen strikte wetgeving met betrekking tot ngo's is aangenomen, waarin buitenlandse organisaties als ongewenst worden bestempeld wanneer zij als een bedreiging voor de grondwettelijke orde, defensie of veiligheid worden gezien, en overwegende dat alleen al in 2015 wereldwijd 185 milieu- en mensenrechtenactivisten werden vermoord, waarvan 66 % in Latijns-Amerika; |
|
Q. |
overwegende dat steeds meer landen, vooral in Azië, het Midden-Oosten en Afrika, gebruikmaken van een reisverbod om te verhinderen dat mensenrechtenverdedigers internationale evenementen zouden bijwonen; |
|
R. |
overwegende dat in de artikelen 18 en 19 van de UVRM wordt erkend dat eenieder recht op vrijheid van gedachte, geweten, godsdienst en vrijheid van mening en meningsuiting heeft en dat dit recht de vrijheid omvat om zonder inmenging een mening te koesteren en om door alle middelen en ongeacht grenzen inlichtingen en denkbeelden op te sporen, te ontvangen en door te geven; overwegende dat er een sterke stijging is van het aantal gevallen van vervolging waarvan de gronden uitsluitend zijn terug te voeren op het vreedzaam uitoefenen van het recht op vrijheid van mening, godsdienstbeleving en meningsuiting; |
|
S. |
overwegende dat in artikel 20 van de UVRM wordt erkend dat eenieder recht op vrijheid van vreedzame vereniging en vergadering heeft; overwegende dat resolutie 21/16 van de VN-Mensenrechtenraad staten wijst op hun plicht om de rechten van individuen op vreedzame vereniging en vrijheid van vergadering, zowel online als offline, te eerbiedigen en ten volle te beschermen, en overwegende dat de vrijheid van denken, geweten, godsdienst en overtuiging moet worden ondersteund door middel van interreligieuze en interculturele dialogen; |
|
T. |
overwegende dat in de Verdragen van Genève en de aanvullende protocollen daarbij wordt voorzien in de basisregels van het IHR en de mensenrechten, en dat deze regels centraal staan in elk humanitair optreden; overwegende dat de bescherming van burgers en ontheemden in conflictgebieden moet worden gewaarborgd in totale neutraliteit en onpartijdigheid, en dat de onafhankelijkheid van de hulp voorop moet staan; |
|
U. |
overwegende dat de illegale bezetting van een grondgebied een aanhoudende schending van het internationaal recht vormt, en dat de bezettingsmacht uit hoofde van het IHR de verantwoordelijkheid draagt voor de burgerbevolking van dat grondgebied; |
|
V. |
overwegende dat bewijsmateriaal van oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid moeilijk intact te houden is — in het bijzonder in tijden van ongekende vluchtelingenstromen, op de vlucht voor geweld; overwegende dat het intact houden van bewijsmateriaal van essentieel belang is om daders voor de rechter te brengen; |
|
W. |
overwegende dat pogingen om de VS-gevangenis in Guantánamo Bay te sluiten zijn mislukt en er in 2015 amper 20 gedetineerden zijn vrijgelaten of overgeplaatst; |
|
X. |
overwegende dat wereldwijd steeds meer mensen op de vlucht zijn voor oorlog, gewapende conflicten en andere mensonterende omstandigheden, en dat deze vluchtelingenstromen en verschillende vormen van migratie zowel voor de EU als in mondiale termen een aanzienlijke uitdaging vormen waarvoor onmiddellijke, doeltreffende en duurzame oplossingen moeten worden gevonden die stroken met onze gedeelde Europese waarden; overwegende dat met de humanitaire hulp van de Commissie, als grootste mondiale donor, bijstand wordt geboden aan vluchtelingen en ontheemden in meer dan 30 landen; |
|
Y. |
overwegende dat de strijd tegen mensensmokkel, mensenhandel en arbeidsuitbuiting van migranten reacties vergt op korte, middellange en lange termijn, waaronder maatregelen om criminele netwerken te ontwrichten en criminelen voor de rechter te brengen, het verzamelen en analyseren van gegevens, maatregelen om slachtoffers te beschermen en irreguliere migranten terug te sturen, alsook samenwerking met derde landen, in combinatie met langetermijnstrategieën, om iets te doen aan de vraag naar verhandelde en gesmokkelde personen en aan de onderliggende oorzaken van migratie die ervoor zorgen dat mensen in handen van criminele smokkelaars vallen; |
|
Z. |
overwegende dat gerechtigheid van essentieel belang is om de eerbiediging van de mensenrechten te bevorderen en dat de EU en haar lidstaten van bij de oprichting onvoorwaardelijke voorstanders zijn van het Internationaal Strafhof (ICC) door de universaliteit van het Statuut van Rome te bevorderen en de integriteit ervan te verdedigen ter versteviging van de onafhankelijkheid van het ICC; |
|
AA. |
overwegende dat er tot nu toe al substantiële vooruitgang is geboekt met betrekking tot de afschaffing van de doodstraf; overwegende dat de doodstraf in vele landen is opgeschort en er in andere landen wetgevingsmaatregelen zijn genomen om dit te verwezenlijken; overwegende dat er in 2015 een drastische stijging heeft plaatsgevonden van het totale aantal executies, waarvan bijna 90 % in slechts drie landen werd uitgevoerd, namelijk Iran, Pakistan en Saudi-Arabië; overwegende dat Belarus het enige land in Europa is dat de doodstraf niet heeft afgeschaft; |
|
AB. |
overwegende dat gelijkheid tussen mannen en vrouwen een Europese kernwaarde vormt die verankerd is in het juridische en politieke kader van de EU en tevens centraal staat in de Agenda 2030 van de VN; overwegende dat geweld en discriminatie ten aanzien van vrouwen en meisjes de afgelopen jaren dramatisch zijn toegenomen, in het bijzonder in oorlogsgebied en onder autoritaire regimes; |
|
AC. |
overwegende dat volgens Unicef wereldwijd 250 miljoen kinderen in landen wonen die getroffen zijn door conflicten en bijna 50 miljoen kinderen hetzij ontheemd zijn door geweld, oorlog en de bijbehorende gruwel, terreurdaden en oproer, hetzij hun land hebben verlaten, en dat velen nog steeds te lijden hebben onder alle vormen van discriminatie, geweld, uitbuiting, misbruik, dwangarbeid, armoede en ondervoeding; |
|
AD. |
overwegende dat volgens Unicef één op 200 kinderen wereldwijd vluchteling is, dat bijna een derde van de kinderen die buiten hun geboorteland wonen vluchteling is en dat het aantal kindvluchtelingen tussen 2005 en 2015 is verdubbeld; |
|
AE. |
overwegende dat in artikel 25 van de UVRM wordt bepaald dat eenieder recht heeft op een levensstandaard die hoog genoeg is voor de gezondheid en het welzijn van zichzelf en zijn gezin, en dat moeder en kind recht hebben op bijzondere zorg en bijstand, waaronder medische verzorging; overwegende dat toegang tot onderwijs, voeding en gezondheidszorg voor alle kinderen dient te worden gegarandeerd; overwegende dat resolutie 26/28(36) van de UNHRC een oproep bevat om de volgende vergadering van het Sociaal Forum van de UNHRC toe te spitsen op toegang tot geneesmiddelen in het kader van het recht van eenieder op het hoogst mogelijke niveau van lichamelijke en geestelijke gezondheid; overwegende dat in de statuten van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) wordt gesteld dat het een van de grondrechten van ieder mens is om het hoogst mogelijke niveau van gezondheid te genieten, zonder onderscheid naar ras, godsdienst, politieke overtuiging, economische of sociale situatie; |
|
AF. |
overwegende dat autoriteiten de rechten van kinderen die van een of beide ouders zijn gescheiden, moeten eerbiedigen, overeenkomstig het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind; |
|
AG. |
overwegende dat geweld tegen en illegale vervolging van minderheden, waaronder LGBTI's, op vele plaatsen in de wereld blijven voortduren en dat discriminatie op het gebied van gezondheidszorg, onderwijs, werkgelegenheid en andere domeinen schering en inslag is; |
|
AH. |
overwegende dat er van over de hele wereld nog steeds meldingen komen van schendingen van burgerrechten, politieke, economische, sociale en culturele rechten, alsook van milieuschade als gevolg van wanpraktijken van een aantal actoren uit de particuliere sector; overwegende dat er een duidelijk verband bestaat tussen corruptie, belastingontduiking, illegale kapitaalstromen en schendingen van de mensenrechten; |
|
AI. |
overwegende dat de VN-richtsnoeren inzake bedrijfsleven en mensenrechten betrekking hebben op alle landen en op alle ondernemingen, of deze nu transnationaal zijn of niet, onafhankelijk van hun omvang, sector, locatie, eigenaars en structuur, maar dat doeltreffende controle- en sanctiemechanismen een uitdaging blijven bij de mondiale tenuitvoerlegging van de VN-richtsnoeren; overwegende dat terdege rekening moet worden gehouden met de specifieke kenmerken van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) en dat een flexibele aanpak ten aanzien van maatschappelijk verantwoord ondernemen moet worden gekozen die is aangepast aan hun mogelijkheden; |
|
AJ. |
overwegende dat de Commissie in oktober 2015 haar nieuwe handelsstrategie „Handel voor iedereen” heeft gepubliceerd, waarin zij haar streven te kennen geeft om handel te gebruiken als middel om de mensenrechten in derde landen te bevorderen; |
|
AK. |
overwegende dat de EU in 2015 is begonnen met het uitwerken van regelgeving om de handel in mineralen die conflicten in de hand werkt aan te pakken; |
|
AL. |
overwegende dat de organisatie van nationale en internationale sportevenementen als de Olympische Spelen en de wereldkampioenschappen voetbal niet mag worden gebruikt voor politieke doeleinden, maar moet verlopen aan de hand van een volledige eerbiediging van alle mensenrechten, zoals verankerd in het Olympisch Handvest, en dat deze evenementen gericht moeten zijn op een harmonieuze ontwikkeling van de mensheid, met het oog op de bevordering van een vreedzame samenleving waarin de bescherming van de mensenrechten en de menselijke waardigheid hoog op de agenda staan, zonder discriminatie op basis van gronden als nationaliteit, ras, godsdienst, politieke voorkeur, geslacht, genderidentiteit, seksuele gerichtheid of geslachtskenmerken; |
|
AM. |
overwegende dat de klimaatverandering de toegang tot water, natuurlijke hulpbronnen en voedsel aantast; |
Een centrale plaats voor de mensenrechten in het externe beleid van de EU
|
1. |
toont er zich uiterst bezorgd over dat de bevordering en eerbiediging van mensenrechten en democratische waarden wereldwijd onder druk staan en dat de universaliteit van de mensenrechten ernstig in twijfel wordt getrokken in vele delen van de wereld, waaronder in autoritaire regimes en door terroristische groeperingen als Da'esh; |
|
2. |
uit zijn diepe bezorgdheid over de talloze en steeds toenemende pogingen om de ruimte van het maatschappelijk middenveld en mensenrechtenverdedigers in te perken, over de toenemende beperkingen op de vrijheid van vergadering en meningsuiting, en over het stijgende aantal tegen het maatschappelijk middenveld gerichte repressieve wetten dat wereldwijd wordt aangenomen in landen als Rusland, Turkije en China, onder meer onder het mom van terrorismebestrijding (via de invoering van antiterrorismewetgeving en maatregelen met betrekking tot noodsituaties en veiligheid), aangezien zij vaak een negatief effect hebben op de mensenrechten en frequent worden misbruikt om de bevolking te onderdrukken; wijst er nogmaals op dat dergelijke wetgeving op geen enkele wijze mag worden gebruikt om de ruimte waarin organisaties uit het maatschappelijk middenveld hun activiteiten kunnen ontplooien in te perken; vraagt om dit misbruik en deze schendingen expliciet te veroordelen; |
|
3. |
benadrukt ten stelligste dat de EU zich ertoe verbindt te streven naar een GBVB en alle andere beleidsdomeinen met een externe dimensie die berusten op de bevordering van democratie, de rechtsstaat, de universaliteit en ondeelbaarheid van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, de eerbiediging van de menselijke waardigheid, de beginselen van gelijkheid en solidariteit en de naleving van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties, het internationaal recht inzake mensenrechten en het internationaal humanitair recht; herhaalt dat deze beginselen ook inherent zijn aan het externe optreden buiten het GBVB, bijvoorbeeld binnen het ontwikkelings- en humanitair beleid; |
|
4. |
verzoekt alle EU-instellingen en de EU-lidstaten zich daadwerkelijk in te zetten voor hun beloften om de democratie en de rechtsstaat te bevorderen, de mensenrechten en fundamentele vrijheden, waaronder het recht om zich op vreedzame wijze te ontwikkelen, te beschermen en te verwezenlijken, en de mensenrechten centraal te stellen in de EU-betrekkingen met alle derde landen — met inbegrip van de strategische partners van de EU — en op alle niveaus; |
|
5. |
richt zich nogmaals tot de lidstaten om het goede voorbeeld te geven, door met één stem te spreken ter verdediging van de ondeelbaarheid, onderlinge afhankelijkheid, onderlinge samenhang en universaliteit van de mensenrechten, en vooral door alle internationale door de VN vastgestelde mensenrechteninstrumenten te ratificeren; |
|
6. |
benadrukt dat de EU, als ze in externe betrekkingen een geloofwaardige speler wil zijn, moet zorgen voor een betere samenhang tussen haar intern en extern beleid met betrekking tot mensenrechten en democratische waarden (waarbij mensenrechtenstrategieën om de rechten van LGBTI's te bevorderen en te beschermen van cruciaal belang zijn) en moet streven naar een systematisch consistente en coherente tenuitvoerlegging van het EU-mensenrechtenbeleid; |
|
7. |
vestigt de aandacht op zijn verbintenis op lange termijn om de mensenrechten te bevorderen en de democratische waarden uit te dragen, zoals onder meer blijkt uit de jaarlijkse uitreiking van de Sacharovprijs voor de vrijheid van denken, het werk van de Subcommissie mensenrechten op het gebied van democratieondersteuning en verkiezingswaarnemingen en van het Europees Fonds voor Democratie, de maandelijkse plenaire debatten en resoluties over gevallen waarin de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat geschonden zijn en de vele parlementaire delegaties; |
|
8. |
is diep verontrust door het grote aantal mensenrechtenverdedigers dat tegenwoordig onder vuur ligt; verzoekt de EU, en de VV/HV in het bijzonder, een beleid vast te stellen om moord op mensenrechtenverdedigers stelselmatig en op ondubbelzinnige wijze te veroordelen, net als elke poging om hen te onderwerpen aan allerlei vormen van geweld, vervolging, bedreiging, intimidatie, verdwijning, gevangenneming of willekeurige arrestatie, om zich krachtig uit te spreken tegen al wie dergelijke wreedheden begaat of laat gebeuren, en om intensiever aan publieksdiplomatie te doen, waarbij mensenrechtenverdedigers klaar en duidelijk worden gesteund, ook wanneer deze in multilaterale fora komen getuigen; verzoekt de EU voor dit beleid richtsnoeren aan te reiken, aangezien dit de samenhang bevordert van de huidige EU-prioriteiten zoals uiteengezet in de verschillende bestaande EU-richtsnoeren; spoort de EU-delegaties en de diplomatieke vertegenwoordigingen van de lidstaten aan mensenrechtenverdedigers actief te blijven steunen, in het bijzonder door op stelselmatige wijze toe te zien op processen, opgesloten mensenrechtenverdedigers te bezoeken en in voorkomend geval verklaringen af te leggen over individuele zaken; roept op tot het opzetten van een systeem voor effectief toezicht op de ruimte voor het maatschappelijk middenveld met duidelijke benchmarks en indicatoren; wijst nogmaals op het belang van het Europees instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR), dat dringende rechtstreekse financiële en materiële bijstand verleent aan mensenrechtenverdedigers die gevaar lopen, en van het noodfonds, dat de EU-delegaties in staat stelt om rechtstreeks ad-hoctoelagen te verstrekken aan mensenrechtenverdedigers die voor hun leven vrezen; |
|
9. |
verzoekt de EU en haar lidstaten om de oprichting van nationale mensenrechteninstellingen (NHRI's) te bevorderen, in overeenstemming met de VN-beginselen van Parijs, met een toereikend mandaat en afdoende middelen en deskundigheid om de mensenrechten te kunnen vrijwaren en de eerbiediging ervan te kunnen verzekeren; |
|
10. |
wijst erop dat de interparlementaire betrekkingen tussen de Unie en haar partnerlanden moeten worden gestimuleerd binnen het kader van een oprechte dialoog op basis van wederzijds begrip en vertrouwen, met als doel de mensenrechten op doeltreffende wijze te bevorderen; |
Het strategisch kader en het nieuwe actieplan van de EU inzake mensenrechten en democratie
|
11. |
is verheugd over de aanneming van het tweede EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie (2015-2019) en dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan om de maatregelen die erin vervat zitten volledig, op consistente en transparante wijze en tijdig uit te voeren en democratieondersteuning verder te versterken; onderstreept dat consensus en coördinatie tussen de EU en haar lidstaten nodig zijn om een samenhangende tenuitvoerlegging van het actieplan te verzekeren en spoort de lidstaten ertoe aan de tenuitvoerlegging en evaluatie van het actieplan meer in handen te nemen; benadrukt dat de lidstaten verslag moeten uitbrengen over de manier waarop ze het actieplan hebben uitgevoerd; |
|
12. |
benadrukt dat de EU voor het verwezenlijken van de ambitieuze doelstellingen uit het tweede actieplan in voldoende middelen en deskundigheid moet voorzien, zowel wat betreft specifiek personeel voor delegaties, de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) als beschikbare middelen voor projecten; |
|
13. |
beschouwt een vrije burgermaatschappij als één van de fundamenten voor de bescherming en ondersteuning van mensenrechten en democratische waarden en is daarom verontrust over de inperking van de openbare ruimte voor het maatschappelijk middenveld en over de toenemende aanvallen op mensenrechtenverdedigers en journalisten wereldwijd; is ingenomen met de opname van een doelstelling om de druk op de bewegingsruimte van het maatschappelijk middenveld aan te pakken en dringt er bij de EU op aan om duidelijk afgelijnde maatregelen te treffen; spoort alle partijen die betrokken zijn bij het extern optreden van de EU aan bestaande hiaten op het vlak van de bescherming van de mensenrechten en de democratische vrijheden op te sporen en aan te pakken, en intensiever samen te werken met het maatschappelijk middenveld, parlementen, politieke partijen en plaatselijke overheden en met regionale en internationale organisaties op het terrein; vestigt de aandacht op het feit dat het actieplan geen afzonderlijke doelstelling bevat voor de bevordering van democratische normen in partnerlanden; verzoekt de Commissie EU-richtsnoeren voor democratieondersteuning uit te werken; |
Jaarverslag van de EU
|
14. |
is ingenomen met de pogingen om het thematisch onderdeel van het jaarverslag over mensenrechten en democratie te verbeteren, beknopter en systematischer te maken en het breder beschikbaar te maken voor het grote publiek; herhaalt zijn overtuiging dat het jaarverslag krachtiger moet worden door een objectievere benadering, waarbij in het verslag naast verwezenlijkingen en beste praktijken ook zeer specifieke problemen en beperkingen aan bod komen waarmee men in derde landen is geconfronteerd, en er in het verslag ook aanbevelingen worden gedaan voor corrigerende maatregelen en informatie wordt gegeven over maatregelen van de EDEO om deze problemen te verhelpen; blijft bij zijn standpunt dat de landenverslagen die deel uitmaken van het jaarverslag zo weinig mogelijk beschrijvend moeten zijn, een beeld moeten geven van de uitvoering van de landenstrategieën voor mensenrechten en democratie en een overzicht moeten bieden van de gevolgen die de acties van de EU op het terrein hebben; |
|
15. |
herhaalt zijn oproep om stelselmatig en uitgebreid verslag uit te brengen over de getroffen maatregelen, de bereikte resultaten en de politieke conclusies naar aanleiding van acties die voortvloeien uit resoluties van het Parlement over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat; dringt erop aan dat inbreuken op de mensenrechten een snelle en passende reactie krijgen, zelfs in de beginfase van dergelijke schendingen; is in dat opzicht ingenomen met de follow-up door de EDEO, binnen de Subcommissie mensenrechten, van resoluties inzake debatten over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat; verzoekt nogmaals om een uitvoerig schriftelijk antwoord van de Commissie en de EDEO op de resolutie van het Parlement betreffende het jaarverslag over mensenrechten en democratie, aangezien dit van belang is voor een systematische en diepgaande follow-up van alle punten die door het Parlement aan de orde zijn gesteld, alsook voor het parlementaire toezicht; verzoekt de VV/HV nogmaals tijdens twee plenaire zittingen per jaar in debat te gaan met de leden van het Europees Parlement, de eerste maal op het moment dat het EU-jaarverslag wordt voorgesteld, en de tweede maal in een reactie op de resolutie van het Parlement; |
Speciale vertegenwoordiger van de EU (SVEU) voor de mensenrechten
|
16. |
wijst nogmaals op het belang van een krachtiger en flexibeler mandaat voor de SVEU om de doeltreffendheid, samenhang en zichtbaarheid van de EU in het uitdragen van mensenrechten en democratische beginselen over de hele wereld te verbeteren; roept er nogmaals toe op om hier een permanent mandaat van te maken; is bovendien van mening dat de SVEU het recht moet hebben in het openbaar te spreken en dat hij initiatiefrecht, meer zichtbaarheid en passende middelen en deskundigheid dient te krijgen; |
|
17. |
benadrukt het belang van systematische steun voor het maatschappelijk middenveld, in combinatie met oprecht en diepgaand overleg, als voorbereiding op de bezoeken van de SVEU aan partnerlanden; is in dat opzicht verheugd dat de SVEU hechte contacten onderhoudt met mensenrechtenverdedigers en het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van plaatselijke vertegenwoordigers, jongeren en kinderen, alsook met betrokken internationale organisaties, voorafgaand aan, tijdens en bij de follow-up van een bezoek aan een derde land, en benadrukt hoe belangrijk het is dat deze banden in stand worden gehouden en steeds hechter worden en dat er duidelijke en transparante follow-upmechanismen nodig zijn; schaart zich volledig achter de keuze van de SVEU om zich tijdens zijn mandaat bij wijze van centrale prioriteit te concentreren op de bevordering en bescherming van een open ruimte voor het maatschappelijk middenveld en voor mensenrechtenverdedigers; verzoekt de SVEU om na zijn bezoeken op regelmatige basis verslag uit te brengen aan het Parlement; betreurt dat de werkzaamheden en de impact van de SVEU slechts gedeeltelijk toegankelijk zijn via een evaluatie van het jaarverslag over mensenrechten, zijn accounts op sociale media en beschikbare toespraken; betreurt tevens dat er geen officiële informatie over zijn activiteiten en plannen, noch voortgangsverslagen of evaluaties beschikbaar zijn; |
|
18. |
spoort de SVEU ertoe aan om systematisch te blijven pleiten voor de mensenrechtenprioriteiten van de EU en om het engagement van de EU bij alle relevante regionale en internationale mensenrechtenorganisaties en -mechanismen te vergroten; verzoekt de Raad er een algemeen beginsel van te maken om in het mandaat van de toekomstige geografische SVEU's systematisch op te nemen dat moet worden samengewerkt met de SVEU voor de mensenrechten; |
Landenstrategieën inzake mensenrechten en democratie en de rol van EU - delegaties
|
19. |
is verheugd dat democratie werd toegevoegd aan de landenstrategieën inzake mensenrechten, als noodzakelijk element van elke uitgebreide analyse van de situatie op het gebied van mensenrechten en democratie in partnerlanden; |
|
20. |
wijst er nogmaals op hoe belangrijk het is om op alle niveaus van beleidsvorming ten aanzien van derde landen rekening te houden met deze landenstrategieën, onder meer bij de voorbereiding van politieke dialogen op hoog niveau, mensenrechtendialogen, landenstrategiedocumenten en jaarlijkse actieprogramma's; |
|
21. |
herhaalt dat er overeenstemming moet zijn tussen de landenstrategieën inzake mensenrechten en democratie en EU-maatregelen die in elk land naargelang van de specifieke situatie zullen worden genomen, en dat de landenstrategieën meetbare voortgangsindicatoren dienen te bevatten die in voorkomend geval kunnen worden aangepast; wijst erop dat de landenstrategieën permanent moeten worden beoordeeld; dringt aan op een verdere verbetering van de samenwerking, communicatie en uitwisseling van gegevens tussen EU-delegaties, ambassades van de lidstaten en EU-instellingen bij het opstellen en uitvoeren van de landenstrategieën; herhaalt zijn eis dat de leden van het Europees Parlement toegang moeten krijgen tot de landenstrategieën en informatie moeten krijgen over de manier waarop de EU deze strategieën ten uitvoer legt en dat deze moeten worden aangeboden in een vorm die de leden ertoe in staat stelt hun controletaak naar behoren uit te voeren; |
|
22. |
wijst op de noodzaak van een samenhangend en zichtbaar EU-beleid inzake het maatschappelijk middenveld en van een duidelijker begrip met betrekking tot het gebruik van publieksdiplomatie; pleit ervoor om landenstrategieën inzake mensenrechten en democratie en stappenplannen te publiceren en werk te maken van effectieve feedback, follow-up van zaken en informatie-uitwisseling; |
|
23. |
is ingenomen met de aanwijzing van contactpunten voor de mensenrechten en/of genderkwesties in alle EU-delegaties en wijst nogmaals op zijn aanbeveling aan de VV/HV en de EDEO om duidelijke operationele richtsnoeren uit te werken in verband met de rol van contactpunten voor de mensenrechten; dringt erop aan dat het werk van de contactpunten voor de mensenrechten ook wordt ondersteund door het diplomatieke personeel van de lidstaten; verzoekt dat het werk van de contactpunten voor de mensenrechten onafhankelijk en vrij is van politieke inmenging en intimidatie door nationale autoriteiten van derde landen, met name in hun contacten met mensenrechtenactivisten en het maatschappelijk middenveld; staat erop dat al het personeel van EU-delegaties opleiding krijgt over de inhoud van de EU-richtsnoeren over mensenrechten; |
|
24. |
is verheugd over de toegenomen begroting en de gestroomlijnde procedures van het EIDHR voor de periode 2014-2020 en dringt erop aan dat de geplande toewijzing voor de tussentijdse evaluatie van het EIDHR blijft behouden voor de rest van het huidig meerjarig financieel kader; wijst nogmaals op de noodzaak van samenhang en complementariteit tussen de verschillende financieringsinstrumenten van de EU, en herhaalt dat alle instrumenten die de mensenrechten dienen op deze wijze moeten worden versterkt; |
|
25. |
dringt aan op een jaarlijkse goedkeuring van jaarlijkse actieprogramma's voor het EIDHR in plaats van, zoals onlangs nog, een tweejaarlijks goedkeuring (2016-2017), om maximale flexibiliteit te waarborgen in reactie op veranderende situaties en optimale complementariteit te garanderen met de andere EU-financieringsinstrumenten voor het externe optreden; |
Mensenrechtendialogen en - overleg
|
26. |
spreekt nogmaals zijn steun uit voor specifieke mensenrechtendialogen en stelt vast dat ze een efficiënt en doeltreffend instrument voor bilaterale betrekkingen en samenwerking kunnen zijn, op voorwaarde dat beide partijen de mogelijkheid krijgen inhoudelijke kwesties aan te snijden en politieke boodschappen van betekenis over te brengen, dat deze dialogen resultaatgericht zijn en een consequente follow-up krijgen en dat hierin niet louter informatie wordt uitgewisseld over beste praktijken en problemen; verzoekt de EU om in alle mensenrechtendialogen systematisch discussies op te nemen over de situatie van de rechten van vrouwen en kinderen; |
|
27. |
is zich ervan bewust dat het belangrijk is ook met landen die gekenmerkt worden door ernstige mensenrechtenproblemen specifieke mensenrechtendialogen aan te gaan; onderstreept echter dat de EU duidelijke politieke conclusies moet trekken wanneer deze mensenrechtendialogen niet de verhoopte resultaten opleveren; waarschuwt ervoor discussies over mensenrechten niet op het tweede plan te schuiven in politieke dialogen op hoog niveau; |
|
28. |
benadrukt dat discussies over mensenrechten nooit ondergeschikt mogen zijn aan andere belangen in politieke discussies op hoog niveau; herhaalt zijn oproep aan het adres van de EDEO om een mechanisme te ontwikkelen voor het evalueren van mensenrechtendialogen, met als doel ze te kunnen verbeteren; is van mening dat alternatieve instrumenten ter ondersteuning van de bevordering van mensenrechten moeten worden gebruikt indien deze dialogen in een bepaald land voortdurend mislukken; |
|
29. |
spoort de EDEO aan stelselmatig voorbereidende dialogen te voeren met het maatschappelijk middenveld, ook op lokaal niveau, met als doel deze rechtstreeks te laten doorsijpelen in de mensenrechtendialogen; benadrukt hoe belangrijk het is dat de VV/HV en de EDEO individuele zaken van mensenrechtenverdedigers systematisch aankaarten tijdens mensenrechtendialogen; verzoekt de EDEO stelselmatig na te gaan of de toezeggingen die tijdens mensenrechtendialogen zijn gedaan ook worden nagekomen en om systematisch bijeen te komen met organisaties uit het maatschappelijk middenveld om hen op de hoogte te houden; |
EU-richtsnoeren inzake mensenrechten
|
30. |
is verheugd over de EU-richtsnoeren inzake mensenrechten als een waardevol EU-instrument van het buitenlands beleid inzake mensenrechten waarin praktische aanwijzingen zijn opgenomen voor EU-delegaties en de diplomatieke vertegenwoordigingen van de lidstaten; herhaalt zijn oproep om onverwijld nieuwe EU-richtsnoeren voor de bevordering en bescherming van de rechten van het kind aan te nemen; |
|
31. |
wijst er met klem op hoe belangrijk het is de uitvoering van de richtsnoeren voortdurend te evalueren aan de hand van duidelijke benchmarks; dringt er bij de Commissie op aan om een grondige evaluatie van de toepassing van de richtsnoeren door EU-delegaties en diplomatieke vertegenwoordigingen van de lidstaten in alle derde landen uit te voeren en te publiceren om mogelijke verschillen en lacunes in de toepassing ervan op te sporen en te verhelpen; is van mening dat het personeel van de EDEO en de EU-delegaties stelselmatig en op doeltreffende wijze moet worden opgeleid om ervoor te zorgen dat de richtsnoeren naar behoren worden toegepast; |
De strijd tegen alle vormen van discriminatie
|
32. |
veroordeelt alle vormen van discriminatie in de meest krachtige bewoordingen, met inbegrip van discriminatie op grond van ras, kleur, geslacht, seksuele geaardheid, genderidentiteit, taal, cultuur, godsdienst of overtuiging, sociale afkomst, kaste, geboorte, leeftijd, handicap of gelijk welke andere status; herhaalt zijn oproep voor een sterker Europees beleid en krachtigere Europese diplomatie die erop gericht zijn alle vormen van discriminatie uit te bannen en elke gelegenheid te baat te nemen om zich ernstig bezorgd te tonen over dergelijke discriminatie; dringt er bij de EU voorts op aan te blijven ijveren voor de ratificatie en volledige tenuitvoerlegging van alle relevante VN-Verdragen, zoals het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie en het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap; is verheugd over het werk van de EDEO met betrekking tot het opstellen van een antidiscriminatiehandboek; |
Missies en operaties van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB)
|
33. |
brengt de belofte van de EU in herinnering om mensenrechten- en genderaspecten te integreren in missies van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid, overeenkomstig de cruciale resoluties 1325 en 1820 van de VN-Veiligheidsraad betreffende vrouwen, vrede en veiligheid en de recent aangenomen resolutie 2242 van de VN-Veiligheidsraad waarin vrouwen een centrale rol toebedeeld krijgen in alle inspanningen voor het aanpakken van wereldwijde problemen; herhaalt in dit verband zijn oproep aan de EU en haar lidstaten om in het proces van de totstandbrenging van duurzame verzoening de stelselmatige deelname van vrouwen als essentieel onderdeel van een vredesproces te ondersteunen; verzoekt de EU in dit verband om op internationaal niveau te ijveren voor de erkenning van de toegevoegde waarde van de deelname van vrouwen aan de preventie en oplossing van conflicten, alsook aan vredeshandhaving, humanitaire hulpverlening en wederopbouw na afloop van conflicten; |
|
34. |
benadrukt dat het GVDB een instrument is dat niet alleen de Europese veiligheid waarborgt, maar ook deel uitmaakt van de instrumenten voor het buitenlands beleid van de EU en derhalve moet worden gebruikt de mensenrechten en democratie in derde landen nog meer te bevorderen; |
|
35. |
dringt aan op een verdere Europese militaire integratie om de paraatheid en flexibiliteit van de Europese strijdkrachten te verbeteren, zodat ze kunnen reageren op dreigingen en in gevallen van ernstige schendingen van de mensenrechten, genocide of etnische zuiveringen; benadrukt in dit verband dat het concept „verantwoordelijkheid om te beschermen” moet worden geconsolideerd in het internationaal recht en dat de EU, als gemeenschap van waarden, de leiding moet nemen bij initiatieven en zinvolle acties om burgers te beschermen, ook wanneer zij worden bedreigd door hun eigen staat; |
|
36. |
onderstreept dat migrantensmokkel verband houdt met mensenhandel en een ernstige schending vormt van de rechten van de mens; herinnert eraan dat het opzetten van missies, zoals de militaire operatie van de Europese Unie in het zuidelijke deel van het centrale Middellandse Zeegebied (EUNAVFOR MED operation SOPHIA), een doeltreffende methode is om migrantensmokkel te bestrijden; verzoekt de Unie dit soort operaties voort te zetten en te intensiveren; |
|
37. |
verzoekt de Raad Buitenlandse Zaken en de VV/HV de hoofden van EU-missies en bevoegde EU-vertegenwoordigers (hoofden van civiele EU-operaties, bevelhebbers van militaire EU-operaties en speciale EU-vertegenwoordigers) te vragen gevallen van ernstige schending van het IHR te melden en te ijveren voor het volgen van de gedragscode met betrekking tot maatregelen van de Veiligheidsraad tegen genocide, misdaden tegen de menselijkheid of oorlogsmisdaden, waarmee de VN-lidstaten zich ertoe verbinden het optreden van de Veiligheidsraad ter voorkoming of beëindiging van dergelijke misdaden te steunen; dringt erop aan om in alle civiele en militaire operaties van de EU waarbij sprake is van contact met kinderen beleidsmaatregelen voor de bescherming van kinderen te integreren; |
|
38. |
vraagt dat de EU intensiever samenwerkt met de VN in de context van het formuleren van een gemeenschappelijke strategische visie op veiligheid op basis van de nieuwe mondiale strategie van de EU voor buitenlands en veiligheidsbeleid enerzijds en de evaluatie van de VN van de eigen vredesoperaties en architectuur voor vredesopbouw anderzijds; staat erop dat er met de VN wordt samengewerkt voor het versterken van de rol en de capaciteit van regionale en subregionale organisaties met betrekking tot vredeshandhaving, conflictpreventie, civiel en militair crisisbeheer en conflictoplossing, en dat procedures om het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid in te schakelen ter ondersteuning van VN-operaties, onder meer door de inzet van EU-gevechtstroepen of door capaciteitsopbouw en initiatieven in het kader van de hervorming van de veiligheidssector, verder worden uitgewerkt, terwijl mensenrechten en gender worden geïntegreerd in de werkzaamheden van de missie en de operatie; |
Multilateraal engagement voor de mensenrechten
|
39. |
stelt nogmaals klaar en duidelijk dat alle door VN-verdragen beschermde mensenrechten universeel, ondeelbaar, van elkaar afhankelijk en met elkaar verbonden zijn, zoals overeengekomen in de verklaring en het actieprogramma van Wenen van 1993, en dat de eerbiediging van deze rechten moet worden afgedwongen; wijst nogmaals op de verbintenis van de Unie om in het kader van de VN internationaal recht te bevorderen en uit te werken; benadrukt dat het belangrijk is dat de lidstaten alle door de VN vastgestelde internationale mensenrechteninstrumenten ratificeren, met inbegrip van de instrumenten die verankerd zijn in het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten en met name in het facultatief protocol houdende de vaststelling van klachten- en onderzoeksmechanismen, in overeenstemming met artikel 21 VEU; |
|
40. |
onderstreept de noodzaak van EU-leiderschap om aan te dringen op hervormingen van de VN met het oog op het versterken van de impact en de kracht van het op regels gebaseerde multilaterale stelsel en het zorgen voor een efficiëntere bescherming van de mensenrechten en de bevordering van het internationaal recht; herhaalt voorts hoe belangrijk het is te waarborgen dat de EU actief en consequent deelneemt aan de mensenrechtenmechanismen van de VN, met name de Derde Commissie, de Algemene Vergadering (AVVN) en de UNHRC, teneinde de geloofwaardigheid van de EU te vergroten; steunt de inspanningen van de EDEO, de EU-delegaties in New York en Genève en de lidstaten om de samenhang van het EU-standpunt inzake mensenrechtenkwesties binnen de VN verder te vergroten; spoort de EU aan de praktijk van regio-overschrijdende initiatieven te intensiveren, op te treden als initiatiefnemer en mede-indiener van resoluties en nauw toe te zien op de procedure van de universele periodieke doorlichting (UPR); veroordeelt het feit dat in de UNHRC vaak landen zitting nemen waarvan bewezen is dat zij verantwoordelijk zijn voor ernstige mensenrechtenschendingen en verzoekt de EU-lidstaten hun stemgedrag in de UNHRC openbaar te maken; verzoekt de EU en haar lidstaten in dit verband ervoor te zorgen dat het gelijke belang van rechten zichtbaar is in hun stemgedrag en zich bij de stemming over UNHRC-resoluties te baseren op de inhoud in plaats van op de indieners van deze teksten; onderstreept het belang en de noodzaak van een permanente vertegenwoordiging van de EU in alle multilaterale fora en van een grotere zichtbaarheid voor het optreden van de EU; |
|
41. |
verzoekt de EU bijzondere aandacht te besteden aan de omstreden gebieden van haar oostelijk nabuurschap, waar ongeveer vijf miljoen mensen leven zonder daadwerkelijke bescherming van hun mensenrechten en zonder toegang tot de rechter; verzoekt de EU deze kwestie bovenaan de bilaterale agenda te plaatsen om oplossingen te vinden met de betrokken staten, en gebruik te maken van haar volledige arsenaal aan instrumenten om concrete oplossingen te ondersteunen om de mensenrechten in deze entiteiten te bevorderen en er het werk van mensenrechtenverdedigers te steunen; |
Bevordering van een vrije ruimte voor het maatschappelijk middenveld en ondersteuning van mensenrechtenverdedigers
|
42. |
spreekt zijn krachtige veroordeling uit van aanvallen, intimidatie, arrestaties, moord, pesterijen of onderdrukking ten aanzien van aanklagers, rechters, advocaten, academici en journalisten of van leden van andere beroepsgroepen die qua onafhankelijkheid en professionele vrijheid van essentieel belang zijn voor het opbouwen van een democratische samenleving; |
|
43. |
betreurt het toenemende aantal aanvallen tegen milieuactivisten en mensenrechtenverdedigers overal ter wereld; verzet zich hevig tegen straffeloosheid met betrekking tot moord op deze mensen en verzoekt de EDEO zich te scharen achter eisen om de verantwoordelijken voor het gerecht te brengen; |
|
44. |
veroordeelt ten stelligste dat er de laatste tijd in vele landen over de hele wereld strikte ngo-wetgeving is ingevoerd die tot een verzwakking van het maatschappelijk middenveld leidt en zich leent tot willekeurige toepassing, met straffen zoals vrijheidsberoving, de bevriezing van activa en een inreisverbod voor ngo-personeel, met name ten aanzien van ngo's die financiering van buitenlandse overheden ontvangen; |
|
45. |
veroordeelt ten stelligste dat autoriteiten reisverboden opleggen als middel om de onafhankelijke stemmen van mensenrechtenverdedigers en activisten, advocaten en journalisten het zwijgen op te leggen en benadrukt dat deze maatregelen vaak willekeurig en zonder gerechtelijke motivering worden genomen; |
|
46. |
beklemtoont de rol van EU-delegaties bij het opnieuw bekrachtigen en bevorderen van de cruciale rol van het maatschappelijk middenveld in een democratie en bij het scheppen van een gunstig klimaat voor het maatschappelijk middenveld en vraagt hen zoveel mogelijk transparantie aan de dag te leggen en naar inclusie te streven in hun samenwerking met organisaties uit het maatschappelijk middenveld en mensenrechtenverdedigers; betreurt daarom dat tien jaar na de goedkeuring van de EU-richtsnoeren over mensenrechtenverdedigers de contactgegevens van contactpunten voor de mensenrechten / verbindingsfunctionarissen voor mensenrechtenverdedigers nog steeds niet op alle websites van EU-delegaties terug te vinden zijn; |
|
47. |
verzoekt de VV/HV en de ministers van Buitenlandse Zaken van de EU om in de agenda van de Raad Buitenlandse Zaken op regelmatige basis plaats te maken voor een debat over de inspanningen van de EU ten aanzien van de vrijlating van mensenrechtenverdedigers, hulpverleners, journalisten, politieke activisten en anderen, en om jaarlijks een openbare vergadering van de Raad Buitenlandse Zaken te organiseren, waarin de steeds kleiner wordende ruimte voor het maatschappelijk middenveld en de gevangenneming van mensenrechtenverdedigers op de agenda staan, alsook om deze zaken bij elke gelegenheid ter sprake te brengen in contacten met de desbetreffende gesprekspartners, met inbegrip van de zaken die aan bod komen in resoluties van het Parlement naar aanleiding van debatten over schendingen van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat; |
|
48. |
verzoekt de internationale gemeenschap politieke leiders voor het gerecht te brengen indien zij zich schuldig maken aan machtsmisbruik door het stelselmatig inzetten van het politie- en militaire apparaat om stemmen van verzet tegen (het verlengen van) hun leiderschap het zwijgen op te leggen; |
Migranten, vluchtelingen, asielzoekers en intern ontheemden (IDP's)
|
49. |
verklaart zich solidair met de vluchtelingen en migranten die in groten getale te lijden hebben onder ernstige schendingen van de mensenrechten als slachtoffer van conflicten, bestuurlijke tekortkomingen en netwerken voor mensenhandel; spreekt zijn afkeuring uit over het dramatisch aantal personen dat de dood heeft gevonden op de Middellandse Zee; is uiterst bezorgd over het toenemende aantal mensenrechtenschendingen ten aanzien van vluchtelingen, irreguliere migranten en asielzoekers op weg naar Europa; benadrukt dat de vrouwen en kinderen onder de vluchtelingen, asielzoekers en migranten zonder papieren bijzonder kwetsbaar zijn op migratieroutes en in de EU zelf; doet een dringende oproep tot het nemen van maatregelen om de samenhang in het migratiebeleid te verbeteren en benadrukt dat er behoefte is aan een holistische benadering om duurzame en coherente oplossingen voor de lange termijn te vinden die berusten op internationale normen en beginselen inzake mensenrechten en waarmee de onderliggende oorzaken van de vluchtelingencrisis worden aangepakt; onderstreept dat er solidariteit nodig is om migranten en vluchtelingen te beschermen, in overeenstemming met op mensenrechten gebaseerd EU-beleid; benadrukt in dit verband hoe belangrijk het is een onderscheid te maken tussen vluchtelingen en migranten; |
|
50. |
onderstreept dat conflicten, oorlogen, falend bestuur en het gebrek aan eerbiediging van de mensenrechten en democratie belangrijke oorzaken zijn van migratie en ontheemding; benadrukt dat gastlanden moeten zorgen voor een volledige toegang tot gratis, openbare en kwaliteitsvolle dienstverlening voor onderwijs en gezondheidszorg, met inbegrip van de seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, toegang tot de arbeidsmarkt en tot huisvesting die voldoet aan de behoeften van vluchtelingen; beklemtoont dat de bereidheid van migranten en vluchtelingen om te integreren, in combinatie met een geschikt welzijnsbeleid, van wezenlijk belang is voor integratie; verzoekt de EU meer inspanningen te leveren om Libanon en Jordanië te ondersteunen, aangezien deze twee landen een ongezien aantal vluchtelingen opvangen die vaak te maken krijgen met meervoudige bedreigingen; |
|
51. |
benadrukt dat het noodzakelijk is de samenwerking met landen van herkomst en doorreislanden te versterken ter bevordering van een gestructureerd beheer van migratiestromen en van maatregelen om de onderliggende oorzaken van emigratie aan te pakken; onderstreept dat het cruciaal is de strijd aan te gaan met groepen die zich bezighouden met migrantensmokkel; wijst erop dat de EU de betrokken landen moet aansporen het Protocol van Palermo tegen migrantensmokkel te ondertekenen; herinnert aan de verbintenissen waarover op de top van Valletta overeenstemming is bereikt; |
|
52. |
benadrukt dat er dringend behoefte is aan de ontwikkeling en invoering van een uitgebreid, samenhangend en goed gecoördineerd gemeenschappelijk Europees asielstelsel waarin de verantwoordelijkheid wordt verdeeld over de lidstaten; |
|
53. |
verzoekt de EU en de lidstaten volledige transparantie aan de dag te leggen met betrekking tot de middelen die aan derde landen worden toegekend voor de samenwerking op het gebied van migratie, en mee te delen welke waarborgen zijn vastgesteld om ervoor te zorgen dat veiligheidsdiensten, politiediensten en rechtsstelsels die betrokken zijn bij mensenrechtenschendingen niet direct of indirect voordeel halen uit een dergelijke samenwerking; |
|
54. |
neemt kennis van het recente Commissievoorstel voor een EU-lijst van veilige landen van herkomst, tot wijziging van de richtlijn asielprocedures; |
|
55. |
is van oordeel dat er in plaats van bilaterale overeenkomsten tussen lidstaten en derde landen beter nieuwe EU-overnameovereenkomsten zouden worden gesloten om ervoor te zorgen dat overnames doeltreffender verlopen en de coherentie van het terugkeerbeleid op Europees niveau wordt gewaarborgd; |
|
56. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten te waarborgen dat de tenuitvoerlegging van de terugkeerrichtlijn gepaard gaat met naleving van de procedures, normen en fundamentele mensenrechten die de EU in staat stellen een humane en waardige behandeling van teruggekeerde migranten te waarborgen, in overeenstemming met het beginsel van non-refoulement; dringt er bij de EU en de lidstaten op aan om bijzondere aandacht te besteden aan asielaanvragen die verband houden met mogelijke politieke vervolging, om te voorkomen dat personen worden teruggestuurd die mogelijk te maken kunnen krijgen met een schending van de mensenrechten in hun land van herkomst of in een derde land; |
|
57. |
herhaalt zijn verzoek aan de EU om ervoor te zorgen dat alle overeenkomsten op het gebied van migratie, samenwerking en overname met landen buiten de EU stroken met de internationale mensenrechten, het vluchtelingenrecht en het internationaal zeerecht, alsook met de beginselen en waarden van de EU; verzoekt de lidstaten het internationale beginsel van non-refoulement in acht te nemen, in overeenstemming met het internationaal recht; vraagt dat toezichtsmechanismen zodanig worden geïntegreerd dat kan worden beoordeeld wat de gevolgen voor de mensenrechten zijn van samenwerking op het gebied van migratie met landen buiten de EU en van maatregelen inzake grenscontrole; dringt erop aan dat de mensenrechten in alle activiteiten van Frontex worden geïntegreerd en bewaakt; verzoekt de EU actief deel te nemen aan het debat over de term „klimaatvluchteling”, met inbegrip van een mogelijke juridische definitie ervan in het internationaal recht; |
|
58. |
dringt bovendien aan op een clausule waarin wordt aangegeven dat deze overeenkomsten kunnen worden opgeschort totdat de partijen daadwerkelijk voldoende waarborgen bieden ten aanzien van de individuele beoordeling van asielaanvragen en, meer in het algemeen, de eerbiediging van de mensenrechten van migranten, asielzoekers en vluchtelingen; |
|
59. |
wijst er nogmaals op dat het beginsel van non-refoulement in Europese en internationale wateren moet worden nageleefd, zoals is bevestigd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en in bestaande EU-wetgeving; herinnert aan het engagement om parallel met een betere bescherming van de buitengrenzen van de EU ook adequate legale en veilige migratiekanalen te ontwikkelen; verzoekt de Unie en de meest ontwikkelde derde landen partnerschapsovereenkomsten met andere landen te sluiten ter bevordering van gezinshereniging en mobiliteit voor alle vaardigheidsniveaus, ook de minst gekwalificeerde; |
|
60. |
verzoekt de lidstaten om het aangenomen gemeenschappelijke asielpakket en de gemeenschappelijke migratiewetgeving van de EU na te leven en volledig ten uitvoer te leggen, met name om kwetsbare asielzoekers zoals kinderen, vrouwen, ouderen en LGBTI's te beschermen tegen geweld en discriminatie tijdens de asielprocedure, en om te voorzien in passende opleiding voor de lidstaten om geschikte en redelijke procedures mogelijk te maken; verzoekt de lidstaten deel te nemen aan hervestigingsprogramma's, toegang te geven tot gezinshereniging en humanitaire visa te verlenen; benadrukt dat het belangrijk is iets te doen aan de administratieve en politieke belemmeringen voor een snelle uitvoering van de verbintenissen inzake herplaatsing; begrijpt dat de veilige terugkeer van degenen die na individuele beoordeling van hun asielaanvraag niet voor bescherming in de Unie in aanmerking komen, moet worden uitgevoerd; |
|
61. |
is diep verontrust over het groeiende aantal kinderen onder de vluchtelingen en over de situatie van kinderen zonder begeleider en kinderen die vermist of van hun familie gescheiden zijn; dringt er bij de lidstaten op aan de snelle hereniging van minderjarigen zonder begeleider met familieleden tot absolute prioriteit te verheffen; benadrukt dat het belangrijk is kinderen toegang te bieden tot gezondheidszorg en onderwijs als onderdeel van EU-programma's om de onderliggende oorzaken van migratie aan te pakken; verzoekt de lidstaten een einde te maken aan de opsluiting van kinderen, rekening te houden met de belangen van het kind in alle procedures en te zorgen voor de bescherming van kinderen overeenkomstig het internationaal recht; wijst op het belang van het toewijzen van adequate middelen om kinderen onder de vluchtelingen en de migranten te beschermen tegen geweld, uitbuiting en misbruik; verzoekt de Commissie te waarborgen dat minderjarigen zonder begeleider niet verdwijnen en een strategie te ontwikkelen om in de toekomst te voorkomen dat minderjarige migranten zonder begeleider vermist raken op EU-grondgebied en om vermiste kinderen terug te vinden; |
|
62. |
erkent dat LGBTI-asielzoekers tijdens hun reis en bij aankomst in het land waar zij asiel aanvragen vaak worden blootgesteld aan bijkomende gevaren in de vorm van bijvoorbeeld intimidatie, uitsluiting, seksueel geweld of andere vormen van geweld; herinnert eraan dat LGBTI's in een aantal landen die zijn aangemerkt als „veilig” voor asielzoekers worden gediscrimineerd of dat homoseksualiteit er zelfs strafbaar is; benadrukt dat kwetsbare groepen bijkomende waarborgen nodig hebben en verzoekt staten ervoor te zorgen dat LGBTI-vluchtelingen worden beschermd overeenkomstig het IHR; |
|
63. |
wijst erop dat het belangrijk is te investeren in preventieve maatregelen, en wel door de ontwikkeling van strategieën voor integratie en sociale inclusie; benadrukt dat het noodzakelijk is om specifieke programma's voor deradicalisering en re-integratie ten uitvoer te leggen met terugkerende migranten als doelgroep; |
|
64. |
vestigt de aandacht op de problematische situatie van vluchtelingen in de buurlanden van Syrië en is van mening dat het belangrijk is dat de EU alles in het werk stelt om ervoor te helpen zorgen dat vluchtelingen in deze landen verzekerd zijn van behoorlijke leefomstandigheden, en met name van de toegang tot gezondheidszorg, onderwijs en werkgelegenheid; |
|
65. |
wijst op de dramatische situatie van intern ontheemden (IDP's), met name van het enorme aantal IDP's in Irak en Syrië, alsook het toenemende aantal IDP's in Oekraïne, die in 2015 in totaal met 1,4 miljoen waren; benadrukt dat ook het mogelijke lot van IDP's moet worden erkend en een plaats moet krijgen in programma's met betrekking tot vluchtelingen in een regio; verzoekt de Commissie, de lidstaten en de internationale gemeenschap maatregelen te nemen om hun situatie op het terrein te verbeteren en ervoor te zorgen dat ontheemden huisvesting, voedsel, gezondheidszorg en onderwijs krijgen; |
|
66. |
herinnert eraan dat alleen al in 2015 volgens het Internal Displacement Monitoring Centre (IDMC) 19,3 miljoen mensen ontheemd raakten als gevolg van milieurampen; herinnert eraan dat deze vorm van ontheemding vooral plaatsvindt in zuidelijke regio's; wijst erop dat 85 % van die ontheemdingen plaatsvindt in ontwikkelingslanden, voornamelijk binnen één land of delen van landen; |
Mensenhandel
|
67. |
verzoekt de EU de strijd tegen de mensenhandel uit te roepen tot prioriteit van het extern beleid en daarbij zowel de vraag- als de aanbodzijde van het verschijnsel aan te pakken, bijzondere aandacht te besteden aan de bescherming van slachtoffers en te zorgen voor een betere communicatie en samenwerking met de relevante spelers in de strijd tegen mensenhandel; herhaalt nogmaals dat alle lidstaten Richtlijn 2011/36/EU en de EU-strategie voor de uitroeiing van mensenhandel ten uitvoer moeten leggen; |
|
68. |
herinnert eraan dat criminele netwerken profiteren van de toenemende migratiedruk, het gebrek aan veilige migratiekanalen en de kwetsbaarheid van migranten en vluchtelingen, met name vrouwen, meisjes en kinderen, om hen tot slachtoffer te maken van mensensmokkel, mensenhandel, slavernij en seksuele uitbuiting; |
|
69. |
dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan aandacht te besteden aan het identificeren van vluchtelingen en migranten als slachtoffers van mensenhandel of als slachtoffers van schendingen en misbruik in het kader van smokkel; dringt in deze context aan op opleidingen voor grenswachters om een zorgvuldige identificatie te kunnen waarborgen, hetgeen essentieel is voor het verwezenlijken van de rechten waarop slachtoffers wettelijk recht hebben; |
|
70. |
is ingenomen met de uitbreiding van de middelen voor de operaties Triton en Poseidon; neemt kennis van de lancering van de EUNAVFOR MED operation SOPHIA tegen mensensmokkelaars en mensenhandelaren in het Middellandse Zeegebied en is voorstander van de versterking van het beheer van de buitengrenzen van de Unie; |
|
71. |
verzoekt de EU en de lidstaten het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van de rechten van alle migrerende werknemers en hun gezinsleden te ratificeren en ten uitvoer te leggen; |
Het verband tussen ontwikkeling, democratie en mensenrechten
|
72. |
uit zijn diepe bezorgdheid over de toename van extreme armoede en ongelijkheid in bepaalde delen van de wereld waardoor de volledige uitoefening van alle mensenrechten in het gedrang komt; is van mening dat de eerbiediging van de mensenrechten en het recht op ontwikkeling intrinsiek met elkaar verbonden zijn; benadrukt dat de eerbiediging van mensenrechten, met inbegrip van sociale en economische rechten, gelijkheid tussen mannen en vrouwen, goed bestuur, de eerbiediging van de democratie en de rechtsstaat, vrede en veiligheid absolute voorwaarden zijn voor de uitroeiing van armoede en ongelijkheid; |
|
73. |
toont zich verheugd over de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling; beklemtoont dat EU-ontwikkelingssamenwerking met derde landen gericht moet zijn op de totstandbrenging van een internationaal klimaat dat bevorderlijk is voor de verwezenlijking van sociale en economische rechten, en dringt aan op de tenuitvoerlegging van de VN-Verklaring over het recht op ontwikkeling van 1986; wijst nogmaals op het cruciale belang van het beginsel van beleidscoherentie voor ontwikkeling (PCD), zoals verankerd in artikel 208 VWEU, om de eerbiediging van de mensenrechten tot stand te brengen; verzoekt de EU ervoor te zorgen dat PCD door middel van de noodzakelijke richtsnoeren, effectbeoordelingen en toezichts- en verslagleggingsmechanismen daadwerkelijk doorklinkt in het beleid van de EU en van de lidstaten; is van mening dat de tenuitvoerlegging van beleidscoherentie voor ontwikkeling (PCD), zoals verankerd in artikel 208 VWEU, en duidelijk omschreven kaders in alle EU-instrumenten en mensenrechtenmechanismen van cruciaal belang zijn om de Agenda 2030 te verwezenlijken, te zorgen voor de inclusie van gemarginaliseerde en kwetsbare groepen en een op mensenrechten gebaseerde benadering te integreren; dringt aan op een betere coherentie en coördinatie van alle externe beleidsmaatregelen en -instrumenten van de EU bij de tenuitvoerlegging van de op rechten gebaseerde benadering; verzoekt de lidstaten om binnen het kader van hun bevoegdheden maatregelen te nemen en zich hierbij te houden aan de toezeggingen op het gebied van ontwikkeling die zij zijn aangegaan en aan het EU-beleid ter zake; verzoekt de Commissie het gebruik van het instrumentarium voor een op rechten gebaseerde benadering in delegaties te evalueren en een overzicht van deze evaluatie aan het Parlement voor te leggen; |
|
74. |
brengt in herinnering dat in het EU-ontwikkelingsbeleid een op rechten gebaseerde benadering wordt ingevoerd, die tot doel heeft de mensenrechtenbeginselen te integreren in de operationele ontwikkelingsactiviteiten van de EU en van toepassing is op regelingen voor het synchroniseren van de activiteiten op het gebied van mensenrechten en ontwikkelingssamenwerking, zowel in de hoofdkantoren als op het terrein; pleit voor een bredere verspreiding van het instrumentarium van de op rechten gebaseerde benadering onder onze partners, waaronder lokale autoriteiten, het maatschappelijk middenveld en de particuliere sector, en voor een nauwlettend toezicht door de Commissie op de toepassing ervan; |
|
75. |
is van oordeel dat mensenrechten voor iedereen de rode draad moeten vormen bij het behalen van alle doelstellingen en streefcijfers van de agenda 2030; pleit voor een inclusief en op rechten gebaseerd kader van indicatoren voor duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen waarin rekening wordt gehouden met mensenrechten, dat op nationaal en internationaal niveau moet worden opgezet om een grote mate van transparantie en verantwoordingsplicht in dit opzicht te waarborgen, zodat de voor ontwikkeling bestemde middelen ook daadwerkelijk terechtkomen bij mensen in nood; |
|
76. |
bevestigt nogmaals dat het mondiale probleem van armoede en van aan ondervoeding gerelateerde en verwaarloosde ziekten dringend moet worden aangepakt; verzoekt om een ambitieuze politieke strategie voor de lange termijn en een actieplan inzake wereldgezondheid, innovatie en toegang tot geneesmiddelen waarin onder meer aandacht uitgaat naar investeringen in onderzoek en ontwikkeling, zodat het recht op een levensstandaard die hoog genoeg is om de gezondheid en het welzijn van elk individu te verzekeren, wordt gewaarborgd zonder discriminatie op grond van ras, godsdienst, politieke overtuiging, economische of sociale omstandigheden, genderidentiteit of seksuele geaardheid; |
|
77. |
uit zijn bezorgdheid over pogingen om middelen die bestemd zijn voor armoedebestrijding en ontwikkeling — waarmee ook concrete tenuitvoerlegging wordt gegeven aan beleid dat uiteindelijk bedoeld is voor de bescherming van de mensenrechten — voor niet-ontwikkelingsgerelateerde doelen te gebruiken; benadrukt dat ontwikkelingshulp gericht moet zijn op de uitbanning van armoede en niet louter een instrument mag worden voor het controleren van migratie, en herinnert aan het belang van duurzame-ontwikkelingsdoelstelling 16 inzake vrede, rechtvaardigheid en sterke instellingen voor het nastreven van verbeteringen op het vlak van de mensenrechten en doeltreffend democratisch bestuur; is van mening dat de transparantie van EU-hulpverlening en de verantwoordingsplicht van de begunstigde landen alleen kunnen worden gewaarborgd als er een anticorruptieclausule wordt opgenomen in alle ontwikkelingsprogramma's, en dat de consolidering van de rechtsstaat, goed bestuur, institutionele capaciteit met behulp van begrotingssteun, democratische participatie en representatieve besluitvorming, stabiliteit, sociale rechtvaardigheid en inclusieve en duurzame groei, waardoor het mogelijk wordt de gegenereerde rijkdom op een billijke manier te herverdelen, hoofddoelstellingen zouden moeten zijn van al het externe beleid van de EU; waarschuwt voor populisme, extremisme en misbruik van de grondwet waarmee mensenrechtenschendingen worden gelegitimeerd; |
|
78. |
stelt vast dat er als gevolg van de toenemende humanitaire behoeften een aanhoudend financieringstekort blijft bestaan met betrekking tot humanitaire hulp en dat de tekortkomingen in het Wereldvoedselprogramma tot gevolg hebben dat er wordt gesnoeid in de voedselvoorraden; verzoekt de VN-lidstaten, alsook de EU en haar lidstaten om ten minste hun financiële toezeggingen na te komen; stelt in dit verband vast dat de meeste EU-lidstaten niet voldoen aan hun toezegging om 0,7 % van hun bbp aan ontwikkelingshulp te spenderen, maar is niettemin blij met de EU-toezeggingen in verband met humanitaire hulp en civiele bescherming, waarvan de EU en haar lidstaten de grootste donor zijn; |
|
79. |
is verheugd over het nieuw Europees extern investeringsplan (EIP) en het trustfonds voor Afrika die tot doel hebben de onderliggende oorzaken van armoede, ongelijkheid en irreguliere migratie aan te pakken door groei en werkgelegenheid te genereren, alsook aan te sporen tot eerbiediging van de mensenrechten en particuliere investeringen in Afrika en het nabuurschap van de EU te stimuleren; vraagt dat het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling tijdelijk wordt ingezet in de buurlanden van de EU om bij te dragen aan de stabilisering van deze landen; |
|
80. |
is ingenomen met de opname van een hoofdstuk over ontwikkeling in het jaarverslag van de EU over mensenrechten en democratie in de wereld in 2015 en dringt erop aan dat dit ook voor de toekomstige jaarverslagen de gangbare praktijk wordt. |
Handel, het bedrijfsleven en mensenrechten
|
81. |
dringt aan op de snelle, doeltreffende en brede tenuitvoerlegging van de VN-richtsnoeren inzake het bedrijfsleven en mensenrechten; spoort alle VN-lidstaten, met inbegrip van de EU-lidstaten, aan nationale actieplannen uit te werken en ten uitvoer te leggen; is van mening dat handel en mensenrechten hand in hand kunnen gaan en dat voor het bedrijfsleven een belangrijke rol is weggelegd wat de bevordering van mensenrechten en democratie betreft; |
|
82. |
herhaalt dat met spoed op alle niveaus, zowel nationaal, Europees als internationaal, op aanhoudende, doeltreffende en samenhangende wijze moet worden gehandeld om mensenrechtenschendingen en corrupte praktijken door internationale ondernemingen daadwerkelijk aan te pakken wanneer ze zich voordoen en ervoor te zorgen dat deze ondernemingen ter verantwoording kunnen worden geroepen, onder meer door iets te doen aan de juridische problemen die het gevolg zijn van het extraterritoriale karakter van bedrijven en hun handelingen; |
|
83. |
verzoekt de VN, de EU en haar lidstaten het probleem van landroof en de behandeling van landrechtenverdedigers, die vaak het slachtoffer zijn van vergeldingsmaatregelen, onder meer via dreigementen, intimidatie, willekeurige arrestaties, geweld en moord, aan te kaarten bij multinationale en Europese ondernemingen; |
|
84. |
is zeer verheugd over de start van de voorbereidende werkzaamheden voor een bindend VN-verdrag inzake bedrijfsleven en mensenrechten; betreurt obstructieve houdingen met betrekking tot dit proces en verzoekt de EU en haar lidstaten op constructieve wijze aan deze onderhandelingen deel te nemen; |
|
85. |
wijst nogmaals op de verschillende maar aanvullende rollen van landen en bedrijven met betrekking tot de bescherming van de mensenrechten; herinnert er met klem aan dat landen, in geval van schendingen van de mensenrechten, de slachtoffers toegang moeten geven tot een doeltreffende voorziening in rechte; brengt in dit verband in herinnering dat de eerbiediging van de mensenrechten door derde landen, waaronder het waarborgen van effectieve voorziening in rechte voor alle slachtoffers van dergelijke schendingen, een essentieel onderdeel vormt van de externe betrekkingen van de EU met deze landen; waardeert dat de EU een leidende rol heeft gespeeld bij de onderhandelingen over en de tenuitvoerlegging van een aantal initiatieven voor mondiale verantwoordelijkheid, die gepaard gaan met de bevordering en eerbiediging van internationale normen; is verheugd over de conclusies van de Raad van 20 juni 2016 over het bedrijfsleven en mensenrechten en over het verzoek van de Raad om toegang tot voorziening in rechte op te nemen in de nationale actieplannen (NAP's) inzake het bedrijfsleven en mensenrechten; |
|
86. |
herhaalt dat er aandacht nodig is voor de bijzondere kenmerken van kmo's, die voornamelijk op lokaal en regionaal niveau en binnen specifieke sectoren actief zijn; acht het daarom van fundamenteel belang dat er in het beleid inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) van de Unie, met inbegrip van de nationale MVO-actieplannen, naar behoren rekening wordt gehouden met de specifieke vereisten van kmo's, dat dit beleid strookt met het „denk eerst klein”-principe en dat de informele en intuïtieve benadering van MVO die door kmo's wordt gehanteerd erkenning krijgt; verzet zich andermaal tegen alle maatregelen die tot meer administratieve of financiële lasten voor kmo's kunnen leiden, maar spreekt zijn steun uit voor maatregelen die kmo's in staat stellen gezamenlijk op te treden; |
|
87. |
richt zich tot de Commissie en de lidstaten om op alle niveaus beleidscoherentie met betrekking tot het bedrijfsleven en mensenrechten te waarborgen, in het bijzonder wat het handelsbeleid van de EU betreft; verzoekt de Commissie en de lidstaten regelmatig verslag uit te brengen over de maatregelen die zijn genomen om voor een daadwerkelijke bescherming van de mensenrechten te zorgen in de context van bedrijfsactiviteiten; |
|
88. |
dringt nogmaals sterk aan op de stelselmatige opname van mensenrechtenclausules in alle internationale overeenkomsten, met inbegrip van handels- en investeringsovereenkomsten, die zijn gesloten of zullen worden gesloten tussen de EU en derde landen; wijst bovendien op de noodzaak van mechanismen voor voorafgaande controle, die worden ingezet voordat een kaderovereenkomst wordt gesloten en die als fundamenteel onderdeel van de overeenkomst een voorwaarde vormen voor de sluiting ervan, alsook mechanismen voor controle achteraf waarmee concreet gevolg kan worden gegeven aan schendingen van deze clausules, zoals passende sancties als uiteengezet in de mensenrechtenclausules van de overeenkomst, waaronder (tijdelijke) opschorting van de overeenkomst; |
|
89. |
dringt erop aan dat er regelingen worden uitgewerkt om de naleving van de mensenrechten door zowel landen als ondernemingen te waarborgen, en dat er klachtenregelingen tot stand worden gebracht voor wie zijn rechten geschonden ziet door handels- en investeringsovereenkomsten; |
|
90. |
neemt kennis van het wetgevingsvoorstel van de Commissie van 28 september 2016 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 428/2009 betreffende de controle op de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik (COM(2016)0616), dat erop is gericht deze controle te versterken, aangezien bepaalde goederen en technologieën kunnen worden misbruikt om de mensenrechten ernstig te schenden; |
|
91. |
is verheugd dat er eensgezindheid is over een actualisering van de EU-regeling voor controle op de uitvoer met betrekking tot goederen die gebruikt kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, en dringt aan op een daadwerkelijke en volledige tenuitvoerlegging van deze cruciale wetgeving; spoort de EU en haar lidstaten aan om derde landen te stimuleren vergelijkbare wetgeving aan te nemen en om een initiatief te lanceren voor het bevorderen van een internationaal kader inzake folterwerktuigen en de doodstraf; is ingenomen met het initiatief voor een regeling tot oprichting van een systeem van zorgvuldigheidseisen in de toeleveringsketen voor de verantwoorde winning van mineralen uit conflictgebieden; is verheugd over het voorstel van de Commissie om de EU-wetgeving inzake de controle op de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik te actualiseren; benadrukt dat het voor het Parlement prioritair is mensenrechten te hanteren als criterium voor uitvoervergunningen en verzoekt de lidstaten eindelijk overeenstemming te bereiken over een omschakeling naar een moderner, flexibeler en sterker op mensenrechten gebaseerd uitvoerbeleid; verzoekt de lidstaten striktere en meer op de mensenrechten gebaseerde controles op de wapenuitvoer te verrichten, met name in het geval van landen waarvan is bewezen dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan gewelddadige binnenlandse onderdrukking en mensenrechtenschendingen; |
|
92. |
is verheugd over de goedkeuring van de nieuwe handelsstrategie van de Commissie, getiteld „Handel voor iedereen”, waarin zij ernaar streeft mensenrechten te integreren in het handelsbeleid en de positie van de EU als handelsblok te gebruiken om de mensenrechten in derde landen op te krikken; benadrukt dat dit een volledige consistentie en complementariteit van initiatieven op het gebied van handels- en buitenlands beleid vergt, met inbegrip van een nauwe samenwerking tussen de verschillende directoraten-generaal, de EDEO en de autoriteiten van de lidstaten; neemt kennis van de plannen van de Commissie om de Europese economische diplomatie te versterken en benadrukt dat handelsbeleid ook moet bijdragen aan duurzame groei in derde landen; verzoekt de Commissie alle belanghebbende partijen te betrekken bij de discussie over het regelgevingskader en de zakelijke verplichtingen in landen waar particuliere en openbare investeringen waarschijnlijk zullen toenemen; dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat projecten die door de EIB worden ondersteund in overeenstemming zijn met het EU-beleid en pleit voor betere controles achteraf ter beoordeling van de economische, sociale en milieueffecten van door de EIB ondersteunde projecten; |
|
93. |
is verheugd over de nieuwe verordening betreffende een schema van algemene preferenties (SAP), die op 1 januari 2014 in werking is getreden, en beschouwt deze als een zeer belangrijk instrument voor het EU-handelsbeleid ter bevordering van de mensen- en arbeidsrechten, milieubescherming en goed bestuur in kwetsbare ontwikkelingslanden; waardeert met name dat in het kader van SAP+ verleende handelsvoordelen inherent en wettelijk afhankelijk zijn van de permanente uitvoering van de internationale mensenrechtenverdragen; is ingenomen met de publicatie van het eerste tweejaarlijkse verslag van de Commissie over de stand van zaken met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de SAP+-regeling en met de dialoog die met het Parlement is gevoerd alvorens het verslag werd gepubliceerd; stelt vast dat er melding is gemaakt van schendingen van fundamentele arbeidsnormen in een aantal landen met SAP+-status en dringt aan op een echte handhaving van de SAP+-regeling; verzoekt de Commissie na te gaan of het mogelijk is het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof op te nemen in de lijst van verdragen die vereist zijn voor de SAP+-status, en richt zich tot SAP+-aanvragers die geen partij zijn bij dit statuut om het te ratificeren; |
|
94. |
is verheugd dat bijzonder voordelige handelspreferenties zijn toegekend aan 14 landen in het kader van de nieuwe SAP+-regeling, die sinds 1 januari 2014 in werking is getreden, en is evenzeer verheugd over de naleving van 27 internationale verdragen (waaronder verdragen over fundamentele mensenrechten en arbeidsrechten), waarop sterk werd aangedrongen; |
|
95. |
dringt nogmaals sterk aan op uitgebreide, voorafgaande mensenrechteneffectbeoordelingen, waarin op inhoudelijke wijze rekening wordt gehouden met de standpunten van het maatschappelijk middenveld, voor alle handels- en investeringsovereenkomsten; |
|
96. |
is weliswaar ingenomen met de aanneming van nieuwe richtsnoeren inzake de analyse van de invloed van mensenrechten op de effectbeoordelingen van handelsgerelateerde beleidsinitiatieven (60), maar is erg verontrust door de kwaliteit van de mensenrechtenoverwegingen in de duurzaamheidseffectbeoordeling van de investeringsbeschermingsovereenkomst EU-Myanmar en door het feit dat de Commissie geen mensenrechteneffectbeoordeling heeft verricht voor de vrijhandelsovereenkomst EU-Vietnam; spreekt nogmaals zijn steun uit voor een uitgebreide beoordeling die wordt verricht als onderdeel van de evaluatie achteraf van deze overeenkomsten; |
Sport en mensenrechten
|
97. |
maakt zich zorgen over de toekenning van de organisatie van megasportevenementen aan landen met een erg povere staat van dienst wat mensenrechten betreft, bijvoorbeeld de FIFA-Wereldbeker van 2018 in Rusland en die van 2022 in Qatar en de Olympische Spelen van 2022 in Peking, alsook over mensenrechtenschendingen als gevolg van megasportevenementen, waaronder gedwongen uitzettingen zonder raadpleging of vergoeding van de betrokken bewoners, de uitbuiting van kwetsbare groepen als kinderen en arbeidsmigranten, die als slavernij kan worden aangemerkt, en het monddood maken van organisaties uit het maatschappelijk middenveld die dergelijke mensenrechtenschendingen aan de kaak stellen; verzoekt het Internationaal Olympisch Comité en de Wereldvoetbalbond (FIFA) hun praktijken in overeenstemming te brengen met de idealen van de sport door waarborgen in te stellen om alle mensenrechtenschendingen in verband met megasportevenementen te voorkomen, om toezicht te houden op dergelijke schendingen en te voorzien in rechtsmiddelen; dringt aan op de ontwikkeling van een EU-beleidskader inzake sport en mensenrechten; verzoekt de EU en haar lidstaten te overleggen met nationale sportfederaties, actoren uit het bedrijfsleven en organisaties uit het maatschappelijk middenveld over de voorwaarden voor hun deelname aan dergelijke evenementen; |
Personen met een handicap
|
98. |
is verheugd over de nieuwe doelstellingen 12 en 16, en met name doelstelling 16, letter f, in de conclusies van de Raad over het actieplan inzake mensenrechten en democratie (2015-2019) en verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de tenuitvoerlegging van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap systematisch ter sprake wordt gebracht in mensenrechtendialogen met derde landen; merkt op dat rekening moet worden gehouden met de specifieke aard van de behoeften van personen met een handicap in het kader van inspanningen ter bestrijding van discriminatie; dringt erop aan dat de doeltreffendheid van projecten op het gebied van handicaps grondig wordt beoordeeld en dat op passende wijze wordt overlegd met gehandicaptenorganisaties bij de planning en uitvoering van deze projecten; |
|
99. |
verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat personen met een handicap daadwerkelijk kunnen genieten van het recht op vrij verkeer in openbare ruimten en dus gelijke kansen hebben om deel te nemen aan het openbare leven; |
|
100. |
vraagt nadrukkelijk om de mensenrechten van personen met een handicap te integreren in het gehele externe beleid en alle externe maatregelen van de EU, met name in het migratie- en vluchtelingenbeleid van de EU, zodat een passend antwoord wordt geboden op hun specifieke behoeften, aangezien zij meervoudige discriminatie ondervinden; brengt in herinnering dat vrouwen en kinderen met een handicap te kampen hebben met meervoudige discriminatie en vaak een groter risico lopen om het slachtoffer te worden van geweld, misbruik, mishandeling of uitbuiting; is een sterke voorstander van de aanbeveling een genderperspectief te integreren in alle EU-strategieën inzake handicaps, ook in het externe beleid en optreden; |
|
101. |
spoort de VV/HV aan steun te blijven verlenen aan het ratificerings- en uitvoeringsproces van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap in landen die dit verdrag nog niet hebben geratificeerd of ten uitvoer hebben gelegd; merkt op dat de EU het goede voorbeeld moet geven door zelf het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap daadwerkelijk toe te passen; verzoekt de EU een leidende rol te vervullen bij de uitvoering van een inclusieve Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, die ervoor zou zorgen dat niemand wordt uitgesloten, zoals aanbevolen door het Comité voor het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap in de afsluitende opmerkingen van zijn verslag over de uitvoering van het verdrag in de EU; |
Rechten van vrouwen en kinderen
|
102. |
is ingenomen met de goedkeuring van het genderactieplan (2016-2020), dat een uitgebreide lijst bevat van acties ter verbetering van de situatie van vrouwen op het gebied van gelijke rechten en empowerment; benadrukt dat het genderactieplan samen met het actieplan inzake mensenrechten en democratie moet worden uitgevoerd, om ervoor te zorgen dat vrouwenrechten als zodanig worden erkend; is ook blij met de goedkeuring van het strategisch engagement voor gendergelijkheid (2016-2019), ter bevordering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen en van de rechten van vrouwen overal ter wereld; bevestigt nogmaals dat er met betrekking tot de rechten van vrouwen geen toegevingen mogen worden gedaan uit achting voor specifieke voorschriften van een godsdienst of overtuiging; vraagt dat de EU vaart zet achter de tenuitvoerlegging van de verplichtingen en toezeggingen op het vlak van vrouwenrechten in het kader van het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW), het actieprogramma van Peking, de verklaring van Caïro inzake bevolking en ontwikkeling en de respectieve beoordelingen van hun resultaten, en de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling; benadrukt hoe belangrijk het is dat er geen afbreuk wordt gedaan aan het acquis van de actieprogramma's van Peking en Caïro betreffende de toegang tot onderwijs en gezondheidszorg als een fundamenteel mensenrecht en de bescherming van seksuele en reproductieve rechten, en dat wordt gewaarborgd dat vrouwelijke slachtoffers van verkrachting in functie van oorlog alle noodzakelijke, veilige medische en psychologische zorgen krijgen toegediend, met inbegrip van veilige abortus, overeenkomstig het IHR; wijst erop dat gezinsplanning, de gezondheid van moeders, een gemakkelijke toegang tot anticonceptie en veilige abortus en toegang tot het volledige scala aan seksuele en reproductieve gezondheidsdiensten belangrijke factoren zijn om vrouwenlevens te redden en om kinder- en moedersterfte terug te dringen; beklemtoont dat deze beleidsmaatregelen centraal moeten staan in de ontwikkelingssamenwerking met derde landen; beklemtoont dat de verdediging van de rechten van vrouwen, de vrijwaring van de eerbiediging van hun menselijke waardigheid en de uitbanning van geweld en discriminatie ten aanzien van vrouwen van essentieel belang zijn om hun mensenrechten te verwezenlijken; benadrukt het recht van alle personen om vrij te beslissen over zaken die verband houden met hun seksualiteit en hun seksuele en reproductieve gezondheid; erkent in dit opzicht de onvervreemdbare rechten van vrouwen om autonoom besluiten te nemen, onder meer over de toegang tot gezinsplanning; |
|
103. |
herhaalt zijn veroordeling van alle vormen van misbruik en geweld ten aanzien van vrouwen en kinderen en van geweld op basis van gender, waaronder de schadelijke praktijken van huwelijken op jonge leeftijd en gedwongen huwelijken, vrouwelijke genitale verminking, uitbuiting en slavernij, huiselijk geweld en het gebruik van seksueel geweld als oorlogswapen; is van mening dat geweld jegens vrouwen ook een psychologische weerslag heeft en benadrukt dat het noodzakelijk is genderoverwegingen te integreren die onder meer de actieve participatie van vrouwen bij humanitaire hulp bevorderen en die beschermingsstrategieën omvatten tegen seksueel en gendergebaseerd geweld, alsook basisgezondheidsmaatregelen bestaande uit seksuele en reproductieve gezondheidsdiensten; benadrukt dat de Commissie en de lidstaten niet alleen de strijd moeten aangaan met alle vormen van geweld ten aanzien van vrouwen, maar in de eerste plaats ook de toegang tot onderwijs moeten bevorderen en genderstereotypering moeten bestrijden, zowel voor meisjes als voor jongens en vanaf jonge leeftijd; verzoekt de EU en haar lidstaten het Verdrag van Istanbul met spoed te ratificeren om samenhang te garanderen tussen het interne en externe optreden van de EU inzake geweld tegen vrouwen en meisjes en gendergebaseerd geweld; is verheugd over het voorstel dat de Commissie op 4 maart 2016 naar voren heeft geschoven om de EU te laten toetreden tot het Verdrag van Istanbul, het eerste juridisch bindende internationale instrument dat erop is gericht geweld tegen vrouwen te voorkomen en te bestrijden; is van mening dat dit het interne en externe beleid van de EU doeltreffender en samenhangender zal maken en op internationaal niveau zal zorgen voor een grotere verantwoordelijkheid en rol voor de EU met betrekking tot het bestrijden van geweld tegen vrouwen en gendergerelateerd geweld; dringt er bij de Commissie en de Raad op aan hun uiterste best te doen om ervoor te zorgen dat de EU het Verdrag van Istanbul kan ondertekenen en sluiten, en tegelijkertijd de 14 lidstaten die dat nog niet hebben gedaan aan te sporen dit verdrag te ondertekenen en te ratificeren en ervoor te zorgen dat dit verdrag naar behoren ten uitvoer wordt gelegd; wijst erop dat moet worden gewaarborgd dat zorgverleners, de politie, openbare aanklagers, rechters, diplomaten en vredeshandhavers, zowel binnen de EU als in derde landen, naar behoren worden opgeleid om slachtoffers van geweld, met name vrouwen en kinderen, te helpen en te ondersteunen in conflictsituaties en bij operaties op het terrein; |
|
104. |
spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over mensenrechtenschendingen ten aanzien van vrouwen en kinderen in vluchtelingenkampen en opvangcentra, waar onder meer gevallen van seksueel geweld en ongelijke behandeling van vrouwen en kinderen worden gemeld; verzoekt de EDEO met klem aan te dringen op strengere regels en goede praktijken in derde landen; benadrukt dat vrouwen en kinderen die zijn misbruikt in conflictsituaties toegang moeten krijgen tot gezondheidszorg en psychologische bijstand, overeenkomstig het internationaal recht, en dat kinderen in vluchtelingenkampen, conflictgebieden en gebieden die worden getroffen door extreme armoede en extreme milieuomstandigheden onderwijs, gezondheidszorg en voedsel moeten blijven krijgen; |
|
105. |
merkt op dat in maatregelen om gendergerelateerd geweld aan te pakken ook aandacht moet worden besteed aan onlinegeweld, waaronder dreigementen, pesterijen en intimidatie, en dat hierbij ook moet worden gewerkt aan de totstandbrenging van een onlineomgeving die veilig is voor vrouwen en meisjes; |
|
106. |
is ingenomen met de goedkeuring en steunt de tenuitvoerlegging van de recente resolutie 2242 van de VN-Veiligheidsraad, waarin vrouwen een centrale rol toebedeeld krijgen in alle inspanningen voor het aanpakken van wereldwijde uitdagingen, en waarin wordt aangedrongen op bijkomende inspanningen om de agenda's inzake vrouwen, vrede en veiligheid in alle verschillende dimensies van vredeshandhaving te integreren; benadrukt hoe belangrijk een evenwaardige, volledige en actieve participatie van vrouwen is bij het voorkomen en oplossen van conflicten, alsook in het proces van vredesonderhandelingen en vredesopbouw; pleit voor de invoering van een quotaregeling ter bevordering van de participatie van vrouwen op alle politieke niveaus; |
|
107. |
betreurt ten zeerste dat Roma, en met name Romavrouwen, nog steeds te lijden hebben onder wijdverspreide discriminatie en zigeunerhaat, waardoor de cyclus van benadeling, uitsluiting, segregatie en marginalisering draaiende wordt gehouden; verzoekt de EU en de lidstaten om de mensenrechten van Roma volledig te eerbiedigen door het recht op onderwijs, gezondheidsdiensten, werk, huisvesting en sociale bescherming te waarborgen; |
|
108. |
is erg teleurgesteld over het gebrek aan gendergelijkheid in politieke kringen en de ondervertegenwoordiging van vrouwen in de politieke, sociale en economische besluitvorming, waardoor mensenrechten en democratie worden ondermijnd; is van mening dat regeringen moeten streven naar gendergelijkheid in processen voor het opbouwen en in stand houden van democratie en dat ze elke vorm van genderdiscriminatie in de samenleving moeten bestrijden; benadrukt dat de verslagen van verkiezingswaarnemingsmissies nauwkeurige richtsnoeren bevatten die de EU van dienst kunnen zijn in politieke dialogen met derde landen ter verbetering van de deelname van vrouwen aan verkiezingsprocessen en het democratische leven van dat land; |
|
109. |
betreurt dat in sommige landen nog steeds beperkingen worden opgelegd aan de deelname van vrouwen aan verkiezingen; |
|
110. |
betreurt dat vrouwen wereldwijd enorme moeilijkheden blijven ondervinden om een fatsoenlijke baan te vinden en te behouden, zoals blijkt uit het verslag „Women at work 2016” van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO); |
|
111. |
betreurt dat het glazen plafond voor vrouwen in de bedrijfswereld, de loonkloof tussen mannen en vrouwen en het gebrek aan steun vanuit de samenleving voor vrouwelijke ondernemers, nog steeds wereldwijd voorkomen; dringt aan op initiatieven om de positie van vrouwen verder te versterken, in het bijzonder op het gebied van zelfstandig ondernemerschap en kmo's; |
|
112. |
herinnert eraan dat toegang tot onderwijs, beroepsopleiding en microkredieten essentieel is voor de versterking van de positie van vrouwen en het voorkomen van de schending van hun mensenrechten; |
|
113. |
spoort vrouwen aan actief te worden in vakbonden en andere organisaties, omdat dit ertoe zal bijdragen dat genderaspecten hun intrede zullen doen in arbeidsvoorwaarden; |
|
114. |
spoort de lidstaten, de Commissie en de EDEO aan zich toe te spitsen op de economische en politieke emancipatie van vrouwen in ontwikkelingslanden door hun betrokkenheid bij het bedrijfsleven en bij de uitvoering van regionale en plaatselijke ontwikkelingsprojecten te bevorderen; |
|
115. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten genderbudgettering toe te passen in alle relevante EU-financiering; |
|
116. |
roept op om in vrouwen en jongeren te investeren, aangezien dit een doeltreffende manier is om armoede, en met name armoede onder vrouwen, te bestrijden; |
|
117. |
is diep verontrust dat de snel toenemende dreiging van antimicrobiële resistentie (AMR) naar verwachting de belangrijkste doodsoorzaak ter wereld zal worden en dat met name kwetsbare en zwakke personen in ontwikkelingslanden hiervan het slachtoffer zullen worden; verzoekt de Commissie onverwijld een echt doeltreffende strategie voor volksgezondheid te ontwikkelen; |
Rechten van het kind
|
118. |
herhaalt dat er dringend behoefte is aan een universele ratificatie en doeltreffende tenuitvoerlegging van het Verdrag inzake de rechten van het kind en de bijbehorende facultatieve protocollen, vraagt dat de EU systematisch overleg pleegt met bevoegde lokale en internationale kinderrechtenorganisaties en in haar politieke en mensenrechtendialogen met derde landen wijst op de verplichting van landen die partij zijn bij het verdrag om het ten uitvoer te leggen; is blij met de ratificatie van het verdrag door Zuid-Sudan en Somalië; herhaalt zijn oproep aan de Commissie en de VV/HV om op zoek te gaan naar manieren en methoden waardoor de EU kan toetreden tot het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind; |
|
119. |
vraagt dat de EU de EU-UNICEF-toolkit „kinderrechten integreren in ontwikkelingssamenwerking” blijft bevorderen via haar externe delegaties en het personeel van EU-delegaties degelijk blijft opleiden op dit gebied; vestigt de aandacht op de ernstige kwestie van niet-geregistreerde kinderen die in een ander land dan het thuisland van hun ouders zijn geboren, een kwestie die bijzonder prangend is met betrekking tot vluchtelingen, en verzoekt de EU deze kwestie in voorkomend geval aan de orde stellen in haar politieke dialogen met derde landen; verzoekt de Commissie beleid te ontwikkelen inzake de bescherming van kinderen van gedetineerde ouders en hier in internationale fora voor te ijveren, zodat een einde wordt gemaakt aan de discriminatie en stigmatisering van deze kinderen; benadrukt dat er nog steeds miljoenen kinderen aan ondervoeding lijden en dat dit voor velen onder hen onomkeerbare gevolgen op lange termijn inhoudt en zelfs de dood tot gevolg kan hebben; verzoekt de Commissie en de internationale gemeenschap innovatieve methoden in te voeren om ondervoeding op doeltreffende wijze aan te pakken, met name bij kinderen, door op maximale wijze gebruik te maken van de volledige voedselketen, dus onder meer via samenwerkingsverbanden tussen overheden, bedrijven en individuen, en met alle andere beschikbare middelen, met name de sociale media; |
|
120. |
wijst erop dat er internationale bijstand nodig is om te proberen vrouwen en kinderen die nog steeds gevangen worden gehouden door Da'esh en andere terroristische of paramilitaire organisaties op te sporen en te bevrijden, alsook om binnen de Europese Unie en wereldwijd specifieke programma's te bevorderen voor de behandeling van wie gevangen heeft gezeten; uit zijn bezorgdheid over het ronselen van kinderen en de deelname van kinderen aan terroristische en militaire activiteiten; benadrukt dat het noodzakelijk is beleidsmaatregelen vast te stellen als leidraad voor de zoektocht naar en de bevrijding, rehabilitatie en re-integratie van deze kinderen; benadrukt dat het noodzakelijk is beleidsmaatregelen te bevorderen voor de ontwapening, rehabilitatie en re-integratie van kindsoldaten; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om een voorstel in te dienen voor een uitgebreide strategie en een actieplan voor de rechten van het kind voor de komende vijf jaar, zodat kinderrechten in zowel het extern als het intern EU-beleid tot prioriteit worden verheven en de rechten van kinderen worden bevorderd, met name door er mee voor te zorgen dat kinderen toegang hebben tot water, sanitaire voorzieningen, gezondheidszorg en onderwijs, ook in conflictgebieden en vluchtelingenkampen; |
De rechten van ouderen
|
121. |
is verheugd over doelstelling 16, onder g), van het actieplan inzake mensenrechten en democratie (2015-2019), die gericht is op bewustmaking met betrekking tot de mensenrechten en specifieke behoeften van ouderen; is bezorgd over de negatieve gevolgen van discriminatie op grond van leeftijd; benadrukt de bijzondere uitdagingen waarmee ouderen te maken krijgen bij de uitoefening van hun mensenrechten, bijvoorbeeld wanneer ze toegang willen krijgen tot sociale bescherming en gezondheidszorg; verzoekt de lidstaten de huidige herziening van het Internationaal actieplan van Madrid inzake vergrijzing aan te grijpen om de toepassing van bestaande instrumenten in kaart te brengen en mogelijke lacunes aan te wijzen; roept de EU en haar lidstaten op actief betrokken te zijn bij de open werkgroep van de VN inzake ouderdom en zich meer in te spannen om de rechten van ouderen te beschermen en te bevorderen, onder meer door te overwegen een nieuw rechtsinstrument te ontwikkelen; |
Rechten van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksuelen (LGBTI's)
|
122. |
is diep verontrust door de toename van geweld en discriminatie ten aanzien van LGBTI's; spreekt zijn krachtige veroordeling uit over de recente toename van discriminerende wetten en daden van geweld ten aanzien van personen op basis van hun seksuele gerichtheid, genderidentiteit en geslachtskenmerken, en over het feit dat 73 landen homoseksualiteit nog steeds strafbaar stellen (onder meer door LGBTI's aan te klagen wegens „losbandig gedrag”), waarvan 13 landen (61) waar de doodstraf is toegestaan, en dat transgenderidentiteiten nog steeds strafbaar zijn in 20 landen; is ernstig bezorgd over de zogenaamde „propagandawetten” die gericht zijn op de beperking van de vrijheid van meningsuiting en vereniging van LGBTI's en diegenen die hun rechten ondersteunen; verzoekt alle landen die dergelijke wetten hebben deze bepalingen in te trekken; veroordeelt krachtig dat de vrijheid van vergadering en vereniging van LGBTI-groepen en verdedigers van hun rechten in toenemende mate aan banden wordt gelegd en dat zij voorwaarden krijgen opgelegd die hun werking bemoeilijken, hetgeen ook geldt voor evenementen en protesten zoals pride-optochten, waarbij in sommige gevallen sprake is van gewelddadig optreden van de autoriteiten tegen de demonstranten; bevestigt opnieuw dat deze fundamentele vrijheden een cruciale rol spelen in de werking van democratische samenlevingen en dat staten verantwoordelijk zijn om te waarborgen dat deze rechten worden geëerbiedigd en dat al wie deze rechten uitoefent op bescherming kan rekenen; vraagt de EDEO voorrang te geven aan maatregelen in landen waar LGBTI's te maken krijgen met geweld, moord, misbruik en discriminatie en deze maatregelen te versterken door dergelijke praktijken te veroordelen overeenkomstig de EU-richtsnoeren inzake de doodstraf en de EU-richtsnoeren inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, en door op dit gebied te blijven samenwerken met de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de rechten van de mens; benadrukt hoe belangrijk het is het werk van verdedigers van de mensenrechten van LGBTI's te ondersteunen, via een verhoging van de steun en middelen voor doeltreffende programmering, door campagnes te organiseren, ook met financiering uit hoofde van het EIDHR, om het publiek bewust te maken van discriminatie en geweld ten aanzien van LGBTI's, en door ervoor te zorgen dat noodhulp wordt geboden aan al wie dergelijke steun nodig heeft; verzoekt de EU-delegaties en de betreffende instellingen deze rechten en fundamentele vrijheden actief te bevorderen; |
|
123. |
is ingenomen met de richtsnoeren van de Raad Buitenlandse Zaken voor de bevordering en bescherming van de uitoefening van alle mensenrechten door LGBTI's, die op 24 juni 2013 zijn aangenomen; verzoekt de EDEO en de Commissie aan te dringen op een meer strategische en systematische toepassing van de richtsnoeren, onder meer door bewustmaking en opleiding van EU-personeel in derde landen, zodat de kwestie van LGBTI-rechten op doeltreffende wijze ter sprake wordt gebracht in politieke en mensenrechtendialogen met derde landen en in multilaterale fora; benadrukt hoe belangrijk het is de EU-richtsnoeren voor de bevordering en bescherming van de uitoefening van alle mensenrechten ruim te verspreiden onder LGBTI's; dringt aan op concrete maatregelen om de samenhang tussen het interne en externe beleid van de EU inzake LGBTI-rechten te vergroten; |
|
124. |
spoort de EU-instellingen en de lidstaten aan te blijven bijdragen aan het debat over de erkenning van het huwelijk of geregistreerd partnerschap van personen van hetzelfde geslacht door dit naar voren te schuiven als een kwestie van politieke, sociale, mensen- en burgerrechten; is verheugd dat een toenemend aantal landen het recht een gezin te stichten door middel van een huwelijk, geregistreerd partnerschap en adoptie eerbiedigen zonder discriminatie op grond van seksuele oriëntatie, en verzoekt de Commissie en de lidstaten voorstellen uit te werken voor de wederzijdse erkenning van deze samenlevingsvormen en van gezinnen met partners van hetzelfde geslacht in de gehele EU, zodat gelijke behandeling met betrekking tot werkgelegenheid, vrij verkeer, belasting en sociale zekerheid wordt gewaarborgd en de inkomens van gezinnen en kinderen worden beschermd; |
Rechten van inheemse volkeren en van personen die tot minderheden behoren
|
125. |
stelt met grote bezorgdheid vast dat inheemse volkeren nog steeds een bijzonder risico op discriminatie lopen en vooral kwetsbaar zijn voor politieke, economische, milieugerelateerde en arbeidsgerelateerde verandering en ontwrichting; wijst erop dat de meesten van deze mensen onder de armoededrempel leven en nauwelijks of geen toegang hebben tot politieke vertegenwoordiging en besluitvorming, hetgeen in strijd is met hun recht op vrije, voorafgaande en geïnformeerde toestemming als gewaarborgd in de VN-Verklaring inzake de rechten van inheemse volkeren en erkend in de Europese consensus inzake ontwikkeling van 2005; maakt zich in het bijzonder zorgen over meldingen van wijdverspreide en toenemende mensenrechtenschendingen ten aanzien van inheemse volkeren, waaronder de vervolging, de willekeurige arrestatie en het vermoorden van mensenrechtenverdedigers, alsook gedwongen ontheemding, landroof en mensenrechtenschendingen door bedrijven; |
|
126. |
stelt tot zijn grote verontrusting vast dat inheemse volkeren in het bijzonder te lijden hebben onder schendingen van de mensenrechten die verband houden met de winning van hulpbronnen; verzoekt de Commissie en de EDEO strenge rechtskaders en wetgevingsinitiatieven te ondersteunen die gericht zijn op het waarborgen van transparantie en goed bestuur in de mijnbouw en in andere sectoren die natuurlijke hulpbronnen aanboren, en daardoor ook van de eerbiediging van vrije, voorafgaande en geïnformeerde toestemming van de plaatselijke bevolking en de VN-Verklaring inzake de rechten van inheemse volkeren; verzoekt de EU-delegaties de dialoog met inheemse volkeren op het terrein verder te intensiveren om mensenrechtenschendingen te signaleren en te voorkomen; |
|
127. |
benadrukt dat minderheidsgroepen specifieke behoeften hebben en dat daarom in alle facetten van het economische, sociale, politieke en culturele leven moet worden gestreefd naar een volledige en daadwerkelijke gelijkheid tussen personen die tot een minderheid behoren en personen die tot de meerderheid behoren; dringt er bij de Commissie op aan tijdens het volledige verloop van het uitbreidingsproces nauwlettend toe te zien op de tenuitvoerlegging van bepalingen ter bescherming van de rechten van personen die tot minderheden behoren; |
De rechten van personen die op grond van kaste worden gediscrimineerd
|
128. |
veroordeelt de aanhoudende mensenrechtenschendingen ten aanzien van personen die het slachtoffer zijn van hiërarchische kastenstelsels en van discriminatie op grond van kaste, zoals de ontzegging van gelijkheid en van toegang tot het rechtssysteem en werk, alsook de permanente segregatie en op kaste gebaseerde belemmeringen wat de verwezenlijking van fundamentele mensenrechten en ontwikkeling betreft; is erg verontrust door het alarmerend aantal gewelddadige aanvallen op Dalits op grond van kaste en door geïnstitutionaliseerde discriminatie die ongestraft blijft; herhaalt zijn oproep voor de ontwikkeling van EU-beleid inzake discriminatie op grond van kaste en verzoekt de EU elke gelegenheid te baat te nemen om zich ernstig verontrust te tonen over discriminatie op grond van kaste; |
Internationaal Strafhof (ICC) / overgangsjustitie
|
129. |
wijst nogmaals op de universaliteit van het ICC en spreekt opnieuw zijn volledige steun uit voor de werkzaamheden van het hof; benadrukt de belangrijke rol die voor het ICC is weggelegd om een einde te maken aan de straffeloosheid ten aanzien van plegers van de ernstigste misdrijven die de internationale gemeenschap aanbelangen, en gerechtigheid te bieden aan slachtoffers van oorlogsmisdaden, misdrijven tegen de menselijkheid en genocide; blijft alert met betrekking tot pogingen om de legitimiteit of de onafhankelijkheid van het ICC te ondermijnen; |
|
130. |
herinnert aan zijn resolutie van 4 februari 2016 waarin de leden van de VN-Veiligheidsraad worden opgeroepen hun steun uit te spreken voor verwijzing door de Veiligheidsraad naar het Internationaal Strafhof om een onderzoek in te stellen naar schendingen die in Irak en Syrië door de zogenoemde IS/Da'esh zijn gepleegd jegens christenen (Chaldeeërs/Syriërs/Assyriërs), jezidi's en andere religieuze en etnische minderheden; |
|
131. |
is verheugd over de door Oekraïne afgelegde verklaring waarin de jurisdictie van het ICC wordt aanvaard voor sinds 20 februari 2014 in het land gepleegde misdaden, aangezien met deze verklaring voor de aanklager van het ICC het pad wordt geëffend om af te wegen of het hof een onderzoek kan instellen naar wanpraktijken die tijdens het gewapend conflict zijn begaan, ook al is Oekraïne nog geen ICC-lidstaat; |
|
132. |
is ingenomen met de conclusies van de Raad inzake de steun van de EU aan overgangsjustitie, en waardeert het EU-beleidskader inzake steun aan overgangsjustitie, waarbij de EU de eerste regionale organisatie is die een dergelijk beleid vaststelt; verzoekt de EU, haar lidstaten en haar speciale vertegenwoordigers het ICC, de handhaving van zijn beslissingen en de strijd tegen straffeloosheid met betrekking tot misdrijven die onder het Statuut van Rome vallen actief te bevorderen, en spreekt er zijn ernstige bezorgdheid over uit dat tal van aanhoudingsbevelen nog steeds niet zijn uitgevoerd; spoort de EU en haar lidstaten aan met het ICC samen te werken en krachtige diplomatieke en politieke steun te blijven geven aan inspanningen om de betrekkingen tussen het ICC en de VN te versterken en uit te breiden, met name in de context van de VN-Veiligheidsraad, alsook maatregelen te nemen om niet-medewerking met het ICC te voorkomen en anders doeltreffend in te grijpen; herhaalt zijn oproep aan de EU om een gemeenschappelijk standpunt aan te nemen inzake het misdrijf agressie en de Kampala-amendementen, en verzoekt de lidstaten hun nationale wetgeving in overeenstemming te brengen met de definities als uiteengezet in de Kampala-amendementen en de samenwerking met het ICC te verbeteren; betreurt de minachting ten aanzien van het ICC waarvan verscheidene landen blijk geven door zich te onttrekken of door te dreigen zich te zullen onttrekken aan de jurisdictie van het ICC; |
|
133. |
herhaalt zijn oproep voor de invoering van de functie van speciale vertegenwoordiger van de EU voor internationale rechtspraak en internationaal humanitair recht om deze onderwerpen de aandacht en zichtbaarheid te geven die ze verdienen, om de EU-agenda daadwerkelijk vooruit te helpen en de toezeggingen van de EU inzake de strijd tegen straffeloosheid en vóór het ICC te integreren in het hele buitenlands beleid van de EU; |
|
134. |
verzoekt de EU en haar lidstaten om het ICC van voldoende financiering te voorzien en om hun steun aan het internationaal strafrechtelijk systeem, met inbegrip van overgangsjustitie, te versterken; |
Internationaal humanitair recht (IHR)
|
135. |
veroordeelt het gebrek aan eerbiediging van het IHR en spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de alarmerende toename van nevenschade in gewapende conflicten overal ter wereld en van dodelijke aanvallen op ziekenhuizen, scholen, humanitaire konvooien en andere burgerdoelwitten; toont zich erg verontrust door de groeiende invloed van acties van niet-overheidsactoren in conflicten overal ter wereld en dringt er bij de EU op aan alle beschikbare instrumenten aan te wenden om naleving van het IHR door overheids- en niet-overheidsactoren te verbeteren; is verheugd over de belofte van de EU en de lidstaten aan het Internationaal Comité van het Rode Kruis (ICRC) om de oprichting van een effectief mechanisme voor het bevorderen van de naleving van het IHR volop te steunen en verzoekt de VV/HV verslag uit te brengen aan het Parlement inzake haar doelstellingen en strategie om deze belofte gestand te doen; dringt er bij de internationale gemeenschap op aan een internationale conferentie bijeen te roepen ter voorbereiding van een nieuw internationaal mechanisme voor het opsporen, verzamelen en openbaar maken van gegevens over schendingen van het IHR, met inbegrip van aanvallen op ziekenhuizen, medisch personeel en ziekenwagens; is van mening dat een dergelijk mechanisme kan voortbouwen op het bestaande mechanisme voor kinderen en gewapende conflicten (CAAC); verzoekt de VV/HV ieder jaar een openbare lijst van vermeende daders van aanvallen op scholen en ziekenhuizen te presenteren, zodat passende EU-maatregelen kunnen worden geformuleerd om dergelijke aanvallen een halt toe te roepen; |
|
136. |
betreurt dat zeven lidstaten het Verdrag inzake clustermunitie nog niet hebben geratificeerd; verzoekt de EU en haar lidstaten een wereldwijd verbod op het gebruik van witte fosfor te steunen, met name door de sluiting van een nieuw protocol bij het Conventionelewapensverdrag waarin het gebruik van dergelijke wapens wordt verboden; |
|
137. |
verzoekt de lidstaten de belangrijkste instrumenten van het IHR en andere rechtsinstrumenten die van invloed zijn op het IHR te ratificeren; is zich bewust van het belang van de EU-richtsnoeren inzake de bevordering van de naleving van het IHR en herhaalt zijn verzoek aan de VV/HV en de EDEO om de tenuitvoerlegging van de richtsnoeren te herzien in het licht van de tragische gebeurtenissen in het Midden-Oosten, met name in het kader van de wijdverbreide en systematische straffeloosheid voor grove schendingen van het IHR en het recht inzake de mensenrechten; verzoekt de EU steun te bieden aan initiatieven voor het verspreiden van kennis over het IHR en van goede praktijken wat de toepassing ervan betreft, en roept de EU op alle beschikbare bilaterale instrumenten op doeltreffende wijze in te zetten om de naleving van het IHR door haar partners te bevorderen, onder meer door politieke dialoog; herhaalt zijn verzoek aan de lidstaten om zich aan te sluiten bij internationale initiatieven om te voorkomen dat scholen door gewapende groeperingen worden aangevallen en voor militaire doeleinden worden gebruikt door de Verklaring inzake veilige scholen te onderschrijven, die als doel heeft een einde te maken aan de talrijke militaire aanvallen op scholen tijdens gewapende conflicten; |
|
138. |
dringt er bij de internationale gemeenschap op aan een internationale conferentie te beleggen, zodat de doeltreffendheid van internationale humanitaire regels wordt vergroot; |
|
139. |
verzoekt de VV/HV nogmaals een initiatief op te starten om een EU-wapenembargo op te leggen aan landen die beschuldigd worden van ernstige aantijgingen inzake schendingen van het IHR, met name in verband met het bewust tot doelwit maken van civiele infrastructuur; benadrukt dat het blijven verlenen van vergunningen voor de verkoop van wapens aan dergelijke landen in strijd is met Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008; vraagt de lidstaten te overwegen gevangenen uit Guantánamo in de EU op te nemen; benadrukt dat de gevangenis van Guantánamo Bay zo snel mogelijk moet wordt gesloten; |
Vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst of overtuiging
|
140. |
veroordeelt, overeenkomstig artikel 10 VWEU, alle daden van geweld en vervolging, onverdraagzaamheid en discriminatie op basis van ideologie, godsdienst of overtuiging; uit zijn ernstige bezorgdheid over de aanhoudende meldingen van geweld en vervolging, onverdraagzaamheid en discriminatie ten aanzien van religieuze of levensbeschouwelijke minderheden overal ter wereld; benadrukt dat het recht op vrijheid van gedachte, geweten, godsdienst of overtuiging een fundamenteel mensenrecht is dat nauw samenhangt met andere mensenrechten en fundamentele vrijheden en het recht om te geloven of niet te geloven omvat, evenals het recht om al dan niet uiting te geven aan een godsdienst of overtuiging en het recht om een overtuiging naar keuze aan te nemen, te wijzigen en ervan afstand te doen of het opnieuw aan te nemen, zoals verankerd in artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, en in artikel 9 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens; verzoekt de EU en haar lidstaten politieke gesprekken aan te gaan opdat wetgeving inzake godslastering wordt ingetrokken; verzoekt de EU en haar lidstaten te waarborgen dat minderheden overal ter wereld worden geëerbiedigd en beschermd, ook in het Midden-Oosten, waar atheïsten en minderheden van jezidi's, christenen en moslims worden vervolgd door Da'esh en andere terroristische groeperingen; betreurt het misbruiken van een godsdienst of overtuiging voor terroristische doeleinden; |
|
141. |
steunt de verbintenis van de EU om het recht op vrijheid van godsdienst of overtuiging te bevorderen in internationale en regionale fora, waaronder de VN, de OVSE, de Raad van Europa en andere regionale mechanismen, en spoort de EU aan haar jaarlijkse resolutie over vrijheid van godsdienst of overtuiging te blijven indienen bij de VN en steun te blijven geven aan het mandaat van de speciale VN-rapporteur voor de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging; spoort de VV/HV en de EDEO aan om een permanente dialoog aan te gaan met ngo's, groepen met een bepaald geloof of een bepaalde overtuiging en religieuze leiders; |
|
142. |
geeft zijn volledige steun aan de werkwijze van de EU om in de UNHRC en op de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) het initiatief te nemen voor thematische resoluties over de vrijheid van godsdienst en overtuiging, spoort de EU aan het mandaat van de speciale VN-rapporteur voor de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging te steunen en dringt er bij landen die momenteel niet ingaan op een verzoek voor een bezoek van de speciale VN-rapporteur voor de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging op aan dit vooralsnog te doen; |
|
143. |
verzoekt de EU haar bestaande instrumenten aan te scherpen en eventuele andere instrumenten binnen haar mandaat vast te stellen om te waarborgen dat religieuze minderheden wereldwijd effectief worden beschermd; |
|
144. |
dringt aan op concrete maatregelen om te waarborgen dat de EU-richtsnoeren ter bevordering en bescherming van de vrijheid van godsdienst en overtuiging daadwerkelijk ten uitvoer worden gelegd, onder meer door: te zorgen voor een stelselmatige en consequente opleiding van EU-personeel in hoofdkantoren en delegaties; verslag uit te brengen over situaties per land en lokale situaties; en nauw samen te werken met lokale actoren, in het bijzonder met leiders van groepen met een bepaald geloof of een bepaalde overtuiging; |
|
145. |
stelt met ernstige bezorgdheid vast dat de positie van gemeenschappen met een bepaalde godsdienst of overtuiging in sommige delen van de wereld wordt bedreigd, waarbij volledige geloofsgemeenschappen verdwijnen of op de vlucht slaan; |
|
146. |
wijst erop dat de christenen momenteel overal ter wereld het meest van alle religieuze groepen worden lastiggevallen en geïntimideerd, ook in Europa, waar christelijke vluchtelingen regelmatig worden vervolgd op religieuze gronden, en dat enkele van de oudste christelijke gemeenschappen gevaar lopen te verdwijnen, met name in Noord-Afrika en het Midden-Oosten; |
|
147. |
spoort de internationale gemeenschap en de EU aan minderheden bescherming te bieden en veilige zones tot stand te brengen; dringt aan op erkenning, zelfbestuur en bescherming voor etnische en religieuze minderheden die in gebieden wonen waar ze historisch altijd sterk aanwezig zijn geweest en vreedzaam met elkaar hebben samengeleefd — bijvoorbeeld in het Sinjargebergte (jezidi's) en de vlakte van Nineve (Chaldeeërs/Syriërs/Assyriërs); dringt aan op speciale bijstand om te proberen (massa)graven te beschermen in gebieden waar conflicten aan de gang zijn of waren, teneinde de stoffelijke overschotten op te graven en forensisch te onderzoeken, zodat de stoffelijke overschotten van de slachtoffers op een fatsoenlijke manier kunnen worden begraven of kunnen worden vrijgegeven aan de familie; dringt aan op de totstandbrenging van een speciaal fonds om initiatieven voor het veiligstellen van bewijsmateriaal te helpen financieren, zodat vermoedelijke misdaden tegen de menselijkheid kunnen worden onderzocht en vervolgd; dringt aan op maatregelen van de EU en haar lidstaten om met spoed een groep deskundigen aan te stellen voor het verzamelen van al het bewijsmateriaal met betrekking tot internationale misdaden, met inbegrip van genocide, die momenteel waar dan ook ter wereld worden gepleegd tegen religieuze en etnische minderheden, onder meer ook voor het beschermen van massagraven in gebieden waar conflicten aan de gang zijn of waren, ter voorbereiding van internationale vervolging van de verantwoordelijken; |
Vrijheid van meningsuiting online en offline en via audiovisuele en andere mediabronnen
|
148. |
benadrukt dat mensenrechten en fundamentele vrijheden universeel zijn en in alle uitingsvormen wereldwijd moeten worden verdedigd; |
|
149. |
benadrukt het belang van vrijheid van meningsuiting en de onafhankelijkheid en pluriformiteit van de media als fundamentele elementen op de weg naar democratie, en beklemtoont dat de positie van burgers en het maatschappelijk middenveld moet worden versterkt om transparantie en verantwoordingsplicht in de overheidssector te waarborgen; |
|
150. |
maakt zich zorgen over de toename van het aantal arrestaties en intimidatiepogingen ten aanzien van journalisten in tal van landen en benadrukt dat deze praktijken een zware belemmering vormen voor de persvrijheid; dringt er bij de EU en de internationale gemeenschap op aan onafhankelijke journalisten en bloggers te beschermen, de digitale kloof te dichten en de onbeperkte toegang tot informatie en communicatie, evenals de ongecensureerde toegang tot het internet (digitale vrijheid), te bevorderen; |
|
151. |
uit zijn ernstige bezorgdheid over de proliferatie en verspreiding van monitoring-, bewakings-, censuur- en filtertechnologieën, hetgeen een toenemend gevaar vormt voor democratie- en mensenrechtenactivisten in autocratische landen; |
|
152. |
veroordeelt ten stelligste dat een toenemend aantal mensenrechtenverdedigers te maken krijgt met digitale bedreigingen, waaronder gecompromitteerde gegevens door inbeslagname van apparatuur, bewaking op afstand en data leakage; veroordeelt de praktijk van online bewaking en hacking voor het vergaren van informatie die kan worden gebruikt in rechtszaken of lastercampagnes, alsook in rechtszaken wegens laster; |
|
153. |
spreekt zijn krachtige veroordeling uit over autoriteiten die controle uitoefenen op het internet, de media en de academische wereld, alsook over de toegenomen intimidatie, pesterijen en willekeurige arrestaties waarmee mensenrechtenverdedigers, advocaten en journalisten worden geconfronteerd; |
|
154. |
verwerpt beperkende maatregelen met betrekking tot digitale communicatie, waaronder het opdoeken van websites en het blokkeren van persoonlijke accounts door autoritaire regimes met de bedoeling de vrijheid van meningsuiting aan banden te leggen en als een manier om oppositiestemmen het zwijgen op te leggen en het maatschappelijk middenveld te onderdrukken; verzoekt de EU en haar lidstaten om regimes die de digitale communicatie van hun critici en tegenstanders beperken publiekelijk te veroordelen; |
|
155. |
beklemtoont hoe belangrijk het is om in alle mogelijke betrekkingen met derde landen, waaronder toetredingsonderhandelingen, handelsbesprekingen, mensenrechtendialogen en diplomatieke betrekkingen, op te komen voor onbeperkte toegang tot het internet, en om informatie over mensenrechten en democratie zo toegankelijk mogelijk te maken voor mensen over de hele wereld; |
|
156. |
is bezorgd over de toename van haatzaaiende uitlatingen, met name op socialemediaplatforms; verzoekt de Commissie vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld te betrekken bij deze kwestie, om te waarborgen dat er in onderhandelingen over gedragscodes rekening wordt gehouden met hun standpunten; spreekt ten stelligste zijn afkeuring uit over het verspreiden van haatzaaiende uitlatingen die aanzetten tot geweld en terreur; |
|
157. |
dringt erop aan meer steun te bieden op het gebied van de bevordering van de vrijheid van de media, de bescherming van onafhankelijke journalisten, bloggers en klokkenluiders, het dichten van de digitale kloof en het vergemakkelijken van de onbeperkte toegang tot informatie en communicatie, alsook het vrijwaren van een ongecensureerde toegang tot het internet (digitale vrijheid); |
|
158. |
dringt aan op een actieve ontwikkeling en verspreiding van technologieën die bijdragen tot de bescherming van de mensenrechten en die bevorderend zijn voor de digitale vrijheden en rechten, alsook de veiligheid en privacy van mensen; |
|
159. |
verzoekt de EU gratis software en opensourcesoftware in gebruik te nemen en andere actoren aan te sporen hetzelfde te doen, daar zulke software zorgt voor verbeterde veiligheid en een betere eerbiediging van de mensenrechten; |
|
160. |
roept de Commissie en de lidstaten op in alle internationale fora, waaronder het Forum voor internetbeheer van de VN, de G8, de G20, de OVSE en de Raad van Europa, aandacht te vragen voor de vrijheid van meningsuiting online, de digitale vrijheden en het belang van een vrij en open internet; |
Terrorismebestrijding
|
161. |
spreekt nogmaals zijn ondubbelzinnige veroordeling van terrorisme uit, alsook zijn volledige steun ten aanzien van maatregelen die gericht zijn op de uitroeiing van terroristische organisaties, met name Da'esh, een groepering die een onmiskenbare bedreiging voor de regionale en internationale veiligheid vormt, maar wijst er tegelijkertijd op dat in deze maatregelen het internationaal recht inzake de mensenrechten altijd volledig moet worden geëerbiedigd; steunt de tenuitvoerlegging van resolutie 2178 (2014) van de VN-Veiligheidsraad over de bestrijding van dreigingen die uitgaan van buitenlandse terroristische strijders, en van de leidende beginselen van Madrid inzake het tegengaan van de toestroom van buitenlandse terroristische strijders; |
|
162. |
wijst er nogmaals op dat in het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie wordt beklemtoond dat de eerbiediging van de vrijheid van mening en meningsuiting moet worden geïntegreerd in ontwikkelingsbeleid en programma's die verband houden met terrorisme, waaronder het gebruik van digitale bewakingstechnologieën; onderstreept dat de lidstaten volop gebruik moeten maken van de bestaande instrumenten voor het aanpakken van de radicalisering van Europese burgers en effectieve programma's moeten ontwikkelen waarmee terroristische en extremistische propaganda en rekruteringsmethoden kunnen worden tegengegaan, met name online, en waarmee wordt gewerkt aan de preventie van radicalisering; benadrukt dat er zo snel mogelijk een gecoördineerd EU-beleid moet komen en dringt erop aan dat de lidstaten samenwerken op gevoelige gebieden, met name de uitwisseling van informatie en inlichtingen; |
|
163. |
vraagt dat de EU met de VN blijft samenwerken inzake de bestrijding van terrorismefinanciering, onder meer door gebruik te maken van bestaande mechanismen voor het aanwijzen van terroristische personen en organisaties, en dat ze mechanismen voor de bevriezing van tegoeden op wereldschaal blijft versterken, zonder afbreuk te doen aan de internationale normen voor eerlijke rechtsbedeling en de rechtsstaat; verzoekt de Commissie en de lidstaten met spoed een effectieve dialoog aan te gaan over dit onderwerp met staten die terroristische organisaties financieren of ondersteunen, of die hun burgers hierbij geen strobreed in de weg leggen; |
De doodstraf
|
164. |
wijst nogmaals op het EU-standpunt van nultolerantie ten aanzien van de doodstraf en herhaalt dat de EU zich sinds lang verzet tegen de doodstraf, foltering en wrede, onmenselijke en onterende behandeling en bestraffing, in alle gevallen en onder alle omstandigheden; |
|
165. |
is ingenomen met de afschaffing van de doodstraf in Fiji, Suriname, Mongolië en de Amerikaanse staat Nebraska; |
|
166. |
stelt met grote bezorgdheid vast dat een aantal landen de afgelopen jaren opnieuw is begonnen met het uitvoeren van terechtstellingen; betreurt dat politieke leiders in andere landen overwegen de doodstraf opnieuw in te voeren; spreekt zijn diepe bezorgdheid uit over de gemelde toename van het aantal doodvonnissen in 2015 wereldwijd, met name in China, Egypte, Iran, Nigeria, Pakistan en Saudi-Arabië; herinnert de autoriteiten in deze landen eraan dat ze partij zijn bij het Verdrag inzake de rechten van het kind, uit hoofde waarvan de doodstraf voor misdaden begaan door iemand die nog geen 18 jaar oud is strikt wordt verboden; |
|
167. |
maakt zich in het bijzonder zorgen over het toenemende aantal doodvonnissen dat wordt uitgesproken in massaprocessen, zonder enige waarborging van minimumnormen voor een eerlijke rechtsgang zoals vereist op grond van het internationaal recht; |
|
168. |
veroordeelt de toename van het aantal doodvonnissen voor drugsdelicten ten stelligste en dringt erop aan dat de doodstraf en standrechtelijke executies voor dergelijke delicten niet worden toegepast; |
|
169. |
verzoekt de landen die de doodstraf hebben afgeschaft of sinds lang een moratorium hebben ingesteld op de uitvoering van doodvonnissen, standvastig te blijven in hun verbintenissen en de doodstraf niet opnieuw in te voeren; verzoekt de EU om samenwerking en diplomatie te blijven inzetten in alle mogelijke fora wereldwijd om een pleidooi te houden tegen de doodstraf en er tegelijkertijd voor te zorgen dat het recht op een onpartijdig gerecht volledig wordt geëerbiedigd voor al wie een terechtstelling te wachten staat; benadrukt hoe belangrijk het is dat de EU toezicht blijft houden op de omstandigheden waaronder mensen worden terechtgesteld in landen waar de doodstraf bestaat, om erop toe te zien dat de lijst van terdoodveroordeelden openbaar wordt gemaakt en de lichamen aan de families worden teruggegeven; |
|
170. |
beklemtoont dat het belangrijk is dat de EU haar beleid voor de mondiale afschaffing van de doodstraf in de schijnwerpers blijft plaatsen, in overeenstemming met de in 2013 herziene EU-richtsnoeren over de doodstraf, en dat ze argumenten blijft aanvoeren tegen de doodstraf; verzoekt de EU om verder te blijven werken aan de wereldwijde afschaffing ervan, op zoek te gaan naar nieuwe manieren om hiervoor te ijveren en in het kader van het EIDHR steun te verlenen aan maatregelen ter preventie van doodvonnissen of terechtstellingen; vraagt dat de EU-delegaties activiteiten blijven organiseren om het bewustzijn hierover aan te wakkeren; |
Strijd tegen foltering en mishandeling
|
171. |
toont zich diep bezorgd over de aanhoudende praktijk van foltering en mishandeling ten aanzien van personen in hechtenis, onder meer om bekentenissen af te dwingen die vervolgens worden gebruikt in strafprocessen die manifest tekortschieten op het vlak van internationale normen inzake rechtvaardige behandeling; |
|
172. |
betreurt de wijdverbreide praktijk van foltering en mishandeling jegens andersdenkenden in de samenleving om hen het zwijgen op te leggen, alsook jegens kwetsbare groepen als etnische, taalkundige en religieuze minderheden, LGBTI's, vrouwen, kinderen, asielzoekers en migranten; |
|
173. |
veroordeelt de foltering en mishandeling die door Da'esh en andere terroristische of paramilitaire organisaties worden veroorzaakt in de sterkst mogelijke bewoordingen; drukt zijn solidariteit uit met de families en gemeenschappen van alle slachtoffers die getroffen zijn door dit geweld; veroordeelt de praktijken van Da'esh en andere terroristische of paramilitaire organisaties waarbij minderheden worden gediscrimineerd of in het vizier worden genomen; verzoekt de EU, haar lidstaten en de internationale gemeenschap een grotere inspanning te leveren ten aanzien van de dringende noodzaak om elk verder lijden op doeltreffende wijze te voorkomen; |
|
174. |
vindt de detentieomstandigheden en de staat van de gevangenissen in een aantal landen zeer zorgwekkend; acht het van essentieel belang dat alle vormen van foltering en mishandeling, waaronder psychische foltering, ten aanzien van gevangenen worden bestreden en dat meer wordt gedaan voor de naleving van het internationaal recht ter zake, met name wat betreft de toegang tot gezondheidszorg en geneesmiddelen; veroordeelt resoluut alle schendingen van dit recht en is van oordeel dat het niet behandelen van gevangenen voor ziekten als hepatitis of hiv neerkomt op het niet verlenen van hulp aan personen in nood; |
|
175. |
dringt er gezien de niet aflatende stroom meldingen van algemeen gangbare standrechtelijke executies, folterpraktijken en mishandeling over de hele wereld bij de EDEO op aan om in dialogen op alle niveaus en in alle fora een grotere inspanning te leveren met betrekking tot de strijd van de EU tegen standrechtelijke executies, foltering en andere mishandeling, in overeenstemming met de richtsnoeren voor een EU-beleid ten aanzien van derde landen inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing; |
|
176. |
dringt er bij de EDEO op aan op systematische wijze zijn bezorgdheid te laten blijken over foltering en mishandeling in politieke en mensenrechtendialogen met de betrokken landen en in publieke verklaringen, en verzoekt de EU-delegaties en de ambassades van de lidstaten op het terrein toezicht te houden op gevallen van foltering en mishandeling en concrete maatregelen te nemen om deze compleet uit te bannen, de strafprocessen die hiermee verband houden te observeren en alle beschikbare instrumenten in te zetten om de betrokken personen bij te staan; |
Drones
|
177. |
geeft uiting aan zijn ernstige bezorgdheid over de inzet van gewapende drones buiten het internationale rechtskader; dringt er bij de lidstaten op aan inzake gewapende drones duidelijke beleidslijnen en rechtsposities te formuleren en herhaalt zijn oproep voor een gemeenschappelijk standpunt van de EU inzake het gebruik van gewapende drones, waarin de mensenrechten en het IHR worden geëerbiedigd en waarin kwesties zoals het rechtskader, evenredigheid, verantwoordingsplicht, de bescherming van burgers en transparantie aan bod komen; dringt er nogmaals bij de EU op aan om een verbod uit te vaardigen op de ontwikkeling, de productie en het gebruik van volledig autonome wapens waarmee aanvallen zonder menselijke tussenkomst kunnen worden uitgevoerd; dringt er bij de EU op aan zich te verzetten en een verbod uit te vaardigen tegen de praktijk van buitengerechtelijk en doelgericht doden en zich ertoe te verbinden passende maatregelen te treffen, overeenkomstig de binnenlandse en internationale wettelijke verplichtingen, wanneer er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat een individu of entiteit binnen haar rechtsgebied in verband zou kunnen worden gebracht met onwettig doelgericht doden in het buitenland; verzoekt de VV/HV, de lidstaten en de Raad gewapende drones en volledig autonome wapens op te nemen in relevante Europese en internationale regelingen voor ontwapening en wapenbeheersing, en dringt er bij de lidstaten op aan deze regelingen te hanteren en te versterken; verzoekt de EU om bij het inzetten van gewapende drones meer transparantie en verantwoordingsplicht te waarborgen vanwege haar lidstaten, boven alles ten aanzien van derde landen, wat de rechtsgrondslag voor hun gebruik en de operationele verantwoordelijkheid betreft, teneinde rechterlijke toetsing van droneaanvallen mogelijk te maken en ervoor te zorgen dat slachtoffers van onrechtmatige droneaanvallen toegang hebben tot doeltreffende voorzieningen in rechte; |
|
178. |
benadrukt dat er een EU-verbod is op de ontwikkeling, de productie en het gebruik van volledig autonome wapens waarmee aanvallen zonder menselijke tussenkomst kunnen worden uitgevoerd; roept de EU op zich te verzetten en een verbod uit te vaardigen tegen de praktijk van onwettig doelgericht doden; |
|
179. |
verzoekt de Commissie het Parlement naar behoren op de hoogte te houden van het gebruik van EU-middelen voor alle onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten die verband houden met de constructie van drones, zowel voor civiele als militaire doeleinden; dringt aan op mensenrechteneffectbeoordelingen van toekomstige projecten voor de ontwikkeling van drones; |
|
180. |
benadrukt dat de invloed die technologieën hebben op de verbetering van de mensenrechten moet worden geïntegreerd in EU-beleid en -programma's met het oog op een betere bescherming van de mensenrechten en een sterkere bevordering van democratie, de rechtsstaat, goed bestuur en vreedzame conflictoplossing; |
Ondersteuning van democratie en verkiezingen en verkiezingswaarnemingsmissies
|
181. |
herinnert eraan dat een vrije ruimte voor het maatschappelijk middenveld, de vrijheid van meningsuiting, vergadering en vereniging en de eerbiediging van de rechtsstaat centrale elementen zijn voor eerlijke en democratische verkiezingen; verzoekt de EU erop toe te zien dat lokale ngo's over de ruimte beschikken om het verloop van verkiezingen op gerechtvaardigde wijze waar te nemen en erop toe te zien; onderstreept dat corruptie een bedreiging vormt voor de gelijkwaardige uitoefening van mensenrechten en de democratische processen ondermijnt; is van mening dat de EU het belang van integriteit, verantwoordingsplicht en een degelijk beheer van overheidszaken moet beklemtonen in alle dialogen met derde landen, zoals bepaald in het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie (UNCAC); herinnert eraan dat de EU zich aan de toezegging moet houden die ze heeft gemaakt ten aanzien van haar partners, met name in de buurlanden, om economische, sociale en politieke hervormingen te steunen, de mensenrechten te beschermen en te helpen bij de invoering van de rechtsstaat, aangezien dit de beste manier is om de internationale orde te versterken en de stabiliteit in haar buurlanden te waarborgen; beklemtoont in dit verband dat de herziening van het nabuurschapsbeleid de gelegenheid bij uitstek was om opnieuw te verklaren dat de verdediging van universele waarden en de bevordering van mensenrechten centrale doelstellingen van de Unie zijn; herinnert eraan dat de ervaringen die zijn opgedaan door de EU, politici, academici, de media, ngo's en het maatschappelijk middenveld en de lessen die zijn getrokken uit de overgang naar democratie in het kader van het uitbreidings- en nabuurschapsbeleid op een positieve manier kunnen bijdragen aan de vaststelling van beproefde methoden die kunnen worden gebruikt voor de ondersteuning en consolidering van andere democratiseringsprocessen over de hele wereld; is in dit verband ingenomen met het werk van het Europees Fonds voor Democratie en EU-programma's ter ondersteuning van organisaties uit het maatschappelijk middenveld, met name het EIDHR; |
|
182. |
pleit ervoor dat de EU een bredere benadering van democratiseringsprocessen ontwikkelt, aangezien verkiezingswaarnemingen slechts één dimensie vormen van een langere en bredere cyclus; herhaalt dat politieke transitie en democratisering enkel duurzaam en succesvol kunnen zijn wanneer ze samengaan met de eerbiediging van mensenrechten en gelijke toegang tot het democratisch proces voor vrouwen, personen met een handicap en andere gemarginaliseerde groepen, de bevordering van gerechtigheid, transparantie, verantwoordingsplicht, verzoening, de rechtsstaat, economische en sociale ontwikkeling, maatregelen om extreme armoede tegen te gaan en de totstandbrenging van democratische instellingen; benadrukt dat de EU het bestrijden van corruptie in landen die democratiseringsprocessen doormaken tot prioriteit moet verheffen, aangezien dit verschijnsel de bescherming en bevordering van goed bestuur in de weg staat, georganiseerde misdaad stimuleert en in verband staat met verkiezingsfraude; |
|
183. |
is verheugd over de gezamenlijke mededeling over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid, en herinnert eraan dat, zoals bepaald in het VEU, de betrekkingen tussen de EU en haar buurlanden gebaseerd moeten zijn op de waarden van de Unie, waaronder mensenrechten en democratie; benadrukt dat een bijdrage aan de stabilisering van het nabuurschap hand in hand gaat met de bevordering van democratie, de rechtsstaat, goed bestuur en mensenrechten; |
|
184. |
benadrukt dat de EU democratische en doeltreffende mensenrechteninstellingen en het maatschappelijk middenveld in buurlanden moet blijven ondersteunen; wijst in dit verband in positieve zin op de niet-aflatende inzet van het Europees Fonds voor Democratie in het oostelijke en zuidelijke nabuurschap van de EU om de eerbiediging van grondrechten, fundamentele vrijheden en democratische beginselen te bevorderen; |
|
185. |
benadrukt dat het uitbreidingsbeleid een van de krachtigste instrumenten is om de eerbiediging van democratische beginselen en mensenrechten te versterken; verzoekt de Commissie steun te blijven verlenen aan de versterking van een democratische politieke cultuur, de eerbiediging van de rechtsstaat, de onafhankelijkheid van de media en de rechterlijke macht, en de bestrijding van corruptie in kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten; |
|
186. |
verzoekt de Commissie en de EDEO hun volledige steun te blijven verlenen aan democratische processen in uitvoering in derde landen, alsook aan politieke dialoog tussen partijen uit regering en oppositie, en het maatschappelijk middenveld; dringt aan op het belang van een consequente follow-up van aanbevelingen van de verkiezingswaarnemingsmissies als onderdeel van het engagement van de EU ter ondersteuning van democratie en als onderdeel van de landenstrategieën inzake mensenrechten voor de betrokken landen; vraagt om nauwere coördinatie en samenwerking tussen het Parlement en de Commissie/de EDEO om een follow-up van de tenuitvoerlegging van deze aanbevelingen te waarborgen en ervoor te zorgen dat gebruik wordt gemaakt van de gerichte financiële en technische bijstand die de EU zou kunnen bieden; verzoekt de Commissie een algemene beoordeling te geven van de procedures voor toezicht op verkiezingen; |
|
187. |
verzoekt de Raad en de EDEO in het geografische onderdeel van het EU-jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld een specifiek hoofdstuk op te nemen — voor de betreffende landen — over de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen die zijn vastgesteld in het kader van de verkiezingswaarnemingsmissies; herinnert aan de toezegging die in het actieplan is geformuleerd door de EDEO, de Commissie en de lidstaten om op een meer vastberaden en consequente manier in derde landen overleg te plegen met verkiezingsinstanties, parlementaire instellingen en organisaties uit het maatschappelijk middenveld, om zo een bijdrage te leveren aan de versterking van hun positie en daardoor ook het democratisch proces te helpen versterken; |
|
188. |
verzoekt de Commissie erop toe te zien dat haar verkiezingsactiviteiten — bestaande uit waarneming en bijstand — worden gecombineerd met vergelijkbare ondersteuning voor andere belangrijke actoren binnen een democratisch stelsel, zoals politieke partijen, parlementen, plaatselijke overheden, onafhankelijke media en het maatschappelijk middenveld; |
|
189. |
verzoekt de EU te blijven werken aan de vaststelling van beste praktijken op dit gebied, onder meer in de context van conflictpreventiemaatregelen, bemiddeling en de bevordering van dialoog, teneinde een samenhangende, flexibele en geloofwaardige EU-benadering te ontwikkelen; |
|
190. |
erkent het succesvolle werk van de EDEO en EU-delegaties bij het voltooien van de tweede generatie democratie-analyses en de vorderingen op het gebied van actieplannen inzake democratie, en verzoekt de VV/HV erop toe te zien dat de actieplannen worden omgezet in concrete ondersteuning van democratie op het terrein; |
|
191. |
verzoekt de EDEO voort te bouwen op de ervaring die is opgedaan in het kader van de democratie-analyses om voorbereidingen te treffen opdat deze analyses in haar buitenlands optreden worden geïntegreerd, en merkt op dat het toevoegen van de component democratie aan de landenstrategieën inzake mensenrechten en democratie weliswaar wordt toegejuicht, maar dat dit niet voldoende is om een echt volledig beeld te krijgen van de democratie in een partnerland; |
o
o o
|
192. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger en de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten. |
(1) http://www.un.org/womenwatch/daw/cedaw/cedaw.htm.
(2) PB C 289 van 9.8.2016, blz. 57.
(3) http://www.ohchr.org/EN/ProfessionalInterest/Pages/CMW.aspx.
(4) A/RES/41/128.
(5) http://www.un.org/en/ga/search/view_doc.asp?symbol=A/RES/69/2
(6) http://www.ohchr.org/EN/ProfessionalInterest/Pages/Vienna.aspx
(7) http://www.un.org/womenwatch/daw/beijing/pdf/BDPfA%20E.pdf
(8) http://www.unfpa.org/sites/default/files/pub-pdf/programme_of_action_Web%20ENGLISH.pdf
(9) http://www.ohchr.org/Documents/Publications/PTS-4Rev1-NHRI_en.pdf
(10) https://europa.eu/globalstrategy/en/global-strategy-foreign-and-security-policy-european-union
(11) http://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-11855-2012-INIT/nl/pdf
(12) https://www.consilium.europa.eu/uedocs/cmsUpload/111817.pdf
(13) http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/HTML/?uri=CELEX:52009XG1215(01)&from=EN
(14) http://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-10897-2015-INIT/nl/pdf
(15) PB C 65 van 19.2.2016, blz. 174
(16) http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/en/foraff/137584.pdf
(17) http://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-10255-2016-INIT/nl/pdf
(18) http://www.consilium.europa.eu/en/meetings/fac/2015/10/st13201-en15_pdf/
(19) http://www.consilium.europa.eu/nl/press/press-releases/2016/06/16-epsco-conclusions-lgbti-equality/
(20) http://ec.europa.eu/justice/discrimination/files/lgbti_actionlist_en.pdf
(21) http://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-9242-2015-INIT/nl/pdf
(22) http://www.consilium.europa.eu/nl/press/press-releases/2015/07/20-fac-migration-conclusions/
(23) http://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-12002-2015-REV-1/nl/pdf
(24) http://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-12098-2015-INIT/nl/pdf
(25) PB L 43 van 18.2.2015, blz. 29
(26) http://register.consilium.europa.eu/doc/srv?l=nl&f=ST%2015559%202014%20INIT
(27) http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/EN/foraff/130243.pdf
(28) http://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-12525-2016-INIT/nl/pdf
(29) https://rm.coe.int/CoERMPublicCommonSearchServices/DisplayDCTM Content?documentId=090000168008482e
(30) PB L 76 van 22.3.2011, blz. 56
(31) http://www.consilium.europa.eu/en/meetings/international-summit/2015/11/action_plan_en_pdf/
(32) http://www.securitycouncilreport.org/atf/cf/%7B65BFCF9B-6D27-4E9C-8CD3-CF6E4FF96FF9%7D/s_res_2242.pdf
(33) http://www.securitycouncilreport.org/atf/cf/%7B65BFCF9B-6D27-4E9C-8CD3-CF6E4FF96FF9%7D/CAC%20S%20RES%201820.pdf
(34) http://www.un.org/en/ga/search/view_doc.asp?symbol=S/RES/1325(2000)
(35) http://www.un.org/en/ga/search/view_doc.asp?symbol=A/RES/69/167
(36) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0337.
(37) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0300.
(38) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0201.
(39) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0102.
(40) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0051.
(41) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0470.
(42) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0317.
(43) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0350.
(44) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0348.
(45) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0288.
(46) PB C 316 van 30.8.2016, blz. 130.
(47) PB C 316 van 30.8.2016, blz. 178.
(48) PB C 234 van 28.6.2016, blz. 25.
(49) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0172.
(50) PB C 181 van 19.5.2016, blz. 69.
(51) http://www.ohchr.org/EN/HRBodies/HRC/RegularSessions/Session31/ Documents/A_HRC_31_56_en.doc
(52) PB C 65 van 19.2.2016, blz. 105.
(53) PB C 434 van 23.12.2015, blz. 24.
(54) PB C 153 E van 31.5.2013, blz. 115.
(55) PB C 33 E van 5.2.2013, blz. 165.
(56) PB C 236 E van 12.8.2011, blz. 69.
(57) A/HRC/RES/17/4.
(58) https://www.democracyendowment.eu/annual-report/
(59) PB C 208 van 10.6.2016, blz. 25.
(60) http://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2015/july/tradoc_153591.pdf.
(61) Saudi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten, Nigeria, Somalië, Mauritanië, Sudan, Sierra Leone, Jemen, Afghanistan, Pakistan, Qatar, Iran en de Maldiven.
|
6.7.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 238/89 |
P8_TA(2016)0503
Uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (artikel 36 VEU)
Resolutie van het Europees Parlement van 14 december 2016 over de uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (2016/2036(INI))
(2018/C 238/07)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het jaarverslag van de Raad aan het Europees Parlement over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, |
|
— |
gezien de artikelen 21 en 36 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), |
|
— |
gezien het Handvest van de Verenigde Naties, |
|
— |
gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer, |
|
— |
gezien de verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) over politieke verantwoordingsplicht, |
|
— |
gezien het gezamenlijke werkdocument van 21 september 2015 over „Gendergelijkheid en empowerment van vrouwen: het leven van meisjes en vrouwen via de externe betrekkingen van de EU veranderen (2016-2020)” (SWD(2015)0182), |
|
— |
gezien de toespraak over de staat van de Unie die voorzitter Juncker op 14 september 2016 heeft gehouden, |
|
— |
gezien de mondiale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie (Global Strategy on Foreign and Security Policies of the European Union, EUGS), die op 28 juni 2016 is gepresenteerd door VV/HV Federica Mogherini, en haar voorstellen tijdens de informele vergadering van de ministers van Buitenlandse Zaken van 2 september 2016 in Bratislava, |
|
— |
gezien de conclusies van de top van Bratislava van 16 september 2016, |
|
— |
gezien het resultaat van de informele vergadering van de ministers van Buitenlandse Zaken van de EU in Bratislava op 27 september 2016, |
|
— |
gezien de resolutie van het Europees Parlement van 7 juni 2016 over vredesondersteunende operaties — betrokkenheid van de EU bij de VN en de Afrikaanse Unie (1), |
|
— |
gezien de gezamenlijke verklaring van de ministers van Buitenlandse Zaken van de Weimardriehoek, Frank-Walter Steinmeier (Duitsland), Jean-Marc Ayrault (Frankrijk) en Witold Waszczykowski (Polen) over de toekomst van Europa, gedaan te Weimar op 28 augustus 2016, |
|
— |
gezien het Frans-Duitse initiatief over defensie van september 2016 met als titel „Hernieuwing van het GVDB”, |
|
— |
gezien artikel 52 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie cultuur en onderwijs (A8-0360/2016), |
|
A. |
overwegende dat de Europese Unie wordt geconfronteerd met ongekende interne en externe uitdagingen, waaronder conflicten tussen staten, de ineenstorting van staten, terrorisme, hybride dreigingen, onzekerheid over de cyber- en energieveiligheid, georganiseerde misdaad en klimaatverandering; overwegende dat de EU enkel doeltreffend op de nieuwe uitdagingen kan reageren als haar structuren en haar lidstaten op een goed gecoördineerde manier samenwerken in de context van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB); |
|
B. |
overwegende dat de EU momenteel wordt omringd door een boog van instabiliteit, aangezien grote delen van het Midden-Oosten en Noord-Afrika (MONA) worden overspoeld door etnisch-religieuze conflicten en oorlogen op afstand, en terroristische groeperingen zoals de zogenaamde ISIS/Daesh en het Jabhat Fateh al-Sham-front zich in de regio uitbreiden; overwegende dat Al Qaida profiteert van het veiligheidsvacuüm in het Midden-Oosten en Noord-Afrika om zich te versterken en dat hun engagement met betrekking tot een wereldwijde jihad onveranderd is; |
|
C. |
overwegende dat deze conflicten directe en ernstige gevolgen hebben voor de veiligheid en het welzijn van Europese burgers, omdat ze steeds meer naar de EU overslaan, in de vorm van terrorisme, enorme vluchtelingenstromen of desinformatiecampagnes om onze samenleving te verdelen; |
|
D. |
overwegende dat Europa de dreiging van het terrorisme ervaart op haar grondgebied, overwegende dat de recente terroristische aanvallen in Europese steden door radicale, aan ISIS/Daesh verbonden jihadisten deel uitmaken van de alomvattende strategie van deze groepering en een aanvulling vormen op de landoorlog in Syrië, Irak en Libië, de economische oorlog tegen de toeristische sector in Noord-Afrika en onlinepropaganda en cyberaanvallen; overwegende dat duizenden EU-burgers die zich bij dergelijke terroristische groeperingen hebben aangesloten een steeds grotere dreiging vormen voor onze veiligheid in eigen land en elders in de wereld; |
|
E. |
overwegende dat het agressieve Rusland de soevereiniteit en onafhankelijkheid van zijn buurlanden blijft schenden en de Europese en mondiale vredes- en veiligheidsorde openlijk uitdaagt; overwegende dat Rusland zich alsmaar autocratischer gedraagt en agressiever dan ooit is tegenover zijn buurlanden sinds de ontbinding van de Sovjetunie in 1991; overwegende dat de officiële Russische propaganda het Westen afschildert als een tegenstander en actief probeert om de eenheid in de Europese Unie en de samenhang binnen het trans-Atlantisch partnerschap aan te tasten in de vorm van desinformatiecampagnes of in de vorm van financiële steun aan eurosceptische en fascistische groeperingen binnen de Unie en in kandidaat-lidstaten; |
Het succesverhaal van de EU voortzetten: transformatie door actie
|
1. |
herhaalt dat de Europese Unie een van de grootste successen in de Europese geschiedenis is en dat de transformerende kracht van de EU haar burgers en buurlanden, waaronder veel EU-lidstaten zijn geworden, vrede, stabiliteit en welvaart heeft gebracht; benadrukt dat de EU de grootste economische macht blijft, de meest vrijgevige donor van humanitaire en ontwikkelingssteun en een voortrekker in mondiale multilaterale diplomatie over kwesties als klimaatverandering, internationale justitie, non-proliferatie van massavernietigingswapens en de mensenrechten; vraagt dat de zichtbaarheid van de EU-acties op deze gebieden wordt vergroot; |
|
2. |
is van mening dat de huidige interne en externe crisis ook een kans is voor de EU, als dit wordt benut om de EU beter te doen functioneren en te laten samenwerken; is van mening dat de huidige uitdagingen hervormingen vergen om de EU beter en democratischer te maken, en de burgers te kunnen geven wat zij verwachten; herinnert eraan dat Europese burgers een doeltreffend gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid als een prioritair actieterrein voor de EU beschouwen en dat dit een van de beleidsdomeinen is waarin Europese samenwerking de meeste toegevoegde waarde kan opleveren; wijst er derhalve op dat de lidstaten hun mentaliteit moeten wijzigen, aangezien het beschouwen van buitenlands beleid en veiligheid vanuit een bekrompen, nationaal standpunt vandaag achterhaald is; is ervan overtuigd dat geen enkele lidstaat ertoe in staat is de uitdagingen waarmee we vandaag worden geconfronteerd, alleen aan te pakken; is er vast van overtuigd dat de kwetsbaarheid van de EU een rechtstreeks gevolg is van de onvolledige integratie en een gebrek aan coördinatie; benadrukt dat globalisering en multipolariteit integratieprocessen, zoals de EU, noodzakelijk maken; dringt er bij de lidstaten op aan eindelijk voldoende eenheid, politieke wil en wederzijds vertrouwen te tonen om de beschikbare instrumenten in samenspraak te kunnen benutten teneinde onze belangen en waarden na te streven; herhaalt dat de EU alleen een sterke mondiale speler op gelijke voet met andere grootmachten kan zijn als alle lidstaten met één stem spreken en samen in het kader van een sterk buitenlands en veiligheidsbeleid handelen; |
|
3. |
is verheugd over de routekaart en de toezeggingen van de top van Bratislava en verwacht een concreet engagement van de lidstaten voor de uitvoering ervan; |
|
4. |
herhaalt dat de beleidslijnen van de Unie inzake het buitenland zowel onderling als met andere beleidslijnen met een buitenlandse dimensie moeten overeenstemmen, en dat de in artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vastgelegde doelstellingen verder moeten worden nagestreefd; merkt op dat voor de opbouw van veerkracht, wat een van de belangrijkste doelstellingen van het GVDB moet zijn, een alomvattende aanpak van verschillende sectoren noodzakelijk is, waarbij vraagtekens worden geplaatst bij de traditionele benadering van buitenlands en veiligheidsbeleid door een brede waaier aan diplomatieke, veiligheids-, defensie-, economische, handels-, ontwikkelings- en humanitaire instrumenten te gebruiken alsook door de onafhankelijkheid te verhogen op het vlak van energiezekerheid; is van mening dat het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid assertiever en doeltreffender moet zijn en meer respect voor menselijke waarden moet hebben; onderstreept dat het beginsel van beleidscoherentie voor ontwikkeling een belangrijk hulpmiddel is om te komen tot een integrale operationele EU-aanpak in overeenstemming met de doelstellingen van Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling; |
|
5. |
is verheugd over de goedkeuring van de nieuwe handelsstrategie van de Commissie, getiteld „Handel voor iedereen”, waarin zij ernaar streeft mensenrechten in het handelsbeleid te versterken en de positie van de EU als handelsblok te gebruiken om de mensenrechten in derde landen op te krikken; benadrukt dat hiervoor volledige convergentie en complementariteit van beleidsinitiatieven op het gebied van handel en buitenlands beleid nodig zijn, met inbegrip van een nauwe samenwerking tussen de verschillende DG's, de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en de autoriteiten van de lidstaten; benadrukt het belang van de Groep van commissarissen voor extern optreden, voorgezeten door de VV/HV, om de uitvoering van de integrale aanpak een impuls te geven; vraagt de VV/HV om regelmatig van het werk van deze groep verslag te doen aan het Europees Parlement; roept de EU-delegaties op om een gezamenlijk programma op te stellen voor alle beleidsterreinen van het extern optreden om dubbel werk te voorkomen, geld uit te sparen, de efficiëntie te verbeteren en eventuele lacunes op te sporen; |
|
6. |
erkent dat klimaatverandering ernstige gevolgen kan hebben voor de regionale en wereldwijde stabiliteit, aangezien de opwarming van de aarde invloed heeft op geschillen over grondgebied, voedsel, water en andere hulpbronnen, economieën verzwakt, de regionale veiligheid bedreigt en een bron van migratiestromen vormt; moedigt de Unie en de lidstaten verder aan om te onderzoeken hoe klimaatverandering kan worden opgenomen in de nationale en communautaire militaire planning en wat in dit verband de juiste capaciteit, prioriteit en reactie kan vormen; |
|
7. |
verzoekt de Europese Commissie en de lidstaten om een sterker vermogen op te bouwen om onjuiste informatie en propagandacampagnes gericht tot de EU-bevolking en de buurlanden van de EU te bestrijden; roept alle EU-instellingen en de lidstaten op te erkennen dat de huidige informatieoorlog niet enkel een externe EU-kwestie is, maar ook een interne kwestie; betreurt het onvermogen van de EU om te communiceren en de acties, verdiensten en successen van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid naar behoren voor te stellen aan het publiek van Europa; dringt er bij de Raad, de Commissie en de lidstaten op aan om deze lacune op te vullen door het extern optreden van de EU verantwoordelijker en zichtbaarder te maken; |
|
8. |
erkent dat informatie en digitale oorlogvoering een doelbewuste poging is om op Europees en niet-Europees niveau de politieke, economische en sociale structuren te destabiliseren en in diskrediet te brengen; wijst in dit verband op de dringende noodzaak om cyberbeveiliging en cyberdefensie te integreren in al het interne en externe beleid van de Unie, alsook in haar betrekkingen met derde landen; roept de lidstaten op een geautomatiseerd systeem voor de uitwisseling van informatie op te zetten voor cyber- en hybride bedreigingen en aanvallen; vraagt de EU in internationale fora ervoor te pleiten dat de open wereldwijde kerninfrastructuur van het internet een neutrale zone moet zijn; is er verder van overtuigd dat de Unie de steunverlening voor capaciteitsopbouw op het gebied van cyberbeveiliging, de bestrijding van cybercriminaliteit en cyberterrorisme moet intensiveren; |
|
9. |
herinnert de EU aan haar belofte om een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid uit te werken op basis van de beginselen van de democratie, de rechtsstaat, de universaliteit en de ondeelbaarheid van de mensenrechten en fundamentele vrijheden, en in overeenstemming met het Handvest van de Verenigde Naties en het internationaal recht; herinnert aan het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie dat benadrukt hoe belangrijk het is dat de EU haar mensenrechten- en genderbeleid verwerkt in missies en operaties in verband met crisisbeheer; herinnert aan het belang van de zogeheten „mensenrechtenclausule” die sinds het begin van de jaren negentig in alle kaderovereenkomsten met derde landen wordt opgenomen; |
|
10. |
herinnert eraan dat het uitbreidingsbeleid een van de meest succesvolle is van de EU en dat het heeft bijgedragen aan het garanderen van stabiliteit, democratie en welvaart op het Europese continent; herhaalt zijn grote steun voor het uitbreidingsproces, op voorwaarde dat de criteria van Kopenhagen, waaronder de integratiecapaciteit, worden vervuld; onderstreept de noodzaak om de samenwerking te intensiveren tussen de Unie en de kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten op gebieden als migratie, veiligheid, de bestrijding van terrorisme en georganiseerde misdaad en de bestrijding van mensenhandel; roept de kandidaat-lidstaten op om hun uiterste best te doen om hun beleid aan te passen aan het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid/gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid van de Unie; |
|
11. |
onderstreept het belang dat de Unie hecht aan een op regels gebaseerde internationale orde en een doeltreffend door de VN geleid multilateraal systeem; spreekt zijn erkenning uit voor het strategische partnerschap op het gebied van vredehandhaving en crisisbeheer tussen de EU en de VN sinds 2003; moedigt de EU en de lidstaten aan om steun te verlenen aan de vredeshandhaving door de VN en om met de VN samen te werken voor de versterking van de capaciteiten van regionale organisaties op het gebied van vredeshandhaving, met name van de Afrikaanse Unie, rekening houdend met de Afrikaanse Vredesfaciliteit; verzoekt de EU-lidstaten hun militaire en politionele deelname aan VN-vredeshandhavingsmissies aanzienlijk uit te breiden; is verheugd over de verbintenis van de mondiale strategie van de EU met de NAVO als hoeksteen van de collectieve veiligheid van Europa, en over het engagement om de Verenigde Naties te versterken als basis van de internationale orde; |
|
12. |
benadrukt dat de huidige crises de beperkingen van de Verenigde Naties aantonen; vraagt de EU en haar lidstaten hun hele gewicht in de schaal te leggen voor een hervorming van de Veiligheidsraad, met name wat betreft de ontzegging van het vetorecht bij massale gruweldaden; |
|
13. |
benadrukt dat de effectieve tenuitvoerlegging van de door de HV/VV in juni 2016 voorgestelde mondiale strategie van de EU voor buitenlands en veiligheidsbeleid niet mogelijk is zonder sterk engagement, ownership, politieke wil en leiderschap van de lidstaten; onderstreept dat de lidstaten gepaste personele en financiële middelen moeten toekennen voor de tenuitvoerlegging van deze strategie, in het bijzonder op het cruciale domein van conflictpreventie, veiligheid en defensie; benadrukt de praktische en financiële voordelen van verdere integratie van de Europese defensiecapaciteiten; |
|
14. |
uit zijn tevredenheid over de intentie om een uitvoeringsplan over veiligheid en defensie op te stellen; benadrukt dat dit uitvoeringsplan moet worden aangevuld met een witboekproces, waarbij het ambitieniveau, de taken, de vereisten en de prioriteiten inzake vermogens voor Europese defensie nader worden gespecificeerd; vraagt de VV/HV om zo spoedig mogelijk in nauwe samenwerking met de lidstaten en de Commissie aan een dergelijk witboek te beginnen werken om in 2017 met de eerste resultaten te komen; |
|
15. |
is ingenomen over het voorstel om jaarlijks te reflecteren over de stand van zaken met betrekking tot de tenuitvoerlegging van deze strategie; is van mening dat deze reflectie moet plaatsvinden in het kader van een jaarlijks debat in het Parlement op basis van een door de VV/HV opgesteld tenuitvoerleggingsverslag; |
|
16. |
is van mening dat de algemene strategie regelmatig moet worden gereviseerd en een analyse over de tenuitvoerlegging ervan moet worden verstrekt, gelijktijdig met de verkiezingscyclus en het aantreden van elke nieuwe Commissie, om na te gaan of de doelstellingen en prioriteiten nog overeenstemmen met de uitdagingen en bedreigingen; |
|
17. |
benadrukt dat het extern optreden van de EU op drie pijlers moet zijn gebaseerd: diplomatie, ontwikkeling en defensie; |
Verantwoordelijkheid nemen voor onze veiligheid: voorkom, verdedig, schrik af, reageer
|
18. |
benadrukt dat de EU haar veiligheids- en defensiecapaciteiten moet versterken, aangezien ze haar volledige potentieel als mondiale macht enkel kan benutten als ze haar ongeëvenaarde soft power met hard power combineert, als deel van de alomvattende EU-aanpak; herinnert eraan dat gemeenschappelijke en sterkere civiele en militaire capaciteiten essentiële elementen zijn voor de EU om ten volle op crises te reageren, de weerbaarheid van partners op te bouwen en Europa te beschermen; merkt op dat aangezien internationale betrekkingen opnieuw door machtspolitiek worden gedomineerd, verdedigings- en afschrikcapaciteiten essentieel zijn voor onze invloed tijdens diplomatieke besprekingen; herhaalt in dit verband dat het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid moet worden versterkt en uitgediept, omdat een toename van synergieën door middel van versterkte defensiesamenwerking op basis van de behoeften van alle lidstaten en door gerichte investeringen de enige realistische manier is om onze militaire capaciteiten te versterken in tijden van budgettaire beperkingen; is van mening dat een versterkte Europese samenwerking op het gebied van veiligheid en defensie zou leiden tot meer doeltreffendheid, eenheid en efficiëntie en dat de EU en haar lidstaten de noodzakelijke technologische en industriële vermogens enkel door dergelijke nauwere samenwerking kunnen verwerven; |
|
19. |
is ervan overtuigd dat bijkomende financiering van de lidstaten en inspanningen om synergie in de hand te werken ook noodzakelijk zijn gezien de reeds ondergefinancierde EU-begroting, bijkomende inspanningen voor operaties, administratieve kosten, voorbereidende acties en pilootprojecten in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid; roept de Commissie en de lidstaten op om gebruik te maken van de huidige herziening van het meerjarig financieel kader (MFK) om tegemoet te komen aan de budgettaire behoeften voor de toenemende uitdagingen op het gebied van veiligheid; roept de lidstaten op hun defensie-uitgaven te verhogen om het door de NAVO vastgestelde capaciteitsdoel van minimaal 2 % van het bbp aan defensie-uitgaven te verwezenlijken; benadrukt dat besparingen en herverdeling van de middelen mogelijk zijn door een betere coördinatie en een daling van het aantal overlappende activiteiten tussen de EU en de lidstaten; |
|
20. |
is van mening dat de in het Verdrag van Lissabon verstrekte instrumenten eindelijk moeten worden ingevoerd, met name de permanente gestructureerde samenwerking op het gebied van defensie (PESCO); is van mening dat een flexibele alomvattende aanpak waarbij open en proactieve participatie van alle lidstaten wordt aangemoedigd, essentieel is bij de uitvoering van de PESCO; is verheugd over de gezamenlijke nota van de defensieministers van Frankrijk en Duitsland over de „hernieuwing van het GVDB” en het Italiaanse voorstel voor een „sterkere Europese defensie”, en steunt het doel voor wat betreft een positief besluit over de oprichting van de PESCO tijdens de Raad Buitenlandse Zaken en Defensie van november 2016 volledig; vraagt de HV/VV voor dit initiatief en andere recente voorstellen ter versterking van het GVDB het voortouw te nemen zodat de basis wordt gelegd voor verdere ambitieuze besluiten over het GVDB tijdens de Raad Buitenlandse Zaken en Defensie van november 2016 en de Europese Raad van december 2016, waaronder:
|
|
21. |
moedigt een herziening aan van de aanpak van de EU met betrekking tot civiele GVDB-missies, van de aard van de interventies tot de doelstellingen ervan en de personen die erbij betrokken zijn, om ervoor te zorgen dat ze goed worden uitgestippeld, uitgevoerd en ondersteund; is ingenomen met de geboekte vooruitgang van de GVDB-missies en -operaties, ondanks hun tekortkomingen; roept op tot meer flexibiliteit in de financiële regels van de EU ter ondersteuning van haar mogelijkheden om op crises te reageren en ter uitvoering van bestaande bepalingen in het Verdrag van Lissabon; steunt de oprichting van een opstartfonds voor de dringende financiering van de beginfases van militaire operaties; is van mening dat de EU via een nieuwe, effectievere besluitvormingsprocedure om te beslissen over militaire EU-missies sneller en daadkrachtiger zou kunnen optreden bij dreigingen en crises; toch moet de beslissing om troepen in te zetten voor dergelijke missies op het niveau van de lidstaten worden genomen; |
|
22. |
onderstreept dat elk besluit in de richting van een Europese defensie-unie, zoals de ontwikkeling van een betere permanente gestructureerde samenwerking op het gebied van defensie en de creatie van gemeenschappelijke defensie-instrumenten, moet worden genomen met eenparigheid van stemmen in de EU-lidstaten; |
|
23. |
betreurt dat de alomvattende taken voortgekomen uit de Raad Buitenlandse Zaken van november 2013, de Europese Raad van 2013 en de Europese Raad van 2015 nog niet volledig zijn uitgevoerd door de Europese Commissie, de EDEO, het EDA en de lidstaten; vraagt de VV/HV en de commissaris voor Interne Markt, Industrie, Ondernemerschap en Midden- en Kleinbedrijf om de uitvoering van eerdere besluiten te beoordelen en voor te leggen aan het Parlement vooraleer nieuwe taken worden voorgesteld; spoort aan tot spoed op het vlak van het lopende werk over het Europees defensieactieplan en de inspanningen van de Commissie om de defensiesamenwerking te maximaliseren, met inbegrip van stimulansen op bijvoorbeeld het vlak van interne-markt-, openbare aanbestedings-, onderzoeks-, vervoers-, ruimte-, cyber-, energie- en industriebeleid; neemt kennis van het voorstel van de Franse president voor een Europees veiligheids- en defensiefonds en steunt de ontwikkeling van nieuwe en innovatieve financierings- en investeringsconcepten, ook via de Europese Investeringsbank en publiek-private partnerschappen; |
|
24. |
wijst erop dat aangezien de lidstaten moeite hebben om een zeer brede waaier aan volledig operationele defensiecapaciteiten in stand te houden, er meer moet worden gecoördineerd en duidelijkere keuzes moeten worden gemaakt over welke capaciteiten in stand worden gehouden, zodat de lidstaten zich in bepaalde capaciteiten kunnen specialiseren; wijst op de praktische en financiële voordelen van een verdere integratie van Europese defensiecapaciteiten en neemt kennis van verschillende lopende initiatieven die in een breder kader zouden moeten worden geplaatst om een slimme routekaart uit te tekenen; steunt de voorstellen voor een „Europees semester voor defensie” en vraagt de VV/HV hiervoor concrete voorstellen te doen; is van mening dat interoperabiliteit van essentieel belang is om de strijdkrachten van de lidstaten compatibeler en meer geïntegreerd te maken; moedigt de lidstaten aan om nieuwe methoden te zoeken voor gezamenlijke verwerving, onderhoud en behoud van strijdkrachten en materiaal; |
|
25. |
looft de rol die het Europees Defensieagentschap speelt voor de bevordering en coördinatie van capaciteitsontwikkeling en vraagt dat het agentschap wordt versterkt, met name door de begroting te vergroten; benadrukt dat voor het personeel en de exploitatiekosten van het agentschap EU-middelen moeten worden toegewezen; roept de VV/VH en de lidstaten op om de organisatie, de procedures en de activiteiten uit het verleden van het EDA te beoordelen; |
|
26. |
brengt in herinnering dat Europa een concurrerende en innovatieve industriële en technologische basis in stand moet houden die deze capaciteiten kan ontwikkelen en produceren; herhaalt dat een geïntegreerde defensiemarkt en de consolidering van de Europese defensie-industrie absoluut noodzakelijk zijn om schaalvoordelen en grotere efficiëntie te bereiken; |
|
27. |
uit zijn tevredenheid over het voorstel van voorzitter Juncker om een Europees defensiefonds op te richten om onderzoek en innovatie te verbeteren; is ingenomen over het opzetten van een voorbereidende actie voor onderzoek in verband met defensie, dat moet worden gevolgd door een uitgebreid en speciaal door de EU gefinancierd Europees defensie-onderzoeksprogramma (EDRP) binnen het volgende MFK, waaronder bijkomende financiële middelen door de lidstaten; |
|
28. |
vraagt een actievere rol voor de EU op het gebied van ontwapening, non-proliferatie en wapenbeheersing; vraagt de Raad ervoor te zorgen dat de VV/HV een actievere rol kan spelen bij de conflictbeslechting en de vredeshandhaving; |
|
29. |
herinnert eraan dat in de integrale EU-strategie wordt gepleit voor investeringen in conflictpreventie, maar dat in werkelijkheid zowel de Commissie als de Raad in de begroting 2017 verstrekkende bezuinigingen op het enige EU-instrument voor conflictpreventie (IcSP) hebben voorgesteld; benadrukt dat het, gezien de vele uitdagingen op het gebied van veiligheid in het Europese nabuurschap en daarbuiten, nodig is om de inspanningen op het gebied van conflictpreventie, bemiddeling en verzoening te verdubbelen; |
|
30. |
erkent dat de externe en interne veiligheid steeds meer onderling afhankelijk zijn en is van mening dat voor de huidige uitdagingen op het vlak van veiligheid nood is aan een kritische analyse van ons veiligheidsbeleid om een consistent en eenvormig beleid op te stellen dat betrekking heeft op zowel interne als externe dimensies, met inbegrip van aspecten als terrorismebestrijding, cyberveiligheid, energiezekerheid, hybride bedreigingen, strategische communicatie en kritieke infrastructuren; dringt er bij de veiligheidsdiensten van de lidstaten op aan de coördinatie en de samenwerking te verbeteren en meer inlichtingen en informatie uit te wisselen, en vraagt alle lidstaten hun wettelijke verplichting om in de bestrijding van terrorisme en de georganiseerde misdaad inlichtingen uit te wisselen met Europol en Eurojust na te leven; dringt er bij de EU op aan haar samenwerking en uitwisseling van inlichtingen met derde landen verder te versterken in het kader van de bestrijding van terrorisme en georganiseerde misdaad en daarbij het internationaal humanitair recht en het internationale recht inzake de mensenrechten te eerbiedigen; looft de start van het Europees grens- en kustwachtagentschap; |
|
31. |
is ingenomen met de gezamenlijke verklaring over samenwerking tussen de NAVO en de EU tijdens de top van Warschau; verleent volledige steun aan de diepere samenwerking tussen de NAVO en de EU op het vlak van cyberdefensie, migratie, strategische communicatie en de reactie op hybride bedreigingen; vraagt de VV/HV tegen eind 2016 specifieke voorstellen te doen voor de follow-up op de gezamenlijke verklaring van Warschau; is ervan overtuigd dat de NAVO cruciaal is voor de collectieve veiligheid van Europa, maar benadrukt dat EU-reactiecapaciteiten behouden moeten worden; wijst erop dat een sterkere NAVO en een sterkere EU elkaar wederzijds versterken en aanvullen; is verheugd over de verbintenis van de mondiale strategie van de EU met de NAVO als hoeksteen van de collectieve veiligheid van Europa; benadrukt dat de Unie optimaal gebruik moet maken van de beschikbare veiligheids- en defensiemiddelen en dubbel werk moet voorkomen; is verder van mening dat de Unie en haar lidstaten nauwer moeten samenwerken met de NAVO om ervoor te zorgen dat het „Smart Defence”-initiatief van de NAVO en het „Pooling and Sharing”-initiatief van de EU elkaar aanvullen en elkaar wederzijds versterken; |
|
32. |
benadrukt dat de veiligheid van de EU-lidstaten ondeelbaar is en dat alle lidstaten overeenkomstig artikel 42, lid 7, VEU, hetzelfde veiligheidsniveau moeten genieten, en daarom eveneens naar evenredigheid dienen bij te dragen en deel te nemen aan de veiligheid van de Unie en gedane toezeggingen moeten nakomen; merkt verder op dat in dit artikel ook is bepaald dat dit het specifieke karakter van het veiligheids- en defensiebeleid van bepaalde lidstaten onverlet laat; |
|
33. |
erkent dat op het vlak van GBVB/GVDB naar creatieve oplossingen moet worden gezocht voor samenwerking tussen de EU en het VK; |
|
34. |
is van mening dat de Europese veiligheidsarchitectuur, die gebaseerd is op de Slotakte van Helsinki (1975) en op de vier „sferen” ervan ernstige schade heeft opgelopen door de illegale militaire interventies van Rusland in de Krim en in het oosten van Oekraïne, moet worden versterkt; |
|
35. |
vindt dat een nieuwe, realistischere strategie voor de betrekkingen van de EU met Rusland moet worden gedefinieerd, die is gebaseerd op een geloofwaardig afschrikkend effect, maar ook op dialoog op domeinen van gemeenschappelijk belang, zoals terrorismebestrijding, non-proliferatie en handel; onderstreept tegelijkertijd het belang om meer te investeren in de samenwerking met en de ondersteuning van het Russische maatschappelijk middenveld, teneinde de basis voor de betrekkingen tussen de Unie en Rusland op lange termijn te versterken; benadrukt dat sancties noodzakelijk waren als reactie op en de meest doeltreffende manier zijn gebleken om verdere Russische agressie in Oekraïne te beletten; herinnert eraan dat de opschorting van de sancties in kwestie afhankelijk is gesteld van de volledige tenuitvoerlegging van de akkoorden van Minsk; steunt volledig de oplegging door de Unie van beperkende maatregelen aan personen en entiteiten in Rusland als reactie op de illegale annexatie van de Krim en de opzettelijke destabilisatie van Oekraïne, en onderstreept dat de EU de optie van bijkomende graduele sancties moet openhouden, in het bijzonder tegen hoogtechnologische producten in de olie- en gas-, IT- en bewapeningssector, als Rusland internationaal recht blijft schenden; is van mening dat het in het gemeenschappelijk belang van de EU en Rusland is om betere betrekkingen te verwezenlijken op voorwaarde dat internationaal recht wordt toegepast; |
|
36. |
roept de EU-lidstaten en de internationale gemeenschap op om zich eensgezind uit te spreken om de Russische regering duidelijk te maken dat haar acties kosten en consequenties zullen hebben; eist verder een de-escalatie van de huidige crisis en dringt er bij de Unie en haar lidstaten op aan samen te werken met internationale partners om diplomatieke, politieke en economische druk uit te oefenen op de Russische regering om een einde te maken aan haar agressie; is ingenomen met de besluiten van de NAVO-top van Warschau in deze context; benadrukt zijn engagement voor de eenheid, de soevereiniteit en de territoriale integriteit van Oekraïne; onderstreept dat de verkiezingen die zijn gehouden op het bezette grondgebied van de Krim ongeldig zijn; |
|
37. |
vindt dat het belangrijk is manieren te vinden om de huidige spanningen te de-escalaren en een constructieve dialoog aan te gaan met Rusland om maatregelen te identificeren ter vermindering van het risico op gevaarlijke misverstanden en misrekeningen; benadrukt dat de wederzijdse transparantie in militaire activiteiten moet worden verhoogd om maritieme en luchtincidenten met Rusland te voorkomen en dat gemeenschappelijke normen voor het omgaan met mogelijke ongevallen en incidenten moeten worden ontwikkeld; is van mening dat niet-coöperatieve militaire vluchten zonder actieve transponders een ernstig gevaar vormen voor de burgerluchtvaart en acht het noodzakelijk maatregelen te formuleren om deze vluchten zo vroeg mogelijk op te sporen en tot een internationale aanpak te komen om aan dit veiligheidsrisico een einde te maken; is verder van mening dat de samenwerking met Rusland bij het recente nucleaire akkoord met Iran vooruitzicht biedt op betere betrekkingen op andere terreinen, waaronder met de NAVO, die kunnen dienen om de spanningen te verminderen in gebieden als de Oostzee, Syrië en Oekraïne; |
|
38. |
dringt er bij de EU op aan haar samenwerking met de landen van het Oostelijk Partnerschap te intensiveren om hun democratische instellingen, weerstand en onafhankelijkheid te versterken, inclusief door ambitieuze, volwaardige GVDB-missies op te zetten met de opdracht de veiligheid en stabiliteit te verbeteren; vraagt de Unie een actievere en meer doeltreffende rol te spelen bij de conflictbeslechting en de vredeshandhaving; roept de lidstaten op om de steun aan Oekraïne uit te breiden, met inbegrip van adequate verdedigingssystemen, om een militaire escalatie in Oost-Oekraïne tegen te gaan en om van EU East StratCom een permanent EU-onderdeel te maken en om voldoende personele en financiële middelen beschikbaar te stellen zodat het beter kan functioneren; steunt verder de wens tot toenadering tot de EU van die landen, alsook hun hervormingsagenda met betrekking tot gebieden als de rechtstaat, de economie, het openbaar bestuur, de bestrijding van corruptie en de bescherming van minderheden; |
|
39. |
wijst op de belofte van de EU aan haar partners in haar nabuurschap om de sociale en politieke hervormingen te ondersteunen, om de versterking van de rechtsstaat te consolideren, om de mensenrechten te beschermen, alsook om de economische ontwikkeling te bevorderen, als belangrijkste instrumenten om de internationale orde te versterken en de stabiliteit van haar nabuurschap te waarborgen; erkent dat er geen uniforme aanpak kan worden vastgesteld voor de ambities van het beleid van de EU en dat deze derhalve flexibeler en reactiever moeten zijn ten aanzien van de veranderende situaties in de oostelijke en zuidelijke nabuurschappen; merkt op dat het herziene Europees nabuurschapsinstrument zijn doel niet heeft bereikt, vooral op het gebied van het „meer voor meer”-beginsel; moedigt de overweging van het „less for less”-beleid aan voor landen die op het gebied van bestuur, democratie en mensenrechten achteruitgaan; |
|
40. |
benadrukt dat het voor de EU van strategisch belang is de betrekkingen met de VS en Canada te verdiepen en tegelijkertijd de betrekkingen met Centraal- en Zuid-Amerika te versterken, niet alleen om het biregionale partnerschap te versterken, maar ook om gezamenlijk belangrijke wereldwijde uitdagingen aan te pakken; erkent dat de EU verreweg de belangrijkste economische partner voor de Verenigde Staten is, en omgekeerd, terwijl beiden belangrijke internationale bondgenoten zijn, zowel in bilateraal verband als in NAVO-verband, alsook op gebieden als Syrië, Oekraïne en het nucleair akkoord met Iran; moedigt de Unie en de lidstaten aan om ervoor te zorgen dat deze relatie na de Amerikaanse presidentsverkiezingen in november 2016 wordt voortgezet op basis van gedeelde waarden; |
Veerkracht opbouwen en in een echt alomvattende benadering investeren: ontwikkel, steun en versterk
|
41. |
benadrukt dat het garanderen van vrede en stabiliteit op ons continent, in de ons omringende landen en in Afrika nu de kern moet zijn van de acties van Europa; erkent dat duurzame ontwikkeling niet mogelijk is zonder veiligheid en dat duurzame ontwikkeling de voorwaarde is voor veiligheid, stabiliteit, sociale rechtvaardigheid en democratie; vindt dat de onderliggende oorzaken van instabiliteit en gedwongen en irreguliere migratie moeten worden aangepakt, namelijk armoede, het gebrek aan economische kansen, gewapende conflicten, slecht bestuur, klimaatverandering, mensenrechtenschendingen, ongelijkheid en een handelsbeleid dat geen oplossingen biedt voor deze uitdagingen; meent dat veiligheid, economische en sociale ontwikkeling en handel onderdelen van dezelfde alomvattende strategie zijn en in overeenstemming moeten zijn met het beginsel van beleidscoherentie voor ontwikkeling zoals verankerd in artikel 208 van het Verdrag van Lissabon; vraagt om Europese en internationale (VN, G20) actie tegen illegale financiële stromen uit Afrika; |
|
42. |
wijst erop dat de EU bijzondere aandacht moet besteden aan de verbetering van de leefomstandigheden in haar nabuurschap en daarbij gebruik moet maken van alle beschikbare beleidsinstrumenten, waaronder handel, ontwikkelingshulp, milieubeleid en diplomatie, en crisisbeheerscapaciteiten; is in dit verband ingenomen met de nieuwe migratiepartnerschappen en het extern investeringsplan van de EU en verzoekt te worden betrokken bij de uitvoering van die instrumenten; onderstreept dat een nieuwe benadering van Afrika moet worden ontwikkeld op basis van de waarden en beginselen van de EU, waarbij betere mogelijkheden voor handel, investeringen, toegang tot energie en economische groei moeten worden geboden en Afrikaanse landen moeten worden gesteund bij de opbouw van democratische, transparante en doeltreffende instellingen, en bij het treffen van maatregelen om de effecten van klimaatverandering te beperken; is ervan overtuigd dat de EU haar ontwikkelings- en handelsbeleid moet herzien om ervoor te zorgen dat deze in overeenstemming met onze waarden zijn en daadwerkelijk bijdragen tot deze doelstellingen; vraagt de EU en in het bijzonder de lidstaten te strijden tegen illegale geldstromen en hun financiële toezeggingen aan de regio aanzienlijk te verhogen, onder meer via het trustfonds voor Afrika, het Europees extern investeringsplan en het Europees Ontwikkelingsfonds; onderstreept de belangrijke rol van de EU bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de Agenda 2030; is van mening dat de particuliere sector een belangrijke rol bij ontwikkeling kan spelen als zij opereert binnen een juridisch bindend kader dat de verantwoordelijkheden van de zakensector vaststelt betreffende de naleving van mensen-, sociale en milieurechten; |
|
43. |
erkent dat de steunverlening door de Unie aan slachtoffers van rampen, vluchtelingen en andere hulpbehoevende personen gemengde resultaten heeft opgeleverd; |
|
44. |
vestigt er de aandacht op dat de strijd moet worden opgevoerd tegen onderliggende oorzaken die de voedingsbodem vormen voor terrorisme en radicalisering, die voornamelijk West-Afrika, de Sahel, de Hoorn van Afrika en het Midden-Oosten treffen en zich in ongekende mate op Europa richten; dringt er bij de EU op aan gecoördineerde diplomatieke inspanningen te ondernemen, samen met de VS en andere internationale partners, om partners in de regio, zoals Turkije, Saudi-Arabië en Iran, ervan te overtuigen dat een gemeenschappelijke, juridisch gefundeerde strategie voor deze mondiale uitdaging noodzakelijk is; spoort aan tot verdere samenwerking en gecoördineerd optreden met andere landen bij deze strijd en dringt er bij de statelijke en niet-statelijke actoren in de regio op aan de sektarische en etnische spanningen niet verder aan te wakkeren; spreekt zijn grote bezorgdheid uit over de ernstige schendingen van het internationale humanitaire recht en de mensenrechtenverdragen in Jemen, waaronder het bombardement van een begrafenis in Sanaa op 8 oktober 2016; eist een dringend, onafhankelijk, internationaal onderzoek naar deze en andere schendingen van het internationale humanitaire recht en de mensenrechten; roept de Unie en de lidstaten op om iedere samenwerking in Jemen op te schorten totdat deze schendingen zijn onderzocht en de verantwoordelijke partijen aansprakelijk zijn gesteld; eist de onmiddellijke opheffing van de blokkade van Jemen en roept alle partijen bij het conflict op om de dialoog te hervatten en te werken aan een duurzaam staakt-het-vuren; herhaalt dat er geen militaire oplossing is voor het conflict; |
|
45. |
moedigt de invoering aan van thematische kaders om samenwerking tussen de Unie, de zuidelijke nabuurschap en belangrijke spelers in de regio, in het bijzonder in Afrika, voor te stellen en af te stemmen op regionale uitdagingen zoals veiligheid, ontwikkeling, energie en het beheer van migratiestromen; is van mening dat de veerkracht van ons nabuurschap sterker zou zijn indien dat laatste werd georganiseerd in het kader van een regionale samenwerking waarmee gemeenschappelijke antwoorden kunnen worden geboden op uitdagingen zoals migratie, terrorisme en ontwikkeling; vraagt de EU daarom samen te werken met haar buren uit de Maghreb voor de wederopleving en de ontwikkeling van de Unie van de Arabische Maghreb; |
|
46. |
herhaalt dat de Sahelregio en andere daarmee verbonden geografische gebieden prioritaire regio's zijn om de veiligheid van de Europese Unie te garanderen en wijst op de broosheid van de veiligheidssituatie daar en de mogelijke gevolgen van de huidige onrust; vraagt de Unie om te werken aan de versterking van de samenwerking met de landen van Noord-Afrika en de Sahel in de strijd tegen de toenemende terroristische activiteiten in het gebied van de Sahel en de Sahara; benadrukt dat de erg moeilijke levensomstandigheden in bepaalde plaatsen een deel van de bevolking naar het alternatief van het islamitisch terrorisme kunnen drijven; is voorstander van de ontwikkeling van een samenhangende, solide strategie voor de Sahelregio gericht op verbetering van het bestuur en versterking van de verantwoordingsplicht en legitimiteit van de nationale en regionale instellingen, vergroting van de veiligheid, het tegengaan van radicalisering en de handel in mensen, wapens en drugs, en versterking van het economisch en ontwikkelingsbeleid; is ervan overtuigd dat versterking van de capaciteiten van regionale en subregionale organisaties, met name in Afrika, cruciaal is met het oog op conflictpreventie, conflictoplossing en veiligheidssamenwerking; benadrukt dat de Unie een echte oplossing voor deze veiligheidssituatie moet bieden, niet alleen met economische middelen, maar ook met politieke en militaire middelen; |
|
47. |
benadrukt dat een duurzame oplossing moet worden gevonden voor het conflict in Syrië in overeenstemming met het overgangsproces zoals voorzien in het Communiqué van Genève en resolutie 2254(2015) van de VN-Veiligheidsraad; steunt de door de VN geleide inspanningen ter facilitering van de onderhandelingen tussen alle partijen bij het Syrische conflict over een inclusieve politieke oplossing; verzoekt de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger dringend een Europese strategie voor Syrië voor te bereiden; is ervan overtuigd dat de bilaterale onderhandelingen tussen Rusland en de Verenigde Staten niet zullen volstaan om een duurzame oplossing voor de Syrische crisis met zich mee te brengen; vraagt de EU een einde te maken aan haar gemarginaliseerde diplomatieke positie en haar invloed op belangrijke actoren zoals Iran, Saudi-Arabië, Turkije, Qatar en Rusland, aan te wenden om ervoor te zorgen dat zij een constructieve positie innemen en niet langer bijdragen aan een verdere escalatie van de situatie; blijft er bij alle leden van de VN-Veiligheidsraad op aandringen hun verantwoordelijkheden met betrekking tot de crisis te aanvaarden; wijst nogmaals op het herhaaldelijke gebruik door Rusland en andere van hun vetorecht in de VN-Veiligheidsraad en is van oordeel dat dit gebruik indruist tegen de internationale vredesinspanningen en pogingen tot conflictbeslechting in Syrië en de regio; wijst erop dat sancties moeten worden gebruikt tegen alle personen en entiteiten die betrokken zijn bij misdaden tegen de menselijkheid in Syrië; spreekt zijn grote bezorgdheid uit over de massale en wijdverbreide schendingen van het internationale humanitaire recht en de mensenrechtenverdragen door alle partijen bij het conflict in Syrië en wijst op het belang dat zij hiervoor aansprakelijk worden gehouden; zegt opnieuw zijn steun toe aan de buurlanden van Syrië die het hoofd moeten bieden aan monumentale uitdagingen door miljoenen vluchtelingen op te vangen; spreekt opnieuw zijn volledige steun uit voor de onafhankelijkheid, territoriale integriteit en soevereiniteit van Irak en Syrië, waar de rechten van alle etnische en religieuze groepen geheel worden geëerbiedigd; |
|
48. |
erkent dat Turkije als belangrijke partner een rol heeft te spelen om het Syrische conflict op te lossen, IS/Daesh te bestrijden in Syrië en Irak en de migratiecrisis aan te pakken; veroordeelt met klem de poging tot militaire staatsgreep tegen de democratisch verkozen regering van Turkije; spoort de Turkse regering aan de grondwettelijke orde te beschermen en benadrukt dat de mensenrechten, de rechtsstaat en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en van de media in de nasleep van de coup moeten worden geëerbiedigd, overeenkomstig haar verplichtingen als lid van de Raad van Europa; benadrukt dat Turkije nauw met de Raad van Europa moet samenwerken om ervoor te zorgen dat alle procedures de rechtsstaat eerbiedigen; is verontrust over de repressieve aard en de omvang van de zuiveringscampagne die op de poging tot staatsgreep is gevolgd, waardoor fundamentele vrijheden en mensenrechten in Turkije ernstig zijn aangetast; is uiterst bezorgd over het stijgend aantal de gevallen van buitensporig geweld door de politie en mishandeling van gevangenen, de aanhoudende straffeloosheid voor schending van mensenrechten en de uitholling van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht; |
|
49. |
onderstreept de noodzaak om te komen tot een tweestatenoplossing voor het conflict in het Midden-Oosten — uitgaande van de randvoorwaarden die in de conclusies van de Raad van juli 2014 zijn vastgesteld — die een veilige Israëlische staat en een leefbare Palestijnse staat op basis van de grenzen van 1967 garandeert en een oplossing biedt voor alle vraagstukken betreffende de definitieve status; roept de Unie op haar verantwoordelijkheid te nemen en een volwaardige partij en gangmaker te worden in het diplomatieke proces; verzoekt de EU-instellingen en de lidstaten onmiddellijke stappen te nemen om de haalbaarheid van de tweestatenoplossing te waarborgen en een positieve dynamiek te creëren in de richting van echte vredesonderhandelingen; verzoekt de Israëlische autoriteiten hun nederzettingenbeleid onmiddellijk stop te zetten en terug te draaien; benadrukt dat eerbiediging van het internationaal recht inzake de mensenrechten en het internationaal humanitair recht door alle partijen en onder alle omstandigheden onverminderd een conditio sine qua non is voor het bereiken van eerlijke en duurzame vrede; benadrukt dat het belangrijk is de samenhang van het EU-beleid te waarborgen ten aanzien van situaties van bezetting of annexatie van grondgebied; |
|
50. |
is van mening dat de strijd tegen mensenhandelaars enkel mogelijk is wanneer er wordt samengewerkt met landen aan de andere zijde van de Middellandse Zee en Afrika in zijn geheel, onder eerbiediging van de mensenrechten, en is in dit verband van mening dat de Europese Unie en de lidstaten moeten samenwerken met internationale partners om de afstotende factoren aan te pakken die tot migratie leiden; |
|
51. |
is een groot voorstander van versterking van de Responsibility to Protect (R2P) als een belangrijk leidend principe voor de Europese Unie en de lidstaten bij hun optreden ten aanzien van allerlei soorten conflicten, alsook op het gebied van mensenrechten en ontwikkeling; |
De kracht van Europese diplomatie: kennis, engagement en impact
|
52. |
benadrukt het immense potentieel van de EU als diplomatieke supermacht, dat gebaseerd is op de ruime waaier aan instrumenten te onzer beschikking en onze normatieve kracht op het gebied van democratie, vrijheid en mensenrechten; wil in die context de centrale coördinerende rol benadrukken van de VV/HV, de EDEO en de vertegenwoordigingen van de EU in derde landen; |
|
53. |
is van mening dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan conflictpreventie door de oorzaken van instabiliteit aan te pakken en menselijke veiligheid te waarborgen; erkent dat vroegtijdige acties ter voorkoming van risico's op een gewelddadig conflict op lange termijn doeltreffender, minder tijdrovend en minder kostbaar zijn dan vredeshandhavingsoperaties; roept de Unie op om politiek leiderschap te tonen inzake preventieve diplomatie en conflictbemiddeling; is in dit verband verheugd over de rol van het EU-systeem voor vroegtijdige waarschuwing voor conflicten, het EDEO-team voor bemiddelingsondersteuning en het Europees Vredesinstituut; roept op tot de verdere ontwikkeling van de capaciteiten van de Unie op het gebied van conflictpreventie en bemiddeling; benadrukt dat de deelname van vrouwen aan conflictoplossingsgesprekken cruciaal is om de rechten en deelname van vrouwen te bevorderen en dat dit een eerste stap is naar hun volledige inclusie in toekomstige overgangsprocessen; verzoekt de VV/HV en de Commissie de financiële en bestuurlijke middelen voor bemiddeling, dialoog, verzoening en crisisrespons te verhogen; dringt er bij de lidstaten op aan zich strikt te houden aan het gemeenschappelijk EU-standpunt inzake wapenuitvoer en geen wapens meer te verkopen aan derde landen die niet aan de gestelde criteria voldoen; dringt er bij de Unie op aan de politieke dialoog en de samenwerking op het gebied van ontwapening, non-proliferatie en wapenbeheersing te intensiveren; |
|
54. |
spoort aan tot verdere onderhandelingen over de hereniging van Cyprus om deze snel tot een goed einde te brengen; |
|
55. |
meent dat de Europese Unie en haar lidstaten een doeltreffend buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid moeten ontwikkelen waarbij de nationale belangen worden geëerbiedigd, maar waarbij ook met internationale partners, de Verenigde Naties, ngo's, verdedigers van mensenrechten en anderen wordt gewerkt aan kwesties van gemeenschappelijk belang en om de vrede, welvaart en stabiliteit wereldwijd te bevorderen; benadrukt dat op het vlak van globale bedreigingen en uitdagingen nauw moet worden samengewerkt met andere mondiale en regionale machten; benadrukt in het bijzonder het belang van de trans-Atlantische betrekkingen, die gebaseerd zijn op gemeenschappelijke belangen en waarden; wijst erop dat een revitalisering van de strategische partnerschappen, met het doel om deze om te vormen tot effectieve instrumenten van het buitenlands beleid, een prioriteit voor de EU zou moeten zijn; |
|
56. |
is van mening dat de EU haar diplomatische inspanningen in Azië, waaronder met ASEAN, naar een hoger niveau moet tillen en moet intensiveren om bij te dragen tot meer stabiliteit en veiligheid in conflictgebieden waar opnieuw spanningen zijn ontstaan, en daarbij nauw moet samenwerken met partners in de regio en internationale wetgeving moet hooghouden, mede in het geval van de Zuid-Chinese Zee, en met het oog op de aanpak van problemen die verband houden met de bescherming van de mensenrechten en de rechtsstaat; merkt op dat de Unie de ontwikkeling van de vreedzame betrekkingen tussen China en zijn buurlanden rond de Zuid-Chinese Zee, waaronder Vietnam, Taiwan en de Filipijnen, door constructieve bilaterale en inclusieve multilaterale mechanismen moet blijven steunen; is van mening dat een versterking en vernieuwing van de structuren van de internationale orde niet kan worden verwezenlijkt zonder Azië, en met name China; benadrukt dat gezien de wereldwijde ambities van China de betrekkingen tussen de EU en China zich niet moeten beperken tot economische betrekkingen, maar ook andere gebieden moeten beslaan, met bijzondere aandacht voor de rol van China in de VN, de invloed van China op regionale conflicten in zijn nabuurschap en de bijdrage van China aan het aanpakken van mondiale uitdagingen; |
|
57. |
vraagt de Europese Unie niet volledig afstand te doen van de gebieden die momenteel strategisch minder belangrijk zijn, maar die van essentieel belang kunnen worden in de toekomst, zowel uit economisch, menselijk als militair oogpunt, zoals Centraal-Azië, sub-Saharaans Afrika en het Noordpoolgebied, en die het voorwerp uitmaken van bijzondere aandacht van de andere grote wereldmachten; |
|
58. |
wijst nogmaals op de normatieve kracht van Europa en vraagt dat de culturele en wetenschappelijke diplomatie van de EU verder wordt versterkt om Europese sterkte en waarden ook buiten onze grenzen te projecteren en te bevorderen; wijst eveneens op de kracht van economische diplomatie en onder meer sancties, als een middel om EU-beleid kracht bij te zetten; |
|
59. |
vestigt de aandacht op de rol van parlementaire diplomatie bij de versterking van de politieke samenwerking met de partners van de EU; |
|
60. |
wijst op de noodzaak om de rol van de nationale parlementen bij de uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid te versterken, onder meer door een intensievere samenwerking tussen het Europees Parlement en de nationale parlementen op het vlak van het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU; |
|
61. |
onderstreept de rol van niet-statelijke actoren en maatschappelijke organisaties als diplomatieke actoren en belangrijke partners van de Unie, en benadrukt het belang van de steun aan en de betrokkenheid van de EU bij deze actoren; |
|
62. |
benadrukt dat snel werk moet worden gemaakt van de consolidering van de volwaardige Europese diplomatieke dienst en meer bepaald van de versterking van de thematische expertise en strategische beleidsplanning en -raming alsook op het vlak van inlichtingen; is van mening dat het belangrijk is de EDEO-vertegenwoordigingen in crisisgebieden een consulaire rol te geven met het oog op de hulpverlening aan burgers van de Unie; benadrukt dat een eerlijk evenwicht moet worden gevonden tussen door de lidstaten gedetacheerde diplomaten en EU-ambtenaren in de EDEO, ook in managementposities; |
|
63. |
benadrukt dat de voor het extern optreden van de EU beschikbare financiële middelen niet in verhouding staan tot de uitdagingen waarmee we worden geconfronteerd; vraagt in dit verband dat de in rubriek IV van het meerjarig financieel kader (MFK) beschikbare middelen aanzienlijk worden verhoogd tegen de achtergrond van de tussentijdse herziening van het MFK; |
|
64. |
vraagt om meer verantwoordingsplicht en transparantie, in het bijzonder met betrekking tot de onderhandelingen over internationale overeenkomsten; |
|
65. |
betreurt sterk dat het GBVB van de EU zo'n beperkte begroting heeft van ongeveer 320 miljoen EUR (0,2 % van de begroting van de Unie) en vraagt dat de financiële stromen beter beheerd worden om deze begroting uit te voeren; wijst erop dat de begrotingstoewijzingen voor 2016 op het niveau van 2015 zijn gebleven en dat de beschikbare marge eind maart 2016, 170 miljoen EUR bedroeg, ingevolge de goedkeuring van een bijkomend bedrag van 5 miljoen EUR voor veiligheidsmaatregelen ten behoeve van de missie EUCAP Sahel Mali en 10 miljoen EUR voor EUBAM Libië; uit zijn bezorgdheid over de schaarste van de beschikbare middelen in het licht van de verplichtingen waaraan in 2016 nog moet worden voldaan, aangezien alleen al voor de voortzetting van de missies die in 2016 aflopen een bijkomend bedrag van 169 miljoen EUR nodig is; |
|
66. |
benadrukt dat cultuur in het externe beleid van de EU een belangrijke rol speelt bij het bevorderen van dialoog, wederzijds begrip en wederzijds leren; benadrukt dat gericht cultuur- en onderwijsbeleid belangrijke doelstellingen van het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU kan ondersteunen en kan bijdragen tot het versterken van de democratie, de rechtsstaat en de bescherming van de mensenrechten; herinnert eraan dat interculturele en interreligieuze dialoog een rol speelt bij de bestrijding van extremisme, radicalisering en marginalisering; verzoekt de Commissie en de EDEO met culturele diplomatie en interculturele dialoog rekening te houden in de EU-instrumenten voor buitenlandse betrekkingen en in de ontwikkelingsagenda van de EU; vraagt de EDEO en alle EU-delegaties om in alle EU-vertegenwoordigingen in derde partnerlanden een cultureel attaché te benoemen; benadrukt voorts dat onderwijs een essentiële rol speelt bij het bevorderen van burgerzin en interculturele vaardigheden, het creëren van betere economische vooruitzichten en het verbeteren van de volksgezondheid; steunt de huidige inspanningen van de Commissie om wetenschap en onderzoek een grotere rol te geven als instrumenten van „soft power” in de externe betrekkingen van de EU; benadrukt hoe wetenschappelijke uitwisselingen kunnen helpen om coalities tot stand te brengen en conflicten op te lossen, met name in de betrekkingen met de buurlanden van de EU; |
o
o o
|
67. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad en de Commissie. |
(1) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0249.
|
6.7.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 238/101 |
P8_TA(2016)0504
Instrumenten van het GLB voor het verminderen van de prijsschommelingen op de landbouwmarkten
Resolutie van het Europees Parlement van 14 december 2016 over de instrumenten van het GLB ter vermindering van de prijsschommelingen op de landbouwmarkten (2016/2034(INI))
(2018/C 238/08)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien Verordeningen (EU) nr. 1305/2013, (EU) nr. 1306/2013, (EU) nr. 1307/2013 en (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de Europese Unie, |
|
— |
gezien de studie van maart 2016 uitgevoerd in opdracht van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling van het Europees Parlement getiteld „State of play of risk management tools implemented by member states during the period 2014-2020: national and European frameworks”, |
|
— |
gezien artikel 52 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en het advies van de Begrotingscommissie (A8-0339/2016), |
|
A. |
overwegende dat er altijd sprake is geweest van instabiliteit en prijsschommelingen op de landbouwmarkten, en dat deze de afgelopen jaren, vanwege de snel opeenvolgende schokken in vraag, aanbod en prijzen, structureel onderdeel zijn geworden van de landbouw in en buiten Europa; |
|
B. |
overwegende dat de landbouw de grote uitdaging van de stijging van de wereldbevolking het hoofd moet bieden, terwijl een groot gedeelte van de wereldbevolking nog altijd ondervoed is, en dat de volatiliteit van de landbouwmarkten vanwege schommelingen in de productie en verschillen tussen vraag en aanbod nog groter zal worden; |
|
C. |
overwegende dat de klimaatverandering en de plagen die zich in de landbouw voordoen negatieve gevolgen hebben voor het productieniveau in de landbouw, en dat de concrete symptomen van klimaatverandering, zoals droogte en overstromingen, tot prijsschommelingen leiden; |
|
D. |
overwegende dat macro-economische omstandigheden een sleutelrol kunnen spelen bij prijsvolatiliteit, waaronder structurele factoren zoals wisselkoersen, energie- en mestprijzen, rentevoeten en speculatie op de landbouwmarkten; |
|
E. |
overwegende dat naast de EU de grote wereldspelers op de landbouwmarkten beleid tot stand brengen om de schommelingen te verminderen, en dat in het kader van de landbouw-G20, met het oog op duurzame ontwikkeling, actie is ondernomen om de strijd aan te gaan tegen de negatieve effecten van de buitensporige schommelingen van de prijzen van de landbouwgrondstoffen op de voedselveiligheid; |
|
F. |
overwegende dat elke regio in de wereld haar eigen productiemodellen kent en uiteenlopende maatregelen hanteert met betrekking tot milieu en dierenwelzijn, hetgeen grote gevolgen kan hebben voor de kostprijs van de productie, en overwegende dat Europese landbouwers op de wereldmarkt moeten kunnen concurreren; |
|
G. |
overwegende dat prijsschommelingen van landbouwproducten sterker kunnen worden door politieke beslissingen, zoals de instelling van een handelsembargo; |
|
H. |
overwegende dat de Europese Unie niet over een echt vangnet beschikt om de marktvolatiliteit af te remmen, wat een sterk ontmoedigende invloed heeft op de handhaving van de landbouwactiviteit in de EU; |
|
I. |
overwegende dat de openstelling van markten en de keuzes die hebben geleid tot de globalisering van de economie van de afgelopen decennia, met name onder invloed van de WTO-overeenkomsten of bilaterale handelsovereenkomsten, de marktfluïditeit hebben vergroot, maar dat mede hierdoor ook de prijsschommelingen in de landbouw zijn versterkt; |
|
J. |
overwegende dat landbouwers te kampen hebben met stijgende productiekosten en een stijging van de landbouwschuld, en overwegende dat tussen 2005 en 2010, 2,4 miljoen landbouwbedrijven in de EU zijn verdwenen, waardoor een groot aantal banen in plattelandsgebieden verloren zijn gegaan; |
|
K. |
overwegende dat de landbouwmarkten, als ontmoetingsplaats van vraag en aanbod, instabiel van aard zijn, dat door de aanwezigheid van financiële spelers deze instabiliteit toeneemt en dat mede door de lage elasticiteit van de mondiale vraag naar voedsel ten opzichte van het aanbod aan landbouwproducten, de gevolgen van de werkelijke of veronderstelde onevenwichtigheden voor de marktdeelnemers worden vermeerderd met soms bliksemsnelle gevolgen voor de prijzen van de landbouwproducten; |
|
L. |
overwegende dat de financialisering van de wereldeconomie en de speculatie die hiermee gepaard gaat gevolgen voor de landbouwmarkten kunnen hebben en kunnen bijdragen tot een toename van de onevenwichtigheid van deze markten en van de prijsschommelingen, waarbij de landbouwgrondstoffen als simpele financiële activa worden gebruikt; overwegende dat deze buitensporige financialisering vernietigende gevolgen kan hebben en ethisch onaanvaardbaar kan zijn wanneer deze de voedselveiligheid van de minst goed gevoede en de armste inwoners van de aarde in gevaar brengt, zoals is gebleken uit de verschrikkelijke crisis rond de hongerrellen in 2008; |
|
M. |
overwegende dat de Europese Unie de verantwoordelijkheid heeft om bij te dragen aan de voedselveiligheid in Europa en de concurrentiepositie van de Europese boer en tuinder op de wereldmarkt; |
|
N. |
overwegende dat de landbouw- en agro-voedingssector van groot belang is voor de economie van de EU en dat deze sector over de capaciteit beschikt om bij te dragen aan een duurzame groei; |
|
O. |
overwegende dat de prijsschommelingen leiden tot hoge onzekerheid voor producenten en consumenten, aangezien bij lage prijzen de inkomsten en investeringsmogelijkheden van producenten en dus de houdbaarheid op de lange termijn van hun activiteiten worden bedreigd, terwijl de mogelijkheid voor consumenten om zich te voeden en basisgoederen aan te schaffen in gevaar kan worden gebracht door hoge voedingsprijzen, waardoor crisissituaties ontstaan; |
|
P. |
overwegende dat de prijsschommelingen schadelijk zijn voor de landbouw- en agro-voedingssector, met negatieve effecten op investeringen, groei en werkgelegenheid, en mogelijk ernstige gevolgen voor de consumentenvoorziening, de voedselveiligheid en de goede werking van het GLB; |
|
Q. |
overwegende dat de prijsschommelingen de investeringscapaciteit en de capaciteit tot het scheppen van banen van landbouwers aantast, hetgeen modernisering, innovatie, nieuwkomers op de markt en generatievernieuwing ontmoedigt; |
|
R. |
overwegende dat duurzame landbouw als een bron van kwalitatief hoogstaand voedsel slechts mogelijk is als landbouwers toereikende af-boerderij-prijzen krijgen, die alle kosten voor duurzame productie dekken; |
|
S. |
overwegende dat in het kader van de „digitale revolutie”, sterkere transparantie op de Europese markten en tijdige toegang tot informatie, naast andere instrumenten, kunnen bijdragen aan de beperking van de marktvolatiliteit en de prijsschommelingen doordat marktdeelnemers betere toegang krijgen tot objectievere informatie over de ontwikkelingen op de landbouwmarkten, wat zou bijdragen tot een betere bescherming van de inkomens van landbouwers en de bestrijding van de speculatie op de landbouwmarkten; |
|
T. |
overwegende de risicobeheersinstrumenten van het GLB zoals hervormd in 2013 in het kader van het plattelandontwikkelingsbeleid, en overwegende dat slechts 2 % van de begroting van de tweede pijler en 0,4 % van de begroting van het GLB momenteel aan deze instrumenten wordt besteed; |
Huidige situatie en doelstellingen
|
1. |
is van mening dat de landbouwers steeds sterker zullen worden blootgesteld aan prijsschommelingen met verschillende oorzaken, zoals de instabiliteit en onvolmaaktheid van landbouwmarkten, de globalisering en de ingewikkelder werking van de landbouwmarkten, de sterkere schommelingen in het aanbod vanwege het instabiele klimaat, de toename van de gezondheidsrisico's en het kwetsbare evenwicht in de voedselvoorziening; |
|
2. |
acht het noodzakelijk dat een verstrekkender en samenhangender beleid wordt aangenomen, met doelgerichte instrumenten op EU- en nationaal niveau, om te zorgen voor multifunctionele, duurzame landbouwproductie in de gehele Unie en eerlijke en rendabele prijzen, in het bijzonder door de negatieve effecten te beperken voor de marktdeelnemers die het sterkst onder de prijsschommelingen te lijden hebben; |
|
3. |
stelt vast dat de verschillende landbouwsectoren niet allemaal dezelfde gevolgen van de prijsschommelingen ondervinden en dat de beleidsinstrumenten en de strategieën om de betrokken spelers bij te staan moeten worden aangepast aan elke sector en aan de werkelijke, onmiddellijke en toekomstige risico's waaraan de landbouwers blootstaan; |
|
4. |
stelt vast dat terwijl de Europese Unie haar strategische landbouwsteun afbouwt, haar concurrenten op de wereldmarkt, met name de Verenigde Staten, Brazilië en China, aanzienlijke en toenemende overheidsmiddelen beschikbaar stellen voor de ontwikkeling van nieuwe risico-beleidsmodellen en instrumenten om hun landbouwers tegen de effecten van de prijsschommelingen te beschermen; |
|
5. |
wijst erop dat de Europese Unie de enige landbouwspeler is die haar landbouwbeleid op van de productie ontkoppelde steun stut, terwijl zij tegelijkertijd haar strategische landbouwsteun de afgelopen jaren heeft afgebouwd; |
|
6. |
merkt op dat de Verenigde Staten in het kader van de Farm Bill 2014 specifieke verzekeringspolissen hebben ontwikkeld voor de verschillende landbouwsectoren; |
|
7. |
merkt op dat het GLB de afgelopen decennia sterk is ontwikkeld, terwijl de hoofddoelstellingen ervan, te weten landbouwers een redelijke levensstandaard te verzekeren en te zorgen voor een stabiele en veilige voedselvoorziening tegen betaalbare prijzen voor consumenten, ongewijzigd zijn gebleven; |
|
8. |
onderstreept in dit verband dat een Europees gemeenschappelijk beleid van wezenlijk belang is voor een sector die moet zorgen voor voedselveiligheid en die een sleutelrol speelt bij het gebruik van natuurlijke hulpbronnen en de duurzame economische en ecologische ontwikkeling van plattelandsgebieden; |
|
9. |
benadrukt dat gebruik moet worden gemaakt van synergieën tussen het GLB en andere EU-beleidsdomeinen; |
|
10. |
merkt op dat de laatste hervormingen van het GLB hebben geleid tot een vrijwel volledige ontkoppeling van de rechtstreekse steun van de productie, het proces van convergentie voor rechtstreekse betalingen hebben voortgezet, en dat hierbij meer rekening is gehouden met maatschappelijke en vooral met milieuaspecten; |
|
11. |
wijst met bezorgdheid op de daling van de begrotingsmiddelen van het GLB van de afgelopen jaren, in het bijzonder voor maatregelen in het kader van de gemeenschappelijke marktordening, hetgeen tot een hernationalisatie van het GLB zou kunnen leiden en hetgeen ten koste gaat van eerlijke voorwaarden en een gelijk speelveld op de interne markt van de EU; |
|
12. |
benadrukt dat de gemiddelde jaarlijkse landbouwinkomsten in de EU de afgelopen tien jaar gelijk zijn gebleven of zelfs achteruit zijn gegaan, terwijl de productiekosten zijn blijven stijgen, hetgeen heeft geleid tot een aanzienlijke daling van het aantal landbouwbedrijven, waardoor een groot aantal banen in plattelandsgebieden verloren zou kunnen gaan; |
|
13. |
is van mening dat de Commissie alle financiële speelruimte waarover zij in het kader van de integrale GMO beschikt moet gebruiken; |
|
14. |
betreurt de geringe uitvoering van de instrumenten van de integrale GMO om de negatieve effecten van de prijsschommelingen te beperken en de verstoringen van de markten te beheren; |
|
15. |
wijst erop dat de meeste risicobeheersinstrumenten, onderlinge fondsen en inkomensstabiliserings- en verzekeringsinstrumenten die beschikbaar worden gesteld in het kader van plattelandsontwikkelingsprogramma's ongelijk en met beperkte begrotingsmiddelen worden geïmplementeerd; |
|
16. |
beveelt dat ook aan dat de huidige maatregelen onder de tweede pijler worden versterkt om het concurrentievermogen van de Europese landbouw te vergroten en producentenorganisaties nauw bij het implementatieproces te betrekken; |
|
17. |
verzoekt de Commissie een diepgaand onderzoek in te stellen naar de redenen waarom de instrumenten in het kader van de tweede pijler van het GLB weinig worden gebruikt en waarom de implementatie van de integrale GMO niet optimaal verloopt, met als doel de betreffende bepalingen te kunnen herzien; |
|
18. |
onderstreept het belang van het behoud van ontkoppelde rechtstreekse steun in het kader van het huidige GLB in combinatie met de regeling inzake een enkele areaalbetaling, die compensaties vormen voor openbare diensten en er sterk toe bijdragen dat de inkomens van landbouwers veilig worden gesteld en hun een zekere financiële stabiliteit wordt geboden; |
|
19. |
benadrukt echter dat het huidige GLB, dat niet over responsieve en effectieve instrumenten beschikt, noch adequaat op de sterkere schommelingen op de landbouwmarkten heeft ingespeeld, noch landbouwers in staat heeft gesteld op marktsignalen te reageren of oplossingen te zoeken om met prijsontwikkelingen te kunnen omgaan; |
|
20. |
verzoekt de Commissie onverwijld maatregelen te treffen ter ondersteuning van de landbouwsector in de ultraperifere, berg- en minst begunstigde regio's, waar de kosten van productie, het oogsten en de afzet van producten buiten de desbetreffende productiegebieden veel hoger liggen dan elders, en te voorzien in specifieke indicatoren voor het activeren van vangnetmaatregelen voor landbouwmarkten in deze regio's; |
|
21. |
is van mening dat de onafhankelijkheid en voedselveiligheid van de EU, evenals de ontwikkeling van een concurrerende en duurzame landbouwsector op het gehele grondgebied van de Unie die inspeelt op de behoeften van de burgers, strategische doelstellingen voor het toekomstige GLB moeten blijven, terwijl een redelijke levensstandaard voor landbouwers op korte termijn moet worden gewaarborgd; |
|
22. |
is van mening dat de voedselproductie niet kan worden gewaarborgd zonder Europese landbouwers, die voortdurend blootstaan aan prijsschommelingen en sterk afhankelijk zijn van stabiele markten en prijzen, evenals toereikende openbare middelen en maatregelen ter behoud van het concurrentievermogen van (familie)boerenbedrijven; |
|
23. |
onderstreept in dit verband de belangrijke rol van jonge landbouwers en nieuwkomers voor de toekomst van de Europese landbouw; |
Voorstellen
Organisatie van de sectoren en contractualisatie
|
24. |
is van mening dat primaire producenten de zwakste schakel in de voedselvoorzieningsketen vormen, in het bijzonder gezien de toenemende concentratie en omvang van de detailhandel op Europees en nationaal niveau, en in staat moeten worden gesteld zich te verenigen in organen zoals coöperatieve verenigingen, producentenorganisaties, of hun eigen verenigingen of brancheorganisaties; |
|
25. |
verzoekt de Commissie contractualisatie te vergemakkelijken door overeenkomstig artikel 42 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, het mededingingsbeleid van de EU aan de specifieke behoeften van de landbouwsector aan te passen, met uniforme regels en tenuitvoerlegging in alle lidstaten; stelt dat de GLB-doelstellingen boven de mededingingsregels moeten blijven prevaleren en dat eventuele initiatieven voor betere aanpassing van het mededingingswetgeving aan de specificiteiten van de landbouwsector op de Integrale-GMO-verordening moeten worden gebaseerd; |
|
26. |
benadrukt dat de onderhandelingspositie van producenten in de voedselketen moet worden versterkt, door middel van transparante, evenwichtige standaardcontracten die na collectieve onderhandelingen tot stand zijn gekomen, om landbouwers in staat te stellen oneerlijke handelspraktijken te bestrijden, hun concurrentievermogen te versterken, hun inkomensstabiliteit te verbeteren, toegevoegde waarde te genereren en in innovatie te investeren; |
|
27. |
vraagt de Commissie een wettelijke EU-regeling in te voeren om oneerlijke handelspraktijken in de voedselvoorzieningsketen te verbieden die voor prijsvolatiliteit op de landbouwmarkten in de hand werken; |
|
28. |
benadrukt dat deze contracten een passende duur moeten hebben en bepalingen moeten bevatten betreffende prijzen, betalingstermijnen en andere voorwaarden voor de levering van landbouwproducten; |
|
29. |
is van mening dat landbouwers in de verschillende landbouwsectoren in staat moeten zijn om collectief over de voorwaarden van de contracten te onderhandelen via producentenorganisaties die van vergelijkbare grootte zijn als de industriële spelers of de spelers uit de distributie waarmee zij onderhandelen; |
|
30. |
merkt op dat geïntegreerde toeleveringscontracten op langere termijn, termijncontracten, contracten met een vaste marge en de mogelijkheid om met de productiekosten overeenstemmende prijzen voor een bepaalde tijd „vast te zetten” potentieel bieden en instrumenten zouden kunnen zijn waardoor producenten meer vat kunnen krijgen op de gevolgen van de schommelingen voor hun marges; |
|
31. |
meent dat de mogelijkheid moet worden geboden om in contractuele betrekkingen gebruik te maken van nieuwe instrumenten en dat ook contractbemiddelingsinstrumenten beschikbaar moeten worden gesteld; |
|
32. |
stelt vast dat met interprofessionele organisaties het vertrouwen en de dialoog tussen de verschillende spelers (producenten, verwerkers en distributeurs) worden bevorderd en makkelijker toegevoegde waarde kan worden gecreëerd door middel van gemeenschappelijke initiatieven die landbouwers erbij helpen hun kennis van de markten en de productie te verbeteren, goede praktijken en markttransparantie te bevorderen, het productiepotentieel in te schatten, het beheer van het aanbod te verbeteren en modelcontracten op te stellen in overeenstemming met de EU-voorschriften; |
|
33. |
verzoekt de Commissie brancheorganisaties op EU-niveau aan te moedigen gezamenlijk de belangen te beschermen van producenten in de sectoren die het meest op grensoverschrijdende markten gericht zijn, zoals de groente- en fruitsector; |
|
34. |
is zich bewust van de inspanningen die de Europese coöperaties hebben geleverd om producenten te verenigen en hen erbij te helpen hun positie in de waardeketen te verbeteren, en is van mening dat deze coöperaties moeten worden aangemoedigd om een grotere rol in de landbouwsectoren te spelen, om de gevolgen van de buitensporige marktschommelingen te beperken; |
Risicobeheersinstrumenten
|
35. |
pleit voor de verdere ontwikkeling van de instrumenten voor het beheer van klimaat-, gezondheids- en economische risico's, met name de verschillende soorten risicoverzekeringen voor de landbouwproductie, inkomensstabiliseringsinstrumenten, mechanismen voor individuele voorzieningen en onderlinge fondsen in een op de markt gericht GLB om de effecten van de prijsschommelingen te beperken en toekomstgericht landbouwbedrijfsbeheer aan te moedigen; |
|
36. |
verzoekt de Commissie de uitwisseling van beste praktijken tussen de lidstaten te bevorderen en nieuwe instrumenten te ontwikkelen, die niet alleen rechtvaardig, doeltreffend en snel inzetbaar zijn, maar ook betaalbaar en toegankelijk voor landbouwers, om de risico's in verband met de prijsschommelingen te af te wenden en te beheren en zo de basis te leggen voor de discussies in het kader van de toekomstige hervormingen van het GLB; |
|
37. |
onderstreept dat dergelijke instrumenten, die als aanvulling op het stelsel van rechtstreekse betalingen dienen, over voldoende middelen moeten beschikken om de veerkracht van de landbouw te versterken terwijl de behoefte aan crisisbeheer zal afnemen; |
|
38. |
is van mening dat onderlinge fondsen op sectoraal niveau, opgericht op initiatief van landbouwers, een zekere mate van inkomstenstabiliteit voor landbouwers kunnen garanderen bij schommelingen in de winstmarges op de verkoop van producten; |
|
39. |
is verder van mening dat deze onderlinge fondsen de door de Unie verstrekte steun niet moeten vervangen en met nationale steun moeten worden gecombineerd; |
|
40. |
verzoekt eveneens de Commissie initiatieven te nemen om de oprichting van dergelijke fondsen te stimuleren, terwijl wordt gewaarborgd dat elke toekomstige regeling inzake risicobeheer in overeenstemming is met, en in voorkomend geval een aanvulling vormt op de verzekeringsstelsels die op nationaal niveau door de lidstaten zijn aangenomen; |
|
41. |
meent dat prijsschommelingen ook op nationaal niveau kunnen worden beheerd, en verzoekt de lidstaten in hun belastingstelsel rekening te houden met marktschommelingen door landbouwers in staat te stellen mechanismen voor individuele voorzieningen tot stand te brengen die van belasting kunnen worden vrijgesteld; |
|
42. |
wijst erop dat landbouwers tot de economisch meest kwetsbare spelers behoren, in het bijzonder diegenen die investeringen in de ontwikkeling van hun bedrijf hebben gedaan; |
|
43. |
meent verder dat in het kader van het GLB instrumenten, zoals effectieve kasstroomondersteuning of een systeem van voorzorgsparen, moeten worden ontwikkeld om te voorkomen dat de wil tot investeren afneemt; |
|
44. |
benadrukt dat landbouwbedrijven slechts kunnen innoveren als de kapitaalkosten laag zijn en er liquiditeit beschikbaar is; benadrukt in dit verband dat een stabiel inkomen een van de voorwaarden is voor het verkrijgen van landbouwkrediet; |
|
45. |
merkt op dat de banksector door zijn rol en acties een groot effect heeft op de producenten, en dat de stijgende landbouwschulden de sector in tijden van prijsvolatiliteit nog extra belasten; |
|
46. |
onderstreept dat landbouwers beter moeten worden ingelicht over de sleutelrol van de Europese Investeringsbank bij de ondersteuning en ontwikkeling van de plattelandseconomie en de manier waarop zij gebruik kunnen maken van innovatieve financieringsinstrumenten; |
|
47. |
is van mening dat betere informatie over de modernisering, duurzaamheid en het concurrentievermogen van bedrijven aan landbouwers en landbouworganisaties moet worden geboden, terwijl eveneens wordt voorzien in opleidingscursussen over risicobeheer, marktgegevens, marges en schommelingen; |
|
48. |
roept de Commissie op in nauwe samenwerking met de nationale autoriteiten en landbouwgroeperingen een plan aan te nemen om het bewustzijn van de risicobeheersinstrumenten die onder de tweede pijler en in de integrale GMO beschikbaar zijn, te vergroten; |
|
49. |
roept de lidstaten en de lokale overheden op om bovengenoemde aspecten een sterkere nadruk te geven in hun programma's voor landbouwonderwijs en beroepsonderwijs; |
|
50. |
meent dat een van de manieren om de markten te stabiliseren en de prijsschommelingen te verminderen eruit bestaat te zorgen voor een beter evenwicht tussen vraag en aanbod; |
Markt- en landbouwprijswaarnemingsposten
|
51. |
is van mening dat de landbouwmarkten transparant moeten zijn, hetgeen vooral kan worden bereikt door bestaande informatie over prijzen en kosten tijdiger te publiceren en eenvoudig toegankelijk en nuttig te maken voor alle betrokken partijen in de toeleveringsketen, van producenten tot spelers in de distributie, waardoor de prijsspeculatie en de prijsschommelingen worden beperkt; |
|
52. |
merkt echter op dat prijstransparantie op zich de weerbaarheid van landbouwers tegen prijsvolatiliteit niet verbetert, en de structurele problemen in de marktorganisatie, zoals het onevenwicht tussen vraag en aanbod, niet oplost; |
|
53. |
moedigt de ontwikkeling van een Europese kaart met real-time informatie over de beschikbaarheid van landbouwproducten aan; |
|
54. |
is verheugd over de uitbreiding van de aanvullende instrumenten voor markttoezicht naar andere sectoren; |
|
55. |
onderstreept dat kennis over de totstandkoming en de ontwikkeling van prijzen, evenals de evolutie van het aanbod uiterst nuttig is voor landbouwers bij onderhandelingen over contracten met alle andere belanghebbenden; |
|
56. |
pleit voor de oprichting van waarnemingsposten van de Europese landbouwprijzen, gericht op de gehele keten, van de productieprijzen tot de uiteindelijke verkoopprijzen, met het oog op de ontwikkeling van een dynamische analyse van de verschillende onderdelen van de landbouwmarkten; |
|
57. |
beveelt aan marktdeelnemers te betrekken bij het elke maand of elke twee maanden beschikbaar stellen van actuele relevante gegevens betreffende ontwikkelingen en vooruitzichten op korte en middellange termijn, in overeenstemming met de specifieke behoeften van de sector in kwestie; |
|
58. |
verzoekt de Commissie met klem de waarnemingsposten met de noodzakelijke middelen uit te rusten om deze in staat te stellen aanbevelingen te doen en zich niet tot de waarneming van verstoringen te beperken; |
Instrumenten ter voorkoming en beheer van crises
|
59. |
is van mening dat de historische instrumenten van het GLB op het gebied van crisisbeheer (openbaar optreden en particuliere opslag) in een geglobaliseerde economie niet doeltreffend genoeg zijn; |
|
60. |
verzoekt de Commissie dan ook combineerbare en/of complementaire instrumenten voor de openbare en particuliere sector te ontwikkelen, in combinatie met een op de behoeften afgestemd, bindend mechanisme voor vroegtijdige waarschuwing om de goede werking van markten te waarborgen en marktcrises te bestrijden; |
|
61. |
meent dat de Commissie gebruik moet maken van alle instrumenten waarover zij reeds beschikt in de integrale GMO om crises te bestrijden; |
|
62. |
betreurt het geringe gebruik van de crisisreserve, hoofdzakelijk vanwege de begrotingsregels, in het bijzonder het jaarperiodiciteitsbeginsel, en de discretionaire bevoegdheid die aan de Commissie is verleend wat betreft de toepassing ervan; |
|
63. |
wenst dan ook dat de crisisreserve buiten de GLB-begroting om tot stand wordt gebracht en dat deze ter financiering van crisisbeheersinstrumenten dient; |
|
64. |
beschouwt contracyclische maatregelen als instrumenten ter voorkoming en beheer van crises, in combinatie met de risicobeheersinstrumenten, waarmee de EU op landbouwmarkten kan ingrijpen in geval van crises door „overmacht” om aanzienlijke prijsdalingen te voorkomen; |
|
65. |
verzoekt de Commissie te onderzoeken hoe mechanismen kunnen worden ontwikkeld om crisis door prijsschommelingen met contracyclische steun te voorkomen en te bestrijden, en te voorzien in een grotere flexibiliteit van de jaarlijkse begrotingen, met inachtnemening van de meerjarige financiële toewijzing, om rekening te kunnen houden met de contracyclische steun; |
o
o o
|
66. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
Donderdag 15 december 2016
|
6.7.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 238/108 |
P8_TA(2016)0505
De gevallen van de boeddhistische academie Larung Gar en van Ilham Tohti
Resolutie van het Europees Parlement van 15 december 2016 over de zaak rond het boeddhistische opleidingsinstituut Larung Gar in Tibet en rond Ilham Tohti (2016/3026(RSP))
(2018/C 238/09)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties over Tibet, met name die van 25 november 2010 over Tibet: plannen om het Chinees tot voornaamste onderwijstaal te maken (1), van 27 oktober 2011 over Tibet, met name zelfverbranding door nonnen en monniken (2), en van 14 juni 2012 over de situatie van de mensenrechten in Tibet (3), |
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties van 26 november 2009 over China: de rechten van minderheden en de toepassing van de doodstraf (4) en van 10 maart 2011 over de situatie en het cultureel erfgoed in Kashgar (Autonome Regio Xinjiang Oeigoer, China) (5), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 16 december 2015 over de betrekkingen EU-China (6), |
|
— |
gezien de negen onderhandelingsronden van 2002 tot 2010 tussen hoge vertegenwoordigers van de Chinese regering en de Dalai Lama, gezien het witboek van China inzake Tibet, getiteld „Tibet's Path of Development Is Driven by an Irresistible Historical Tide”, gepubliceerd op 15 april 2015 door het Chinese Voorlichtingsbureau van de Staatsraad, gezien het memorandum van 2008 en de nota van 2009 over daadwerkelijke autonomie, beide uitgegeven door de vertegenwoordigers van de 14e Dalai Lama, |
|
— |
gezien artikel 36 van de Grondwet van de Volksrepubliek China, waarin het recht van alle burgers op vrijheid van religie en geloof wordt gewaarborgd, en artikel 4, waarin de rechten van „minderheidsnationaliteiten” worden bevestigd, |
|
— |
gezien de opmerkingen van Donald Tusk, voorzitter van de Europese Raad, van 29 juni 2015 tijdens de gezamenlijke persconferentie met de Chinese premier Li Keqiang naar aanleiding van de 17e EU-China-top, waarin hij uitdrukking gaf aan de „bezorgdheid [van de EU] over de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging in China, met inbegrip van de situatie van personen die tot minderheden behoren, zoals de Tibetanen en de Oeigoeren” en waar hij „China aanmoedigde een betekenisvolle dialoog met de vertegenwoordigers van de Dalai Lama te hervatten”, |
|
— |
gezien het door het Centraal Comité van de Chinese Communistische Partij in augustus 2015 georganiseerde „Zesde Tibet-werkforum”, |
|
— |
gezien de verklaring van de woordvoerder van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) van 23 september 2014 waarin de veroordeling tot een levenslange gevangenisstraf van de Oeigoerse professor economie Ilham Tohti wordt veroordeeld en wordt gevraagd hem onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten, |
|
— |
gezien de dialoog tussen de EU en China over de mensenrechten, gestart in 1995, en de 34e ronde hiervan die is gehouden op 30 november en 1 december 2015 in Peking, |
|
— |
gezien het feit dat Ilham Tohti op 11 oktober 2016 de Martin Ennals-prijs heeft gekregen voor zijn verdediging van de mensenrechten en in september 2016 was genomineerd voor de Sacharovprijs voor de vrijheid van denken, |
|
— |
gezien het in 2003 opgezette strategische partnerschap tussen de EU en China en de gezamenlijke mededeling van de Europese Commissie en de EDEO aan het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 2016 getiteld „Elementen voor een nieuwe strategie van de EU voor China”, |
|
— |
gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 16 december 1966, |
|
— |
gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948, |
|
— |
gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de bevordering en eerbiediging van de mensenrechten, democratie en de rechtsstaat de kern moeten blijven uitmaken van het langlopende partnerschap tussen de EU en China in overeenstemming met het engagement van de EU om deze waarden in haar extern optreden uit te dragen en overwegende dat China interesse heeft geuit om in zijn eigen ontwikkeling en internationale samenwerking zich aan dezelfde waarden te houden; |
|
B. |
overwegende dat de Chinese regering in haar ontwikkelingsdoelstellingen heeft aangegeven een grotere rol te willen spelen voor de aanpak van mondiale uitdagingen, zoals internationale vrede en veiligheid en klimaatverandering, en meer invloed te willen uitoefenen op mondiale governance, zowel op politiek als economisch vlak, en heeft toegezegd de rechtsstaat te versterken; |
|
C. |
overwegende dat de bilaterale betrekkingen tijdens de 17e EU-China-top van 29 juni 2015 zijn verbeterd en overwegende dat de EU in haar strategisch EU-kader voor mensenrechten en democratie het voornemen heeft opgenomen om de mensenrechten centraal te stellen in de betrekkingen met alle derde landen, waaronder strategische partners; overwegende dat de 18e EU-China-top van 12-13 juli 2016 werd afgesloten met het voornemen om vóór het einde van 2016 opnieuw een ronde van de mensenrechtendialoog EU-China te laten plaatsvinden; |
|
D. |
overwegende dat China de voorbije decennia vooruitgang heeft geboekt met de verwezenlijking van economische en sociale rechten, waaruit het voornemen om prioriteit te geven aan het recht van het volk op levensonderhoud en ontwikkeling blijkt, terwijl de resultaten op het vlak van politieke en burgerrechten en de bevordering van de mensenrechten beperkt zijn; |
|
E. |
overwegende dat de EU tijdens de 34e dialoog tussen de EU en China over de mensenrechten, die op 2 december 2015 in Peking werd gehouden, haar bezorgdheid heeft geuit over de eerbiediging van de rechten van personen die tot een minderheid behoren, in het bijzonder in Tibet en Xinjiang, en over de eerbiediging van de vrijheid van godsdienst en geloof; overwegende dat het geval-Ilham Tohti tijdens de 34e dialoog tussen de EU en China over de mensenrechten werd besproken; |
|
F. |
overwegende dat het Larung Gar Instituut, het in 1980 opgerichte, grootste Tibetaanse boeddhistische centrum ter wereld, momenteel met grootschalige vernielingen door de Chinese regering te kampen heeft met het doel het opleidingsinstituut te halveren, ongeveer 4 600 bewoners met dwang uit te zetten en ongeveer 1 500 gebouwen te vernietigen; overwegende dat deze vernieling volgens de Chinese autoriteiten noodzakelijk is om „correctie of rectificatie” uit te voeren; |
|
G. |
overwegende dat de uitgezette personen worden gedwongen zich in te schrijven voor zogenaamde oefeningen van „patriottische opvoeding”; overwegende dat drie nonnen van het opleidingsinstituut zelfmoord hebben gepleegd als protest tegen de voortdurende grootschalige vernielingen in Larung Gar; |
|
H. |
overwegende dat er sinds 2009 een uitzonderlijk groot aantal Tibetanen, waaronder voornamelijk monniken en nonnen, zichzelf in brand zou hebben gestoken als protest tegen de restrictieve Chinese maatregelen in Tibet en ter ondersteuning van de terugkeer van de Dalai Lama en het recht op godsdienstvrijheid in de prefectuur van Aba/Ngaba (provincie Sechouan) en andere delen van de Tibetaanse hoogvlakte; |
|
I. |
overwegende dat de gezanten van Zijne Heiligheid de Dalai Lama de regering van de Volksrepubliek China hebben benaderd om een wederzijds voordelige oplossing voor de kwestie-Tibet te vinden; overwegende dat de voorbije jaren geen vooruitgang werd geboekt voor het oplossen van de Tibetaanse crisis, aangezien de laatste onderhandelingsronde in 2010 heeft plaatsgevonden en de onderhandelingen momenteel zijn bevroren; |
|
J. |
overwegende dat de Oeigoerse professor economie Ilham Tohti op 23 september 2014 tot levenslang werd veroordeeld voor vermeend separatisme, nadat hij in januari van hetzelfde jaar werd gearresteerd; overwegende dat zeven van zijn voormalige studenten ook werden aangehouden en werden veroordeeld tot gevangenisstraffen gaande van drie tot acht jaar voor vermeende collaboratie met de heer Tohti; |
|
K. |
overwegende dat de eerlijke rechtsgang naar verluidt niet werd geëerbiedigd, in het bijzonder met betrekking tot het recht op een gedegen verdediging; |
|
L. |
overwegende dat in de Xinjiang-regio, waar de Oeigoerse etnische moslimminderheid voornamelijk woont, herhaaldelijk etnische onrust en geweld zijn uitgebroken; overwegende dat Ilham Tohti separatisme en geweld altijd heeft verworpen en naar verzoening op basis van respect voor de Oeigoerse cultuur heeft gestreefd; |
|
1. |
dringt er bij de Chinese autoriteiten op aan de vernieling van Larung Gar en de uitzetting van de bewoners stop te zetten en zo de vrijheid van religie te eerbiedigen in overeenstemming met hun internationale beloften op het vlak van mensenrechten; |
|
2. |
vraagt de Chinese autoriteiten een constructieve dialoog aan te gaan met de lokale gemeenschap en religieuze leiders over ontwikkelingen in Larung Gar en bezorgdheden over overbevolkte religieuze instellingen aan te pakken door Tibetanen toe te staan meer instellingen op te richten en meer faciliteiten te bouwen; verzoekt om gepaste compensatie en herhuisvesting van de Tibetanen die tijdens de vernielingen in Larung Gar werden uitgezet, op de plaats van hun keuze zodat zij hun religieuze activiteiten kunnen voortzetten; |
|
3. |
betreurt de veroordeling van tien Tibetanen door de intermediaire volksrechtbank in Barkham tot verschillende gevangenisstraffen gaande van 5 tot 14 jaar voor deelname aan de viering van de 80e verjaardag van Zijne Heiligheid de Dalai Lama in de Ngaba-prefectuur; |
|
4. |
is uiterst bezorgd over de verslechtering van de mensenrechtensituatie in Tibet, waardoor het aantal gevallen van zelfverbranding is toegenomen; uit kritiek over het toenemende militair vertoon op de Tibetaanse hoogvlakte, hetgeen alleen tot het escaleren van spanningen in de regio zal leiden; veroordeelt het toenemende gebruik van bewakingssystemen in Tibetaanse privé-woningen; |
|
5. |
is bezorgd over het alsmaar repressievere regime ten aanzien van verschillende minderheden, in het bijzonder Tibetanen en Oeigoeren, aangezien de grondwettelijke waarborgen van hun recht op vrijheid van culturele uiting en religie en geloof nog meer worden beperkt, net als de vrijheid van meningsuiting, vreedzame vereniging en vergadering, waardoor vraagtekens kunnen worden geplaatst bij het door China zelf verklaarde engagement voor de rechtsstaat en de eerbiediging van internationale verplichtingen; eist dat de autoriteiten deze fundamentele vrijheden eerbiedigen; |
|
6. |
is bezorgd over de goedkeuring van een pakket veiligheidswetten en de impact ervan op minderheden in China, in het bijzonder de wet inzake terrorismebestrijding die kan leiden tot de bestraffing van een vreedzame uitdrukking van de Tibetaanse cultuur en religie, en de wet inzake het beheer van internationale ngo's, die op 1 januari 2017 in werking zal treden en waardoor mensenrechtengroepen onder de strikte controle van de regering zullen komen te staan, aangezien dit louter een benadering van bovenaf inhoudt in plaats van aan te zetten tot partnerschap tussen de lokale en centrale overheid en het maatschappelijk middenveld; |
|
7. |
dringt bij de Chinese regering aan op een wijziging van de bepalingen in het pakket veiligheidswetten die de ruimte voor organisaties uit het maatschappelijk middenveld beperken en de regeringscontrole op religieuze praktijken verscherpen; vraagt de Chinese regering aan alle ngo's en mensenrechtenactivisten een eerlijk en veilig kader te verstrekken en te waarborgen zodat zij in het land vrij kunnen functioneren, hetgeen een goede bottom-up-benadering zou zijn ter aanvulling op de verstrekking van sociale diensten door de staat en zou bijdragen tot de vooruitgang van de sociale, economische, politieke en burgerrechten; |
|
8. |
vraagt de Chinese regering de dialoog met Tibetaanse vertegenwoordigers, die in 2010 door China werd stilgelegd, te hervatten om een inclusieve politieke oplossing te vinden voor de crisis in Tibet; vraagt dat de vrijheid van meningsuiting, vereniging en religie van het Tibetaanse volk, zoals verankerd in de Grondwet, wordt geëerbiedigd; is van mening dat de eerbiediging van de rechten van minderheden een belangrijk element is van democratie en rechtsstaat en onontbeerlijk is voor politieke stabiliteit; |
|
9. |
veroordeelt met klem de veroordeling van Ilham Tohti tot levenslang voor vermeend separatisme; betreurt het dat de eerlijke rechtsgang niet werd geëerbiedigd en dat hij niet van het recht op een gedegen verdediging heeft kunnen genieten; dringt er bij de Chinese autoriteiten op aan de norm van één bezoek per maand voor familieleden te eerbiedigen; |
|
10. |
vraagt de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van Ilham Tohti en zijn aanhangers die in verband met zijn zaak worden vastgehouden; vraagt voorts dat de vergunning als lesgever van Ilham Tohti in ere wordt hersteld en dat zijn bewegingsvrijheid in en buiten China wordt gegarandeerd; |
|
11. |
herinnert eraan hoe belangrijk het is dat de EU de kwestie van mensenrechtenschendingen in China tijdens elke politieke en mensenrechtendialoog met de Chinese autoriteiten ter sprake brengt, in het bijzonder het geval van minderheden in Tibet en Xinjiang, in overeenstemming met de belofte van de EU om met één sterke, duidelijke stem te spreken in haar aanpak ten aanzien van China, met inbegrip van de jaarlijkse mensenrechtendialogen; wijst er voorts op dat China als onderdeel van zijn lopende hervormingsproces en groeiende globale engagement heeft gekozen voor het internationale mensenrechtenkader door een breed scala aan mensenrechtenverdragen te ondertekenen, en vraagt derhalve dat de dialoog met China wordt voortgezet zodat het land deze beloften nakomt; |
|
12. |
betreurt het dat de 35e ronde van de mensenrechtendialoog EU-China waarschijnlijk niet vóór het einde van 2016 zal plaatsvinden, zoals afgesproken; dringt er bij de Chinese regering op aan in te stemmen met een dialoog op hoog niveau in de eerste weken van 2017; |
|
13. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, en de regering en het parlement van de Volksrepubliek China. |
(1) PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 118.
(2) PB C 131 E van 8.5.2013, blz. 121.
(3) PB C 332 E van 15.11.2013, blz. 69.
(4) PB C 285 E van 21.10.2010, blz. 80.
(5) PB C 199 E van 7.7.2012, blz. 185.
(6) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0458.
|
6.7.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 238/112 |
P8_TA(2016)0506
De situatie van de Rohingya-minderheid in Myanmar
Resolutie van het Europees Parlement van 15 december 2016 over de situatie van de Rohingya-minderheid in Myanmar (2016/3027(RSP))
(2018/C 238/10)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties over Myanmar en over de situatie van de Rohingya-moslims, met name zijn resolutie van 7 juli 2016 (1), |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 20 juni 2016 over de EU-strategie voor Myanmar/Birma, |
|
— |
gezien de gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement en de Raad van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid: „Elementen voor een strategie van de EU ten aanzien van Myanmar/Birma: een speciaal partnerschap voor democratie, vrede en welvaart”, |
|
— |
gezien de verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV), Federica Mogherini, over de aantreding van de nieuwe regering van de Unie van Myanmar, |
|
— |
gezien de verklaring van de woordvoerder van de VV/HV over de recente escalatie van het geweld in Myanmar op 2 december 2016, |
|
— |
gezien het gezamenlijke persbericht van 25 november 2016 over de derde mensenrechtendialoog EU-Myanmar, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 4 december 2015 over stateloosheid, |
|
— |
gezien de recente briefings van de Hoge Commissaris van de VN (OHCHR) voor de mensenrechten en de Speciaal Rapporteur van de VN over de mensenrechtensituatie in Myanmar van respectievelijk 29 en 18 november 2016, over de verslechterende mensenrechtensituatie in de noordelijke deelstaat Rakhine, |
|
— |
gezien het verslag van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten over de mensenrechtensituatie van Rohingya-moslims en andere minderheden in Myanmar, van 20 juni 2016, |
|
— |
gezien resolutie 31/24 van de Mensenrechtenraad van de VN over de „Mensenrechtensituatie in Myanmar”, die is aangenomen op 24 maart 2016, |
|
— |
gezien het verslag van de Speciaal Rapporteur van de VN over de mensenrechtensituatie in Myanmar van 18 maart 2016, |
|
— |
gezien het VN-verdrag van 1951 betreffende de status van vluchtelingen en het aanvullende protocol hierbij van 1967, |
|
— |
gezien het Verdrag betreffende de status van statelozen van 1954 en het Verdrag tot beperking der stateloosheid van 1961, |
|
— |
gezien het mondiaal actieplan 2014-2024 van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties (UNHCR) om een einde te maken aan stateloosheid, |
|
— |
gezien de artikelen 18-21 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948, |
|
— |
gezien het Internationale Verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, beide van 1966, |
|
— |
gezien het Handvest van de ASEAN, |
|
— |
gezien het verslag van parlementsleden van de Associatie van Zuidoost-Aziatische staten (ASEAN) die ijveren voor de mensenrechten van april 2015 over „de Rohingya-crisis en het risico op wreedheden in Myanmar: een uitdaging en oproep tot actie voor de ASEAN”, |
|
— |
gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten, Zeid Ra'ad Al Hussein, in zijn rapport van 20 juni 2016 ingaat op de aanhoudende ernstige mensenrechtenschendingen jegens de Rohingya, met inbegrip van willekeurige ontneming van nationaliteit, waardoor zij stateloos worden, ernstige beperking van de vrijheid van verkeer, bedreigingen voor mensenlevens en veiligheid, het ontzeggen van het recht op gezondheid en onderwijs, dwangarbeid, seksueel geweld en beperkingen van de politieke rechten, en dat er bijgevolg sprake kan zijn van misdaden tegen de menselijkheid; overwegende dat de heer Al Hussein aangeeft dat de Rohingya worden uitgesloten van tal van beroepen en speciale formaliteiten moeten vervullen om toegang te krijgen tot een ziekenhuis, wat leidt tot vertragingen en het overlijden van baby's en moeders tijdens de bevalling; overwegende dat John McKissick, hoofd van het kantoor van het vluchtelingenagentschap van de VN in de Bengaalse stad Cox's Bazar recentelijk heeft verklaard dat Myanmar probeert op zijn grondgebied een etnische zuivering door te voeren op de islamitische Rohingya-minderheid; overwegende dat de mensenrechtenschendingen tegen de Rohingya-minderheid neerkomen op collectieve bestraffing; |
|
B. |
overwegende dat gewapende overvallers op 9 oktober 2016 drie politieposten hebben aangevallen in de buurt van de Bengaalse grens, waarbij negen politieagenten om het leven kwamen en veel wapens werden gestolen; overwegende dat de regering van Myanmar beweerde dat de overvallers deel uit maakten van een Rohingya-militie en dat zij, naar aanleiding hiervan, het Maungdaw-district tot „operationele zone” verklaarde met een avondklok en andere strenge beperkingen, inclusief voor journalisten en externe waarnemers, die niet worden toegelaten tot het gebied; |
|
C. |
overwegende dat plaatselijke bronnen volgens mensenrechtenorganisaties ernstige schendingen van de mensenrechten door regeringstroepen rapporteren in de zogenoemde operationele zone; overwegende dat de regering van Myanmar heeft gerapporteerd dat er 69 vermeende militanten zijn gedood en 17 veiligheidsagenten, een bewering die niet onafhankelijk kan worden gecontroleerd vanwege de toegangsbeperkingen; |
|
D. |
overwegende dat er op 3 november 2016 een tweede aanval heeft plaatsgehad op een grenspost die heeft geleid tot de dood van een politieagent; |
|
E. |
overwegende dat mensenrechtenorganisaties, met name Human Rights Watch, aan de hand van satellietbeelden hebben gerapporteerd dat er grootschalige vernielingen van huizen en andere gebouwen hebben plaatsgevonden in delen van de noordelijke deelstaat Rakhine die momenteel ontoegankelijk is voor ngo's en onafhankelijke waarnemers; |
|
F. |
overwegende dat de regering van Myanmar op 2 en 3 november 2016 onder auspiciën van de regering een inspectiebezoek heeft gebracht aan getroffen delen van Maungdaw met een negenkoppige delegatie van buitenlandse ambassadeurs, inclusief de VN-resident coördinator, die bevestigden dat zij in verschillende steden afgebrande gebouwen zagen; |
|
G. |
overwegende dat in de afgelopen weken ten minste 25 000 Rohingya zijn gevlucht naar het naburige Bangladesh, en dat er naar schatting 30 000 inwoners van de deelstaat Rakhine door het geweld zijn ontheemd; overwegende dat er momenteel 56 000 Rohingya zijn geregistreerd bij de UNHCR in Maleisië; |
|
H. |
overwegende dat Myanmar sinds 2011 stappen heeft ondernomen om zijn economische en politieke systeem te hervormen; overwegende dat het leger echter nog steeds een buitensporige grote invloed heeft op de gang van zaken in het land; overwegende dat er in november 2015 een nieuw nationaal parlement is verkozen en dat er in maart 2016 een nieuw verkozen nationale regering is aangetreden; |
|
I. |
overwegende dat de EU en andere mondiale spelers in reactie hierop de sancties hebben opgeheven en Myanmar hebben laten integreren in mondiale politieke en economische structuren; overwegende dat de EU en haar lidstaten een belangrijke rol hebben gespeeld bij het hervormings- en omwentelingsproces en hebben bijgedragen tot, onder andere, aanzienlijke ontwikkelingshulp, opleiding en technische samenwerking, bevordering van een inclusieve landelijke bestandsovereenkomst en handel in het kader van de EBA-faciliteit (Alles Behalve Wapens); overwegende dat de EU en Myanmar jaarlijks mensenrechtendialogen organiseren; |
|
J. |
overwegende dat er nog steeds veel problemen bestaan, ook op het gebied van de mensenrechten en met name met betrekking tot de Rohingya-minderheid; overwegende dat de meer dan 1 miljoen Rohingya al generaties in Myanmar hebben geleefd, maar nu een van de meest vervolgde minderheden ter wereld zijn; overwegende dat zij officieel stateloos zijn sinds de Birmese wet op het burgerschap van 1982; overwegende dat de Rohingya bij de autoriteiten van Myanmar en in de buurlanden ongewenst zijn, hoewel sommige van die landen grote gemeenschappen vluchtelingen opvangen; overwegende dat de juridische structuur van Myanmar discriminatie van minderheden heeft geïnstitutionaliseerd en met name de Rohingya stateloos heeft gemaakt, omdat hun tijdelijke identiteitskaarten (witte kaarten) in maart 2015 ongeldig zijn verklaard en zij sinds 2012 geen geboortebewijzen voor hun kinderen hebben kunnen verkrijgen; |
|
K. |
overwegende dat de autoriteiten van Myanmar de Rohingya hun elementaire rechten blijven ontzeggen; overwegende dat volgens een verslag uit april 2015 door parlementariërs voor mensenrechten van de ASEAN, toen het verslag geschreven werd, circa 120 000 Rohingya in de deelstaat Rakhine verbleven in meer dan 80 kampen voor binnenlandse ontheemden, met beperkte toegang tot humanitaire hulp, terwijl meer dan 100 000 anderen in de afgelopen jaren over zee of over land zijn gevlucht, vaak overgeleverd aan mensensmokkelaars, naar andere landen en dat velen omkomen tijdens deze gevaarlijke tocht; |
|
L. |
overwegende dat verkrachting door de gewapende troepen naar verluidt veelvuldig wordt gebruikt als wapen om etnische minderheden te intimideren, met verwoestende gevolgen voor de slachtoffers; overwegende dat de Speciale Vertegenwoordiger van de VN-secretaris-generaal voor seksueel geweld in conflictgebieden, Zainab Hawa Bangura, hierover haar ernstige bezorgdheid heeft geuit; overwegende dat het Internationaal Strafhof verkrachting en andere vormen van seksueel geweld heeft opgenomen op zijn lijst van oorlogsmisdaden en daden die een misdaad tegen de menselijkheid vormen; overwegende dat met name moet worden benadrukt dat de Rohingya-vrouwen het slachtoffer zijn van meervoudige vormen van discriminatie, waaronder seksueel misbruik en gedwongen sterilisatie; |
|
M. |
overwegende dat er ernstige bezorgdheid bestaat over de LGBTI-gemeenschap in Myanmar, met inbegrip van Rohingya, die nog steeds worden vervolgd en gecriminaliseerd onder het voorwendsel van een bepaling die nog uit het koloniale tijdperk stamt, Sectie 377 van het Wetboek van Strafrecht, en die nog steeds op arbitraire gronden worden gearresteerd en opgesloten, geïntimideerd, fysiek en seksueel worden mishandeld en die geen medische zorg ontvangen; |
|
N. |
overwegende dat Aung San Suu Kyi tijdens een ontmoeting met de speciale rapporteur van de VN over de mensenrechtensituatie in Myanmar, Yanghee Lee, heeft aangekondigd dat de regering de term „Rohingya” (een voortzetting van de praktijken van de militaire dictatuur) niet zal gebruiken, omdat deze opruiend is, net zoals het woord „Bengaals”, en dat zij in plaats daarvan een nieuwe term voorstelt: „moslimgemeenschap in de deelstaat Rakhine”; |
|
O. |
overwegende dat Myanmar enkele inspanningen heeft gedaan om vooruitgang te boeken in het vredesproces, naast zijn voorbereidingen voor een nationale vredesconferentie; overwegende dat het van essentieel belang is het nationale bestand te handhaven en uit te breiden tot alle etnische gewapende groepen om te zorgen voor vrede, welvaart en eenheid in het land; |
|
1. |
is uitermate bezorgd over de berichten van gewelddadige botsingen in de noordelijke deelstaat Rakhine en betreurt het verlies van levens, bestaansmiddelen en huizen en het buitensporige gebruik van geweld door de gewapende troepen van Myanmar; bevestigt dat de autoriteiten van Myanmar de plicht hebben een onderzoek in te stellen naar de aanvallen op 9 oktober 2016 en de schuldigen moeten vervolgen, maar dat dit moet gebeuren met inachtneming van de normen en verplichtingen op het gebied van de mensenrechten; |
|
2. |
dringt er bij de militaire en veiligheidstroepen op aan onmiddellijk te stoppen met het vermoorden, intimideren en verkrachten van Rohingya, en het platbranden van hun huizen; |
|
3. |
is verheugd over de aankondiging door de regering van Myanmar van de instelling van een onderzoekscommissie naar het recente geweld in de noordelijke deelstaat Rakhine; verzoekt de regering van Myanmar de VN en andere externe waarnemers haar te laten helpen bij het onderzoek naar de recente gebeurtenissen in het Maungdaw-district in de deelstaat Rakhine, inclusief de aanvallen op 9 oktober 2016 en de regeringsacties die daarop volgden; benadrukt dat de schuldigen op passende wijze moeten worden vervolgd, en dat er aan de slachtoffers van de gewelddadigheden adequate vergoedingen moeten worden aangeboden; |
|
4. |
benadrukt dat dit nog maar een eerste stap is in een breder streven om een einde te maken aan de straffeloosheid voor de misdaden tegen de Rohingya-minderheid; is bijzonder ontzet over de berichten van seksueel geweld als intimidatiemiddel en als wapen om de Rohingya-minderheid te onderdrukken en eist vervolging van de plegers van deze misdaden; |
|
5. |
verzoekt de regering van Myanmar bovendien om er onmiddellijk voor te zorgen dat de humanitaire hulp alle conflictgebieden en alle ontheemden bereikt; |
|
6. |
eist dat de regering en de civiele autoriteiten onmiddellijk een einde maken aan de verschrikkelijke discriminatie en segregatie van de Rohingya-minderheid; |
|
7. |
verzoekt de regering van Myanmar derhalve de staatsburgerschapswet van 1982 te hervormen en voor de Rohingya-minderheid opnieuw het staatsburgerschap in te voeren; dringt er bij de regering van Myanmar en de autoriteiten van de deelstaat Rakhine op aan onverwijld te beginnen met de registratie van alle kinderen bij de geboorte; |
|
8. |
dringt er bij de regering van Myanmar op aan alle nodeloze, discriminatoire en disproportionele beperkingen in de deelstaat Rakhine op te heffen; |
|
9. |
dringt er bij de regering van Myanmar op aan mensensmokkel en transnationale georganiseerde misdaad te bestrijden; |
|
10. |
dringt er bij de regering van Myanmar op aan haar samenwerking met de VN te verbeteren, inclusief de UNHCR en de mandaathouders van de speciale procedures; dringt er bij de regering van Myanmar op aan gevolg te geven aan de aanbevelingen in de resolutie 31/24 van de Mensenrechtenraad van de VN over de mensenrechtensituatie in Myanmar; roept de regering van Myanmar op de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten te verzoeken een kantoor in het land te openen, met een volledig mandaat en voldoende personeel; |
|
11. |
dringt er bij de regering van Myanmar op aan iedere vorm van opruiing tot raciale of religieuze haat ondubbelzinnig te veroordelen, stappen te ondernemen tegen haatzaaien, ook van radicale boeddhistische groeperingen, en sociale discriminatie en vijandelijkheden tegen de Rohingya-minderheid te bestrijden; dringt er verder bij de regering van Myanmar op aan het universele recht op vrijheid van godsdienst of geloofsovertuiging te waarborgen; |
|
12. |
dringt er bij Aung San Suu Kyi, winnaar van de Sacharovprijs, op aan haar belangrijke functie in de regering van Myanmar aan te wenden om de situatie van de Rohingya-minderheid te verbeteren; herinnert aan de verklaring van 18 mei 2015 van de woordvoerder van de partij van mevrouw Suu Kyi, dat de regering van Myanmar het staatsburgerschap moet verlenen aan de Rohingya-minderheid; |
|
13. |
beveelt aan dat de regeringen van de landen die Rohingya-vluchtelingen opnemen nauw samenwerken met de UNHCR, dat de technische expertise heeft om vluchtelingenstatus te screenen en het mandaat om vluchtelingen en stateloze burgers te beschermen; dringt er bij die landen op aan het beginsel van non-refoulement te eerbiedigen en de Rohingya-vluchtelingen niet terug te sturen, ten minste totdat er een bevredigende en waardige oplossing is gevonden voor hun situatie; dringt er met name bij Bangladesh op aan Rohingya-vluchtelingen op te nemen, maar erkent dat Bangladesh al veel inspanningen geleverd heeft om enige honderdduizenden vluchtelingen op te vangen; |
|
14. |
is ingenomen met de conclusies van de Raad van 20 juni 2016 over een strategie van de EU ten aanzien van Myanmar; is van mening dat de EU een strategisch belang heeft bij het versterken van haar betrekkingen met Myanmar; is van mening dat de nieuwe regering zowel een historische kans als de plicht heeft om de democratie te consolideren en te zorgen voor vrede, nationale verzoening en welvaart; is van mening dat de banden tussen de EU en Myanmar nauwer moeten worden aangehaald op voorwaarde dat de mensenrechtensituatie in dat land werkelijk verbetert; |
|
15. |
sluit zich bovendien aan bij de oproep in de conclusies van de Raad om effectieve democratische instellingen op te bouwen en krachtige maatschappelijke organisaties, alsmede eerbiediging van basisrechten en -vrijheden, en het bevorderen van goed bestuur; |
|
16. |
dringt er bij de Europese Dienst voor extern optreden op aan de regelmatige bilaterale mensenrechtendialoog voort te zetten en de situatie met betrekking tot de problematische wetgeving en discriminatie van minderheden, met name de Rohingya, in detail te bespreken en verslag uit te brengen aan het Europees Parlement over het resultaat van deze besprekingen; |
|
17. |
dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan de nieuwe democratische structuren van Myanmar te blijven steunen en met name te focussen op technische samenwerking om de verschillende overheidstaken te helpen verbeteren; |
|
18. |
dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan de situatie in Myanmar te blijven agenderen op de VN-Mensenrechtenraad onder agendapunt 4; |
|
19. |
dringt er bij de EU op aan de UNHCR te steunen bij zijn inspanningen om de Rohingya-vluchtelingen in Zuid- en Zuidoost-Azië te helpen; |
|
20. |
dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan steun te verlenen aan het mondiaal actieplan 2014-2024 van de UNHCR om een einde te maken aan stateloosheid; |
|
21. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de regering en het parlement van Myanmar, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Commissie, de regeringen en parlementen van de EU-lidstaten, de secretaris-generaal van de ASEAN, de intergouvernementele commissie mensenrechten van de ASEAN, de speciale rapporteur van de VN over de mensenrechtensituatie in Myanmar, de Hoge VN-Commissaris voor vluchtelingen en de VN-Mensenrechtenraad. |
(1) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0316.
|
6.7.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 238/117 |
P8_TA(2016)0507
Massagraven in Irak
Resolutie van het Europees Parlement van 15 december 2016 over massagraven in Irak (2016/3028(RSP))
(2018/C 238/11)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien zijn resoluties van 27 oktober 2016 over de situatie in Noord-Irak/Mosul (1), van 27 februari 2014 over de situatie in Irak (2), van 18 september 2014 over de situatie in Irak en Syrië, en het IS-offensief, met inbegrip van de vervolging van minderheden (3), van 12 februari 2015 over de humanitaire crisis en Irak en Syrië, met name in de gebieden die onder controle van IS zijn (4), van 12 maart 2015 over recente aanvallen en ontvoeringen door ISIS/Da'esh in het Midden-Oosten, met name van Assyriërs (5), en van 4 februari 2016 over de systematische massamoord op religieuze minderheden door „ISIS/Da'esh” (6), |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 23 mei 2016 over de regionale strategie van de EU voor Syrië en Irak en de dreiging die uitgaat van Da'esh, van 14 december 2015 over Irak, van 16 maart 2015 over de regionale strategie van de EU voor Syrië en Irak en de dreiging die uitgaat van ISIS/Da'esh, van 20 oktober 2014 over de ISIS/Da'esh-crisis in Syrië en Irak, van 14 april 2014 en 12 oktober 2015 over Syrië, van 15 augustus 2014 over Irak, en de conclusies van de Europese Raad van 30 augustus 2014 over Irak en Syrië, |
|
— |
gezien de verklaringen over Irak en Syrië van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV), |
|
— |
gezien het verslag van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten en van de mensenrechtenafgezant van de VN-Hulpmissie voor Irak (UNAMI), getiteld „A call for accountability and Protection: Yezidi Survivors of atrocities committed by ISIL” van augustus 2016, |
|
— |
gezien het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof van 1998 en de bepalingen daarin inzake de rechterlijke bevoegdheid met betrekking tot genocide, misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden en agressie, |
|
— |
gezien de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en de Republiek Irak, |
|
— |
gezien resolutie 2253(2015) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, |
|
— |
gezien het Handvest van de Verenigde Naties, |
|
— |
gezien zijn besluit om de Sacharov-prijs voor de vrijheid van denken 2016 toe te kennen aan de Irakese Yezidi-activisten en voormalige gevangen van ISIS/Da'esh Nadia Murad en Lamiya Aji Bashar, |
|
— |
gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat ISIS/Da'esh in augustus 2014 aanvallen op Yezidi-gemeenschappen in de buurt van de stad Sinjar in de Irakese provincie Ninevé heeft uitgevoerd, waarbij naar verluidt duizenden mensen om het leven zijn gekomen; overwegende dat nadat Koerdische troepen in december 2014 gebied ten noorden van de berg Sinjar hadden heroverd meerdere massagraven zijn ontdekt; overwegende dat nadat Koerdische troepen medio november 2015 de stad Sinjar hadden heroverd nog meer massagraven zijn ontdekt; |
|
B. |
overwegende dat de door ISIS/Da'esh op systematische en grote schaal gepleegde gruweldaden tot doel hadden de Yezidi's uit te roeien; overwegende dat dergelijke gruweldaden overeenkomstig het internationaal recht, in het bijzonder artikel II van het VN-Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide van 1948, als genocide aan te merken zijn; |
|
C. |
overwegende dat het Europees Parlement, dat op 4 februari 2016 heeft erkend dat ISIS/Da'esh zich schuldig maakt aan het plegen van genocide jegens christenen, Yezidi's en andere religieuze en etnische minderheden, bijval heeft gekregen van de Raad van Europa, het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Amerikaanse Congres, het Britse parlement, het Australische parlement, en andere nationale en internationale instellingen bij de vaststelling dat de wreedheden die ISIS/Da'esh tegen religieuze en etnische minderheden in Irak heeft begaan ook oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid en genocide omvatten; |
|
D. |
overwegende dat de vlakte van Ninevé, Tal Afar en Sinjar, alsmede de omliggende regio, van oudsher het thuisland zijn van christenen (Chaldeeërs/Syrische christenen/Assyriërs), Yezidi's, soennitische en sjiitische Arabieren, Koerden, Shabakken, Turkmenen, Kaka'i, Sabiërs-Mandaeërs en anderen, waar zij eeuwenlang hebben geleefd in een geest van pluralisme, stabiliteit en onderlinge samenwerking, ondanks perioden van extern geweld en vervolging, tot aan het begin van deze eeuw en de bezetting van een groot deel van de regio door ISIS/Da'esh in 2014; |
|
E. |
overwegende dat ISIS/Da'esh op 27 oktober 2016 begonnen is met het overbrengen van ontvoerde vrouwen, met inbegrip van Yazidi-vrouwen, naar Mosul en Tel Afar; overwegende dat sommige van deze vrouwen naar verluidt onder strijders van ISIS/Da'esh zijn „uitgedeeld”, terwijl andere vrouwen is verteld dat zij als begeleiders van konvooien van ISIS/Da'esh zullen worden gebruikt; |
|
F. |
overwegende dat de bescherming, instandhouding en bestudering van alle massagraven in Irak, alsook in Syrië, van cruciaal belang is voor het bijeen brengen en intact houden van bewijzen van de oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid en genocide door ISIS/Dae'sh, en voor het ter verantwoording roepen van de daders; overwegende dat de verwanten van de slachtoffers psychologische en logistieke ondersteuning moet worden geboden; |
|
G. |
overwegende dat meerdere plaatselijke organisaties de misdaden van ISIS/Da'esh tegen de Yezidi's gedocumenteerd hebben, maar dat hun capaciteit hiervoor beperkt is; overwegende dat volgens internationale mensenrechtenorganisaties, zoals Human Rights Watch, geen enkele internationale forensische deskundige werk in het gebied heeft verricht, ondanks de politieke steun voor een dergelijke missie uit meerdere landen, waaronder de VS en Duitsland; |
|
H. |
overwegende dat de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten op 11 november 2016 het volgende heeft verklaard: „Door de situatie in Irak aan het Internationaal Strafhof voor te leggen, de Iraakse rechtbanken jurisdictie over internationale misdaden te geven, het strafrechtsysteem te hervormen en justitie meer mogelijkheden te geven om misdaden te documenteren en te onderzoeken, en tegen de daders vervolging in te stellen, kan de regering van Irak voor gerechtigheid zorgen en de fundamenten leggen voor een permanente vrede in het land. Indien zij dit verzuimt, kan dat ernstige gevolgen hebben voor de vrede en veiligheid op de lange termijn waar de bevolking van Irak recht op heeft.”; |
|
I. |
overwegende dat het Iraakse leger, gesteund door de internationale coalitie tegen ISIS/Da'esh en de Peshmerga-strijders van de Koerdische Regionale Regering (KRG), een offensief is gestart om Mosul, de op een na grootste stad van Irak, en de rest van het Iraakse grondgebied dat ISIS/Da'esh nog bezet houdt, te bevrijden; |
|
1. |
veroordeelt zonder voorbehoud de aanhoudende gruweldaden en de flagrante schendingen van het internationaal humanitair recht en de mensenrechten door ISIS/Da'esh; stelt met ontzetting vast dat er steeds weer nieuwe massagraven in Irak en Syrië worden ontdekt, hetgeen getuigt van het terreurbewind van ISIS/Da'esh; spreekt zijn medeleven uit met iedereen in Irak die familieleden heeft verloren als gevolg van de misdaden tegen de menselijkheid en de oorlogsmisdaden van ISIS/Da'esh en zijn handlangers; |
|
2. |
vraagt de internationale gemeenschap, en in het bijzonder de VN-Veiligheidsraad, met klem de ontdekte massagraven in Irak als een zoveelste bewijs van genocide te beschouwen en ISIS/Da'esh voor het Internationaal Strafhof (ICC) te dagen; |
|
3. |
vraagt de Iraakse autoriteiten, inclusief de KRG, zo snel mogelijk maatregelen te nemen om de graven in de buurt van de berg Sinjar, die toegankelijk werden na de herovering van het gebied op ISIS/Da'esh, te beschermen en al het nodige te doen om de bewijzen van oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid gepleegd door ISIS/Da'esh veilig te stellen, teneinde de daders ter verantwoording te kunnen roepen; |
|
4. |
vraagt de Iraakse autoriteiten internationale forensische deskundigen, inclusief hen die reeds eerder in het kader van strafrechtprocessen met rechtbanken hebben samengewerkt, uit te nodigen alle massagraven in kaart te brengen en te helpen bij het veiligstellen en onderzoeken van het bewijsmateriaal in de massagraven die pas sinds kort weer toegankelijk zijn, aangezien bij het opgraven van lijken door personen die niet over forensische deskundigheid beschikken belangrijke bewijzen verloren kunnen gaan, hetgeen de identificatie van lichamen ernstig kan bemoeilijken; |
|
5. |
vraagt de EU, haar lidstaten en andere potentiële internationale donoren de regering van Irak alle mogelijke steun te geven bij het bijeenbrengen van de mankracht en de infrastructuur die nodig is voor het veiligstellen en onderzoeken van het bewijsmateriaal, dat van doorslaggevend belang kan zijn bij nationale en internationale strafprocessen in de toekomst gericht op het ter verantwoording roepen van de daders van oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid en genocide; |
|
6. |
maakt zich met name zorgen over de situatie van vrouwen en kinderen in het conflict, in het bijzonder Yezidi-vrouwen en -kinderen, die het slachtoffer worden van vervolging, executies, foltering, seksuele uitbuiting en andere gruweldaden; hamert op het belang van het ter beschikking stellen van een volledig scala aan medische diensten, met name voor verkrachtingsslachtoffers; vraagt de EU en haar lidstaten met klem in dit verband nauw samen te werken met en steun te verlenen aan de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO); roept ISIS/Da'esh op de vrouwen en kinderen die het nog gevangen houdt onmiddellijk vrij te laten; |
|
7. |
herhaalt zijn volledige steun voor het Iraakse leger, de troepen van de internationale coalitie tegen ISIS/Da'esh, en de Peshmerga-strijders van de KRG en hun bondgenoten bij hun inspanningen gericht op het bevrijden van Mosul en de andere delen van het land die nu nog in handen zijn van ISIS/Da'esh, alsook zijn steun voor de onafhankelijkheid, territoriale integriteit en soevereiniteit van Irak; |
|
8. |
herinnert eraan dat de Iraakse autoriteiten concrete stappen moeten ondernemen om tijdens de campagne burgers te beschermen, inclusief door alle mogelijke voorzorgen te nemen om tijdens de strijde burgerslachtoffers en schending van de mensenrechten te voorkomen; benadrukt dat de strijdkrachten ter plaatse zich bij hun operaties aan het internationaal humanitair recht en de internationale mensenrechtenwetgeving moeten houden; |
|
9. |
spreekt zijn steun uit voor de Republiek Irak en de Iraakse bevolking door een politiek, maatschappelijk en economisch levensvatbare en duurzame provincie in de regio’s van de vlakte van Ninevé, Tal Afar en Sinjar te erkennen, in overeenstemming met het recht op regionale autonomie, dat gewaarborgd wordt door de Iraakse grondwet; |
|
10. |
benadrukt dat het recht op terugkeer van de verdreven ontheemde volkeren van de vlakte van Ninevé, Tal Afar en Sinjar, waarvan velen zijn ontheemd binnen Irak, naar hun thuisland een politieke prioriteit moet zijn voor de regering van Irak, met steun van de EU, haar lidstaten en de internationale gemeenschap; onderstreept dat, met de steun van de regering van Irak en de KRG, de mensenrechten, waaronder het recht van politieke gelijkheid, van deze volkeren volledig moeten worden gerespecteerd, net als hun eigendomsrechten, die voorrang moeten hebben op aanspraken op eigendomsrechten van anderen; |
|
11. |
dringt er met klem bij Irak op aan lid te worden van het ICC, teneinde de vervolging van ISIS/Da'esh voor oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid en genocide mogelijk te maken; |
|
12. |
vraagt de internationale gemeenschap, met inbegrip van de lidstaten van de EU, met klem leden van ISIS/Da'esh die zich binnen hun rechtsgebied bevinden, voor het gerecht te brengen, waaronder middels toepassing van het beginsel van universele jurisdictie; |
|
13. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlands en veiligheidsbeleid, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de regering en de Raad van Volksvertegenwoordigers van Irak, en de Koerdische Regionale Regering. |
(1) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0422.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0171.
(3) PB C 234 van 28.6.2016, blz. 25.
(4) PB C 310 van 25.8.2016, blz. 35.
(5) PB C 316 van 30.8.2016, blz. 113.
(6) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0051.
|
6.7.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 238/120 |
P8_TA(2016)0509
Beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen
Resolutie van het Europees Parlement van 15 december 2016 over de ontwerpuitvoeringsrichtlijn van de Commissie tot wijziging van bijlagen I t/m V bij Richtlijn 2000/29/EG van de Raad betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (D047308/01 — 2016/3010(RSP))
(2018/C 238/12)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de ontwerpuitvoeringsrichtlijn van de Commissie tot wijziging van bijlagen I t/m V bij Richtlijn 2000/29/EG van de Raad betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (D047308/01, |
|
— |
gezien Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (1), en met name op artikel 14, tweede alinea, onder c) en d) en artikel 18, lid 2, |
|
— |
gezien de artikelen 11 en 13 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (2), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten (3), |
|
— |
gezien uitvoeringsbesluit (EU) 2016/715 van de Commissie van 11 mei 2016 inzake maatregelen met betrekking tot bepaalde vruchten van oorsprong uit bepaalde derde landen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van het schadelijke organisme Phyllosticta citricarpa (McAlpine) Van der Aa te voorkomen (4), |
|
— |
gezien het wetenschappelijk advies dat de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid op 30 januari 2014 heeft uitgebracht (5), |
|
— |
gezien de door de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling ingediende ontwerpresolutie, |
|
— |
gezien artikel 106, leden 2 en 3, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de ontwerpuitvoeringsrichtlijn van de Commissie wijziging beoogt van bijlagen I t/m V bij Richtlijn 2000/29/EG; overwegende dat Richtlijn 2000/29/EG zal worden ingetrokken en vervangen door Verordening (EU) 2016/2031 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten zodra de verordening toepasselijk wordt; |
|
B. |
overwegende dat de ontwerpuitvoeringsrichtlijn van de Commissie in die zin indruist tegen de doelstellingen van Verordening (EU) 2016/2031, dat zij de vereisten voor het binnenbrengen in de Unie van bepaalde vruchten die gevoelig zijn voor plaagorganismen, met name citrus black spot en citrus canker, ondermijnt; |
|
1. |
is van mening dat de ontwerpuitvoeringsrichtlijn van de Commissie in die zin niet consistent is met de Uniewetgeving, dat zij niet verenigbaar is met de doelstelling van Verordening (EU) 2016/2031, nl. om de fytosanitaire risico's te bepalen van elk(e) soort, stam of biotype van ziekteverwekkende agentia, dieren of parasitaire planten die of dat schadelijk is voor planten of plantaardige producten (hierna „plaagorganismen” genoemd) alsmede maatregelen om die risico's tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen; herinnert er in dit verband aan dat Verordening (EU) 2016/2031 zodra deze toepasselijk wordt (per 14 december 2019) Richtlijn 2000/29/EG zal intrekken en vervangen; |
|
2. |
verzoekt de Commissie haar ontwerpuitvoeringsrichtlijn (6) als volgt te wijzigen:
Wijziging 1 Ontwerpuitvoeringsrichtlijn Bijlage — paragraaf 4, letter a, punt i — punt 6 — punt 16.2 — letter e
Wijziging 2 Ontwerpuitvoeringsrichtlijn Bijlage — paragraaf 4, letter a, punt i — punt 7 — punt 16.4 — letter d — punt 4 bis (nieuw)
Wijziging 3 Ontwerpuitvoeringsrichtlijn Bijlage — paragraaf 4, letter a, punt i — punt 7 — punt 16.4 — letter (e)
Wijziging 4 Ontwerpuitvoeringsrichtlijn Bijlage — paragraaf 4, letter a, punt i — punt 8 — punt 16.6 — letter d
|
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten. |
(1) PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1.
(2) PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.
(3) PB L 317 van 23.11.2016, blz. 4.
(4) PB L 125 van 13.5.2016, blz. 16.
(5) Wetenschappelijk advies, op verzoek van de Europese Commissie (Vraag nr. EFSA-Q-2013-00334), over het risico van Phyllosticta citricarpa (Guignardia citricarpa) voor het grondgebied van de EU met een inventarisatie en evaluatie van de opties voor risicoreductie. EFSA Journal 2014; 12(2):3557.
(6) De Commissie verstrekte enkel de Engelse versie van haar ontwerpuitvoeringsrichtlijn aan het Parlement, daar het ontwerp niet in de andere officiële talen werd vertaald.
|
6.7.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 238/125 |
P8_TA(2016)0510
Steun voor Thalidomideslachtoffers
Resolutie van het Europees Parlement van 15 december 2016 over de steun aan slachtoffers van thalidomide (2016/3029(RSP))
(2018/C 238/13)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de komende wijziging van de Conterganstiftungswet die de Duitse regering kan gebruiken om de slachtoffers van thalidomide die door de door de rechter aangewezen kostendragende stichtingen als zodanig erkend zijn, of die begunstigde zijn van nationale overheidsregelingen, collectieve toegang te verlenen tot het speciale gezondheidsfonds van de Duitse Conterganstiftung, |
|
— |
gezien het Spaans Koninklijk Decreet 1006/2010 van 5 augustus 2010, waarin de procedure wordt geregeld voor de hulpverlening aan slachtoffers van thalidomide in de periode 1960-1965, |
|
— |
gezien het geschatte aantal slachtoffers van thalidomide in de EU (ongeveer 2 700 in Duitsland (bron: Duitse regering), ongeveer 500 in Italië (bron: VITA — Associazione Vittime Italiane Thalidomide), 500 in het VK, 100 in Zweden (bron: DLA Piper study) en 200 in Spanje (bron: Avite Spain)), |
|
— |
gezien het rapport van de Universiteit van Heidelberg getiteld „Wiederholt durchzuführende Befragungen zu Problemen, speziellen Bedarfen und Versorgungsdefiziten von contergangeschädigten Menschen (2010-2013)” (Regelmatig te herhalen enquêtes in verband met de problemen, bijzondere behoeften en tekortkomingen in de verzorging van slachtoffers van thalidomide), waarin de toenemende gezondheidsproblemen en specifieke behoeften van en de tekortkomingen in de ondersteuning van slachtoffers van thalidomide, gedetailleerd worden besproken, |
|
— |
gezien het Firefly-rapport van januari 2015 waarin de verslechtering van de lichamelijke en geestelijke gezondheid van slachtoffers van thalidomide, alsook hun toekomstige behoeften belicht worden (1), |
|
— |
gezien het rapport in opdracht van de gezondheidsdienst van de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen van mei 2015, waarin de kwaliteit van het leven van slachtoffers van thalidomide wordt onderzocht en hun toekomstige behoeften in kaart worden gebracht (Cologne University Report) (2), |
|
— |
gezien de open brieven van de fractievoorzitters van het Europees Parlement, waarin benadrukt wordt dat slachtoffers van thalidomide met chronische invaliderende pijn moeten leven en lijden omdat aan hun behoeften niet wordt tegemoetgekomen, |
|
— |
gezien de persconferentie van 27 mei 2015 in het Europees Parlement in Brussel, tijdens welke leden van alle fracties de nadruk legden op de behoefte van slachtoffers van thalidomide aan ondersteuning in verband met hun gezondheidsproblemen (3), |
|
— |
gezien de EU-feestelijkheden in september 2015, ter gelegenheid van de herdenking dat 50 jaar geleden de eerste geneesmiddelenverordeningen zijn vastgesteld in Europa, met het oog op de bescherming van EU-burgers, en waardoor nogmaals erop gewezen wordt dat effectieve geneesmiddelenwetgeving een blijvende erfenis is van de duizenden sterfgevallen van kinderen en ernstige geboorteafwijkingen, als gevolg van het verbruik van thalidomide tijdens zwangerschap, |
|
— |
gezien de vraag aan de Commissie (O-000035/2016 — B8-0120/2016) en aan het plenaire debat over thalidomide op 9 maart 2016, |
|
— |
gezien de brief van 5 maart 2015 van het internationale advocatenkantoor Ince and Co., waarin beschreven wordt wat het gebrek aan farmaceutisch toezicht en de verdwijning van bewijsmateriaal over de effecten van thalidomide voor gevolgen hadden voor de gezondheid van de slachtoffers van het geneesmiddel (4), |
|
— |
gezien de verklaring van de Duitse federale regering over de noodzaak om haar verantwoordelijkheid te nemen voor slachtoffers van thalidomide en hen onbureaucratische ondersteuning te verlenen (5), |
|
— |
gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat het geneesmiddel thalidomide aan het einde van de jaren 50 en begin jaren 60 door Chemie Grünenthal GmbH op de markt is gebracht als een veilig geneesmiddel om ochtendmisselijkheid, hoofdpijn, hoesten, slapeloosheid en verkoudheid te bestrijden; overwegende dat het geneesmiddel de dood van en geboorteafwijkingen bij duizenden baby's tot gevolg had na gebruik door zwangere vrouwen in vele Europese landen; |
|
B. |
overwegende dat uit onafhankelijk onderzoek door het internationale advocatenkantoor Ince and Co. van documenten uit de tijd van het thalidomide-schandaal, is gebleken dat het in de Bondsrepubliek Duitsland in belangrijke mate ontbrak aan effectief farmaceutisch toezicht, in tegenstelling tot andere landen zoals de VS, Frankrijk, Portugal en Turkije; |
|
C. |
overwegende dat onafhankelijk uitgevoerd onderzoek (6) wijst op een overduidelijke inmenging van de Bondsrepubliek Duitsland in de strafprocedures tegen Chemie Grünenthal GmbH, de Duitse fabrikant van thalidomide, en, dat als gevolg daarvan de schuld van de fabrikant niet deugdelijk vastgesteld kon worden; overwegende dat, voorts, stappen zijn gezet om civiele rechtszaken tegen dit bedrijf te voorkomen, hetgeen slachtoffers kan hebben belet hun recht te halen of financiële ondersteuning te verkrijgen voor hun toenmalige en toekomstige gezondheidsproblemen; |
|
D. |
overwegende dat in recentelijk gepubliceerde rapporten in Duitsland (van de Universiteit van Heidelberg en de Universiteit van Keulen) en het VK (Firefly-rapport) geconcludeerd is dat slachtoffers van thalidomide meer ondersteuning nodig hebben voor hun onopgeloste gezondheidsproblemen, voor hun mobiliteit en om onafhankelijk te wonen, aangezien hun lichamelijke gezondheid snel achteruitgaat door de aard van hun handicap en het gebrek aan ondersteuning tijdens de jaren na hun geboorte; |
|
E. |
overwegende dat, naast de bijzondere verantwoordelijkheid die Duitsland draagt, ook andere nationale regeringen de taak hebben ervoor te zorgen dat hun eigen slachtoffers van thalidomide correct behandeld worden; |
|
F. |
onderkent dat de voorzitters van de fracties in het Europees Parlement in open brieven hun steun hebben uitgesproken aan inspanningen om aan de behoeften van slachtoffers van thalidomide tegemoet te komen; |
|
G. |
brengt de door alle fracties van het Europees Parlement gesteunde persconferentie in herinnering die in mei 2015 in Brussel is gehouden en die de resterende onopgeloste gezondheidsproblemen van slachtoffers van thalidomide belichtte; |
|
H. |
herinnert eraan dat in september 2015 in Brussel de Commissie de 50e verjaardag heeft gevierd van de vaststelling van het eerste deel van de farmaceutische wetgeving van de EU, die vooral tot stand is gekomen als gevolg van het thalidomide-schandaal; benadrukt dat hoewel de wettelijke kaders die vervolgens zijn ontwikkeld een grote rol hebben gespeeld bij de bescherming van miljoenen EU-burgers tegen soortgelijke catastrofes in de afgelopen 50 jaar, slachtoffers van thalidomide de pijnlijke en invaliderende gevolgen van het geneesmiddel moeten ondergaan; |
|
I. |
wijst erop dat tijdens het plenaire debat in Straatsburg in maart 2016, leden van alle fracties de urgentie hebben beklemtoond van ondersteuning van slachtoffers van thalidomide bij hun onopgeloste problemen, en dat de Europese commissaris voor Gezondheid en Voedselveiligheid, Vytenis Andriukaitis, heeft verklaard dat hij de bereidheid heeft vastgesteld om een adequate oplossing voor alle slachtoffers van thalidomide te vinden die hun kwaliteit van leven verbetert; |
|
J. |
merkt op dat momenteel de mogelijkheid en de bereidheid in het Europees Parlement en de Commissie daar is, overeenkomstig de ethische en humanitaire normen, om de schade van tekortschietende farmaceutische controle en de verdwijning van bewijsmateriaal, die de oorzaak zijn van de thalidomide-tragedie, te vergoeden; |
|
K. |
bevestigt de verklaring van de Duitse federale regering in juni 2016 (7) dat zij haar verantwoordelijkheid moet nemen en financiële ondersteuning moet bieden, zonder belastende administratieve procedures en langdurige individuele controles; |
|
L. |
merkt op dat de Duitse federale regering in juni 2016 ook heeft erkend dat wijziging van de Conterganstiftungswet nodig was en voor januari 2017 tot stand kon komen; |
|
M. |
merkt op dat veel slachtoffers in de gehele EU dikwijls niet in staat zijn financiering aan te vragen om de kosten van sociale diensten te dekken, hetgeen momenteel de grootste zorg is van de slachtoffers van thalidomide die, inmiddels vijftigers en zestigers, van deze diensten in de komende jaren nog meer gebruik moeten maken, aangezien hun verzorgers, vaak partners of verwanten, zelf ziek kunnen worden of kunnen overlijden; |
|
1. |
dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan hun optreden en maatregelen te coördineren met het oog op het formeel erkennen en compenseren van slachtoffers van thalidomide; |
|
2. |
dringt er bij de Duitse federale regering op aan de kans die de komende wijziging van de Conterganstiftungswet biedt, te gebruiken om de slachtoffers van thalidomide die door de door de rechter aangewezen kostendragende stichtingen als zodanig erkend zijn, of die begunstigde zijn van nationale overheidsregelingen, toegang te verlenen tot het speciale gezondheidsfonds van de Duitse Conterganstiftung für behinderte Menschen (Thalidomide-stichting voor mensen met een handicap); |
|
3. |
verzoekt dat slachtoffers van thalidomide uit het VK, Spanje, Italië, Zweden en andere lidstaten op groepsbasis tot de regeling worden toegelaten wanneer hun hoedanigheid als door thalidomide getroffen personen in hun eigen land als bonafide is vastgesteld; |
|
4. |
verzoekt de Spaanse autoriteiten het proces te herzien dat door de regering in 2010 is begonnen en de correcte identificering en compensatie van Spaanse slachtoffers van thalidomide op basis van de nationale regeling te vergemakkelijken, zoals gesteld in het voorstel van niet-wetgevende aard betreffende de bescherming van door thalidomide getroffen personen (161/000331), en welk voorstel unaniem goedgekeurd is door het Spaanse Lagerhuis op 24 november 2016; |
|
5. |
dringt er bij de Commissie op aan een kaderprotocol op Europees niveau op te stellen op grond waarvan alle Europese door thalidomide getroffen burgers evenveel compensatie verkrijgen, ongeacht de lidstaat waar zij vandaan komen, en een EU-bijstands- en ondersteuningsprogramma te ontwerpen (met inbegrip van zowel financiële als sociale voorzieningen) voor slachtoffers van thalidomide en hun families; |
|
6. |
verzoekt het bedrijf Grünenthal zijn verantwoordelijkheid te nemen, met name door passende compensatie en zorg te verstrekken aan die slachtoffers die nog niet als zodanig zijn erkend, door de procedure voor de toekenning van de status van slachtoffer tegen het licht te houden, en door een dialoog met de slachtoffers aan te gaan, teneinde de veroorzaakte schade te herstellen; |
|
7. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad en de lidstaten. |
(1) http://www.thalidomidetrust.org/wp-content/uploads/2014/01/Firefly-report-March-2015.pdf
(2) http://www.thalidomidetrust.org/wp-content/uploads/2016/04/The-Cologne-Report.pdf
(3) http://www.fiftyyearfight.org/latest/europe-speaks-loudly-with-one-voice:-press-conference
(4) http://www.fiftyyearfight.org/images/Appendix_1._Ince_letter.pdf
(5) http://www.bmfsfj.de/BMFSFJ/kinder-und-jugend,did=225796.html
(6) http://www.fiftyyearfight.org/images/Appendix_1._Ince_letter.pdf
(7) https://www.bmfsfj.de/bmfsfj/aktuelles/alle-meldungen/leistungen-sollen-gerechter-verteilt-werden/90418?view=DEFAULT
|
6.7.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 238/128 |
P8_TA(2016)0511
Geneesmiddelen voor pediatrisch gebruik
Resolutie van het Europees Parlement van 15 december 2016 over de verordening betreffende geneesmiddelen voor pediatrisch gebruik (2016/2902(RSP))
(2018/C 238/14)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 1902/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1901/2006 betreffende geneesmiddelen voor pediatrisch gebruik (1) (hierna: „de verordening pediatrische geneesmiddelen”), |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad getiteld „Betere geneesmiddelen voor kinderen — Van concept naar werkelijkheid — Algemeen verslag over de ervaring die is opgedaan met de toepassing van Verordening (EG) nr. 1901/2006 betreffende geneesmiddelen voor pediatrisch gebruik” (COM(2013)0443), |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 17 juni 2016 over het versterken van het evenwicht in de farmaceutische systemen in de EU en haar lidstaten, |
|
— |
gezien het in september 2016 gepubliceerde verslag van het VN-panel op hoog niveau van de secretaris-generaal inzake de toegang tot geneesmiddelen getiteld „De bevordering van innovatie en de toegang tot gezondheidstechnologieën”, |
|
— |
gezien de vraag aan de Commissie over de herziening van de verordening betreffende geneesmiddelen voor pediatrisch gebruik (O-000135/2016 — B8-1818/2016), |
|
— |
gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 2, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de verordening pediatrische geneesmiddelen een substantieel effect op de ontwikkeling van pediatrische geneesmiddelen heeft gehad, aangezien de meeste farmaceutische bedrijven pediatrische ontwikkeling als een integraal onderdeel van de algemene ontwikkeling van een product beschouwen; overwegende dat het aantal pediatrische onderzoeksprojecten aanzienlijk is toegenomen en overwegende dat er nu meer kwalitatief hoogwaardige informatie over het pediatrisch gebruik van goedgekeurde geneesmiddelen beschikbaar is; overwegende dat het relatieve aantal pediatrische klinische proeven eveneens is toegenomen; |
|
B. |
overwegende dat de verordening pediatrische geneesmiddelen de algehele situatie heeft helpen verbeteren en wat een aantal kinderziektes betreft tastbare voordelen heeft opgeleverd; overwegende dat op een aantal gebieden, met name in de pediatrische oncologie en de neonatologie, evenwel niet voldoende vooruitgang is geboekt; |
|
C. |
overwegende dat kinderkanker nog steeds de belangrijkste oorzaak van overlijden door ziekte bij kinderen van een jaar en ouder is, en overwegende dat in Europa elk jaar 6 000 jongeren aan kanker sterven; overwegende dat twee derde van de overlevenden te kampen heeft met aan de behandeling gerelateerde bijwerkingen als gevolg van bestaande behandelingen (naar verluidt ernstige bijwerkingen bij tot wel 50 % van de overlevenden), en overwegende dat de kwaliteit van leven van overlevenden van kinderkanker voortdurend moet worden verbeterd; |
|
D. |
overwegende dat de verordening pediatrische geneesmiddelen heeft bijgedragen tot meer overleg tussen de diverse belanghebbenden en meer samenwerking bij de ontwikkeling van pediatrische geneesmiddelen; |
|
E. |
overwegende dat minder dan 10 % van de kinderen met een ongeneeslijke levensbedreigende terugval toegang hebben tot nieuwe, experimentele geneesmiddelen bij klinische proeven waarbij zij baat zouden kunnen vinden; |
|
F. |
overwegende dat een aanzienlijk betere toegang tot innovatieve therapieën het leven van kinderen en adolescenten met levensbedreigende ziekten zoals kanker kan redden, en overwegende dat deze therapieën derhalve zonder onnodige vertraging moeten worden onderzocht via passende studies bij kinderen; |
|
G. |
overwegende dat off label gebruik van geneesmiddelen bij kinderen in de EU nog steeds wijdverbreid is op diverse therapeutische terreinen; overwegende dat, hoewel studies naar de omvang van off label gebruik bij kinderen verschillen qua toepassingsgebied en patiëntenpopulatie, er sinds de invoering van de verordening pediatrische geneesmiddelen geen afname is geweest in het off label voorschrijven; overwegende dat het Europees Geneesmiddelenbureau (European Medicines Agency, EMA) reeds is opgeroepen om richtsnoeren te ontwikkelen voor het off label / vergunningsvrij gebruik van geneesmiddelen op basis van medische behoefte, en eveneens een lijst op te stellen van off label geneesmiddelen die worden gebruikt ondanks het feit dat er vergunde alternatieven voor bestaan; |
|
H. |
overwegende dat de verordening pediatrische geneesmiddelen voorschriften inzake de ontwikkeling van geneesmiddelen voor menselijk gebruik bevat om te voorzien in de specifieke therapeutische behoeften van de pediatrische populatie; |
|
I. |
overwegende dat sinds de inwerkingtreding van de verordening pediatrische geneesmiddelen slechts twee innovatieve gerichte geneesmiddelen tegen kanker zijn goedgekeurd voor kwaadaardige gezwellen bij kinderen, gebaseerd op een overeengekomen plan voor pediatrisch onderzoek; |
|
J. |
overwegende dat krachtens het huidige regelgevingskader een vrijstelling van de wettelijke verplichting om pediatrische geneesmiddelen te ontwikkelen wordt verleend wanneer geneesmiddelen worden ontwikkeld voor omstandigheden bij volwassenen die niet voorkomen bij kinderen; overwegende dat deze regelgevingsaanpak niet toereikend blijkt te zijn voor specifieke ziektes die uitsluitend bij kinderen voorkomen; overwegende dat voorts het aantal jaarverslagen betreffende afwijkende maatregelen dat overeenkomstig artikel 34, lid 4, van de verordening pediatrische geneesmiddelen bij het EMA wordt ingediend, ieder jaar toeneemt; |
|
K. |
overwegende dat veel typen kinderkanker niet bij volwassenen voorkomen; overwegende evenwel dat het werkingsmechanisme van een geneesmiddel dat effectief is bij de behandeling van een type kanker dat bij volwassenen voorkomt, van belang kan zijn voor een type kanker dat bij kinderen voorkomt; |
|
L. |
overwegende dat de markt voor deze soorten ziekten die alleen bij kinderen voorkomen, zoals vormen van kinderkanker, beperkte stimulansen biedt om specifieke pediatrische geneesmiddelen te ontwikkelen; |
|
M. |
overwegende dat er in het derde EU-gezondheidsprogramma (2014-2020) onder meer naar wordt gestreefd de middelen en expertise voor patiënten die aan zeldzame ziekten lijden te verbeteren; |
|
N. |
overwegende dat er grote vertragingen optreden bij het opzetten van pediatrische klinische proeven voor oncologische geneesmiddelen voor kinderen, omdat ontwikkelaars eerst wachten tot het geneesmiddel veelbelovende resultaten laat zien bij volwassen kankerpatiënten; |
|
O. |
overwegende dat niets er een onderzoeker van weerhoudt een veelbelovende pediatrische proef stop te zetten wanneer een geneesmiddel geen positieve resultaten laat zien in de doelgroep van volwassen patiënten; |
|
P. |
overwegende dat financiële beloningen en stimulansen voor de ontwikkeling van geneesmiddelen voor de pediatrische populatie, zoals vergunningen voor het in de handel brengen voor pediatrisch gebruik (paediatric use marketing authorisation (PUMA)), in een laat stadium komen en beperk effect hebben; overwegende dat, hoewel het noodzakelijk is te waarborgen dat beloningen en stimulansen niet worden misbruikt door farmaceutische bedrijven, het bestaande systeem van beloningen moet worden geëvalueerd om na te gaan hoe het kan worden verbeterd teneinde onderzoek en ontwikkeling op het gebied van pediatrische geneesmiddelen, met name op het gebied van de pediatrische oncologie, te stimuleren; |
|
Q. |
overwegende dat de houders van vergunningen voor het in de handel brengen verplicht zijn de informatie over het product bij te werken en hierbij rekening te houden met de recentste wetenschappelijke kennis; |
|
R. |
overwegende dat plannen voor pediatrisch onderzoek (PIP's) worden goedgekeurd na ingewikkelde onderhandelingen tussen de regelgevende instanties en farmaceutische bedrijven en maar al te vaak niet haalbaar blijken en/of te laat worden opgestart, aangezien ze worden misbruikt in de zin dat de nadruk veeleer wordt gelegd op een zeldzaam geval van „volwassenenkanker” bij een kind in plaats van op het potentieel ruimere gebruik van het nieuwe geneesmiddel bij andere relevante soorten kinderkanker; overwegende dat niet alle goedgekeurde plannen voor pediatrisch onderzoek worden voltooid, omdat het onderzoek naar een werkzame stof vaak in een latere fase wordt stopgezet wanneer de initiële verwachtingen met betrekking tot de veiligheid en doeltreffendheid van het geneesmiddel niet worden waargemaakt; overwegende dat tot op heden slechts 12 % van de goedgekeurde PIP's zijn voltooid; |
|
S. |
overwegende dat Verordening (EU) nr. 536/2014 van het Europees Parlement en de Raad betreffende klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik voorziet in de opzet van één centraal aanvraagportaal dat opdrachtgevers in staat stelt één aanvraagdossier in te dienen voor proeven die in meer dan één lidstaat worden uitgevoerd; overwegende dat dergelijke grensoverschrijdende proeven van bijzonder belang zijn voor zeldzame ziekten, zoals kinderkanker, aangezien er wellicht niet genoeg patiënten in één land zijn om de proef levensvatbaar te laten zijn; |
|
T. |
overwegende dat er veel wijzigingen worden aangebracht aan de plannen voor pediatrisch onderzoek; overwegende evenwel dat de grote wijzigingen van een plan met het Comité pediatrie worden besproken, maar dat deze kwestie voor wijzigingen met minder verstrekkende gevolgen niet zo duidelijk is; |
|
U. |
overwegende dat overeenkomstig artikel 39, lid 2, van de verordening pediatrische geneesmiddelen, de lidstaten de Commissie gedetailleerd bewijs moeten verstrekken van concrete inspanningen ter ondersteuning van het onderzoek naar en de ontwikkeling en beschikbaarheid van geneesmiddelen voor pediatrisch gebruik; |
|
V. |
overwegende dat overeenkomstig artikel 40, lid 1, van de verordening pediatrische geneesmiddelen de communautaire begroting moet voorzien in fondsen voor onderzoek naar geneesmiddelen voor gebruik bij de pediatrische populatie, om steun te verlenen aan studies naar geneesmiddelen of actieve stoffen die niet worden beschermd door een octrooi of een aanvullend beschermingscertificaat; |
|
W. |
overwegende dat de Commissie krachtens artikel 50 van de verordening pediatrische geneesmiddelen het Parlement en de Raad uiterlijk op 26 januari 2017 een verslag moet voorleggen over de ervaringen met de toepassing van de artikelen 36, 37 en 38, met een analyse van de economische gevolgen van de beloningen en stimulansen, alsmede een analyse van het verwachte effect van deze verordening op de volksgezondheid, met het oog op het voorstellen van eventuele noodzakelijke wijzigingen; |
|
1. |
verzoekt de Commissie het verslag als bedoeld in artikel 50 van de verordening pediatrische geneesmiddelen tijdig in te dienen; benadrukt dat een dit verslag moet voorzien in een uitgebreide beschrijving en grondige analyse van de obstakels die momenteel een belemmering vormen voor innovatie op het gebied van geneesmiddelen voor de pediatrische populatie; benadrukt het belang van dergelijk degelijk bewijsmateriaal voor doeltreffende beleidsvorming; |
|
2. |
verzoekt de Commissie op basis van die bevindingen te overwegen wijzigingen door te voeren, onder meer door een wetgevingsherziening van de verordening pediatrische geneesmiddelen, waarbij de nodige aandacht wordt geschonken aan a) op het werkingsmechanisme gebaseerde, en niet alleen op het type ziekte gebaseerde plannen voor pediatrische ontwikkeling, b) modellen voor de prioritering van ziekten en geneesmiddelen waarin rekening wordt gehouden met onvervulde pediatrische medische behoeften en de haalbaarheid, c) vroegtijdigere en meer haalbare PIP's, d) stimulansen die onderzoek beter stimuleren, doeltreffender aan de behoeften van de pediatrische populatie beantwoorden, en een evaluatie van het onderzoek en de ontwikkelingskosten, alsook volledige transparantie met betrekking tot de klinische resultaten garanderen, en e) strategieën om off label gebruik bij kinderen te vermijden wanneer pediatrische geneesmiddelen voorhanden zijn waarvoor een vergunning is verleend; |
|
3. |
wijst op de levensreddende voordelen voor de pediatrische oncologie van een verplichte ontwikkeling van pediatrische geneesmiddelen op basis van het werkingsmechanisme van een geneesmiddel dat is afgestemd op de biologie van een tumor in plaats van op een indicatie die het gebruik van het geneesmiddel beperkt tot een bepaald type kanker; |
|
4. |
benadrukt dat pediatrische behoeften en geneesmiddelen van verschillende bedrijven op basis van wetenschappelijke gegevens moeten worden geprioriteerd, teneinde de beste beschikbare therapieën te koppelen aan de therapeutische behoeften van kinderen, met name kinderen die aan kanker lijden, zodat de middelen die aan onderzoek worden besteed, kunnen worden geoptimaliseerd; |
|
5. |
benadrukt het belang van grensoverschrijdende proeven voor onderzoek naar veel pediatrische en zeldzame ziekten; is daarom ingenomen met Verordening (EU) nr. 536/2014, die de uitvoering van dergelijke proeven zal vergemakkelijken, en dringt er bij het Europees Geneesmiddelenbureau op aan ervoor te zorgen dat de voor de tenuitvoerlegging van deze verordening vereiste infrastructuur zo spoedig mogelijk tot stand wordt gebracht; |
|
6. |
benadrukt dat het vroegtijdig uitwerken van PIP's, een vroegtijdige wetenschappelijke en regelgevingsdialoog en interactie met het EMA bedrijven in staat stellen mondiale pediatrische ontwikkeling te optimaliseren, en in het bijzonder PIP's met een grotere haalbaarheid te ontwikkelen; |
|
7. |
dringt er bij de Commissie op aan te overwegen de verordening pediatrische geneesmiddelen te wijzigen zodat veelbelovende proeven met betrekking tot de pediatrische populatie niet vroegtijdig kunnen worden beëindigd vanwege teleurstellende resultaten bij de doelgroep van volwassen patiënten; |
|
8. |
benadrukt dat dringend moet worden beoordeeld hoe de verschillende soorten financiering en beloningen — met inbegrip van de talrijke instrumenten die zijn gebaseerd op ontkoppelingsmechanismen — optimaal kunnen worden gebruikt om de ontwikkeling van pediatrische geneesmiddelen naar behoefte te stimuleren en te bespoedigen, in het bijzonder geneesmiddelen voor vormen van neonatale en kinderkanker, met name kankers die alleen bij kinderen voorkomen; is van mening dat de beloningen ertoe moeten bijdragen dat met de ontwikkeling van deze geneesmiddelen wordt begonnen zodra er voldoende wetenschappelijke onderbouwing voor gebruik bij een pediatrische populatie en gegevens over de veiligheid voor volwassenen beschikbaar zijn, en benadrukt dat deze beloningen niet mogen afhangen van aangetoonde therapeutische waarde bij indicatie bij volwassenen; |
|
9. |
verzoekt de Commissie dringend werk te maken van mogelijke wijzigingen in de regelgeving die de situatie intussen zouden kunnen helpen verbeteren; |
|
10. |
dringt er bij de Commissie op aan om, na een kritische beoordeling van de projecten die momenteel gefinancierd worden, de financieringsbepalingen in het kader van Horizon 2020 aan te passen die zijn ontwikkeld om pediatrische klinische proeven van hoge kwaliteit te ondersteunen; |
|
11. |
dringt er bij de Commissie op aan om de rol van de Europese lobby voor pediatrisch klinisch onderzoek te versterken, en ervoor te zorgen dat de lidstaten maatregelen nemen ter ondersteuning van het onderzoek naar en de ontwikkeling en beschikbaarheid van geneesmiddelen voor pediatrisch gebruik; |
|
12. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie. |
(1) PB L 378 van 27.12.2006, blz. 20.
|
6.7.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 238/132 |
P8_TA(2016)0512
Activiteiten van de Commissie verzoekschriften in 2015
Resolutie van het Europees Parlement van 15 december 2016 over de activiteiten van de Commissie verzoekschriften in 2015 (2016/2146(INI))
(2018/C 238/15)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties over de uitkomst van de beraadslagingen van de Commissie verzoekschriften, |
|
— |
gezien de artikelen 10 en 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), |
|
— |
gezien Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, |
|
— |
gezien Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, |
|
— |
gezien het belang van het recht om verzoekschriften in te dienen en het belang voor het Parlement om onmiddellijk kennis te nemen van de specifieke zorgen van de burgers en ingezetenen van de Unie, zoals bepaald in de artikelen 24 en 227 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), |
|
— |
gezien artikel 228 van het VWEU, |
|
— |
gezien artikel 44 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie inzake het recht om verzoekschriften in te dienen bij het Europees Parlement, |
|
— |
gezien de bepalingen van het VWEU met betrekking tot de inbreukprocedure, en met name de artikelen 258 en 260, |
|
— |
gezien artikel 52 en artikel 216, lid 8, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie verzoekschriften (A8-0366/2016), |
|
A. |
overwegende dat het jaarverslag over de activiteiten van de Commissie verzoekschriften bedoeld is om een analyse te bieden van de in 2015 ontvangen verzoekschriften en de betrekkingen met andere instellingen, alsook een getrouw beeld te geven van de in 2015 bereikte doelstellingen; |
|
B. |
overwegende dat in 2015 1 431 verzoekschriften zijn ontvangen, 47 % minder dan in 2014, toen het Parlement 2 714 verzoekschriften ontving; overwegende dat 943 verzoekschriften ontvankelijk zijn verklaard, waarvan 424 verzoekschriften snel zijn afgehandeld en afgesloten nadat de indiener naar behoren is geïnformeerd over de kwestie die hem zorgen baarde, en 519 verzoekschriften nog openstaan en moeten worden besproken in de Commissie verzoekschriften; overwegende dat 483 verzoekschriften niet-ontvankelijk zijn verklaard; |
|
C. |
overwegende dat het aantal ontvangen verzoekschriften bescheiden is in verhouding tot het aantal inwoners van de Europese Unie, wat erop wijst dat de meeste burgers en inwoners zich helaas nog niet bewust zijn van het recht om verzoekschriften in te dienen, of van het mogelijke nut ervan als middel om de Europese instellingen en de lidstaten te wijzen op aangelegenheden die hen aangaan en zorgen baren en die tot de werkterreinen van de Unie behoren; |
|
D. |
overwegende dat in 2015 483 verzoekschriften niet-ontvankelijk zijn verklaard en dat er nog steeds wijdverbreide verwarring bestaat over de werkterreinen van de EU, zoals blijkt uit het grote aantal ingediende niet-ontvankelijke verzoekschriften (33,8 %); overwegende dat, om daar verandering in te brengen, de communicatie met de burgers moet worden gestimuleerd en verbeterd en de verschillende werkterreinen op Europees, nationaal en plaatselijk niveau aan hen moeten worden uitgelegd; |
|
E. |
overwegende dat elk verzoekschrift op nauwgezette, efficiënte en transparante wijze wordt getoetst en behandeld; |
|
F. |
overwegende dat degenen die verzoekschriften indienen doorgaans burgers zijn die zich inzetten voor de bescherming van de grondrechten, voor de verbetering en het toekomstige welzijn van onze samenlevingen; overwegende dat de wijze waarop deze burgers de afhandeling van hun verzoekschrift ervaren zeer bepalend is voor hun perceptie van de Europese instellingen en het in het Unierecht verankerde recht om verzoekschriften in te dienen; |
|
G. |
overwegende dat het Europees Parlement de enige EU-instelling waarvan de leden rechtstreeks door de burgers worden gekozen, en dat het recht om verzoekschriften in te dienen hun de kans biedt de aandacht van de door hen gekozen vertegenwoordigers te vestigen op aangelegenheden die hen zorgen baren; |
|
H. |
overwegende dat in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is bepaald dat, om goed bestuur te bevorderen en de deelneming van het maatschappelijk middenveld te waarborgen, de instellingen, organen en instanties van de Unie in een zo groot mogelijke openheid moeten werken; |
|
I. |
overwegende dat het recht om verzoekschriften in te dienen een essentieel onderdeel moet vormen van een participerende democratie om het recht van elke burger om rechtstreeks aan het democratische leven van de Unie deel te nemen daadwerkelijk te beschermen; overwegende dat bij daadwerkelijk democratisch en participerend bestuur volledige transparantie, de doeltreffende bescherming van de grondrechten en de effectieve betrokkenheid van de burgers bij de besluitvormingsprocessen, moeten worden gewaarborgd; overwegende dat door middel van de verzoekschriften, het Parlement naar de burgers kan luisteren, hen kan informeren en hen kan helpen bij het oplossen van de problemen waarmee zij worden geconfronteerd, waarbij het eveneens de andere instellingen van de EU en de instellingen van de lidstaten ertoe oproept om, in het kader van hun respectieve bevoegdheden, de nodige inspanningen te leveren; overwegende dat door middel van de verzoekschriften de impact van de wetgeving van de EU op het dagelijks leven van haar inwoners moet worden geëvalueerd; |
|
J. |
overwegende dat de humanitaire vluchtelingencrisis, de zeer ernstige sociale en economische impact van de financiële crisis en de toename van vreemdelingenhaat en racisme in heel Europa het vertrouwen in het systeem en in het Europese project als geheel in gevaar brengen; overwegende dat de Commissie verzoekschriften de verantwoordelijkheid en grote taak heeft om de constructieve dialoog met de Europese burgers en inwoners over Europese aangelegenheden in stand te houden en te versterken; |
|
K. |
overwegende dat de Commissie verzoekschriften het meest aangewezen orgaan is om de burgers te laten zien wat de Europese Unie voor hen doet en welke oplossingen kunnen worden geboden op Europees, nationaal of plaatselijk niveau; overwegende dat de Commissie verzoekschriften significant werk kan verrichten door de successen en voordelen van het Europese project onder de aandacht te brengen en eventueel aan te tonen; |
|
L. |
overwegende dat het recht om verzoekschriften in te dienen het vermogen van het Europees Parlement moet vergroten om te reageren op problemen en te helpen deze op te lossen, vooral in verband met de toepassing en omzetting van de EU-wetgeving; overwegende dat verzoekschriften waardevolle, op eigen ervaringen gebaseerde feedback uit de eerste hand opleveren die helpt om potentiële schendingen en lacunes op te sporen in de wijze waarop de EU-wetgeving op nationaal niveau wordt uitgevoerd en ten slotte door de Commissie wordt gemonitord in haar rol van hoedster van de Verdragen; overwegende dat verzoekschriften die betrekking hebben op de activiteitsterreinen van de EU en die voldoen aan de ontvankelijkheidscriteria, een belangrijk middel zijn voor de vroegtijdige vaststelling van achterblijvende omzetting en daadwerkelijke handhaving van de EU-wetgeving door de lidstaten; overwegende dat de EU-burgers door middel van verzoekschriften kunnen klagen over het feit dat EU-wetgeving niet ten uitvoer wordt gelegd en kunnen helpen schendingen van de EU-wetgeving op te sporen; |
|
M. |
overwegende dat verzoekschriften dus een belangrijke rol spelen in het wetgevingsproces, omdat ze een nuttige en directe inbreng zijn voor andere commissies van het Parlement bij hun respectieve wetgevende werkzaamheden; overwegende dat verzoekschriften niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Commissie verzoekschriften vallen, maar een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van alle parlementaire commissies zouden moeten zijn; |
|
N. |
overwegende dat de burgers en inwoners van de EU via verzoekschriften melding kunnen maken van een verkeerde toepassing van het EU-recht; overwegende dat de burgers aldus een waardevolle bron van informatie vormen waarmee schendingen van het EU-recht kunnen worden opgespoord; |
|
O. |
overwegende dat verzoekschriften niet alleen relevante feedback over de toepassing van bestaande wetgeving kunnen leveren, maar ook lacunes in het EU-recht aan het licht kunnen helpen brengen en het effect van het ontbreken van regelgeving op bepaalde gebieden kunnen helpen beoordelen, en zo een impuls kunnen geven tot verdere wetgevingsinspanningen; |
|
P. |
overwegende dat de Commissie verzoekschriften meer gebruik heeft gemaakt van de specifieke instrumenten waarover zij als commissie beschikt, zoals vragen met verzoek om mondeling antwoord en korte resoluties, teneinde zichtbaarheid te geven aan verschillende kwesties die de burgers zorgen baren, en dat zij vragen en resoluties bij de plenaire vergadering van het Parlement heeft ingediend, zoals de resoluties over hypotheekwetgeving en riskante financiële instrumenten in Spanje en over het belang van het kind in Europa; |
|
Q. |
overwegende dat de door burgers ingezonden verzoekschriften in 2015 sneller en doeltreffender zijn behandeld, waarbij de correspondentie met de indieners sneller verliep; overwegende dat het secretariaat een opmerkenswaardige inspanning heeft geleverd om deze verbetering te bewerkstelligen; |
|
R. |
overwegende dat de indieners van verzoekschriften actief bijdragen aan het werk van de commissie door aanvullende, op eigen ervaring gebaseerde informatie te verstrekken aan haar leden, aan de Commissie en aan de aanwezige vertegenwoordigers van de lidstaten; overwegende dat zij door deel te nemen aan de besprekingen en hun verzoekschrift te presenteren en nader toe te lichten een bijdrage leveren aan een vlotte en constructieve dialoog met de leden van het Europees Parlement en de Europese Commissie; overwegende dat in 2015 191 indieners een vergadering hebben bijgewoond en betrokken waren bij de besprekingen van de commissie; overwegende dat, hoewel dit aantal relatief laag lijkt, niet uit het oog mag worden verloren dat de vergaderingen van de Commissie verzoekschriften worden uitgezonden en indieners de besprekingen zowel rechtstreeks als achteraf kunnen volgen via webstreaming; |
|
S. |
overwegende dat er een specifieke procedure is aangenomen voor de behandeling van verzoekschriften die betrekking hebben op het welzijn van kinderen, en dat er op 17 september 2015 een speciale werkgroep voor dit thema in het leven is geroepen waarbij Eleonora Evi tot voorzitter is verkozen; overwegende dat elke werkgroep een duidelijk mandaat dient te hebben om tastbare resultaten te kunnen leveren en elke ongerechtvaardigde vertraging bij de behandeling van verzoekschriften te voorkomen; |
|
T. |
overwegende dat verzoekschriften vaak gelijktijdig worden ingediend met een klacht bij de Europese Commissie, wat kan leiden tot de instelling van een inbreukprocedure; overwegende dat het Europees Parlement in 2015 via verzoekschriften en vragen de aandacht van de Commissie heeft gevestigd op tekortkomingen in de uitvoering en toepassing van bepaalde EU-wetgeving door sommige lidstaten; |
|
U. |
overwegende dat deze verzoekschriften aanleiding hebben gegeven tot klachten op milieugebied; overwegende dat de Commissie Finland een ingebrekestelling heeft doen toekomen in verband met de omzetting van de richtlijn inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie; overwegende dat de Commissie in vijf andere milieuzaken een bilaterale dialoog is gestart met de betreffende lidstaten; overwegende dat deze zaken verband hielden met schaliegas, het beheer van wolven, een onjuiste toepassing van de richtlijn inzake strategische milieueffectbeoordeling en de conformiteit van de nationale wetgeving met de eisen van de richtlijn inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie; |
|
V. |
overwegende dat de burgers ook verzoekschriften over kwesties met betrekking tot rechtspraak en justitiële samenwerking hebben ingediend, en dat de Commissie naar aanleiding van een verzoekschrift een bilaterale dialoog met een lidstaat is gestart over diens beperkingen op naamswijzigingen na het huwelijk; |
|
W. |
overwegende dat de Commissie tevens bilaterale besprekingen is gestart met een aantal lidstaten naar aanleiding van diverse verzoekschriften over de belasting op onroerende zaken en de door studenten betaalde woonplaatsbelasting; |
|
X. |
overwegende dat de Commissie voornemens is de tenuitvoerlegging van de EU-wetgeving te versterken op basis van de omzetting en systematische controles van de conformiteit van de nationale wetgeving; overwegende dat de Commissie heeft verklaard dat zij passende maatregelen zal nemen, met inbegrip van de opening van nieuwe EU-Pilot-dossiers en inbreukprocedures, wanneer zij mogelijke inbreuken op de EU-wetgeving vaststelt; |
|
Y. |
overwegende dat de betrokkenheid van het Parlement bij deze procedures een aanvullende toetsing oplevert van het onderzoekswerk van de bevoegde EU-instellingen; overwegende dat verzoekschriften niet mogen worden afgehandeld in afwachting van het onderzoek van de Commissie; |
|
Z. |
overwegende dat de Commissie in het jaarlijkse verslag over de controle op de toepassing van het EU-recht de maatregelen in verband met inbreuken op het EU-recht publiceert en informatie over de inbreukprocedures verstrekt in de vorm van persberichten; overwegende dat de besluiten met betrekking tot inbreukprocedures kunnen worden geraadpleegd in de gegevensbank van de Commissie op de Europa-website; overwegende dat het de transparantie en de samenwerking tussen de Commissie en de Commissie verzoekschriften ten goede zou komen als de Commissie meer gedetailleerde informatie zou verstrekken in haar tussenkomsten in de Commissie verzoekschriften over zaken die verband houden met verzoekschriften; |
|
AA. |
overwegende dat de belangrijkste punten van zorg die in de verzoekschriften aan bod komen uiteenlopende kwesties omvatten, zoals het milieubescherming (met name de behandeling van afvalwater, afvalbeheer, stroomgebiedbeheer, de exploratie naar en ontginning van gas en koolwaterstoffen), inbreuken op de consumentenrechten, rechtspraak (met name het gezagsrecht voor minderjarigen), de grondrechten (met name de rechten van het kind, van personen met een handicap en minderheden), het vrije verkeer van personen, discriminatie, immigratie, werkgelegenheid en dierenwelzijn; |
|
AB. |
overwegende dat het eind 2014 in gebruik genomen webportaal van de Commissie verzoekschriften operationeel is, maar nog niet helemaal af is; overwegende dat dit portaal bedoeld is om de burgers en inwoners van de EU een elektronisch instrument te bieden waarmee zij verzoekschriften kunnen indienen en de behandeling daarvan permanent kunnen volgen, alsook hun verzoekschrift elektronisch kunnen ondertekenen en verzoekschriften van andere indieners over thema's die hen interesseren kunnen ondersteunen; overwegende dat de tekortkomingen van een aantal basisfuncties zoals het zoekvenster, die het hele jaar 2015 en tot voor kort bleven bestaan, de rol van het portaal als interactieve ruimte voor uitwisseling met de burger hebben ondermijnd; overwegende dat dit probleem uiteindelijk is opgelost; |
|
AC. |
overwegende dat het portaal is ontworpen om de verzoekschriftenprocedure transparanter en interactief te maken en voor meer administratieve efficiëntie zorgt, in het belang van de indieners, de leden en het grote publiek; overwegende dat met de tweede fase van het project vooral tot doel heeft de administratieve afhandeling van de verzoekschriften te verbeteren; |
|
AD. |
overwegende dat opeenvolgende vertragingen tijdens de volgende fasen van het project extra werklast voor het secretariaat van de Commissie verzoekschriften hebben veroorzaakt doordat de betreffende dossiers handmatig in de diverse databases moesten worden geüpload; overwegende dat een aantal verzoekschriften nog steeds niet is geüpload, aangezien tot dusver alleen de in 2013, 2014 en 2015 ontvangen openstaande verzoekschriften naar dit portaal zijn geüpload en de in 2016 ontvangen verzoekschriften momenteel worden geüpload; |
|
AE. |
overwegende dat bepaalde tekortkomingen zijn verholpen, namelijk wat de zoekfunctie en de geheimhouding van de gegevens van indieners betreft, en dat sinds de tweede helft van 2016 inspanningen worden geleverd om de dienst nuttiger en zichtbaarder te maken voor de burgers; |
|
AF. |
overwegende dat de ontvankelijkheid van verzoekschriften is gebaseerd op de criteria van artikel 227 VWEU; overwegende dat het concept van werkterreinen van de Unie veel verder gaat dan de lange lijst van bevoegdheden; overwegende dat een niet-ontvankelijkverklaring voor rechterlijke toetsing vatbaar is als ze niet naar behoren overeenkomstig deze criteria is gemotiveerd; |
|
AG. |
overwegende dat nationale rechtbanken de primaire verantwoordelijkheid hebben om te waarborgen dat EU-wetgeving in de lidstaten deugdelijk ten uitvoer wordt gelegd; overwegende dat een prejustitiële beslissing van het Europees Hof van Justitie in dit verband een nuttig instrument voor nationale rechtsstelsels is; overwegende dat in sommige lidstaten weinig of helemaal geen gebruik is gemaakt van deze procedure; overwegende dat deze primaire verantwoordelijkheid niet mag uitsluiten dat de Commissie een proactievere rol op zich neemt, in haar hoedanigheid van hoedster van de Verdragen, als het gaat om het waarborgen van de naleving van de EU-wetgeving; overwegende dat verzoekschriften een alternatieve en onafhankelijke manier zijn om informatie in te winnen en de naleving van EU-wetgeving te controleren, en overwegende dat deze twee alternatieve procedures elkaar daarom niet zouden mogen uitsluiten; |
|
AH. |
overwegende dat het Europees burgerinitiatief (EBI) een belangrijk instrument moet zijn om de burgers in staat te stellen rechtstreeks deel te nemen aan de ontwikkeling van het EU-beleid, dat het potentieel ervan volledig moet worden benut, en dat ervoor moet worden gezorgd dat de burgers volledig op de hoogte zijn van welke zaken onder de bevoegdheid van de EU, respectievelijk de lidstaten vallen; overwegende dat de voornaamste verschillen tussen het EBI en het recht om verzoekschriften in te dienen, beter aan de burger moeten worden uitgelegd; overwegende dat het Parlement een specifieke verantwoordelijkheid heeft om van dit instrument een echt succes te maken; overwegende dat, zoals tot uitdrukking kwam in de verklaringen tijdens de openbare hoorzitting van 22 februari 2015, onder de organisaties die een EBI hebben geregistreerd het algemene gevoel heerst dat de administratieve obstakels moeten worden weggenomen om de best mogelijke resultaten met betrekking tot burgerparticipatie te kunnen realiseren; |
|
AI. |
overwegende dat de Commissie verzoekschriften van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 211/2011, meer dan drie jaar na de datum van toepassing ervan op 1 april 2012, moet worden geëvalueerd om eventuele tekortkomingen op te sporen en haalbare concrete oplossingen voor te stellen voor een snelle herziening, met het oog op een beter functioneren; |
|
AJ. |
overwegende dat er in 2015 vanwege de werklast van de Commissie verzoekschriften slechts één informatiebezoek is afgelegd voor de verzoekschriften waarvoor er in 2015 een onderzoek liep; overwegende dat het op 5 en 6 november 2015 afgelegde informatiebezoek aan het Verenigd Koninkrijk over de kwestie adoptie zonder ouderlijke toestemming de delegatieleden in staat heeft gesteld meer inzicht te krijgen in de situatie, omdat zij de problemen hebben besproken met vertegenwoordigers van de verschillende betrokken instanties van het Verenigd Koninkrijk; |
|
AK. |
overwegende dat de bezoeken een specifieke bevoegdheid van de commissie en een essentieel onderdeel van haar werkzaamheden zijn, waaronder ook de interactie met indieners en autoriteiten van de betrokken lidstaten valt; overwegende dat de leden van deze delegaties op gelijke voet aan alle activiteiten deelnemen, met inbegrip van de opstelling van het eindverslag; |
|
AL. |
overwegende dat de Commissie verzoekschriften verantwoordelijkheden heeft met betrekking tot het Bureau van de Europese Ombudsman, dat bevoegd is om klachten van burgers en inwoners van de EU over mogelijk wanbeheer binnen de instellingen en organen van de Europese Unie te onderzoeken, waarover de commissie ook een jaarverslag opstelt op basis van het jaarverslag van de Europese Ombudsman zelf; |
|
AM. |
overwegende dat Emily O’Reilly, de Europese Ombudsman, haar jaarverslag van 2014 op 26 mei 2015 heeft voorgelegd aan Martin Schulz, Voorzitter van het Europees Parlement; overwegende dat zij op 23 juni 2015 haar verslag heeft gepresenteerd in de vergadering van de Commissie verzoekschriften, die verantwoordelijk is voor de betrekkingen met haar instelling; |
|
AN. |
overwegende dat de Commissie verzoekschriften lid is van het Europees netwerk van ombudsmannen, dat bestaat uit nationale en regionale ombudsmannen, verzoekschriftencommissies en soortgelijke organen van de lidstaten van de Europese Unie, de kandidaat-landen voor het EU-lidmaatschap en andere landen uit de Europese Economische Ruimte en/of het Schengengebied; overwegende dat de Commissie verzoekschriften van het Europees Parlement een volwaardig lid van dit netwerk is, dat momenteel 94 kantoren in 36 landen telt; |
|
AO. |
overwegende dat ieder verzoekschrift zorgvuldig wordt beoordeeld en behandeld en dat iedere indiener het recht heeft om binnen een redelijke termijn een antwoord te ontvangen; overwegende dat elke indiener van een verzoekschrift geïnformeerd moet worden over de redenen waarom een verzoekschrift wordt afgesloten; |
|
AP. |
overwegende dat alle indieners de kans moeten krijgen om hun zaak rechtstreeks voor de Commissie verzoekschriften te presenteren; |
|
1. |
benadrukt dat het recht om verzoekschriften in te dienen het responsvermogen van het Europees Parlement moet vergroten door een bijdrage te leveren aan het oplossen van problemen die met name verband houden met de omzetting en toepassing van de EU-wetgeving, aangezien verzoekschriften die betrekking hebben op de activiteitsterreinen van de EU zijn gebaseerd en aan de ontvankelijkheidscriteria voldoen, waardevolle feedback opleveren waardoor potentiële schendingen en tekortkomingen van de EU-wetgeving kunnen worden opgespoord; verzoekt de Commissie meer van haar bevoegdheden gebruik te maken als het erom gaat te zorgen voor een doeltreffende tenuitvoerlegging van de EU-wetgeving, bijvoorbeeld door sneller gebruik te maken van de inbreukprocedure overeenkomstig de artikelen 258 en 260 VWEU; |
|
2. |
wijst op de inspanningen die de Commissie verzoekschriften levert door aandacht te besteden en een bijdrage te leveren aan het oplossen van de problemen waarmee burgers worden geconfronteerd; is van oordeel dat door middel van de verzoekschriften de impact van de communautaire wetgeving op het dagelijks leven van mensen beter kan worden geëvalueerd, omdat verzoekschriften een brug slaan tussen de burgers en de instellingen; |
|
3. |
benadrukt dat de Commissie verzoekschriften de kans en grote taak heeft om een betrouwbare en vruchtbare dialoog met de burgers aan te gaan, samen met de mogelijkheid om de EU-instellingen dichter bij haar burgers te brengen; merkt op dat zij moet helpen participatieve democratie te bevorderen; is van mening dat het voor het realiseren van deze doelstelling van cruciaal belang is een passend antwoord op verzoekschriften te bieden, zowel wat de timing als wat de kwaliteit van het antwoord betreft; |
|
4. |
herinnert eraan dat de nationaliteiten van de indieners gelijk en evenredig vertegenwoordigd moeten zijn in de openbare debatten van de commissie; om de Europese dimensie van de commissie te versterken, moet een correcte en billijke vertegenwoordiging van alle lidstaten in de openbare debatten van de commissie worden aangemoedigd; benadrukt dat de Commissie verzoekschriften aan alle ontvankelijke verzoekschriften evenveel belang moet toekennen en ze alle even objectief moet behandelen; benadrukt dat verzoekschriften die verband houden met een verkiezingscampagne in een lidstaat niet volgens de spoedprocedure moeten worden behandeld; |
|
5. |
benadrukt dat verzoekschriften ook een belangrijke rol spelen in het wetgevingsproces, omdat hiermee bestaande mazen en lacunes in de omzetting van de communautaire wetgeving kunnen worden opgespoord en ze een nuttige en directe inbreng zijn voor andere commissies van het Parlement bij hun respectieve wetgevende werkzaamheden; is verheugd over de toegenomen interactie tussen de Commissie verzoekschriften en de overige parlementaire commissies; is van mening dat verzoekschriften niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Commissie verzoekschriften vallen, maar een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van alle parlementaire commissies moeten zijn; juicht het voornemen toe om een informeel netwerk voor verzoekschriften binnen het Parlement op te zetten, met deelname van leden die alle parlementaire commissies vertegenwoordigen, om te zorgen voor een soepele en doeltreffende coördinatie van de werkzaamheden met betrekking tot verzoekschriften; meent dat het netwerk zal bijdragen tot een betere begrip van de rol van verzoekschriften in de werkzaamheden van het Parlement en tot nauwere samenwerking tussen de commissies in zaken die door de indieners aan de orde worden gesteld; verzoekt alle bevoegde parlementaire commissies passende aandacht te besteden aan de naar hen doorgestuurde verzoekschriften en de nodige inspanningen te doen om de informatie te verschaffen voor de correcte afhandeling van de verzoekschriften; |
|
6. |
onderkent dat voor het Parlement ook een essentiële politieke rol is weggelegd bij het uitoefenen van toezicht op de handhavingsactiviteiten van de Commissie, in concreto middels het controleren van de jaarverslagen over het toezicht op de toepassing van het EU-recht en het opstellen van relevante EP-resoluties; verzoekt de Commissie rekening te houden met de door de PETI-commissie in het Parlement ingediende resoluties, waarin op specifieke lacunes in de toepassing en omzetting van EU-wetgeving wordt gewezen en waarin de Commissie wordt verzocht passende actie te ondernemen en bij het Parlement verslag uit te brengen over de follow-up; verzoekt de Raad en het Parlement voorts om bij de vaststelling van Verordening (EU) …/…[procedure 2013/0140(COD)] specifieke actie te ondernemen om Drosophila melanogaster vrij te stellen van veterinaire controles aan de buitengrenzen van de EU, zoals in verzoekschrift 1358/2011 is voorgesteld door een aantal Nobelprijswinnaars (hoogleraren biochemie); |
|
7. |
is verheugd over het feit dat de tijd die de behandeling van verzoekschriften in beslag neemt in 2015 is verminderd, maar wijst er wel op dat het secretariaat van de Commissie verzoekschriften onmiddellijk moet worden uitgerust met meer technische middelen en personeel om te waarborgen dat verzoekschriften behoorlijk worden onderzocht en dat de voor de behandeling ervan benodigde tijd verder wordt verminderd, terwijl de kwaliteit van de behandeling gegarandeerd blijft; verzoekt om digitalisering van de verzoekschriftenprocedure, met name door middel van de invoering van nieuwe informatie- en communicatietechnologieën om een doeltreffende en tijdige behandeling en een optimaal gebruik van menselijke hulpbronnen te waarborgen, onverminderd het recht van de burgers om verzoekschriften via de traditionele post in te dienen; |
|
8. |
blijft het beschouwen als een bijzondere verplichting om tegenover de indieners de niet-ontvankelijkheid respectievelijk het afsluiten van de behandeling van een verzoekschrift wegens ongegrondheid zorgvuldig moet worden gemotiveerd; |
|
9. |
is ingenomen met het feit dat de Commissie deelneemt aan en zich inzet voor de verzoekschriftenprocedure en zo snel mogelijk reageert op de nieuwe verzoekschriften die het Parlement naar haar doorstuurt; wijst erop dat de antwoorden van de Commissie gewoonlijk gedetailleerd zijn en alle verzoekschriften betreffen die onder haar bevoegdheid vallen; herinnert eraan dat de Commissie echter in vele gevallen geen nieuwe elementen toevoegt aan de antwoorden op verzoekschriften ten aanzien waarvan om een herziening wordt gevraagd vanwege een wijziging van de status of context ervan; betreurt het dat de Commissie zich in sommige gevallen voornamelijk op procedurele aspecten concentreert en niet op de kern van de zaak ingaat; herinnert de Commissie eraan dat verzoekschriften waarin een mogelijke inbreuk op het EU-recht aan de orde wordt gesteld, pas kunnen worden afgerond als de grondige analyse ervan is afgerond; is ingenomen met het engagement van de Commissie om algemeen bevoegde ambtenaren naar de vergaderingen van de Commissie verzoekschriften te sturen, nu de kwaliteit van de algemene behandeling van verzoekschriften toeneemt, wanneer de Commissie tijdens de debatten wordt vertegenwoordigd door de hoogste geplaatste ambtenaren die beschikbaar zijn; betreurt het feit dat de antwoorden van de Commissie tijdens de commissievergaderingen meestal beperkt blijven tot de inhoud van het officiële antwoord dat aan de commissie is toegezonden en dat geen nieuwe of relevante informatie wordt verstrekt waarmee de aan de orde gestelde kwesties kunnen worden opgelost; merkt op dat met de schriftelijke antwoorden ernstig rekening wordt gehouden, net als met de uitleg die wordt verstrekt tijdens de door de Commissie verzoekschriften georganiseerde mondelinge debatten; |
|
10. |
is van mening dat de Commissie in haar rol als hoedster van de Verdragen, in het bijzonder als het om milieuaangelegenheden gaat, verder moet gaan dan een louter formeel onderzoek van de procedurele vereisten, en zich meer moet concentreren op de eigenlijke inhoud van de kern van de zaak; herinnert aan het voorzorgsbeginsel en de achterliggende bedoeling van de EU-milieuwetgeving om onherstelbare schade aan ecologisch gevoelige gebieden te voorkomen, en vraagt de Commissie een benadering te volgen die het mogelijk maakt ex ante gebruik te maken van haar bevoegdheden en prerogatieven; |
|
11. |
is het oneens met de door de Commissie steeds vaker herhaalde interpretatie van het zevenentwintigste jaarlijkse verslag over de controle op de toepassing van het EU-recht (2009) dat zij gemachtigd zou zijn dossiers waarvoor nog geen officiële maatregelen in de richting van een inbreukprocedure zijn genomen, te sluiten, of actieve inbreukprocedures met betrekking tot bij nationale rechtbanken lopende rechtszaken op te schorten; bekrachtigt de oorspronkelijke gedachte in genoemd verslag dat de Commissie haar inspanningen om een consequente tenuitvoerlegging van EU-wetgeving te waarborgen, voor zover het in haar macht ligt zou moeten opvoeren en daarbij gebruik zou moeten maken van inbreukmechanismen, ongeacht de vraag of er op nationaal niveau rechtszaken lopen; |
|
12. |
zal er in de toekomst sterker op letten dat de Commissie regelmatig verslag aan het Parlement uitbrengt over de ontwikkeling van tegen afzonderlijke lidstaten opgestarte inbreukprocedures, zodat er betere samenwerking mogelijk is en de indieners in kwestie in een vroeg stadium van de ontwikkelingen in kennis kunnen worden gesteld; |
|
13. |
is van mening dat, omwille van de transparantie en in de geest van loyale samenwerking tussen de verschillende EU-instellingen en uit hoofde van het Kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie, de Commissie het Parlement op verzoek een samenvatting moet doen toekomen van afzonderlijke gevallen met betrekking tot EU-Pilot-procedures; herhaalt de eerdere verzoeken van de Commissie verzoekschriften om toegang tot documenten over EU Pilot- en inbreukprocedures te geven, aangezien verzoekschriften er vaak toe leiden dat er een inbreukprocedure wordt ingeleid; verzoekt de Commissie nogmaals de Commissie verzoekschriften te informeren over de voortgang van de inbreukprocedures die rechtstreeks verband houden met verzoekschriften; stelt vast dat maximale transparantie moet worden gewaarborgd bij de verspreiding van informatie over EU-Pilot-procedures en over reeds afgesloten inbreukprocedures; |
|
14. |
is van mening dat het Parlement tijdig de nodige informatie moet krijgen over inbreukprocedures die naar aanleiding van vragen over verzoekschriften zijn ingeleid, met name als de Commissie verzoekschriften daarom vraagt; |
|
15. |
acht het van essentieel belang dat de samenwerking met de nationale parlementen en hun bevoegde commissies, alsook met de regeringen van de lidstaten, wordt verbeterd, met name om ervoor te helpen zorgen dat het verzoekschrift door de bevoegde instanties wordt behandeld; vraagt nogmaals dat er een gestructureerde dialoog met de lidstaten wordt aangegaan in de vorm van regelmatige vergaderingen met de bevoegde parlementaire commissies; is ingenomen met het feit dat een delegatie van de verzoekschriftencommissie van de Duitse Bundestag aanwezig was bij de vergadering van de Commissie verzoekschriften van 4 mei 2015; hoopt dat een dergelijke dialoog kan bijdragen tot loyale samenwerking bij het zoeken naar nuttige oplossingen voor bij herhaling voorgelegde gevallen, zoals de verzoekschriften over het Jugendamt; pleit voor de aanwezigheid van vertegenwoordigers van de lidstaten en de betrokken plaatselijke en/of regionale autoriteiten tijdens de vergaderingen van de Commissie verzoekschriften; herhaalt dat het belangrijk is dat vertegenwoordigers van de Raad en de Commissie de vergaderingen en hoorzittingen van de Commissie verzoekschriften bijwonen; |
|
16. |
onderkent dat daadwerkelijke toepassing van het EU-recht een positief effect heeft op de geloofwaardigheid van de EU-instellingen; herinnert eraan dat het in het Verdrag van Lissabon vastgelegde recht om een verzoekschrift in te dienen een belangrijk aspect van het Europees burgerschap is en een echte barometer is om toezicht te houden op toepassing van het EU-recht en mogelijke mazen in de wetgeving op te sporen; vraagt de Commissie verzoekschriften regelmatig een vergadering met de nationale verzoekschriftencommissies te houden om in de EU en in de lidstaten aan bewustmaking te doen over de zorgen van de Europese burgers en om hun rechten te versterken door betere Europese wetgeving en een betere toepassing daarvan; |
|
17. |
herhaalt het in zijn resolutie van 11 maart 2014 over de werkzaamheden van de Commissie verzoekschriften 2013 (1) geformuleerde verzoek om een versterkte gestructureerde dialoog aan te gaan met de lidstaten, namelijk door met regelmaat vergaderingen met leden van nationale verzoekschriftencommissies of andere bevoegde instanties te houden; verzoekt de lidstaten kennis te nemen van de aanbevelingen die worden geformuleerd in verslagen van informatiebezoeken en in het kader van dialogen; |
|
18. |
is verheugd over het feit dat in 2015 191 burgers hun verzoekschrift rechtstreeks aan de Commissie verzoekschriften hebben gepresenteerd; herinnert aan en pleit voor het gebruik van videoconferenties of andere middelen waarmee indieners actief aan de werkzaamheden van de Commissie verzoekschriften kunnen deelnemen indien zij niet fysiek aanwezig kunnen zijn; |
|
19. |
neemt kennis van de strikte en enge interpretatie door de Europese Commissie van artikel 51, lid 1, van het Handvest van de grondrechten, waarin onder meer wordt bepaald dat het Handvest uitsluitend tot de lidstaten is gericht „wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen”; neemt ter kennis dat in artikel 51, lid 2, van het Handvest wordt bepaald dat het Handvest „het toepassingsgebied van het recht van de Unie niet verder [uitbreidt] dan de bevoegdheden van de Unie reiken”; herinnert eraan dat de verwachtingen van de EU-burgers vaak verder gaan dan het Handvest reikt en verzoekt de Commissie na te denken over een nieuwe aanpak die beter bij deze verwachtingen aansluit; vraagt dat het toepassingsgebied van het Handvest ruimer wordt geïnterpreteerd en dat de toepasselijkheid van dit artikel uiteindelijk bij toekomstige herzieningen van het Handvest en de Verdragen wordt herbeoordeeld; onderstreept dat niets de lidstaten ervan weerhoudt de bepalingen van het Handvest volledig toe te passen in hun nationale wetgeving om de grondrechten van hun burgers ook te beschermen wanneer het niet om de toepassing van het recht van de Unie gaat, en herinnert eraan dat zij ook door andere internationale verplichtingen gebonden zijn; |
|
20. |
betreurt het dat indieners nog steeds niet voldoende worden geïnformeerd over de redenen waarom een verzoekschrift niet-ontvankelijk wordt verklaard; |
|
21. |
betreurt de strikte en restrictieve uitlegging door de Europese Commissie van artikel 51 van het Handvest van de grondrechten dat bepaalt dat „de bepalingen van dit Handvest zijn gericht tot de instellingen, organen en instanties van de Unie met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, alsmede, uitsluitend wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen, tot de lidstaten”; wijst erop dat, vanwege artikel 51 van het Handvest, de verwachtingen van de burgers vaak verder gaan dan hetgeen op grond van de zuiver juridische bepalingen van het Handvest kan worden waargemaakt en dat deze verwachtingen juist vanwege de strikte en restrictieve uitlegging ervan vaak niet worden waargemaakt; verzoekt de Commissie een nieuwe aanpak te volgen die meer op deze verwachtingen is afgestemd; |
|
22. |
betreurt het dat de burgers van Polen en het Verenigd Koninkrijk nog steeds niet worden beschermd door het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie; |
|
23. |
onderstreept dat twee leden in januari 2015 zijn benoemd als vertegenwoordigers van de Commissie verzoekschriften binnen de structuur van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en hebben meegewerkt aan een analyse van het initieel verslag van de Europese Unie en het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap in Genève, Zwitserland, van 27 t/m 28 augustus 2015; wijst; wijst op het belangrijke werk dat de Commissie verzoekschriften onafgebroken heeft verricht in het kader van de tenuitvoerlegging van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap; neemt kennis van het feit dat 2015 een zeer belangrijk jaar was omdat voor de eerste keer de naleving van de mensenrechtenverplichtingen in de EU werd geëvalueerd door een orgaan van de Verenigde Naties; is verheugd over het feit dat een VN-comité in de gelegenheid is gesteld alle details te horen over de beschermende functie van de Commissie verzoekschriften; benadrukt dat de Commissie is begonnen met het integreren van de slotopmerkingen van het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap in de verzoekschriftenprocedure (2); is verheugd over het feit dat de op 15 oktober 2015 door de Commissie verzoekschriften georganiseerde openbare hoorzitting „Bescherming van de rechten van personen met een handicap, vanuit het perspectief van ontvangen verzoekschriften” een hoge mate van toegankelijkheid had; vestigt de aandacht op het belang van de conclusies van de studie in opdracht van beleidsondersteunende afdeling C getiteld „De beschermingsopdracht van de Commissie verzoekschriften binnen de context van de uitvoering van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap”; is van oordeel dat de Commissie verzoekschriften evenementen moet blijven organiseren die gericht zijn op verzoekschriften met betrekking tot invaliditeit; verzoekt om een vergroting van de capaciteit van de Commissie verzoekschriften en haar secretariaat, zodat de commissie haar beschermende rol naar behoren kan vervullen; wenst dat er een ambtenaar wordt aangewezen die verantwoordelijk is voor de behandeling van problemen met betrekking tot invaliditeit; neemt kennis van de wezenlijke follow-upmaatregelen die het comité in 2015 heeft genomen met betrekking tot specifiekere thema's op het gebied van invaliditeit, zoals de bekrachtiging van het Verdrag van Marrakesh, de deblokkering van de anti-discriminatierichtlijn, vrijstelling van de douaneheffingen voor bepaalde voorwerpen die zijn ontworpen voor de opvoedkundige, wetenschappelijke of culturele ontwikkeling van personen met een handicap en mantelzorgers; |
|
24. |
dringt aan op een snelle ratificatie van het Verdrag van Marrakesh tot bevordering van de toegang tot gepubliceerde werken voor personen die blind zijn, visueel gehandicapt of anderszins een leeshandicap hebben, ongeacht het bevoegdheidsconflict voor het Hof van Justitie van de Europese Unie; herinnert eraan dat het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap er in september 2015 in zijn slotopmerkingen op heeft gewezen dat het verdrag in de EU op een aantal punten niet volledig in acht wordt genomen; merkt op dat de EU snel een gewijzigde Europese toegankelijkheidswet moet aannemen, met effectieve en toegankelijke handhavings- en klachtenmechanismen; merkt op dat de rol van de Commissie moet worden ontdubbeld door haar uit het onafhankelijke toezichtskader te verwijderen, om ervoor te zorgen dat het kader over voldoende middelen beschikt om zijn taken uit te voeren; |
|
25. |
benadrukt dat in de verzoekschriften van burgers de meest uiteenlopende vraagstukken aan bod komen, zoals de grondrechten, kinderwelzijn, de rechten van personen met een handicap, de rechten van personen die tot minderheden behoren, kinderrechten, de interne markt, het milieurecht, arbeidsverhoudingen, het migratiebeleid, handelsovereenkomsten, volksgezondheidsvraagstukken, vervoer, dierenrechten en discriminatie; |
|
26. |
betreurt de zeer restrictieve benadering van de Commissie in haar antwoorden op verzoekschriften in verband met verschillende aspecten van dierenwelzijn, wanneer het erom gaat haar verantwoordelijkheden krachtens artikel 13 VWEU te interpreteren; dringt er bij de Commissie op aan haar huidige benadering te herzien en verder te onderzoeken over welke rechtsgrondslag zij beschikt om een rol te spelen bij het garanderen van een betere bescherming van de dierenrechten in de hele EU; |
|
27. |
wijst op het gevoelige karakter van de verzoekschriften in verband met kinderrechten, aangezien in dergelijke gevallen snel en adequaat moet worden gereageerd op de zorgen van de indieners, zonder afbreuk te doen aan het belang van het kind, in het kader van de informatiebezoeken die de PETI-commissie bij het onderzoek van verzoekschriften kan organiseren; |
|
28. |
is van mening dat het houden van openbare hoorzittingen een nuttig middel is om door de burgers aan de orde gestelde problemen in verband met de activiteitsterreinen van de EU, alsook algemene aspecten van het functioneren van de EU en onderliggende tekortkomingen daarbij, grondiger te onderzoeken; vestigt de aandacht op de openbare hoorzittingen met de Commissie constitutionele zaken van 26 februari 2015 over het Europees burgerinitiatief, van 23 juni 2015 over het recht om een verzoekschrift in te dienen, van 15 oktober 2015 over de bescherming van de rechten van personen met een handicap en van 11 mei 2015, met drie andere commissies, over het EBI „Stop vivisectie” en acht ook de op 1 december 2015 samen met de Commissie juridische zaken georganiseerde workshop over grensoverschrijdende adopties nuttig; |
|
29. |
is van mening dat het EBI een nieuw politiek burgerrecht is, alsook een belangrijk agendabepalend instrument van participatieve democratie in de Europese Unie, waardoor burgers rechtstreeks en actief kunnen worden betrokken bij projecten en processen die hen betreffen, waarvan het potentieel zeker volledig moet worden uitgebuit en dat nog aanzienlijk moet worden verbeterd teneinde tot de best mogelijke resultaten te komen en zo veel mogelijk EU-burgers aan te sporen om bij te dragen aan de verdere vorming van het Europese integratieproces; is tevens van oordeel dat de versterking van de bescherming van de grondrechten, van de democratische legitimiteit en van de transparantie van de instellingen tot de belangrijkste doelstellingen van de EU moeten worden gerekend; herinnert de Commissie eraan dat de aanbevelingen in de resolutie van het Europees Parlement van 28 oktober 2015 over het EBI (3) moeten worden opgevolgd om te zorgen voor een daadwerkelijke uitoefening van het recht om een Europees burgerinitiatief in te dienen; bevestigt nogmaals dat het vastbesloten is proactief deel te nemen aan de organisatie van openbare hoorzittingen voor succesvolle initiatieven; verbindt zich ertoe om op institutioneel niveau prioriteit te verlenen aan de doeltreffendheid van dit participatief proces en ervoor te zorgen dat voor passende wetgevende follow-up wordt gezorgd; |
|
30. |
betreurt dat de Commissie van mening is dat het nog te vroeg is om de meer dan drie jaar geleden in werking getreden Verordening (EU) nr. 211/2011 van 1 april 2012 te herzien; is van mening dat de tenuitvoerlegging ervan grondig moet worden geëvalueerd om alle vastgestelde tekortkomingen weg te nemen en haalbare oplossingen voor te stellen voor een snelle herziening, waarbij wordt gewaarborgd dat de procedures en de noodzakelijke voorwaarden voor het EBI daadwerkelijk helder, eenvoudig, gemakkelijk toepasbaar en evenredig zijn; verwelkomt het verslag van de Commissie van 31 maart 2015 over het Europees burgerinitiatief en het besluit van de Europese Ombudsman OI/9/2013/TN en verzoekt de Commissie bij de herziening van dit instrument te garanderen dat het Europees burgerinitiatief een reële input in de Unie oplevert overeenkomstig het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en dat alle passende wettelijke maatregelen worden uitgevoerd om te zorgen voor een behoorlijke follow-up, wanneer een Europees burgerinitiatief wordt beschouwd als met succes afgerond; verzoekt de Commissie om, gezien de diverse vastgestelde tekortkomingen, zo snel mogelijk met een voorstel voor de herziening van Verordening (EU) nr. 211/2011 te komen; |
|
31. |
wijst op zijn resolutie van 8 oktober 2015 over hypotheekwetgeving en riskante financiële instrumenten in Spanje (4), gebaseerd op ontvangen verzoekschriften, waarin het Parlement een aantal aanbevelingen doet voor de correcte tenuitvoerlegging van de EU-wetgeving inzake hypotheekrecht en de bestrijding van wanpraktijken van banken; verzoekt de Commissie nauw toezicht te houden op de toepassing in alle lidstaten van Richtlijn 2014/17/EU inzake hypothecair krediet en Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, alsook optimale werkwijzen uit te wisselen om de bescherming van burgers in financiële moeilijkheden te verbeteren; |
|
32. |
is bezorgd over de aanwijzingen van tekortkomingen op het vlak van passende toegang tot de rechter die in een aantal lidstaten aan het licht zijn gekomen als gevolg van de behandeling van verzoekschriften; is van mening dat dit een essentieel probleem is dat onverwijld moet worden aangepakt om ervoor te zorgen dat de Unie naar behoren democratisch functioneert en dat haar burgers en inwoners hun grondrechten kunnen uitoefenen; is van mening dat de Unie een voorbeeld moet stellen door de pijler van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot de rechter in milieuzaken ten uitvoer te leggen; |
|
33. |
wijst op zijn resolutie van 21 januari 2016 over de activiteiten van de Commissie verzoekschriften in 2014 (5), alsook op zijn resolutie van 25 februari 2016 over het jaarverslag over de werkzaamheden van de Europese Ombudsman in 2014 (6); |
|
34. |
is verheugd dat op het vlak van informatiebezoeken een normaal niveau van activiteit is hervat, en verwacht dat het volledige potentieel van deze specifieke bevoegdheid van de Commissie verzoekschriften de komende jaren helemaal tot het einde van de zittingsperiode zal worden benut; onderstreept het belang van de werkdocumenten met specifieke aanbevelingen die na elk bezoek worden opgesteld, en vraagt de verschillende betrokken instanties er rekening mee te houden; meent dat periodiek moet worden geëvalueerd in welke mate aan deze aanbevelingen gehoor wordt gegeven; |
|
35. |
wijst op de in 2015 door de Commissie verzoekschriften geleverde inspanningen om de indieners een webportaal ter beschikking te stellen waar zij zich kunnen inschrijven, een verzoekschrift kunnen indienen, aanvullende documenten kunnen bijvoegen en openstaande verzoekschriften kunnen ondersteunen; benadrukt dat dit portaal is bijgewerkt, waarbij de in 2013, 2014 en 2015 geregistreerde verzoekschriften zijn geüpload; juicht het toe dat de nieuwe functies met betrekking tot de zoekfunctie, de ondersteuning van verzoekschriften en de geheimhouding van de gegevens van indieners zijn vernieuwd en verbeterd; |
|
36. |
herinnert aan de maatregelen die nog nodig zijn om de resterende projectfasen van het webportaal voor verzoekschriften te voltooien, zodat de indieners in real time informatie over de status van hun verzoekschrift kunnen ontvangen en automatisch op de hoogte kunnen worden gebracht van veranderingen in de verwerkingsprocedure, zoals de ontvankelijkheidsverklaring, de ontvangst van een antwoord van de Commissie of de opname van hun verzoekschrift in de agenda van een commissievergadering met een webstreaminglink, en hun op deze manier duidelijke, directe informatie wordt verstrekt door het secretariaat van de Commissie verzoekschriften; onderstreept dat het webportaal voor de EU-burgers een cruciale informatiebron is, en dat daarom informatie over de levenscyclus van het verzoekschrift moet worden verstrekt; |
|
37. |
vestigt de aandacht op de vaststelling van Verordening (EU) nr. 910/2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt; vraagt dat met een elektronische handtekening ondertekende indieningsdocumenten uit alle 28 lidstaten door de Commissie verzoekschriften en alle EU-instellingen worden geaccepteerd; |
|
38. |
benadrukt de belangrijke rol van het Solvit-netwerk, een netwerk voor het oplossen van problemen tussen de lidstaten, waarvan het potentieel volledig moet worden ontwikkeld in samenwerking met de lidstaten en hun nationale Solvit-centra die deel uitmaken van de nationale overheden, en verzoekt om meer middelen voor dit netwerk en een meer systematische analyse van de via Solvit opgespoorde problemen, aangezien dit netwerk ertoe bijdraagt dat er een getrouw beeld ontstaat van de tekortkomingen van de interne markt; |
|
39. |
verzoekt het Verenigd Koninkrijk nota te nemen van de aanbevelingen in het verslag van het informatiebezoek aan Londen op 5 en 6 november 2015 dat de commissie op 19 april 2016 heeft goedgekeurd; |
|
40. |
benadrukt het belang van samenwerking met de Europese Ombudsman, alsook van de betrokkenheid van het Parlement bij het Europees netwerk van ombudsmannen; juicht de goede betrekkingen binnen het institutionele kader tussen de Ombudsman en de Commissie verzoekschriften toe; looft het werk dat de Ombudsman heeft verzet om het behoorlijk bestuur in de EU te verbeteren, en waardeert in het bijzonder haar regelmatige bijdragen aan de werkzaamheden van de Commissie verzoekschriften in de loop van het jaar; |
|
41. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, en het verslag van de Commissie verzoekschriften, te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Ombudsman, de regeringen en parlementen van de lidstaten, hun verzoekschriftencommissies en hun nationale ombudsman of soortgelijke bevoegde organen. |
(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0204.
(2) Aangenomen door het VN-comité tijdens zijn veertiende bijeenkomst (17 augustus t/m 4 september 2015), zie: http://tbinternet.ohchr.org/_layouts/treatybodyexternal/Download.aspx?symbolno=CRPD%2fC%2fEU%2fCO%2f1&Lang=en
(3) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0382.
(4) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0347.
(5) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0021.
(6) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0062.
|
6.7.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 238/142 |
P8_TA(2016)0513
Internationale luchtvaartovereenkomsten
Resolutie van het Europees Parlement van 15 december 2016 over internationale luchtvaartovereenkomsten (2016/2961(RSP))
(2018/C 238/16)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de besluiten van de Raad van 8 maart 2016 houdende machtiging van de Commissie tot opening van onderhandelingen over overeenkomsten inzake de veiligheid van de luchtvaart met Japan en China, |
|
— |
gezien de besluiten van de Raad van 7 juni 2016 houdende machtiging van de Commissie tot opening van onderhandelingen over luchtvervoersovereenkomsten op EU-niveau met de Associatie van Zuidoost-Aziatische Staten (ASEAN), Turkije, Qatar en de Verenigde Arabische Emiraten, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 27 september 2012 getiteld „Het externe luchtvaartbeleid van de EU — De aanpak van toekomstige uitdagingen” (COM(2012)0556), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 7 december 2015 getiteld „Een luchtvaartstrategie voor Europa” (COM(2015)0598), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 11 november 2015 over luchtvaart (1), |
|
— |
gezien het kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie (2) („het kaderakkoord”), en met name de punten 23 t/m 29, bijlagen II en III, |
|
— |
gezien de jurisprudentie van het Hof van Justitie, met name de arresten van 24 juni 2014 in zaak C-658/11 over Mauritius en van 14 juni 2016 in zaak C-263/14 over Tanzania, |
|
— |
gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 12 maart 2014 tussen het Europees Parlement en de Raad over het doorzenden aan en verwerken door het Europees Parlement van gerubriceerde informatie waarover de Raad beschikt met betrekking tot aangelegenheden die niet vallen onder het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (3), |
|
— |
gezien het besluit van het Bureau van het Europees Parlement van 15 april 2013 inzake de regels betreffende de behandeling van vertrouwelijke informatie door het Europees Parlement, |
|
— |
gezien de praktische regelingen voor het verstrekken van informatie met betrekking tot onderhandelingen over internationale luchtvaart, onder meer wat betreft de toegang tot vertrouwelijke informatie, zoals overeengekomen door de voorzitter van zijn Commissie vervoer en toerisme en de commissaris voor Vervoer door middel van de briefwisseling van 19 januari 2016 en 18 maart 2016, |
|
— |
gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name artikel 218, |
|
— |
gezien de vraag met verzoek om mondeling antwoord aan de Commissie over internationale luchtvaartovereenkomsten (O-000128/2016 — B8-1807/2016), |
|
— |
gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 2, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de Commissie in de luchtvaartstrategie voor Europa heeft voorgesteld om onderhandelingen aan te gaan over overeenkomsten inzake veiligheid van de luchtvaart met Japan en China en om onderhandelingen aan te gaan over luchtvervoersovereenkomsten op EU-niveau met China, Turkije, Mexico, zes lidstaten van de Raad voor Samenwerking van de Arabische Golfstaten, Armenië en de ASEAN; |
|
B. |
overwegende dat de Raad de Commissie heeft gemachtigd tot het openen van onderhandelingen over overeenkomsten inzake veiligheid van de luchtvaart met Japan en China en tot het openen van onderhandelingen over luchtvervoersovereenkomsten op EU-niveau met de ASEAN, Turkije, Qatar en de Verenigde Arabische Emiraten; |
|
C. |
overwegende dat voor het sluiten van internationale overeenkomsten op gebieden waarop de gewone wetgevingsprocedure van toepassing is, de goedkeuring van het Parlement vereist is; |
|
D. |
overwegende dat het Parlement, bij onderhandelingen van de Commissie over overeenkomsten tussen de Unie en derde landen of internationale organisaties, „in iedere fase van de procedure onverwijld en ten volle geïnformeerd” moet worden (Artikel 218, lid 10, VWEU); |
|
E. |
overwegende dat de kaderovereenkomst moet waarborgen dat de instellingen hun bevoegdheden en prerogatieven zo doeltreffend en transparant mogelijk uitoefenen; |
|
F. |
overwegende dat de Commissie zich er in de kaderovereenkomst toe heeft verplicht het beginsel van gelijke behandeling van het Parlement en de Raad toe te passen met betrekking tot wetgevings- en begrotingsaangelegenheden, vooral wat betreft de toegang tot vergaderingen en de beschikbaarstelling van bijdragen of andere informatie; |
|
1. |
benadrukt dat het Parlement de procedure vanaf het begin moet volgen om aan het eind van de onderhandelingen te kunnen beslissen of het al dan niet zijn goedkeuring verleent; meent dat het ook in het belang van de andere instellingen is dat eventuele bezwaren van het Parlement die zwaar genoeg wegen om zijn goedkeuring in de weg te staan, in een vroeg stadium worden vastgesteld en besproken; |
|
2. |
herinnert eraan dat in de kaderovereenkomst met name wordt onderstreept dat het Europees Parlement vanaf het begin regelmatig, volledig en zo nodig op basis van vertrouwelijkheid over alle fasen van het onderhandelingsproces moet worden ingelicht; |
|
3. |
verwacht van de Commissie dat zij, wanneer zij voornemens is onderhandelingen voor te stellen over de sluiting of wijziging van internationale luchtvaartovereenkomsten, de bevoegde commissie van het Parlement daarover informeert; verwacht van de Commissie dat zij regelingen treft met de Raad en onderhandelende partijen, zodat leden van het Europees Parlement tegelijk en op gelijke voet met de Raad toegang krijgen tot alle relevante documenten, met inbegrip van onderhandelingsrichtsnoeren en geconsolideerde teksten; |
|
4. |
wijst erop dat de bovengenoemde gegevens overeenkomstig punt 24 van het kaderakkoord op zodanige wijze aan het Parlement moeten worden verstrekt dat het in voorkomend geval advies kan uitbrengen; verzoekt de Commissie met klem om het Parlement mee te delen op welke wijze er rekening is gehouden met zijn adviezen; |
|
5. |
herinnert eraan dat de Raad en de Commissie, krachtens artikel 218, lid 10, VWEU, het Parlement in iedere fase van de procedure onverwijld en ten volle moeten informeren; |
|
6. |
erkent dat het Parlement, wanneer het gevoelige informatie ontvangt over lopende onderhandelingen, de plicht heeft hier volledig vertrouwelijk mee om te gaan; |
|
7. |
merkt op dat in zijn Reglement is bepaald dat het Parlement „op basis van een verslag van zijn bevoegde commissie […] aanbevelingen [kan] aannemen met het verzoek deze vóór de sluiting van de betreffende internationale overeenkomst op te volgen” (artikel 108, lid 4); |
|
8. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0394.
(2) PB L 304 van 20.11.2010, blz. 47.
(3) PB C 95 van 1.4.2014, blz. 1.
III Voorbereidende handelingen
EUROPEES PARLEMENT
Dinsdag 13 december 2016
|
6.7.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 238/144 |
P8_TA(2016)0482
Kaderovereenkomst EU-Algerije over de algemene beginselen voor de deelname van Algerije aan programma's van de Unie ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 december 2016 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van het protocol bij de Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Democratische Volksrepubliek Algerije, anderzijds, inzake een kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en de Democratische Volksrepubliek Algerije over de algemene beginselen voor de deelname van de Democratische Volksrepubliek Algerije aan programma's van de Unie (16152/2014 — C8-0152/2015 — 2014/0195(NLE))
(Goedkeuring)
(2018/C 238/17)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het ontwerp van besluit van de Raad (16152/2014), |
|
— |
gezien het ontwerpprotocol bij de Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Democratische Volksrepubliek Algerije, anderzijds, inzake een kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en de Democratische Volksrepubliek Algerije over de algemene beginselen voor de deelname van de Democratische Volksrepubliek Algerije aan programma's van de Unie (16150/2014), |
|
— |
gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 212 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), en artikel 218, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0152/2015), |
|
— |
gezien artikel 99, lid 1, eerste en derde alinea, en lid 2, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de aanbeveling van de Commissie buitenlandse zaken (A8-0367/2016), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het Protocol; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en van de Democratische Volksrepubliek Algerije. |
|
6.7.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 238/145 |
P8_TA(2016)0483
Noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan: diepzeebestanden en visserij in de internationale wateren ***II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 december 2016 over het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de visserij op diepzeebestanden in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan, tot vaststelling van bepalingen voor de visserij in de internationale wateren van het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2347/2002 (11625/1/2016 — C8-0427/2016 — 2012/0179(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)
(2018/C 238/18)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (11625/1/2016 — C8-0427/2016), |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 13 februari 2013 (1), |
|
— |
gezien het advies van de Commissie (COM(2016)0667), |
|
— |
gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0371), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 76 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie visserij (A8-0369/2016), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing; |
|
2. |
constateert dat het besluit is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen; |
|
4. |
verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie; |
|
5. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) PB C 133 van 9.5.2013, blz. 41.
(2) Aangenomen teksten van 10.12.2013, P7_TA(2013)0539.
|
6.7.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 238/146 |
P8_TA(2016)0484
Algemene herziening van het Reglement van het Europees Parlement
Besluit van het Europees Parlement van 13 december 2016 over de algemene herziening van het Reglement van het Europees Parlement (2016/2114(REG)) (*1)
(2018/C 238/19)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de artikelen 226 en 227 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken en de adviezen van de Begrotingscommissie, de Commissie begrotingscontrole, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de Commissie juridische zaken (A8-0344/2016), |
|
1. |
besluit onderstaande wijzigingen in zijn Reglement op te nemen; |
|
2. |
onderstreept dat deze wijzigingen op het Reglement naar behoren rekening houden met het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (1); |
|
3. |
verzoekt de secretaris-generaal de nodige maatregelen te nemen om de IT-systemen van het Parlement aan het gewijzigde Reglement aan te passen en geëigende elektronische applicaties ter beschikking te stellen, onder meer voor de follow-up van schriftelijke vragen aan andere instellingen van de Unie; |
|
4. |
besluit artikel 106, lid 4, van het Reglement te schrappen zodra de regelgevingsprocedure met toetsing uit alle bestaande wetgevingshandelingen is verwijderd en verzoekt de bevoegde diensten om in afwachting daarvan een voetnoot aan het artikel toe te voegen waarin naar de toekomstige schrapping wordt verwezen; |
|
5. |
verzoekt de Conferentie van voorzitters de Gedragscode voor onderhandelingen over dossiers volgens de gewone wetgevingsprocedure te wijzigen om deze in overeenstemming te brengen met de artikelen 73 t/m 73 quinquies zoals die bij dit besluit zijn vastgesteld; |
|
6. |
wijst op de noodzaak om de bijlagen bij het Reglement te herzien, zodat deze alleen teksten bevatten die dezelfde rechtskracht hebben en dezelfde procedurele meerderheid vereisen als het Reglement zelf en Bijlage VI, die — hoewel voor de goedkeuring ervan een andere procedure en een andere meerderheid gelden — uitvoeringsmaatregelen van het Reglement bevat; wenst dat de overige bijlagen en andere teksten die relevant kunnen zijn voor het werk van de leden samengebracht worden in een compendium dat bij het Reglement wordt gevoegd; |
|
7. |
onderstreept dat deze wijzigingen van het Reglement in werking treden op de eerste dag van de vergaderperiode die volgt op de aanneming ervan, met uitzondering van:
Onderstreept verder dat, niettegenstaande de wijzigingen van artikel 196, artikel 197, lid 1, en artikel 198, lid 3, de huidige bepalingen betreffende de verkiezing van leden van enquêtecommissies en bijzondere commissies van kracht blijven tot de opening van de eerste zitting na de volgende verkiezingen voor het Europees Parlement, die plaatsvinden in 2019; |
|
8. |
is van oordeel dat nagedacht moet worden over verdere herziening van de bepalingen van het Reglement inzake interne begrotingsprocedures; |
|
9. |
besluit dat de leden hun opgave van financiële belangen moeten aanpassen aan de wijziging van artikel 4 van bijlage I bij het Reglement, uiterlijk zes maanden nadat deze wijziging in werking is getreden; verzoekt het Bureau en de secretaris-generaal om binnen drie maanden na de inwerkingtreding de nodige maatregelen te nemen om de leden in staat te stellen deze aanpassingen door te voeren; besluit dat opgaven van financiële belangen die zijn ingediend op grond van de bepalingen van het Reglement die op de datum van goedkeuring van dit besluit van kracht waren, geldig blijven tot zes maanden na de inwerkingtreding; besluit dat laatstgenoemde bepalingen ook gelden voor leden die tijdens deze periode hun mandaat aanvatten; |
|
10. |
uit kritiek op de presentatie van de statistische gegevens over stemverklaringen, toespraken in de plenaire vergadering, parlementaire vragen, amendementen en ontwerpresoluties op de website van het Parlement, die bedoeld lijken te zijn om op platforms als MEPRanking te laten zien welke leden zogenaamd „actief” zijn; verzoekt het Bureau van het Parlement te stoppen met het leveren van ruwe cijfers in de vorm van statistieken en om beter passende criteria te hanteren om een lid als „actief” te kwalificeren; |
|
11. |
verzoekt de Commissie constitutionele zaken om artikel 168 bis betreffende de vaststelling van nieuwe minimumaantallen te herzien, en om een jaar na de inwerkingtreding van dat artikel de toepassing van deze minimumaantallen voor bepaalde artikelen te evalueren; |
|
12. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
Amendement 1
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 2
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 2 |
Artikel 2 |
|
Ongebonden mandaat |
Ongebonden mandaat |
|
De leden van het Europees Parlement oefenen hun mandaat vrij uit. Zij mogen niet gebonden zijn door instructies en geen bindend mandaat aanvaarden. |
In overeenstemming met artikel 6, lid 1, van de Akte van 20 september 1976 en met artikel 2, lid 1, en artikel 3, lid 1, van het Statuut van de leden van het Europees Parlement, oefenen de leden hun mandaat vrij en onafhankelijk uit en mogen zij niet gebonden zijn door instructies en geen bindend mandaat aanvaarden. |
Amendement 2
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 3
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 3 |
Artikel 3 |
|
Onderzoek van de geloofsbrieven |
Onderzoek van de geloofsbrieven |
|
1. Na de verkiezingen voor het Europees Parlement verzoekt de Voorzitter de bevoegde autoriteiten van de lidstaten het Parlement onverwijld de namen van de gekozen leden mede te delen zodat alle leden vanaf de opening van de eerste vergadering na de verkiezingen daadwerkelijk in het Parlement zitting kunnen nemen. |
1. Na de verkiezingen voor het Europees Parlement verzoekt de Voorzitter de bevoegde autoriteiten van de lidstaten het Parlement onverwijld de namen van de gekozen leden mede te delen zodat alle leden vanaf de opening van de eerste vergadering na de verkiezingen daadwerkelijk in het Parlement zitting kunnen nemen. |
|
Tegelijkertijd vestigt de Voorzitter de aandacht van deze autoriteiten op de desbetreffende bepalingen van de Akte van 20 september 1976 en verzoekt hen de nodige maatregelen te treffen teneinde elke vorm van onverenigbaarheid met de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement te voorkomen. |
Tegelijkertijd vestigt de Voorzitter de aandacht van deze autoriteiten op de desbetreffende bepalingen van de Akte van 20 september 1976 en verzoekt hen de nodige maatregelen te treffen teneinde elke vorm van onverenigbaarheid met de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement te voorkomen. |
|
2. De leden van wier verkiezing aan het Parlement mededeling is gedaan, leggen, alvorens in het Parlement zitting te nemen, schriftelijk een verklaring af dat zij geen functie bekleden die onverenigbaar is met de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement in de zin van artikel 7, leden 1 en 2, van de Akte van 20 september 1976. Na de algemene verkiezingen wordt deze verklaring zo mogelijk niet later dan zes dagen voor de constituerende vergadering van het Parlement afgelegd. Zolang de geloofsbrieven nog niet zijn onderzocht of over ingebrachte bezwaren nog niet is beslist, nemen de betrokkenen met volledige rechten zitting in het Parlement en zijn organen, mits zij de bovengenoemde schriftelijke verklaring hebben ondertekend. |
2. De leden van wier verkiezing aan het Parlement mededeling is gedaan, leggen, alvorens in het Parlement zitting te nemen, schriftelijk een verklaring af dat zij geen functie bekleden die onverenigbaar is met de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement in de zin van artikel 7, leden 1 en 2, van de Akte van 20 september 1976. Na de algemene verkiezingen wordt deze verklaring zo mogelijk niet later dan zes dagen voor de constituerende vergadering van het Parlement afgelegd. Zolang de geloofsbrieven nog niet zijn onderzocht of over ingebrachte bezwaren nog niet is beslist, nemen de betrokkenen met volledige rechten zitting in het Parlement en zijn organen, mits zij de bovengenoemde schriftelijke verklaring hebben ondertekend. |
|
Wanneer aan de hand van uit publiek toegankelijke bronnen te verifiëren feiten wordt vastgesteld dat een lid een functie bekleedt die onverenigbaar is met de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement in de zin van artikel 7, leden 1 en 2, van de Akte van 20 september 1976, constateert het Parlement, op basis van de door zijn Voorzitter verstrekte informatie, dat de zetel vacant is. |
Wanneer aan de hand van uit publiek toegankelijke bronnen te verifiëren feiten wordt vastgesteld dat een lid een functie bekleedt die onverenigbaar is met de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement in de zin van artikel 7, leden 1 en 2, van de Akte van 20 september 1976, constateert het Parlement, op basis van de door zijn Voorzitter verstrekte informatie, dat de zetel vacant is. |
|
3. Aan de hand van een verslag van de voor het onderzoek van de geloofsbrieven bevoegde commissie gaat het Parlement onverwijld over tot onderzoek van de geloofsbrieven en beslist het over de geldigheid van het mandaat van elk der nieuwgekozen leden, alsmede over eventuele bezwaren, ingebracht overeenkomstig het bepaalde in de Akte van 20 september 1976, met uitzondering van die welke gebaseerd zijn op de nationale kieswetten . |
3. Aan de hand van een verslag van de bevoegde commissie gaat het Parlement onverwijld over tot onderzoek van de geloofsbrieven en beslist het over de geldigheid van het mandaat van elk der nieuwgekozen leden, alsmede over eventuele bezwaren, ingebracht overeenkomstig het bepaalde in de Akte van 20 september 1976, met uitsluiting van die welke krachtens deze akte uitsluitend vallen onder de nationale bepalingen waarnaar deze akte verwijst . |
|
|
Het verslag van de bevoegde commissie stoelt op de officiële bekendmaking door elke lidstaat van de volledige verkiezingsuitslag, onder vermelding van de namen van de gekozen kandidaten en van die van hun eventuele vervangers in de uit de verkiezingsuitslag blijkende volgorde. |
|
|
Het mandaat van een lid kan slechts geldig worden verklaard als de door dit artikel alsmede bijlage I van het Reglement vereiste schriftelijke verklaringen zijn opgesteld. |
|
4. Het verslag van de bevoegde commissie stoelt op de officiële bekendmaking door elke lidstaat van de volledige verkiezingsuitslag, onder vermelding van de namen van de gekozen kandidaten en van die van hun eventuele vervangers in de uit de verkiezingsuitslag blijkende volgorde. |
|
|
Het mandaat van een lid kan slechts geldig worden verklaard als de door dit artikel alsmede bijlage I van het Reglement vereiste schriftelijke verklaringen zijn opgesteld. |
|
|
Het Parlement kan zich op grond van een verslag van zijn bevoegde commissie op elk tijdstip uitspreken over eventuele bezwaren omtrent de geldigheid van het mandaat van een lid. |
4. Het Parlement gaat op grond van een voorstel van zijn bevoegde commissie onverwijld over tot onderzoek van de geloofsbrieven van individuele leden die uitgaande leden vervangen en kan zich op elk tijdstip uitspreken over eventuele bezwaren omtrent de geldigheid van het mandaat van een lid. |
|
5. Indien de benoeming van een lid voortvloeit uit het feit dat kandidaten van dezelfde lijst afzien van benoeming, ziet de bevoegde commissie erop toe dat niet-aanvaarding van het mandaat strookt met de letter en de geest van de Akte van 20 september 1976 en met artikel 4, lid 3, van het Reglement. |
5. Indien de benoeming van een lid voortvloeit uit het feit dat kandidaten van dezelfde lijst afzien van benoeming, ziet de bevoegde commissie erop toe dat niet-aanvaarding van het mandaat strookt met de letter en de geest van de Akte van 20 september 1976 en met artikel 4, lid 3, van het Reglement. |
|
6. De bevoegde commissie ziet erop toe dat alle voor de uitoefening van het mandaat van een lid of voor de volgorde der vervangers relevante gegevens onverwijld door de autoriteiten van de lidstaten of de Unie ter kennis van het Parlement worden gebracht en dat in geval van een benoeming daarbij de datum waarop de benoeming van kracht wordt, wordt vermeld. |
6. De bevoegde commissie ziet erop toe dat alle voor de verkiesbaarheid van een lid of voor de verkiesbaarheid of volgorde der vervangers relevante gegevens onverwijld door de autoriteiten van de lidstaten of de Unie ter kennis van het Parlement worden gebracht en dat in geval van een benoeming daarbij de datum waarop de benoeming van kracht wordt, wordt vermeld. |
|
Indien de bevoegde autoriteiten van de lidstaten ten aanzien van een lid een procedure openen op grond waarvan het mandaat van dit lid vervallen zou kunnen worden verklaard, verzoekt de Voorzitter deze autoriteiten hem regelmatig op de hoogte te stellen van de voortgang van de procedure. Hij verwijst de zaak naar de bevoegde commissie, op voorstel waarvan het Parlement zich over de zaak kan uitspreken. |
Indien de bevoegde autoriteiten van de lidstaten ten aanzien van een lid een procedure openen op grond waarvan het mandaat van dit lid vervallen zou kunnen worden verklaard, verzoekt de Voorzitter deze autoriteiten hem regelmatig op de hoogte te stellen van de voortgang van de procedure. Hij verwijst de zaak naar de bevoegde commissie, op voorstel waarvan het Parlement zich over de zaak kan uitspreken. |
Amendement 3
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 4
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||
|
Artikel 4 |
Artikel 4 |
||
|
Duur van het mandaat |
Duur van het mandaat |
||
|
1. Het mandaat begint en eindigt overeenkomstig het bepaalde in de Akte van 20 september 1976. Het eindigt ook bij overlijden of bij ontslagneming. |
1. Het mandaat begint en eindigt overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 5 en 13 van de Akte van 20 september 1976. |
||
|
2. De leden blijven in functie tot aan de opening van de eerste vergadering van het Parlement na de verkiezingen. |
|
||
|
3. Een demissionair lid deelt de Voorzitter zijn ontslagneming alsook de datum van ingang daarvan mede. Deze datum moet binnen een termijn van drie maanden na de mededeling vallen. Van deze mededeling wordt in aanwezigheid van de secretaris-generaal of zijn vertegenwoordiger een proces-verbaal opgemaakt, dat door deze alsmede door het betrokken lid ondertekend wordt en onverwijld wordt voorgelegd aan de bevoegde commissie, die het op de agenda voor haar eerste vergadering volgend op de ontvangst van dit document plaatst. |
3. Een demissionair lid deelt de Voorzitter zijn ontslagneming alsook de datum van ingang daarvan mede. Deze datum moet binnen een termijn van drie maanden na de mededeling vallen. Van deze mededeling wordt in aanwezigheid van de secretaris-generaal of zijn vertegenwoordiger een proces-verbaal opgemaakt, dat door deze alsmede door het betrokken lid ondertekend wordt en onverwijld wordt voorgelegd aan de bevoegde commissie, die het op de agenda voor haar eerste vergadering volgend op de ontvangst van dit document plaatst. |
||
|
Indien de bevoegde commissie van oordeel is dat de ontslagneming niet strookt met de letter en de geest van de Akte van 20 september 1976, deelt zij dat aan het Parlement mede, zodat het kan besluiten al dan niet te constateren dat de zetel vacant is . |
Indien de bevoegde commissie van oordeel is dat de ontslagneming strookt met de Akte van 20 september 1976, wordt de zetel vacant verklaard met ingang van de door het aftredende lid in de officiële mededeling vermelde datum en deelt de Voorzitter dat mee aan het Parlement . |
||
|
Is dat niet het geval, dan wordt geconstateerd dat de zetel vacant is met ingang van de datum die door het demissionaire lid in het proces-verbaal van ontslagneming is aangegeven. Er wordt hierover niet door het Parlement gestemd. |
Indien de bevoegde commissie van oordeel is dat de ontslagneming niet strookt met de Akte van 20 september 1976, stelt zij het Parlement voor om de zetel niet vacant te verklaren. |
||
|
Voor uitzonderlijke omstandigheden, met name wanneer een of meerdere vergaderperioden plaatsvinden tussen de data waarop de ontslagneming ingaat en de eerste vergadering van de bevoegde commissie, waardoor de fractie waarbij het demissionaire lid is aangesloten de mogelijkheid wordt ontnomen het desbetreffende lid gedurende genoemde vergaderperioden te vervangen omdat niet is geconstateerd dat de zetel vacant is, wordt een vereenvoudigde procedure ingesteld. Krachtens deze procedure wordt de voor deze aangelegenheden verantwoordelijke rapporteur van de bevoegde commissie opdracht gegeven elke naar behoren ingediende ontslagneming onverwijld te bestuderen en de kwestie aan de voorzitter van de bevoegde commissie voor te leggen, mocht enige voor een fractie nadelige vorm van vertraging optreden, opdat deze overeenkomstig het bepaalde in lid 3: |
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
3 bis. Indien er geen vergadering van de bevoegde commissie staat gepland tot de eerstvolgende vergaderperiode, onderzoekt de rapporteur van de bevoegde commissie onmiddellijk elke ontslagneming waarvan naar behoren kennis is gegeven. Wanneer vertraging bij de beoordeling van de kennisgeving schadelijk zou zijn, verwijst de rapporteur de zaak door naar de voorzitter van de commissie, met het verzoek, krachtens lid 3, dat: |
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
4. Indien door de bevoegde autoriteiten van een lidstaat aan de Voorzitter mededeling wordt gedaan van het einde van het mandaat van een lid van het Europees Parlement overeenkomstig de wetgeving van die lidstaat, hetzij wegens onverenigbaarheden in de zin van artikel 7, lid 3, van de Akte van 20 september 1976, hetzij wegens het vervallen van het mandaat overeenkomstig artikel 13, lid 3, van die Akte, stelt de Voorzitter het Parlement ervan op de hoogte dat het mandaat is beëindigd op de door de lidstaat medegedeelde datum en verzoekt hij de lidstaat de vacante zetel onverwijld te doen bezetten. |
4. Wanneer door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of de Unie dan wel door het betrokken lid aan de Voorzitter mededeling wordt gedaan van een benoeming of verkiezing in een functie die in de zin van artikel 7, leden 1 en 2, van de Akte van 20 september 1976 onverenigbaar is met de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement, deelt de Voorzitter dat mee aan het Parlement, dat constateert dat de zetel vacant is vanaf de datum van de onverenigbaarheid. |
||
|
Wanneer door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of de Unie dan wel door het betrokken lid aan de Voorzitter mededeling wordt gedaan van een benoeming of verkiezing in een functie die in de zin van artikel 7, leden 1 en 2, van de Akte van 20 september 1976 onverenigbaar is met de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement, deelt de Voorzitter dat mede aan het Parlement, dat constateert dat de zetel vacant is. |
Wanneer de bevoegde autoriteiten van de lidstaten de Voorzitter in kennis stellen van de beëindiging van het mandaat van een lid van het Europees Parlement overeenkomstig het recht van die lidstaat, hetzij wegens onverenigbaarheden in de zin van artikel 7, lid 3, van de Akte van 20 september 1976, hetzij wegens het vervallen van het mandaat overeenkomstig artikel 13, lid 3, van die Akte, deelt de Voorzitter het Parlement mee dat het mandaat van het betrokken lid is beëindigd op de door de lidstaat meegedeelde datum. Wanneer die datum niet wordt meegedeeld, eindigt het mandaat op de datum waarop de lidstaat de kennisgeving uitbracht. |
||
|
5. De autoriteiten van de lidstaten of de Unie stellen de Voorzitter in kennis van elke taak die zij een lid willen toevertrouwen. De Voorzitter legt de bevoegde commissie de vraag voor of de beoogde taak strookt met de letter en de geest van de Akte van 20 september 1976. De Voorzitter stelt het Parlement, het betrokken lid en de betrokken autoriteiten in kennis van de conclusies van deze commissie. |
5. Wanneer de autoriteiten van de lidstaten of de Unie de Voorzitter in kennis stellen van een taak die zij een lid willen toevertrouwen , legt de Voorzitter de bevoegde commissie de vraag voor of de beoogde taak strookt met de Akte van 20 september 1976. De Voorzitter stelt het Parlement, het betrokken lid en de betrokken autoriteiten in kennis van de conclusies van deze commissie. |
||
|
6. Als datum voor het einde van een mandaat en de aanvang van een vacature moet worden beschouwd |
|
||
|
|
||
|
|
||
|
7. Ingeval het Parlement constateert dat een zetel vacant is, brengt het de betrokken lidstaat ervan op de hoogte en verzoekt het deze de zetel onverwijld te doen bezetten. |
7. Ingeval het Parlement constateert dat een zetel vacant is, brengt de Voorzitter de betrokken lidstaat daarvan op de hoogte en verzoekt deze de zetel onverwijld te doen bezetten. |
||
|
8. Betwistingen met betrekking tot de geldigheid van het mandaat van een lid wiens geloofsbrieven zijn onderzocht, worden verwezen naar de bevoegde commissie, die onverwijld, doch uiterlijk bij het begin van de eerstvolgende vergaderperiode verslag uitbrengt aan het Parlement. |
|
||
|
9. Ingeval bij het aanvaarden of het afzien van het mandaat kennelijk sprake is geweest van feitelijke onjuistheden of van wilsgebrek, behoudt het Parlement zich het recht voor het desbetreffende mandaat ongeldig te verklaren, c.q. te weigeren te constateren dat de zetel vacant is. |
9. Ingeval bij het aanvaarden of het afzien van het mandaat kennelijk sprake is geweest van feitelijke onjuistheden of van wilsgebrek, kan het Parlement het desbetreffende mandaat ongeldig verklaren, c.q. weigeren te constateren dat de zetel vacant is. |
Amendement 4
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 5
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 5 |
Artikel 5 |
|
Voorrechten en immuniteiten |
Voorrechten en immuniteiten |
|
1. De leden genieten voorrechten en immuniteiten overeenkomstig het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie. |
1. De leden genieten de voorrechten en immuniteiten bedoeld in het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie. |
|
2. De parlementaire immuniteit is geen persoonlijk voorrecht van de leden, doch een garantie voor de onafhankelijkheid van het Parlement als geheel en van zijn leden. |
2. Bij de uitoefening van zijn bevoegdheden met betrekking tot voorrechten en immuniteiten zet het Parlement zich in voor de handhaving van zijn integriteit als democratische wetgevende vergadering en de waarborging van de onafhankelijkheid van zijn leden bij de uitvoering van hun taken. De parlementaire immuniteit is geen persoonlijk voorrecht van de leden, doch een garantie voor de onafhankelijkheid van het Parlement als geheel en van zijn leden. |
|
3. Het laissez-passer waarmede het lid zich vrij in de lidstaten kan bewegen, wordt hem verstrekt door de Voorzitter, zodra deze van diens verkiezing in kennis is gesteld . |
3. Een laissez-passer van de Europese Unie waarmede een lid zich vrij in de lidstaten en in andere landen die het erkennen als een geldig reisdocument kan bewegen, wordt hem op verzoek door de Europese Unie verstrekt , onder voorbehoud van toestemming van de Voorzitter van het Parlement . |
|
|
3 bis. Voor de uitoefening van hun mandaat beschikken de leden over het recht om, met inachtneming van dit Reglement, actief aan de werkzaamheden van de commissies en delegaties van het Parlement deel te nemen. |
|
4. De leden hebben recht op inzage van alle stukken die in het bezit zijn van het Parlement of van een commissie. De inzage van persoonlijke stukken en afrekeningen is voorbehouden aan het betrokken lid. Uitzonderingen op dit beginsel voor de omgang met documenten waarvan de toegang voor het publiek kan worden geweigerd op grond van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, zijn in bijlage VII bij dit Reglement geregeld. |
4. De leden hebben recht op inzage van alle stukken die in het bezit zijn van het Parlement of van een commissie. De inzage van persoonlijke stukken en afrekeningen is voorbehouden aan het betrokken lid. Uitzonderingen op dit beginsel voor de omgang met documenten waarvan de toegang voor het publiek kan worden geweigerd op grond van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, zijn in artikel 210 bis geregeld. |
|
|
Met instemming van het Bureau kan een lid krachtens een met redenen omkleed besluit inzage in een document van het Parlement worden geweigerd indien het Bureau, na het lid te hebben gehoord, tot de conclusie komt dat inzage tot een onaanvaardbare aantasting van de institutionele belangen van het Parlement of van het openbaar belang zou leiden en door het lid wordt verlangd op grond van in de privésfeer gelegen en persoonlijke motieven. Het lid kan tegen een dergelijk besluit binnen een maand na kennisgeving ervan een bezwaarschrift indienen. Een bezwaar is alleen ontvankelijk indien dit met redenen is omkleed. Over dit bezwaar beslist het Parlement zonder debat in de vergaderperiode die volgt op de indiening ervan. |
Amendement 5
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 6
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||||
|
Artikel 6 |
Artikel 6 |
||||
|
Opheffing van vrijstelling van rechtsvervolging |
Opheffing van vrijstelling van rechtsvervolging |
||||
|
1. Bij de uitoefening van zijn bevoegdheden met betrekking tot voorrechten en immuniteiten zet het Parlement zich in voor handhaving van zijn integriteit als democratische wetgevende vergadering en waarborging van de onafhankelijkheid van zijn leden bij de uitvoering van hun taken. Een verzoek om opheffing van de immuniteit wordt overeenkomstig de artikelen 7, 8 en 9 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie en de beginselen in dit artikel beoordeeld. |
1. Een verzoek om opheffing van de immuniteit wordt overeenkomstig de artikelen 7, 8 en 9 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie en de beginselen in artikel 5, lid 2, beoordeeld. |
||||
|
2. Wanneer een lid wordt verplicht als getuige of deskundige te verschijnen, is een verzoek om opheffing van de immuniteit niet noodzakelijk, mits |
2. Wanneer een lid wordt verplicht als getuige of deskundige te verschijnen, is een verzoek om opheffing van de immuniteit niet noodzakelijk, mits |
||||
|
|
||||
|
|
Amendement 6
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 7
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 7 |
Artikel 7 |
|
Verdediging van de voorrechten en van de immuniteit |
Verdediging van de voorrechten en van de immuniteit |
|
1. Mochten de voorrechten en immuniteiten van een lid of een oud-lid door de autoriteiten van een lidstaat zijn geschonden, dan kan overeenkomstig artikel 9, lid 1, een verzoek om een besluit van het Parlement worden ingediend over de vraag of er al dan niet een schending van deze voorrechten en immuniteiten heeft plaatsgevonden. |
1. Wanneer wordt gesteld dat de voorrechten en immuniteiten van een lid of een oud-lid door de autoriteiten van een lidstaat zijn of dreigen te worden geschonden , kan overeenkomstig artikel 9, lid 1, worden verzocht om een besluit van het Parlement over de vraag of er een schending van deze voorrechten en immuniteiten heeft plaatsgevonden of waarschijnlijk zal plaatsvinden . |
|
2. Een verzoek om verdediging van de voorrechten en van de immuniteit kan met name worden ingediend, wanneer wordt geoordeeld dat de omstandigheden een bestuursrechtelijke of andersoortige beperking vormen van de bewegingsvrijheid van de leden op hun reizen naar en van de plaats van bijeenkomst van het Parlement, dan wel van een mening die is geuit of een stem die is uitgebracht tijdens de uitoefening van hun taken, of dat zij binnen het toepassingsgebied van artikel 9 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie vallen. |
2. Een verzoek om verdediging van de voorrechten en van de immuniteit kan met name worden ingediend, wanneer wordt geoordeeld dat de omstandigheden een bestuursrechtelijke of andersoortige beperking zouden vormen van de bewegingsvrijheid van de leden op hun reizen naar en van de plaats van bijeenkomst van het Parlement, dan wel van een mening die is geuit of een stem die is uitgebracht tijdens de uitoefening van hun taken, of dat zij binnen het toepassingsgebied van artikel 9 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie zouden vallen. |
|
3. Een verzoek om verdediging van de voorrechten en van de immuniteit van een lid is niet ontvankelijk, wanneer reeds een verzoek om opheffing of verdediging van de immuniteit van dat lid is ontvangen in verband met dezelfde gerechtelijke procedure , ongeacht de vraag of er op dat tijdstip al dan niet een besluit was genomen. |
3. Een verzoek om verdediging van de voorrechten en van de immuniteit van een lid is niet ontvankelijk, wanneer reeds een verzoek om opheffing of verdediging van de immuniteit van dat lid is ontvangen in verband met dezelfde feiten , ongeacht de vraag of er op dat tijdstip al dan niet een besluit was genomen. |
|
4. Een verzoek om verdediging van de voorrechten en van de immuniteit van een lid wordt niet verder behandeld, wanneer een verzoek om opheffing van de immuniteit van dit lid in verband met dezelfde gerechtelijke procedure wordt ontvangen. |
4. Een verzoek om verdediging van de voorrechten en van de immuniteit van een lid wordt niet verder behandeld, wanneer een verzoek om opheffing van de immuniteit van dit lid in verband met dezelfde feiten wordt ontvangen. |
|
5. Wanneer een besluit is genomen om de voorrechten en de immuniteit van een lid niet te verdedigen, kan het lid een verzoek indienen om het besluit in het licht van ingediend nieuw bewijsmateriaal te heroverwegen . Het verzoek om heroverweging is niet ontvankelijk, wanneer overeenkomstig artikel 263 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie tegen het besluit beroep is ingesteld of wanneer de Voorzitter van oordeel is dat het ingediende nieuwe bewijsmateriaal onvoldoende onderbouwd is om een heroverweging te rechtvaardigen. |
5. Wanneer een besluit is genomen om de voorrechten en de immuniteit van een lid niet te verdedigen, kan het lid bij wijze van uitzondering een verzoek indienen om het besluit te heroverwegen door nieuw bewijsmateriaal in te dienen overeenkomstig artikel 9, lid 1 . Het verzoek om heroverweging is niet ontvankelijk, wanneer overeenkomstig artikel 263 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie tegen het besluit beroep is ingesteld of wanneer de Voorzitter van oordeel is dat het ingediende nieuwe bewijsmateriaal onvoldoende onderbouwd is om een heroverweging te rechtvaardigen. |
Amendement 7
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 9
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 9 |
Artikel 9 |
|
Immuniteitsprocedures |
Immuniteitsprocedures |
|
1. Ieder tot de Voorzitter gericht verzoek door een daartoe bevoegde autoriteit van een lidstaat om opheffing van de immuniteit van een lid, of door een lid of voormalig lid om verdediging van privileges en immuniteiten, wordt ter plenaire vergadering medegedeeld en verwezen naar de bevoegde commissie. |
1. Ieder tot de Voorzitter gericht verzoek door een daartoe bevoegde autoriteit van een lidstaat om opheffing van de immuniteit van een lid, of door een lid of voormalig lid om verdediging van privileges en immuniteiten, wordt ter plenaire vergadering meegedeeld en verwezen naar de bevoegde commissie. |
|
Het lid of voormalig lid kan worden vertegenwoordigd door een ander lid. Het verzoek kan niet door een ander lid worden gedaan zonder toestemming van het betrokken lid . |
1 bis. Met instemming van het betrokken lid of voormalig lid kan het verzoek worden gedaan door een ander lid , die het betrokken lid of voormalig lid in alle fasen van de procedure vertegenwoordigt . |
|
|
Het lid dat het betrokken lid of voormalig lid vertegenwoordigt, wordt niet betrokken bij het nemen van een besluit door de commissie . |
|
2. De commissie behandelt de verzoeken om opheffing van de immuniteit of om verdediging van de voorrechten en immuniteiten onverwijld en met inachtneming van de relatieve complexiteit ervan. |
2. De commissie behandelt de verzoeken om opheffing van de immuniteit of om verdediging van de voorrechten en immuniteiten onverwijld en met inachtneming van de relatieve complexiteit ervan. |
|
3. De commissie stelt een met redenen omkleed ontwerpbesluit op waarin wordt aanbevolen het verzoek om opheffing van de immuniteit of om verdediging van de voorrechten en immuniteit in te willigen dan wel af te wijzen. |
3. De commissie stelt een met redenen omkleed ontwerpbesluit op waarin wordt aanbevolen het verzoek om opheffing van de immuniteit of om verdediging van de voorrechten en immuniteit in te willigen dan wel af te wijzen. Amendementen daarop zijn niet ontvankelijk. Bij verwerping van een ontwerpbesluit wordt het tegengestelde besluit geacht te zijn aangenomen. |
|
4. De commissie kan de betrokken autoriteit om informatie of opheldering verzoeken die zij nodig acht om zich een oordeel te vormen over de wenselijkheid van opheffing of verdediging van de immuniteit. |
4. De commissie kan de betrokken autoriteit om informatie of opheldering verzoeken die zij nodig acht om zich een oordeel te vormen over de wenselijkheid van opheffing of verdediging van de immuniteit. |
|
5. Het betrokken lid krijgt de gelegenheid te worden gehoord en kan alle documenten of andere schriftelijke bewijsstukken overleggen die het lid voor het vormen van bovengenoemd oordeel nodig acht. Het betrokken lid kan zich doen vertegenwoordigen door een ander lid. |
5. Het betrokken lid krijgt de gelegenheid te worden gehoord en kan alle documenten of andere schriftelijke bewijsstukken overleggen die het lid voor het vormen van bovengenoemd oordeel nodig acht. |
|
Behalve bij de hoorzitting zelf is het lid niet bij de debatten over het verzoek om opheffing of verdediging van zijn immuniteit aanwezig. |
Behalve bij de hoorzitting zelf is het lid niet bij de debatten over het verzoek om opheffing of verdediging van zijn immuniteit aanwezig. |
|
De voorzitter van de commissie nodigt het lid uit om te worden gehoord op een nader aangegeven datum en tijdstip. Het lid kan afstand doen van zijn recht om te worden gehoord. |
De voorzitter van de commissie nodigt het lid uit om te worden gehoord op een nader aangegeven datum en tijdstip. Het lid kan afstand doen van zijn recht om te worden gehoord. |
|
Verschijnt het lid niet op de hoorzitting conform de uitnodiging, dan wordt het lid geacht afstand te hebben gedaan van zijn recht om te worden gehoord, tenzij het lid onder opgave van redenen verzoekt te worden verschoond van verschijning op de hoorzitting op de voorgestelde datum en tijd. De voorzitter van de commissie bepaalt of een dergelijk verschoningsverzoek in het licht van de opgegeven redenen wordt ingewilligd; hiertegen is geen beroep mogelijk. |
Verschijnt het lid niet op de hoorzitting conform de uitnodiging, dan wordt het lid geacht afstand te hebben gedaan van zijn recht om te worden gehoord, tenzij het lid onder opgave van redenen verzoekt te worden verschoond van verschijning op de hoorzitting op de voorgestelde datum en tijd. De voorzitter van de commissie bepaalt of een dergelijk verschoningsverzoek in het licht van de opgegeven redenen wordt ingewilligd; hiertegen is geen beroep mogelijk. |
|
Wanneer de voorzitter van de commissie het verschoningsverzoek inwilligt, nodigt hij het lid uit om te worden gehoord op e en nieuwe datum en tijdstip. Gaat het lid niet in op de tweede uitnodiging om te worden gehoord, dan wordt de procedure voortgezet zonder dat het lid is gehoord. Er kunnen dan geen nieuwe verzoeken om verschoning of om te worden gehoord meer worden aanvaard. |
Wanneer de voorzitter van de commissie het verschoningsverzoek inwilligt, nodigt hij het lid uit om te worden gehoord op e en nieuwe datum en tijdstip. Gaat het lid niet in op de tweede uitnodiging om te worden gehoord, dan wordt de procedure voortgezet zonder dat het lid is gehoord. Er kunnen dan geen nieuwe verzoeken om verschoning of om te worden gehoord meer worden aanvaard. |
|
6. Indien het verzoek om opheffing op verscheidene punten van beschuldiging berust, kan elk van deze punten in een apart besluit worden behandeld. Het verslag van de commissie kan bij wijze van uitzondering het voorstel bevatten dat de opheffing van de immuniteit uitsluitend betrekking heeft op de strafrechtelijke vervolging, zonder dat het lid, zolang geen definitief vonnis is geveld, kan worden aangehouden of gevangengezet of tegen hem enige andere maatregel kan worden genomen die de uitoefening van zijn mandaat in de weg staat. |
6. Indien het verzoek om opheffing of verdediging op verscheidene punten van beschuldiging berust, kan elk van deze punten in een apart besluit worden behandeld. Het verslag van de commissie kan bij wijze van uitzondering het voorstel bevatten dat de opheffing of verdediging van de immuniteit uitsluitend betrekking heeft op de strafrechtelijke vervolging, zonder dat het lid, zolang geen definitief vonnis is geveld, kan worden aangehouden of gevangengezet of tegen hem enige andere maatregel kan worden genomen die de uitoefening van zijn mandaat in de weg staat. |
|
7. De commissie kan een met redenen omkleed advies uitbrengen over de bevoegdheid ter zake van de desbetreffende autoriteit en over de ontvankelijkheid van het verzoek, maar spreekt zich in geen geval uit over de vraag of het betrokken lid al dan niet schuldig is, noch over de wenselijkheid het betrokken lid wegens de meningen of handelingen die het lid worden verweten, strafrechtelijk te vervolgen, zelfs indien de commissie door de behandeling van het verzoek uitgebreide kennis van de zaak krijgt. |
7. De commissie kan een met redenen omkleed advies uitbrengen over de bevoegdheid ter zake van de desbetreffende autoriteit en over de ontvankelijkheid van het verzoek, maar spreekt zich in geen geval uit over de vraag of het betrokken lid al dan niet schuldig is, noch over de wenselijkheid het betrokken lid wegens de meningen of handelingen die het lid worden verweten, strafrechtelijk te vervolgen, zelfs indien de commissie door de behandeling van het verzoek uitgebreide kennis van de zaak krijgt. |
|
8. Zodra het verslag van de commissie bij het Parlement is ingediend, wordt het als eerste punt op de agenda van de eerstvolgende vergadering geplaatst. Amendementen op het (de) ontwerpbesluit(en) zijn niet ontvankelijk. |
8. Zodra het ontwerpbesluit van de commissie bij het Parlement is ingediend, wordt het op de agenda van de eerstvolgende vergadering geplaatst. Amendementen op het ontwerpbesluit zijn niet ontvankelijk. |
|
Het debat heeft slechts betrekking op de argumenten vóór en tegen elk van de ontwerpbesluiten inzake opheffing of handhaving van de immuniteit, dan wel verdediging van een voorrecht of de immuniteit. |
Het debat heeft slechts betrekking op de argumenten vóór en tegen elk van de ontwerpbesluiten inzake opheffing of handhaving van de immuniteit, dan wel verdediging van een voorrecht of de immuniteit. |
|
Onverminderd het bepaalde in artikel 164 mag het lid om wiens voorrechten of immuniteiten het gaat tijdens het debat niet het woord voeren. |
Onverminderd het bepaalde in artikel 164 mag het lid om wiens voorrechten of immuniteiten het gaat tijdens het debat niet het woord voeren. |
|
Het (De) in het verslag vervatte ontwerpbesluit(en) wordt (worden) bij de eerstvolgende stemming na het debat in stemming gebracht. |
Het (De) in het verslag vervatte ontwerpbesluit(en) wordt (worden) bij de eerstvolgende stemming na het debat in stemming gebracht. |
|
Na de behandeling door het Parlement vindt over elk van de in het verslag vervatte ontwerpbesluiten een aparte stemming plaats. Bij verwerping van een ontwerpbesluit wordt het tegengestelde besluit geacht te zijn aangenomen. |
Na de behandeling door het Parlement vindt over elk van de in het verslag vervatte ontwerpbesluiten een aparte stemming plaats. Bij verwerping van een ontwerpbesluit wordt het tegengestelde besluit geacht te zijn aangenomen. |
|
9. De Voorzitter stelt het lid in kwestie en de bevoegde autoriteit van de lidstaat die hierbij betrokken is, onverwijld van het besluit van het Parlement in kennis met het verzoek om de Voorzitter in kennis te stellen van alle ontwikkelingen in de desbetreffende zaak en van de gerechtelijke besluiten die dientengevolge zijn genomen. Zodra de Voorzitter deze inlichtingen ontvangt, deelt hij deze aan het Parlement mede in de door hem meest geschikt geachte vorm, zo nodig na raadpleging van de bevoegde commissie. |
9. De Voorzitter stelt het lid in kwestie en de bevoegde autoriteit van de lidstaat die hierbij betrokken is, onverwijld van het besluit van het Parlement in kennis met het verzoek om de Voorzitter in kennis te stellen van alle ontwikkelingen in de desbetreffende zaak en van de gerechtelijke besluiten die dientengevolge zijn genomen. Zodra de Voorzitter deze inlichtingen ontvangt, deelt hij deze aan het Parlement mede in de door hem meest geschikt geachte vorm, zo nodig na raadpleging van de bevoegde commissie. |
|
10. De commissie behandelt de zaak en de ontvangen documenten met de grootste vertrouwelijkheid. |
10. De commissie behandelt de zaak en de ontvangen documenten met de grootste vertrouwelijkheid. De behandeling door de commissie van verzoeken in verband met de immuniteitsprocedures vindt altijd met gesloten deuren plaats. |
|
11. De commissie kan na raadpleging van de lidstaten een indicatieve lijst van autoriteiten van de lidstaten opstellen die bevoegd zijn tot indiening van een verzoek om opheffing van de immuniteit van een lid. |
11. Het Parlement onderzoekt alleen verzoeken om opheffing van de immuniteit van een lid die zijn ingediend door de gerechtelijke autoriteiten of door de permanente vertegenwoordigingen van de lidstaten. |
|
12. De commissie formuleert de beginselen voor de toepassing van dit artikel. |
12. De commissie formuleert de beginselen voor de toepassing van dit artikel. |
|
13. Elk door een bevoegde autoriteit ingediend verzoek om informatie over de reikwijdte van de voorrechten en immuniteiten van de leden wordt behandeld volgens bovenstaande bepalingen. |
13. Elk door een bevoegde autoriteit ingediend verzoek om informatie over de reikwijdte van de voorrechten en immuniteiten van de leden wordt behandeld volgens bovenstaande bepalingen. |
Amendement 8
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 10
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 10 |
Schrappen |
|
Tenuitvoerlegging van het Statuut van de leden |
|
|
Het Parlement stelt het Statuut van de leden van het Europees Parlement en eventuele wijzigingen hierop vast op basis van een voorstel van de ter zake bevoegde commissie. Het bepaalde in artikel 150, lid 1, is mutatis mutandis van toepassing. Het Bureau is bevoegd voor de toepassing van deze voorschriften en beslist over het financieel kader op basis van de jaarlijkse begroting. |
|
Amendementen 9 en 314
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 11
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||
|
Artikel 11 |
Artikel 11 |
||
|
Financiële belangen van de leden, gedragsregels , verplicht transparantieregister en toegang tot het Parlement |
Financiële belangen van de leden en gedragsregels |
||
|
1. Het Parlement stelt transparantieregels inzake de financiële belangen van zijn leden vast, in de vorm van een bij meerderheid van zijn leden overeenkomstig artikel 232 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vastgestelde gedragscode, die als bijlage bij dit Reglement is gevoegd (1). |
1. Het Parlement stelt transparantieregels inzake de financiële belangen van zijn leden vast, in de vorm van een bij meerderheid van zijn leden vastgestelde gedragscode, die als bijlage bij dit Reglement is gevoegd (1). |
||
|
Deze regels mogen op generlei wijze een belemmering noch beperking vormen voor de uitoefening van het mandaat en daarmee samenhangende politieke of andere activiteiten. |
Deze regels mogen anderszins geen belemmering of beperking vormen voor de uitoefening van het mandaat en daarmee samenhangende politieke of andere activiteiten. |
||
|
|
1 bis. De leden dienen als vaste praktijk te hanteren dat zij slechts belangenvertegenwoordigers ontmoeten die in het transparantieregister zijn ingeschreven (1bis) . |
||
|
2. Het gedrag van de leden wordt ingegeven door onderling respect, berust op de waarden en beginselen zoals vastgelegd in de basisteksten van de Europese Unie, doet geen afbreuk aan de waardigheid van het Parlement en mag het goede verloop van de werkzaamheden van het Parlement niet in gevaar brengen, noch de rust in de gebouwen van het Parlement verstoren . De leden nemen de voorschriften van het Parlement in acht met betrekking tot de behandeling van vertrouwelijke informatie. |
2. Het gedrag van de leden wordt ingegeven door onderling respect, berust op de waarden en beginselen zoals vastgelegd in de Verdragen en het Handvest van de grondrechten, en doet geen afbreuk aan de waardigheid van het Parlement . Voorts mag dit gedrag het goede verloop van de werkzaamheden van het Parlement , de handhaving van veiligheid en orde in de gebouwen van het Parlement en de werking van de apparatuur van het Parlement niet in gevaar brengen . |
||
|
|
De leden onthouden zich in parlementaire beraadslagingen van lasterlijk, racistisch en xenofoob taalgebruik of gedrag, alsook van het ontvouwen van spandoeken. |
||
|
|
De leden nemen de voorschriften van het Parlement met betrekking tot de behandeling van vertrouwelijke informatie in acht. |
||
|
Niet-naleving van deze grondbeginselen en voorschriften kan leiden tot het nemen van maatregelen overeenkomstig de artikelen 165, 166 en 167. |
Niet-naleving van deze grondbeginselen en voorschriften kan leiden tot het nemen van maatregelen overeenkomstig de artikelen 165, 166 en 167. |
||
|
3. De toepassing van dit artikel doet op generlei wijze afbreuk aan de levendigheid van de parlementaire debatten noch aan de vrijheid van spreken van de leden. |
3. De toepassing van dit artikel doet anderszins geen afbreuk aan de levendigheid van de parlementaire debatten noch aan de vrijheid van spreken van de leden. |
||
|
Zij is gebaseerd op de volledige inachtneming van de prerogatieven van de leden, zoals vastgelegd in het primaire recht en het Statuut van de leden. |
Zij is gebaseerd op de volledige inachtneming van de prerogatieven van de leden, zoals vastgelegd in het primaire recht en het Statuut van de leden. |
||
|
Zij berust op het beginsel van transparantie en waarborgt dat elke bepaling ter zake ter kennis wordt gebracht van de leden, die persoonlijk van hun rechten en plichten in kennis worden gesteld. |
Zij berust op het beginsel van transparantie en waarborgt dat elke bepaling ter zake ter kennis wordt gebracht van de leden, die persoonlijk van hun rechten en plichten in kennis worden gesteld. |
||
|
|
3 bis. Indien een persoon die werkt voor een lid of een persoon die door een lid toegang tot de gebouwen of apparatuur van het Parlement is verschaft, zich niet houdt aan de in lid 2 vastgestelde gedragsregels, kunnen aan het betrokken lid, indien passend, de in artikel 166 omschreven sancties worden opgelegd. |
||
|
4. De quaestoren stellen aan het begin van elke zittingsperiode het maximum aantal door elk lid te accrediteren medewerkers (geaccrediteerde medewerkers) vast. |
4. De quaestoren stellen het maximum aantal door elk lid te accrediteren medewerkers vast. |
||
|
5. De quaestoren zijn verantwoordelijk voor het verstrekken van toegangspasjes met een lange geldigheidsduur aan personen die niet tot de instellingen van de Unie behoren. Deze toegangspasjes zijn maximaal één jaar geldig en kunnen worden verlengd. De nadere voorschriften voor het gebruik van deze pasjes worden door het Bureau vastgesteld. |
|
||
|
Deze toegangspasjes kunnen worden verstrekt aan: |
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
6. Degenen die zich inschrijven in het transparantieregister moeten in het kader van hun betrekkingen met het Parlement het volgende naleven: |
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
7. De quaestoren bepalen in welke mate de gedragscode van toepassing is op personen die wel over een toegangspasje met een lange geldigheidsduur beschikken, maar niet onder het toepassingsgebied van het akkoord vallen. |
|
||
|
8. Het toegangspasje wordt bij met redenen omkleed besluit van de quaestoren ingetrokken in de volgende gevallen: |
|
||
|
|
||
|
|
||
|
9. Het Bureau stelt, op voorstel van de secretaris-generaal, de nodige maatregelen vast voor de tenuitvoerlegging van het transparantieregister, overeenkomstig de bepalingen van het akkoord over de invoering van dit register. |
|
||
|
De bepalingen ter uitvoering van leden 5 tot en met 8 worden nader omschreven in een bijlage (5) . |
|
||
|
10. De gedragsregels, rechten en voorrechten van de oud-leden worden vastgesteld bij besluit van het Bureau. Er wordt geen onderscheid gemaakt in de behandeling van oud-leden. |
10. De gedragsregels, rechten en voorrechten van de oud-leden worden vastgesteld bij besluit van het Bureau. Er wordt geen onderscheid gemaakt in de behandeling van oud-leden. |
||
Amendement 10
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 12
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 12 |
Artikel 12 |
|
Interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) |
Interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) |
|
De in het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) vervatte gemeenschappelijke regeling houdende maatregelen ter bevordering van een goed verloop van de onderzoeken van het Bureau is binnen het Parlement van toepassing, overeenkomstig het besluit van het Parlement, dat als bijlage bij dit Reglement gaat (6). |
De in het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) vervatte gemeenschappelijke regeling houdende maatregelen ter bevordering van een goed verloop van de onderzoeken van het Bureau is binnen het Parlement van toepassing, overeenkomstig het besluit van het Parlement van 18 november 1999 betreffende de voorwaarden voor en de wijze van uitvoering van interne onderzoeken op het gebied van de bestrijding van fraude, corruptie en elke andere onwettige activiteit die schadelijk is voor de belangen van de Gemeenschappen . |
Amendement 11
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 13
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 13 |
Artikel 13 |
|
Waarnemers |
Waarnemers |
|
1. Wanneer er een verdrag betreffende de toetreding van een staat tot de Europese Unie is ondertekend, kan de Voorzitter met de instemming van de Conferentie van voorzitters het parlement van de toetredende staat uitnodigen uit zijn midden een aantal waarnemers aan te wijzen dat gelijk is aan het toekomstig aantal zetels van die staat in het Europees Parlement. |
1. Wanneer er een verdrag betreffende de toetreding van een staat tot de Europese Unie is ondertekend, kan de Voorzitter met de instemming van de Conferentie van voorzitters het parlement van de toetredende staat uitnodigen uit zijn midden een aantal waarnemers aan te wijzen dat gelijk is aan het toekomstig aantal zetels van die staat in het Europees Parlement. |
|
2. Deze waarnemers nemen deel aan de werkzaamheden van het Parlement totdat het toetredingsverdrag in werking treedt, en hebben spreekrecht in commissies en fracties. Zij hebben geen stemrecht en zijn niet verkiesbaar voor functies in het Parlement. Hun deelname heeft geen rechtsgevolgen voor de werkzaamheden van het Parlement. |
2. Deze waarnemers nemen deel aan de werkzaamheden van het Parlement totdat het toetredingsverdrag in werking treedt, en hebben spreekrecht in commissies en fracties. Zij hebben geen stemrecht, zijn niet verkiesbaar voor functies in het Parlement en kunnen het Parlement niet naar buiten toe vertegenwoordigen . Hun deelname heeft geen rechtsgevolgen voor de werkzaamheden van het Parlement. |
|
3. Zij krijgen dezelfde behandeling als een lid van het Parlement wat betreft het gebruik van de faciliteiten van het Parlement en de vergoeding van de kosten die met hun functie van waarnemer verband houden. |
3. Zij krijgen dezelfde behandeling als een lid van het Parlement wat betreft het gebruik van de faciliteiten van het Parlement en de vergoeding van reis- en verblijfskosten die met hun functie van waarnemer verband houden. |
Amendement 12
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 14
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 14 |
Artikel 14 |
|
Voorlopig voorzitterschap |
Voorlopig voorzitterschap |
|
1. In de vergadering, als bedoeld in artikel 146, lid 2, alsmede in elke andere vergadering die gewijd is aan de verkiezing van de Voorzitter en van het Bureau, neemt de oud-voorzitter, of bij diens afwezigheid, een van de oud-ondervoorzitters in volgorde van rangorde, of bij hun afwezigheid, het langst zittende lid, het ambt van voorzitter waar, totdat de Voorzitter voor gekozen is verklaard. |
1. In de vergadering, als bedoeld in artikel 146, lid 2, alsmede in elke andere vergadering die gewijd is aan de verkiezing van de Voorzitter en van het Bureau, neemt de oud-voorzitter, of bij diens afwezigheid, een van de oud-ondervoorzitters in volgorde van rangorde, of bij hun afwezigheid, het langst zittende lid, het ambt van voorzitter waar, totdat de Voorzitter voor gekozen is verklaard. |
|
2. Alleen beraadslagingen die betrekking hebben op de verkiezing van de Voorzitter of het onderzoek van de geloofsbrieven kunnen plaatsvinden onder voorzitterschap van het lid dat overeenkomstig lid 1 voorlopig het ambt van voorzitter uitoefent. |
2. Alleen beraadslagingen die betrekking hebben op de verkiezing van de Voorzitter of het onderzoek van de geloofsbrieven overeenkomstig de tweede alinea van artikel 3, lid 2, kunnen plaatsvinden onder voorzitterschap van het lid dat overeenkomstig lid 1 voorlopig het ambt van voorzitter uitoefent. Alle andere vraagstukken die in verband met het onderzoek van de geloofsbrieven worden opgeworpen onder diens voorzitterschap, worden verwezen naar de bevoegde commissie. |
|
Het lid dat overeenkomstig lid 1 voorlopig het ambt van voorzitter uitoefent, oefent de bevoegdheden uit van de Voorzitter als bedoeld in artikel 3, lid 2, tweede alinea. Alle andere kwesties die in verband met het onderzoek van de geloofsbrieven worden opgeworpen onder diens voorzitterschap, worden verwezen naar de commissie belast met het onderzoek van de geloofsbrieven. |
|
Amendementen 13 en 383
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 15
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 15 |
Artikel 15 |
|
Voordracht van kandidaten en algemene bepalingen |
Voordracht van kandidaten en algemene bepalingen |
|
1. De Voorzitter , de ondervoorzitters en de quaestoren worden bij geheime stemming gekozen, overeenkomstig de bepalingen van artikel 182. Voordrachten geschieden met instemming van de betrokkenen, en wel door een fractie of ten minste veertig leden. Wanneer het aantal voorgedragen kandidaten niet groter is dan het aantal te vervullen zetels, kunnen zij bij acclamatie worden gekozen. |
1. De Voorzitter wordt bij geheime stemming gekozen, gevolgd door de ondervoorzitters en de quaestoren, overeenkomstig artikel 182. |
|
|
Voordrachten geschieden met instemming van de betrokkenen, en wel door een fractie of ten minste veertig leden. Voor elke stemming kunnen nieuwe voordrachten worden ingediend. |
|
|
Wanneer het aantal voorgedragen kandidaten niet groter is dan het aantal te vervullen zetels, worden zij bij acclamatie gekozen , tenzij ten minste een vijfde van de leden van het Parlement om een geheime stemming verzoekt . |
|
|
Indien bij een stemming meer dan één ambtsdrager moet worden gekozen, is het stembriefje slechts geldig wanneer meer dan de helft van de beschikbare stemmen is uitgebracht. |
|
Wanneer één ondervoorzitter moet worden vervangen en er slechts één kandidaat is, kan deze bij acclamatie worden gekozen. De Voorzitter bepaalt of de verkiezing bij acclamatie dan wel bij geheime stemming plaatsvindt. De gekozen kandidaat neemt de rangorde van de te vervangen ondervoorzitter over. |
|
|
2. Bij de verkiezing van de Voorzitter, de ondervoorzitters en de quaestoren dient over het geheel genomen rekening te worden gehouden met een billijke vertegenwoordiging van de lidstaten en van de politieke stromingen . |
2. Bij de verkiezing van de Voorzitter, de ondervoorzitters en de quaestoren dient over het geheel genomen rekening te worden gehouden met de noodzaak van een billijke vertegenwoordiging van politieke stromingen alsook van een geografisch en genderevenwicht . |
Amendement 14
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 16
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 16 |
Artikel 16 |
|
Verkiezing van de Voorzitter — Openingstoespraak |
Verkiezing van de Voorzitter — Openingstoespraak |
|
1. Eerst wordt overgegaan tot de verkiezing van de Voorzitter. De voordrachten moeten , vóór iedere stemming, worden medegedeeld aan het lid dat overeenkomstig artikel 14 voorlopig het ambt van voorzitter uitoefent, dat daarvan kennis geeft aan het Parlement. Indien na drie stemrondes geen kandidaat de volstrekte meerderheid der uitgebrachte stemmen heeft behaald, kunnen bij de vierde stemronde alleen kandidaat zijn de twee leden die bij de derde stemronde het grootste aantal stemmen hebben behaald. Bij staking van stemmen wordt de kandidaat met de hoogste leeftijd voor gekozen verklaard. |
1. De voordrachten voor het ambt van voorzitter moeten worden medegedeeld aan het lid dat overeenkomstig artikel 14 voorlopig het ambt van voorzitter uitoefent, dat daarvan kennis geeft aan het Parlement. Indien na drie stemrondes geen kandidaat de volstrekte meerderheid der uitgebrachte stemmen heeft behaald, kunnen bij de vierde stemronde , in afwijking van artikel 15, lid 1, alleen de twee leden kandidaat zijn die bij de derde stemronde het grootste aantal stemmen hebben behaald. Bij staking van stemmen wordt de kandidaat met de hoogste leeftijd voor gekozen verklaard. |
|
2. Zodra de Voorzitter is gekozen, draagt het lid dat overeenkomstig artikel 14 voorlopig het ambt van voorzitter uitoefent, het voorzitterschap over. Alleen de gekozen Voorzitter kan een openingstoespraak houden. |
2. Zodra de Voorzitter is gekozen, draagt het lid dat overeenkomstig artikel 14 voorlopig het ambt van voorzitter uitoefent, het voorzitterschap over. Alleen de gekozen Voorzitter kan een openingstoespraak houden. |
Amendement 15
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 17
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 17 |
Artikel 17 |
|
Verkiezing van de ondervoorzitters |
Verkiezing van de ondervoorzitters |
|
1. Vervolgens wordt overgegaan tot de verkiezing van de ondervoorzitters, en wel met behulp van één stembriefje . In de eerste stemronde zijn, tot een maximum aantal van veertien en in de volgorde van het aantal behaalde stemmen, diegenen gekozen die de volstrekte meerderheid der uitgebrachte stemmen hebben behaald. Indien het aantal aldus gekozen kandidaten kleiner is dan het aantal te vervullen zetels, wordt op dezelfde wijze overgegaan tot een tweede stemronde voor de resterende zetels. Indien een derde stemronde nodig is, is een gewone meerderheid voor de nog te vervullen zetels voldoende. Bij staking van stemmen worden de kandidaten met de hoogste leeftijd voor gekozen verklaard. |
1. Vervolgens wordt overgegaan tot de verkiezing van de ondervoorzitters, en wel met behulp van één stemming . In de eerste stemronde zijn, tot een maximum aantal van veertien en in de volgorde van het aantal behaalde stemmen, diegenen gekozen die de volstrekte meerderheid der uitgebrachte stemmen hebben behaald. Indien het aantal aldus gekozen kandidaten kleiner is dan het aantal te vervullen zetels, wordt op dezelfde wijze overgegaan tot een tweede stemronde voor de resterende zetels. Indien een derde stemronde nodig is, is een gewone meerderheid voor de nog te vervullen zetels voldoende. Bij staking van stemmen worden de kandidaten met de hoogste leeftijd voor gekozen verklaard. |
|
Ofschoon bij de verkiezing van de ondervoorzitters anders dan in artikel 16, lid 1, niet uitdrukkelijk gewag wordt gemaakt van de voordracht van nieuwe kandidaten tussen de verschillende stemrondes, is zulks rechtmatig wegens de soevereiniteit van het Parlement, dat over iedere mogelijke kandidaat moet kunnen beslissen, te meer daar zonder deze mogelijkheid afbreuk zou kunnen worden gedaan aan het goede verloop van de verkiezing. |
|
|
2. Behoudens het bepaalde in artikel 20, lid 1, wordt de rangorde der ondervoorzitters bepaald door de volgorde waarin zij zijn gekozen, en, bij staking van stemmen, door hun leeftijd. |
2. Behoudens het bepaalde in artikel 20, lid 1, wordt de rangorde der ondervoorzitters bepaald door de volgorde waarin zij zijn gekozen, en, bij staking van stemmen, door hun leeftijd. |
|
Wanneer de verkiezing bij acclamatie is geschied, wordt de rangorde vervolgens bij geheime stemming bepaald. |
Wanneer de verkiezing bij acclamatie is geschied, wordt de rangorde vervolgens bij geheime stemming bepaald. |
Amendement 16
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 18
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 18 |
Artikel 18 |
|
Verkiezing van de quaestoren |
Verkiezing van de quaestoren |
|
Na de verkiezing van de ondervoorzitters gaat het Parlement over tot de verkiezing van vijf quaestoren. |
Het Parlement kiest vijf quaestoren, volgens dezelfde procedure als voor de verkiezing van de ondervoorzitters. |
|
Zij worden op dezelfde wijze gekozen als de ondervoorzitters. |
|
Amendement 17
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 19
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 19 |
Artikel 19 |
|
Ambtstermijn |
Ambtstermijn |
|
1. De ambtstermijn van de Voorzitter, ondervoorzitters en quaestoren bedraagt twee-en-een-half jaar. |
1. De ambtstermijn van de Voorzitter, ondervoorzitters en quaestoren bedraagt twee-en-een-half jaar. |
|
Een lid dat van fractie verandert, behoudt voor de resterende duur van zijn ambtstermijn van twee-en-een-half jaar zijn zetel in het Bureau of College van quaestoren . |
Een lid dat van fractie verandert, behoudt voor de resterende duur van zijn ambtstermijn van twee-en-een-half jaar zijn zetel in het Bureau of zijn functie als quaestor . |
|
2. Indien vóór het verstrijken van deze termijn in een vacature moet worden voorzien, vervult het hiervoor gekozen lid deze functie slechts voor de resterende duur van de ambtstermijn van zijn voorganger. |
2. Indien vóór het verstrijken van deze termijn in een vacature moet worden voorzien, vervult het hiervoor gekozen lid deze functie slechts voor de resterende duur van de ambtstermijn van zijn voorganger. |
Amendement 18
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 20
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 20 |
Artikel 20 |
|
Vacatures |
Vacatures |
|
1. Indien de Voorzitter, een ondervoorzitter of een quaestor moet worden vervangen, wordt overeenkomstig de bovenstaande bepalingen overgegaan tot de verkiezing van een opvolger. |
1. Indien de Voorzitter, een ondervoorzitter of een quaestor moet worden vervangen, wordt overeenkomstig de bovenstaande bepalingen overgegaan tot de verkiezing van een opvolger. |
|
De nieuwe ondervoorzitter neemt de rangorde van de voorganger over. |
De nieuwe ondervoorzitter neemt de rangorde van de voorganger over. |
|
2. Valt het ambt van de Voorzitter open , dan wordt het waargenomen door de eerste ondervoorzitter tot de verkiezing van de nieuwe Voorzitter. |
2. Indien het ambt van de Voorzitter openvalt , dan wordt het waargenomen door een van de ondervoorzitters, in de volgorde van hun rangorde, tot de verkiezing van de nieuwe Voorzitter. |
Amendement 19
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 22
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 22 |
Artikel 22 |
|
Taken van de Voorzitter |
Taken van de Voorzitter |
|
1. De Voorzitter geeft overeenkomstig de bepalingen van het Reglement leiding aan alle werkzaamheden van het Parlement en zijn organen. Hij beschikt over alle bevoegdheden om de beraadslagingen van het Parlement te leiden en voor het goede verloop ervan zorg te dragen. |
1. De Voorzitter geeft overeenkomstig de bepalingen van het Reglement leiding aan alle werkzaamheden van het Parlement en zijn organen. Hij beschikt over alle bevoegdheden om de beraadslagingen van het Parlement te leiden en voor het goede verloop ervan zorg te dragen. |
|
De krachtens deze bepaling verleende bevoegdheden houden ook de bevoegdheid in om een halt toe te roepen aan de excessieve indiening van moties, zoals beroepen op het Reglement, moties van orde, stemverklaringen en verzoeken om aparte stemming, stemming in onderdelen of hoofdelijke stemming, wanneer de Voorzitter ervan overtuigd is dat deze moties duidelijk bedoeld zijn om de procedures in het Parlement langdurig en ernstig te verstoren of afbreuk te doen aan de rechten van andere leden. |
|
|
Tot de krachtens deze bepaling verleende bevoegdheden van de Voorzitter behoort ook de bevoegdheid teksten in stemming te brengen in een andere volgorde dan die in het document waarover wordt gestemd. Naar analogie van het bepaalde in artikel 174, lid 7, kan de Voorzitter de instemming van het Parlement vragen alvorens daartoe over te gaan. |
|
|
2. De Voorzitter opent, schorst en sluit de vergaderingen. Hij beslist over de ontvankelijkheid van amendementen , over vragen aan de Raad en de Commissie alsmede over de conformiteit van verslagen met de bepalingen van het Reglement . Hij ziet toe op de naleving van het Reglement, handhaaft de orde, verleent het woord, verklaart de beraadslagingen voor gesloten, brengt de voorstellen in stemming en maakt de uitslag van de stemmingen bekend. Hij doet de commissies de mededelingen die deze aangaan. |
2. De Voorzitter opent, schorst en sluit de vergaderingen. Hij beslist over de ontvankelijkheid van amendementen en andere in stemming te brengen teksten, alsmede over de ontvankelijkheid van parlementaire vragen . Hij ziet toe op de naleving van het Reglement, handhaaft de orde, verleent het woord, verklaart de beraadslagingen voor gesloten, brengt de voorstellen in stemming en maakt de uitslag van de stemmingen bekend. Hij doet de commissies de mededelingen die deze aangaan. |
|
3. De Voorzitter mag bij een beraadslaging alleen het woord voeren om de stand van zaken vast te stellen en de spreker tot het onderwerp terug te brengen; indien hij zelf aan de beraadslagingen wil deelnemen, verlaat hij de voorzittersstoel en neemt deze pas weer in nadat de beraadslaging over het onderwerp is gesloten. |
3. De Voorzitter mag bij een beraadslaging alleen het woord voeren om de stand van zaken vast te stellen en de spreker tot het onderwerp terug te brengen; indien hij zelf aan de beraadslagingen wil deelnemen, verlaat hij de voorzittersstoel en neemt deze pas weer in nadat de beraadslaging over het onderwerp is gesloten. |
|
4. De Voorzitter vertegenwoordigt het Parlement in de internationale betrekkingen, bij plechtigheden en bij administratieve, juridische en financiële handelingen; hij kan deze bevoegdheid delegeren. |
4. De Voorzitter vertegenwoordigt het Parlement in de internationale betrekkingen, bij plechtigheden en bij administratieve, juridische en financiële handelingen; hij kan deze bevoegdheid delegeren. |
|
|
4 bis. De Voorzitter is verantwoordelijk voor de beveiliging en de onschendbaarheid van de gebouwen van het Europees Parlement. |
Amendement 20
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 23
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 23 |
Artikel 23 |
|
Taken van de ondervoorzitters |
Taken van de ondervoorzitters |
|
1. De Voorzitter wordt bij afwezigheid of verhindering of indien hij overeenkomstig artikel 22, lid 3, aan de beraadslagingen wil deelnemen, vervangen door een van de ondervoorzitters, met inachtneming van het bepaalde in artikel 17, lid 2. |
1. De Voorzitter wordt bij afwezigheid of verhindering of indien hij overeenkomstig artikel 22, lid 3, aan de beraadslagingen wil deelnemen, vervangen door een van de ondervoorzitters, met inachtneming van het bepaalde in artikel 17, lid 2. |
|
2. Daarnaast vervullen de ondervoorzitters de hun overeenkomstig de artikelen 25, 27, leden 3 en 5, en 71, lid 3, toebedeelde taken. |
2. Daarnaast vervullen de ondervoorzitters de hun overeenkomstig de artikelen 25, 27, leden 3 en 5, en 71, lid 3, toebedeelde taken. |
|
3. De Voorzitter kan taken delegeren aan de ondervoorzitters, zoals vertegenwoordiging van het Parlement bij bepaalde plechtigheden of handelingen. Met name kan de Voorzitter een ondervoorzitter aanwijzen ter vervulling van de taken die overeenkomstig artikel 130, lid 2, en Bijlage II, punt 3, aan de Voorzitter zijn toebedeeld. |
3. De Voorzitter kan taken delegeren aan de ondervoorzitters, zoals vertegenwoordiging van het Parlement bij bepaalde plechtigheden of handelingen. Met name kan de Voorzitter een ondervoorzitter aanwijzen ter vervulling van de taken die overeenkomstig artikel 129 en artikel 130, lid 2, aan de Voorzitter zijn toebedeeld. |
Amendement 21
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 25
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 25 |
Artikel 25 |
|
Taken van het Bureau |
Taken van het Bureau |
|
1. Het Bureau vervult de taken die het Bureau volgens het Reglement zijn toegewezen. |
1. Het Bureau vervult de taken die het Bureau volgens het Reglement zijn toegewezen. |
|
2. Het Bureau neemt besluiten van financiële, organisatorische en administratieve aard over aangelegenheden die de interne organisatie van het Parlement, zijn secretariaat en zijn organen betreffen. |
2. Het Bureau neemt besluiten van financiële, organisatorische en administratieve aard over aangelegenheden die de interne organisatie van het Parlement, zijn secretariaat en zijn organen betreffen. |
|
3. Het Bureau neemt op voorstel van de secretaris-generaal of een fractie besluiten van financiële, organisatorische en administratieve aard over aangelegenheden die de leden betreffen. |
3. Het Bureau neemt op voorstel van de secretaris-generaal of een fractie besluiten van financiële, organisatorische en administratieve aard over aangelegenheden die de leden betreffen. |
|
4. Het Bureau regelt het verloop der vergaderingen. |
4. Het Bureau regelt het verloop der vergaderingen. |
|
De term „verloop der vergaderingen” heeft ook betrekking op kwesties in verband met het gedrag van de leden in de gebouwen van het Parlement. |
|
|
5. Het Bureau stelt de in artikel 35 bedoelde bepalingen betreffende de niet-fractiegebonden leden vast. |
5. Het Bureau stelt de in artikel 35 bedoelde bepalingen betreffende de niet-fractiegebonden leden vast. |
|
6. Het Bureau stelt het organigram van het secretariaat-generaal vast, alsmede de regelingen betreffende de administratieve en financiële positie van de ambtenaren en andere personeelsleden. |
6. Het Bureau stelt het organigram van het secretariaat-generaal vast, alsmede de regelingen betreffende de administratieve en financiële positie van de ambtenaren en andere personeelsleden. |
|
7. Het Bureau stelt het voorontwerp van begrotingsraming van het Parlement op. |
7. Het Bureau stelt het voorontwerp van begrotingsraming van het Parlement op. |
|
8. Het Bureau stelt overeenkomstig artikel 28 de richtlijnen voor de quaestoren vast. |
8. Het Bureau stelt de richtlijnen voor de quaestoren vast en kan hen verzoeken bepaalde taken te vervullen . |
|
9. Het Bureau is bevoegd toestemming te verlenen voor het houden van commissievergaderingen buiten de gewone vergaderplaatsen, hoorzittingen en studie- en informatiereizen. |
9. Het Bureau is bevoegd toestemming te verlenen voor het houden van commissievergaderingen of het organiseren van missies buiten de gewone vergaderplaatsen, hoorzittingen , alsook studie- en informatiereizen. |
|
Als voor dergelijke vergaderingen of bijeenkomsten toestemming is verleend, wordt de daarvoor geldende talenregeling vastgesteld op basis van de door de leden en plaatsvervangers van de betreffende commissie gebruikte en verlangde officiële talen . |
Als voor dergelijke vergaderingen, bijeenkomsten of missies toestemming is verleend, wordt de daarvoor geldende talenregeling vastgesteld op basis van de door het Bureau goedgekeurde Gedragscode meertaligheid . Dezelfde regel is van toepassing op delegaties. |
|
Bij delegaties wordt op dezelfde wijze te werk gegaan, mits de betrokken leden en plaatsvervangers hiermee akkoord gaan. |
|
|
10. Het Bureau benoemt de secretaris-generaal overeenkomstig artikel 222. |
10. Het Bureau benoemt de secretaris-generaal overeenkomstig artikel 222. |
|
11. Het Bureau stelt de uitvoeringsbepalingen vast van Verordening (EG) nr. 2004/2003 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het statuut en de financiering van politieke partijen op Europees niveau en vervult in het kader van de tenuitvoerlegging van deze verordening de taken die het Bureau volgens het Reglement zijn toegewezen. |
11. Het Bureau stelt de uitvoeringsbepalingen vast betreffende het statuut en de financiering van politieke partijen en stichtingen op Europees niveau. |
|
12. Het Bureau stelt regels vast inzake de behandeling van vertrouwelijke informatie door het Parlement en zijn organen, functionarissen en andere leden, en houdt daarbij rekening met alle interinstitutionele akkoorden die met betrekking tot dergelijke kwesties zijn gesloten. Deze regels worden gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie en als bijlage bij dit Reglement gevoegd (7) . |
12. Het Bureau stelt regels vast inzake de behandeling van vertrouwelijke informatie door het Parlement en zijn organen, functionarissen en andere leden, en houdt daarbij rekening met alle interinstitutionele akkoorden die met betrekking tot dergelijke kwesties zijn gesloten. Deze regels worden gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie. |
|
13. De Voorzitter en/of het Bureau kunnen aan een of meer leden van het Bureau algemene of specifieke taken opdragen die tot de bevoegdheden van de Voorzitter en/of het Bureau behoren. Tegelijkertijd wordt bepaald op welke wijze deze taken moeten worden uitgevoerd. |
13. De Voorzitter en/of het Bureau kunnen aan een of meer leden van het Bureau algemene of specifieke taken opdragen die tot de bevoegdheden van de Voorzitter en/of het Bureau behoren. Tegelijkertijd wordt bepaald op welke wijze deze taken moeten worden uitgevoerd. |
|
14. Het Bureau benoemt twee ondervoorzitters, die worden belast met het onderhouden van de betrekkingen met de nationale parlementen. |
14. Het Bureau benoemt twee ondervoorzitters, die worden belast met het onderhouden van de betrekkingen met de nationale parlementen. |
|
Zij brengen de Conferentie van voorzitters regelmatig verslag uit over hun werkzaamheden dienaangaande. |
|
|
|
14 bis. Het Bureau benoemt een ondervoorzitter, die wordt belast met het organiseren van een gestructureerde dialoog met het Europees maatschappelijk middenveld over hoofdpunten van beleid. |
|
|
14 ter. Het Bureau is bevoegd voor de toepassing van het Statuut van de leden en beslist over de hoogte van de toelagen op basis van de jaarlijkse begroting. |
|
15. Bij nieuwe verkiezingen voor het Parlement blijft het aftredende Bureau aan tot de eerste vergadering van het nieuwgekozen Parlement. |
|
|
|
Amendement 22
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 26
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 26 |
Artikel 26 |
|
Samenstelling van de Conferentie van voorzitters |
Samenstelling van de Conferentie van voorzitters |
|
1. De Conferentie van voorzitters bestaat uit de Voorzitter van het Parlement en de fractievoorzitters. Een fractievoorzitter kan zich laten vertegenwoordigen door een lid van zijn fractie. |
1. De Conferentie van voorzitters bestaat uit de Voorzitter van het Parlement en de fractievoorzitters. Een fractievoorzitter kan zich laten vertegenwoordigen door een lid van zijn fractie. |
|
2. De Voorzitter van het Parlement nodigt een van de niet-fractiegebonden leden uit om zonder stemrecht aan de vergaderingen van de Conferentie van voorzitters deel te nemen. |
2. Na niet-fractiegebonden leden de gelegenheid te hebben geboden om hun zienswijze naar voren te brengen, nodigt de Voorzitter van het Parlement een van hen uit om zonder stemrecht aan de vergaderingen van de Conferentie van voorzitters deel te nemen. |
|
3. De Conferentie van voorzitters tracht consensus te bereiken in zaken die aan haar zijn voorgelegd. |
3. De Conferentie van voorzitters tracht consensus te bereiken in zaken die aan haar zijn voorgelegd. |
|
Wanneer geen consensus kan worden bereikt, vindt stemming plaats waarbij de stemmen worden gewogen naar gelang van het ledental van elke fractie. |
Wanneer geen consensus kan worden bereikt, vindt stemming plaats waarbij de stemmen worden gewogen naar gelang van het ledental van elke fractie. |
Amendementen 23 en 387
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 27
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 27 |
Artikel 27 |
|
Taken van de Conferentie van voorzitters |
Taken van de Conferentie van voorzitters |
|
1. De Conferentie van voorzitters vervult de taken die haar volgens het Reglement zijn toegewezen. |
1. De Conferentie van voorzitters vervult de taken die haar volgens het Reglement zijn toegewezen. |
|
2. De Conferentie van voorzitters beslist over de organisatie van de werkzaamheden van het Parlement en vraagstukken betreffende het wetgevingsprogramma. |
2. De Conferentie van voorzitters beslist over de organisatie van de werkzaamheden van het Parlement en vraagstukken betreffende het wetgevingsprogramma. |
|
3. De Conferentie van voorzitters is verantwoordelijk voor vraagstukken betreffende de betrekkingen met de andere instellingen en organen van de Europese Unie en met de nationale parlementen van de lidstaten. |
3. De Conferentie van voorzitters is verantwoordelijk voor vraagstukken betreffende de betrekkingen met de andere instellingen en organen van de Europese Unie en met de nationale parlementen van de lidstaten. Besluiten betreffende het mandaat en de samenstelling van de vertegenwoordiging van het Europees Parlement, dat moet deelnemen aan de beraadslagingen in de Raad en in andere instellingen van de Europese Unie over centrale kwesties in verband met de ontwikkeling van de Europese Unie (het Sherpa-proces) worden getroffen op basis van relevante standpunten van het Parlement en met inachtneming van de in het Parlement vertegenwoordigde verscheidenheid aan politieke opvattingen. De ondervoorzitters die zijn belast met het onderhouden van de betrekkingen met de nationale parlementen brengen bij de Conferentie van voorzitters regelmatig verslag uit over hun werkzaamheden dienaangaande. |
|
4. De Conferentie van voorzitters is verantwoordelijk voor vraagstukken betreffende de betrekkingen met niet tot de Europese Unie behorende landen, instellingen en organisaties. |
4. De Conferentie van voorzitters is verantwoordelijk voor vraagstukken betreffende de betrekkingen met niet tot de Europese Unie behorende landen, instellingen en organisaties. |
|
5. De Conferentie van voorzitters is verantwoordelijk voor het organiseren van een gestructureerde dialoog met het Europees maatschappelijk middenveld over hoofdpunten van beleid. Deze dialoog kan de vorm aannemen van openbare debatten over onderwerpen van algemeen Europees belang, waaraan door geïnteresseerde burgers kan worden deelgenomen. Het Bureau wijst een ondervoorzitter aan die wordt belast met de organisatie van deze dialoog en daarover aan de Conferentie van voorzitters verslag uitbrengt . |
5. De Conferentie van voorzitters is verantwoordelijk voor het organiseren van een gestructureerde dialoog met het Europees maatschappelijk middenveld over hoofdpunten van beleid. Deze dialoog kan de vorm aannemen van openbare debatten over onderwerpen van algemeen Europees belang, waaraan door geïnteresseerde burgers kan worden deelgenomen. De ondervoorzitter die is belast met de organisatie van deze dialoog brengt regelmatig verslag uit aan de Conferentie van voorzitters over zijn werkzaamheden dienaangaande . |
|
6. De Conferentie van voorzitters stelt de ontwerpagenda voor de vergaderperioden op. |
6. De Conferentie van voorzitters stelt de ontwerpagenda voor de vergaderperioden op. |
|
7. De Conferentie van voorzitters besluit over de samenstelling en bevoegdheden van de commissies, enquêtecommissies, gemengde parlementaire commissies en vaste en tijdelijke delegaties. |
7. De Conferentie van voorzitters doet het Parlement voorstellen voor de samenstelling en bevoegdheden van de commissies, enquêtecommissies, gemengde parlementaire commissies en vaste delegaties. De Conferentie van voorzitters is ook belast met de goedkeuring van tijdelijke delegaties. |
|
8. De Conferentie van voorzitters beslist over de toewijzing van de plaatsen in de vergaderzaal overeenkomstig artikel 36. |
8. De Conferentie van voorzitters beslist over de toewijzing van de plaatsen in de vergaderzaal overeenkomstig artikel 36. |
|
9. De Conferentie van voorzitters is bevoegd toestemming te verlenen voor het opstellen van initiatiefverslagen. |
9. De Conferentie van voorzitters is bevoegd toestemming te verlenen voor het opstellen van initiatiefverslagen. |
|
10. De Conferentie van voorzitters doet het Bureau voorstellen met betrekking tot administratieve en budgettaire vraagstukken van de fracties. |
10. De Conferentie van voorzitters doet het Bureau voorstellen met betrekking tot administratieve en budgettaire vraagstukken van de fracties. |
Amendement 24
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 28
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 28 |
Artikel 28 |
|
Taken van de quaestoren |
Taken van de quaestoren |
|
De quaestoren vervullen, overeenkomstig door het Bureau vastgestelde richtlijnen, administratieve en financiële taken die rechtstreeks betrekking hebben op de leden. |
De quaestoren vervullen, overeenkomstig door het Bureau vastgestelde richtlijnen, administratieve en financiële taken die rechtstreeks betrekking hebben op de leden , evenals andere aan hen toebedeelde taken . |
Amendement 25
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 29
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 29 |
Artikel 29 |
|
Conferentie van commissievoorzitters |
Conferentie van commissievoorzitters |
|
1. De Conferentie van commissievoorzitters bestaat uit voorzitters van alle vaste en bijzondere commissies. Zij kiest haar voorzitter. |
1. De Conferentie van commissievoorzitters bestaat uit voorzitters van alle vaste en bijzondere commissies. Zij kiest haar voorzitter. |
|
Bij afwezigheid van de voorzitter wordt de vergadering voorgezeten door het oudste lid in jaren of, bij diens verhindering, door het oudste aanwezige lid . |
1 bis. Bij afwezigheid van de voorzitter wordt de vergadering voorgezeten door het oudste lid in jaren. |
|
2. De Conferentie van commissievoorzitters kan de Conferentie van voorzitters aanbevelingen doen inzake commissiewerkzaamheden en de agenda voor de vergaderperioden. |
2. De Conferentie van commissievoorzitters kan de Conferentie van voorzitters aanbevelingen doen inzake commissiewerkzaamheden en de agenda voor de vergaderperioden. |
|
3. Het Bureau en de Conferentie van voorzitters kunnen bepaalde taken overdragen aan de Conferentie van commissievoorzitters. |
3. Het Bureau en de Conferentie van voorzitters kunnen bepaalde taken overdragen aan de Conferentie van commissievoorzitters. |
Amendement 26
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 30
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 30 |
Artikel 30 |
|
Conferentie van delegatievoorzitters |
Conferentie van delegatievoorzitters |
|
1. De Conferentie van delegatievoorzitters bestaat uit de voorzitters van alle vaste interparlementaire delegaties. Zij kiest haar voorzitter. |
1. De Conferentie van delegatievoorzitters bestaat uit de voorzitters van alle vaste interparlementaire delegaties. Zij kiest haar voorzitter. |
|
Bij afwezigheid van de voorzitter wordt de vergadering voorgezeten door het oudste lid in jaren of, bij diens verhindering, door het oudste aanwezige lid . |
1 bis. Bij afwezigheid van de voorzitter wordt de vergadering voorgezeten door het oudste lid in jaren. |
|
2. De Conferentie van delegatievoorzitters kan de Conferentie van voorzitters aanbevelingen doen inzake delegatiewerkzaamheden. |
2. De Conferentie van delegatievoorzitters kan de Conferentie van voorzitters aanbevelingen doen inzake delegatiewerkzaamheden. |
|
3. Het Bureau en de Conferentie van voorzitters kunnen bepaalde taken overdragen aan de Conferentie van delegatievoorzitters. |
3. Het Bureau en de Conferentie van voorzitters kunnen bepaalde taken overdragen aan de Conferentie van delegatievoorzitters. |
Amendement 27
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 30 bis (nieuw)
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
Artikel 30 bis |
|
|
Aanblijven bij verkiezingen |
|
|
Bij nieuwe verkiezingen voor het Parlement blijven alle organen en ambtsdragers van het aftredende Parlement aan tot de eerste vergadering van het nieuwgekozen Parlement. |
Amendement 28
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 31
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 31 |
Artikel 31 |
|
Informatieplicht van het Bureau en de Conferentie van voorzitters |
Informatieplicht van het Bureau en de Conferentie van voorzitters |
|
1. De notulen van het Bureau en de Conferentie van voorzitters worden in de officiële talen vertaald , vermenigvuldigd en aan alle leden rondgedeeld en zijn voor het publiek toegankelijk, tenzij het Bureau of de Conferentie van voorzitters bij uitzondering, wanneer het vertrouwelijke aangelegenheden betreft, op grond van artikel 4, leden 1 t/m 4, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad ten aanzien van bepaalde punten van de notulen anders beslist. |
1. De notulen van het Bureau en de Conferentie van voorzitters worden in de officiële talen vertaald en aan alle leden rondgedeeld en zijn voor het publiek toegankelijk, tenzij het Bureau of de Conferentie van voorzitters bij uitzondering, wanneer het vertrouwelijke aangelegenheden betreft, op grond van artikel 4, leden 1 t/m 4, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad, ten aanzien van bepaalde punten van de notulen anders beslist. |
|
2. Ieder lid kan vragen stellen over de werkzaamheden van het Bureau, de Conferentie van voorzitters en de quaestoren. Dergelijke vragen moeten schriftelijk worden ingediend bij de Voorzitter; zij worden aan de leden bekendgemaakt en met de antwoorden binnen een termijn van dertig dagen na de indiening op de website van het Parlement gepubliceerd. |
2. Ieder lid kan vragen stellen over de uitoefening van de respectieve taken van het Bureau, de Conferentie van voorzitters en de quaestoren. Dergelijke vragen moeten worden schriftelijk ingediend bij de Voorzitter; zij worden aan de leden bekendgemaakt en met de antwoorden binnen een termijn van dertig dagen na de indiening op de website van het Parlement gepubliceerd. |
Amendement 29
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 32
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||||
|
Artikel 32 |
Artikel 32 |
||||
|
Oprichting van fracties |
Oprichting en ontbinding van fracties |
||||
|
1. De leden kunnen fracties oprichten naar politieke gezindheid. |
1. De leden kunnen fracties oprichten naar politieke gezindheid. |
||||
|
Normaal gesproken behoeft het Parlement de politieke verwantschap van leden van een fractie niet te beoordelen. De leden die overeenkomstig dit artikel een fractie oprichten, accepteren per definitie dat er sprake is van onderlinge politieke verwantschap. Alleen indien de leden zulks ontkennen, dient het Parlement na te gaan of de fractie is opgericht in overeenstemming met het Reglement. |
Normaal gesproken behoeft het Parlement de politieke verwantschap van leden van een fractie niet te beoordelen. De leden die overeenkomstig dit artikel een fractie oprichten, accepteren per definitie dat er sprake is van onderlinge politieke verwantschap. Alleen indien de leden zulks ontkennen, dient het Parlement na te gaan of de fractie is opgericht in overeenstemming met het Reglement. |
||||
|
2. Een fractie bestaat uit leden uit ten minste een vierde van de lidstaten. Het voor de oprichting van een fractie vereiste aantal leden bedraagt ten minste vijfentwintig. |
2. Een fractie bestaat uit leden uit ten minste een vierde van de lidstaten. Het voor de oprichting van een fractie vereiste aantal leden bedraagt ten minste vijfentwintig. |
||||
|
3. Indien een fractie niet meer het vereiste minimumaantal telt, kan de Voorzitter met instemming van de Conferentie van voorzitters toestaan dat zij blijft voortbestaan tot de volgende constituerende vergadering van het Parlement, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan: |
3. Indien een fractie niet meer een van de vereiste minimumaantallen telt, kan de Voorzitter met instemming van de Conferentie van voorzitters toestaan dat zij blijft voortbestaan tot de volgende constituerende vergadering van het Parlement, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
De Voorzitter staat dit niet toe wanneer er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat men er misbruik van wil maken. |
De Voorzitter staat dit niet toe wanneer er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat men er misbruik van wil maken. |
||||
|
4. Een lid kan slechts tot één fractie behoren. |
4. Een lid kan slechts tot één fractie behoren. |
||||
|
5. De oprichting van een fractie moet in een verklaring aan de Voorzitter worden meegedeeld. In deze verklaring moeten de naam van de fractie, de namen van haar leden en de samenstelling van haar bureau worden vermeld. |
5. De oprichting van een fractie wordt in een verklaring aan de Voorzitter meegedeeld. In deze verklaring worden de naam van de fractie, de namen van haar leden en de samenstelling van haar bureau vermeld. De verklaring wordt door alle leden van de fractie ondertekend. |
||||
|
6. De verklaring van de oprichting van een fractie wordt gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie . |
6. De verklaring wordt als bijlage gevoegd bij de notulen van de vergaderperiode waarin de oprichting van de fractie wordt bekendgemaakt . |
||||
|
|
6 bis. De Voorzitter maakt de oprichting van fracties bekend in het Parlement. Deze bekendmaking heeft terugwerkende rechtskracht tot het moment dat de fractie de Voorzitter overeenkomstig dit artikel in kennis heeft gesteld van haar oprichting. |
||||
|
|
De Voorzitter maakt ook de ontbinding van fracties bekend in het Parlement. Deze bekendmaking heeft rechtskracht vanaf de dag volgend op het moment waarop niet langer aan de voorwaarden voor het bestaan van de betrokken fractie werd voldaan. |
Amendementen 30 en 461
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 33
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 33 |
Artikel 33 |
|
Activiteiten en rechtspositie van de fracties |
Activiteiten en rechtspositie van de fracties |
|
1. De fracties oefenen hun functie uit in het kader van de activiteiten van de Unie, met inbegrip van de taken die volgens het Reglement aan de fracties zijn toegewezen. De fracties beschikken, in het kader van het organigram van het secretariaat-generaal, over een secretariaat, administratieve faciliteiten en kredieten die in de begroting van het Parlement opgenomen zijn. |
1. De fracties oefenen hun functie uit in het kader van de activiteiten van de Unie, met inbegrip van de taken die volgens het Reglement aan de fracties zijn toegewezen. De fracties beschikken, in het kader van het organigram van het secretariaat-generaal, over een secretariaat, administratieve faciliteiten en kredieten die in de begroting van het Parlement opgenomen zijn. |
|
|
1 bis. Aan het begin van elke nieuwe zittingsperiode streeft de Conferentie van voorzitters ernaar overeenstemming te bereiken over procedures voor het tot uitdrukking brengen van de politieke verscheidenheid van het Parlement in de commissies en delegaties en de besluitvormingsorganen. |
|
2. Het Bureau stelt de regelingen vast voor de terbeschikkingstelling en het gebruik van, respectievelijk de controle op deze faciliteiten en kredieten, alsook voor de dienovereenkomstige overdracht van bevoegdheden voor de uitvoering van de begroting. |
2. Het Bureau stelt , met inachtneming van een voorstel daartoe van de Conferentie van voorzitters, de regelingen vast voor de terbeschikkingstelling en het gebruik van respectievelijk de controle op deze faciliteiten en kredieten, alsook voor de dienovereenkomstige overdracht van bevoegdheden voor de uitvoering van de begroting en de gevolgen van niet-naleving daarvan . |
|
3. Deze regelingen bevatten voorschriften inzake de administratieve en financiële consequenties van de ontbinding van een fractie. |
3. Deze regelingen bevatten voorschriften inzake de administratieve en financiële consequenties van de ontbinding van een fractie. |
Amendement 31
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 34
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 34 |
Artikel 34 |
|
Interfractiewerkgroepen |
Interfractiewerkgroepen |
|
1. Afzonderlijke leden kunnen interfractiewerkgroepen of andere niet-officiële groeperingen van leden vormen om informeel van gedachten te wisselen over specifieke onderwerpen over de scheidslijnen tussen fracties en commissies heen en om het contact tussen parlementsleden en maatschappij te bevorderen. |
1. Afzonderlijke leden kunnen interfractiewerkgroepen of andere niet-officiële groeperingen van leden vormen om informeel van gedachten te wisselen over specifieke onderwerpen over de scheidslijnen tussen fracties en commissies heen en om het contact tussen parlementsleden en maatschappij te bevorderen. |
|
2. Dergelijke groeperingen mogen geen activiteiten ontplooien die tot verwarring kunnen leiden voor wat betreft de officiële activiteiten van het Parlement en zijn organen. Mits voldaan is aan de voorwaarden van de door het Bureau vastgestelde regeling inzake de oprichting van die groeperingen, kunnen de fracties de activiteiten ervan faciliteren door verlening van logistieke steun. |
2. Dergelijke groeperingen zijn volledig transparant in hun werkzaamheden en mogen geen activiteiten ontplooien die tot verwarring kunnen leiden voor wat betreft de officiële activiteiten van het Parlement en zijn organen. Mits voldaan is aan de voorwaarden van de door het Bureau vastgestelde regeling inzake de oprichting van die groeperingen, kunnen de fracties de activiteiten ervan faciliteren door verlening van logistieke steun. |
|
Dergelijke groeperingen zijn gehouden opgave te doen van elke vorm van steun, in geld of natura, (bijvoorbeeld secretariaatsondersteuning), welke, indien aan de leden persoonlijk verleend, uit hoofde van bijlage I zou moeten worden opgegeven. |
3. Interfractiewerkgroepen zijn gehouden jaarlijks opgave te doen van elke vorm van steun, in geld of natura, (bijvoorbeeld secretariaatsondersteuning), welke, indien aan de leden persoonlijk verleend, uit hoofde van bijlage I zou moeten worden opgegeven. |
|
De quaestoren houden een register van de in de tweede alinea bedoelde opgaven bij. Dit register wordt op de internetsite van het Parlement gepubliceerd. De quaestoren stellen nadere regels voor die opgaven vast. |
4. De quaestoren houden een register van de in lid 3 bedoelde opgaven bij. Dit register wordt op de internetsite van het Parlement gepubliceerd. De quaestoren stellen nadere regels voor die opgaven vast en garanderen de effectieve toepassing van dit artikel . |
Amendement 32
Reglement van het Europees Parlement
Titel II — titel
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
WETGEVING, BEGROTING EN OVERIGE PROCEDURES |
WETGEVING, BEGROTING , KWIJTING EN OVERIGE PROCEDURES |
Amendement 33
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 37
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 37 |
Artikel 37 |
|
Werkprogramma van de Commissie |
Jaarlijkse programmering |
|
1. Het Parlement stelt samen met de Commissie en de Raad de planning van de wetgevende werkzaamheden van de Europese Unie vast. |
1. Het Parlement stelt samen met de Commissie en de Raad de planning van de wetgevende werkzaamheden van de Europese Unie vast. |
|
Het Parlement en de Commissie werken samen bij de voorbereiding van het werkprogramma van de Commissie — dat de bijdrage van de Commissie vormt aan de jaar- en meerjarenprogramma's van de Unie — volgens een tijdschema en regels die door de beide instellingen zijn overeengekomen en die zijn opgenomen als bijlage (8). |
Het Parlement en de Commissie werken samen bij de voorbereiding van het werkprogramma van de Commissie — dat de bijdrage van de Commissie vormt aan de jaar- en meerjarenprogramma's van de Unie — volgens een tijdschema en regels die door de beide instellingen zijn overeengekomen (8). |
|
|
1 bis. Na de vaststelling van het werkprogramma van de Commissie houden het Parlement, de Raad en de Commissie, overeenkomstig artikel 7 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (8 bis) , een gedachtewisseling en bereiken zij overeenstemming over een gezamenlijke verklaring betreffende de jaarlijkse interinstitutionele programmering waarin de algemene doelstellingen en prioriteiten worden vastgesteld. |
|
|
Alvorens de onderhandelingen met de Raad en de Commissie over de gezamenlijke verklaring te beginnen, houdt de Voorzitter een gedachtewisseling met de Conferentie van voorzitters en de Conferentie van commissievoorzitters over de algemene doelstellingen en prioriteiten van het Parlement. |
|
|
Voordat hij de gezamenlijke verklaring ondertekent, verkrijgt de Voorzitter goedkeuring van de Conferentie van voorzitters. |
|
2. In geval van dringende en onvoorziene omstandigheden kan een instelling op eigen initiatief een wetgevende maatregel voorstellen, overeenkomstig de in de Verdragen vastgelegde procedures en in aanvulling op de in het werkprogramma van de Commissie voorgestelde maatregelen. |
|
|
3. De Voorzitter doet de door het Parlement aangenomen resolutie toekomen aan de andere instellingen die deelnemen aan de wetgevingsprocedures van de Europese Unie, alsmede aan de parlementen van de lidstaten. |
3. De Voorzitter doet door het Parlement aangenomen resoluties over wetgevingsplanning en -prioriteiten toekomen aan de andere instellingen die deelnemen aan de wetgevingsprocedures van de Europese Unie, alsmede aan de parlementen van de lidstaten. |
|
De Voorzitter verzoekt de Raad advies uit te brengen over het werkprogramma van de Commissie, alsook over de resolutie van het Parlement. |
|
|
4. Indien een instelling het vastgestelde tijdschema niet in acht kan nemen, stelt het de andere instellingen in kennis van de redenen voor de vertraging en stelt zij een nieuw tijdschema voor. |
|
|
|
4 bis. Wanneer de Commissie voornemens is een voorstel in te trekken, wordt de bevoegde commissaris door de bevoegde commissie uitgenodigd om dat voornemen te bespreken. Ook het Voorzitterschap van de Raad kan op die bijeenkomst worden uitgenodigd. Indien de bevoegde commissie het niet eens is met de voorgenomen intrekking, kan zij de Commissie verzoeken om een verklaring af te leggen in het Parlement. Artikel 123 is van toepassing. |
Amendement 34
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 38
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 38 |
Artikel 38 |
|
Eerbiediging van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie |
Eerbiediging van de grondrechten |
|
1. Het Parlement eerbiedigt bij al zijn werkzaamheden ten volle de grondrechten zoals verankerd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. |
1. Het Parlement eerbiedigt bij al zijn werkzaamheden ten volle de rechten, vrijheden en beginselen die worden erkend door artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en de in artikel 2 van dit Verdrag verankerde waarden . |
|
Het Parlement eerbiedigt tevens ten volle de rechten en beginselen zoals neergelegd in artikel 2 en artikel 6, leden 2 en 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie. |
|
|
2. Indien de ten principale bevoegde commissie, een fractie of ten minste veertig leden van oordeel zijn dat een ontwerp van wetgevingshandeling of delen daarvan strijdig zijn met rechten die in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie verankerd zijn , wordt de zaak op hun verzoek verwezen naar de commissie die bevoegd is voor de interpretatie van het Handvest . Het advies van die commissie wordt als bijlage bij het verslag van de ter zake bevoegde commissie gevoegd . |
2. Indien de ter zake bevoegde commissie, een fractie of ten minste veertig leden van oordeel zijn dat een ontwerp van wetgevingshandeling of delen daarvan strijdig zijn met de grondrechten van de Europese Unie, wordt de zaak op hun verzoek verwezen naar de commissie die bevoegd is voor de bescherming van de grondrechten . |
|
|
2 bis. Dit verzoek wordt ingediend binnen vier werkweken na de bekendmaking in het Parlement van de aanwijzing van de ter zake bevoegde commissie. |
|
|
2 ter. Het advies van de commissie die bevoegd is voor de bescherming van de grondrechten wordt als bijlage bij het verslag van de ter zake bevoegde commissie gevoegd. |
Amendement 36
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 39
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 39 |
Artikel 39 |
|
Controle rechtsgrond |
Controle rechtsgrond |
|
1. Ten aanzien van alle ontwerpen van wetgevingshandeling en andere documenten van wetgevende aard controleert de ten principale bevoegde commissie eerst de rechtsgrond. |
1. Ten aanzien van alle ontwerpen van juridisch bindende handelingen controleert de ten principale bevoegde commissie eerst de rechtsgrond. |
|
2. Indien die commissie de geldigheid of de juistheid van de rechtsgrond betwist dit geldt ook voor de toetsing overeenkomstig artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, verzoekt zij de voor juridische zaken bevoegde commissie om advies. |
2. Indien die commissie de geldigheid of de juistheid van de rechtsgrond betwist dit geldt ook voor de toetsing overeenkomstig artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, verzoekt zij de voor juridische zaken bevoegde commissie om advies. |
|
3. De voor juridische zaken bevoegde commissie kan ook op eigen initiatief vraagstukken betreffende de rechtsgrond van ontwerpen van wetgevingshandeling in behandeling nemen. In dat geval stelt zij de ten principale bevoegde commissie daarvan naar behoren in kennis. |
3. De voor juridische zaken bevoegde commissie kan ook op eigen initiatief en in elke fase van de wetgevingsprocedure vraagstukken betreffende de rechtsgrond in behandeling nemen. In dat geval stelt zij de ten principale bevoegde commissie daarvan naar behoren in kennis. |
|
4. Indien de voor juridische zaken bevoegde commissie besluit de geldigheid of de juistheid van de rechtsgrond te betwisten, deelt zij haar conclusies aan het Parlement mede. Het Parlement stemt hierover alvorens over te gaan tot stemming over de inhoud van het ontwerp zelf. |
4. Indien de voor juridische zaken bevoegde commissie , in voorkomend geval na overleg met de Raad en de Commissie volgens de op interinstitutioneel niveau gemaakte afspraken (1 bis) , besluit de geldigheid of de juistheid van de rechtsgrond te betwisten, deelt zij haar conclusies aan het Parlement mede. Onverminderd artikel 63, stemt het Parlement hierover alvorens over te gaan tot stemming over de inhoud van het ontwerp zelf. |
|
5. Amendementen tot wijziging van de rechtsgrond die ter plenaire vergadering worden ingediend, zonder dat de bevoegde commissie of de voor juridische zaken bevoegde commissie de geldigheid of juistheid van de rechtsgrond betwist, zijn niet ontvankelijk. |
5. Amendementen tot wijziging van de rechtsgrond die ter plenaire vergadering worden ingediend, zonder dat de bevoegde commissie of de voor juridische zaken bevoegde commissie de geldigheid of juistheid van de rechtsgrond betwist, zijn niet ontvankelijk. |
|
6. Indien de Commissie haar ontwerp niet wenst te wijzigen om het in overeenstemming te brengen met de door het Parlement goedgekeurde rechtsgrond, kan de rapporteur of de voorzitter van de voor juridische zaken bevoegde commissie of van de ten principale bevoegde commissie voorstellen de stemming over de inhoud van het ontwerp tot een volgende vergadering uit te stellen. |
|
|
|
Amendement 37
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 40
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 40 |
Artikel 40 |
|
Delegatie van wetgevingsbevoegdheden |
Delegatie van wetgevingsbevoegdheden en toekenning van uitvoeringsbevoegdheden |
|
1. Bij de behandeling van een ontwerp van wetgevingshandeling waarbij overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bevoegdheden aan de Commissie worden gedelegeerd, let het Parlement met name op de doelstellingen, de inhoud, de reikwijdte en de duur van de delegatie, alsook op de hieraan verbonden voorwaarden. |
1. Bij de behandeling van een ontwerp van wetgevingshandeling waarbij overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bevoegdheden aan de Commissie worden gedelegeerd, let het Parlement met name op de doelstellingen, de inhoud, de reikwijdte en de duur van de delegatie, alsook op de hieraan verbonden voorwaarden. |
|
|
1 bis. Bij de behandeling van een ontwerp van wetgevingshandeling waarbij overeenkomstig artikel 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend, let het Parlement met name erop dat de Commissie bij de uitoefening van een uitvoeringsbevoegdheid de basiswetgevingshandeling noch kan wijzigen noch kan aanvullen, zelfs wat niet-essentiële onderdelen betreft. |
|
2. De ter zake bevoegde commissie kan te allen tijde het advies inwinnen van de voor de interpretatie en toepassing van het recht van de Europese Unie bevoegde commissie. |
2. De ter zake bevoegde commissie kan te allen tijde het advies inwinnen van de voor de interpretatie en toepassing van het recht van de Europese Unie bevoegde commissie. |
|
3. De voor de interpretatie en toepassing van het recht van de Europese Unie bevoegde commissie kan ook op eigen initiatief aangelegenheden betreffende de delegatie van wetgevingsbevoegdheden in behandeling nemen. In dat geval stelt zij de ter zake bevoegde commissie daarvan naar behoren in kennis. |
3. De voor de interpretatie en toepassing van het recht van de Europese Unie bevoegde commissie kan ook op eigen initiatief aangelegenheden betreffende de delegatie van wetgevingsbevoegdheden en de toekenning van uitvoeringsbevoegdheden in behandeling nemen. In dat geval stelt zij de ter zake bevoegde commissie daarvan naar behoren in kennis. |
Amendement 38
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 41
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 41 |
Artikel 41 |
|
Toetsing van de financiële verenigbaarheid |
Toetsing van de financiële verenigbaarheid |
|
1. In geval van een ontwerp van wetgevingshandeling met financiële gevolgen gaat het Parlement na of in voldoende financiële middelen voorzien is. |
1. In geval van een ontwerp van juridisch bindende handeling met financiële gevolgen gaat het Parlement na of in voldoende financiële middelen voorzien is. |
|
2. Elk ontwerp van wetgevingshandeling of elk ander document van wetgevende aard wordt door de ten principale bevoegde commissie , onverminderd het bepaalde in artikel 47, getoetst op verenigbaarheid met het meerjarig financieel kader. |
2. Elk ontwerp van juridisch bindende handeling wordt door de ten principale bevoegde commissie getoetst op financiële verenigbaarheid met de verordening betreffende het meerjarig financieel kader. |
|
3. Indien de ten principale bevoegde commissie het bedrag van de voor het desbetreffende besluit toegewezen middelen wijzigt, verzoekt zij de voor begrotingszaken bevoegde commissie om advies. |
3. Indien de ten principale bevoegde commissie het bedrag van de voor het desbetreffende besluit toegewezen middelen wijzigt, verzoekt zij de voor begrotingszaken bevoegde commissie om advies. |
|
4. De voor begrotingszaken bevoegde commissie kan ook op eigen initiatief ontwerpen van wetgevingshandeling op financiële verenigbaarheid toetsen. In dat geval stelt zij de ten principale bevoegde commissie daarvan naar behoren in kennis. |
4. De voor begrotingszaken bevoegde commissie kan ook op eigen initiatief ontwerpen van juridisch bindende handeling op financiële verenigbaarheid toetsen. In dat geval stelt zij de ten principale bevoegde commissie daarvan naar behoren in kennis. |
|
5. Indien de voor begrotingszaken bevoegde commissie besluit de financiële verenigbaarheid van het ontwerp te betwisten, deelt zij haar conclusies mede aan het Parlement , dat deze in stemming brengt . |
5. Indien de voor begrotingszaken bevoegde commissie besluit de financiële verenigbaarheid van het ontwerp te betwisten, deelt zij haar conclusies mee aan het Parlement voordat het Parlement overgaat tot stemming over het ontwerp . |
|
6. Het Parlement kan een besluit dat niet verenigbaar is verklaard, aannemen onder voorbehoud van de besluiten van de begrotingsautoriteit. |
|
Amendement 39
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 42
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 42 |
Artikel 42 |
|
Verificatie van de eerbiediging van het beginsel van subsidiariteit |
Verificatie van de eerbiediging van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid |
|
1. Het Parlement besteedt bij de behandeling van een ontwerp van wetgevingshandeling met name aandacht aan de eerbiediging van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid. |
1. Het Parlement besteedt bij de behandeling van een ontwerp van wetgevingshandeling met name aandacht aan de eerbiediging van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid. |
|
2. De commissie die bevoegd is voor de eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel kan aanbevelingen doen aan de commissie die bevoegd is voor het ontwerp van wetgevingshandeling. |
2. Alleen de commissie die bevoegd is voor de eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel kan aanbevelingen doen aan de commissie die bevoegd is voor het ontwerp van wetgevingshandeling. |
|
3. Indien een nationaal parlement de Voorzitter overeenkomstig artikel 3 van het Protocol betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie en artikel 6 van het Protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid een met redenen omkleed advies toezendt, wordt dat document naar de ten principale bevoegde commissie verwezen en ter informatie toegezonden aan de commissie die bevoegd is voor de eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel. |
|
|
4. Uitgezonderd in spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 4 van het Protocol betreffende de rol van de nationale parlementen, gaat de ten principale bevoegde commissie niet over tot haar definitieve stemming vóór het verstrijken van de in artikel 6 van het Protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid bedoelde termijn van acht weken. |
4. Uitgezonderd in spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 4 van Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen, gaat de ten principale bevoegde commissie niet over tot haar definitieve stemming vóór het verstrijken van de in artikel 6 van Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid bedoelde termijn van acht weken. |
|
|
4 bis. Indien een nationaal parlement de Voorzitter overeenkomstig artikel 3 van het Protocol betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie een met redenen omkleed advies toezendt, wordt dat document naar de ter zake bevoegde commissie verwezen en ter informatie toegezonden aan de commissie die bevoegd is voor de eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel. |
|
5. Indien gemotiveerde adviezen waarin wordt gesteld dat een ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel, ten minste een derde vertegenwoordigen van alle stemmen die aan de nationale parlementen zijn toegedeeld, dan wel een vierde indien het van een op grond van artikel 76 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ingediend ontwerp van wetgevingshandeling betreft, neemt het Parlement geen besluit alvorens de indiener van het ontwerp te kennen heeft gegeven hoe hij verder te werk wil gaan. |
5. Indien gemotiveerde adviezen waarin wordt gesteld dat een ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel, ten minste een derde vertegenwoordigen van alle stemmen die aan de nationale parlementen zijn toegedeeld, dan wel een vierde indien het van een op grond van artikel 76 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ingediend ontwerp van wetgevingshandeling betreft, neemt het Parlement geen besluit alvorens de indiener van het ontwerp te kennen heeft gegeven hoe hij verder te werk wil gaan. |
|
6. Indien, in het kader van de gewone wetgevingsprocedure, gemotiveerde adviezen waarin wordt gesteld dat een voorstel voor een wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel, ten minste een gewone meerderheid vertegenwoordigen van alle stemmen die aan de nationale parlementen zijn toegedeeld, kan de ten principale bevoegde commissie, na inoverwegingneming van de gemotiveerde adviezen van de nationale parlementen en de Commissie en na raadpleging van de commissie die bevoegd is voor de eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel, het Parlement ofwel de aanbeveling het ontwerp te verwerpen omdat het niet met het subsidiariteitsbeginsel strookt, ofwel een andere aanbeveling doen, die voorstellen tot amendering in verband met de eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel kan inhouden. Het advies van de commissie die bevoegd is voor de eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel wordt aan een eventuele aanbeveling tot verwerping gehecht. |
6. Indien, in het kader van de gewone wetgevingsprocedure, gemotiveerde adviezen waarin wordt gesteld dat een voorstel voor een wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel, ten minste een gewone meerderheid vertegenwoordigen van alle stemmen die aan de nationale parlementen zijn toegedeeld, kan de ten principale bevoegde commissie, na inoverwegingneming van de gemotiveerde adviezen van de nationale parlementen en de Commissie en na raadpleging van de commissie die bevoegd is voor de eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel, het Parlement ofwel de aanbeveling het ontwerp te verwerpen omdat het niet met het subsidiariteitsbeginsel strookt, ofwel een andere aanbeveling doen, die voorstellen tot amendering in verband met de eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel kan inhouden. Het advies van de commissie die bevoegd is voor de eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel wordt aan een eventuele aanbeveling tot verwerping gehecht. |
|
De aanbeveling wordt in het Parlement in een debat behandeld en in stemming gebracht. Indien een aanbeveling tot verwerping met een meerderheid van de uitgebrachte stemmen wordt aangenomen, verklaart de Voorzitter de procedure voor beëindigd. Wanneer het Parlement het ontwerp niet verwerpt, wordt de procedure voortgezet met inachtneming van de door het Parlement aangenomen aanbevelingen. |
De aanbeveling wordt in het Parlement in een debat behandeld en in stemming gebracht. Indien een aanbeveling tot verwerping met een meerderheid van de uitgebrachte stemmen wordt aangenomen, verklaart de Voorzitter de procedure voor beëindigd. Wanneer het Parlement het ontwerp niet verwerpt, wordt de procedure voortgezet met inachtneming van de door het Parlement aangenomen aanbevelingen. |
Amendement 40
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 44
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 44 |
Artikel 44 |
|
Vertegenwoordiging van het Parlement op zittingen van de Raad |
Vertegenwoordiging van het Parlement op zittingen van de Raad |
|
Wanneer de Raad het Parlement uitnodigt tot deelneming aan een zitting van de Raad waarbij deze als wetgever optreedt , verzoekt de Voorzitter de voorzitter of rapporteur van de bevoegde commissie of een ander door de bevoegde commissie aangewezen lid het Parlement aldaar te vertegenwoordigen. |
Wanneer de Raad het Parlement uitnodigt tot deelneming aan een zitting van de Raad, verzoekt de Voorzitter de voorzitter of rapporteur van de ten principale bevoegde commissie of een ander door de ten principale bevoegde commissie aangewezen lid het Parlement aldaar te vertegenwoordigen. |
Amendement 41
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 45
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||||
|
Artikel 45 |
Artikel 45 |
||||
|
Recht van initiatief dat het Parlement krachtens de Verdragen is toegekend |
Recht van het Parlement om voorstellen in te dienen |
||||
|
In de gevallen waarin het Parlement krachtens de Verdragen het recht van initiatief is toegekend, kan de bevoegde commissie besluiten een initiatiefverslag op te stellen. |
In de gevallen waarin het Parlement krachtens de Verdragen het recht van initiatief is toegekend, kan de bevoegde commissie besluiten een initiatiefverslag overeenkomstig artikel 52 op te stellen. |
||||
|
Het verslag omvat: |
Het verslag omvat: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
Indien voor de aanneming van een besluit door het Parlement de goedkeuring of de instemming van de Raad en het advies of de instemming van de Commissie vereist is, kan het Parlement na de stemming over het voorgestelde besluit, en op voorstel van de rapporteur, besluiten de stemming over de ontwerpresolutie uit te stellen, totdat de Raad of de Commissie hun standpunt kenbaar hebben gemaakt. |
Indien voor de aanneming van een besluit door het Parlement de goedkeuring of de instemming van de Raad en het advies of de instemming van de Commissie vereist is, kan het Parlement na de stemming over het voorgestelde besluit, en op voorstel van de rapporteur, besluiten de stemming over de ontwerpresolutie uit te stellen, totdat de Raad of de Commissie hun standpunt kenbaar hebben gemaakt. |
Amendement 42
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 46
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 46 |
Artikel 46 |
|
Initiatief in de zin van artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie |
Verzoeken aan de Commissie om voorstellen in te dienen |
|
1. Overeenkomstig artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie kan het Parlement door het aannemen van een resolutie op basis van een overeenkomstig artikel 52 opgesteld initiatiefverslag van de bevoegde commissie de Commissie verzoeken het Parlement passende ontwerpen tot vaststelling van nieuwe of tot wijziging van bestaande besluiten voor te leggen. De resolutie wordt bij de eindstemming aangenomen bij meerderheid van de leden van het Parlement. Tegelijkertijd kan het Parlement een termijn vaststellen voor de indiening van het voorstel. |
1. Overeenkomstig artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie kan het Parlement door het aannemen van een resolutie op basis van een overeenkomstig artikel 52 opgesteld initiatiefverslag van de bevoegde commissie de Commissie verzoeken het Parlement passende ontwerpen tot vaststelling van nieuwe of tot wijziging van bestaande besluiten voor te leggen. De resolutie wordt bij de eindstemming aangenomen bij meerderheid van de leden van het Parlement. Tegelijkertijd kan het Parlement een termijn vaststellen voor de indiening van het voorstel. |
|
2. Elk lid kan een voorstel voor een besluit van de Unie uit hoofde van het initiatiefrecht van het Parlement in de zin van artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie indienen. |
2. Elk lid kan een voorstel voor een besluit van de Unie uit hoofde van het initiatiefrecht van het Parlement in de zin van artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie indienen. |
|
Een dergelijk voorstel kan door maximaal tien leden samen ingediend worden. In het voorstel wordt de rechtsgrondslag vermeld en hierbij kan een toelichting van maximaal 150 woorden worden gevoegd. |
Een dergelijk voorstel kan door maximaal tien leden gezamenlijk worden ingediend. Het voorstel vermeldt de rechtsgrond waarop het berust en hierbij kan een toelichting van maximaal 150 woorden worden gevoegd. |
|
|
Het voorstel wordt ingediend bij de Voorzitter, die controleert of de toepasselijke wettelijke vereisten zijn nageleefd. Hij kan het voorstel met het oog op een advies over de juistheid van de rechtsgrond ervan naar de voor dit advies bevoegde commissie verwijzen. Als de Voorzitter het voorstel ontvankelijk verklaart, maakt hij dat tijdens de plenaire vergadering bekend en verwijst het voorstel naar de bevoegde commissie. |
|
|
Voorafgaand aan de verwijzing naar de bevoegde commissie wordt het voorstel in die officiële talen vertaald die de voorzitter van de desbetreffende commissie voor een summiere behandeling noodzakelijk acht. |
|
|
De bevoegde commissie neemt binnen drie maanden na de verwijzing en na de indieners van het voorstel de gelegenheid te hebben geboden zich tot de commissie te richten, een besluit over het verdere verloop van de procedure. |
|
|
De indieners van het voorstel worden in de titel van het verslag genoemd. |
|
3. Het voorstel wordt ingediend bij de Voorzitter, die controleert of de toepasselijke wettelijke vereisten zijn nageleefd. Hij kan het voorstel met het oog op een advies over de juistheid van de rechtsgrondslag ervan naar de voor dit advies bevoegde commissie verwijzen. Als de Voorzitter het voorstel ontvankelijk verklaart, maakt hij dat tijdens de plenaire vergadering bekend en verwijst hij het naar de bevoegde commissie. |
|
|
Voorafgaand aan de verwijzing naar de bevoegde commissie wordt het voorstel in die officiële talen vertaald die de voorzitter van de desbetreffende commissie voor een summiere behandeling noodzakelijk acht. |
|
|
De commissie kan de Voorzitter aanbevelen dat het voorstel wordt opengesteld voor ondertekening door om het even welk lid, met inachtneming van de voorwaarden en termijnen die zijn vastgelegd in artikel 136, leden 2, 3 en 7. |
|
|
Als een meerderheid van de leden van het Parlement het voorstel heeft ondertekend, wordt de Conferentie van voorzitters geacht haar toestemming te hebben gegeven aan het verslag over het voorstel. De bevoegde commissie stelt een verslag op conform artikel 52 na de indieners van het voorstel te hebben gehoord. |
|
|
Indien het voorstel niet wordt opengesteld voor bijkomende ondertekenaars of niet door een meerderheid van de leden van het Parlement ondertekend wordt, neemt de bevoegde commissie binnen drie maanden na de verwijzing en na de indieners van het voorstel te hebben gehoord, een besluit over het verdere verloop van de procedure. |
|
|
De indieners van het voorstel worden in de titel van het verslag genoemd. |
|
|
4. De resolutie van het Parlement vermeldt wat de rechtsgrond moet zijn en gaat vergezeld van gedetailleerde aanbevelingen betreffende de inhoud van het verlangde ontwerp , dat in overeenstemming moet zijn met de grondrechten en het subsidiariteitsbeginsel . |
4. De resolutie van het Parlement vermeldt wat de rechtsgrond moet zijn en gaat vergezeld van aanbevelingen betreffende de inhoud van het verlangde ontwerp. |
|
5. Indien het verlangde ontwerp financiële gevolgen heeft, wordt door het Parlement aangegeven hoe voldoende financiële dekking kan worden gevonden. |
5. Indien het verlangde ontwerp financiële gevolgen heeft, wordt door het Parlement aangegeven hoe voldoende financiële dekking kan worden gevonden. |
|
6. De bevoegde commissie ziet toe op de voortgang van de voorbereiding van elk ontwerp van wetgevingshandeling dat op verzoek van het Parlement wordt uitgewerkt. |
6. De bevoegde commissie ziet toe op de voortgang van de voorbereiding van elk ontwerp van rechtshandeling van de Unie dat op verzoek van het Parlement wordt uitgewerkt. |
|
|
6 bis. De Conferentie van commissievoorzitters ziet regelmatig toe op de naleving door de Commissie van punt 10 van het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven, dat bepaalt dat de Commissie binnen drie maanden moet antwoorden op verzoeken om indiening van voorstellen door in een specifieke mededeling aan te geven welk gevolg zij aan die verzoeken wenst te geven. Zij brengt over de resultaten van dit toezicht regelmatig verslag uit aan de Conferentie van voorzitters. |
Amendement 43
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 47
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 47 |
Artikel 47 |
|
Behandeling van wetgevingsdocumenten |
Behandeling van juridisch bindende handelingen |
|
1. Ontwerpen van wetgevingshandeling en andere documenten van wetgevende aard worden door de Voorzitter ter behandeling naar de bevoegde commissie verwezen. |
1. Van andere instellingen of lidstaten ontvangen ontwerpen van juridisch bindende handelingen worden door de Voorzitter ter behandeling naar de bevoegde commissie verwezen. |
|
Bij twijfel kan de Voorzitter artikel 201, lid 2, toepassen vóór kennisgeving van de verwijzing naar de bevoegde commissie ter plenaire vergadering. |
|
|
Indien een ontwerp in het werkprogramma van de Commissie opgenomen is, kan de bevoegde commissie besluiten een rapporteur te benoemen teneinde de opstelling van het voorstel te volgen. |
|
|
Raadplegingen door de Raad of verzoeken om advies van de zijde van de Commissie worden door de Voorzitter verwezen naar de commissie die bevoegd is voor de behandeling van het bedoelde ontwerp. |
|
|
De in de artikelen 38 t/m 46, 57 t/m 63 en 75 vervatte bepalingen voor de eerste lezing zijn van toepassing op ontwerpen van wetgevingshandeling, ongeacht of daarvoor een, twee of drie lezingen vereist zijn. |
|
|
|
1 bis. Bij twijfel kan de Voorzitter, vóór de bekendmaking van de verwijzing naar de bevoegde commissie ter plenaire vergadering, een competentiekwestie voorleggen aan de Conferentie van voorzitters. De Conferentie van voorzitters neemt een besluit op basis van een aanbeveling van de Conferentie van commissievoorzitters, of de voorzitter ervan, in overeenstemming met artikel 201 bis, tweede alinea. |
|
|
1 ter. De bevoegde commissie kan te allen tijde besluiten tot benoeming van een rapporteur om de voorbereidende fase van een ontwerp te volgen. Zij overweegt dit met name wanneer het voorstel wordt vermeld in het werkprogramma van de Commissie. |
|
2. Standpunten van de Raad worden ter behandeling verwezen naar de in eerste lezing bevoegde commissie. |
|
|
De in de artikelen 64 t/m 69 en 76 vervatte bepalingen voor de tweede lezing zijn van toepassing op standpunten van de Raad. |
|
|
3. Tijdens de procedure van bemiddeling tussen Parlement en Raad na de tweede lezing vindt geen terugverwijzing naar een commissie plaats. |
|
|
De in de artikelen 70, 71 en 72 vervatte bepalingen voor de derde lezing zijn van toepassing op de bemiddelingsprocedure. |
|
|
4. De artikelen 50, 53, 59, leden 1 en 3, 60, 61 en 188 zijn niet van toepassing op de tweede en derde lezing. |
|
|
5. In geval van tegenstrijdigheid tussen een bepaling van he t Reglement inzake de tweede en derde lezing en enige andere bepaling van het Reglement heeft de bepaling inzake de tweede en derde lezing voorrang. |
5. In geval van tegenstrijdigheid tussen een bepaling van he t Reglement inzake de tweede en derde lezing en enige andere bepaling van het Reglement heeft de bepaling inzake de tweede en derde lezing voorrang. |
Amendement 44
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 47 bis (nieuw)
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
Artikel 47 bis |
|
|
Versnelling van wetgevingsprocedures |
|
|
In coördinatie met de Raad en de Commissie kan door de bevoegde commissie of commissies worden besloten tot versnelling van de wetgevingsprocedure voor specifieke voorstellen, met name voorstellen die in de gezamenlijke verklaring betreffende de jaarlijkse interinstitutionele programmering krachtens artikel 37, lid 1, onder a), als prioriteit zijn vastgesteld. |
Amendement 45
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 48
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 48 |
Artikel 48 |
|
Wetgevingsprocedures inzake initiatieven van lidstaten |
Wetgevingsprocedures inzake initiatieven van andere instellingen dan de Commissie of van lidstaten |
|
1. Initiatieven van lidstaten overeenkomstig artikel 76 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie worden behandeld overeenkomstig het bepaalde in onderhavig artikel en de artikelen 38 tot en met 43, 47 en 59 van het Reglement . |
1. Bij de behandeling van initiatieven van andere instellingen dan de Commissie of van lidstaten kan de bevoegde commissie vertegenwoordigers van de betrokken instellingen of lidstaten uitnodigen om hun initiatief voor de commissie toe te lichten . De vertegenwoordigers van de betrokken lidstaten kunnen vergezeld worden door de voorzitter van de Raad. |
|
2. De bevoegde commissie kan vertegenwoordigers van de betrokken lidstaten verzoeken het initiatief voor de commissie toe te lichten. Deze vertegenwoordigers kunnen vergezeld worden door de voorzitter van de Raad. |
|
|
3. Alvorens de bevoegde commissie tot stemming overgaat, vraagt zij de Commissie of die een advies inzake het initiatief voorbereidt. Indien dit het geval is, keurt de bevoegde commissie haar verslag niet goed voordat zij het advies van de Commissie heeft ontvangen. |
3. Alvorens de bevoegde commissie tot stemming overgaat, vraagt zij de Commissie of die een advies inzake het initiatief voorbereidt of voornemens is op korte termijn een alternatief voorstel in te dienen . Indien uit het antwoord blijkt dat dit het geval is, keurt de bevoegde commissie haar verslag of het alternatieve voorstel niet goed voordat zij het advies van de Commissie heeft ontvangen. |
|
4. Wanneer twee of meer voorstellen van de Commissie en/of de lidstaten met eenzelfde wetgevingsoogmerk gelijktijdig of binnen een kort tijdsbestek aan het Parlement worden voorgelegd, behandelt het Parlement deze teksten in een enkel verslag. In haar verslag geeft de bevoegde commissie aan op welke tekst zij amendementen heeft ingediend en in de wetgevingsresolutie verwijst zij naar alle andere teksten. |
4. Wanneer twee of meer voorstellen van de Commissie en/of een andere instelling en/of de lidstaten met eenzelfde wetgevingsoogmerk gelijktijdig of binnen een kort tijdsbestek aan het Parlement worden voorgelegd, behandelt het Parlement deze teksten in een enkel verslag. In haar verslag geeft de bevoegde commissie aan op welke tekst zij amendementen heeft ingediend en in de wetgevingsresolutie verwijst zij naar alle andere teksten. |
Amendement 46
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 49
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||||
|
Artikel 49 |
Artikel 49 |
||||
|
Wetgevingsverslagen |
Wetgevingsverslagen |
||||
|
1. De voorzitter van de commissie waarnaar het ontwerp van wetgevingshandeling is verwezen, doet aan zijn commissie een voorstel inzake de te volgen procedure. |
1. De voorzitter van de commissie waarnaar het ontwerp van juridisch bindende handeling is verwezen, doet aan zijn commissie een voorstel inzake de te volgen procedure. |
||||
|
2. Nadat het besluit over de te volgen procedure is genomen en indien artikel 50 niet van toepassing is, benoemt de commissie een van haar leden of een van de vaste plaatsvervangers tot rapporteur voor het ontwerp van wetgevingshandeling, voor zover dit niet reeds is geschied naar aanleiding van het krachtens artikel 37 overeengekomen werkprogramma van de Commissie . |
2. Nadat het besluit over de te volgen procedure is genomen en indien de vereenvoudigde procedure van artikel 50 niet van toepassing is, benoemt de commissie een van haar leden of een van de vaste plaatsvervangers tot rapporteur voor het ontwerp van wetgevingshandeling, voor zover dit niet reeds is geschied naar aanleiding van artikel 47, lid 1 ter . |
||||
|
3. Het verslag van de commissie omvat: |
3. Het verslag van de commissie omvat: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
|
Amendement 47
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 50
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 50 |
Artikel 50 |
|
Vereenvoudigde procedure |
Vereenvoudigde procedure |
|
1. Na een eerste beraadslaging over een ontwerp van wetgevingshandeling kan de voorzitter voorstellen het ontwerp zonder amendementen goed te keuren. Tenzij ten minste een tiende van de commissieleden daartegen bezwaar maakt, legt de voorzitter het Parlement een verslag voor ter goedkeuring van het ontwerp. Artikel 150, lid 1, tweede alinea, en leden 2 en 4, is van toepassing. |
1. Na een eerste beraadslaging over een ontwerp van wetgevingshandeling kan de voorzitter voorstellen het ontwerp zonder amendementen goed te keuren. Tenzij ten minste een tiende van de commissieleden daartegen bezwaar maakt, wordt de voorgestelde procedure geacht te zijn goedgekeurd. De voorzitter of de rapporteur, indien er een rapporteur is benoemd, legt het Parlement een verslag voor ter goedkeuring van het ontwerp. Artikel 150, lid 1, tweede alinea, en leden 2 en 4, is van toepassing. |
|
2. Als alternatief kan de voorzitter voorstellen dat hij of de rapporteur een aantal amendementen formuleert waarin de beraadslaging in de commissie tot uitdrukking komt. Indien de commissie hiermee instemt, worden deze amendementen aan de leden van de commissie toegezonden. Tenzij binnen een termijn van ten minste 21 dagen na verzending ten minste een tiende van de leden van de commissie bezwaar maakt, wordt het verslag geacht door de commissie te zijn goedgekeurd. In dat geval worden de ontwerpwetgevingsresolutie en de amendementen overeenkomstig artikel 150, lid 1, tweede alinea, en leden 2 en 4, aan het Parlement voorgelegd voor behandeling zonder debat. |
2. Als alternatief kan de voorzitter voorstellen dat hij of de rapporteur een aantal amendementen formuleert waarin de beraadslaging in de commissie tot uitdrukking komt. Tenzij ten minste een tiende van de leden van de commissie bezwaar maakt, wordt de voorgestelde procedure geacht te zijn goedgekeurd en worden de amendementen aan de leden van de commissie toegezonden. |
|
|
Tenzij binnen een termijn van ten minste tien werkdagen na verzending ten minste een tiende van de leden van de commissie bezwaar maakt tegen de amendementen , wordt het verslag geacht door de commissie te zijn goedgekeurd. In dat geval worden de ontwerpwetgevingsresolutie en de amendementen overeenkomstig artikel 150, lid 1, tweede alinea, en leden 2 en 4, aan het Parlement voorgelegd voor behandeling zonder debat. |
|
|
Indien door ten minste een tiende van de commissieleden bezwaar wordt gemaakt tegen de amendementen, worden deze op de volgende commissievergadering in stemming gebracht. |
|
3. Indien door ten minste een tiende van de commissieleden bezwaar wordt gemaakt, worden de amendementen op de volgende commissievergadering in stemming gebracht. |
|
|
4. Lid 1, eerste en tweede zin, lid 2, eerste, tweede en derde zin, en lid 3 zijn mutatis mutandis van toepassing op adviezen van de commissies overeenkomstig artikel 53. |
4. Met uitzondering van de bepalingen inzake de indiening bij het Parlement, is dit artikel mutatis mutandis van toepassing op adviezen van de commissies overeenkomstig artikel 53. |
Amendement 48
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 51
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||||
|
Artikel 51 |
Artikel 51 |
||||
|
Verslagen van niet-wetgevende aard |
Verslagen van niet-wetgevende aard |
||||
|
1. Als een commissie een verslag van niet-wetgevende aard opstelt, benoemt zij een van haar leden of een van de vaste plaatsvervangers tot rapporteur. |
1. Als een commissie een verslag van niet-wetgevende aard opstelt, benoemt zij een van haar leden of een van de vaste plaatsvervangers tot rapporteur. |
||||
|
2. De rapporteur heeft tot taak het verslag van de commissie op te stellen en namens deze aan het Parlement voor te leggen. |
|
||||
|
3. Het verslag van de commissie omvat: |
3. Het verslag van de commissie omvat: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
Amendement 49
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 52
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 52 |
Artikel 52 |
|
Initiatiefverslagen |
Initiatiefverslagen |
|
1. Wanneer een commissie , zonder dat haar overeenkomstig artikel 201, lid 1, een raadpleging of een verzoek om advies ter behandeling is voorgelegd, voornemens is over een onder haar bevoegdheid vallend onderwerp verslag uit te brengen en hierover aan het Parlement een ontwerpresolutie voor te leggen , heeft zij daarvoor de toestemming van de Conferentie van voorzitters nodig. Een weigering van deze toestemming moet steeds met redenen worden omkleed. Betreft het een verslag naar aanleiding van een voorstel dat door een lid overeenkomstig artikel 46, lid 2, is ingediend, dan kan toestemming alleen worden geweigerd als niet aan de voorwaarden in artikel 5 van het Statuut van de leden en artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is voldaan. |
1. Wanneer een commissie voornemens is over een onder haar bevoegdheid vallend onderwerp waarvoor geen verwijzing heeft plaatsgevonden een niet-wetgevingsverslag of een verslag overeenkomstig artikel 45 of artikel 46 uit te brengen, heeft zij daarvoor de toestemming van de Conferentie van voorzitters nodig. |
|
|
De Conferentie van voorzitters neemt een besluit over de verzoeken om toestemming voor het opstellen van een verslag in de zin van lid 1, overeenkomstig door haarzelf vastgestelde uitvoeringsvoorschriften. |
|
De Conferentie van voorzitters neemt een besluit over de verzoeken om toestemming voor het opstellen van een verslag in de zin van lid 1, overeenkomstig door haarzelf vastgestelde uitvoeringsvoorschriften. Mocht de bevoegdheid van een commissie die om toestemming voor het opstellen van een verslag heeft verzocht, worden betwist, dan neemt de Conferentie van voorzitters binnen een termijn van zes weken een besluit op basis van een aanbeveling van de Conferentie van commissievoorzitters of, bij ontstentenis, van de voorzitter van laatstgenoemde. Indien de Conferentie van voorzitters binnen deze termijn geen besluit heeft genomen, wordt de aanbeveling geacht te zijn aangenomen. |
|
|
|
1 bis. Een weigering van deze toestemming wordt steeds met redenen omkleed. |
|
|
Indien het onderwerp van het verslag onder het in artikel 45 bedoelde initiatiefrecht van het Parlement valt, kan toestemming uitsluitend worden geweigerd op grond dat niet aan de in de Verdragen uiteengezette voorwaarden is voldaan. |
|
|
1 ter. In de in de artikelen 45 en 46 bedoelde gevallen neemt de Conferentie van voorzitters binnen twee maanden een besluit. |
|
2. Het Parlement behandelt in initiatiefverslagen neergelegde ontwerpresoluties volgens de kortepresentatieprocedure als uiteengezet in artikel 151. Amendementen op deze ontwerpresoluties zijn slechts ontvankelijk voor behandeling ter plenaire vergadering indien zij worden ingediend door de rapporteur om rekening te houden met nieuwe informatie, of door ten minste een tiende van de leden van het Parlement. Fracties kunnen overeenkomstig artikel 170, lid 4, alternatieve ontwerpresoluties indienen. De artikelen 176 en 180 zijn van toepassing op de ontwerpresolutie van de commissie en amendementen daarop. Artikel 180 is ook van toepassing op de enkele stemming over alternatieve ontwerpresoluties. |
2. Bij het Parlement ingediende ontwerpresoluties worden behandeld volgens de kortepresentatieprocedure als uiteengezet in artikel 151. Amendementen op deze ontwerpresoluties en verzoeken om stemming in onderdelen of hoofdelijke stemming zijn slechts ontvankelijk voor behandeling ter plenaire vergadering indien zij worden ingediend door de rapporteur om rekening te houden met nieuwe informatie, of door ten minste een tiende van de leden van het Parlement. Fracties kunnen overeenkomstig artikel 170, lid 4, alternatieve ontwerpresoluties indienen. Artikel 180 is van toepassing op de ontwerpresolutie van de commissie en amendementen daarop. Artikel 180 is ook van toepassing op de enkele stemming over alternatieve ontwerpresoluties. |
|
De eerste alinea is niet van toepassing, wanneer het onderwerp van het verslag in het kader van een debat van prioritair belang ter plenaire vergadering wordt behandeld, wanneer het verslag overeenkomstig het initiatiefrecht uit hoofde van artikel 45 of 46 wordt opgesteld, of wanneer voor het verslag als strategisch verslag toestemming is verleend (9) . |
|
|
|
2 bis. Lid 2 is niet van toepassing wanneer het onderwerp van het verslag in het kader van een debat van prioritair belang ter plenaire vergadering wordt behandeld, wanneer het verslag overeenkomstig het initiatiefrecht uit hoofde van artikel 45 of 46 wordt opgesteld, of wanneer voor het verslag als strategisch verslag toestemming is verleend (9 bis) . |
|
3. Indien het onderwerp van het verslag onder het in artikel 45 bedoelde initiatiefrecht valt, kan toestemming uitsluitend worden geweigerd op grond van het feit dat niet aan de voorwaarden in de Verdragen is voldaan. |
|
|
4. In de in de artikelen 45 en 46 bedoelde gevallen neemt de Conferentie van voorzitters binnen twee maanden een besluit. |
|
Amendement 50
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 53
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 53 |
Artikel 53 |
|
Adviezen van commissies |
Adviezen van commissies |
|
1. Indien de in eerste instantie met de behandeling van een vraagstuk belaste commissie het advies van een andere commissie wenst in te winnen of indien een andere commissie uit eigen beweging haar advies wenst uit te brengen ten aanzien van het verslag van de in eerste instantie met de behandeling van een vraagstuk belaste commissie, kunnen deze commissies de Voorzitter van het Parlement verzoeken overeenkomstig artikel 201, lid 3, de ene commissie als ten principale bevoegde commissie en de andere als medeadviserende commissie aan te wijzen. |
1. Indien de in eerste instantie met de behandeling van een vraagstuk belaste commissie het advies van een andere commissie wenst in te winnen of indien een andere commissie uit eigen beweging haar advies wenst uit te brengen aan de in eerste instantie met de behandeling van een vraagstuk belaste commissie, kunnen deze commissies de Voorzitter van het Parlement verzoeken overeenkomstig artikel 201, lid 3, de ene commissie als ten principale bevoegde commissie en de andere als medeadviserende commissie aan te wijzen. |
|
|
De medeadviserende commissie kan een rapporteur voor advies aanwijzen uit haar leden of vaste plaatsvervangers of haar advies toezenden in de vorm van een brief van haar voorzitter. |
|
2. In het geval van documenten van wetgevende aard in de zin van artikel 47, lid 1 , bevat het advies ontwerpamendementen op de aan de medeadviserende commissie voorgelegde tekst, die desgewenst vergezeld kunnen gaan van korte motiveringen. Deze motiveringen vallen onder de verantwoordelijkheid van de rapporteur voor advies en worden niet in stemming gebracht. Zo nodig kan de medeadviserende commissie het advies als geheel in het kort schriftelijk motiveren. |
2. Wanneer het advies betrekking heeft op een ontwerp van juridisch bindende handeling , bevat het amendementen op de aan de medeadviserende commissie voorgelegde tekst, die desgewenst vergezeld kunnen gaan van korte motiveringen. Deze motiveringen vallen onder de verantwoordelijkheid van de indiener en worden niet in stemming gebracht. Zo nodig kan de medeadviserende commissie het advies als geheel in het kort schriftelijk motiveren. Deze beknopte motivering valt onder de verantwoordelijkheid van de rapporteur voor advies. |
|
In het geval van niet-wetgevingsteksten bevat het advies suggesties voor de ontwerpresolutie van de ten principale bevoegde commissie. |
Wanneer het advies geen betrekking heeft op een ontwerp van een juridisch bindende handeling, bevat het suggesties voor de ontwerpresolutie van de ten principale bevoegde commissie. |
|
De ten principale bevoegde commissie brengt deze ontwerpamendementen of suggesties in stemming. |
De ten principale bevoegde commissie brengt deze ontwerpamendementen of suggesties in stemming. |
|
In een advies worden uitsluitend zaken behandeld die onder de bevoegdheid van de medeadviserende commissie vallen. |
In een advies worden uitsluitend zaken behandeld die onder de bevoegdheid van de medeadviserende commissie vallen. |
|
3. De ten principale bevoegde commissie stelt een termijn vast waarbinnen de medeadviserende commissie advies moet uitbrengen, wil het door de ten principale bevoegde commissie in aanmerking worden genomen. Alle wijzigingen op het aangekondigde tijdschema worden onverwijld door de ten principale bevoegde commissie aan de medeadviserende commissie(s) medegedeeld. De ten principale bevoegde commissie trekt haar definitieve conclusies pas wanneer deze termijn is verstreken. |
3. De ten principale bevoegde commissie stelt een termijn vast waarbinnen de medeadviserende commissie advies moet uitbrengen, wil het door de ten principale bevoegde commissie in aanmerking worden genomen. Alle wijzigingen op het aangekondigde tijdschema worden onverwijld door de ten principale bevoegde commissie aan de medeadviserende commissie(s) medegedeeld. De ten principale bevoegde commissie trekt haar definitieve conclusies pas wanneer deze termijn is verstreken. |
|
|
3 bis. Als alternatief kan de medeadviserende commissie besluiten haar standpunt te presenteren in de vorm van amendementen die na de goedkeuring ervan rechtstreeks in de ten principale bevoegde commissie worden ingediend. Deze amendementen worden door de voorzitter of de rapporteur ingediend namens de commissie. |
|
|
3 ter. De medeadviserende commissie dient de in lid 3 bis bedoelde amendementen in binnen de door de ten principale bevoegde commissie vastgestelde termijn. |
|
4. Alle aangenomen adviezen worden als bijlage bij het verslag van de ten principale bevoegde commissie gevoegd. |
4. Alle door de medeadviserende commissie goedgekeurde adviezen en amendementen worden als bijlage bij het verslag van de ten principale bevoegde commissie gevoegd. |
|
5. De ten principale bevoegde commissie is de enige commissie die ter plenaire vergadering amendementen kan indienen. |
5. Medeadviserende commissies in de zin van dit artikel kunnen geen amendementen indienen voor behandeling ter plenaire vergadering . |
|
6. De voorzitter en de rapporteur van de medeadviserende commissie worden uitgenodigd met raadgevende stem deel te nemen aan de vergaderingen van de ten principale bevoegde commissie, voorzover deze op het gemeenschappelijk vraagstuk betrekking hebben. |
6. De voorzitter en de rapporteur van de medeadviserende commissie worden uitgenodigd met raadgevende stem deel te nemen aan de vergaderingen van de ten principale bevoegde commissie, voorzover deze op het gemeenschappelijk vraagstuk betrekking hebben. |
Amendement 51
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 54
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||||
|
Artikel 54 |
Artikel 54 |
||||
|
Medeverantwoordelijke commissies |
Procedure met medeverantwoordelijke commissies |
||||
|
Indien bij de Conferentie van voorzitters een competentieconflict aanhangig is gemaakt overeenkomstig artikel 201, lid 2, of artikel 52 en de Conferentie van voorzitters op grond van bijlage VII van het Reglement van mening is dat het vraagstuk bijna in gelijke mate onder de bevoegdheid van twee of meer commissies valt, of dat verschillende gedeelten van het vraagstuk onder de bevoegdheid van twee of meer commissies vallen, is artikel 53 van toepassing met de volgende aanvullende bepalingen: |
1. Indien bij de Conferentie van voorzitters een competentieconflict aanhangig is gemaakt overeenkomstig artikel 201 bis en de Conferentie van voorzitters op grond van bijlage VII van het Reglement van mening is dat het vraagstuk bijna in gelijke mate onder de bevoegdheid van twee of meer commissies valt, of dat verschillende gedeelten van het vraagstuk onder de bevoegdheid van twee of meer commissies vallen, is artikel 53 van toepassing met de volgende aanvullende bepalingen: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
De tekst van dit artikel stelt geen enkele limiet aan het toepassingsgebied ervan. Verzoeken om toepassing van de procedure met medeverantwoordelijke commissies ter zake van niet-wetgevingsverslagen op grond van artikel 52, lid 1, en artikel 132, leden 1 en 2, zijn ontvankelijk. |
|
||||
|
De procedure met medeverantwoordelijke commissies overeenkomstig dit artikel kan niet worden toegepast voor een aanbeveling die door de bevoegde commissie moet worden vastgesteld uit hoofde van artikel 99. |
|
||||
|
Het besluit van de Conferentie van voorzitters om de procedure met medeverantwoordelijke commissies toe te passen geldt voor alle stadia van de betreffende procedure. |
Het besluit van de Conferentie van voorzitters om de procedure met medeverantwoordelijke commissies toe te passen geldt voor alle stadia van de betreffende procedure. |
||||
|
De rechten die verbonden zijn aan de status van „bevoegde commissie” worden uitgeoefend door de ten principale bevoegde commissie. Bij de uitoefening van deze rechten moet de ten principale bevoegde commissie de prerogatieven van de medeverantwoordelijke commissie eerbiedigen, met name de verplichting om loyaal samen te werken bij het opstellen van het tijdschema en het recht van de medeverantwoordelijke commissie om te bepalen welke amendementen die onder haar exclusieve bevoegdheid vallen aan het Parlement worden voorgelegd. |
De rechten die verbonden zijn aan de status van „bevoegde commissie” worden uitgeoefend door de ten principale bevoegde commissie. Bij de uitoefening van deze rechten moet de ten principale bevoegde commissie de prerogatieven van de medeverantwoordelijke commissie eerbiedigen, met name de verplichting om loyaal samen te werken bij het opstellen van het tijdschema en het recht van de medeverantwoordelijke commissie om te bepalen welke amendementen die onder haar exclusieve bevoegdheid vallen aan het Parlement worden voorgelegd. |
||||
|
In geval van niet-eerbiediging door de ten principale bevoegde commissie van de prerogatieven van de medeverantwoordelijke commissie, blijven de door de ten principale bevoegde commissie genomen besluiten geldig, maar kan de medeverantwoordelijke commissie rechtstreeks bij het Parlement amendementen indienen, voor zover deze onder haar exclusieve bevoegdheid vallen. |
|
||||
|
|
1 bis. De in dit artikel vastgestelde procedure is niet van toepassing voor aanbevelingen die door de bevoegde commissie moeten worden vastgesteld uit hoofde van artikel 99. |
Amendement 52
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 55
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||||
|
Artikel 55 |
Artikel 55 |
||||
|
Procedure met gezamenlijke commissievergaderingen |
Procedure met gezamenlijke commissievergaderingen |
||||
|
1. Wanneer uit hoofde van artikel 201, lid 2, een competentiekwestie aan de Conferentie van voorzitters wordt voorgelegd, kan zij besluiten dat de procedure met gezamenlijke commissievergaderingen en gezamenlijke stemming van toepassing is, indien: |
1. Wanneer uit hoofde van artikel 201 bis een competentiekwestie aan de Conferentie van voorzitters wordt voorgelegd, kan zij besluiten dat de procedure met gezamenlijke commissievergaderingen en gezamenlijke stemming van toepassing is, indien: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
2. In dat geval stellen de respectieve rapporteurs een enkel ontwerpverslag op dat door de betrokken commissies op gezamenlijke vergaderingen onder het gezamenlijk voorzitterschap van de betrokken voorzitters wordt behandeld en in stemming wordt gebracht. |
2. In dat geval stellen de respectieve rapporteurs een enkel ontwerpverslag op dat door de betrokken commissies op gezamenlijke vergaderingen onder het gezamenlijk voorzitterschap van de betrokken voorzitters wordt behandeld en in stemming wordt gebracht. |
||||
|
In alle stadia van de procedure kunnen de betrokken commissies alleen door gezamenlijk op te treden de rechten uitoefenen die verbonden zijn aan de status van bevoegde commissie. De betrokken commissies kunnen werkgroepen instellen om de vergaderingen en stemmingen voor te bereiden. |
In alle stadia van de procedure kunnen de betrokken commissies alleen door gezamenlijk op te treden de rechten uitoefenen die verbonden zijn aan de status van bevoegde commissie. De betrokken commissies kunnen werkgroepen instellen om de vergaderingen en stemmingen voor te bereiden. |
||||
|
3. In de tweede lezing van de gewone wetgevingsprocedure wordt het standpunt van de Raad behandeld op een gezamenlijke vergadering van de betrokken commissies die, bij ontstentenis van overeenstemming tussen de voorzitters van die commissies, plaatsvindt op de woensdag van de eerste voor de vergadering van parlementaire organen bestemde week, nadat de Raad zijn standpunt aan het Parlement heeft medegedeeld. Bij ontstentenis van overeenstemming over de bijeenroeping van een volgende vergadering, wordt deze bijeengeroepen door de voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters. Over de aanbeveling voor de tweede lezing wordt gestemd op een gezamenlijke vergadering op basis van een gemeenschappelijke ontwerptekst die door de respectieve rapporteurs van de betrokken commissies wordt opgesteld of, bij gebreke van een gemeenschappelijke ontwerptekst, op basis van de in de betrokken commissies ingediende amendementen. |
3. In de tweede lezing van de gewone wetgevingsprocedure wordt het standpunt van de Raad behandeld op een gezamenlijke vergadering van de betrokken commissies die, bij ontstentenis van overeenstemming tussen de voorzitters van die commissies, plaatsvindt op de woensdag van de eerste voor de vergadering van parlementaire organen bestemde week, nadat de Raad zijn standpunt aan het Parlement heeft medegedeeld. Bij ontstentenis van overeenstemming over de bijeenroeping van een volgende vergadering, wordt deze bijeengeroepen door de voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters. Over de aanbeveling voor de tweede lezing wordt gestemd op een gezamenlijke vergadering op basis van een gemeenschappelijke ontwerptekst die door de respectieve rapporteurs van de betrokken commissies wordt opgesteld of, bij gebreke van een gemeenschappelijke ontwerptekst, op basis van de in de betrokken commissies ingediende amendementen. |
||||
|
In de derde lezing van de gewone wetgevingsprocedure zijn de voorzitters en rapporteurs van de betrokken commissies automatisch lid van de delegatie in het bemiddelingscomité. |
In de derde lezing van de gewone wetgevingsprocedure zijn de voorzitters en rapporteurs van de betrokken commissies automatisch lid van de delegatie in het bemiddelingscomité. |
||||
|
Mits aan de in dit artikel gestelde voorwaarden is voldaan, kan het worden toegepast op de procedure die leidt tot een aanbeveling tot goedkeuring of verwerping van het sluiten van een internationale overeenkomst op grond van artikel 108, lid 5, en artikel 99, lid 1. |
|
Amendement 53
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 56
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 56 |
Artikel 52 bis |
|
Opstelling van verslagen |
Opstelling van verslagen |
|
|
-1. De rapporteur heeft tot taak het verslag van de commissie op te stellen en namens deze aan het Parlement voor te leggen. |
|
1. De toelichting wordt onder de verantwoordelijkheid van de rapporteur opgesteld en wordt niet in stemming gebracht. Wel moet de toelichting in overeenstemming zijn met de goedgekeurde ontwerpresolutie en met de eventueel door de commissie voorgestelde amendementen. Indien dit niet het geval is, kan de voorzitter van de commissie de toelichting schrappen. |
1. De toelichting wordt onder de verantwoordelijkheid van de rapporteur opgesteld en wordt niet in stemming gebracht. Wel moet de toelichting in overeenstemming zijn met de goedgekeurde ontwerpresolutie en met de eventueel door de commissie voorgestelde amendementen. Indien dit niet het geval is, kan de voorzitter van de commissie de toelichting schrappen. |
|
2. Het verslag vermeldt de uitslag van de stemming over het verslag in zijn geheel . Voorts wordt, indien op het ogenblik van de stemming ten minste een derde van de aanwezige leden daarom verzoekt, in het verslag vermeld hoe elk der leden heeft gestemd. |
2. Het verslag vermeldt de uitslag van de stemming over het verslag in zijn geheel en, in overeenstemming met artikel 208, lid 3, hoe elk der leden heeft gestemd. |
|
3. Wanneer in de commissie geen eenstemmigheid heerst, worden in het verslag ook de minderheidsstandpunten weergegeven. Minderheidsstandpunten worden bij de stemming over de gehele tekst kenbaar gemaakt en kunnen op verzoek van de auteurs worden verwoord in een schriftelijke verklaring van ten hoogste 200 woorden, die bij de toelichting wordt gevoegd. |
3. Minderheidsstandpunten kunnen bij de stemming over de gehele tekst kenbaar worden gemaakt en kunnen op verzoek van de auteurs worden verwoord in een schriftelijke verklaring van ten hoogste 200 woorden, die bij de toelichting wordt gevoegd. |
|
De voorzitter beslecht de geschillen waartoe de toepassing van deze bepalingen zou kunnen leiden. |
De voorzitter beslecht de geschillen waartoe de toepassing van dit lid zou kunnen leiden. |
|
4. Een commissie kan, op voorstel van haar bureau , een termijn vaststellen waarbinnen haar rapporteur zijn ontwerpverslag aan haar dient voor te leggen. Deze termijn kan worden verlengd of er kan een nieuwe rapporteur worden benoemd. |
4. Een commissie kan, op voorstel van haar voorzitter , een termijn vaststellen waarbinnen haar rapporteur zijn ontwerpverslag aan haar dient voor te leggen. Deze termijn kan worden verlengd of er kan een nieuwe rapporteur worden benoemd. |
|
5. Wanneer de termijn is verstreken, kan de commissie haar voorzitter gelasten om om inschrijving van de aangelegenheid met de behandeling waarvan zij is belast, op de agenda van een van de volgende vergaderingen van het Parlement te verzoeken. In dat geval kan aan de hand van een mondeling verslag van de betrokken commissie worden beraadslaagd. |
5. Wanneer de termijn is verstreken, kan de commissie haar voorzitter gelasten om om inschrijving van de aangelegenheid met de behandeling waarvan zij is belast, op de agenda van een van de volgende vergaderingen van het Parlement te verzoeken. In dat geval kan aan de hand van een mondeling verslag van de betrokken commissie worden beraadslaagd en gestemd . |
|
|
(Dit artikel, zoals gewijzigd, wordt ingelast voor artikel 53) |
Amendement 54
Reglement van het Europees Parlement
Titel II — hoofdstuk 3 — titel
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
HOOFDSTUK 3 |
HOOFDSTUK 3 |
|
EERSTE LEZING |
GEWONE WETGEVINGSPROCEDURE |
Amendement 55
Reglement van het Europees Parlement
Titel II — hoofdstuk 3 — afdeling 1 (nieuw)
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
AFDELING 1 |
|
|
EERSTE LEZING |
Amendement 56
Reglement van het Europees Parlement
Titel II — hoofdstuk 3 — titel 1
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Behandeling in de commissie |
Schrappen |
Amendement 57
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 57
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 57 |
Schrappen |
|
Wijziging van een ontwerp van wetgevingshandeling |
|
|
1. Indien de Commissie het Parlement mededeelt of indien de bevoegde commissie anderszins verneemt dat de Commissie voornemens is haar ontwerp te wijzigen, stelt de bevoegde commissie de behandeling van de zaak uit totdat zij het nieuwe ontwerp of de door de Commissie aangebrachte wijzigingen heeft ontvangen. |
|
|
2. Indien de Raad het ontwerp van wetgevingshandeling ingrijpend wijzigt, zijn de bepalingen van artikel 63 van toepassing. |
|
Amendement 58
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 58
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 58 |
Schrappen |
|
Standpunt van de Commissie en van de Raad inzake amendementen |
|
|
1. Alvorens tot eindstemming over een ontwerp van wetgevingshandeling over te gaan, verzoekt de bevoegde commissie de Commissie haar standpunt ten aanzien van alle door de bevoegde commissie goedgekeurde amendementen op dat voorstel kenbaar te maken, en verzoekt zij de Raad om commentaar. |
|
|
2. Indien het de Commissie niet mogelijk is haar standpunt kenbaar te maken of wanneer de Commissie verklaart dat zij niet bereid is alle door de commissie goedgekeurde amendementen over te nemen, kan de bevoegde commissie de eindstemming uitstellen. |
|
|
3. Het standpunt van de Commissie wordt eventueel in het verslag opgenomen. |
|
Amendement 59
Reglement van het Europees Parlement
Titel II — hoofdstuk 3 — titel 2
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Behandeling ter plenaire vergadering |
Schrappen |
Amendement 60
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 59
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 59 |
Artikel 59 |
|
Beëindiging van de eerste lezing |
Stemming ter plenaire vergadering – eerste lezing |
|
|
-1. Het Parlement kan het ontwerp van wetgevingshandeling goedkeuren, wijzigen of verwerpen. |
|
1. Het Parlement behandelt het ontwerp van wetgevingshandeling aan de hand van het door de bevoegde commissie overeenkomstig artikel 49 opgestelde verslag . |
1. Het Parlement stemt eerst over een door de bevoegde commissie, een fractie of ten minste veertig leden schriftelijk ingediend voorstel voor de onmiddellijke verwerping van het ontwerp van wetgevingshandeling . |
|
|
Indien dat voorstel tot verwerping wordt aangenomen, verzoekt de Voorzitter de instelling die het ontwerp van wetgevingshandeling heeft ingediend om het ontwerp van wetgevingshandeling in te trekken. |
|
|
Indien de betrokken instelling haar ontwerp intrekt, verklaart de Voorzitter de procedure voor beëindigd. |
|
|
Indien de betrokken instelling het ontwerp van wetgevingshandeling niet intrekt, deelt de Voorzitter mee dat de eerste lezing door het Parlement is beëindigd, tenzij het Parlement op voorstel van de voorzitter of de rapporteur van de bevoegde commissie of een fractie of ten minste veertig leden besluit de zaak terug te verwijzen naar de bevoegde commissie voor heroverweging. |
|
|
Indien het voorstel tot verwerping niet wordt aangenomen, gaat het Parlement te werk overeenkomstig de leden 1 bis tot en met 1 quater. |
|
|
1 bis. Een door de bevoegde commissie overeenkomstig artikel 73 quinquies, lid 4, voorgelegd voorlopig akkoord krijgt prioriteit en wordt aan één enkele stemming onderworpen, tenzij het Parlement, op verzoek van een fractie of ten minste veertig leden, besluit om in plaats daarvan onmiddellijk over te gaan tot de stemming over de amendementen overeenkomstig lid 1 ter. In dat geval besluit het Parlement ook of de stemming over de amendementen onmiddellijk plaatsvindt. Indien niet, stelt het Parlement een nieuwe termijn vast voor het indienen van amendementen en vindt de stemming plaats tijdens een volgende vergadering. |
|
|
Wordt het voorlopig akkoord in een enkele stemming goedgekeurd, dan deelt de Voorzitter mee dat de eerste lezing door het Parlement is beëindigd. |
|
|
Wordt tijdens een enkele stemming voor het voorlopig akkoord niet de meerderheid van de uitgebrachte stemmen verkregen, dan stelt de Voorzitter een nieuwe termijn vast voor het indienen van amendementen op het ontwerp van wetgevingshandeling. Deze amendementen worden tijdens een volgende vergadering in stemming gebracht om het Parlement in staat te stellen zijn eerste lezing te beëindigen. |
|
|
1 ter. Behoudens wanneer een voorstel tot verwerping is aangenomen overeenkomstig lid 1 of een voorlopig akkoord is goedgekeurd overeenkomstig lid 1 bis, worden amendementen op het ontwerp van wetgevingshandeling vervolgens in stemming gebracht, met inbegrip van, indien van toepassing, afzonderlijke onderdelen van het voorlopig akkoord indien er is verzocht om stemming in onderdelen of om afzonderlijke stemmingen of indien er met elkaar concurrerende amendementen zijn ingediend. |
|
|
Alvorens tot stemming over de amendementen over te gaan, kan de Voorzitter de Commissie verzoeken haar standpunt kenbaar te maken en kan hij de Raad om commentaar verzoeken. |
|
|
Nadat de stemming over die amendementen heeft plaatsgevonden, stemt het Parlement over het hele al dan niet geamendeerde ontwerp van wetgevingshandeling. |
|
|
Wordt het hele al dan niet geamendeerde ontwerp van wetgevingshandeling goedgekeurd, dan deelt de Voorzitter mee dat de eerste lezing is beëindigd, tenzij het Parlement op voorstel van de voorzitter of de rapporteur van de bevoegde commissie of een fractie of ten minste veertig leden besluit de zaak terug te verwijzen naar de bevoegde commissie voor interinstitutionele onderhandelingen overeenkomstig de artikelen 59 bis, 73 bis en 73 quinquies. |
|
|
Wordt voor het hele al dan niet geamendeerde ontwerp van wetgevingshandeling niet de meerderheid van de uitgebrachte stemmen verkregen, dan deelt de Voorzitter mee dat de eerste lezing is beëindigd, tenzij het Parlement op voorstel van de voorzitter of de rapporteur van de bevoegde commissie of een fractie of ten minste veertig leden besluit de zaak terug te verwijzen naar de bevoegde commissie voor heroverweging. |
|
|
1 quater. Na de stemming overeenkomstig de leden 1 tot en met 1 ter en, in voorkomend geval, de daaropvolgende stemming over amendementen op het ontwerp van wetgevingshandeling die verband houden met procedurele verzoeken, wordt de wetgevingsresolutie geacht te zijn aangenomen. Indien nodig wordt de wetgevingsresolutie overeenkomstig artikel 193, lid 2, gewijzigd om rekening te houden met het resultaat van de stemming overeenkomstig de leden 1 tot en met 1 ter. |
|
|
De tekst van de wetgevingsresolutie en van het standpunt van het Parlement wordt door de Voorzitter aan de Raad en de Commissie toegezonden, alsook, indien het ontwerp van wetgevingshandeling van hen afkomstig is, aan de groep van lidstaten, het Hof van Justitie of de Europese Centrale Bank. |
|
2. Het Parlement stemt allereerst over de amendementen op het ontwerp waarop het verslag van de bevoegde commissie betrekking heeft, vervolgens over het eventueel gewijzigde ontwerp, daarna over de amendementen op de ontwerpwetgevingsresolutie en ten slotte over de ontwerpwetgevingsresolutie in haar geheel, welke uitsluitend vermeldt of het Parlement het ontwerp van wetgevingshandeling goedkeurt of verwerpt, dan wel er wijzigingen op voorstelt, alsmede verzoeken van procedurele aard bevat. |
|
|
Met de aanneming van de ontwerpwetgevingsresolutie is de eerste lezing beëindigd. Neemt het Parlement de ontwerpwetgevingsresolutie niet aan, dan wordt het ontwerp naar de bevoegde commissie terugverwezen. |
|
|
Een in het kader van de gewone wetgevingsprocedure ingediend verslag dient conform het bepaalde in de artikelen 39, 47 en 49 te zijn. De indiening van een resolutie van niet-wetgevende aard door een commissie dient te geschieden in het kader van een specifieke verwijzing als bedoeld in de artikelen 52 of 201. |
|
|
3. De tekst van het ontwerp in de door het Parlement goedgekeurde versie en de desbetreffende resolutie worden door de Voorzitter als standpunt van het Parlement aan de Raad en de Commissie toegezonden. |
|
Amendement 61
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 59 bis (nieuw)
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
Artikel 59 bis |
|
|
Terugverwijzing naar de bevoegde commissie |
|
|
Indien overeenkomstig artikel 59 een zaak wordt terugverwezen naar de bevoegde commissie voor heroverweging of voor interinstitutionele onderhandelingen overeenkomstig de artikelen 73 bis en 73 quinquies, brengt de bevoegde commissie binnen een termijn van vier maanden, die door de Conferentie van voorzitters kan worden verlengd, opnieuw mondeling of schriftelijk verslag uit aan het Parlement. |
|
|
Na een terugverwijzing moet de ten principale bevoegde commissie, alvorens haar besluit te nemen over de procedure, een medeverantwoordelijke commissie overeenkomstig artikel 54 een keuze laten maken voor wat betreft de amendementen die onder haar exclusieve bevoegdheid vallen, en haar met name laten bepalen welke amendementen opnieuw aan het Parlement moeten worden voorgelegd. |
|
|
Het Parlement kan steeds beslissen zo nodig een afsluitend debat te houden na het verslag van de bevoegde commissie waarnaar de zaak is terugverwezen. |
|
|
(De laatste twee alinea's worden ingevoegd als interpretatie.) |
Amendement 62
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 60
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 60 |
Schrappen |
|
Verwerping van een voorstel van de Commissie |
|
|
1. Wordt voor een voorstel van de Commissie niet de meerderheid van de uitgebrachte stemmen verkregen of wordt een door de bevoegde commissie of ten minste veertig leden ingediend voorstel tot verwerping aangenomen, dan verzoekt de Voorzitter de Commissie, alvorens het Parlement over de ontwerpwetgevingsresolutie stemt, haar voorstel in te trekken. |
|
|
2. Indien de Commissie haar voorstel intrekt, dan verklaart de Voorzitter de procedure voor beëindigd en stelt hij de Raad hiervan in kennis. |
|
|
3. Indien de Commissie haar voorstel niet intrekt, verwijst het Parlement de zaak terug naar de bevoegde commissie zonder over de ontwerpwetgevingsresolutie te stemmen, tenzij het Parlement op voorstel van de voorzitter of rapporteur van de bevoegde commissie, een fractie of ten minste veertig leden wel tot stemming overgaat. |
|
|
In geval van terugverwijzing besluit deze commissie over de te volgen procedure en brengt binnen een door het Parlement vastgestelde termijn van ten hoogste twee maanden mondeling of schriftelijk opnieuw aan het Parlement verslag uit. |
|
|
Na een terugverwijzing uit hoofde van lid 3 moet de ten principale bevoegde commissie, alvorens haar besluit te nemen over de procedure, een medeverantwoordelijke commissie overeenkomstig artikel 54 een keuze laten maken voor wat betreft de amendementen die onder haar exclusieve bevoegdheid vallen, en haar met name laten bepalen welke amendementen opnieuw aan het Parlement moeten worden voorgelegd. |
|
|
De in lid 3, tweede alinea, vastgestelde termijn geldt voor de mondelinge of schriftelijke indiening van het verslag van de bevoegde commissie. Het Parlement is niet gebonden aan deze termijn voor het bepalen van het geschikte tijdstip om de behandeling in het kader van de betreffende procedure voort te zetten. |
|
|
4. Indien de bevoegde commissie de termijn niet kan aanhouden, dient zij overeenkomstig artikel 188, lid 1, om terugverwijzing naar de commissie te verzoeken. Indien noodzakelijk, kan het Parlement overeenkomstig artikel 188, lid 5, een nieuwe termijn vaststellen. Wordt het verzoek van de commissie niet ingewilligd, dan gaat het Parlement over tot stemming over de ontwerpwetgevingsresolutie. |
|
Amendement 63
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 61
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 61 |
Schrappen |
|
Aanneming van amendementen op een voorstel van de Commissie |
|
|
1. Wanneer het voorstel van de Commissie in zijn geheel, doch met amendementen, wordt goedgekeurd, wordt de stemming over de ontwerpwetgevingsresolutie uitgesteld totdat de Commissie haar standpunt ten aanzien van elk van de amendementen van het Parlement kenbaar heeft gemaakt. |
|
|
Indien het de Commissie, nadat het Parlement over haar voorstel heeft gestemd, niet mogelijk is haar standpunt kenbaar te maken, deelt zij de Voorzitter of de bevoegde commissie het tijdstip mede waarop dit haar wel mogelijk zal zijn; het voorstel wordt dan op de ontwerpagenda van de eerste op dat tijdstip volgende vergaderperiode ingeschreven. |
|
|
2. Wanneer de Commissie aankondigt dat zij niet voornemens is alle amendementen van het Parlement over te nemen, dient de rapporteur, subsidiair de voorzitter van de bevoegde commissie bij het Parlement een formeel voorstel in over de wenselijkheid om over de ontwerpwetgevingsresolutie te stemmen. Alvorens dit voorstel te doen, kan de rapporteur of de voorzitter van de bevoegde commissie de Voorzitter verzoeken de behandeling van dit punt op te schorten. |
|
|
Indien het Parlement besluit de stemming uit te stellen, wordt de zaak geacht voor een nieuwe behandeling naar de bevoegde commissie te zijn terugverwezen. |
|
|
In dat geval brengt deze commissie binnen een door het Parlement vastgestelde termijn van ten hoogste twee maanden mondeling of schriftelijk opnieuw aan het Parlement verslag uit. |
|
|
Indien de bevoegde commissie de termijn niet kan aanhouden, wordt de procedure als bedoeld in artikel 60, lid 4, toegepast. |
|
|
In dit stadium zijn slechts amendementen ontvankelijk die door de bevoegde commissie worden ingediend en die een compromis met de Commissie beogen te bereiken. |
|
|
Het Parlement kan steeds beslissen zo nodig een afsluitend debat te houden na het verslag van de bevoegde commissie waarnaar de zaak is terugverwezen. |
|
|
3. Ongeacht de toepassing van lid 2 kan elk ander lid een verzoek om terugverwijzing overeenkomstig artikel 188 indienen. |
|
|
Bij terugverwijzing van een zaak op grond van lid 2 is de bevoegde commissie in eerste instantie gehouden, volgens de aan deze terugverwijzing verbonden voorwaarden, binnen de vastgestelde termijn verslag uit te brengen en zo nodig amendementen in te dienen die een compromis met de Commissie beogen te bereiken; zij is evenwel niet verplicht alle reeds door het Parlement goedgekeurde bepalingen opnieuw te behandelen. |
|
|
Vanwege het opschortend effect van de terugverwijzing heeft zij echter wat dit betreft de grootst mogelijke vrijheid, en wanneer zij zulks voor het bereiken van een compromis noodzakelijk acht, kan zij voorstellen terug te komen op reeds ter plenaire vergadering goedgekeurde bepalingen. |
|
|
Aangezien alleen compromisamendementen van de commissie ontvankelijk zijn en de soevereiniteit van het Parlement niet mag worden aangetast, dient het in lid 2 bedoelde verslag in dat geval duidelijk aan te geven welke eerder goedgekeurde bepalingen in geval van aanneming van het voorgestelde amendement of de voorgestelde amendementen, zullen komen te vervallen. |
|
Amendement 64
Reglement van het Europees Parlement
Titel II — hoofdstuk 3 — titel 3
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Gegeven uitvoering |
Schrappen |
Amendement 65
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 62
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||
|
Artikel 62 |
Schrappen |
||
|
Aan het standpunt van het Parlement gegeven uitvoering |
|
||
|
1. In de periode na de vaststelling door het Parlement van zijn standpunt inzake een ontwerp van wetgevingshandeling van de Commissie volgen de voorzitter en de rapporteur van de bevoegde commissie het verloop van de procedure die leidt tot de goedkeuring van dit ontwerp door de Raad, teneinde er met name op toe te zien dat de toezeggingen die de Raad of de Commissie aan het Parlement met betrekking tot zijn standpunt heeft gedaan, daadwerkelijk worden nagekomen. |
|
||
|
2. De bevoegde commissie kan de Commissie en de Raad verzoeken de zaak met haar te bespreken. |
|
||
|
3. De bevoegde commissie kan, indien zij zulks noodzakelijk acht, op elk moment van de in dit artikel bedoelde procedure een ontwerpresolutie indienen waarin het Parlement wordt aanbevolen: |
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
Deze ontwerpresolutie wordt ingeschreven op de ontwerpagenda van de vergaderperiode volgend op het besluit van de commissie. |
|
Amendement 66
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 63
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||||
|
Artikel 63 |
Artikel 63 |
||||
|
Hernieuwde voorlegging aan het Parlement |
Hernieuwde voorlegging aan het Parlement |
||||
|
Gewone wetgevingsprocedure |
|
||||
|
1. Op verzoek van de bevoegde commissie verzoekt de Voorzitter de Commissie haar ontwerp opnieuw aan het Parlement voor te leggen: |
1. Op verzoek van de bevoegde commissie verzoekt de Voorzitter de Commissie haar ontwerp opnieuw aan het Parlement voor te leggen indien : |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
1 bis. Indien een wijziging van de rechtsgrond van een voorstel wordt overwogen, die ertoe zou leiden dat de gewone wetgevingsprocedure niet langer op dat voorstel van toepassing zou zijn, wisselen het Parlement, de Raad en de Commissie overeenkomstig paragraaf 25 van het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven hierover van gedachten via hun respectieve voorzitters of hun vertegenwoordigers. |
||||
|
2. Op verzoek van de bevoegde commissie verzoekt het Parlement de Raad een door de Commissie overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure ingediend ontwerp opnieuw aan het Parlement voor te leggen indien de Raad voornemens is de rechtsgrond van het ontwerp te wijzigen met als gevolg dat de gewone wetgevingsprocedure van artikel 294 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie niet langer van toepassing is . |
2. Na de in lid 1 bis bedoelde gedachtewisseling verzoekt de Voorzitter, op verzoek van de bevoegde commissie, de Raad om het ontwerp van juridisch bindende handeling opnieuw aan het Parlement voor te leggen indien de Commissie of de Raad voornemens is de rechtsgrond , zoals voorzien in het standpunt van het Parlement in eerste lezing, te wijzigen met als gevolg dat de gewone wetgevingsprocedure niet langer van toepassing zou zijn . |
||||
|
Overige procedures |
|
||||
|
3. Op verzoek van de bevoegde commissie verzoekt de Voorzitter de Raad het Parlement opnieuw te raadplegen onder dezelfde omstandigheden en onder dezelfde voorwaarden als die welke bedoeld zijn in lid 1, of indien de Raad ingrijpende wijzigingen aanbrengt of voornemens is aan te brengen in het oorspronkelijke ontwerp ter zake waarvan het Parlement advies heeft uitgebracht, behalve wanneer dit gebeurt om hierin de amendementen van het Parlement op te nemen. |
|
||||
|
4. De Voorzitter verzoekt tevens om hernieuwde voorlegging van een ontwerp voor een besluit in de in dit artikel genoemde gevallen, indien het Parlement hiertoe besluit op voorstel van een fractie of ten minste veertig leden. |
|
Amendement 67
Reglement van het Europees Parlement
Titel II — hoofdstuk 4 — titel
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
HOOFDSTUK 4 |
AFDELING 2 |
|
TWEEDE LEZING |
TWEEDE LEZING |
Amendement 68
Reglement van het Europees Parlement
Titel II — hoofdstuk 4 — titel 1
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Behandeling in de commissie |
Schrappen |
Amendement 69
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 64
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 64 |
Artikel 64 |
|
Mededeling van het standpunt van de Raad |
Mededeling van het standpunt van de Raad |
|
1. Mededeling van het standpunt van de Raad in de zin van artikel 294 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vindt plaats, wanneer de Voorzitter dit standpunt ter plenaire vergadering bekendmaakt. De Voorzitter doet deze bekendmaking na ontvangst van de stukken met het standpunt zelf, alle verklaringen die bij de vaststelling van het standpunt in de notulen van de Raad zijn opgenomen, een uiteenzetting van de redenen die de Raad hebben geleid tot het vaststellen van dit standpunt, alsook het standpunt van de Commissie, een en ander vertaald in de officiële talen van de Europese Unie. De Voorzitter doet deze bekendmaking tijdens de vergaderperiode die volgt op de ontvangst van genoemde documenten. |
1. Mededeling van het standpunt van de Raad in de zin van artikel 294 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vindt plaats, wanneer de Voorzitter dit standpunt ter plenaire vergadering bekendmaakt. De Voorzitter doet deze bekendmaking na ontvangst van de stukken met het standpunt zelf, alle verklaringen die bij de vaststelling van het standpunt in de notulen van de Raad zijn opgenomen, een uiteenzetting van de redenen die de Raad hebben geleid tot het vaststellen van dit standpunt, alsook het standpunt van de Commissie, een en ander vertaald in de officiële talen van de Europese Unie. De Voorzitter doet deze bekendmaking tijdens de vergaderperiode die volgt op de ontvangst van genoemde documenten. |
|
Alvorens tot de bekendmaking over te gaan, vergewist de Voorzitter zich ervan, in overleg met de voorzitter van de bevoegde commissie en/of de rapporteur, dat de hem toegezonden tekst inderdaad het karakter draagt van een standpunt van de Raad in eerste lezing en dat de in artikel 63 genoemde omstandigheden niet langer bestaan. In het tegenovergestelde geval zoekt de Voorzitter, in overleg met de bevoegde commissie en zo mogelijk in overeenstemming met de Raad, een passende oplossing. |
Alvorens tot de bekendmaking over te gaan, vergewist de Voorzitter zich ervan, in overleg met de voorzitter van de bevoegde commissie en/of de rapporteur, dat de hem toegezonden tekst inderdaad het karakter draagt van een standpunt van de Raad in eerste lezing en dat de in artikel 63 genoemde omstandigheden niet langer bestaan. In het tegenovergestelde geval zoekt de Voorzitter, in overleg met de bevoegde commissie en zo mogelijk in overeenstemming met de Raad, een passende oplossing. |
|
|
1 bis. Op de dag van mededeling aan het Parlement wordt het standpunt van de Raad geacht te zijn verwezen naar de in eerste lezing bevoegde commissie. |
|
2. Een lijst van deze mededelingen wordt met vermelding van de bevoegde commissie in de notulen van de vergaderingen van het Parlement gepubliceerd. |
2. Een lijst van deze mededelingen wordt met vermelding van de bevoegde commissie in de notulen van de vergaderingen van het Parlement gepubliceerd. |
Amendement 70
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 65
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 65 |
Artikel 65 |
|
Verlenging van de termijnen |
Verlenging van de termijnen |
|
1. Naar aanleiding van een verzoek van de voorzitter van de bevoegde commissie betreffende de voor de tweede lezing geldende termijnen , dan wel naar aanleiding van een verzoek van de delegatie van het Parlement in het bemiddelingscomité betreffende de voor de bemiddeling geldende termijnen, verlengt de Voorzitter de termijnen in kwestie overeenkomstig artikel 294, lid 14, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. |
1. Naar aanleiding van een verzoek van de voorzitter van de bevoegde commissie verlengt de Voorzitter de voor de tweede lezing geldende termijnen overeenkomstig artikel 294, lid 14, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. |
|
2. De Voorzitter doet het Parlement mededeling van een eventuele verlenging van de termijnen waartoe overeenkomstig artikel 294, lid 14, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op initiatief van het Parlement dan wel van de Raad is besloten. |
2. De Voorzitter doet het Parlement mededeling van een eventuele verlenging van de termijnen waartoe overeenkomstig artikel 294, lid 14, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op initiatief van het Parlement dan wel van de Raad is besloten. |
Amendement 71
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 66
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 66 |
Artikel 66 |
|
Verwijzing naar en procedure in de bevoegde commissie |
Procedure in de bevoegde commissie |
|
1. Op de dag van mededeling aan het Parlement overeenkomstig artikel 64, lid 1, wordt het standpunt van de Raad geacht te zijn verwezen naar de in eerste lezing ten principale bevoegde en medeadviserende commissies. |
|
|
2. Het standpunt van de Raad wordt als eerste punt op de agenda van de eerstvolgende vergadering van de ten principale bevoegde commissie na de dag van mededeling geplaatst. De Raad kan worden verzocht zijn standpunt toe te lichten. |
2. Het standpunt van de Raad wordt als prioriteit op de agenda van de eerstvolgende vergadering van de ten principale bevoegde commissie na de dag van mededeling geplaatst. De Raad kan worden verzocht zijn standpunt toe te lichten. |
|
3. Tenzij anders wordt beslist, is de rapporteur voor de eerste lezing tevens rapporteur voor de tweede lezing. |
3. Tenzij anders wordt beslist, is de rapporteur voor de eerste lezing tevens rapporteur voor de tweede lezing. |
|
4. De bepalingen in artikel 69, leden 2, 3 en 5 , inzake de tweede lezing door het Parlement zijn van toepassing op de behandeling in de ten principale bevoegde commissie; alleen gewone leden van die commissie of hun vaste plaatsvervangers kunnen voorstellen tot verwerping en amendementen indienen. De commissie besluit bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen. |
4. De bepalingen in artikel 69, leden 2 en 3 inzake de ontvankelijkheid van de amendementen op het standpunt van de Raad zijn van toepassing op de behandeling in de ten principale bevoegde commissie; alleen gewone leden van die commissie of hun vaste plaatsvervangers kunnen voorstellen tot verwerping en amendementen indienen. De commissie besluit bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen. |
|
5. De commissie kan, alvorens tot stemming over te gaan, de voorzitter en rapporteur verzoeken de in de commissie ingediende amendementen met de voorzitter van de Raad of diens vertegenwoordiger en met de aanwezige bevoegde commissaris te bespreken. De rapporteur kan vervolgens compromisamendementen indienen. |
|
|
6. De ten principale bevoegde commissie legt een aanbeveling voor de tweede lezing voor tot goedkeuring, wijziging of verwerping van het door de Raad vastgestelde standpunt. Deze aanbeveling bevat een korte motivering van het voorgestelde besluit. |
6. De ten principale bevoegde commissie legt een aanbeveling voor de tweede lezing voor tot goedkeuring, wijziging of verwerping van het door de Raad vastgestelde standpunt. Deze aanbeveling bevat een korte motivering van het voorgestelde besluit. |
|
|
6 bis. De artikelen 49, 50, 53 en 188 zijn niet van toepassing tijdens de tweede lezing. |
Amendement 72
Reglement van het Europees Parlement
Titel II — hoofdstuk 4 — titel 2
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Behandeling ter plenaire vergadering |
Schrappen |
Amendement 73
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 67
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 67 |
Artikel 67 |
|
Beëindiging van de tweede lezing |
Indiening bij het Parlement |
|
1. Het standpunt van de Raad en de eventuele aanbeveling voor de tweede lezing van de bevoegde commissie worden ingeschreven op de ontwerpagenda van de vergaderperiode waarvan de woensdag voorafgaat aan en het dichtst ligt bij de datum waarop de termijn van drie of, in geval van verlenging overeenkomstig artikel 65, vier maanden verstrijkt, tenzij het punt reeds in een eerdere vergaderperiode is behandeld. |
Het standpunt van de Raad en de eventuele aanbeveling voor de tweede lezing van de bevoegde commissie worden ingeschreven op de ontwerpagenda van de vergaderperiode waarvan de woensdag voorafgaat aan en het dichtst ligt bij de datum waarop de termijn van drie of, in geval van verlenging overeenkomstig artikel 65, vier maanden verstrijkt, tenzij het punt reeds in een eerdere vergaderperiode is behandeld. |
|
De door de parlementaire commissies ingediende aanbevelingen voor de tweede lezing zijn teksten die overeenkomen met een toelichting van de parlementaire commissie op haar standpunt met betrekking tot het standpunt van de Raad. Bijgevolg wordt over deze teksten niet gestemd. |
|
|
2. De tweede lezing is beëindigd wanneer het Parlement binnen de in artikel 294 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vastgestelde termijnen en overeenkomstig de bepalingen daarvan het standpunt van de Raad goedkeurt, verwerpt of wijzigt. |
|
Amendement 74
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 67 bis (nieuw)
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
Artikel 67 bis |
|
|
Stemming ter plenaire vergadering — tweede lezing |
|
|
1. Het Parlement stemt eerst over een door de bevoegde commissie, een fractie of ten minste veertig leden schriftelijk ingediend voorstel voor de onmiddellijke verwerping van het standpunt van de Raad. Een dergelijk voorstel kan slechts worden aangenomen bij meerderheid van de leden van het Parlement. |
|
|
Indien dat voorstel tot verwerping wordt aangenomen, en het standpunt van de Raad bijgevolg wordt verworpen, maakt de Voorzitter ter plenaire vergadering bekend dat de wetgevingsprocedure is beëindigd. |
|
|
Indien het voorstel tot verwerping niet wordt aangenomen, dan gaat het Parlement te werk overeenkomstig de leden 2 tot en met 5. |
|
|
2. Een door de bevoegde commissie overeenkomstig artikel 73 quinquies, lid 4, voorgelegd voorlopig akkoord krijgt prioriteit en wordt aan één enkele stemming onderworpen, tenzij het Parlement, op verzoek van een fractie of ten minste veertig leden, besluit om in plaats daarvan onmiddellijk over te gaan tot de stemming over de amendementen overeenkomstig lid 3. |
|
|
Wordt tijdens een enkele stemming voor het voorlopig akkoord de meerderheid van de stemmen van de leden van het Parlement verkregen, dan deelt de Voorzitter mee dat de tweede lezing door het Parlement is beëindigd. |
|
|
Wordt tijdens een enkele stemming voor het voorlopig akkoord niet de meerderheid van de stemmen van de leden van het Parlement verkregen, dan gaat het Parlement te werk overeenkomstig de leden 3 tot en met 5. |
|
|
3. Behoudens wanneer een voorstel tot verwerping is aangenomen overeenkomstig lid 1 of een voorlopig akkoord is goedgekeurd overeenkomstig lid 2, worden amendementen op het standpunt van de Raad vervolgens in stemming gebracht, met inbegrip van die welke na indiening door de bevoegde commissie overeenkomstig artikel 73 quinquies, lid 4, in het voorlopig akkoord vervat liggen. Een amendement op het standpunt van de Raad kan slechts worden aangenomen bij meerderheid van de leden van het Parlement. |
|
|
Alvorens tot stemming over de amendementen over te gaan, kan de Voorzitter de Commissie verzoeken haar standpunt kenbaar te maken en de Raad om commentaar verzoeken. |
|
|
4. Het Parlement kan, ook al heeft het tegen het oorspronkelijke voorstel om het standpunt van de Raad te verwerpen overeenkomstig lid 1 gestemd, op voorstel van de voorzitter of de rapporteur van de bevoegde commissie of een fractie of ten minste veertig leden een nieuw voorstel tot verwerping in behandeling nemen na te hebben gestemd over de amendementen overeenkomstig lid 2 of lid 3. Een dergelijk voorstel kan slechts worden aangenomen bij meerderheid van de leden van het Parlement. |
|
|
Indien het standpunt van de Raad wordt verworpen, maakt de Voorzitter ter plenaire vergadering bekend dat de wetgevingsprocedure is beëindigd. |
|
|
5. Na de stemming overeenkomstig de leden 1 tot en met 4 en de daaropvolgende stemming over amendementen op het ontwerp van wetgevingshandeling die verband houden met procedurele verzoeken, deelt de Voorzitter mee dat de tweede lezing door het Parlement is beëindigd en wordt de wetgevingsresolutie geacht te zijn aangenomen. Indien nodig wordt de wetgevingsresolutie overeenkomstig artikel 193, lid 2, gewijzigd om uiting te geven aan het resultaat van de stemming overeenkomstig de leden 1 tot en met 4 of de toepassing van artikel 76. |
|
|
De tekst van de wetgevingsresolutie en van het standpunt van het Parlement, indien van toepassing, wordt door de Voorzitter aan de Raad en aan de Commissie toegezonden. |
|
|
Indien geen voorstel tot verwerping of wijziging van het standpunt van de Raad is ingediend, wordt het standpunt geacht te zijn goedgekeurd. |
Amendement 75
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 68
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 68 |
Schrappen |
|
Verwerping van het standpunt van de Raad |
|
|
1. De bevoegde commissie, een fractie of ten minste veertig leden kunnen binnen een door de Voorzitter vastgestelde termijn schriftelijk een voorstel tot verwerping van het standpunt van de Raad indienen. Voor aanneming van een dergelijk voorstel is de meerderheid van de leden van het Parlement vereist. Een voorstel tot verwerping van het standpunt van de Raad wordt vóór eventuele amendementen in stemming gebracht. |
|
|
2. Het Parlement kan, ook al heeft het een dergelijk voorstel verworpen, na de stemming over de amendementen en na overeenkomstig artikel 69, lid 5, het standpunt van de Commissie gehoord te hebben, op aanbeveling van de rapporteur een nieuw voorstel tot verwerping van het standpunt van de Raad in behandeling nemen. |
|
|
3. Indien het standpunt van de Raad wordt verworpen, maakt de Voorzitter ter plenaire vergadering bekend dat de wetgevingsprocedure is beëindigd. |
|
Amendement 76
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 69
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||||
|
Artikel 69 |
Artikel 69 |
||||
|
Amendementen op het standpunt van de Raad |
Ontvankelijkheid van amendementen op het standpunt van de Raad |
||||
|
1. De ten principale bevoegde commissie, een fractie of ten minste veertig leden kunnen amendementen op het standpunt van de Raad indienen ter behandeling ter plenaire vergadering. |
1. De ten principale bevoegde commissie, een fractie of ten minste veertig leden kunnen amendementen op het standpunt van de Raad indienen ter behandeling ter plenaire vergadering. |
||||
|
2. Een amendement op het standpunt van de Raad is slechts ontvankelijk als het voldoet aan het bepaalde in de artikelen 169 en 170 en ten doel heeft: |
2. Een amendement op het standpunt van de Raad is slechts ontvankelijk als het voldoet aan het bepaalde in de artikelen 169 en 170 en ten doel heeft: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
Tegen het besluit van de Voorzitter om een amendement al dan niet ontvankelijk te verklaren is geen beroep mogelijk. |
Tegen het besluit van de Voorzitter om een amendement al dan niet ontvankelijk te verklaren is geen beroep mogelijk. |
||||
|
3. Indien er sinds de eerste lezing nieuwe verkiezingen hebben plaatsgevonden, maar er geen beroep is gedaan op artikel 63, kan de Voorzitter besluiten dat de in lid 2 bedoelde beperkingen inzake de ontvankelijkheid niet van toepassing zijn. |
3. Indien er sinds de eerste lezing nieuwe verkiezingen hebben plaatsgevonden, maar er geen beroep is gedaan op artikel 63, kan de Voorzitter besluiten dat de in lid 2 bedoelde beperkingen inzake de ontvankelijkheid niet van toepassing zijn. |
||||
|
4. Een amendement kan slechts worden aangenomen bij meerderheid van de leden van het Parlement. |
|
||||
|
5. Alvorens tot stemming over de amendementen over te gaan, kan de Voorzitter de Commissie verzoeken haar standpunt kenbaar te maken en kan hij de Raad om commentaar verzoeken. |
|
Amendement 77
Reglement van het Europees Parlement
Titel II — hoofdstuk 5 — titel
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
HOOFDSTUK 5 |
AFDELING 4 |
|
DERDE LEZING |
BEMIDDELING EN DERDE LEZING |
Amendement 78
Reglement van het Europees Parlement
Titel II — hoofdstuk 5 — titel 1
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Bemiddeling |
Schrappen |
Amendement 79
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 69 ter (nieuw)
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
Artikel 69 ter |
|
|
Verlenging van de termijnen |
|
|
1. Op verzoek van de delegatie van het Parlement in het bemiddelingscomité verlengt de Voorzitter de voor de derde lezing geldende termijnen overeenkomstig artikel 294, lid 14, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. |
|
|
2. De Voorzitter stelt het Parlement in kennis van een eventuele verlenging van de termijnen waartoe overeenkomstig artikel 294, lid 14, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op initiatief van het Parlement dan wel van de Raad is besloten. |
Amendement 80
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 71
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 71 |
Artikel 71 |
|
Delegatie in het bemiddelingscomité |
Delegatie in het bemiddelingscomité |
|
1. De delegatie van het Parlement in het bemiddelingscomité bestaat uit eenzelfde aantal leden als de delegatie van de Raad. |
1. De delegatie van het Parlement in het bemiddelingscomité bestaat uit eenzelfde aantal leden als de delegatie van de Raad. |
|
2. De politieke samenstelling van de delegatie is in overeenstemming met de verdeling van de leden van het Parlement over de verschillende fracties. De Conferentie van voorzitters stelt het exacte aantal per fractie te delegeren leden vast. |
2. De politieke samenstelling van de delegatie is in overeenstemming met de verdeling van de leden van het Parlement over de verschillende fracties. De Conferentie van voorzitters stelt het exacte aantal per fractie te delegeren leden vast. |
|
3. De leden van de delegatie worden voor elke afzonderlijke bemiddelingskwestie benoemd door de fracties, bij voorkeur uit de leden van de betrokken commissies , naast de drie leden die voor een periode van twaalf maanden als vaste leden van de opeenvolgende delegaties worden benoemd. De drie vaste leden worden door de fracties uit de ondervoorzitters gekozen en vertegenwoordigen ten minste twee verschillende fracties. De voorzitter en de rapporteur van de ten principale bevoegde commissie maken in elk geval deel uit van de delegatie. |
3. De leden van de delegatie worden voor elke afzonderlijke bemiddelingskwestie benoemd door de fracties, bij voorkeur uit de leden van de ten principale bevoegde commissie , naast de drie leden die voor een periode van twaalf maanden als vaste leden van de opeenvolgende delegaties worden benoemd. De drie vaste leden worden door de fracties uit de ondervoorzitters gekozen en vertegenwoordigen ten minste twee verschillende fracties. De voorzitter en de rapporteur in tweede lezing van de ten principale bevoegde commissie en de rapporteurs van medeverantwoordelijke commissies maken in elk geval deel uit van de delegatie. |
|
4. De in de delegatie vertegenwoordigde fracties wijzen plaatsvervangers aan. |
4. De in de delegatie vertegenwoordigde fracties wijzen plaatsvervangers aan. |
|
5. De niet in de delegatie vertegenwoordigde fracties en de niet-fractiegebonden leden kunnen elk één vertegenwoordiger sturen naar elke interne voorbereidende vergadering van de delegatie. |
5. De niet in de delegatie vertegenwoordigde fracties kunnen elk één vertegenwoordiger sturen naar elke interne voorbereidende vergadering van de delegatie. Indien de delegatie geen niet-fractiegebonden lid omvat, kan één niet-fractiegebonden lid elke interne voorbereidende vergadering van de delegatie bijwonen. |
|
6. De delegatie wordt voorgezeten door de Voorzitter of door een van de drie vaste leden. |
6. De delegatie wordt voorgezeten door de Voorzitter of door een van de drie vaste leden. |
|
7. De delegatie besluit met meerderheid van haar leden. De beraadslagingen in de delegatie zijn niet openbaar. |
7. De delegatie besluit met meerderheid van haar leden. De beraadslagingen in de delegatie zijn niet openbaar. |
|
De Conferentie van voorzitters stelt verdere procedurele richtlijnen vast voor de werkzaamheden van de delegatie in het bemiddelingscomité. |
De Conferentie van voorzitters stelt verdere procedurele richtlijnen vast voor de werkzaamheden van de delegatie in het bemiddelingscomité. |
|
8. De delegatie brengt het Parlement verslag uit over de resultaten van de bemiddeling. |
8. De delegatie brengt het Parlement verslag uit over de resultaten van de bemiddeling. |
Amendement 81
Reglement van het Europees Parlement
Titel II — hoofdstuk 5 — titel 2
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Behandeling ter plenaire vergadering |
Schrappen |
Amendement 82
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 72
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 72 |
Artikel 72 |
|
Gemeenschappelijke ontwerptekst |
Gemeenschappelijke ontwerptekst |
|
1. Wanneer in het bemiddelingscomité overeenstemming is bereikt over een gemeenschappelijke ontwerptekst, wordt dit punt ingeschreven op de agenda van een binnen zes weken of, bij verlenging, acht weken na de datum van goedkeuring van deze tekst door het bemiddelingscomité te houden plenaire vergadering. |
1. Wanneer in het bemiddelingscomité overeenstemming is bereikt over een gemeenschappelijke ontwerptekst, wordt dit punt ingeschreven op de agenda van een binnen zes weken of, bij verlenging, acht weken na de datum van goedkeuring van deze tekst door het bemiddelingscomité te houden plenaire vergadering. |
|
2. De voorzitter of een ander daartoe aangewezen lid van de delegatie in het bemiddelingscomité legt een verklaring af over de gemeenschappelijke ontwerptekst, die vergezeld gaat van een verslag. |
2. De voorzitter of een ander daartoe aangewezen lid van de delegatie in het bemiddelingscomité legt een verklaring af over de gemeenschappelijke ontwerptekst, die vergezeld gaat van een verslag. |
|
3. Op de gemeenschappelijke ontwerptekst kunnen geen amendementen worden ingediend. |
3. Op de gemeenschappelijke ontwerptekst kunnen geen amendementen worden ingediend. |
|
4. De gemeenschappelijke ontwerptekst wordt als geheel bij een enkele stemming in stemming gebracht en bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen goedgekeurd. |
4. De gemeenschappelijke ontwerptekst wordt als geheel bij een enkele stemming in stemming gebracht en bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen goedgekeurd. |
|
5. Indien in het bemiddelingscomité geen overeenstemming over de gemeenschappelijke ontwerptekst wordt bereikt, legt de voorzitter of een ander daartoe aangewezen lid van de delegatie in het bemiddelingscomité een verklaring af. Deze verklaring wordt gevolgd door een debat. |
5. Indien in het bemiddelingscomité geen overeenstemming over de gemeenschappelijke ontwerptekst wordt bereikt, legt de voorzitter of een ander daartoe aangewezen lid van de delegatie in het bemiddelingscomité een verklaring af. Deze verklaring wordt gevolgd door een debat. |
|
|
5 bis. Tijdens de procedure van bemiddeling tussen Parlement en Raad na de tweede lezing vindt geen terugverwijzing naar een commissie plaats. |
|
|
5 ter. De artikelen 49, 50 en 53 zijn niet van toepassing tijdens de derde lezing. |
Amendement 83
Reglement van het Europees Parlement
Titel II — hoofdstuk 6 — titel
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
HOOFDSTUK 6 |
AFDELING 5 |
|
BEËINDIGING VAN DE WETGEVINGSPROCEDURE |
BEËINDIGING VAN DE PROCEDURE |
Amendement 84
Reglement van het Europees Parlement
Titel II — hoofdstuk 3 — afdeling 3 (nieuw)
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
AFDELING 3 |
|
|
INTERINSTITUTIONELE ONDERHANDELINGEN BIJ GEWONE WETGEVINGSPROCEDURES |
|
|
(Afdeling 3 wordt ingelast voor afdeling 4 betreffende bemiddeling en derde lezing, en omvat artikel 73, zoals gewijzigd, alsook de artikelen 73 bis t/m 73 quinquies.) |
Amendement 85
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 73
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 73 |
Artikel 73 |
|
Interinstitutionele onderhandelingen bij wetgevingsprocedures |
Algemene bepalingen |
|
1. Onderhandelingen met andere instellingen om in de loop van een wetgevingsprocedure tot overeenstemming te komen worden gevoerd met inachtneming van de door de Conferentie van voorzitters vastgestelde gedragscode (10). |
Onderhandelingen met andere instellingen om in de loop van een wetgevingsprocedure tot overeenstemming te komen , kunnen pas worden gestart na een besluit daartoe overeenkomstig de artikelen 73 bis tot en met 73 quinquies of na een terugverwijzing door het Parlement voor interinstitutionele onderhandelingen. Deze onderhandelingen worden gevoerd met inachtneming van de door de Conferentie van voorzitters vastgestelde gedragscode (10). |
|
2. Dergelijke onderhandelingen worden pas begonnen nadat de bevoegde commissie van geval tot geval voor elke betrokken wetgevingsprocedure en met de meerderheid van haar leden een besluit tot opening van onderhandelingen heeft genomen. Bij dit besluit worden het mandaat en de samenstelling van het onderhandelingsteam vastgesteld. Dergelijke besluiten worden aan de Voorzitter meegedeeld, die de Conferentie van voorzitters regelmatig op de hoogte houdt. |
|
|
Het mandaat bestaat uit een verslag dat door de commissie is goedgekeurd en vervolgens ter behandeling aan het Parlement wordt voorgelegd. Wanneer de bevoegde commissie gegronde redenen heeft om onderhandelingen te beginnen vóór goedkeuring van een verslag door de commissie, dan kan het mandaat uitzonderlijkerwijs uit een reeks amendementen of een reeks duidelijk omschreven doelstellingen, prioriteiten of richtsnoeren bestaan. |
|
|
3. Het onderhandelingsteam wordt geleid door de rapporteur en voorgezeten door de voorzitter van de bevoegde commissie of een door die voorzitter aangewezen ondervoorzitter. Ook de schaduwrapporteurs van elke fractie maken er in elk geval deel van uit. |
|
|
4. Alle stukken die tijdens een bijeenkomst met de Raad en de Commissie („trialoog”) zullen worden besproken hebben de vorm van documenten waarin de respectieve standpunten van de betrokken instellingen alsook mogelijke compromisoplossingen worden aangegeven, en worden ten minste 48 uur, of in dringende gevallen ten minste 24 uur vóór de desbetreffende trialoog aan het onderhandelingsteam rondgedeeld. |
|
|
Het onderhandelingsteam brengt na elke trialoog de bevoegde commissie in de eerstvolgende vergadering verslag uit. Alle stukken die het resultaat van de laatste trialoog weergeven, worden aan de commissie ter beschikking gesteld. |
|
|
Is het niet mogelijk binnen een redelijke termijn een vergadering van de commissie te beleggen, dan brengt het onderhandelingsteam verslag uit aan de voorzitter, de schaduwrapporteurs en de coördinatoren van de commissie, voor zover van toepassing. |
|
|
De bevoegde commissie kan het mandaat in het licht van de vorderingen bij de onderhandelingen bijstellen. |
|
|
5. Wordt in het kader van de onderhandelingen een compromis bereikt, dan wordt de bevoegde commissie onverwijld hiervan in kennis gesteld. De overeengekomen tekst wordt ter behandeling aan de bevoegde commissie voorgelegd. De overeengekomen tekst wordt na goedkeuring door een stemming in de commissie, in de juiste vorm, met inbegrip van compromisamendementen, ter behandeling aan het Parlement voorgelegd. Deze tekst kan de vorm hebben van een geconsolideerde tekst, op voorwaarde dat de amendementen op het in behandeling zijnde voorstel voor een wetgevingshandeling hierin duidelijk worden aangegeven. |
|
|
6. Wordt de procedure met medeverantwoordelijke commissies of de procedure met gezamenlijke commissievergaderingen gevolgd, dan zijn de artikelen 54 en 55 van toepassing op het besluit tot opening van onderhandelingen en op het voeren van die onderhandelingen. |
|
|
Bij een verschil van mening tussen de betrokken commissies worden de modaliteiten voor het openen van onderhandelingen en het voeren van deze onderhandelingen door de voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters overeenkomstig de in genoemde artikelen uiteengezette beginselen bepaald. |
|
Amendement 86
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 73 bis (nieuw)
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
Artikel 73 bis |
|
|
Onderhandelingen voorafgaand aan de eerste lezing door het Parlement |
|
|
1. Wanneer een commissie een wetgevingsverslag overeenkomstig artikel 49 heeft goedgekeurd, kan zij bij meerderheid van haar leden besluiten om onderhandelingen te beginnen op basis van dat verslag. |
|
|
2. Besluiten om onderhandelingen te beginnen worden meegedeeld aan het begin van de eerstvolgende vergaderperiode na de goedkeuring in de commissie. Voor het einde van de dag volgend op de mededeling ter plenaire vergadering kunnen fracties of individuele leden die samen ten minste een tiende van de leden van het Parlement uitmaken, schriftelijk verzoeken dat een commissiebesluit om onderhandelingen te beginnen in stemming wordt gebracht. Het Parlement stemt over deze verzoeken tijdens dezelfde vergaderperiode. |
|
|
Wordt er voor het verlopen van de in de eerste alinea bedoelde termijn geen dergelijk verzoek ontvangen, dan stelt de Voorzitter het Parlement daarvan in kennis. Wordt er een verzoek gedaan, dan kan de Voorzitter onmiddellijk vóór de stemming één spreker die voorstander van het besluit is en één spreker die tegenstander van het besluit is het woord geven. Elke spreker kan een verklaring afleggen die niet langer dan twee minuten mag duren. |
|
|
3. Verwerpt het Parlement het besluit van de commissie om onderhandelingen te beginnen, dan worden het ontwerp van wetgevingshandeling en het verslag van de bevoegde commissie op de agenda van de eerstvolgende vergaderperiode geplaatst en stelt de Voorzitter een termijn vast voor het indienen van amendementen. Artikel 59, lid 1 ter, is van toepassing. |
|
|
4. De onderhandelingen kunnen van start gaan op elk tijdstip na het verstrijken van de in lid 2, eerste alinea, bedoelde termijn indien er geen verzoek is ingediend om ter plenaire vergadering te stemmen over het besluit om onderhandelingen te beginnen. Indien er wel een dergelijk verzoek is ingediend, dan kunnen de onderhandelingen van start gaan op elk tijdstip nadat het besluit van de commissie om onderhandelingen te beginnen ter plenaire vergadering is aangenomen. |
Amendement 87
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 73 ter (nieuw)
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
Artikel 73 ter |
|
|
Onderhandelingen voorafgaand aan de eerste lezing door de Raad |
|
|
Wanneer het Parlement zijn standpunt in eerste lezing heeft vastgesteld, vormt dit het mandaat voor onderhandelingen met andere instellingen. De bevoegde commissie kan bij meerderheid van haar leden besluiten om op enig tijdstip daarna onderhandelingen te beginnen. Een dergelijk besluit wordt meegedeeld ter plenaire vergadering tijdens de vergaderperiode volgend op de stemming in de commissie en in de notulen wordt een verwijzing naar het besluit opgenomen. |
Amendement 88
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 73 quater (nieuw)
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
Artikel 73 quater |
|
|
Onderhandelingen voorafgaand aan de tweede lezing door het Parlement |
|
|
Wanneer het standpunt van de Raad in eerste lezing is verwezen naar de bevoegde commissie, vormt het standpunt van het Parlement in eerste lezing, behoudens het bepaalde in artikel 69, het mandaat voor onderhandelingen met andere instellingen. De bevoegde commissie kan op elk tijdstip daarna besluiten om onderhandelingen te beginnen. |
|
|
Bevat het standpunt van de Raad elementen die niet voorkomen in het ontwerp van wetgevingshandeling of in het standpunt van het Parlement in eerste lezing, dan kan de commissie onder meer in de vorm van amendementen op het standpunt van de Raad richtsnoeren voor het onderhandelingsteam vaststellen. |
Amendement 305
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 73 quinquies (nieuw)
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
Artikel 73 quinquies |
|
|
Het voeren van de onderhandelingen |
|
|
1. Het onderhandelingsteam van het Parlement wordt geleid door de rapporteur en voorgezeten door de voorzitter van de bevoegde commissie of een door die voorzitter aangewezen ondervoorzitter. Ook de schaduwrapporteurs van elke fractie die wenst deel te nemen, maken er in elk geval deel van uit. |
|
|
2. Alle stukken die tijdens een bijeenkomst met de Raad en de Commissie („trialoog”) zullen worden besproken, worden ten minste 48 uur of, in dringende gevallen, ten minste 24 uur vóór die trialoog aan het onderhandelingsteam rondgedeeld. |
|
|
3. De voorzitter van het onderhandelingsteam en de rapporteur brengen na elke trialoog namens het onderhandelingsteam verslag uit tijdens de eerstvolgende vergadering van de bevoegde commissie. |
|
|
Is het niet mogelijk binnen een redelijke termijn een vergadering van de commissie te beleggen, dan brengen de voorzitter van het onderhandelingsteam en de rapporteur namens het onderhandelingsteam verslag uit aan een vergadering van de coördinatoren van de commissie. |
|
|
4. Wordt in het kader van de onderhandelingen een voorlopig akkoord bereikt, dan wordt de bevoegde commissie daarvan onverwijld in kennis gesteld. Alle stukken die het resultaat van de slottrialoog weergeven, worden aan de commissie ter beschikking gesteld en openbaar gemaakt. Het voorlopig akkoord wordt voorgelegd aan de bevoegde commissie, die in een enkele stemming besluit bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen. Indien goedgekeurd, wordt het voorlopig akkoord ingediend voor behandeling ter plenaire vergadering, in een presentatie waarbij de amendementen op het ontwerp van wetgevingshandeling duidelijk worden aangegeven. |
|
|
5. In geval van een meningsverschil tussen de betrokken commissies als bedoeld in de artikelen 54 en 55 worden de nadere regels voor het openen van onderhandelingen en het voeren van deze onderhandelingen door de voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters overeenkomstig de in de genoemde artikelen uiteengezette beginselen bepaald. |
Amendement 90
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 74
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 74 |
Schrappen |
|
Goedkeuring van een besluit tot opening van interinstitutionele onderhandelingen vóór de goedkeuring van een verslag door de commissie |
|
|
1. Het besluit van een commissie tot opening van onderhandelingen vóór de goedkeuring van een verslag door de commissie wordt in alle officiële talen vertaald, aan alle leden van het Parlement rondgedeeld en aan de Conferentie van voorzitters voorgelegd. |
|
|
Op verzoek van een fractie kan de Conferentie van voorzitters besluiten het onderwerp voor behandeling met debat en stemming in te schrijven op de ontwerpagenda van de eerstvolgende vergaderperiode na ronddeling; in dat geval stelt de Voorzitter een termijn voor de indiening van amendementen vast. |
|
|
Bij ontstentenis van een besluit van de Conferentie van voorzitters om het onderwerp op de ontwerpagenda van die vergaderperiode in te schrijven, wordt het besluit tot opening van onderhandelingen bij de opening van die vergaderperiode door de Voorzitter bekendgemaakt. |
|
|
2. Het onderwerp wordt ingeschreven op de ontwerpagenda van de eerstvolgende vergaderperiode na de bekendmaking, voor behandeling met debat en stemming, en de Voorzitter stelt een termijn voor de indiening van amendementen vast indien een fractie of ten minste 40 leden hierom binnen 48 uur na de bekendmaking verzoeken. |
|
|
Zo niet, wordt het besluit tot opening van onderhandelingen geacht te zijn goedgekeurd. |
|
Amendement 91
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 75
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 75 |
Artikel 63 bis |
|
Goedkeuring in eerste lezing |
Goedkeuring in eerste lezing |
|
Indien de Raad overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie het Parlement ervan in kennis stelt dat hij het standpunt van het Parlement heeft goedgekeurd, deelt de Voorzitter, nadat overeenkomstig artikel 193 de laatste hand is gelegd aan de definitieve tekst, ter plenaire vergadering mede dat het voorgestelde besluit zoals geformuleerd in het standpunt van het Parlement is aangenomen. |
Indien de Raad overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie het Parlement ervan in kennis stelt dat hij het standpunt van het Parlement heeft goedgekeurd, deelt de Voorzitter, nadat overeenkomstig artikel 193 de laatste hand is gelegd aan de definitieve tekst, ter plenaire vergadering mede dat de wetgevingshandeling zoals geformuleerd in het standpunt van het Parlement is aangenomen. |
|
|
(Dit artikel wordt verplaatst naar het eind van afdeling 1 betreffende de eerste lezing.) |
Amendement 92
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 76
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 76 |
Artikel 69 bis |
|
Goedkeuring in tweede lezing |
Goedkeuring in tweede lezing |
|
Wanneer binnen de voor indiening van en stemming over amendementen en voorstellen tot verwerping vastgestelde termijnen geen voorstel tot verwerping van het standpunt van de Raad noch amendementen op dit standpunt overeenkomstig de artikelen 68 en 69 zijn aangenomen , dan deelt de Voorzitter ter plenaire vergadering mede dat het voorgestelde besluit definitief is aangenomen. De Voorzitter en de voorzitter van de Raad ondertekenen beiden het besluit en dragen overeenkomstig artikel 78 zorg voor de publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. |
Wanneer binnen de voor indiening van en stemming over amendementen en voorstellen tot verwerping vastgestelde termijnen geen voorstel tot verwerping van het standpunt van de Raad noch amendementen op dit standpunt overeenkomstig de artikelen 67 bis en 69 zijn ingediend , dan deelt de Voorzitter ter plenaire vergadering mede dat het voorgestelde besluit definitief is aangenomen. |
|
|
(Dit artikel wordt verplaatst naar het eind van afdeling 2 betreffende de tweede lezing.) |
Amendement 93
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 77
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||
|
Artikel 77 |
Schrappen |
||
|
Vereisten voor de formulering van wetgevingshandelingen |
|
||
|
1. Handelingen die door het Parlement en de Raad in het kader van de gewone wetgevingsprocedure gezamenlijk worden vastgesteld, bevatten de aanduiding van het soort handeling, gevolgd door het volgnummer, de datum van aanneming en een aanduiding van het onderwerp. |
|
||
|
2. Handelingen die door het Parlement en de Raad gezamenlijk worden vastgesteld, bevatten de volgende formuleringen en gegevens: |
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
3. Handelingen worden onderverdeeld in artikelen, die eventueel worden gegroepeerd onder hoofdstukken en afdelingen. |
|
||
|
4. In het laatste artikel van een handeling wordt de datum van inwerkingtreding vermeld, ingeval deze voor of na de twintigste dag volgende op die van bekendmaking valt. |
|
||
|
5. Het laatste artikel van een handeling wordt gevolgd door: |
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
Amendement 94
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 78
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 78 |
Artikel 78 |
|
Ondertekening van vastgestelde handelingen |
Ondertekening en bekendmaking van vastgestelde handelingen |
|
De volgens de gewone wetgevingsprocedure vastgestelde handelingen worden door de Voorzitter en de secretaris-generaal ondertekend en worden door de secretarissen-generaal van het Parlement en de Raad in het Publicatieblad van de Europese Unie gepubliceerd, nadat overeenkomstig artikel 193 de laatste hand is gelegd aan de aangenomen tekst en is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn afgesloten. |
De volgens de gewone wetgevingsprocedure vastgestelde handelingen worden door de Voorzitter en de secretaris-generaal ondertekend nadat overeenkomstig artikel 193 en bijlage XVI bis de laatste hand is gelegd aan de aangenomen tekst en is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn afgesloten. |
|
|
De secretarissen-generaal van het Parlement en de Raad dragen vervolgens zorg voor de bekendmaking van de handelingen in het Publicatieblad van de Europese Unie. |
Amendement 95
Reglement van het Europees Parlement
Titel II — hoofdstuk 4 (nieuw)
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
HOOFDSTUK 4 |
|
|
SPECIFIEKE BEPALINGEN VOOR DE RAADPLEGINGSPROCEDURE |
|
|
(Invoegen na artikel 78) |
Amendement 96
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 78 bis (nieuw)
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
Artikel 78 bis |
|
|
Gewijzigd voorstel van juridisch bindende handeling |
|
|
Indien de Commissie voornemens is haar voorstel van een juridisch bindende handeling te vervangen of te wijzigen, kan de bevoegde commissie de behandeling van de zaak uitstellen totdat zij het nieuwe voorstel of de door de Commissie aangebrachte wijzigingen heeft ontvangen. |
Amendement 97
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 78 ter (nieuw)
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
Artikel 78 ter |
|
|
Standpunt van de Commissie ten aanzien van amendementen |
|
|
Alvorens tot eindstemming over een voorstel van een juridisch bindende handeling over te gaan, kan de bevoegde commissie de Commissie verzoeken haar standpunt ten aanzien van alle door de bevoegde commissie goedgekeurde amendementen op dat ontwerp kenbaar te maken. |
|
|
Dat standpunt wordt indien nodig in het verslag opgenomen. |
Amendement 98
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 78 quater (nieuw)
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
Artikel 78 quater |
|
|
Stemming ter plenaire vergadering |
|
|
Artikel 59, leden - 1, 1, 1 ter en 1 quater, is mutatis mutandis van toepassing. |
Amendement 99
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 78 quinquies (nieuw)
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||
|
|
Artikel 78 quinquies |
||
|
|
Follow-up van het standpunt van het Parlement |
||
|
|
1. In de periode na de vaststelling door het Parlement van zijn standpunt inzake een ontwerp van een juridisch bindende handeling volgen de voorzitter en de rapporteur van de bevoegde commissie het verloop van de procedure die leidt tot de goedkeuring van dit ontwerp door de Raad, teneinde er met name op toe te zien dat de toezeggingen die de Raad of de Commissie aan het Parlement met betrekking tot zijn standpunt heeft gedaan, daadwerkelijk worden nagekomen. Zij brengen op regelmatige basis verslag uit aan de commissie. |
||
|
|
2. De bevoegde commissie kan de Commissie en de Raad verzoeken de zaak met haar te bespreken. |
||
|
|
3. De bevoegde commissie kan, indien zij zulks noodzakelijk acht, op elk moment van de follow-up-procedure een ontwerpresolutie indienen waarin het Parlement wordt aanbevolen: |
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
Deze ontwerpresolutie wordt ingeschreven op de ontwerpagenda van de vergaderperiode volgend op de goedkeuring van de ontwerpresolutie door de commissie. |
Amendement 100
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 78 sexies (nieuw)
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
Artikel 78 sexies |
|
|
Hernieuwde voorlegging aan het Parlement |
|
|
1. Op verzoek van de bevoegde commissie verzoekt de Voorzitter de Raad het Parlement opnieuw te raadplegen in dezelfde omstandigheden en onder dezelfde voorwaarden als die welke bedoeld zijn in artikel 63, lid 1, of indien de Raad ingrijpende wijzigingen aanbrengt of voornemens is aan te brengen in het ontwerp van een juridisch bindende handeling waarover het Parlement zijn standpunt oorspronkelijk heeft vastgesteld, behalve wanneer dit gebeurt om hierin de amendementen van het Parlement op te nemen. |
|
|
2. De Voorzitter verzoekt tevens om hernieuwde voorlegging van een ontwerp van juridisch bindende handeling in de in dit artikel genoemde gevallen, indien het Parlement hiertoe besluit op voorstel van een fractie of ten minste veertig leden. |
Amendement 101
Reglement van het Europees Parlement
Titel II — hoofdstuk 7 — nummering
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
HOOFDSTUK 7 |
HOOFDSTUK 5 |
|
CONSTITUTIONELE AANGELEGENHEDEN |
CONSTITUTIONELE AANGELEGENHEDEN |
Amendement 102
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 81
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 81 |
Artikel 81 |
|
Toetredingsverdragen |
Toetredingsverdragen |
|
1. Ieder verzoek van een Europese staat om lid te worden van de Europese Unie wordt voor behandeling naar de bevoegde commissie verwezen. |
1. Ieder verzoek van een Europese staat om lid te worden van de Europese Unie overeenkomstig artikel 49 van het Verdrag betreffende de Europese Unie wordt voor behandeling naar de bevoegde commissie verwezen. |
|
2. Het Parlement kan op voorstel van de bevoegde commissie, een fractie of ten minste veertig leden besluiten de Commissie en de Raad te verzoeken aan een debat deel te nemen alvorens de onderhandelingen met de staat die om toetreding heeft verzocht, worden geopend. |
2. Het Parlement kan op voorstel van de bevoegde commissie, een fractie of ten minste veertig leden besluiten de Commissie en de Raad te verzoeken aan een debat deel te nemen alvorens de onderhandelingen met de staat die om toetreding heeft verzocht, worden geopend. |
|
3. Tijdens de onderhandelingen houden de Commissie en de Raad de bevoegde commissie regelmatig en volledig op de hoogte van de voortgang van de onderhandelingen, zo nodig op basis van vertrouwelijkheid. |
3. De bevoegde commissie verzoekt de Commissie en de Raad om de bevoegde commissie regelmatig en volledig op de hoogte te houden van de voortgang van de onderhandelingen, zo nodig op basis van vertrouwelijkheid. |
|
4. In elk stadium van de onderhandelingen kan het Parlement op basis van een verslag van zijn bevoegde commissie aanbevelingen aannemen met het verzoek deze vóór de sluiting van een verdrag inzake de toetreding van de staat die om toetreding tot de Europese Unie heeft verzocht, op te volgen. |
4. In elk stadium van de onderhandelingen kan het Parlement op basis van een verslag van zijn bevoegde commissie aanbevelingen aannemen met het verzoek deze vóór de sluiting van een verdrag inzake de toetreding van de staat die om toetreding tot de Europese Unie heeft verzocht, op te volgen. |
|
5. Na afsluiting van de onderhandelingen, doch nog vóór de ondertekening van de overeenkomst, wordt de ontwerpovereenkomst overeenkomstig artikel 99 ter goedkeuring aan het Parlement voorgelegd. |
5. Na afsluiting van de onderhandelingen, doch nog vóór de ondertekening van de overeenkomst, wordt de ontwerpovereenkomst overeenkomstig artikel 99 ter goedkeuring aan het Parlement voorgelegd. Overeenkomstig artikel 49 van het Verdrag betreffende de Europese Unie is voor goedkeuring de meerderheid van de leden van het Parlement vereist. |
Amendement 103
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 83
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||||
|
Artikel 83 |
Artikel 83 |
||||
|
Schending van de fundamentele beginselen door een lidstaat |
Schending van de fundamentele beginselen en waarden door een lidstaat |
||||
|
1. Op basis van een speciaal verslag van de bevoegde commissie overeenkomstig de artikelen 45 en 52 kan het Parlement: |
1. Op basis van een speciaal verslag van de bevoegde commissie overeenkomstig de artikelen 45 en 52 kan het Parlement: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
2. Van alle verzoeken van de Raad om goedkeuring van een krachtens artikel 7, leden 1 en 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie ingediend voorstel, tezamen met de door de betrokken lidstaat ingediende opmerkingen, wordt het Parlement mededeling gedaan. De desbetreffende documenten worden overeenkomstig artikel 99 naar de bevoegde commissie verwezen. Het Parlement besluit op voorstel van de bevoegde commissie, behalve in dringende en gerechtvaardigde omstandigheden. |
2. Van alle verzoeken van de Raad om goedkeuring van een krachtens artikel 7, leden 1 en 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie ingediend voorstel, tezamen met de door de betrokken lidstaat ingediende opmerkingen, wordt het Parlement mededeling gedaan. De desbetreffende documenten worden overeenkomstig artikel 99 naar de bevoegde commissie verwezen. Het Parlement besluit op voorstel van de bevoegde commissie, behalve in dringende en gerechtvaardigde omstandigheden. |
||||
|
3. Voor de besluiten als bedoeld in de leden 1 en 2 is een tweederdemeerderheid van de uitgebrachte stemmen vereist die de meerderheid van de leden van het Parlement vertegenwoordigt. |
3. Overeenkomstig artikel 354 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is voor de besluiten als bedoeld in de leden 1 en 2 een tweederdemeerderheid van de uitgebrachte stemmen vereist die de meerderheid van de leden van het Parlement vertegenwoordigt. |
||||
|
4. De bevoegde commissie kan een begeleidende ontwerpresolutie indienen, mits de Conferentie van voorzitters daar toestemming voor geeft. In die ontwerpresolutie wordt het standpunt van het Parlement inzake een ernstige schending door een lidstaat, inzake passende sancties en inzake wijziging of intrekking van die sancties uiteengezet. |
4. De bevoegde commissie kan een begeleidende ontwerpresolutie indienen, mits de Conferentie van voorzitters daar toestemming voor geeft. In die ontwerpresolutie wordt het standpunt van het Parlement inzake een ernstige schending door een lidstaat, inzake te nemen passende maatregelen en inzake wijziging of intrekking van die maatregelen uiteengezet. |
||||
|
5. De bevoegde commissie ziet erop toe dat het Parlement volledig op de hoogte wordt gehouden van en zo nodig wordt geraadpleegd over alle vervolgmaatregelen naar aanleiding van zijn overeenkomstig lid 3 verleende goedkeuring. De Raad wordt verzocht eventuele ontwikkelingen toe te lichten. Aan de hand van een met toestemming van de Conferentie van voorzitters te formuleren voorstel van de bevoegde commissie kan het Parlement aanbevelingen aan de Raad aannemen. |
5. De bevoegde commissie ziet erop toe dat het Parlement volledig op de hoogte wordt gehouden van en zo nodig wordt geraadpleegd over alle vervolgmaatregelen naar aanleiding van zijn overeenkomstig lid 3 verleende goedkeuring. De Raad wordt verzocht eventuele ontwikkelingen toe te lichten. Aan de hand van een met toestemming van de Conferentie van voorzitters te formuleren voorstel van de bevoegde commissie kan het Parlement aanbevelingen aan de Raad aannemen. |
Amendement 104
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 84
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 84 |
Artikel 84 |
|
Samenstelling van het Parlement |
Samenstelling van het Parlement |
|
Tijdig voor het einde van een zittingsperiode kan het Parlement op basis van een overeenkomstig artikel 45 door de bevoegde commissie opgesteld verslag een voorstel tot wijziging van zijn samenstelling doen. Het ontwerpbesluit van de Europese Raad betreffende de samenstelling van het Parlement wordt overeenkomstig artikel 99 behandeld. |
Tijdig voor het einde van een zittingsperiode kan het Parlement op basis van een overeenkomstig artikel 14, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en overeenkomstig de artikelen 45 en 52 van het Reglement door de bevoegde commissie opgesteld verslag een voorstel tot wijziging van zijn samenstelling doen. Het ontwerpbesluit van de Europese Raad betreffende de samenstelling van het Parlement wordt overeenkomstig artikel 99 behandeld. |
Amendement 105
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 85
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 85 |
Artikel 85 |
|
Nauwere samenwerking tussen lidstaten |
Nauwere samenwerking tussen lidstaten |
|
1. Verzoeken om nauwere samenwerking tussen lidstaten overeenkomstig artikel 20 van het Verdrag betreffende de Europese Unie worden door de Voorzitter ter behandeling naar de bevoegde commissie verwezen. De artikelen 39, 41, 43, 47, 57 tot en met 63 en 99 van het Reglement zijn eventueel van toepassing. |
1. Verzoeken om nauwere samenwerking tussen lidstaten overeenkomstig artikel 20 van het Verdrag betreffende de Europese Unie worden door de Voorzitter ter behandeling naar de bevoegde commissie verwezen. Artikel 99 van het Reglement is van toepassing. |
|
2. De bevoegde commissie vergewist zich van de verenigbaarheid ervan met artikel 20 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en de artikelen 326 tot en met 334 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. |
2. De bevoegde commissie vergewist zich van de verenigbaarheid ervan met artikel 20 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en de artikelen 326 tot en met 334 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. |
|
3. Besluiten die nadien in het kader van nauwere samenwerking, zodra deze is aangegaan, worden voorgesteld, worden door het Parlement volgens dezelfde procedures behandeld als die welke gelden wanneer er geen sprake is van nauwere samenwerking. Artikel 47 is van toepassing. |
3. Besluiten die nadien in het kader van nauwere samenwerking, zodra deze is aangegaan, worden voorgesteld, worden door het Parlement volgens dezelfde procedures behandeld als die welke gelden wanneer er geen sprake is van nauwere samenwerking. Artikel 47 is van toepassing. |
Amendement 106
Reglement van het Europees Parlement
Titel II — hoofdstuk 8 — nummering
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
HOOFDSTUK 8 |
HOOFDSTUK 6 |
|
BEGROTINGSPROCEDURES |
BEGROTINGSPROCEDURES |
Amendement 107
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 86
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 86 |
Artikel 86 |
|
Meerjarig financieel kader |
Meerjarig financieel kader |
|
Wanneer de Raad het Parlement verzoekt het voorstel voor een verordening tot bepaling van het meerjarig financieel kader goed te keuren, wordt de zaak overeenkomstig de procedure van artikel 99 naar de bevoegde commissie verwezen . Voor goedkeuring is de meerderheid van de leden van het Parlement vereist. |
Wanneer de Raad het Parlement verzoekt het voorstel voor een verordening tot bepaling van het meerjarig financieel kader goed te keuren, wordt de zaak behandeld overeenkomstig artikel 99. Overeenkomstig artikel 312, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is voor goedkeuring de meerderheid van de leden van het Parlement vereist. |
Amendement 108
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 86 bis (nieuw)
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
Artikel 86 bis |
|
|
Jaarlijkse begrotingsprocedure |
|
|
De bevoegde commissie kan besluiten tot het opstellen van elk verslag dat zij passend acht in verband met de begroting, met inachtneming van de bijlage bij het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (1 bis) . |
|
|
Elke andere commissie kan advies uitbrengen binnen de door de bevoegde commissie vastgestelde termijn. |
Amendement 109
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 87
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||
|
Artikel 87 |
Schrappen |
||
|
Werkdocumenten |
|
||
|
1. De volgende documenten worden ter beschikking gesteld van de leden: |
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
2. Deze documenten worden naar de ten principale bevoegde commissie verwezen. Alle betrokken commissies kunnen advies uitbrengen. |
|
||
|
3. De Voorzitter stelt de termijn vast waarbinnen de commissies die een advies wensen uit te brengen, dit advies aan de ten principale bevoegde commissie moeten doen toekomen. |
|
Amendement 110
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 88
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||||
|
Artikel 88 |
Artikel 88 |
||||
|
Behandeling van de ontwerpbegroting - eerste fase |
Standpunt van het Parlement over de ontwerpbegroting |
||||
|
1. Elk lid kan, met inachtneming van de navolgende bepalingen, ontwerpamendementen op de ontwerpbegroting indienen en toelichten . |
1. Individuele leden kunnen amendementen op het standpunt van de Raad over de ontwerpbegroting indienen in de bevoegde commissie . |
||||
|
|
Amendementen op het standpunt van de Raad ter plenaire vergadering kunnen worden ingediend door ten minste veertig leden of namens een commissie of een fractie. |
||||
|
2. Ontwerpamendementen zijn alleen ontvankelijk, wanneer zij schriftelijk worden ingediend , door ten minste veertig leden ondertekend zijn dan wel namens een fractie of een commissie zijn ingediend, het onderdeel van de begroting aangeven waarop zij betrekking hebben en het beginsel van evenwicht tussen de ontvangsten en uitgaven in acht nemen. De ontwerpamendementen bevatten alle dienstige gegevens betreffende de bij de begrotingslijn in kwestie op te nemen toelichting . |
2. Amendementen worden schriftelijk ingediend en met redenen omkleed, zijn ondertekend door de indieners ervan en preciseren de begrotingslijn waarop zij betrekking hebben. |
||||
|
Alle ontwerpamendementen op de ontwerpbegroting gaan vergezeld van een schriftelijke motivering. |
|
||||
|
3. De Voorzitter stelt de termijn voor de indiening van de ontwerpamendementen vast. |
3. De Voorzitter stelt de termijn voor de indiening van de amendementen vast. |
||||
|
4. De ten principale bevoegde commissie brengt over de aldus ingediende teksten advies uit, alvorens deze ter plenaire vergadering worden behandeld. |
4. De ten principale bevoegde commissie stemt over de amendementen alvorens deze ter plenaire vergadering worden behandeld. |
||||
|
Ontwerpamendementen en wijzigingsvoorstellen die in de ten principale bevoegde commissie zijn verworpen, worden alleen ter plenaire vergadering in stemming gebracht wanneer een commissie of ten minste veertig leden binnen een door de Voorzitter vastgestelde termijn schriftelijk daarom hebben verzocht; deze termijn mag in geen geval minder zijn dan 24 uur vóór de opening van de stemming. |
4 bis. Ter plenaire vergadering ingediende amendementen en wijzigingsvoorstellen die in de ten principale bevoegde commissie zijn verworpen, kunnen alleen ter plenaire vergadering in stemming worden gebracht wanneer een commissie of ten minste veertig leden binnen een door de Voorzitter vastgestelde termijn schriftelijk daarom hebben verzocht; deze termijn mag in geen geval minder zijn dan 24 uur vóór de opening van de stemming. |
||||
|
5. Ontwerpamendementen op de raming van het Parlement die eenzelfde strekking hebben als die welke het Parlement reeds bij het vaststellen van deze raming heeft verworpen, worden alleen in geval van een gunstig advies van de ten principale bevoegde commissie in behandeling genomen. |
5. Amendementen op de raming van het Parlement die eenzelfde strekking hebben als die welke het Parlement reeds bij het vaststellen van deze raming heeft verworpen, worden alleen in geval van een gunstig advies van de ten principale bevoegde commissie in behandeling genomen. |
||||
|
6. In afwijking van het bepaalde in artikel 59, lid 2, stemt het Parlement bij aparte stemming achtereenvolgens over: |
6. Het Parlement stemt achtereenvolgens over: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
De leden 4 t/m 8 van artikel 174 zijn evenwel van toepassing. |
De leden 4 t/m 8 bis van artikel 174 zijn evenwel van toepassing. |
||||
|
7. De artikelen, hoofdstukken, titels en afdelingen van de ontwerpbegroting waarop geen ontwerpamendementen of wijzigingsvoorstellen zijn ingediend, worden geacht te zijn aangenomen. |
7. De artikelen, hoofdstukken, titels en afdelingen van de ontwerpbegroting waarop geen amendementen of wijzigingsvoorstellen zijn ingediend, worden geacht te zijn aangenomen. |
||||
|
8. Voor de aanneming van ontwerpamendementen is de meerderheid van de leden van het Parlement vereist. |
8. Overeenkomstig artikel 314, lid 4, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is voor de aanneming van amendementen de meerderheid van de leden van het Parlement vereist. |
||||
|
9. Indien het Parlement de ontwerpbegroting heeft geamendeerd, wordt de aldus geamendeerde ontwerpbegroting , vergezeld van de motiveringen, aan de Raad en de Commissie toegezonden. |
9. Indien het Parlement het standpunt van de Raad over de ontwerpbegroting heeft geamendeerd, wordt het aldus geamendeerde standpunt , vergezeld van de motiveringen en de notulen van de vergadering waarop de amendementen zijn aangenomen , aan de Raad en de Commissie toegezonden. |
||||
|
10. De notulen van de vergadering waarin het Parlement zich over de ontwerpbegroting heeft uitgesproken, worden aan de Raad en de Commissie toegezonden. |
|
Amendement 111
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 89
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 89 |
Artikel 95 bis |
|
Financieel driehoeksoverleg |
Interinstitutionele samenwerking |
|
De Voorzitter neemt deel aan de bijeenkomsten van de voorzitters van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die regelmatig op initiatief van de Commissie in het kader van de in titel II van het zesde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bedoelde begrotingsprocedures worden bijeengeroepen. De Voorzitter neemt alle maatregelen die nodig zijn om het overleg te bevorderen en de standpunten van de instellingen dichter bij elkaar te brengen, teneinde de uitvoering van voornoemde procedures te vergemakkelijken. |
Overeenkomstig artikel 324 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie neemt de Voorzitter deel aan de bijeenkomsten van de voorzitters van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die regelmatig op initiatief van de Commissie in het kader van de in titel II van het zesde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bedoelde begrotingsprocedures worden bijeengeroepen. De Voorzitter neemt alle maatregelen die nodig zijn om het overleg te bevorderen en de standpunten van de instellingen dichter bij elkaar te brengen, teneinde de uitvoering van voornoemde procedures te vergemakkelijken. |
|
De Voorzitter van het Parlement kan deze taak delegeren aan een ondervoorzitter met ervaring in begrotingsaangelegenheden of aan de voorzitter van de voor begrotingsaangelegenheden bevoegde commissie. |
De Voorzitter van het Parlement kan deze taak delegeren aan een ondervoorzitter met ervaring in begrotingsaangelegenheden of aan de voorzitter van de voor begrotingsaangelegenheden bevoegde commissie. |
|
|
(Dit artikel wordt in gewijzigde vorm verplaatst naar het eind van het hoofdstuk over begrotingsprocedures, na artikel 95) |
Amendement 112
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 91
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 91 |
Artikel 91 |
|
Definitieve vaststelling van de begroting |
Definitieve vaststelling van de begroting |
|
Indien de Voorzitter constateert dat de begroting overeenkomstig de bepalingen van artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is goedgekeurd, verklaart hij ter plenaire vergadering dat de begroting definitief is vastgesteld. Hij draagt zorg voor de publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. |
Indien de Voorzitter van mening is dat de begroting overeenkomstig de bepalingen van artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is goedgekeurd, verklaart hij ter plenaire vergadering dat de begroting definitief is vastgesteld. Hij draagt zorg voor de publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. |
Amendement 113
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 93
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 93 |
Artikel 93 |
|
Verlening van kwijting aan de Commissie voor de uitvoering van de begroting |
Verlening van kwijting aan de Commissie voor de uitvoering van de begroting |
|
De bepalingen inzake de procedure voor de totstandkoming van het besluit inzake de verlening van kwijting aan de Commissie voor de uitvoering van de begroting, overeenkomstig de financiële bepalingen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Financieel Reglement, zijn als bijlage (11) bij dit Reglement gevoegd. Deze bijlage wordt overeenkomstig artikel 227, lid 2, van dit Reglement goedgekeurd. |
De bepalingen inzake de procedure voor de verlening van kwijting aan de Commissie voor de uitvoering van de begroting, overeenkomstig de financiële bepalingen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Financieel Reglement, zijn als bijlage (11) bij dit Reglement gevoegd. |
Amendement 114
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 94
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||||
|
Artikel 94 |
Artikel 94 |
||||
|
Overige kwijtingsprocedures |
Overige kwijtingsprocedures |
||||
|
De bepalingen inzake de verlening van kwijting aan de Commissie voor de uitvoering van de begroting zijn eveneens van toepassing op de procedure voor de verlening van kwijting aan: |
De bepalingen inzake de verlening van kwijting aan de Commissie voor de uitvoering van de begroting , overeenkomstig artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, zijn eveneens van toepassing op de procedure voor de verlening van kwijting aan: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
Amendement 115
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 95
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 95 |
Artikel 92 bis |
|
Controle van het Parlement op de uitvoering van de begroting |
Uitvoering van de begroting |
|
1. Het Parlement controleert de uitvoering van de lopende begroting. Het wijst deze taak toe aan de ter zake van begroting en begrotingscontrole bevoegde commissies en aan de andere betrokken commissies. |
1. Het Parlement controleert de uitvoering van de lopende begroting. Het wijst deze taak toe aan de ter zake van begroting en begrotingscontrole bevoegde commissies en aan de andere betrokken commissies. |
|
2. Het behandelt elk jaar, en wel vóór de eerste lezing van de ontwerpbegroting voor het volgende begrotingsjaar, de problemen in verband met de uitvoering van de lopende begroting, in voorkomend geval aan de hand van een door de bevoegde commissie ingediende ontwerpresolutie. |
2. Het behandelt elk jaar, en wel vóór zijn lezing van de ontwerpbegroting voor het volgende begrotingsjaar, de problemen in verband met de uitvoering van de lopende begroting, in voorkomend geval aan de hand van een door de bevoegde commissie ingediende ontwerpresolutie. |
|
|
(Dit artikel wordt in gewijzigde vorm vóór artikel 93 geplaatst.) |
Amendement 116
Reglement van het Europees Parlement
Titel II — hoofdstuk 9 — nummering
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
HOOFDSTUK 9 |
HOOFDSTUK 7 |
|
INTERNE BEGROTINGSPROCEDURES |
INTERNE BEGROTINGSPROCEDURES |
Amendement 117
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 98
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 98 |
Artikel 98 |
|
Bevoegdheid tot het aangaan van betalingsverplichtingen en het verstrekken van betalingsopdrachten |
Bevoegdheid tot het aangaan van betalingsverplichtingen en het verstrekken van betalingsopdrachten , het goedkeuren van rekeningen en het verlenen van kwijting |
|
1. Overeenkomstig het intern financieel reglement, dat door het Bureau in overleg met de bevoegde commissie wordt vastgesteld, worden door de Voorzitter of in diens opdracht betalingsverplichtingen aangegaan en uitgaven betaalbaar gesteld. |
1. Overeenkomstig het intern financieel reglement, dat door het Bureau in overleg met de bevoegde commissie wordt vastgesteld, worden door de Voorzitter of in diens opdracht betalingsverplichtingen aangegaan en uitgaven betaalbaar gesteld. |
|
2. De Voorzitter zendt het ontwerp voor de afsluiting van de rekeningen toe aan de bevoegde commissie. |
2. De Voorzitter zendt het ontwerp voor de afsluiting van de rekeningen toe aan de bevoegde commissie. |
|
3. Het Parlement stelt na kennisneming van het verslag van zijn bevoegde commissie de rekeningen vast en beslist over de kwijting. |
3. Het Parlement stelt na kennisneming van het verslag van zijn bevoegde commissie de rekeningen vast en beslist over de kwijting. |
Amendement 118
Reglement van het Europees Parlement
Titel II — hoofdstuk 10 — nummering
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
HOOFDSTUK 10 |
HOOFDSTUK 8 |
|
GOEDKEURINGSPROCEDURE |
GOEDKEURINGSPROCEDURE |
Amendement 119
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 99
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 99 |
Artikel 99 |
|
Goedkeuringsprocedure |
Goedkeuringsprocedure |
|
1. Wanneer het Parlement wordt verzocht een voorgesteld besluit goed te keuren, neemt het zijn besluit met inachtneming van een aanbeveling van de bevoegde commissie strekkende tot goedkeuring of verwerping ervan. De aanbeveling bevat visa maar geen overwegingen. De aanbeveling kan vergezeld gaan van een korte toelichting die onder de verantwoordelijkheid van de rapporteur valt en die niet in stemming wordt gebracht. Het bepaalde in artikel 56, lid 1, is mutatis mutandis van toepassing. In de commissie ingediende amendementen zijn alleen ontvankelijk wanneer ermee wordt beoogd de aanbeveling zoals voorgesteld door de rapporteur een tegenovergestelde strekking te geven. |
1. Wanneer het Parlement wordt verzocht een juridisch bindende handeling goed te keuren, legt de bevoegde commissie het Parlement een aanbeveling strekkende tot goedkeuring of verwerping van de voorgestelde handeling voor . |
|
|
De aanbeveling bevat visa maar geen overwegingen. Amendementen in de commissie zijn alleen ontvankelijk wanneer ermee wordt beoogd de door de rapporteur voorgestelde aanbeveling een tegenovergestelde strekking te geven. |
|
|
De aanbeveling kan vergezeld gaan van een korte toelichting die onder de verantwoordelijkheid van de rapporteur valt en die niet in stemming wordt gebracht. Het bepaalde in artikel 56, lid 1, is mutatis mutandis van toepassing. |
|
De bevoegde commissie kan een voorstel voor een niet-wetgevingsresolutie indienen . Andere commissies kunnen bij de formulering van de resolutie worden betrokken , overeenkomstig artikel 201 , lid 3, in combinatie met de artikelen 53, 54 of 55 . |
1 bis. Indien nodig kan de bevoegde commissie ook een verslag met een voorstel voor een niet-wetgevingsresolutie indienen waarin de redenen worden uiteengezet waarom het Parlement al dan niet goedkeuring zou moeten verlenen en indien passend aanbevelingen worden gedaan voor de uitvoering van de voorgestelde handeling . |
|
|
1 ter. De bevoegde commissie behandelt het verzoek om goedkeuring onverwijld. Wanneer de bevoegde commissie uiterlijk zes maanden na ontvangst van het verzoek om goedkeuring haar aanbeveling nog niet heeft geformuleerd, kan de Conferentie van voorzitters dit onderwerp voor behandeling op de agenda van een volgende vergaderperiode plaatsen dan wel in naar behoren gemotiveerde gevallen besluiten de termijn van zes maanden te verlengen. |
|
Het Parlement spreekt zich middels een enkele stemming ter verlening van de goedkeuring uit over de handeling, waarvoor uit hoofde van het Verdrag betreffende de Europese Unie of het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie de goedkeuring van het Parlement vereist is, ongeacht of de aanbeveling van de bevoegde commissie tot goedkeuring dan wel verwerping strekt . Er kunnen geen amendementen worden ingediend. Voor het verlenen van goedkeuring is de meerderheid vereist die vermeld wordt in het artikel van het Verdrag betreffende de Europese Unie of het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dat de rechtsgrond van de voorgestelde handeling vormt of, wanneer in dat artikel geen meerderheid wordt vermeld, de meerderheid van de uitgebrachte stemmen . Indien de vereiste meerderheid niet wordt gehaald, wordt de voorgestelde handeling geacht te zijn verworpen. |
1 quater. Het Parlement spreekt zich middels een enkele stemming ter verlening van de goedkeuring uit over de voorgestelde handeling, ongeacht of de aanbeveling van de bevoegde commissie tot goedkeuring dan wel verwerping strekt. Indien de vereiste meerderheid niet wordt gehaald, wordt de voorgestelde handeling geacht te zijn verworpen. |
|
2. Voor internationale overeenkomsten, toetredingsverdragen, constateringen van ernstige en voortdurende schending door een lidstaat van de fundamentele beginselen, de vaststelling van de samenstelling van het Parlement, het aangaan van nauwere samenwerking tussen de lidstaten of de vaststelling van het meerjarig financieel kader zijn daarnaast respectievelijk de artikelen 108, 81, 83, 84, 85 en 86 van het Reglement van toepassing. |
|
|
3. Wanneer voor een voorstel van een wetgevingshandeling of een beoogde internationale overeenkomst de goedkeuring van het Parlement vereist is, kan de bevoegde commissie het Parlement een interimverslag over het betrokken ontwerp voorleggen met een ontwerpresolutie met aanbevelingen tot wijziging of tenuitvoerlegging van de wetgevingshandeling of de beoogde internationale overeenkomst . |
3. Wanneer de goedkeuring van het Parlement vereist is, kan de bevoegde commissie het Parlement te allen tijde een interimverslag voorleggen met een ontwerpresolutie met aanbevelingen tot wijziging of tenuitvoerlegging van de voorgestelde handeling . |
|
4. De bevoegde commissie behandelt het verzoek om goedkeuring onverwijld. Wanneer de bevoegde commissie besluit geen aanbeveling te formuleren of uiterlijk zes maanden na ontvangst van het verzoek om goedkeuring nog geen aanbeveling heeft geformuleerd, kan de Conferentie van voorzitters dit onderwerp voor behandeling op de agenda van een volgende vergaderperiode plaatsen dan wel in naar behoren gemotiveerde gevallen besluiten de termijn van zes maanden te verlengen. |
|
|
Indien voor de sluiting van een internationale overeenkomst de goedkeuring van het Parlement vereist is, kan het Parlement op basis van een aanbeveling van de bevoegde commissie besluiten de goedkeuringsprocedure voor hoogstens een jaar op te schorten. |
|
Amendement 120
Reglement van het Europees Parlement
Titel II — hoofdstuk 11 — nummering
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
HOOFDSTUK 11 |
HOOFDSTUK 9 |
|
OVERIGE PROCEDURES |
OVERIGE PROCEDURES |
Amendement 121
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 100
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 100 |
Artikel 100 |
|
Procedure voor het uitbrengen van advies in de zin van artikel 140 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie |
Procedure voor het uitbrengen van advies inzake derogaties voor de aanneming van de euro |
|
1. Wordt het Parlement verzocht over aanbevelingen van de Raad overeenkomstig artikel 140, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie advies uit te brengen, dan beraadslaagt het , nadat de Raad deze ter plenaire vergadering heeft toegelicht, op basis van een door zijn bevoegde commissie mondeling of schriftelijk ingediend voorstel tot aanneming of verwerping van de aanbevelingen waarover het wordt geraadpleegd . |
1. Wordt het Parlement verzocht overeenkomstig artikel 140, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie advies uit te brengen, dan beraadslaagt het op basis van een tot aanneming of verwerping van de voorgestelde handeling strekkend verslag van zijn bevoegde commissie . |
|
2. Het Parlement stemt vervolgens over deze aanbevelingen bij een enkele stemming en bloc ; er kunnen geen amendementen worden ingediend. |
2. Het Parlement stemt vervolgens over de voorgestelde handeling bij een enkele stemming; er kunnen geen amendementen worden ingediend. |
Amendement 122
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 102
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 102 |
Artikel 102 |
|
Procedures in verband met onderzoek van vrijwillige overeenkomsten |
Procedures in verband met onderzoek van beoogde vrijwillige overeenkomsten |
|
1. Wanneer de Commissie het Parlement in kennis stelt van haar voornemen te onderzoeken of als alternatief voor de vaststelling van wetgeving vrijwillige overeenkomsten kunnen worden gesloten, kan de bevoegde commissie overeenkomstig artikel 52 een verslag opstellen over de inhoudelijke kant van de zaak. |
1. Wanneer de Commissie het Parlement in kennis stelt van haar voornemen te onderzoeken of als alternatief voor de vaststelling van wetgeving vrijwillige overeenkomsten kunnen worden gesloten, kan de bevoegde commissie overeenkomstig artikel 52 een verslag opstellen over de inhoudelijke kant van de zaak. |
|
2. Wanneer de Commissie aankondigt voornemens te zijn een vrijwillige overeenkomst te sluiten, kan de bevoegde commissie een ontwerpresolutie indienen, waarin wordt aanbevolen het voorstel aan te nemen dan wel te verwerpen en waarin de desbetreffende voorwaarden worden uiteengezet. |
2. Wanneer de Commissie aankondigt voornemens te zijn een vrijwillige overeenkomst te sluiten, kan de bevoegde commissie een ontwerpresolutie indienen, waarin wordt aanbevolen het voorstel aan te nemen dan wel te verwerpen en waarin de desbetreffende voorwaarden worden uiteengezet. |
Amendement 123
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 103
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 103 |
Artikel 103 |
|
Codificatie |
Codificatie |
|
1. Wanneer een ontwerp houdende codificatie van de wetgeving van de Unie aan het Parlement wordt voorgelegd, wordt het verwezen naar de voor juridische zaken bevoegde commissie. Volgens op interinstitutioneel niveau (12) overeengekomen modaliteiten gaat deze commissie na of het ontwerp zich beperkt tot loutere codificatie zonder inhoudelijke wijziging. |
1. Wanneer een ontwerp houdende codificatie van de wetgeving van de Unie aan het Parlement wordt voorgelegd, wordt het verwezen naar de voor juridische zaken bevoegde commissie. Volgens op interinstitutioneel niveau (12) overeengekomen modaliteiten gaat deze commissie na of het ontwerp zich beperkt tot loutere codificatie zonder inhoudelijke wijziging. |
|
2. De commissie die ten principale bevoegd was voor de wetteksten die het voorwerp van de codificatie vormen, kan op eigen verzoek of op verzoek van de voor juridische zaken bevoegde commissie advies uitbrengen over de wenselijkheid van de codificatie. |
2. De commissie die ten principale bevoegd was voor de wetteksten die het voorwerp van de codificatie vormen, kan op eigen verzoek of op verzoek van de voor juridische zaken bevoegde commissie advies uitbrengen over de wenselijkheid van de codificatie. |
|
3. Amendementen op de tekst van het ontwerp zijn niet ontvankelijk. |
3. Amendementen op de tekst van het ontwerp zijn niet ontvankelijk. |
|
Op verzoek van de rapporteur kan de voorzitter van de voor juridische zaken bevoegde commissie evenwel aan deze commissie amendementen ter goedkeuring voorleggen die betrekking hebben op technische aanpassingen , mits die aanpassingen nodig zijn om het ontwerp in overeenstemming te brengen met de codificatieregels en geen enkele inhoudelijke wijziging in het ontwerp aanbrengen. |
Op verzoek van de rapporteur kan de voorzitter van de voor juridische zaken bevoegde commissie evenwel aan deze commissie technische aanpassingen ter goedkeuring voorleggen, mits die aanpassingen nodig zijn om het ontwerp in overeenstemming te brengen met de codificatieregels en geen enkele inhoudelijke wijziging in het ontwerp aanbrengen. |
|
4. Wanneer de voor juridische zaken bevoegde commissie van oordeel is dat met het ontwerp geen enkele inhoudelijke wijziging in de wetgeving van de Unie wordt aangebracht, legt zij het ontwerp ter goedkeuring aan het Parlement voor. |
4. Wanneer de voor juridische zaken bevoegde commissie van oordeel is dat met het ontwerp geen enkele inhoudelijke wijziging in de wetgeving van de Unie wordt aangebracht, legt zij het ontwerp ter goedkeuring aan het Parlement voor. |
|
Wanneer deze commissie van oordeel is dat het ontwerp inhoudelijke wijzigingen inhoudt, stelt zij het Parlement voor het ontwerp te verwerpen. |
Wanneer deze commissie van oordeel is dat het ontwerp inhoudelijke wijzigingen inhoudt, stelt zij het Parlement voor het ontwerp te verwerpen. |
|
In beide gevallen spreekt het Parlement zich uit bij een enkele stemming, zonder amendementen en zonder debat. |
In beide gevallen spreekt het Parlement zich uit bij een enkele stemming, zonder amendementen en zonder debat. |
Amendement 124
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 104
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 104 |
Artikel 104 |
|
Herschikking |
Herschikking |
|
1. Wanneer een ontwerp tot herschikking van de wetgeving van de Unie aan het Parlement wordt voorgelegd, wordt het naar de voor juridische zaken bevoegde commissie en naar de ter zake bevoegde commissie verwezen. |
1. Wanneer een ontwerp tot herschikking van de wetgeving van de Unie aan het Parlement wordt voorgelegd, wordt het naar de voor juridische zaken bevoegde commissie en naar de ter zake bevoegde commissie verwezen. |
|
2. Volgens op interinstitutioneel niveau (13) overeengekomen modaliteiten gaat de voor juridische zaken bevoegde commissie na of het ontwerp geen andere inhoudelijke wijzigingen bevat dan die welke als zodanig zijn aangegeven. |
2. Volgens op interinstitutioneel niveau (13) overeengekomen modaliteiten gaat de voor juridische zaken bevoegde commissie na of het ontwerp geen andere inhoudelijke wijzigingen bevat dan die welke als zodanig zijn aangegeven. |
|
In het kader van dit onderzoek zijn amendementen op de tekst van het ontwerp niet ontvankelijk. Artikel 103 lid 3, tweede alinea, is evenwel van toepassing op de bepalingen die in het herschikkingsontwerp ongewijzigd zijn gebleven. |
In het kader van dit onderzoek zijn amendementen op de tekst van het ontwerp niet ontvankelijk. Artikel 103, lid 3, tweede alinea, is evenwel van toepassing op de bepalingen die in het herschikkingsontwerp ongewijzigd zijn gebleven. |
|
3. Als de voor juridische zaken bevoegde commissie van oordeel is dat het ontwerp geen andere inhoudelijke wijzigingen bevat dan die welke als zodanig zijn aangegeven, stelt zij de ter zake bevoegde commissie hiervan in kennis. |
3. Als de voor juridische zaken bevoegde commissie van oordeel is dat het ontwerp geen andere inhoudelijke wijzigingen bevat dan die welke als zodanig zijn aangegeven, stelt zij de ter zake bevoegde commissie hiervan in kennis. |
|
In dat geval en onverminderd de in de artikelen 169 en 170 vastgelegde voorwaarden zijn amendementen in de ter zake bevoegde commissie alleen ontvankelijk als zij betrekking hebben op onderdelen van het ontwerp die wijzigingen bevatten. |
In dat geval en onverminderd de in de artikelen 169 en 170 vastgelegde voorwaarden zijn amendementen in de ter zake bevoegde commissie alleen ontvankelijk als zij betrekking hebben op onderdelen van het ontwerp die wijzigingen bevatten. |
|
Wanneer de ter zake bevoegde commissie evenwel voornemens is, overeenkomstig punt 8 van het Interinstitutioneel Akkoord, ook amendementen op de gecodificeerde delen van het ontwerp van wetgevingshandeling in te dienen , stelt zij de Raad en de Commissie daarvan onverwijld in kennis. Alvorens tot stemming wordt overgegaan maakt laatstgenoemde overeenkomstig artikel 58 haar standpunt inzake de amendementen kenbaar en geeft zij aan of zij voornemens is het herschikkingsontwerp in te trekken . |
Amendementen op ongewijzigd gebleven onderdelen van het ontwerp kunnen evenwel in uitzonderlijke en individuele gevallen door de voorzitter van de ter zake bevoegde commissie worden aanvaard indien hij van oordeel is dat dit noodzakelijk is om dwingende redenen die verband houden met de interne logica van de tekst of omdat de amendementen onlosmakelijk verbonden zijn met andere ontvankelijke amendementen . Deze redenen dienen in een schriftelijke motivering bij de amendementen te worden vermeld . |
|
4. Als de voor juridische zaken bevoegde commissie van oordeel is dat het ontwerp andere inhoudelijke wijzigingen bevat dan die welke als zodanig zijn aangegeven, stelt zij het Parlement voor het voorstel te verwerpen en stelt zij de ter zake bevoegde commissie hiervan in kennis. |
4. Als de voor juridische zaken bevoegde commissie van oordeel is dat het ontwerp andere inhoudelijke wijzigingen bevat dan die welke als zodanig zijn aangegeven, stelt zij het Parlement voor het voorstel te verwerpen en stelt zij de ter zake bevoegde commissie hiervan in kennis. |
|
In dat geval verzoekt de Voorzitter de Commissie haar ontwerp in te trekken. Indien de Commissie haar ontwerp intrekt, stelt de Voorzitter vast dat de procedure zinledig is geworden en stelt hij de Raad hiervan in kennis. Indien de Commissie haar ontwerp niet intrekt, verwijst het Parlement het naar de ter zake bevoegde commissie, die het volgens de gebruikelijke procedure behandelt. |
In dat geval verzoekt de Voorzitter de Commissie haar ontwerp in te trekken. Indien de Commissie haar ontwerp intrekt, stelt de Voorzitter vast dat de procedure zinledig is geworden en stelt hij de Raad hiervan in kennis. Indien de Commissie haar ontwerp niet intrekt, verwijst het Parlement het naar de ter zake bevoegde commissie, die het volgens de gebruikelijke procedure behandelt. |
Amendement 125
Reglement van het Europees Parlement
Titel II — hoofdstuk 9 bis (nieuw)
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
HOOFDSTUK 9 BIS |
|
|
GEDELEGEERDE HANDELINGEN EN UITVOERINGSHANDELINGEN |
Amendement 126
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 105
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||||
|
Artikel 105 |
Artikel 105 |
||||
|
Gedelegeerde handelingen |
Gedelegeerde handelingen |
||||
|
1. Wanneer de Commissie het Parlement een gedelegeerde handeling toezendt, verwijst de Voorzitter deze naar de voor de basiswetgevingshandeling bevoegde commissie, die een rapporteur voor de behandeling van een of meerdere gedelegeerde handelingen kan benoemen . |
1. Wanneer de Commissie het Parlement een gedelegeerde handeling toezendt, verwijst de Voorzitter deze naar de voor de basiswetgevingshandeling bevoegde commissie, die een van haar leden voor de behandeling van een of meerdere gedelegeerde handelingen kan aanwijzen . |
||||
|
2. De Voorzitter doet het Parlement mededeling van de datum van ontvangst van de gedelegeerde handeling in alle officiële talen alsook van de termijn voor eventuele bezwaren. Deze termijn gaat op die datum in . |
2. Tijdens de eerstvolgende vergaderperiode na de ontvangst ervan, doet de Voorzitter het Parlement mededeling van de datum van ontvangst van de gedelegeerde handeling in alle officiële talen alsook van de termijn voor eventuele bezwaren. Deze termijn gaat in op de datum van ontvangst . |
||||
|
De mededeling wordt gepubliceerd in de notulen van de vergadering onder vermelding van de bevoegde commissie. |
De mededeling wordt gepubliceerd in de notulen van de vergadering onder vermelding van de bevoegde commissie. |
||||
|
3. De bevoegde commissie kan het Parlement, met inachtneming van het bepaalde in de basiswetgevingshandeling en indien zij zulks wenselijk acht, na raadpleging van alle betrokken commissies, een met redenen omklede ontwerpresolutie voorleggen . In deze ontwerpresolutie worden de gronden aangegeven voor het bezwaar van het Parlement en kan de Commissie worden verzocht om een nieuwe gedelegeerde handeling in te dienen , waarin met de aanbevelingen van het Parlement rekening wordt gehouden . |
3. De bevoegde commissie kan het Parlement, met inachtneming van het bepaalde in de basiswetgevingshandeling en indien zij zulks wenselijk acht, na raadpleging van alle betrokken commissies, een met redenen omklede ontwerpresolutie voorleggen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen de gedelegeerde handeling. Indien de bevoegde commissie tien werkdagen voor het begin van de vergaderperiode waarvan de woensdag voorafgaat aan en het dichtst ligt bij de datum waarop de in lid 5 bedoelde termijn verstrijkt niet een dergelijke ontwerpresolutie heeft ingediend , kunnen een fractie of ten minste veertig leden een ontwerpresolutie indienen om het onderwerp op de agenda van voornoemde vergaderperiode te plaatsen . |
||||
|
4. Indien de bevoegde commissie tien werkdagen voor het begin van de vergaderperiode waarvan de woensdag voorafgaat aan en het dichtst ligt bij de datum waarop de in lid 5 bedoelde termijn verstrijkt geen ontwerpresolutie heeft ingediend, kunnen een fractie of ten minste veertig leden een ontwerpresolutie indienen om het onderwerp op de agenda van voornoemde vergaderperiode te plaatsen. |
|
||||
|
|
4 bis. Elke overeenkomstig lid 3 ingediende ontwerpresolutie vermeldt de gronden voor de bezwaren van het Parlement en kan de Commissie verzoeken om indiening van een nieuwe gedelegeerde handeling, die rekening houdt met de aanbevelingen van het Parlement. |
||||
|
5. Het Parlement spreekt zich uit over ingediende ontwerpresoluties binnen de in de basiswetgevingshandeling gestelde termijn bij de in artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie voorgeschreven meerderheid . |
5. Het Parlement neemt ingediende ontwerpresoluties aan binnen de in de basiswetgevingshandeling gestelde termijn, bij meerderheid van zijn leden overeenkomstig artikel 290 , lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. |
||||
|
Wanneer de bevoegde commissie het wenselijk acht om, met inachtneming van het bepaalde in de basiswetgevingshandeling, de termijn voor bezwaar tegen de gedelegeerde handeling te verlengen, stelt de voorzitter van de bevoegde commissie namens het Parlement de Raad en de Commissie van deze verlenging in kennis. |
Wanneer de bevoegde commissie het wenselijk acht om, met inachtneming van het bepaalde in de basiswetgevingshandeling, de termijn voor bezwaar tegen de gedelegeerde handeling te verlengen, stelt de voorzitter van de bevoegde commissie namens het Parlement de Raad en de Commissie van deze verlenging in kennis. |
||||
|
6. Wanneer de bevoegde commissie het Parlement voor het verstrijken van de in de basiswetgevingshandeling gestelde termijn aanbeveelt geen bezwaar tegen de gedelegeerde handeling te maken: |
6. Wanneer de bevoegde commissie het Parlement voor het verstrijken van de in de basiswetgevingshandeling gestelde termijn aanbeveelt geen bezwaar tegen de gedelegeerde handeling te maken: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
7. Met inachtneming van het bepaalde in de basiswetgevingshandeling kan de bevoegde commissie op eigen initiatief het Parlement een met redenen omklede ontwerpresolutie voorleggen waarmee de bij deze handeling verleende bevoegdheidsdelegatie geheel of ten dele wordt ingetrokken . Het Parlement spreekt zich uit bij de meerderheid die is voorgeschreven in artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie . |
7. Met inachtneming van het bepaalde in de basiswetgevingshandeling kan de bevoegde commissie op eigen initiatief het Parlement een ontwerpresolutie voorleggen waarmee de bij deze handeling verleende bevoegdheidsdelegatie geheel of ten dele wordt ingetrokken of bezwaar wordt gemaakt tegen de stilzwijgende verlenging van de bevoegdheidsdelegatie . |
||||
|
|
Overeenkomstig artikel 290, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is voor intrekking van de bevoegdheidsdelegatie de meerderheid van de leden van het Parlement vereist. |
||||
|
8. De Voorzitter stelt de Raad en de Commissie van de overeenkomstig dit artikel ingenomen standpunten in kennis. |
8. De Voorzitter stelt de Raad en de Commissie van de overeenkomstig dit artikel ingenomen standpunten in kennis. |
Amendement 127
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 106
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||||
|
Artikel 106 |
Artikel 106 |
||||
|
Uitvoeringshandelingen en -maatregelen |
Uitvoeringshandelingen en -maatregelen |
||||
|
1. Wanneer de Commissie het Parlement een ontwerp van uitvoeringshandeling of -maatregel voorlegt, verwijst de Voorzitter dit ontwerp naar de voor de basiswetgevingshandeling bevoegde commissie, die een rapporteur voor de behandeling van een of meerdere ontwerpen van uitvoeringshandelingen of -maatregelen kan benoemen . |
1. Wanneer de Commissie het Parlement een ontwerp van uitvoeringshandeling of -maatregel voorlegt, verwijst de Voorzitter dit ontwerp naar de voor de basiswetgevingshandeling bevoegde commissie, die een van haar leden voor de behandeling van een of meerdere ontwerpen van uitvoeringshandelingen of -maatregelen kan aanwijzen . |
||||
|
2. De bevoegde commissie kan het Parlement een met redenen omklede ontwerpresolutie voorleggen waarin wordt verklaard dat het ontwerp van uitvoeringshandeling of -maatregel de bij de basiswetgevingshandeling verleende uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt of anderszins niet verenigbaar is met het recht van de Unie. |
2. De bevoegde commissie kan het Parlement een met redenen omklede ontwerpresolutie voorleggen waarin wordt verklaard dat het ontwerp van uitvoeringshandeling of -maatregel de bij de basiswetgevingshandeling verleende uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt of anderszins niet verenigbaar is met het recht van de Unie. |
||||
|
3. In de ontwerpresolutie kan de Commissie worden verzocht de handeling of maatregel, dan wel het ontwerp van handeling of maatregel in te trekken, deze/ dit met inachtneming van de door het Parlement geformuleerde bezwaren te wijzigen of een nieuw wetgevingsvoorstel in te dienen. De Voorzitter stelt de Raad en de Commissie van het standpunt van het Parlement in kennis. |
3. In de ontwerpresolutie kan de Commissie worden verzocht het ontwerp van uitvoeringshandeling of -maatregel in te trekken, dit met inachtneming van de door het Parlement geformuleerde bezwaren te wijzigen of een nieuw wetgevingsvoorstel in te dienen. De Voorzitter stelt de Raad en de Commissie van het standpunt van het Parlement in kennis. |
||||
|
4. Wanneer de door de Commissie beoogde uitvoeringsmaatregelen onder de regelgevingsprocedure met toetsing vallen in de zin van Besluit 1999/468/EG van de Raad tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden, zijn daarnaast de volgende bepalingen van toepassing: |
4. Wanneer de door de Commissie beoogde uitvoeringsmaatregelen onder de regelgevingsprocedure met toetsing vallen in de zin van Besluit 1999/468/EG van de Raad tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden, zijn daarnaast de volgende bepalingen van toepassing: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
Indien de bevoegde commissie tien werkdagen voor het begin van de vergaderperiode waarvan de woensdag voorafgaat aan en het dichtst ligt bij de datum waarop de termijn voor bezwaar tegen de aanneming van het ontwerp van een uitvoeringsmaatregel verstrijkt geen ontwerp voor een dergelijke resolutie heeft ingediend, kunnen een fractie of ten minste veertig leden een ontwerpresolutie indienen om het onderwerp op de agenda van voornoemde vergaderperiode te plaatsen. |
||||
|
|
Amendement 128
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 108
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||
|
Artikel 108 |
Artikel 108 |
||
|
Internationale overeenkomsten |
Internationale overeenkomsten |
||
|
1. Wanneer het voornemen bestaat onderhandelingen te openen over de sluiting, hernieuwing of wijziging van een internationale overeenkomst, kan de bevoegde commissie besluiten een verslag op te stellen of de procedure anderszins te volgen en de Conferentie van voorzitters daarvan in kennis te stellen. Eventueel kunnen andere commissies overeenkomstig artikel 53, lid 1, om advies worden gevraagd. Voor zover relevant zijn de artikelen 201, lid 2, en 54 en 55 van overeenkomstige toepassing. |
1. Wanneer het voornemen bestaat onderhandelingen te openen over de sluiting, hernieuwing of wijziging van een internationale overeenkomst, kan de bevoegde commissie besluiten een verslag op te stellen of deze voorbereidende fase anderszins te volgen . De bevoegde commissie stelt de Conferentie van voorzitters daarvan in kennis. |
||
|
De voorzitters en rapporteurs van de bevoegde commissie c.q. de medeverantwoordelijke commissies nemen gezamenlijk de nodige stappen om ervoor te zorgen dat het Parlement onverwijld, regelmatig en volledig wordt ingelicht, zo nodig op basis van vertrouwelijkheid, gedurende alle fasen van de onderhandelingen over en de sluiting van internationale overeenkomsten, met inbegrip van de vaststelling van onderhandelingsrichtsnoeren, en dat het Parlement de in lid 3 bedoelde informatie wordt verstrekt, |
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
1 bis. De bevoegde commissie wendt zich zo spoedig mogelijk tot de Commissie om zich op de hoogte te stellen van de voor de sluiting van de in lid 1 bedoelde internationale overeenkomst gekozen rechtsgrond. De bevoegde commissie controleert die gekozen rechtsgrond overeenkomstig artikel 39. |
||
|
2. Het Parlement kan op voorstel van de bevoegde commissie, een fractie of ten minste veertig leden de Raad verzoeken geen toestemming te verlenen voor het openen van de onderhandelingen zolang het zich niet op basis van een verslag van de bevoegde commissie over het voorgestelde onderhandelingsmandaat heeft uitgesproken. |
2. Het Parlement kan op voorstel van de bevoegde commissie, een fractie of ten minste veertig leden de Raad verzoeken geen toestemming te verlenen voor het openen van de onderhandelingen zolang het zich niet op basis van een verslag van de bevoegde commissie over het voorgestelde onderhandelingsmandaat heeft uitgesproken. |
||
|
3. Op het beoogde tijdstip van opening der onderhandelingen, wendt de bevoegde commissie zich tot de Commissie om zich op de hoogte te stellen van de voor de sluiting van de in lid 1 bedoelde internationale overeenkomst gekozen rechtsgrond. De bevoegde commissie controleert de gekozen rechtsgrond overeenkomstig artikel 39. Als de Commissie nalaat de rechtsgrond aan te geven of als er sprake is van twijfel over de juistheid ervan, is artikel 39 van toepassing. |
|
||
|
4. In elk stadium van de onderhandelingen en vanaf de beëindiging van de onderhandelingen tot aan de sluiting van de internationale overeenkomst kan het Parlement op basis van een verslag van zijn bevoegde commissie, en na behandeling van elk overeenkomstig artikel 134 ingediend voorstel ter zake, aanbevelingen aannemen met het verzoek deze vóór de sluiting van die overeenkomst op te volgen. |
4. In elk stadium van de onderhandelingen en vanaf de beëindiging van de onderhandelingen tot aan de sluiting van de internationale overeenkomst kan het Parlement op basis van een op eigen initiatief opgesteld verslag van zijn bevoegde commissie, of na behandeling van elk door een fractie of ten minste veertig leden ingediend voorstel ter zake, aanbevelingen aan de Raad, de Commissie of de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid aannemen met het verzoek deze vóór de sluiting van die overeenkomst op te volgen. |
||
|
5. Verzoeken van de Raad om goedkeuring of advies van het Parlement worden door de Voorzitter overeenkomstig artikel 99 of artikel 47, lid 1, naar de ter zake bevoegde commissie verwezen. |
5. Verzoeken van de Raad om goedkeuring of advies van het Parlement worden door de Voorzitter overeenkomstig artikel 99 of artikel 47, lid 1, naar de ter zake bevoegde commissie verwezen. |
||
|
6. Alvorens over te gaan tot de stemming ter verlening van goedkeuring, kan de bevoegde commissie , een fractie of ten minste een tiende van de leden het Parlement voorstellen het advies van het Hof van Justitie over de verenigbaarheid van de internationale overeenkomst met de Verdragen in te winnen. Indien het Parlement een dergelijk voorstel aanneemt, wordt de stemming uitgesteld, totdat het Hof advies heeft uitgebracht (14) . |
6. De bevoegde commissie of ten minste een tiende van de leden van het Parlement kan het Parlement , op enig moment voordat het Parlement over een verzoek tot goedkeuring of advies stemt, voorstellen het advies van het Hof van Justitie over de verenigbaarheid van de internationale overeenkomst met de Verdragen in te winnen. |
||
|
|
Vooraleer het Parlement overgaat tot de stemming over dat voorstel, kan de Voorzitter advies vragen aan de bevoegde commissie voor juridische zaken, die haar conclusies meedeelt aan het Parlement. |
||
|
|
Indien het Parlement het voorstel aanneemt om het advies van het Hof van Justitie in te winnen, wordt de stemming over een verzoek om goedkeuring of advies uitgesteld, totdat het Hof advies heeft uitgebracht. |
||
|
7. Het Parlement brengt advies uit inzake, respectievelijk verleent goedkeuring voor de sluiting, hernieuwing of wijziging van een door de Europese Unie te sluiten internationale overeenkomst of financieel protocol , bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen en bij een enkele stemming . Amendementen op de tekst van de overeenkomst of van het protocol zijn niet ontvankelijk . |
7. Indien het Parlement wordt verzocht om goedkeuring te verlenen voor de sluiting, hernieuwing of wijziging van een internationale overeenkomst, besluit het bij een enkele stemming overeenkomstig artikel 99 . |
||
|
|
Verleent het Parlement geen goedkeuring, dan stelt de Voorzitter de Raad ervan op de hoogte dat de betrokken overeenkomst niet kan worden gesloten, hernieuwd of gewijzigd. |
||
|
|
Onverminderd artikel 99, lid 1 ter, kan het Parlement op basis van een aanbeveling van de bevoegde commissie besluiten de goedkeuringsprocedure voor ten hoogste een jaar te schorsen. |
||
|
8. Wanneer het advies van het Parlement negatief is, verzoekt de Voorzitter de Raad de betrokken overeenkomst niet te sluiten. |
8. Indien het Parlement wordt verzocht om advies uit te brengen over de sluiting, hernieuwing of wijziging van een internationale overeenkomst, zijn amendementen op de tekst van de overeenkomst niet ontvankelijk. Onverminderd artikel 170, lid 1, zijn amendementen op het ontwerpbesluit van de Raad ontvankelijk. |
||
|
|
Wanneer het advies van het Parlement negatief is, verzoekt de Voorzitter de Raad de betrokken overeenkomst niet te sluiten. |
||
|
9. Verleent het Parlement geen goedkeuring voor een internationale overeenkomst, dan stelt de Voorzitter de Raad ervan op de hoogte dat de overeenkomst niet kan worden gesloten. |
|
||
|
|
9 bis. De voorzitters en rapporteurs van de bevoegde commissie en van een eventuele medeverantwoordelijke commissie zien er gezamenlijk op toe dat, in overeenstemming met artikel 218, lid 10, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, de Raad, de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid het Parlement onverwijld, regelmatig en ten volle informeren, zo nodig op basis van vertrouwelijkheid, gedurende alle fasen van de voorbereiding en uitvoering van de onderhandelingen over en de sluiting van internationale overeenkomsten, met inbegrip van informatie over het ontwerp en de uiteindelijk vastgesteld tekst van onderhandelingsrichtsnoeren, alsmede over de tenuitvoerlegging van die overeenkomsten, |
||
|
|
Amendement 129
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 109
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 109 |
Artikel 109 |
|
Procedures uit hoofde van artikel 218 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie voor voorlopige toepassing of opschorting van internationale akkoorden of voor het bepalen van de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een bij een internationaal akkoord opgericht orgaan |
Voorlopige toepassing of schorsing van de toepassing van internationale overeenkomsten of bepaling van de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een bij een internationale overeenkomst opgericht orgaan |
|
Wanneer de Commissie , overeenkomstig haar uit het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie voortvloeiende verplichtingen , het Parlement en de Raad informeert inzake haar voornemen de voorlopige toepassing of opschorting van een internationaal akkoord voor te stellen, wordt ter plenaire vergadering een verklaring afgelegd en een debat gehouden. Het Parlement kan aanbevelingen doen overeenkomstig artikel 108 of 113 van het Reglement. |
Wanneer de Commissie of de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger het Parlement en de Raad op de hoogte stelt van haar of zijn voornemen de voorlopige toepassing of schorsing van een internationale overeenkomst voor te stellen , kan het Parlement de Raad , de Commissie of de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid uitnodigen om een verklaring af te leggen, waarna een debat wordt gehouden. Het Parlement kan aanbevelingen doen op basis van een verslag van de bevoegde commissie of overeenkomstig artikel 113 van het Reglement , met inbegrip van met name een verzoek aan de Raad om een overeenkomst niet voorlopig toe te passen, totdat het Parlement goedkeuring heeft verleend . |
|
Dezelfde procedure is van toepassing wanneer de Commissie het Parlement informeert over een voorstel betreffende de standpunten die namens de Unie moeten worden ingenomen in een bij een internationaal akkoord opgericht orgaan. |
Dezelfde procedure is van toepassing wanneer de Commissie of de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger standpunten voorstelt die namens de Unie moeten worden ingenomen in een bij een internationale overeenkomst opgericht orgaan. |
Amendement 130
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 110
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 110 |
Artikel 110 |
|
Speciale vertegenwoordigers |
Speciale vertegenwoordigers |
|
1. Indien de Raad voornemens is een speciale vertegenwoordiger overeenkomstig artikel 33 van het Verdrag betreffende de Europese Unie te benoemen, verzoekt de Voorzitter, op verzoek van de bevoegde commissie, de Raad een verklaring af te leggen en vragen te beantwoorden over het mandaat, de doelstellingen en andere relevante zaken die verband houden met de taak en rol van de speciale vertegenwoordiger. |
1. Indien de Raad voornemens is een speciale vertegenwoordiger overeenkomstig artikel 33 van het Verdrag betreffende de Europese Unie te benoemen, verzoekt de Voorzitter, op verzoek van de bevoegde commissie, de Raad een verklaring af te leggen en vragen te beantwoorden over het mandaat, de doelstellingen en andere relevante zaken die verband houden met de taak en rol van de speciale vertegenwoordiger. |
|
2. Zodra de speciale vertegenwoordiger is benoemd, doch voordat deze zijn ambt gaat uitoefenen, kan hij worden verzocht voor de bevoegde commissie een verklaring af te leggen en vragen te beantwoorden. |
2. Zodra de speciale vertegenwoordiger is benoemd, doch voordat deze zijn ambt gaat uitoefenen, kan hij worden verzocht voor de bevoegde commissie een verklaring af te leggen en vragen te beantwoorden. |
|
3. Binnen een termijn van drie maanden na de hoorzitting kan de bevoegde commissie overeenkomstig artikel 134 een aanbeveling doen die rechtstreeks betrekking heeft op de afgelegde verklaring en de gegeven antwoorden . |
3. Binnen een termijn van twee maanden na de hoorzitting kan de bevoegde commissie aanbevelingen doen aan de Raad, de Commissie of de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid die rechtstreeks betrekking hebben op de benoeming . |
|
4. De speciale vertegenwoordiger wordt verzocht het Parlement volledig en regelmatig op de hoogte te houden van de praktische uitvoering van zijn mandaat. |
4. De speciale vertegenwoordiger wordt verzocht het Parlement volledig en regelmatig op de hoogte te houden van de praktische uitvoering van zijn mandaat. |
|
5. Een door de Raad benoemde speciale vertegenwoordiger met een mandaat voor specifieke beleidsvraagstukken kan op initiatief van het Parlement dan wel op eigen verzoek worden uitgenodigd in de bevoegde commissie een verklaring af te leggen. |
|
Amendement 131
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 111
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 111 |
Artikel 111 |
|
Internationale vertegenwoordiging |
Internationale vertegenwoordiging |
|
1. Bij de benoeming van een hoofd van een externe delegatie van de Unie kan de kandidaat worden verzocht te verschijnen voor het bevoegde orgaan van het Parlement om een verklaring af te leggen en vragen te beantwoorden. |
1. Bij de benoeming van een hoofd van een externe delegatie van de Unie kan de kandidaat worden verzocht te verschijnen voor de bevoegde commissie om een verklaring af te leggen en vragen te beantwoorden. |
|
2. Binnen een termijn van drie maanden na de in lid 1 bedoelde hoorzitting kan de bevoegde commissie een resolutie aannemen dan wel een aanbeveling doen die rechtstreeks betrekking heeft op de afgelegde verklaring en de gegeven antwoorden . |
2. Binnen een termijn van twee maanden na de in lid 1 bedoelde hoorzitting kan de bevoegde commissie een resolutie aannemen dan wel een aanbeveling doen die rechtstreeks betrekking heeft op de benoeming . |
Amendement 132
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 112
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 112 |
Artikel 113 bis |
|
Raadpleging van en informatieverstrekking aan het Parlement in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid |
Raadpleging van en informatieverstrekking aan het Parlement in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid |
|
1. Wanneer het Parlement overeenkomstig artikel 36 van het Verdrag betreffende de Europese Unie wordt geraadpleegd, wordt de zaak verwezen naar de bevoegde commissie, die overeenkomstig artikel 113 van het Reglement aanbevelingen kan doen . |
1. Wanneer het Parlement overeenkomstig artikel 36 van het Verdrag betreffende de Europese Unie wordt geraadpleegd, wordt de zaak verwezen naar de bevoegde commissie, die overeenkomstig artikel 113 van het Reglement ontwerpaanbevelingen kan opstellen . |
|
2. De betrokken commissies stellen alles in het werk om ervoor te zorgen dat de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid hen regelmatig en tijdig op de hoogte stelt van de ontwikkeling en de uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie, van de geraamde kosten telkens wanneer een besluit met financiële gevolgen op het gebied van het GBVB wordt genomen, en van andere financiële overwegingen die verband houden met de uitvoering van GBVB-acties. Op verzoek van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger kan een commissie bij wijze van uitzondering besluiten met gesloten deuren te beraadslagen. |
2. De betrokken commissies stellen alles in het werk om ervoor te zorgen dat de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid hen regelmatig en tijdig op de hoogte stelt van de ontwikkeling en de uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie, van de geraamde kosten telkens wanneer een besluit met financiële gevolgen op het gebied van het GBVB wordt genomen, en van andere financiële overwegingen die verband houden met de uitvoering van GBVB-acties. Op verzoek van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger kan een commissie bij wijze van uitzondering besluiten met gesloten deuren te beraadslagen. |
|
3. Tweemaal per jaar vindt een debat plaats over het door de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger opgestelde document met de voornaamste aspecten en fundamentele keuzen op het gebied van het GBVB, met inbegrip van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid en de financiële gevolgen ervan voor de begroting van de Europese Unie. De procedures van artikel 123 zijn van toepassing. |
3. Tweemaal per jaar vindt een debat plaats over het door de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger opgestelde document met de voornaamste aspecten en fundamentele keuzen op het gebied van het GBVB, met inbegrip van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid en de financiële gevolgen ervan voor de begroting van de Europese Unie. De procedures van artikel 123 zijn van toepassing. |
|
(Zie eveneens de interpretatie onder artikel 134). |
|
|
4. De vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger wordt uitgenodigd voor elk plenair debat over aspecten van het buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid. |
4. De vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger wordt uitgenodigd voor elk plenair debat over aspecten van het buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid. |
|
|
(Dit artikel wordt in gewijzigde vorm na artikel 113 geplaatst en bijgevolg opgenomen in het nieuw te creëren hoofdstuk 2 bis). |
Amendement 133
Reglement van het Europees Parlement
Titel III — hoofdstuk 2 bis — titel (nieuw)
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
HOOFDSTUK 2 BIS |
|
|
AANBEVELINGEN INZAKE HET EXTERNE BELEID VAN DE UNIE |
|
|
(Invoegen vóór artikel 113) |
Amendement 134
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 113
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 113 |
Artikel 113 |
|
Aanbevelingen in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid |
Aanbevelingen inzake het externe beleid van de Unie |
|
1. De ter zake van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid bevoegde commissie kan, met toestemming van de Conferentie van voorzitters of op grond van een ontwerp in de zin van artikel 134, de Raad aanbevelingen doen op de beleidsterreinen waarvoor zij bevoegd is. |
1. De bevoegde commissie kan ontwerpaanbevelingen doen aan de Raad, de Commissie of de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid inzake onderwerpen uit hoofde van titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie (het externe optreden van de Unie) of wanneer een binnen het toepassingsgebied van artikel 108 vallende internationale overeenkomst niet is verwezen naar het Parlement of het Parlement niet daarover is geïnformeerd overeenkomstig artikel 109 . |
|
2. In dringende gevallen kan de in lid 1 bedoelde toestemming worden verleend door de Voorzitter , die eveneens toestemming kan verlenen voor een spoedvergadering van de betrokken commissie. |
2. In dringende gevallen kan de Voorzitter toestemming verlenen voor een spoedvergadering van de betrokken commissie. |
|
3. Tijdens de procedure voor de goedkeuring van deze aanbevelingen, die in schriftelijke vorm in stemming worden gebracht, is artikel 158 niet van toepassing en kunnen mondelinge amendementen worden ingediend . |
3. Tijdens de procedure voor de goedkeuring van deze ontwerpaanbevelingen in de commissiefase moet een schriftelijke tekst in stemming worden gebracht . |
|
Niet-toepassing van artikel 158 is uitsluitend in commissievergaderingen en in geval van urgentie mogelijk. Noch voor niet dringend verklaarde commissievergaderingen noch voor plenaire vergaderingen mag worden afgeweken van het bepaalde in artikel 158. |
|
|
De bepaling volgens welke mondelinge amendementen mogen worden ingediend houdt in dat geen bezwaar kan worden gemaakt tegen het in stemming brengen van mondelinge amendementen tijdens commissievergaderingen. |
|
|
|
3 bis. In dringende gevallen als bedoeld in lid 2 is artikel 158 niet van toepassing in de commissiefase en zijn mondelinge amendementen ontvankelijk. De leden kunnen geen bezwaar maken tegen het in stemming brengen van mondelinge amendementen in de commissie. |
|
4. De aldus tot stand gekomen aanbevelingen worden ingeschreven op de agenda van de eerste vergaderperiode volgend op de indiening ervan. In dringende gevallen kunnen bij besluit van de Voorzitter aanbevelingen op de agenda van een lopende vergaderperiode worden ingeschreven. De aanbevelingen worden geacht te zijn aangenomen tenzij vóór het begin van de vergaderperiode ten minste veertig leden schriftelijk hiertegen bezwaar hebben gemaakt; in dat geval worden de aanbevelingen van de commissie met debat en stemming op de agenda van diezelfde vergaderperiode ingeschreven. Een fractie of ten minste veertig leden kunnen amendementen indienen. |
4. De ontwerpaanbevelingen van de commissie worden ingeschreven op de agenda van de eerste vergaderperiode volgend op de indiening ervan. In dringende gevallen kunnen bij besluit van de Voorzitter aanbevelingen op de agenda van een lopende vergaderperiode worden ingeschreven. |
|
|
4 bis. Aanbevelingen worden geacht te zijn aangenomen tenzij, voor het begin van de vergaderperiode, ten minste veertig leden schriftelijk bezwaar maken. Indien een dergelijk bezwaar wordt gemaakt, worden de ontwerpaanbevelingen van de commissie op de agenda van dezelfde vergaderperiode ingeschreven. Over die aanbevelingen wordt een debat gehouden en door een fractie of ten minste veertig leden ingediende amendementen worden in stemming gebracht. |
Amendement 135
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 114
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 114 |
Artikel 114 |
|
Schending van de mensenrechten |
Schending van de mensenrechten |
|
In elke vergaderperiode kunnen de bevoegde commissies zonder voorafgaande toestemming volgens de procedure van artikel 113, lid 4, elk een ontwerpresolutie over gevallen van schending van de mensenrechten indienen. |
In elke vergaderperiode kunnen de bevoegde commissies zonder voorafgaande toestemming volgens de procedure van artikel 113, leden 4 en 4 bis , elk een ontwerpresolutie over gevallen van schending van de mensenrechten indienen. |
Amendement 136
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 115
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 115 |
Artikel 115 |
|
Transparantie van de werkzaamheden van het Parlement |
Transparantie van de werkzaamheden van het Parlement |
|
1. Het Parlement zorgt voor een optimale transparantie van zijn werkzaamheden, overeenkomstig het bepaalde in artikel 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, artikel 15 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 42 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. |
1. Het Parlement zorgt voor een optimale transparantie van zijn werkzaamheden, overeenkomstig het bepaalde in artikel 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, artikel 15 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 42 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. |
|
2. De beraadslagingen van het Parlement zijn openbaar. |
2. De beraadslagingen van het Parlement zijn openbaar. |
|
3. De vergaderingen van de commissies van het Parlement zijn in de regel openbaar. De commissies kunnen echter, uiterlijk bij de aanneming van de agenda, besluiten de agenda voor een bepaalde vergadering op te splitsen in agendapunten voor openbare en agendapunten voor niet-openbare behandeling. Wanneer een vergadering met gesloten deuren plaatsvindt, kan de commissie de documenten en de notulen van de vergadering toch toegankelijk maken voor het publiek , met inachtneming van het bepaalde in artikel 4, leden 1 t/m 4, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad. Bij overtreding van de vertrouwelijkheidsregels is artikel 166 van toepassing. |
3. De vergaderingen van de commissies van het Parlement zijn in de regel openbaar. De commissies kunnen echter, uiterlijk bij de aanneming van de agenda, besluiten de agenda voor een bepaalde vergadering op te splitsen in agendapunten voor openbare en agendapunten voor niet-openbare behandeling. Wanneer een vergadering met gesloten deuren plaatsvindt, kan de commissie echter besluiten de documenten van de vergadering toegankelijk te maken voor het publiek. |
|
4. De behandeling door de ter zake bevoegde commissie van verzoeken in verband met de immuniteitsprocedures overeenkomstig artikel 9 van het Reglement vindt altijd met gesloten deuren plaats. |
|
Amendement 137
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 116
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 116 |
Artikel 116 |
|
Toegang van het publiek tot documenten |
Toegang van het publiek tot documenten |
|
1. Iedere burger van de Unie en iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat heeft overeenkomstig artikel 15 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie recht van toegang tot documenten van het Parlement, volgens de beginselen en onder de voorwaarden en beperkingen als vastgelegd in Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad en overeenkomstig de specifieke bepalingen van het Reglement . |
1. Iedere burger van de Unie en iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat heeft overeenkomstig artikel 15 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie recht van toegang tot documenten van het Parlement, volgens de beginselen en onder de voorwaarden en beperkingen als vastgelegd in Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad. |
|
Aan andere natuurlijke of rechtspersonen wordt voor zover mogelijk op dezelfde wijze toegang tot documenten van het Parlement verleend. |
Aan andere natuurlijke of rechtspersonen wordt voor zover mogelijk op dezelfde wijze toegang tot documenten van het Parlement verleend. |
|
Verordening (EG) nr. 1049/2001 wordt ter informatie als bijlage bij het Reglement gepubliceerd (15) . |
|
|
2. Met het oog op de toegang tot documenten wordt onder „documenten van het Parlement” verstaan iedere inhoud in de zin van artikel 3, onder a), van Verordening (EG) nr. 1049/2001 die door ambtsdragers van het Parlement in de zin van titel I, hoofdstuk 2, respectievelijk door organen van het Parlement, commissies, interparlementaire delegaties en het secretariaat van het Parlement is opgesteld of ontvangen. |
2. Met het oog op de toegang tot documenten wordt onder „documenten van het Parlement” verstaan iedere inhoud in de zin van artikel 3, onder a), van Verordening (EG) nr. 1049/2001 die door ambtsdragers van het Parlement in de zin van titel I, hoofdstuk 2, respectievelijk door organen van het Parlement, commissies, interparlementaire delegaties en het secretariaat van het Parlement is opgesteld of ontvangen. |
|
Met het oog op de toegang tot documenten gelden door individuele leden of fracties opgestelde documenten als documenten van het Parlement, wanneer zij overeenkomstig het Reglement zijn ingediend. |
Overeenkomstig artikel 4 van het Statuut van de leden van het Europees Parlement gelden, met het oog op de toegang tot documenten, door individuele leden of fracties opgestelde documenten alleen als documenten van het Parlement wanneer zij overeenkomstig het Reglement zijn ingediend. |
|
Het Bureau stelt regels vast om ervoor te zorgen dat alle documenten van het Parlement worden geregistreerd. |
Het Bureau stelt regels vast om ervoor te zorgen dat alle documenten van het Parlement worden geregistreerd. |
|
3. Het Parlement zet een register op van de documenten van het Parlement. Wetgevingsdocumenten en bepaalde andere categorieën documenten worden rechtstreeks toegankelijk gemaakt via het register van het Parlement overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1049/2001. Verwijzingen naar andere documenten van het Parlement worden voorzover mogelijk in het register opgenomen . |
3. Het Parlement zet een website op voor het openbaar register van de documenten van het Parlement. Wetgevingsdocumenten en bepaalde andere categorieën documenten worden rechtstreeks toegankelijk gemaakt via de website van het openbaar register van het Parlement overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1049/2001. Verwijzingen naar andere documenten van het Parlement worden voor zover mogelijk op de website van het openbaar register geplaatst . |
|
De categorieën documenten die rechtstreeks voor het publiek toegankelijk zijn, worden opgenomen in een lijst die door het Bureau wordt aangenomen en op de website van het Parlement wordt gepubliceerd. Deze lijst houdt geen inperking in op het recht van toegang tot documenten die niet onder de opgesomde categorieën vallen; die documenten worden op schriftelijk verzoek beschikbaar gesteld. |
De categorieën documenten die rechtstreeks voor het publiek toegankelijk zijn via de website van het openbaar register van het Parlement , worden opgenomen in een lijst die door het Bureau wordt aangenomen en op de website van het openbaar register van het Parlement wordt gepubliceerd. Deze lijst houdt geen inperking in op het recht van toegang tot documenten die niet onder de opgesomde categorieën vallen; die documenten kunnen op schriftelijk verzoek beschikbaar worden gesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1049/2001 . |
|
Het Bureau kan ten aanzien van de toegang regels vaststellen, in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1049/2001, die in het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt. |
Het Bureau stelt ten aanzien van de toegang tot documenten regels vast, krachtens Verordening (EG) nr. 1049/2001, die in het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt. |
|
4. Het Bureau wijst de diensten aan die belast worden met de behandeling van initiële verzoeken (artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1049/2001), en neemt besluiten over confirmatieve verzoeken (artikel 8 van die verordening) en verzoeken om toegang tot gevoelige documenten (artikel 9 van die verordening). |
4. Het Bureau wijst de diensten aan die belast worden met de behandeling van initiële verzoeken (artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1049/2001) en met het nemen van besluiten over confirmatieve verzoeken (artikel 8 van die verordening) en verzoeken om toegang tot gevoelige documenten (artikel 9 van die verordening). |
|
5. De Conferentie van voorzitters benoemt de vertegenwoordigers van het Parlement in het overeenkomstig artikel 15, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 op te richten interinstitutioneel comité. |
|
|
6. Een van de ondervoorzitters is verantwoordelijk voor het toezicht op de behandeling van verzoeken om toegang tot documenten. |
6. Een van de ondervoorzitters is verantwoordelijk voor het toezicht op de behandeling van verzoeken om toegang tot documenten. |
|
|
6 bis. Het Bureau stelt het jaarverslag als bedoeld in artikel 17, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vast. |
|
7. De bevoegde commissie van het Parlement stelt op basis van door het Bureau en andere bronnen verstrekte informatie het in artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 genoemde jaarlijks verslag op en legt dit voor aan de plenaire vergadering. |
7. De bevoegde commissie van het Parlement onderzoekt regelmatig de transparantie van de activiteiten van het Parlement en legt een verslag met haar conclusies en aanbevelingen voor aan de plenaire vergadering. |
|
De bevoegde commissie behandelt en evalueert voorts de door de overige instellingen en agentschappen overeenkomstig artikel 17 van genoemde verordening opgestelde verslagen. |
De bevoegde commissie kan voorts de door de overige instellingen en agentschappen overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 opgestelde verslagen behandelen en evalueren . |
|
|
7 bis. De Conferentie van voorzitters benoemt de vertegenwoordigers van het Parlement in het overeenkomstig artikel 15, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 op te richten interinstitutioneel comité. |
|
|
Amendement 138
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 116 bis (nieuw)
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||
|
|
Artikel 116 bis |
||
|
|
Toegang tot het Parlement |
||
|
|
1. Toegangspasjes voor leden, assistenten van leden en derden worden verstrekt op grond van de door het Bureau vastgestelde voorschriften. Die voorschriften omvatten ook het gebruik en de intrekking van toegangspasjes. |
||
|
|
2. Toegangspasjes worden niet verstrekt aan personen uit de omgeving van een lid die vallen binnen het toepassingsgebied van het Akkoord tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie over het transparantieregister voor organisaties en als zelfstandige werkzame personen die betrokken zijn bij het maken en het uitvoeren van het Uniebeleid (1 bis) . |
||
|
|
3. In het transparantieregister ingeschreven entiteiten en hun vertegenwoordigers die toegangspasjes met een lange geldigheidsduur voor het Europees Parlement hebben ontvangen, moeten het volgende naleven: |
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
Onverminderd de toepasselijkheid van de algemene voorschriften inzake de intrekking of tijdelijke deactivering van toegangspasjes met een lange geldigheidsduur, en tenzij daar steekhoudende argumenten tegen bestaan, trekt de secretaris-generaal een toegangspasje met een lange geldigheidsduur in of deactiveert hij dit, met toestemming van de quaestoren, wanneer de houder ervan uit het transparantieregister is verwijderd wegens een schending van de gedragscode voor inschrijvers, omdat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstige schending van de in dit lid vastgelegde verplichtingen of omdat hij geweigerd heeft gevolg te geven aan een officiële uitnodiging voor een hoorzitting of commissievergadering, of medewerking te verlenen aan een enquêtecommissie zonder dit afdoende te rechtvaardigen. |
||
|
|
4. De quaestoren kunnen bepalen in hoeverre de in lid 2 bedoelde gedragscode van toepassing is op personen die weliswaar over een toegangspasje met een lange geldigheidsduur beschikken, maar niet binnen het toepassingsgebied van het akkoord vallen. |
||
|
|
5. Het Bureau stelt, op voorstel van de secretaris-generaal, de nodige maatregelen vast voor de tenuitvoerlegging van het transparantieregister, overeenkomstig de bepalingen van het akkoord over de invoering van dit register. |
||
|
|
Amendement 139
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 117
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 117 |
Artikel 117 |
|
Verkiezing van de voorzitter van de Commissie |
Verkiezing van de voorzitter van de Commissie |
|
1 Wanneer de Europese Raad een kandidaat voor het voorzitterschap van de Commissie voordraagt, verzoekt de Voorzitter de kandidaat een verklaring af te leggen voor het Parlement en zijn beleidslijnen uiteen te zetten. De verklaring wordt gevolgd door een debat. |
1. Wanneer de Europese Raad een kandidaat voor het voorzitterschap van de Commissie voordraagt, verzoekt de Voorzitter de kandidaat een verklaring af te leggen voor het Parlement en zijn beleidslijnen uiteen te zetten. De verklaring wordt gevolgd door een debat. |
|
De Europese Raad wordt uitgenodigd aan het debat deel te nemen. |
De Europese Raad wordt uitgenodigd aan het debat deel te nemen. |
|
2. Het Parlement kiest de voorzitter van de Commissie bij meerderheid van zijn leden. |
2. Overeenkomstig artikel 17, lid 7, van het Verdrag betreffende de Europese Unie kiest het Parlement de voorzitter van de Commissie bij meerderheid van zijn leden. |
|
De stemming is geheim. |
De stemming is geheim. |
|
3. Wanneer de kandidaat gekozen wordt, deelt de Voorzitter dit mede aan de voorzitter van de Europese Raad en verzoekt deze alsmede de gekozen voorzitter van de Commissie om in onderling overleg de kandidaten voor de verschillende commissarisposten voor te dragen. |
3. Wanneer de kandidaat gekozen wordt, deelt de Voorzitter dit mede aan de voorzitter van de Europese Raad en verzoekt deze alsmede de gekozen voorzitter van de Commissie om in onderling overleg de kandidaten voor de verschillende commissarisposten voor te dragen. |
|
4. Indien de kandidaat niet de vereiste meerderheid behaalt, verzoekt de Voorzitter de Europese Raad binnen een maand een nieuwe kandidaat voor verkiezing volgens dezelfde procedure voor te dragen. |
4. Indien de kandidaat niet de vereiste meerderheid behaalt, verzoekt de Voorzitter de Europese Raad binnen een maand een nieuwe kandidaat voor verkiezing volgens dezelfde procedure voor te dragen. |
Amendement 140
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 118
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 118 |
Artikel 118 |
|
Verkiezing van de Commissie |
Verkiezing van de Commissie |
|
|
-1. De Voorzitter nodigt de gekozen voorzitter van de Commissie uit om het Parlement in te lichten over de verdeling van de portefeuilleverantwoordelijkheden in het voorgedragen college van commissarissen overeenkomstig zijn beleidslijnen. |
|
1. De Voorzitter verzoekt, na overleg met de gekozen voorzitter van de Commissie, de door de gekozen voorzitter van de Commissie en de Raad voor de verschillende commissarisposten voorgedragen commissarissen te verschijnen voor de voor hun vermoedelijke werkgebied bevoegde commissies . Deze hoorzittingen zijn openbaar. |
1. De Voorzitter verzoekt, na overleg met de gekozen voorzitter van de Commissie, de door de gekozen voorzitter van de Commissie en de Raad voor de verschillende commissarisposten voorgedragen commissarissen te verschijnen voor de voor hun vermoedelijke werkgebied bevoegde commissies of organen . |
|
|
1 bis. De hoorzittingen worden gehouden door de commissies. |
|
|
Bij wijze van uitzondering, wanneer een kandidaat-commissaris hoofdzakelijk horizontale verantwoordelijkheden heeft, kan een hoorzitting echter een andere opzet hebben, voor zover de relevante bevoegde commissies erbij betrokken zijn. De hoorzittingen zijn openbaar. |
|
2. De Voorzitter kan de gekozen voorzitter van de Commissie uitnodigen om het Parlement over de verdeling van de portefeuilleverantwoordelijkheden in het voorgedragen college van commissarissen overeenkomstig zijn beleidslijnen te informeren. |
|
|
3. De bevoegde commissie(s) verzoekt(verzoeken) de voorgedragen commissaris een verklaring af te leggen en vragen te beantwoorden. De hoorzittingen worden georganiseerd op een zodanige wijze dat de voorgedragen commissarissen het Parlement alle relevante informatie kunnen verstrekken. De bepalingen betreffende de organisatie van de hoorzittingen zijn vastgelegd in een bijlage bij het Reglement (16). |
3. De bevoegde commissie(s) verzoekt(verzoeken) de voorgedragen commissaris een verklaring af te leggen en vragen te beantwoorden. De hoorzittingen worden georganiseerd op een zodanige wijze dat de voorgedragen commissarissen het Parlement alle relevante informatie kunnen verstrekken. De bepalingen betreffende de organisatie van de hoorzittingen zijn vastgelegd in een bijlage bij het Reglement. |
|
4. De gekozen voorzitter stelt het college van commissarissen voor en licht het Commissieprogramma toe tijdens een vergadering van het Parlement waarvoor de voorzitter van de Europese Raad en de voorzitter van de Raad zijn uitgenodigd. De verklaring wordt gevolgd door een debat. |
4. De gekozen voorzitter wordt uitgenodigd om het college van commissarissen voor te stellen en het Commissieprogramma toe te lichten tijdens een vergadering van het Parlement waarvoor de voorzitter van de Europese Raad en de voorzitter van de Raad zijn uitgenodigd. De verklaring wordt gevolgd door een debat. |
|
5. Tot besluit van het debat kunnen fracties of ten minste veertig leden een ontwerpresolutie indienen. Artikel 123, leden 3 , 4 en 5, is van toepassing. |
5. Tot besluit van het debat kunnen fracties of ten minste veertig leden een ontwerpresolutie indienen. Artikel 123, leden 3 tot en met 5 ter , is van toepassing. |
|
Na de stemming over de ontwerpresolutie hecht het Parlement bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen al dan niet zijn goedkeuring aan de Commissie. |
|
|
Er wordt hoofdelijk gestemd. |
|
|
Het Parlement kan de stemming tot de volgende vergadering uitstellen. |
|
|
|
5 bis. Na de stemming over de ontwerpresolutie hecht het Parlement bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen al dan niet zijn goedkeuring aan de Commissie, bij een hoofdelijke stemming. Het Parlement kan de stemming tot de volgende vergadering uitstellen. |
|
6. De Voorzitter brengt de verkiezing dan wel afwijzing van de Commissie ter kennis van de Raad. |
6. De Voorzitter brengt de verkiezing dan wel afwijzing van de Commissie ter kennis van de Raad. |
|
7. In geval van een ingrijpende herschikking van de portefeuilles in de Commissie gedurende haar ambtstermijn, de vervulling van een vacature of de benoeming van een nieuwe commissaris ingevolge de toetreding van een nieuwe lidstaat, worden de betrokken commissarissen overeenkomstig lid 3 verzocht voor de voor hun werkgebied bevoegde commissies te verschijnen . |
7. In geval van een ingrijpende herschikking van de portefeuilles in de Commissie of een verandering in de samenstelling van de Commissie gedurende haar ambtstermijn, worden de betrokken commissarissen of andere kandidaat-commissarissen verzocht om aan een overeenkomstig de leden 1 bis en 3 te houden hoorzitting deel te nemen . |
|
|
7 bis. In geval van een wijziging in de portefeuille of de financiële belangen van een commissaris tijdens zijn ambtstermijn wordt deze situatie overeenkomstig bijlage XVI onderworpen aan toetsing door het Parlement. |
|
|
Indien er tijdens de ambtstermijn van een commissaris een belangenconflict wordt vastgesteld en de voorzitter van de Commissie verzuimt de aanbevelingen van het Parlement voor het verhelpen van dat belangenconflict uit te voeren, kan het Parlement de voorzitter van de Commissie vragen het vertrouwen in de betrokken commissaris op te zeggen, overeenkomstig punt 5 van het kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie, en waar passend maatregelen te treffen om de betrokken commissaris zijn recht op pensioen of andere, daarvoor in de plaats tredende voordelen te ontnemen overeenkomstig artikel 245, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. |
|
|
Amendement 141
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 118 bis (nieuw)
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
Artikel 118 bis |
|
|
Meerjarige programmering |
|
|
Na de benoeming van een nieuwe Commissie houden het Parlement, de Raad en de Commissie overeenkomstig punt 5 van het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven een gedachtewisseling en bereiken zij overeenstemming over gezamenlijke conclusies inzake de meerjarige programmering. |
|
|
Daartoe, en alvorens met de Raad en de Commissie te onderhandelen over de gezamenlijke conclusies inzake de meerjarige programmering, houdt de Voorzitter een gedachtewisseling met de Conferentie van voorzitters betreffende de voornaamste beleidsdoelstellingen en prioriteiten voor de nieuwe zittingsperiode. Bij deze gedachtewisseling wordt onder meer ingegaan op de door de gekozen Commissievoorzitter toegelichte prioriteiten en op de antwoorden van de kandidaat-commissarissen tijdens de hoorzittingen als bedoeld in artikel 118. |
|
|
Voordat hij de gezamenlijke conclusies ondertekent, verkrijgt de Voorzitter goedkeuring van de Conferentie van voorzitters. |
Amendement 142
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 119
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 119 |
Artikel 119 |
|
Motie van afkeuring jegens de Commissie |
Motie van afkeuring jegens de Commissie |
|
1. Een tiende van de leden van het Parlement kan bij de Voorzitter een motie van afkeuring jegens de Commissie indienen. |
1. Een tiende van de leden van het Parlement kan bij de Voorzitter een motie van afkeuring jegens de Commissie indienen. Is in de voorgaande twee maanden een stemming gehouden over een motie van afkeuring, dan is voor de indiening van een nieuwe motie van afkeuring een vijfde van de leden van het Parlement benodigd. |
|
2. De motie van afkeuring moet het opschrift „motie van afkeuring” dragen en met redenen omkleed zijn. Zij wordt toegezonden aan de Commissie. |
2. De motie van afkeuring moet het opschrift „motie van afkeuring” dragen en met redenen omkleed zijn. Zij wordt toegezonden aan de Commissie. |
|
3. De Voorzitter stelt de leden onverwijld in kennis van de indiening van de motie. |
3. De Voorzitter stelt de leden onverwijld in kennis van de indiening van de motie. |
|
4. Het debat over de motie van afkeuring vindt ten vroegste 24 uur na kennisgeving van de indiening van een motie van afkeuring aan de leden plaats. |
4. Het debat over de motie van afkeuring vindt ten vroegste 24 uur na kennisgeving van de indiening van een motie van afkeuring aan de leden plaats. |
|
5. Over de motie wordt hoofdelijk gestemd; de stemming vindt ten vroegste 48 uur na de opening van het debat plaats. |
5. Over de motie wordt hoofdelijk gestemd; de stemming vindt ten vroegste 48 uur na de opening van het debat plaats. |
|
6. Het debat en de stemming vinden uiterlijk in de vergaderperiode die volgt op de indiening van de motie plaats. |
6. Onverminderd de leden 4 en 5, vinden het debat en de stemming uiterlijk in de vergaderperiode die volgt op de indiening van de motie plaats. |
|
7. De motie wordt aangenomen met een meerderheid van twee derde van de uitgebrachte stemmen en bij meerderheid van de leden van het Parlement. De uitslag van de stemming wordt ter kennis gebracht van de voorzitter van de Raad en van de voorzitter van de Commissie. |
7. Overeenkomstig artikel 234 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie wordt de motie aangenomen met een meerderheid van twee derde van de uitgebrachte stemmen en bij meerderheid van de leden van het Parlement. De uitslag van de stemming wordt ter kennis gebracht van de voorzitter van de Raad en van de voorzitter van de Commissie. |
Amendement 143
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 120
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 120 |
Artikel 120 |
|
Benoeming van rechters en advocaten-generaal bij het Hof van Justitie van de Europese Unie |
Benoeming van rechters en advocaten-generaal bij het Hof van Justitie van de Europese Unie |
|
Op voorstel van de ter zake bevoegde commissie draagt het Parlement een kandidaat voor voor het comité van zeven personen dat de geschiktheid van de kandidaten voor de functie van rechter of advocaat-generaal bij het Hof van Justitie en het Gerecht toetst. |
Op voorstel van de ter zake bevoegde commissie draagt het Parlement een kandidaat voor voor het comité van zeven personen dat de geschiktheid van de kandidaten voor de functie van rechter of advocaat-generaal bij het Hof van Justitie en het Gerecht toetst. De bevoegde commissie kiest de voor te dragen kandidaat bij stemming met eenvoudige meerderheid. Daartoe stellen de coördinatoren van die commissie een lijst van kandidaten op. |
Amendement 144
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 121
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 121 |
Artikel 121 |
|
Benoeming van de leden van de Rekenkamer |
Benoeming van de leden van de Rekenkamer |
|
1. De voor benoeming tot lid van de Rekenkamer voorgedragen kandidaten worden verzocht voor de bevoegde commissie een verklaring af te leggen en vragen van leden te beantwoorden. De stemming in de commissie over elke voordracht afzonderlijk is geheim. |
1. De voor benoeming tot lid van de Rekenkamer voorgedragen kandidaten worden verzocht voor de bevoegde commissie een verklaring af te leggen en vragen van leden te beantwoorden. De stemming in de commissie over elke voordracht afzonderlijk is geheim. |
|
2. De bevoegde commissie doet het Parlement een aanbeveling inzake de benoeming van de voorgedragen kandidaten in de vorm van een verslag dat voor elke voordracht een apart ontwerpbesluit bevat . |
2. De bevoegde commissie doet het Parlement een aanbeveling inzake de goedkeuring dan wel afwijzing van de voorgedragen kandidaat . |
|
3. De stemming ter plenaire vergadering vindt plaats binnen twee maanden na ontvangst van de voordracht, tenzij het Parlement op verzoek van de bevoegde commissie, een fractie of ten minste veertig leden anders besluit. Het Parlement stemt over elke voordracht bij geheime stemming en besluit bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen . |
3. De stemming ter plenaire vergadering vindt plaats binnen twee maanden na ontvangst van de voordracht, tenzij het Parlement op verzoek van de bevoegde commissie, een fractie of ten minste veertig leden anders besluit. Het Parlement stemt over elke voordracht bij geheime stemming. |
|
4. Indien het Parlement een negatief advies over een bepaalde voordracht uitbrengt, verzoekt de Voorzitter de Raad de voordracht in te trekken en het Parlement een nieuwe voordracht voor te leggen. |
4. Indien het Parlement een negatief advies over een bepaalde voordracht uitbrengt, verzoekt de Voorzitter de Raad de voordracht in te trekken en het Parlement een nieuwe voordracht voor te leggen. |
Amendement 145
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 122
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 122 |
Artikel 122 |
|
Benoeming van de directieleden van de Europese Centrale Bank |
Benoeming van de directieleden van de Europese Centrale Bank |
|
1. De voor benoeming tot president van de Europese Centrale Bank voorgedragen kandidaat wordt verzocht voor de bevoegde commissie een verklaring af te leggen en vragen van leden te beantwoorden. |
1. De voor benoeming tot president , vicepresident of lid van de directie van de Europese Centrale Bank voorgedragen kandidaat wordt verzocht voor de bevoegde commissie een verklaring af te leggen en vragen van leden te beantwoorden. |
|
2. De bevoegde commissie doet het Parlement een aanbeveling inzake de goedkeuring dan wel afwijzing van de voorgedragen kandidaat. |
2. De bevoegde commissie doet het Parlement een aanbeveling inzake de goedkeuring dan wel afwijzing van de voorgedragen kandidaat. |
|
3. De stemming vindt plaats binnen twee maanden na ontvangst van de voordracht, tenzij het Parlement op verzoek van de bevoegde commissie, een fractie of ten minste veertig leden anders besluit. |
3. De stemming vindt plaats binnen twee maanden na ontvangst van de voordracht, tenzij het Parlement op verzoek van de bevoegde commissie, een fractie of ten minste veertig leden anders besluit. Het Parlement stemt over elke voordracht bij geheime stemming. |
|
4. Indien het Parlement een negatief advies uitbrengt, verzoekt de Voorzitter de Raad de voordracht in te trekken en het Parlement een nieuwe voordracht voor te leggen . |
4. Indien het Parlement een negatief advies over een voordracht uitbrengt, verzoekt de Voorzitter om intrekking van de voordracht en de voorlegging aan het Parlement van een nieuwe voordracht. |
|
5. Dezelfde procedure wordt toegepast voor de voor het vicepresidentschap en de functie van directielid van de Europese Centrale Bank voorgedragen kandidaten. |
|
Amendement 146
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 122 bis (nieuw)
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||
|
|
Artikel 122 bis |
||
|
|
Benoemingen in de instanties voor economisch bestuur |
||
|
|
1. Dit artikel is van toepassing op de benoeming van: |
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
2. Elke kandidaat wordt verzocht om voor de bevoegde commissie een verklaring af te leggen en vragen van leden te beantwoorden. |
||
|
|
3. De bevoegde commissie doet het Parlement voor elke voordracht een aanbeveling. |
||
|
|
4. De stemming vindt plaats binnen twee maanden na ontvangst van de voordracht, tenzij het Parlement op verzoek van de bevoegde commissie, een fractie of ten minste veertig leden anders besluit. Het Parlement besluit over elke benoeming bij geheime stemming. |
||
|
|
5. Indien het Parlement een negatief advies over een voordracht uitbrengt, verzoekt de Voorzitter om intrekking van de voordracht en de voorlegging aan het Parlement van een nieuwe voordracht. |
Amendement 147
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 123
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 123 |
Artikel 123 |
|
Verklaringen van Commissie, Raad en Europese Raad |
Verklaringen van Commissie, Raad en Europese Raad |
|
1. De leden van de Commissie, de Raad en de Europese Raad kunnen de Voorzitter van het Parlement te allen tijde verzoeken hun het woord te verlenen voor een verklaring. De voorzitter van de Europese Raad legt na elke bijeenkomst van de Europese Raad een verklaring af. De Voorzitter van het Parlement besluit wanneer deze verklaring kan worden afgelegd en of een dergelijke verklaring wordt gevolgd door een uitvoerig debat, dan wel of de leden gedurende dertig minuten beknopte en nauwkeurig geformuleerde vragen mogen stellen. |
1. De leden van de Commissie, de Raad en de Europese Raad kunnen de Voorzitter van het Parlement te allen tijde verzoeken hun het woord te verlenen voor een verklaring. De voorzitter van de Europese Raad legt na elke bijeenkomst van de Europese Raad een verklaring af. De Voorzitter van het Parlement besluit wanneer deze verklaring kan worden afgelegd en of een dergelijke verklaring wordt gevolgd door een uitvoerig debat, dan wel of de leden gedurende dertig minuten beknopte en nauwkeurig geformuleerde vragen mogen stellen. |
|
2. Wanneer een verklaring met debat op de agenda wordt ingeschreven, besluit het Parlement of het een resolutie tot besluit van het debat zal aannemen; een dergelijk besluit is evenwel niet mogelijk, indien in dezelfde of de volgende vergaderperiode een verslag over hetzelfde onderwerp wordt behandeld, tenzij de Voorzitter om uitzonderlijke redenen een ander voorstel doet. Indien het Parlement besluit een resolutie tot besluit van het debat aan te nemen, kunnen een commissie, fractie of ten minste veertig leden een ontwerpresolutie indienen. |
2. Wanneer een verklaring met debat op de agenda wordt ingeschreven, besluit het Parlement of het een resolutie tot besluit van het debat zal aannemen; een dergelijk besluit is evenwel niet mogelijk, indien in dezelfde of de volgende vergaderperiode een verslag over hetzelfde onderwerp wordt behandeld, tenzij de Voorzitter om uitzonderlijke redenen een ander voorstel doet. Indien het Parlement besluit een resolutie tot besluit van het debat aan te nemen, kunnen een commissie, fractie of ten minste veertig leden een ontwerpresolutie indienen. |
|
3. De ontwerpresoluties worden nog dezelfde dag in stemming gebracht. Over eventuele uitzonderingen op deze regel beslist de Voorzitter. Stemverklaringen zijn toegestaan. |
3. De ontwerpresoluties worden bij de eerstvolgende stemming in stemming gebracht. Over eventuele uitzonderingen op deze regel beslist de Voorzitter. Stemverklaringen zijn toegestaan. |
|
4. Een gezamenlijke ontwerpresolutie vervangt de eerder door de ondertekenaars ingediende ontwerpresoluties, maar niet die welke door andere commissies, fracties of leden zijn ingediend. |
4. Een gezamenlijke ontwerpresolutie vervangt de eerder door de ondertekenaars ingediende ontwerpresoluties, maar niet die welke door andere commissies, fracties of leden zijn ingediend. |
|
|
4 bis. Wordt een gezamenlijke ontwerpresolutie ingediend door fracties die een duidelijke meerderheid vertegenwoordigen, dan kan de Voorzitter die ontwerpresolutie als eerste in stemming brengen. |
|
5. Wanneer een ontwerpresolutie is aangenomen, kunnen geen andere ontwerpresoluties meer in stemming worden gebracht, tenzij de Voorzitter bij uitzondering anders beslist. |
5. Wanneer een ontwerpresolutie is aangenomen, kunnen geen andere ontwerpresoluties meer in stemming worden gebracht, tenzij de Voorzitter bij uitzondering anders beslist. |
|
|
5 bis. Een ontwerpresolutie, ingediend overeenkomstig lid 2 of artikel 135, lid 2, kan door de indiener(s) vóór de eindstemming worden ingetrokken. |
|
|
5 ter. Een ingetrokken ontwerpresolutie kan door een fractie, een commissie dan wel hetzelfde aantal leden dat voor de indiening ervan vereist is, worden overgenomen en onmiddellijk opnieuw worden ingediend. Lid 5 bis en dit lid zijn ook van toepassing op resoluties die overeenkomstig de artikelen 105 en 106 zijn ingediend. |
Amendement 148
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 124
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 124 |
Artikel 124 |
|
Toelichting van de Commissie op haar besluiten |
Toelichting van de Commissie op haar besluiten |
|
De Voorzitter kan, na raadpleging van de Conferentie van voorzitters, de voorzitter van de Commissie, de voor de betrekkingen met het Parlement verantwoordelijke commissaris, of, na overleg, een andere commissaris, verzoeken na elke vergadering van de Commissie voor het Parlement een verklaring af te leggen waarin de belangrijkste besluiten worden toegelicht. Een dergelijke verklaring wordt gevolgd door een debat van ten minste dertig minuten, waarin de leden beknopte en nauwkeurig geformuleerde vragen mogen stellen. |
De Voorzitter verzoekt de voorzitter van de Commissie, de voor de betrekkingen met het Parlement verantwoordelijke commissaris, of, na overleg, een andere commissaris, na elke vergadering van de Commissie voor het Parlement een verklaring af te leggen waarin de belangrijkste besluiten worden toegelicht , tenzij de Conferentie van voorzitters om redenen van tijdsplanning of vanwege de relatieve politieke relevantie van het onderwerp besluit dat dit niet nodig is . Een dergelijke verklaring wordt gevolgd door een debat van ten minste dertig minuten, waarin de leden beknopte en nauwkeurig geformuleerde vragen mogen stellen. |
Amendement 149
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 125
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 125 |
Artikel 125 |
|
Verklaringen van de Rekenkamer |
Verklaringen van de Rekenkamer |
|
1. De voorzitter van de Rekenkamer kan in het kader van de kwijtingsprocedure of van activiteiten van het Parlement in verband met de begrotingscontrole, worden verzocht het woord te voeren om de opmerkingen in het jaarverslag, in speciale verslagen of in adviezen van de Rekenkamer, alsook het werkprogramma van de Rekenkamer toe te lichten. |
1. De voorzitter van de Rekenkamer kan in het kader van de kwijtingsprocedure of van activiteiten van het Parlement in verband met de begrotingscontrole, worden verzocht een verklaring af te leggen om de opmerkingen in het jaarverslag, in speciale verslagen of in adviezen van de Rekenkamer, alsook het werkprogramma van de Rekenkamer toe te lichten. |
|
2. Het Parlement kan besluiten over iedere kwestie die in zulke verklaringen aan de orde is gekomen een apart debat te houden, waaraan wordt deelgenomen door de Commissie en de Raad, in het bijzonder wanneer onregelmatigheden bij het financieel beheer zijn geconstateerd. |
2. Het Parlement kan besluiten over iedere kwestie die in zulke verklaringen aan de orde is gekomen een apart debat te houden, waaraan wordt deelgenomen door de Commissie en de Raad, in het bijzonder wanneer onregelmatigheden bij het financieel beheer zijn geconstateerd. |
Amendement 150
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 126
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 126 |
Artikel 126 |
|
Verklaringen van de Europese Centrale Bank |
Verklaringen van de Europese Centrale Bank |
|
1. De president van de Europese Centrale Bank licht het jaarverslag van de ECB over de werkzaamheden van het Europees Stelsel van Centrale Banken en het monetair beleid in het afgelopen en lopende jaar in het Parlement toe. |
1. De president van de Europese Centrale Bank wordt verzocht het jaarverslag van de ECB over de werkzaamheden van het Europees Stelsel van Centrale Banken en het monetair beleid in het afgelopen en lopende jaar in het Parlement toe te lichten . |
|
2. Deze toelichting wordt gevolgd door een algemeen debat. |
2. Deze toelichting wordt gevolgd door een algemeen debat. |
|
3. De president van de Europese Centrale Bank wordt verzocht ten minste viermaal per jaar vergaderingen van de bevoegde commissie bij te wonen om een verklaring af te leggen en vragen te beantwoorden. |
3. De president van de Europese Centrale Bank wordt verzocht ten minste viermaal per jaar vergaderingen van de bevoegde commissie bij te wonen om een verklaring af te leggen en vragen te beantwoorden. |
|
4. De president, vicepresident en overige leden van de directie van de Europese Centrale Bank wonen op verzoek van het Parlement of op eigen verzoek ook andere vergaderingen bij. |
4. De president, vicepresident en overige leden van de directie van de Europese Centrale Bank wonen op verzoek van het Parlement of op eigen verzoek ook andere vergaderingen bij. |
|
5. Van de vergaderingen als bedoeld in de leden 3 en 4 wordt een volledig verslag in de officiële talen opgesteld. |
5. Van de vergaderingen als bedoeld in de leden 3 en 4 wordt een volledig verslag opgesteld. |
Amendement 151
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 127
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 127 |
Schrappen |
|
Aanbeveling betreffende de globale richtsnoeren voor het economisch beleid |
|
|
1. De aanbeveling van de Commissie betreffende de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en van de Unie wordt verwezen naar de bevoegde commissie, die hierover verslag uitbrengt aan het Parlement. |
|
|
2. De Raad wordt verzocht het Parlement in kennis te stellen van de inhoud van zijn aanbeveling en van het standpunt van de Europese Raad. |
|
Amendement 152
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 128
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 128 |
Artikel 128 |
|
Vragen met verzoek om mondeling antwoord gevolgd door een debat |
Vragen met verzoek om mondeling antwoord gevolgd door een debat |
|
1. Een commissie, fractie of ten minste veertig leden kunnen de Raad of de Commissie vragen stellen met het verzoek deze op de agenda van het Parlement in te schrijven. |
1. Een commissie, fractie of ten minste veertig leden kunnen de Raad, de Commissie of de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid vragen stellen met het verzoek deze op de agenda van het Parlement in te schrijven. |
|
De vragen worden schriftelijk ingediend bij de Voorzitter, die deze onverwijld aan de Conferentie van voorzitters voorlegt. |
De vragen worden schriftelijk ingediend bij de Voorzitter, die deze onverwijld aan de Conferentie van voorzitters voorlegt. |
|
De Conferentie van voorzitters beslist of en in welke volgorde de vragen op de agenda worden ingeschreven. Vragen die binnen drie maanden na indiening niet op de agenda van het Parlement zijn ingeschreven, komen te vervallen. |
De Conferentie van voorzitters beslist of de vragen op de ontwerpagenda worden ingeschreven overeenkomstig de procedure van artikel 149 . Vragen die binnen drie maanden na indiening niet op de ontwerpagenda van het Parlement zijn ingeschreven, komen te vervallen. |
|
2. Een vraag aan de Commissie moet ten minste één week, een vraag aan de Raad ten minste drie weken vóór de vergadering waarin zij moet worden behandeld, aan de betrokken instelling toegezonden zijn. |
2. Een vraag aan de Commissie of aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid moet ten minste één week, een vraag aan de Raad ten minste drie weken vóór de vergadering waarin zij moet worden behandeld, aan de adressaat toegezonden zijn. |
|
3. De in lid 2 vermelde termijn is niet van toepassing op de in artikel 42 van het Verdrag betreffende de Europese Unie bedoelde aangelegenheden. De Raad antwoordt binnen de termijn die nodig is om het Parlement op passende wijze op de hoogte te stellen. |
3. Wanneer een vraag betrekking heeft op het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid, zijn de in lid 2 vermelde termijnen niet van toepassing en moet het antwoord worden gegeven binnen de termijn die nodig is om het Parlement op passende wijze op de hoogte te stellen. |
|
4. De vraagsteller beschikt over vijf minuten om de vraag toe te lichten . Een lid van de betrokken instelling geeft antwoord. |
4. De vraagsteller kan de vraag toelichten . De adressaat geeft antwoord. |
|
De vraagsteller heeft het recht genoemde spreektijd volledig te benutten. |
|
|
5. Voor het overige is het bepaalde in artikel 123, leden 2 t/m 5, van overeenkomstige toepassing. |
5. Het bepaalde in artikel 123, leden 2 t/m 5 ter , betreffende de indiening van en stemming over ontwerpresoluties is van overeenkomstige toepassing. |
Amendement 153
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 129
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 129 |
Artikel 129 |
|
Vragenuur |
Vragenuur |
|
1. Tijdens elke vergaderperiode wordt gedurende 90 minuten een vragenuur met de Commissie gehouden over een of meer specifieke horizontale thema's die een maand van tevoren door de Conferentie van voorzitters worden vastgesteld. |
1. Tijdens elke vergaderperiode kan gedurende 90 minuten een vragenuur met de Commissie worden gehouden over een of meer specifieke horizontale thema's die een maand van tevoren door de Conferentie van voorzitters worden vastgesteld. |
|
2. De commissarissen die door de Conferentie van voorzitters worden uitgenodigd, beheren een portefeuille die verband houdt met het specifieke horizontale thema of de specifieke horizontale thema's waarover vragen kunnen worden gesteld. Het aantal commissarissen wordt beperkt tot twee per vergaderperiode, met de mogelijkheid om afhankelijk van het specifieke horizontale thema of de specifieke horizontale thema's van het vragenuur een derde commissaris uit te nodigen. |
2. De commissarissen die door de Conferentie van voorzitters worden uitgenodigd, beheren een portefeuille die verband houdt met het specifieke horizontale thema of de specifieke horizontale thema's waarover vragen kunnen worden gesteld. Het aantal commissarissen wordt beperkt tot twee per vergaderperiode, met de mogelijkheid om afhankelijk van het specifieke horizontale thema of de specifieke horizontale thema's van het vragenuur een derde commissaris uit te nodigen. |
|
3. Het vragenuur verloopt volgens een lotingssysteem waarvan de bijzonderheden in een bijlage (17) bij dit Reglement omschreven zijn. |
|
|
4. Overeenkomstig de door de Conferentie van voorzitters vastgestelde richtsnoeren kunnen specifieke vragenuren met de Raad, de voorzitter van de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de voorzitter van de Eurogroep worden gehouden. |
4. Overeenkomstig de door de Conferentie van voorzitters vastgestelde richtsnoeren kunnen specifieke vragenuren met de Raad, de voorzitter van de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de voorzitter van de Eurogroep worden gehouden. |
|
|
4 bis. Het vragenuur wordt niet specifiek op voorhand ingedeeld. De Voorzitter zorgt er voor zover mogelijk voor dat leden met verschillende politieke opvattingen en uit verschillende lidstaten in de gelegenheid worden gesteld om beurtelings een vraag te stellen. |
|
|
4 ter. Het lid krijgt een minuut de tijd om de vraag te formuleren en de commissaris krijgt twee minuten om deze te beantwoorden. Het lid mag een aanvullende vraag van 30 seconden stellen die rechtstreeks verband houdt met de hoofdvraag. De commissaris krijgt vervolgens twee minuten de tijd voor een aanvullend antwoord. |
|
|
De vragen en aanvullende vragen dienen rechtstreeks verband te houden met het specifieke horizontale thema dat overeenkomstig lid 1 is vastgesteld. De Voorzitter kan uitspraak doen over de ontvankelijkheid ervan. |
|
|
Amendement 154
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 130
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 130 |
Artikel 130 |
|
Vragen met verzoek om schriftelijk antwoord |
Vragen met verzoek om schriftelijk antwoord |
|
1. Elk lid kan overeenkomstig de in een bijlage bij dit Reglement neergelegde criteria (18) de voorzitter van de Europese Raad, de Raad, de Commissie of de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid vragen stellen met verzoek om schriftelijk antwoord.Voor de inhoud van de vragen zijn uitsluitend de vraagstellers verantwoordelijk. |
1. Elk lid kan overeenkomstig de in een bijlage bij dit Reglement neergelegde criteria (18) de voorzitter van de Europese Raad, de Raad, de Commissie of de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid vragen stellen met verzoek om schriftelijk antwoord. Voor de inhoud van de vragen zijn uitsluitend de vraagstellers verantwoordelijk. |
|
2. De vragen worden ingediend bij de Voorzitter. Bij twijfel beslist de Voorzitter over de ontvankelijkheid van een vraag. De beslissing van de Voorzitter wordt niet alleen op grond van de bepalingen van de in lid 1 bedoelde bijlage, maar op grond van de bepalingen van het Reglement in het algemeen genomen. De vraagsteller wordt van de beslissing van de Voorzitter in kennis gesteld. |
2. De vragen worden ingediend bij de Voorzitter. Bij twijfel beslist de Voorzitter over de ontvankelijkheid van een vraag. De beslissing van de Voorzitter wordt niet alleen op grond van de bepalingen van de in lid 1 bedoelde bijlage, maar op grond van de bepalingen van het Reglement in het algemeen genomen. De vraagsteller wordt van de gemotiveerde beslissing van de Voorzitter in kennis gesteld. |
|
3. De vragen worden in elektronische vorm ingediend. Elk lid mag ten hoogste vijf vragen per maand stellen. |
3. De vragen worden in elektronische vorm ingediend. Elk lid mag ten hoogste twintig vragen per voortschrijdende periode van drie maanden stellen. |
|
Bij uitzondering mogen aanvullende vragen worden gesteld, die in papieren vorm en door het betrokken lid persoonlijk ondertekend bij de desbetreffende dienst worden ingediend. |
|
|
Na het verstrijken van het eerste jaar van de achtste zittingsperiode voert de Conferentie van voorzitters een evaluatie uit van de regeling voor de aanvullende vragen. |
|
|
De uitdrukking „bij uitzondering” wordt in die zin geïnterpreteerd dat de aanvullende vraag een dringende aangelegenheid betreft en de indiening ervan niet kan wachten tot de daaropvolgende maand. Daarnaast moet het aantal van de uit hoofde van artikel 130, lid 3, tweede alinea, ingediende vragen onder de norm van vijf vragen per maand liggen. |
|
|
|
3 bis. Een vraag kan worden ondersteund door andere leden dan de steller. Dergelijke vragen worden alleen meegerekend voor het maximale aantal vragen van de vraagsteller en niet dat van de leden die zij ondersteunen. |
|
4. Kan een vraag niet binnen de gestelde termijn worden beantwoord, dan wordt zij op verzoek van de steller op de agenda van de volgende vergadering van de bevoegde commissie geplaatst . Artikel 129 is van overeenkomstige toepassing. |
4. Kan een vraag door de adressaat niet binnen drie weken (vraag met voorrang) of zes weken (vraag zonder voorrang) na toezending aan de adressaat worden beantwoord, dan kan zij op verzoek van de vraagsteller op de agenda van de volgende vergadering van de bevoegde commissie worden geplaatst. |
|
Aangezien de voorzitter van een parlementaire commissie uit hoofde van artikel 206, lid 1, gerechtigd is een vergadering van de commissie bijeen te roepen, is het aan de voorzitter om, ter wille van een goed verloop van de vergadering, de ontwerpagenda van de vergadering die hij bijeenroept te bepalen. Deze bevoegdheid doet niets af aan de verplichting ingevolge artikel 130, lid 4, om een schriftelijke vraag op verzoek van de vraagsteller op de ontwerpagenda van de volgende vergadering van de commissie te plaatsen. De voorzitter beschikt wel over de discretionaire bevoegdheid om, met inachtneming van de politieke prioriteiten, voorstellen te doen inzake de volgorde van de werkzaamheden van de vergadering, alsook inzake de procedurele aspecten (bijvoorbeeld een procedure zonder debat met eventueel goedkeuring van een besluit over het verdere verloop van de zaak, of een aanbeveling om de behandeling van het punt tot een volgende vergadering uit te stellen). |
|
|
5. Vragen die onmiddellijke beantwoording, doch geen grondig onderzoek vereisen (vragen met voorrang), worden binnen drie weken na toezending aan de adressaten beantwoord. Elk lid mag eenmaal per maand een vraag met voorrang stellen. |
5. Elk lid mag eenmaal per maand een vraag met voorrang stellen. |
|
De overige vragen (vragen zonder voorrang) worden binnen zes weken na toezending aan de adressaten beantwoord. |
|
|
6. De vragen worden met de antwoorden op de website van het Parlement gepubliceerd. |
6. De vragen worden met de antwoorden, alsook met eventuele bijbehorende bijlagen, op de website van het Parlement gepubliceerd. |
Amendement 295
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 130 bis (nieuw)
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
Artikel 130 bis |
|
|
Beperkte interpellaties met verzoek om schriftelijk antwoord |
|
|
1. Door middel van beperkte interpellaties, bestaande uit vragen met verzoek om schriftelijk antwoord, kan de Raad, de Commissie of de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid door een commissie, een fractie of ten minste vijf procent van de leden van het Parlement worden verzocht informatie te verstrekken over een specifiek aangewezen kwestie. |
|
|
Dergelijke vragen worden ingediend bij de Voorzitter die, mits de vragen in overeenstemming zijn met het Reglement in het algemeen en met de in een bijlage bij dit Reglement (1bis) vastgestelde criteria in het bijzonder, de adressaat vraagt binnen twee weken te antwoorden. De Voorzitter kan deze termijn in overleg met de vraagstellers verlengen. |
|
|
2. Vragen worden met de antwoorden op de website van het Parlement gepubliceerd. |
|
|
Amendement 296
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 130 ter (nieuw)
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
Artikel 130 ter |
|
|
Uitgebreide interpellaties met verzoek om schriftelijk antwoord en debat |
|
|
1. Door middel van uitgebreide interpellaties, bestaande uit vragen met verzoek om schriftelijk antwoord en debat, kunnen door een commissie, een fractie of ten minste vijf procent van de leden van het Europees Parlement vragen worden voorgelegd aan de Raad, de Commissie of de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid. Vragen kunnen een korte toelichting bevatten. |
|
|
Dergelijke vragen worden schriftelijk ingediend bij de Voorzitter, die, mits de vragen in overeenstemming zijn met het Reglement in het algemeen en met de in een bijlage bij dit Reglement (1bis) vastgestelde criteria in het bijzonder, de adressaat onmiddellijk op de hoogte stelt van de vraag en deze verzoekt mee te delen of en wanneer de vraag zal worden beantwoord; |
|
|
2. Na ontvangst van het schriftelijk antwoord wordt de uitgebreide interpellatie op de ontwerpagenda van het Parlement geplaatst overeenkomstig de procedure van artikel 149. Indien een commissie, een fractie of ten minste vijf procent van de leden van het Parlement hierom verzoekt, dient er een debat plaats te vinden. |
|
|
3. Indien de adressaat weigert op de vraag te antwoorden of verzuimt dit binnen drie weken te doen, wordt de vraag op de ontwerpagenda geplaatst. Indien een commissie, een fractie of ten minste vijf procent van de leden van het Parlement hierom verzoekt, dient er een debat plaats te vinden. Voorafgaand aan het debat kan een van de vraagstellers worden toegestaan aanvullende redenen voor de vraag te vermelden. |
|
|
4. Een van de vraagstellers kan de vraag toelichten. Een lid van de betrokken instelling geeft antwoord. |
|
|
Artikel 123, leden 2 t/m 5, betreffende de indiening van en stemming over ontwerpresoluties, is van overeenkomstige toepassing. |
|
|
5. Vragen worden met de antwoorden op de website van het Parlement gepubliceerd. |
|
|
Amendement 155
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 131
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 131 |
Artikel 131 |
|
Vragen met verzoek om schriftelijk antwoord aan de Europese Centrale Bank |
Vragen met verzoek om schriftelijk antwoord aan de Europese Centrale Bank |
|
1. Elk lid kan in overeenstemming met de in een bijlage bij dit Reglement neergelegde criteria per maand ten hoogste zes vragen met verzoek om schriftelijk antwoord aan de Europese Centrale Bank stellen (19). Voor de inhoud van de vragen zijn uitsluitend de vraagstellers verantwoordelijk. |
1. Elk lid kan in overeenstemming met de in een bijlage bij dit Reglement neergelegde criteria per maand ten hoogste zes vragen met verzoek om schriftelijk antwoord aan de Europese Centrale Bank stellen (19). Voor de inhoud van de vragen zijn uitsluitend de vraagstellers verantwoordelijk. |
|
2. De vragen worden schriftelijk ingediend bij de voorzitter van de bevoegde commissie, die de Europese Centrale Bank ervan in kennis stelt. Bij twijfel beslist de voorzitter over de ontvankelijkheid van een vraag. De vraagsteller wordt van de beslissing van de voorzitter in kennis gesteld. |
2. De vragen worden schriftelijk ingediend bij de voorzitter van de bevoegde commissie, die de Europese Centrale Bank ervan in kennis stelt. Bij twijfel beslist de voorzitter over de ontvankelijkheid van een vraag. De vraagsteller wordt van de beslissing van de voorzitter in kennis gesteld. |
|
3. De vragen worden met de antwoorden op de website van het Parlement gepubliceerd. |
3. De vragen worden met de antwoorden op de website van het Parlement gepubliceerd. |
|
4. Kan een vraag niet binnen de gestelde termijn worden beantwoord, dan wordt zij op verzoek van de vraagsteller op de agenda van de volgende vergadering van de bevoegde commissie met de president van de Europese Centrale Bank geplaatst. |
4. Kan een vraag niet binnen zes weken worden beantwoord, dan kan zij op verzoek van de vraagsteller op de agenda van de volgende vergadering van de bevoegde commissie met de president van de Europese Centrale Bank worden geplaatst. |
Amendement 156
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 131 bis (nieuw)
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
Artikel 131 bis |
|
|
Vragen met verzoek om schriftelijk antwoord betreffende het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme en het Gemeenschappelijk Afwikkelingsmechanisme |
|
|
1. Artikel 131, leden 1, 2 en 3, is van overeenkomstige toepassing op vragen met verzoek om schriftelijk antwoord betreffende het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme en het Gemeenschappelijk Afwikkelingsmechanisme. Het aantal dergelijke vragen wordt in mindering gebracht op het in artikel 131, lid 1 bedoelde maximum van zes vragen. |
|
|
2. Is een vraag niet binnen vijf weken beantwoord, dan kan deze op verzoek van de vraagsteller op de agenda van de volgende vergadering van de bevoegde commissie met de voorzitter van de raad van de adressaat worden geplaatst. |
Amendement 157
Reglement van het Europees Parlement
Titel V — hoofdstuk 4 — titel
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
VERSLAGEN VAN ANDERE INSTELLINGEN |
VERSLAGEN VAN ANDERE INSTELLINGEN EN ORGANEN |
Amendement 158
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 132
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 132 |
Artikel 132 |
|
Jaarverslagen en andersoortige verslagen van andere instellingen |
Jaarverslagen en andersoortige verslagen van andere instellingen of organen |
|
1. Jaarverslagen en andersoortige verslagen van andere instellingen ten aanzien waarvan de Verdragen in raadpleging van het Europees Parlement voorzien of ten aanzien waarvan op grond van andere wettelijke bepalingen een advies van het Parlement vereist is, worden behandeld op basis van een verslag dat wordt voorgelegd aan de plenaire vergadering. |
1. Jaarverslagen en andersoortige verslagen van andere instellingen of organen ten aanzien waarvan de Verdragen in raadpleging van het Europees Parlement voorzien of ten aanzien waarvan op grond van andere wettelijke bepalingen een advies van het Parlement vereist is, worden behandeld op basis van een verslag dat wordt voorgelegd aan de plenaire vergadering. |
|
2. Niet onder lid 1 vallende jaarverslagen en andersoortige verslagen van andere instellingen worden naar de bevoegde commissie verwezen, die vervolgens kan voorstellen verslag overeenkomstig artikel 52 op te stellen. |
2. Niet onder lid 1 vallende jaarverslagen en andersoortige verslagen van andere instellingen of organen worden naar de bevoegde commissie verwezen, die deze behandelt en vervolgens een korte ontwerpresolutie aan de plenaire vergadering kan voorleggen of kan voorstellen een verslag overeenkomstig artikel 52 op te stellen indien zij van mening is dat het Parlement een standpunt dient in te nemen over een belangrijk onderwerp dat in het verslag aan bod komt . |
Amendement 159
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 133
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||
|
Artikel 133 |
Artikel 133 |
||
|
Ontwerpresoluties |
Ontwerpresoluties |
||
|
1. Elk lid kan een ontwerpresolutie indienen over een onderwerp dat binnen het kader van de werkzaamheden van de Europese Unie valt. |
1. Elk lid kan een ontwerpresolutie indienen over een onderwerp dat binnen het kader van de werkzaamheden van de Europese Unie valt. |
||
|
Een dergelijke ontwerpresolutie mag niet langer zijn dan 200 woorden. |
Een dergelijke ontwerpresolutie mag niet langer zijn dan 200 woorden. |
||
|
|
1 bis. De inhoud van een dergelijke ontwerpresolutie mag: |
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
1 ter. Elk lid mag niet meer dan één dergelijke ontwerpresolutie per maand indienen. |
||
|
|
1 quater. De ontwerpresolutie wordt voorgelegd aan de Voorzitter, die nagaat of de resolutie de van toepassing zijnde criteria vervult. Als de Voorzitter de ontwerpresolutie ontvankelijk verklaart, maakt hij dat ter plenaire vergadering bekend en verwijst hij de ontwerpresolutie naar de bevoegde commissie. |
||
|
2. De bevoegde commissie besluit over de procedure. |
2. De bevoegde commissie besluit over de procedure , met inbegrip van het combineren van de ontwerpresolutie met andere ontwerpresoluties of verslagen, het goedkeuren van een advies, eventueel in briefvorm, of het opstellen van een verslag overeenkomstig artikel 52. Ook kan de bevoegde commissie besluiten geen opvolging te geven aan de ontwerpresolutie . |
||
|
Zij kan de ontwerpresolutie met andere ontwerpresoluties of verslagen combineren. |
|
||
|
Zij kan besluiten een advies, eventueel in briefvorm, op te stellen. |
|
||
|
Zij kan besluiten een verslag overeenkomstig artikel 52 op te stellen. |
|
||
|
3. De indiener van een ontwerpresolutie wordt van de besluiten van de commissie en de Conferentie van voorzitters op de hoogte gesteld. |
3. De indiener van een ontwerpresolutie wordt van de besluiten van de Voorzitter, de commissie en de Conferentie van voorzitters op de hoogte gesteld. |
||
|
4. De ontwerpresolutie wordt in het verslag opgenomen. |
4. De ontwerpresolutie wordt in het verslag opgenomen. |
||
|
5. Adviezen in de vorm van een brief aan andere instellingen van de Europese Unie worden door de Voorzitter verzonden. |
5. Adviezen in de vorm van een brief aan andere instellingen van de Europese Unie worden door de Voorzitter verzonden. |
||
|
6. Een ontwerpresolutie, ingediend overeenkomstig artikel 123, lid 2, artikel 128, lid 5, of artikel 135, lid 2, kan door de indiener(s) vóór de eindstemming worden ingetrokken. |
|
||
|
7. Een overeenkomstig lid 1 ingediende ontwerpresolutie kan door de indiener(s) of de eerste ondertekenaar worden ingetrokken, alvorens de bevoegde commissie overeenkomstig lid 2 besluit hierover een verslag op te stellen. |
7. Een overeenkomstig lid 1 ingediende ontwerpresolutie kan door de indiener(s) of de eerste ondertekenaar worden ingetrokken, alvorens de bevoegde commissie overeenkomstig lid 2 besluit hierover een verslag op te stellen. |
||
|
Zodra de ontwerpresolutie als zodanig door de commissie is overgenomen, is zij de enige die deze nog kan intrekken, en wel voordat de eindstemming begint. |
Zodra de ontwerpresolutie als zodanig door de commissie is overgenomen, is zij de enige die deze nog kan intrekken, en wel voordat de eindstemming begint. |
||
|
8. Een ingetrokken ontwerpresolutie kan door een fractie, een commissie dan wel hetzelfde aantal leden dat voor de indiening ervan vereist is, onmiddellijk worden overgenomen en opnieuw worden ingediend. |
|
||
|
De commissies dragen er zorg voor dat aan overeenkomstig dit artikel ingediende ontwerpresoluties die beantwoorden aan de gestelde eisen, gevolg wordt gegeven en dat zij in de documenten die naar aanleiding hiervan worden opgesteld, naar behoren worden vermeld. |
|
Amendement 160
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 134
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 134 |
Schrappen |
|
Aanbevelingen aan de Raad |
|
|
1. Een fractie of ten minste veertig leden kunnen een ontwerpaanbeveling aan de Raad indienen met betrekking tot de in titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie behandelde onderwerpen of ingeval het Parlement niet is geraadpleegd over een onder artikel 108 of 109 vallende internationale overeenkomst. |
|
|
2. Deze ontwerpaanbevelingen worden voor behandeling naar de bevoegde commissie verwezen. |
|
|
In voorkomend geval legt de bevoegde commissie de zaak aan het Parlement voor overeenkomstig de daartoe in het Reglement neergelegde procedures. |
|
|
3. Wanneer zij verslag uitbrengt, legt de bevoegde commissie het Parlement een ontwerpaanbeveling aan de Raad voor, tezamen met een korte toelichting en in voorkomend geval de adviezen van de medeadviserende commissies. |
|
|
Voor de toepassing van dit lid is geen voorafgaande toestemming van de Conferentie van voorzitters vereist. |
|
|
4. Artikel 113 is van toepassing. |
|
Amendement 161
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 135
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 135 |
Artikel 135 |
|
Debatten over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat |
Debatten over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat |
|
1. Een commissie, een interparlementaire delegatie, een fractie of ten minste veertig leden kunnen de Voorzitter schriftelijk verzoeken over een dringend geval van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat een debat te houden (artikel 149, lid 3) . |
1. Een commissie, een interparlementaire delegatie, een fractie of ten minste veertig leden kunnen de Voorzitter schriftelijk verzoeken over een dringend geval van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat een debat te houden. |
|
2. De Conferentie van voorzitters stelt, op basis van de in lid 1 bedoelde verzoeken en overeenkomstig de bepalingen in bijlage IV, een lijst van onderwerpen voor de definitieve ontwerpagenda op met het oog op het eerstvolgende debat over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat. Er mogen in totaal niet meer dan drie onderwerpen of rubrieken op de agenda worden ingeschreven. |
2. De Conferentie van voorzitters stelt, op basis van de in lid 1 bedoelde verzoeken en overeenkomstig de bepalingen in bijlage IV, een lijst van onderwerpen voor de definitieve ontwerpagenda op met het oog op het eerstvolgende debat over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat. Er mogen in totaal niet meer dan drie onderwerpen of rubrieken op de agenda worden ingeschreven. |
|
Overeenkomstig de bepalingen van artikel 152 kan het Parlement besluiten een voor het debat op genoemde lijst opgenomen onderwerp te schrappen en te vervangen door een niet opgenomen onderwerp. Ontwerpresoluties over de gekozen onderwerpen moeten uiterlijk op de avond van de dag van aanneming van de agenda ingediend zijn ; de Voorzitter stelt de precieze termijn voor de indiening van de desbetreffende ontwerpresoluties vast. |
Overeenkomstig de bepalingen van artikel 152 kan het Parlement besluiten een voor het debat op genoemde lijst opgenomen onderwerp te schrappen en te vervangen door een niet opgenomen onderwerp. Ontwerpresoluties over de gekozen onderwerpen kunnen uiterlijk op de avond van de dag van aanneming van de agenda worden ingediend door een commissie, een fractie of ten minste veertig leden ; de Voorzitter stelt de precieze termijn voor de indiening van de desbetreffende ontwerpresoluties vast. |
|
3. In het licht van een totale duur van ten hoogste zestig minuten per vergaderperiode voor deze debatten, wordt de totale spreektijd voor de fracties en de niet-fractiegebonden leden overeenkomstig artikel 162, leden 4 en 5, verdeeld. |
3. In het licht van een totale duur van ten hoogste zestig minuten per vergaderperiode voor deze debatten, wordt de totale spreektijd voor de fracties en de niet-fractiegebonden leden overeenkomstig artikel 162, leden 4 en 5, verdeeld. |
|
De spreektijd die overblijft na aftrek van de voor de toelichting van de ontwerpresoluties en de stemmingen benodigde tijd alsmede van de eventueel voor de Commissie en de Raad overeengekomen spreektijd, wordt over de fracties en de niet-fractiegebonden leden verdeeld. |
De spreektijd die overblijft na aftrek van de voor de toelichting van de ontwerpresoluties benodigde tijd alsmede van de eventueel voor de Commissie en de Raad overeengekomen spreektijd, wordt over de fracties en de niet-fractiegebonden leden verdeeld. |
|
4. Aan het einde van het debat wordt onmiddellijk gestemd. Artikel 183 vindt daarbij geen toepassing. |
4. Aan het einde van het debat wordt onmiddellijk gestemd. Artikel 183 betreffende stemverklaringen vindt daarbij geen toepassing. |
|
Stemmingen die overeenkomstig dit artikel plaatsvinden, kunnen onder de verantwoordelijkheid van de Voorzitter en de Conferentie van voorzitters worden gebundeld. |
Stemmingen die overeenkomstig dit artikel plaatsvinden, kunnen onder de verantwoordelijkheid van de Voorzitter en de Conferentie van voorzitters worden gebundeld. |
|
5. Indien over hetzelfde onderwerp twee of meer ontwerpresoluties zijn ingediend, wordt de in artikel 123, lid 4, bedoelde procedure toegepast. |
5. Indien over hetzelfde onderwerp twee of meer ontwerpresoluties zijn ingediend, wordt de in artikel 123, leden 4 en 4 bis , bedoelde procedure toegepast. |
|
6. De Voorzitter en de fractievoorzitters kunnen besluiten dat zonder debat over een ontwerpresolutie wordt gestemd. Voor een dergelijk besluit is eenstemmigheid van de fractievoorzitters vereist. |
6. De Voorzitter en de fractievoorzitters kunnen besluiten dat zonder debat over een ontwerpresolutie wordt gestemd. Voor een dergelijk besluit is eenstemmigheid van de fractievoorzitters vereist. |
|
Het bepaalde in de artikelen 187, 188 en 190 is niet van toepassing op ontwerpresoluties die op de agenda voor een debat over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat ingeschreven staan. |
Het bepaalde in de artikelen 187 en 188 is niet van toepassing op ontwerpresoluties die op de agenda voor een debat over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat ingeschreven staan. |
|
De ontwerpresoluties voor een debat over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat worden pas ingediend nadat de lijst van onderwerpen is aangenomen. Ontwerpresoluties die niet in het voor dit debat uitgetrokken tijdsbestek kunnen worden behandeld, komen te vervallen. Hetzelfde geldt voor de ontwerpresoluties ten aanzien waarvan ingevolge een verzoek overeenkomstig artikel 168, lid 3, werd vastgesteld dat het quorum niet was bereikt. De leden hebben het recht deze ontwerpresoluties opnieuw in te dienen om overeenkomstig artikel 133 voor behandeling naar een commissie te worden verwezen, dan wel om op de agenda voor het debat over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat van de volgende vergaderperiode te worden ingeschreven. |
De ontwerpresoluties voor een debat over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat worden pas ingediend nadat de lijst van onderwerpen is aangenomen. Ontwerpresoluties die niet in het voor dit debat uitgetrokken tijdsbestek kunnen worden behandeld, komen te vervallen. Hetzelfde geldt voor de ontwerpresoluties ten aanzien waarvan ingevolge een verzoek overeenkomstig artikel 168, lid 3, werd vastgesteld dat het quorum niet was bereikt. De indieners hebben het recht deze ontwerpresoluties opnieuw in te dienen om overeenkomstig artikel 133 voor behandeling naar een commissie te worden verwezen, dan wel om op de agenda voor het debat over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat van de volgende vergaderperiode te worden ingeschreven. |
|
Een onderwerp kan niet op de agenda van het debat over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat worden ingeschreven, indien het reeds op de agenda van die vergaderperiode staat. |
Een onderwerp kan niet op de agenda van het debat over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat worden ingeschreven, indien het reeds op de agenda van die vergaderperiode staat. |
|
Het Reglement voorziet niet in de mogelijkheid om een overeenkomstig lid 2, tweede alinea, ingediende ontwerpresolutie en een commissieverslag over hetzelfde onderwerp, gecombineerd te behandelen. |
Het Reglement voorziet niet in de mogelijkheid om een overeenkomstig lid 2, tweede alinea, ingediende ontwerpresolutie en een commissieverslag over hetzelfde onderwerp, gecombineerd te behandelen. |
|
* * * |
|
|
Wanneer overeenkomstig artikel 168, lid 3, om vaststelling van het quorum wordt verzocht, geldt dit verzoek slechts voor de in stemming te brengen ontwerpresolutie en niet voor de volgende ontwerpresoluties. |
Wanneer overeenkomstig artikel 168, lid 3, om vaststelling van het quorum wordt verzocht, geldt dit verzoek slechts voor de in stemming te brengen ontwerpresolutie en niet voor de volgende ontwerpresoluties. |
Amendement 162
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 136
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 136 |
Schrappen |
|
Schriftelijke verklaringen |
|
|
1. Minimaal tien leden van ten minste drie fracties kunnen een schriftelijke verklaring van ten hoogste 200 woorden indienen over een onderwerp dat uitsluitend onder de bevoegdheden van de Europese Unie valt. Deze verklaring mag inhoudelijk niet verder gaan dan het een verklaring betaamt. In het bijzonder mag een schriftelijke verklaring niet aandringen op wetgevingsmaatregelen, geen besluiten bevatten over aangelegenheden waarvoor dit Reglement voorziet in specifieke procedures en bevoegdheden, en niet ingaan op aangelegenheden die onder lopende procedures in het Parlement vallen. |
|
|
2. De Voorzitter verleent op basis van een gemotiveerde beslissing toestemming om verder te gaan met de procedure, waarbij in elk geval lid 1 in acht genomen wordt. De schriftelijke verklaringen worden in de officiële talen gepubliceerd op de website van het Parlement en elektronisch aan alle leden rondgedeeld. Zij worden met de namen van de ondertekenaars opgenomen in een elektronisch register. Dit register is openbaar en kan op de website van het Parlement worden geraadpleegd. De Voorzitter bewaart eveneens een papieren versie met handtekeningen van elke schriftelijke verklaring. |
|
|
3. Elk lid kan een in het elektronische register opgenomen verklaring medeondertekenen. De handtekening kan gedurende een periode van drie maanden vanaf de opname van de verklaring in het register op elk willekeurig ogenblik ingetrokken worden. In geval van een dergelijke intrekking mag het lid in kwestie de verklaring niet nog eens ondertekenen. |
|
|
4. Is een verklaring na afloop van een periode van drie maanden vanaf de opname ervan in het register door de meerderheid van de leden van het Parlement ondertekend, dan stelt de Voorzitter het Parlement hiervan in kennis. De verklaring wordt, met de namen van de ondertekenaars, in de notulen vermeld en heeft voor het Parlement geen bindende werking. |
|
|
5. De procedure wordt afgesloten met de toezending aan het einde van de vergaderperiode van de verklaring aan de adressaten met vermelding van de namen van de ondertekenaars. |
|
|
6. Als de instellingen waaraan de aangenomen verklaring gericht is het Parlement niet binnen drie maanden na ontvangst daarvan informeren over de geplande follow-up, wordt de kwestie op verzoek van een van de indieners van de verklaring op de agenda geplaatst van een volgende vergadering van de bevoegde commissie. |
|
|
7. Een schriftelijke verklaring die meer dan drie maanden in het register heeft gestaan en niet door ten minste de helft van de leden van het Parlement is ondertekend, komt te vervallen, zonder dat deze periode van drie maanden kan worden verlengd. |
|
Amendement 163
Reglement van het Europees Parlement
Titel V — hoofdstuk 5 bis (nieuw)
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
HOOFDSTUK 5 BIS |
|
|
RAADPLEGING VAN ANDERE INSTELLINGEN EN ORGANEN |
|
|
(Invoegen na artikel 136) |
Amendement 164
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 137
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 137 |
Artikel 137 |
|
Raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité |
Raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité |
|
1. Indien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie voorziet in raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité, zal de Voorzitter de raadplegingsprocedure op gang brengen en het Parlement daarvaan op de hoogte stellen. |
1. Indien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie voorziet in raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité, zal de Voorzitter de raadplegingsprocedure op gang brengen en het Parlement daarvan op de hoogte stellen. |
|
2. Een commissie kan verzoeken om raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité over zaken van algemene aard of specifieke onderwerpen. |
2. Een commissie kan verzoeken om raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité over zaken van algemene aard of specifieke onderwerpen. |
|
De commissie dient aan te geven binnen welke termijn van het Europees Economisch en Sociaal Comité advies wordt verwacht. |
De commissie dient aan te geven binnen welke termijn van het Europees Economisch en Sociaal Comité advies wordt verwacht. |
|
Verzoeken om raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité worden door het Parlement zonder debat goedgekeurd. |
Verzoeken om raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité worden aan het Parlement meegedeeld tijdens de eerstvolgende vergaderperiode en worden geacht te zijn goedgekeurd tenzij een fractie of ten minste veertig leden binnen 24 uur na de mededeling een verzoek indient of indienen om een verzoek in stemming te brengen . |
|
3. Door het Europees Economisch en Sociaal Comité uitgebrachte adviezen worden doorgezonden aan de ter zake bevoegde commissie. |
3. Door het Europees Economisch en Sociaal Comité uitgebrachte adviezen worden doorgezonden aan de ter zake bevoegde commissie. |
Amendement 165
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 138
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 138 |
Artikel 138 |
|
Raadpleging van het Comité van de Regio's |
Raadpleging van het Comité van de Regio's |
|
1. Indien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie voorziet in raadpleging van het Comité van de Regio's, zal de Voorzitter de raadplegingsprocedure op gang brengen en het Parlement daarvan op de hoogte stellen. |
1. Indien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie voorziet in raadpleging van het Comité van de Regio's, zal de Voorzitter de raadplegingsprocedure op gang brengen en het Parlement daarvan op de hoogte stellen. |
|
2. Een commissie kan verzoeken om raadpleging van het Comité van de Regio's over zaken van algemene aard of specifieke onderwerpen. |
2. Een commissie kan verzoeken om raadpleging van het Comité van de Regio's over zaken van algemene aard of specifieke onderwerpen. |
|
De commissie dient aan te geven binnen welke termijn van het Comité van de Regio's advies wordt verwacht. |
De commissie dient aan te geven binnen welke termijn van het Comité van de Regio's advies wordt verwacht. |
|
Verzoeken om raadpleging van het Comité van de Regio's worden door het Parlement zonder debat goedgekeurd. |
Verzoeken om raadpleging van het Comité van de Regio's worden aan het Parlement meegedeeld tijdens de eerstvolgende vergaderperiode en worden geacht te zijn goedgekeurd tenzij een fractie of ten minste veertig leden binnen 24 uur na de mededeling een verzoek indient of indienen om een verzoek in stemming te brengen . |
|
3. Door het Comité van de Regio's uitgebrachte adviezen worden doorgezonden aan de ter zake bevoegde commissie. |
3. Door het Comité van de Regio's uitgebrachte adviezen worden doorgezonden aan de ter zake bevoegde commissie. |
Amendement 166
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 140
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 140 |
Artikel 140 |
|
Interinstitutionele akkoorden |
Interinstitutionele akkoorden |
|
1. Het Parlement kan in verband met de toepassing van de Verdragen of ter verbetering en verduidelijking van procedures akkoorden met andere instellingen sluiten. |
1. Het Parlement kan in verband met de toepassing van de Verdragen of ter verbetering en verduidelijking van procedures akkoorden met andere instellingen sluiten. |
|
Deze akkoorden kunnen worden gesloten in de vorm van gemeenschappelijke verklaringen, briefwisselingen, gedragscodes of andere passende instrumenten. Zij worden na behandeling door de voor constitutionele zaken bevoegde commissie en na goedkeuring door het Parlement ondertekend door de Voorzitter. Zij kunnen ter informatie als bijlagen bij het Reglement worden gevoegd. |
Deze akkoorden kunnen worden gesloten in de vorm van gemeenschappelijke verklaringen, briefwisselingen, gedragscodes of andere passende instrumenten. Zij worden na behandeling door de voor constitutionele zaken bevoegde commissie en na goedkeuring door het Parlement ondertekend door de Voorzitter. |
|
2. Mochten dergelijke akkoorden een wijziging van bestaande procedurele rechten of verplichtingen inhouden of nieuwe procedurele rechten of verplichtingen voor de leden of organen van het Parlement met zich meebrengen dan wel anderszins een wijziging of interpretatie van het Reglement van het Parlement impliceren, dan wordt de zaak overeenkomstig artikel 226, leden 2 t/m 6, voor behandeling naar de bevoegde commissie verwezen, alvorens het akkoord wordt ondertekend. |
2. Mochten dergelijke akkoorden een wijziging van bestaande procedurele rechten of verplichtingen inhouden of nieuwe procedurele rechten of verplichtingen voor de leden of organen van het Parlement met zich meebrengen dan wel anderszins een wijziging of interpretatie van het Reglement van het Parlement impliceren, dan wordt de zaak overeenkomstig artikel 226, leden 2 t/m 6, voor behandeling naar de bevoegde commissie verwezen, alvorens het akkoord wordt ondertekend. |
Amendement 167
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 141
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 141 |
Artikel 141 |
|
Procedures bij het Hof van Justitie van de Europese Unie |
Procedures bij het Hof van Justitie van de Europese Unie |
|
1. Binnen de in de Verdragen en het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie gestelde termijnen voor beroep door de instellingen van de Europese Unie of door natuurlijke of rechtspersonen, onderwerpt het Parlement de wetgeving van de Unie en de uitvoeringsmaatregelen aan een onderzoek, om zich ervan te vergewissen dat de Verdragen, met name voor wat betreft de rechten van het Parlement, volledig zijn geëerbiedigd. |
1. Binnen de in de Verdragen en het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie gestelde termijnen voor beroep door de instellingen van de Europese Unie of door natuurlijke of rechtspersonen, onderwerpt het Parlement de wetgeving van de Unie en de uitvoering ervan aan een onderzoek, om zich ervan te vergewissen dat de Verdragen, met name voor wat betreft de rechten van het Parlement, volledig zijn geëerbiedigd. |
|
2. De bevoegde commissie brengt het Parlement, zo nodig mondeling, verslag uit, ingeval zij vermoedt dat het recht van de Unie is geschonden. |
2. De voor juridische zaken bevoegde commissie brengt het Parlement, zo nodig mondeling, verslag uit, ingeval zij vermoedt dat het recht van de Unie is geschonden. Het Parlement kan desgewenst de ter zake bevoegde commissie horen. |
|
3. De Voorzitter stelt overeenkomstig de aanbeveling van de bevoegde commissie bij het Hof van Justitie namens het Parlement beroep in. |
3. De Voorzitter stelt overeenkomstig de aanbeveling van de voor juridische zaken bevoegde commissie bij het Hof van Justitie namens het Parlement beroep in. |
|
Aan het begin van de eerstvolgende vergaderperiode kan de Voorzitter het besluit over handhaving van het beroep aan het Parlement voorleggen. Spreekt het Parlement zich met een meerderheid van de uitgebrachte stemmen tegen het beroep uit, dan trekt hij het beroep in. |
Aan het begin van de eerstvolgende vergaderperiode kan de Voorzitter het besluit over handhaving van het beroep aan het Parlement voorleggen. Spreekt het Parlement zich met een meerderheid van de uitgebrachte stemmen tegen het beroep uit, dan trekt hij het beroep in. |
|
Stelt de Voorzitter, tegen de aanbeveling van de bevoegde commissie in, beroep in, dan legt hij aan het begin van de eerstvolgende vergaderperiode het besluit over handhaving van het beroep aan het Parlement voor. |
Stelt de Voorzitter, tegen de aanbeveling van de bevoegde commissie in, beroep in, dan legt hij aan het begin van de eerstvolgende vergaderperiode het besluit over handhaving van het beroep aan het Parlement voor. |
|
4. De Voorzitter zendt, na raadpleging van de bevoegde commissie, in gerechtelijke procedures namens het Parlement opmerkingen toe of intervenieert namens het Parlement. |
4. De Voorzitter zendt, na raadpleging van de voor juridische zaken bevoegde commissie, in gerechtelijke procedures namens het Parlement opmerkingen toe of intervenieert namens het Parlement. |
|
Is de Voorzitter voornemens van de aanbevelingen van de bevoegde commissie af te wijken, dan stelt hij de commissie hiervan in kennis en verwijst hij de zaak naar de Conferentie van voorzitters, onder vermelding van zijn beweegredenen. |
Is de Voorzitter voornemens van de aanbevelingen van de voor juridische zaken bevoegde commissie af te wijken, dan stelt hij de commissie hiervan in kennis en verwijst hij de zaak naar de Conferentie van voorzitters, onder vermelding van zijn beweegredenen. |
|
Is de Conferentie van voorzitters van oordeel dat het Parlement bij wijze van uitzondering geen opmerkingen moet toezenden, noch moet interveniëren, ingeval de rechtsgeldigheid van een door het Parlement aangenomen besluit bij het Hof van Justitie van de Europese Unie wordt aangevochten, dan wordt de kwestie onverwijld aan de plenaire vergadering voorgelegd. |
Is de Conferentie van voorzitters van oordeel dat het Parlement bij wijze van uitzondering geen opmerkingen moet toezenden, noch moet interveniëren, ingeval de rechtsgeldigheid van een door het Parlement aangenomen besluit bij het Hof van Justitie van de Europese Unie wordt aangevochten, dan wordt de kwestie onverwijld aan het Parlement voorgelegd. |
|
In dringende gevallen kan de Voorzitter voorlopige maatregelen nemen om te voldoen aan de door de desbetreffende gerechtelijke instantie voorgeschreven termijnen. In zulke gevallen dient de in dit lid neergelegde procedure onverwijld te worden ingeleid. |
|
|
Niets in het Reglement weerhoudt de bevoegde commissie ervan in dringende gevallen tot passende procedures voor de tijdige overlegging van haar aanbevelingen te besluiten. |
Niets in het Reglement weerhoudt de bevoegde commissie ervan in dringende gevallen tot passende procedures voor de tijdige overlegging van haar aanbevelingen te besluiten. |
|
Artikel 108, lid 6, voorziet in een specifieke procedure voor besluiten van het Parlement betreffende de uitoefening van de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 218, lid 11, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie een advies in te winnen van het Hof van Justitie over de verenigbaarheid van een internationale overeenkomst met de Verdragen. Deze procedure vormt een „lex specialis”, die voorgaat op de algemene regel vastgesteld in artikel 141. |
|
|
Bij de uitoefening van de rechten van het Parlement ten opzichte van het Hof van Justitie van de Europese Unie betreffende handelingen die niet onder artikel 141 vallen, is de procedure van dat artikel naar analogie van toepassing. |
Bij de uitoefening van de rechten van het Parlement ten opzichte van het Hof van Justitie van de Europese Unie betreffende handelingen die niet onder artikel 141 vallen, is de procedure van dat artikel naar analogie van toepassing. |
|
|
4 bis. In dringende gevallen kan de Voorzitter, zo mogelijk na overleg met de voorzitter en de rapporteur van de voor juridische zaken bevoegde commissie, voorlopige maatregelen nemen om te voldoen aan de geldende termijnen. In zulke gevallen wordt, naargelang het geval, de in de leden 3 of 4 neergelegde procedure zo spoedig mogelijk ingeleid. |
|
|
4 ter. De voor juridische zaken bevoegde commissie formuleert de beginselen die zij hanteert bij de toepassing van dit artikel. |
Amendement 168
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 143
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 143 |
Artikel 143 |
|
Conferentie van in communautaire aangelegenheden gespecialiseerde organen (COSAC) |
Conferentie van de organen van de parlementen die gespecialiseerd zijn in de aangelegenheden van de Unie (COSAC) |
|
1. Op voorstel van de Voorzitter benoemt de Conferentie van voorzitters de leden van de delegatie van het Parlement in de COSAC en kan zij deze een mandaat verlenen. De delegatie wordt geleid door een voor het onderhouden van de betrekkingen met de nationale parlementen verantwoordelijke ondervoorzitter van het Europees Parlement en door de voorzitter van de voor institutionele zaken bevoegde commissie. |
1. Op voorstel van de Voorzitter benoemt de Conferentie van voorzitters de leden van de delegatie van het Parlement in de COSAC en kan zij deze een mandaat verlenen. De delegatie wordt geleid door een voor het onderhouden van de betrekkingen met de nationale parlementen verantwoordelijke ondervoorzitter van het Europees Parlement en door de voorzitter van de voor constitutionele zaken bevoegde commissie. |
|
2. De overige leden van de delegatie worden gekozen naar gelang van de op de COSAC-bijeenkomst te behandelen onderwerpen, en vertegenwoordigen, voor zover mogelijk, de voor die onderwerpen bevoegde commissies. Na elke bijeenkomst brengt de delegatie verslag uit. |
2. De overige leden van de delegatie worden gekozen naar gelang van de op de COSAC-bijeenkomst te behandelen onderwerpen, en vertegenwoordigen, voor zover mogelijk, de voor die onderwerpen bevoegde commissies. |
|
3. Er wordt naar behoren rekening gehouden met het algehele politieke evenwicht binnen het Parlement. |
3. Er wordt naar behoren rekening gehouden met het algehele politieke evenwicht binnen het Parlement. |
|
|
3 bis. Na elke COSAC-bijeenkomst brengt de delegatie verslag uit aan de Conferentie van voorzitters. |
Amendement 169
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 146
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 146 |
Artikel 146 |
|
Bijeenroeping van het Parlement |
Bijeenroeping van het Parlement |
|
1. Het Parlement komt van rechtswege bijeen op de tweede dinsdag in maart van elk jaar en beslist zelfstandig over de duur van de onderbrekingen van de zitting. |
1. Overeenkomstig artikel 229, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie komt het Parlement van rechtswege bijeen op de tweede dinsdag in maart van elk jaar . Het beslist zelfstandig over de duur van de onderbrekingen van de zitting. |
|
2. Het Parlement komt bovendien van rechtswege bijeen op de eerste dinsdag na het verstrijken van een termijn van één maand, te rekenen vanaf het einde van de in artikel 10, lid 1 van de Akte van 20 september 1976 bedoelde periode. |
2. Het Parlement komt bovendien van rechtswege bijeen op de eerste dinsdag na het verstrijken van een termijn van één maand, te rekenen vanaf het einde van de in artikel 10, lid 1 van de Akte van 20 september 1976 bedoelde periode. |
|
3. De Conferentie van voorzitters kan de duur van de overeenkomstig lid 1 vastgestelde onderbrekingen van de zitting wijzigen bij een met redenen omkleed besluit, dat ten minste twee weken vóór de aanvankelijk door het Parlement voor de hervatting van de zitting vastgestelde datum wordt genomen; de datum van hervatting mag evenwel niet meer dan twee weken worden verschoven. |
3. De Conferentie van voorzitters kan de duur van de overeenkomstig lid 1 vastgestelde onderbrekingen van de zitting wijzigen bij een met redenen omkleed besluit, dat ten minste twee weken vóór de aanvankelijk door het Parlement voor de hervatting van de zitting vastgestelde datum wordt genomen; de datum van hervatting mag evenwel niet meer dan twee weken worden verschoven. |
|
4. Op verzoek van de meerderheid van zijn leden of op verzoek van de Commissie of van de Raad roept de Voorzitter, na overleg met de Conferentie van voorzitters, het Parlement bij wijze van uitzondering bijeen. |
4. Op verzoek van de meerderheid van zijn leden of op verzoek van de Commissie of van de Raad roept de Voorzitter, na overleg met de Conferentie van voorzitters, het Parlement bij wijze van uitzondering bijeen. |
|
Voorts kan de Voorzitter, in overleg met de Conferentie van voorzitters, het Parlement in dringende gevallen bij wijze van uitzondering bijeenroepen. |
Voorts kan de Voorzitter, in overleg met de Conferentie van voorzitters, het Parlement in dringende gevallen bij wijze van uitzondering bijeenroepen. |
Amendement 170
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 148
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 148 |
Artikel 148 |
|
Deelneming aan vergaderingen |
Deelneming aan vergaderingen |
|
1. In iedere vergadering wordt een presentielijst ter ondertekening door de leden neergelegd. |
1. In iedere vergadering wordt een presentielijst ter ondertekening door de leden neergelegd. |
|
2. De namen van de leden, die blijkens de presentielijst aanwezig zijn, worden in de notulen van de desbetreffende vergadering als „aanwezig” vermeld. De namen van de leden, wier verontschuldiging door de Voorzitter is aanvaard, worden in de notulen van de desbetreffende vergadering als „verontschuldigd” vermeld. |
2. De namen van de leden die op de presentielijst als aanwezig zijn geregistreerd worden in de notulen van de desbetreffende vergadering als „aanwezig” vermeld. De namen van de leden wier verontschuldiging door de Voorzitter is aanvaard worden in de notulen van de desbetreffende vergadering als „verontschuldigd” vermeld. |
Amendement 171
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 149
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 149 |
Artikel 149 |
|
Ontwerpagenda |
Ontwerpagenda |
|
1. Vóór elke vergaderperiode wordt de ontwerpagenda door de Conferentie van voorzitters opgesteld aan de hand van de aanbevelingen van de Conferentie van commissievoorzitters en met inachtneming van het overeengekomen werkprogramma van de Commissie als bedoeld in artikel 37 . |
1. Vóór elke vergaderperiode wordt de ontwerpagenda door de Conferentie van voorzitters opgesteld aan de hand van de aanbevelingen van de Conferentie van commissievoorzitters. |
|
De Commissie en de Raad kunnen op uitnodiging van de Voorzitter aan de beraadslagingen van de Conferentie van voorzitters over de ontwerpagenda deelnemen. |
De Commissie en de Raad kunnen op uitnodiging van de Voorzitter aan de beraadslagingen van de Conferentie van voorzitters over de ontwerpagenda deelnemen. |
|
2. Voor bepaalde te behandelen punten kan in de ontwerpagenda het tijdstip van de stemming worden aangegeven. |
2. Voor bepaalde te behandelen punten kan in de ontwerpagenda het tijdstip van de stemming worden aangegeven. |
|
3. Op de ontwerpagenda kunnen een of twee perioden met een totale duur van ten hoogste zestig minuten voor debatten over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat als bedoeld in artikel 135 worden uitgetrokken. |
|
|
4. De definitieve ontwerpagenda wordt uiterlijk drie uur vóór het begin van de vergaderperiode aan de leden rondgedeeld . |
4. De definitieve ontwerpagenda wordt uiterlijk drie uur vóór het begin van de vergaderperiode aan de leden beschikbaar gesteld . |
Amendement 172
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 150
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 150 |
Artikel 150 |
|
Procedure ter plenaire vergadering zonder amendementen en zonder debat |
Procedure ter plenaire vergadering zonder amendementen en zonder debat |
|
1. Ontwerpen van wetgevingshandeling (eerste lezing) en niet-wetgevingsontwerpresoluties die in de commissie zijn goedgekeurd met minder dan een tiende van de stemmen tegen, worden op de ontwerpagenda van het Parlement ingeschreven om zonder amendementen in stemming te worden gebracht. |
1. Wanneer een verslag is goedgekeurd in de commissie met minder dan een tiende van de stemmen tegen, wordt het op de ontwerpagenda van het Parlement ingeschreven om zonder amendementen in stemming te worden gebracht. |
|
Hierover vindt een enkele stemming plaats, tenzij vóór de opstelling van de definitieve ontwerpagenda door fracties of afzonderlijke leden die samen een tiende van de leden van het Parlement uitmaken een schriftelijk verzoek is ingediend om amendementen te mogen indienen, in welk geval de Voorzitter een termijn vaststelt voor de indiening van amendementen. |
Hierover vindt een enkele stemming plaats, tenzij vóór de opstelling van de definitieve ontwerpagenda door fracties of afzonderlijke leden die samen een tiende van de leden van het Parlement uitmaken een schriftelijk verzoek is ingediend om amendementen te mogen indienen, in welk geval de Voorzitter een termijn vaststelt voor de indiening van amendementen. |
|
2. Over punten die op de definitieve ontwerpagenda worden ingeschreven om zonder amendementen in stemming te worden gebracht, vindt geen debat plaats, tenzij het Parlement bij de aanneming van de agenda aan het begin van de vergaderperiode op voorstel van de Conferentie van voorzitters of op verzoek van een fractie of ten minste veertig leden, anders beslist. |
2. Over punten die op de definitieve ontwerpagenda worden ingeschreven om zonder amendementen in stemming te worden gebracht, vindt geen debat plaats, tenzij het Parlement bij de aanneming van de agenda aan het begin van de vergaderperiode op voorstel van de Conferentie van voorzitters of op verzoek van een fractie of ten minste veertig leden, anders beslist. |
|
3. Bij de opstelling van de definitieve ontwerpagenda van een vergaderperiode kan de Conferentie van voorzitters voorstellen andere punten zonder amendementen of zonder debat te behandelen. Het Parlement mag bij de aanneming van de agenda niet op een daartoe strekkend voorstel ingaan, als een fractie of ten minste veertig leden uiterlijk één uur voor de opening van de vergaderperiode schriftelijk bezwaar daartegen hebben gemaakt. |
3. Bij de opstelling van de definitieve ontwerpagenda van een vergaderperiode kan de Conferentie van voorzitters voorstellen andere punten zonder amendementen of zonder debat te behandelen. Het Parlement mag bij de aanneming van de agenda niet op een daartoe strekkend voorstel ingaan, als een fractie of ten minste veertig leden uiterlijk één uur voor de opening van de vergaderperiode schriftelijk bezwaar daartegen hebben gemaakt. |
|
4. Wordt een agendapunt zonder debat behandeld, dan kan de rapporteur of de voorzitter van de bevoegde commissie onmiddellijk vóór de stemming een verklaring van ten hoogste twee minuten afleggen. |
4. Wordt een agendapunt zonder debat behandeld, dan kan de rapporteur of de voorzitter van de bevoegde commissie onmiddellijk vóór de stemming een verklaring van ten hoogste twee minuten afleggen. |
Amendement 173
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 152
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 152 |
Artikel 149 bis |
|
Aanneming en wijziging van de agenda |
Aanneming en wijziging van de agenda |
|
1. Aan het begin van iedere vergaderperiode spreekt het Parlement zich uit over de definitieve ontwerpagenda . Voorstellen tot wijziging kunnen door een commissie, een fractie of ten minste veertig leden worden ingediend. Deze voorstellen moeten uiterlijk één uur voor de opening van de vergaderperiode in het bezit van de Voorzitter zijn. De Voorzitter kan voor ieder voorstel de indiener ervan , een voorstander en een tegenstander elk voor hooguit één minuut het woord verlenen. |
1. Aan het begin van iedere vergaderperiode neemt het Parlement zijn agenda aan . Voorstellen tot wijziging van de definitieve ontwerpagenda kunnen door een commissie, een fractie of ten minste veertig leden worden ingediend. Deze voorstellen moeten uiterlijk één uur voor de opening van de vergaderperiode in het bezit van de Voorzitter zijn. De Voorzitter kan voor ieder voorstel de indiener ervan en een tegenstander elk voor hooguit één minuut het woord verlenen. |
|
2. Na aanneming van de agenda kan deze, behalve in geval van toepassing van het bepaalde in de artikelen 154 of 187 t/m 191 of op voorstel van de Voorzitter, niet meer worden gewijzigd. |
2. Na aanneming van de agenda kan deze, behalve in geval van toepassing van het bepaalde in de artikelen 154 of 187 t/m 191 of op voorstel van de Voorzitter, niet meer worden gewijzigd. |
|
Wordt een motie van orde tot wijziging van de agenda verworpen, dan kan deze tijdens dezelfde vergaderperiode niet nogmaals worden ingediend. |
Wordt een motie van orde tot wijziging van de agenda verworpen, dan kan deze tijdens dezelfde vergaderperiode niet nogmaals worden ingediend. |
|
3. Alvorens de vergadering te sluiten, deelt de Voorzitter het Parlement de datum, het tijdstip en de agenda van de volgende vergadering mede. |
3. Alvorens de vergadering te sluiten, deelt de Voorzitter het Parlement de datum, het tijdstip en de agenda van de volgende vergadering mede. |
|
|
Dit artikel wordt onmiddellijk na artikel 149 geplaatst omdat het de ontwerpagenda betreft. |
Amendement 174
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 153 bis (nieuw)
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
Artikel 153 bis |
|
|
Actualiteitendebat op verzoek van een fractie |
|
|
1. Op de ontwerpagenda van elke vergaderperiode worden een of twee perioden met elk een totale duur van ten minste zestig minuten uitgetrokken voor debatten over een actueel onderwerp met grote relevantie voor het beleid van de Europese Unie. |
|
|
2. Elke fractie heeft het recht om een actueel onderwerp naar keuze voor te stellen voor ten minste één actualiteitendebat per jaar. De Conferentie van voorzitters ziet erop toe dat dit recht op jaarbasis gelijkelijk over de fracties wordt verdeeld. |
|
|
3. De fracties delen de Voorzitter het actuele onderwerp van hun keuze schriftelijk mede voordat de definitieve ontwerpagenda door de Conferentie van voorzitters wordt opgesteld. Artikel 38, lid 1, betreffende de rechten, vrijheden en beginselen die worden erkend bij artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en de in artikel 2 van dit Verdrag verankerde waarden worden ten volle geëerbiedigd. |
|
|
4. De Conferentie van voorzitters bepaalt wanneer het debat plaatsvindt. Zij kan met een meerderheid van vier vijfde van de leden van het Parlement besluiten om een door een fractie voorgesteld onderwerp te verwerpen. |
|
|
5. Het debat wordt ingeleid door een vertegenwoordiger van de fractie die het actuele onderwerp heeft voorgesteld. De spreektijd na de inleiding wordt verdeeld overeenkomstig artikel 162, leden 4 en 5. |
|
|
6. Het debat wordt gesloten zonder aanneming van een resolutie. |
Amendement 175
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 154
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 154 |
Artikel 154 |
|
Urgentverklaring |
Urgentverklaring |
|
1. De Voorzitter, een commissie, een fractie, ten minste veertig leden, de Commissie of de Raad kunnen bij het Parlement een verzoek indienen om een beraadslaging over een voorstel waarover het Parlement overeenkomstig artikel 47, lid 1, wordt geraadpleegd , urgent te verklaren. Dit verzoek moet schriftelijk worden ingediend en met redenen worden omkleed. |
1. De Voorzitter, een commissie, een fractie, ten minste veertig leden, de Commissie of de Raad kunnen bij het Parlement een verzoek indienen om een beraadslaging over een voorstel dat overeenkomstig artikel 47, lid 1, aan het Parlement is voorgelegd , urgent te verklaren. Dit verzoek moet schriftelijk worden ingediend en met redenen worden omkleed. |
|
2. Zodra een verzoek om urgentverklaring van een beraadslaging bij de Voorzitter is ingediend, stelt deze het Parlement hiervan in kennis. Over het verzoek wordt gestemd aan het begin van de vergadering die volgt op die waarin het verzoek is bekendgemaakt, mits het voorstel waarop het verzoek betrekking heeft in de officiële talen is rondgedeeld. Wanneer er verschillende verzoeken om urgentverklaring van een beraadslaging over hetzelfde onderwerp zijn ingediend, geldt de inwilliging of de verwerping van het verzoek om urgentverklaring voor alle verzoeken die op dat onderwerp betrekking hebben. |
2. Zodra een verzoek om urgentverklaring van een beraadslaging bij de Voorzitter is ingediend, stelt deze het Parlement hiervan in kennis. Over het verzoek wordt gestemd aan het begin van de vergadering die volgt op die waarin het verzoek is bekendgemaakt, mits het voorstel waarop het verzoek betrekking heeft in de officiële talen is rondgedeeld. Wanneer er verschillende verzoeken om urgentverklaring van een beraadslaging over hetzelfde onderwerp zijn ingediend, geldt de inwilliging of de verwerping van het verzoek om urgentverklaring voor alle verzoeken die op dat onderwerp betrekking hebben. |
|
3. Vóór de stemming mogen uitsluitend de indiener van het verzoek , een voorstander , een tegenstander, alsmede de voorzitter en/of de rapporteur van de bevoegde commissie, elk voor ten hoogste drie minuten, het woord voeren. |
3. Vóór de stemming mogen uitsluitend de indiener van het verzoek, een tegenstander, alsmede de voorzitter en/of de rapporteur van de bevoegde commissie, elk voor ten hoogste drie minuten, het woord voeren. |
|
4. De punten die urgent zijn verklaard worden met voorrang op de agenda ingeschreven. De Voorzitter bepaalt het tijdstip van de beraadslaging en de stemming. |
4. De punten die urgent zijn verklaard worden met voorrang op de agenda ingeschreven. De Voorzitter bepaalt het tijdstip van de beraadslaging en de stemming. |
|
5. Beraadslaging volgens de urgentieprocedure kan zonder verslag of, bij uitzondering, aan de hand van een mondeling verslag van de bevoegde commissie plaatsvinden . |
5. Een urgentieprocedure kan zonder verslag of, bij uitzondering, aan de hand van een mondeling verslag van de bevoegde commissie worden gevolgd . |
|
|
Wanneer een urgentieprocedure wordt gevolgd en er interinstitutionele onderhandelingen plaatsvinden, zijn de artikelen 73 en 73 bis niet van toepassing. Artikel 73 quinquies is van overeenkomstige toepassing. |
Amendement 176
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 156
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 156 |
Artikel 156 |
|
Termijnen |
Termijnen |
|
Behoudens in dringende gevallen als bedoeld in de artikelen 135 en 154, kunnen geen debat en stemming over een tekst plaatsvinden, wanneer deze niet ten minste 24 uur van tevoren is rondgedeeld . |
Behoudens in dringende gevallen als bedoeld in de artikelen 135 en 154, kunnen geen debat en stemming over een tekst plaatsvinden, wanneer deze niet ten minste 24 uur van tevoren beschikbaar is gesteld . |
Amendement 177
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 157
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 157 |
Artikel 157 |
|
Toegang tot de vergaderzaal |
Toegang tot de vergaderzaal |
|
1. Buiten de leden van het Parlement, de leden van de Commissie en de Raad, de secretaris-generaal van het Parlement, de dienstdoende personeelsleden en de deskundigen of ambtenaren van de Europese Unie , mag niemand de vergaderzaal betreden. |
1. Buiten de leden van het Parlement, de leden van de Commissie en de Raad, de secretaris-generaal van het Parlement, de dienstdoende personeelsleden en door de Voorzitter uitgenodigde personen , mag niemand de vergaderzaal betreden. |
|
2. Alleen houders van een daartoe naar behoren door de Voorzitter of de secretaris-generaal van het Parlement afgegeven kaart worden tot de tribune toegelaten. |
2. Alleen houders van een daartoe naar behoren door de Voorzitter of de secretaris-generaal van het Parlement afgegeven kaart worden tot de tribune toegelaten. |
|
3. Het publiek dat tot de tribune is toegelaten, moet blijven zitten en zwijgen. Eenieder die tekenen van goed- of afkeuring geeft, wordt onmiddellijk door de bodes verwijderd. |
3. Het publiek dat tot de tribune is toegelaten, moet blijven zitten en zwijgen. Eenieder die tekenen van goed- of afkeuring geeft, wordt onmiddellijk door de bodes verwijderd. |
Amendement 178
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 158
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 158 |
Artikel 158 |
|
Talen |
Talen |
|
1. Alle stukken van het Parlement worden in de officiële talen gesteld. |
1. Alle stukken van het Parlement worden in de officiële talen gesteld. |
|
2. De leden hebben het recht in de officiële taal van hun keuze in het Parlement het woord te voeren. De redevoeringen in een van de officiële talen worden simultaan vertolkt in elk van de andere officiële talen en in iedere andere taal die het Bureau noodzakelijk acht. |
2. De leden hebben het recht in de officiële taal van hun keuze in het Parlement het woord te voeren. De redevoeringen in een van de officiële talen worden simultaan vertolkt in elk van de andere officiële talen en in iedere andere taal die het Bureau noodzakelijk acht. |
|
3. Voor commissie- en delegatievergaderingen wordt voorzien in vertolking uit en in de door de leden en plaatsvervangers van de commissie of delegatie gebruikte en verlangde officiële talen. |
3. Voor commissie- en delegatievergaderingen wordt voorzien in vertolking uit en in de door de leden en plaatsvervangers van de commissie of delegatie gebruikte en verlangde officiële talen. |
|
4. Voor commissie- of delegatievergaderingen buiten de gewone vergaderplaatsen wordt voorzien in vertolking uit en in de talen van de leden die hun komst naar de vergadering hebben bevestigd. Deze regeling kan bij wijze van uitzondering met instemming van de leden van het desbetreffende orgaan worden versoepeld. Bij onenigheid beslist het Bureau . |
4. Voor commissie- of delegatievergaderingen buiten de gewone vergaderplaatsen wordt voorzien in vertolking uit en in de talen van de leden die hun komst naar de vergadering hebben bevestigd. Deze regeling kan bij wijze van uitzondering worden versoepeld. Het Bureau stelt de noodzakelijke bepalingen vast . |
|
Wanneer na de bekendmaking van de uitslag van een stemming blijkt dat de teksten in de onderscheiden talen niet overeenkomen, beslist de Voorzitter overeenkomstig artikel 184, lid 5, over de geldigheid van de bekendgemaakte uitslag. Indien hij de uitslag geldig verklaart, bepaalt hij welke versie wordt geacht te zijn aangenomen. Het is evenwel niet zo dat in de regel van de originele versie als officiële versie wordt uitgegaan, want het kan voorkomen dat alle andere taalversies van de originele tekst afwijken. |
|
|
|
4 bis. Na de bekendmaking van de uitslag van een stemming neemt de Voorzitter een besluit over verzoeken in verband met vermeende discrepanties tussen de verschillende taalversies. |
Amendement 179
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 159
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 159 |
Artikel 159 |
|
Overgangsbepaling |
Overgangsbepaling |
|
1. Gedurende een tot het einde van de achtste zittingsperiode lopende overgangsfase (20) mag worden afgeweken van de bepalingen van artikel 158, indien en voor zover er voor een officiële taal, ondanks adequate maatregelen, niet voldoende tolken en vertalers beschikbaar zijn. |
1. Gedurende een tot het einde van de achtste zittingsperiode lopende overgangsfase (20) mag worden afgeweken van de bepalingen van artikel 158, indien en voor zover er voor een officiële taal, ondanks adequate maatregelen, niet voldoende tolken en vertalers beschikbaar zijn. |
|
2. Het Bureau stelt, op voorstel van de secretaris-generaal, voor elke officiële taal vast of er sprake is van de in lid 1 bedoelde omstandigheden en beziet zijn besluit elk half jaar opnieuw aan de hand van een voortgangsverslag van de secretaris-generaal. Het Bureau stelt de noodzakelijke uitvoeringsbepalingen vast. |
2. Het Bureau stelt, op voorstel van de secretaris-generaal en met inachtneming van de in lid 3 bedoelde regelingen , voor elke officiële taal vast of er sprake is van de in lid 1 bedoelde omstandigheden en beziet zijn besluit elk half jaar opnieuw aan de hand van een voortgangsverslag van de secretaris-generaal. Het Bureau stelt de noodzakelijke uitvoeringsbepalingen vast. |
|
3. De door de Raad krachtens de Verdragen vastgestelde tijdelijke uitzonderingsregelingen met betrekking tot de redactie van wetteksten , met uitzondering van de verordeningen die gezamenlijk door het Europees Parlement en de Raad worden vastgesteld, zijn van toepassing. |
3. De door de Raad krachtens de Verdragen vastgestelde tijdelijke uitzonderingsregelingen met betrekking tot de redactie van wetteksten zijn van toepassing. |
|
4. Het Parlement kan op een met redenen omklede aanbeveling van het Bureau op elk moment besluiten dit artikel eerder te schrappen, dan wel, na afloop van de in lid 1 genoemde termijn, te verlengen. |
4. Het Parlement kan op een met redenen omklede aanbeveling van het Bureau op elk moment besluiten dit artikel eerder te schrappen, dan wel, na afloop van de in lid 1 genoemde termijn, te verlengen. |
Amendement 180
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 160
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 160 |
Artikel 160 |
|
Ronddeling van documenten |
Ronddeling van documenten |
|
Documenten die ten grondslag liggen aan de beraadslagingen en besluiten van het Parlement, worden vermenigvuldigd en aan de leden rondgedeeld. De ingekomen stukken worden in de notulen gepubliceerd . |
Documenten die ten grondslag liggen aan de beraadslagingen en besluiten van het Parlement, worden beschikbaar gesteld aan de leden. |
|
Onverminderd de toepassing van de eerste alinea hebben de leden en fracties rechtstreeks toegang tot het interne computersysteem van het Parlement voor het raadplegen van alle niet-vertrouwelijke voorbereidende documenten (ontwerpverslagen, ontwerpaanbevelingen, ontwerpadviezen, werkdocumenten, in commissies ingediende amendementen). |
Onverminderd de toepassing van de eerste alinea hebben de leden en fracties rechtstreeks toegang tot het interne computersysteem van het Parlement voor het raadplegen van alle niet-vertrouwelijke voorbereidende documenten (ontwerpverslagen, ontwerpaanbevelingen, ontwerpadviezen, werkdocumenten, in commissies ingediende amendementen). |
Amendement 181
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 162
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||||
|
Artikel 162 |
Artikel 162 |
||||
|
Verdeling van de spreektijd en sprekerslijst |
Verdeling van de spreektijd en sprekerslijst |
||||
|
1. De Conferentie van voorzitters kan met het oog op het verloop van een debat voorstellen de spreektijd te verdelen. Het Parlement beslist zonder debat over dit voorstel. |
1. De Conferentie van voorzitters kan met het oog op het verloop van een debat voorstellen de spreektijd te verdelen. Het Parlement beslist zonder debat over dit voorstel. |
||||
|
2. Leden mogen alleen het woord voeren wanneer de Voorzitter hun het woord geeft. De sprekers voeren het woord vanaf hun plaats en richten zich tot de Voorzitter. Dwalen sprekers van het onderwerp af, dan roept de Voorzitter hen tot de orde. |
2. Leden mogen alleen het woord voeren wanneer de Voorzitter hun het woord geeft. De sprekers voeren het woord vanaf hun plaats en richten zich tot de Voorzitter. Dwalen sprekers van het onderwerp af, dan roept de Voorzitter hen tot de orde. |
||||
|
3. De Voorzitter kan voor het eerste gedeelte van een debat een sprekerslijst opstellen met een of meer ronden van sprekers van elke fractie die het woord wensen te voeren, in volgorde van fractiegrootte , alsook een niet-fractiegebonden lid . |
3. De Voorzitter kan voor het eerste gedeelte van een debat een sprekerslijst opstellen met een of meer ronden van sprekers van elke fractie die het woord wensen te voeren, in volgorde van fractiegrootte. |
||||
|
4. De spreektijd voor dit gedeelte van het debat wordt op grond van de volgende criteria verdeeld: |
4. De spreektijd voor dit gedeelte van het debat wordt op grond van de volgende criteria verdeeld: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
|
||||
|
5. Wordt voor verschillende agendapunten een collectieve spreektijd toegewezen, dan delen de fracties de Voorzitter mede, hoe hun respectieve spreektijd over elk van deze agendapunten wordt verdeeld. De Voorzitter ziet erop toe dat deze spreektijd wordt aangehouden. |
5. Wordt voor verschillende agendapunten een collectieve spreektijd toegewezen, dan delen de fracties de Voorzitter mede, hoe hun respectieve spreektijd over elk van deze agendapunten wordt verdeeld. De Voorzitter ziet erop toe dat deze spreektijd wordt aangehouden. |
||||
|
6. De resterende tijd voor het debat wordt niet op voorhand toegewezen. De Voorzitter geeft leden die het woord wensen te voeren in de regel niet meer dan één minuut het woord. De Voorzitter ziet er, voor zover mogelijk, op toe dat sprekers met verschillende politieke opvattingen en uit verschillende lidstaten aan het woord komen. |
6. De resterende tijd voor het debat wordt niet op voorhand toegewezen. De Voorzitter kan leden die het woord wensen te voeren als algemene regel ten hoogste één minuut het woord geven . De Voorzitter ziet er, voor zover mogelijk, op toe dat sprekers met verschillende politieke opvattingen en uit verschillende lidstaten aan het woord komen. |
||||
|
7. Bij voorrang kan het woord worden verleend aan de voorzitter of de rapporteur van de bevoegde commissie en aan de fractievoorzitters die namens hun fractie het woord wensen te voeren, of aan hun plaatsvervangers. |
7. De Voorzitter kan bij voorrang het woord verlenen aan de voorzitter of de rapporteur van de bevoegde commissie en aan de fractievoorzitters die namens hun fractie het woord wensen te voeren, of aan hun plaatsvervangers. |
||||
|
8. De Voorzitter kan leden die door opsteken van een blauwe kaart te kennen geven dat zij het lid dat het woord voert een vraag van ten hoogste een halve minuut willen stellen, het woord geven, indien de spreker ermee instemt en de Voorzitter ervan overtuigd is dat het debat daardoor niet wordt verstoord. |
8. De Voorzitter kan leden die door opsteken van een blauwe kaart te kennen geven dat zij het lid dat het woord voert een vraag van ten hoogste een halve minuut willen stellen die betrekking heeft op wat dat lid heeft gezegd , het woord geven, mits de spreker ermee instemt en de Voorzitter ervan overtuigd is dat het debat daardoor niet wordt verstoord en er, als gevolg van opeenvolgend opgestoken blauwe kaarten, geen ernstige wanverhouding ontstaat tussen de fracties waartoe de vraagstellers behoren . |
||||
|
9. Voor opmerkingen over de notulen van de vergadering, voorstellen van orde en wijzigingen van de definitieve ontwerpagenda of van de agenda is de spreektijd beperkt tot één minuut. |
9. Voor opmerkingen over de notulen van de vergadering, voorstellen van orde en wijzigingen van de definitieve ontwerpagenda of van de agenda is de spreektijd beperkt tot één minuut. |
||||
|
10. Onverminderd zijn andere disciplinaire bevoegdheden kan de Voorzitter redevoeringen van leden die niet van tevoren het woord hebben gekregen of die na afloop van de toegewezen spreektijd blijven doorspreken, uit het volledig verslag van de vergadering laten schrappen. |
|
||||
|
11. In een debat over een verslag krijgen de Commissie en de Raad in de regel onmiddellijk na de inleiding door de rapporteur het woord. De Commissie, de Raad en de rapporteur kunnen opnieuw het woord krijgen, met name om op de opmerkingen van de leden in te gaan. |
11. In een debat over een verslag krijgen de Commissie en de Raad in de regel onmiddellijk na de inleiding door de rapporteur het woord. De Commissie, de Raad en de rapporteur kunnen opnieuw het woord krijgen, met name om op de opmerkingen van de leden in te gaan. |
||||
|
12. Leden die in een debat niet het woord hebben gevoerd, mogen ten hoogste éénmaal per vergaderperiode een schriftelijke verklaring van maximaal 200 woorden indienen, die bij het volledig verslag van de vergadering wordt gevoegd. |
12. Leden die in een debat niet het woord hebben gevoerd, mogen ten hoogste éénmaal per vergaderperiode een schriftelijke verklaring van maximaal 200 woorden indienen, die bij het volledig verslag van de vergadering wordt gevoegd. |
||||
|
13. Onverminderd het bepaalde in artikel 230 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie tracht de Voorzitter met de Commissie, de Raad en de voorzitter van de Europese Raad overeenstemming te bereiken over een passende verdeling van de spreektijd voor deze instellingen. |
13. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 230 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie tracht de Voorzitter met de Commissie, de Raad en de voorzitter van de Europese Raad overeenstemming te bereiken over een passende verdeling van de spreektijd voor deze instellingen. |
Amendement 182
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 164 bis (nieuw)
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
Artikel 164 bis |
|
|
Voorkoming van verstoring van procedures |
|
|
De Voorzitter heeft de bevoegdheid om een halt toe te roepen aan de excessieve indiening van moties, zoals beroepen op het Reglement, moties van orde of stemverklaringen, of van verzoeken om aparte stemming, stemming in onderdelen of hoofdelijke stemming, wanneer hij ervan overtuigd is dat deze moties of verzoeken duidelijk bedoeld zijn om de procedures in het Parlement langdurig en ernstig te verstoren of afbreuk te doen aan de rechten van andere leden. |
|
|
(Hoofdstuk 3: „Algemene regels voor het verloop van de vergaderingen”) |
Amendement 183
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 165
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 165 |
Artikel 165 |
|
Onmiddellijke maatregelen |
Onmiddellijke maatregelen |
|
1. De Voorzitter roept een lid dat het goede verloop van de vergadering verstoort of wiens gedrag niet strookt met de bepalingen ter zake van artikel 11, tot de orde. |
1. De Voorzitter roept een lid dat het goede verloop van de vergadering verstoort of wiens gedrag niet strookt met de bepalingen ter zake van artikel 11, tot de orde. |
|
2. Bij herhaling roept de Voorzitter het lid opnieuw tot de orde en in dat geval wordt hiervan melding gemaakt in de notulen. |
2. Bij herhaling roept de Voorzitter het lid opnieuw tot de orde en in dat geval wordt hiervan melding gemaakt in de notulen. |
|
3. Bij aanhoudende ordeverstoring of bij een tweede herhaling kan de Voorzitter het lid het woord ontnemen en voor de verdere duur van de vergadering de toegang tot de vergaderzaal ontzeggen. In uitzonderlijk ernstige gevallen van ordeverstoring kan de Voorzitter ook onmiddellijk tot deze laatste maatregel overgaan, zonder het lid nogmaals tot de orde te roepen. De secretaris-generaal ziet erop toe dat een dergelijke maatregel met behulp van de parlementaire bodes en, zo nodig, de veiligheidsdienst onverwijld ten uitvoer wordt gelegd. |
3. Bij aanhoudende ordeverstoring of bij een tweede herhaling kan de Voorzitter het lid het woord ontnemen en voor de verdere duur van de vergadering de toegang tot de vergaderzaal ontzeggen. In uitzonderlijk ernstige gevallen van ordeverstoring kan de Voorzitter ook onmiddellijk tot deze laatste maatregel overgaan, zonder het lid nogmaals tot de orde te roepen. De secretaris-generaal ziet erop toe dat een dergelijke maatregel met behulp van de parlementaire bodes en, zo nodig, de veiligheidsdienst onverwijld ten uitvoer wordt gelegd. |
|
4. Is de orde zodanig verstoord dat voortzetting van de werkzaamheden niet langer mogelijk is, dan schorst de Voorzitter de vergadering voor bepaalde tijd om de orde te herstellen of sluit hij de vergadering. Kan de Voorzitter zich geen gehoor meer verschaffen, dan verlaat hij de voorzittersstoel; hiermede wordt de vergadering onderbroken. De Voorzitter roept op tot hervatting van de vergadering. |
4. Is de orde zodanig verstoord dat voortzetting van de werkzaamheden niet langer mogelijk is, dan schorst de Voorzitter de vergadering voor bepaalde tijd om de orde te herstellen of sluit hij de vergadering. Kan de Voorzitter zich geen gehoor meer verschaffen, dan verlaat hij de voorzittersstoel; hiermede wordt de vergadering onderbroken. De Voorzitter roept op tot hervatting van de vergadering. |
|
|
4 bis. De Voorzitter kan besluiten om de rechtstreekse uitzending van de vergadering te onderbreken in geval van lasterlijk, racistisch of xenofoob taalgebruik of gedrag van een lid. |
|
|
4 ter. De Voorzitter kan besluiten onderdelen van een toespraak door een lid waarin lasterlijke, racistische of xenofobe taalgebruik voorkomt, te verwijderen uit het audiovisueel verslag van de vergadering. |
|
|
Dit besluit treedt onmiddellijk in werking. Het besluit moet evenwel uiterlijk vier weken nadat het is genomen of, indien het Bureau binnen deze termijn niet in vergadering bijeenkomt, tijdens zijn eerstvolgende vergadering worden bekrachtigd door het Bureau. |
|
5. De in de leden 1 tot en met 4 genoemde bevoegdheden gelden mutatis mutandis voor degenen die vergaderingen van in het Reglement voorziene organen, commissies en delegaties, voorzitten. |
5. De in de leden 1 tot en met 4 ter genoemde bevoegdheden gelden mutatis mutandis voor degenen die vergaderingen van in het Reglement voorziene organen, commissies en delegaties, voorzitten. |
|
6. Met inachtneming van de ernst van de overtreding van de gedragsregels kan de voorzitter van de vergadering uiterlijk tot de volgende vergaderperiode of de volgende vergadering van het betrokken orgaan, de betrokken commissie of de betrokken delegatie, zo nodig bij de Voorzitter een verzoek om toepassing van artikel 166 indienen. |
6. Met inachtneming van de ernst van de overtreding van de gedragsregels kan de voorzitter van de vergadering uiterlijk tot de volgende vergaderperiode of de volgende vergadering van het betrokken orgaan, de betrokken commissie of de betrokken delegatie, zo nodig bij de Voorzitter een verzoek om toepassing van artikel 166 indienen. |
Amendement 184
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 166
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||||
|
Artikel 166 |
Artikel 166 |
||||
|
Sancties |
Sancties |
||||
|
1. In uitzonderlijk ernstige gevallen van ordeverstoring of belemmering van het functioneren van het Parlement door veronachtzaming van de in artikel 11 genoemde beginselen, stelt de Voorzitter , na het betrokken lid te hebben gehoord, bij een met redenen omkleed besluit de passende sanctie vast en brengt dit besluit ter kennis van de betrokkene en de voorzitters van de organen, commissies en delegaties waarvan betrokkene lid is, alvorens het ter kennis van de plenaire vergadering te brengen . |
1. In ernstige gevallen van ordeverstoring of belemmering van het functioneren van het Parlement door veronachtzaming van de in artikel 11 genoemde beginselen, stelt de Voorzitter bij een met redenen omkleed besluit de passende sanctie vast. |
||||
|
|
Het betrokken lid wordt door de Voorzitter verzocht om schriftelijke opmerkingen in te dienen voordat het besluit wordt vastgesteld. In uitzonderlijke gevallen kan de Voorzitter besluiten om een mondelinge hoorzitting met het betrokken lid te organiseren. |
||||
|
|
Het besluit wordt bij aangetekende brief of, in dringende gevallen, via de bodes, ter kennis van de betrokkene gebracht. |
||||
|
|
Nadat het besluit aan de betrokkene ter kennis is gebracht, wordt een aan het lid opgelegde sanctie door de Voorzitter ter kennis van de plenaire vergadering gebracht en worden de voorzitters van de organen, commissies en delegaties waarvan betrokkene lid is, op de hoogte gebracht. |
||||
|
|
Nadat de sanctie definitief is geworden, wordt deze gepubliceerd op een prominente plaats op de website van het Parlement gedurende de resterende zittingsperiode. |
||||
|
2. Bij de beoordeling van het waargenomen gedrag moet overeenkomstig de bij dit Reglement gevoegde richtsnoerenrekening worden gehouden met het incidentele, repetitieve, dan wel permanente karakter, en de ernst ervan (21). |
2. Bij de beoordeling van het waargenomen gedrag wordt rekening gehouden met het incidentele, repetitieve dan wel permanente karakter, en de ernst ervan. |
||||
|
|
Een onderscheid moet worden gemaakt tussen visuele gedragingen, die kunnen worden getolereerd voor zover zij niet beledigend, lasterlijk, racistisch of xenofoob zijn en binnen redelijke grenzen blijven, en gedragingen die tot actieve verstoring van parlementaire activiteiten leiden. |
||||
|
3. De sanctie kan uit een of meer van de volgende maatregelen bestaan: |
3. De sanctie kan uit een of meer van de volgende maatregelen bestaan: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
|
||||
|
|
|
||||
|
|
3 bis. De in lid 3, onder b) tot en met d ter), bedoelde maatregelen kunnen worden verdubbeld bij herhaling van de overtreding of wanneer het lid weigert te voldoen aan een overeenkomstig artikel 165, lid 3, genomen maatregel. |
||||
|
|
3 ter. Voorts kan de Voorzitter de Conferentie van voorzitters voorstellen het betrokken lid te schorsen of uit het door hem beklede ambt of de door hem beklede ambten te ontheffen in overeenstemming met de in artikel 21 neergelegde procedure. |
||||
|
|
Amendement 185
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 167
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 167 |
Artikel 167 |
|
Interne beroepsmogelijkheden |
Interne beroepsmogelijkheden |
|
Het betrokken lid kan binnen twee weken na kennisgeving van de door de Voorzitter opgelegde sanctie een intern beroep met opschortende werking bij het Bureau instellen. Het Bureau kan, onverminderd het recht van betrokkene om een extern beroep in te stellen, uiterlijk vier weken na de datum van instelling van het beroep de opgelegde sanctie vernietigen, bevestigen of beperken . Bij het uitblijven van een besluit van het Bureau binnen de vastgestelde termijn is de sanctie nietig. |
Het betrokken lid kan binnen twee weken na kennisgeving van de door de Voorzitter krachtens artikel 166, leden 1 tot en met 3 bis, opgelegde sanctie een intern beroep met opschortende werking bij het Bureau instellen. Het Bureau kan, onverminderd het recht van betrokkene om een extern beroep in te stellen, uiterlijk vier weken na de datum van instelling van het beroep of, indien het Bureau binnen die termijn niet in vergadering bijeenkomt, tijdens zijn eerstvolgende vergadering, de opgelegde sanctie vernietigen, bevestigen of wijzigen . Bij het uitblijven van een besluit van het Bureau binnen de vastgestelde termijn wordt de sanctie nietig geacht . |
Amendement 186
Reglement van het Europees Parlement
Titel VII — hoofdstuk 5 — titel
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
QUORUM EN STEMMINGEN |
QUORUM , AMENDEMENTEN EN STEMMINGEN |
Amendement 187
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 168
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 168 |
Artikel 168 |
|
Quorum |
Quorum |
|
1. Het Parlement kan altijd, ongeacht het aantal aanwezige leden, beraadslagen, zijn agenda vaststellen en de notulen goedkeuren. |
1. Het Parlement kan altijd, ongeacht het aantal aanwezige leden, beraadslagen, zijn agenda vaststellen en de notulen goedkeuren. |
|
2. Het quorum is bereikt, wanneer een derde van de leden van het Parlement in de vergaderzaal aanwezig is. |
2. Het quorum is bereikt, wanneer een derde van de leden van het Parlement in de vergaderzaal aanwezig is. |
|
3. Elke stemming is geldig, ongeacht het aantal stemmers, tenzij de Voorzitter op een van te voren door ten minste veertig leden ingediend verzoek bij de stemming vaststelt dat het quorum niet is bereikt. Wijst de stemming uit dat het quorum niet is bereikt , dan wordt de stemming op de agenda van de volgende vergadering geplaatst. |
3. Elke stemming is geldig, ongeacht het aantal stemmers, tenzij de Voorzitter op een van te voren door ten minste veertig leden ingediend verzoek vaststelt dat het quorum niet is bereikt. Is het voor het quorum vereiste aantal leden niet aanwezig, dan verklaart de Voorzitter dat het quorum niet is bereikt en wordt de stemming op de agenda van de volgende vergadering geplaatst. |
|
Een verzoek om vaststelling van het quorum kan uitsluitend door ten minste veertig leden worden gedaan. Een verzoek namens een fractie is niet ontvankelijk. |
|
|
Bij de vaststelling van de uitslag van de stemming moeten overeenkomstig lid 2 alle in de vergaderzaal aanwezige leden en overeenkomstig lid 4 alle leden die om vaststelling van het quorum hebben verzocht, worden meegerekend. Hierbij mag geen gebruik worden gemaakt van de elektronische steminstallatie . De deuren van de vergaderzaal mogen niet worden gesloten. |
De elektronische steminstallatie kan worden gebruikt om na te gaan of de drempel van veertig leden is gehaald, maar niet om te controleren of het quorum is bereikt . De deuren van de vergaderzaal mogen niet worden gesloten. |
|
Is het voor het quorum vereiste aantal leden niet aanwezig, dan maakt de Voorzitter de uitslag van de stemming niet bekend, doch stelt hij vast dat het quorum niet is bereikt. |
|
|
Lid 3, laatste zin, is niet van toepassing op voorstellen van orde, doch uitsluitend op stemmingen over inhoudelijke zaken. |
|
|
4. De leden die om vaststelling van het quorum hebben verzocht worden bij het tellen van de aanwezigen als bedoeld in lid 2 meegerekend, ook als zij niet meer in de vergaderzaal aanwezig zijn . |
4. De leden die om vaststelling van het quorum verzoeken, moeten in de plenaire vergaderzaal aanwezig zijn wanneer het verzoek wordt ingediend, en worden bij het tellen van de aanwezigen als bedoeld in de leden 2 en 3 meegerekend, ook als zij de vergaderzaal vervolgens verlaten . |
|
De leden die om vaststelling van het quorum hebben verzocht, moeten in de plenaire vergaderzaal aanwezig zijn, wanneer het verzoek wordt ingediend. |
|
|
5. Wanneer er minder dan veertig leden aanwezig zijn, kan de Voorzitter vaststellen dat het quorum niet is bereikt. |
5. Wanneer er minder dan veertig leden aanwezig zijn, kan de Voorzitter vaststellen dat het quorum niet is bereikt. |
Amendement 188
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 168 bis (nieuw)
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||
|
|
Artikel 168 bis |
||
|
|
Drempels |
||
|
|
1. Tenzij anders bepaald wordt voor de toepassing van dit Reglement verstaan onder: |
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
2. Indien de handtekening van een lid nodig is om vast te stellen of een toepasselijke drempel bereikt is, kan deze handgeschreven of in elektronische vorm door middel van het systeem voor elektronische handtekeningen van het Parlement worden verstrekt. Een lid kan zijn handtekening binnen de daarvoor geldende termijnen intrekken, doch deze daarna niet opnieuw zetten. |
||
|
|
3. Indien de steun van een fractie nodig is voor het bereiken van een drempel, handelt de fractie namens haar voorzitter of een persoon die laatstgenoemde daartoe naar behoren heeft aangewezen. |
||
|
|
4. Voor de toepassing van de middelhoge en de hoge drempel wordt de steun van een fractie als volgt berekend: |
||
|
|
|
||
|
|
|
Amendement 189
Reglement van het Europees Parlement
Horizontale afstemming
|
Bestaande tekst |
Horizontale afstemming |
||
|
|
Horizontale afstemming van de artikelen en amendementen op de in artikel 168 bis neergelegde nieuwe definities van de drempels. |
||
|
|
|
||
|
|
Artikel 15, lid 1 |
||
|
|
Artikel 38, lid 2 |
||
|
|
Artikel 38 bis, lid 1 (nieuw) |
||
|
|
Artikel 59, lid 1, eerste alinea |
||
|
|
Artikel 59, lid 1, vierde alinea (nieuw) |
||
|
|
Artikel 59, lid 1 bis, eerste alinea (nieuw) |
||
|
|
Artikel 59, lid 1 ter, vierde alinea (nieuw) |
||
|
|
Artikel 59, lid 1 ter, vijfde alinea (nieuw) |
||
|
|
Artikel 63, lid 4 en artikel 78 sexies, lid 2 |
||
|
|
Artikel 67 bis, lid 1, eerste alinea (nieuw) en artikel 68, lid 1 |
||
|
|
Artikel 67 bis, lid 2, eerste alinea (nieuw) |
||
|
|
Artikel 67 bis, lid 4, eerste alinea (nieuw) |
||
|
|
Artikel 69, lid 1 |
||
|
|
Artikel 81, lid 2 |
||
|
|
Artikel 88, lid 1, tweede alinea |
||
|
|
Artikel 105, leden 3 en 4 |
||
|
|
Artikel 105, lid 6, derde streepje |
||
|
|
Artikel 106, lid 4, onder c), tweede alinea (nieuw) |
||
|
|
Artikel 108, lid 2 |
||
|
|
Artikel 108, lid 4 |
||
|
|
Artikel 113, lid 4 bis (nieuw) |
||
|
|
Artikel 118, lid 5, eerste alinea |
||
|
|
Artikel 121, lid 3 |
||
|
|
Artikel 122, lid 3 |
||
|
|
Artikel 122 bis, lid 4 (nieuw) |
||
|
|
Artikel 123, lid 2 |
||
|
|
Artikel 128, lid 1, eerste alinea |
||
|
|
Artikel 135, lid 1 |
||
|
|
Artikel 135, lid 2 |
||
|
|
Artikel 137, lid 2, derde alinea |
||
|
|
Artikel 138, lid 2, derde alinea |
||
|
|
Artikel 150, lid 2 |
||
|
|
Artikel 150, lid 3 Artikel 152, lid 1 Artikel 153, lid 1 |
||
|
|
Artikel 154, lid 1 |
||
|
|
Artikel 169, lid 1, eerste alinea |
||
|
|
Artikel 170, lid 4, eerste alinea Artikel 174, lid 5 |
||
|
|
Artikel 174, lid 6 Artikel 176, lid 1 |
||
|
|
Artikel 180, lid 1 |
||
|
|
Artikel 187, lid 1, eerste alinea |
||
|
|
Artikel 188, lid 1, eerste alinea, en lid 2 |
||
|
|
Artikel 189, lid 1, eerste alinea |
||
|
|
Artikel 190, lid 1, eerste alinea |
||
|
|
Artikel 190, lid 4 |
||
|
|
Artikel 226, lid 4 Artikel 231, lid 4 Bijlage XVI, lid 1 letter c), zevende alinea In artikel 88, lid 4, en artikel 113, lid 4 bis, worden de woorden „ten minste veertig leden”, in elke grammaticale vorm, vervangen door „een fractie of een aantal leden die ten minste de lage drempel bereiken”, met de noodzakelijke grammaticale veranderingen. |
||
|
|
|
||
|
|
In artikel 73 bis, lid 2, en artikel 150, lid 1, tweede alinea, worden de woorden „fracties of afzonderlijke leden die samen een tiende van de leden van het Parlement uitmaken”, in elke grammaticale vorm, vervangen door „leden of een of meer fracties die ten minste de middelhoge drempel bereiken”, met de noodzakelijke grammaticale veranderingen. |
||
|
|
In artikel 210 bis, lid 4, worden de woorden „drie leden van de commissie” vervangen door „leden of een of meer fracties die ten minste de middelhoge drempel in de commissie bereiken”, met de noodzakelijke grammaticale veranderingen. |
||
|
|
|
||
|
|
In artikel 182, lid 2, en artikel 180 bis, lid 2, worden de woorden „ten minste een vijfde van de leden van het Parlement” vervangen door „leden of een of meer fracties die ten minste de hoge drempel bereiken”, met de noodzakelijke grammaticale veranderingen. |
||
|
|
In artikel 191, lid 1, worden de woorden „een fractie of ten minste veertig leden” vervangen door „leden of een of meer fracties die ten minste de hoge drempel bereiken”, met de noodzakelijke grammaticale veranderingen. |
||
|
|
In artikel 204, lid 2, eerste alinea, en artikel 208, lid 2, worden de woorden „ten minste een zesde van de leden van de commissie” of „een zesde van haar leden”, in elke grammaticale vorm, vervangen door „leden of een of meer fracties die ten minste de hoge drempel in de commissie bereiken”, met de noodzakelijke grammaticale veranderingen. |
||
|
|
In artikel 208, lid 3, worden de woorden „een vierde van de leden van de commissie” vervangen door „leden of een of meer fracties die ten minste de hoge drempel in de commissie bereiken”, met de noodzakelijke grammaticale veranderingen. |
||
|
|
|
||
|
|
(Dit amendement is van toepassing op de gehele tekst. Bij aanneming van dit amendement moet deze wijziging in de gehele tekst worden doorgevoerd.) |
Amendement 190
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 169
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 169 |
Artikel 169 |
|
Indiening en toelichting van amendementen |
Indiening en toelichting van amendementen |
|
1. De ten principale bevoegde commissie, een fractie of ten minste veertig leden kunnen amendementen voor behandeling ter plenaire vergadering indienen. |
1. De ten principale bevoegde commissie, een fractie of ten minste veertig leden kunnen amendementen voor behandeling ter plenaire vergadering indienen. De namen van alle medeondertekenaars worden bekendgemaakt. |
|
Amendementen moeten schriftelijk worden ingediend en door de indieners zijn ondertekend. |
Amendementen moeten schriftelijk worden ingediend en door de indieners zijn ondertekend. |
|
Amendementen op documenten van wetgevende aard in de zin van artikel 47, lid 1, kunnen vergezeld gaan van korte motiveringen. Deze motiveringen vallen onder de verantwoordelijkheid van de auteur en worden niet in stemming gebracht. |
Amendementen op ontwerpen van juridisch bindende handelingen kunnen vergezeld gaan van korte motiveringen. Deze motiveringen vallen onder de verantwoordelijkheid van de auteur en worden niet in stemming gebracht. |
|
2. Behoudens de in artikel 170 vastgestelde beperkingen kan een amendement ertoe strekken een tekst gedeeltelijk te wijzigen en woorden of getallen te schrappen, toe te voegen of te vervangen. |
2. Behoudens de in artikel 170 vastgestelde beperkingen kan een amendement ertoe strekken een tekst gedeeltelijk te wijzigen en woorden of getallen te schrappen, toe te voegen of te vervangen. |
|
Onder „tekst” wordt in dit artikel en in artikel 170 de volledige tekst van een ontwerpresolutie/ontwerpwetgevingsresolutie, van een ontwerpbesluit of van een ontwerp van wetgevingshandeling verstaan. |
Onder „tekst” wordt in dit artikel en in artikel 170 de volledige tekst van een ontwerpresolutie/ontwerpwetgevingsresolutie, van een ontwerpbesluit of van een ontwerp van juridisch bindende handeling verstaan. |
|
3. De Voorzitter stelt een termijn voor de indiening van amendementen vast. |
3. De Voorzitter stelt een termijn voor de indiening van amendementen vast. |
|
4. Een amendement kan in de loop van de beraadslaging worden toegelicht door de indiener of door enig ander lid dat door de indiener is aangewezen om hem te vervangen. |
4. Een amendement kan in de loop van de beraadslaging worden toegelicht door de indiener of door enig ander lid dat door de indiener is aangewezen om hem te vervangen. |
|
5. Wanneer een amendement door de indiener wordt ingetrokken, komt het te vervallen, tenzij het onmiddellijk door een ander lid wordt overgenomen. |
5. Wanneer een amendement door de indiener wordt ingetrokken, komt het te vervallen, tenzij het onmiddellijk door een ander lid wordt overgenomen. |
|
6. Tenzij het Parlement anders beslist, kan alleen over amendementen worden gestemd, als zij in alle officiële talen zijn vermenigvuldigd en rondgedeeld . Een dergelijk besluit kan niet worden genomen wanneer ten minste veertig leden hiertegen bezwaar maken. Het Parlement vermijdt beslissingen die ertoe kunnen leiden dat leden die zich van een bepaalde taal bedienen, in onaanvaardbare mate worden benadeeld. |
6. Tenzij het Parlement anders beslist, kan alleen over amendementen worden gestemd, als zij in alle officiële talen beschikbaar zijn gesteld . Een dergelijk besluit kan niet worden genomen wanneer ten minste veertig leden hiertegen bezwaar maken. Het Parlement vermijdt beslissingen die ertoe kunnen leiden dat leden die zich van een bepaalde taal bedienen, in onaanvaardbare mate worden benadeeld. |
|
Wanneer er minder dan honderd leden aanwezig zijn, mag het Parlement een dergelijk besluit niet nemen als ten minste een tiende van de aanwezige leden daartegen bezwaar maakt. |
Wanneer er minder dan honderd leden aanwezig zijn, mag het Parlement een dergelijk besluit niet nemen als ten minste een tiende van de aanwezige leden daartegen bezwaar maakt. |
|
Op voorstel van de Voorzitter wordt een mondeling amendement of een andere mondelinge wijziging gelijkgesteld met een niet in alle officiële talen rondgedeeld amendement. Indien de Voorzitter het mondelinge amendement of de mondelinge wijziging ontvankelijk verklaart uit hoofde van artikel 170, lid 3, en mits er overeenkomstig artikel 169, lid 6, geen bezwaar wordt gemaakt, wordt het amendement of de wijziging in stemming gebracht volgens de vastgelegde volgorde van stemming. |
Op voorstel van de Voorzitter wordt een mondeling amendement of een andere mondelinge wijziging gelijkgesteld met een niet in alle officiële talen beschikbaar gesteld amendement. Indien de Voorzitter het mondelinge amendement of de mondelinge wijziging ontvankelijk verklaart uit hoofde van artikel 170, lid 3, en mits er overeenkomstig artikel 169, lid 6, geen bezwaar wordt gemaakt, wordt het amendement of de wijziging in stemming gebracht volgens de vastgelegde volgorde van stemming. |
|
Het aantal stemmen dat vereist is om tegen een dergelijk amendement of een dergelijke wijziging bezwaar te maken in de commissie, wordt op grond van artikel 209 vastgelegd in verhouding tot het aantal dat geldt voor de plenaire vergadering, in voorkomend geval naar boven afgerond. |
Het aantal stemmen dat vereist is om tegen een dergelijk amendement of een dergelijke wijziging bezwaar te maken in de commissie, wordt op grond van artikel 209 vastgelegd in verhouding tot het aantal dat geldt voor de plenaire vergadering, in voorkomend geval naar boven afgerond. |
Amendement 191
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 170
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||||
|
Artikel 170 |
Artikel 170 |
||||
|
Ontvankelijkheid van amendementen |
Ontvankelijkheid van amendementen |
||||
|
1. Een amendement is niet ontvankelijk wanneer: |
1. Onverminderd de aanvullende voorwaarden van artikel 52, lid 2, betreffende initiatiefverslagen, en artikel 69, lid 2, betreffende amendementen op het standpunt van de Raad, is een amendement niet ontvankelijk wanneer: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
|
||||
|
|
|
||||
|
|
||||
|
2. Een amendement komt te vervallen, wanneer het onverenigbaar is met eerdere, in de loop van dezelfde stemming ten aanzien van dezelfde tekst genomen besluiten. |
|
||||
|
3. De Voorzitter beslist over de ontvankelijkheid van amendementen. |
3. De Voorzitter beslist over de ontvankelijkheid van amendementen. |
||||
|
Het besluit van de Voorzitter op grond van lid 3 betreffende de ontvankelijkheid van amendementen wordt niet alleen op grond van de leden 1 en 2 , maar ook op grond van de bepalingen van het Reglement in het algemeen genomen. |
Het besluit van de Voorzitter op grond van lid 3 betreffende de ontvankelijkheid van amendementen wordt niet alleen op grond van lid 1 , maar ook op grond van de bepalingen van het Reglement in het algemeen genomen. |
||||
|
4. Een fractie of ten minste veertig leden kunnen een alternatieve ontwerpresolutie indienen ter vervanging van een in een commissieverslag voorgestelde niet-wetgevingsontwerpresolutie. |
4. Een fractie of ten minste veertig leden kunnen een alternatieve ontwerpresolutie indienen ter vervanging van een in een commissieverslag voorgestelde niet-wetgevingsontwerpresolutie. |
||||
|
In dat geval mogen de fractie of die leden geen amendementen indienen op de ontwerpresolutie van de ten principale bevoegde commissie. De alternatieve ontwerpresolutie mag niet langer zijn dan de ontwerpresolutie van de commissie. Deze wordt bij een enkele stemming zonder amendementen ter plenaire vergadering in stemming gebracht. |
In dat geval mogen de fractie of die leden geen amendementen indienen op de ontwerpresolutie van de ten principale bevoegde commissie. De alternatieve ontwerpresolutie mag niet langer zijn dan de ontwerpresolutie van de commissie. Deze wordt bij een enkele stemming zonder amendementen ter plenaire vergadering in stemming gebracht. |
||||
|
Het bepaalde in artikel 123, lid 4, is mutatis mutandis van toepassing. |
Het bepaalde in artikel 123, lid 4 en lid 4 bis , betreffende gezamenlijke ontwerpresoluties is mutatis mutandis van toepassing. |
||||
|
|
4 bis. Bij wijze van uitzondering kunnen amendementen, met instemming van de Voorzitter, na het verstrijken van de termijn voor het indienen van amendementen worden ingediend wanneer het compromisamendementen betreft of wanneer er technische problemen zijn gerezen. De Voorzitter beslist over de ontvankelijkheid van dergelijke amendementen. De Voorzitter legt het in stemming brengen van dergelijke amendementen vooraf ter goedkeuring aan het Parlement voor. |
||||
|
|
Voor de ontvankelijkheid van compromisamendementen kunnen de volgende algemene criteria worden gehanteerd: |
||||
|
|
|
||||
|
|
|
||||
|
|
|
||||
|
|
Alleen de Voorzitter kan voorstellen compromisamendementen in aanmerking te nemen. Voor het in stemming brengen van een compromisamendement heeft de Voorzitter instemming nodig van het Parlement, door te vragen of er bezwaren zijn tegen een dergelijke stemming. Wordt een bezwaar gemaakt, dan beslist het Parlement bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen. |
Amendement 192
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 171
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||||
|
Artikel 171 |
Artikel 171 |
||||
|
Stemprocedure |
Stemprocedure |
||||
|
1. Bij stemmingen over verslagen volgt het Parlement de volgende procedure: |
1. Behoudens wanneer in dit Reglement specifiek anders wordt vermeld, volgt het Parlement bij stemmingen over aan het Parlement voorgelegde teksten de volgende procedure: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
Het Parlement stemt niet over de in het verslag vervatte toelichting . |
Het Parlement stemt niet over in verslagen vervatte toelichtingen . |
||||
|
2. Voor de tweede lezing geldt de volgende procedure: |
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
3. Voor de derde lezing geldt de procedure van artikel 72. |
|
||||
|
4. Bij stemming over wetgevingsteksten en niet-wetgevingsontwerpresoluties worden eerst het dictum en daarna de visa en de overwegingen in stemming gebracht. Amendementen die in strijd zijn met een eerdere stemmingsuitslag komen te vervallen. |
4. Bij stemming over voorstellen van juridisch bindende handelingen en niet-wetgevingsontwerpresoluties worden eerst het dictum en daarna de visa en de overwegingen in stemming gebracht. |
||||
|
|
4 bis. Een amendement komt te vervallen wanneer het onverenigbaar is met eerdere, in de loop van dezelfde stemming ten aanzien van dezelfde tekst genomen besluiten. |
||||
|
5. Op het tijdstip van de stemming zijn alleen nog korte toelichtingen van de rapporteur op het standpunt van de ten principale bevoegde commissie ten aanzien van de amendementen die in stemming worden gebracht , toegestaan . |
5. Op het tijdstip van de stemming mag uitsluitend het woord gevoerd worden door de rapporteur of, namens deze, de voorzitter van de commissie. Hij heeft de gelegenheid een korte toelichting te geven op het standpunt van de ten principale bevoegde commissie ten aanzien van de amendementen die in stemming worden gebracht. |
Amendement 193
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 172
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 172 |
Schrappen |
|
Staking van stemmen |
|
|
1. Bij staking van stemmen bij een stemming overeenkomstig artikel 171, lid 1, onder b) of d), wordt de tekst in zijn geheel naar de commissie terugverwezen. Dit geldt ook voor stemmingen overeenkomstig de artikelen 3 en 9 en bij eindstemmingen overeenkomstig de artikelen 199 en 212, met dien verstande dat voor wat betreft de laatste twee artikelen de Conferentie van voorzitters terugverwijst. |
|
|
2. Bij staking van stemmen bij een stemming over de agenda als geheel (artikel 152) of de notulen als geheel (artikel 192), of over een tekst die overeenkomstig artikel 176 in onderdelen in stemming is gebracht, wordt de tekst geacht te zijn aangenomen. |
|
|
3. In alle andere gevallen van staking van stemmen, onverminderd de artikelen die een gekwalificeerde meerderheid vereisen, wordt de in stemming gebrachte tekst of het in stemming gebrachte voorstel geacht te zijn verworpen. |
|
|
Artikel 172, lid 3, moet in die zin geïnterpreteerd worden dat bij staking van stemmen bij een stemming over een ontwerpaanbeveling, uit hoofde van artikel 141, lid 4, om niet te interveniëren in een procedure bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, die staking niet betekent dat een aanbeveling om te interveniëren werd vastgesteld. In dergelijk geval moet de bevoegde commissie worden geacht zich niet te hebben uitgesproken. |
|
Amendement 194
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 173
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 173 |
Schrappen |
|
Uitgangspunten bij de stemming |
|
|
1. Uitgangspunt bij de stemming over verslagen is een aanbeveling van de ten principale bevoegde commissie. De commissie kan haar voorzitter of rapporteur met deze taak belasten. |
|
|
2. De commissie kan aanbevelen alle of meerdere amendementen en bloc in stemming te brengen, deze aan te nemen dan wel te verwerpen of deze vervallen te verklaren. |
|
|
Zij kan ook compromisamendementen voorstellen. |
|
|
3. Wanneer de commissie een stemming en bloc aanbeveelt, worden de desbetreffende amendementen eerst en bloc in stemming gebracht. |
|
|
4. Wanneer een compromisamendement wordt voorgesteld, wordt dat bij voorrang in stemming gebracht. |
|
|
5. Over een amendement waarvoor om hoofdelijke stemming is verzocht, wordt apart gestemd. |
|
|
6. Stemming in onderdelen is niet mogelijk bij een stemming en bloc of bij een stemming over een compromisamendement. |
|
Amendement 195
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 174
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 174 |
Artikel 174 |
|
Volgorde van stemming over amendementen |
Volgorde van stemming over amendementen |
|
1. Amendementen worden behandeld vóór de tekst waarop zij betrekking hebben en worden vóór deze tekst in stemming gebracht. |
1. Amendementen worden behandeld vóór de tekst waarop zij betrekking hebben en worden vóór deze tekst in stemming gebracht. |
|
2. Indien twee of meer amendementen die elkaar uitsluiten op hetzelfde gedeelte van de tekst betrekking hebben, heeft het amendement dat het meest van de oorspronkelijke tekst afwijkt voorrang en wordt het eerst in stemming gebracht. Aanneming ervan betekent dat de andere amendementen zijn verworpen. Wordt het verworpen, dan wordt het amendement dat dan voorrang heeft in stemming gebracht en aldus worden alle overige amendementen in stemming gebracht. Bij twijfel over de voorrang beslist de Voorzitter. Worden alle amendementen verworpen, dan wordt de oorspronkelijke tekst geacht te zijn aangenomen, tenzij binnen de gestelde termijn om aparte stemming is verzocht. |
2. Indien twee of meer amendementen die elkaar uitsluiten op hetzelfde gedeelte van de tekst betrekking hebben, heeft het amendement dat het meest van de oorspronkelijke tekst afwijkt voorrang en wordt het eerst in stemming gebracht. Aanneming ervan betekent dat de andere amendementen zijn verworpen. Wordt het verworpen, dan wordt het amendement dat dan voorrang heeft in stemming gebracht en aldus worden alle overige amendementen in stemming gebracht. Bij twijfel over de voorrang beslist de Voorzitter. Worden alle amendementen verworpen, dan wordt de oorspronkelijke tekst geacht te zijn aangenomen, tenzij binnen de gestelde termijn om aparte stemming is verzocht. |
|
3. De Voorzitter kan de oorspronkelijke tekst eerst in stemming brengen of een minder van de oorspronkelijke tekst afwijkend amendement vóór het meest van de oorspronkelijke tekst afwijkend amendement in stemming brengen. |
3. Indien de Voorzitter evenwel van oordeel is dat dit de stemming zal vergemakkelijken, kan hij de oorspronkelijke tekst eerst in stemming brengen of een minder van de oorspronkelijke tekst afwijkend amendement vóór het meest van de oorspronkelijke tekst afwijkend amendement in stemming brengen. |
|
Wordt een van deze teksten met een meerderheid aangenomen, dan komen alle andere amendementen op dezelfde tekst te vervallen. |
Wordt een van deze teksten met een meerderheid aangenomen, dan komen alle andere amendementen op hetzelfde gedeelte van de tekst te vervallen. |
|
4. Bij wijze van uitzondering kunnen, op voorstel van de Voorzitter, amendementen die na sluiting van de beraadslaging worden ingediend, in stemming worden gebracht, wanneer het compromisamendementen betreft of wanneer er technische problemen gerezen zijn. De Voorzitter legt het in stemming brengen van dergelijke amendementen ter goedkeuring aan het Parlement voor. |
|
|
Overeenkomstig artikel 170, lid 3, beslist de Voorzitter over de ontvankelijkheid van amendementen. Wanneer overeenkomstig dit lid na sluiting van de beraadslaging compromisamendementen worden ingediend, beslist de Voorzitter van geval tot geval over hun ontvankelijkheid en vergewist hij zich ervan dat het wel degelijk om een compromisamendement gaat. |
|
|
Alleen de Voorzitter kan voorstellen compromisamendementen in aanmerking te nemen. Voor het in stemming brengen van een compromisamendement heeft de Voorzitter instemming nodig van het Parlement, waaraan hij de vraag voorlegt of er tegen het in stemming brengen van het compromisamendement bezwaren zijn. Is dit het geval, dan beslist het Parlement bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen. |
|
|
|
4 bis. Wanneer compromisamendementen in stemming worden gebracht, wordt daar bij voorrang over gestemd. |
|
|
4 ter. Bij stemming over compromisamendementen is stemming in onderdelen niet mogelijk. |
|
5. Heeft de bevoegde commissie een reeks amendementen ingediend op de tekst waarop het verslag betrekking heeft, dan brengt de Voorzitter deze en bloc in stemming, behalve wanneer een fractie of ten minste veertig leden om stemming in onderdelen hebben verzocht of wanneer nog andere amendementen zijn ingediend. |
5. Heeft de bevoegde commissie een reeks amendementen ingediend op de tekst waarop het verslag betrekking heeft, dan brengt de Voorzitter deze en bloc in stemming, behalve wanneer een fractie of ten minste veertig leden op specifieke punten om aparte stemming of stemming in onderdelen hebben verzocht of wanneer nog andere , concurrerende amendementen zijn ingediend. |
|
6. De Voorzitter kan andere amendementen die elkaar aanvullen en bloc in stemming brengen . In dat geval volgt hij de procedure van lid 5 . De indieners van zulke amendementen kunnen stemmingen en bloc voorstellen, wanneer hun amendementen elkaar aanvullen. |
6. De Voorzitter kan andere amendementen die elkaar aanvullen en bloc in stemming brengen , tenzij een fractie of ten minste veertig leden om aparte stemming of stemming in onderdelen hebben verzocht . De indieners van amendementen kunnen ook stemmingen en bloc voorstellen, wanneer hun amendementen elkaar aanvullen. |
|
7. De Voorzitter kan na de aanneming of verwerping van een bepaald amendement besluiten andere amendementen die een vergelijkbare strekking hebben of hetzelfde beogen en bloc in stemming te brengen. De Voorzitter kan het Parlement om instemming verzoeken alvorens daartoe over te gaan. |
7. De Voorzitter kan na de aanneming of verwerping van een bepaald amendement besluiten andere amendementen die een vergelijkbare strekking hebben of hetzelfde beogen en bloc in stemming te brengen. De Voorzitter kan het Parlement om instemming verzoeken alvorens daartoe over te gaan. |
|
Zo'n reeks amendementen kan op verschillende delen van de oorspronkelijke tekst betrekking hebben. |
Zo'n reeks amendementen kan op verschillende delen van de oorspronkelijke tekst betrekking hebben. |
|
8. Worden twee of meer identieke amendementen door verschillende leden ingediend, dan worden deze als één amendement in stemming gebracht. |
8. Worden twee of meer identieke amendementen door verschillende leden ingediend, dan worden deze als één amendement in stemming gebracht. |
|
|
8 bis. Over amendementen waarvoor om hoofdelijke stemming is verzocht, wordt apart gestemd. |
Amendement 196
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 175
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 175 |
Artikel 175 |
|
Behandeling in de commissie van voor de plenaire vergadering ingediende amendementen |
Filtering in de commissie van voor de plenaire vergadering ingediende amendementen |
|
Zijn op een verslag meer dan vijftig amendementen en verzoeken om stemming in onderdelen of aparte stemming voor behandeling ter plenaire vergadering ingediend, dan kan de Voorzitter, in overleg met de voorzitter van de bevoegde commissie, deze commissie verzoeken een vergadering bijeen te roepen om deze amendementen of verzoeken te behandelen . Amendementen of verzoeken om stemming in onderdelen of aparte stemming die in dit stadium niet door ten minste een tiende van de commissieleden worden gesteund, worden niet ter plenaire vergadering in stemming gebracht. |
Zijn op een door een commissie ingediende tekst meer dan vijftig amendementen of verzoeken om stemming in onderdelen of aparte stemming voor behandeling ter plenaire vergadering ingediend, dan kan de Voorzitter, in overleg met de voorzitter van de bevoegde commissie, deze commissie verzoeken een vergadering bijeen te roepen om over elk van deze amendementen of verzoeken te stemmen . Amendementen of verzoeken om stemming in onderdelen of aparte stemming die in dit stadium niet door ten minste een derde van de commissieleden worden gesteund, worden niet ter plenaire vergadering in stemming gebracht. |
Amendement 197
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 176
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 176 |
Artikel 176 |
|
Stemming in onderdelen |
Stemming in onderdelen |
|
1. Wanneer de in stemming te brengen tekst verschillende bepalingen bevat, betrekking heeft op verschillende onderwerpen of op te splitsen is in verschillende delen met een eigen betekenis en/of regelende waarde, kan door een fractie of ten minste veertig leden om stemming in onderdelen worden verzocht. |
1. Wanneer de in stemming te brengen tekst verschillende bepalingen bevat, betrekking heeft op verschillende onderwerpen of op te splitsen is in verschillende delen met een eigen betekenis en/of regelende waarde, kan door een fractie of ten minste veertig leden om stemming in onderdelen worden verzocht. |
|
2. Een dergelijk verzoek moet uiterlijk de avond vóór de stemming worden ingediend, tenzij de Voorzitter een andere termijn vaststelt. De Voorzitter neemt een besluit over het verzoek. |
2. Een dergelijk verzoek wordt uiterlijk de avond vóór de stemming ingediend, tenzij de Voorzitter een andere termijn vaststelt. De Voorzitter neemt een besluit over het verzoek. |
Amendement 198 en 347
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 178
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 178 |
Artikel 178 |
|
Stemming |
Stemming |
|
1. Het Parlement stemt in de regel bij handopsteken. |
1. Het Parlement stemt in de regel bij handopsteken. |
|
|
De Voorzitter kan echter te allen tijde besluiten gebruik te maken van de elektronische steminstallatie. |
|
|
1 bis. Bij elke stemming verklaart de Voorzitter deze voor geopend en voor gesloten. |
|
|
Heeft de Voorzitter een stemming voor geopend verklaard, dan mag behalve de Voorzitter niemand meer het woord voeren, totdat de stemming voor gesloten is verklaard. |
|
|
1 ter. Voor de aanneming dan wel verwerping van een tekst tellen alleen de uitgebrachte voor- en tegenstemmen voor de uitslag, tenzij de Verdragen een specifieke meerderheid verlangen. |
|
2. Beslist de Voorzitter dat de uitslag twijfelachtig is, dan wordt opnieuw, en wel elektronisch gestemd; mocht de elektronische steminstallatie niet werken, dan wordt bij zitten en opstaan gestemd. |
2. Beslist de Voorzitter dat de uitslag van de stemming bij handopsteken twijfelachtig is, dan wordt opnieuw, en wel elektronisch gestemd; mocht de elektronische steminstallatie niet werken, dan wordt bij zitten en opstaan gestemd. |
|
|
2 bis. De Voorzitter stelt de uitslag van de stemming vast en maakt deze bekend. |
|
3. De uitslag van de stemming wordt geregistreerd. |
3. De uitslag van de stemming wordt geregistreerd. |
Amendement 199
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 179
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 179 |
Artikel 179 |
|
Eindstemming |
Eindstemming |
|
Bij het nemen van een besluit op basis van een verslag wordt bij een enkele stemming en/of bij de eindstemming hoofdelijk gestemd overeenkomstig artikel 180, lid 2. Over amendementen wordt alleen hoofdelijk gestemd op grond van een daartoe overeenkomstig artikel 180 ingediend verzoek. |
Bij het nemen van een besluit op basis van een verslag wordt bij een enkele stemming en/of bij de eindstemming hoofdelijk gestemd overeenkomstig artikel 180, lid 2. |
|
De bepalingen van artikel 179 over de hoofdelijke stemming gelden niet voor de verslagen die zijn bedoeld in artikel 8, lid 2, en artikel 9, leden 3, 6 en 8, in het kader van procedures aangaande de immuniteit van een lid. |
De bepalingen van artikel 179 over de hoofdelijke stemming gelden niet voor de verslagen die zijn bedoeld in artikel 8, lid 2, en artikel 9, leden 3, 6 en 8, in het kader van procedures aangaande de immuniteit van een lid. |
Amendement 200
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 179 bis (nieuw)
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
Artikel 179 bis |
|
|
Staking van stemmen |
|
|
1. Bij staking van stemmen bij een stemming overeenkomstig artikel 171, lid 1, onder b) of d), wordt de tekst in zijn geheel terugverwezen naar de commissie. Dit geldt ook voor stemmingen overeenkomstig de artikelen 3 en 9. |
|
|
2. Bij staking van stemmen bij een stemming over een tekst die overeenkomstig artikel 176 in onderdelen in stemming is gebracht, wordt de tekst geacht te zijn aangenomen. |
|
|
3. In alle andere gevallen van staking van stemmen wordt de in stemming gebrachte tekst of het in stemming gebrachte voorstel, onverminderd de artikelen die een gekwalificeerde meerderheid vereisen, geacht te zijn verworpen. |
|
|
Artikel 179 bis, lid 3, moet aldus worden uitgelegd dat bij staking van stemmen bij een stemming over een ontwerpaanbeveling overeenkomstig artikel 141, lid 4, om niet te interveniëren in een procedure bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, die staking niet betekent dat een aanbeveling om te interveniëren werd vastgesteld. In dergelijk geval wordt de bevoegde commissie geacht zich niet te hebben uitgesproken. |
|
|
De Voorzitter kan stemmen, maar heeft geen doorslaggevende stem. |
|
|
(De laatste twee alinea's worden ingevoegd als interpretatie.) |
Amendement 201
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 180
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 180 |
Artikel 180 |
|
Hoofdelijke stemming |
Hoofdelijke stemming |
|
1. Behalve in de in de artikelen 118, lid 5, 119, lid 5 en 179 bedoelde gevallen wordt hoofdelijk gestemd, wanneer een fractie of ten minste veertig leden uiterlijk de avond vóór de stemming schriftelijk hierom verzoeken, tenzij de Voorzitter een andere termijn heeft vastgesteld. |
1. Behalve in de in dit Reglement bedoelde gevallen wordt hoofdelijk gestemd, wanneer een fractie of ten minste veertig leden uiterlijk de avond vóór de stemming schriftelijk hierom verzoeken, tenzij de Voorzitter een andere termijn heeft vastgesteld. |
|
De bepalingen van artikel 180 , lid 1, over de hoofdelijke stemming gelden niet voor de verslagen die zijn bedoeld in artikel 8, lid 2, en artikel 9, leden 3, 6 en 8, in het kader van procedures aangaande de immuniteit van een lid. |
De bepalingen van artikel 180 over de hoofdelijke stemming gelden niet voor de verslagen die zijn bedoeld in artikel 8, lid 2, en artikel 9, leden 3, 6 en 8, in het kader van procedures aangaande de immuniteit van een lid. |
|
|
1 bis. Elke fractie mag per vergaderperiode niet meer dan honderd verzoeken om hoofdelijke stemming indienen. |
|
2. Hoofdelijke stemming vindt plaats met gebruikmaking van de elektronische steminstallatie. Indien de elektronische steminstallatie om technische redenen niet kan worden gebruikt, vindt de hoofdelijke stemming plaats in alfabetische volgorde, te beginnen bij de naam van een door het lot aangewezen lid. De Voorzitter wordt als laatste opgeroepen om te stemmen. |
2. Hoofdelijke stemming vindt plaats met gebruikmaking van de elektronische steminstallatie. |
|
|
Indien de elektronische steminstallatie om technische redenen niet kan worden gebruikt, kan de hoofdelijke stemming plaatsvinden in alfabetische volgorde, te beginnen bij de naam van een door het lot aangewezen lid. De Voorzitter wordt als laatste opgeroepen om te stemmen. Het stemmen geschiedt mondeling met de woorden „vóór”, „tegen” of „onthouding”. |
|
Het stemmen geschiedt hardop met de woorden „vóór”, „tegen” of „onthouding”. Voor de aanneming dan wel verwerping tellen alleen de uitgebrachte voor- en tegenstemmen voor de uitslag. De Voorzitter stelt de uitslag van de stemming vast en maakt deze bekend. |
|
|
De uitslag van de stemming wordt in de notulen van de vergadering vastgelegd; de namen van de leden worden per fractie in alfabetische volgorde vermeld en tevens wordt aangegeven hoe elk lid heeft gestemd. |
2 bis. De uitslag van de stemming wordt in de notulen van de vergadering vastgelegd; de namen van de leden worden per fractie in alfabetische volgorde vermeld en tevens wordt aangegeven hoe elk lid heeft gestemd. |
Amendement 202
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 180 bis (nieuw)
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
Artikel 180 bis |
|
|
Geheime stemming |
|
|
1. Onverminderd artikel 15, lid 1, en artikel 204, lid 2, tweede alinea, is de stemming geheim bij benoemingen. |
|
|
Alleen de stembriefjes met de namen van de kandidaten tellen bij de vaststelling van de uitslag mee. |
|
|
2. De stemming is ook geheim wanneer ten minste een vijfde van de leden van het Parlement daarom verzoekt. Een dergelijk verzoek moet vóór de opening van de stemming worden ingediend. |
|
|
3. Een verzoek om geheime stemming heeft voorrang op een verzoek om hoofdelijke stemming. |
|
|
4. Bij geheime stemmingen worden de stemmen geteld door twee tot acht bij loting onder de leden aangewezen stemopnemers, tenzij elektronisch wordt gestemd. |
|
|
Bij stemmingen overeenkomstig lid 1 mogen de kandidaten niet als stemopnemer optreden. |
|
|
De namen van de leden die aan een geheime stemming hebben deelgenomen, worden vermeld in de notulen van de vergadering waarin de stemming heeft plaatsgevonden. |
Amendement 203
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 181
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 181 |
Artikel 181 |
|
Elektronische stemming |
Gebruik van de elektronische steminstallatie |
|
1. De Voorzitter kan te allen tijde besluiten voor de in de artikelen 178, 180 en 182 bedoelde stemmingen van de elektronische steminstallatie gebruik te maken. |
|
|
Indien dit om technische redenen niet mogelijk is, vindt de stemming overeenkomstig de artikelen 178, 180, lid 2, of 182 plaats. |
|
|
De technische instructies voor het gebruik van de elektronische steminstallatie worden door het Bureau vastgesteld. |
1. De technische instructies voor het gebruik van de elektronische steminstallatie worden door het Bureau vastgesteld. |
|
2. Bij elektronische stemming wordt alleen de numerieke uitslag van de stemming geregistreerd. |
2. Tenzij het een hoofdelijke stemming betreft, wordt bij elektronische stemming alleen de numerieke uitslag van de stemming geregistreerd. |
|
Is om hoofdelijke stemming overeenkomstig artikel 180, lid 1, verzocht, dan wordt de uitslag van de stemming met de namen van de leden per fractie in alfabetische volgorde in de notulen van de vergadering vastgelegd. |
|
|
3. Hoofdelijke stemming overeenkomstig artikel 180, lid 2, vindt plaats, wanneer de meerderheid van de aanwezige leden erom verzoekt; aan de hand van de in lid 1 van dit artikel genoemde installatie kan worden vastgesteld of aan deze voorwaarde is voldaan. |
|
|
|
3 bis. De Voorzitter kan te allen tijde besluiten de elektronische steminstallatie te gebruiken om een drempel te controleren. |
Amendement 204
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 182
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 182 |
Schrappen |
|
Geheime stemming |
|
|
1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 15, lid 1, 199, lid 1, en 204, lid 2, tweede alinea, is bij benoemingen de stemming geheim. |
|
|
Alleen de stembriefjes waarop de namen van de kandidaten staan, tellen bij de vaststelling van de uitslag mee. |
|
|
2. Een geheime stemming kan ook plaatsvinden, wanneer ten minste een vijfde van de leden van het Parlement erom verzoekt. Een dergelijk verzoek moet vóór de opening van de stemming worden ingediend. |
|
|
Wordt door ten minste een vijfde van de leden van het Parlement vóór de opening van de stemming een verzoek om geheime stemming ingediend, dan is het Parlement verplicht geheim te stemmen. |
|
|
3. Een verzoek om geheime stemming gaat voor een verzoek om hoofdelijke stemming. |
|
|
4. Bij geheime stemmingen worden de stemmen geteld door twee tot acht bij loting onder de leden aangewezen stemopnemers, tenzij elektronisch wordt gestemd. |
|
|
Bij stemmingen overeenkomstig lid 1 mogen de kandidaten niet als stemopnemer optreden. |
|
|
De namen van de leden die aan een geheime stemming hebben deelgenomen, worden vermeld in de notulen van de vergadering waarin de stemming heeft plaatsgevonden. |
|
Amendement 205
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 182 bis (nieuw)
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
Artikel 182 bis |
|
|
Betwisting van de stemming |
|
|
1. Beroepen op het Reglement betreffende de geldigheid van een bepaalde stemming kunnen pas worden gedaan nadat de Voorzitter de stemming voor gesloten heeft verklaard. |
|
|
2. Na bekendmaking van de uitslag van een stemming bij handopsteken kan een lid verzoeken om die uitslag aan de hand van de elektronische steminstallatie te controleren. |
|
|
3. De Voorzitter beslist over de geldigheid van de bekendgemaakte uitslag. Die beslissing is onherroepelijk. |
Amendement 206
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 183
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 183 |
Artikel 183 |
|
Stemverklaringen |
Stemverklaringen |
|
1. Na sluiting van de algemene beraadslaging, mag elk lid na de eindstemming een mondelinge stemverklaring van ten hoogste één minuut, dan wel een schriftelijke stemverklaring van maximaal 200 woorden afleggen ; een schriftelijke stemverklaring wordt in het volledig verslag van de vergadering opgenomen . |
1. Na sluiting van de stemming mag elk lid na de enkele en/of eindstemming over een onderwerp dat aan het Parlement is voorgelegd een mondelinge stemverklaring van ten hoogste één minuut afleggen . Elk lid mag per vergaderperiode ten hoogste drie mondelinge stemverklaringen afleggen. |
|
|
Elk lid mag over een dergelijke stemming een schriftelijke stemverklaring van maximaal 200 woorden afleggen, die wordt opgenomen op de ledenpagina van de website van het Parlement. |
|
Een fractie mag een stemverklaring van ten hoogste twee minuten afleggen. |
Een fractie mag een stemverklaring van ten hoogste twee minuten afleggen. |
|
Een verzoek om een stemverklaring te mogen afleggen kan niet meer worden ingewilligd, wanneer met de eerste stemverklaring is begonnen. |
Een verzoek om een stemverklaring te mogen afleggen kan niet meer worden ingewilligd, wanneer met de eerste stemverklaring over het eerste punt is begonnen. |
|
Stemverklaringen zijn toegestaan na de eindstemming over elk onderwerp dat aan het Parlement is voorgelegd. Voor de toepassing van dit artikel zegt de term „eindstemming” a priori niets over het type stemming, doch staat voor de laatste stemming over een onderwerp. |
Stemverklaringen zijn toegestaan na de enkele en/of eindstemming over elk punt dat aan het Parlement is voorgelegd. Voor de toepassing van dit artikel zegt de term „eindstemming” a priori niets over het type stemming, doch staat voor de laatste stemming over een onderwerp. |
|
2. Stemverklaringen zijn niet toegestaan bij stemmingen over punten van orde. |
2. Stemverklaringen zijn niet toegestaan bij geheime stemmingen of stemmingen over punten van orde. |
|
3. Staat een ontwerp van wetgevingshandeling of een verslag overeenkomstig artikel 150 op de agenda van het Parlement, dan mogen de leden overeenkomstig lid 1 een schriftelijke stemverklaring afleggen. |
3. Staat een punt zonder amendementen of beraadslaging op de agenda van het Parlement, dan mogen de leden uitsluitend een schriftelijke stemverklaring overeenkomstig lid 1 afleggen. |
|
Mondelinge of schriftelijke stemverklaringen moeten rechtstreeks verband houden met de tekst waarover wordt gestemd . |
Mondelinge of schriftelijke stemverklaringen moeten rechtstreeks verband houden met het punt dat aan het Parlement is voorgelegd . |
Amendement 207
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 184
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 184 |
Schrappen |
|
Betwisting van de stemming |
|
|
1. Bij elke stemming verklaart de Voorzitter deze voor geopend en voor gesloten. |
|
|
2. Heeft de Voorzitter een stemming voor geopend verklaard, dan mag behalve de Voorzitter niemand meer het woord voeren, totdat de stemming voor gesloten is verklaard. |
|
|
3. Beroepen op het Reglement betreffende de geldigheid van een bepaalde stemming kunnen pas worden gedaan, nadat de Voorzitter de stemming voor gesloten heeft verklaard. |
|
|
4. Na bekendmaking van de uitslag van een stemming bij handopsteken kan om controle ervan aan de hand van de elektronische steminstallatie worden verzocht. |
|
|
5. De Voorzitter beslist over de geldigheid van de bekendgemaakte uitslag. Die beslissing is onherroepelijk. |
|
Amendement 208
Reglement van het Europees Parlement
Titel VII — hoofdstuk 6 — titel
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
HOOFDSTUK 6 |
HOOFDSTUK 6 |
|
MOTIES VAN ORDE |
BEROEPEN OP HET REGLEMENT EN MOTIES VAN ORDE |
Amendement 209
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 185
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||||
|
Artikel 185 |
Artikel 185 |
||||
|
Moties van orde |
Moties van orde |
||||
|
1. Het woord wordt bij voorrang verleend bij de volgende moties van orde: |
1. Het woord wordt bij voorrang verleend bij de volgende moties van orde: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
Over deze moties van orde mogen, behalve de indiener, alleen een voor- en een tegenstander, alsmede de voorzitter of de rapporteur van de bevoegde commissie het woord voeren. |
Over deze moties van orde mogen, behalve de indiener, alleen een tegenstander, alsmede de voorzitter of de rapporteur van de bevoegde commissie het woord voeren. |
||||
|
2. De spreektijd bedraagt ten hoogste één minuut. |
2. De spreektijd bedraagt ten hoogste één minuut. |
Amendement 210
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 186
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 186 |
Artikel 184 bis |
|
Beroep op het Reglement |
Beroep op het Reglement |
|
1. Aan leden kan het woord worden verleend om de Voorzitter erop te attenderen dat het Reglement niet in acht is genomen. Daarbij geven de leden allereerst aan op welk artikel zij zich beroepen. |
1. Aan leden kan het woord worden verleend om de Voorzitter erop te attenderen dat het Reglement niet in acht is genomen. Daarbij geven de leden allereerst aan op welk artikel zij zich beroepen. |
|
2. Een verzoek om het woord te mogen voeren voor een beroep op het Reglement gaat voor alle andere verzoeken om het woord te mogen voeren. |
2. Een verzoek om het woord te mogen voeren voor een beroep op het Reglement gaat voor alle andere verzoeken om het woord te mogen voeren en voor moties van orde . |
|
3. De spreektijd bedraagt ten hoogste één minuut. |
3. De spreektijd bedraagt ten hoogste één minuut. |
|
4. Over beroepen op het Reglement beslist de Voorzitter overeenkomstig de bepalingen van het Reglement onverwijld; hij deelt onmiddellijk zijn beslissing mede. Over de beslissing van de Voorzitter wordt niet gestemd. |
4. Over beroepen op het Reglement beslist de Voorzitter overeenkomstig de bepalingen van het Reglement onverwijld; hij deelt onmiddellijk zijn beslissing mede. Over de beslissing van de Voorzitter wordt niet gestemd. |
|
5. Bij wijze van uitzondering kan de Voorzitter verklaren dat zijn beslissing op een later tijdstip, doch niet later dan 24 uur na het beroep op het Reglement, zal worden medegedeeld; uitstel van de beslissing mag niet tot opschorting van de lopende beraadslaging leiden. De Voorzitter kan de zaak aan de bevoegde commissie voorleggen. |
5. Bij wijze van uitzondering kan de Voorzitter verklaren dat zijn beslissing op een later tijdstip, doch niet later dan 24 uur na het beroep op het Reglement, zal worden medegedeeld; uitstel van de beslissing mag niet tot opschorting van de lopende beraadslaging leiden. De Voorzitter kan de zaak aan de bevoegde commissie voorleggen. |
|
Een verzoek om het woord te mogen voeren voor een beroep op het Reglement moet betrekking hebben op het aan de orde zijnde agendapunt. De Voorzitter kan een lid dat het woord wenst te voeren voor een beroep op het Reglement betreffende een ander onderwerp, te gelegener tijd, bijvoorbeeld na afsluiting van het aan de orde zijnde agendapunt of vóór onderbreking van de vergadering, het woord verlenen. |
Een verzoek om het woord te mogen voeren voor een beroep op het Reglement moet betrekking hebben op het aan de orde zijnde agendapunt. De Voorzitter kan een lid dat het woord wenst te voeren voor een beroep op het Reglement betreffende een ander onderwerp, te gelegener tijd, bijvoorbeeld na afsluiting van het aan de orde zijnde agendapunt of vóór onderbreking van de vergadering, het woord verlenen. |
|
|
(Dit artikel wordt in gewijzigde vorm vóór artikel 185 geplaatst) |
Amendement 211
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 187
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 187 |
Artikel 187 |
|
Prealabele kwestie |
Prealabele kwestie |
|
1. Bij de opening van de beraadslaging over een bepaald agendapunt kan worden voorgesteld in het geheel niet te beraadslagen wegens niet-ontvankelijkheid van het betrokken onderwerp (prealabele kwestie). Dit voorstel wordt onmiddellijk in stemming gebracht. |
1. Bij de opening van de beraadslaging over een bepaald agendapunt kan door een fractie of ten minste veertig leden worden voorgesteld in het geheel niet te beraadslagen wegens niet-ontvankelijkheid van het betrokken onderwerp (prealabele kwestie). Dit voorstel wordt onmiddellijk in stemming gebracht. |
|
Van het voornemen om een dergelijk voorstel te doen, wordt de Voorzitter ten minste vierentwintig uur van tevoren in kennis gesteld; hij stelt het Parlement onmiddellijk hiervan op de hoogte. |
Van het voornemen om een dergelijk voorstel te doen, wordt de Voorzitter ten minste vierentwintig uur van tevoren in kennis gesteld; hij stelt het Parlement onmiddellijk hiervan op de hoogte. |
|
2. Wordt een dergelijk voorstel aangenomen, dan gaat het Parlement onmiddellijk tot het volgende agendapunt over. |
2. Wordt een dergelijk voorstel aangenomen, dan gaat het Parlement onmiddellijk tot het volgende agendapunt over. |
Amendement 212
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 188
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 188 |
Artikel 188 |
|
Terugverwijzing naar de commissie |
Terugverwijzing naar de commissie |
|
1. Een fractie of ten minste veertig leden kunnen bij de vaststelling van de agenda of voor de opening van de beraadslaging voorstellen een zaak naar de commissie terug te verwijzen. |
1. Een fractie of ten minste veertig leden kunnen bij de vaststelling van de agenda of voor de opening van de beraadslaging voorstellen een zaak naar de commissie terug te verwijzen. |
|
Van het voornemen om een dergelijk voorstel tot terugverwijzing in te dienen, wordt de Voorzitter ten minste 24 uur van tevoren in kennis gesteld; hij stelt het Parlement onmiddellijk hiervan op de hoogte. |
Van het voornemen om een dergelijk voorstel tot terugverwijzing in te dienen, wordt de Voorzitter ten minste 24 uur van tevoren in kennis gesteld; hij stelt het Parlement onmiddellijk hiervan op de hoogte. |
|
2. Een fractie of ten minste veertig leden kunnen ook vóór of tijdens een stemming voorstellen een zaak naar de commissie terug te verwijzen. Dit voorstel wordt onmiddellijk in stemming gebracht. |
2. Een fractie of ten minste veertig leden kunnen ook vóór of tijdens een stemming voorstellen een zaak naar de commissie terug te verwijzen. Dit voorstel wordt onmiddellijk in stemming gebracht. |
|
3. Een voorstel tot terugverwijzing kan in elke fase van de procedure slechts eenmaal worden ingediend. |
3. Een voorstel tot terugverwijzing kan in elke fase van de procedure slechts eenmaal worden ingediend. |
|
4. Bij terugverwijzing wordt de beraadslaging over het onderwerp in kwestie opgeschort. |
4. Bij terugverwijzing wordt de behandeling van het onderwerp in kwestie opgeschort. |
|
5. Het Parlement kan de commissie een termijn stellen waarbinnen haar bevindingen moeten worden voorgelegd. |
5. Het Parlement kan de commissie een termijn stellen waarbinnen haar bevindingen moeten worden voorgelegd. |
Amendement 213
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 190
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 190 |
Artikel 190 |
|
Uitstel van de beraadslaging en van de stemming |
Uitstel van de beraadslaging of van de stemming |
|
1. Een fractie of ten minste veertig leden kunnen bij de opening van de beraadslaging over een bepaald agendapunt voorstellen de beraadslaging tot een bepaald tijdstip uit te stellen. Dit voorstel wordt onmiddellijk in stemming gebracht. |
1. Een fractie of ten minste veertig leden kunnen bij de opening van de beraadslaging over een bepaald agendapunt voorstellen de beraadslaging tot een bepaald tijdstip uit te stellen. Dit voorstel wordt onmiddellijk in stemming gebracht. |
|
Van het voornemen om een dergelijk voorstel tot uitstel in te dienen, wordt de Voorzitter ten minste 24 uur van tevoren in kennis gesteld; hij stelt het Parlement onmiddellijk hiervan op de hoogte. |
Van het voornemen om een dergelijk voorstel tot uitstel in te dienen, wordt de Voorzitter ten minste 24 uur van tevoren in kennis gesteld; hij stelt het Parlement onmiddellijk hiervan op de hoogte. |
|
2. Wordt een dergelijk voorstel aangenomen, dan gaat het Parlement over tot het volgende agendapunt. De uitgestelde beraadslaging wordt hervat op het daarvoor vastgestelde tijdstip. |
2. Wordt een dergelijk voorstel aangenomen, dan gaat het Parlement over tot het volgende agendapunt. De uitgestelde beraadslaging wordt hervat op het daarvoor vastgestelde tijdstip. |
|
3. Wordt het voorstel verworpen, dan kan het tijdens dezelfde vergaderperiode niet nogmaals worden ingediend. |
3. Wordt het voorstel verworpen, dan kan het tijdens dezelfde vergaderperiode niet nogmaals worden ingediend. |
|
4. Een fractie of ten minste veertig leden kunnen vóór of tijdens een stemming een voorstel tot uitstel van de stemming indienen. Dit voorstel wordt onmiddellijk in stemming gebracht. |
4. Een fractie of ten minste veertig leden kunnen vóór of tijdens een stemming een voorstel tot uitstel van de stemming indienen. Dit voorstel wordt onmiddellijk in stemming gebracht. |
|
Mocht het Parlement besluiten een beraadslaging tot een latere vergaderperiode uit te stellen, dan wordt aangegeven op de agenda van welke vergaderperiode deze beraadslaging wordt ingeschreven, met dien verstande dat de agenda van die vergaderperiode in overeenstemming met de artikelen 149 en 152 wordt opgesteld. |
|
Amendement 214
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 191
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 191 |
Artikel 191 |
|
Onderbreking of sluiting van de vergadering |
Onderbreking of sluiting van de vergadering |
|
Tijdens een beraadslaging of een stemming kan de vergadering worden onderbroken of gesloten wanneer het Parlement op voorstel van de Voorzitter, een fractie of ten minste veertig leden daartoe besluit. Dit voorstel wordt onmiddellijk in stemming gebracht. |
Tijdens een beraadslaging of een stemming kan de vergadering worden onderbroken of gesloten wanneer het Parlement op voorstel van de Voorzitter, een fractie of ten minste veertig leden daartoe besluit. Dit voorstel wordt onmiddellijk in stemming gebracht. |
|
Wanneer een motie tot onderbreking of sluiting van de vergadering wordt ingediend, wordt de procedure om hierover te stemmen zonder onnodige vertraging in gang gezet. Om de stemming aan te kondigen wordt van de gebruikelijke middelen gebruikgemaakt en overeenkomstig de gangbare praktijk krijgen de leden voldoende tijd om zich naar de plenaire vergaderzaal te begeven. |
Wanneer een motie tot onderbreking of sluiting van de vergadering wordt ingediend, wordt de procedure om hierover te stemmen zonder onnodige vertraging in gang gezet. Om de stemming aan te kondigen wordt van de gebruikelijke middelen gebruikgemaakt en overeenkomstig de gangbare praktijk krijgen de leden voldoende tijd om zich naar de plenaire vergaderzaal te begeven. |
|
Naar analogie van het bepaalde in artikel 152 , lid 2, tweede alinea, kan een dergelijke motie, wanneer deze is verworpen, niet nogmaals op dezelfde dag worden ingediend. Overeenkomstig de interpretatie bij artikel 22, lid 1, heeft de Voorzitter de bevoegdheid om een halt toe te roepen aan de excessieve indiening van moties uit hoofde van dit artikel. |
Naar analogie van het bepaalde in artikel 149 bis , lid 2, tweede alinea, kan een dergelijke motie, wanneer deze is verworpen, niet nogmaals op dezelfde dag worden ingediend. Overeenkomstig artikel 164 bis heeft de Voorzitter de bevoegdheid om een halt toe te roepen aan de excessieve indiening van moties uit hoofde van dit artikel. |
Amendement 215
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 192
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 192 |
Artikel 192 |
|
Notulen |
Notulen |
|
1. De notulen van elke vergadering, waarin verslag wordt gedaan van het verloop van de vergadering, de besluiten van het Parlement en de namen van de sprekers , worden ten minste een half uur voor de hervatting van de volgende vergadering na de middagonderbreking rondgedeeld . |
1. De notulen van elke vergadering, waarin verslag wordt gedaan van het verloop van de vergadering, de namen van de sprekers en de besluiten van het Parlement , met inbegrip van de uitslagen van stemmingen over amendementen , worden ten minste een half uur voor de hervatting van de volgende vergadering na de middagonderbreking beschikbaar gesteld . |
|
Als besluiten bedoeld in dit artikel gelden in het kader van de wetgevingsprocedures ook alle door het Parlement aangenomen amendementen, zelfs wanneer het desbetreffende Commissievoorstel overeenkomstig artikel 60, lid 1, respectievelijk het standpunt van de Raad overeenkomstig artikel 68, lid 3, uiteindelijk is verworpen. |
|
|
|
1 bis. In de notulen wordt een lijst van documenten die ten grondslag liggen aan de beraadslagingen en besluiten van het Parlement gepubliceerd. |
|
2. Bij de hervatting van de vergadering na de middagonderbreking legt de Voorzitter de notulen van de vorige vergadering aan het Parlement ter goedkeuring voor. |
2. Bij de hervatting van de vergadering na de middagonderbreking legt de Voorzitter de notulen van de vorige vergadering aan het Parlement ter goedkeuring voor. |
|
3. Wordt tegen de notulen bezwaar gemaakt, dan beslist het Parlement zo nodig over de vraag of de gewenste wijzigingen in overweging worden genomen. Leden mogen hierover hooguit één minuut het woord voeren. |
3. Wordt tegen de notulen bezwaar gemaakt, dan beslist het Parlement zo nodig over de vraag of de gewenste wijzigingen in aanmerking worden genomen. Leden mogen hierover hooguit één minuut het woord voeren. |
|
4. De notulen worden door de Voorzitter en de secretaris-generaal ondertekend en in het archief van het Parlement bewaard. Zij worden in het Publicatieblad van de Europese Unie gepubliceerd. |
4. De notulen worden door de Voorzitter en de secretaris-generaal ondertekend en in het archief van het Parlement bewaard. Zij worden in het Publicatieblad van de Europese Unie gepubliceerd. |
Amendement 216
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 194
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 194 |
Artikel 194 |
|
Volledig verslag |
Volledig verslag |
|
1. Van elke vergadering wordt een volledig verslag opgesteld in de vorm van een meertalig document waarin alle mondelinge bijdragen in de oorspronkelijke taal worden weergegeven. |
1. Van elke vergadering wordt een volledig verslag opgesteld in de vorm van een meertalig document waarin alle mondelinge bijdragen in de oorspronkelijke officiële taal worden weergegeven. |
|
|
1 bis. Onverminderd zijn andere disciplinaire bevoegdheden, kan de Voorzitter redevoeringen van leden die het woord niet hadden gekregen of die na afloop van de toegewezen spreektijd blijven doorspreken, uit het volledig verslag laten schrappen. |
|
2. Binnen een termijn van vijf werkdagen kunnen sprekers correcties op de tekst van hun mondelinge bijdragen aanbrengen. Correcties dienen binnen die termijn aan het secretariaat te worden toegezonden. |
2. Binnen een termijn van vijf werkdagen kunnen sprekers correcties op de tekst van hun mondelinge bijdragen aanbrengen. Correcties dienen binnen die termijn aan het secretariaat te worden toegezonden. |
|
3. Het meertalig volledig verslag wordt gepubliceerd als bijlage bij het Publicatieblad van de Europese Unie en in het archief van het Parlement bewaard. |
3. Het meertalig volledig verslag wordt gepubliceerd als bijlage bij het Publicatieblad van de Europese Unie en in het archief van het Parlement bewaard. |
|
4. Een uittreksel uit het volledig verslag wordt op verzoek van een lid in een officiële taal vertaald. Zo nodig wordt voor vertaling op korte termijn gezorgd. |
4. Een uittreksel uit het volledig verslag wordt op verzoek van een lid in een officiële taal vertaald. Zo nodig wordt voor vertaling op korte termijn gezorgd. |
Amendement 217
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 195
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 195 |
Artikel 195 |
|
Audiovisueel verslag van de vergaderingen |
Audiovisueel verslag van de vergaderingen |
|
1. De vergaderingen van het Parlement worden rechtstreeks in de oorspronkelijke taal, tezamen met de meertalige geluidsopnames van alle werkende tolkencabines, op zijn website uitgezonden. |
1. De vergaderingen van het Parlement worden rechtstreeks in de oorspronkelijke taal, tezamen met de meertalige geluidsopnames van alle werkende tolkencabines, op zijn website uitgezonden. |
|
2. Van elke vergadering wordt onmiddellijk na afloop een geïndexeerd audiovisueel verslag gemaakt dat in de oorspronkelijke taal, tezamen met de meertalige geluidsopnames van alle werkende tolkencabines, op de website van het Parlement wordt gezet; het is toegankelijk gedurende de lopende en de daaropvolgende zittingsperiode, waarna het in het archief van het Parlement wordt bewaard. Het audiovisueel verslag wordt gekoppeld aan het meertalig volledig verslag van de vergaderingen, zodra dit beschikbaar is. |
2. Van elke vergadering wordt onmiddellijk na afloop een geïndexeerd audiovisueel verslag gemaakt dat in de oorspronkelijke taal, tezamen met de meertalige geluidsopnames van alle werkende tolkencabines, op de website van het Parlement wordt gezet; het is toegankelijk gedurende de resterende zittingsperiode en de daaropvolgende zittingsperiode, waarna het in het archief van het Parlement wordt bewaard. Het audiovisueel verslag wordt gekoppeld aan het meertalig volledig verslag van de vergaderingen, zodra dit beschikbaar is. |
Amendement 218
Reglement van het Europees Parlement
Titel VIII — hoofdstuk 1 — titel
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
COMMISSIES - INSTELLINGEN EN TAKEN |
COMMISSIES |
Amendement 219
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 196
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 196 |
Artikel 196 |
|
Instelling van vaste commissies |
Instelling van vaste commissies |
|
Op voorstel van de Conferentie van voorzitters stelt het Parlement vaste commissies in , waarvan de bevoegdheden in een bijlage bij het Reglement (22) worden omschreven. De verkiezing van de leden van deze commissies vindt plaats in de eerste vergaderperiode van het nieuwgekozen Parlement en vervolgens nogmaals na verloop van twee en een half jaar. |
Op voorstel van de Conferentie van voorzitters stelt het Parlement vaste commissies in . Hun bevoegdheden worden in een bijlage bij het Reglement (22) omschreven , die wordt vastgesteld bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen . De benoeming van de leden van deze commissies vindt plaats in de eerste vergaderperiode van het nieuwgekozen Parlement en vervolgens nogmaals na verloop van twee en een half jaar. |
|
De bevoegdheden van de vaste commissies kunnen op een ander tijdstip dan de datum van instelling worden vastgesteld. |
De bevoegdheden van de vaste commissies kunnen op een ander tijdstip dan de datum van instelling worden vastgesteld. |
Amendement 220
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 197
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 197 |
Artikel 197 |
|
Instelling van bijzondere commissies |
Bijzondere commissies |
|
Het Parlement kan, op voorstel van de Conferentie van voorzitters, te allen tijde bijzondere commissies instellen, waarvan de bevoegdheden , de samenstelling en de ambtstermijn tegelijk met het besluit tot instelling worden vastgesteld ; de ambtstermijn is maximaal twaalf maanden, tenzij het Parlement deze termijn bij het verstrijken ervan verlengt. |
1. Het Parlement kan, op voorstel van de Conferentie van voorzitters, te allen tijde bijzondere commissies instellen, waarvan de bevoegdheden , het aantal leden en de ambtstermijn tegelijk met het besluit tot instelling worden vastgesteld. |
|
Daar de bevoegdheden, de samenstelling en de ambtstermijn van de bijzondere commissies tegelijk met het besluit tot instelling worden vastgesteld, betekent dat dat het Parlement later niet kan besluiten tot wijziging, inperking of uitbreiding van die bevoegdheden. |
|
|
|
1 bis. De ambtstermijn van bijzondere commissies is maximaal twaalf maanden, tenzij het Parlement deze termijn bij het verstrijken ervan verlengt. Tenzij in het besluit van het Parlement tot instelling van een bijzondere commissie anders is besloten, begint de ambtstermijn van de bijzondere commissie op de datum van haar constituerende vergadering. |
|
|
1 ter. Bijzondere commissies zijn niet gerechtigd adviezen aan andere commissies uit te brengen. |
Amendementen 221 en 307
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 198
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||||
|
Artikel 198 |
Artikel 198 |
||||
|
Enquêtecommissies |
Enquêtecommissies |
||||
|
1. Voor het onderzoeken van veronderstelde inbreuken op het recht van de Unie of van gevallen van wanbeheer bij de toepassing van dit recht die zouden zijn toe te schrijven aan een instelling of een orgaan van de Europese Gemeenschappen , aan een overheidsdienst van een lidstaat, of aan personen die krachtens het recht van de Unie gemachtigd zijn dit recht toe te passen , kan het Parlement, op verzoek van een vierde van zijn leden, een enquêtecommissie instellen . |
1. Overeenkomstig artikel 226 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 2 van Besluit 95/167/EG, Euratom, EGKS van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 19 april 1995 tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het enquêterecht van het Europees Parlement kan het Parlement, op verzoek van een vierde van zijn leden, een enquêtecommissie instellen om vermeende inbreuken op het recht van de Unie of gevallen van wanbeheer bij de toepassing van het recht van de Unie te onderzoeken, die zouden zijn toe te schrijven aan een instelling of een orgaan van de Europese Unie , aan een overheidsdienst van een lidstaat, of aan personen die krachtens het recht van de Unie gemachtigd zijn dit recht toe te passen. |
||||
|
Het besluit tot instelling van een enquêtecommissie wordt binnen een maand in het Publicatieblad van de Europese Unie gepubliceerd. Het Parlement treft bovendien alle noodzakelijke maatregelen om aan dit besluit zoveel mogelijk bekendheid te geven. |
|
||||
|
|
Noch op het voorwerp van de enquête als omschreven door een vierde van de leden van het Parlement, noch op de in lid 10 vastgestelde termijn kunnen amendementen worden ingediend. |
||||
|
|
1 bis. Het besluit tot instelling van een enquêtecommissie wordt binnen een maand bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. |
||||
|
2. Voor de werkwijze van een enquêtecommissie gelden de bepalingen van dit Reglement die op de commissies van toepassing zijn, onder voorbehoud van de bijzondere bepalingen zoals vermeld in dit artikel en in het besluit van het Europees Parlement , de Raad en de Commissie van 19 april 1995 tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het enquêterecht van het Europees Parlement , dat als bijlage bij dit Reglement is gevoegd (23). |
2. Voor de werkwijze van een enquêtecommissie gelden de bepalingen van dit Reglement die op de commissies van toepassing zijn, onder voorbehoud van de bijzondere bepalingen zoals vermeld in dit artikel en in Besluit 95/167/EG , Euratom , EGKS . |
||||
|
3. Een verzoek om instelling van een enquêtecommissie moet het voorwerp van de enquête vermelden en een uitvoerige toelichting omvatten waarin de gegrondheid ervan wordt aangetoond. Het Parlement besluit op voorstel van de Conferentie van voorzitters over het al dan niet instellen van de commissie en, in het eerste geval, over de samenstelling ervan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 199 . |
3. Een verzoek om instelling van een enquêtecommissie moet het voorwerp van de enquête vermelden en een uitvoerige toelichting omvatten waarin de gegrondheid ervan wordt aangetoond. Het Parlement besluit op voorstel van de Conferentie van voorzitters over het al dan niet instellen van de commissie en, in het eerste geval, over de numerieke kracht ervan . |
||||
|
4. Een enquêtecommissie rondt haar werkzaamheden binnen een termijn van ten hoogste twaalf maanden af met de indiening van een verslag. Het Parlement kan tweemaal besluiten deze termijn met drie maanden te verlengen. |
|
||||
|
In de commissie hebben alleen gewone leden of, indien deze afwezig zijn, hun vaste plaatsvervangers stemrecht. |
|
||||
|
|
4 bis. Enquêtecommissies zijn niet gerechtigd adviezen aan andere commissies uit te brengen. |
||||
|
|
4 ter. In alle stadia van haar beraadslagingen hebben in een enquêtecommissie alleen gewone leden of, indien deze afwezig zijn, hun plaatsvervangers stemrecht. |
||||
|
5. De enquêtecommissie kiest een voorzitter en twee ondervoorzitters en benoemt één of meer rapporteurs. De commissie kan voorts haar leden met opdrachten en specifieke taken belasten of bevoegdheden aan hen overdragen; zij brengen daarover uitvoerig verslag uit. |
5. De enquêtecommissie kiest haar voorzitter en ondervoorzitters en benoemt één of meer rapporteurs. De commissie kan voorts haar leden met opdrachten en specifieke taken belasten of bevoegdheden aan hen overdragen; zij brengen daarover uitvoerig verslag uit. |
||||
|
In de periode tussen de vergaderingen worden de bevoegdheden van de commissie, wanneer zulks dringend gewenst of noodzakelijk is, uitgeoefend door het bureau , onder voorbehoud van bekrachtiging op de eerstvolgende vergadering. |
5 bis. In de periode tussen de vergaderingen worden de bevoegdheden van de commissie, wanneer zulks dringend gewenst of noodzakelijk is, uitgeoefend door de commissiecoördinatoren , onder voorbehoud van bekrachtiging op de eerstvolgende vergadering. |
||||
|
6. Is een enquêtecommissie van oordeel dat er sprake is van inbreuk op een van haar rechten, dan stelt zij de Voorzitter van het Parlement voor passende stappen te ondernemen. |
|
||||
|
7. De enquêtecommissie kan zich tot de instellingen of personen als bedoeld in artikel 3 van het in lid 2 genoemde besluit wenden voor het houden van een hoorzitting of het verkijgen van documenten. |
|
||||
|
De reis- en verblijfkosten van de leden en ambtenaren van instellingen en organen van de Unie komen ten laste van deze instellingen en organen. De reis- en verblijfkosten van andere personen die voor een enquêtecommissie getuigenis afleggen, worden volgens de voor het horen van deskundigen geldende regeling door het Europees Parlement vergoed. |
|
||||
|
Personen die worden verzocht als getuige voor een enquêtecommissie te verschijnen, kunnen aaanspraak maken op de rechten die zij als getuige voor een rechtbank in hun land van herkomst zouden genieten. Getuigen dienen op deze rechten te worden gewezen, alvorens zij een verklaring afleggen. |
|
||||
|
Voor het gebruik van de talen houdt de enquêtecommissie zich aan het bepaalde in artikel 158. Het bureau van de commissie kan evenwel: |
7. Voor het gebruik van de talen houdt de enquêtecommissie zich aan het bepaalde in artikel 158. Het bureau van de commissie kan evenwel: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
8. De voorzitter van de enquêtecommissie waakt samen met het bureau over de vertrouwelijkheid, respectievelijk geheimhouding van de werkzaamheden en maakt de leden hier tijdig op attent. |
|
||||
|
Voorts wijst de voorzitter de leden nadrukkelijk op de bepalingen van artikel 2, lid 2, van voornoemd besluit. Bijlage VII, deel A, van het Reglement is van toepassing. |
|
||||
|
9. Voor de behandeling van documenten die onder voorbehoud van geheimhouding of vertrouwelijkheid zijn overgelegd, wordt gebruik gemaakt van technische voorzieningen om te waarborgen dat alleen de met de behandeling belaste leden persoonlijk toegang daartoe hebben. Deze leden verbinden zich in een plechtige verklaring ertoe niemand anders toegang te verschaffen tot geheime of vertrouwelijke informatie in de zin van dit artikel en deze uitsluitend te gebruiken voor de opstelling van hun verslag voor de enquêtecommissie. De vergaderingen worden gehouden in ruimten die zodanig ingericht zijn dat onbevoegden niet kunnen meeluisteren. |
|
||||
|
|
9 bis. Wanneer vermeende inbreuken op het Unierecht of vermeend wanbeheer bij de toepassing van het Unierecht toe te schrijven zouden kunnen zijn aan een instelling of een overheidsdienst van een lidstaat, dan kan de enquêtecommissie het parlement van de desbetreffende lidstaat verzoeken om aan het onderzoek mee te werken. |
||||
|
10. Aan het einde van haar werkzaamheden brengt de enquêtecommissie aan het Parlement verslag uit over haar bevindingen, in voorkomend geval met minderheidsstandpunten overeenkomstig het bepaalde in artikel 56. Dit verslag wordt gepubliceerd. |
10. Een enquêtecommissie sluit haar werkzaamheden af door het Parlement binnen twaalf maanden na haar constituerende vergadering verslag over de resultaten van haar werkzaamheden uit te brengen. Het Parlement kan tweemaal besluiten deze termijn met drie maanden te verlengen. In voorkomend geval kan het verslag minderheidsstandpunten bevatten overeenkomstig het bepaalde in artikel 56. Dit verslag wordt gepubliceerd. |
||||
|
Op verzoek van de enquêtecommissie behandelt het Parlement dit verslag in de eerstkomende vergaderperiode na de indiening ervan. |
Op verzoek van de enquêtecommissie behandelt het Parlement dit verslag in de eerstkomende vergaderperiode na de indiening ervan. |
||||
|
Zij kan het Parlement ook een tot de instellingen of organen van de Europese Unie of van de lidstaten gerichte ontwerpaanbeveling voorleggen. |
10 bis. Zij kan het Parlement ook een tot de instellingen of organen van de Europese Unie of van de lidstaten gerichte ontwerpaanbeveling voorleggen. |
||||
|
11. De Voorzitter van het Parlement gelast de overeenkomstig bijlage VI bevoegde commissie toe te zien op het gevolg dat aan de bevindingen van de enquêtecommissie wordt gegeven en hierover zo nodig verslag uit te brengen. Hij neemt alle verdere maatregelen die hij voor de concrete tenuitvoerlegging van de conclusies van de enquêtes dienstig acht. |
11. De Voorzitter van het Parlement gelast de overeenkomstig bijlage VI bevoegde commissie toe te zien op het gevolg dat aan de bevindingen van de enquêtecommissie wordt gegeven en hierover zo nodig verslag uit te brengen. Hij neemt alle verdere maatregelen die hij voor de concrete tenuitvoerlegging van de conclusies van de enquêtes dienstig acht. |
||||
|
Alleen op het voorstel van de Conferentie van voorzitters betreffende de samenstelling van een enquêtecommissie (lid 3) kunnen overeenkomstig artikel 199, lid 2, amendementen worden ingediend. |
|
||||
|
Noch op het voorwerp van de enquête als omschreven door een vierde van de leden van het Parlement (lid 3), noch op de in lid 4 vastgestelde termijn kunnen amendementen worden ingediend. |
|
||||
|
|
|||||
|
|
(De tweede alinea van lid 1 wordt ingevoegd als interpretatie.) |
Amendement 222
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 199
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||
|
Artikel 199 |
Artikel 199 |
||
|
Samenstelling van de commissies |
Samenstelling van de commissies |
||
|
1. De leden van de commissies en enquêtecommissies worden gekozen nadat de fracties en de niet-fractiegebonden leden hun voordrachten hebben ingediend. De Conferentie van voorzitters legt het Parlement voorstellen dienaangaande voor. De samenstelling van de commissies is voor zover mogelijk een afspiegeling van de samenstelling van het Parlement . |
1. De leden van de commissies , bijzondere commissies en enquêtecommissies worden benoemd door de fracties en de niet-fractiegebonden leden. |
||
|
|
De Conferentie van voorzitters stelt een termijn vast waarbinnen fracties en niet-fractiegebonden leden hun benoemingen meedelen aan de Voorzitter, die deze benoemingen vervolgens bekendmaakt aan het Parlement. |
||
|
Een lid dat van fractie verandert, behoudt voor de resterende duur van zijn ambtstermijn van twee-en-een-half jaar zijn zetels in de commissies. Heeft het feit dat een lid van fractie verandert echter tot gevolg dat de billijke vertegenwoordiging van de politieke stromingen in een commissie wordt verstoord, dan doet de Conferentie van voorzitters, overeenkomstig de in lid 1, tweede zin genoemde procedure, nieuwe voorstellen voor de samenstelling van de commissie, waarbij de individuele rechten van het betrokken lid moeten worden gewaarborgd. |
|
||
|
Voor de getalsverhouding inzake de zetelverdeling tussen de fracties in de commissies mag niet van het dichtstbijzijnde in aanmerking komende gehele getal worden afgeweken. Indien een fractie afziet van lidmaatschap van een bepaalde commissie, blijven de betrokken zetels vacant en wordt het ledental van de commissie dienovereenkomstig verlaagd. Ruilen van commissielidmaatschappen tussen fracties is niet toegestaan. |
|
||
|
|
1 bis. De samenstelling van de commissies is voor zover mogelijk een afspiegeling van de samenstelling van het Parlement. De zetelverdeling tussen de fracties in de commissies moet overeenkomen met hetzij het dichtstbijzijnde hele getal boven, hetzij het dichtstbijzijnde hele getal onder de evenredige berekening. |
||
|
|
Wanneer de fracties geen overeenstemming bereiken over de getalsverhouding in een of meerdere specifieke commissies, beslist de Conferentie van voorzitters. |
||
|
|
1 ter. Indien een fractie om geen zetels in te nemen in een commissie, of nalaat om binnen de door de Conferentie van voorzitters gestelde termijn leden te benoemen, blijven de betrokken zetels vacant. Ruilen van zetels tussen fracties is niet toegestaan. |
||
|
|
1 quater. Heeft het feit dat een lid van fractie verandert tot gevolg dat de in in lid 1 bis omschreven evenredige zetelverdeling in de commissie wordt verstoord, en bestaat er geen overeenstemming tussen de fracties om naleving van de hierin vervatte beginselen te waarborgen, dan neemt de Conferentie van voorzitters de noodzakelijke besluiten. |
||
|
|
1 quinquies. Besluiten tot wijziging van de benoemingen door fracties en niet-fractiegebonden leden worden meegedeeld aan de Voorzitter, die deze uiterlijk aan het begin van de eerstvolgende vergadering bekendmaakt aan het Parlement. Deze besluiten treden in werking op de dag van de bekendmaking ervan. |
||
|
|
1 sexies. De fracties en de niet-fractiegebonden leden kunnen voor elke commissie een aantal plaatsvervangers benoemen dat niet hoger is dan het aantal gewone leden dat de fracties en de niet-fractiegebonden leden gerechtigd zijn in de betrokken commissies te benoemen. Zulks wordt ter kennis gebracht van de Voorzitter. Deze plaatsvervangers hebben het recht om aan de commissievergaderingen deel te nemen, aldaar het woord te voeren en, bij afwezigheid van het gewone lid, aan de stemming deel te nemen. |
||
|
|
1 septies. Ingeval er geen plaatsvervangers zijn aangewezen of bij afwezigheid van laatstgenoemden, kan een gewoon lid zich bij afwezigheid tijdens vergaderingen laten vervangen door een ander lid van dezelfde fractie of, ingeval het lid een niet-fractiegebonden lid is, door een ander niet-fractiegebonden lid, dat dan stemrecht heeft. De naam van deze plaatsvervanger moet uiterlijk voor het begin van de stemming aan de voorzitter van de commissie worden meegedeeld. |
||
|
|
De in lid 1 septies bedoelde voorafgaande mededeling moet worden gedaan voor het einde van de beraadslaging of voor de opening van de stemming over het agendapunt of de agendapunten waarvoor het gewone lid zich laat vervangen. |
||
|
2. Amendementen op de voorstellen van de Conferentie van voorzitters zijn slechts ontvankelijk, indien zij worden ingediend door ten minste veertig leden. Over deze amendementen besluit het Parlement bij geheime stemming. |
|
||
|
3. Worden geacht te zijn gekozen de leden die vermeld staan in de voorstellen van de Conferentie van voorzitters, eventueel in de ingevolge lid 2 gewijzigde versie. |
|
||
|
4. Laat een fractie na binnen een door de Conferentie van voorzitters vastgestelde termijn overeenkomstig lid 1 voordrachten voor een enquêtecommissie in te dienen, dan legt de Conferentie van voorzitters alleen de binnen deze termijn ontvangen voordrachten aan het Parlement voor. |
|
||
|
5. De Conferentie van voorzitters kan, met instemming van de te benoemen leden en met inachtneming van het bepaalde in lid 1, een voorlopig besluit nemen inzake de vervulling van vacatures in commissies. |
|
||
|
6. Deze wijzigingen worden in de eerstvolgende vergadering ter bekrachtiging aan het Parlement voorgelegd. |
|
||
|
|
Overeenkomstig dit artikel: |
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
De laatste twee ongenummerde leden worden ingevoegd als interpretatie. |
Amendement 223
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 200
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||
|
Artikel 200 |
Schrappen |
||
|
Plaatsvervangers |
|
||
|
1. De fracties en niet-fractiegebonden leden kunnen voor elke commissie een aantal vaste plaatsvervangers aanwijzen dat overeenkomt met het aantal gewone leden dat de verschillende fracties en de niet-fractiegebonden leden in de betrokken commissies vertegenwoordigt. Zulks wordt ter kennis gebracht van de Voorzitter. Deze vaste plaatsvervangers hebben het recht aan de commissievergaderingen deel te nemen, aldaar het woord te voeren en, bij afwezigheid van het gewone lid, aan de stemming deel te nemen. |
|
||
|
Ingeval de zetel van een gewoon lid van een commissie vacant is, heeft een vaste plaatsvervanger van dezelfde fractie het recht om deel te nemen aan de stemming in plaats van het gewone lid, op tijdelijke basis tot de voorlopige vervulling van de vacature van het gewone lid overeenkomstig artikel 199, lid 5, of, bij gebrek aan een dergelijke voorlopige vervulling, tot de benoeming van een nieuw gewoon lid. Die machtiging stoelt op het besluit van het Parlement over het aantal leden van de commissie en beoogt te waarborgen dat hetzelfde aantal leden van de betrokken fractie aan de stemming kan deelnemen als het aantal dat gold voor het vacant zijn van de zetel. |
|
||
|
2. Ingeval er geen vaste plaatsvervangers aangewezen zijn of bij afwezigheid van laatstgenoemden, kan een gewoon lid zich bij afwezigheid laten vervangen door een ander lid van dezelfde fractie dat dan stemrecht heeft. De naam van deze plaatsvervanger moet voor het begin van de stemming aan de voorzitter van de commissie worden medegedeeld. |
|
||
|
Het bepaalde in lid 2 is mutatis mutandis van toepassing op de niet-fractiegebonden leden. |
|
||
|
De in lid 2, laatste zin, bedoelde voorafgaande mededeling moet worden gedaan voor het einde van de beraadslaging of voor de opening van de stemming over het agendapunt of de agendapunten waarvoor het gewone lid zich laat vervangen. |
|
||
|
* * * |
|
||
|
Het hier bepaalde heeft betrekking op twee duidelijk in deze tekst vastgestelde elementen: |
|
||
|
|
||
|
|
||
|
Dit impliceert het volgende: |
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
Amendement 224
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 201
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 201 |
Artikel 201 |
|
Taken van de commissies |
Taken van de commissies |
|
1. De vaste commissies behandelen de vraagstukken waarnaar door het Parlement of, gedurende een onderbreking van de zitting, door de Voorzitter namens de Conferentie van voorzitters is verwezen. De taken van bijzondere commissies en enquêtecommissies worden op het tijdstip van de instelling ervan bepaald; laatstgenoemde commissies zijn niet gerechtigd adviezen aan andere commissies uit te brengen. |
1. De vaste commissies behandelen de vraagstukken waarnaar door het Parlement of, gedurende een onderbreking van de zitting, door de Voorzitter namens de Conferentie van voorzitters is verwezen. |
|
(Zie interpretatie onder artikel 197). |
|
|
2. Ingeval een vaste commissie zich onbevoegd verklaart een vraagstuk te behandelen, of in geval van een competentieconflict tussen twee of meer vaste commissies, wordt de competentiekwestie binnen vier werkweken na kennisgeving van de verwijzing ter plenaire vergadering aan de Conferentie van voorzitters voorgelegd. |
|
|
De Conferentie van voorzitters neemt binnen zes werkweken een besluit aan de hand van een aanbeveling van de Conferentie van commissievoorzitters, dan wel, bij ontstentenis van een aanbeveling, aan de hand van een aanbeveling van de voorzitter ervan. Indien de Conferentie van voorzitters binnen deze termijn geen besluit heeft genomen, wordt de aanbeveling geacht te zijn goedgekeurd. |
|
|
Commissievoorzitters kunnen in onderlinge overeenstemming een onderwerp naar een bepaalde commissie verwijzen, eventueel onder voorbehoud van toestemming voor een procedure met medeverantwoordelijke commissies overeenkomstig artikel 54. |
|
|
3. Indien twee of meer vaste commissies bevoegd zijn voor de behandeling van een vraagstuk, wordt een ervan als ten principale bevoegde commissie aangewezen en worden de andere als medeadviserende commissies aangewezen. |
3. Indien twee of meer vaste commissies bevoegd zijn voor de behandeling van een vraagstuk, wordt een ervan als ten principale bevoegde commissie aangewezen en worden de andere als medeadviserende commissies aangewezen. |
|
Een vraagstuk mag evenwel niet naar meer dan drie commissies tegelijk worden verwezen, tenzij om gegronde redenen wordt besloten van deze regel af te wijken onder de in lid 1 genoemde voorwaarden. |
Een vraagstuk mag evenwel niet naar meer dan drie commissies tegelijk worden verwezen, tenzij wordt besloten van deze regel af te wijken onder de in lid 1 genoemde voorwaarden. |
|
4. Twee of meer commissies of subcommissies kunnen vraagstukken die onder hun bevoegdheid vallen, gezamenlijk behandelen, doch geen beslissing nemen. |
4. Twee of meer commissies of subcommissies kunnen vraagstukken die onder hun bevoegdheid vallen, gezamenlijk behandelen, doch geen gezamenlijke beslissing nemen , tenzij artikel 55 van toepassing is . |
|
5. Een commissie kan, met instemming van het Bureau , een of meer van haar leden belasten met een studie- of informatieopdracht. |
5. Een commissie kan, met instemming van de betrokken organen van het Parlement , een of meer van haar leden belasten met een studie of onderzoeksmissie . |
Amendement 225
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 201 bis (nieuw)
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
Artikel 201 bis |
|
|
Competentiekwesties |
|
|
1. Ingeval een vaste commissie zich onbevoegd verklaart een punt te behandelen, of in geval van een competentieconflict tussen twee of meer vaste commissies, wordt de competentiekwestie binnen vier weken na kennisgeving van de verwijzing ter plenaire vergadering aan de Conferentie van voorzitters voorgelegd. |
|
|
2. De Conferentie van voorzitters neemt binnen zes weken na indiening van de kwestie een besluit aan de hand van een aanbeveling van de Conferentie van commissievoorzitters dan wel, bij ontstentenis van een dergelijke aanbeveling, aan de hand van een aanbeveling van de voorzitter ervan. Indien de Conferentie van voorzitters binnen deze termijn geen besluit heeft genomen, wordt de aanbeveling geacht te zijn goedgekeurd. |
|
|
3. Commissievoorzitters kunnen in onderlinge overeenstemming een punt naar een bepaalde commissie verwijzen, waar nodig onder voorbehoud van toestemming voor een procedure met medeverantwoordelijke commissies overeenkomstig artikel 54. |
Amendement 226
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 202
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 202 |
Schrappen |
|
Commissie belast met het onderzoek van de geloofsbrieven |
|
|
Een van de commissies die worden ingesteld overeenkomstig de bepalingen van dit Reglement, wordt belast met het onderzoek van de geloofsbrieven en de voorbereiding van besluiten bij betwisting van verkiezing. |
|
Amendement 227
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 203
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 203 |
Artikel 203 |
|
Subcommissies |
Subcommissies |
|
1. Met voorafgaande toestemming van de Conferentie van voorzitters kan iedere vaste of bijzondere commissie in het belang van haar werkzaamheden binnen de commissie een of meer subcommissies instellen; zij bepaalt de samenstelling in de zin van artikel 199, alsmede de bevoegdheden ervan. De subcommissies brengen verslag uit aan de commissie die ze heeft ingesteld. |
1. Subcommissies kunnen worden ingesteld overeenkomstig artikel 196. Iedere vaste of bijzondere commissie kan in het belang van haar werkzaamheden en met voorafgaande toestemming van de Conferentie van voorzitters binnen de commissie een of meer subcommissies instellen; zij bepaalt de samenstelling van de subcommissie overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van artikel 199, alsmede de bevoegdheden ervan , die liggen binnen de bevoegdheden van de commissie door welke zij is ingesteld. Subcommissies brengen verslag uit aan de commissie door welke zij zijn ingesteld. |
|
2. De voor de commissies geldende procedure geldt ook voor de subcommissies . |
2. Tenzij in dit Reglement anders wordt bepaald, geldt de voor de commissies geldende procedure ook voor de subcommissies . |
|
|
2 bis. Gewone leden van een subcommissie worden gekozen uit de leden van de commissie door welke zij is ingesteld. |
|
3. De voorwaarden voor toelating van plaatsvervangers tot vergaderingen van subcommissies zijn dezelfde als bij commissievergaderingen. |
3. De voorwaarden voor toelating van plaatsvervangers tot vergaderingen van subcommissies zijn dezelfde als bij commissievergaderingen. |
|
4. De toepassing van deze bepalingen moet de afhankelijkheidsrelatie tussen een subcommissie en de commissie waarbinnen zij is ingesteld, waarborgen. Om die reden worden alle gewone leden van een subcommissie gekozen uit de leden van de commissie door welke zij is ingesteld. |
|
|
|
4 bis. De voorzitter van de instellende commissie kan de voorzitters van de subcommissies bij de werkzaamheden van de coördinatoren betrekken of hun de mogelijkheid bieden debatten in de instellende commissie over agendapunten die specifiek tot het werkterrein van de betrokken subcommissie behoren, voor te zitten, mits het bureau van de commissie van deze werkwijze in kennis wordt gesteld en ermee instemt. |
Amendement 228
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 204
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 204 |
Artikel 204 |
|
Bureau van de commissies |
Bureau van de commissies |
|
In de eerstvolgende commissievergadering na de verkiezing van de leden van de commissies, overeenkomstig artikel 199, kiest de commissie een voorzitter en, bij aparte stemmingen, ondervoorzitters, die het bureau van de commissie vormen. Het aantal te kiezen ondervoorzitters wordt op voordracht van de Conferentie van voorzitters door het Parlement vastgesteld. |
1. In de eerstvolgende commissievergadering na de benoeming van de leden van de commissies, overeenkomstig artikel 199, kiest de commissie uit de gewone leden van die commissie een voorzitter en, bij aparte stemmingen, ondervoorzitters, die het bureau van de commissie vormen. Het aantal te kiezen ondervoorzitters wordt op voordracht van de Conferentie van voorzitters door het Parlement vastgesteld. De samenstelling van de bureaus van de commissies moet een afspiegeling vormen van de diversiteit van het Parlement; een bureau van een commissie mag niet bestaan uit uitsluitend mannelijke of uitsluitend vrouwelijke leden en de ondervoorzitters mogen niet allen uit dezelfde lidstaat afkomstig zijn. |
|
Alleen de overeenkomstig artikel 199 gekozen gewone leden van een commissie kunnen gekozen worden in het bureau van die commissie. |
|
|
Komt het aantal kandidaten overeen met het aantal te vervullen zetels, dan is verkiezing bij acclamatie mogelijk . |
2. Komt het aantal kandidaten overeen met het aantal te vervullen zetels, dan vindt verkiezing bij acclamatie plaats. Zijn er bij een gegeven stemming echter meerdere kandidaten, of verzoekt ten minste een zesde van de leden van de commissie om een stemming , dan vindt de verkiezing bij geheime stemming plaats. |
|
Zo niet, of wanneer een zesde van de commissieleden erom verzoekt , vindt verkiezing bij geheime stemming plaats. |
|
|
Is er slechts één kandidaat, dan vindt de verkiezing plaats bij volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen, bestaande uit de stemmen vóór en de stemmen tegen. |
Is er slechts één kandidaat, dan vindt de verkiezing plaats bij volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen, bestaande uit de stemmen vóór en de stemmen tegen. |
|
Zijn er bij de eerste stemronde meerdere kandidaten, dan is de kandidaat gekozen die de volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen zoals gedefinieerd in voorgaande alinea, behaalt. Bij de tweede stemronde is de kandidaat gekozen die de meeste stemmen behaalt. Bij staking van stemmen is de kandidaat met de hoogste leeftijd gekozen. |
Zijn er meerdere kandidaten, dan is de kandidaat gekozen die de volstrekte meerderheid van de bij de eerste stemronde uitgebrachte stemmen behaalt. Bij de tweede stemronde is de kandidaat gekozen die de meeste stemmen behaalt. Bij staking van stemmen is de kandidaat met de hoogste leeftijd gekozen. |
|
Indien een tweede stemronde noodzakelijk is, kunnen nieuwe kandidaten worden voorgedragen. |
|
|
Deze bepaling verhindert de voorzitter van de instellende commissie niet, maar stelt hem juist in staat de voorzitters van de subcommissies bij de werkzaamheden van het bureau te betrekken of hun de mogelijkheid te bieden het debat over agendapunten die specifiek tot het werkterrein van de betrokken subcommissie behoren, voor te zitten, op voorwaarde evenwel dat het volledige bureau van de commissie van deze werkwijze in kennis wordt gesteld en ermee instemt. |
|
|
|
2 bis. De volgende artikelen betreffende ambtsdragers in het Parlement zijn mutatis mutandis van toepassing op commissies: artikel 14 (Voorlopig voorzitterschap), artikel 15 (Voordracht van kandidaten en algemene bepalingen), artikel 16 (Verkiezing van de Voorzitter — openingstoespraak), artikel 19 (Ambtstermijn) en artikel 20 (Vacatures). |
Amendement 229
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 205
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 205 |
Artikel 205 |
|
Commissiecoördinatoren en schaduwrapporteurs |
Commissiecoördinatoren |
|
1. De fracties kunnen een van hun leden als coördinator aanwijzen. |
1. De fracties kunnen in elke commissie een van hun leden als coördinator aanwijzen. |
|
2. De coördinatoren worden zo nodig door de voorzitter van de commissie bijeengeroepen ter voorbereiding van door de commissie te nemen besluiten, met name inzake de te volgen procedure en de benoeming van rapporteurs. De commissie kan de bevoegdheid tot het nemen van bepaalde besluiten, uitgezonderd besluiten tot goedkeuring van verslagen, adviezen en amendementen, aan de coördinatoren delegeren. De ondervoorzitters kunnen worden uitgenodigd om als raadgevers aan het coördinatorenberaad deel te nemen. De coördinatoren trachten tot overeenstemming te komen. Indien geen overeenstemming kan worden bereikt, kunnen zij slechts een besluit nemen met een meerderheid die, gezien de ledentallen van de fracties, duidelijk een ruime meerderheid van de commissie vertegenwoordigt. |
2. De coördinatoren worden zo nodig door de voorzitter van de commissie bijeengeroepen ter voorbereiding van door de commissie te nemen besluiten, met name inzake de te volgen procedure en inzake de benoeming van rapporteurs. De commissie kan de bevoegdheid tot het nemen van bepaalde besluiten, uitgezonderd besluiten tot goedkeuring van verslagen, ontwerpresoluties, adviezen en amendementen, aan de coördinatoren delegeren. |
|
|
De ondervoorzitters kunnen worden uitgenodigd om als raadgevers aan het coördinatorenberaad deel te nemen. |
|
|
Indien geen overeenstemming kan worden bereikt, kunnen de coördinatoren slechts een besluit nemen met een meerderheid die, gezien de ledentallen van de fracties, duidelijk een ruime meerderheid van de commissie vertegenwoordigt. |
|
|
De voorzitter doet in de commissie mededeling van alle besluiten en aanbevelingen van de coördinatoren, die geacht worden te zijn goedgekeurd als ze niet worden betwist en die naar behoren in de notulen van de commissievergadering worden vermeld. |
|
3. De commissiecoördinatoren worden door de voorzitter van hun commissie bijeengeroepen om de organisatie van de hoorzittingen met de voorgedragen commissarissen voor te bereiden. Na die hoorzittingen komen de coördinatoren bijeen om de kandidaten te beoordelen overeenkomstig de in Bijlage XVI vastgelegde procedure. |
|
|
4. De fracties kunnen voor elk verslag een schaduwrapporteur aanwijzen om de voortgang bij de opstelling van het verslag te volgen en namens de fractie tot compromissen te komen. Hun namen worden aan de voorzitter medegedeeld. De commissie kan op voorstel van de coördinatoren besluiten de schaduwrapporteurs bij het overleg te betrekken om in gewone wetgevingsprocedures tot overeenstemming met de Raad te komen. |
|
|
De niet-fractiegebonden leden vormen geen fractie in de zin van artikel 32 en kunnen dus geen coördinatoren aanwijzen, de enige leden die van rechtswege kunnen deelnemen aan de coördinatorenvergaderingen. |
De niet-fractiegebonden leden vormen geen fractie in de zin van artikel 32 en kunnen dus geen coördinatoren aanwijzen, de enige leden die van rechtswege kunnen deelnemen aan de coördinatorenvergaderingen. |
|
De coördinatorenvergaderingen dienen ter voorbereiding van de besluiten van een commissie en kunnen niet in de plaats komen van de vergaderingen van de commissie in kwestie, behoudens uitdrukkelijke delegatie. Daarom moet voor besluiten die in een coördinatorenvergadering worden genomen, vooraf een delegatie worden verleend. Bij ontstentenis daarvan kunnen de coördinatoren slechts aanbevelingen doen, die achteraf formeel moeten worden goedgekeurd door de commissie. |
|
|
In alle gevallen moet het recht van de niet-fractiegebonden leden op toegang tot de desbetreffende informatie overeenkomstig het beginsel van gelijke behandeling worden gewaarborgd middels het doorgeven van informatie en de aanwezigheid van een lid van het secretariaat van de niet-fractiegebonden leden bij de coördinatorenvergaderingen. |
In alle gevallen moet het recht van de niet-fractiegebonden leden op toegang tot de desbetreffende informatie overeenkomstig het beginsel van gelijke behandeling worden gewaarborgd middels het doorgeven van informatie en de aanwezigheid van een lid van het secretariaat van de niet-fractiegebonden leden bij de coördinatorenvergaderingen. |
Amendement 230
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 205 bis (nieuw)
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
Artikel 205 bis |
|
|
Schaduwrapporteurs |
|
|
De fracties kunnen voor elk verslag een schaduwrapporteur aanwijzen om de voortgang bij de opstelling van het betrokken verslag te volgen en namens de fractie tot compromissen te komen. Hun namen worden meegedeeld aan de commissievoorzitter. |
Amendement 231
Reglement van het Europees Parlement
Titel VIII — hoofdstuk 2 — titel
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
HOOFDSTUK 2 |
Schrappen |
|
COMMISSIES — WERKWIJZE |
|
Amendement 232
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 206
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 206 |
Artikel 206 |
|
Commissievergaderingen |
Commissievergaderingen |
|
1. De commissies komen bijeen, daartoe opgeroepen door hun voorzitter, of op initiatief van de Voorzitter van het Parlement. |
1. De commissies komen bijeen, daartoe opgeroepen door hun voorzitter, of op initiatief van de Voorzitter van het Parlement. |
|
|
Bij het bijeenroepen van de vergadering legt de voorzitter de ontwerpagenda voor. De commissie neemt aan het begin van de vergadering een besluit over de agenda. |
|
2. De Commissie en de Raad kunnen aan commissievergaderingen deelnemen , indien zij daartoe namens de commissie door haar voorzitter worden uitgenodigd. |
2. De Commissie , de Raad en andere instellingen van de Unie kunnen het woord voeren in commissievergaderingen, indien zij daartoe namens de commissie door haar voorzitter worden uitgenodigd. |
|
Bij speciaal besluit van de betrokken commissie kunnen andere personen worden uitgenodigd om een vergadering bij te wonen en daarin het woord te voeren. |
Bij besluit van de betrokken commissie kunnen andere personen worden uitgenodigd om een vergadering bij te wonen en daarin het woord te voeren. |
|
Naar analogie wordt de beslissing over de aanwezigheid van de medewerkers van de leden in de commissievergaderingen aan elke commissie overgelaten. |
|
|
Een ten principale bevoegde commissie kan, met toestemming van het Bureau, een hoorzitting met deskundigen beleggen, wanneer zij zulks noodzakelijk acht om een bepaalde zaak naar behoren af te handelen. |
Een ten principale bevoegde commissie kan, met toestemming van het Bureau, een hoorzitting met deskundigen beleggen, wanneer zij zulks noodzakelijk acht om een bepaalde zaak naar behoren af te handelen. |
|
Indien zij zulks wensen, kunnen de medeadviserende commissies aan de hoorzitting deelnemen. |
|
|
De bepalingen van dit lid worden geïnterpreteerd overeenkomstig punt 50 van het kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie (24) . |
|
|
3. Onverminderd de toepassing van artikel 53, lid 6, kunnen de leden van het Parlement, tenzij de betrokken commissie anders beslist, de vergaderingen van de commissies waarvan zij geen deel uitmaken, bijwonen zonder aan de beraadslagingen deel te nemen . |
3. Onverminderd de toepassing van artikel 53, lid 6, en tenzij de betrokken commissie anders beslist, kunnen de leden van het Parlement die de vergaderingen van de commissies waarvan zij geen deel uitmaken bijwonen niet aan de beraadslagingen deelnemen . |
|
Deze leden kunnen door de commissie worden gemachtigd met raadgevende stem aan haar werkzaamheden deel te nemen. |
Zij kunnen door de commissie echter worden gemachtigd met raadgevende stem aan haar vergaderingen deel te nemen. |
|
|
3 bis. Artikel 162, lid 2, inzake de verdeling van spreektijd is van overeenkomstige toepassing op commissies. |
|
|
3 ter. Wanneer een volledig verslag wordt opgesteld, is artikel 194, leden 1 bis, 2 en 4, van overeenkomstige toepassing. |
|
|
Amendement 233
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 207
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 207 |
Artikel 207 |
|
Notulen van de commissievergaderingen |
Notulen van de commissievergaderingen |
|
De notulen van iedere commissievergadering worden aan alle commissieleden rondgedeeld en ter goedkeuring aan de commissie voorgelegd. |
De notulen van iedere commissievergadering worden aan alle commissieleden beschikbaar gesteld en ter goedkeuring aan de commissie voorgelegd. |
Amendement 234
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 208
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 208 |
Artikel 208 |
|
Stemming in de commissie |
Stemming in de commissie |
|
1. Elk lid kan amendementen ter behandeling in de commissie indienen . |
1. Onverminderd artikel 66, lid 4, inzake de tweede lezing, worden ter behandeling in de commissie ingediende amendementen of ontwerpvoorstellen tot verwerping altijd ondertekend door een gewoon lid of een plaatsvervangend lid van de betrokken commissie of medeondertekend door ten minste één gewoon lid of plaatsvervangend lid . |
|
2. Een commissie kan rechtsgeldig stemmen, wanneer een vierde van haar leden daadwerkelijk aanwezig is. Indien evenwel een zesde van haar leden hierom vóór het begin van een stemming verzoekt, is deze stemming slechts geldig, wanneer het aantal leden dat aan de stemming deelneemt de meerderheid van de leden van die commissie uitmaakt. |
2. Een commissie kan rechtsgeldig stemmen, wanneer een vierde van haar leden daadwerkelijk aanwezig is. Indien evenwel een zesde van haar leden hierom vóór het begin van een stemming verzoekt, is deze stemming slechts geldig wanneer het aantal leden dat aan de stemming deelneemt de meerderheid van haar leden uitmaakt. |
|
3. Bij een enkele stemming en/of bij de eindstemming in de commissie over een verslag wordt hoofdelijk gestemd overeenkomstig het bepaalde in artikel 180, lid 2. De stemming over amendementen vindt plaats bij handopsteken, tenzij de voorzitter besluit tot een elektronische stemming of een vierde van de leden van de commissie om hoofdelijke stemming verzoekt. |
3. Bij een enkele stemming en/of bij de eindstemming in de commissie over een verslag of een advies wordt hoofdelijk gestemd overeenkomstig het bepaalde in artikel 180, leden 2 en 2 bis . De stemming over amendementen vindt plaats bij handopsteken, tenzij de voorzitter besluit tot een elektronische stemming of een vierde van de leden van de commissie om hoofdelijke stemming verzoekt. |
|
De bepalingen van artikel 208, lid 3, over de hoofdelijke stemming gelden niet voor de verslagen die zijn bedoeld in artikel 8, lid 2, en artikel 9, leden 3, 6 en 8, in het kader van procedures aangaande de immuniteit van een lid. |
De bepalingen van artikel 208, lid 3, over de hoofdelijke stemming gelden niet voor de verslagen die zijn bedoeld in artikel 8, lid 2, en artikel 9, leden 3, 6 en 8, in het kader van procedures aangaande de immuniteit van een lid. |
|
4. De voorzitter van de commissie neemt deel aan de beraadslagingen en aan de stemmingen, evenwel zonder doorslaggevende stem. |
|
|
5. In het licht van de ingediende amendementen, kan de commissie, in plaats van tot stemming over te gaan, de rapporteur verzoeken een nieuw ontwerp voor te leggen waarin zoveel mogelijk met deze amendementen rekening wordt gehouden. Voor de indiening van amendementen op dit ontwerp wordt dan een nieuwe termijn vastgesteld. |
5. In het licht van de ingediende amendementen, kan de commissie, in plaats van tot stemming over te gaan, de rapporteur verzoeken een nieuw ontwerp voor te leggen waarin zoveel mogelijk met deze amendementen rekening wordt gehouden. Voor de indiening van amendementen wordt dan een nieuwe termijn vastgesteld. |
Amendement 235
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 209
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 209 |
Artikel 209 |
|
Bepalingen betreffende de plenaire vergadering die ook van toepassing zijn op de commissievergaderingen |
Bepalingen betreffende de plenaire vergadering die ook van toepassing zijn op de commissievergaderingen |
|
Het bepaalde in de artikelen 14, 15, 16, 19, 20, 38 tot en met 48, 160, 162, leden 2 en 10, 165, 167, 169 tot en met 172, 174, 176, lid 1, 177, 178, 181, 182, 184 tot en met 187, 190 en 191 is mutatis mutandis van toepassing op commissievergaderingen. |
De volgende artikelen betreffende stemmingen en moties van orde zijn mutatis mutandis van toepassing op commissies: artikel 164 bis (Voorkoming van verstoring van procedures), artikel 168 bis (Drempels), artikel 169 (Indiening en toelichting van amendementen), artikel 170 (Ontvankelijkheid van amendementen), artikel 171 (Stemprocedure), artikel 174 (Volgorde van stemming over amendementen), artikel 176, lid 1 (Stemming in onderdelen), artikel 177 (Stemrecht), artikel 178 (Stemming), artikel 179 bis (Staking van stemmen), artikel 180, leden 2 en 2 bis (Hoofdelijke stemming), artikel 180 bis (Geheime stemming), artikel 181 (Gebruik van de elektronische steminstallatie), artikel 182 bis (Betwisting van de stemming), artikel 184 bis (Beroep op het Reglement), artikel 190 (Uitstel van de beraadslaging en van de stemming) en artikel 191 (Onderbreking of sluiting van de vergadering). |
Amendement 236
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 210 bis (nieuw)
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
Artikel 210 bis |
|
|
Procedure voor de raadpleging door een commissie van door het Parlement ontvangen vertrouwelijke informatie |
|
|
1. Wanneer op het Parlement de wettelijke verplichting berust om ontvangen informatie als „vertrouwelijke informatie” te behandelen, past de voorzitter van de bevoegde commissie ambtshalve de in lid 3 bedoelde vertrouwelijkheidsprocedure toe. |
|
|
2. Onverminderd lid 1, en bij ontstentenis van een wettelijke verplichting om de ontvangen informatie als vertrouwelijke informatie te behandelen, kan iedere commissie, op schriftelijk of mondeling verzoek van een van haar leden, de in lid 3 bedoelde vertrouwelijkheidsprocedure toepassen ten aanzien van een door dat lid aangewezen inlichting of stuk. Voor een besluit tot toepassing van de vertrouwelijkheidsprocedure is in een dergelijk geval een meerderheid van twee derde van het aantal aanwezige leden vereist. |
|
|
3. Wanneer de commissievoorzitter heeft verklaard dat de vertrouwelijkheidsprocedure wordt gevolgd, wordt de vergadering alleen nog bijgewoond door de commissieleden, alsmede de op voorhand door de voorzitter aangewezen ambtenaren en deskundigen, wier aantal tot het strikt noodzakelijke beperkt moet blijven. |
|
|
De stukken worden aan het begin van de vergadering rondgedeeld en na afloop weer opgehaald. De stukken zijn genummerd. Er mogen geen aantekeningen of kopieën worden gemaakt. |
|
|
In de notulen van de vergadering wordt geen enkel detail van de behandeling van het volgens de vertrouwelijkheidsprocedure behandelde agendapunt vermeld. Enkel het besluit mag in de notulen worden vermeld, zo er een besluit genomen is. |
|
|
4. Gevallen van schending van de geheimhoudingsplicht kunnen worden behandeld indien drie leden van een commissie die de vertrouwelijkheidsprocedure heeft toegepast daarom verzoeken. Dit verzoek kan op de agenda van de eerstvolgende commissievergadering worden geplaatst. De commissie kan bij meerderheid van haar leden besluiten de zaak aan de Voorzitter voor te leggen voor verdere behandeling overeenkomstig de artikelen 11 en 166. |
Amendement 237
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 211
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||||
|
Artikel 211 |
Artikel 211 |
||||
|
Openbare hoorzitting naar aanleiding van een burgerinitiatief |
Openbare hoorzitting naar aanleiding van een burgerinitiatief |
||||
|
1. Wanneer de Commissie een burgerinitiatief in het desbetreffende register heeft gepubliceerd overeenkomstig artikel 10, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 211/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 over het burgerinitiatief, gaat de Voorzitter van het Europees Parlement op voorstel van de voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters als volgt te werk: |
1. Wanneer de Commissie een burgerinitiatief in het desbetreffende register heeft gepubliceerd overeenkomstig artikel 10, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 211/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 over het burgerinitiatief, gaat de Voorzitter van het Europees Parlement op voorstel van de voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters als volgt te werk: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
2. De bevoegde commissie: |
2. De bevoegde commissie: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
3. De voorzitter van de bevoegde commissie belegt de openbare hoorzitting op een geschikte datum binnen drie maanden na de indiening van het burgerinitiatief bij de Commissie overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) nr. 211/2011. |
3. De voorzitter van de bevoegde commissie belegt de openbare hoorzitting op een geschikte datum binnen drie maanden na de indiening van het burgerinitiatief bij de Commissie overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) nr. 211/2011. |
||||
|
4. De bevoegde commissie organiseert de openbare hoorzitting in het Parlement, eventueel tezamen met andere instellingen en organen van de Unie die eraan wensen deel te nemen. Zij kan andere belanghebbenden uitnodigen om de hoorzitting bij te wonen. |
4. De bevoegde commissie organiseert de openbare hoorzitting in het Parlement, eventueel tezamen met andere instellingen en organen van de Unie die eraan wensen deel te nemen. Zij kan andere belanghebbenden uitnodigen om de hoorzitting bij te wonen. |
||||
|
De bevoegde commissie nodigt een representatieve groep organisatoren, onder wie ten minste een van de in artikel 3, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 211/2011 bedoelde contactpersonen, uit om het initiatief tijdens de openbare hoorzitting toe te lichten. |
De bevoegde commissie nodigt een representatieve groep organisatoren, onder wie ten minste een van de in artikel 3, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 211/2011 bedoelde contactpersonen, uit om het initiatief tijdens de openbare hoorzitting toe te lichten. |
||||
|
5. Het Bureau keurt in overeenstemming met de regelingen die met de Commissie zijn overeengekomen, regels goed voor de terugbetaling van gemaakte kosten. |
5. Het Bureau keurt in overeenstemming met de regelingen die met de Commissie zijn overeengekomen, regels goed voor de terugbetaling van gemaakte kosten. |
||||
|
6. De Voorzitter van het Parlement en de voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters kunnen hun bevoegdheden uit hoofde van dit artikel aan een ondervoorzitter, respectievelijk aan een andere commissievoorzitter delegeren. |
6. De Voorzitter van het Parlement en de voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters kunnen hun bevoegdheden uit hoofde van dit artikel aan een ondervoorzitter, respectievelijk aan een andere commissievoorzitter delegeren. |
||||
|
7. Indien aan de voorwaarden van artikel 54 of artikel 55 is voldaan, zijn deze bepalingen met de nodige veranderingen ook van toepassing op andere commissies. Artikel 201 is eveneens van toepassing. |
7. Indien aan de voorwaarden van artikel 54 of artikel 55 is voldaan, zijn deze bepalingen met de nodige veranderingen ook van toepassing op andere commissies. De artikelen 201 en 201 bis zijn eveneens van toepassing. |
||||
|
Het bepaalde in artikel 25, lid 9, is niet van toepassing op openbare hoorzittingen naar aanleiding van een burgerinitiatief. |
Het bepaalde in artikel 25, lid 9, is niet van toepassing op openbare hoorzittingen naar aanleiding van een burgerinitiatief. |
||||
|
|
7 bis. Ingeval de Commissie binnen een periode van 12 maanden nadat zij een positief advies heeft uitgebracht over een met succes overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) nr. 211/2011 ingediend burgerinitiatief geen voorstel voor een rechtshandeling ter zake indient en niet in een mededeling uiteenzet welke maatregelen zij voornemens is te nemen, kan de bevoegde commissie in overleg met de organisatoren van het burgerinitiatief een hoorzitting organiseren en zo nodig de in artikel 46 neergelegde procedure in gang zetten met het oog op de uitoefening van het recht van het Parlement om de Commissie te verzoeken een passend voorstel in te dienen. |
Amendement 238
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 212
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 212 |
Artikel 212 |
|
Instelling en taken van interparlementaire delegaties |
Instelling en taken van interparlementaire delegaties |
|
1. Op voorstel van de Conferentie van voorzitters stelt het Parlement vaste interparlementaire delegaties in en besluit het over de aard en het aantal leden. Het aantal leden van elke delegatie wordt vastgesteld naar gelang van de taken van de delegatie. De verkiezing van de leden van de delegaties vindt plaats tijdens de eerste of de tweede vergaderperiode van het nieuwgekozen Parlement en geldt voor de duur van de zittingsperiode. |
1. Op voorstel van de Conferentie van voorzitters stelt het Parlement vaste interparlementaire delegaties in en besluit het over de aard en het aantal leden. Het aantal leden van elke delegatie wordt vastgesteld naar gelang van de taken van de delegatie. De benoeming van de leden van de delegaties door de fracties en de niet-fractiegebonden leden vindt plaats tijdens de eerste of de tweede vergaderperiode van het nieuwgekozen Parlement en geldt voor de duur van de zittingsperiode. |
|
2. De leden van de delegaties worden gekozen, nadat de fracties en de niet-fractiegebonden leden hun voordrachten bij de Conferentie van voorzitters hebben ingediend. De Conferentie van voorzitters legt het Parlement voorstellen dienaangaande voor, waarin , voor zover mogelijk, rekening wordt gehouden met een billijke vertegenwoordiging van de lidstaten en van de politieke stromingen. De leden 2, 3, 5 en 6 van artikel 199 zijn van toepassing. |
2. De fracties zorgen voor zover mogelijk voor een billijke vertegenwoordiging van de lidstaten, de politieke stromingen en de geslachten. In delegaties heeft niet meer dan een derde van de leden dezelfde nationaliteit. Artikel 199 is van overeenkomstige toepassing. |
|
3. De bureaus van de delegaties worden samengesteld volgens de procedure van artikel 204 voor de vaste commissies. |
3. De bureaus van de delegaties worden samengesteld volgens de procedure van artikel 204 voor de vaste commissies. |
|
4. Het Parlement stelt de algemene bevoegdheden van de verschillende delegaties vast. Het kan te allen tijde tot uitbreiding en beperking van deze bevoegdheden besluiten. |
4. Het Parlement stelt de algemene bevoegdheden van de verschillende delegaties vast. Het kan te allen tijde tot uitbreiding en beperking van deze bevoegdheden besluiten. |
|
5. De Conferentie van voorzitters stelt op voorstel van de Conferentie van delegatievoorzitters de voor de werkzaamheden van de delegaties noodzakelijke uitvoeringsbepalingen vast. |
5. De Conferentie van voorzitters stelt op voorstel van de Conferentie van delegatievoorzitters de voor de werkzaamheden van de delegaties noodzakelijke uitvoeringsbepalingen vast. |
|
6. De voorzitter van de delegatie brengt aan de voor buitenlandse zaken en veiligheid bevoegde commissie verslag uit over de werkzaamheden. |
6. De voorzitter van de delegatie brengt regelmatig verslag uit aan de voor buitenlandse zaken bevoegde commissie over de werkzaamheden van de delegatie . |
|
7. De voorzitter van een delegatie krijgt de gelegenheid in een commissie het woord te voeren wanneer er een onderwerp aan de orde is dat onder de bevoegdheid van de delegatie valt. Hetzelfde geldt bij vergaderingen van delegaties voor de voorzitter of rapporteur van die commissie. |
7. De voorzitter van een delegatie krijgt de gelegenheid in een commissie het woord te voeren wanneer er een onderwerp aan de orde is dat onder de bevoegdheid van de delegatie valt. Hetzelfde geldt bij vergaderingen van delegaties voor de voorzitter of rapporteur van die commissie. |
Amendement 239
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 213
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 213 |
Artikel 214 bis |
|
Samenwerking met de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa |
Samenwerking met de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa |
|
1. De organen van het Parlement, en meer in het bijzonder de commissies, werken samen met hun tegenhangers van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa op gebieden van gemeenschappelijk belang, met name om de doelmatigheid van de werkzaamheden te vergroten en dubbel werk te voorkomen. |
1. De organen van het Parlement, en meer in het bijzonder de commissies, werken samen met hun tegenhangers van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa op gebieden van gemeenschappelijk belang, met name om de doelmatigheid van de werkzaamheden te vergroten en dubbel werk te voorkomen. |
|
2. De Conferentie van voorzitters bepaalt in overleg met de bevoegde autoriteiten van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa de wijze van tenuitvoerlegging van deze bepalingen . |
2. De Conferentie van voorzitters bepaalt in overleg met de bevoegde autoriteiten van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa de regelingen voor deze samenwerking . |
|
|
(Dit gewijzigde artikel wordt na artikel 214 geplaatst.) |
Amendement 240
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 214
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 214 |
Artikel 214 |
|
Gemengde parlementaire commissies |
Gemengde parlementaire commissies |
|
1. Het Europees Parlement kan met de parlementen van de staten die met de Unie geassocieerd zijn of waarmee toetredingsonderhandelingen lopen, gemengde parlementaire commissies instellen. |
1. Het Europees Parlement kan met de parlementen van de staten die met de Unie geassocieerd zijn of waarmee toetredingsonderhandelingen lopen, gemengde parlementaire commissies instellen. |
|
Deze commissies kunnen aanbevelingen tot de betrokken parlementen richten. Deze aanbevelingen worden voor wat het Europees Parlement betreft naar de bevoegde commissie verwezen, die voorstellen doet met betrekking tot het eraan te geven gevolg. |
Deze commissies kunnen aanbevelingen tot de betrokken parlementen richten. Deze aanbevelingen worden voor wat het Europees Parlement betreft naar de bevoegde commissie verwezen, die voorstellen doet met betrekking tot het eraan te geven gevolg. |
|
2. De algemene bevoegdheden van de diverse gemengde parlementaire commissies worden door het Europees Parlement en in de overeenkomsten met de desbetreffende derde landen vastgesteld . |
2. De algemene bevoegdheden van de diverse gemengde parlementaire commissies worden door het Europees Parlement vastgesteld in overeenstemming met de overeenkomsten met de desbetreffende derde landen. |
|
3. Voor de gemengde parlementaire commissies gelden de procedurele bepalingen die in de desbetreffende overeenkomst vastgesteld zijn. Deze zijn gebaseerd op de pariteit tussen de delegatie van het Europees Parlement en die van het parlement van de betrokken staat. |
3. Voor de gemengde parlementaire commissies gelden de procedurele bepalingen die in de desbetreffende overeenkomst vastgesteld zijn. Deze zijn gebaseerd op de pariteit tussen de delegatie van het Europees Parlement en die van het parlement van de betrokken staat. |
|
4. De gemengde parlementaire commissies stellen hun reglement vast en leggen dit zowel aan het Bureau van het Europees Parlement als aan dat van het parlement van de betrokken staat ter goedkeuring voor . |
4. De gemengde parlementaire commissies stellen hun reglement vast en leggen dit ter goedkeuring voor, binnen het Europees Parlement aan het Bureau en binnen het parlement van het betrokken derde land aan het bevoegde orgaan van dat land . |
|
5. De verkiezing van de leden van de delegaties van het Europees Parlement in de gemengde parlementaire commissies en de samenstelling van de bureaus van deze delegaties vinden plaats volgens de voor de interparlementaire delegaties vastgestelde procedure. |
5. De verkiezing van de leden van de delegaties van het Europees Parlement in de gemengde parlementaire commissies en de samenstelling van de bureaus van deze delegaties vinden plaats volgens de voor de interparlementaire delegaties vastgestelde procedure. |
Amendement 241
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 215
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 215 |
Artikel 215 |
|
Petitierecht |
Petitierecht |
|
1. Iedere burger van de Europese Unie, alsmede iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat, heeft het recht om individueel of te zamen met andere burgers of personen een verzoekschrift tot het Parlement te richten betreffende een onderwerp dat tot de werkterreinen van de Europese Unie behoort en dat hem of haar rechtstreeks aangaat. |
1. Overeenkomstig artikel 227 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie heeft iedere burger van de Europese Unie, alsmede iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat, het recht om individueel of tezamen met andere burgers of personen een verzoekschrift tot het Parlement te richten betreffende een onderwerp dat tot de werkterreinen van de Europese Unie behoort en dat hem of haar rechtstreeks aangaat. |
|
2. Aan het Parlement gerichte verzoekschriften moeten naam , nationaliteit en woonplaats van ieder der indieners vermelden. |
2. Aan het Parlement gerichte verzoekschriften vermelden de naam en de vaste woonplaats van ieder der indieners. |
|
|
2 bis. Bij het Parlement ingediende geschriften die duidelijk niet bedoeld zijn als verzoekschrift, worden niet ingeschreven als verzoekschrift; In plaats daarvan worden zij onverwijld toegezonden aan de passende dienst voor verdere behandeling. |
|
3. Wanneer een verzoekschrift ondertekend is door verscheidene natuurlijke of rechtspersonen, wijzen de ondertekenaars een vertegenwoordiger en plaatsvervangende vertegenwoordigers aan die voor de toepassing van het bepaalde in deze titel van het Reglement als de indieners worden beschouwd. |
3. Wanneer een verzoekschrift ondertekend is door verscheidene natuurlijke of rechtspersonen, wijzen de ondertekenaars een vertegenwoordiger en plaatsvervangende vertegenwoordigers aan die voor de toepassing van het bepaalde in deze titel van het Reglement als de indieners worden beschouwd. |
|
Wanneer geen vertegenwoordiger is aangewezen wordt de eerste ondertekenaar of een andere geschikte persoon als de indiener beschouwd. |
Wanneer geen vertegenwoordiger is aangewezen wordt de eerste ondertekenaar of een andere geschikte persoon als de indiener beschouwd. |
|
4. Elke indiener kan op elk moment zijn steun voor het verzoekschrift intrekken. |
4. Elke indiener kan op elk moment zijn of haar handtekening onder het verzoekschrift intrekken. |
|
Wanneer alle indieners hun steun voor het verzoekschrift hebben ingetrokken komt het verzoekschrift te vervallen. |
Mochten alle indieners hun handtekeningen intrekken, dan komt het verzoekschrift te vervallen. |
|
5. De verzoekschriften dienen gesteld te zijn in een officiële taal van de Europese Unie. |
5. De verzoekschriften dienen gesteld te zijn in een officiële taal van de Europese Unie. |
|
Verzoekschriften die in een andere taal gesteld zijn, worden alleen in behandeling genomen als de indiener een in een officiële taal gestelde vertaling heeft bijgevoegd. De briefwisseling van het Parlement met de indiener van het verzoekschrift wordt gevoerd in de taal van de vertaling. |
Verzoekschriften die in een andere taal gesteld zijn, worden alleen in behandeling genomen als de indiener een in een officiële taal gestelde vertaling heeft bijgevoegd. De briefwisseling van het Parlement met de indiener van het verzoekschrift wordt gevoerd in de taal van de vertaling. |
|
Het Bureau kan besluiten dat verzoekschriften en correspondentie met indieners in andere in een lidstaat gebruikte talen gesteld kunnen zijn. |
Het Bureau kan besluiten dat verzoekschriften en correspondentie met indieners in andere talen gesteld kunnen zijn , mits deze talen overeenkomstig de constitutionele orde van de betrokken lidstaten op hun gehele grondgebied of een deel daarvan als officiële taal gelden. |
|
|
5 bis. Verzoekschriften kunnen worden ingediend per post of via het verzoekschriftenportaal dat beschikbaar wordt gesteld op de website van het Parlement, waar de indiener aanwijzingen krijgt om het verzoekschrift te formuleren op een wijze die in overeenstemming is met de leden 1 en 2. |
|
|
5 ter. Wanneer meerdere verzoekschriften worden ontvangen over eenzelfde onderwerp, kunnen ze gezamenlijk worden behandeld. |
|
6. Verzoekschriften die aan de in lid 2 genoemde voorwaarden voldoen, worden in volgorde van binnenkomst in een algemeen register ingeschreven; die welke daaraan niet voldoen, worden ter zijde gelegd. Aan de indiener van het verzoekschrift wordt de reden ervan medegedeeld. |
6. Verzoekschriften die aan de in lid 2 genoemde voorwaarden voldoen, worden in volgorde van binnenkomst in een algemeen register ingeschreven; die welke daaraan niet voldoen, worden ter zijde gelegd. Aan de indiener van het verzoekschrift wordt de reden ervan medegedeeld. |
|
7. De in het algemeen register ingeschreven verzoekschriften worden door de Voorzitter naar de bevoegde commissie verwezen, die vaststelt of het verzoekschrift al dan niet ontvankelijk is overeenkomstig artikel 227 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. |
7. De in het algemeen register ingeschreven verzoekschriften worden door de Voorzitter naar de bevoegde commissie verwezen, die eerst vaststelt of het verzoekschrift ontvankelijk is overeenkomstig artikel 227 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. |
|
Wanneer de bevoegde commissie niet tot overeenstemming komt over de ontvankelijkheid van het verzoekschrift, wordt het ontvankelijk verklaard als ten minste een vierde van de leden van de commissie daarom verzoekt. |
Wanneer de bevoegde commissie niet tot overeenstemming komt over de ontvankelijkheid van het verzoekschrift, wordt het ontvankelijk verklaard als ten minste een derde van de leden van de commissie daarom verzoekt. |
|
8. De door de commissie niet ontvankelijk verklaarde verzoekschriften worden ter zijde gelegd; de indiener van het verzoekschrift wordt met opgave van redenen hiervan in kennis gesteld. Eventueel kunnen alternatieve verhaalmiddelen worden aanbevolen. |
8. De door de commissie niet ontvankelijk verklaarde verzoekschriften worden ter zijde gelegd; de indiener van het verzoekschrift wordt met opgave van redenen hiervan in kennis gesteld. Eventueel kunnen alternatieve verhaalmiddelen worden aanbevolen. |
|
9. Verzoekschriften die geregistreerd zijn worden in de regel openbare documenten. Om redenen van transparantie mag het Parlement de naam van de indiener en de inhoud van het verzoekschrift publiceren. |
9. Verzoekschriften die geregistreerd zijn worden openbare documenten. Om redenen van transparantie mag het Parlement de naam van de indiener, eventuele mede-indieners en eventuele medeondertekenaars en de inhoud van het verzoekschrift publiceren. De indiener, mede-indieners en medeondertekenaars worden dienovereenkomstig geïnformeerd. |
|
10. Onverminderd het bepaalde in lid 9 kunnen indieners verzoeken hun naam niet te publiceren ter bescherming van hun privacy, in welk geval het Parlement dit verzoek dient in te willigen. |
10. Onverminderd lid 9 kunnen indieners, mede-indieners of medeondertekenaars verzoeken hun naam niet te publiceren ter bescherming van hun privacy, in welk geval het Parlement dit verzoek dient in te willigen. |
|
Wanneer de klacht van de indiener om redenen van anonimiteit niet kan worden behandeld, wordt de indiener geraadpleegd over de vraag welke verdere stappen moeten worden ondernomen. |
Wanneer de klacht van de indiener om redenen van anonimiteit niet kan worden behandeld, wordt de indiener geraadpleegd over de vraag welke verdere stappen moeten worden ondernomen. |
|
|
10 bis. Om de rechten van derden te beschermen, kan het Parlement, op eigen initiatief of op verzoek van de betrokken derde, een verzoekschrift en/of andere daarin vervatte gegevens anonimiseren indien het Parlement dit gepast acht. |
|
11. Indieners kunnen om vertrouwelijke behandeling van hun verzoekschrift verzoeken, in welk geval het Parlement passende voorzorgsmaatregelen treft om ervoor te zorgen dat de inhoud niet openbaar wordt gemaakt. De indieners worden op de hoogte gebracht van de precieze voorwaarden waaronder deze bepaling van toepassing is. |
|
|
12. Wanneer de commissie zulks dienstig acht, kan zij de zaak aan de Europese Ombudsman voorleggen. |
|
|
13. Verzoekschriften die bij het Parlement zijn ingediend door natuurlijke of rechtspersonen die geen burger van de Europese Unie zijn en niet hun verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat hebben, worden afzonderlijk geregistreerd en gearchiveerd. De Voorzitter zendt maandelijks een overzicht van de in de voorafgaande maand ontvangen verzoekschriften, met vermelding van het onderwerp, naar de voor de verzoekschriften bevoegde commissie, die de verzoekschriften waarvan zij behandeling dienstig acht kan opvragen. |
13. Verzoekschriften die bij het Parlement zijn ingediend door natuurlijke of rechtspersonen die geen burger van de Europese Unie zijn en niet hun verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat hebben, worden afzonderlijk geregistreerd en gearchiveerd. De Voorzitter zendt maandelijks een overzicht van de in de voorafgaande maand ontvangen verzoekschriften, met vermelding van het onderwerp, naar de voor de verzoekschriften bevoegde commissie, die de verzoekschriften waarvan zij behandeling dienstig acht kan opvragen. |
Amendement 242
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 216
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 216 |
Artikel 216 |
|
Behandeling van verzoekschriften |
Behandeling van verzoekschriften |
|
1. Ontvankelijke verzoekschriften worden door de ter zake bevoegde commissie behandeld in het kader van haar normale werkzaamheden, in een debat tijdens een gewone vergadering, dan wel middels een schriftelijke procedure. Indieners kunnen worden uitgenodigd deel te nemen aan de vergaderingen van de commissie waarop hun verzoekschrift zal worden besproken; zij kunnen ook zelf verzoeken op de vergadering aanwezig te mogen zijn. De voorzitter bepaalt of de indieners het woord mogen voeren. |
1. Ontvankelijke verzoekschriften worden door de ter zake bevoegde commissie behandeld in het kader van haar normale werkzaamheden, in een debat tijdens een gewone vergadering, dan wel middels een schriftelijke procedure. Indieners kunnen worden uitgenodigd deel te nemen aan de vergaderingen van de commissie waarop hun verzoekschrift zal worden besproken; zij kunnen ook zelf verzoeken op de vergadering aanwezig te mogen zijn. De voorzitter bepaalt of de indieners het woord mogen voeren. |
|
2. De commissie kan besluiten om over een ontvankelijk verklaard verzoekschrift een initiatiefverslag overeenkomstig artikel 52, lid 1, op te stellen dan wel een beknopte ontwerpresolutie aan het Parlement voor te leggen, tenzij de Conferentie van voorzitters hiertegen bezwaar maakt. Deze ontwerpresoluties worden ingeschreven op de ontwerpagenda van de vergaderperiode die uiterlijk acht weken na goedkeuring ervan in de commissie, wordt gehouden. Zij worden bij een enkele stemming en zonder debat in stemming gebracht , tenzij de Conferentie van voorzitters bij wijze van uitzondering besluit artikel 151 toe te passen. |
2. De commissie kan besluiten om over een ontvankelijk verklaard verzoekschrift een beknopte ontwerpresolutie aan het Parlement voor te leggen, mits de Conferentie van commissievoorzitters hierover van te voren wordt geïnformeerd en de Conferentie van voorzitters hiertegen geen bezwaar maakt. Deze ontwerpresoluties worden ingeschreven op de ontwerpagenda van de vergaderperiode die uiterlijk acht weken na goedkeuring ervan in de commissie, wordt gehouden. Zij worden bij een enkele stemming in stemming gebracht. De Conferentie van voorzitters kan voorstellen artikel 151 toe te passen en bij ontstentenis daarvan worden zij zonder debat aangenomen . |
|
De commissie kan, overeenkomstig artikel 53 en bijlage VI, het advies inwinnen van andere commissies die voor het betrokken onderwerp bevoegd zijn. |
|
|
3. Indien het verslag met name betrekking heeft op de toepassing of interpretatie van het recht van de Unie of op voorstellen tot wijziging van bestaande wetgeving, wordt de ter zake bevoegde commissie overeenkomstig artikel 53, lid 1, en artikel 54 , eerste en tweede streepje, als medeverantwoordelijke commissie aangewezen. De bevoegde commissie aanvaardt zonder te stemmen suggesties van de ter zake bevoegde commissie voor onderdelen van de ontwerpresolutie die betrekking hebben op de toepassing of interpretatie van het recht van de Unie of op wijzigingen in bestaande wetgeving. Wanneer de bevoegde commissie dergelijke suggesties niet aanvaardt, kan de medeverantwoordelijke commissie ze rechtstreeks ter plenaire vergadering indienen. |
3. Indien de commissie voornemens is een initiatiefverslag overeenkomstig artikel 52, lid 1, over een ontvankelijk verzoekschrift op te stellen en het verslag met name betrekking heeft op de toepassing of interpretatie van het recht van de Unie of op voorstellen tot wijziging van bestaande wetgeving, wordt de ter zake bevoegde commissie overeenkomstig artikel 53 en artikel 54 als medeverantwoordelijke commissie aangewezen. De bevoegde commissie aanvaardt zonder te stemmen suggesties van de ter zake bevoegde commissie voor onderdelen van de ontwerpresolutie die betrekking hebben op de toepassing of interpretatie van het recht van de Unie of op wijzigingen in bestaande wetgeving. Wanneer de bevoegde commissie dergelijke suggesties niet aanvaardt, kan de medeverantwoordelijke commissie ze rechtstreeks ter plenaire vergadering indienen. |
|
4. Er wordt een elektronisch register ingesteld, waarin de burgers hun elektronische handtekening kunnen plaatsen onder een ontvankelijk verklaard en in het register ingeschreven verzoekschrift om zich aldus bij de eerste indiener aan te sluiten, of kunnen aangeven dat zij hun steun voor een verzoekschrift intrekken. |
4. Ondertekenaars kunnen hun handtekening plaatsen onder een ontvankelijk verklaard verzoekschrift op het verzoekschriftenportaal dat beschikbaar is op de website van het Parlement, of kunnen aangeven dat zij hun steun voor een verzoekschrift intrekken. |
|
5. In het kader van de behandeling van verzoekschriften, de vaststelling van feiten of het zoeken naar oplossingen kan de commissie informatiebezoeken brengen aan de bij het verzoekschrift betrokken lidstaat of regio. |
|
|
De deelnemers brengen verslag uit over deze bezoeken. Deze verslagen worden door de commissie na goedkeuring aan de Voorzitter toegezonden. |
|
|
Informatiebezoeken en de verslagen over die bezoeken hebben alleen tot doel om de commissie de nodige informatie te verstrekken om het verzoekschrift verder te kunnen behandelen. Die verslagen worden opgesteld onder de exclusieve verantwoordelijkheid van de deelnemers aan het bezoek, die trachten een consensus te bereiken. Indien geen consensus wordt bereikt, moeten in het verslag de uiteenlopende feitelijke bevindingen of beoordelingen worden vermeld. Het verslag wordt voorgelegd aan de commissie ter goedkeuring bij een enkele stemming, tenzij de voorzitter verklaart dat waar van toepassing amendementen mogen worden ingediend op bepaalde delen van het verslag. Op die verslagen is artikel 56 niet rechtstreeks van toepassing noch van overeenkomstige toepassing. Wanneer het verslag niet door de Commissie wordt goedgekeurd, wordt het niet aan de Voorzitter toegezonden. |
|
|
6. De commissie kan de Commissie verzoeken haar bij te staan, met name door nadere informatie met betrekking tot de toepassing of de naleving van het Unierecht dan wel alle voor het verzoekschrift relevante inlichtingen of documenten te verstrekken. Vertegenwoordigers van de Commissie worden verzocht aan de vergaderingen van de commissie deel te nemen. |
6. De commissie kan de Commissie verzoeken haar bij te staan, met name door nadere informatie met betrekking tot de toepassing of de naleving van het Unierecht dan wel alle voor het verzoekschrift relevante inlichtingen of documenten te verstrekken. Vertegenwoordigers van de Commissie worden verzocht aan de vergaderingen van de commissie deel te nemen. |
|
7. De commissie kan de Voorzitter verzoeken haar advies of aanbeveling voor verdere actie of ter fine van een antwoord toe te zenden aan de Commissie, de Raad of de betrokken nationale autoriteiten. |
7. De commissie kan de Voorzitter verzoeken haar advies of aanbeveling voor verdere actie of ter fine van een antwoord toe te zenden aan de Commissie, de Raad of de betrokken nationale autoriteiten. |
|
8. De commissie brengt het Parlement eens in de zes maanden verslag uit over de resultaten van haar beraadslagingen. |
8. De commissie dient jaarlijks een verslag in bij het Parlement over de resultaten van haar beraadslagingen en, indien passend, over de maatregelen die de Raad en de Commissie hebben genomen naar aanleiding van door het Parlement naar hen verwezen verzoekschriften. |
|
Zij brengt het Parlement met name verslag uit over de door de Raad of de Commissie genomen maatregelen naar aanleiding van de hen door het Parlement voorgelegde verzoekschriften. |
|
|
De indieners worden op de hoogte gesteld van het besluit van de commissie en de daaraan ten grondslag liggende redenen. |
|
|
Is de behandeling van een ontvankelijk verzoekschrift afgerond, dan wordt de behandeling voor gesloten verklaard en wordt de indiener hiervan op de hoogte gesteld. |
Is de behandeling van een ontvankelijk verzoekschrift afgerond, dan wordt de behandeling voor gesloten verklaard bij besluit van de commissie. |
|
|
9 bis. De indiener wordt op de hoogte gesteld van alle relevante besluiten van de commissie en de daaraan ten grondslag liggende redenen. |
|
|
9 ter. Bij besluit van de commissie kan de behandeling van een verzoekschrift worden heropend indien relevante nieuwe feiten die verband houden met het verzoekschrift, onder haar aandacht zijn gebracht en de indiener zulks verzoekt. |
|
|
9 quater. De commissie stelt bij meerderheid van haar leden richtsnoeren vast voor de behandeling van verzoekschriften overeenkomstig dit Reglement. |
Amendement 243
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 216 bis (nieuw)
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
Artikel 216 bis |
|
|
Onderzoeksmissies |
|
|
1. In het kader van de behandeling van verzoekschriften, de vaststelling van feiten of het zoeken naar oplossingen kan de commissie onderzoeksmissies doen in de lidstaat of regio die het voorwerp is van een ontvankelijk verklaard verzoekschrift waarover reeds in de commissie is beraadslaagd. In de regel hebben onderzoeksmissies betrekking op vraagstukken die in meerdere verzoekschriften opgeworpen zijn. De regeling van het Bureau inzake reizen van commissiedelegaties binnen de Europese Unie is van toepassing. |
|
|
2. In de lidstaat van bestemming gekozen leden maken geen deel uit van de delegatie. Zij kunnen de delegatie tijdens de onderzoeksmissie wel ambtshalve begeleiden. |
|
|
3. Na elke onderzoeksmissie wordt een missieverslag opgesteld door de officiële leden van de delegatie. Het hoofd van de delegatie coördineert het opstellen van het verslag en tracht op voet van gelijkheid tussen de officiële leden consensus te bereiken over de inhoud ervan. Indien geen consensus wordt bereikt, worden in het missieverslag de uiteenlopende beoordelingen vermeld. |
|
|
Leden die de delegatie ambtshalve begeleiden, nemen geen deel aan de opstelling van het verslag. |
|
|
4. Het missieverslag wordt, met inbegrip van eventuele aanbevelingen, aan de commissie voorgelegd. Leden kunnen amendementen indienen op de aanbevelingen, maar niet op onderdelen van het verslag die betrekking hebben op door de commissie vastgestelde feiten. |
|
|
De commissie stemt eerst over de eventuele amendementen op de aanbevelingen en vervolgens over het missieverslag in zijn geheel. |
|
|
Indien het missieverslag wordt goedgekeurd, wordt het ter informatie toegezonden aan de Voorzitter. |
Amendement 244
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 217
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 217 |
Artikel 217 |
|
Bekendmaking van gegevens betreffende verzoekschriften |
Bekendmaking van gegevens betreffende verzoekschriften |
|
1. Van de in het in artikel 215, lid 6, genoemde algemeen register ingeschreven verzoekschriften, alsmede van de belangrijkste besluiten over de te volgen procedure voor de behandeling wordt ter plenaire vergadering mededeling gedaan. Deze mededelingen worden in de notulen van de vergadering opgenomen. |
1. Van de in het in artikel 215, lid 6, genoemde algemeen register ingeschreven verzoekschriften, alsmede van de belangrijkste besluiten over de te volgen procedure voor de behandeling wordt ter plenaire vergadering mededeling gedaan. Deze mededelingen worden in de notulen van de vergadering opgenomen. |
|
2. De titels en samenvattingen van de in het algemeen register ingeschreven verzoekschriften, alsmede de samen met de verzoekschriften toegezonden adviezen en belangrijkste besluiten worden in een databank voor het publiek toegankelijk gemaakt , mits de indiener daartegen geen bezwaar maakt. Vertrouwelijk te behandelen verzoekschriften worden in het archief van het Parlement bewaard, waar zij voor alle leden ter inzage liggen. |
2. De titels en samenvattingen van de in het algemeen register ingeschreven verzoekschriften, alsmede de samen met de verzoekschriften toegezonden adviezen en belangrijkste besluiten worden voor het publiek toegankelijk gemaakt op het verzoekschriftenportaal dat beschikbaar is op de website van het Parlement. |
Amendement 245
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 218
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 218 |
Artikel 218 |
|
Burgerinitiatief |
Burgerinitiatief |
|
Wanneer het Parlement ervan in kennis wordt gesteld dat de Commissie overeenkomstig Verordening (EU) nr. 211/2011 is verzocht een wetgevingsvoorstel krachtens artikel 11, lid 4, van het EU-Verdrag in te dienen, gaat de voor de verzoekschriften bevoegde commissie na of een en ander gevolgen kan hebben voor haar werkzaamheden; in voorkomend geval stelt zij de indieners die verzoekschriften hebben ingediend over hiermee samenhangende onderwerpen, hiervan in kennis. |
1. Wanneer het Parlement ervan in kennis wordt gesteld dat de Commissie overeenkomstig Verordening (EU) nr. 211/2011 is verzocht een wetgevingsvoorstel krachtens artikel 11, lid 4, van het EU-Verdrag in te dienen, gaat de voor de verzoekschriften bevoegde commissie na of een en ander gevolgen kan hebben voor haar werkzaamheden; in voorkomend geval stelt zij de indieners die verzoekschriften hebben ingediend over hiermee samenhangende onderwerpen, hiervan in kennis. |
|
Burgerinitiatieven die overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EU) nr. 211/2011 geregistreerd zijn, maar die niet overeenkomstig artikel 9 van die verordening bij de Commissie kunnen worden ingediend omdat niet aan alle van toepassing zijnde procedures en voorwaarden voldaan is, kunnen door de voor de verzoekschriften bevoegde commissie in behandeling worden genomen, mocht zij zulks wenselijk achten. De artikelen 215, 216 en 217 zijn mutatis mutandis van overeenkomstige toepassing. |
2. Burgerinitiatieven die overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EU) nr. 211/2011 geregistreerd zijn, maar die niet overeenkomstig artikel 9 van die verordening bij de Commissie kunnen worden ingediend omdat niet aan alle van toepassing zijnde procedures en voorwaarden voldaan is, kunnen door de voor de verzoekschriften bevoegde commissie in behandeling worden genomen, mocht zij zulks wenselijk achten. De artikelen 215, 216, 216 bis en 217 zijn mutatis mutandis van overeenkomstige toepassing. |
Amendement 246
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 219
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 219 |
Artikel 219 |
|
Verkiezing van de Europese Ombudsman |
Verkiezing van de Europese Ombudsman |
|
1. Aan het begin van iedere zittingsperiode en onmiddellijk na zijn verkiezing of in de gevallen als bedoeld in lid 8 roept de Voorzitter op tot de voordracht van kandidaten voor het ambt van Europese Ombudsman en stelt hiervoor de indieningstermijn vast. Deze oproep wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie gepubliceerd. |
1. Aan het begin van iedere zittingsperiode of in geval van overlijden of vrijwillig ontslag van de Ombudsman of ontheffing van de Ombudsman uit zijn ambt , roept de Voorzitter op tot de voordracht van kandidaten voor het ambt van Europese Ombudsman en stelt hiervoor de indieningstermijn vast. Deze oproep wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie gepubliceerd. |
|
2. De kandidaten moeten door ten minste veertig leden uit ten minste twee lidstaten worden gesteund. |
2. De kandidaten moeten door ten minste veertig leden uit ten minste twee lidstaten worden gesteund. |
|
Elk lid mag slechts één kandidaat steunen. |
Elk lid mag slechts één kandidaat steunen. |
|
De voordrachten dienen alle bewijsstukken te bevatten op grond waarvan met zekerheid kan worden vastgesteld dat de kandidaat voldoet aan de in het Statuut van de Ombudsman gestelde voorwaarden. |
De voordrachten bevatten alle bewijsstukken op grond waarvan met zekerheid kan worden vastgesteld dat de kandidaat voldoet aan de voorwaarden van artikel 6, lid 2, van Besluit 94/262/EGKS, EG, Euratom van het Europees Parlement inzake het Statuut van de Europese ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van zijn ambt. |
|
3. De voordrachten worden aan de bevoegde commissie toegezonden die kan verzoeken de kandidaten te horen. |
3. De voordrachten worden aan de bevoegde commissie toegezonden. Een volledige lijst van leden die de kandidaten hebben gesteund, wordt tijdig beschikbaar gesteld aan het publiek. |
|
Deze hoorzittingen zijn toegankelijk voor alle leden. |
|
|
|
3 bis. De bevoegde commissie kan verzoeken de kandidaten te horen. Deze hoorzittingen zijn toegankelijk voor alle leden. |
|
4. Een alfabetische lijst met ontvankelijke voordrachten wordt vervolgens aan het Parlement ter goedkeuring voorgelegd. |
4. Een alfabetische lijst met ontvankelijke voordrachten wordt vervolgens aan het Parlement ter goedkeuring voorgelegd. |
|
5. De stemming is geheim en geschiedt bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen. |
5. De Ombudsman wordt gekozen bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen. |
|
Wanneer na de eerste twee stemrondes geen enkele kandidaat is gekozen, blijven alleen de twee kandidaten over die in de tweede stemronde het hoogste aantal stemmen hebben behaald. |
Wanneer na de eerste twee stemrondes geen enkele kandidaat is gekozen, blijven alleen de twee kandidaten over die in de tweede stemronde het hoogste aantal stemmen hebben behaald. |
|
Bij staking van stemmen gaat de kandidaat met de hoogste leeftijd voor. |
Bij staking van stemmen gaat de kandidaat met de hoogste leeftijd voor. |
|
6. Voordat tot stemming wordt overgegaan, vergewist de Voorzitter zich ervan dat ten minste de helft van de leden van het Parlement aanwezig is. |
6. Voordat tot stemming wordt overgegaan, vergewist de Voorzitter zich ervan dat ten minste de helft van de leden van het Parlement aanwezig is. |
|
7. De gekozen kandidaat wordt onmiddellijk verzocht voor het Hof van Justitie de eed of de belofte af te leggen. |
|
|
8. Behalve in geval van overlijden of ontheffing van het ambt blijft de Ombudsman in functie totdat zijn opvolger is geïnstalleerd. |
8. Behalve in geval van overlijden of ontheffing van het ambt blijft de Ombudsman in functie totdat zijn opvolger is geïnstalleerd. |
Amendement 247
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 220
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 220 |
Artikel 220 |
|
Werkzaamheden van de Ombudsman |
Werkzaamheden van de Ombudsman |
|
1. Het besluit inzake het Statuut van de Europese Ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van zijn ambt alsmede de desbetreffende uitvoeringsbepalingen, zoals vastgesteld door de Ombudsman, zijn ter informatie als bijlage (25) bij het Reglement gevoegd. |
|
|
2. De Ombudsman brengt het Parlement overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van bovengenoemd besluit op de hoogte van gevallen van wanbeheer, waarover de bevoegde commissie een verslag kan opstellen. Voorts legt de Ombudsman overeenkomstig artikel 3, lid 8 , van bovengenoemd besluit, aan het einde van elke zitting het Parlement een verslag voor met het resultaat van zijn onderzoeken. Hierover stelt de bevoegde commissie een verslag op dat het Parlement ter beraadslaging wordt voorgelegd. |
2. De bevoegde commissie onderzoekt gevallen van wanbeheer waarvan zij door de Ombudsman overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van Besluit 94/262/EGKS, EG, Euratom in kennis is gesteld, en kan een verslag overeenkomstig artikel 52 indienen. |
|
|
Voorts legt de Ombudsman overeenkomstig artikel 3, lid 8, van Besluit 94/262/EGKS, EG, Euratom , aan het einde van elke zitting het Parlement een verslag voor met het resultaat van zijn onderzoeken. Dit verslag wordt bestudeerd door de bevoegde commissie , die een ontwerpresolutie kan indienen bij het Parlement indien zij van mening is dat het Parlement een standpunt moet innemen ten aanzien van een bepaald aspect van het verslag. |
|
3. De Ombudsman kan eveneens de bevoegde commissie op haar verzoek informatie verstrekken dan wel op eigen verzoek door die commissie worden gehoord. |
3. De Ombudsman kan eveneens de bevoegde commissie op haar verzoek informatie verstrekken dan wel op eigen verzoek door die commissie worden gehoord. |
|
|
Amendement 248
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 221
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 221 |
Artikel 221 |
|
Ontheffing van de Ombudsman van het ambt |
Ontheffing van de Ombudsman van het ambt |
|
1. Een tiende van de leden van het Parlement kan verzoeken om ontheffing van de Ombudsman van zijn ambt, indien hij niet meer aan de eisen voor de uitoefening van het ambt voldoet of op ernstige wijze is tekortgeschoten. |
1. Een tiende van de leden van het Parlement kan verzoeken om ontheffing van de Ombudsman van zijn ambt, indien hij niet meer aan de eisen voor de uitoefening van het ambt voldoet of op ernstige wijze is tekortgeschoten. Wanneer in de twee voorgaande maanden is gestemd over een dergelijk verzoek om ontheffing van de Ombudsman van zijn ambt, kan een nieuw verzoek alleen worden ingediend door een vijfde van de leden. |
|
2. Het verzoek wordt voorgelegd aan de Ombudsman en de bevoegde commissie; indien de meerderheid van haar leden van mening is dat de aangevoerde argumenten gegrond zijn, brengt de bevoegde commissie verslag uit aan het Parlement. De Ombudsman wordt op eigen verzoek vóór de stemming over het verslag gehoord. Het Parlement neemt na een debat een besluit bij geheime stemming. |
2. Het verzoek wordt voorgelegd aan de Ombudsman en de bevoegde commissie; indien de meerderheid van haar leden van mening is dat de aangevoerde argumenten gegrond zijn, brengt de bevoegde commissie verslag uit aan het Parlement. De Ombudsman wordt op eigen verzoek vóór de stemming over het verslag gehoord. Het Parlement neemt na een debat een besluit bij geheime stemming. |
|
3. Voordat tot stemming wordt overgegaan, vergewist de Voorzitter zich ervan dat ten minste de helft van de leden van het Parlement aanwezig is. |
3. Voordat tot stemming wordt overgegaan, vergewist de Voorzitter zich ervan dat ten minste de helft van de leden van het Parlement aanwezig is. |
|
4. Indien voor ontheffing van de Ombudsman van het ambt is gestemd en wanneer deze hieraan geen gevolg heeft gegeven, dient de Voorzitter, uiterlijk tijdens de vergaderperiode volgend op die waarin de stemming plaatsvond, bij het Hof van Justitie een verzoek in om de Ombudsman van het ambt ontheven te verklaren en onverwijld hierover uitspraak te doen. |
4. Indien voor ontheffing van de Ombudsman van het ambt is gestemd en wanneer deze hieraan geen gevolg heeft gegeven, dient de Voorzitter, uiterlijk tijdens de vergaderperiode volgend op die waarin de stemming plaatsvond, bij het Hof van Justitie een verzoek in om de Ombudsman van het ambt ontheven te verklaren en onverwijld hierover uitspraak te doen. |
|
De procedure wordt gestaakt bij vrijwillige ontslagneming van de Ombudsman. |
De procedure wordt gestaakt bij vrijwillige ontslagneming van de Ombudsman. |
Amendement 249
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 222
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 222 |
Artikel 222 |
|
Secretariaat-generaal |
Secretariaat-generaal |
|
1. Het Parlement wordt bijgestaan door een secretaris-generaal, die door het Bureau wordt benoemd. |
1. Het Parlement wordt bijgestaan door een secretaris-generaal, die door het Bureau wordt benoemd. |
|
Deze legt ten overstaan van het Bureau de plechtige belofte af dat hij dit ambt volstrekt onpartijdig en naar eer en geweten zal uitoefenen. |
Deze legt ten overstaan van het Bureau de plechtige belofte af dat hij dit ambt volstrekt onpartijdig en naar eer en geweten zal uitoefenen. |
|
2. De secretaris-generaal van het Parlement heeft de leiding over een secretariaat, waarvan samenstelling en organisatie door het Bureau worden bepaald. |
2. De secretaris-generaal van het Parlement heeft de leiding over een secretariaat, waarvan samenstelling en organisatie door het Bureau worden bepaald. |
|
3. Het Bureau stelt het organigram van het secretariaat-generaal vast alsmede de regelingen betreffende de administratieve en financiële positie van de ambtenaren en andere personeelsleden. |
3. Het Bureau stelt het organigram van het secretariaat-generaal vast alsmede de regelingen betreffende de administratieve en financiële positie van de ambtenaren en andere personeelsleden. |
|
Het Bureau stelt voorts vast op welke groepen van ambtenaren en personeelsleden de artikelen 11 t/m 13 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie geheel of ten dele van toepassing zijn. |
|
|
De Voorzitter van het Parlement doet aan de bevoegde instellingen van de Europese Unie de noodzakelijke mededelingen. |
De Voorzitter van het Parlement doet aan de bevoegde instellingen van de Europese Unie de noodzakelijke mededelingen. |
Amendement 250
Reglement van het Europees Parlement
Titel XII — titel
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
TITEL XII |
TITEL XII |
|
BEVOEGDHEDEN MET BETREKKING TOT POLITIEKE PARTIJEN OP EUROPEES NIVEAU |
BEVOEGDHEDEN MET BETREKKING TOT EUROPESE POLITIEKE PARTIJEN EN EUROPESE POLITIEKE STICHTINGEN |
Amendement 251
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 223
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 223 |
Schrappen |
|
Bevoegdheden van de Voorzitter |
|
|
In de betrekkingen met politieke partijen op Europees niveau wordt het Parlement door de Voorzitter vertegenwoordigd, overeenkomstig artikel 22, lid 4. |
|
Amendement 252
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 223 bis (nieuw)
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
Artikel 223 bis (1bis) |
|
Bevoegdheden en verantwoordelijkheden met betrekking tot Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen |
1. Indien het Parlement overeenkomstig artikel 65, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie besluit zich het recht voor te behouden uitgaven toe te staan, treedt het op via zijn Bureau. |
|
|
Op basis hiervan is het Bureau bevoegd besluiten te nemen overeenkomstig de artikelen 17, 18, 24, 27, lid 3, en 30 van Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het statuut en de financiering van Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen. |
|
|
Individuele door het Bureau op basis van dit lid vastgestelde besluiten worden door de Voorzitter ondertekend namens het Bureau en worden ter kennis van de aanvrager of begunstigde gebracht overeenkomstig artikel 297 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Individuele besluiten worden overeenkomstig artikel 296, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met redenen omkleed. |
|
|
Het Bureau kan te allen tijde het advies van de Conferentie van voorzitters inwinnen. |
|
|
2. Op verzoek van een vierde van de leden van het Parlement dat ten minste drie fracties vertegenwoordigt, stemt het Parlement over het besluit om overeenkomstig artikel 10, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014 de Autoriteit voor Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen te verzoeken de naleving door een geregistreerde Europese politieke partij of geregistreerde Europese politieke stichting van de voorwaarden, zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, onder c, en artikel 3, lid 2, onder c, van Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014 te verifiëren. |
|
|
3. Op verzoek van een vierde van de leden van het Parlement dat ten minste drie fracties vertegenwoordigt, stemt het Parlement over een voorstel voor een met redenen omkleed besluit om, overeenkomstig artikel 10, lid 4, van Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014, bezwaar te maken tegen het besluit van de Autoriteit voor Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen tot schrapping van een Europese politieke partij of Europese politieke stichting uit het register, binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van dat besluit aan het Parlement. |
|
|
De bevoegde commissie stelt een met redenen omkleed ontwerpbesluit op. Bij verwerping van een ontwerpbesluit wordt het tegengestelde besluit geacht te zijn aangenomen. |
|
|
4. Op basis van een voorstel van de bevoegde commissie wijst de Conferentie van voorzitters twee leden aan voor het comité van onafhankelijke vooraanstaande personen (als bedoeld in artikel 11, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014). |
Amendement 253
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 224
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 224 |
Schrappen |
|
Bevoegdheden van het Bureau |
|
|
1. Het Bureau neemt een besluit over aanvragen tot financiering van politieke partijen op Europees niveau alsmede over de verdeling van de kredieten tussen de begunstigde politieke partijen. Het stelt een lijst op van de begunstigde partijen en van de toegewezen bedragen. |
|
|
2. Het Bureau beslist over eventuele opschorting of verlaging van de financiering en over eventuele terugvordering van ten onrechte ontvangen bedragen. |
|
|
3. Na afloop van het begrotingsjaar keurt het Bureau het definitieve activiteitenverslag en de financiële eindafrekening van elke begunstigde politieke partij goed. |
|
|
4. Onder de voorwaarden als bedoeld in Verordening (EG) nr. 2004/2003 van het Europees Parlement en de Raad kan het Bureau de politieke partijen op Europees niveau overeenkomstig hun voorstellen technische ondersteuning verlenen. Het Bureau kan bepaalde specifieke besluiten tot verlening van technische ondersteuning delegeren aan de secretaris-generaal. |
|
|
5. In alle in de voorgaande leden genoemde gevallen handelt het Bureau op voorstel van de secretaris-generaal. Behalve in de in de leden 1 en 4 genoemde gevallen hoort het Bureau, alvorens een besluit te nemen, de vertegenwoordigers van de betrokken politieke partij. Het Bureau kan te allen tijde het advies van de Conferentie van voorzitters inwinnen. |
|
|
6. Als het Parlement na verificatie constateert dat een politieke partij op Europees niveau niet langer de beginselen van vrijheid, democratie, eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden alsmede van de rechtsstaat in acht neemt, besluit het Bureau deze politieke partij van financiering uit te sluiten. |
|
Amendement 254
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 225
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 225 |
Schrappen |
|
Bevoegdheden van de bevoegde commissie en van het Parlement in plenaire vergadering bijeen |
|
|
1. Op verzoek van een vierde van de leden van het Parlement dat ten minste drie fracties vertegenwoordigt, verzoekt de Voorzitter, na een gedachtewisseling in de Conferentie van voorzitters, de bevoegde commissie na te gaan of een politieke partij op Europees niveau nog altijd, met name in haar programma en optreden, de beginselen eerbiedigt waarop de Europese Unie gegrondvest is, te weten vrijheid, democratie, eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden alsmede de rechtsstaat. |
|
|
2. Alvorens een ontwerpbesluit aan het Parlement voor te leggen, hoort de bevoegde commissie de vertegenwoordigers van de desbetreffende politieke partij, verzoekt zij het in Verordening (EG) nr. 2004/2003 bedoelde comité van onafhankelijke vooraanstaande personen om advies en behandelt zij dit advies. |
|
|
3. Het Parlement neemt bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen een ontwerpbesluit aan waarin wordt vastgesteld of de desbetreffende politieke partij al dan niet de in lid 1 genoemde beginselen eerbiedigt. Er kunnen geen amendementen worden ingediend. Behaalt het ontwerpbesluit geen meerderheid, dan wordt het tegengestelde besluit geacht te zijn aangenomen. |
|
|
4. Het besluit van het Parlement treedt in werking vanaf de dag waarop het in lid 1 bedoelde verzoek is ingediend. |
|
|
5. De Voorzitter vertegenwoordigt het Parlement in het comité van onafhankelijke vooraanstaande personen. |
|
|
6. Het in Verordening (EG) nr. 2004/2003 bedoelde verslag over de toepassing van deze verordening en over de gefinancierde activiteiten wordt door de bevoegde commissie opgesteld en aan de plenaire vergadering voorgelegd. |
|
Amendement 255
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 226
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 226 |
Artikel 226 |
|
Toepassing van het Reglement |
Toepassing van het Reglement |
|
1. Bij twijfel over de toepassing of de interpretatie van het Reglement kan de Voorzitter de zaak voor behandeling naar de bevoegde commissie verwijzen. |
1. Bij twijfel over de toepassing of de interpretatie van het Reglement kan de Voorzitter de zaak voor behandeling naar de bevoegde commissie verwijzen. |
|
Dit geldt ook voor commissievoorzitters, indien tijdens commissiewerkzaamheden twijfel dienaangaande rijst. |
Dit geldt ook voor commissievoorzitters, indien tijdens commissiewerkzaamheden twijfel dienaangaande rijst. |
|
2. De bevoegde commissie beslist of het noodzakelijk is een wijziging van het Reglement voor te stellen. In dat geval wordt de procedure van artikel 227 gevolgd. |
2. De bevoegde commissie beslist of het noodzakelijk is een wijziging van het Reglement voor te stellen. In dat geval wordt de procedure van artikel 227 gevolgd. |
|
3. Indien de bevoegde commissie beslist dat met een interpretatie van de geldende bepalingen van het Reglement kan worden volstaan, doet zij deze interpretatie aan de Voorzitter toekomen, die op zijn beurt het Parlement tijdens de eerstvolgende vergaderperiode ervan in kennis stelt. |
3. Indien de bevoegde commissie beslist dat met een interpretatie van de geldende bepalingen van het Reglement kan worden volstaan, doet zij deze interpretatie aan de Voorzitter toekomen, die op zijn beurt het Parlement tijdens de eerstvolgende vergaderperiode ervan in kennis stelt. |
|
4. Indien de interpretatie van de bevoegde commissie door een fractie of ten minste veertig leden wordt betwist, wordt de zaak aan het Parlement voorgelegd. Goedkeuring van de tekst geschiedt bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen, indien ten minste een derde van de leden van het Parlement aanwezig is. Bij verwerping wordt de zaak naar de commissie terugverwezen. |
4. Indien de interpretatie van de bevoegde commissie door een fractie of ten minste veertig leden wordt betwist, wordt de zaak binnen 24 uur na de bekendmaking ervan aan het Parlement voorgelegd. Goedkeuring van de tekst geschiedt bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen, indien ten minste een derde van de leden van het Parlement aanwezig is. Bij verwerping wordt de zaak naar de commissie terugverwezen. |
|
5. Niet-betwiste interpretaties, alsmede door het Parlement goedgekeurde interpretaties worden in cursief schrift onder het (de) betrokken artikel(en) van het Reglement opgenomen. |
5. Niet-betwiste interpretaties, alsmede door het Parlement goedgekeurde interpretaties worden in cursief schrift onder het (de) betrokken artikel(en) van het Reglement opgenomen. |
|
6. Interpretaties gelden als precedent bij de latere toepassing en interpretatie van de betrokken artikelen. |
6. Interpretaties gelden als precedent bij de latere toepassing en interpretatie van de betrokken artikelen. |
|
7. Het Reglement en de interpretaties worden op gezette tijden door de ter zake bevoegde commissie aan een herziening onderworpen. |
7. Het Reglement en de interpretaties worden op gezette tijden door de ter zake bevoegde commissie aan een herziening onderworpen. |
|
8. Wanneer het Reglement rechten toekent aan een specifiek aantal leden, dan wordt dit aantal automatisch vervangen door het dichtstbij liggende gehele getal dat met hetzelfde percentage van het totale aantal leden van het Parlement overeenkomt, ingeval het totale aantal leden van het Parlement, met name als gevolg van uitbreidingen van de Europese Unie, wordt verhoogd . |
8. Wanneer het Reglement rechten toekent aan een specifiek aantal leden, dan wordt dit aantal automatisch vervangen door het dichtstbij liggende gehele getal dat met hetzelfde percentage van het totale aantal leden van het Parlement overeenkomt, ingeval het totale aantal leden van het Parlement, met name als gevolg van uitbreidingen van de Europese Unie, wordt gewijzigd . |
Amendement 256
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 227
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 227 |
Artikel 227 |
|
Wijziging van het Reglement |
Wijziging van het Reglement |
|
1. Ieder lid kan wijzigingen op het Reglement en de bijlagen voorstellen, die vergezeld kunnen gaan van korte motiveringen. |
1. Ieder lid kan wijzigingen op het Reglement en de bijlagen voorstellen, die vergezeld kunnen gaan van korte motiveringen. |
|
Deze wijzigingsvoorstellen worden vertaald, vermenigvuldigd, rondgedeeld en ter behandeling naar de bevoegde commissie verwezen, die ze behandelt en beslist of ze aan het Parlement zullen worden voorgelegd. |
De bevoegde commissie behandelt deze wijzigingsvoorstellen en beslist of ze aan het Parlement zullen worden voorgelegd. |
|
Voor de toepassing van de artikelen 169, 170 en 174 op de behandeling van deze voorstellen ter plenaire vergadering, wordt met de verwijzing in deze artikelen naar „oorspronkelijke tekst” of „ontwerp van wetgevingshandeling” naar de tot dat moment geldende bepaling verwezen. |
Voor de toepassing van de artikelen 169, 170 en 174 op de behandeling van deze voorstellen ter plenaire vergadering, wordt met de verwijzing in deze artikelen naar „oorspronkelijke tekst” of „ontwerp van wetgevingshandeling” naar de tot dat moment geldende bepaling verwezen. |
|
2. Voor de aanneming van amendementen op het Reglement is de meerderheid van de leden van het Parlement vereist. |
2. Overeenkomstig artikel 232 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is voor de aanneming van amendementen op het Reglement de meerderheid van de leden van het Parlement vereist. |
|
3. Behoudens bij de stemming vastgestelde uitzonderingen treden wijzigingen op het Reglement en de bijlagen in werking op de eerste dag van de vergaderperiode die volgt op de aanneming ervan. |
3. Behoudens bij de stemming vastgestelde uitzonderingen treden wijzigingen op het Reglement en de bijlagen in werking op de eerste dag van de vergaderperiode die volgt op de aanneming ervan. |
Amendement 257
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 230
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||
|
Artikel 230 |
Schrappen |
||
|
Indeling van de bijlagen |
|
||
|
De bijlagen bij dit Reglement worden in de volgende vier rubrieken onderverdeeld: |
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
Amendement 258
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 231
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 231 |
Artikel 231 |
|
Rectificaties |
Rectificaties |
|
1. Wanneer in een door het Parlement aangenomen tekst een fout wordt geconstateerd, doet de Voorzitter zo nodig aan de bevoegde commissie een ontwerprectificatie toekomen. |
1. Wanneer in een door het Parlement aangenomen tekst een fout wordt geconstateerd, doet de Voorzitter zo nodig aan de bevoegde commissie een ontwerprectificatie toekomen. |
|
2. Wanneer in een door het Parlement aangenomen tekst waarover met andere instellingen overeenstemming is bereikt een fout wordt geconstateerd, tracht de Voorzitter met die instellingen tot overeenstemming over de noodzakelijke correcties te komen en handelt vervolgens overeenkomstig lid 1. |
2. Wanneer in een door het Parlement aangenomen tekst waarover met andere instellingen overeenstemming is bereikt een fout wordt geconstateerd, tracht de Voorzitter met die instellingen tot overeenstemming over de noodzakelijke correcties te komen en handelt vervolgens overeenkomstig lid 1. |
|
3. De bevoegde commissie behandelt de ontwerprectificatie en legt deze aan het Parlement voor, wanneer zij ervan overtuigd is dat er sprake is van een fout die op de voorgestelde wijze gecorrigeerd kan worden. |
3. De bevoegde commissie behandelt de ontwerprectificatie en legt deze aan het Parlement voor, wanneer zij ervan overtuigd is dat er sprake is van een fout die op de voorgestelde wijze gecorrigeerd kan worden. |
|
4. De rectificatie wordt in de eerstvolgende vergaderperiode bekendgemaakt. Zij wordt geacht te zijn goedgekeurd, tenzij een fractie of ten minste veertig leden ten hoogste vierentwintig uur na de bekendmaking verzoeken de rectificatie in stemming te brengen. Wanneer de rectificatie niet wordt goedgekeurd, wordt zij terugverwezen naar de bevoegde commissie, die een gewijzigde rectificatie kan voorstellen of de procedure kan sluiten. |
4. De rectificatie wordt in de eerstvolgende vergaderperiode bekendgemaakt. Zij wordt geacht te zijn goedgekeurd, tenzij een fractie of ten minste veertig leden ten hoogste vierentwintig uur na de bekendmaking verzoeken de rectificatie in stemming te brengen. Wanneer de rectificatie niet wordt goedgekeurd, wordt zij terugverwezen naar de bevoegde commissie, die een gewijzigde rectificatie kan voorstellen of de procedure kan sluiten. |
|
5. Goedgekeurde rectificaties worden op dezelfde wijze gepubliceerd als de tekst waarop zij betrekking hebben. De artikelen 76, 77 en 78 zijn mutatis mutandis van toepassing. |
5. Goedgekeurde rectificaties worden op dezelfde wijze gepubliceerd als de tekst waarop zij betrekking hebben. Artikel 78 is mutatis mutandis van toepassing. |
Amendement 259
Reglement van het Europees Parlement
Bijlage I — Artikel 2
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||||
|
Artikel 2 |
Artikel 2 |
||||
|
Belangrijkste plichten van de leden |
Belangrijkste plichten van de leden |
||||
|
Bij de uitoefening van hun mandaat als lid van het Europees Parlement: |
Bij de uitoefening van hun mandaat als lid van het Europees Parlement: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
|
Amendement 260
Reglement van het Europees Parlement
Bijlage I — Artikel 4
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||||
|
Artikel 4 |
Artikel 4 |
||||
|
Opgave door de leden |
Opgave door de leden |
||||
|
1. Omwille van de transparantie doen de leden van het Europees Parlement onder hun persoonlijke verantwoordelijkheid voor het einde van de eerste vergaderperiode na de verkiezingen voor het Europees Parlement (of, bij ambtsaanvaarding in de loop van de zittingsperiode, binnen 30 dagen na het begin van hun mandaat) aan de Voorzitter opgave van hun financiële belangen, met gebruikmaking van het ingevolge artikel 9 door het Bureau vastgestelde formulier. Zij stellen de Voorzitter op de hoogte van iedere wijziging die voor hun opgave van belang is, binnen 30 dagen nadat de wijziging zich heeft voorgedaan . |
1. Omwille van de transparantie doen de leden van het Europees Parlement onder hun persoonlijke verantwoordelijkheid voor het einde van de eerste vergaderperiode na de verkiezingen voor het Europees Parlement (of, bij ambtsaanvaarding in de loop van de zittingsperiode, binnen 30 dagen na het begin van hun mandaat) aan de Voorzitter opgave van hun financiële belangen, met gebruikmaking van het ingevolge artikel 9 door het Bureau vastgestelde formulier. Zij stellen de Voorzitter op de hoogte van iedere wijziging die voor hun opgave van belang is, voor het einde van de maand die volgt op de wijziging. |
||||
|
2. De opgave van financiële belangen bevat de volgende, nauwkeurig te vermelden informatie: |
2. De opgave van financiële belangen bevat de volgende, nauwkeurig te vermelden informatie: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
De regelmatige inkomsten die het lid ontvangt uit hoofde van elk van de ingevolge de eerste alinea op te geven punten worden in een van de volgende categorieën ingedeeld : |
Voor elk van de ingevolge de eerste alinea op te geven punten vermeldt het lid in voorkomend geval of de activiteit al dan niet bezoldigd act is; voor de punten a), c), d), e) en f) vermeldt het lid tevens een van de volgende inkomstens categorieën: |
||||
|
|
|
||||
|
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
Alle andere inkomsten die het lid ontvangt uit hoofde van elk van de ingevolge de eerste alinea op te geven punten worden op jaarbasis berekend, door twaalf gedeeld en in een van de in de tweede alinea genoemde categorieën ingedeeld. |
Alle inkomsten die het lid ontvangt uit hoofde van elk van de ingevolge de eerste alinea op te geven punten , doch niet op regelmatige basis, worden op jaarbasis berekend, door twaalf gedeeld en in een van de in de tweede alinea genoemde categorieën ingedeeld. |
||||
|
3. De uit hoofde van dit artikel aan de Voorzitter verstrekte informatie wordt in een gemakkelijk toegankelijke vorm op de internetsite van het Parlement gepubliceerd. |
3. De uit hoofde van dit artikel aan de Voorzitter verstrekte informatie wordt in een gemakkelijk toegankelijke vorm op de internetsite van het Parlement gepubliceerd. |
||||
|
4. Leden zijn niet verkiesbaar voor functies in het Parlement of diens organen, kunnen niet tot rapporteur worden benoemd en kunnen geen deel uitmaken van een officiële delegatie, zolang zij geen opgave van hun financiële belangen hebben gedaan. |
4. Leden zijn niet verkiesbaar voor functies in het Parlement of diens organen, kunnen niet tot rapporteur worden benoemd en kunnen geen deel uitmaken van een officiële delegatie of interinstitutionele onderhandelingen , zolang zij geen opgave van hun financiële belangen hebben gedaan. |
||||
|
|
4 bis. Indien de Voorzitter informatie ontvangt die hem doet vermoeden dat de opgave van financiële belangen van een lid grotendeels onjuist of niet langer actueel is, kan hij het in artikel 7 bedoelde raadgevend comité raadplegen en zo nodig het lid verzoeken de opgave binnen 10 dagen te corrigeren. Het Bureau kan een besluit goedkeuren om artikel 4, lid 4, toe te passen op leden die geen gehoor geven aan het verzoek tot correctie van de Voorzitter. |
||||
|
|
4 ter. Rapporteurs kunnen uit eigen beweging in de toelichting bij hun verslag een overzicht geven van de vertegenwoordigers van externe belangen die in verband met het onderwerp van het verslag zijn geraadpleegd (1 bis). |
Amendement 261
Reglement van het Europees Parlement
Bijlage I — Artikel 6
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 6 |
Artikel 6 |
|
Activiteiten van oud-leden |
Activiteiten van oud-leden |
|
Oud-leden van het Europees Parlement die zich beroepsmatig bezighouden met lobby- of representatieactiviteiten die rechtstreeks verband houden met de besluitvorming van de Unie, kunnen gedurende de gehele duur van zulke activiteiten geen gebruik maken van de faciliteiten die aan oud-leden overeenkomstig de daartoe door het Bureau vastgestelde regeling (26) worden toegekend. |
Oud-leden van het Europees Parlement die zich beroepsmatig bezighouden met lobby- of representatieactiviteiten die rechtstreeks verband houden met de besluitvorming van de Unie, moeten het Europees Parlement daarvan in kennis stellen en kunnen gedurende de gehele duur van zulke activiteiten geen gebruik maken van de faciliteiten die aan oud-leden overeenkomstig de daartoe door het Bureau vastgestelde regeling worden toegekend (26). |
Amendement 262
Reglement van het Europees Parlement
Bijlage I — Artikel 7
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 7 |
Artikel 7 |
|
Raadgevend comité voor het gedrag van de leden |
Raadgevend comité voor het gedrag van de leden |
|
1. Er wordt een raadgevend comité voor het gedrag van de leden (het „raadgevend comité”) ingesteld. |
1. Er wordt een raadgevend comité voor het gedrag van de leden (het „raadgevend comité”) ingesteld. |
|
2. Het raadgevend comité bestaat uit vijf leden, die de Voorzitter aan het begin van zijn ambt kiest uit de bureau leden en coördinatoren van de Commissie constitutionele zaken en de Commissie juridische zaken, met inachtneming van de ervaring van de leden en het politiek evenwicht. |
2. Het raadgevend comité bestaat uit vijf leden, die de Voorzitter aan het begin van zijn ambt kiest uit de leden van de Commissie constitutionele zaken en de Commissie Juridische zaken, met inachtneming van de ervaring van de leden en het politiek evenwicht. |
|
Ieder lid van het raadgevend comité neemt het voorzitterschap bij toerbeurt voor een periode van zes maanden waar. |
Ieder lid van het raadgevend comité neemt het voorzitterschap bij toerbeurt voor een periode van zes maanden waar. |
|
3. Aan het begin van zijn ambt benoemt de Voorzitter tevens de reserveleden van het raadgevend comité, en wel één lid voor elke fractie die niet in het raadgevend comité vertegenwoordigd is. |
3. Aan het begin van zijn ambt benoemt de Voorzitter tevens de reserveleden van het raadgevend comité, en wel één lid voor elke fractie die niet in het raadgevend comité vertegenwoordigd is. |
|
In geval van vermoedelijke overtreding van deze gedragscode door een lid van een fractie die niet in het raadgevend comité vertegenwoordigd is, fungeert het desbetreffende reservelid als volwaardig zesde lid van het comité bij het onderzoek naar de vermoedelijke overtreding. |
In geval van vermoedelijke overtreding van deze gedragscode door een lid van een fractie die niet in het raadgevend comité vertegenwoordigd is, fungeert het desbetreffende reservelid als volwaardig zesde lid van het comité bij het onderzoek naar de vermoedelijke overtreding. |
|
4. Op verzoek van een lid geeft het raadgevend comité in vertrouwen en binnen 30 kalenderdagen richtsnoeren omtrent de uitlegging en toepassing van de bepalingen in deze gedragscode. Het lid in kwestie is gerechtigd zich op deze richtsnoeren te verlaten. |
4. Op verzoek van een lid geeft het raadgevend comité in vertrouwen en binnen 30 kalenderdagen richtsnoeren omtrent de uitlegging en toepassing van de bepalingen in deze gedragscode. Het lid in kwestie is gerechtigd zich op deze richtsnoeren te verlaten. |
|
Op verzoek van de Voorzitter beoordeelt het raadgevend comité ook vermoedelijke gevallen van overtreding van deze gedragscode en dient het de Voorzitter van advies voor wat betreft de eventueel te nemen maatregelen. |
Op verzoek van de Voorzitter beoordeelt het raadgevend comité ook vermoedelijke gevallen van overtreding van deze gedragscode en dient het de Voorzitter van advies voor wat betreft de eventueel te nemen maatregelen. |
|
5. Het raadgevend comité kan zich na overleg met de Voorzitter laten adviseren door externe deskundigen. |
5. Het raadgevend comité kan zich na overleg met de Voorzitter laten adviseren door externe deskundigen. |
|
6. Het raadgevend comité brengt jaarlijks verslag uit over zijn werkzaamheden. |
6. Het raadgevend comité brengt jaarlijks verslag uit over zijn werkzaamheden. |
Amendement 263
Reglement van het Europees Parlement
Bijlage I — Artikel 8
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Artikel 8 |
Artikel 8 |
|
Procedure in geval van eventuele overtreding van de gedragscode |
Procedure in geval van eventuele overtreding van de gedragscode |
|
1. Ingeval er gronden zijn om aan te nemen dat een lid van het Europees Parlement deze gedragscode wellicht heeft overtreden, kan de Voorzitter daarvan mededeling doen aan het raadgevend comité. |
1. Ingeval er gronden zijn om aan te nemen dat een lid van het Europees Parlement deze gedragscode wellicht heeft overtreden, doet de Voorzitter daarvan mededeling aan het raadgevend comité , behalve in gevallen van kennelijk vexatoir gedrag . |
|
2. Het raadgevend comité onderzoekt de omstandigheden rond de vermoedelijke overtreding en kan het desbetreffende lid horen. Op grond van zijn bevindingen formuleert het een aanbeveling voor een eventueel besluit aan de Voorzitter. |
2. Het raadgevend comité onderzoekt de omstandigheden rond de vermoedelijke overtreding en kan het desbetreffende lid horen. Op grond van zijn bevindingen formuleert het een aanbeveling voor een eventueel besluit aan de Voorzitter. |
|
|
In geval van vermoedelijke overtreding van de gedragscode door een vast lid of door een reservelid van het raadgevend comité ziet het vaste lid of het reservelid af van deelname aan de werkzaamheden van het raadgevend comité met betrekking tot die vermoedelijke overtreding. |
|
3. Wanneer de Voorzitter, gelet op de aanbeveling van het raadgevend comité, tot de conclusie komt dat het betrokken lid de gedragscode heeft overtreden, stelt hij na het lid te hebben gehoord, bij een met redenen omkleed besluit een sanctie vast die hij ter kennis brengt van het lid. |
3. Wanneer de Voorzitter, gelet op de aanbeveling van het raadgevend comité, na het betrokken lid te hebben verzocht om schriftelijke opmerkingen in te dienen, tot de conclusie komt dat het betrokken lid de gedragscode heeft overtreden, stelt hij bij een met redenen omkleed besluit een sanctie vast die hij ter kennis brengt van het lid. |
|
De opgelegde sanctie kan een of meerdere van de in artikel 166, lid 3 , van het Reglement genoemde maatregelen omvatten. |
De opgelegde sanctie kan een of meerdere van de in artikel 166, leden 3 tot en met 3 ter , van het Reglement genoemde maatregelen omvatten. |
|
4. Voor het betrokken lid staan de in artikel 167 van het Reglement genoemde interne beroepsmogelijkheden open. |
4. Voor het betrokken lid staan de in artikel 167 van het Reglement genoemde interne beroepsmogelijkheden open. |
|
5. Na het verstrijken van de in artikel 167 van het Reglement genoemde termijn, wordt een aan een lid opgelegde sanctie door de Voorzitter ter plenaire vergadering bekendgemaakt en blijft deze voor de resterende duur van de zittingsperiode op een duidelijk zichtbare plek op de internetsite van het Parlement vermeld staan. |
|
Amendement 264
Reglement van het Europees Parlement
Bijlage II
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
[…] |
Schrappen |
Amendementen 265 en 297
Reglement van het Europees Parlement
Bijlage III — titel
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Criteria voor vragen met verzoek om schriftelijk antwoord overeenkomstig de artikelen 130 en 131 |
Criteria voor vragen en interpellaties met verzoek om schriftelijk antwoord overeenkomstig de artikelen 130 , 130 bis, 130 ter, 131 en 131 bis |
Amendement 266
Reglement van het Europees Parlement
Bijlage III — lid 1
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
Amendement 267
Reglement van het Europees Parlement
Bijlage III — lid 1 bis (nieuw)
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 268
Reglement van het Europees Parlement
Bijlage III — lid 3
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 269
Reglement van het Europees Parlement
Bijlage VII
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
[…] |
Schrappen |
Amendement 270
Reglement van het Europees Parlement
Bijlage VIII
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
[…] |
Schrappen |
Amendement 271
Reglement van het Europees Parlement
Bijlage IX
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
[…] |
Schrappen |
Amendement 272
Reglement van het Europees Parlement
Bijlage X
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
[…] |
Schrappen |
Amendement 273
Reglement van het Europees Parlement
Bijlage XI
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
[…] |
Schrappen |
Amendement 274
Reglement van het Europees Parlement
Bijlage XII
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
[…] |
Schrappen |
Amendement 275
Reglement van het Europees Parlement
Bijlage XIII
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
[…] |
Schrappen |
Amendement 276
Reglement van het Europees Parlement
Bijlage XIV
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
[…] |
Schrappen |
Amendement 277
Reglement van het Europees Parlement
Bijlage XV
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
[…] |
Schrappen |
Amendement 278
Reglement van het Europees Parlement
Bijlage XVI
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||||
|
Richtsnoeren voor de goedkeuring van de Commissie |
Goedkeuring van de Commissie en monitoring van tijdens de hoorzittingen gedane toezeggingen |
||||
|
|
||||
|
|
Deel I — Goedkeuring door het Parlement van de gehele Commissie |
||||
|
|
Artikel 1 |
||||
|
Beoordelingsbasis |
||||
|
Het Parlement beoordeelt de voorgedragen kandidaten op grond van hun algemene bekwaamheid, Europese inzet en onafhankelijkheid. Het beoordeelt hun kennis van de desbetreffende portefeuille en de communicatieve vaardigheden. |
1. Het Parlement beoordeelt de voorgedragen kandidaten op grond van hun algemene bekwaamheid, Europese inzet en onafhankelijkheid. Het beoordeelt hun kennis van de desbetreffende portefeuille en de communicatieve vaardigheden. |
||||
|
Het Parlement houdt in het bijzonder rekening met het genderevenwicht. Het kan een uitspraak doen over de verdeling van de portefeuilleverantwoordelijkheden door de gekozen voorzitter. |
2. Het Parlement houdt in het bijzonder rekening met het genderevenwicht. Het kan een uitspraak doen over de verdeling van de portefeuilleverantwoordelijkheden door de gekozen voorzitter. |
||||
|
Het Parlement kan alle informatie inwinnen die relevant is om tot een besluit over de bekwaamheid van de voorgedragen kandidaten te komen. Het verwacht volledige openbaarmaking van informatie betreffende hun financiële belangen. De belangenverklaringen van de voorgedragen kandidaten worden ter toetsing naar de voor juridische zaken bevoegde commissie verwezen. |
3. Het Parlement kan alle informatie inwinnen die relevant is om tot een besluit over de bekwaamheid van de voorgedragen kandidaten te komen. Het verwacht volledige openbaarmaking van informatie betreffende hun financiële belangen. De belangenverklaringen van de voorgedragen kandidaten worden ter toetsing naar de voor juridische zaken bevoegde commissie verwezen. |
||||
|
De toetsing van de verklaring van een voorgedragen commissaris betreffende zijn financiële belangen door de voor juridische zaken bevoegde commissie houdt niet alleen in dat geverifieerd wordt of de verklaring naar behoren is ingevuld maar ook dat beoordeeld wordt of er uit de inhoud van de verklaring een belangenconflict kan worden afgeleid. Het is vervolgens aan de voor de hoorzitting verantwoordelijke commissie om te besluiten of zij al dan niet nadere informatie verlangt van de voorgedragen commissaris. |
|
||||
|
|
Artikel 1 bis |
||||
|
|
Toetsing van de opgave van financiële belangen |
||||
|
|
1. De voor juridische zaken bevoegde commissie toetst de opgaven van financiële belangen en gaat na of de inhoud van de opgave van de voorgedragen kandidaat waarheidsgetrouw en volledig is, en of er een belangenconflict kan worden afgeleid. |
||||
|
|
2. Als een essentiële voorwaarde voor het houden van de hoorzitting door de bevoegde commissie moet de voor juridische zaken bevoegde commissie, bevestigen dat van belangenconflicten geen sprake is. Bij ontstentenis van een dergelijke bevestiging wordt de procedure voor de benoeming van de voorgedragen kandidaat opgeschort waarbij de in lid 3, onder c), bedoelde procedure wordt gevolgd. |
||||
|
|
3. Bij de toetsing van de opgave van financiële belangen door de voor juridische zaken bevoegde commissie worden de volgende richtlijnen gehanteerd: |
||||
|
|
|
||||
|
|
|
||||
|
|
|
||||
|
|
Artikel 2 |
||||
|
Hoorzittingen |
||||
|
Elke voorgedragen kandidaat wordt verzocht om voor een hoorzitting voor de bevoegde commissie of commissies te verschijnen. De hoorzittingen zijn openbaar. |
1. Elke voorgedragen kandidaat wordt verzocht om voor een hoorzitting voor de bevoegde commissie of commissies te verschijnen. |
||||
|
De hoorzittingen worden door de Conferentie van voorzitters op aanbeveling van de Conferentie van commissievoorzitters georganiseerd. De voorzitter en de coördinatoren van elke commissie zijn verantwoordelijk voor de nadere regeling ervan. Er kunnen rapporteurs worden benoemd. |
2. De hoorzittingen worden door de Conferentie van voorzitters op aanbeveling van de Conferentie van commissievoorzitters georganiseerd. De voorzitter en de coördinatoren van elke commissie zijn verantwoordelijk voor de nadere regeling ervan. Er kunnen rapporteurs worden benoemd. |
||||
|
In gevallen waarin portefeuilles elkaar overlappen worden passende regelingen getroffen om de relevante commissies bij de procedure te betrekken. Er kunnen zich drie gevallen voordoen: |
3. In gevallen waarin portefeuilles elkaar overlappen worden passende regelingen getroffen om de relevante commissies bij de procedure te betrekken. Er kunnen zich drie gevallen voordoen: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
De gekozen voorzitter van de Commissie wordt uitvoerig over de organisatie geraadpleegd. |
4. De gekozen voorzitter van de Commissie wordt uitvoerig over de organisatie geraadpleegd. |
||||
|
De commissies leggen de voorgedragen kandidaten tijdig voor de hoorzittingen schriftelijke vragen voor. Aan alle voorgedragen kandidaten worden twee gezamenlijke vragen gesteld die door de Conferentie van commissievoorzitters worden opgesteld; de eerste vraag betreft zaken van algemene bekwaamheid, Europese inzet en persoonlijke onafhankelijkheid, terwijl de tweede betrekking heeft op het beheer van de portefeuille en de samenwerking met het Parlement. De bevoegde commissie stelt drie andere vragen op . In geval van gezamenlijke commissies heeft elke commissie het recht twee vragen op te stellen . |
5. De commissies leggen de voorgedragen kandidaten tijdig voor de hoorzittingen schriftelijke vragen voor. Aan alle voorgedragen kandidaten worden twee gezamenlijke vragen gesteld die door de Conferentie van commissievoorzitters worden opgesteld; de eerste vraag betreft zaken van algemene bekwaamheid, Europese inzet en persoonlijke onafhankelijkheid, terwijl de tweede betrekking heeft op het beheer van de portefeuille en de samenwerking met het Parlement. De bevoegde commissie legt vijf andere vragen voor , waarbij deelvragen niet zijn toegestaan. In geval van gezamenlijke commissies heeft elke commissie het recht drie vragen voor te leggen . |
||||
|
|
De cv's van de voorgedragen kandidaten en hun antwoorden op de schriftelijke vragen worden vóór de openbare hoorzitting gepubliceerd op de website van het Parlement. |
||||
|
Voor elke hoorzitting wordt drie uur uitgetrokken. De hoorzittingen vinden plaats in omstandigheden en onder voorwaarden die waarborgen dat de voorgedragen kandidaten een gelijke en eerlijke mogelijkheid krijgen om zichzelf en hun standpunten te presenteren. |
6. Voor elke hoorzitting wordt drie uur uitgetrokken. De hoorzittingen vinden plaats in omstandigheden en onder voorwaarden die waarborgen dat de voorgedragen kandidaten een gelijke en eerlijke mogelijkheid krijgen om zichzelf en hun standpunten te presenteren. |
||||
|
De voorgedragen kandidaten worden verzocht een inleidende mondelinge verklaring af te leggen van ten hoogste vijftien minuten. Zo mogelijk worden de vragen tijdens de hoorzitting naar onderwerp gegroepeerd. Het grootste deel van de spreektijd wordt mutatis mutandis overeenkomstig artikel 162 aan de fracties toebedeeld. De hoorzittingen zijn bedoeld om een brede politieke dialoog tussen de voorgedragen kandidaten en de leden op gang te brengen. Voor het einde van de hoorzitting worden de voorgedragen kandidaten in de gelegenheid gesteld om een korte afsluitende verklaring af te leggen. |
7. De voorgedragen kandidaten worden verzocht een inleidende mondelinge verklaring af te leggen van ten hoogste vijftien minuten. Tijdens de hoorzitting worden maximaal 25 vragen gesteld , zo mogelijk naar onderwerp gegroepeerd. Binnen de toegewezen tijd mag onmiddellijk één vervolgvraag worden gesteld. Het grootste deel van de spreektijd wordt mutatis mutandis overeenkomstig artikel 162 aan de fracties toebedeeld. De hoorzittingen zijn bedoeld om een brede politieke dialoog tussen de voorgedragen kandidaten en de leden op gang te brengen. Voor het einde van de hoorzitting worden de voorgedragen kandidaten in de gelegenheid gesteld om een korte afsluitende verklaring af te leggen. |
||||
|
De hoorzittingen worden rechtstreeks audiovisueel uitgezonden. Binnen 24 uur wordt een opname met index van de hoorzittingen openbaar gemaakt. |
8. De hoorzittingen worden rechtstreeks audiovisueel uitgezonden , en deze uitzendingen worden kosteloos ter beschikking gesteld van het publiek en de media. Binnen 24 uur wordt een opname met index van de hoorzittingen openbaar gemaakt. |
||||
|
|
Artikel 3 |
||||
|
Evaluatie |
||||
|
Na de hoorzittingen komen de voorzitter en de coördinatoren onverwijld bijeen om een evaluatie te maken van de afzonderlijke voorgedragen kandidaten. Deze vergaderingen vinden met gesloten deuren plaats. De coördinatoren worden verzocht te verklaren of zij de voorgedragen kandidaten geschikt achten om zitting te nemen in het college en de hen toebedachte taken te vervullen. De Conferentie van commissievoorzitters werkt een model uit om de evaluatie te vergemakkelijken. |
1. Na de hoorzittingen komen de voorzitter en de coördinatoren onverwijld bijeen om een evaluatie te maken van de afzonderlijke voorgedragen kandidaten. Deze vergaderingen vinden met gesloten deuren plaats. De coördinatoren worden verzocht te verklaren of zij de voorgedragen kandidaten geschikt achten om zitting te nemen in het college en de hen toebedachte taken te vervullen. De Conferentie van commissievoorzitters werkt een model uit om de evaluatie te vergemakkelijken. |
||||
|
In geval van gezamenlijke commissies werken de voorzitters en de coördinatoren van de betrokken commissies gedurende de gehele procedure samen. |
2. In geval van gezamenlijke commissies werken de voorzitters en de coördinatoren van de betrokken commissies gedurende de gehele procedure samen. |
||||
|
Er wordt één evaluatie verklaring per voorgedragen kandidaat opgesteld. De standpunten van alle bij de hoorzitting betrokken commissies worden daarin opgenomen. |
3. Er wordt één evaluatie brief per voorgedragen kandidaat opgesteld. De standpunten van alle bij de hoorzitting betrokken commissies worden daarin opgenomen. |
||||
|
Ingeval de commissies aanvullende informatie nodig hebben om hun evaluatie te voltooien, richt de Voorzitter namens hen een schrijven aan de gekozen voorzitter van de Commissie. De coördinatoren houden rekening met het antwoord van deze laatste. |
|
||||
|
De voorzitter roept een vergadering van de voltallige commissie bijeen indien de coördinatoren geen consensus over de evaluatie weten te bereiken of indien een fractie hierom verzoekt. Ten slotte legt de voorzitter beide punten bij geheime stemming ter fine van een besluit aan de commissie voor. |
|
||||
|
|
3 bis. De volgende beginselen zijn van toepassing op de evaluatie door de coördinatoren: |
||||
|
|
|
||||
|
|
|
||||
|
|
|
||||
|
|
|
||||
|
|
|
||||
|
|
|
||||
|
|
|
||||
|
|
|
||||
|
De evaluatie verklaringen van de commissies worden binnen 24 uur na de hoorzitting goedgekeurd en openbaar gemaakt . De verklaringen worden door de Conferentie van commissievoorzitters behandeld en vervolgens aan de Conferentie van voorzitters voorgelegd. Na een gedachtewisseling verklaart de Conferentie van voorzitters de hoorzittingen voor gesloten, tenzij zij besluit extra informatie in te winnen. |
3 ter. De evaluatie brieven van de commissies worden binnen 24 uur na de afronding van het evaluatieproces doorgezonden. De brieven worden door de Conferentie van commissievoorzitters behandeld en vervolgens aan de Conferentie van voorzitters voorgelegd. Na een gedachtewisseling verklaart de Conferentie van voorzitters de hoorzittingen voor gesloten, tenzij zij besluit extra informatie in te winnen , en geeft zij toestemming voor de openbaarmaking van alle evaluatiebrieven. |
||||
|
|
Artikel 4 |
||||
|
|
Presentatie van het college |
||||
|
De gekozen voorzitter van de Commissie presenteert het gehele college van voorgedragen kandidaten en hun programma in een plenaire vergadering van het Parlement, waarvoor de voorzitter van de Europese Raad en de voorzitter van de Raad worden uitgenodigd. De presentatie wordt gevolgd door een debat. Fracties of ten minste veertig leden kunnen ontwerpresoluties indienen tot besluit van het debat overeenkomstig artikel 123, leden 3 , 4 en 5 . |
1. De gekozen voorzitter van de Commissie wordt verzocht het gehele college van voorgedragen kandidaten en hun programma te presenteren in een plenaire vergadering van het Parlement, waarvoor de voorzitter van de Europese Raad en de voorzitter van de Raad worden uitgenodigd. De presentatie wordt gevolgd door een debat. Fracties of ten minste veertig leden kunnen ontwerpresoluties indienen tot besluit van het debat overeenkomstig artikel 123, leden 3 tot en met 5 ter . |
||||
|
Na de stemming over de ontwerpresolutie stemt het Parlement over de vraag of het al dan niet zijn goedkeuring hecht aan de benoeming van de gekozen voorzitter en de voorgedragen kandidaten als college. Het Parlement besluit bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen bij hoofdelijke stemming. Het kan de stemming tot de volgende vergadering uitstellen. |
2. Na de stemming over de ontwerpresolutie stemt het Parlement over de vraag of het al dan niet zijn goedkeuring hecht aan de benoeming van de gekozen voorzitter en de voorgedragen kandidaten als college. Het Parlement besluit bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen bij hoofdelijke stemming. Het kan de stemming tot de volgende vergadering uitstellen. |
||||
|
|
Artikel 5 |
||||
|
|
Monitoren van door voorgedragen kandidaten tijdens hoorzittingen gedane toezeggingen |
||||
|
|
De door voorgedragen kandidaten tijdens hoorzittingen gedane toezeggingen en genoemde prioriteiten worden gedurende de gehele duur van de ambtstermijn geëvalueerd door de bevoegde commissie in het kader van de jaarlijkse structurele dialoog met de Commissie overeenkomstig paragraaf 1 van bijlage IV bij het kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie. |
||||
|
2. Mocht tijdens de ambtstermijn van de Commissie haar samenstelling worden gewijzigd of een ingrijpende herschikking van de portefeuilles plaatsvinden, dan zijn de volgende bepalingen van toepassing: |
|
||||
|
|
Deel II — Ingrijpende herschikking van portefeuilles of wijziging van het college van commissarissen tijdens zijn ambtstermijn |
||||
|
|
Artikel 6 |
||||
|
|
Vacatures |
||||
|
Wanneer een post vrijkomt door ontslagneming, gedwongen terugtreden of overlijden, nodigt het Parlement onverwijld de voorgedragen kandidaat uit om deel te nemen aan een hoorzitting onder dezelfde voorwaarden als die welke zijn vastgesteld in deel I . |
||||
|
|
Artikel 7 |
||||
|
|
Toetreding van een nieuwe lidstaat |
||||
|
In geval van toetreding van een nieuwe lidstaat nodigt het Parlement de voorgedragen kandidaat uit om deel te nemen aan een hoorzitting onder dezelfde voorwaarden als die welke zijn vastgesteld in deel I . |
||||
|
|
Artikel 8 |
||||
|
|
Ingrijpende herschikking van de portefeuilles |
||||
|
In geval van een ingrijpende herschikking van portefeuilles tijdens de ambtstermijn van de Commissie worden de betrokken commissarissen uitgenodigd om voor het aanvaarden van hun nieuwe verantwoordelijkheden deel te nemen aan een hoorzitting onder dezelfde voorwaarden als die welke zijn vastgesteld in deel I . |
||||
|
|
Artikel 9 |
||||
|
|
Stemming ter plenaire vergadering |
||||
|
In afwijking van de procedure in paragraaf 1, onder (c), achtste alinea , vindt goedkeuring ter plenaire vergadering van de benoeming van een enkele commissaris bij geheime stemming plaats. |
In afwijking van de procedure in artikel 118, lid 5 bis , vindt goedkeuring ter plenaire vergadering van de benoeming van een enkele commissaris bij geheime stemming plaats. |
Amendement 279
Reglement van het Europees Parlement
Bijlage XVI bis (nieuw)
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||
|
|
BIJLAGE XVI BIS |
||
|
|
Vereisten voor de formulering van handelingen die worden vastgesteld volgens de gewone wetgevingsprocedure |
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
Amendement 280
Reglement van het Europees Parlement
Bijlage XVII
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
[…] |
Schrappen |
Amendement 281
Reglement van het Europees Parlement
Bijlage XVIII
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
[…] |
Schrappen |
Amendement 282
Reglement van het Europees Parlement
Bijlage XIX
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
[…] |
Schrappen |
Amendement 283
Reglement van het Europees Parlement
Bijlage XX
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
[…] |
Schrappen |
Amendement 284
Reglement van het Europees Parlement
Bijlage XXI
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
[…] |
Schrappen |
(*1) Voor de herziene geconsolideerde versie van het Reglement van het Europees Parlement, zie http://www.europarl.europa.eu/sides/getLastRules.do?language=NL&reference=TOC
(1) PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
(1) Zie bijlage I.
(1) Zie bijlage I.
(1bis) Akkoord tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie over het transparantieregister voor organisaties en als zelfstandige werkzame personen die betrokken zijn bij het maken en het uitvoeren van het EU-beleid (PB L 277 van 19.9.2014, blz. 11).
(2) Bij het akkoord over de invoering van een gemeenschappelijk Transparantieregister van het Europees Parlement en de Europese Commissie ingesteld register voor organisaties en als zelfstandige werkzame personen die betrokken zijn bij het maken en het uitvoeren van het EU-beleid (zie bijlage IX, deel B).
(3) Zie bijlage IX, deel B.
(4) Zie bijlage 3 bij het akkoord in bijlage IX, deel B.
(5) Zie bijlage IX, deel A.
(6) Zie bijlage XI.
(7) Zie Bijlage VII, deel E.
(8) Zie bijlage XIII.
(8) Kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Commissie (PB L 304 van 20.11.2010, blz. 47).
(8 bis) PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
(1 bis) Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven, punt 25 (PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1).
(9) Zie desbetreffend besluit van de Conferentie van voorzitters, als opgenomen in bijlage XVII bij het Reglement.
(9 bis) Zie het desbetreffende besluit van de Conferentie van voorzitters.
(10) Zie bijlage XX .
(10) Gedragscode voor onderhandelingen over dossiers volgens de gewone wetgevingsprocedure .
(1 bis) PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.
(11) Zie bijlage V.
(11) Zie bijlage V.
(12) Punt 4 van het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 voor een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten (PB C 102 van 4.4.1996, blz. 2).
(12) Punt 4 van het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 voor een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten (PB C 102 van 4.4.1996, blz. 2).
(13) Punt 9 van het Interinstitutioneel Akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten (PB C 77 van 28.3.2002, blz. 1).
(13) Punt 9 van het Interinstitutioneel Akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten (PB C 77 van 28.3.2002, blz. 1).
(14) Zie eveneens interpretatie van artikel 141.
(15) Zie Bijlage XIV.
(1 bis) PB L 277 van 19.9.2014, blz. 11.
(16) Zie bijlage XVII.
(17) Zie bijlage II.
(18) Zie bijlage III.
(18) Zie bijlage III.
(1bis) Zie bijlage III.
(1bis) Zie bijlage III.
(19) Zie bijlage III.
(19) Zie bijlage III.
(20) Verlengd bij besluit van het Parlement van 26 februari 2014.
(20) Verlengd bij besluit van het Parlement van 26 februari 2014.
(21) Zie bijlage XV.
(22) Zie bijlage VI.
(22) Zie bijlage VI.
(23) Zie Bijlage VIII.
(24) Zie bijlage XIII.
(25) Zie Bijlage X.
(1bis) Ingelast artikel 223 bis is uitsluitend van toepassing op Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen als bedoeld in artikel 2, lid 3 en 4, van Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014. Artikel 224 in zijn huidige formulering blijft van toepassing op rechtshandelingen en vastleggingen met betrekking tot de financiering van politieke partijen en politieke stichtingen op Europees niveau voor de begrotingsjaren 2014, 2015, 2016 en 2017, die zoals bepaald in artikel 40 van Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014 blijven vallen onder Verordening (EG) nr. 2004/2003 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het statuut en de financiering van politieke partijen op Europees niveau. Artikel 225 in zijn huidige formulering blijft van toepassing op politieke partijen en politieke stichtingen op Europees niveau als bedoeld in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2004/2003, zolang zij financiering ontvangen voor de begrotingsjaren 2014, 2015, 2016 en 2017 in het kader van de toepassing van deze verordening.
(1 bis) Zie Besluit van het Bureau van 12 september 2016 over de uitvoering van het Interinstitutioneel Akkoord over het transparantieregister
(26) Besluit van het Bureau van 12 april 1999.
(26) Besluit van het Bureau van 12 april 1999 over faciliteiten voor oud-leden van het Europees Parlement.
Woensdag 14 december 2016
|
6.7.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 238/393 |
P8_TA(2016)0488
Insolventieprocedures en insolventiefunctionarissen ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 december 2016 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vervanging van de lijsten van insolventieprocedures en insolventiefunctionarissen die zijn opgenomen in de bijlagen A en B bij Verordening (EU) 2015/848 betreffende insolventieprocedures (COM(2016)0317 — C8-0196/2016 — 2016/0159(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2018/C 238/20)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2016)0317), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 81 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0196/2016), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 17 november 2016 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 59 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en het advies van de Commissie economische en monetaire zaken (A8-0324/2016), |
|
1. |
stelt zijn standpunt in eerste lezing vast en neemt het voorstel van de Commissie over; |
|
2. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
P8_TC1-COD(2016)0159
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 december 2016 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2017/… van het Europees Parlement en de Raad tot vervanging van de bijlagen A en B bij Verordening (EU) 2015/848 betreffende insolventieprocedures
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2017/353.)
|
6.7.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 238/394 |
P8_TA(2016)0489
Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst EG-Oezbekistan en bilaterale handel in textiel ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 december 2016 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van een protocol bij de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst waarbij een partnerschap tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Oezbekistan, anderzijds, tot wijziging van de overeenkomst teneinde de bepalingen van de overeenkomst uit te breiden tot de bilaterale handel in textiel, gelet op het vervallen van de bilaterale overeenkomst inzake textiel (16384/1/2010 — C7-0097/2011 — 2010/0323(NLE))
(Goedkeuring)
(2018/C 238/21)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het ontwerp van besluit van de Raad (16384/1/2010), |
|
— |
gezien het ontwerp van Protocol bij de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst waarbij een partnerschap tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Oezbekistan, anderzijds, tot wijziging van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst teneinde de bepalingen van de overeenkomst uit te breiden tot de bilaterale handel in textiel naar aanleiding van het verstrijken van de bilaterale textielovereenkomst (16388/2010), |
|
— |
gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0097/2011), |
|
— |
gezien zijn interimresolutie van 15 december 2011 (1) over het ontwerp van besluit van de Raad, |
|
— |
gezien zijn niet-wetgevingsresolutie van 14 december 2016 (2) over het ontwerp van besluit van de Raad, |
|
— |
gezien artikel 99, lid 1, eerste en derde alinea, en lid 2, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel en het advies van de Commissie buitenlandse zaken (A8-0332/2016), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het protocol; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Republiek Oezbekistan. |
(1) PB C 168 E van 14.6.2013, blz. 195.
(2) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0490.
|
6.7.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 238/395 |
P8_TA(2016)0491
Handelsovereenkomst EU-Columbia/Peru (toetreding van Ecuador) ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 december 2016 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Unie, van het Protocol van toetreding tot de Handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Colombia en Peru, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van Ecuador (07620/2016 — C8-0463/2016 — 2016/0092(NLE))
(Goedkeuring)
(2018/C 238/22)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het ontwerp van besluit van de Raad (07620/2016), |
|
— |
gezien het ontwerpprotocol van toetreding tot de Handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Colombia en Peru, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van Ecuador (07621/2016), |
|
— |
gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 91, artikel 100, lid 2, artikel 207, lid 4, eerste alinea en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0463/2016), |
|
— |
gezien artikel 99, lid 1, eerste en derde alinea, en lid 2, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel en het advies van de Commissie buitenlandse zaken (A8-0362/2016), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het Protocol; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en Colombia, Ecuador en Peru. |
|
6.7.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 238/396 |
P8_TA(2016)0492
Overeenkomst EU-Noorwegen betreffende wederzijdse toegang tot de visserij in het Skagerrak ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 december 2016 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van de overeenkomst tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen betreffende wederzijdse toegang tot de visserij in het Skagerrak voor vaartuigen die de vlag van Denemarken, Noorwegen en Zweden voeren (10711/2016 — C8-0332/2016 — 2016/0192(NLE))
(Goedkeuring)
(2018/C 238/23)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het ontwerp van besluit van de Raad (10711/2016), |
|
— |
gezien de ontwerpovereenkomst tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen betreffende wederzijdse toegang tot de visserij in het Skagerrak voor vaartuigen die de vlag van Denemarken, Noorwegen en Zweden voeren (11692/2014), |
|
— |
gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 43, lid 2, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0332/2016), |
|
— |
gezien zijn niet-wetgevingsresolutie van 14 december 2016 (1) over het ontwerp van besluit van de Raad, |
|
— |
gezien artikel 99, lid 1, eerste en derde alinea, en lid 2, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de aanbeveling van de Commissie visserij (A8-0321/2016), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en het Koninkrijk Noorwegen. |
(1) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0493.
|
6.7.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 238/397 |
P8_TA(2016)0494
Overeenkomst voor operationele en strategische samenwerking tussen Georgië en Europol *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 december 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Raad houdende goedkeuring van de sluiting door de Europese politiedienst (Europol) van de Overeenkomst voor operationele en strategische samenwerking tussen Georgië en Europol (10343/2016 — C8-0266/2016 — 2016/0810(CNS))
(Raadpleging)
(2018/C 238/24)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het ontwerp van de Raad (10343/2016), |
|
— |
gezien artikel 39, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, zoals gewijzigd bij het Verdrag van Amsterdam, en artikel 9 van Protocol nr. 36 betreffende de overgangsbepalingen, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0266/2016), |
|
— |
gezien Besluit 2009/371/JBZ van de Raad van 6 april 2009 tot oprichting van de Europese Politiedienst (Europol) (1), en met name artikel 23, lid 2, |
|
— |
gezien Besluit 2009/934/JBZ van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van de uitvoeringsregels voor de betrekkingen van Europol met partners, inclusief de uitwisseling van persoonsgegevens en gerubriceerde informatie (2), en met name de artikelen 5 en 6, |
|
— |
gezien Besluit 2009/935/JBZ van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van de lijst van derde staten en organisaties waarmee Europol overeenkomsten moet sluiten (3), |
|
— |
gezien artikel 59 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0343/2016), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van de Raad; |
|
2. |
verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; |
|
3. |
wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst; |
|
4. |
verzoekt de Commissie om na de toepassingsdatum van de nieuwe Europolverordening (4) de in de samenwerkingsovereenkomst vervatte bepalingen te beoordelen; verzoekt de Commissie het Parlement en de Raad in kennis te stellen van het resultaat van die beoordeling en in voorkomend geval een aanbeveling te doen tot machtiging om opnieuw op internationaal niveau te onderhandelen over de overeenkomst; |
|
5. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan Europol. |
(1) PB L 121 van 15.5.2009, blz. 37.
(2) PB L 325 van 11.12.2009, blz. 6.
(3) PB L 325 van 11.12.2009, blz. 12.
(4) Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en tot vervanging en intrekking van de Besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ van de Raad (PB L 135 van 24.5.2016, blz. 53).
|
6.7.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 238/398 |
P8_TA(2016)0495
Beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: aanvraag EGF/2016/004 ES/Comunidad Valenciana — automobielsector
Resolutie van het Europees Parlement van 14 december 2016 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (aanvraag van Spanje — EGF/2016/004 ES/Comunidad Valenciana automobielsector) (COM(2016)0708 — C8-0454/2016 — 2016/2298(BUD))
(2018/C 238/25)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2016)0708 — C8-0454/2016), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1309/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (2014-2020) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1927/2006 (1) (EFG-verordening), |
|
— |
gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (2), en met name artikel 12, |
|
— |
gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (3) (IIA van 2 december 2013), en met name punt 13, |
|
— |
gezien de trialoogprocedure als bedoeld in punt 13 van het IIA van 2 december 2013, |
|
— |
gezien de brief van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, |
|
— |
gezien de brief van de Commissie regionale ontwikkeling, |
|
— |
gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A8-0379/2016), |
|
A. |
overwegende dat de Unie wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om extra steun te geven aan werknemers die de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen of de wereldwijde financiële en economische crisis ondervinden, en hen te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt; |
|
B. |
overwegende dat financiële steun van de Unie aan ontslagen werknemers flexibel moet zijn en zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking moet worden gesteld, overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die is goedgekeurd tijdens het overleg van 17 juli 2008, en met inachtneming van het IIA van 2 december 2013 met betrekking tot het vaststellen van besluiten om middelen beschikbaar te stellen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG); |
|
C. |
overwegende dat de vaststelling van de nieuwe EFG-verordening vorm geeft aan de overeenkomst tussen het Parlement en de Raad om het criterium „crisisafwijking” opnieuw in te voeren, de financiële bijdrage van de Unie te verhogen tot 60 % van de totale geraamde kosten van de voorgestelde maatregelen, de efficiëntie voor de behandeling van EFG-aanvragen in de Commissie en door het Parlement en de Raad te verhogen door de termijn voor beoordeling en goedkeuring te verkorten, de subsidiabele maatregelen en begunstigden uit te breiden door zelfstandigen en jongeren toe te voegen en stimuleringsmaatregelen voor de oprichting van een eigen bedrijf te financieren; |
|
D. |
overwegende dat Spanje aanvraag EGF/2016/004 ES/Comunidad Valenciana automobielsector heeft ingediend voor een financiële bijdrage van het EFG naar aanleiding van ontslagen in de economische sector die is ingedeeld in NACE Rev. 2 — afdeling 29 (Vervaardiging van auto's, aanhangwagens en opleggers), voornamelijk in de regio van NUTS niveau 2 Comunidad Valenciana (ES52), en dat 250 ontslagen werknemers die voor de EFG-bijdrage in aanmerking komen naar verwachting aan de maatregelen zullen deelnemen; |
|
E. |
overwegende dat de aanvraag was ingediend in het kader van de criteria voor steunverlening van artikel 4, lid 2, van de EFG-verordening, in afwijking van de criteria van artikel 4, lid 1, onder b), van die verordening dat bepaalt dat binnen een referentieperiode van negen maanden ten minste 500 werknemers gedwongen moeten zijn ontslagen in ondernemingen die actief zijn in dezelfde NACE Rev. 2-afdeling en gevestigd zijn in één of twee aan elkaar grenzende regio's van NUTS niveau 2 in een lidstaat; |
|
F. |
overwegende dat tussen 2006 en 2015 de productie van motorvoertuigen in de EU-27 is gedaald met 0,5 miljoen eenheden (van 18,7 miljoen eenheden in 2006 tot 18,2 miljoen in 2015), terwijl de wereldwijde productie in diezelfde periode met 31,1 % is toegenomen (van 69,2 miljoen eenheden in 2006 tot 90,9 miljoen in 2015) (4), in het bijzonder in China en in andere Zuidoost-Aziatische landen; |
|
1. |
is het met de Commissie eens dat is voldaan aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in artikel 4, lid 2, van de EFG-verordening, en dat Spanje bijgevolg recht heeft op een financiële bijdrage ter hoogte van 856 800 EUR, wat overeenkomt met 60 % van de totale kosten van 1 428 000 EUR, voor de terugkeer naar de arbeidsmarkt van 250 ontslagen werknemers; |
|
2. |
is van mening dat het gerechtvaardigd is om aanvragen die betrekking hebben op minder dan 500 ontslagen goed te keuren om steun te kunnen bieden aan voormalige werknemers van kleine en middelgrote ondernemingen; |
|
3. |
wijst erop dat Spanje de aanvraag voor een financiële bijdrage uit het EFG op 21 juni 2016 heeft ingediend, en dat de beoordeling van deze aanvraag door de Commissie op 8 november 2016 is afgerond en op dezelfde dag aan het Parlement is meegedeeld; |
|
4. |
stelt vast dat tot op heden voor de sector „vervaardiging van auto's, aanhangwagens en opleggers” 23 EFG-aanvragen zijn ingediend, waarvan er 13 gebaseerd waren op handelsgerelateerde globalisering (5) en 10 op de wereldwijde financiële en economische crisis (6); wijst erop dat 3 van deze EFG-aanvragen betrekking hadden op Spanje (EGF/2008/002 ES Delphi, EGF/2008/004 ES Castilla y León en Aragón en EGF/2010/002 ES Cataluña automobielsector); |
|
5. |
wijst erop dat de afname van het EU-marktaandeel in de automobielindustrie deel uitmaakt van een langere trend, zoals de Commissie in haar beoordelingen van eerdere op handelsgerelateerde globalisering gebaseerde EFG-aanvragen voor de automobielsector heeft aangegeven, waarbij de Unie tussen 2000 en 2015 bijna de helft van haar marktaandeel is kwijtgeraakt; |
|
6. |
wijst erop dat in Spanje de afname van de automobielproductie een daling van zowel het aantal ondernemingen als het aantal banen tot gevolg had en dat in Comunidad Valenciana 62 van in totaal 187 ondernemingen in de automobielsector hun activiteiten hebben stopgezet in de periode 2008-2014, oftewel een daling van 33,16 %; |
|
7. |
wijst erop dat Bosal S.A. in 1986 van start is gegaan, toen het gebied van Sagunto tot „preferentieel herindustrialiseringsgebied” werd verklaard na ontslagen bij de plaatselijke hoogovens; wijst erop dat het faillissement en de sluiting van Bosal S.A leidden tot het verlies van 250 banen in de stad Sagunto, wat een relatief groot aantal banen is voor die stad, en ernstige gevolgen heeft gehad voor de lokale en regionale economie, met name gezien de specifieke kenmerken van een kleine stad in een plattelandsregio die ernstig te lijden heeft gehad van de economische crisis en van de gevolgen van de globalisering in de automobielsector; herinnert eraan dat de werkloosheid in Comunidad Valenciana nog altijd 20,17 % bedraagt (7), hoewel er tekenen zijn dat de werkgelegenheid weer aantrekt; |
|
8. |
betreurt de toename van het aantal werklozen in Sagunto tussen 2007 (2 778) en 2015 (6 437) en het werkloosheidspercentage van 25,8 %, wat de toch al precaire situatie in het gebied nog verergert; |
|
9. |
benadrukt dat van de ontslagen werknemers op wie deze aanvraag betrekking heeft, 71 % ouder is dan 45 jaar, 78 % minstens 15 jaar zonder onderbreking voor dezelfde onderneming heeft gewerkt en 50 % niet over onderwijskwalificaties beschikt; wijst er daarnaast op dat er in de regio recentelijk geen nieuwe fabrieken zijn geopend; wijst erop dat deze omstandigheden ervoor zorgen dat de ontslagen werknemers zeer kwetsbaar zijn, met name gezien het gebrek aan nieuwe arbeidsplaatsen, waardoor het zeer moeilijk voor hen is nieuw werk te vinden; |
|
10. |
wijst erop dat Spanje voorziet in 12 verschillende acties, waarvan 6 in de vorm van individuele dienstverlening, zoals voorlichtingsbijeenkomsten, loopbaanbegeleiding, arbeidsbemiddeling of bevordering van ondernemerschap, en 6 in de vorm van toelagen of premies ten behoeve van ontslagen werknemers die onder deze aanvraag vallen, zoals bijdragen in de reiskosten en verhuiskosten of premies voor het aanwerven van werknemers; wijst erop dat het bij deze acties gaat om actieve arbeidsmarktmaatregelen; |
|
11. |
is ingenomen met het besluit van Spanje om opleidingsmaatregelen aan te bieden ter verkrijging van getuigschriften van vakbekwaamheid, zoals het getuigschrift voor passagiersvervoer, alsook voor sectoren of gebieden die kansen bieden of zullen bieden, zoals de levensmiddelensector, het restaurantbedrijf, preventie van beroepsrisico's, kwaliteitscontrole en milieunormen, projecten op het gebied van verwarming, ventilatie en airconditioning, en het onderhoud van industriële uitrusting; steunt het aanbieden van opleidingen voor vaardigheden die bijdragen tot betere prestaties op het werk, onder meer op het gebied van ICT, vreemde talen en bedrijfsvoering; |
|
12. |
is ingenomen met de bereidheid van de vertegenwoordigers van de voormalige werknemers van Bosal S.A. (de onderneming waar het merendeel van de werknemers waar deze aanvraag betrekking op heeft zijn ontslagen) om een aanvraag voor EFG-financiering te steunen en mee te werken aan het opzetten van de maatregelen die aan de ontslagen werknemers zullen worden aangeboden; wijst erop dat de sociale partners, de betrokken werkgeversorganisatie en de plaatselijke autoriteiten van Sagunto ook bij dit proces betrokken waren; |
|
13. |
wijst erop dat de maatregelen inzake inkomenssteun minder dan 25 % van het totale pakket aan individuele maatregelen uitmaken, wat ver onder het maximum van 35 % ligt dat in de EFG-verordening wordt genoemd, en dat deze maatregelen afhankelijk zijn gesteld van de actieve participatie van de beoogde begunstigden in activiteiten voor het vinden van werk of opleiding; |
|
14. |
herinnert eraan dat in artikel 7 van de EFG-verordening is bepaald dat bij het samenstellen van het door het EFG gesteunde gecoördineerde pakket van individuele dienstverlening rekening moet worden gehouden met toekomstperspectieven op de arbeidsmarkt en de vereiste vaardigheden, en dat het gecoördineerde pakket gericht moet zijn op de overgang naar een grondstoffenefficiënte en duurzame economie; |
|
15. |
wijst erop dat Spanje bevestigt dat voor de subsidiabele maatregelen geen steun uit andere financieringsinstrumenten van de Unie wordt ontvangen; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om in haar jaarverslagen een vergelijkende evaluatie van deze gegevens op te nemen zodat bestaande regelingen volledig in acht worden genomen en wordt voorkomen dat door de Unie gefinancierde diensten dubbel worden aangeboden; |
|
16. |
herinnert eraan dat de inzetbaarheid van alle werknemers moet worden verbeterd door middel van aangepaste opleidingen en de erkenning van de in de loop van het beroepsleven opgedane vaardigheden en bekwaamheden; verwacht dat de opleiding die in het gecoördineerde pakket wordt aangeboden, niet alleen is afgestemd op de behoeften van de ontslagen werknemers, maar ook op het huidige ondernemingsklimaat; |
|
17. |
is ervan overtuigd dat een algemener gebruik van de afwijking van de drempels inzake ontvankelijkheid, in het voordeel van werknemers van kmo's, de verlenging van de referentieperiodes en de mogelijkheid om werknemers mee te tellen die aanverwante diensten hebben geleverd aan de referentieonderneming, zorgvuldig en per geval moeten worden beoordeeld, teneinde een verkeerd gebruik van de EFG-begroting zoveel mogelijk te beperken; is het daarom eens met het besluit van de Commissie om steun te verlenen voor 250 werknemers van 29 ondernemingen in de regio Comunidad Valenciana; |
|
18. |
herhaalt dat uit het EFG afkomstige steun niet in de plaats mag komen van maatregelen waartoe ondernemingen verplicht zijn krachtens de nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten, noch van maatregelen voor de herstructurering van ondernemingen of sectoren; |
|
19. |
verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de documenten in verband met EFG-zaken openbaar toegankelijk zijn; |
|
20. |
hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit; |
|
21. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie; |
|
22. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 855.
(2) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884.
(3) PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.
(4) OICA databank: http://www.oica.net/category/production-statistics/
(5) EGF/2016/004 ES/Comunidad Valenciana automobielsector, COM(2016)0708; EGF/2007/001/FR PSA. COM(2007)0415; EGF/2007/010 PT Lisboa Alentejo. COM(2008)0094; EGF/2008/002 ES Delphi. COM(2008)0547; EGF/2008/004 ES Castilla y León Aragón. COM(2009)0150; EGF/2009/013 DE Karmann. COM(2010)0007; EGF/2012/005 SE Saab, COM(2012)0622; EGF/2012/008 IT De Tomaso; COM(2013)0469; EGF/2013/006 PL Fiat Auto Polen, COM(2014)0699; EGF/2013/012 BE Ford Genk, COM(2014)0532; EGF/2014/006 FR PSA, COM(2014)0560; EGF/2015/003 BE Ford Genk, COM(2015)0336 en EGF/2015/009 SE Volvo Trucks, COM(2016)0061;
(6) EGF/2009/007 SE Volvo, COM(2009)0602 EGF/2009/009 AT Steiermark, COM(2009)0602; EGF/2009/019 FR Renault, COM(2011)0420; EGF/2010/002 ES Catalonië automobielsector, COM(2010)0453; EGF/2010/004 PL Wielkopolskie, COM(2010)0616; EGF/2010/015 FR Peugeot, COM(2012)0461; EGF/2010/031 BE General Motors Belgium, COM(2011)0212; EGF/2011/003 DE Arnsberg en Düsseldorf automobielsector, COM(2011)0447; EGF/2011/005 PT Norte-Centro automobielsector, COM(2011)0664; en EGF/2015/002 DE Adam Opel, COM(2015)0342.
(7) EPA Q3 2016. http://www.ine.es/infografias/tasasepa/desktop/tasas.html?t=0&lang=es
BIJLAGE
BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering ingevolge een aanvraag van Spanje — EGF/2016/004 ES/Comunidad Valenciana automobielsector
(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit (EU) 2017/341.)
|
6.7.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 238/403 |
P8_TA(2016)0496
Normalisatie van de rekeningstelsels van de spoorwegondernemingen ***II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 december 2016 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1192/69 van de Raad betreffende de gemeenschappelijke regels voor de normalisatie van de rekeningstelsels van de spoorwegondernemingen (11197/1/2016 — C8-0424/2016 — 2013/0013(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)
(2018/C 238/26)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (11197/1/2016 — C8-0424/2016), |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 11 juli 2013 (1), |
|
— |
gezien het advies van het Comité van de Regio's van 8 oktober 2013 (2), |
|
— |
gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (3) inzake het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2013)0026), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 76 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie vervoer en toerisme (A8-0368/2016), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing; |
|
2. |
constateert dat het besluit is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen; |
|
4. |
verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen, nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie; |
|
5. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) PB C 327 van 12.11.2013, blz. 122.
(2) PB C 356 van 5.12.2013, blz. 92.
(3) Aangenomen teksten van 26.2.2014, P7_TA(2014)0152.
|
6.7.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 238/404 |
P8_TA(2016)0497
Binnenlands passagiersvervoer per spoor ***II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 december 2016 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1370/2007 met betrekking tot openstelling van de markt voor het binnenlands passagiersvervoer per spoor (11198/1/2016 — C8-0425/2016 — 2013/0028(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)
(2018/C 238/27)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (11198/1/2016 — C8-0425/2016), |
|
— |
gezien de gemotiveerde adviezen die in het kader van Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zijn uitgebracht door het Litouwse Parlement, de Luxemburgse Kamer van Afgevaardigden, de Nederlandse Eerste en Tweede Kamer, de Oostenrijkse Bondsraad en het Zweedse Parlement, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel, |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 11 juli 2013 (1), |
|
— |
gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 8 oktober 2013 (2), |
|
— |
gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (3) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0028), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 76 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie vervoer en toerisme (A8-0373/2016), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing; |
|
2. |
hecht zijn goedkeuring aan de bij deze resolutie gevoegde verklaring; |
|
3. |
constateert dat het besluit is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad; |
|
4. |
stelt voor om naar de handeling te verwijzen als „de verordening-van de Camp-Dijksma betreffende de openstelling van de markt voor het binnenlands passagiersvervoer per spoor” (4); |
|
5. |
verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen; |
|
6. |
verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen, nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie; |
|
7. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) PB C 327 van 12.11.2013, blz. 122.
(2) PB C 356 van 5.12.2013, blz. 92.
(3) Aangenomen teksten van 26.2.2014, P7_TA(2014)0148.
(4) Wim van de Camp en Sharon Dijksma hebben namens het Parlement respectievelijk de Raad de onderhandelingen over de handeling geleid.
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE
Verklaring van het Europees Parlement over de overgang van personeel
Volgens overweging 14 en artikel 4, leden 4 bis, 4 ter en 6, moeten de lidstaten Richtlijn 2001/23/EG betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen volledig eerbiedigen en mogen zij verder gaan dan de toepassing van deze richtlijn door extra maatregelen ter bescherming van het personeel te nemen die in overeenstemming zijn met het Unierecht, zoals het eisen van een verplichte overgang van personeel, ook als Richtlijn 2001/23/EG niet van toepassing is.
|
6.7.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 238/406 |
P8_TA(2016)0498
Eén Europese spoorwegruimte ***II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 december 2016 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2012/34/EU met betrekking tot de openstelling van de markt voor het binnenlands passagiersvervoer per spoor en het beheer van de spoorweginfrastructuur (11199/1/2016 — C8-0426/2016 — 2013/0029(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)
(2018/C 238/28)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (11199/1/2016 — C8-0426/2016), |
|
— |
gezien de gemotiveerde adviezen die in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zijn uitgebracht door de Franse Senaat, het Litouwse parlement, het Luxemburgse parlement, de Nederlandse Eerste Kamer, de Nederlandse Tweede Kamer en de Zweedse Rijksdag, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel, |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 11 juli 2013 (1), |
|
— |
gezien het advies van het Comité van de Regio's van 8 oktober 2013 (2), |
|
— |
gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (3) inzake het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2013)0029), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 76 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie vervoer en toerisme (A8-0371/2016), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing; |
|
2. |
constateert dat het besluit is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad; |
|
3. |
stelt voor om naar de handeling te verwijzen als „de verordening-Sassoli-Dijksma betreffende de openstelling van de markt voor het binnenlands passagiersvervoer per spoor en het beheer van de spoorweginfrastructuur” (4); |
|
4. |
verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen; |
|
5. |
verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen, nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie; |
|
6. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) PB C 327 van 12.11.2013, blz. 122.
(2) PB C 356 van 5.12.2013, blz. 92.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0147.
(4) David-Maria Sassoli en Sharon Dijksma hebben namens het Parlement respectievelijk de Raad de onderhandelingen over de handeling geleid.
|
6.7.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 238/407 |
P8_TA(2016)0499
Toegang tot de markt voor havendiensten en financiële transparantie van havens ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 december 2016 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor de toegang tot de markt voor havendiensten en de financiële transparantie van havens (COM(2013)0296 — C7-0144/2013 — 2013/0157(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2018/C 238/29)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0296), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 100, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0144/2013), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het gemotiveerde advies dat in het kader van Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid is uitgebracht door het Spaanse Congres van Afgevaardigden en de Spaanse Senaat, de Franse Nationale Vergadering, de Italiaanse Senaat, het Letse parlement, het Maltese parlement, de Poolse Sejm, en het Zweedse parlement, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel, |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 11 juli 2013 (1), |
|
— |
gezien het advies van het Comité van de Regio's van 28 november 2013 (2), |
|
— |
gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 5 oktober 2016 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 59 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A8-0023/2016), |
|
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast (3); |
|
2. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
3. |
stelt voor om naar de handeling te verwijzen als „de verordening-Fleckenstein-Schultz van Haegen betreffende een kader voor de toegang tot de markt voor havendiensten en de financiële transparantie van havens” (4); |
|
4. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) PB C 327 van 12.11.2013, blz. 111.
(2) PB C 114 van 15.4.2014, blz. 57.
(3) Dit standpunt vervangt de amendementen die zijn aangenomen op 8 maart 2016 (Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0069).
(4) Knut Fleckenstein en Melanie Schultz van Haegen hebben namens het Parlement respectievelijk de Raad de onderhandelingen over de handeling geleid.
P8_TC1-COD(2013)0157
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 december 2016 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2017/… van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor het verrichten van havendiensten en gemeenschappelijke regels inzake de financiële transparantie van havens
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2017/352.)
|
6.7.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 238/409 |
P8_TA(2016)0500
Benoeming van een lid van de Rekenkamer — Juhan Parts
Besluit van het Europees Parlement van 14 december 2016 over de voordracht van Juhan Parts voor de benoeming tot lid van de Rekenkamer (C8-0445/2016 — 2016/0817(NLE))
(Raadpleging)
(2018/C 238/30)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien artikel 286, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0445/2016), |
|
— |
gezien artikel 121 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0375/2016), |
|
A. |
overwegende dat zijn Commissie begrotingscontrole de kwalificaties van de voorgedragen kandidaat heeft onderzocht, met name gelet op de in artikel 286, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vermelde voorwaarden; |
|
B. |
overwegende dat de Commissie begrotingscontrole het kandidaat-lid van de Rekenkamer tijdens haar vergadering van 5 december 2016 heeft gehoord; |
|
1. |
brengt positief advies uit over de voordracht van de Raad voor de benoeming van Juhan Parts tot lid van de Rekenkamer; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en, ter informatie, aan de Rekenkamer, alsmеde aan de overige instellingen van de Europese Unie en de controle-instellingen van de lidstaten. |
|
6.7.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 238/410 |
P8_TA(2016)0501
Onderzoeksprogramma van het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 december 2016 over het voorstel voor een besluit van de Raad tot wijziging van Beschikking 2008/376/EG inzake de vaststelling van het onderzoeksprogramma van het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal en inzake de technische meerjarenrichtsnoeren voor dat programma (COM(2016)0075 — C8-0099/2016 — 2016/0047(NLE))
(Raadpleging)
(2018/C 238/31)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2016)0075), |
|
— |
gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien de tweede alinea van artikel 2 van Protocol nr. 37 betreffende de financiële gevolgen van de beëindiging van het EGKS-Verdrag en betreffende het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gehecht is, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0099/2016), |
|
— |
gezien artikel 59 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A8-0358/2016), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement; |
|
2. |
verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie dienovereenkomstig te wijzigen; |
|
3. |
verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; |
|
4. |
wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie; |
|
5. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie. |
Amendement 1
Voorstel voor een besluit
Overweging 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 2
Voorstel voor een besluit
Overweging 4
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 3
Voorstel voor een besluit
Overweging 5 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 16
Voorstel voor een besluit
Artikel 1 — punt - 1 (nieuw)
Beschikking 2008/376/EG
Artikel 3 — punt 1 — letter g
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 4
Voorstel voor een besluit
Artikel 1 — punt - 1 bis (nieuw)
Beschikking 2008/376/EG
Artikel 6 — lid 2 — letter g bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
|
Amendement 5
Voorstel voor een besluit
Artikel 1 — punt - 1 ter (nieuw)
Beschikking 2008/376/EG
Artikel 6 — lid 2 — letter g ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
|
Amendement 20
Voorstel voor een besluit
Artikel 1 — punt - 1 quater (nieuw)
Beschikking 2008/376/EG
Artikel 8 — inleidende formule
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||
|
|
|
||
|
„Onderzoek en technologische ontwikkeling (OTO) op dit gebied hebben verbetering van de staalproductieprocédés tot doel om de kwaliteit van de producten en de productiviteit te verhogen. Een verlaging van emissies, energieverbruik en milieueffecten, alsmede een beter gebruik van grondstoffen en het behoud van hulpbronnen, vormen een integraal deel van de ontwikkelingen. De onderzoeksprojecten bestrijken ten minste een van de volgende gebieden:” |
„Onderzoek en technologische ontwikkeling (OTO) op dit gebied hebben verbetering van de staalproductieprocédés tot doel om de kwaliteit van de producten en de productiviteit te verhogen. Een verlaging van emissies, energieverbruik en milieueffecten, alsmede een beter gebruik van grondstoffen en het behoud van hulpbronnen, vormen een integraal deel van de ontwikkelingen. De onderzoeksprojecten bestrijken innovatieve technologieën op ten minste een van de volgende gebieden:” |
Amendement 6
Voorstel voor een besluit
Artikel 1 — punt 1
Beschikking 2008/376/EG
Artikel 21 — letter i bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 7
Voorstel voor een besluit
Artikel 1 — punt 2
Beschikking 2008/376/EG
Artikel 22 — lid 1 — alinea 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Elke adviesgroep is samengesteld overeenkomstig de tabellen in de bijlage. De leden van de adviesgroepen worden individueel benoemd door de directeur-generaal van het directoraat-generaal Onderzoek en innovatie om een gemeenschappelijk belang van belanghebbenden te vertegenwoordigen. Zij mogen geen individuele belanghebbende vertegenwoordigen, maar brengen advies uit in het belang van de verschillende organisaties van belanghebbenden. |
Elke adviesgroep is samengesteld overeenkomstig de tabellen in de bijlage. De leden van de adviesgroepen worden individueel benoemd door de directeur-generaal van het directoraat-generaal Onderzoek en innovatie van de Commissie om een gemeenschappelijk belang van belanghebbenden te vertegenwoordigen. Zij handelen individueel en mogen geen individuele belanghebbende vertegenwoordigen, maar brengen advies uit in het belang van de verschillende organisaties van belanghebbenden. |
Amendement 8
Voorstel voor een besluit
Artikel 1 — punt 2
Beschikking 2008/376/EG
Artikel 22 — lid 2 — alinea 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Zij moeten actief zijn op het betrokken gebied en op de hoogte zijn van de sectorale prioriteiten . |
Zij moeten actief zijn op het betrokken gebied en op de hoogte zijn van de prioriteiten van de industrie en de sector . |
Amendement 9
Voorstel voor een besluit
Artikel 1 — punt 3
Beschikking 2008/376/EG
Artikel 24 — lid 1 — alinea 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
De leden van de technische groepen worden op persoonlijke titel benoemd door de directeur-generaal van het directoraat-generaal Onderzoek en innovatie. |
De leden van de technische groepen worden op persoonlijke titel benoemd door de directeur-generaal van het directoraat-generaal Onderzoek en innovatie van de Commissie . |
Amendement 15
Voorstel voor een besluit
Artikel 1 — punt 3
Beschikking 2008/376/EG
Artikel 24 — lid 3 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
3 bis. De Commissie zorgt voor een zo groot mogelijke transparantie, onder meer door het publiceren van agenda's, achtergronddocumenten, uitslagen van stemmingen en gedetailleerde notulen, met inbegrip van afwijkende standpunten, overeenkomstig de aanbeveling van de Europese Ombudsman. |
Amendement 10
Voorstel voor een besluit
Artikel 1 — punt 9
Beschikking 2008/376/EG
Artikel 39
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Op de aanstelling van onafhankelijke en hooggekwalificeerde deskundigen zoals bedoeld in artikel 18, artikel 28, lid 2, en artikel 38, is het bepaalde in artikel 40 van Verordening (EU) nr. 1290/2013 (*1) van overeenkomstige toepassing. |
Op de aanstelling van onafhankelijke en hooggekwalificeerde deskundigen zoals bedoeld in artikel 18, artikel 28, lid 2, en artikel 38, is het bepaalde in artikel 40 van Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad (*2) van overeenkomstige toepassing , alsmede, voor deskundigengroepen als geheel, het besluit van de Commissie van 30 mei 2016 tot vaststelling van horizontale regels voor de oprichting en werking van deskundigengroepen van de Commissie en een resolutie van het Europees Parlement over de controle van het register en de samenstelling van de deskundigengroepen van de Commissie . |
(*1) Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de regels voor de deelname aan acties en de verspreiding van resultaten in het kader van „Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020)” en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1906/2006 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 81).".
(*2) Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de regels voor de deelname aan acties en de verspreiding van resultaten in het kader van „Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020)” en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1906/2006 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 81).".
Donderdag 15 december 2016
|
6.7.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 238/416 |
P8_TA(2016)0508
Visumplichtige en niet-visumplichtige derde landen: herziening van het opschortingsmechanisme ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 december 2016 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 539/2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (herziening van het opschortingsmechanisme) (COM(2016)0290 — C8-0176/2016 — 2016/0142(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2018/C 238/32)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2016)0290), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 77, lid 2, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0176/2016), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 7 december 2016 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 59 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0235/2016), |
|
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; |
|
2. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
P8_TC1-COD(2016)0142
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 december 2016 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2017/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (herziening van het opschortingsmechanisme)
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2017/371.)