ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 190

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

61e jaargang
4 juni 2018


Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2018/C 190/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2018/C 190/02

Zaak C-252/17: Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 21 maart 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Juzgado de lo Social no 2 de Cádiz — Spanje) — Moisés Vadillo González / Alestis Aerospace SL (Prejudiciële verwijzing — Artikel 53, lid 2, en artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof — Onvoldoende precisering van de feitelijke en juridische context van het hoofdgeding en van de redenen waarom een antwoord op de prejudiciële vragen noodzakelijk is — Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

2

2018/C 190/03

Zaak C-315/17: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 22 maart 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Juzgado Contencioso-Administrativo no 2 de Zaragoza — Spanje) — Pilar Centeno Meléndez / Universidad de Zaragoza (Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 1999/70/EG — Door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — Clausule 4 — Non-discriminatiebeginsel — Horizontale loopbaanregeling — Toekenning van een loontoeslag — Nationale regeling op grond waarvan ambtenaren in tijdelijke dienst zijn uitgesloten — Begrippen arbeidsvoorwaarden en objectieve redenen)

3

2018/C 190/04

Zaak C-604/17: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 16 januari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven kasatsionen sad — Bulgarije) — PM / AH [Prejudiciële verwijzing — Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof — Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht — Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Bevoegdheid inzake ouderlijke verantwoordelijkheid — Verordening (EG) nr. 2201/2003 — Bevoegdheid van een rechterlijke instantie van een lidstaat om kennis te nemen van een beroep inzake ouderlijke verantwoordelijkheid ingeval het kind niet op het grondgebied van deze staat verblijft — Bevoegdheid inzake onderhoudsverplichtingen — Verordening (EG) nr. 4/2009]

3

2018/C 190/05

Zaak C-651/17 P: Hogere voorziening ingesteld op 21 november 2017 door Grupo Osborne S.A. tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 20 september 2017 in zaak T-350/13, Jordi Nogués /EUIPO — Grupo Osborne (BADTORO)

4

2018/C 190/06

Zaak C-652/17 P: Hogere voorziening ingesteld op 21 november 2017 door Grupo Osborne S.A. tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 20 september 2017 in zaak T-386/15, Jordi Nogués / EUIPO — Grupo Osborne (BADTORO)

4

2018/C 190/07

Zaak C-660/17 P: Hogere voorziening ingesteld op 24 november 2017 door RF tegen de beschikking van het Gerecht (Zesde kamer) van 13 september 2017 in zaak T-880/16, RF/Commissie

5

2018/C 190/08

Zaak C-135/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 20 februari 2018 — Logistik XXL GmbH / CMR Transport & Logistik

6

2018/C 190/09

Zaak C-161/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Castilla y León (Spanje) op 27 februari 2018 — Violeta Villar Láiz/Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS) en Tesorería General de la Seguridad Social (TGSS)

7

2018/C 190/10

Zaak C-171/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Appeal (Verenigd Koninkrijk) op 5 maart 2018 — Safeway Ltd / Andrew Richard Newton, Safeway Pension Trustees Ltd

8

2018/C 190/11

Zaak C-172/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Appeal (Verenigd Koninkrijk) op 5 maart 2018 — AMS Neve Ltd, Barnett Waddingham Trustees, Mark Crabtree / Heritage Audio SL, Pedro Rodríguez Arribas

8

2018/C 190/12

Zaak C-191/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court (Ierland) op 16 maart 2018 — KN / Minister for Justice and Equality

9

2018/C 190/13

Zaak C-194/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vrhovno sodišče Republike Slovenije (Slovenië) op 19 maart 2018 — Jadran Dodič / BANKA KOPER, ALTA INVEST

10

2018/C 190/14

Zaak C-196/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa — CAAD) (Portugal) op 19 maart 2018 — Raúl Vítor Soares de Sousa / Autoridade Tributária e Aduaneira

11

2018/C 190/15

Zaak C-198/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Högsta domstol (Zweden) op 20 maart 2018 — CeDe Group AB/KAN Sp. z o.o. in staat van faillissement

11

2018/C 190/16

Zaak C-209/18: Beroep ingesteld op 23 maart 2018 — Europese Commissie / Republiek Oostenrijk

12

2018/C 190/17

Zaak C-215/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Obvodní soud pro Prahu (Tsjechië) op 26 maart 2018 — Libuše Králová / Primera Air Scandinavia

13

2018/C 190/18

Zaak C-216/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court (Ierland) op 27 maart 2018 — Minister for Justice and Equality / LM

13

2018/C 190/19

Zaak C-236/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) op 29 maart 2018 — GRDF SA/Eni Gas & Power France SA, Direct énergie, Commission de régulation de l’énergie, Procureur général près la Cour d’appel de Paris

14

2018/C 190/20

Zaak C-237/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal de première instance de Liège (België) op 3 april 2018 — Pauline Stiernon, Marion Goraguer, Muriel Buccarello, Clémentine Vasseur, Manon Pirotton, Anissa Quotb / Belgische Staat, FOD Volksgezondheid, Franse Gemeenschap van België

15

2018/C 190/21

Zaak C-244/18 P: Hogere voorziening ingesteld op 4 april 2018 door Larko Geniki Metalleftiki kai Metallourgiki AE tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 1 februari 2018 in zaak T-423/14, Larko/Commissie

15

2018/C 190/22

Zaak C-252/18 P: Hogere voorziening ingesteld op 6 april 2018 door de Helleense Republiek tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 1 februari 2018 in zaak T-506/15, Griekenland/Commissie

16

2018/C 190/23

Zaak C-344/16: Beschikking van de president van het Hof van 23 januari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Die Länderbahn GmbH DLB/DB Station & Service AG

17

2018/C 190/24

Zaak C-603/16 P: Beschikking van de president van het Hof van 16 februari 2018 — Raad van de Europese Unie/PT Wilmar Bioenergi Indonesia, PT Wilmar Nabati Indonesia, Europese Commissie, European Biodiesel Board (EBB)

17

2018/C 190/25

Zaak C-604/16 P: Beschikking van de president van het Hof van 16 februari 2018 — Raad van de Europese Unie / PT Pelita Agung Agrindustri, Europese Commissie, European Biodiesel Board (EBB)

18

2018/C 190/26

Zaak C-605/16 P: Beschikking van de president van het Hof van 16 februari 2018 — Raad van de Europese Unie / PT Ciliandra Perkasa, Europese Commissie, European Biodiesel Board (EBB)

18

2018/C 190/27

Zaak C-606/16 P: Beschikking van de president van het Hof van 16 februari 2018 — Raad van de Europese Unie / PT Perindustrian dan Perdagangan Musim Semi Mas (PT Musim Mas), Europese Commissie, European Biodiesel Board (EBB)

18

2018/C 190/28

Zaak C-644/16: Beschikking van de president van de Vierde kamer van het Hof van 23 januari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — Synthon BV / Astellas Pharma Inc.

18

2018/C 190/29

Zaak C-170/17: Beschikking van de president van de Negende kamer van het Hof van 2 februari 2018 — Europese Commissie/Portugese Republiek

19

2018/C 190/30

Zaak C-206/17: Beschikking van de president van de Eerste kamer van het Hof van 7 februari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht — Duitsland) — Heinrich Denker / Gemeinde Thedinghausen, in tegenwoordigheid van: Vertreter des Bundesinteresses beim Bundesverwaltungsgericht

19

2018/C 190/31

Zaak C-309/17: Beschikking van de president van het Hof van 26 januari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hanseatische Oberlandesgericht in Bremen — Duitsland) — Stadtwerke Delmenhorst GmbH / Manfred Bleckwehl

19

2018/C 190/32

Zaak C-376/17: Beschikking van de president van het Hof van 23 februari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court — Ierland) — Tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd tegen Arkadiusz Piotr Lipinski

19

2018/C 190/33

Zaak C-383/17: Beschikking van de president van het Hof van 8 februari 2018 — Europese Commissie / Portugese Republiek

20

2018/C 190/34

Zaak C-439/17: Beschikking van de president van het Hof van 7 februari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Hamburg — Duitsland) — British American Tobacco (Germany) GmbH / Freie und Hansestadt Hamburg

20

2018/C 190/35

Zaak C-490/17: Beschikking van de president van het Hof van 26 januari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Okręgowy w Warszawie — Polen) — Passenger Rights sp. z o.o./Deutsche Lufthansa AG

20

2018/C 190/36

Zaak C-533/17: Beschikking van de president van het Hof van 15 januari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover — Duitsland) — Anja Oehlke, Wolfgang Oehlke/TUIfly GmbH

20

2018/C 190/37

Zaak C-605/17: Beschikking van de president van het Hof van 28 februari 2018 — Europese Commissie / Slowaakse Republiek

21

2018/C 190/38

Zaak C-636/17: Beschikking van de president van het Hof van 28 februari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht Korneuburg — Oostenrijk) — Germanwings GmbH / Emina Pedić

21

2018/C 190/39

Zaak C-3/18 P: Beschikking van de president van het Hof van 1 maart 2018 — Confédération européenne des associations d'horlogers-réparateurs (CEAHR) / Europese Commissie, LVMH Moët Hennessy-Louis Vuitton SA, Rolex, SA, The Swatch Group SA

21

 

Gerecht

2018/C 190/40

Zaken T-339/15 tot en met T-343/15: Arrest van het Gerecht van 16 april 2018 — Polski Koncern Naftowy Orlen/EUIPO (Vorm van een tankstation) [Uniemerk — Aanvraag voor driedimensionale Uniemerken — Vorm van een tankstation — Absolute weigeringsgrond — Onderscheidend vermogen — Artikel 65, lid 4, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 72, lid 4, van verordening (EU) 2017/1001] — Beslissingen waarbij de vorderingen van de verzoekende partij volledig worden toegewezen — Beslissing tot terugverwijzing van de kamer van beroep — Dwingend karakter van de motivering van een verwijzingsbeslissing — Ontvankelijkheid — Motiveringsplicht]

22

2018/C 190/41

Zaak T-462/15: Arrest van het Gerecht van 19 april 2018 — Asia Leader International (Cambodia) / Commissie [Dumping — Invoer van rijwielen verzonden vanuit Cambodja, Pakistan en de Filipijnen — Uitbreiding van het op de invoer van rijwielen van oorsprong uit China ingestelde definitieve antidumpingrecht tot die invoer — Verordening (EU) 2015/776 — Ontwijking — Overlading — Artikel 13, leden 1 en 2, en artikel 18, lid 3, van verordening (EG) nr. 1225/2009 [thans artikel 13, leden 1 en 2, en artikel 18, lid 3, van verordening (EU) 2016/1036]]

23

2018/C 190/42

Zaak T-675/15: Arrest van het Gerecht van 23 april 2018 — Shanxi Taigang Stainless Steel / Commissie [Dumping — Invoer van koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit China en Taiwan — Definitief antidumpingrecht — Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1429 — Artikel 2, lid 7, onder a), van verordening (EG) nr. 1225/2009 [thans artikel 2, lid 7, onder a), van verordening 2016/1036] — Normale waarde — Keuze van geschikt derde land — Correcties — Artikel 2, lid 10, onder k), van verordening nr. 1225/2009 [thans artikel 2, lid 10, onder k), van verordening 2016/1036] — Berekening van de dumpingmarge — Correcties — Artikel 3, leden 2, 6 en 7, van verordening nr. 1225/2009 [thans artikel 3, leden 2, 6 en 7, van verordening 2016/1036] — Schade — Oorzakelijk verband]

23

2018/C 190/43

Zaak T-439/16: Arrest van het Gerecht van 20 april 2018 — holyGhost/EUIPO — CBM (holyGhost) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniewoordmerk holyGhost — Ouder Uniewoordmerk HOLY — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]]

24

2018/C 190/44

Zaak T-648/16: Arrest van het Gerecht van 17 april 2018 — Şölen Çikolata Gıda Sanayi ve Ticaret/EUIPO — Zaharieva (BOBO cornet) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniebeeldmerk BOBO cornet — Ouder Uniebeeldmerk OZMO cornet — Geen verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]]

25

2018/C 190/45

Zaak T-15/17: Arrest van het Gerecht van 20 april 2018 — Mitrakos/EUIPO — Belasco Baquedano (YAMAS) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniebeeldmerk YAMAS — Ouder Uniewoordmerk LLAMA — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]]

25

2018/C 190/46

Zaak T-25/17: Arrest van het Gerecht van 19 april 2018 — Rintisch/EUIPO — Compagnie laitière européenne (PROTICURD) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie — Woordmerk PROTICURD — Oudere nationale woordmerken PROTI en PROTIPLUS — Ouder nationaal beeldmerk Proti Power — Relatieve weigeringsgrond — Motiveringsplicht — Artikel 75 van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 94 van verordening (EU) 2017/1001] — Normaal gebruik van de oudere merken — Artikel 42, leden 2 en 3, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 47, leden 2 en 3, van verordening 2017/1001) — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001] — Geen soortgelijke waren — Geen verwarringsgevaar]

26

2018/C 190/47

Zaak T-119/17: Arrest van het Gerecht van 13 april 2018 — Alba Aguilera e.a. / EDEO (Openbare dienst — Ambtenaren — Tijdelijk functionarissen — Arbeidscontractanten — Beloning — In een derde land tewerkgesteld personeel van EDEO — Artikel 10 van bijlage X bij het Statuut — Jaarlijkse evaluatie van de toelage wegens bijzondere levensomstandigheden — Besluit om de toelage wegens bijzondere levensomstandigheden in Ethiopië te verlagen van 30 naar 25 % — Geen vaststelling van algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 10 van bijlage X bij het Statuut — Aansprakelijkheid — Immateriële schade)

27

2018/C 190/48

Zaak T-364/17: Arrest van het Gerecht van 17 april 2018 — Bielawski/EUIPO (HOUSE OF CARS) [Uniemerk — Aanvraag voor Uniewoordmerk HOUSE OF CARS — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] — Gewettigd vertrouwen — Rechtszekerheid]

27

2018/C 190/49

Zaak T-185/16: Beschikking van het Gerecht van 9 april 2018 — Make up for ever/EUIPO — L’Oréal (MAKE UP FOR EVER PROFESSIONAL) (Uniemerk — Vordering tot nietigverklaring — Intrekking van de vordering tot nietigverklaring — Afdoening zonder beslissing)

28

2018/C 190/50

Zaak T-320/16: Beschikking van het Gerecht van 9 april 2018 — Make up for ever/EUIPO — L’Oréal (MAKE UP FOR EVER) (Uniemerk — Vordering tot nietigverklaring — Intrekking van de vordering tot nietigverklaring — Afdoening zonder beslissing)

28

2018/C 190/51

Zaak T-813/16: Beschikking van het Gerecht van 11 april 2018 — ABES / Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Staatssteun — Subsidies verleend door de Portugese autoriteiten aan een organisatie die sociale diensten verricht voor senioren — Inleidende onderzoeksprocedure — Besluit tot vaststelling dat er geen sprake is van staatssteun — Beroep tot betwisting van de gegrondheid van de omstreden maatregel — Geen wezenlijke aantasting van de concurrentiepositie — Niet-ontvankelijkheid)

29

2018/C 190/52

Zaak T-386/17: Beschikking van het Gerecht van 12 april 2018 — Lackmann Fleisch- und Feinkostfabrik/EUIPO (Лидер) [Uniemerk — Aanvraag voor Uniebeeldmerk Лидер — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] — Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is]

30

2018/C 190/53

Zaak T-138/18: Beroep ingesteld op 28 februari 2018 — De Esteban Alonso / Commissie

30

2018/C 190/54

Zaak T-161/18: Beroep ingesteld op 5 maart 2018 — Braesch e.a. / Commissie

31

2018/C 190/55

Zaak T-178/18: Beroep ingesteld op 8 maart 2018 — Brussels Hoofdstedelijk Gewest/Commissie

32

2018/C 190/56

Zaak T-190/18: Beroep ingesteld op 15 maart 2018 — Solwindet las Lomas / Commissie

33

2018/C 190/57

Zaak T-197/18: Beroep ingesteld op 16 maart 2018 — JV Voscf e.a. / Raad e.a.

34

2018/C 190/58

Zaak T-207/18: Beroep ingesteld op 23 maart 2018 — PlasticsEurope/ECHA

35

2018/C 190/59

Zaak T-211/18: Beroep ingesteld op 26 maart 2018 — Vanda Pharmaceuticals / Commissie

35

2018/C 190/60

Zaak T-218/18: Beroep ingesteld op 29 maart 2018 — Deutsche Lufthansa/Commissie

36

2018/C 190/61

Zaak T-220/18: Beroep ingesteld op 28 maart 2018 — Torrefazione Caffè Michele Battista/EUIPO — Battista Nino Caffè (Battistino)

37

2018/C 190/62

Zaak T-221/18: Beroep ingesteld op 28 maart 2018 — Torrefazione Caffè Michele Battista/EUIPO — Battista Nino Caffè (BATTISTINO)

38

2018/C 190/63

Zaak T-223/18: Beroep ingesteld op 26 maart 2018 — Casa Regina Apostolorum della Pia Società delle Figlie di San Paolo/Commissie

38

2018/C 190/64

Zaak T-227/18: Beroep ingesteld op 3 april 2018 — Microsemi Europe en Microsemi/Commissie

39

2018/C 190/65

Zaak T-229/18: Beroep ingesteld op 4 april 2018 — Biolatte/EUIPO (Biolatte)

41

2018/C 190/66

Zaak T-235/18: Beroep ingesteld op 6 april 2018 — Qualcomm/Commissie

41

2018/C 190/67

Zaak T-320/17: Beschikking van het Gerecht van 10 april 2018 — European Dynamics Luxembourg en Evropaïki Dynamiki/EIF

42


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2018/C 190/01)

Laatste publicatie

PB C 182 van 28.5.2018

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 166 van 14.5.2018

PB C 161 van 7.5.2018

PB C 152 van 30.4.2018

PB C 142 van 23.4.2018

PB C 134 van 16.4.2018

PB C 123 van 9.4.2018

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/2


Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 21 maart 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Juzgado de lo Social no 2 de Cádiz — Spanje) — Moisés Vadillo González / Alestis Aerospace SL

(Zaak C-252/17) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Artikel 53, lid 2, en artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Onvoldoende precisering van de feitelijke en juridische context van het hoofdgeding en van de redenen waarom een antwoord op de prejudiciële vragen noodzakelijk is - Kennelijke niet-ontvankelijkheid))

(2018/C 190/02)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado de lo Social no 2 de Cádiz

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Moisés Vadillo González

Verwerende partij: Alestis Aerospace SL

In tegenwoordigheid van: Ministerio Fiscal

Dictum

Het door de Juzgado de lo Social no 2 de Cádiz (arbeidsrechter, rechtbank nr. 2, Cádiz, Spanje) bij beslissing van 8 mei 2017 ingediende verzoek om een prejudiciële beslissing is kennelijk niet-ontvankelijk.


(1)  PB C 256 van 07.08.2017.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/3


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 22 maart 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Juzgado Contencioso-Administrativo no 2 de Zaragoza — Spanje) — Pilar Centeno Meléndez / Universidad de Zaragoza

(Zaak C-315/17) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 1999/70/EG - Door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd - Clausule 4 - Non-discriminatiebeginsel - Horizontale loopbaanregeling - Toekenning van een loontoeslag - Nationale regeling op grond waarvan ambtenaren in tijdelijke dienst zijn uitgesloten - Begrippen „arbeidsvoorwaarden” en „objectieve redenen”))

(2018/C 190/03)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado Contencioso-Administrativo no 2 de Zaragoza

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Pilar Centeno Meléndez

Verwerende partij: Universidad de Zaragoza

Dictum

Clausule 4.1 van de raamovereenkomst van 18 maart 1999 inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, moet aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan de deelname aan de horizontale loopbaanregeling voor het administratieve en technische personeel van de universiteit van Zaragoza (Spanje), en daardoor het voordeel van de loontoeslag waarop die deelname recht geeft, is voorbehouden aan ambtenaren en aan functionarissen met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, met uitsluiting van inzonderheid personen die in dienst zijn als tijdelijke functionarissen.


(1)  PB C 269 van 14.08.2017.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/3


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 16 januari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven kasatsionen sad — Bulgarije) — PM / AH

(Zaak C-604/17) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht - Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Bevoegdheid inzake ouderlijke verantwoordelijkheid - Verordening (EG) nr. 2201/2003 - Bevoegdheid van een rechterlijke instantie van een lidstaat om kennis te nemen van een beroep inzake ouderlijke verantwoordelijkheid ingeval het kind niet op het grondgebied van deze staat verblijft - Bevoegdheid inzake onderhoudsverplichtingen - Verordening (EG) nr. 4/2009])

(2018/C 190/04)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Varhoven kasatsionen sad (Bulgarije)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: PM

Verwerende partij: AH

Dictum

Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000, moet aldus worden uitgelegd dat een rechterlijke instantie van een lidstaat die krachtens artikel 3, lid 1, onder b), van deze verordening bevoegd is uitspraak te doen over een verzoek tot echtscheiding tussen twee echtgenoten die de nationaliteit van deze lidstaat hebben, niet bevoegd is om te oordelen over het gezagsrecht en het omgangsrecht ten aanzien van het kind van de echtgenoten, wanneer dit kind op het moment waarop het beroep bij deze rechterlijke instantie is ingesteld zijn gewone verblijfplaats in een andere lidstaat heeft en niet is voldaan aan de voorwaarden waaronder deze bevoegdheid krachtens artikel 12 van deze verordening aan de genoemde rechterlijke instantie kan worden toegekend, rekening ermee houdend dat uit de omstandigheden van het hoofdgeding voorts evenmin volgt dat deze bevoegdheid zou kunnen worden gebaseerd op de artikelen 9, 10 of 15 van deze verordening. Bovendien voldoet deze rechterlijke instantie niet aan de voorwaarden die volgens artikel 3, onder d), van verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen, vervuld moeten zijn om uitspraak te kunnen doen over de gevorderde onderhoudsuitkering.


(1)  PB C 22 van 22.1.2018.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/4


Hogere voorziening ingesteld op 21 november 2017 door Grupo Osborne S.A. tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 20 september 2017 in zaak T-350/13, Jordi Nogués /EUIPO — Grupo Osborne (BADTORO)

(Zaak C-651/17 P)

(2018/C 190/05)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Grupo Osborne S.A. (vertegenwoordigers: J. M. Iglesias Monravá, abogado)

Andere partijen in de procedure: Jordi Nogués S.L. en Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

Bij beschikking van 12 april 2018 heeft het Hof (Zesde kamer) de hogere voorziening afgewezen en Grupo Osborne S.A. verwezen in haar eigen kosten.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/4


Hogere voorziening ingesteld op 21 november 2017 door Grupo Osborne S.A. tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 20 september 2017 in zaak T-386/15, Jordi Nogués / EUIPO — Grupo Osborne (BADTORO)

(Zaak C-652/17 P)

(2018/C 190/06)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Grupo Osborne S.A. (vertegenwoordiger: J. M. Iglesias Monravá, abogado)

Andere partijen in de procedure: Jordi Nogués S.L. en Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

Bij beschikking van 12 april 2018 heeft het Hof (Zesde kamer) de hogere voorziening afgewezen en Grupo Osborne S.A. verwezen in haar eigen kosten.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/5


Hogere voorziening ingesteld op 24 november 2017 door RF tegen de beschikking van het Gerecht (Zesde kamer) van 13 september 2017 in zaak T-880/16, RF/Commissie

(Zaak C-660/17 P)

(2018/C 190/07)

Procestaal: Pools

Partijen

Rekwirante: RF (vertegenwoordiger: K. Komar-Komarowski, radca prawny)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen en de zaak naar het Gerecht terugverwijzen, opdat het opnieuw over de zaak oordeelt en hierin een voor beroep vatbare beslissing neemt;

subsidiair, voor het geval dat het Hof zou oordelen dat in deze zaak is voldaan aan de voorwaarden om de zaak zelf af te doen, de bestreden beslissing vernietigen en de in eerste aanleg aangevoerde middelen in hun geheel toewijzen;

de verwerende partij verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

Door een onjuiste uitlegging ervan is artikel 45, lid 2, juncto artikel 53 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie geschonden. Volgens rekwirante heeft het Gerecht het beginsel van de rationele wetgeving onjuist opgevat waar het heeft vastgesteld dat het begrip „overmacht” en het begrip „toeval” dezelfde betekenis hebben. Een dergelijke opvatting van beide begrippen is ook in tegenspraak met het doel van artikel 45 van het Statuut, dat verschillen die voortvloeien uit afstand (hier tussen de vestigingsplaats van de partij en de zetel van het Hof) beoogt te overbruggen. Dientengevolge is het Gerecht zonder reden voorbijgegaan aan het toeval dat het voor rekwirante onmogelijk maakte de papieren versie (het origineel) van het beroep tijdig in te dienen.

2.

Door een onjuiste uitlegging ervan is artikel 126 van het Reglement voor procesvoering van het Gerecht van 4 maart 2015 geschonden. Hoewel niet was voldaan aan de daarvoor gestelde voorwaarden heeft het Gerecht artikel 126 van het Reglement voor de procesvoering toegepast en het beroep van rekwirante zonder reden als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen. De schending van artikel 126 van het Reglement voor procesvoering door het Gerecht was het onvermijdelijke en kennelijke gevolg van de schending van artikel 45 juncto 53 van het Statuut.

3.

Ten onrechte is vastgesteld dat rekwirante niet had aangetoond dat sprake was van toeval in de zin van artikel 45, lid 2, van het Statuut. Rekwirante heeft het bestaan van toeval aangetoond. Zij heeft voor dit toeval niet alleen meer bewijs overgelegd dan nodig was, maar ook alle bewijzen aangevoerd waarover zij maar kon beschikken. Rekwirante heeft alle zorgvuldigheid betracht die redelijkerwijze van haar mocht worden verwacht teneinde te garanderen dat de postzending met het beroep tijdig zou worden bezorgd. Vanaf het moment waarop rekwirante de postzending heeft afgegeven, had zij geen invloed meer op de bezorging ervan. Vanaf dat tijdstip lagen de omstandigheden die invloed hadden op het moment van bezorging immers geheel buiten rekwirantes bereik.

4.

Artikel 1, artikel 6, lid 1, en artikel 14 van het op 4 november 1950 in Rome ondertekende Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden zijn geschonden, aangezien het Gerecht de toegang tot zijn rechtsbedeling moeilijker heeft gemaakt en een partij op grond van haar woon- of vestigingsplaats heeft gediscrimineerd. Door voor alle lidstaten van de Europese Unie dezelfde termijnen wegens afstand vast te stellen, wordt de toegang tot het Gerecht bemoeilijkt voor een partij die ver van de zetel van het Gerecht haar woon- of vestigingsplaats heeft en in het bijzonder voor een partij die haar woon- of vestigingsplaats in de provincie van haar desbetreffende land heeft, en worden procespartijen dientengevolge gediscrimineerd op grond van hun woonplaats.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/6


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 20 februari 2018 — Logistik XXL GmbH / CMR Transport & Logistik

(Zaak C-135/18)

(2018/C 190/08)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Logistik XXL GmbH

Verwerende partij: CMR Transport & Logistik

Prejudiciële vragen

1)

Moet in het geval van een vonnis waarbij de verweerder zonder beperkingen en voorwaarden tot een prestatie is veroordeeld en waartegen in de lidstaat van herkomst een gewoon rechtsmiddel werd ingesteld of waarbij de termijn voor een dergelijk rechtsmiddel nog niet is verstreken, het bevel van het gerecht van herkomst dat het vonnis alleen tegen zekerheidstelling uitvoerbaar bij voorraad is, worden aangemerkt als een voorwaarde in de zin van punt 4.4. van het formulier in bijlage I bij verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (1)?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, geldt dit dan ook wanneer in de lidstaat van herkomst een bewarende maatregel mogelijk is op grond van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis, zonder dat de zekerheid wordt gesteld?

3)

Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord:

a)

Hoe dient het gerecht van herkomst in het geval van een beslissing die een afdwingbare verplichting bevat en waartegen in de lidstaat van herkomst een gewoon rechtsmiddel werd ingesteld of waarbij de termijn voor een dergelijk rechtsmiddel nog niet is verstreken, om te gaan met het formulier in bijlage I bij verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, wanneer de beslissing in de lidstaat van herkomst op grond van de rechterlijke uitspraak of een wettelijke regeling pas na een zekerheidstelling ten uitvoer mag worden gelegd?

b)

Moet het gerecht van herkomst in dit geval het certificaat afgeven door middel van het formulier in bijlage I bij verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zonder de in de punten 4.4.1. tot en met 4.4.4. bedoelde informatie te verstrekken?

c)

Is het gerecht van herkomst in dit geval bevoegd om voor de afgifte van het certificaat het formulier in bijlage I bij verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken aldus te gebruiken dat — bijvoorbeeld in punt 4.4.1. of 4.4.3. van het formulier — aanvullende informatie over de vereiste zekerheidstelling wordt opgenomen en de tekst van de wettelijke regeling als bijlage bij het formulier wordt gevoegd?

4)

Indien de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord:

a)

Hoe dient het gerecht van herkomst om te gaan met het formulier in bijlage I bij verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, wanneer de bewarende maatregel in de lidstaat van herkomst op grond van een wettelijke regeling pas na het verstrijken van een bepaalde termijn is toegestaan?

b)

Is het gerecht van herkomst in dit geval bevoegd om voor de afgifte van het certificaat het formulier in bijlage I bij verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken aldus te gebruiken dat — bijvoorbeeld in punt 4.4.1. of 4.4.3. van het formulier — aanvullende informatie over deze termijn wordt opgenomen en de tekst van de wettelijke regeling als bijlage bij het formulier wordt gevoegd?


(1)  PB 2012, L 351, blz. 1


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Castilla y León (Spanje) op 27 februari 2018 — Violeta Villar Láiz/Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS) en Tesorería General de la Seguridad Social (TGSS)

(Zaak C-161/18)

(2018/C 190/09)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Superior de Justicia de Castilla y León

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Violeta Villar Láiz

Verwerende partijen: Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS) en Tesorería General de la Seguridad Social (TGSS)

Prejudiciële vragen

1)

De Spaanse wettelijke regeling betreffende de berekening van het ouderdomspensioen bepaalt dat op het basisbedrag van dit pensioen, dat wordt berekend met inaanmerkingneming van de salarissen van de laatste jaren, een percentage wordt toegepast dat afhangt van het aantal premiejaren gedurende het gehele beroepsleven. Is een nationale wettelijke bepaling, zoals die welke is vastgesteld in artikel 247, onder a), en artikel 248, lid 3, van de [Ley General de la Seguridad Social] (Spaanse algemene socialezekerheidswet), op grond waarvan het aantal jaren dat in aanmerking kan worden genomen voor de toepassing van dat percentage wordt beperkt indien sprake is van tijdvakken van deeltijdse arbeid, in strijd met artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van sociale zekerheid (1)? Vereist artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7/EEG dat het aantal premiejaren dat in aanmerking wordt genomen voor de vaststelling van het percentage dat wordt toegepast voor de berekening van het ouderdomspensioen, op dezelfde wijze wordt vastgesteld voor voltijdse en deeltijdse tewerkgestelden?

2)

Is een nationale wettelijke bepaling, zoals die welke aan de orde is in de onderhavige zaak, ook in strijd met artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, zodat de nationale rechter gehouden is de volledige werking van dit Handvest te verzekeren en de betrokken strijdige bepalingen van het nationale recht buiten toepassing te laten, zonder dat hij de voorafgaande opheffing hiervan via de wetgeving of enige andere constitutionele procedure hoeft te vragen of af te wachten?


(1)  PB 1979, L 6, blz. 24.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/8


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Appeal (Verenigd Koninkrijk) op 5 maart 2018 — Safeway Ltd / Andrew Richard Newton, Safeway Pension Trustees Ltd

(Zaak C-171/18)

(2018/C 190/10)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Court of Appeal

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Safeway Ltd

Verwerende partijen: Andrew Richard Newton, Safeway Pension Trustees Ltd

Prejudiciële vraag

Wanneer de bepalingen van een pensioenregeling naar nationaal recht bevoegdheid verlenen om door middel van wijziging van de trustakte met terugwerkende kracht de waarde van de opgebouwde pensioenrechten van zowel mannen als vrouwen te verlagen over een periode vanaf de datum van schriftelijke kennisgeving van de voorgenomen wijzigingen in de regeling tot aan de datum waarop de trustakte daadwerkelijk wordt gewijzigd, schrijft artikel 157 VWEU (voorheen en in de relevante periode artikel 119 van het Verdrag van Rome) dan voor dat de opgebouwde pensioenrechten van zowel mannen als vrouwen in die periode als onherroepelijk moeten worden beschouwd in die zin dat hun pensioenrechten niet kunnen worden verlaagd met terugwerkende kracht door uitoefening van de naar nationaal recht geldende bevoegdheid?


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/8


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Appeal (Verenigd Koninkrijk) op 5 maart 2018 — AMS Neve Ltd, Barnett Waddingham Trustees, Mark Crabtree / Heritage Audio SL, Pedro Rodríguez Arribas

(Zaak C-172/18)

(2018/C 190/11)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Court of Appeal

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: AMS Neve Ltd, Barnett Waddingham Trustees, Mark Crabtree

Verwerende partijen: Heritage Audio SL, Pedro Rodríguez Arribas

Prejudiciële vragen

Wanneer een onderneming gevestigd is in lidstaat A en aldaar stappen heeft ondernomen om reclame te maken voor bepaalde waren en deze onder een teken dat identiek is aan een Uniemerk te koop aan te bieden op een website die is gericht op handelaars en consumenten in lidstaat B:

i)

is een rechtbank voor het Uniemerk in lidstaat B in dat geval bevoegd om kennis te nemen van een vordering die is ingesteld wegens een inbreuk op het Uniemerk met betrekking tot het adverteren en te koop aanbieden van de waren op het grondgebied van lidstaat B?

ii)

indien dat niet het geval is, welke andere criteria moet die rechtbank voor het Uniemerk dan in aanmerking nemen om te bepalen of zij al dan niet bevoegd is om die vordering af te doen?

iii)

voor zover het antwoord op de vraag onder ii) vereist dat de betrokken rechtbank voor het Uniemerk nagaat of de onderneming op actieve wijze stappen heeft gezet in lidstaat B, aan de hand van welke criteria kan dan worden onderzocht of dit inderdaad het geval is?


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/9


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court (Ierland) op 16 maart 2018 — KN / Minister for Justice and Equality

(Zaak C-191/18)

(2018/C 190/12)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Supreme Court

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: KN

Verwerende partij: Minister for Justice and Equality

Prejudiciële vragen

1.

Gelet op:-

(a)

de kennisgeving van het Verenigd Koninkrijk volgens artikel 50 VEU,

(b)

de onzekerheid over de toekomstige regelingen tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk wat hun onderlinge relaties na het vertrek van het Verenigd Koninkrijk betreft, en

(c)

de daaruit volgende onzekerheid over de mate waarin O’Connor in de praktijk zijn aan de Verdragen, het Handvest of de toepasselijke wetgeving ontleende rechten zal kunnen doen gelden ingeval hij aan het Verenigd Koninkrijk wordt overgeleverd en hij na de uittreding van het Verenigd Koninkrijk opgesloten zou blijven,

is een lidstaat die is aangezocht om een persoon krachtens een Europees aanhoudingsbevel over te leveren aan het Verenigd Koninkrijk, op grond van het Unierecht verplicht om dat verzoek af te wijzen, ook al zou die overlevering volgens de nationale wetgeving van die lidstaat normalerwijs niet kunnen worden geweigerd:

(i)

in alle gevallen,

(ii)

in bepaalde gevallen, naargelang de specifieke omstandigheden van de zaak,

(iii)

in geen enkel geval?

2.

Wanneer het antwoord op de eerste vraag het bepaalde onder (ii) is, wat zijn dan de criteria die een rechtbank in de aangezochte lidstaat moet hanteren of de overwegingen waarvan zij moet uitgaan om te bepalen of het verzoek om overlevering dient te worden geweigerd?

3.

Moet de rechtbank van de aangezochte lidstaat met betrekking tot de tweede vraag de definitieve beslissing over de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel uitstellen tot meer duidelijkheid bestaat over de relevante wettelijke regeling die moet worden vastgesteld na de terugtrekking van de betrokken verzoekende lidstaat uit de Unie:

(i)

in alle gevallen,

(ii)

in bepaalde gevallen, naargelang de specifieke omstandigheden van de zaak,

(iii)

in geen enkel geval?

4.

Wanneer het antwoord op de derde vraag het bepaalde onder (ii) is, wat zijn dan de criteria die een rechtbank in de aangezochte lidstaat moet hanteren of de overwegingen waarvan zij moet uitgaan om te bepalen of de definitieve beslissing over de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel dient te worden uitgesteld?


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vrhovno sodišče Republike Slovenije (Slovenië) op 19 maart 2018 — Jadran Dodič / BANKA KOPER, ALTA INVEST

(Zaak C-194/18)

(2018/C 190/13)

Procestaal: Sloveens

Verwijzende rechter

Vrhovno sodišče Republike Slovenije

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Jadran Dodič

Verwerende partijen: BANKA KOPER, ALTA INVEST

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 1, lid 1, van richtlijn 2001/23/EG (1) aldus worden uitgelegd dat ook een overgang zoals die welke in de onderhavige zaak heeft plaatsgevonden, die betrekking had op de financiële instrumenten en andere activa van de klanten (in concreto, effecten), de boekhouding van de immateriële schuldinstrumenten van de klanten en andere financiële en bijkomende diensten en het archief, als rechtsovergang van een onderneming of een onderdeel van een onderneming moet worden aangemerkt, indien rekening ermee wordt gehouden dat de toevertrouwing van deze diensten aan de tweede verweerster, na de stopzetting van de financiële bemiddeling door de eerste verweerster, uiteindelijk afhing van de beslissing van de opdrachtgevers (klanten)?

2)

Is in de beschreven omstandigheden het aantal opdrachtgevers waaraan deze dienst, na de stopzetting van de financiële bemiddeling door de eerste verweerster, momenteel door de tweede verweerster wordt verleend, doorslaggevend?

3)

Heeft de omstandigheid dat de eerste verweerster haar activiteit met de opdrachtgevers voortzet als ondergeschikte commissionair en in het kader van deze functie met de tweede verweerster samenwerkt, enige invloed op de vaststelling of sprake is van een overgang van een onderneming of een vestiging?


(1)  Richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen (PB 2001, L 82, blz. 16).


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa — CAAD) (Portugal) op 19 maart 2018 — Raúl Vítor Soares de Sousa / Autoridade Tributária e Aduaneira

(Zaak C-196/18)

(2018/C 190/14)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa — CAAD)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Raúl Vítor Soares de Sousa

Verwerende partij: Autoridade Tributária e Aduaneira

Prejudiciële vraag

Verzet het recht van de Unie, inzonderheid artikel 110 VWEU, zich ertegen dat een fiscale bepaling, zoals artikel 2, lid 1, onder a) en b), van de Código do Imposto Único de Circulação (wet betreffende de algemene wegenbelasting) (CIUC), een hogere belasting oplegt voor voertuigen van hetzelfde merk en hetzelfde model en met dezelfde verbrandingsmodus en dezelfde leeftijd, op grond van het feit dat zij oorspronkelijk zijn ingeschreven in een andere lidstaat?


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Högsta domstol (Zweden) op 20 maart 2018 — CeDe Group AB/KAN Sp. z o.o. in staat van faillissement

(Zaak C-198/18)

(2018/C 190/15)

Procestaal: Zweeds

Verwijzende rechter

Högsta domstolen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: CeDe Group AB

Verwerende partij: KAN Sp. z o.o. in staat van faillissement

Prejudiciële vragen

1)

Dient artikel 4 van verordening nr. 1346/2000 (1) aldus te worden uitgelegd dat het van toepassing is op een vordering die door de curator van een Pools bedrijf — dat het voorwerp is van een insolventieprocedure in Polen — jegens een Zweeds bedrijf is ingediend bij een Zweedse rechter, tot betaling van goederen die zijn geleverd op grond van een overeenkomst die de bedrijven vóór deze insolventie hebben gesloten?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, is het van enig belang dat de curator in de loop van de gerechtelijke procedures, de betwiste vordering heeft overgedragen aan een onderneming die in de procedure in de plaats van de curator is getreden?

3)

Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, is het van enig belang dat het bedrijf dat partij is geworden in de procedure, vervolgens insolvent is geworden?

4)

Indien de verwerende partij in de gerechtelijke procedures in de situatie zoals weergegeven in de eerste vraag stelt dat de vordering tot betaling van de curator moet worden verrekend met een tegenvordering die voortvloeit uit dezelfde overeenkomst als de vordering, valt deze verrekeningssituatie dan onder artikel 4, lid 2, onder d)?

5)

Dient de onderlinge verhouding tussen artikel 4, lid 2, onder d), en artikel 6, lid 1, van verordening nr. 1346/2000 aldus te worden uitgelegd dat artikel 6, lid 1, alleen van toepassing is wanneer het krachtens het recht van de staat waar de procedure is geopend niet mogelijk is om een verrekening toe te passen, of kan artikel 6, lid 1, ook van toepassing zijn op andere situaties, bijvoorbeeld wanneer er tussen de betrokken rechtsordes alleen een bepaald verschil is in de verrekeningsmogelijkheden, of wanneer er geen enkel verschil bestaat maar verrekening desalniettemin wordt geweigerd in de staat waar de procedure is geopend?


(1)  Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures (PB 2000, L 160, blz. 1).


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/12


Beroep ingesteld op 23 maart 2018 — Europese Commissie / Republiek Oostenrijk

(Zaak C-209/18)

(2018/C 190/16)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Braun en H. Tserepa-Lacombe, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Oostenrijk

Conclusies

Verzoekster verzoekt het Hof:

1.

vast te stellen dat de Republiek Oostenrijk de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 14, lid 1, artikel 15, lid 1, artikel 15, lid 2, onder b) en c), artikel 15, lid 3 en artikel 25 van de dienstenrichtlijn (1), alsook de artikelen 49 en 56 VWEU, door de vereisten te handhaven met betrekking tot de statutaire zetel van vennootschappen van octrooigemachtigden overeenkomstig § 29a, punt 7, gelezen in samenhang met § 2, lid 1, onder c), van de Patentanwaltsgesetz (wet betreffende het beroep van octrooigemachtigde; hierna: „PatAnwG”) en vennootschappen van architecten en civiel ingenieurs overeenkomstig § 25, lid 1, van de Ziviltechnikergesetz (wet betreffende het beroep van architect en civiel ingenieur; hierna: „ZTG”) en met betrekking tot de rechtsvorm en het aandeelhouderschap van vennootschappen van architecten en civiel ingenieurs overeenkomstig § 26, lid 1, en § 28, lid 1, ZTG en vennootschappen van octrooigemachtigden overeenkomstig § 29a, punten 1, 2 en 11, PatAnwG en vennootschappen van dierenartsen overeenkomstig § 15a, lid 1, van de Tierärztegesetz (wet betreffende het beroep van dierenarts), alsook door de beperking van multidisciplinaire activiteiten te handhaven voor vennootschappen van architecten en civiel ingenieurs overeenkomstig § 21, lid 1, ZTG en vennootschappen van octrooigemachtigden overeenkomstig § 29a, punt 6, PatAnwG, en

2.

de Republiek Oostenrijk te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster het volgende aan:

Het Oostenrijkse recht bevat nog steeds vereisten met betrekking tot de zetel van vennootschappen van architecten en civiel ingenieurs en octrooigemachtigden die in strijd zijn met artikel 14, lid 1, onder b), van de dienstenrichtlijn. Deze bepalingen discrimineren direct op grond van de statutaire zetel van de vennootschap en indirect op grond van de nationaliteit van haar aandeelhouders.

De vereisten met betrekking tot de rechtsvorm en het aandeelhouderschap van vennootschappen van architecten en civiel ingenieurs, octrooigemachtigden en dierenartsen vormen een belemmering voor zowel Oostenrijkse dienstverleners als voor de vestiging van nieuwe dienstverleners uit andere lidstaten, aangezien zij de mogelijkheden van laatstgenoemden beperken om een tweede vestiging in Oostenrijk op te richten indien zij hun organisatiestructuren niet aan deze bepalingen aanpassen.

De Oostenrijkse bepalingen die de betrokken vennootschappen verplichten zich te beperken tot de uitoefening van het beroep van octrooigemachtigde of het beroep van architect of civiel ingenieur, zijn in strijd met artikel 25 van de dienstenrichtlijn, aangezien zij een beperking vormen voor de tweede vestiging in Oostenrijk van multidisciplinaire vennootschappen uit andere lidstaten alsook voor de eerste vestiging van Oostenrijkse vennootschappen. Dit belemmert de ontwikkeling van nieuwe, innovatieve bedrijfsmodellen die ondernemingen in staat stellen een breder scala aan diensten aan te bieden.


(1)  Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PB 2006, L 376, blz. 36).


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/13


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Obvodní soud pro Prahu (Tsjechië) op 26 maart 2018 — Libuše Králová / Primera Air Scandinavia

(Zaak C-215/18)

(2018/C 190/17)

Procestaal: Tsjechisch

Verwijzende rechter

Obvodní soud pro Prahu

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Libuše Králová

Verwerende partij: Primera Air Scandinavia

Prejudiciële vragen

1)

Bestond er een contractuele relatie tussen verzoekster en verweerster in de zin van artikel 5, lid 1, van verordening nr. 44/2001 (1) [van de Raad] betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, hoewel er geen overeenkomst was afgesloten tussen verzoekster en verweerster en de vlucht deel uitmaakte van een dienstenpakket dat werd geleverd op basis van een overeenkomst tussen verzoekster en een derde partij (reisbureau)?

2)

Kan die relatie worden gekwalificeerd als een consumentenrelatie overeenkomstig afdeling 4, artikelen 15 tot en met 17, van verordening nr. 44/2001 [van de Raad] betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken?

3)

Kan er een vordering worden ingesteld tegen verweerster op grond van een recht dat voortvloeit uit verordening [(EG)] nr. 261/2004 [van het Europees Parlement en de Raad] van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91?


(1)  PB 2001, L 12, blz. 1.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/13


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court (Ierland) op 27 maart 2018 — Minister for Justice and Equality / LM

(Zaak C-216/18)

(2018/C 190/18)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court (Ierland)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Minister for Justice and Equality

Verwerende partij: LM

Prejudiciële vragen

1)

Niettegenstaande de conclusies waartoe het Hof is gekomen in het arrest Aranyosi en Căldăraru: dient, wanneer er volgens een nationale rechter overtuigend bewijs is dat de omstandigheden in de uitvaardigende lidstaat onverenigbaar zijn met het grondrecht op een eerlijk proces omdat het justitiële apparaat zelf in de uitvaardigende lidstaat niet langer volgens de beginselen van de rechtsstaat functioneert, de uitvoerende rechterlijke autoriteit dan nog concreet en nauwkeurig na te gaan in hoeverre de betrokken persoon het gevaar loopt geen eerlijk proces te krijgen, in de wetenschap dat dat proces zal plaatsvinden binnen een systeem dat niet langer op de beginselen van de rechtsstaat is gebaseerd?

2)

Wanneer in het kader van de te verrichten toets concreet dient te worden nagegaan of de persoon van wie om overlevering wordt verzocht een reëel gevaar op flagrante rechtsweigering loopt en de nationale rechter tot de slotsom is gekomen dat sprake is van een systemische schending van de rechtsstaat, dient die rechter, als uitvoerende rechterlijke autoriteit, zich dan tot de uitvaardigende rechterlijke autoriteit te wenden om alle aanvullende gegevens te verkrijgen die hij nodig heeft om het risico op een oneerlijk proces te kunnen uitsluiten en, indien dat het geval is, welke waarborgen op een eerlijk proces zijn dan vereist?


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) op 29 maart 2018 — GRDF SA/Eni Gas & Power France SA, Direct énergie, Commission de régulation de l’énergie, Procureur général près la Cour d’appel de Paris

(Zaak C-236/18)

(2018/C 190/19)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour de cassation

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: GRDF SA

Verwerende partijen: Eni Gas & Power France SA, Direct énergie, Commission de régulation de l’énergie, Procureur général près la Cour d’appel de Paris

Prejudiciële vraag

Moet richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 (1), en in het bijzonder artikel 41, lid 11, ervan, aldus worden uitgelegd dat een regulerende instantie bij de beslechting van een geschil bevoegd moet zijn om een besluit te nemen dat geldt voor de gehele periode waarop het bij haar aanhangige geschil betrekking heeft, ongeacht de datum waarop dit geschil tussen de partijen is ontstaan, en daarbij met name aan het feit dat een contract niet in overeenstemming is met de richtlijn consequenties moet verbinden middels een besluit dat effect sorteert voor de gehele contractperiode?


(1)  Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van richtlijn 2003/55/EG (PB 2009, L 211, blz. 94).


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/15


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal de première instance de Liège (België) op 3 april 2018 — Pauline Stiernon, Marion Goraguer, Muriel Buccarello, Clémentine Vasseur, Manon Pirotton, Anissa Quotb / Belgische Staat, FOD Volksgezondheid, Franse Gemeenschap van België

(Zaak C-237/18)

(2018/C 190/20)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal de première instance de Liège

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Pauline Stiernon, Marion Goraguer, Muriel Buccarello, Clémentine Vasseur, Manon Pirotton, Anissa Quotb

Verwerende partijen: Belgische Staat, FOD Volksgezondheid, Franse Gemeenschap van België

Prejudiciële vraag

Schendt het koninklijk besluit van 2 juli 2009 tot vaststelling van de lijst van de paramedische beroepen, waarbij psychomotoriek niet wordt erkend als paramedisch beroep, terwijl in België een bachelordiploma in psychomotoriek is gecreëerd, waardoor het recht op vrij verkeer van personen, het recht op vrijheid van beroep en het recht op werk wordt beperkt, schendt dit koninklijk besluit de artikelen 20, 21 en 45 VWEU en artikel 15 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/15


Hogere voorziening ingesteld op 4 april 2018 door Larko Geniki Metalleftiki kai Metallourgiki AE tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 1 februari 2018 in zaak T-423/14, Larko/Commissie

(Zaak C-244/18 P)

(2018/C 190/21)

Procestaal: Grieks

Partijen

Rekwirante: Larko Geniki Metalleftiki kai Metallourgiki AE (vertegenwoordigers: I. Dryllerakis, I. Soufleros, E. Triantafyllou, G. Psaroudakis, E. Rantos en N. Korogiannakis, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

toewijzing van de hogere voorziening;

terugverwijzing van de zaak naar het Gerecht voor een nieuwe behandeling en aanhouding van de proceskosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van haar hogere voorziening voert de verzoekende partij vier middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van artikel 107, lid 1, VWEU vanwege de conclusie dat maatregel 3 verzoekster een voordeel heeft verschaft, met onjuiste toepassing van het beginsel van de particuliere investeerder.

2.

Tweede middel: schending van artikel 107, lid 1, VWEU en artikel 296, lid 2, VWEU vanwege de conclusie dat maatregelen 2 en 4 verzoekster een voordeel hebben verschaft. Met betrekking tot maatregel 2 (garantie van 2008): onjuiste uitlegging van het temporele criterium in het begrip onderneming in moeilijkheden. Onjuiste uitlegging van het criterium van de vergoeding van de garantie. Met betrekking tot maatregel 4 (garantie van 2010): a) ontoereikende motivering wat betreft de verlening van de garantie als gangbare praktijk; b) ontoereikende motivering wat betreft de onherstelbare schade die verzoekster zou hebben geleden; c) ontoereikende motivering en schending van artikel 107, lid 1, VWEU en van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen wat betreft de voorwaarden van de garantie en de omvang van de commissie; d) ontoereikende motivering wat betreft de bijzondere positie van National Bank of Greece SA (ETE) als particuliere aandeelhouder.

3.

Derde middel: schending van artikel 107, lid 3, onder b), en artikel 296, lid 2, VWEU vanwege de conclusie dat maatregel 6 onverenigbaar was met de gemeenschappelijke markt, a) wat betreft de indeling onder het aanvraagjaar 2011; b) wat betreft de toepassing van de richtsnoeren voor redding en herstructurering.

4.

Vierde middel: schending van artikel 108, lid 2, VWEU, artikel 14, lid 1, van verordening nr. 659/1999 (1) , en artikel 296, lid 2, VWEU, wat betreft de kwantificering van de hoogte van de terug te vorderen steun voor de maatregelen 2, 4 en 6. Wat betreft de punten in het bestreden arrest over de specifieke kenmerken van de staatssteun in de vorm van garanties.


(1)  Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB 1999, L 83, blz. 1).


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/16


Hogere voorziening ingesteld op 6 april 2018 door de Helleense Republiek tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 1 februari 2018 in zaak T-506/15, Griekenland/Commissie

(Zaak C-252/18 P)

(2018/C 190/22)

Procestaal: Grieks

Partijen

Rekwirante: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: G. Kanellopoulos, E. Leftheriotou, A. Vasilopoulou en E. Chroni)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Toewijzing van de hogere voorziening, vernietiging van het bestreden arrest van het Gerecht van 1 februari 2018 in zaak T-506/15, op grond van de middelen die in het verzoekschrift in hogere voorziening nader zijn omschreven, toewijzing van het beroep van de Helleense Republiek van 29 augustus 2015 overeenkomstig de hogere voorziening, nietigverklaring van besluit 2015/1119/EU van de Commissie van 22 juni 2015, voor zover de Commissie oplegt a) forfaitaire en eenmalige financiële correcties ten belope van 313 483 531,71 EUR voor de aanvraagjaren 2009, 2010 en 2011 in de areaalgerelateerde rechtstreekse steun, en b) een forfaitaire financiële correctie van 2 % met betrekking tot de randvoorwaarden voor het aanvraagjaar 2011, en verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van haar hogere voorziening voert rekwirante vijf middelen aan.

A.

Deel van het bestreden arrest waarin het eerste en het tweede middel van beroep, met betrekking tot de correctie van 25 % van de areaalgerelateerde steun, worden onderzocht (punten 48-140 van het bestreden arrest)

Eerste middel in hogere voorziening: onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 2 van verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004, wat betreft de definitie van grasland, en onjuiste toepassing van artikel 296 VWEU, en ontoereikende en inadequate motivering van het bestreden arrest.

Tweede middel in hogere voorziening: onjuiste uitlegging en toepassing van de richtsnoeren (document VI/5530/1997) met betrekking tot de voorwaarden voor toepassing van een financiële correctie van 25 %, onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 296 VWEU en van de artikelen 43, 44 en 137 van verordening nr. 73/2009, ontoereikende en tegenstrijdige motivering van het bestreden arrest, schending van het beginsel van wapengelijkheid en verdraaiing van het syntheseverslag.

B.

Deel van het bestreden arrest waarin het derde middel van beroep, met betrekking tot de oplegging van een financiële correctie van 5 % voor tekortkomingen van het systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond, wordt onderzocht (punten 141-162 van het bestreden arrest)

Derde middel in hogere voorziening: schending van het legaliteitsbeginsel, het beginsel van behoorlijk bestuur, de rechten van de verdediging van de belanghebbende en het evenredigheidsbeginsel, onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 296 VWEU en ontoereikende motivering.

C.

Deel van het bestreden arrest waarin het vierde middel van beroep, met betrekking tot de oplegging van een financiële correctie van 2 %, wordt onderzocht (punten 163-183 van het bestreden arrest)

Vierde middel in hogere voorziening: onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 31, lid 2, van verordening nr. 1122/2009 en van artikel 27 van verordening nr. 796/2004, ontoereikende motivering van het bestreden arrest, en verdraaiing van de inhoud van het beroepschrift.

D.

Deel van het bestreden arrest waarin het vijfde middel van beroep, met betrekking tot de randvoorwaardenregeling, wordt onderzocht (punten 184-268 van het bestreden arrest)

Vijfde middel in hogere voorziening: onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 11 van verordening nr. 885/2006 en van artikel 31 van verordening nr. 1290/2005, en ontoereikende motivering van het bestreden arrest.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/17


Beschikking van de president van het Hof van 23 januari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Die Länderbahn GmbH DLB/DB Station & Service AG

(Zaak C-344/16) (1)

(2018/C 190/23)

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 428 van 21.11.2016.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/17


Beschikking van de president van het Hof van 16 februari 2018 — Raad van de Europese Unie/PT Wilmar Bioenergi Indonesia, PT Wilmar Nabati Indonesia, Europese Commissie, European Biodiesel Board (EBB)

(Zaak C-603/16 P) (1)

(2018/C 190/24)

Procestaal: Engels

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 30 van 31.1.2017.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/18


Beschikking van de president van het Hof van 16 februari 2018 — Raad van de Europese Unie / PT Pelita Agung Agrindustri, Europese Commissie, European Biodiesel Board (EBB)

(Zaak C-604/16 P) (1)

(2018/C 190/25)

Procestaal: Engels

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 30 van 30.1.2017.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/18


Beschikking van de president van het Hof van 16 februari 2018 — Raad van de Europese Unie / PT Ciliandra Perkasa, Europese Commissie, European Biodiesel Board (EBB)

(Zaak C-605/16 P) (1)

(2018/C 190/26)

Procestaal: Engels

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 30 van 30.1.2017.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/18


Beschikking van de president van het Hof van 16 februari 2018 — Raad van de Europese Unie / PT Perindustrian dan Perdagangan Musim Semi Mas (PT Musim Mas), Europese Commissie, European Biodiesel Board (EBB)

(Zaak C-606/16 P) (1)

(2018/C 190/27)

Procestaal: Engels

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 30 van 30.1.2017.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/18


Beschikking van de president van de Vierde kamer van het Hof van 23 januari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — Synthon BV / Astellas Pharma Inc.

(Zaak C-644/16) (1)

(2018/C 190/28)

Procestaal: Nederlands

De president van de Vierde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 86 van 20.3.2017.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/19


Beschikking van de president van de Negende kamer van het Hof van 2 februari 2018 — Europese Commissie/Portugese Republiek

(Zaak C-170/17) (1)

(2018/C 190/29)

Procestaal: Portugees

De president van de Negende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 161 van 22.5.2017.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/19


Beschikking van de president van de Eerste kamer van het Hof van 7 februari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht — Duitsland) — Heinrich Denker / Gemeinde Thedinghausen, in tegenwoordigheid van: Vertreter des Bundesinteresses beim Bundesverwaltungsgericht

(Zaak C-206/17) (1)

(2018/C 190/30)

Procestaal: Duits

De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 249 van 31.7.2017.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/19


Beschikking van de president van het Hof van 26 januari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hanseatische Oberlandesgericht in Bremen — Duitsland) — Stadtwerke Delmenhorst GmbH / Manfred Bleckwehl

(Zaak C-309/17) (1)

(2018/C 190/31)

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 318 van 25.9.2017.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/19


Beschikking van de president van het Hof van 23 februari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court — Ierland) — Tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd tegen Arkadiusz Piotr Lipinski

(Zaak C-376/17) (1)

(2018/C 190/32)

Procestaal: Engels

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 283 van 28.8.2017.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/20


Beschikking van de president van het Hof van 8 februari 2018 — Europese Commissie / Portugese Republiek

(Zaak C-383/17) (1)

(2018/C 190/33)

Procestaal: Portugees

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 277 van 21.8.2017.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/20


Beschikking van de president van het Hof van 7 februari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Hamburg — Duitsland) — British American Tobacco (Germany) GmbH / Freie und Hansestadt Hamburg

(Zaak C-439/17) (1)

(2018/C 190/34)

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 347 van 16.10.2017.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/20


Beschikking van de president van het Hof van 26 januari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Okręgowy w Warszawie — Polen) — Passenger Rights sp. z o.o./Deutsche Lufthansa AG

(Zaak C-490/17) (1)

(2018/C 190/35)

Procestaal: Pools

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 357 van 23.10.2017.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/20


Beschikking van de president van het Hof van 15 januari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover — Duitsland) — Anja Oehlke, Wolfgang Oehlke/TUIfly GmbH

(Zaak C-533/17) (1)

(2018/C 190/36)

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 424 van 11.12.2017.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/21


Beschikking van de president van het Hof van 28 februari 2018 — Europese Commissie / Slowaakse Republiek

(Zaak C-605/17) (1)

(2018/C 190/37)

Procestaal: Slowaaks

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 13 van 15.1.2018.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/21


Beschikking van de president van het Hof van 28 februari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht Korneuburg — Oostenrijk) — Germanwings GmbH / Emina Pedić

(Zaak C-636/17) (1)

(2018/C 190/38)

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 63 van 19.2.2018.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/21


Beschikking van de president van het Hof van 1 maart 2018 — Confédération européenne des associations d'horlogers-réparateurs (CEAHR) / Europese Commissie, LVMH Moët Hennessy-Louis Vuitton SA, Rolex, SA, The Swatch Group SA

(Zaak C-3/18 P) (1)

(2018/C 190/39)

Procestaal: Engels

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 104 van 19.3.2018.


Gerecht

4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/22


Arrest van het Gerecht van 16 april 2018 — Polski Koncern Naftowy Orlen/EUIPO (Vorm van een tankstation)

(Zaken T-339/15 tot en met T-343/15) (1)

([„Uniemerk - Aanvraag voor driedimensionale Uniemerken - Vorm van een tankstation - Absolute weigeringsgrond - Onderscheidend vermogen - Artikel 65, lid 4, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 72, lid 4, van verordening (EU) 2017/1001] - Beslissingen waarbij de vorderingen van de verzoekende partij volledig worden toegewezen - Beslissing tot terugverwijzing van de kamer van beroep - Dwingend karakter van de motivering van een verwijzingsbeslissing - Ontvankelijkheid - Motiveringsplicht”])

(2018/C 190/40)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Polski Koncern Naftowy Orlen SA (Płock, Polen) (vertegenwoordigers: M. Siciarek, J. Rasiewicz en M. Kaczmarska, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Folliard-Monguiral en E. Sliwinska, gemachtigden)

Voorwerp

Vijf beroepen tegen de beslissingen van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 2 april 2015 (zaken R 2245/2014-5, R 2247/2014-5, R 2248/2014-5, R 2249/2014-5 en R 2250/2014-5) inzake aanvragen tot inschrijving van driedimensionale tekens in de vorm van een tankstation als Uniemerk

Dictum

1)

De zaken T-339/15 tot en met T-343/15 worden gevoegd voor het arrest.

2)

De beroepen worden niet-ontvankelijk verklaard voor de waren en diensten die geen deel uitmaken van het gebruikelijke assortiment van tankstations (vliegtuigbrandstof, petroleumcokes, xylenen en groothandel in brandstoffen).

3)

De beslissingen van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 2 april 2015 (zaken R 2245/2014-5, R 2247/2014-5, R 2248/2014-5, R 2249/2014-5 en R 2250/2014-5) worden vernietigd voor de andere waren en diensten dan deze die geen deel uitmaken van het gebruikelijke assortiment van tankstations (vliegtuigbrandstof, petroleumcokes, xylenen en groothandel in brandstoffen) en die door de aangevraagde merken zijn aangeduid.

4)

Het EUIPO wordt verwezen in zijn eigen kosten en in vier vijfde van de kosten van Polski Koncern Naftowy Orlen SA, die wordt verwezen in een vijfde van haar eigen kosten.


(1)  PB C 279 van 24.8.2015.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/23


Arrest van het Gerecht van 19 april 2018 — Asia Leader International (Cambodia) / Commissie

(Zaak T-462/15) (1)

([„Dumping - Invoer van rijwielen verzonden vanuit Cambodja, Pakistan en de Filipijnen - Uitbreiding van het op de invoer van rijwielen van oorsprong uit China ingestelde definitieve antidumpingrecht tot die invoer - Verordening (EU) 2015/776 - Ontwijking - Overlading - Artikel 13, leden 1 en 2, en artikel 18, lid 3, van verordening (EG) nr. 1225/2009 [thans artikel 13, leden 1 en 2, en artikel 18, lid 3, van verordening (EU) 2016/1036]”])

(2018/C 190/41)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Asia Leader International (Cambodia) Co. Ltd (Tai Seng SEZ, Cambodja) (vertegenwoordigers: A. Bochon, advocaat, en R. MacLean, solicitor)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J.-F. Brakeland, M. França en A. Demeneix, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van artikel 1, leden 1 en 3, van uitvoeringsverordening (EU) 2015/776 van de Commissie van 18 mei 2015 tot uitbreiding van het definitieve antidumpingrecht dat bij verordening (EU) nr. 502/2013 van de Raad is ingesteld op rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China tot rijwielen verzonden vanuit Cambodja, Pakistan en de Filipijnen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Cambodja, Pakistan en de Filipijnen (PB 2015, L 122, blz. 4), voor zover deze uitvoeringsverordening betrekking heeft op verzoekster

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Asia Leader International (Cambodia) Co. Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 320 van 28.9.2015.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/23


Arrest van het Gerecht van 23 april 2018 — Shanxi Taigang Stainless Steel / Commissie

(Zaak T-675/15) (1)

([„Dumping - Invoer van koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit China en Taiwan - Definitief antidumpingrecht - Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1429 - Artikel 2, lid 7, onder a), van verordening (EG) nr. 1225/2009 [thans artikel 2, lid 7, onder a), van verordening 2016/1036] - Normale waarde - Keuze van geschikt derde land - Correcties - Artikel 2, lid 10, onder k), van verordening nr. 1225/2009 [thans artikel 2, lid 10, onder k), van verordening 2016/1036] - Berekening van de dumpingmarge - Correcties - Artikel 3, leden 2, 6 en 7, van verordening nr. 1225/2009 [thans artikel 3, leden 2, 6 en 7, van verordening 2016/1036] - Schade - Oorzakelijk verband”])

(2018/C 190/42)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Shanxi Taigang Stainless Steel Co. Ltd (Taiyuan, China) (vertegenwoordigers: N. Niejahr, advocaat, en F. Carlin, barrister)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J.-F. Brakeland en A. Demeneix, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Eurofer, Association Européenne de l’Acier, ASBL (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordigers: J. Killick, G. Forwood, barristers, en C. Van Haute, advocaat)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU, strekkende tot gedeeltelijke nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2015/1429 van de Commissie van 26 augustus 2015 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Taiwan (PB 2015, L 224, blz. 10)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Shanxi Taigang Stainless Steel Co. Ltd wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Europese Commissie en Eurofer, Association Européenne de l’Acier, ASBL.


(1)  PB C 38 van 1.2.2016.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/24


Arrest van het Gerecht van 20 april 2018 — holyGhost/EUIPO — CBM (holyGhost)

(Zaak T-439/16) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk holyGhost - Ouder Uniewoordmerk HOLY - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”])

(2018/C 190/43)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: holyGhost GmbH (München, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Wiedemann en D. Engbrink, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Schifko, vervolgens D. Walicka, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: CBM Creative Brands Marken GmbH (Zürich, Zwitserland)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 30 mei 2016 (zaak R 2867/2014-5) inzake een oppositieprocedure tussen CBM en holyGhost

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

HolyGhost GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 350 van 26.9.2016.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/25


Arrest van het Gerecht van 17 april 2018 — Şölen Çikolata Gıda Sanayi ve Ticaret/EUIPO — Zaharieva (BOBO cornet)

(Zaak T-648/16) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk BOBO cornet - Ouder Uniebeeldmerk OZMO cornet - Geen verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”])

(2018/C 190/44)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Şölen Çikolata Gıda Sanayi ve Ticaret AŞ (Şehitkamil Gaziantep, Turkije) (vertegenwoordiger: T. Tsenova, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Elka Zaharieva (Plovdiv, Bulgarije) (vertegenwoordiger: A. Kostov, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 20 juli 2016 (zaak R 906/2015-4) inzake een oppositieprocedure tussen Şölen Çikolata Gıda Sanayi ve Ticaret en Zaharieva

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Şölen Çikolata Gıda Sanayi ve Ticaret AŞ wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 402 van 31.10.2016.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/25


Arrest van het Gerecht van 20 april 2018 — Mitrakos/EUIPO — Belasco Baquedano (YAMAS)

(Zaak T-15/17) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk YAMAS - Ouder Uniewoordmerk LLAMA - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”])

(2018/C 190/45)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Dimitrios Mitrakos (Palaio Faliro, Griekenland) (vertegenwoordiger: D. Bakopanou, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Kusturovic en J. Crespo Carrillo, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Juan Ignacio Belasco Baquedano (Viana, Spanje) (vertegenwoordiger: P. Merino Baylos, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 11 oktober 2016 (zaak R 532/2016-2) inzake een oppositieprocedure tussen Belasco Baquedano en Mitrakos

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Dimitrios Mitrakos wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 63 van 27.2.2017.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/26


Arrest van het Gerecht van 19 april 2018 — Rintisch/EUIPO — Compagnie laitière européenne (PROTICURD)

(Zaak T-25/17) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie - Woordmerk PROTICURD - Oudere nationale woordmerken PROTI en PROTIPLUS - Ouder nationaal beeldmerk Proti Power - Relatieve weigeringsgrond - Motiveringsplicht - Artikel 75 van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 94 van verordening (EU) 2017/1001] - Normaal gebruik van de oudere merken - Artikel 42, leden 2 en 3, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 47, leden 2 en 3, van verordening 2017/1001) - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001] - Geen soortgelijke waren - Geen verwarringsgevaar”])

(2018/C 190/46)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Bernhard Rintisch (Bottrop, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Dreyer, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Schifko, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Compagnie laitière européenne SA (Condé-sur-Vire, Frankrijk)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 8 november 2016 (zaak R 247/2016-4) inzake een oppositieprocedure tussen Rintisch en Compagnie laitière européenne

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Bernhard Rintisch wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 63 van 27.2.2017.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/27


Arrest van het Gerecht van 13 april 2018 — Alba Aguilera e.a. / EDEO

(Zaak T-119/17) (1)

((„Openbare dienst - Ambtenaren - Tijdelijk functionarissen - Arbeidscontractanten - Beloning - In een derde land tewerkgesteld personeel van EDEO - Artikel 10 van bijlage X bij het Statuut - Jaarlijkse evaluatie van de toelage wegens bijzondere levensomstandigheden - Besluit om de toelage wegens bijzondere levensomstandigheden in Ethiopië te verlagen van 30 naar 25 % - Geen vaststelling van algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 10 van bijlage X bij het Statuut - Aansprakelijkheid - Immateriële schade”))

(2018/C 190/47)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Ruben Alba Aguilera (Addis Abeba, Ethiopië) en 28 andere ambtenaren en functionarissen van EDEO wier namen zijn opgenomen in de bijlage bij het arrest (vertegenwoordigers: S. Orlandi en T. Martin, advocaten)

Verwerende partij: Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) (vertegenwoordigers: S. Marquardt en R. Spac, gemachtigden, bijgestaan door M. Troncoso Ferrer, F.-M. Hislaire en S. Moya Izquierdo, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, ten eerste strekkende tot nietigverklaring van het besluit van EDEO van 19 april 2016 om de toelage wegens bijzondere levensomstandigheden voor het in Ethiopië tewerkgesteld personeel van de Europese Unie met ingang van 1 januari 2016 te verlagen, en ten tweede tot verkrijging van een vergoeding voor de immateriële schade die verzoekers zouden hebben geleden

Dictum

1)

Het besluit van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) van 19 april 2016 om de toelage wegens bijzondere levensomstandigheden voor het in Ethiopië tewerkgesteld personeel van de Unie met ingang van 1 januari 2016 te verlagen van 30 naar 25 % van het referentiebedrag wordt nietig verklaard.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

EDEO wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 129 van 24.4.2017.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/27


Arrest van het Gerecht van 17 april 2018 — Bielawski/EUIPO (HOUSE OF CARS)

(Zaak T-364/17) (1)

([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniewoordmerk HOUSE OF CARS - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] - Gewettigd vertrouwen - Rechtszekerheid”])

(2018/C 190/48)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Marcin Bielawski (Warschau, Polen) (vertegenwoordiger: M. Kondrat, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 27 maart 2017 (zaak R 2047/2016-5) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken HOUSE OF CARS als Uniemerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Marcin Bielawski wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 249 van 31.7.2017.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/28


Beschikking van het Gerecht van 9 april 2018 — Make up for ever/EUIPO — L’Oréal (MAKE UP FOR EVER PROFESSIONAL)

(Zaak T-185/16) (1)

((„Uniemerk - Vordering tot nietigverklaring - Intrekking van de vordering tot nietigverklaring - Afdoening zonder beslissing”))

(2018/C 190/49)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Make up for ever (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: C. Caron, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: S. Bonne en D. Hanf, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: L’Oréal SA (Parijs) (vertegenwoordiger: S. Micallef, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 5 februari 2016 (zaak R 3222/2014-5) inzake een nietigheidsprocedure tussen L’Oréal en Make up for ever

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Make up for ever en L’Oréal SA worden elk verwezen in hun eigen kosten en in de helft van de kosten van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO).


(1)  PB C 243 van 4.7.2016.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/28


Beschikking van het Gerecht van 9 april 2018 — Make up for ever/EUIPO — L’Oréal (MAKE UP FOR EVER)

(Zaak T-320/16) (1)

((„Uniemerk - Vordering tot nietigverklaring - Intrekking van de vordering tot nietigverklaring - Afdoening zonder beslissing”))

(2018/C 190/50)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Make up for ever (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: C. Caron, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: S. Bonne en D. Hanf, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: L’Oréal SA (Parijs) (vertegenwoordiger: S. Micallef, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 21 maart 2016 (zaak R 985/2015-5) inzake een nietigheidsprocedure tussen L’Oréal en Make up for ever

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Make up for ever en L’Oréal SA worden elk verwezen in hun eigen kosten en in de helft van de kosten van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO).


(1)  PB C 296 van 16.8.2016.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/29


Beschikking van het Gerecht van 11 april 2018 — ABES / Commissie

(Zaak T-813/16) (1)

((„Beroep tot nietigverklaring - Staatssteun - Subsidies verleend door de Portugese autoriteiten aan een organisatie die sociale diensten verricht voor senioren - Inleidende onderzoeksprocedure - Besluit tot vaststelling dat er geen sprake is van staatssteun - Beroep tot betwisting van de gegrondheid van de omstreden maatregel - Geen wezenlijke aantasting van de concurrentiepositie - Niet-ontvankelijkheid”))

(2018/C 190/51)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Abes — companhia de assistência, bem-estar e serviços para seniores, Lda (São Pedro de Tomar, Portugal) (vertegenwoordiger: N. Mimoso Ruiz, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. França en K. Herrmann, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van de verwerende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes, M. Figueiredo en M. J. Castanheira Neves, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2016) 5054 final van de Commissie van 9 augustus 2016 betreffende steunmaatregel SA.38920 (2014/NN), waarbij na het inleidend onderzoek is vastgesteld dat de aan Santa Casa de Misericórdia de Tomar verleende subsidie geen staatssteun is in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

Dictum

1)

Het beroep wordt niet–ontvankelijk verklaard.

2)

Abes — companhia de assistência, bem-estar e serviços para seniores, Lda zal haar eigen kosten en die van de Europese Commissie dragen.

3)

De Portugese Republiek zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 30 van 30.1.2017.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/30


Beschikking van het Gerecht van 12 april 2018 — Lackmann Fleisch- und Feinkostfabrik/EUIPO (Лидер)

(Zaak T-386/17) (1)

([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniebeeldmerk Лидер - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] - Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is”])

(2018/C 190/52)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Lackmann Fleisch- und Feinkostfabrik GmbH (Bühl, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Lingenfelser, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 28 april 2017 (zaak R 2066/2016-1) inzake een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken Лидер als Uniemerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Lackmann Fleisch- und Feinkostfabrik GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 256 van 7.8.2017.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/30


Beroep ingesteld op 28 februari 2018 — De Esteban Alonso / Commissie

(Zaak T-138/18)

(2018/C 190/53)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Fernando De Esteban Alonso (Saint-Martin-de-Seignanx, Frankrijk) (vertegenwoordiger: C. Huglo, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

OLAF gelasten de nota van 19 maart 2003 die is overgelegd in de zaak Franchet en Byk/Commissie (T-48/05) volledig en integraal over te leggen aan het Gerecht van de Europese Unie;

de Europese Commissie veroordelen tot betaling van een — in voorkomend geval aan te passen — bedrag van 1 102 291,68 EUR (één miljoen honderdtweeduizend tweehonderdeenennegentig euro en achtenzestig cent) als vergoeding voor de schade die verzoeker stelt te hebben geleden. Dit bedrag is onderverdeeld als volgt:

een bedrag van 60 000 EUR als vergoeding voor de immateriële schade die verzoeker stelt te hebben geleden doordat hij nooit is gehoord over de feiten waarvoor hij werd vervolgd;

de volgende bedragen als vergoeding voor de schade die verzoeker stelt te hebben geleden door de onrechtmatige, ongerechtvaardigde en onevenredige handelwijze van de Europese Commissie, die zonder feitelijke grondslag of materiële aanwijzingen procedures heeft gevoerd:

39 293,38 EUR als vergoeding voor de materiële schade in de vorm van advocaatkosten;

872,74 EUR als vergoeding voor de materiële schade in de vorm van verplaatsingskosten;

500 000 EUR als vergoeding voor de immateriële schade wegens onmiskenbare aantasting van verzoekers reputatie en eer;

500 000 EUR als vergoeding voor de fysieke en morele schade ten gevolge van de verslechtering van verzoekers gezondheidstoestand;

2 125,56 EUR als vergoeding voor de materiële schade in de vorm van kosten van onderzoeken en medische kosten;

de Europese Commissie veroordelen tot betaling van een — in voorkomend geval aan te passen — bedrag van 3 000 EUR als vergoeding voor de kosten die niet in aanmerking komen voor terugbetaling, en haar verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker één middel aan, dat gebaseerd is op de onrechtmatige handelwijze van de Europese Commissie en op ernstige fouten die deze instelling volgens verzoeker heeft gemaakt doordat zij niet heeft gehandeld in overeenstemming met in de eerste plaats het beginsel van behoorlijk bestuur, in de tweede plaats de zorgvuldigheidsplicht en in de derde plaats de beginselen die verband houden met de rechten van de verdediging, hetgeen schending van de artikelen 41 en 48 van het Handvest van de grondrechten oplevert.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/31


Beroep ingesteld op 5 maart 2018 — Braesch e.a. / Commissie

(Zaak T-161/18)

(2018/C 190/54)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Anthony Braesch (Luxemburg, Luxemburg), Trinity Investments DAC (Dublin, Ierland), Bybrook Capital Master Fund LP (Grand Cayman, Kaaimaneilanden), Bybrook Capital Hazelton Master Fund LP (Grand Cayman), Bybrook Capital Badminton Fund LP (Grand Cayman) (vertegenwoordigers: M. Siragusa, A. Champsaur, G. Faella, en L. Prosperetti, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

besluit C(2017) 4690 final van de Commissie van 4 juli 2017 (1) in zaak SA.47677 (2017/N) nietig verklaren;

subsidiair, genoemd besluit nietig verklaren voor zover het de aanpak van de FRESH (2)-instrumenten betreft;

de Commissie verwijzen in verzoekers’ juridische en overige kosten met betrekking tot deze zaak, en

alle andere maatregelen treffen die het Hof passend acht, waaronder maatregelen tot organisatie van de procesgang en/of maatregelen van instructie krachtens respectievelijk artikel 89, lid 3, en artikel 91, lid 1, onder b), van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoekers vijf middelen aan.

1.

Eerste middel: de Commissie heeft in strijd met de artikelen 18 en 21 van verordening (EU) nr. 806/2014 ten onrechte lastenverdelingsmaatregelen in het kader van een preventieve herkapitalisatie goedgekeurd (motiveringsgebrek) (3)

2.

Tweede middel: de Commissie heeft ten onrechte geëist dat de FRESH-overeenkomsten werden geannuleerd (kennelijke schending van de feiten en het recht door uit te gaan van de Bankenmededeling uit 2013 (4); schending van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen en het beginsel van gelijke behandeling; motiveringsgebrek).

3.

Derde middel: de houders van de FRESH-obligaties worden door het bestreden besluit gediscrimineerd (schending van het recht op gelijke behandeling, zoals beschermd op grond van de artikelen 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) en artikel 14 en het Twaalfde Protocol van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: „EVRM”); kennelijke beoordelingsfout; motiveringsgebrek).

4.

Vierde middel: het bestreden besluit schendt de eigendomsrechten van de houders van de FRESH-obligaties (schending van eigendomsrechten, zoals beschermd krachtens artikel 17 van het Handvest en artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM; motiveringsgebrek).

5.

Vijfde middel: de Commissie heeft geen formele onderzoeksprocedure ingeleid, ondanks dat er ernstige twijfels bestonden over de verenigbaarheid van de maatregelen met het Unierecht (schending van artikel 108, leden 2 en 3, VWEU; schending van artikel 4, leden 3 en 4, van verordening 2015/1589 van de Raad (5); kennelijke beoordelingsfout; motiveringsgebrek).


(1)  PB 2018, C 40, blz. 7.

(2)  Floating Rate Equity-linked Subordinated Hybrid (een soort obligatie)

(3)  Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB 2014, L 225, blz. 1).

(4)  Mededeling van de Commissie betreffende de toepassing vanaf 1 augustus 2013 van de staatssteunregels op maatregelen ter ondersteuning van banken in het kader van de financiële crisis („Bankenmededeling”) (PB 2013, C 216, blz. 1).

(5)  Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB 2015, L 248, blz. 9).


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/32


Beroep ingesteld op 8 maart 2018 — Brussels Hoofdstedelijk Gewest/Commissie

(Zaak T-178/18)

(2018/C 190/55)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Brussels Hoofdstedelijk Gewest (Brussel, België) (vertegenwoordigers: A. Bailleux en B. Magarinos Rey, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond verklaren;

uitvoeringsverordening (EU) 2017/2324 van de Commissie van 12 december 2017 tot verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat overeenkomstig verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (PB 2017, L 333, blz. 10), nietig verklaren, met dien verstande dat de gevolgen ervan worden gehandhaafd totdat die uitvoeringsverordening, binnen een redelijke termijn en uiterlijk op 16 december 2021, wordt vervangen;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van de beginselen van een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en van het milieu. Dit middel valt uiteen in twee onderdelen.

Eerste onderdeel: schending van de plicht tot waarborging van een hoog niveau van bescherming van de gezondheid en van het milieu in het stadium van de wetenschappelijke beoordeling van het risico, doordat de bestreden verordening berust op een wetenschappelijke beoordeling van de gezondheids- en milieurisico’s die niet voldoet aan de door het voorzorgsbeginsel vereiste voorwaarden. Volgens verzoekende partij blijken onvolkomenheden op het vlak van de identificatie, selectie en weging, verwerkingsmethode en uitlegging van de beschikbare gegevens en wetenschappelijke studies.

Tweede onderdeel: schending van de plicht tot waarborging van een hoog niveau van bescherming van de gezondheid en van het milieu in het stadium van de politieke beoordeling en het beheer van het risico, doordat de bestreden verordening niet voortkomt uit een politieke beoordeling van en uit een beheer van het risico die conform zijn aan het voorzorgsbeginsel. De verzoekende partij is ten eerste van oordeel dat de verlenging van de goedkeuring heeft plaatsgevonden in een context waarin belangrijke lacunes en onzekerheden zijn blijven bestaan op het vlak van de beoordeling van het risico en, ten tweede, dat deze verlenging niet gepaard gaat met adequate maatregelen om de risico’s in ruime zin te verzachten of te beperken.

2.

Tweede middel: schending van de motiveringsplicht en van het beginsel van behoorlijk bestuur doordat de bestreden verordening een interne tegenstrijdigheid bevat. De verzoekende partij meent dat uit de preambule en de artikelen van de voornoemde verordening naar voren komt dat glyfosaat geen schadelijke invloed heeft op de menselijke of dierlijke gezondheid en evenmin een onaanvaardbare invloed heeft op het milieu, terwijl de in de bijlage I opgenomen specifieke bepalingen erop zijn gebaseerd dat dergelijke invloeden wel bestaan. Een dergelijke interne tegenstrijdigheid stort het publiek in onzekerheid over de vraag of glyfosaat al dan niet een risico inhoudt voor de gezondheid of het milieu.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/33


Beroep ingesteld op 15 maart 2018 — Solwindet las Lomas / Commissie

(Zaak T-190/18)

(2018/C 190/56)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Solwindet las Lomas, SL (Girona, Spanje) (vertegenwoordiger: L. Sandberg-Mørch, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het besluit van de Europese Commissie van 10 november 2017 inzake steunmaatregel SA.40348 (2015/NN) — Spanje — Steun voor de productie van elektriciteit uit duurzame energiebronnen, warmtekrachtkoppeling en afval, nietig verklaren; (1)

de Commissie in verzoeksters kosten verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.

1.

Eerste middel: de Commissie heeft haar verplichting tot inleiding van de officiële onderzoeksprocedure geschonden. Volgens verzoekster is er bewijs voor ernstige problemen die blijken uit de lengte en de omstandigheden van het vooronderzoek.

2.

Tweede middel: de Commissie heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en een kennelijke beoordelingsfout begaan met betrekking tot de beoordeling van de betalingen die bestaande installaties onder de vorige regeling hebben ontvangen.

3.

Derde middel: de Commissie is de motiveringsplicht die op haar rust niet nagekomen met betrekking tot het gestelde bestaan van steun in het kader van de betalingen die bestaande installaties onder de vorige regeling hebben ontvangen.


(1)  PB 2017, C 442, blz. 1.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/34


Beroep ingesteld op 16 maart 2018 — JV Voscf e.a. / Raad e.a.

(Zaak T-197/18)

(2018/C 190/57)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: JV Voscf LTD (Limassol, Cyprus) en negen andere vennootschappen (vertegenwoordigers: P. Tridimas, Barrister, K. Kakoulli, P. Panayides en C. Pericleous, advocaten)

Verwerende partijen: Raad van de Europese Unie, Europese Commissie, Europese Centrale Bank, Eurogroep en Europese Unie

Conclusies

veroordeling van verwerende partijen tot betaling van de bedragen die zijn vermeld in de aan het onderhavige verzoekschrift gehechte tabel, vermeerderd met de interesten vanaf 26 maart 2013 tot aan het arrest van het Gerecht;

verwijzing van verwerende partijen in de kosten.

Subsidiair:

voor recht verklaren dat de Europese Unie en/of de verwerende instellingen op niet-contractuele basis aansprakelijk zijn;

vaststelling van de procedure die moet worden gevolgd om te bepalen welke door verzoeksters daadwerkelijk geleden schade in aanmerking komt om te worden vergoed;

verwijzing van verwerende partijen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeksters voeren aan dat de „bail-in”-maatregelen die de Republiek Cyprus heeft vastgesteld, enkel zijn ingevoerd om maatregelen uit te voeren die door verwerende partijen zijn vastgesteld, en dat zij ook door de verwerende instellingen zijn goedgekeurd. Verzoeksters voeren aan dat de „bail-in”-regeling een ernstige overtreding is en voeren ter ondersteuning van hun vordering vier middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van het eigendomsrecht, zoals dat wordt beschermd door artikel 17, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

2.

Tweede middel: schending van het evenredigheidsbeginsel.

3.

Derde middel: schending van het vertrouwensbeginsel.

4.

Vierde middel: schending van het non-discriminatiebeginsel.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/35


Beroep ingesteld op 23 maart 2018 — PlasticsEurope/ECHA

(Zaak T-207/18)

(2018/C 190/58)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: PlasticsEurope (Brussel, België) (vertegenwoordigers: R. Cana, E. Mullier, en F. Mattioli, advocaten)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA)

Conclusies

het beroep ontvankelijk en gegrond verklaren;

het bestreden besluit nietig verklaren;

ECHA verwijzen in de kosten; en

alle overige en verdere maatregelen treffen die rechtens vereist zijn.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

1.

Eerste middel: verweerder heeft blijk gegeven van een kennelijk onjuiste beoordeling van de informatie die — indien juist beoordeeld — niet kon dienen ter staving van verweerders conclusie, en is voorbijgaan aan alle relevante informatie met betrekking tot lopende studies. Verweerder heeft tevens blijk gegeven van een kennelijk onjuiste beoordeling door niet aan te tonen dat a) er wetenschappelijk bewijs is van waarschijnlijke ernstige gevolgen voor het milieu vanwege de hormoonontregelende eigenschappen van BPA, en dat b) zulk bewijs leidt tot een mate van zorgwekkendheid gelijk aan die van de stoffen die worden vermeld in artikel 57, onder a) tot en met e), van de REACH-verordening.

2.

Tweede middel: schending van artikelen 59 en 57, onder f), van de REACH-verordening door BPA te identificeren als een ZZS op grond van de criteria van artikel 57, onder f), aangezien artikel 57, onder f), alleen stoffen omvat die niet reeds onder a) tot en met e) zijn vermeld.

3.

Derde middel: schending van artikel 2, lid 8, onder b), van de REACH-verordening, omdat tussenproducten vrijgesteld zijn van de gehele titel VII, en aldus buiten de werkingssfeer van artikelen 57 en 59 vallen en niet hoeven te worden goedgekeurd.

4.

Vierde middel: schending van het evenredigheidsbeginsel, aangezien het opnemen van BPA in de kandidaatslijst — terwijl het een tussenproduct is — de grenzen overschrijdt van wat passend en noodzakelijk is om de nagestreefde doelstelling te bereiken en niet de minst belastende maatregel is die het agentschap had kunnen toepassen.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/35


Beroep ingesteld op 26 maart 2018 — Vanda Pharmaceuticals / Commissie

(Zaak T-211/18)

(2018/C 190/59)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Vanda Pharmaceuticals Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: M. Meulenbelt, B. Natens, A.-S. Melin en C. Muttin, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

uitvoeringsbesluit C(2018) 252 final van de Commissie van 15 januari 2018 tot verlening van een vergunning krachtens verordening (EG) nr. 726/2004 voor het in de handel brengen van het geneesmiddel voor menselijk gebruik „Fanaptum — iloperidone” en tevens de wetenschappelijke conclusies en weigeringsgronden van 9 november 2017 alsook het beoordelingsrapport van het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik van 9 november 2017 vernietigen;

subsidiair enkel het genoemde uitvoeringsbesluit C(2018) 252 final vernietigen;

de Europese Commissie verwijzen in de kosten van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vijf middelen aan.

1.

Het eerste middel is eraan ontleend dat de risicobeoordeling van de mogelijke aritmogene werking van iloperidone ontoereikend is gemotiveerd (en hoe dan ook kennelijk onjuist is) en het beginsel van gelijke behandeling schendt.

2.

Het tweede middel is eraan ontleend dat de beoordeling van de voor iloperidone voorgestelde risicobeperkende maatregelen ontoereikend is gemotiveerd (en hoe dan ook kennelijk onjuist is) en artikel 5, leden 1 en 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) alsook het beginsel van gelijke behandeling schendt.

3.

Het derde middel is eraan ontleend dat de beoordeling van de gevolgen van het vertraagde werkingsbegin van iloperidone ontoereikend is gemotiveerd en artikel 5, leden 1 en 4, VEU schendt.

4.

Het vierde middel is eraan ontleend dat het vereiste om een groep te identificeren waarin iloperidone beter werkt dan andere producten schending oplevert van artikel 5, leden 1, 2 en 3, VEU, artikel 12 en artikel 81, lid 2, van verordening 726/2004 (1) alsook van het beginsel van gelijke behandeling.

5.

Het vijfde middel is eraan ontleend dat de algehele beoordeling van de voordelen en de risico’s van iloperidone ontoereikend is gemotiveerd (en hoe dan ook kennelijk onjuist is).


(1)  Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (PB 2004, L 136, blz. 1).


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/36


Beroep ingesteld op 29 maart 2018 — Deutsche Lufthansa/Commissie

(Zaak T-218/18)

(2018/C 190/60)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Deutsche Lufthansa AG (Keulen, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Martin-Ehlers, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van de Europose Commissie van 31 juli 2017 in zaak SA.47969, C(2017)5289 — Flughafen Hahn;

verwijzing van verweerster in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van het beroep voert verzoekster de volgende middelen aan:

procedurele onregelmatigheid, omdat verweerster met de Bondsrepubliek Duitsland een „deal” heeft gesloten betreffende de beoordeling van de steun aan luchthaven Frankfurt-Hahn GmbH (hierna: „FFHG”) en Ryanair;

niet-inaanmerkingneming van wezenlijke feitelijke gegevens, terwijl deze op het tijdstip dat het bestreden besluit werd genomen bij verweerster volledig bekend waren;

gedeeltelijk onjuiste weergave van de feiten;

niet-inaanmerkingneming van de verdere steun aan FFHG, die uiteindelijk ten goede is gekomen aan Ryanair als belangrijkste gebruiker van de luchthaven.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/37


Beroep ingesteld op 28 maart 2018 — Torrefazione Caffè Michele Battista/EUIPO — Battista Nino Caffè (Battistino)

(Zaak T-220/18)

(2018/C 190/61)

Taal van het verzoekschrift: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Torrefazione Caffè Michele Battista Srl (Triggiano, Italië) (vertegenwoordigers: V. Franchini, F. Paesan en R. Bia, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Battista Nino Caffè Srl (Triggiano, Italië)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: internationale inschrijving, met aanduiding van de Europese Unie, van het beeldmerk met het woordelement „Battistino” — internationale inschrijving nr. 1 071 387 met aanduiding van de Europese Unie

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 22 januari 2018 in zaak R 400/2017-5

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing en dientengevolge afwijzing van de vordering tot nietigverklaring van het litigieuze merk;

verwijzing van het EUIPO en de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep in de kosten van de onderhavige procedure en in die van de twee eerdere procedures voor de nietigheidsafdeling van het EUIPO en de vijfde kamer van beroep van het EUIPO.

Aangevoerd middel

schending van artikel 64, lid 2, van artikel 60, lid 1, onder a), en van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/38


Beroep ingesteld op 28 maart 2018 — Torrefazione Caffè Michele Battista/EUIPO — Battista Nino Caffè (BATTISTINO)

(Zaak T-221/18)

(2018/C 190/62)

Taal van het verzoekschrift: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Torrefazione Caffè Michele Battista (Triggiano, Italië) (vertegenwoordigers: V. Franchini, F. Paesan en R. Bia, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Battista Nino Caffè Srl (Triggiano, Italië)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie van het merk „BATTISTINO” –internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie nr. 1 070 313

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 22 januari 2018 in zaak R 402/2017-5

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen en dientengevolge het verzoek tot nietigverklaring van het betwiste merk afwijzen;

het EUIPO en verweerder verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure en in die van de twee vorige procedures bij de nietigheidsafdeling van het EUIPO en de vijfde kamer van beroep van het EUIPO.

Aangevoerd middel

Schending van artikel 64, lid 2, artikel 60, lid 1, onder a), en artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 2017/1001.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/38


Beroep ingesteld op 26 maart 2018 — Casa Regina Apostolorum della Pia Società delle Figlie di San Paolo/Commissie

(Zaak T-223/18)

(2018/C 190/63)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Regina Apostolorum della Pia Società delle Figlie di San Paolo (Albano Laziale, Italië) (vertegenwoordiger: F. Rosi, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

alvorens uitspraak ten gronde te doen, verklaren dat het bestreden besluit onrechtmatig is omdat het is opgesteld in het Engels en niet in het Italiaans;

het onderhavige beroep toewijzen en dientengevolge het besluit van de Commissie nietig verklaren omdat het niet is gemotiveerd en in ieder geval niet is gebaseerd op vaststaande onderzoekscriteria;

erkennen dat op het Italiaanse stelsel van gezondheidszorg de DAEB-regeling van toepassing is en bijgevolg ook de beginselen die zijn geformuleerd in het arrest van het Hof van Justitie van 24 juli 2003, Altmark Trans en Regierungspräsidium Magdeburg (C-280/00, EU:C:2003:415) met betrekking tot de artikelen 106 en107 VWEU met het oog op de toepassing van staatsteun. Bijgevolg moet het Hof de wijze onderzoeken waarop de regio Lazio openbare instellingen heeft vergoed. Die vergoeding had moeten gebeuren volgens de beginselen die in voornoemde regeling zijn verankerd en had de vergoeding van openbare gezondheidsinstellingen dus moeten beperken tot de geraamde kostenvergoeding op basis van de in het arrest Altmark gestelde criteria met betrekking tot de zogenoemde middelgrote onderneming, en verklaren dat de bovenmatige financiering overcompensatie vormt;

verklaren dat de regio Lazio verzoekster moet vergoeden volgens het beginsel van de middelgrote onderneming en dus tevens rekening moet houden met de stijging van arbeidskosten met betrekking tot alle werknemers in dienst bij die instelling van 2005 tot 2006, en verklaren dat deze parameter voor de toekomst geldt;

verzoekster het voordeel toekennen van alle gevolgen rechtens, met name de verwijzing van de Commissie in de kosten, met inbegrip van die van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep is gericht tegen besluit C (2017) 7973 final van de Commissie van 4 december 2017, waarbij de klacht van verzoekster, een Italiaans religieus ziekenhuis, betreffende de gestelde vergoeding van openbare ziekenhuizen in Lazio, is afgewezen. In het bestreden besluit was de Commissie van mening dat de bestreden maatregelen geen staatssteun vormen.

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.

1.

Ten eerste komt verzoekster op tegen het gebruik van het Engels als authentieke taal voor het opstellen van het besluit.

2.

Ten tweede voert verzoekster aan dat het besluit ontoereikend is gemotiveerd. De Commissie is volledig voorbij gegaan aan een aantal wezenlijke aspecten van de kwestie en heeft een aantal van de door verzoekster aangevoerde en door haar met de neergelegde stukken bewezen uitzonderingen niet weerlegd. Bovendien was de Commissie op grond van het transparantiebeginsel en het vertrouwensbeginsel verplicht om op alle vragen van verzoekster te antwoorden.

3.

Ten derde komt verzoekster op tegen het feit dat in de Italiaanse rechtsorde het gezondheidsstelsel wordt gekenmerkt door de universaliteit van de zorgen, dat wil zeggen dat 100 % van de gezondheidszorgen wordt verstrekt door de nationale gezondheidsdienst. Voorts verwijt verzoekster de Commissie dat zij niet over het bewijs beschikt dat de Italiaanse Staat 100 % van de zorgen van de eigen staatsburgers financiert en dus dekt, wat door de feiten wordt tegengesproken. Volgens verzoekster is universaliteit geen abstract begrip, maar moet universaliteit concreet, verifieerbaar en waarneembaar zijn en kan niet worden aangenomen dat het gezondheidsstelsel door universaliteit wordt gekenmerkt, louter omdat de Italiaanse regering stelt dat dit zo is.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/39


Beroep ingesteld op 3 april 2018 — Microsemi Europe en Microsemi/Commissie

(Zaak T-227/18)

(2018/C 190/64)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partijen: Microsemi Europe Ltd (Reading, Verenigd Koninkrijk) en Microsemi Corp. (Aliso Viejo, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: D. Aulfes en J. Lenz, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van het op artikel 18, lid 3 van verordening (EG) nr. 1/2003 gebaseerde besluit van de Commissie van 23 januari 2018 (in zaak AT.40529 — TSMC),

verwijzing van verweerster in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen twaalf middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van wezenlijke vormvoorschriften, aangezien niet voldoende duidelijk aangegeven en verifieerbaar is wie de geadresseerde van het besluit is.

2.

Tweede middel: Onbevoegdheid, voor zover de als tweede genoemde verzoekster als geadresseerde van het bestreden besluit wordt beschouwd

Verzoeksters voeren aan dat de Commissie niet bevoegd is om rechtshandelingen vast te stellen die verder reiken dan het grondgebied van de Europese Unie en een in de Verenigde Staten gevestigde onderneming niet kan verplichten informatie te verstrekken.

3.

Derde middel: schending van de Verdragen en van de voor de toepassing ervan geldende rechtsregels, voor zover de tweede verzoekster als geadresseerde van het bestreden besluit wordt beschouwd

Op dit punt wordt aangevoerd dat de Commissie een in de Verenigde Staten gevestigde onderneming niet kan verplichten informatie te verstrekken en deze niet incorrect mag informeren over de mogelijkheid tot het opleggen van een geldboete.

4.

Vierde middel: schending van de Verdragen en van de voor de toepassing ervan geldende rechtsregels

Verder voeren verzoeksters aan dat de Commissie volgens overweging 23 van verordening (EG) nr. 1/2003 geen inlichtingen kan verlangen over alle ondernemingen van de ondernemingsgroep op globaal niveau, maar alleen die inlichtingen die de Europese markt betreffen.

5.

Vijfde middel: schending van de Verdragen en van de voor de toepassing ervan geldende rechtsregels

Voorts wordt aangevoerd dat de Commissie het evenredigheidsbeginsel schendt wanneer zij ook inlichtingen verzoekt over markten die zich buiten de Europese Unie bevinden.

6.

Zesde middel: schending van de Verdragen en van de voor de toepassing ervan geldende rechtsregels, voor zover de als eerste genoemde verzoekster als geadresseerde van het bestreden besluit wordt beschouwd

Op dit punt wordt aangevoerd dat het in strijd is met het evenredigheidsbeginsel om aan een in de Europese Unie gevestigde dochteronderneming inlichtingen te verzoeken over de moederonderneming in de Verenigde Staten en verdere verbonden ondernemingen in Europa.

7.

Zevende middel: misbruik van bevoegdheid

Verzoeksters voeren aan dat het verzoeken om inlichtingen over verbonden ondernemingen in de Europese Unie misbruik van bevoegdheid inhoudt, aangezien deze ondernemingen rechtstreeks kunnen worden verplicht tot het verschaffen van inlichtingen.

8.

Achtste middel: schending van wezenlijke vormvoorschriften wegens ontoereikende motivering van het bestreden besluit

9.

Negende middel: schending van wezenlijke vormvoorschriften wegens ontoereikende vermelding van het doel van de verzoeken om inlichtingen

10.

Tiende middel: schending van wezenlijke vormvoorschriften, omdat de vragen die middels het bestreden besluit zijn gesteld, ontoelaatbaar zijn

11.

Elfde middel: schending van de Verdragen en van de voor de toepassing ervan geldende rechtsregels, omdat de vragen die middels het bestreden besluit zijn gesteld onduidelijk zijn

12.

Twaalfde middel: schending van de Verdragen en van de voor de toepassing ervan geldende rechtsregels


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/41


Beroep ingesteld op 4 april 2018 — Biolatte/EUIPO (Biolatte)

(Zaak T-229/18)

(2018/C 190/65)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Biolatte Oy (Turku, Finland) (vertegenwoordiger: J. Ikonen, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: Uniewoordmerk „Biolatte” — inschrijvingsaanvraag nr. 15 759 319

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 6 februari 2018 in zaak R 351/2017-1

Conclusies

de bestreden beslissing in haar geheel vernietigen;

gelasten dat het woordmerk wordt ingeschreven overeenkomstig de aanvraag van Biolatte Oy van 17 augustus 2016 (zoals gewijzigd op 28 oktober 2016).

Aangevoerd middel

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/41


Beroep ingesteld op 6 april 2018 — Qualcomm/Commissie

(Zaak T-235/18)

(2018/C 190/66)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Qualcomm, Inc. (San Diego, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: M. Pinto de Lemos Fermiano Rato, M. Davilla en M. English, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van het bestreden besluit;

nietigverklaring of, subsidiair, aanzienlijke verlaging van het boetebedrag;

gelasting van de in het verzoekschrift genoemde maatregelen tot organisatie van de procesgang of van instructie; en

verwijzing van de Europese Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zeven middelen aan.

1.

Eerste middel: kennelijke procedurele gebreken in het bestreden besluit;

2.

Tweede middel: het bestreden besluit bevat kennelijke beoordelingsfouten, een gebrekkige motivering en een onjuiste opvatting van het bewijs bij het afwijzen van Qualcomm’s efficiëntie-verweer;

3.

Derde middel: het bestreden besluit geeft blijk van kennelijke juridische fouten en beoordelingsfouten bij de vaststelling dat de litigieuze overeenkomsten mogelijk mededingingsverstorende gevolgen konden hebben;

4.

Vierde middel: het bestreden besluit bevat kennelijke beoordelingsfouten aangaande de afbakening van de relevante productmarkt en de vaststelling van een machtspositie;

5.

Vijfde middel: het bestreden besluit geeft blijk van kennelijke juridische fouten en beoordelingsfouten en van een gebrekkige motivering met betrekking tot de duur van de vermeende inbreuk;

6.

Zesde middel: het bestreden besluit bevat kennelijke beoordelingsfouten bij het toepassen van de richtsnoeren voor boeteberekening en schendt het evenredigheidsbeginsel; en

7.

Zevende middel: het bestreden besluit bevat kennelijke beoordelingsfouten bij de vaststelling of de Commissie bevoegd is en of er sprake is van beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten.


4.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/42


Beschikking van het Gerecht van 10 april 2018 — European Dynamics Luxembourg en Evropaïki Dynamiki/EIF

(Zaak T-320/17) (1)

(2018/C 190/67)

Procestaal: Engels

De president van de Negende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 256 van 7.8.2017.