ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 101

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

61e jaargang
16 maart 2018


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

 

EUROPEES PARLEMENT
ZITTING 2016-2017
Vergaderingen van 4 t/m 7 juli 2016
De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in PB C 289 van 31.8.2017 .
AANGENOMEN TEKSTEN

1


 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

RESOLUTIES

 

Europees Parlement

 

Dinsdag 5 juli 2016

2018/C 101/01

Resolutie van het Europees Parlement van 5 juli 2016 over vluchtelingen: sociale inclusie en integratie op de arbeidsmarkt (2015/2321(INI))

2

2018/C 101/02

Resolutie van het Europees Parlement van 5 juli 2016 over de uitvoering van de aanbevelingen van 2010 van het Parlement over de sociale en milieunormen, de mensenrechten en maatschappelijk verantwoord ondernemen (2015/2038(INI))

19

2018/C 101/03

Resolutie van het Europees Parlement van 5 juli 2016 over een nieuw op te stellen toekomstgerichte en innovatieve strategie voor handel en investeringen (2015/2105(INI))

30

2018/C 101/04

Resolutie van het Europees Parlement van 5 juli 2016 over de bestrijding van mensenhandel in de externe betrekkingen van de EU (2015/2340(INI))

47

 

Woensdag 6 juli 2016

2018/C 101/05

Resolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2016 over de voorbereiding van de post-electorale herziening van het MFK 2014-2020: bijdrage van het Parlement in afwachting van het Commissievoorstel (2015/2353(INI))

64

2018/C 101/06

Resolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2016 over fiscale rulings en andere maatregelen van vergelijkbare aard of met vergelijkbaar effect (2016/2038(INI))

79

2018/C 101/07

Resolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2016 over synergieën voor innovatie: de Europese structuur- en investeringsfondsen, Horizon 2020 en andere Europese innovatiefondsen en EU-programma's (2016/2695(RSP))

111

2018/C 101/08

Resolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2016 over de strategische prioriteiten met betrekking tot het werkprogramma van de Commissie voor 2017 (2016/2773(RSP))

116

2018/C 101/09

Resolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2016 over het besluit van Japan om in het seizoen 2015-2016 de walvisvangst te hervatten (2016/2600(RSP))

123

 

Donderdag 7 juli 2016

2018/C 101/10

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2016 over de situatie van personen met albinisme in Afrika, met name in Malawi (2016/2807(RSP))

126

2018/C 101/11

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2016 over Bahrein (2016/2808(RSP))

130

2018/C 101/12

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2016 over Myanmar, en met name de situatie van de Rohingya (2016/2809(RSP))

134

2018/C 101/13

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2016 over de tenuitvoerlegging van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, met speciale aandacht voor de slotopmerkingen van het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap (2015/2258(INI))

138

2018/C 101/14

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2016 over het ontwerp van verordening van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 432/2012 tot vaststelling van een lijst van toegestane gezondheidsclaims voor levensmiddelen die niet over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en gezondheid van kinderen gaan (D44599/02 — 2016/2708(RPS))

163

 

AANBEVELINGEN

 

Europees Parlement

 

Donderdag 7 juli 2016

2018/C 101/15

Aanbeveling van het Europees Parlement van 7 juli 2016 aan de Raad over de 71e zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (2016/2020(INI))

166


 

III   Voorbereidende handelingen

 

EUROPEES PARLEMENT

 

Dinsdag 5 juli 2016

2018/C 101/16

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 juli 2016 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van de overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Peru inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf (12099/2015 — C8-0143/2016 — 2015/0199(NLE))

176

2018/C 101/17

P8_TA(2016)0296
Emissiegrenswaarden voor niet voor de weg bestemde mobiele machines***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 juli 2016 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake voorschriften met betrekking tot emissiegrenswaarden en typegoedkeuring voor in niet voor de weg bestemde mobiele machines gemonteerde verbrandingsmotoren (COM(2014)0581 — C8-0168/2014 — 2014/0268(COD))
P8_TC1-COD(2014)0268
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 5 juli 2016 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2016/… van het Europees Parlement en de Raad inzake voorschriften met betrekking tot emissiegrenswaarden voor verontreinigende gassen en deeltjes en typegoedkeuring voor in niet voor de weg bestemde mobiele machines gemonteerde interne verbrandingsmotoren, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1024/2012 en (EU) nr. 167/2013, en tot wijziging en intrekking van Richtlijn 97/68/EG

177

 

Woensdag 6 juli 2016

2018/C 101/18

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2016 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van een protocol bij de overeenkomst inzake partnerschap en samenwerking tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Azerbeidzjan, anderzijds, inzake een kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Azerbeidzjan over de algemene beginselen voor de deelname van de Republiek Azerbeidzjan aan EU-programma's (05616/2014 — C8-0043/2014 — 2013/0420(NLE))

178

2018/C 101/19

Resolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2016 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2016 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2016: boeking van het overschot van het begrotingsjaar 2015 (09586/2016 — C8-0225/2016 — 2016/2051(BUD))

179

2018/C 101/20

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2016 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende maatregelen voor een hoog gemeenschappelijk niveau van beveiliging van netwerk- en informatiesystemen in de Unie (05581/1/2016 — C8-0188/2016 — 2013/0027(COD))

181

2018/C 101/21

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 6 juli 2016 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor energie-efficiëntie-etikettering en tot intrekking van Richtlijn 2010/30/EU (COM(2015)0341 — C8-0189/2015 — 2015/0149(COD))

182

2018/C 101/22

P8_TA(2016)0305
Europese grens- en kustwacht ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2016 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad over de Europese grens- en kustwacht en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2007/2004, Verordening (EG) nr. 863/2007 en Besluit 2005/267/EG van de Raad (COM(2015)0671 — C8-0408/2015 — 2015/0310(COD))
P8_TC1-COD(2015)0310
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 6 juli 2016 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2016/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende de Europese grens- en kustwacht, tot wijziging van Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 863/2007 van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad en Besluit 2005/267/EG van de Raad

222

2018/C 101/23

P8_TA(2016)0306
Europees Agentschap voor maritieme veiligheid ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2016 inzake het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1406/2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (COM(2015)0667 — C8-0404/2015 — 2015/0313(COD))
P8_TC1-COD(2015)0313
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 6 juli 2016 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2016/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1406/2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid

223

2018/C 101/24

P8_TA(2016)0307
Communautair Bureau voor visserijcontrole ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2016 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 768/2005 van de Raad tot oprichting van een Communautair Bureau voor visserijcontrole (COM(2015)0669 — C8-0406/2015 — 2015/0308(COD))
P8_TC1-COD(2015)0308
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 6 juli 2016 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2016/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 768/2005 van de Raad tot oprichting van een Communautair Bureau voor visserijcontrole

224

2018/C 101/25

P8_TA(2016)0308
Secretariaat van het Comité van toezicht van OLAF ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2016 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 wat betreft het secretariaat van het Comité van toezicht van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (COM(2016)0113 — C8-0109/2016 — 2016/0064(COD))
P8_TC1-COD(2016)0064
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 6 juli 2016 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2016/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 wat betreft het secretariaat van het Comité van toezicht van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)

225


Verklaring van de gebruikte tekens

*

Raadplegingsprocedure

***

Goedkeuringsprocedure

***I

Gewone wetgevingsprocedure, eerste lezing

***II

Gewone wetgevingsprocedure, tweede lezing

***III

Gewone wetgevingsprocedure, derde lezing

(De aangeduide procedure is gebaseerd op de in de ontwerptekst voorgestelde rechtsgrond)

Amendementen van het Parlement:

Nieuwe tekstdelen worden in vet cursief aangegeven. Geschrapte tekstdelen worden aangegeven met het symbool ▌of worden doorgestreept. Waar tekstdelen worden vervangen, wordt de nieuwe tekst in vet cursief aangegeven, terwijl de vervangen tekst wordt geschrapt of doorgestreept.

NL

 


16.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/1


EUROPEES PARLEMENT

ZITTING 2016-2017

Vergaderingen van 4 t/m 7 juli 2016

De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in PB C 289 van 31.8.2017 .

AANGENOMEN TEKSTEN

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

RESOLUTIES

Europees Parlement

Dinsdag 5 juli 2016

16.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/2


P8_TA(2016)0297

Vluchtelingen: sociale inclusie en integratie op de arbeidsmarkt

Resolutie van het Europees Parlement van 5 juli 2016 over vluchtelingen: sociale inclusie en integratie op de arbeidsmarkt (2015/2321(INI))

(2018/C 101/01)

Het Europees Parlement,

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

gezien artikel 78 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden,

gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948,

gezien het Verdrag van Genève van 1951 en het aanvullende protocol hierbij,

gezien zijn resolutie van 29 april 2015 over de recente tragedies op de Middellandse Zee en het migratie- en asielbeleid van de EU (1),

gezien zijn resolutie van 10 september 2015 over migratie en vluchtelingen in Europa (2),

gezien het tienpuntenplan inzake migratie van de Commissie, gepresenteerd tijdens de gezamenlijke Raad van ministers van Buitenlandse en Binnenlandse Zaken van 20 april 2015,

gezien de mededeling van de Commissie „Een Europese migratieagenda” (COM(2015)0240),

gezien de mededeling van de Commissie van dinsdag 7 juni 2016 over het Europese actieplan voor de integratie van onderdanen van derde landen (COM(2016)0377),

gezien het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan (COM(2016)0378),

gezien de mededeling van de Commissie van vrijdag 10 juni 2016 met als titel „Een nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa” (COM(2016)0381),

gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst voor de toepassing van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming, en tot wijziging van Richtlijn 2013/32/EU (COM(2015)0452),

gezien Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (de richtlijn opvangvoorzieningen),

gezien de mededeling van de Commissie „EU-actieplan inzake terugkeer” (COM(2015)0453),

gezien de aanbeveling van de Commissie tot vaststelling van een gemeenschappelijk „terugkeerhandboek” voor gebruik door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten bij het uitvoeren van terugkeergerelateerde taken (C(2015)6250),

gezien de mededeling van de Commissie over de regels inzake overheidsopdrachten in verband met de huidige asielcrisis (COM(2015)0454),

gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid over de aanpak van de vluchtelingencrisis in Europa: de rol van het externe optreden van de EU (JOIN(2015)0040),

gezien het besluit van de Commissie tot oprichting van een EU-noodtrustfonds voor stabiliteit en de aanpak van de diepere oorzaken van irreguliere migratie en ontheemding in Afrika (C(2015)7293),

gezien de mededeling van de Commissie over de aanpak van de vluchtelingencrisis: nu te nemen operationele, budgettaire en wetgevende maatregelen in het kader van de Europese migratieagenda (COM(2015)0490),

gezien de mededeling van de Commissie van 27 mei 2015 getiteld „EU-actieplan tegen migrantensmokkel (2015 — 2020)” (COM(2015)0285),

gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over de Europese Agenda voor de integratie van onderdanen van derde landen,

gezien de mededeling van de Commissie over de aanpak van de vluchtelingencrisis: voortgang van de uitvoering van de prioritaire maatregelen van de Europese migratieagenda (COM(2015)0510),

gezien de conclusies van de Europese Raad van de bijeenkomst in juni 2014, de buitengewone bijeenkomst van 23 april 2015, de bijeenkomst van 25 en 26 juni 2015, de informele bijeenkomst van de staatshoofden en regeringsleiders van de EU over migratie van 23 september 2015, de bijeenkomst van 15 oktober 2015 en de bijeenkomsten van 17 en 18 december 2015 en 18 en 19 februari 2016,

gezien de conclusies van de Raad van 20 juli 2015 over veilige landen van herkomst, van 20 juli 2015 over migratie, van 8 oktober 2015 over de toekomst van het terugkeerbeleid, van 12 oktober 2015 over migratie, van 9 november 2015 over maatregelen om de vluchtelingen- en migratiecrisis te beheersen en van 4 december 2015 over staatloosheid,

gezien de conclusies van 20 juli 2015 van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende het hervestigen middels multilaterale en nationale regelingen van 20 000 personen die duidelijk internationale bescherming behoeven,

gezien het gezamenlijk actieplan EU-Turkije van 15 oktober 2015,

gezien de verklaring naar aanleiding van de Conferentie op hoog niveau over de oostelijke route door het Middellandse Zeegebied en de Westelijke Balkanroute die op 8 oktober 2015 is aangenomen, evenals de verklaring van de regeringsleiders die tijdens de bijeenkomst over vluchtelingenstromen via de Westelijke Balkanroute op 25 oktober 2015 is aangenomen,

gezien het actieplan en de politieke verklaring, goedgekeurd tijdens de top EU-Afrika over migratie in Valletta op 11 en 12 november 2015,

gezien Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging,

gezien het gemeenschappelijk verslag over de werkgelegenheid van de Commissie en de Raad bij de mededeling over de jaarlijkse groeianalyse 2016,

gezien Resolutie 1994 (2014) van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa,

gezien het werk en de verslagen van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO), en met name het jaarverslag over de asielsituatie in de Europese Unie 2014,

gezien artikel 33, lid 1, en artikel 33, lid 2, van het VN-Verdrag van 1984 tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing,

gezien het werk, de jaarverslagen en de studies van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA), en met name de studies over ernstige vormen van arbeidsuitbuiting,

gezien de studie van de beleidsondersteunende afdeling A over de integratie van migranten en haar gevolgen voor de arbeidsmarkt, de studies van beleidsondersteunende afdeling C over de tenuitvoerlegging van artikel 80 VWEU, over nieuwe methoden, alternatieve wegen en middelen om toegang te krijgen tot asielprocedures voor personen die om internationale bescherming verzoeken, over het verkennen van nieuwe wegen voor wetgeving op het gebied van arbeidsmigratie naar de EU, over versterking van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel en alternatieven voor Dublin en over samenwerking van de EU met derde landen op het gebied van migratie, en de nota's en papers van beleidsondersteunende afdelingen A en D over EU-fondsen voor migratiebeleid en integratie van vluchtelingen: analyse van doelmatigheid en goede praktijken voor de toekomst, en de studie van de beleidsondersteunende afdeling van DG EXPO over migranten in het Middellandse Zeegebied: bescherming van de mensenrechten,

gezien de studies van het Europees migratienetwerk (EMN), en met name de studie over beleid, praktijk en gegevens inzake niet-begeleide minderjarigen,

gezien de werkzaamheden en de rapporten van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor vluchtelingen,

gezien de werkzaamheden en de rapporten van de speciale rapporteur van de Verenigde Naties voor de mensenrechten van migranten,

gezien de werkzaamheden en de rapporten van de Internationale Organisatie voor Migratie,

gezien de werkzaamheden en de verslagen van de Europese Raad voor vluchtelingen en ballingen,

gezien het advies van het Europees Comité van de Regio's — Europese migratieagenda, goedgekeurd tijdens de 115e zitting van 3-4 december 2015,

gezien de adviezen van 10 december 2015 van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Europese migratieagenda en over het EU-actieplan tegen migrantensmokkel,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 27 april 2016 over de integratie van vluchtelingen in de EU,

gezien zijn resolutie van 17 december 2014 over de situatie in het Middellandse Zeegebied en de noodzaak van een holistische EU-aanpak van migratie (3),

gezien de ervaring die is opgedaan via het Equal-programma en de geleerde lessen,

gezien de gemeenschappelijke basisbeginselen voor het beleid inzake de integratie van immigranten in de Europese Unie, aangenomen door de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken in november 2004, met name beginselen 3, 5 en 7,

gezien zijn resolutie van 14 maart 2013 over integratie van migranten, gevolgen voor de arbeidsmarkt en externe dimensie van de coördinatie van de sociale zekerheid (4),

gezien de relevante publicaties van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), in het bijzonder „Indicators of Immigrant Integration 2015: Settling In”, „Making Integration Work: Refugees and others in need of protection”, en „A New Profile of Migrants in the Aftermath of the Recent Economic Crisis”,

gezien de relevante publicaties van Eurofound, in het bijzonder „Challenges of policy coordination for third-country nationals” en „Approaches towards the labour market integration of refugees in the EU”,

gezien de discussienota van het personeel van het Internationaal Monetair Fonds „The Refugee Surge in Europe: Economic Challenges”,

gezien het jaarverslag van de Asylum Information Database van 2014-2015 getiteld „Common Asylum System at a turning point: Refugees caught in Europe's solidarity crisis”,

gezien het document „International Protection Considerations with regard to people fleeing the Syrian Arab Republic, Update II” van de UNHCR van 22 oktober 2013,

gezien zijn resolutie van 19 januari 2016 over op vaardigheden gerichte beleidsmaatregelen voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid (5),

gezien zijn resolutie van 10 september 2015 over sociaal ondernemerschap en sociale innovatie bij de bestrijding van werkloosheid (6),

gezien zijn resolutie van 8 maart 2016 over de situatie van vrouwelijke vluchtelingen en asielzoekers in de EU (7),

gezien de studie van het beleidsdepartement C van het Europees Parlement van februari 2016 over „Female refugees and asylum seekers: the issue of integration”,

gezien de conclusies van de Europese tripartiete sociale top van 16 maart 2016, met name de verklaring van de Europese economische en sociale partners over de vluchtelingencrisis,

gezien de internationale verplichtingen krachtens het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 1951 en het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, en met het oog op het grondrecht van ieder kind op toegang tot gratis basisonderwijs, ongeacht zijn geslacht, ras dan wel etnische of maatschappelijke achtergrond,

gezien zijn resolutie van 26 november 2015 over onderwijs aan kinderen in noodsituaties en aanhoudende crises (8),

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en het advies van de Commissie cultuur en onderwijs (A8-0204/2016),

A.

overwegende dat de vluchtelingencrisis in de eerste plaats een humanitaire crisis is die onder meer het gevolg is van de destabilisering van landen in het nabuurschap van de EU, en die ook effecten op lange termijn heeft op de arbeidsmarkt en de samenleving in de EU en dus oplossingen op lange termijn en weloverwogen tegenmaatregelen vergt om sociale cohesie op lokaal niveau en een succesvolle integratie van nieuwkomers in onze samenlevingen te kunnen verzekeren;

B.

overwegende dat het Verdrag van Genève in het leven is geroepen om de Europese vluchtelingen na de Tweede Wereldoorlog te beschermen en dat er in dit verdrag wordt bepaald wie een vluchteling is en een aantal rechten worden neergelegd die vluchtelingen genieten, evenals de verplichtingen van staten;

C.

overwegende dat er drie soorten juridische status bestaan waaronder personen internationale bescherming genieten of kunnen genieten, te weten de status van vluchteling, de asielzoekersstatus en de status van personen die subsidiaire bescherming genieten; overwegende dat het beleid inzake sociale inclusie en integratie op de arbeidsmarkt moet worden afgestemd op hun specifieke behoeften;

D.

overwegende dat de oorzaken van de vluchtelingencrisis moeten worden geanalyseerd om doeltreffend en onmiddellijk te kunnen optreden; voorts overwegende dat conflicten de belangrijkste oorzaken van de vluchtelingencrisis zijn en dat een oplossing van deze conflicten zou betekenen dat er veel minder nieuwe vluchtelingen zouden zijn en dat de overige naar hun eigen land zouden kunnen terugkeren;

E.

overwegende dat er in 2014 en 2015 in Europa een ongekend hoog aantal vluchtelingen werd geregistreerd, wat het gevolg is van de moeilijke humanitaire situatie in bepaalde buurlanden van de EU; overwegende dat betere toegang tot informatie door middel van nieuwe technologieën zou kunnen helpen voorkomen dat mensensmokkelaars en smokkelaars floreren;

F.

overwegende dat het actieplan en de politieke verklaring, goedgekeurd tijdens de top EU-Afrika over migratie in Valletta op 11 en 12 november 2015, niet tot concrete, baanbrekende maatregelen hebben geleid;

G.

overwegende dat de integratie van vluchtelingen zowel in de samenleving als op de arbeidsmarkt alleen kan worden bereikt als alle lidstaten en hun samenlevingen solidair zijn en zich daar gezamenlijk voor inzetten;

H.

overwegende dat de beroepsbevolking in de EU tussen nu en 2020 naar verwachting met 7,5 miljoen personen zal dalen; overwegende dat er volgens prognoses inzake de ontwikkeling van de behoeften van de arbeidsmarkt in de EU in de toekomst op bepaalde gebieden tekorten zullen ontstaan;

I.

overwegende dat arbeidsintegratie een springplank is naar sociale inclusie;

J.

overwegende dat sociale inclusie en integratie van vluchtelingen in de samenlevingen van de gastlanden, en met name op hun arbeidsmarkt, een dynamisch tweerichtingsproces is, alsook een tweedimensionaal proces (met rechten en plichten), dat zowel een uitdaging als een kans vormt waarbij de inclusie van vluchtelingen op elkaar afgestemde maar uiteenlopende verantwoordelijkheden en inspanningen vergt van de zijde van de vluchtelingen zelf en van die van de lidstaten, hun lokale en, indien van toepassing, hun regionale overheden en gastgemeenschappen, alsook de betrokkenheid en steun van sociale partners, het maatschappelijk middenveld en vrijwilligersorganisaties;

K.

overwegende dat voor geslaagde integratie niet alleen inclusie op de arbeidsmarkt nodig is, maar ook toegang tot passende taalopleidingen bij aankomst en tot huisvesting, onderwijs en opleiding, sociale bescherming en gezondheidszorg, met inbegrip van geestelijke gezondheidszorg;

L.

overwegende dat de arbeidsmarktsituatie in gastlanden een doorslaggevende factor is voor een succesvolle integratie van vluchtelingen; overwegende dat de werkloosheid in de EU, met name de jeugdwerkloosheid en langdurige werkloosheid, nog steeds alarmerend hoog is en dat het op elkaar afstemmen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt een aanhoudende uitdaging vormt;

M.

overwegende dat elke vluchteling een individu is met zijn of haar persoonlijke achtergrond, kennis, vaardigheden, kwalificaties, werk- en levenservaring en behoeften, die alle erkenning verdienen; overwegende dat vluchtelingen economische activiteiten kunnen uitoefenen en genereren die positieve effecten zouden kunnen hebben op de gastgemeenschappen;

N.

overwegende dat bovendien 24,4 % van de totale bevolking van de EU het risico loopt op armoede en sociale uitsluiting en dat bijna 10 % te maken heeft met ernstige materiële deprivatie;

O.

overwegende dat onderdanen van derde landen veel problemen ondervinden met de erkenning van hun vaardigheden en kwalificaties; overwegende dat de erkenning van kwalificaties uit een derde land hand in hand gaat met het screenen van vaardigheden;

P.

overwegende dat de erkenning van de opleiding en de kwalificaties van volwassen vluchtelingen en specifieke voorzieningen die hen in staat stellen academische kwalificaties en specifieke vaardigheden te verwerven, van essentieel belang zijn voor hun intrede op de arbeidsmarkt;

Q.

overwegende dat het verlenen van effectieve toegang tot de arbeidsmarkt aan vluchtelingen en asielzoekers belangrijk is om hun menselijke waardigheid en zelfwaarde te herstellen en dat dit ook rendabel is, en dat het ook een verantwoorde benadering is vanuit het oogpunt van de overheidsfinanciën omdat het door de lidstaten en de lokale autoriteiten gedragen kosten verlicht en ervoor zorgt dat zij zo ook belasting kunnen gaan betalen;

R.

overwegende dat vrouwen en kinderen, of het nu vluchtelingen of asielzoekers zijn, specifieke beschermingsbehoeften hebben; benadrukt dat elk beleid inzake sociale inclusie en integratie op de arbeidsmarkt een gender- en een kinderbeschermingsperspectief moet omvatten;

S.

overwegende dat er volgens Europolgegevens uit 2015 ten minste 10 000 niet-begeleide kinderen na hun aankomst in Europa verdwenen zijn;

T.

overwegende dat gedwongen verplaatsingen, conflicten, schendingen van de mensenrechten en oorlogen een aanzienlijke impact kunnen hebben op de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de mensen die erdoor worden getroffen; overwegende dat vrouwelijke vluchtelingen en asielzoekers bovendien zeer vaak gendergerelateerd geweld ervaren;

U.

overwegende dat een groot deel van de asielzoekers die in Europa zijn aangekomen in mensonwaardige en precaire omstandigheden leeft, in kampen waar zij geen toegang hebben tot voorzieningen en diensten van goede kwaliteit om in hun basisbehoeften te voorzien;

V.

overwegende dat in artikel 33, lid 1, van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van de Verenigde Naties van 1951 wordt bepaald dat „[g]een der Verdragsluitende Staten […], op welke wijze ook, een vluchteling [zal] uitzetten of terugleiden („refouler”) naar de grenzen van een grondgebied waar zijn leven of vrijheid bedreigd zou worden op grond van zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging”;

W.

overwegende dat in artikel 3, leden 1 en 2, van het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (1984) wordt bepaald dat „[g]een enkele Staat die partij is bij dit Verdrag, […] een persoon [mag] uitzetten of terugzenden („refouler”) naar of uitleveren aan een andere Staat wanneer er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat hij daar gevaar zou lopen te worden onderworpen aan foltering” en dat „[…] de bevoegde autoriteiten rekening [dienen] te houden met alle van belang zijnde overwegingen waaronder, waar van toepassing, het bestaan in de betrokken Staat van een samenhangend patroon van grove, flagrante of massale schendingen van mensenrechten”;

X.

overwegende dat discriminatie, naast taalkundige, educatieve en institutionele factoren, in het algemeen een van de belangrijkste obstakels vormt voor een volwaardige deelname van migranten aan de arbeidsmarkt en de samenleving (9);

Y.

overwegende dat de helft van de asielzoekers en vluchtelingen die in 2015 de EU binnenkwamen, tussen 18 en 34 jaar oud is en dat het in één op de vier gevallen om kinderen gaat; overwegende dat deze kinderen afkomstig zijn uit conflictgebieden waar zij niet langer of slechts beperkt naar school konden gaan, soms gedurende langere periodes, of uit vluchtelingenkampen waar slechts een minderheid van hen een vorm van onderwijs kon genieten of naar een plaatselijk school kon gaan;

Z.

overwegende dat in Richtlijn 2003/86/EG met betrekking tot gezinshereniging van vluchtelingen wordt bepaald dat de landen van de EU „ten aanzien van een vluchteling niet [mogen] eisen dat hij gedurende een bepaalde periode op hun grondgebied heeft verbleven voordat zijn gezinsleden zich bij hem kunnen voegen”;

1.

benadrukt dat de EU haar onmiddellijke respons op de situatie moet baseren op solidariteit en billijke verdeling van de verantwoordelijkheid, zoals bepaald in artikel 80 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en op een alomvattende aanpak die rekening houdt met de behoefte aan verbeterde veilige en legale migratiekanalen en waarborgt dat bestaande wetten en fundamentele Europese rechten en waarden onverkort geëerbiedigd worden; wijst erop dat het nodig is onmiddellijk een permanent herplaatsingsmechanisme in te voeren voor alle lidstaten om de instroom van vluchtelingen en asielzoekers te kunnen beheren;

2.

neemt nota van de grote verschillen en het gebrek aan duidelijkheid in de wijze waarop de term „vluchteling” wordt gebruikt in het openbare en politieke debat; benadrukt dat het belangrijk is vluchtelingen duidelijk te benoemen in overeenstemming met de wettelijke definitie zoals die is neergelegd in het Verdrag van Genève van 28 juli 1951, zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967, en in de EU-wetgeving, met name de erkenningsrichtlijn (2011/95/EU) (10), artikel 2, onder c) t/m g), en de richtlijn opvangvoorzieningen, artikel 2, onder a), b) en c); benadrukt dat het van belang is om voor de uitvoering van de verschillende Europese en internationale beleidsmaatregelen duidelijk onderscheid te maken tussen vluchtelingen en economische migranten;

3.

wijst erop dat een persoon die in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming een onderdaan van een derde land of een staatloze is die niet wordt erkend als vluchteling, maar die niettemin een reëel risico loopt op ernstige schade, foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing, of een burger die wordt geconfronteerd met een ernstige en individuele bedreiging van zijn leven als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict (zie erkenningsrichtlijn);

4.

benadrukt dat er tussen de lidstaten grote verschillen bestaan met betrekking tot de termijnen waarbinnen en de wijze waarop verzoeken om internationale bescherming worden behandeld; wijst erop dat trage en al te bureaucratische procedures een belemmering kunnen vormen voor de toegang van vluchtelingen en asielzoekers tot onderwijs en opleiding, beroepsadvies en de arbeidsmarkt, de inwerkingstelling van programma's van de EU en de lidstaten en het doeltreffend en gecoördineerd gebruik van fondsen op dit gebied, en ertoe kunnen leiden dat vluchtelingen en asielzoekers meer worden blootgesteld aan zwartwerk en precaire werkomstandigheden; wijst erop dat het dringend noodzakelijk is een gemeenschappelijk asielstelsel op te zetten om de erkenningsprocedures te verbeteren en tegelijkertijd het hoogste veiligheidsniveau te garanderen voor vluchtelingen en Europese burgers; beveelt aan dat de noodzakelijke maatregelen worden genomen om de lidstaten die om geografische redenen het meest betrokken zijn bij de primaire opvang, te ondersteunen; erkent dat de duur van de verleende verblijfsvergunning (vooral voor personen met subsidiaire bescherming), als die slechts van relatief korte duur is, de integratie op de arbeidsmarkt belemmert;

5.

dringt er voorts op aan dat buiten het Europese grondgebied efficiënte maatregelen worden genomen, zowel om degenen die daartoe het recht hebben, in staat te stellen de gastlanden veilig te bereiken, als om de verzoeken om internationale bescherming te beheren en onbestemde migratiestromen in te dammen;

6.

benadrukt dat het, om de sociale inclusie en de integratie van vluchtelingen op de arbeidsmarkt te vergemakkelijken, nodig is een op aanpasbaarheid en samenwerking gebaseerde aanpak te ontwikkelen en een aantal ernstige en complexe problemen aan te pakken, zoals alle vormen van discriminatie, taalbarrières, die de belangrijkste hinderpaal voor integratie vormen, de validering van vaardigheden, verschillen qua sociaal-economische, educatieve en culturele achtergrond, huisvesting, gezondheidsbehoeften, waaronder psychosociale en posttraumatische ondersteuning, gezinshereniging en het feit dat veel van de vluchtelingen tot kwetsbare groeperingen behoren, in het bijzonder het verontrustend hoge aantal kinderen, waaronder niet-begeleide kinderen, gehandicapten, ouderen en vrouwen (11), die alle aan hun specifieke behoeften aangepaste maatregelen behoeven;

7.

verwerpt het idee om speciale arbeidsmarkten voor vluchtelingen te creëren;

8.

pleit ervoor dat het respectievelijke nationale minimumloon ook voor vluchtelingen geldt;

9.

herinnert aan de uiterst zorgwekkende situatie van vrouwen in vluchtelingenkampen in Europa en in het bijzonder aan hun hygiënische en leefomstandigheden, die van dien aard zijn dat urgente sanitaire maatregelen geboden zijn; benadrukt dat vrouwen andere zorgbehoeften hebben dan mannen omdat ze vaker worden blootgesteld aan meerdere risico's, waaronder gendergerelateerd geweld, complicaties bij reproductieve gezondheid en culturele belemmeringen bij de toegang tot gezondheidszorg; is daarom van mening dat de beleidslijnen op dit gebied niet genderneutraal kunnen zijn;

10.

onderstreept dat het van belang is onderscheid te maken tussen spoedmaatregelen en maatregelen voor de middellange tot lange termijn teneinde op doeltreffende wijze te kunnen inspelen op de uiteenlopende behoeften;

11.

herhaalt dat het belangrijk is bij de behandeling van aanvragen voor de vluchtelingenstatus van meet af aan de genderdimensie te erkennen en rekening te houden met de behoeften van vrouwen die internationale bescherming aanvragen, alsook met de specifieke problemen die vrouwen ondervinden op het gebied van sociale inclusie en integratie op de arbeidsmarkt; dringt aan op gelijke kansen voor mannen en vrouwen in alle beleidsmaatregelen en procedures in verband met sociale inclusie en integratie op de arbeidsmarkt en inzake asiel en migratie, waarbij rekening moet worden gehouden met het feit dat vrouwen vaker dan mannen de verantwoordelijkheid dragen voor de zorg voor kinderen en oudere, zieke of anderszins afhankelijke familieleden; herinnert eraan dat kwaliteitsvolle en betaalbare zorg voor kinderen en andere verwanten, alsook flexibele arbeidsregelingen, cruciale voorbeelden zijn van hoe de toegang tot de arbeidsmarkt voor alle ouders kan worden verbeterd en hoe zij economisch en sociaal gezien zelfredzaam kunnen worden gemaakt;

12.

benadrukt de voordelen van voorlichting over sociale inclusie en integratie op de arbeidsmarkt; benadrukt dat het belangrijk is om alle vluchtelingen, in het bijzonder meisjes en vrouwen, toegang te verlenen tot formeel, informeel en niet-formeel onderwijs en tot langdurige opleidingen in combinatie met werkervaring (12); vraagt voorts om solide en transparante procedures voor de erkenning van in niet EU-landen verworven kwalificaties;

13.

dringt er bij de lidstaten op aan een taalonderwijsstelsel op te zetten in het kader waarvan algemeen en beroepsgericht taalonderwijs nauw op elkaar worden afgestemd;

14.

benadrukt het belang van een op maat gesneden integratieaanpak op basis van gelijke kansen, met de nodige aandacht voor de behoeften en specifieke uitdagingen van de verschillende doelgroepen; benadrukt in dit verband dat er een grote behoefte bestaat aan alfabetiseringsprogramma's;

Uitdagingen en kansen

15.

meent dat het faciliteren voor vluchtelingen van effectieve toegang tot huisvesting, gezondheidszorg, onderwijs, sociale bescherming en de arbeidsmarkt, met eerbiediging van hun grondrechten, en het inclusiever maken van de arbeidsmarkten op lokaal en nationaal niveau, belangrijk zou kunnen zijn om hun menselijke waardigheid en zelfwaarde te herstellen, en benadrukt dat dit ook rendabel is omdat ze dan voor zichzelf kunnen zorgen, financieel onafhankelijk worden en een positieve bijdrage kunnen leveren aan de maatschappij, wat een essentiële stap is voor hun succesvolle integratie in die samenleving, en ook een verantwoorde benadering is vanuit het oogpunt van de overheidsfinanciën, omdat het de kosten voor de lidstaten en lokale autoriteiten verlicht, aangezien het betekent dat vluchtelingen geïntegreerd worden en tegelijkertijd ook belasting kunnen gaan betalen, wat als positief kan worden gezien voor hun persoonlijke groei, ontwikkeling en zelfvertrouwen en voor hun erkenning in de samenleving, alsook voor die samenleving en gemeenschap in hun geheel; wijst erop dat niet alle vluchtelingen die in de EU aankomen, kunnen werken om gezondsheids-, leeftijds- of andere redenen; herinnert eraan dat de erkenningsrichtlijn en de richtlijn opvangvoorzieningen voorzien in het recht op toegang tot de arbeidsmarkt en tot beroepsopleiding, zowel voor asielzoekers als voor personen die internationale bescherming genieten;

16.

verzoekt de lidstaten te werken aan de tenuitvoerlegging van de landenspecifieke aanbevelingen die in het kader van het Europees semester zijn opgesteld;

17.

wijst erop dat vroegtijdige en voortgezette maatregelen essentieel zijn voor het streven om de sociale inclusie en integratie van vluchtelingen op de arbeidsmarkt en in de plaatselijke gemeenschap zo doeltreffend mogelijk te laten verlopen, zodat er minder kans bestaat dat zij zich later geïsoleerd voelen en het gevoel hebben tekort te schieten en niet in de samenleving te passen; herinnert eraan dat die vroegtijdige maatregelen onder meer zouden kunnen bestaan in participatie in een vroeg stadium door middel van vrijwilligerswerk, stages, begeleiding en inzet voor de gemeenschap;

18.

onderkent het belang van het ondersteunende werk van maatschappelijke en vrijwilligersorganisaties voor de zelfredzaamheid, de integratie en de weerbaarheid van alle asielzoekers en vluchtelingen vóór en tijdens hun deelname aan de arbeidsmarkt; onderstreept dat de nodige maatregelen moeten worden getroffen om degenen die zich als vrijwilliger inzetten voor de integratie van en het onderwijs aan vluchtelingen, een gedegen opleiding te bieden; wijst erop dat het belangrijk is om sociale en gemeenschapsnetwerken tussen en met vluchtelingen- en migrantengemeenschappen op te bouwen om hun toegang tot de arbeidsmarkt te vergemakkelijken;

19.

benadrukt dat de toestand van de arbeidsmarkt in gastlanden een van de doorslaggevende factoren is voor een duurzame en succesvolle integratie van vluchtelingen; is zich ervan bewust dat vluchtelingen qua leeftijd, vaardigheden en kennis een heterogene groep vormen; benadrukt dat de werkloosheid in de EU, in het bijzonder de jeugdwerkloosheid en de langdurige werkloosheid, nog steeds alarmerend hoog is en dat de Commissie en de lidstaten beleidsmaatregelen en investeringen moeten blijven prioriteren die gericht zijn op het scheppen van kwaliteitsvolle banen voor de hele samenleving, met bijzondere nadruk op de meest kwetsbare personen, en op economische groei; herinnert eraan dat maatregelen om hoogwaardige werkgelegenheid te scheppen, actieve arbeidsmarkten te bevorderen en werkloosheid te bestrijden in de lokale context moeten passen, omdat zij anders niet doeltreffend zullen zijn;

20.

wijst er voorts op dat de sociale en economische omstandigheden binnen de Unie sterk verschillen; benadrukt dat het van belang is dat hiermee rekening wordt gehouden bij de herplaatsing van vluchtelingen, teneinde hun vooruitzichten op integratie in de arbeidsmarkt te optimaliseren, want zij worden te vaak eerst herplaatst in plaatsen waar zij geen werk kunnen vinden;

21.

verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat het verwelkomen van migranten hand in hand gaat met een solide integratiebeleid, zoals taal- en inburgeringscursussen, die een volledig inzicht geven in de fundamentele rechten en waarden van de EU en de betekenis van sociale inclusie; benadrukt dat het verwerven van taalvaardigheden een essentiële rol speelt bij de succesvolle integratie van vluchtelingen, met name op de arbeidsmarkt; verzoekt de lidstaten van vluchtelingen die waarschijnlijk een verblijfsvergunning zullen krijgen en werk zullen vinden in het gastland, te eisen dat zij omvattende, zowel algemene als werkgerelateerde taalcursussen volgen, en hun die cursussen aan te bieden; is van mening dat al in de hotspots en de opvangcentra met het taalonderwijs moet worden begonnen;

22.

benadrukt dat het nodig is de formele en niet-formele vaardigheden van vluchtelingen en asielzoekers vroegtijdig, eerlijk, transparant en gratis te beoordelen en hun kwalificaties te erkennen en te valideren, zodat hun toegang tot actief marktbeleid wordt vergemakkelijkt, met name door middel van opleiding en beroepsoriëntatie, waaronder maatregelen om hun toegang tot de arbeidsmarkt en tot niet-discriminerende arbeidsomstandigheden te waarborgen, en op maat gesneden maatregelen die hen in staat e stellen hun potentieel optimaal te benutten en die zijn afgestemd op de vraag en het aanbod van de arbeidsmarkt in de gastlanden; benadrukt in dit verband dat het van belang is een grotere rol toe te kennen aan het Europees kwalificatiekader en snel doeltreffendere regelingen in te voeren voor de erkenning en validering van kwalificaties, ervaringen en bekwaamheden; herinnert eraan dat alle burgers van de Unie baat zouden hebben bij dergelijke doeltreffende regelingen; benadrukt evenwel dat deze beoordeling in geen geval mag leiden tot discriminatie met betrekking tot de kwalificaties van asielzoekers en dat vaardigheden en mogelijke inzetbaarheid op de arbeidsmarkt geen criteria mogen zijn bij het nemen van beslissingen over asielaanvragen; wijst erop dat de schaarse beschikbare middelen zorgvuldig moeten worden besteed voor de tijdige behandeling van asielprocedures en de snelle en effectieve integratie van vluchtelingen;

23.

benadrukt dat overheidsuitgaven voor buitengewone investeringen in maatregelen en programma's voor sociale inclusie en integratie op de arbeidsmarkt vaak een positief effect hebben op het nationale bbp op korte termijn, terwijl de gevolgen op middellange of lange termijn voor de overheidsfinanciën afhankelijk zullen zijn van de doeltreffendheid van deze maatregelen;

24.

is in dit kader verheugd over het besluit van de Commissie om bij de beoordeling van mogelijke tijdelijke afwijkingen van de voorschriften van het Stabiliteits- en Groeipact (13) rekening te houden met de begrotingsgevolgen van de uitzonderlijke instroom van vluchtelingen in verband met de buitengewone uitgaven van de lidstaten in het kader van het preventieve en corrigerende deel het pact;

25.

benadrukt dat de belangrijkste fondsen die beschikbaar zijn voor sociale inclusie en integratie op de arbeidsmarkt, met name het Europees Sociaal Fonds (ESF), het Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMIF), het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) en het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (FEAD), verschillende doelen en doelgroepen hebben en op lidstaatniveau op verschillende wijzen worden beheerd; benadrukt dat deze fondsen steun geven aan gerichte initiatieven om taal- en beroepsvaardigheden te versterken, de toegang tot diensten en tot de arbeidsmarkt te bevorderen en voorlichtingscampagnes voor zowel gastgemeenschappen als migranten te bevorderen; herinnert aan het belang van integratiefondsen voor echte integratiemaatregelen en herinnert de lidstaten aan het belang van het partnerschapsbeginsel voor een doeltreffende en beter gecoördineerde aanwending van deze fondsen; wijst er evenwel op dat de doelstelling van integratie van vluchtelingen op de arbeidsmarkt tot uiting moet komen in het feit dat het Europees Sociaal Fonds een grotere rol krijgt toebedeeld;

26.

benadrukt dat deze fondsen ontoereikend zijn en dat er dus extra overheidsinvesteringen en financiële middelen nodig zijn om in de eerste plaats lokale overheden, sociale partners, sociale en economische actoren, het maatschappelijk middenveld en vrijwilligersorganisaties te voorzien van rechtstreekse financiële steun voor maatregelen die zijn gericht op een snelle integratie van vluchtelingen en asielzoekers in de samenleving en op de arbeidsmarkt, niet in de laatste plaats om sociale spanningen te voorkomen, vooral in gebieden waar de werkloosheid het hoogst is;

27.

is zich bewust van de inspanningen van de Commissie om de beschikbare financieringsinstrumenten te vereenvoudigen en de synergieën ertussen te vergroten; benadrukt niettemin dat de toegankelijkheid, de complementariteit en de transparantie van deze instrumenten verder moeten worden ontwikkeld om het vermogen van de lidstaten om vluchtelingen en asielzoekers op te vangen en te integreren, te versterken;

28.

onderstreept in dit verband dat alle middelen van het AMIF zijn gebruikt; dringt er daarom op aan dat dit fonds bij de herziening van het meerjarig financieel kader wordt gehandhaafd;

29.

benadrukt dat de beginselen van gelijke behandeling, non-discriminatie, gelijke kansen en gendergelijkheid altijd gewaarborgd moeten worden bij het uitstippelen en uitvoeren van beleid en maatregelen ten behoeve van sociale inclusie en integratie;

30.

wijst er ook op dat integratie- en inclusiemaatregelen voor vluchtelingen en asielzoekers niet mogen worden gefinancierd met middelen van programma's die voor andere benadeelde groepen bestemd zijn, maar dat ze noodzakelijkerwijs bijkomende sociale investeringen vereisen die de behoefte aan aanvullende maatregelen weerspiegelen; benadrukt voorts dat de beschikbare EU-middelen doelmatiger en doeltreffender moeten worden besteed; verzoekt de Commissie om gegevens over de arbeidsmarkt en de sociale situatie in aanmerking te nemen bij het ontwerpen van dat integratiebeleid om te waarborgen dat het integratieproces de sociale en economische situatie in gastregio's niet verslechtert;

31.

verzoekt de Commissie derhalve te overwegen bij de herziening van het meerjarig financieel kader (MFK) ten minste 25 % van de begroting voor het cohesiebeleid voor het ESF te bestemmen om te zorgen voor voldoende middelen voor de integratie op de arbeidsmarkt op lange termijn; verzoekt de Raad in het kader van de komende herziening van het MFK de bovengrenzen voor de in totaal toegewezen middelen en de afzonderlijke rubrieken aan te passen om rekening te houden met de interne en externe uitdagingen die ontstaan zijn in verband met de vluchtelingencrisis en de middelen af te stemmen op de behoeften van de lidstaten die met de grootste integratieproblemen kampen (14);

32.

wijst erop dat de lidstaten, om een passende toewijzing binnen het toepassingsgebied van het ESF zeker te stellen, waar nodig de desbetreffende nationale regels moeten bijstellen om ervoor te zorgen dat asielzoekers op dezelfde wijze behandeld worden als EU-burgers en onderdanen van derde landen die toegang hebben tot de arbeidsmarkt;

Integratie tot een succes maken

33.

wijst op de behoefte aan een strikte correlatie tussen alle wetgevingshandelingen die deel uitmaken van de Europese migratieagenda (15) teneinde een goed beheer van vluchtelingen en migranten te waarborgen;

34.

merkt op dat de deelname van alle bij de samenleving betrokken actoren cruciaal is en beveelt derhalve aan om, met inachtneming van de bevoegdheden van de lidstaten met betrekking tot integratiemaatregelen, de uitwisseling van goede praktijken op dit gebied te versterken; onderstreept dat integratiemaatregelen voor alle legaal verblijvende onderdanen van derde landen inclusie moeten bevorderen in plaats van tot isolement te leiden; merkt op dat lokale en regionale autoriteiten, waaronder stadsbesturen, een belangrijke rol spelen in integratieprocessen;

35.

is er stellig van overtuigd dat de integratie van vluchtelingen op de arbeidsmarkt moeilijk zal zijn zonder actieve en massale ondersteuning van de zeer kleine, kleine en middelgrote ondernemingen in de EU; is van mening dat de desbetreffende bevoegde instanties in de lidstaten de kmo's uitgebreide en passende steun en advies moeten bieden in verband met oor de integratie van vluchtelingen op de arbeidsmarkt;

36.

ondersteunt de inspanningen van de Commissie om de Europese migratieagenda bij te werken, in het bijzonder door de Dublin III-verordening te herzien teneinde de solidariteit, het delen van verantwoordelijkheden en de harmonisatie van beschermingsnormen tussen de lidstaten te bevorderen; benadrukt de positieve impact die mobiliteit van vluchtelingen zou hebben voor het voorzien in de behoeften en het aanpakken van tekorten aan arbeidskrachten, alsook voor de inclusie van vluchtelingen op de arbeidsmarkt, waarbij ook aspecten zoals het aanmoedigen van lidstaten om gezinshereniging toe te staan, een rol spelen; benadrukt dat er verder moet worden gewerkt aan een werkelijk eenvormig gemeenschappelijk Europees asielstelsel en een alomvattend en houdbaar wettelijk migratiebeleid in de EU dat beantwoordt aan de vraag naar vaardigheden op de arbeidsmarkt, waarbij beleidsmaatregelen ten behoeve van sociale inclusie en actieve integratie een centrale rol spelen;

37.

betreurt dat de Commissie 40 inbreukprocedures moest instellen tegen tal van lidstaten, omdat ze hebben verzuimd belangrijke beleidsmaatregelen van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel ten uitvoer te leggen, en dat zij onder meer aan 19 lidstaten aanmaningsbrieven heeft moeten sturen omdat ze geen mededeling hadden gedaan van de noodzakelijke maatregelen voor de omzetting van de richtlijn opvangvoorzieningen, die de minimumnormen bevat op punten zoals toegang tot werk, scholen en onderwijs voor minderjarigen, voedsel, huisvesting, gezondheidszorg, medische en psychologische zorg en voorzieningen voor kansarme personen; is stellig van mening dat de Commissie meer moet doen om ervoor te zorgen dat de bestaande voorschriften onverkort en effectief ten uitvoer worden gelegd; dringt er bij de lidstaten op aan deze situatie recht te zetten in overeenstemming met de mensenrechtennormen en met de in de Verdragen neergelegde Europese beginselen van solidariteit, billijke verdeling van verantwoordelijkheid en oprechte samenwerking;

38.

neemt kennis van de verklaring van voorzitter Juncker (16) in de Staat van de Unie 2015 waarin hij verklaarde er voorstander van te zijn dat asielzoekers toegang krijgen tot de arbeidsmarkt terwijl hun aanvragen worden behandeld; betreurt echter de geringe doortastendheid van de Commissie bij het uitvoeren van de genomen besluiten; geeft uiting aan zijn verontrusting over het feit dat enkele lidstaten hebben besloten hun binnengrenzen te sluiten of tijdelijk grenscontroles in te voeren, wat het vrije verkeer in het Schengengebied in gevaar brengt;

39.

betreurt dat het akkoord van september 2015 over de herverdeling van vluchtelingen tussen de lidstaten niet naar behoren wordt uitgevoerd; onderstreept dat de vluchtelingenquota in de meeste lidstaten niet worden gehaald; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om de akkoorden zo snel mogelijk ten uitvoer te leggen en vaart te zetten achter de procedures rond de opvang en hervestiging van vluchtelingen;

40.

wijst erop dat wanneer de verwerking van aanvragen tot internationale bescherming lang duurt en asielzoekers bij hun aankomst niet worden geregistreerd, dit niet alleen de tijdige en rechtmatige toegang van vluchtelingen en asielzoekers tot de arbeidsmarkt belemmert, maar ook de voorwaarden schept voor de ontwikkeling van zwartwerk en allerlei vormen van uitbuiting; onderstreept de noodzaak om de frontlijnlidstaten te ondersteunen bij het beheer van de registratie van asielzoekers;

41.

benadrukt dat toegang tot de rechter en bescherming moet worden gewaarborgd voor alle slachtoffers van uitbuiting en discriminatie; wijst op het essentiële werk van de sociale partners, het maatschappelijk middenveld, plaatselijke autoriteiten, economische en sociale actoren en vrijwilligersorganisaties die contacten leggen met deze werkenden en hun informatie verstrekken, vooral over hun rechten en plichten, en hun de bescherming bieden waar ze recht op hebben en de steun die ze nodig hebben, mede gezien de mogelijk tijdelijke aard van het verblijf van de vluchteling;

42.

wijst erop dat gettovorming moet worden voorkomen om een doeltreffende integratie van vluchtelingen in de samenleving te realiseren;

43.

is tevreden met de invoering van een „instrument voor het opstellen van een vaardigheidsprofiel van onderdanen van derde landen” in het kader van de nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa van de Commissie, om de vroege identificering en documentering van de vaardigheden en kwalificaties van onderdanen van derde landen te versterken, een gids in te voeren inzake beste praktijken ter ondersteuning van de integratie op de arbeidsmarkt in de lidstaten en het online leren van talen voor pas gearriveerde vluchtelingen en asielzoekers te verbeteren door middel van de onlinetaalcursussen van Erasmus +;

44.

is tevreden met het actieplan van de Commissie voor de integratie van onderdanen van derde landen, met daarin maatregelen vóór vertrek en vóór aankomst, onderwijs, werk en beroepsopleiding, toegang tot basisdiensten, actieve participatie en sociale inclusie;

Aanbevelingen en beste praktijken

45.

verzoekt de lidstaten te zorgen voor een snelle en volledige integratie op de arbeidsmarkt en sociale inclusie van vluchtelingen, overeenkomstig het beginsel van gelijke behandeling, de nationale arbeidsmarktsituatie en de nationale en EU-wetgeving, en hen voor te lichten over en toegang te verlenen tot openbare diensten, met name huisvesting, gezondheidszorg en sociale bescherming, integratiecursussen, taalcursussen en andere maatregelen op het gebied van onderwijs en opleiding;

46.

verzoekt de Commissie een gerichte herziening van de richtlijn opvangvoorzieningen te overwegen om ervoor te zorgen dat aanvragers van internationale bescherming zo snel mogelijk nadat ze hun aanvraag hebben ingediend, toegang krijgen tot de arbeidsmarkt; vraagt de Commissie om in de lidstaten opwaartse convergentie van de socialebeschermingsregels en een snelle afgifte van werkvergunningen te bevorderen;

47.

verzoekt de Commissie er intensiever naar te streven dat vluchtelingen en asielzoekers daadwerkelijk toegang krijgen tot de arbeidsmarkt, met name door te verifiëren dat de lidstaten geen te restrictieve voorwaarden voor de toegang tot arbeid opleggen, die de toegang tot de arbeidsmarkt onnodig moeilijk zouden maken; verzoekt de lidstaten de administratieve formaliteiten te beperken opdat arbeidsgeschikte mensen gemakkelijker de weg naar de arbeidsmarkt vinden; herinnert eraan dat dergelijke maatregelen zowel de integratie van de vluchtelingen als meer in het algemeen de burgers van de Unie ten goede zouden komen;

48.

moedigt de lidstaten aan om de termijnen voor de behandeling van aanvragen tot internationale bescherming in te korten, met inachtneming van de rechten van de betrokken personen en zonder de kwaliteit van de besluitvorming in het gedrang te brengen, om reeds in de centra voor eerste opvang opleidingsniveaus en kwalificaties vast te stellen en zo meer gericht vroegtijdige maatregelen zoals taalcursussen, beoordeling van vaardigheden en inburgeringscursussen aan te bieden, met inbegrip van cursussen over de Europese grondrechten, waarden en cultuur, in het bijzonder voor asielzoekers die een goede kans maken om internationale bescherming te krijgen, en dringt aan op gelijke behandeling ten aanzien van de toegang tot die maatregelen; verzoekt de Commissie met klem de lidstaten te ondersteunen met specifieke en doeltreffende maatregelen om de behandeling van aanvragen te helpen stroomlijnen;

49.

verzoekt de lidstaten te waarborgen dat vluchtelingen en asielzoekers in een vroeg stadium gemakkelijke en gelijke toegang krijgen tot opleiding, met inbegrip van stages, om te zorgen voor een snelle, doeltreffende en volledige integratie in onze samenlevingen en op de arbeidsmarkt, onder meer door hun de vaardigheden aan te reiken die nodig zijn om bij terugkeer in hun land van herkomst een nieuwe toekomst op te bouwen; benadrukt dat dit moet gebeuren in de vorm van initiatieven die samen met de particuliere sector, de vakbonden en het maatschappelijk middenveld worden genomen; verzoekt de lidstaten tevens de bestaande vaardigheden en formele en niet-formele capaciteiten, talenten en knowhow op individuele basis te erkennen en te valideren; herinnert eraan dat de taalbarrière de eerste hindernis is die vluchtelingen moeten nemen; beveelt daarom doeltreffende maatregelen aan om hen in staat te stellen niet alleen de taal van het gastland te leren en te begrijpen, maar ook een proces te bevorderen om elkaars cultuur te leren kennen teneinde de verspreiding van xenofobe en racistische sentimenten te voorkomen;

50.

verlangt de instelling van een taskforce van DG EMPL van de Commissie die zo snel mogelijk voor heel Europa geldende normen voor „zachte vaardigheden” en methoden voor de catalogisering ervan moet uitwerken;

51.

is ingenomen met initiatieven in het kader waarvan meertalige informatie wordt aangeboden over mogelijkheden op het gebied van formeel en niet-formeel onderwijs, beroepsopleiding, stageplaatsen en vrijwilligerswerk voor migranten, vluchtelingen en asielzoekers; dringt erop aan dat dergelijke diensten worden uitgebreid;

52.

wijst erop dat innovatieve instrumenten op basis van nieuwe media, zoals sociale media en app's, een centrale rol zouden kunnen spelen bij het vergemakkelijken van de toegang tot diensten — en de uitwisseling van informatie — in verband met de registratie van vluchtelingen, de beoordeling van vaardigheden, het zoeken van werk en taalopleidingen, alsook bij het verlenen van directe bijstand aan personen in nood; moedigt de lidstaten aan specifieke platforms en meertalige internetportalen op te zetten met beknopte en gemakkelijk toegankelijke informatie over de mogelijkheden van erkenning, de bestaande integratieprogramma's en lijsten van bevoegde instanties, en herinnert eraan dat elk EU- en EER-land een specifiek nationaal informatiecentrum voor academische erkenning heeft dat academische kwalificaties helpt vergelijken; moedigt de lidstaten in dit verband aan deze dienst te promoten;

53.

herinnert aan de verschillende opleidings- en nascholingsmogelijkheden en -modellen in de lidstaten en wijst met name op het duale opleidingsmodel, dat in veel lidstaten en bij vluchtelingen en asielzoekers nauwelijks of helemaal niet bekend is, maar dat in aanzienlijke mate kan bijdragen aan de integratie van vluchtelingen op de arbeidsmarkt en in de samenleving doordat zij de overgang van school en opleiding naar het beroepsleven versoepelen, waardoor arbeidskrachten ook doelgericht kunnen worden opgeleid voor beroepen met een tekort aan starters op de arbeidsmarkt;

54.

roept de Commissie op richtsnoeren voor te stellen voor hoe de bestaande kwalificaties en vaardigheden van vluchtelingen kunnen worden erkend; wijst er in dit verband op dat de opleiding en de wijze waarop kwalificaties worden verkregen in de landen van herkomst van de vluchtelingen in veel gevallen niet voldoen aan de Europese normen; stelt voor dat de Commissie aanbevelingen opstelt aan de hand waarvan lidstaten de vaardigheden, capaciteiten, talenten en kennis van vluchtelingen eenvoudiger, sneller en beter kunnen vaststellen; wijst in dit verband op de verschillen tussen en de uiteenlopende behoeften van de arbeidsmarkten van de lidstaten en hoopt dat, als hiermee rekening wordt gehouden, gemakkelijker en efficiënter in de behoefte aan arbeidskrachten op bepaalde gebieden kan worden voorzien en dat vluchtelingen zo sneller op de arbeidsmarkt kunnen worden geïntegreerd;

55.

verzoekt de Commissie een herziening van de Blauwekaartrichtlijn voor te stellen;

56.

benadrukt dat de Commissie en de lidstaten er intensiever naar moeten streven om alle vormen van discriminatie, xenofobie en racisme te bestrijden, onder meer door bewustmaking over antidiscriminatiewetgeving, door plaatselijke autoriteiten, maatschappelijke organisaties, de sociale partners en nationale gelijkheidsorganen te steunen bij hun werk en door hun inspanningen op het gebied van communicatie naar de media en de Europese burgers op te voeren om elke vorm van desinformatie of xenofobie die in schril contrast staat met de Europese waarden, te bestrijden; is van mening dat al deze inspanningen in hoge mate zullen bijdragen tot de aanvaarding en inclusie van vluchtelingen in de maatschappij; moedigt de lidstaten aan om financiering uit het programma Rechten, gelijkheid en burgerschap te gebruiken voor opleidingen op het gebied van diversiteit en om vluchtelingen en migranten die de arbeidsmarkt betreden voor te lichten en te informeren over hun rechten als werknemer, om op die manier te voorkomen dat ze het slachtoffer worden van uitbuitingspraktijken of van werkgevers; benadrukt dat meervoudige discriminatie in aanmerking moet worden genomen in al het migratie- en integratiebeleid;

57.

is verheugd over de gemeenschappelijke verklaring van 16 maart 2016 over de vluchtelingencrisis van de sociale partners die aan de tripartiete sociale top deelnamen, waarin ze hun engagement en bereidheid uitspraken om samen te werken met de regeringen en andere betrokken partijen om een beleid ter bevordering van de inclusie uit te stippelen en uit te werken; is van mening dat de sociale partners en de maatschappelijke organisaties onmisbare tussenschakels zijn die een belangrijke rol te spelen hebben bij de inclusie van de vluchtelingen op de arbeidsmarkt en in de samenleving in haar geheel; spoort de Commissie aan om de dialoog met de sociale partners te versterken op basis van een evenwichtige vertegenwoordiging van belangen teneinde vast te stellen waar de arbeidsmarkt- en banenkansen voor vluchtelingen liggen;

58.

vraagt de lidstaten om te leren van de op het niveau van de steden opgebouwde ervaringen en praktijken en om het delen daarvan te vergemakkelijken teneinde inclusieve arbeidsmarkten te bevorderen voor alle inwoners, inclusief begunstigden van internationale bescherming, en om steden en lokale overheden te betrekken bij het ontwerpen en uitvoeren van beleid inzake sociale en economische inclusie; merkt op dat daarvoor een effectiever partnerschap tussen de verschillende bestuursniveaus nodig is, en dat nationale en EU-initiatieven maatregelen van steden moeten aanvullen en versterken en gericht moeten zijn op de werkelijke behoeften van onze burgers; is van mening dat goede praktijken van de lidstaten op het gebied van het doeltreffend coördineren met en het bij de beleidsvorming betrekken van steden moeten worden erkend en zichtbaar moeten worden gemaakt;

59.

acht het noodzakelijk passende opleidingen op het gebied van arbeids- en non-discriminatiewetgeving aan te bieden aan vluchtelingen, alsook aan overheidsautoriteiten, om ervoor te zorgen dat vluchtelingen niet worden uitgebuit door middel van zwartwerk en andere vormen van ernstige arbeidsuitbuiting en niet gediscrimineerd worden op het werk;

60.

verzoekt de Commissie financiële steun te verlenen voor transnationale regelingen die de overdraagbaarheid en aanpasbaarheid van goede praktijken — zoals peer-to-peer-begeleidings- en coachingprojecten waarbij alle bestuursniveaus en diverse belanghebbende partijen zijn betrokken en die worden opgezet en uitgevoerd door verschillende belanghebbenden op EU-niveau — en de effectieve toepassing ervan in de praktijk te waarborgen;

61.

roept de lidstaten op het Kaderbesluit betreffende de bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat en de nieuwe richtlijn betreffende slachtoffers van strafbare feiten ten uitvoer te leggen en ervoor te zorgen dat aanzetting tot geweld, waaronder gendergerelateerd geweld, tegen migranten en asielzoekers ongeacht hun verblijfsstatus onverwijld wordt onderzocht en vervolgd;

62.

wijst erop dat er zowel bij instellingen als onder individuele personen steeds vaker sprake is van haatzaaiende uitlatingen, negatieve gevoelens tegenover migranten en xenofoob geweld;

63.

verzoekt de Commissie en de lidstaten de diplomatieke betrekkingen te versterken en alle economische en sociale maatregelen te treffen die nodig zijn om de landen van herkomst van de vluchtelingen te stabiliseren, opdat zij in hun eigen land kunnen blijven of daarnaar kunnen terugkeren;

64.

wenst dat er zo snel mogelijk wordt overgegaan tot herschikking van middelen binnen het ESF, het AMIF, het EFRO en het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (FEAD), zodat de lidstaten die de grootste last van de vluchtelingencrisis dragen effectiever ondersteund kunnen worden;

Cultuur, onderwijs en sport

65.

wijst op de dringende noodzaak te waarborgen dat niet-begeleide minderjarigen bijzondere bescherming genieten tegen uitbuiting op het werk, geweld en mensenhandel; onderstreept de noodzaak van mentoren en specifieke maatregelen voor met name meisjes, die vaak kwetsbaarder zijn en blootgesteld zijn aan verschillende vormen van uitbuiting, mensenhandel en seksueel misbruik, en vaker onderwijskansen ontberen;

66.

verzoekt de Commissie om grotere aandacht voor cultuur, onderwijs en opleiding bij de operationele maatregelen die als onderdeel van de Europese agenda voor migratie worden getroffen; verzoekt de Commissie een specifiek beleid inzake interculturele dialoog vast te stellen;

67.

verzoekt de EU en de lidstaten voorrang te geven aan economische integratie via vroegtijdige, gerichte maatregelen op het gebied van onderwijs, opleiding, cultuur en sport, alsmede aan de uitdagingen waarmee de ontvangende samenlevingen worden geconfronteerd als zij met name het recht van kinderen op onderwijs willen garanderen, ongeacht hun verblijfsstatus, zoals bepaald in artikel 22 van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, en aldus de belangen van kinderen voorop te stellen;

68.

benadrukt dat er behoefte is aan een grondige analyse in e vorm van studies, onderzoek en statistieken, waaruit optimale aanbevelingen voor beleidsinitiatieven en -maatregelen kunnen worden afgeleid teneinde vast te stellen wat de onderwijsstrategie voor vluchtelingen zou moeten zijn, met name wat volwassenenonderwijs betreft, rekening houdend met de kwalificaties die zij al bezitten;

69.

benadrukt de cruciale rol van gratis openbaar onderwijs, cultuur, interculturele en interreligieuze dialoog, niet-formele en informele scholing, een leven lang leren, en van een jeugd- en sportbeleid voor de bevordering van de integratie en de sociale inclusie van vluchtelingen en asielzoekers in Europa alsmede van begrip en solidariteit van de kant van de gastlanden bij het bestrijden van racisme, vreemdelingenhaat en extremisme, en voor het helpen opbouwen van een hechtere en inclusievere samenleving die stoelt op culturele verscheidenheid, bevordering van gemeenschappelijke Europese waarden en bescherming van de grondrechten; benadrukt dat gezorgd moet worden voor culturele en taalkundige bemiddeling wanneer vluchtelingen en asielzoekers kennis opdoen van de taal en de culturele en maatschappelijke waarden van het gastland;

70.

onderstreept de belangrijke rol van sport als instrument om de sociale en interculturele dialoog te bevorderen door te stimuleren dat er positieve contacten ontstaan tussen de plaatselijke bevolking en de vluchtelingen en asielzoekers, en verzoekt de Europese instellingen en de lidstaten programma's uit te voeren die gericht zijn op de maatschappelijke integratie van vluchtelingen door middel van gezamenlijke culturele en sportactiviteiten; steunt derhalve de bestaande initiatieven van sportorganisaties en moedigt de verschillende entiteiten die zich bezighouden met sportactiviteiten ten behoeve van de maatschappelijke integratie van vluchtelingen aan optimale benaderingen uit te wisselen;

71.

betreurt ten zeerste dat culturele netwerken aan het verdwijnen zijn als gevolg van de nieuwe koers van het programma Creatief Europa;

72.

benadrukt dat er behoefte is aan doeltreffende procedures voor een soepele overgang tussen de onderwijsfaciliteiten in vluchtelingenkampen en het onderwijssysteem van lidstaten waar die kampen gelegen zijn;

73.

benadrukt dat de lidstaten de instroom van vluchtelingenkinderen op alle niveaus van het onderwijssysteem moeten vergemakkelijken en dringt aan op grotere inspanningen om leerlingen te verdelen en op doeltreffende wijze in het nationale onderwijssysteem te plaatsen;

74.

verzoekt de EU en de lidstaten „onderwijscorridors” in het leven te roepen door overeenkomsten met Europese universiteiten en de Unie van Mediterrane Universiteiten (Unimed) over het opnemen van studenten uit conflictgebieden te bevorderen, teneinde hun betere toegang te verlenen en collegiale ondersteuning en vrijwilligerswerk te stimuleren; verwelkomt de initiatieven die in dit verband door een aantal Europese universiteiten en hun partners zijn genomen;

75.

is ingenomen met de Europese en nationale programma's en de door instellingen zonder winstoogmerk gelanceerde particuliere initiatieven die hulp bieden aan gemigreerde academici op het gebied van wetenschap en andere vakgebieden en pleit ervoor dat die programma's en initiatieven worden uitgebreid en ondersteund;

76.

roept de lidstaten op te waarborgen dat de integratie onmiddellijk van start gaat en daartoe oplossingen te voorzien voor praktijkgerichte, begrijpelijke voorbereidende onderwijsinformatie in meerdere talen;

77.

verzoekt de lidstaten gerichte steun te verlenen aan gevluchte en asielzoekende kinderen en jongeren die in het onderwijssysteem instromen, onder meer via intensieve taallessen en algemene introductieprogramma's, met inbegrip van pedagogische ondersteuning, zodat zij zo snel mogelijk aan de gewone lessen kunnen deelnemen; benadrukt dat het noodzakelijk is in te spelen op de uiteenlopende behoeften en kwetsbare punten van specifieke groepen, met name niet-begeleide minderjarigen en volwassenen die geen basisonderwijs hebben genoten;

78.

herinnert de EU en de lidstaten aan hun plicht om overeenkomstig de internationale bepalingen te voorzien in bijzondere bescherming van minderjarigen, met inbegrip van vluchtelingenkinderen, in noodsituaties, en met name te garanderen dat zij toegang hebben tot scholen en onderwijsfaciliteiten; is ingenomen met het streven om 4 % van de totale EU-begroting voor humanitaire bijstand voor 2016 toe te wijzen aan onderwijs en verzoekt de Commissie en de lidstaten op internationaal niveau te blijven pleiten voor verhoging van de kredieten voor onderwijs in noodsituaties in het kader van bestaande hulpprogramma's, met het oog op de wereldtop over humanitaire hulp in mei 2016 te Istanbul;

79.

beveelt aan te voorzien in aanvullende taallessen voor vluchtelingenkinderen in de taal van hun thuisland;

80.

benadrukt hoe belangrijk het is om maatregelen voor educatieve ondersteuning te lanceren, met name met het doel om passende faciliteiten in EU-hotspots en -knooppunten in te richten ter ondersteuning van de inspanningen van humanitaire organisaties en ngo's die reeds begonnen zijn met het organiseren van onderwijs- en andere activiteiten in de kampen, en om stimulansen en steun te bieden voor de ontwikkeling van officiële onderwijsstructuren in vluchtelingenkampen, ook in derde landen;

81.

is ingenomen met de nieuwe oproepen tot het indienen van voorstellen voor programma's en projecten in het kader van Creatief Europa en Erasmus op het gebied van cultuur, onderwijs, sport en jongerenmobiliteit die gericht zijn op interculturele dialoog, culturele en sociale inclusie en integratie; wijst op de noodzaak om obstakels en barrières die projecten ten behoeve van de integratie van vluchtelingen belemmeren, uit de weg te ruimen en de toegang tot de programma's voor iedereen te vergemakkelijken;

82.

verzoekt de lidstaten steun te verlenen aan initiatieven ten behoeve van meer samenwerking, beleidscoherentie en dialoog tussen de overheid, de betrokken ngo's, de sociale partners, de middenveldorganisaties en vluchtelingengemeenschappen, met het doel elkaar beter te leren kennen en begrijpen en verdere mogelijke initiatieven te verkennen om gelijke toegang tot kwaliteitsonderwijs te waarborgen, zodat migranten en vluchtelingen in een positieve leeromgeving worden opgenomen;

83.

wijst op de essentiële rol van docenten bij de integratie van minderjarige vluchtelingen en migranten in het onderwijssysteem, en benadrukt de behoefte aan gespecialiseerd onderwijspersoneel en aan geavanceerde bijscholing voor docenten; verzoekt de EU en de lidstaten in dit verband te overwegen samenwerkingsstructuren voor docenten op te zetten zodat zij ervaringen kunnen uitwisselen, optimale methodes kunnen delen en collegiale ondersteuning kunnen krijgen;

84.

verzoekt de lidstaten gemigreerde docenten en professoren te helpen om werk in het onderwijs te vinden, om zowel hun omstandigheden te verbeteren als hun taal- en onderwijsvaardigheden en ervaring te benutten in de onderwijssystemen;

85.

steunt het idee om helpdesks voor docenten op te zetten die tijdig hulp bieden bij het omgaan met verschillende soorten diversiteit in de klas en het bevorderen van interculturele dialoog en begeleiding als zij geconfronteerd worden met conflicten of leerlingen die dreigen te radicaliseren; verzoekt de lidstaten de mogelijkheden voor politieke scholing uit te breiden en adequate verdere scholingsmogelijkheden en onderwijsmateriaal te verstrekken als middel om inzicht te krijgen in de redenen waarom mensen vluchten en om extremisme te bestrijden;

86.

wijst op de rol van scholen bij het aanbieden van advies en taalkundige en culturele bemiddeling, ook met betrekking tot democratische waarden door middel van maatschappijleer en programma's voor actief burgerschap, en bij het bespoedigen en waarborgen van maatschappelijke en culturele inclusie en integratie van niet alleen leerlingen maar ook hun families;

87.

is ingenomen met het besluit van de Raad om in het werkplan voor cultuur 2015-2018 specifieke maatregelen te wijden aan de rol van cultuur, kunst en interculturele dialoog bij de integratie van migranten en bestaande optimale benaderingen in de lidstaten te inventariseren;

88.

benadrukt dat het inzetten van kunst als instrument voor integratie meer gestimuleerd moet worden en dat de deelname van vluchtelingen aan activiteiten op het gebied van kunst vergemakkelijkt en aangemoedigd moet worden;

89.

verwelkomt de door de Commissie opgezette nieuwe deskundigenwerkgroep voor interculturele dialoog en de integratie van migranten en vluchtelingen door middel van kunst en dialoog (17), die naar verwachting eind 2017 een handboek met optimale benaderingen zal publiceren;

90.

benadrukt het belang van bevordering en verdere ontwikkeling van educatieve app's, video's en oefeningen alsmede onderwijsplatforms voor vluchtelingen waarmee onderwijs en scholing voor deze groep worden gefaciliteerd en aangevuld;

o

o o

91.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0176.

(2)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0317.

(3)  Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0105.

(4)  PB C 36 van 29.1.2016, blz. 91.

(5)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0008.

(6)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0320.

(7)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0073.

(8)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0418.

(9)  http://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/note/join/2014/518768/IPOL-EMPL_NT%282014%29518768_EN.pdf

(10)  PB L 337 van 20.12.2011, blz. 9.

(11)  http://www.keepeek.com/Digital-Asset-Management/oecd/social-issues-migration-health/making-integration-work-humanitarian-migrants_9789264251236-en

(12)  Zie aangenomen teksten van 8.3.2016, P8_TA(2016)0073.

(13)  http://europa.eu/rapid/press-release_IP-15-6067_nl.htm

(14)  http://www.europarl.europa.eu/news/en/news-room/20131118IPR25534/MEPs-approve-new-cohesion-policy-%E2%82%AC325bn-to-invest-in-Europe’s-regions

(15)  COM(2015)0240.

(16)  http://ec.europa.eu/avservices/video/player.cfm?ref=I107934

(17)  http://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-14444-2015-INIT/nl/pdf


16.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/19


P8_TA(2016)0298

Sociale en milieunormen, mensenrechten en maatschappelijk verantwoord ondernemen

Resolutie van het Europees Parlement van 5 juli 2016 over de uitvoering van de aanbevelingen van 2010 van het Parlement over de sociale en milieunormen, de mensenrechten en maatschappelijk verantwoord ondernemen (2015/2038(INI))

(2018/C 101/02)

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 2, 3, 6 en 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

gezien de artikelen 11, 153, 191, 207 en 218 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de artikelen 12, 21, 28, 29, 31 en 32 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Handel voor iedereen — Naar een meer verantwoord handels- en investeringsbeleid” (COM(2015)0497),

gezien de conclusies van de tiende Ministeriële Conferentie van de WTO (MC10) (1),

gezien de Overeenkomst van Parijs (30 november t/m 11 december 2015) (2),

gezien het jaarverslag van de EU over mensenrechten en democratie in de wereld (2014) (3),

gezien het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie (2015-2019) getiteld „De mensenrechten in de EU centraal blijven stellen”,

gezien de richtsnoeren voor de analyse van mensenrechteneffecten in het kader van effectbeoordelingen van handelsgerelateerde beleidsinitiatieven (4),

gezien de in 2015 gepubliceerde studie van de beleidsondersteunende afdeling van het Europees Parlement over de mensenrechten- en de democratieclausule in internationale overeenkomsten,

gezien de resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 25 september 2015 over onze wereld transformeren: Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling (5),

gezien Verordening (EG) nr. 2173/2005 van de Raad van 20 december 2005 inzake de opzet van een FLEGT-vergunningensysteem voor de invoer van hout in de Europese Gemeenschap (6),

gezien Verordening (EU) nr. 978/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties (7),

gezien de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (8),

gezien het OESO-richtsnoer inzake de zorgvuldigheidseisen voor verantwoorde bevoorradingsketens van bodemschatten uit door conflicten getroffen gebieden en risicogebieden (9),

gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 14 juli 2015 over de stand van zaken ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten (SWD(2015)0144),

gezien de mededeling van de Commissie van 2011 getiteld „Een vernieuwde EU-strategie 2011-2014 ter bevordering van maatschappelijk verantwoord ondernemen” (COM(2011)0681),

gezien het investeringsbeleidskader voor duurzame ontwikkeling (2015) van UNCTAD (10),

gezien de studie van de beleidsondersteunende afdeling van het Europees Parlement getiteld „The EU’s Trade Policy: from gender-blind to gender-sensitive?”,

gezien het vierde verslag van de onafhankelijke deskundige over de bevordering van een democratische en rechtvaardige internationale orde — mededeling van de secretaris-generaal van de VN aan de Algemene Vergadering van 5 augustus 2015 (A/70/285),

gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over maatschappelijk verantwoord ondernemen in het kader van internationale handelsovereenkomsten (11),

gezien VN-resolutie 64/292, waarin de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties water en sanitaire voorzieningen uitdrukkelijk als een mensenrecht erkent en verklaart dat schoon drinkwater en sanitaire voorzieningen van essentieel belang zijn voor de naleving van alle mensenrechten,

gezien zijn resolutie van 8 september 2015 over de follow-up van het burgerinitiatief „Right2Water” (12),

gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over mensenrechten, sociale normen en milieunormen in internationale handelsovereenkomsten (13),

gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over het internationaal handelsbeleid met de verplichtingen zoals door de klimaatverandering geboden (14),

gezien de in 2014 gepubliceerde studie van beleidsondersteunende afdeling C van het Europees Parlement over gendermainstreaming in commissies en delegaties van het Europees Parlement,

gezien resolutie 26/9 van de VN-Mensenrechtenraad (15) tot instelling van een intergouvernementele werkgroep voor onbepaalde duur voor transnationale bedrijven en andere ondernemingen met betrekking tot de rechten van de mens, met als mandaat het uitwerken van een internationaal juridisch bindend instrument, aan de hand waarvan de activiteiten van transnationale ondernemingen en andere ondernemingen overeenkomstig het internationaal recht inzake de mensenrechten moeten worden gereguleerd,

gezien het herziene Stelsel van Algemene Preferenties van de EU (SAP), vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 978/2012,

gezien het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over het stelsel van algemene preferenties voor de periode 2014–2015 (COM(2016)0029),

gezien de leidende beginselen van de Verenigde Naties inzake bedrijfsleven en mensenrechten, de herziene richtsnoeren voor multinationale ondernemingen van de OESO, de tripartiete beginselverklaring betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid van de IAO, het raamwerk van de internationale geïntegreerde verslagleggingsraad, de tien beginselen van het „Global Compact” van de Verenigde Naties, en de ISO 26000-norm inzake maatschappelijke verantwoordelijkheid,

gezien de Franse ontwerpwet over een zorgvuldige bevordering van de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten en de verklaring die voorzitter Juncker tijdens de G7-top 2015 heeft afgelegd,

gezien het project voor het realiseren van langetermijnwaarde van ondernemingen en investeerders, dat wordt uitgevoerd in het kader van de VN-beginselen voor verantwoord investeren en het „Global Compact” van de VN,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie internationale handel en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8-0217/2016),

A.

overwegende dat het Parlement in 2010 aanbevelingen over sociale en milieunormen, mensenrechten en maatschappelijk verantwoord ondernemen heeft gedaan aan de Commissie; overwegende dat een deel van de aanbevelingen is uitgevoerd;

B.

overwegende dat het Parlement optreedt als medewetgever voor de maatregelen die het kader tot uitvoering van het gemeenschappelijk handelsbeleid van de Unie bepalen; overwegende dat de goedkeuring van het Parlement vereist is voor de ratificering van alle handelsovereenkomsten die door de Unie via onderhandelingen tot stand worden gebracht; overwegende dat de aanbevelingen van het Parlement dus moeten worden uitgevoerd om de initiatieven van de Commissie op het gebied van het gemeenschappelijk handelsbeleid te doen slagen;

C.

overwegende dat handel een belangrijke rol speelt bij het bevorderen van zakelijke mogelijkheden, het creëren van welvaart, het stimuleren van werkgelegenheid, economische ontwikkeling en sociale vooruitgang en het verbeteren van de leefomstandigheden, de levenskwaliteit en de mensenrechten op lange termijn;

D.

overwegende dat de EU benadrukt dat zij zich volledig inzet voor de bevordering van duurzame ontwikkeling, zoals opnieuw bevestigd in de strategie Handel voor iedereen, alsook voor de bevordering van de mensenrechten en goed bestuur via stimulansen zoals SAP+ en de bepalingen voor preferentiële markttoegang in landen die zich ertoe verbinden de fundamentele internationale verdragen op die gebieden ten uitvoer te leggen;

E.

overwegende dat de EU via haar handelsbeleid een positieve bijdrage kan leveren aan een betere eerbiediging van de mensenrechten en duurzame ontwikkeling wereldwijd; overwegende dat de Commissie haar werkzaamheden moet voortzetten met deze doelstelling voor ogen; overwegende dat handels- en investeringsovereenkomsten gevolgen hebben voor de mensenrechten en duurzame ontwikkeling en dus zo moeten worden opgesteld dat ze sociale en ecologische vooruitgang niet belemmeren maar bevorderen, en waarborgen dat de Europese normen niet worden verlaagd en dat de rechten van de mens en sociale en milieunormen worden geëerbiedigd;

F.

overwegende dat handel en buitenlandse investeringen van internationale ondernemingen bijdragen tot een grotere inzet voor sociale en mensenrechten, alsmede voor de rechten van werknemers in de landen waar deze ondernemingen actief zijn;

G.

overwegende dat de bijdrage van het Parlement kan worden afgemeten naar de mate waarin haar aanbevelingen daadwerkelijk ten uitvoer worden gelegd; overwegende dat regelmatig toezicht moet worden uitgeoefend op de tenuitvoerlegging van de overeenkomsten om ervoor te zorgen dat de in de handelsovereenkomsten gestelde doelstellingen en gedane toezeggingen worden geëerbiedigd, met name ten aanzien van de bescherming van de mensenrechten;

H.

overwegende dat de EU en haar lidstaten, overeenkomstig artikel 208, VWEU, wettelijk verplicht zijn hun beleid in overeenstemming te brengen met ontwikkelingsdoelstellingen;

I.

overwegende dat in het voorstel van de Commissie voor een nieuwe handels- en investeringsstrategie („Handel voor iedereen”) wordt erkend dat er sprake is van een koppeling tussen handel, mensenrechten en sociale en milieunormen en wordt benadrukt dat deze rechten en normen een integrerend bestanddeel moeten worden van de economische en handelsbetrekkingen van de Unie;

J.

overwegende dat internationale detailhandelaren en ondernemingen een verantwoordelijkheid dragen als het gaat om het verbeteren van de arbeidsomstandigheden en lonen in productielanden;

K.

overwegende dat vrouwenrechten een wezenlijk onderdeel van de mensenrechten vormen; overwegende dat gendergelijkheid onder de hoofdstukken van handelsovereenkomsten over duurzame ontwikkeling valt; overwegende dat de specifieke gevolgen van handels- en investeringsovereenkomsten vanwege structurele ongelijkheden tussen de seksen anders zijn voor vrouwen dan voor mannen; voorts overwegende dat de mensenrechten, onder meer vanuit een genderperspectief, in acht moeten worden genomen bij duurzame en inclusieve ontwikkeling, groei en handelsovereenkomsten;

L.

overwegende dat in de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling wordt erkend dat het handelsbeleid een grote invloed heeft op de tenuitvoerlegging van de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen, doordat een aantal beleidsterreinen zoals oorsprongsregels, de levensmiddelenwetgeving, grondstoffenmarkten en gendergelijkheid wordt behandeld;

M.

overwegende dat de mogelijkheden van de SAP- en SAP+-systemen om te zorgen voor de ratificatie en tenuitvoerlegging van verdragen inzake mensen- en arbeidsrechten in ontwikkelingslanden kunnen worden uitgebreid door economische stimulansen te verbinden aan de daadwerkelijke goedkeuring en de voortdurende monitoring van de tenuitvoerlegging van de belangrijkste verdragen inzake mensen- en arbeidsrechten;

N.

overwegende dat de EU, na de Rana Plaza-ramp, in samenwerking met de regering van Bangladesh en de IAO een „Global Compact” heeft gelanceerd inzake de verbetering van de arbeidsrechten en de fabrieksveiligheid in Bangladesh, met als doel om de arbeids-, gezondheids- en veiligheidsomstandigheden voor de werknemers te verbeteren; overwegende dat deze inspanningen meer bewustwording onder de bevolking hebben gecreëerd en innovatieve oplossingen hebben opgeleverd voor kwesties met betrekking tot handel en duurzame ontwikkeling, zoals een overeenkomst inzake gebouwen- en brandveiligheid in Bangladesh;

O.

overwegende dat niet alleen de publieke sector maar ook de particuliere sector moet bijdragen aan duurzame ontwikkeling; overwegende dat ondernemingen op sociaal en ecologisch verantwoorde wijze moeten handelen; overwegende dat de nieuwe generatie handels- en investeringsovereenkomsten van de Unie hoofdstukken bevat over duurzame ontwikkeling, op grond waarvan de partijen worden opgeroepen zich ertoe te verbinden de mensenrechten te beschermen, de sociale en milieunormen na te leven en maatschappelijk verantwoord ondernemen te waarborgen; overwegende dat het van EU-handelsovereenkomst tot EU-handelsovereenkomst verschilt hoe ambitieus deze hoofdstukken zijn; overwegende dat de Commissie wordt aangemoedigd het hoogste ambitieniveau na te streven;

P.

overwegende dat de strategie 2015 „Handel voor iedereen” van de Commissie van handel en duurzame ontwikkeling een prioriteit voor de EU maakt; overwegende dat de Commissie haar ambitie, die zeer op prijs wordt gesteld, moet omzetten in krachtdadige en concrete acties opdat deze strategie een krachtige stimulans zou vormen voor de agenda inzake handel en duurzame ontwikkeling;

Q.

overwegende dat het project voor het realiseren van langetermijnwaarde van ondernemingen en investeerders, dat wordt uitgevoerd in het kader van de VN-beginselen van verantwoord investeren en het „Global Compact” van de VN, aantoont dat economisch herstel in Europa en de rest van de wereld verenigbaar is met de beginselen van sociale rechtvaardigheid, milieuduurzaamheid en eerbiediging van de mensenrechten, en dat economisch herstel en deze beginselen elkaar versterken;

R.

overwegende dat krachtens artikel 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) de gemeenschappelijke handelspolitiek wordt gevoerd in het kader van de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de Unie;

S.

overwegende dat artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) bekrachtigt dat het extern optreden van de EU geleid wordt door de beginselen van democratie, de rechtsstaat, de universaliteit en ondeelbaarheid van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, de eerbiediging van de menselijke waardigheid, de beginselen van gelijkheid en solidariteit en de naleving van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en het internationaal recht;

T.

overwegende dat de koppeling tussen handel en mensenrechten enerzijds en sociale en milieunormen anderzijds een integrerend bestanddeel van de economische en handelsbetrekkingen van de EU is geworden; overwegende dat het nodig is het EU-beleid op het gebied van mensenrechten en democratie ten aanzien van derde landen te blijven integreren in andere beleidsterreinen van de EU met een externe dimensie, waaronder het handelsbeleid; overwegende dat de EU het handelsbeleid moet gebruiken om te streven naar de vaststelling van strenge internationale normen op het gebied van sociale en mensenrechten, consumentenbescherming en milieuvraagstukken;

U.

overwegende dat het handelsbeleid en ambitieuze handelsovereenkomsten het internationale, op regels gebaseerde handelsstelsel bevorderen en versterken; overwegende dat mensenrechtenkwesties eveneens in aanmerking moeten worden genomen, voordat handelsbesprekingen op correcte en transparante wijze worden afgerond; overwegende dat de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten, evenals alle andere relevante instrumenten, waaronder de bevordering van maatschappelijk verantwoord ondernemen, gericht zijn op de bevordering van de mensenrechten in de context van het handelsbeleid;

V.

overwegende dat de VN-Mensenrechtenraad op 26 juni 2014 een resolutie heeft aangenomen tot instelling van een intergouvernementele werkgroep met als taak het opstarten van een proces dat moet leiden tot de invoering van een internationaal juridisch bindend instrument voor de regulering van de activiteiten van transnationale ondernemingen en andere ondernemingen overeenkomstig het internationaal recht;

W.

overwegende dat handel en mensenrechten elkaar kunnen versterken en dat het bedrijfsleven niet alleen verplicht is de mensenrechten te eerbiedigen, maar ook een belangrijke rol zou kunnen spelen bij het bieden van positieve stimulansen wat betreft de bevordering van mensenrechten en democratie, milieunormen en maatschappelijk verantwoord ondernemen; overwegende dat de EU een vooraanstaande rol heeft gespeeld bij het onderhandelen over en het uitvoeren van een aantal initiatieven voor mondiale verantwoordelijkheid, die hand in hand gaan met de bevordering en eerbiediging van internationale normen, waaronder sociale gerechtigheid, milieuduurzaamheid en eerbiediging van de mensenrechten; overwegende dat het een erkend feit is dat Europese ondernemingen die op mondiaal niveau actief zijn en het goede voorbeeld geven met een niet-discriminerende bedrijfscultuur, op de lange termijn een positief effect weten uit te oefenen op de mensenrechten; overwegende dat versterking van de handelsbetrekkingen op basis van de bescherming en handhaving van de mensenrechten bijdraagt aan onderling begrip en gemeenschappelijke waarden, zoals de rechtsstaat, goed bestuur en eerbiediging van de mensenrechten;

Algemene beginselen

1.

verzoekt de Commissie en de lidstaten in alle beleidslijnen een genderperspectief integreren, waaronder in het handelsbeleid, en onder meer te waarborgen dat het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) daadwerkelijk wordt nageleefd; wenst dat de Commissie bij haar effectbeoordeling van de handelsstrategie van de EU rekening houdt met de aspecten die verband houden met gendergelijkheid, waaronder de eerbiediging van de rechten van de vrouw, en dringt bij de Commissie aan op een systematische beoordeling van de bestaande handels- en investeringsovereenkomsten, teneinde in kaart te brengen in hoeverre er sprake is van gevolgen op het gebied van gendergelijkheid;

2.

verzoekt de Commissie een betere samenhang te waarborgen ten aanzien van ontwikkeling, te zorgen voor doeltreffende beleidsbeoordeling en coördinatie tussen ontwikkelingshulp en handelsbeleid, en zich ervoor in te zetten dat internationale normen inzake mensenrechten, gendergelijkheid, arbeidsrecht en respect voor het milieu door alle belanghebbenden worden nageleefd;

3.

verzoekt de Unie om actief mee te werken aan het verwezenlijken van de zeventien duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, zoals aangenomen tijdens de 70e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties;

4.

roept de EU en de lidstaten op bindende maatregelen te bevorderen om ervoor te zorgen dat bedrijven belasting afdragen in de landen waar hun economische activiteiten plaatsvinden en waar waarde wordt gecreëerd, om verplichte verslaglegging per land door de particuliere sector te stimuleren, zoals aanbevolen door de OESO, en om goed bestuur te bevorderen, met name als het gaat om belastingaangelegenheden en doeltreffende belastinginning; vraagt voorts aan de Commissie en de lidstaten om ervoor te zorgen dat dit onderwerp hoog op de agenda van de politieke dialoog komt te staan (op politiek niveau over ontwikkeling en handel), en om het maatschappelijk middenveld te steunen bij de publieke controle van het fiscaal bestuur en bij het toezicht op gevallen van belastingfraude; is van mening dat het fiscaal beleid van een bedrijf als een essentieel onderdeel van MVO moet worden beschouwd, en dat strategieën die gericht zijn op belastingontduiking of gebruikmaking van belastingparadijzen derhalve onverenigbaar zijn met maatschappelijk verantwoord gedrag;

5.

erkent dat de toegang tot publieke goederen zoals water, gezondheidszorg en onderwijs een duidelijke afspiegeling vormen van het vermogen van een land om sociale rechten en de eerbiediging van de mensenrechten te kunnen waarborgen;

6.

benadrukt dat de staat van dienst van de EU op lange termijn, als het gaat om de verantwoordelijkheid voor sociale en milieukwesties in de context van haar handelsdiplomatie, al beter is dan die van andere belangrijke spelers in de internationale handel; benadrukt dat de verbintenissen inzake mensenrechten van onze handelspartners een stevige basis vormen voor continue dialoog, samenwerkingsprocessen en progressieve verbeteringen op lange termijn;

7.

benadrukt het belang van handel en buitenlandse investeringen als belangrijke middelen om economische groei, duurzame ontwikkeling, goed bestuur en de bescherming van de mensenrechten tot stand te brengen;

8.

herinnert eraan dat handel en directe buitenlandse investeringen de welvaart in armere landen verhogen; wijst erop dat er een noemenswaardig verband bestaat tussen toegenomen welvaart en betere bescherming van sociale en mensenrechten, van rechten van werknemers en een hoger niveau van milieubescherming;

9.

herinnert eraan dat de EU zich ertoe verbindt mensenrechten en democratie in haar betrekkingen met derde landen op coherente wijze te bevorderen en te eerbiedigen in het kader van al haar beleidsmaatregelen, met inbegrip van het handelsbeleid, evenals in alle relevante instrumenten voor externe financiering;

10.

beveelt dan ook aan de handelsstrategie van de EU in te zetten als instrument ter bevordering van de democratische waarden in derde landen; spreekt derhalve zijn voldoening uit over het feit dat handelsakkoorden en programma's inzake handelspreferenties ook worden ingezet als hefboom om de mensenrechten te bevorderen, gedwongen en kinderarbeid uit te roeien en voedselzekerheid en het recht op gezondheid, duurzame ontwikkeling en strenge veiligheids- en milieunormen alsmede economische kansen voor eenieder te waarborgen;

Mensenrechten, milieunormen en sociale normen op multilateraal niveau

11.

benadrukt hoe belangrijk het voor de EU is om betere multilaterale samenwerkingsverbanden tot stand te brengen en herhaalt derhalve zijn oproep aan de Commissie om het voortouw te nemen bij de hervorming van de governancestructuur van de WTO, vooral om de volgende doelstellingen te verwezenlijken:

a)

de doeltreffendheid van de samenwerking en de regelmaat van de dialoog tussen de WTO en de overige relevante VN-agentschappen, met name de Hoge Commissaris voor de mensenrechten, de VN-Conferentie voor handel en ontwikkeling (UNCTAD) en de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), versterken, in het bijzonder door de IAO de status van officiële waarnemer bij de WTO toe te kennen en te betrekken bij alle handelsgeschillen die te maken hebben schendingen van internationale mensenrechten- en arbeidsverdragen; is van mening dat de IAO ook in de toekomst moet worden betrokken bij bilaterale, multilaterale en plurilaterale handelsovereenkomsten;

b)

de regelingen inzake toetsing van het handelsbeleid van de WTO zodanig hervormen dat de sociale dimensie, de milieudimensie en de mensenrechtendimensie ook worden meegenomen, op basis van de richtsnoeren van de IAO, de mensenrechtenrichtsnoeren van de VN en de richtsnoeren van de multilaterale milieuovereenkomsten (MEA's) en in het bijzonder door, zoals voorgesteld in zijn aanbevelingen van 2010, binnen de WTO een Commissie voor handel en waardig werk op te richten naast de bestaande Commissie voor handel en milieu;

c)

beoordelen in hoeverre de Commissie voor handel en milieu van de WTO haar taak heeft vervuld, zoals deze is omschreven in het ministerieel besluit van de WTO over handel en milieu dat op 15 april 1994 te Marrakesh werd genomen en in de conclusies over wat er nog meer te doen staat, vooral in het kader van de internationale dialoog met de WTO over de beperking van en de aanpassing aan de klimaatverandering, waar het Parlement aanvankelijk om vroeg;

d)

constructief deelnemen aan de VN-werkgroep voor een verdragsproces inzake het bedrijfsleven en de mensenrechten naar aanleiding van de studie naar het aanpakken via rechtsmiddelen van ernstige schendingen van de mensenrechten door ondernemingen, die is uitgevoerd door het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten;

12.

roept de Commissie op verdere hervormingen van de WTO actief aan te moedigen, zodat op een verantwoorde manier multilaterale voorschriften voor een duurzaam beheer van de mondiale toeleveringsketens kunnen worden vastgesteld die met name de volgende zaken omvatten:

a)

effectieve en uitvoerbare transparantievereisten en vereisten inzake passende zorgvuldigheid voor de toeleveringsketen, gebaseerd op de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten;

b)

gezondheids- en veiligheidsnormen, die in het bijzonder het recht van de werknemers op veiligheidscomités erkennen;

c)

een socialebeschermingsvloer;

d)

inachtneming van de fundamentele arbeidsnormen van de IAO;

13.

herhaalt zijn verzoek om ervoor te zorgen dat alle maatregelen die door een partij zijn goedgekeurd in het kader van de Overeenkomst van Parijs of die verband houden met beginselen of verbintenissen die zijn neergelegd in de artikelen 3 en 4 van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, worden gewaarborgd, ook door te voorzien in degelijker juridische bescherming van het reguleringsrecht in handelsovereenkomsten;

14.

wenst dat de Commissie meer vaart zet achter de ontwikkeling van regelingen om producten, in het kader van handelsovereenkomsten, van elkaar te onderscheiden aan de hand van productieprocessen, productiemethoden en duurzaamheidscriteria;

15.

roept de lidstaten op meer moeite te doen om hun toezegging inzake de geleidelijke afschaffing van de subsidies voor fossiele brandstoffen na te komen, die in overeenstemming is met de toezegging van de G20;

16.

is van mening dat het handelsbeleid een grotere bijdrage kan leveren aan de energietransitie en dat de handelsinstrumenten van de Unie de opkomst en ontwikkeling van hernieuwbare energie, evenals de ontwikkeling van milieugoederen en milieuvriendelijke technologieën in Europa, moeten stimuleren; waardeert de inspanningen van de Commissie om een plurilaterale overeenkomst inzake milieugoederen te sluiten (de overeenkomst inzake milieugoederen — EGA) en wenst dat de onderhandelingen tot een ambitieuze en evenwichtige overeenkomst leiden; verlangt dat de Commissie in het kader van de onderhandelingen over een overeenkomst inzake milieugoederen kwantitatieve of kwalitatieve criteria ontwikkeld om producten als milieugoederen aan te merken en ertoe aanspoort een geloofwaardige en transparante methode in te zetten voor de onderhandelingen over een overeenkomst inzake milieugoederen; roept de Commissie voorts op terdege rekening te houden met factoren die de handel in milieugoederen beïnvloeden, zoals het antidumpingbeleid in de sector voor hernieuwbare energie, intellectuele-eigendomsregelingen, strenge financieringsprogramma's en nationale milieubeleidslijnen die de vraag naar dergelijke goederen helpen creëren;

Mensenrechten, milieunormen en sociale normen op bilateraal niveau

17.

is ingenomen met het besluit van de Commissie om ex-ante en ex-post duurzaamheidseffectbeoordelingen uit te voeren van alle handelsovereenkomsten, overeenkomstig de richtsnoeren voor de analyse van mensenrechteneffecten in het kader van effectbeoordelingen van handelsgerelateerde beleidsinitiatieven; verzoekt de Commissie in dit verband:

a)

de richtsnoeren toe te passen bij het uitwerken van duurzaamheidseffectbeoordelingen voor alle huidige en toekomstige onderhandelingen;

b)

de richtsnoeren van de speciale VN-rapporteur over het recht op voedsel eveneens een plaats te geven in deze duurzaamheidseffectbeoordelingen;

c)

rekening te houden met de gevolgen van handels- en investeringsovereenkomsten voor met name de kwetsbaren, zoals degenen die tot een minderheid behoren, te maken hebben met sociale uitsluiting, geografisch geïsoleerd zijn of gebukt gaan onder armoede; herinnert in dit verband tevens aan de toezegging van de Commissie om de gevolgen van vrijhandelsovereenkomsten voor de ultraperifere regio's van de EU te beoordelen;

d)

ervoor te zorgen dat organisaties uit het maatschappelijk middenveld en de sociale partners naar behoren bij de ontwikkeling van duurzaamheidseffectbeoordelingen worden betrokken en dat het Parlement bij elke fase van dit proces wordt betrokken;

e)

tijdens onderhandelingen de uitkomsten van deze beoordelingen ten volle in acht te nemen;

f)

ervoor te zorgen dat de duurzaamheidseffectbeoordelingen tijdig worden gepubliceerd, zodat richting kan worden gegeven aan onderhandelingsposities, nog voordat deze worden geformuleerd, en zodat de bevolking en de gekozen vertegenwoordigers elke voorgestelde overeenkomst grondig kunnen beoordelen;

18.

onderschrijft de conclusies van de Europese Ombudsman met betrekking tot het besluit van de Commissie om de overeenkomst met Vietnam te voltooien terwijl de mensenrechteneffectbeoordeling nog niet is afgerond, en vraagt de Commissie met klem om deze beoordeling zo spoedig mogelijk en op basis van de nieuwe methodologie uit te voeren, zodat het Parlement een geïnformeerde beslissing kan nemen;

19.

verklaart andermaal er voorstander van te zijn conditionaliteitsclausules inzake de mensenrechten op te nemen in internationale overeenkomsten en herinnert eraan hoe belangrijk het is dat mensenrechtenclausules worden geëerbiedigd en toegepast; is ingenomen met de inspanningen van de Commissie en de Raad om, overeenkomstig de gemeenschappelijke aanpak, juridisch bindende mensenrechtenclausules op te nemen in alle handels- en investeringsovereenkomsten, en dringt aan op de bekendmaking van de gemeenschappelijke aanpak van de Raad; merkt op dat niet in alle overeenkomsten van de EU mensenrechtenclausules zijn opgenomen en verzoekt om tijdens de lopende handelsbesprekingen met andere partners van de EU, in het bijzonder tijdens de onderhandelingen over TTIP, een bindende mensenrechtenclausule overeen te komen;

20.

is evenwel van mening dat de bestaande clausules weinig effect hebben gehad op de mate waarin verplichtingen en toezeggingen op het gebied van de mensenrechten werden nagekomen; roept de Commissie en de Raad bijgevolg op de volgende aanpassingen door te voeren:

a)

handelsbeschermende bepalingen op te nemen, met als doel om te waarborgen dat elk van de partijen bij de overeenkomst in het geval van aangetoonde schendingen van de mensenrechtenclausules haar verplichtingen tot eerbiediging van de rechten van de mens kan blijven vervullen op die gebieden waarvoor zij als eerste verantwoordelijk is;

b)

regelmatig en uitgebreid toezicht uit te oefenen op de toepassing van de mensenrechtenclausules in handels- en associatieovereenkomsten, in het bijzonder door regelmatig gezamenlijke verslagen van de Commissie en de EDEO voor te leggen aan het Parlement, waarin de eerbiediging van de mensenrechten door de lidstaten wordt behandeld, en door een interinstitutionele commissie op te richten;

c)

te overwegen om een subcomité voor mensenrechten en handel op te nemen in alle handelsovereenkomsten van de EU, om daadwerkelijk en op systematische wijze gevolg te kunnen geven aan mensenrechtenkwesties in verband met overeenkomsten; wijst in dit verband op het belang van de betrokkenheid van burgers bij onderhandelingen om transparantie te waarborgen;

d)

ervoor te zorgen dat de EU interne rechtsmiddelen tot haar beschikking heeft, zodat er klachten kunnen worden ingediend wanneer handelsovereenkomsten of mensenrechtenclausules niet worden nageleefd;

21.

herhaalt het in zijn aanbevelingen van 2010 gedane verzoek om uitgebreide, uitvoerbare en ambitieuze hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling op te nemen in elke bilaterale of plurilaterale handelsovereenkomst van de EU; wijst op de vele tegenstrijdigheden in de hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling in de verschillende handelsovereenkomsten van de EU; vraagt de Commissie derhalve om bij alle handelsbesprekingen zo consequent mogelijk te blijven en hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling voor te stellen, met daarin:

a)

een toezegging door elk van de partijen om de acht fundamentele verdragen en de vier prioritaire verdragen van de IAO, alsook de internationale multilaterale milieuverdragen, te ratificeren en daadwerkelijk ten uitvoer te leggen;

b)

een algemeen geschillenbeslechtingsmechanisme dat onder meer kan worden ingezet voor mensenrechtenclausules en hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling, dat op voet van gelijkheid staat met de andere delen van de overeenkomst en waarop werd aangedrongen in de aanbevelingen van 2010, dit met het oog op de naleving van de mensenrechten en de sociale en milieunormen;

c)

beroep- en verhaalmogelijkheden via een klachtenprocedure voor sociale partners en het maatschappelijk middenveld;

d)

effectieve repressieve maatregelen, onder meer in de vorm van geldboetes, die worden ingezet in het geval van ernstige aangetoonde schendingen van de bepalingen van het hoofdstuk van de overeenkomst over handel en duurzame ontwikkeling; dergelijke maatregelen kunnen, in de vorm van een tijdelijke vertraging, vermindering of zelfs opschorting van bepaalde handelsvoordelen die in de overeenkomst zijn voorzien, bij wijze van uiterste maatregel worden ingezet in het geval van ernstige, voortdurende schendingen van deze normen, en de invoering van actieplannen met onze partners kan helpen het niet-naleven van bepaalde in de handels- en investeringsovereenkomsten opgenomen verbintenissen te verhelpen;

22.

herhaalt zijn verzoek om voor de verschillende stadia — van de onderhandelingen over een overeenkomst tot het opstellen en de tenuitvoerlegging ervan — adviesgroepen of forums over duurzame ontwikkeling op te zetten; wijst er andermaal op dat alle interne adviesgroepen volledig onafhankelijk moeten zijn en van toereikende middelen moeten worden voorzien; neemt nota van de kritiek die regelmatig wordt geuit door een aantal van de deelnemers aan de interne adviesgroepen die door de EU zijn ingesteld op grond van de bestaande handelsovereenkomsten, namelijk dat hun vergaderingen geen concrete impact hebben, en stelt voor dat de Commissie de volgende maatregelen treft;

a)

een rapportagesysteem opzetten op basis waarvan het Parlement de werkzaamheden van de interne adviesgroepen kan evalueren;

b)

een systematisch en concreet antwoord bieden op de kwesties die worden aangekaart door de interne adviesgroepen van de EU en de in dit verband door de organisaties uit het maatschappelijk middenveld van de EU en de sociale partners voorgestelde initiatieven opvolgen;

c)

zowel logistieke basisbepalingen opnemen in hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling — dit met het oog op de doeltreffende tenuitvoerlegging, aangezien deze aspecten in sommige gevallen ernstige belemmeringen bleken te vormen — als daarmee rechtstreeks verband houdende begeleidende maatregelen inzake technische bijstand en samenwerkingsprogramma's;

23.

pleit voor meer transparantie en een grotere verantwoordingsplicht voor basisorganisaties bij de uitwerking van internationale handelsvoorschriften en nationaal handelsbeleid, en roept op tot het waarborgen van de samenhang bij de eerbiediging van de rechten van werknemers en de mensenrechten, inclusief vrouwenrechten;

24.

dringt er bij de Commissie op aan het Parlement meer te betrekken bij het toezicht op de tenuitvoerlegging van de handels- en investeringsovereenkomsten in het licht van de eerbiediging van de mensenrechten en de sociale en milieunormen en verzoekt de Raad om het Parlement altijd te raadplegen over besluiten om een overeenkomst te herzien of zelfs op te schorten, indien zulks noodzakelijk is;

Mensenrechten, milieunormen en sociale normen op unilateraal niveau

25.

is verheugd dat het nieuwe stelsel van algemene preferenties (SAP) op 1 januari 2014 in werking is getreden (Verordening (EU) nr. 978/2012) en is ingenomen met de publicatie van het eerste SAP-monitoringverslag voor de periode 2014-2015; is van mening dat het handelsbeleid moet worden gebruikt om de partnerlanden van de Unie aan te moedigen strengere sociale en milieunormen vast te stellen en wenst derhalve dat de Commissie de volgende corrigerende maatregelen neemt:

a)

hetzij via een gedelegeerde handeling, hetzij via de aanstaande herziening van Verordening (EU) nr. 978/2012 de definities van „ernstige fouten bij de daadwerkelijke tenuitvoerlegging” van internationale verdragen en van „ernstige en systematische schendingen van de beginselen” in internationale verdragen verduidelijken;

b)

de standpunten van alle relevante toezichthoudende instanties in kaart brengen, om zo de naleving van de internationale verdragen, waarnaar wordt verwezen in de SAP-verordening, beter te kunnen beoordelen; haar beoordeling toespitsen op de standpunten van het comité van deskundigen inzake de toepassing van verdragen van de IAO als het gaat om het toekennen en opschorten van handelspreferenties uit hoofde van de SAP-verordening;

c)

het toezicht op de toezeggingen van begunstigde landen verbeteren in het kader van de aanstaande herziening van de SAP-verordening (Verordening (EU) nr. 978/2012); sociale partners en organisaties uit het maatschappelijk middenveld moeten een formele rol toebedeeld krijgen bij het toezicht op SAP en SAP+, met name via een procedure om tot de Commissie gerichte punten van zorg te horen en erop te reageren;

d)

bij deze herziening, zoals gevraagd in 2010, ook MVO opnemen in de SAP-verordening om ervoor te zorgen dat transnationale ondernemingen voldoen aan nationale en internationale wettelijke verplichtingen met betrekking tot mensenrechten, arbeidsnormen en milieuvoorschriften;

e)

de ontwikkelingen in verband met de doeltreffendheid en de tenuitvoerlegging van de EBA-regelingen en de standaard SAP-regelingen controleren en evalueren en er verslag over uitbrengen aan het Europees Parlement;

26.

steunt het voornemen van de Commissie om toe te werken naar de uitbanning van kinderarbeid; is verheugd dat er een werkdocument van de diensten van de Commissie is goedgekeurd en herhaalt zijn verzoek van 2010 om een evenwichtig en realistisch wetgevingsinitiatief dat maatregelen omvat zoals het etiketteren van producten die zonder kinderarbeid zijn vervaardigd, het toekennen van handelspreferenties aan landen die aan bepaalde arbeidsnormen voldoen en het uitvaardigen van horizontale invoerverboden voor door middel van kinderarbeid vervaardigde producten; onderstreept hoe belangrijk het is om, naast de andere zes fundamentele verdragen van de IAO, de bestrijding van gedwongen arbeid en kinderarbeid als doelstelling op te nemen in de hoofdstukken van de handelsovereenkomsten van de EU over handel en duurzame ontwikkeling en benadrukt dat de EU moet deelnemen aan internationale discussies op het niveau van de WTO, de OESO en de IAO om haar multilaterale dimensie te ontwikkelen;

27.

geeft eens te meer aan bezwaar te hebben tegen alle directe dienstverlening en indirecte dienstverlening met een weerslag op de handel in energiegerelateerde diensten die de technologische neutraliteit van subsidies mogelijk zouden maken; wenst dat de Commissie en de lidstaten beseffen dat de door de internationale handel veroorzaakte stijging van de CO2-uitstoot de Europese klimaatstrategie ondermijnt en benadrukt dat de overstap op lokale productie- en consumptiepatronen kan bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs;

28.

herinnert aan het intrinsieke verband tussen klimaatverandering en ontbossing door niet-duurzame en illegale grondstofwinning; roept de Commissie op te zorgen voor de doeltreffende tenuitvoerlegging en handhaving van FLEGT en EUTR, ook wat betreft de verplichting inzake de wettigheid van de houtleveringsketens;

29.

is ingenomen met het besluit van de Commissie om een haalbaarheidsstudie te starten naar een Europees actieplan over ontbossing en bosdegradatie;

Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO)

30.

herinnert aan het verzoek van het Parlement van 2010 om MVO op te nemen in alle EU-handelsovereenkomsten en bepalingen voor betere handhaving, waarmee met name wordt voorzien in de mogelijkheid om een onderzoek te starten naar vermeende schendingen van toezeggingen op het gebied van MVO en in de ontwikkeling van EU-contactpunten die gebaseerd zijn op de OESO-contactpunten en deze versterken; roept de Commissie op zich meer toe te leggen op de naleving ervan door bedrijven, in hun hele toeleveringsketen, en op de volledige inachtneming, met name in de kledingsector en in de winningsindustrieën waar de kans op schendingen van de mensenrechten en de sociale normen groter is, van de fundamentele arbeidsnormen van de IAO en internationaal erkende normen met betrekking tot maatschappelijk verantwoord ondernemen, in het bijzonder de herziene OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, de tien beginselen van het Global Compact van de Verenigde Naties, de ISO-norm 26000 voor maatschappelijk verantwoord ondernemen, de tripartiete beginselverklaring van de IAO betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid en de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten; wijst erop dat de Commissie, na de tragedie van het Rana Plaza in Bangladesh in 2013, in samenwerking met Bangladesh, de IAO en de Verenigde Staten een duurzaamheidspact heeft gesloten; onderstreept hoe belangrijk het is om de doelstellingen van het duurzaamheidspact na te streven teneinde de verbetering van de rechten van werknemers te bevorderen, en benadrukt dat de toeleveringsketens op internationaal niveau verantwoordelijker moeten worden beheerd; vraagt de Commissie dit soort programma's en acties uit te breiden naar andere handelspartners van de Unie;

31.

is van mening dat het van essentieel belang is om zich te blijven inzetten voor de naleving van de OESO-verklaring inzake internationale investeringen en multinationale ondernemingen, om ervoor te zorgen dat de richtlijnen expliciet worden geciteerd in alle nieuwe overeenkomsten tussen de EU en derde landen en om te waarborgen er een actieve in plaats van een passieve benadering wordt aanhouden bij de tenuitvoerlegging van de richtlijnen; roept de Commissie op de transparantie ten aanzien van de toegang tot informatie over gedragingen van ondernemingen te waarborgen en een effectief en haalbaar rapportagesysteem in te voeren dat informatie verstrekt over de waardeketens van producten; herinnert aan zijn standpunt van 2010 om ondernemingen te vragen hun MVO-balans te publiceren en om alle ondernemingen te vragen passende zorgvuldigheid te betrachten; roept de Commissie op haar strategie voor MVO bij te werken teneinde strengere rapportage- en nalevingsvoorschriften vast te leggen en een doeltreffendere tenuitvoerlegging van de VN-richtsnoeren inzake het bedrijfsleven en de mensenrechten te waarborgen, en spoort de lidstaten aan de bevordering van MVO in handelsovereenkomsten te ondersteunen;

32.

verzoekt de Unie om dialoogplatformen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen op te zetten die het maatschappelijk middenveld, ondernemingen, internationale organisaties en andere belanghebbenden bijeenbrengen;

33.

verzoekt de Commissie de resultaten van het project voor het realiseren van langetermijnwaarde van ondernemingen en investeerders, dat wordt uitgevoerd in het kader van de VN-beginselen van verantwoord investeren en het „Global Compact” van de VN, toe te passen op haar eigen Europees Fonds voor strategische investeringen en haar dialoog met investeerders als zij onderhandelt over handelsovereenkomsten, en het concept van een „Unie van duurzame kapitaalmarkten” te ondersteunen door duurzame handel te steunen;

34.

brengt in herinnering dat de tripartiete beginselverklaring van de IAO betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid, de IAO-agenda voor waardig werk en de arbeidsgerelateerde onderdelen van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen fundamentele teksten zijn op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen; vraagt de Commissie de initiatieven van de OESO en de VN op te volgen door in de EU-wetgeving recente en pas ontwikkelde internationale normen op te nemen en tijdens de bijeenkomst van de ministers van handel van de G20 in juli 2016 in Shanghai te stimuleren tot evenwichtige en uitvoerige beleidsaanbevelingen, met inbegrip van een sterke dimensie op het gebied van de duurzame ontwikkeling van wereldwijde waardeketens;

35.

herinnert eraan dat de EU wereldwijd een leidende rol speelt op het gebied van nationale actieplannen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen; dringt er bij de Commissie op aan verantwoord ondernemen te bevorderen bij EU-ondernemingen die actief zijn in het buitenland, en daarbij het zwaartepunt te leggen bij de strikte naleving van al hun wettelijke verplichtingen uit hoofde van nationale wetgeving en bilaterale of internationale overeenkomsten die op hun activiteiten van toepassing zijn, en niet in de laatste plaats bij de naleving van internationale normen en regels op het gebied van mensenrechten, arbeid en het milieu; stelt voor dat de Commissie om dit doel te verwezenlijken actief samenwerkt met haar partnerlanden als het gaat om het uitwisselen van optimale werkwijzen en knowhow met betrekking tot manieren om het ondernemingsklimaat te verbeteren en verantwoord ondernemen meer onder de aandacht te brengen;

36.

merkt op dat de MVO-agenda moet worden aangepast aan de specifieke behoeften van regio's en landen om zo te kunnen bijdragen aan de verbetering van duurzame economische en sociale ontwikkeling;

37.

roept de Commissie op tot handels- en investeringsmaatregelen die gericht zijn op de toekenning van keurmerken, de verlening van preferentiële toegang tot overheidsopdrachten van de Unie en de uitvoering van steunprogramma's voor kmo's, waardoor ondernemingen zullen worden gestimuleerd tot en beloond voor de invoering van strategieën voor maatschappelijk verantwoord ondernemen;

38.

juicht het toe dat in de EU-richtlijn betreffende de bekendmaking van niet-financiële informatie is opgenomen dat grote ondernemingen verslag moeten uitbrengen over de mensenrechten; verzoekt de EU-lidstaten de richtlijn spoedig en doeltreffend om te zetten; vestigt de aandacht op het verslagleggingskader van de VN-richtsnoeren, de Corporate Human Rights Benchmark en de doelstelling van „geïntegreerde verslaglegging”, en verzoekt alle in de EU geregistreerde ondernemingen en hun belanghebbenden de strekking van de richtlijn te eerbiedigen als zij handel drijven binnen en buiten de EU;

39.

roept de EU en de lidstaten op zich binnen de Mensenrechtenraad van de VN en het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) actief in te zetten voor een internationaal verdrag op grond waarvan multinationals verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor mensenrechtenschendingen en schendingen van milieunormen;

40.

benadrukt dat de doeltreffende uitvoering van deze aanbevelingen een essentieel element is van de beoordeling door het Parlement van handelsovereenkomsten die de Commissie heeft gesloten; vraagt een gedetailleerd en tijdig antwoord van de Commissie op alle kwesties die in deze resolutie worden aangekaart;

o

o o

41.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  https://www.wto.org/english/news_e/news15_e/mc10_19dec15_e.htm

(2)  http://unfccc.int/resource/docs/2015/cop21/eng/l09r01.pdf

(3)  http://eeas.europa.eu/human_rights/docs/2014-hr-annual-report_en.pdf

(4)  http://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2015/july/tradoc_153591.pdf

(5)  op 25 september 2015 door de Algemene Vergadering van de VN aangenomen resolutie (A/RES/70/1).

(http://www.un.org/ga/search/view_doc.asp?symbol=A/RES/70/1&Lang=E)

(6)  PB L 347 van 30.12.2005, blz. 1.

(7)  PB L 303 van 31.10.2012, blz. 1.

(8)  http://mneguidelines.oecd.org/text/

(9)  http://www.oecd.org/daf/inv/mne/GuidanceEdition2.pdf

(10)  http://unctad.org/en/pages/PublicationWebflyer.aspx?publicationid=1437

(11)  PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 101.

(12)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0294.

(13)  PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 31.

(14)  PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 94.

(15)  A/HRC/RES/26/9: http://www.ihrb.org/pdf/G1408252.pdf


16.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/30


P8_TA(2016)0299

Een nieuw op te stellen toekomstgerichte en innovatieve strategie voor handel en investeringen

Resolutie van het Europees Parlement van 5 juli 2016 over een nieuw op te stellen toekomstgerichte en innovatieve strategie voor handel en investeringen (2015/2105(INI))

(2018/C 101/03)

Het Europees Parlement,

gezien zijn resolutie van 26 november 2015 over de stand van zaken van de Doha-ontwikkelingsagenda aan de vooravond van de tiende Ministeriële Conferentie van de WTO (1),

gezien zijn aanbevelingen aan de Commissie van respectievelijk 8 juli 2015 (2) en 3 februari 2016 (3) voor de onderhandelingen over het trans-Atlantisch partnerschap voor handel en investeringen en de overeenkomst over de handel in diensten,

gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Handel voor iedereen — Naar een meer verantwoordelijk handels- en investeringsbeleid” (COM(2015)0497),

gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, goedgekeurd tijdens de VN-top over duurzame ontwikkeling van 2015 in New York,

gezien zijn resolutie van 7 juli 2015 over het externe effect van het handels- en investeringsbeleid van de EU op publiek-private initiatieven in landen buiten de EU (4),

gezien zijn resolutie van 9 juni 2015 over de strategie voor de bescherming en handhaving van intellectuele-eigendomsrechten in derde landen (5),

gezien zijn resolutie van 29 april 2015 over de instorting van het Rana Plaza-gebouw in 2013 en de voortgang bij het Duurzaamheidspact Bangladesh (6),

gezien speciaal verslag nr. 2/2014 van de Europese Rekenkamer getiteld „Worden de preferentiële handelsregelingen naar behoren beheerd?”,

gezien de richtsnoeren van de Organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling (OESO) over multinationale ondernemingen en de Tripartiete Verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) over beginselen inzake multinationale ondernemingen en sociaal beleid,

gezien de EU-verordening inzake illegale houtkap, de EU-richtlijn met betrekking tot de bekendmaking van niet-financiële informatie, het Commissievoorstel voor een verordening inzake conflictmineralen, de in de Britse wet op moderne slavernij opgenomen clausule inzake transparantie van toeleveringsketens en het Franse wetsvoorstel inzake de zorgplicht,

gezien zijn resolutie van 27 september 2011 over een nieuw handelsbeleid voor Europa in het kader van de Europa 2020-strategie (7),

gezien zijn resolutie van 17 februari 2011 over Europa 2020 (8),

gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over het internationaal handelsbeleid met de verplichtingen zoals door de klimaatverandering geboden (9),

gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over mensenrechten, sociale normen en milieunormen in internationale handelsovereenkomsten (10),

gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over maatschappelijk verantwoord ondernemen in het kader van internationale handelsovereenkomsten (11),

gezien de EU-richtsnoeren ter bevordering en bescherming van de uitoefening van alle mensenrechten door lesbische, homoseksuele, biseksuele, transgender en interseksuele mensen (LGBTI), die de Raad Buitenlandse Zaken op 24 juni 2013 heeft aangenomen,

gezien de conclusies van de Europese Raad van 7-8 februari 2013, zijn conclusies van 21 november 2014 over handel en de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 27 november 2015,

gezien het advies van de Commissie internationale handel bij het verslag over transparantie, controleerbaarheid en integriteit in de EU-instellingen,

gezien de Overeenkomst van Marrakesh tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie,

gezien artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

gezien de artikelen 207, 208 en 218 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien artikel 24, lid 2, van Verordening (EU) 2015/478 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2015 betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de invoer,

gezien het beginsel van beleidscoherentie voor ontwikkeling zoals bedoeld in het VWEU,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie internationale handel en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A8-0220/2016),

A.

overwegende dat handel geen doel op zich is, maar een middel om voorspoed en gelijkheid te bereiken, kansen voor bedrijven, een duurzame economische ontwikkeling, sociale vooruitgang en cultureel begrip te bevorderen, de werkgelegenheid uit te breiden en het levenspeil te verbeteren, zonder de overheidsuitgaven te verhogen;

B.

overwegende dat het gemeenschappelijk handelsbeleid een grondige verandering heeft ondergaan sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon in december 2009; overwegende dat handel niet in een vacuüm plaatsvindt, maar verbonden is met en afhankelijk is van tal van andere beleidsmaatregelen; overwegende dat onderhandelingen over handels- en investeringsovereenkomsten zich niet mogen beperken tot een eenvoudige verlaging van douanetarieven, aangezien regelgevingskwesties en de convergentie van internationale normen vandaag de dag complexe uitdagingen vormen;

C.

overwegende dat tot dusver in de Europese Unie geen serieus debat is gevoerd over de kosten van het vrijhandelsbeleid (onder meer in de vorm van aanpassingen in de industrie: sluitingen van industriële vestigingen, banenverlies in de producerende sector, verplaatsing van hele bedrijfstakken naar derde landen en toenemende invoer) en de algehele kosten-batenanalyse van dat beleid; overwegende dat diverse belanghebbenden vanwege het gebrek aan een eerlijk debat daarover twijfels hebben over de zin en de koers van het handelsbeleid van de Unie en haar beleid in het algemeen, en dat een dergelijk betreurenswaardig resultaat met een eerlijk debat zou worden voorkomen;

D.

overwegende dat de wereldwijde overcapaciteit in belangrijke industrietakken en de daaruit voortvloeiende verstoring van het handelsevenwicht inmiddels het vertrouwen van de Europese ondernemingen en bedrijfstakken in de deugdelijkheid van het handelsbeleid van de EU ondermijnen;

E.

overwegende dat in perioden van geringe economische groei de bijdrage van de buitenlandse handel aan het herstel van de Europese economie van essentieel belang is voor het behalen van concrete en meetbare resultaten en het creëren van fatsoenlijke banen en duurzame economische groei en gelijkheid in Europa en daarbuiten;

F.

overwegende dat het handelsbeleid van de nieuwe generatie een antwoord moet bieden op de zorgen van de mensen met betrekking tot transparantie en participatie, sociale voorzieningen en werkgelegenheid, op de verwachtingen van het bedrijfsleven van een mondiale netwerkeconomie, op de armoedebestrijding en op de behoefte aan een eerlijker verdeling van de inkomsten uit handel, en dat in dit beleid aandacht moet worden besteed aan nieuwe vraagstukken, zoals de digitale handel en de sleutelrol van kmo's;

G.

overwegende dat de lopende handelsbesprekingen het handelsbeleid van de EU onder de aandacht van het publiek hebben gebracht, en dat een groeiend aantal burgers belangstelling heeft voor het handelsbeleid en zich zorgen maakt dat het gemeenschappelijk handelsbeleid de Europese en nationale regelgeving en normen zou kunnen ondermijnen;

H.

overwegende dat de Commissie duidelijk heeft toegezegd dat geen enkele handelsovereenkomst tot minder wettelijke bescherming zal leiden, dat bij wijzigingen in de mate van bescherming alleen sprake mag zijn van een stijgende lijn en dat het reguleringsrecht te allen tijde zal worden beschermd;

I.

overwegende dat bij de samenwerking op regelgevingsgebied in het kader van handelsovereenkomsten overeenkomstig het voorzorgsbeginsel van artikel 191 VWEU het hoogste niveau van bescherming van de gezondheid en veiligheid moet worden gewaarborgd;

J.

overwegende dat burgers, ondernemingen en kmo's in de EU zich afvragen of grote brancheorganisaties de belangen van de Europese burgers en ondernemingen en de Europese Unie in het algemeen daadwerkelijk behartigen;

K.

overwegende dat de transparantie vereist dat de EU-instellingen nagaan of de standpunten die namens het bedrijfsleven in de EU worden ingenomen, ook daadwerkelijk een afspiegeling zijn van de opvattingen van dit bedrijfsleven;

L.

overwegende dat het handels- en investeringsbeleid van de EU moet worden versterkt niet alleen door te zorgen voor gunstige resultaten op het gebied van werkgelegenheid en het scheppen van welvaart voor burgers en het bedrijfsleven, maar ook door de ecologische en sociale rechten te versterken en maximale transparantie, betrokkenheid en verantwoordingsplicht te waarborgen, door steeds in dialoog te blijven met ondernemingen, consumenten, de sociale partners, alle andere relevante belanghebbenden en de lokale en regionale overheden, en door duidelijke richtsnoeren voor de onderhandelingen vast te stellen;

M.

overwegende dat de oorsprongsregels bepalend zijn voor de daadwerkelijke mate van handelsliberalisering, aangezien zij bepalen welke goederen in de praktijk van vrijhandelsakkoorden profiteren, maar dat die regels vaak niet voorkomen in het openbare debat over het handelsbeleid en tot dusver nog niet zijn onderworpen aan een analyse door het Parlement;

N.

overwegende dat de Europese Unie in haar handelsbeleid en in de handelsbesprekingen die zij voert, rekening moet houden met het gevoelige karakter van bepaalde sectoren wat de openstelling van de markt betreft, met name de landbouwsector;

O.

overwegende dat de EU-28 tegen 2050 naar verwachting slechts voor 15 % van 's werelds bbp zal instaan, tegenover 23,7 % in 2013, en dat sinds 2015 90 % van de mondiale economische groei buiten de EU wordt verwezenlijkt; overwegende dat het groeitempo in de opkomende economieën aanzienlijk afneemt;

P.

overwegende dat de EU momenteel het grootste handelsblok ter wereld is en een derde van de wereldhandel voor haar rekening neemt, en dat dit aandeel tot 2020 naar verwachting zal dalen tot ongeveer 26 %;

Q.

overwegende dat ook andere variabelen, zoals demografische veranderingen, negatieve gevolgen zullen hebben voor de positie van de EU in de wereldhandel; overwegende dat het aandeel van de EU in de wereldbevolking naar verwachting zal dalen van 7,1 % in 2013 naar 5,3 % in 2060;

R.

overwegende dat in toekomstige handelsakkoorden en -besprekingen rekening moet worden gehouden met en aangesloten moet worden bij de standpunten die het Parlement heeft ingenomen in zijn resoluties over het trans-Atlantisch partnerschap voor handel en investeringen (TTIP) en de overeenkomst over de handel in diensten (TiSA);

S.

overwegende dat het centrum waar welvaart tot stand komt duidelijk naar het oosten aan het verschuiven is, naar de regio Azië-Stille Oceaan met China, dat Japan reeds voorbijgestoken is en waarschijnlijk de VS zal inhalen en in 2025 's werelds grootste economie zal zijn; overwegende dat dit erop duidt dat de opkomende economieën en de ontwikkelingslanden de achterstand op de groep van de industrielanden inlopen en tot volwassen economieën uitgroeien;

T.

overwegende dat de omvang van de wereldeconomie door het grensoverschrijdende verkeer van kapitaal, goederen, diensten en gegevens in 2014 met 7,8 biljoen dollar is toegenomen, waarbij alleen al 2,8 biljoen dollar daarvan is toe te schrijven aan de gegevensstromen, wat meer is dan de op 2,7 biljoen dollar geraamde handel in goederen;

Vlotter inspelen op snel veranderende wereldwijde handelstrends

1.

is verheugd over de nieuwe strategie van de Commissie getiteld „Handel voor iedereen — Naar een meer verantwoordelijk handels- en investeringsbeleid” en juicht het toe dat daarin het accent is komen te liggen op elementen als een verantwoord beheer van toeleveringsketens, de mondiale digitale markt, de handel in digitale goederen en diensten, eerlijke en ethische handel en de sociale kosten van de handelsliberalisering; is ervan overtuigd dat het toekomstige handelsbeleid gericht moet zijn op bestrijding van alle vormen van protectionisme, waaronder het wegnemen van onnodige non-tarifaire handelsbelemmeringen, en de toegang tot nieuwe markten moet verzekeren, in het bijzonder voor kmo's; herinnert eraan dat de liberalisering van de handel behoorlijk moet verlopen om een duurzame ontwikkeling te garanderen; betreurt de vertraging die de Commissie heeft opgelopen bij het voorstellen van een nieuwe strategie, aangezien het Parlement haar had verzocht om uiterlijk in de zomer van 2012 een herziene handelsstrategie voor de middellange en lange termijn te presenteren;

2.

is ervan overtuigd dat diensten weliswaar meer dan 70 % van het bbp in de EU uitmaken en in de toekomst goed zullen zijn voor 90 % van de banen, maar dat de be- en verwerkende industrie in de EU cruciaal is voor de herindustrialisering van Europa en dat de strategie daarom sterker moet ingaan op de rol van deze sector in het gemeenschappelijke handelsbeleid; dringt er bij de Commissie op aan om er samen met de handelspartners voor te zorgen dat hun markten sterker geopend worden voor bedrijven uit de EU, met name bij vervoer, telecommunicatie en overheidsopdrachten, gezien het feit dat buitenlandse ondernemingen nog steeds op brede schaal toegang hebben tot de interne markt van de EU;

3.

erkent dat het handelsbeleid van de EU van het hoogste geopolitieke en economische belang voor Europa is met het oog op de sturing van de globalisering, de versterking van internationale normen en de verbetering van de toegang tot buitenlandse markten; merkt op dat de internationale regels door anderen worden vastgesteld als wij nu niet in actie komen; onderstreept dat, gezien de status van de EU als grootste economie in de wereld, een duurzame en verantwoorde handel ons krachtigste beleidsinstrument is voor zowel het ondersteunen van Europese belangen, investeringen en handelszaken, en het bevorderen van de Europese waarden in het buitenland, als het aanzwengelen van economische groei en investeringen en het creëren van banen in de Unie; steunt het streven van de Commissie om synergie-effecten tussen het handels- en het internemarktbeleid tot stand te brengen, en beveelt aan hierbij vooral in te zetten op maatregelen die helpen bij het scheppen van nieuwe banen;

4.

is ingenomen met de toezegging van de Commissie dat geen enkele handelsovereenkomst tot een verlaging van de Europese normen voor consumentenbescherming zal leiden, ook binnen de context van de digitale revolutie; beklemtoont dat het Parlement er streng op zal blijven letten dat deze toezegging in de lopende onderhandelingen in acht wordt genomen;

5.

beklemtoont de band tussen de interne markt en het handelsbeleid van de EU, die volledig op elkaar en op het algemene beleid en de waarden van de Unie moeten aansluiten; is van oordeel dat een open, verantwoorde en vrije wereldhandel, op basis van doeltreffende, transparante en sterke mondiale regels, essentieel is om de interne markt in staat te stellen zijn volledige potentieel te ontwikkelen door te functioneren, te groeien en te werken in het belang van de burgers, de consumenten en de bedrijven, in het bijzonder de kleine en middelgrote ondernemingen; brengt in herinnering dat liberalisering van de handel tot een hogere productiviteit leidt, aan een betere externe concurrentiepositie bijdraagt en nu reeds goed is voor bijna één op de zeven banen in de interne markt, en ook aanzienlijke voordelen voor de consument oplevert;

6.

verzoekt de Commissie haar handels- en investeringsbeleid regelmatig te actualiseren en om te twee jaar in het openbaar een uitgebreid uitvoeringsverslag in het Parlement te presenteren, te beginnen in 2017, om te waarborgen dat zij haar toezeggingen gestand doet; vraagt de Commissie om in deze verslagen in te gaan op de voortgang van de lopende handelsbesprekingen en de uitvoering van de bestaande handelsovereenkomsten;

7.

dringt er bij de Commissie op aan haar procedures te bespoedigen, zodat handelsakkoorden na afsluiting van de onderhandelingen eerder aan het Parlement kunnen worden voorgelegd en vervolgens sneller voorlopig kunnen worden toegepast of in werking kunnen treden;

Een transparant handelsbeleid en meer inspraak voor de burger

8.

is verheugd dat de Commissie meer transparantie en openheid betracht in alle stadia van de handelsbesprekingen en steunt het transparantie-initiatief van de Commissie met betrekking tot TTIP; erkent dat de Commissie, na een aantal verzoeken van het Parlement, de transparantie van de onderhandelingen heeft verbeterd door alle leden van het Europees Parlement en van de nationale parlementen inzage te geven in gerubriceerde onderhandelingsdocumenten en meer informatie te verstrekken aan de belanghebbenden; herinnert eraan dat een bredere toegang tot gerubriceerde informatie voor de leden van het Parlement tijdens de TTIP-onderhandelingen de parlementaire controle heeft verscherpt, zodat het Parlement zijn verantwoordelijkheid in het kader van het gemeenschappelijk handelsbeleid nog beter kan uitoefenen; pleit daarom voor een verbreding van het transparantie-initiatief van de Commissie om voor alle lopende en toekomstige handelsbesprekingen te voorzien in volledige transparantie en in de mogelijkheid van openbare controle, en wenst dat er in overleg met de partnerlanden wordt toegewerkt naar de strengste transparantienormen, dat gewaarborgd wordt dat dit een wederkerig proces is waarbij de onderhandelingspositie van de EU niet wordt ondermijnd, en dat er in de verkennende gesprekken overeenstemming wordt bereikt over het nagestreefde transparantieniveau van de onderhandelingen; onderstreept dat daadwerkelijke transparantie voor een versterking van het mondiale draagvlak voor een op regels gebaseerd handelsstelsel kan zorgen;

9.

verzoekt de Raad alle reeds goedgekeurde en toekomstige onderhandelingsmandaten onverwijld openbaar te maken;

10.

dringt er bij de Commissie op aan voor een sterke en evenwichtige betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld en de sociale partners te zorgen, o.a. via passende openbare onlineraadplegingen en communicatiecampagnes, teneinde het handelsbeleid inhoudelijk te verbeteren en het te richten op de bescherming van de burgerrechten, om zo de legitimiteit van het beleid te versterken;

11.

onderstreept in de context van het huidige debat over de reikwijdte van handelsbesprekingen dat bij samenwerking op regelgevingsgebied de primaire functie van regelgeving moet blijven: het behartigen van het algemeen belang; benadrukt dat een betere samenwerking tussen regelgevende instanties de handel en investeringen ten goede dient te komen door het opsporen van onnodige technische handelsbelemmeringen en dubbele of overbodige administratieve lasten en formaliteiten, die onevenredige nadelen voor kmo's inhouden, maar dat daarbij geen afbreuk mag worden gedaan aan de technische procedures in verband met fundamentele normen en regelgeving, terwijl de Europese normen op het gebied van gezondheid, veiligheid, consumenten-, arbeids-, sociale en milieurechten en culturele verscheidenheid intact moeten blijven en het voorzorgsbeginsel en de autonomie van nationale, regionale en lokale overheden op regelgevingsgebied volledig moeten worden beschermd; herinnert eraan dat de wederzijdse mechanismen gebaseerd moeten zijn op een verbeterde uitwisseling van informatie en een betere invoering van internationale technische normen en tot een verhoogde convergentie moeten leiden, waarbij in geen geval de democratisch gelegitimeerde besluitvormingsprocedures van de handelspartners mogen worden ondermijnd of vertraagd; juicht het toe dat er gewerkt wordt aan de ontwikkeling en het gebruik van meer internationale technische normen op basis van effectbeoordelingen, en dat ernaar gestreefd wordt onze handelspartners volledig te laten participeren in internationale normalisatieorganen; gelooft echter niet dat het ontbreken van een algemene internationale standaard een sta-in-de-weg mag zijn voor wederzijdse erkenning van gelijkwaardigheid, indien van toepassing, of voor inspanningen gericht op een gemeenschappelijke trans-Atlantische technische normen;

12.

verzoekt de Commissie om met het oog op de transparantie en de bescherming van de handelsbelangen van de EU er bij de raadpleging van het bedrijfsleven over handelsinitiatieven op toe te zien dat brancheorganisaties in de EU ook werkelijk de handelsbelangen van de EU vertegenwoordigen doordat zij de werkelijke belangen van de nationale bedrijfstakken behartigen; onderstreept dat de documenten van de EU-instellingen waar mogelijk moeten worden gepubliceerd, omdat transparantie essentieel is om het publiek achter het gemeenschappelijke handelsbeleid te krijgen; roept de Commissie op om de aanbevelingen van de Europese Ombudsman van juli 2015 te implementeren, met bijzondere aandacht voor de toegang tot documenten voor alle besprekingen;

Grotere samenhang tussen de handelsdoelstellingen van de EU en andere aspecten van haar extern beleid inzake handel voor ontwikkeling

13.

herinnert eraan dat het gemeenschappelijk handelsbeleid moet worden gevoerd in het kader van de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de Unie, zoals bepaald in artikel 21 VEU en artikel 208 VWEU, en de waarden moet bevorderen waarvoor de Unie zich inzet, zoals omschreven in artikel 2 VEU; herinnert eraan dat externe beleid coherent moet zijn met intern beleid met een externe dimensie; beklemtoont dat de EU wettelijk verplicht is de mensenrechten te eerbiedigen en dat zij de duurzame economische, maatschappelijke en milieuvriendelijke ontwikkeling van handelslanden dient te bevorderen; is van mening dat de EU de verantwoordelijkheid heeft om alles in het werk te stellen om mogelijke negatieve gevolgen van haar gemeenschappelijk handelsbeleid te voorzien, te voorkomen en aan te pakken door regelmatig ex ante- en ex post-beoordelingen van de impact ervan op mensenrechten en duurzaamheid te verrichten en op grond daarvan handelsovereenkomsten indien nodig te herzien; herinnert eraan dat alleen eerlijke en naar behoren gereguleerde handel die op de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG's) is afgestemd, de ongelijkheid kan verminderen en de ontwikkeling kan stimuleren; brengt in herinnering dat de SDG's verschillende handelsgerelateerde doelstellingen op diverse beleidsgebieden omvatten, en dat een van de meest concrete doelstellingen erin bestaat de export van de ontwikkelingslanden te verhogen teneinde het aandeel van de minst ontwikkelde landen (MOL's) in de mondiale export tegen 2020 te verdubbelen;

14.

is verheugd dat het aantal mensen dat in absolute armoede leeft, zoals gedefinieerd door de Wereldbank, sinds 1990 sterk is gedaald; merkt evenwel op dat meer inspanningen nodig zijn om particuliere en openbare investeringen in de MOL's te stimuleren, teneinde de institutionele en infrastructurele kaders op te zetten die de MOL's in staat stellen sterker van de handelsvoordelen te profiteren, en deze landen te helpen hun economie te diversifiëren en in de mondiale waardeketens te integreren, zodat zij zich kunnen toeleggen op producten met een hogere toegevoegde waarde;

15.

neemt kennis van de aankondigingen van de Commissie dat zij via haar handels- en investeringsovereenkomsten overal ter wereld de duurzame ontwikkeling wil versterken en de mensenrechten, arbeidsnormen, sociale normen en milieuduurzaamheid wil bevorderen, maar dringt erop aan dat zij vastberaden inspanningen onderneemt met het oog op de volledige praktische uitvoering en handhaving van de desbetreffende hoofdstukken; deelt het standpunt van de Commissie dat de EU een bijzondere verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van de gevolgen van haar handelsbeleid voor de ontwikkelingslanden en in het bijzonder voor de MOL's;

16.

meent dat migratie voor de EU in de 21e eeuw een van de grootste uitdagingen is; beklemtoont dat het waarborgen van de coherentie van het handels- en investeringsbeleid van de EU van fundamenteel belang is voor het aanpakken van de oorzaken van de migratie; betreurt het dat dit onvoldoende wordt aangegeven in de strategie „Handel voor iedereen”;

17.

is van oordeel dat diepe en brede vrijhandelsruimtes (DCFTA's), met name voor wat betreft partnerlanden die in een economische crisis verkeren, in de eerste plaats moeten zijn gericht op voelbare en duurzame verbeteringen in de levensomstandigheden van gewone mensen;

18.

beklemtoont dat bepalingen inzake mensenrechten, sociale en milieunormen, arbeidsrechtelijke verplichtingen op grond van de kernverdragen van de IAO en beginselen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO), met inbegrip van de beginselen van de OESO voor multinationale ondernemingen en de VN-beginselen inzake bedrijfsleven en mensenrechten, bindend dienen te zijn en een belangrijk onderdeel van de EU-handelsovereenkomsten moeten zijn in de vorm van afdwingbare verplichtingen; vraagt de Commissie om in alle handels- en investeringsovereenkomsten van de EU hoofdstukken over duurzame ontwikkeling op te nemen; is van oordeel dat deze doelstellingen voor duurzame ontwikkeling bindend moeten worden gemaakt door middel van een drieledige aanpak, waarbij van overleg op regeringsniveau, interne adviesgroepen en deskundigenpanels met de IAO, en — in laatste instantie — de algemene geschillenregeling van de overeenkomst gebruik wordt gemaakt om geschillen te behandelen, met de mogelijkheid om financiële sancties op te leggen; wijst erop dat arbeids- en milieunormen niet beperkt mogen blijven tot de hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling, maar ook effect moeten hebben in alle andere onderdelen van handelsovereenkomsten;

19.

onderstreept het belang van doeltreffende vrijwaringsmechanismen in handelsovereenkomsten; vraagt tegelijkertijd om een doeltreffend handhavingsmechanisme op te nemen voor arbeids- en milieurechten waarop de mensenrechtenclausule niet van toepassing is; verzoekt de Commissie een gestructureerde en gedepolitiseerde regeling vast te stellen die inhoudt dat met een partnerland volgens duidelijke criteria overleg moet worden gevoerd als het vermoeden bestaat dat het verplichtingen uit hoofde van de hoofdstukken betreffende handel en duurzame ontwikkeling niet is nagekomen;

20.

beklemtoont het belang van de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij vrijhandelsovereenkomsten (VHO's) en van de mogelijkheid geavanceerdere media te gebruiken om de deelname van het maatschappelijk middenveld te bevorderen;

21.

herhaalt het belang van de naleving van de Europese en internationale voorschriften inzake wapenhandel, met name het Wapenhandelsverdrag van de Verenigde Naties en de EU-gedragscode betreffende wapenuitvoer; onderstreept dat het handelsbeleid van de Unie een instrument voor economische diplomatie vormt dat ook kan bijdragen tot het aanpakken van de diepere oorzaken van terrorisme; benadrukt dat doeltreffende wetgeving inzake uitvoercontrole ook een belangrijk aspect is van het handelsbeleid van de EU; verzoekt de Commissie in dit verband om de EU-wetgeving inzake de controle op de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik bij te werken, in het licht van de strategische doelstellingen en de universele waarden van de EU;

22.

herinnert eraan dat volgens ramingen van de IAO 865 miljoen vrouwen overal ter wereld een sterkere bijdrage zouden kunnen leveren aan de economische groei als ze beter worden ondersteund; merkt op dat bedrijven waarvan een vrouw eigenaar is een te weinig benutte hefboom zijn om de concurrentiekracht te stimuleren, het bedrijfsleven impulsen te geven en de groei te ondersteunen; verklaart dat het handelsbeleid uiteenlopende gendergevolgen kan hebben in de verschillende economische sectoren en dat er meer gegevens over gender en handel nodig zijn; neemt kennis van het feit dat de Commissie in haar mededeling „Handel voor iedereen” de genderdimensie van handelsovereenkomsten niet behandelt; vraagt de Commissie om meer inspanningen te leveren om handelsbesprekingen als instrument te gebruiken om gendergelijkheid wereldwijd te bevorderen en ervoor te zorgen dat zowel vrouwen als mannen kunnen profiteren van de handelsliberalisering en dat ze tegen de negatieve gevolgen ervan worden beschermd; is van mening dat de Commissie met het oog hierop moet zorgen voor de horizontale integratie van het genderperspectief in alle toekomstige handelsovereenkomsten en dat zij het gendereffect van de van kracht zijnde handelsovereenkomsten in het oog moet houden;

23.

is ingenomen met de aankondiging van de Commissie dat zij een tussentijdse evaluatie wil uitvoeren van het stelsel van algemene preferenties (SAP) en in het bijzonder wil nagaan of de preferenties binnen het stelsel kunnen worden uitgebreid naar diensten; onderstreept tegelijkertijd dat het SAP, met inbegrip van de EBA- en SAP+-regelingen, een instrument is dat de eerbiediging van fundamentele waarden mogelijk maakt en een doeltreffende uitvoering en monitoring vereist;

Transparante mondiale waardeketens die wereldwijd fundamentele waarden en normen eerbiedigen

24.

erkent dat de internationalisering van 's werelds productiesysteem ertoe heeft bijgedragen dat er nieuwe mogelijkheden voor economische ontwikkeling zijn ontstaan en dat honderden miljoenen mensen door werkgelegenheid konden ontsnappen aan de armoede; herinnert eraan dat volgens de IAO ongeveer 780 miljoen actieve vrouwen en mannen niet voldoende verdienen om zich aan de armoede te ontworstelen; onderstreept dat de uitbreiding van mondiale waardeketens werkgelegenheid heeft gecreëerd, maar dat de gebrekkige handhaving van het bestaande arbeidsrecht en van de normen inzake veiligheid op het werk — die zijn ingevoerd om werknemers te beschermen tegen uitputtende werktijden en onaanvaardbare omstandigheden — in producerende landen een nijpend probleem blijft; merkt op dat de mondiale waardeketens sommige toeleveranciers er ook toe hebben gebracht de arbeidswetgeving te negeren, hun economische activiteiten naar landen buiten de EU te verplaatsen, werknemers in onveilige en onaanvaardbare omstandigheden te laten werken, uitputtende werkroosters op te leggen en werknemers hun grondrechten te ontzeggen; herinnert eraan dat deze praktijken oneerlijke concurrentie tot stand brengen voor leveranciers die zich wel houden aan de arbeidswetgeving en de internationale arbeids- en milieunormen en voor regeringen die de lonen en het levenspeil willen verbeteren; verzoekt de Commissie de gevolgen van het toenemende aantal mondiale waardeketens te bestuderen en in nauwe samenwerking met de IAO en de OESO met concrete voorstellen te komen voor de verbetering van de omstandigheden in deze ketens; wijst er met klem op dat er bij de verdere integratie van de EU in mondiale waardeketens moet worden uitgegaan van twee beginselen, namelijk de vrijwaring van het Europese sociale en regelgevingsmodel en het veiligstellen en creëren van duurzame en rechtvaardige groei en fatsoenlijke banen in de EU en voor de partners van de EU; beseft dat het invoeraandeel in de interne productie en uitvoer door de globalisering van de waardeketens toeneemt, waardoor de kosten van protectionistische maatregelen aanzienlijk stijgen;

25.

is van mening dat het handelsbeleid moet bijdragen tot een transparant productieproces in de gehele waardeketen en tot de naleving van de fundamentele sociale, milieu- en veiligheidsnormen; verzoekt de Commissie initiatieven te bevorderen die gericht zijn op zorgvuldigheidsnormen voor de toeleveringsketens; is ingenomen met de wens van de Commissie om nauw samen te werken met de IAO en de OESO teneinde een wereldwijde aanpak te ontwikkelen voor de verbetering van de arbeidsomstandigheden, vooral in de textielsector; onderstreept dat het belangrijk is om nieuwe sectorale of geografische mogelijkheden voor bijkomende initiatieven inzake verantwoorde waardeketens op te sporen en te beoordelen; kijkt met belangstelling uit naar de aanstaande mededeling van de Commissie over MVO;

26.

dringt er bij de Commissie op aan het alomvattende investeringsbeleidskader voor duurzame ontwikkeling van UNCTAD te bevorderen;

27.

verlangt dat de „hulp voor handel”-programma's en de technische ondersteuning zich richten op het weerbaarder maken van arme producenten, kleine en micro-ondernemingen, coöperaties en vrouwen alsmede op gendergelijkheid, zodat ze meer voordeel kunnen halen uit handel op de plaatselijke en regionale markten;

28.

verzoekt de Commissie om wetgevingsvoorstellen uit te werken met het oog op een verbod op de invoer van goederen bij de productie waarvan enige vorm van dwangarbeid of moderne slavernij is toegepast, en om in de tussentijd de controles op ingevoerde producten en de toeleveringsketens op ethische gronden te verscherpen;

29.

beklemtoont dat een betere bescherming van het hele spectrum van intellectuele-eigendomsrechten (IER) en een doeltreffendere handhaving van fundamenteel belang zijn voor de verdere integratie in mondiale waardeketens;

30.

vraagt de Commissie alle ontwikkelingslanden te helpen ten volle en doeltreffend gebruik te maken van de flexibele regelingen die in de TRIPS-overeenkomst zijn ingebouwd en in de Verklaring van Doha van 14 november 2001 over deze overeenkomst en volksgezondheid zijn erkend en bekrachtigd, teneinde die landen in staat te stellen betaalbare geneesmiddelen aan te bieden in het kader van hun binnenlandse volksgezondheidsprogramma's; verzoekt de Raad in dit verband zijn met de Verklaring van Doha aangegane verbintenissen na te komen door ervoor te zorgen dat de Commissie uitdrukkelijk de toegang tot geneesmiddelen garandeert wanneer zij onderhandelt over bepalingen over farmaceutica in toekomstige bilaterale en regionale handelsovereenkomsten met ontwikkelingslanden of bij de toetreding van ontwikkelingslanden tot de WTO; is verheugd dat de Commissie haar steun heeft uitgesproken voor het verzoek van de MOL's om verlenging van de regeling inzake intellectuele eigendom op farmaceutisch gebied, maar betreurt de uiteindelijke beslissing van de TRIPS-Raad van de WTO om een verlenging van slechts 17 jaar toe te kennen;

31.

is verheugd dat de Commissie in haar mededeling „Handel voor iedereen” aandacht besteed aan eerlijke handel en verzoekt haar prioriteit te geven aan de nakoming van haar toezegging om de bestaande structuur voor de tenuitvoerlegging van de vrijhandelsovereenkomsten te gebruiken om eerlijke handel te bevorderen, regelingen inzake eerlijke handel via de EU-delegaties te promoten bij kleine producenten in derde landen en bewustmakingsactiviteiten in de EU te ontwikkelen, zoals de onderscheiding van een „Europese stad voor eerlijke en ethische handel”;

32.

is van mening dat door nieuwe technologieën en het internet nieuwe instrumenten beschikbaar komen die producten traceerbaar maken in de gehele toeleveringsketen;

33.

wijst op het belang van bankdiensten bij de ontwikkeling van handel en investeringen; vraagt de EU de bevordering van de toegang tot bankdiensten in ontwikkelingslanden te ondersteunen;

34.

is ingenomen met de aankondiging van de Commissie dat zij de oorsprongsregels wil moderniseren, omdat die regels een steeds grotere handelsbelemmering vormen in handelspatronen die worden gedomineerd door mondiale waardeketens; benadrukt dat de modernisering van de oorsprongsregels een prioriteit moet vormen in alle vrijhandelsovereenkomsten waarover de Unie onderhandelt; spoort de Commissie aan zich bijzonder in te spannen voor flexibele oorsprongsregels, waaronder soepele eisen met betrekking tot de toegevoegde waarde en de wijziging van de GS-onderverdeling;

In het handelsbeleid van de EU voorrang geven aan de monitoring, evaluatie en follow-up van bestaande overeenkomsten

35.

is ingenomen met het voorstel van de Commissie voor een verbeterd partnerschap met het Parlement en de belanghebbenden op het gebied van de tenuitvoerlegging van handelsakkoorden; beklemtoont dat het Parlement tijdig moet worden betrokken bij en volledig moet worden geïnformeerd over alle stadia van de procedure, ook door middel van stelselmatig overleg met het Parlement vóór de opstelling van onderhandelingsmandaten; wijst erop dat de Commissie de verplichting heeft het Parlement te informeren over haar activiteiten met betrekking tot de uitvoering, controle en follow-up van handels- en investeringsovereenkomsten;

36.

vraagt de Commissie niet om voorlopige toepassing van handelsakkoorden, waaronder hoofdstukken over handel in associatieovereenkomsten, te verzoeken voordat het Parlement zijn toestemming heeft gegeven; herinnert eraan dat dit de rechten van het Parlement ernstig zou ondergraven en mogelijk rechtsonzekerheid zou creëren ten aanzien van de andere partij bij de overeenkomst en de betrokken marktdeelnemers; herinnert aan en is verheugd over de desbetreffende toezeggingen van de voor handel bevoegde commissaris, maar raadt met klem aan deze regeling te formaliseren in de nieuwe interinstitutionele overeenkomst;

37.

is van oordeel dat de beproefde praktijk volgens welke een overeenkomst in afwachting van ratificatie door de nationale parlementen alleen op voorlopige basis wordt toegepast nadat het Parlement zijn toestemming heeft gegeven, in het geval van gemengde overeenkomsten het beste evenwicht biedt tussen democratische controle en een efficiënte werkwijze;

38.

dringt erop aan dat de monitoring, evaluatie en follow-up van bestaande overeenkomsten voorrang krijgen in het gemeenschappelijk handelsbeleid; vraagt de Commissie om gezien de steeds vollere onderhandelingsagenda voldoende middelen van elders toe te wijzen om DG Handel in staat te stellen scherper toezicht uit te oefenen op de uit te voeren handelsakkoorden; verzoekt de Commissie specifieke indicatoren vast te stellen om toezicht op de tenuitvoerlegging van handelsovereenkomsten te verzekeren, en publiekelijk en regelmatig aan het Parlement een uitvoerig, gedetailleerd uitvoeringsverslag te presenteren, waarin bijvoorbeeld wordt ingegaan op de prestaties van bedrijfstakken in de EU en het effect van de overeenkomsten op verschillende sectoren en hun respectieve marktaandelen;

39.

vraagt de Commissie om op basis van de herziene methodiek de kwaliteit en nauwkeurigheid van de beoordelingen vooraf en achteraf te verbeteren; beklemtoont dat het, vooral gezien de recente aanbeveling van de Ombudsman naar aanleiding van klacht 1409/201/JN over de vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Vietnam, altijd nodig is om voor initiatieven in het kader van het handelsbeleid een grondige, alomvattende duurzaamheidseffectbeoordeling voor te leggen; onderstreept dat in deze beoordeling ten minste het volgende aan bod moet komen: gevoelige economische sectoren; mensenrechten, sociale rechten en milieurechten; en landbouw en lokale productie in ultraperifere gebieden; drukt zijn bezorgdheid uit over het gebrek aan tussentijdse en ex-postbeoordelingen en over de slechte kwaliteit van de beoordelingen die wel uitgevoerd worden, zoals blijkt uit speciaal verslag nr. 2/2014 van de Europese Rekenkamer; dringt erop aan dat er voor alle handelsovereenkomsten tussentijdse en ex-postbeoordelingen van hogere kwaliteit worden verricht, zodat de beleidsmakers, belanghebbenden en Europese belastingbetalers kunnen beoordelen of de handelsovereenkomsten de beoogde resultaten hebben behaald; vraagt de Commissie om gegevens te verstrekken over de effecten, ook in de partnerlanden, van de handelsakkoorden die gesloten zijn, met bijzondere aandacht voor kmo's, behoorlijke nieuwe banen, mensenrechten en het milieu, en aanvullende maatregelen voor te stellen om te waarborgen dat de MOL's profijt hebben van ons handelsbeleid;

40.

verzoekt de Commissie een verslag voor te leggen aan het Parlement inzake dubbele prijsstelling en andere prijsverstorende praktijken van belangrijke handelspartners van de EU, met speciale aandacht voor energie, waarin de economische impact van dergelijke praktijken op de economie van de EU wordt aangegeven, alsook de door de Commissie genomen stappen — op bilateraal, multilateraal en WTO-niveau — om dergelijke praktijken te beëindigen; verzoekt de Commissie haar uiterste best te doen om een einde te maken aan dubbele prijsstelling en andere prijsverstorende praktijken in haar handelsbetrekkingen met al haar handelspartners;

De wereldhandel bevorderen via een multilaterale aanpak binnen de WTO

41.

benadrukt dat het multilaterale handelssysteem dat gestalte heeft gekregen in de WTO, de beste optie blijft om een open, eerlijk en op regels gebaseerd systeem te garanderen waarin de vele uiteenlopende belangen van haar leden in aanmerking worden genomen en met elkaar in evenwicht worden gebracht; herhaalt dat het Parlement sterk voorstander is van de multilaterale agenda; is verheugd dat de onderhandelingen over de handelsfacilitatieovereenkomst zijn afgerond, die de douaneprocedures in veel landen zal helpen vereenvoudigen en moderniseren, waardoor het voor ontwikkelingslanden gemakkelijker wordt deel te gaan uitmaken van het wereldhandelssysteem; wenst dat alle partijen de overeenkomst snel en correct uitvoeren;

42.

merkt op dat er in 2015 tijdens de 10e Ministeriële Conferentie van de WTO in Nairobi beperkte verbeteringen zijn gerealiseerd; erkent dat de WTO-leden op verschillende wijze te werk willen gaan met betrekking tot de Doharonde, inclusief de noodzaak om nieuwe benaderingen te overwegen teneinde nog open vraagstukken op te lossen met eerbiediging van de uiteenlopende belangen in de ontwikkelingslanden en de MOL's, maar ziet wat de afsluiting van de Doharonde betreft een grotere verantwoordelijkheid voor de opkomende economieën; is ingenomen met de toezegging van de EU om over een periode van vijf jaar 400 miljoen EUR beschikbaar te willen stellen om de ontwikkelingslanden, en met name de MOL's, te ondersteunen bij hun pogingen om de handelsfacilitatieovereenkomst ten uitvoer te leggen; stelt vast dat sommige WTO-leden belangstelling hebben om nieuwe onderhandelingsdomeinen te verkennen, met inbegrip van, maar niet beperkt tot investeringen, staatsbedrijven, mededinging en digitale handel; meent dat de resultaten van de Ministeriële Conferentie in Nairobi de kans bieden om de onderhandelingsfunctie van de WTO nieuw leven in te blazen; dringt er bij de Commissie op aan om het initiatief te nemen voor een hervorming en versterking van de WTO, o.a. door een betere coördinatie met de IAO en andere VN-agentschappen op het gebied van milieu en mensenrechten, teneinde te komen tot een grotere inclusiviteit, doeltreffendheid, transparantie en verantwoordingsplicht; herinnert aan de cruciale rol van „Hulp voor handel” voor de capaciteitsopbouw op handelsgebied en de technische bijstand aan de ontwikkelingslanden en MOL's; vraagt dat de EU en haar lidstaten er zich in dit kader toe verbinden de „Hulp voor handel” te verhogen, zodat een groter deel van de in de mondiale waardeketens gerealiseerde meerwaarde aan de ontwikkelingslanden ten goede komt; verzoekt de Commissie het vraagstuk van eerlijke en ethische handel aan de orde te stellen bij de komende herziening van de strategie inzake „Hulp voor handel”;

43.

beschouwt plurilaterale onderhandelingen, bij voorkeur in de WTO (bijv. over de overeenkomst inzake informatietechnologie (ITA), de overeenkomst inzake milieugoederen (EGA) en de overeenkomst inzake handel in diensten (TiSA)); zij bieden weliswaar een kans om op WTO-niveau weer vooruitgang te boeken, maar alleen als de deur open wordt gehouden zodat geïnteresseerde WTO-leden zich erbij kunnen aansluiten; gelooft ten stelligste dat deze overeenkomsten, waar mogelijk, voldoende ambitieus moeten zijn om op basis van het meestbegunstigingsbeginsel op alle WTO-leden te worden toegepast, en dat zij als bouwstenen voor toekomstige multilaterale overeenkomsten moeten fungeren; beklemtoont dat het handelsbeleid ook moet worden gebruikt als instrument om de concurrentiekracht te vergroten van producten die beter zijn voor het milieu, zowel in het gebruik als in de wijze waarop zij geproduceerd zijn; benadrukt dat het belangrijk is om het initiatief inzake milieugoederen een multilaterale dimensie te geven en om na te denken over de vraag of in handelsakkoorden een voorkeursbehandeling voor echte milieugoederen kan worden opgenomen; beklemtoont dat de TiSA een kans zou kunnen bieden om op WTO-niveau weer vooruitgang te boeken bij de handel in diensten;

44.

pleit voor een sterke en doeltreffende parlementaire dimensie van de WTO om de organisatie transparanter te maken en de democratische legitimiteit van de wereldhandel te versterken en te garanderen; dringt er bij de WTO op aan de parlementaire conferentie over de WTO ten volle te benutten en ervoor te zorgen dat de parlementsleden toegang hebben tot alle informatie die ze nodig hebben om hun toezichthoudende rol effectief te kunnen vervullen en op een betekenisvolle manier aan het handelsbeleid te kunnen bijdragen;

Een toegesneden aanpak voor de keuze van toekomstige vrijhandelsbesprekingen

45.

vraagt de Commissie om zich op een evenwichtige manier en met aandacht voor wederkerigheid en wederzijdse voordelen, te concentreren op de afronding van de lopende handelsbesprekingen, en om de mogelijke impact van het cumulatieve effect te beoordelen, met name voor gevoelige producten met betrekking tot contingenten of liberalisering in het kader van lopende onderhandelingen en reeds gesloten handelsovereenkomsten; verlangt dat de feitelijke en potentiële effecten van reeds gesloten handelsovereenkomsten worden gemeten en beter worden gecommuniceerd, ter bereiking van een gezond evenwicht tussen de bescherming van gevoelige landbouwsectoren en de offensieve belangen van de Unie als een van de grootste uitvoerders van agrovoedingsmiddelen, o.a. door inlassing van overgangsperioden en quota's voor, en in enkele gevallen uitsluiting van, de meest gevoelige producten; herinnert de Commissie eraan om verkenningen uit te voeren en onpartijdige en onbevooroordeelde effectbeoordelingen, rekening houdende met Europese belangen alvorens onderhandelingsmandaten te formuleren;

46.

is van oordeel dat het van het allergrootste belang is te waarborgen dat succesvol afgeronde handelsbesprekingen zo snel mogelijk worden geratificeerd; pleit er met name voor dat er akkoorden met Canada en Singapore worden afgesloten zodat er twee grote markten worden ontsloten die van cruciaal belang zijn voor de toekomstige belangen van de Europese ondernemingen; dringt erop aan dat er in de hele EU met kennis van zaken door politici wordt gedebatteerd;

47.

onderstreept dat het van groot belang is dat bij alle vrijhandelsbesprekingen door de EU gevoelige en offensieve belangen voor de EU zoals bevordering van investeringen, verwijdering van onnodige non-tarifaire handelsbelemmeringen, erkenning en bescherming van geografische aanduidingen (GA's) en werknemersrechten, betere toegang tot overheidsopdrachten (met name in het licht van de huidige gesprekken over het trans-Atlantisch partnerschap voor handel en investeringen (TTIP) en de vrijhandelsovereenkomst EU-Japan), fatsoenlijke en hoogwaardige banen, integratie van kmo's in mondiale waardeketens, uitsluiting van openbare en audiovisuele diensten, en wettige waarborgen voor het regelgevingsrecht bij vrijhandel besprekingen, als onderdelen van ambitieuze, evenwichtige en alomvattende pakketten;

48.

dringt erop aan dat handelsbesprekingen een toegesneden regionale handelsstrategie volgen en dat volledige samenhang met regionale integratie gewaarborgd blijft, met name in Azië, Afrika en Latijns-Amerika, die door de Commissie zijn aangewezen als regio's die voor de Europese economische belangen van cruciale betekenis zijn, zonder af te doen aan de sleutelrol die de EU-VS als strategisch partnerschap vervullen; vraagt de Commissie om onmiddellijk over een investeringsovereenkomst te gaan onderhandelen met Taiwan; herinnert eraan dat de EU en Latijns-Amerika natuurlijke bondgenoten zijn met een totale bevolking van één miljard mensen die een kwart van het wereldwijde bnp voortbrengen; wijst erop dat het potentieel van dit partnerschap nog onvoldoende is onderzocht; is ingenomen met het feit dat de nieuwe handels- en investeringsstrategie van de Commissie bijzondere aandacht schenkt aan Latijns-Amerika; vraagt de Europese Commissie om de huidige dynamiek in de handelsbesprekingen met Mercosur aan te grijpen om tot een brede, evenwichtige en ambitieuze overeenkomst te komen; staat achter de modernisering van de overeenkomsten met Mexico en Chili; vraagt om meer vaart te zetten achter vrijhandelsbesprekingen met Australië en Nieuw-Zeeland, en acht het belangrijk dat er handelsrelaties worden aangeknoopt met India, gezien het enorme potentieel van die markt; dringt er bij de Commissie op aan de onderhandelingen met Maleisië nieuw leven in te blazen en zo snel mogelijk na het afronden van de voorbereidende gesprekken voor een uitgebreid economisch partnerschap onderhandelingen op te starten met Indonesië;

49.

onderstreept dat in het licht van de huidige uitdagingen bijzondere aandacht moet uitgaan naar het post-Cotonoukader, met nadruk op de koppeling daarvan aan de mensenrechtenclausules in vrijhandelsovereenkomsten, en naar het ondersteunen van de oprichting van een continentale vrijhandelszone voor Afrika ter stimulering van stabiliteit, regionale integratie, plaatselijke groei, werkgelegenheid en innovatie; herinnert eraan dat de EU moet zorgen voor stabiliteit in de haar Oostelijke en Zuidelijke Nabuurschap, en pleit voor meer handelseconomische integratie waardoor het tot een volledige, snelle en juiste uitvoering kan komen van de diepe en alomvattende vrijhandelsovereenkomsten (DCFTA's) met Oekraïne, Georgië en Moldavië, en tot concrete vooruitgang met Tunesië, Marokko en Jordanië;

50.

vraagt de Commissie om het nationale bedrijfsleven volledig te betrekken bij alle stadia van de handelsbesprekingen mede door directe raadplegingen met nationale verenigingen en met Europese overkoepelende verenigingen, en de tekst van een uitonderhandelde handelsovereenkomst vergezeld te doen gaan van een lijst met de uitkomt van de onderhandelingen voor de verschillende sectoren en de redenen voor de keuzes die de Commissie heeft gemaakt;

Verzet tegen het verlenen van de status „markteconomie” aan China en de behoefte aan effectieve handelsbeschermingsinstrumenten

51.

beklemtoont dat verdere maatregelen tot handelsliberalisering — die tot oneerlijke handelspraktijken en concurrentie tussen landen met allerlei niet-tarifaire handelsbelemmeringen kunnen leiden, waaronder arbeidsrechten, milieunormen en volksgezondheidsnormen — de EU zullen nopen tot een nog doelmatiger respons op oneerlijke handelspraktijken en tot waarborging van een gelijk speelveld; onderstreept dat handelsbeschermingsinstrumenten (TDI's) een onmisbaar onderdeel van de EU-handelsstrategie moeten blijven en zij het concurrentievermogen van de EU kunnen verbeteren door waar nodig de voorwaarden voor eerlijke concurrentie te herstellen; herinnert eraan dat de huidige EU-wetgeving inzake handelsbescherming dateert van 1995; wijst er met klem op dat het handelsbeschermingssysteem van de Unie dringend moet worden gemoderniseerd zonder het te verzwakken; wijst erop dat de EU-wetgeving inzake handelsbescherming doelmatiger en toegankelijk voor kmo's moet zijn, en aan de hedendaagse uitdagingen en handelspatronen, dat de onderzoeksfase minder lang moet duren en dat meer transparantie en grotere voorspelbaarheid nodig zijn; betreurt dat de modernisering van deze TDI's is blijven steken in de Raad die niet in staat blijkt met deze essentiële wetgeving voor de dag te komen; betreurt dat de Commissie in haar mededeling „Handel voor iedereen” met geen woord rept over de noodzakelijke modernisering van de TDI's; vraagt de Raad dringend om de impasse in verband met die modernisering van de TDI's te doorbreken op basis van het standpunt van het Parlement, vooral nu China aandringt op erkenning van zijn status als markteconomie;

52.

wijst nogmaals op het belang van het partnerschap van de EU met China, waarin vrije en eerlijke handel en investeringen een belangrijke rol spelen; is ervan overtuigd dat de EU, totdat China voldoet aan alle vijf criteria om als markteconomie te worden aangemerkt, bij haar antidumping- en antisubsidieonderzoeken naar Chinese invoer gebruik moet maken van een niet-standaardmethode om de vergelijkbaarheid van de prijzen te bepalen, overeenkomstig en met volledige uitvoering van de onderdelen van afdeling 15 van het toetredingsprotocol van China die de rechtsgrondslag vormen voor de toepassing van een niet-standaardmethode; vraagt de Commissie om aan de hand van dit beginsel met een voorstel te komen en herinnert eraan dat een en ander terdege moet worden gecoördineerd met de andere WTO-partners;

53.

vraagt de Commissie om dienaangaande geen maatregelen te nemen zonder voorafgaande grondige en uitgebreide effectbeoordeling die ingaat op alle mogelijke effecten en gevolgen voor de werkgelegenheid en de duurzame groei in alle Uniesectoren, alsook op de mogelijke effecten en gevolgen voor het milieu;

Grotere samenhang tussen het handels- en industriebeleid van de EU en betere bescherming van IER

54.

meent dat er meer moet worden gedaan om de behoeften van de Europese industrie volledig en over de gehele lijn aan te pakken en dat de maakindustrie in de EU al te vaak bij de dienstensector ten achter wordt gesteld; beklemtoont dat het handelsbeleid de Europese industrie een gelijk speelveld moet bezorgen, toegang moet bieden tot nieuwe en opkomende markten, de achterstand op het gebied van normen moet wegwerken en tegelijk dubbele certificering moet beperken; vraagt de Commissie om te zorgen voor samenhang tussen het handels- en industriebeleid van de EU en de ontwikkeling en concurrentiekracht van de Europese industrie te bevorderen en daarbij met name aandacht te schenken aan de herindustrialisatiestrategie;

55.

beklemtoont de centrale rol die oorsprongsregels spelen wanneer wordt bepaald welke sectoren voordeel halen uit of nadeel ondervinden van de door de EU gesloten vrijhandelsovereenkomsten; erkent dat het Parlement de oorsprongsregels tot nu toe nog niet volledig heeft geanalyseerd en vraagt de Commissie om een verslag op te stellen met de veranderingen die zij de laatste tien jaar, op het niveau van de viercijferige GN-codes, heeft aangebracht aan haar favoriete standaardonderhandelingspositie inzake oorsprongsregels bij vrijhandelsovereenkomsten, samen met de redenen voor elke eventuele wijziging;

56.

is van mening dat het gebrek aan doeltreffende handhaving van IER de overleving van hele sectoren van de Europese industrie in gevaar brengt; benadrukt dat namaak tot banenverlies leidt en innovatie ondermijnt; herhaalt dat adequate bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten en doeltreffende doorzetting het fundament van de globale economie vormen; verwelkomt de toezegging van de Commissie om de bescherming en handhaving van IE-rechten in vrijhandelsovereenkomsten en bij de WTO te versterken en met partners samen te werken aan fraudebestrijding; onderschrijft de doelstelling van de Commissie om het gehele spectrum van IER's te beschermen, met inbegrip van octrooien, handelsmerken, auteursrechten, ontwerpen, geografische aanduidingen, oorsprongsaanduidingen en geneesmiddelen;

Nieuwe marktopportuniteiten voor EU-dienstverleners en erkenning van beroepskwalificaties als essentieel element van de EU-handelsstrategie

57.

herinnert eraan dat de EU een leidende positie inneemt in de dienstensector; beklemtoont dat nieuwe marktopportuniteiten een essentieel onderdeel moeten vormen van de internationale handelsstrategie van de EU; beklemtoont dat de opname van diensten in handelsovereenkomsten van het allergrootste belang is aangezien dit Europese bedrijven en werkgevers kansen biedt waarbij, overeenkomstig de artikelen 14 en 106 van het VWEU en protocol 26, huidige en toekomstige diensten van algemeen belang en diensten van algemeen economisch belang zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van elke overeenkomst, ongeacht of die diensten door de overheid of particulier worden gefinancierd; verlangt dat de Commissie de erkenning van beroepskwalificaties in handelsovereenkomsten bevordert en opneemt, wat nieuwe kansen zal bieden aan Europese bedrijven en werknemers; geeft specifiek in overweging om bepaalde voordelen van de richtlijn inzake de intracommunautaire overdracht van defensiegerelateerde producten in handels- en investeringsovereenkomsten op te nemen in ruil voor die erkenning;

58.

deelt het standpunt van de Commissie dat de tijdelijke detachering van beroepsbeoefenaren essentieel is geworden om internationaal meer zaken te doen en daarmee een offensief belang blijft voor de EU; benadrukt dat in alle handels- en investeringsovereenkomsten van de EU een hoofdstuk over arbeidsmobiliteit moet worden opgenomen; herinnert er echter aan dat verbintenissen inzake dienstverleningsvorm 4 alleen mogen gelden voor de mobiliteit van hoogopgeleide beroepsbeoefenaren (universitaire of daarmee equivalente opleiding of hogere leidinggevende functie) voor een specifiek doel, voor een beperkte periode en onder precieze voorwaarden die in de nationale wetgeving van het land waar de dienst wordt verricht en in een contract dat conform artikel 16 van de dienstenrichtlijn in overeenstemming is met deze nationale wetgeving nader zijn omschreven, waarbij ervoor wordt gezorgd dat niets de EU en de lidstaten kan beletten hun arbeidsnormen en collectieve arbeidsovereenkomsten te handhaven en te verbeteren;

59.

is verheugd over het voornemen van de Commissie om het handelsbeleid aan te wenden voor het aanpakken van nieuwe vormen van digitaal protectionisme en om regels vast te stellen voor elektronische handel en grensoverschrijdende gegevensstromen in overeenstemming met de EU-wetgeving inzake gegevensbescherming en de bescherming van de privacy en van de fundamentele rechten; is van mening dat er nog veel meer moet worden gedaan om in de EU een klimaat te scheppen dat gunstig is voor elektronische handel en ondernemerschap, zoals monopolies en misbruik van monopolistische posities in de telecommarkt en geoblokkeren tegengaan en concrete oplossingen zoeken voor geschillenbeslechting; beklemtoont dat het van vitaal belang is om te zorgen voor reglementaire samenwerking, internetfraude te verminderen, wederzijdse erkenning en harmonisatie van de normen in de e-handelssector; verzoekt de Commissie een nieuw model voor e-commercehoofdstukken uit te vaardigen, dat het bestaande en eventuele toekomstige rechtskader voor gegevensbescherming in alle handelsbesprekingen moet vrijwaren, en dat een vrije uitwisseling van gegevens moet waarborgen, in volledige overeenstemming met de bestaande gegevensbeschermingsregels in het land van herkomst van het gegevenssubject; roept op tot een betere samenwerking tussen de handhavingsinstanties, in het bijzonder inzake oneerlijke handelspraktijken op internet;

Het wezenlijke belang van de digitale economie voor de toekomstige wereldhandel

60.

merkt het toenemend en toekomstig belang van de digitale economie op, niet enkel in Europa, maar overal ter wereld, met een geschat aantal van 3,3 miljard internetgebruikers wereldwijd, die 40 % van de wereldbevolking vertegenwoordigen; is van mening dat trends zoals cloud computing, mobiele webdiensten, slimme netten en sociale media tot een ingrijpend veranderd ondernemerslandschap; onderstreept dat het EU-handelsbeleid gelijke tred moet houden met de digitale en technologische ontwikkelingen;

61.

verlangt dat de Commissie samen met WTO-partners niet enkel een werkgroep oprichten voor digitale handel in de WTO, die de geschiktheid van het huidige kader voor elektronische handel grondig onderzoekt, waarbij specifieke aanbevelingen, verduidelijkingen en aanpassingen onder de loep worden genomen, maar dat ze ook onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor de oprichting van een nieuw kader voor de dienstenhandelsfacilitatie, gebaseerd op beste praktijken voortkomend uit de uitvoering van de handelsfacilitatieovereenkomst van de WTO;

Steun voor de Commissie in haar strijd tegen corruptie

62.

is zich ervan bewust dat de opname van bepalingen betreffende financiële diensten in handelsovereenkomsten bezorgdheid heeft gewekt over hun mogelijke negatieve gevolgen op het gebied van het witwassen van geld, belastingontduiking en -ontwijking; spoort de Commissie aan tot bestrijding van corruptie, een grote niet-tarifaire belemmering in ontwikkelde en ontwikkelingslanden; is van mening dat handels- en investeringsovereenkomsten een goede gelegenheid bieden voor grotere samenwerking bij bestrijding van corruptie, witwassen en belastingfraude en -ontduiking; is van mening dat bedingen uit hoofde van internationale normen, rapportageplicht per land en automatische informatie-uitwisseling in speciale internationale overeenkomsten moeten worden vastgelegd die als grondslag moeten dienen voor verdere liberalisering van financiële diensten;

63.

is van mening dat het verband tussen handels- en investeringsovereenkomsten en verdragen tot het vermijden van dubbele belasting nog helemaal onverkend is en verzoekt de Commissie de invloed die dergelijke instrumenten op elkaar en op een algemene samenhang van het beleid kunnen hebben in de strijd tegen belastingontduiking grondig te onderzoeken;

Een toekomstgericht handelsbeleid inzake de specifieke noden van kmo's

64.

beklemtoont dat een toekomstgericht handelsbeleid meer aandacht moet schenken aan de specifieke noden van micro- en kleine en middelgrote ondernemingen en ervoor moet zorgen dat zij volop kunnen profiteren van de handels- en investeringsovereenkomsten; herinnert eraan dat slechts een klein percentage van de Europese kmo's de door de mondialisering en handelsliberalisering geboden kansen kan identificeren en benutten; merkt op dat slechts 13 % van de Europese kmo's internationaal actief is geweest buiten de EU terwijl zij goed zijn voor een derde van de EU-export; steunt initiatieven die de internationalisering van de Europese kmo's bevorderen en dringt daarom aan op de voordelen van een hoofdstuk inzake kmo's in alle toekomstige vrijhandelsovereenkomsten; is van mening dat er nieuwe manieren moeten worden verkend om kmo's beter te helpen bij de verkoop van hun goederen en diensten in het buitenland; beklemtoont dat kmo's beter afgestemde bijstand nodig hebben, die eerst en vooral in de lidstaten wordt verleend, gemakkelijker toegang tot gebruiksvriendelijke online informatie over handelsmaatregelen, en specifieke en duidelijke handleidingen over de kansen en voordelen van elke bestaande of toekomstige dor de EU gesloten handelsovereenkomst;

65.

vraagt de Commissie om de behoeften van de kmo's horizontaal te behandelen in alle hoofdstukken van de handelsovereenkomsten met inbegrip van, maar niet beperkt tot, de oprichting van een speciale internetsite voor kmo's om meer te weten te komen over relevante verordeningen, wat van cruciaal belang is voor grensoverschrijdende dienstverleners op het gebied van vergunningen en andere administratieve vereisten; wijst erop dat deze instrumenten, in voorkomend geval, kansen aan kmo's moeten bieden om nieuwe markten te betreden benutten, in het bijzonder voor aanbestedingen van lage waarde; benadrukt de noodzaak om handelskosten te verlagen voor de kmo's door douaneprocedures te stroomlijnen, onnodige niet-tarifaire belemmeringen en regelgevingslasten te beperken en de oorsprongsregels te vereenvoudigen; is van mening dat de kmo's een rol moeten spelen bij het helpen van de Commissie om deze instrumenten vorm te geven om ervoor te zorgen dat handelsovereenkomsten voldoen aan hun behoeften; moedigt de Commissie aan om een nauwe dialoog te onderhouden met de kmo-vertegenwoordigers in alle stadia van de handelsbesprekingen;

66.

benadrukt dat snellere toegang tot antidumpingprocedures voor Europese kmo's van essentieel belang is om hen tegen oneerlijke handelspraktijken te beschermen; benadrukt de noodzaak van een hervorming van het multilateraal kader van de WTO om kmo's meer te betrekken en een snellere geschillenregeling te waarborgen;

67.

vraagt de Commissie om de bestaande instrumenten inzake subsidiariteit, niet-duplicatie en complementariteit ten aanzien van de respectieve programma's van de lidstaten en met Europese toegevoegde waarde te beoordelen en te verbeteren alvorens andere zelfstandige vorderingen te ontwikkelen om de internationalisering van kmo's te ondersteunen; beklemtoont dat de Commissie een onafhankelijke evaluatie van alle bestaande programma's aan het Parlement dient voor te leggen;

Investeringen

68.

onderstreept het belang van inkomende en uitgaande investeringen voor de EU-economie en de behoefte van EU-bedrijven om te worden beschermd wanneer ze in markten van derde landen investeren; heeft oog, in dit verband, voor de inspanningen van de Commissie rond het nieuwe stelsel van investeringsgerechten (ICS); benadrukt de noodzaak van nadere discussie met belanghebbenden en Parlement over ICS; onderstreept dat dit systeem moet beantwoorden aan de rechtsorde van de EU, met name op het punt van de competentie van de EU-rechter, en meer bepaald van de mededingingsregels van de EU; deelt de ambitie om op de middellange termijn een multilaterale oplossing uit te werken voor investeringsgeschillen; betreurt dat het ICS-voorstel geen bepaling omvat inzake de verplichtingen van de investeerders;

69.

dringt er bij de EU en de lidstaten op aan de aanbevelingen van het omvattende investeringsbeleidskader voor duurzame ontwikkeling van UNCTAD te volgen om verantwoorde, transparante en verantwoordbare investeringen te stimuleren;

70.

wijst erop dat in het Investeringsplan voor Europa van de Commissie de vereiste is vastgelegd de investeringen in de EU te stimuleren, en is van oordeel dat handelsstrategieën een essentieel middel zijn om deze doelstelling te verwezenlijken; merkt op dat het Europees Fonds voor strategische investeringen geen externe dimensie heeft; verzoekt de Commissie de oprichting van een externe tak slechts te overwegen na een zorgvuldige analyse van de prestaties van het fonds en een onderzoek van haar nut, gezien het bestaan van leningen door de Europese Investeringsbank, de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling en de acties van het Europees Ontwikkelingsfonds; beklemtoont dat deze fondsen zouden kunnen bijdragen tot duurzame ontwikkeling en fatsoenlijke banen, dat het de armoede zou kunnen bestrijden en de diepere oorzaken van migratie zou kunnen aanpakken;

71.

herinnert aan de noodzaak om de transparantie en de verantwoordingsstructuur van instellingen voor ontwikkelingsfinanciering en publiek-private partnerschappen te versterken teneinde de geldstromen, de schuldhoudbaarheid en de toegevoegde waarde van hun projecten voor duurzame ontwikkeling doeltreffend te kunnen volgen en te monitoren;

Handel en landbouw.

72.

benadrukt dat de hoge Europese normen op het gebied van milieu, voedselveiligheid, dierenwelzijn en sociale voorwaarden van groot belang zijn voor de EU-burgers, zowel in moreel opzicht als in termen van bewuste keuzemogelijkheden voor de consument, en is van mening dat handelsakkoorden bevorderlijk zouden moeten zijn voor eerlijke mededinging, zodat landbouwers in de EU optimaal kunnen profiteren van tariefconcessies en in economisch opzicht niet worden benadeeld ten opzichte van landbouwers in derde landen; benadrukt dat de EU-normen op het gebied van voedselveiligheid en dierenwelzijn moeten worden beschermd door behoud van het voorzorgsbeginsel, duurzame landbouw en een hoge mate van traceerbaarheid en productetikettering, en te zorgen dat alle ingevoerde producten aan de geldende EU-wetgeving voldoen; wijst erop dat de normen inzake dierenwelzijn internationaal sterk uiteenlopen; onderstreept in dit verband dat de uitvoer van levende dieren moet worden gereguleerd met inachtneming van de geldende EU-wetgeving en de dierenwelzijnsnormen van de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE);

73.

acht het openen van nieuwe markten voor landbouwproducten uit de EU, zoals zuivelproducten, vlees en groenten en fruit, belangrijk in de huidige context van landbouwcrises; benadrukt dat er nieuwe afzetmarkten met een grote koopkracht in kaart moeten worden gebracht;

74.

acht het noodzakelijk de meerwaarde van landbouw te versterken en promotiecampagnes te bevorderen met het oog op het openen van nieuwe markten; benadrukt bovenal dat het onontbeerlijk is met name de steun ter bevordering van de Europese kwaliteitsregelingen te versterken, aangezien de EU daarmee de beste reputatie op de wereldmarkt heeft opgebouwd, hetgeen indirect ten goede komt aan de gehele Europese landbouw;

75.

benadrukt de noodzaak van strengere invoercontroles en versterkte controles door het Voedsel- en Veterinair Bureau met betrekking tot de productie- en afzetomstandigheden in landen die naar de EU uitvoeren, teneinde ervoor te zorgen dat de EU-voorschriften worden nageleefd;

76.

benadrukt dat er vooruitgang moet worden geboekt met betrekking tot sanitaire, fytosanitaire en andere niet-tarifaire obstakels voor de handel in landbouwproducten bij alle onderhandelingen over vrijhandel, met name wat de door de EU getrokken rode lijnen betreft die van invloed kunnen zijn op de gezondheid van de consument;

77.

herinnert aan het belang van GA's bij de promotie van traditionele Europese agrovoedingsmiddelen, aangezien ze deze tegen schadelijke meeliftpraktijken beschermen, consumentenrechten en bewuste keuzes waarborgen, en plattelandsproducenten en landbouwers, met name kmo's, beschermen; merkt op dat de bescherming en erkenning van geografische aanduidingen in derde landen van groot belang kan zijn voor de gehele landbouw- en voedingssector van de EU, en is van oordeel dat alle handelsakkoorden moeten voorzien in beschermingsmaatregelen en maatregelen ter bestrijding van namaak;

Betere toegang tot overheidsopdrachten voor Europese marktdeelnemers

78.

vraagt om de huidige onevenwichtigheden en verschillen in openheid van de aanbestedingsmarkten tussen de EU en andere handelspartners weg te werken; verzoekt de Commissie om nog verder te gaan en te streven naar een ambitieuze en wederzijdse openstelling van de internationale aanbestedingsmarkten, waarbij de uitsluiting van diensten van algemeen economisch belang wordt gewaarborgd en ervoor wordt gezorgd dat de lidstaten vrij blijven om sociale en ecologische criteria voor overheidsopdrachten in te voeren, zoals criteria inzake de economisch voordeligste inschrijving; onderstreept dat Europese marktdeelnemers, zowel vennootschappen als kmo's, betere toegang moeten krijgen tot aanbestedingscontracten in derde landen, met behulp van instrumenten als de wet voor kleine ondernemingen en door wegnemen van de huidige asymmetrische verhoudingen; herinnert er in dit verband aan dat de EU onder de WTO-landen tot de meest open markten voor overheidsopdrachten behoort;

79.

neemt kennis van het gewijzigde voorstel van de Commissie voor een verordening over toegang van goederen en diensten uit derde landen tot de interne aanbestedingsmarkt van de Unie — een belangrijk instrument om te komen tot een gelijk speelveld voor de markttoegang van derde landen en betreurt het ten zeerste dat de regeringen van de lidstaten het oorspronkelijke voorstel hebben tegengehouden; vraagt de Commissie om positieve wederkerigheid te bewerkstelligen met de belangrijke handelspartners betreffende de toegang tot de aanbestedingsmarkten;

Gelijke toegang tot middelen voor eerlijke concurrentie op de wereldmarkt

80.

beklemtoont dat natuurlijke rijkdommen beperkt zijn en op economisch en ecologisch duurzame wijze moeten worden gebruikt, met voorrang aan recyclage; onderkent de grote afhankelijkheid van ontwikkelingslanden en speciaal van de minst ontwikkelde landen van natuurlijke rijkdommen; herinnert eraan dat het Europese handelsbeleid een consistente, duurzame, alomvattende beleidsoverschrijdende strategie met betrekking tot grondstoffen moet nastreven, zoals reeds beschreven door het Parlement in zijn verslag over een „Nieuw handelsbeleid voor Europa in het kader van de Europa 2020-strategie”;

81.

wijst met klem op de noodzaak van overgang naar een koolstofarme economie en spoort de Commissie daarom aan de samenwerking op gebied van energieonderzoek, -ontwikkeling en -innovatie te versterken, om te bevorderen dat er meer diversificatie komt van energieleveranciers, -transport en -bronnen, dat er nieuwe energiehandelspartners worden gevonden en dat er meer concurrentie komt, met lagere prijzen voor de Europese energieverbruiker: beklemtoont dat de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen en het stimuleren van de energie-efficiëntie essentieel zijn om de energiezekerheid te verhogen en de invoerafhankelijkheid te verlagen; onderstreept dat het belangrijk is in vrijhandelsovereenkomsten bepalingen op te nemen die erop gericht zijn partnerschappen voor duurzame energie op te bouwen en technologische samenwerking te bevorderen, vooral op het gebied van hernieuwbare energiebronnen en energie-efficiëntie en -waarborgen, en koolstoflekkage te voorkomen om de COP21-doelstellingen te kunnen halen;

De strijd tegen illegale handel in het wild levende dieren en planten en hun producten

82.

blijft ernstig bezorgd over de recente stijging van de criminaliteit in verband met in het wild levende dieren en planten en de daaraan verbonden illegale handel, wat niet alleen een verwoestend effect heeft op de biodiversiteit en het aantal soorten, maar ook een duidelijk en aanwezig gevaar vormt voor inkomens en lokale economieën, met name in ontwikkelingslanden; is ingenomen met de toezegging van de EU om de illegale handel in het wild levende dieren en planten te beëindigen als deel van haar reactie op de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN, in het bijzonder SDG 15, waarin het heet dat niet alleen een einde moet worden gemaakt aan stroperij en handel in beschermde dier- en plantensoorten, maar dat ook de markt voor illegale natuurproducten, zowel aan vraag- als aanbodzijde, moet worden aangepakt; verwacht in dit verband, dat de Commissie, na afloop van een bedenktijd en overleg met het Europees Parlement en de lidstaten, nagaat hoe bepalingen inzake illegale handel in het wild levende dieren en planten het beste kunnen worden opgenomen in alle toekomstige EU-handelsovereenkomsten;

Betere douanesamenwerking en bestrijding van illegale handel aan de grenzen van de EU

83.

benadrukt dat betere, geharmoniseerde en efficiëntere douaneprocedures in Europa en daarbuiten de handel zouden kunnen bevorderen, voldoen aan de respectieve vereisten voor handelsfacilitatie, en zouden helpen bij de bestrijding van namaak-, illegale en vervalste goederen die de interne markt binnenkomen, de economische groei van de EU ondermijnen en ernstige risico's inhouden voor de EU-consument; is verheugd over het voornemen van de Commissie om de samenwerking tussen de douaneautoriteiten te verbeteren; verzoekt de Commissie en de lidstaten eens te meer een eengemaakte EU-douaneadministratie op te zetten voor een doelmatiger toepassing van de douanevoorschriften en -procedures in het gehele douanegebied van de EU;

84.

benadrukt dat de Commissie er bij handelsbesprekingen haar handelspartners ervan moet overtuigen one-stop shops voor de afhandeling van douane- en grensformaliteiten in te voeren, indien nodig vergezeld van hulp bij capaciteitsopbouw voor commerciële fondsen;

85.

beklemtoont dat degelijke communicatie en sterke coördinatie vereist zijn om ervoor te zorgen dat de opheffing van tarieven vergezeld gaat van passende technische, institutionele en beleidsmaatregelen om veilig handelsverkeer verder te waarborgen

86.

vraagt de Commissie om kernprestatie-indicatoren te overwegen aan de hand waarvan de prestaties van de douaneadministratie in het binnen- en buitenland zich laten beoordelen. betreurt dat er op dit moment er zeer weinig overheidsgegevens beschikbaar zijn. bedenkt dat het nuttig zou zijn om te weten hoe de douane en andere grensdiensten in eigen land en in partnerlanden presteren om aan de hand daarvan beste praktijken te delen en specifieke belangen voor handelsbevordering binnen de Europese instellingen te coördineren — rekening houdende met artikel 13 van de WTO-handelsfacilitatieovereenkomst;

87.

verzoekt de Commissie en de lidstaten de aanzet te geven tot een open debat over de mogelijke verschuiving van douaneautoriteiten van nationaal naar EU-niveau;

Tastbare voordelen leveren aan de consument

88.

erkent dat handelsovereenkomsten de consumenten zeer ten goede kunnen komen, met name door de concurrentie te doen toenemen, prijzen te verlagen, meer keuze aan te bieden en innovatie te bevorderen; verzoekt de Commissie, om dit potentieel te benutten, in alle onderhandelingen sterk te pleiten voor een beperking van oneerlijke handelspraktijken op internet, voor een vermindering van de kosten voor internationale roaming, en voor een versterking van de passagiersrechten;

89.

dringt aan op maatregelen ter ondersteuning van de consument in het grensoverschrijdende handelsverkeer in goederen en diensten met derde landen, bijvoorbeeld door onlinecontactpunten die informatie ter beschikking stellen of kunnen helpen bij geschillen;

90.

houdt eraan vast dat consumenten accurate informatie moeten krijgen over de eigenschappen van de verhandelde producten;

Handel voor iedereen: flankerende beleidsmaatregelen in het open-handels- en investeringsbeleid voor maximaal profijt en minimaal verlies

91.

deelt het standpunt van de OESO dat voor het open-handels- en investeringsbeleid een reeks flankerende beleidsmaatregelen nodig zijn, om te zorgen dat de handelsliberalisering de bevolking van de EU en derde landen zoveel mogelijk profijt en zo weinig mogelijk verlies oplevert; dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan meer inspanningen te leveren om de openstelling van de handel aan te vullen met een reeks begeleidende maatregelen teneinde duurzame ontwikkeling te waarborgen — bijvoorbeeld op terrein van openbare diensten en investeringen, onderwijs en gezondheidszorg, actief arbeidsmarktbeleid, onderzoek en ontwikkeling, infrastructuuruitbouw en passende regels om sociale bescherming en milieubescherming te waarborgen;

92.

vraagt de Commissie en de lidstaten grondige analyses vooraf en achteraf te maken op basis van sector per sector en regionaal uitgevoerde effectbeoordelingen voor alle handelsovereenkomsten en de relevante juridische bestanden om negatieve effecten op de arbeidsmarkt binnen de Unie tijdig te onderkennen en om geavanceerder manieren te zoeken om verzachtende maatregelen in te voeren voor de herontwikkeling van industrieën en regio's die buiten de boot vallen met het oog op een eerlijkere verdeling en garantie van breedgedragen handelswinsten; beklemtoont dat de Europese structuur- en investeringsfondsen, en meer bepaald het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Europees Sociaal Fonds, op dit punt een bijzondere rol kunnen spelen; wijst erop dat het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering eveneens een belangrijk instrument kan zijn op voorwaarde dat het wordt hervormd en voldoende middelen ontvangt om ondernemingen en producenten in de EU die te lijden hebben onder handelssancties tegen derde landen hulp te kunnen bieden, alsmede aan werknemers van kmo's die rechtstreeks worden getroffen door de globalisering;

o

o o

93.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's, aan UNCTAD en aan de WTO.


(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0415.

(2)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0252.

(3)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0041.

(4)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0250.

(5)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0219.

(6)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0175.

(7)  PB C 56 E van 26.2.2013, blz. 87.

(8)  PB C 188 E van 28.6.2012, blz. 42.

(9)  PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 94.

(10)  PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 31.

(11)  PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 101.


16.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/47


P8_TA(2016)0300

Bestrijding van mensenhandel in de externe betrekkingen van de EU

Resolutie van het Europees Parlement van 5 juli 2016 over de bestrijding van mensenhandel in de externe betrekkingen van de EU (2015/2340(INI))

(2018/C 101/04)

Het Europees Parlement,

gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens en alle relevante internationale mensenrechtenverdragen,

gezien het Verdrag inzake de rechten van het kind,

gezien het Facultatief Protocol inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie bij het Verdrag inzake de rechten van het kind,

gezien het VN-Verdrag tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad (2000) en de bijbehorende protocollen, met name het Protocol inzake de voorkoming, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel (2000) en het Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over zee en door de lucht (2000),

gezien het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van de rechten van alle migrerende werknemers en hun gezinsleden (1990),

gezien het werk van internationale mensenrechteninstanties, zoals de speciale VN-rapporteur inzake de handel in mensen, met name vrouwen en kinderen, en andere speciale VN-rapporteurs, de universele periodieke doorlichting en het werk van de organen van het VN-mensenrechtenverdrag,

gezien het verslag van de speciale rapporteur van de VN-mensenrechtenraad inzake de handel in mensen, met name vrouwen en kinderen (2014),

gezien het algemeen verslag van het Bureau voor drugs- en misdaadbestrijding van de VN over mensenhandel (2014),

gezien de modelwet van de VN tegen de handel in mensen, die landen moet bijstaan bij de herziening en wijziging van bestaande wetgeving en de vaststelling van nieuwe wetgeving ter bestrijding van mensenhandel (2009),

gezien de aanbevolen beginselen en richtsnoeren inzake mensenrechten en mensenhandel, als addendum toegevoegd aan het verslag van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten (UNHCHR) aan de Economische en Sociale Raad (E/2002/68Add. 1),

gezien de leidende beginselen van de VN inzake het bedrijfsleven en mensenrechten, tot uitvoering van het VN-kader „Protect, Respect and Remedy”,

gezien het door de VN erkende grondbeginsel van het recht op een doeltreffende voorziening in rechte voor slachtoffers van mensenhandel,

gezien de richtsnoeren van UNICEF inzake de bescherming van kinderen die het slachtoffer zijn van mensenhandel,

gezien het IAO-Verdrag betreffende de gedwongen arbeid (1930, nr. 29), het Protocol van 2014 daarbij, het Verdrag betreffende de afschaffing van gedwongen arbeid (1957, nr. 105) en de Aanbeveling betreffende gedwongen arbeid (aanvullende maatregelen) (2014, nr. 203),

gezien het Verdrag betreffende de minimumleeftijd voor toelating tot het arbeidsproces (1073, nr. 138) en het Verdrag betreffende de ergste vormen van kinderarbeid (1999, nr. 182),

gezien het IAO-Verdrag inzake fatsoenlijk werk voor huishoudelijk personeel (2011, nr. 189),

gezien het IAO-verslag getiteld "Profits and Poverty: The Economics of Forced Labour (2014),

gezien het Europees Verdrag betreffende de rechten van de mens, het Europees Sociaal Handvest en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name artikel 5,

gezien Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers hiervan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad,

gezien Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten,

gezien Richtlijn 2004/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van kwaliteits- en veiligheidsnormen voor het doneren, verkrijgen, testen, bewerken, bewaren en distribueren van menselijke weefsels en cellen,

gezien het actiegericht document over het versterken van de externe dimensie van de EU met betrekking tot de bestrijding van de mensenhandel (2009) en de twee desbetreffende uitvoeringsverslagen (2011 en 2012),

gezien de EU-strategie voor de uitroeiing van mensenhandel (2012-2016),

gezien het tussentijds verslag over de tenuitvoerlegging van de EU-strategie voor de uitroeiing van mensenhandel (COM(2014)0635),

gezien het werk van de EU-coördinator voor de bestrijding van mensenhandel,

gezien het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie (2015-2019),

gezien zijn resolutie van 17 december 2015 over het jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld 2014 en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie (1),

gezien het kader voor de EU-activiteiten inzake gendergelijkheid en empowerment van vrouwen in de externe betrekkingen van de EU 2016-2020,

gezien het situatieverslag van Europol van februari 2016, getiteld „Trafficking in human beings in the EU”,

gezien de totaalaanpak van migratie en mobiliteit (TAMM),

gezien de Europese migratieagenda van 13 mei 2015,

gezien het actieplan van de top van La Valletta van november 2015,

gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bestrijding van mensenhandel (2005),

gezien het laatste algemeen verslag van 2014 over de werkzaamheden van de Groep van deskundigen inzake actie tegen mensenhandel (GRETA), waarin richtsnoeren worden vastgesteld voor de tenuitvoerlegging van het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bestrijding van mensenhandel,

gezien het Verdrag van de Raad van Europa tegen de handel in menselijke organen, dat sinds maart 2015 voor ondertekening openstaat,

gezien het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de waardigheid van het menselijk wezen met betrekking tot de toepassing van de biologie en de geneeskunde,

gezien de Verklaring van Istanbul inzake orgaanhandel en transplantatietoerisme (2008),

gezien de OVSE-richtsnoeren inzake de mensenrechten bij de terugkeer van slachtoffers van mensenhandel (2014),

gezien het verslag van de intergouvernementele Financiële-actiegroep (FATF) (2011),

gezien het Verdrag van Den Haag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van interlandelijke adoptie,

gezien het activiteitenverslag van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) over de preventie van mensenhandel en de hulp aan kwetsbare migranten (2012),

gezien het verslag van de IOM over de aanpak van mensenhandel en uitbuiting in tijden van crisis (2015),

gezien het Verdrag van de ASEAN inzake de voorkoming van handel in mensen, met name vrouwen en kinderen (2015),

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en de adviezen van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A8-0205/2016),

A.

overwegende dat mensenhandel, een praktijk die deel uitmaakt van de georganiseerde misdaad, een van de ergste mensenrechtenschendingen is, omdat het mensen tot koopwaar reduceert, de waardigheid, de integriteit en de rechten van het slachtoffer verregaand en blijvend aantast en hele families en gemeenschappen ontwricht, en omdat opzettelijk misbruik wordt gemaakt van de kwetsbaarheid van mensen die geïsoleerd zijn geraakt of gebukt gaan onder armoede;

B.

overwegende dat mensenhandel door de Verenigde Naties (Protocol van Palermo) wordt gedefinieerd als werving, vervoer, overbrenging, huisvesting en opneming van personen met gebruikmaking van bedreiging, geweld of andere vormen van dwang, ontvoering, fraude, misleiding, misbruik van machtspositie of van een situatie van kwetsbaarheid, het geven of ontvangen van geld of voordelen om de instemming te verkrijgen van een persoon die controle heeft over een ander persoon, teneinde deze persoon uit te buiten; overwegende dat uitbuiting in ieder geval gedwongen prostitutie en andere vormen van seksuele uitbuiting omvat, alsook gedwongen arbeid of diensten, slavernij of soortgelijke praktijken, met inbegrip van kinderslavernij met het doel kinderen als soldaat in te zetten, evenals het verwijderen van organen; overwegende dat dit verfoeilijke praktijken zijn, in het bijzonder wanneer kinderen ten prooi vallen aan de ergste vorm van uitbuiting;

C.

overwegende dat „handel in kinderen” in artikel 2, lid a, van het Facultatief Protocol bij het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, over de handel in kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie, wordt gedefinieerd als „iedere handeling of transactie waarbij een kind wordt overgedragen door een persoon of groep personen aan een andere persoon of groep personen tegen betaling of een andere vorm van vergoeding”;

D.

overwegende dat volgens het algemeen verslag van het Bureau voor drugs- en misdaadbestrijding van de Verenigde Naties (UNODC) over mensenhandel 70 % van alle gesignaleerde slachtoffers vrouwen en meisjes zijn; overwegende dat 79 % van de gesignaleerde slachtoffers van seksuele uitbuiting vrouwen zijn, wat neerkomt op 53 % van alle gesignaleerde gevallen van vormen van uitbuiting wereldwijd, terwijl 83 % van de gesignaleerde slachtoffers van gedwongen arbeid mannen zijn, wat neerkomt op 40 % van alle gesignaleerde gevallen van vormen van uitbuiting wereldwijd;

E.

overwegende dat complexe en onderling samenhangende factoren, zoals systematische en structurele discriminatie, mensenrechtenschendingen, armoede, ongelijkheid, corruptie, gewelddadige conflicten, landonteigening, gebrek aan opleiding, werkloosheid en slecht functionerende regelingen inzake arbeidsmigratie, de kwetsbaarheid van mensen voor uitbuiting en misbruik vergroten, omdat er voor hen maar beperkte keuzes en middelen overblijven; overwegende dat geweld tegen vrouwen in de EU-strategie voor de uitroeiing van mensenhandel (2012-2016) als een onderliggende oorzaak van mensenhandel wordt aangemerkt;

F.

overwegende dat mensenhandel een gendergerelateerde misdaad is; overwegende dat vrouwen en meisjes ook een groot percentage uitmaken van de slachtoffers van andere vormen van mensenhandel, zoals gedwongen uitbuiting in de sectoren van huishoudelijk en verzorgend werk, productiewerk, de voedselsector, schoonmaakdiensten en andere sectoren;

G.

overwegende dat mensenhandel naast illegale drugs- en wapenhandel een van de meest winstgevende georganiseerde misdaadactiviteiten ter wereld is; overwegende dat de jaarlijks illegale winst uit gedwongen arbeid — witgewassen geld inbegrepen — volgens de meest recente ramingen van de IAO rond de 150 miljard USD bedraagt, waarbij naar schatting 90 % van de slachtoffers in de particuliere sector wordt uitgebuit en twee derde van de winst afkomstig is uit commerciële seksuele uitbuiting, waardoor dit de meest lucratieve vorm van uitbuiting is;

H.

overwegende dat mensenhandel moet worden bezien in het kader van de vraag en de opbrengsten, aangezien met name de uitbuiting van vrouwen voor seksuele diensten wordt aangewakkerd door de vraag naar dergelijke diensten en de gegenereerde opbrengsten;

I.

overwegende dat de tekortschietende toepassing van het wettelijk kader ter bestrijding van mensenhandel in de lidstaten en het ontbreken van een vergelijkbaar wettelijk kader in derde landen tot de belangrijkste obstakels voor het bestrijden van de mensenhandel behoren;

J.

overwegende dat toegang tot de rechter voor slachtoffers van mensenhandel varieert van simpelweg problematisch tot onmogelijk; overwegende dat corruptie en een gebrek aan capaciteit één van de grote problemen vormen waarmee politie en justitie in veel landen kampen;

K.

overwegende dat de wereldwijde verbreiding van internettoegang mensenhandelnetwerken volgens Europol in staat stelt zich steeds meer online te ontwikkelen; overwegende dat dit nieuwe vormen van rekrutering en uitbuiting van slachtoffers in de hand werkt;

L.

overwegende dat er een verband bestaat tussen migrantensmokkel en mensenhandel; overwegende dat smokkelaars onder meer gebruikmaken van internet om hun diensten bij potentiële migranten onder de aandacht te brengen;

M.

overwegende dat mensenhandel en mensensmokkel helaas geen fenomenen van voorbijgaande aard zijn en de volgende jaren wellicht nog in omvang zullen toenemen omdat conflicthaarden, repressieve regimes en economische situaties waar ook ter wereld voedingsbodems zijn voor de criminele activiteiten van mensenhandelaars en mensensmokkelaars;

N.

overwegende dat het risico op mensenhandel toeneemt door de irreguliere migratiestromen, aangezien irreguliere migranten, vanwege hun kwetsbaarheid en illegale status, een verhoogd risico lopen het slachtoffer van mensenhandel te worden; overwegende dat niet-begeleide minderjarige migranten — die een aanzienlijk deel uitmaken van de migranten die in Europa aankomen — een doelgroep vormen voor mensenhandelnetwerken;

O.

overwegende dat mensenhandel zowel een regionaal als een mondiaal probleem is, dat niet altijd alleen op het niveau van de lidstaten kan worden aangepakt;

P.

overwegende dat volgens de Global Slavery Index wereldwijd naar schatting 35,8 miljoen mensen vastzitten in een situatie van moderne slavernij en dat mensenhandel dus een endemisch karakter heeft en in alle delen van de wereld voorkomt;

Q.

overwegende dat voorbije en opkomende tendensen op het gebied van mensenhandel uiteenlopende vormen aannemen en dat er grote verschillen bestaan tussen regio's en binnen subregio's;

R.

overwegende dat mensenhandel zich niet enkel beperkt tot landen die als minder ontwikkeld worden beschouwd, maar eveneens, in meer bedekte vormen, voorkomt in ontwikkelde landen;

S.

overwegende dat volgens de IAO 56 % van het geschatte aantal slachtoffers van gedwongen arbeid in de wereld, met inbegrip van slachtoffers van seksuele uitbuiting, uit de regio Azië-Stille Oceaan afkomstig is, hetgeen wereldwijd veruit het grootste aandeel is;

T.

overwegende dat wereldwijd naar schatting 300 000 kinderen bij gewapende conflicten zijn betrokken; overwegende dat kinderhandel, voor het ronselen van kindsoldaten, in Afrika meer voorkomt dan elders in de wereld;

U.

overwegende dat in Noord-Afrika en het Midden-Oosten 95 % van de slachtoffers volwassenen zijn; overwegende dat met name de landen in het Midden-Oosten bestemmingslanden zijn voor migrerende werknemers en dat in deze landen het zogenaamde Kafalasysteem werknemers via sponsorschap bindt aan een specifieke werkgever, hetgeen aanleiding geeft tot misbruik en arbeidsuitbuiting, soms neerkomend op gedwongen arbeid;

V.

overwegende dat seksuele uitbuiting in de landen van het Oostelijk Nabuurschap van de EU de belangrijkste beweegreden voor gerapporteerde mensenhandel is; overwegende dat stelselmatige discriminatie en racisme ertoe hebben geleid dat de Roma-gemeenschappen — zowel mannen als vrouwen — bijzonder kwetsbaar zijn voor mensenhandel voor verschillende doeleinden;

W.

overwegende dat de samenwerking tussen de lidstaten, Europol en de landen van herkomst en doorreis van de slachtoffers van mensenhandel een essentieel instrument is in de strijd tegen mensenhandelnetwerken;

X.

overwegende dat de EU een aantal prioritaire landen en regio's heeft vastgesteld om de samenwerking in de strijd tegen mensenhandel verder te versterken en te stroomlijnen;

Y.

overwegende dat de Commissie in 2010 een EU-coördinator voor de bestrijding van mensenhandel heeft benoemd om de coördinatie en de samenhang tussen de EU-instellingen, -agentschappen, lidstaten, niet-EU-landen en internationale actoren te verbeteren;

Mondiale tendensen op het gebied van mensenhandel

1.

hekelt en veroordeelt expressis verbis de mensenhandel, een groeiende industrie van menselijk lijden die alle maatschappijen en economieën verregaand en blijvend treft;

2.

benadrukt dat mensenhandel een moderne vorm van slavernij is, en een ernstige misdaad die een van de ergste schendingen van de mensenrechten vormt, welke in een maatschappij die gebaseerd is op de eerbiediging van de mensenrechten, waaronder gendergelijkheid, niet kan worden geaccepteerd; is voorts van oordeel dat mensenhandel een holistische aanpak vergt, waarbij de aandacht niet alleen moet uitgaan naar seksuele uitbuiting, maar tevens naar dwangarbeid, orgaanhandel, gedwongen bedelarij, gedwongen huwelijken, kindsoldaten en de handel in baby's;

3.

herinnert eraan dat mensenhandel een misdaad is die grensoverschrijdend van aard is en over de hele wereld voorkomt en dat maatregelen ter bestrijding van mensenhandel de dieperliggende oorzaken en mondiale tendensen in aanmerking moeten nemen; onderstreept in dit verband het belang van een consistente aanpak van de interne en externe aspecten van het EU-beleid ter bestrijding van mensenhandel;

4.

erkent dat mensenhandel als georganiseerde misdaad zowel grensoverschrijdend plaatsvindt als binnen landen zelf en dat daarom niet alleen robuuste nationale wetgeving tegen mensenhandel nodig is maar ook samenwerking tussen landen;

5.

betreurt dat in veel landen in de wereld nog steeds geen adequate wetgeving bestaat om mensenhandel strafbaar te stellen en op doeltreffende wijze te bestrijden;

6.

betreurt tevens de grote kloof tussen de bestaande wetgeving en de toepassing daarvan, met inbegrip van de beperkte of niet-bestaande toegang tot de rechter voor slachtoffers enerzijds en het gebrek aan vervolging van daders anderzijds;

7.

betreurt met name dat er veel minder slachtoffers van mensenhandel worden opgespoord dan er volgens de schattingen zouden moeten zijn en dat de vervolgingscijfers bijzonder laag zijn; vindt het uiterst zorgwekkend dat veel slachtoffers van mensenhandel verstoken blijven van passende ondersteuning en bescherming, en betreurt dat er geen maatregelen bestaan om schendingen van hun grondrechten recht te zetten;

8.

herinnert eraan dat slachtoffers van mensenhandel vaak als het ware onzichtbaar zijn in het land waar ze worden uitgebuit, dat ze te maken hebben met problemen doordat de taal en de cultuur anders zijn, en dat dit het voor hen nog moeilijker maakt om aangifte te doen van de misdaden waarvan ze het slachtoffer zijn; hekelt het feit dat deze problemen voor bepaalde categorieën bijzonder kwetsbare slachtoffers, zoals vrouwen en kinderen, nog groter zijn;

9.

benadrukt dat de vraag naar seksuele diensten in ontwikkelde landen het verhandelen van mensen vanuit ontwikkelingslanden in de hand werkt en vooral vrouwen en meisjes in een kwetsbare positie plaatst; verzoekt de lidstaten het opzettelijk gebruikmaken van de diensten van slachtoffers van mensenhandel strafbaar te stellen;

10.

herinnert eraan dat internationaal opgezette groepen slachtoffers clandestien of met hun instemming, verkregen door middel van valse beloften, vervoeren naar rijkere regio's, met name voor de sekshandel, en dat Europese landen, waar rijkere klanten te vinden zijn, boven aan deze lijst met rijkere regio's staan;

11.

hekelt het feit dat volgens de persverklaring van de stafchef van Europol meer dan 10 000 niet-begeleide vluchtelingen- en migrantenkinderen zijn verdwenen in Europa; wijst de EU en de lidstaten erop dat veel van deze kinderen in netwerken voor sekshandel, de bedelarij, de illegale en lucratieve markt voor orgaantransplantatie of in de slavenhandel terecht zijn gekomen;

12.

onderstreept dat er een wezenlijk onderscheid moet worden gemaakt tussen de concepten „mensenhandel” en „migrantensmokkel”; merkt daarbij op dat mensensmokkel tot het actieterrein behoort van criminele netwerken en georganiseerde misdaad en tot mensenhandel kan leiden, hoewel beide concepten een verschillende wettelijke en praktische aanpak vereisen en verschillende verplichtingen voor staten inhouden; spoort de EU en haar lidstaten aan het personeel dat belast is met de opvang en identificatie van migranten en asielzoekers een opleiding te bieden, met inbegrip van specifieke bewustmakingsprogramma's die gericht zijn op het kunnen onderscheiden tussen mensensmokkel en mensenhandel, in het bijzonder als het gaat om de signalering en bescherming van kinderen die het slachtoffer van mensenhandel zijn geworden alsmede niet-begeleide kinderen die het risico lopen eraan ten prooi te vallen;

13.

wijst erop dat het belangrijkste verschil is dat migranten hebben ingestemd met de smokkel, die eindigt op het moment dat zij op hun bestemming aankomen, terwijl de slachtoffers van mensenhandel tegen hun wil worden uitgebuit door middel van dwang, misleiding of misbruik; benadrukt dat de twee fenomenen ook raakvlakken kunnen hebben, in die zin dat het gevaar bestaat dat vluchtelingen en migranten, en met name niet-begeleide minderjarigen en alleen reizende vrouwen, die door criminele groepen naar de EU worden gesmokkeld, in een situatie van uitbuiting worden gedwongen en het slachtoffer worden van mensenhandel; dringt er bij de bevoegde autoriteiten in de lidstaten op aan om zowel bij hun werkzaamheden op het gebied van politiële en justitiële samenwerking als bij hun rechtshandhavingsactiviteiten aandacht te besteden aan deze overlap;

14.

stelt vast dat internet en sociale netwerken in toenemende mate door criminele netwerken worden ingezet voor het ronselen en uitbuiten van slachtoffers; roept de EU en de lidstaten daarom op in hun strijd tegen de mensenhandel voldoende te investeren in technologie en expertise om het misbruik van internet door criminele netwerken, zowel voor het ronselen van slachtoffers als voor het aanbieden van diensten die de uitbuiting van slachtoffers tot doel hebben, te identificeren, op te sporen en te bestrijden;

15.

erkent het belang en de rol van informatie- en communicatietechnologieën op het gebied van mensenhandel en erkent dat deze technologieën, hoewel zij worden gebruikt om het ronselen en uitbuiten van de slachtoffers te faciliteren, ook kunnen worden benut als instrument om mensenhandel te voorkomen; is van mening dat er meer onderzoek moet worden gedaan naar de rol van informatie- en communicatietechnologieën in relatie tot mensenhandel;

16.

verzoekt de Commissie zich te buigen over het gebruik van internet in het kader van mensenhandel en met name wat betreft seksuele uitbuiting op internet; wenst dat Europol de strijd tegen mensenhandel opvoert in het kader van de eenheid voor de melding van internetuitingen (EU IRU), met het oog op de opsporing, identificatie en verwijdering van onlinemateriaal dat verband houdt met mensenhandel;

17.

vraagt de Commissie in haar samenwerking met derde landen rekening te houden met de nieuwe ontwikkelingen omtrent de uitbreiding van mensenhandel via internet; roept de Commissie en Europol ertoe op zich te buigen over de mogelijkheden voor samenwerking tussen Europese organen voor de bestrijding van cybercriminaliteit (met name in het kader van Europol) en die van derde landen; wenst dat de Commissie tevens alle nuttige vormen van samenwerking met internetserviceproviders overweegt met het oog op het opsporen en tegengaan van onlinemateriaal dat verband houdt met mensenhandel; vraagt de Commissie om het Parlement naar behoren op de hoogte te houden;

De economie van de mensenhandel

18.

hekelt het feit dat mensenhandel een zeer lucratieve business is en dat de opbrengsten van deze criminele activiteiten grotendeels terechtkomen in de mondiale economie en het financieel stelsel; hekelt het feit dat de meest georganiseerde en machtige internationale misdaadorganisaties betrokken zijn bij mensenhandel en een werkelijk internationaal en wijdvertakt crimineel netwerk hebben gecreëerd; roept alle landen en relevante actoren op dit gebied op om ernaar te streven dat mensenhandel van een handel met weinig risico en grote winst verandert in een handel met groot risico en geringe winst;

19.

is de mening toegedaan dat financiële recherche, waarbij winsten uit criminele activiteiten worden getraceerd, inbeslaggenomen en teruggevorderd, en maatregelen tegen het witwassen van geld een cruciale rol spelen in de strijd tegen mensenhandel; herinnert eraan dat er behoefte is aan meer informatie en aandacht voor activiteiten met betrekking tot het witwassen van geld; betreurt dat er weinig gebruik wordt gemaakt van maatregelen om financiële informatie te verzamelen, te analyseren en te delen ten behoeve van strafrechtelijk onderzoek naar mensenhandel, en dat het vaak problematisch is om onderzoek naar financiële aspecten volledig te integreren in onderzoeken naar mensenhandel; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan de samenwerking, de coördinatie en het delen van informatie met derde landen te bevorderen teneinde de opbrengsten van die criminele activiteiten op te sporen en in beslag te nemen; dringt erop aan dat in beslag genomen opbrengsten gebruikt worden om slachtoffers van mensenhandel te steunen en een schadevergoeding te geven;

20.

verzoekt de regeringen de vereiste zorgvuldigheid in acht te nemen bij de bestrijding van corruptie, die mensenhandel in de hand werkt, en betrokkenheid of medewerking van overheidsinstanties bij mensenhandel te identificeren en uit te bannen, onder meer door te waarborgen dat degenen die in de publieke sector werken, ertoe worden opgeleid dergelijke gevallen te herkennen en interne richtsnoeren ter beschikking hebben om hen te helpen met verdachte gevallen om te gaan;

21.

herinnert eraan dat misbruik bij aanwerving in alle landen en regio's van de wereld voorkomt en nauw samenhangt met mensenhandel, ongeacht in welk land het voorkomt, en hetzij gebeurt doordat instanties die rechtstreeks betrokken zijn bij aanwerving gebruik maken van misleiding of dwang, hetzij doordat er hoge bedragen voor aanwerving worden gevraagd, waardoor mensen kwetsbaar worden gemaakt voor arbeidsuitbuiting en vooral migranten en laaggeschoolde werknemers financieel kwetsbaar of afhankelijk worden;

22.

verzoekt de EU en de lidstaten nauwer samen te werken met derde landen om alle facetten van mensenhandel, ook in de aanwervingsfase, te onderzoeken, de uitwisseling van informatie te verbeteren, en proactieve maatregelen, (financiële) onderzoeken en vervolgingen in te stellen; vraagt alle landen om het toezicht op en de regelgeving inzake wervingsbureaus te verbeteren;

23.

is van mening dat van geldige toestemming geen sprake kan zijn wanneer een onderdaan van een derde land uit zijn eigen land wordt weggevoerd naar de EU (of wanneer een onderdaan van een EU-lidstaat naar een andere lidstaat wordt gebracht) met het oog op prostitutie, een andere vorm van seksuele uitbuiting of dwangarbeid;

24.

is van mening dat regeringen de dialoog en partnerschappen tussen de verschillende belanghebbenden moeten aanmoedigen, met als doel om bedrijven, deskundigen op het gebied van bestrijding van mensenhandel en ngo's bijeen te brengen, gezamenlijk op te treden tegen mensenhandel en ervoor te zorgen dat de rechten van werknemers worden geëerbiedigd, met inbegrip van fundamentele arbeidsrechten; verzoekt de regeringen voorts wettelijke maatregelen te nemen om de transparantie en traceerbaarheid van producten in de toeleveringsketen te garanderen en om bedrijven te verplichten beter verslag te doen van hun inspanningen om mensenhandel uit hun toeleveringsketen te weren; verzoekt de EU en de lidstaten actief samen te werken met nationale en internationale bedrijven om ervoor te zorgen dat hun producten over de volledige toeleveringsketen vrij van uitbuiting zijn en dat zij zelf aansprakelijk worden gesteld wanneer ergens in hun toeleveringsketen — die ook de activiteiten van gelieerde ondernemingen en onderaannemers omvat — sprake is van mensenhandel;

25.

verzoekt de EU en de lidstaten een constructieve bijdrage te leveren aan de onderhandelingen van de intergouvernementele werkgroep voor onbepaalde duur voor het uitwerken van een internationaal juridisch bindend instrument voor transnationale bedrijven en andere ondernemingen met betrekking tot de rechten van de mens, en roept hen op de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten ten uitvoer te leggen;

Verschillende vormen van uitbuiting

26.

wenst dat de EU en de lidstaten de nodige inspanningen leveren om gedwongen arbeid te bestrijden in Europese industriële activiteiten in het buitenland, en in het algemeen met betrekking tot derde landen, door strengere arbeidsnormen te hanteren en te handhaven en regeringen te ondersteunen bij de vaststelling van arbeidswetgeving waarbij een minimale bescherming van werknemers, inclusief buitenlandse werknemers, wordt gegarandeerd en ervoor te zorgen dat Europese bedrijven die in derde landen actief zijn, aan deze normen voldoen; verzoekt de regeringen de arbeidswetgeving te handhaven en alle werknemers gelijk te behandelen en te verzekeren van dezelfde rechten, ongeacht hun nationaliteit of afkomst, en corruptie uit te bannen; dringt aan op verdere internationale samenwerking om het beleid inzake arbeidsmigratie aan te scherpen en betere regelgeving voor particuliere aanwervers uit te werken en te handhaven;

27.

dringt erop aan dat de fundamentele arbeids- en milieunormen van de IAO wereldwijd op alle niveaus beter worden nageleefd, onder meer ook door een betere sociale zekerheid en arbeidsinspecties; dringt tevens aan op de ratificatie en tenuitvoerlegging van het IAO-Verdrag inzake fatsoenlijk werk voor huishoudelijk personeel (2011, nr. 189) en de omzetting van de bepalingen ervan in nationale wetgeving, ook wat betreft huishoudelijk personeel in huishoudens van diplomaten;

28.

wijst erop dat het duidelijke verband tussen mensenhandel voor seksuele doeleinden en prostitutie noopt tot maatregelen die een einde maken aan de vraag naar prostitutie;

29.

wijst erop dat slachtoffers van gedwongen prostitutie in de meeste lidstaten moeilijk toegang kunnen krijgen tot psychologische begeleiding en dat ze daarom bijna uitsluitend op de hulp van liefdadigheidsorganisaties zijn aangewezen; pleit om die reden voor betere ondersteuning van deze organisaties en roept de lidstaten op de hindernissen voor de toegang tot psychologische begeleiding uit de weg te ruimen;

30.

benadrukt dat gedwongen huwelijken kunnen worden beschouwd als een vorm van mensenhandel indien het slachtoffer daarbij op enige wijze wordt uitgebuit, en verzoekt alle lidstaten dit aspect op te nemen in hun definitie van mensenhandel; benadrukt dat uitbuiting seksueel (verkrachting binnen het huwelijk, gedwongen prostitutie en pornografie) of economisch (gedwongen huishoudelijk werk en bedelarij) van aard kan zijn en dat een gedwongen huwelijk het uiteindelijke doel kan zijn van de handel (om een slachtoffer als echtgenote te verkopen of het huwelijk onder dwang te voltrekken); brengt in herinnering dat gedwongen huwelijken een grensoverschrijdend karakter kunnen hebben; verzoekt de lidstaten daarom erop toe te zien dat de nationale migratieautoriteiten goed zijn opgeleid op het gebied van de problematiek van gedwongen huwelijken in de context van mensenhandel; verzoekt de Commissie voorts de uitwisseling van beste praktijken op dit gebied te versterken;

31.

veroordeelt de praktijk van mensenhandel voor gedwongen draagmoederschap als een schending van de rechten van de vrouw en het kind; merkt op dat de vraag wordt gestimuleerd door ontwikkelde landen en ten koste gaat van kwetsbare en arme mensen, meestal in ontwikkelingslanden, en vraagt de lidstaten de gevolgen van hun eigen beperkende beleid op het gebied van reproductieve gezondheid onder ogen te zien;

32.

staat erop dat kinderen die het slachtoffer zijn van mensenhandel als dusdanig worden erkend en dat hun belangen, rechten en behoeften te allen tijde als absolute prioriteit worden beschouwd; roept op tot rechtsbijstand en fysieke, emotionele en psychologische ondersteuning en bescherming, zowel op korte als op lange termijn, en wenst dat er maatregelen worden genomen om, met inachtneming van de waardigheid en de rechten van het kind, gezinshereniging te faciliteren waar dit aangewezen is en in het belang van het kind is, of te voorzien in passende zorgregelingen;

33.

herinnert eraan dat de handel in kinderen vaak leidt tot seksueel misbruik, prostitutie, dwangarbeid of orgaanroof en -handel en benadrukt dat nooit sprake kan zijn van geldige toestemming als een kind dat het slachtoffer is geworden van mensenhandel, heeft ingestemd met het verrichten van arbeid of het verlenen van diensten; betreurt het feit dat kinderen die gevaar lopen, door rechtshandhavingsfunctionarissen vaak als daders of als irreguliere migranten worden behandeld, omdat er niet systematisch gekeken wordt naar indicatoren van mensenhandel, aan de hand waarvan slachtoffers kunnen worden gesignaleerd;

34.

is met betrekking tot niet-begeleide minderjarigen van oordeel dat het belangrijk is dat de signalering van minderjarige slachtoffers van mensenhandel sneller en op proactievere wijze verloopt, met name bij grensovergangen en in opvangcentra, en dat de multidisciplinaire samenwerking wordt geïntensiveerd, om ervoor te zorgen dat de belangen van kinderen doeltreffend worden beschermd; acht het noodzakelijk de voogdijstelsels in de lidstaten te versterken om te voorkomen dat niet-begeleide en van hun familie gescheiden kinderen in handen van georganiseerde mensenhandelnetwerken vallen;

35.

dringt aan op verbetering van de nationale voogdijsystemen voor kinderen in Europa, als onderdeel van de EU-strategie ter bestrijding van mensenhandel, waarin de essentiële rol van voogden om kinderen voor kwaad te behoeden, erkend wordt;

36.

vraagt de EU zich te blijven inzetten voor de strijd tegen het fenomeen van kindsoldaten, met name door steun te verlenen aan regeringen die deze kwestie aanpakken en aan maatschappelijke organisaties die ter plaatse actief zijn, om maatregelen in te voeren ter voorkoming van het ronselen en inzetten van kindsoldaten, om de ontwikkeling van wetgeving ter bescherming van kinderen te ondersteunen, met inbegrip van de strafbaarstelling van het ronselen van kindsoldaten, en om middelen te mobiliseren waarmee veerkracht kan worden opgebouwd en kinderen een beschermende omgeving kan worden geboden; roept de EU op er bij derde landen op aan te dringen de desbetreffende internationale normen te ratificeren en toe te passen, waaronder het Facultatieve Protocol bij het Verdrag inzake de rechten van het kind inzake de betrokkenheid van kinderen bij gewapende conflicten;

37.

benadrukt dat kinderen en personen met een handicap een verhoogd risico lopen om het slachtoffer te worden van mensenhandel; wijst erop dat slachtoffers van mensenhandel gehandicapt kunnen raken ten gevolge van het misbruik door de mensenhandelaar, en dat personen met een handicap andersom juist vanwege hun kwetsbaarheid het slachtoffer kunnen worden van mensenhandel;

38.

is verheugd dat gedwongen bedelarij in Richtlijn 2011/36/EU is opgenomen als vorm van mensenhandel; dringt er bij de lidstaten op aan hun nationale wetgeving te harmoniseren en de regeringen van derde landen in dit verband te verzoeken wettelijke bepalingen vast te stellen en ten uitvoer te leggen; veroordeelt iedere vorm van strafbaarstelling van slachtoffers van gedwongen bedelarij en dringt aan op toegang tot werkgelegenheid en huisvesting; dringt erop aan dat er cursussen over gedegen signalering en doorverwijzing worden gegeven aan politie- en andere functionarissen, teneinde slachtoffers van gedwongen bedelarij te verzekeren van passende hulp; onderstreept dat veel van de slachtoffers afkomstig zijn uit arme milieus en randgroepen; dringt erop aan dat preventieve maatregelen gericht moeten zijn op het minder kwetsbaar maken van risicogroepen, beginnend met basisstructuren zoals integratie in het onderwijs en de arbeidsmarkt, en op vergroting van het aantal opvangplaatsen en beschermende omgevingen om kwetsbare personen te helpen;

39.

benadrukt dat het VN-Protocol van Palermo vereist dat schuldarbeid strafbaar wordt gesteld als een vorm van mensenhandel; dringt er bij de regeringen op aan de wet te handhaven, en te waarborgen dat degenen die van schuldarbeid profiteren, worden bestraft;

40.

wijst erop dat er een nieuwe vorm van mensenhandel in opkomst is, waarbij personen worden verhandeld voor losgeld en ernstig worden gemarteld; merkt op dat bij deze nieuwe vorm van commoditisering gebruikt wordt gemaakt van afpersing, mishandeling en verkrachting om gezins- en familieleden die binnen of buiten de EU verblijven ertoe te bewegen losgeld te betalen;

41.

veroordeelt de handel in menselijke organen, weefsels en cellen, met inbegrip van de onwettige handel in geslachtscellen (eicellen, sperma), foetale weefsels en cellen en stamcellen van volwassenen en embryo's;

42.

benadrukt dat mensenhandel volgens een verslag van Global Financial Integrity een van de tien illegale activiteiten is waar wereldwijd het meeste geld mee wordt verdiend en dat met mensenhandel op jaarbasis door vele landen tezamen een winst wordt geboekt die schommelt tussen 600 miljoen en 1,2 miljard USD; wijst er verder op dat volgens de Verenigde Naties mensen van alle leeftijden het doelwit kunnen zijn, maar dat migranten, daklozen en analfabeten het meest kwetsbaar zijn;

43.

benadrukt dat de economische stagnatie, de leemten in de wetgeving en tekortkomingen in de wetshandhaving in ontwikkelingslanden in combinatie met de toegenomen globalisering en de verbeterde communicatietechnologieën het perfecte scenario creëren voor criminele, illegale orgaanhandel; wijst erop dat een gebrek aan economische kansen mensen dwingt om opties te overwegen die ze anders gevaarlijk of verwerpelijk zouden vinden, en dat inadequate wetshandhaving handelaren in staat stelt te opereren zonder dat ze bang hoeven zijn om te worden vervolgd;

44.

benadrukt dat het illegaal is om menselijke organen, weefsels en cellen te kopen; merkt op dat mensen die verhandeld worden voor het wegnemen van organen geconfronteerd worden met specifieke problemen, en dat de slachtoffers zich vaak niet bewust zijn van de langdurige en slopende medische gevolgen van het wegnemen van organen en het gebrek aan postoperatieve behandeling, en evenmin van de psychologische gevolgen van de operatie; roept op tot gerichtere bewustmakingsinitiatieven om beter duidelijk te maken welke schade de verkoop van organen aanricht, met name onder de armste en meest kwetsbare personen, die mogelijk bereid zijn om een orgaan te verkopen als ze op die manier hun economische situatie kunnen verbeteren;

45.

spoort de Commissie aan alle vormen van mensenhandel te veroordelen die orgaanverwijdering tot doel hebben, en een duidelijk standpunt in te nemen ten aanzien van de illegale handel in organen, weefsels en cellen; wenst dat de EU de medische en transplantatie-organisaties ertoe aanspoort een ethische gedragscode op te stellen voor gezondheidswerkers en transplantatiecentra en daarin aandacht te besteden aan de manier waarop transplantatie-organen in het buitenland worden verkregen, alsmede aan de procedure voor medische zorg na een transplantatie; wijst erop dat burgers die tot de armste gemeenschappen ter wereld behoren, in het bijzonder risico lopen het slachtoffer te worden van illegale orgaanhandel;

46.

dringt aan op de ratificatie en tenuitvoerlegging van het Verdrag van de Raad van Europa tegen de handel in menselijke organen; verzoekt de EU om er bij de regeringen van derde landen op aan te dringen gerechtelijke stappen te ondernemen tegen medisch personeel, ziekenhuizen en particuliere klinieken die actief zijn op de illegale en lucratieve markt van orgaantransplantaties;

47.

wenst dat de lidstaten, door de problemen omtrent mensenhandel meer onder de aandacht te brengen en verplichte scholing aan te bieden, aansturen op meer inspanningen om de medische gemeenschap te betrekken bij het opvoeren van de strijd tegen deze vorm van mensenhandel;

48.

benadrukt dat preventie en een sectoroverschrijdende, multidisciplinaire benadering belangrijk zijn voor het aanpakken van de illegale aanschaf van menselijke organen, inclusief de mensenhandel voor het wegnemen van organen, die zich heeft ontwikkeld tot een wereldwijd probleem; roept op tot gerichtere bewustmakingsinitiatieven om beter duidelijk te maken welke schade de verkoop van organen aanricht, teneinde slachtoffers en potentiële slachtoffers beter te informeren over de fysieke en psychologische risico's, met name de armsten en personen die het kwetsbaarst zijn wat ongelijkheid en armoede betreft, omdat zij de verkoop van een orgaan kunnen beschouwen als de prijs die ze moeten betalen om hun economische situatie te verbeteren; onderstreept dat de bewustmakingscampagnes een verplicht onderdeel moeten vormen van zowel het Europese nabuurschapsbeleid als van de ontwikkelingssamenwerking van de EU;

49.

wijst op de cruciale rol van dokters, verpleegkundigen, maatschappelijk werkers en ander medisch personeel, die als enigen van beroepswege contact hebben met de slachtoffers terwijl deze zich in gevangenschap bevinden, en die een sleutelrol spelen bij de voorkoming van mensenhandel; vindt het zorgwekkend dat deze kansen om te interveniëren momenteel niet worden benut; merkt op dat de medische gemeenschap erin moet worden getraind om de alarmsignalen van mensenhandel te herkennen en moet worden geschoold op het gebied van rapportageprocedures zodat zij slachtoffers beter kunnen helpen, en stelt dat er strenge straffen moeten worden ingevoerd voor elke betrokkenheid bij illegale orgaanhandel;

50.

spoort ertoe aan dat in verschillende landen en binnen verschillende regelingen programma's van veronderstelde toestemming worden ingevoerd, waarbij burgers bij het uitvoeren van bepaalde administratieve procedures de optie wordt geboden zich direct in te schrijven in een donorregister, zodat patiënten minder afhankelijk worden van de zwarte markt en er tegelijkertijd meer organen beschikbaar komen, waardoor de kosten van transplantaties worden teruggebracht en de aantrekkelijkheid van medisch toerisme afneemt;

51.

verzoekt de Commissie en de lidstaten maatregelen te nemen om „transplantatietoerisme” te voorkomen, door maatregelen aan te nemen die de beschikbaarheid van wettig verkregen organen vergroten, om illegale orgaanaanschaf beter te voorkomen, en een transparant systeem op te zetten voor de traceerbaarheid van getransplanteerde organen, met anonimiteitsgarantie voor de donors; verzoekt de Commissie richtsnoeren op te stellen om EU-lidstaten aan te moedigen deel te nemen aan samenwerkingspartnerschappen als Eurotransplant en Scandiatransplant;

52.

benadrukt dat er volgens de Wereldgezondheidsorganisatie slechts beperkte wetenschappelijke gegevens voorhanden zijn over mensenhandel en gezondheid, vooral wat mentale en psychische gezondheid betreft; benadrukt eveneens dat de behoeften van slachtoffers en overlevenden vaak worden onderschat; roept de Commissie en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten derhalve op om dit op te volgen en informatie te verstrekken over de gevolgen van mensenhandel en de behoeften van de slachtoffers op het gebied van fysieke en psychische gezondheid;

Rechten van slachtoffers, inclusief het recht op verhaal

53.

verzoekt de EU en de lidstaten te kiezen voor een op mensenrechten gebaseerde en op het slachtoffer gerichte benadering, en slachtoffers en kwetsbare bevolkingsgroepen centraal te stellen bij alle inspanningen ter bestrijding en preventie van mensenhandel en ter bescherming van de slachtoffers;

54.

laakt de zorgwekkende kloof tussen de verplichtingen van de overheid en de mate waarin deze in de praktijk worden nagekomen wanneer het om de rechten van slachtoffers gaat; is ingenomen met Richtlijn 2012/29/EU tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten; hoopt dat deze richtlijn correct door de lidstaten is omgezet, aangezien de uiterste datum voor de tenuitvoerlegging ervan 16 november 2015 was; vraagt de lidstaten, met inbegrip van de landen van herkomst, de transitlanden en de landen van bestemming, om op hun grondgebied en binnen hun rechtsgebied aan alle personen die het slachtoffer zijn geworden van mensenhandel, met inbegrip van onderdanen van derde landen, toegang te verlenen tot rechtvaardige, adequate en passende rechtsmiddelen of de toegang tot deze rechtsmiddelen te faciliteren;

55.

herinnert eraan dat snelle en accurate signalering van slachtoffers van essentieel belang is om de rechten waarop zij wettelijk aanspraak kunnen maken te garanderen; staat erop dat in verband met de signalering van slachtoffers van mensenhandel met name door diensten die verantwoordelijk zijn voor migratie, veiligheid en grenscontrole maatregelen worden genomen voor capaciteitsopbouw;

56.

dringt er bij de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) op aan met derde landen optimale werkwijzen uit te wisselen op het gebied van, ten eerste, de scholing van politiediensten en hulpverleners om inzicht te verkrijgen in de wijze waarop slachtoffers het best benaderd kunnen worden en, ten tweede, toepassing van het beginsel van individuele beoordeling van slachtoffers, om te bepalen wat hun specifieke behoeften zijn en welke hulp en bescherming zij nodig hebben;

57.

wijst op het belang van het beginsel van wederzijdse erkenning, zoals verankerd in artikel 82, lid 1, VWEU; verzoekt de Commissie, de lidstaten en de EU-agentschappen de positie van slachtoffers van mensenhandel te verbeteren door middel van volledige wederzijdse erkenning van gerechtelijke en administratieve besluiten, waaronder die met betrekking tot maatregelen ter bescherming van de slachtoffers van mensenhandel, zodat de status van slachtoffer, toegekend door een lidstaat, geldig is in de hele Europese Unie en slachtoffers (of organisaties die hen vertegenwoordigen) moeten worden geholpen en bijgestaan ingeval hun status tijdens reizen binnen de Unie niet wordt erkend;

58.

staat erop dat de strafrechtelijke respons slachtoffers verzekert van gelijke en doeltreffende toegang tot de rechter en hen informeert over hun wettelijke rechten; verzoekt alle staten hun internationale verplichting na te komen om de rechten van slachtoffers die onder hun rechtsmacht vallen te beschermen, en slachtoffers ten volle te ondersteunen, onder meer door middel van psychologische bijstand, ongeacht hun bereidheid om mee te werken aan strafprocedures;

59.

bevestigt dat slachtoffers van mensenhandel het recht hebben op een doeltreffende voorziening in rechte, inclusief toegang tot de rechtspraak, erkenning van hun wettelijke identiteit en burgerschap, teruggave van eigendom, passende schadeloosstelling alsook medische en psychologische zorg, wettelijke en maatschappelijke dienstverlening, en ondersteuning voor hun (re-)integratie op lange termijn, onder meer in de vorm van economische steun;

60.

merkt op dat universele toegang tot gezondheidszorg en seksuele en reproductieve gezondheid belangrijk is, vooral voor slachtoffers van mensenhandel, die als direct gevolg van hun uitbuiting veel fysieke en psychische problemen kunnen ondervinden; vraagt de lidstaten om te voorzien in gemakkelijk toegankelijke gezondheidsdiensten en nazorg voor slachtoffers van mensenhandel;

61.

verzoekt de lidstaten waar de uitbuiting van de slachtoffers van mensenhandel heeft plaatsgevonden de nodige adequate genderbewuste medische zorg te bieden op basis van individuele behoeften, met bijzondere aandacht voor slachtoffers van mensenhandel en seksuele uitbuiting;

62.

merkt op dat personen die handicaps hebben of deze oplopen terwijl ze worden verhandeld, extra bescherming tegen uitbuiting nodig hebben en roept de EU en de lidstaten op te waarborgen dat de hulp die aan deze slachtoffers wordt geboden, ook werkelijk specifiek op hun behoeften is toegesneden;

63.

onderstreept de noodzaak om slachtoffers van mensenhandel in de samenleving te re-integreren en hun recht op bescherming te eerbiedigen; verzoekt de lidstaten netwerken van opvangcentra op te zetten, bestaande netwerken te versterken, te zorgen voor dienstverlening in een taal die het slachtoffer begrijpt en slachtoffers toegang te bieden tot onderwijs; dringt erop aan dat ngo's, internationale organisaties, overheidsorganen en agentschappen in de landen van herkomst en bestemming gezamenlijke inspanningen leveren met het oog op sociale inclusie en het verlenen van bijstand, met name wanneer slachtoffers terugkeren naar hun thuisland;

64.

onderstreept hoe belangrijk het is de veiligheid te waarborgen van slachtoffers van mensenhandel die voor de rechter getuigen tegen mensenhandelaars;

65.

dringt erop aan dat bij strafrechtelijke procedures meer aandacht uitgaat naar de slachtoffers; verzoekt de bevoegde autoriteiten slachtoffers van mensenhandel niet vast te houden en ervoor te zorgen dat ze niet kunnen worden gestraft voor strafbare feiten waartoe ze werden gedwongen in de context van hun situatie als slachtoffer van mensenhandel, met name in het geval van prostitutie, andere vormen van seksuele uitbuiting of dwangarbeid; roept de lidstaten op het beginsel van niet-strafbaarstelling te respecteren;

66.

verzoekt de lidstaten rechtsinstrumenten te ontwikkelen die slachtoffers van mensenhandel in staat stellen gemakkelijker contact op te nemen met de autoriteiten zonder hun eigen veiligheid en rechten als slachtoffer op het spel te zetten;

67.

verzoekt de lidstaten Richtlijn 2011/36/EU, met name artikel 8, onverwijld ten uitvoer te leggen, ter aanvulling van alle relevante juridische kaders inzake mensenhandel; dringt er bij de Commissie op aan gerechtelijke stappen te ondernemen tegen lidstaten die de richtlijn niet ten uitvoer leggen en zo snel mogelijk het uitvoeringsverslag te publiceren dat in april 2015 gepubliceerd had moeten worden;

68.

roept de regeringen op een strikte scheiding aan te brengen tussen immigratieautoriteiten en arbeidsinspecties, teneinde slachtoffers aan te moedigen om klachten in te dienen, en te waarborgen dat er, indien er gevallen van mensenhandel worden ontdekt, geen maatregelen getroffen worden tegen de slachtoffers;

69.

verzoekt de lidstaten ieder gebruik van de diensten van een slachtoffer van mensenhandel door hun burgers — waaronder prostitutie of andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen arbeid of gedwongen dienstverlening, met inbegrip van bedelarij, slavernij of met slavernij te vergelijken praktijken, lijfeigendom of uitbuiting van criminele activiteiten of orgaanverwijdering — strafbaar te stellen, zelfs indien zij zich hier buiten de lidstaat en/of buiten de EU schuldig aan maken;

70.

is van oordeel dat het risico om slachtoffer van mensenhandel te worden groter is voor vluchtelingen, asielzoekers, houders van een humanitair visum of personen die om internationale bescherming verzoeken; verzoekt de lidstaten erop toe te zien dat rechtshandhavings- en asielinstanties samenwerken om slachtoffers van mensenhandel die internationale bescherming behoeven te helpen bij het indienen van een asielverzoek; wijst er nogmaals op dat maatregelen ter bestrijding van mensenhandel geen afbreuk mogen doen aan de rechten van slachtoffers van mensenhandel, migranten, vluchtelingen en personen die internationale bescherming behoeven;

71.

verzoekt de lidstaten gendergevoelige maatregelen te treffen teneinde slachtoffers van mensenhandel beter op te sporen in asiel- en terugkeerprocedures, meer gedetailleerde en naar gender uitgesplitste gegevens te bewaren en ervoor te zorgen dat deze slachtoffers ook worden doorverwezen naar gepaste steunmogelijkheden;

72.

herinnert de lidstaten eraan dat Richtlijn 2011/36/EU het beginsel van non-refoulement onverlet laat, overeenkomstig het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 1951;

73.

moedigt de lidstaten aan asielzoekers die het slachtoffer zijn van mensenhandel dezelfde rechten toe te kennen als die welke voor andere slachtoffers van mensenhandel gelden;

74.

merkt op dat de terugkeer van migranten en vluchtelingen volgens de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) inherente veiligheidsrisico's met zich meebrengt, omdat het gevaar dat deze personen opnieuw door hun uitbuiters worden verhandeld vaak toeneemt als zij erin geslaagd zijn te ontsnappen, als zij contact hebben gehad met rechtshandhavingsfunctionarissen of als zij een getuigenis hebben afgelegd voor de rechter, en dat deze risico's in kaart gebracht, onderzocht en beperkt moeten worden (2);

75.

vraagt de EU en de lidstaten de strijd tegen mensenhandel zichtbaarder te maken voor de bevolking, met name op luchthavens, trein- en busstations, scholen, universiteiten en relevante werkplekken; roept de EU en de lidstaten op de aandacht van hun overheidsfunctionarissen te vestigen op de EU-richtsnoeren inzake de signalering van slachtoffers van mensenhandel en op de publicatie van de Commissie over de EU-rechten van slachtoffers van mensenhandel, en moedigt actief gebruik hiervan aan;

76.

pleit voor gerichte EU-financiering voor lokale ngo's met het oog op de signalering en ondersteuning van slachtoffers van mensenhandel en voor bewustmaking onder bevolkingsgroepen die kwetsbaar zijn voor uitbuiting en mensenhandel; wijst in dit verband op de rol van de media, die voor bewustmaking kunnen zorgen en informatie kunnen verstrekken over risico's;

Regionale en internationale samenwerking in de strijd tegen mensenhandel

77.

vindt het zorgwekkend dat de huidige mate van internationale samenwerking op het gebied van mensenhandel tekortschiet, met name wat landen van herkomst en transitlanden betreft, en dat dit een groot struikelblok is met het oog op doeltreffende bestrijding van mensenhandel; dringt aan op betere coördinatie en samenwerking en op de systematische uitwisseling van gegevens om grensoverschrijdende mensenhandel te onderzoeken en te bestrijden, door ruimere financiële en technische bijstand en betere communicatie over de grenzen heen, samenwerking en capaciteitsopbouw op gouvernementeel en politioneel niveau, inclusief grenswachten, personeel van immigratie- en asieldiensten, opsporingsambtenaren en diensten voor slachtofferhulp, maatschappelijke organisaties en VN-agentschappen, onder meer om na te gaan hoe slachtoffers kunnen worden herkend en beschermd en om te overleggen hoe moet worden omgegaan met de landen van herkomst, doorreis en bestemming die het VN-Protocol van Palermo niet hebben geratificeerd; verzoekt de EU een regionale aanpak te ontwikkelen die voornamelijk gericht is op routes voor mensenhandel en in oplossingen voorziet die zijn toegesneden op de vormen van uitbuiting in de verschillende regio's; onderstreept voorts het nut van internationale uitwisselingsprogramma's voor beroepsbeoefenaars die zich bezighouden met de bestrijding van mensenhandel;

78.

vraagt de Commissie, de bevoegde EU-agentschappen en de lidstaten genderspecifieke scholing te ontwikkelen voor personeel van rechtshandhavings- en grensinstanties om potentiële slachtoffers van mensenhandel, in het bijzonder van mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting, beter te leren herkennen en bij te staan;

79.

wijst erop dat de EU de politiële en justitiële samenwerking tussen de lidstaten en met derde landen — met name met landen van herkomst en doorreis van slachtoffers van mensenhandel — gericht op het voorkomen, onderzoeken en vervolgen van strafbare feiten die verband houden met mensenhandel, moet intensiveren, met name via Europol en Eurojust, onder meer op het gebied van de uitwisseling van informatie, met name over bekende routes voor mensenhandel, deelname aan gemeenschappelijke onderzoeksteams en de bestrijding van rekrutering van mensen met het oog op mensenhandel via internet of andere digitale middelen; onderstreept hoe belangrijk het is dat gegevens systematisch worden uitgewisseld en dat de lidstaten de Europoldatabanken Focal Point Phoenix en Focal Point Twins bijhouden; pleit voor meer samenwerking tussen Europol en Interpol op het gebied van de bestrijding van mensenhandel en herinnert eraan dat bij de uitwisseling van gegevens tussen de lidstaten en met derde landen de EU-normen op het gebied van gegevensbescherming volledig moeten worden geëerbiedigd; verzoekt de lidstaten meer vergelijkbare gegevens over de bestrijding van mensenhandel te verzamelen en de uitwisseling van gegevens tussen de lidstaten onderling en met derde landen te verbeteren;

80.

wenst dat de EU en de lidstaten ervoor zorgen dat hun rechtshandhandhavingsinstanties en politiediensten over voldoende personeel en middelen beschikken om ook informatie van familieleden of andere bronnen te kunnen ontvangen, deze informatie met de bevoegde Europese en nationale autoriteiten te kunnen uitwisselen en op passende wijze te kunnen behandelen en analyseren;

81.

beklemtoont dat de landen van doorreis van cruciaal belang zijn in de strijd tegen de mensenhandel, aangezien de uitbuiting van de slachtoffers in dat stadium nog niet is begonnen; beklemtoont dat het belangrijk is de grenspolitie extra scholing te bieden, teneinde hun signaleringsvaardigheden te verbeteren;

82.

wijst op de talrijke uitdagingen in verband met grensoverschrijdende arbeidsmigratie, met name het risico dat migranten in de illegaliteit terechtkomen en hun meest fundamentele rechten verliezen; pleit voor de instelling van mechanismen voor grensoverschrijdende arbeidsmigratie in de EU en op internationaal niveau om reguliere arbeidsmigratie te bevorderen en te formaliseren;

83.

erkent dat de EU zich inspant om geformaliseerde kanalen voor grensoverschrijdende arbeidsmigratie te creëren, waar meer aandacht naar zou moeten uitgaan, en wenst dat in dit verband grotere en meer samenhangende inspanningen worden geleverd; wijst erop dat geformaliseerde arbeidsmigratie een middel kan zijn om mensenhandel te voorkomen en levens te redden;

84.

verzoekt de EU nauwer samen te werken met ngo's en andere betrokken internationale organisaties, onder meer door te zorgen voor toereikende financiering en gecoördineerde steun, om zo de uitwisseling van optimale werkwijzen en de ontwikkeling en uitvoering van beleidsmaatregelen te bevorderen en het onderzoek op te voeren, en daarbij ook lokale actoren te betrekken, en de aandacht in het bijzonder te richten op toegang tot de rechter voor slachtoffers en op vervolging van daders;

85.

herinnert eraan dat de lidstaten in overeenstemming met Richtlijn 2011/36/EU organisaties uit het maatschappelijk middenveld moeten stimuleren en nauw met deze organisaties moeten samenwerken, meer bepaald in het kader van beleidsinitiatieven, voorlichtings- en bewustwordingscampagnes, onderzoeks- en onderwijsprogramma's en opleiding, alsook bij het monitoren en evalueren van de impact van maatregelen ter bestrijding van mensenhandel; wijst er voorts op dat ngo's ook een bijdrage moeten leveren als het aankomt op vroegtijdige signalering van en het bieden van bijstand en ondersteuning aan slachtoffers; dringt erop aan dat de lidstaten ervoor zorgen dat ngo's beschermd worden tegen wraakacties, bedreiging en intimidatie en niet strafrechtelijk worden vervolgd als zij steun verlenen aan slachtoffers van mensenhandel in een irreguliere situatie;

86.

roept de EU, de lidstaten en de internationale gemeenschap op bijzondere aandacht te besteden aan het voorkomen en bestrijden van mensenhandel in gebieden die door een humanitaire crisis zijn getroffen, zoals natuurrampen en gewapende conflicten, teneinde de kwetsbaarheid van slachtoffers voor mensenhandelaars en andere criminele netwerken te verminderen; benadrukt dat bescherming moet worden geboden aan alle personen die daar overeenkomstig de internationale en regionale afspraken recht op hebben;

87.

wijst erop dat mensen die worden gedwongen hun woonplaats te verlaten door plotselinge of progressieve veranderingen die verband houden met het klimaat en hun leven of levensomstandigheden negatief beïnvloeden, een groot risico lopen om slachtoffer te worden van mensenhandel; benadrukt dat dit soort menselijke mobiliteit als gevolg van klimaatverandering een sterke economische dimensie heeft — klimaatverandering kan onder andere leiden tot een verlies van middelen van bestaan en tot een lager inkomen — en dat deze personen daarom het directe risico lopen om slachtoffer te worden van dwangarbeid of slavernij;

Bestrijding van mensenhandel in het externe optreden van de EU

88.

erkent en steunt de activiteiten van de EU-coördinator tegen mensenhandel die is benoemd om de coördinatie en de coherentie tussen de EU-instellingen, de EU-agentschappen en de lidstaten met derde landen en internationale actoren te verbeteren, en dringt er bij de coördinator op aan de gezamenlijke concrete acties en maatregelen van de EU, de lidstaten, derde landen en internationale actoren verder uit te bouwen, niet alleen met het oog op coherentere en efficiëntere samenwerking bij het opzetten van systemen voor signalering, bescherming en ondersteuning van slachtoffers van mensenhandel, maar ook om de preventie van mensenhandel te verbeteren, naar betere vervolging van mensenhandelaren te streven en een netwerk te creëren waarmee op nieuwe problemen kan worden gereageerd;

89.

dringt er bij de EU op aan op internationaal niveau het nodige te doen om slavenhandel te voorkomen en te bestrijden en alle vormen van slavernij stap voor stap en zo snel mogelijk volledig uit te roeien;

90.

acht het van essentieel belang dat met strategieën ter bestrijding van mensenhandel ook de factoren worden aangepakt die mensenhandel faciliteren, evenals de achterliggende oorzaken van het fenomeen, en dat de strategieën een geïntegreerde benadering aanhouden die de verschillende actoren bijeenbrengen en de verschillende mandaten en perspectieven combineren, zowel op nationaal als op internationaal niveau; meent dat preventiestrategieën maatregelen moeten omvatten ter bestrijding van armoede, onderdrukking, gebrek aan eerbiediging van de mensenrechten, gewapende conflicten en economische en sociale ongelijkheden, en erop gericht moeten zijn om potentiële slachtoffers minder kwetsbaar te maken, de vraag naar diensten van verhandelde personen te ontmoedigen (deze vraag kan ook worden beschouwd als een onderliggende oorzaak van mensenhandel), de bevolking beter voor te lichten en corruptie onder overheidsfunctionarissen uit te bannen; roept alle landen tevens op hun verplichtingen uit het hoofde van het Protocol van Palermo daadwerkelijk na te komen;

91.

verzoekt de lidstaten alle relevante internationale instrumenten, overeenkomsten en juridische verplichtingen te ratificeren, met inbegrip van het Verdrag van Istanbul, en de inspanningen op te voeren om de effectiviteit, coördinatie en samenhang van de strijd tegen mensenhandel te verbeteren; wenst dat de EU aandringt op de ratificatie van alle relevante internationale instrumenten;

92.

vraagt de vertegenwoordigers van de EU om bijzondere aandacht te besteden aan mensenhandel, niet alleen tijdens politieke dialogen met derde landen, maar ook door middel van de samenwerkingsprogramma's van de EU en in multilaterale en regionale fora, onder meer via openbare verklaringen;

93.

verzoekt de EU haar steunprogramma's met betrekking tot mensenhandel te herzien, te zorgen voor gerichtere financiering en van mensenhandel een volwaardig samenwerkingsgebied te maken; moedigt in dit verband aan meer middelen beschikbaar te stellen voor diensten die binnen de EU-instellingen actief zijn op het gebied van mensenhandel; vraagt de Commissie haar lijst van prioritaire landen regelmatig bij te stellen, met inbegrip van de selectiecriteria, om ervoor te zorgen dat deze lijst de realiteit weerspiegelt en gemakkelijker kan worden aangepast aan veranderende omstandigheden en nieuwe tendensen;

94.

verzoekt de Commissie en de lidstaten niet alleen de wetgevende maatregelen tegen mensenhandel te versterken maar ook de definitie van mensenhandel uit te breiden, door er verwijzingen in op te nemen naar nieuwe vormen van mensenhandel;

95.

roept de EU en de lidstaten op alle maatregelen met betrekking tot de bestrijding van mensenhandel ten uitvoer te leggen die zijn voorzien in het huidige EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie en aansluiten bij de EU-strategie voor de uitroeiing van mensenhandel;

96.

verzoekt de Commissie te beoordelen of het mandaat van het toekomstige Europees Openbaar Ministerie eventueel moet worden herzien om de strijd tegen mensenhandel op te nemen in zijn bevoegdheden;

97.

wenst dat het EU-beleid tegen mensenhandel doeltreffender wordt gemaakt door het beter te integreren in de bredere strategieën van de EU op het gebied van veiligheid, gelijkheid van vrouwen en mannen, economische groei, cyberveiligheid, migratie en externe betrekkingen;

98.

roept alle EU-instellingen en de lidstaten ertoe op zowel intern als extern een coherent beleid te voeren door de mensenrechten, overeenkomstig de fundamentele waarden van de Unie, centraal te stellen in de betrekkingen van de EU met alle derde landen, en met name economische en handelsbetrekkingen te gebruiken als hefboom;

99.

vraagt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat mensenrechten, gendergelijkheid en de bestrijding van mensenhandel de kern blijven uitmaken van het EU-ontwikkelingsbeleid en de EU-partnerschappen met derde landen; verzoekt de Commissie bij het uitstippelen van nieuw ontwikkelingsbeleid en het herzien van bestaand beleid genderbewuste maatregelen in te voeren;

100.

benadrukt dat de kwetsbaarheid van vrouwen en meisjes en het risico dat zij lopen om slachtoffer te worden, zouden verminderen als hun economische en maatschappelijke positie wordt versterkt, en vraagt de Commissie haar gerichte actie op het vlak van gendergelijkheid in alle ontwikkelingsoperaties voort te zetten en ervoor te zorgen dat gendergelijkheid samen met vrouwenrechten tijdens politieke dialogen met derde landen een agendapunt blijft;

101.

wijst op het belang van de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling, en met name doelstelling 5.2, die gericht is op de uitbanning van alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes in de publieke en in de private sfeer, waaronder mensenhandel en seksuele en andere vormen van uitbuiting;

102.

verzoekt de EU derde landen bij te staan in hun inspanningen om de signalering, ondersteuning en re-integratie van slachtoffers en de vervolging van mensenhandel te verbeteren, door passende wetgeving aan te nemen en ten uitvoer te leggen en hun juridische definities, procedures en samenwerking beter af te stemmen op de internationale normen;

103.

dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan te waarborgen dat rechtshandhavingspersoneel, onder meer bij agentschappen zoals Frontex, Europol en het EASO, en andere functionarissen die in contact kunnen komen met slachtoffers of potentiële slachtoffers van mensenhandel, degelijk worden opgeleid om gevallen van mensenhandel te kunnen aanpakken, aan de hand van een geïntegreerde intersectionele benadering, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de behoeften van vrouwen, kinderen en andere groepen in kwetsbare situaties, zoals Roma en vluchtelingen, die het slachtoffer zijn geworden van mensenhandel, en aan manieren om de slachtoffers van mensenhandel volledige bescherming te bieden en slachtoffers en anderen ertoe te bewegen mensenhandelaars aan te geven;

104.

is van oordeel dat uit derde landen afkomstige slachtoffers van mensenhandel in een zo vroeg mogelijk stadium van de handelsketen moeten worden opgespoord en dat daarom aan de grenzen meer inspanningen moeten worden geleverd om slachtoffers direct bij binnenkomst van de Unie als zodanig te herkennen; verzoekt de lidstaten samen met derde landen te werken aan de verbetering van bestaande richtsnoeren die consulaire diensten en grenswachters kunnen helpen bij de signalering van slachtoffers van mensenhandel en onderstreept in dit verband het belang van de uitwisseling van optimale werkwijzen, met name wat betreft de verhoren aan de grens; benadrukt eveneens dat de grens- en kustwacht toegang moet hebben tot de databanken van Europol;

105.

roept de lidstaten ertoe op de samenwerking met derde landen te verbeteren teneinde alle vormen van mensenhandel te bestrijden, en daarbij bijzondere aandacht te besteden aan de genderdimensie van mensenhandel om kinderhuwelijken, seksuele uitbuiting van vrouwen en meisjes en sekstoerisme gericht tegen te gaan; spoort de Commissie en de EDEO ertoe aan het proces van Khartoem te intensiveren door het aantal concrete, te realiseren projecten op te voeren en de actieve deelname uit te breiden tot een groter aantal landen;

106.

wenst dat de Commissie, de Raad en de EDEO tijdens hun onderhandelingen met derde landen over internationale overeenkomsten, overnameovereenkomsten en samenwerkingsovereenkomsten benadrukken dat derde landen mensenhandel doeltreffend moeten bestrijden, de daders vaker moeten vervolgen en de bescherming van slachtoffers moeten verbeteren;

107.

wenst dat de EU zich effectief inzet voor de bestrijding van mensenhandel en mensensmokkel; verzoekt de EU en de lidstaten te investeren in de signalering van slachtoffers van mensenhandel onder vluchtelingen en migranten en onder slachtoffers van schendingen en misbruik in het kader van smokkelactiviteiten die worden geleid door criminele netwerken;

108.

onderstreept de noodzaak van voorbereiding en training voor internationale civiele politiemissies alsmede training voor diplomaten, verbindingsfunctionarissen, consulaire medewerkers en ontwikkelingswerkers, teneinde de signalering van slachtoffers van mensenhandel te verbeteren; acht training voor deze groepen noodzakelijk, daar zij vaak het eerste contact zijn voor slachtoffers van mensenhandel, en vindt dat er maatregelen nodig zijn om ervoor te zorgen dat deze functionarissen toegang hebben tot adequaat materiaal om mensen die het risico lopen om een prooi van mensenhandel te worden, te informeren;

109.

wijst erop dat de tweede fase van EUNAVFOR MED oftewel operatie Sophia, die op 7 oktober 2015 is ingegaan, het mogelijk maakt mensenhandel concreet te bestrijden, doordat het aan boord gaan, doorzoeken, in beslag nemen en afleiden in volle zee van vaartuigen waarvan men vermoedt dat ze voor mensensmokkel of mensenhandel worden gebruikt nu is toegestaan; herinnert eraan dat tot op heden 48 personen zijn aangehouden op verdenking van mensensmokkel en mensenhandel en dat hun zaken in handen zijn van de Italiaanse justitie; vraagt de EU haar operaties in het Middellandse Zeegebied voort te zetten en te intensiveren;

110.

vraagt de EU concrete oplossingen te vinden als het gaat om legale, reguliere, niet-uitbuitende en veilige manieren voor migranten en vluchtelingen om de EU binnen te komen; herinnert de lidstaten en de EU eraan dat zij het internationaal recht — met inbegrip van het beginsel van non-refoulement — in al hun beleid, en met name in hun migratiebeleid, moeten eerbiedigen; herinnert eraan dat ontvangende landen en de landen van herkomst moeten zorgen voor veilige vrijwillige terugkeer van slachtoffers van mensenhandel, en dat er wettelijke alternatieven moeten worden geboden indien repatriëring een risico inhoudt voor de veiligheid van de betrokkenen en/of hun familie; stelt dat de ontvangende landen en de landen van herkomst bij de terugkeer van slachtoffers van mensenhandel naar hun thuisland de noodzakelijke voorwaarden voor veiligheid en re-integratie moeten waarborgen;

111.

spoort de Commissie en de lidstaten aan het Handvest van de Verenigde Naties en de beginselen van de asielwetgeving te eerbiedigen;

112.

roept de EU op steun te verlenen aan programma's ter ondersteuning van de inclusie van migranten en vluchtelingen waarbij belangrijke actoren in derde landen alsmede culturele mediators worden betrokken, met het doel het besef van mensenhandel in gemeenschappen te vergroten en deze beter bestand te maken tegen infiltratie door de georganiseerde misdaad;

113.

roept de Commissie en de lidstaten ertoe op zich in te zetten voor de bescherming en opsporing van alle vluchtelingen en migranten, met name kinderen, die na aankomst in Europa vermist zijn geraakt;

114.

is ingenomen met de inspanningen van Europol, met name in het kader van Focal Point Twins, om personen op te sporen die naar derde landen afreizen om kinderen te misbruiken; roept de lidstaten ertoe op met Europol samen te werken en toe te zien op een snelle en systematische uitwisseling van gegevens;

115.

brengt in herinnering dat de Commissie vóór het sluiten van een visumversoepelingsovereenkomst een evaluatie moet uitvoeren van de risico's die het desbetreffende derde land met zich meebrengt op het vlak van irreguliere immigratie; benadrukt dat mensenhandelnetwerken ook gebruik kunnen maken van reguliere migratiekanalen; verzoekt de Commissie daarom de effectieve medewerking van de desbetreffende derde landen op het gebied van mensenhandel op te nemen als een van de criteria waaraan moet worden voldaan om een visumversoepelingsovereenkomst te mogen sluiten;

116.

wijst erop dat de EU behoefte heeft aan een bindende en dwingende wetgevende aanpak met betrekking tot hervestiging, zoals uiteengezet in de migratieagenda van de Commissie; wijst erop dat toelating op humanitaire gronden gebruikt kan worden als aanvulling op hervestiging om, indien nodig en meestal op tijdelijke basis, te kunnen voldoen aan een dringende behoefte aan bescherming bij zeer kwetsbare personen, zoals niet-begeleide minderjarigen of vluchtelingen met een handicap of personen die dringend medisch geëvacueerd moeten worden;

117.

roept de EU op samen met derde landen een gestandaardiseerd systeem voor het verzamelen van kwalitatieve en kwantitatieve gegevens en analyses over mensenhandel op te zetten, zodat in de EU en in derde landen een gemeenschappelijk of ten minste vergelijkbaar model wordt ingevoerd voor het verzamelen en analyseren van gegevens over alle aspecten van mensenhandel; dringt aan op de toewijzing van voldoende middelen voor het verzamelen van gegevens en het verrichten van onderzoek naar mensenhandel;

118.

moedigt de EU aan om een nieuwe strategie tegen mensenhandel voor de periode na 2016 uit te tekenen, met een sterkere en gerichtere externe dimensie, die meer voorrang geeft aan de ontwikkeling van partnerschappen met lokale maatschappelijke organisaties in niet-EU landen van herkomst, doorreis en bestemming, met regeringen en met de particuliere sector, alsook aan de aanpak van de financiële en economische aspecten van mensenhandel;

o

o o

119.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en de EU-delegaties.


(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0470.

(2)  Zie blz. 23 van „Counter Trafficking and Assistance to Vulnerable Migrants Annual Report of Activities 2011” van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM).


Woensdag 6 juli 2016

16.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/64


P8_TA(2016)0309

Voorbereiding van de postelectorale herziening van het MFK 2014-2020: bijdrage van het Parlement in afwachting van het Commissievoorstel

Resolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2016 over de voorbereiding van de post-electorale herziening van het MFK 2014-2020: bijdrage van het Parlement in afwachting van het Commissievoorstel (2015/2353(INI))

(2018/C 101/05)

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 311, 312 en 323 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (1), en met name artikel 2,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2015/623 van 21 april 2015 tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (2),

gezien Besluit 2014/335/EU, Euratom van de Raad van 26 mei 2014 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie (3),

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (4),

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (5),

gezien zijn resolutie van 15 april 2014 getiteld „Onderhandelingen over het MFK 2014-2020: welke lessen kunnen worden getrokken en hoe moet het verder?” (6),

gezien zijn resolutie van 12 december 2013 over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de instellingen die de nationale regeringen vertegenwoordigen (7),

gezien zijn resoluties van 19 november 2013 over het MFK 2014-2020 (8) en over het Interinstitutioneel Akkoord betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (9),

gezien zijn resolutie van 3 juli 2013 over het politiek akkoord over het MFK 2014-2020 (10),

gezien zijn resolutie van 13 maart 2013 over het meerjarig financieel kader (11),

gezien zijn resolutie van 23 oktober 2012 over het bereiken van een positief resultaat van de goedkeuringsprocedure van het meerjarig financieel kader 2014-2020 (12),

gezien zijn resolutie van 8 juni 2011 getiteld „Investeren in de toekomst: een nieuw meerjarig financieel kader (MFK) voor een concurrerend, duurzaam en integratiegericht Europa” (13),

gezien de interinstitutionele gezamenlijke verklaring over gendermainstreaming die bij het MFK is gevoegd,

gezien het advies van het Comité van de Regio's van 15 juni 2016 over de tussentijdse toetsing van het meerjarig financieel kader,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie internationale handel, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieu, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie regionale ontwikkeling, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, de Commissie constitutionele zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid(A8-0224/2016),

A.

overwegende dat het huidige meerjarig financieel kader (MFK) voor het eerst is vastgesteld onder de nieuwe bepalingen van het Verdrag van Lissabon, waarin staat dat de Raad volgens een bijzondere wetgevingsprocedure de MFK-verordening met eenparigheid van stemmen vaststelt, na goedkeuring door het Europees Parlement;

B.

overwegende dat het huidige MFK, waarover in 2013 overeenstemming werd bereikt, de prioriteiten ten tijde van de vaststelling ervan weerspiegelt; overwegende dat de EU ook in de komende jaren voor uitdagingen zal komen te staan die niet waren voorzien toen het MFK werd goedgekeurd; overwegende dat de financieringsprioriteiten van de EU zijn verveelvoudigd, terwijl het MFK onveranderd is gebleven;

C.

overwegende dat het Parlement, teneinde de democratische legitimiteit van het nieuwe MFK te waarborgen en de nieuwe Commissie en het nieuwgekozen Parlement in de gelegenheid te stellen de politieke en begrotingsprioriteiten van de EU te beoordelen en te bekrachtigen, op een postelectorale herzieningsclausule had aangedrongen;

D.

overwegende dat het akkoord over het MFK 2014-2020 het resultaat was van een lang en zwaar onderhandelingsproces, dat plaatsvond in een zeer moeilijke sociale, economische en financiële context; overwegende dat het MFK uiteindelijk over de hele linie werd verlaagd in vergelijking met de voorgaande programmeringsperiode;

E.

overwegende dat het Parlement, nadat het politiek gezien onhaalbaar was gebleken om de door de Europese Raad overeengekomen totale MFK-bedragen te veranderen, in de onderhandelingen wel met succes heeft aangedrongen op de opname in de MFK-verordening van een specifiek artikel betreffende een verplichte en alomvattende toetsing/herziening van het MFK, de vaststelling van nieuwe en aangescherpte flexibiliteitsbepalingen, en de oprichting van een Groep op hoog niveau voor eigen middelen;

Wettelijk kader en toepassingsgebied van de tussentijdse toetsing/herziening

1.

herinnert eraan dat — in overeenstemming met artikel 2 van de MFK-verordening — de Commissie het MFK vóór eind 2016 aan een toetsing moet onderwerpen en daarbij rekening moet houden met de economische situatie op dat moment, alsook met de meest recente macro-economische vooruitzichten, en dat ze deze toetsing in voorkomend geval vergezeld moet doen gaan van een wetgevingsvoorstel voor de herziening van de MFK-verordening;

2.

is in dit verband van oordeel dat, terwijl het woord „toetsing” aangeeft dat het een beoordeling van het MFK en de toepassing ervan betreft in het licht van nieuwe economische omstandigheden en andere nieuwe ontwikkelingen, waarbij de wetgevingsstatus wordt gehandhaafd, de term „herziening” een wijziging van de MFK-verordening impliceert, inclusief (afgezien van de wetgevingsbepalingen) de MFK-plafonds, met inachtneming van artikel 312 VWEU en de beperkingen van het toepassingsgebied van de MFK-herziening zoals bedoeld in de laatste zin van artikel 2 van de MFK-verordening; herinnert eraan dat in dit artikel staat dat bij een herziening de eerder aan de lidstaten toegewezen bedragen niet worden verlaagd; benadrukt dat er geen andere beperkingen voor de herziening van het MFK zijn vastgesteld en dat een verhoging van de MFK-plafonds dus mogelijk is; beklemtoont in dit verband dat in artikel 323VWEU staat dat erop wordt toegezien dat de Unie beschikt over de financiële middelen waarmee zij haar juridische verplichtingen jegens derden kan voldoen;

3.

herinnert eraan dat in artikel 311 VWEU staat dat de Unie zich van de middelen voorziet die nodig zijn om haar doelstellingen te verwezenlijken en haar beleid ten uitvoer te leggen; is derhalve van oordeel dat indien bij de toetsing wordt geconcludeerd dat de huidige plafonds te laag zijn het een op het primair recht stoelende vereiste is om de plafonds te verhogen;

4.

benadrukt dat artikel 17 van de MFK-verordening voorziet in de mogelijkheid het MFK in het geval van onvoorziene omstandigheden te herzien; wijst op de enorme omvang van de crises die de Unie hebben getroffen sinds de vaststelling van het huidige MFK in 2013;

5.

beklemtoont dat deze resolutie alleen tot doel heeft de begrotingsaspecten van de toepassing van het MFK te analyseren en dat de rechtsgrondslagen voor de sectorale wetgeving derhalve niet aan bod komen; wijst er overigens op dat veel EU-maatregelen en -programma's aan een toetsing c.q. herziening moeten worden onderworpen, in veel gevallen in 2017;

I.    Toetsing van het MFK — de eerste jaren

6.

is van oordeel dat bij een toetsing van het MFK in 2016 rekening moet worden gehouden met een aantal ernstige crises en nieuwe politieke initiatieven, én hun respectieve begrotingsgevolgen, die niet konden worden voorzien op het moment dat het MFK werd vastgesteld; refereert hier onder andere aan de migratie- en vluchtelingencrisis, externe noodsituaties, interne veiligheidskwesties, de crisis in de landbouwsector, de financiering van het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI), de betalingscrisis in de EU-begroting, aanhoudende hoge werkloosheid, met name onder jongeren, alsook de armoede en sociale uitsluiting; wijst daarnaast op de recente internationale overeenkomst inzake klimaatverandering en de toenemende druk op het ontwikkelingsbeleid; merkt op dat voor het financieren van de bijkomende, urgente behoeften op niet eerder geziene wijze gebruik moest worden gemaakt van de flexibiliteitsmechanismen en de speciale instrumenten van het MFK, aangezien de MFK-plafonds in een aantal rubrieken te laag bleken te zijn; is van oordeel dat het MFK de afgelopen twee jaar de grenzen van het haalbare heeft bereikt;

7.

beklemtoont dat de EU-begroting bij de politieke en strategische prioriteiten van de Unie moet aansluiten en evenwicht moet waarborgen tussen prioriteiten op de lange termijn en nieuwe uitdagingen; benadrukt in dit verband de belangrijke rol die de EU-begroting moet spelen bij het verwezenlijken van de gezamenlijk overeengekomen EU 2020-strategie, die de voornaamste beleidsoriëntatie en de belangrijkste prioriteit vormt; is derhalve van mening dat de toetsing van het MFK ook een kwalitatieve analyse moet bevatten van de vraag of en in welke mate de in deze strategie opgenomen doelstellingen zijn verwezenlijkt; benadrukt dat deze evaluatie gekoppeld is aan een raming met betrekking tot de vraag of de financiële middelen die voor de resterende jaren van het huidige MFK zijn uitgetrokken ter ondersteuning van deze strategie voldoende zullen zijn voor de succesvolle tenuitvoerlegging ervan;

A.   Belangrijke gebeurtenissen en uitdagingen

Migratie- en vluchtelingencrisis

8.

beklemtoont dat de conflicten in Syrië, het Midden-Oosten en verschillende regio's in Afrika ongekende humanitaire en migratiegevolgen hebben gehad; herinnert eraan dat de EU rechtstreeks met de gevolgen ervan te maken heeft gekregen, met meer dan één miljoen vluchtelingen die alleen al in 2015 naar Europa zijn gekomen en naar verwachting meer vluchtelingen in de komende jaren; herinnert eraan dat de EU in reactie op deze crisis een belangrijke financiële inspanning heeft geleverd en dat dit een grote impact op de begroting van de Unie heeft gehad, met name op de rubrieken 3 (veiligheid en burgerschap) en 4 (mondiaal Europa);

9.

herinnert eraan dat de aanvullende maatregelen in het kader van de Europese Agenda voor migratie in 2015 een direct begrotingsgevolg hebben gehad, zoals tot uitdrukking is gekomen in gewijzigde begrotingen 5/2015 en 7/2015; herinnert er verder aan dat het gebruik van een extra bedrag van 1 506 miljoen EUR in de begroting voor 2016 — via de mobilisering van het flexibiliteitsinstrument — was goedgekeurd om over bijkomende middelen te beschikken voor migratie- c.q. vluchtelingengerelateerde maatregelen onder rubriek 3 (veiligheid en burgerschap), zoals het aanvullen van het Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMIF) en het Fonds voor interne veiligheid (ISF), alsook over middelen voor de drie migratiegerelateerde agentschappen, te weten Frontex, het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) en Europol;

10.

stelt vast deze begrotingsbeslissingen de kleine marge onder deze rubriek volledig hebben opgesoupeerd en tot een de facto herziening van de plafonds onder rubriek 3 hebben geleid; vestigt daarnaast de aandacht op de nieuwe voorstellen van de Commissie en hun verwachte impact op de EU-begroting, in concreto het voorstel voor een herschikking van de „Dublin III”-verordening, met een totaal begrotingseffect van 1 829 miljoen EUR voor de resterende MFK-periode, het voorstel voor de oprichting van het Europees Agentschap voor grens- en kustbewaking, met een totaalbudget van 1 212 miljoen EUR voor de resterende MFK-periode, en het nieuwe noodhulpmechanisme, waarvoor in de periode 2016-2018 naar verwachting ten minste 700 miljoen EUR nodig zal zijn; beklemtoont dat de situatie zo nijpend is dat de aanvullende kredieten die in november 2015 voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMIF) waren goedgekeurd in maart 2016 moesten worden verlaagd om over middelen voor nog urgentere doeleinden te kunnen beschikken, te weten de terbeschikkingstelling van humanitaire hulp in de EU via het hierboven genoemde noodhulpmechanisme;

11.

is van mening dat de oplossing van de Europese migratie- en vluchtelingencrisis een Europese benadering vereist die is gebaseerd op solidariteit en lastendeling; benadrukt in dit verband dat lidstaten vanuit de EU-begroting moeten worden ondersteund om de financiële lasten die gepaard gaan met de opvang van vluchtelingen te verlichten, aangezien op deze manier de druk op de begrotingen van de lidstaten die met een zeer hoge instroom van vluchtelingen kampen, wordt verminderd; onderstreept dat deze benadering synergieën tot stand zal brengen en bovendien efficiënt en kosteneffectief is voor alle lidstaten;

12.

beklemtoont dat significante, maar toch nog onvoldoende begrotingsmiddelen zijn ingezet voor het aanpakken van de oorzaken van de vluchtelingen- en migrantencrisis middels versterking van de specifieke EU-programma's onder rubriek 4; herinnert aan de genomen maatregelen, zoals de hertoewijzing van 170 miljoen EUR aan migratie- en vluchtelingengerelateerde acties in de loop van 2015, alsook aan de goedkeuring van een aanvullend bedrag van 130 miljoen EUR onder rubriek 4 voor migratie- c.q. vluchtelingengerelateerde activiteiten in 2016, en aan de herverdeling van 430 miljoen EUR onder het Instrument voor pretoetredingssteun, het Instrument voor ontwikkelingssamenwerking en het Europees Nabuurschapsinstrument; herinnert er verder aan dat de Commissie voor het aanpakken van de externe dimensie van de migratie- en vluchtelingencrisis diverse aanvullende voorstellen heeft gedaan met gevolgen voor de EU-begroting, zoals het voorstel voor de oprichting van EU-trustfondsen (het Madad-fonds en het noodtrustfonds voor Afrika met een geschatte begrotingsimpact van in eerste instantie 570 miljoen EUR, respectievelijk 405 miljoen EUR), en het voorstel voor de vluchtelingenfaciliteit voor Turkije, waarvoor het de bedoeling is 1 miljard EUR met middelen van de EU-begroting te financieren, met mogelijkerwijs behoefte aan nog meer financiële middelen in de toekomst; beklemtoont dat de druk op de EU-begroting door andere geplande acties van de Commissie, zoals de „London pledge”, of door besluiten van de top EU-Turkije op 18 maart 2016, nog verder zou kunnen toenemen; beklemtoont dat nieuwe aanvullende begrotingsmiddelen gebruikt zouden kunnen worden voor hulp aan de meest kwetsbare migranten, in het bijzonder vrouwen, kinderen en leden van de LGBTI-gemeenschap; vindt het evenwel zorgwekkend dat de omvang van de problemen waar de EU mee wordt geconfronteerd, betekent dat het optreden nog meer moet worden uitgebreid;

13.

concludeert dat de omvang van de migranten- en vluchtelingencrisis en de financiële impact van de door de Commissie genomen maatregelen om deze kwestie aan te pakken op het moment van de vaststelling van het MFK 2014-2020 niet hadden kunnen worden voorzien; onderstreept dat het gebrek aan voldoende financiële middelen de EU heeft gedwongen ad-hocinstrumenten te ontwikkelen, die gezamenlijk gefinancierd werden door de lidstaten, de EU-begroting en het Europees Ontwikkelingsfonds, zoals de EU-trustfondsen (het Madad-fonds en het EU-noodtrustfonds voor Afrika) en de vluchtelingenfaciliteit voor Turkije; herinnert eraan dat het ontbreken van een algemene begrotingsstrategie voor het aanpakken van de migranten- en vluchtelingencrisis ertoe heeft geleid dat het Parlement wat betreft besluiten over het gebruik van de middelen van de EU-begroting op een zijspoor terecht is gekomen; geeft aan dat de toename van de instrumenten in kwestie problemen ten aanzien van controleerbaarheid en democratisch toezicht in de EU creëert, en dat deze moeten worden opgelost; betreurt verder het feit dat de lidstaten de door hen toegezegde gelden nog altijd niet aan de trustfondsen hebben overgemaakt en daarmee het succes van die fondsen in gevaar brengen; roept de lidstaten nogmaals op zich aan hun beloften en verantwoordelijkheden te houden;

Laag investeringsniveau

14.

wijst erop dat de EU sinds het begin van de mondiale financieel-economische crisis te kampen heeft met lage en ondermaatse investeringsniveaus; wijst er in het bijzonder op dat de totale investeringen in 2014 15 % onder het niveau van 2007 lagen, hetgeen neerkomt op een daling van de investeringen met 430 miljard EUR; geeft aan dat achterblijvende investeringsniveaus het economisch herstel bemoeilijken en grote gevolgen hebben voor groei, banen en het concurrentievermogen;

15.

beklemtoont dat de nieuwe Commissie in reactie op dit nijpende probleem in 2014 voorstellen heeft gedaan voor een investeringsplan voor Europa en voor de oprichting van het EFSI, ter mobilisering van 315 miljard EUR voor nieuwe investeringen in de reële economie; verklaart opnieuw veel waarde te hechten aan het EFSI, waarvan een krachtige en gerichte impuls wordt verwacht aan economische sectoren die groei en werkgelegenheid bevorderen; neemt er nota van dat een aantal projecten reeds goedgekeurd is en zich in de implementatiefase bevindt; wijst erop dat de garantie van de Unie voor het EFSI gedekt wordt door een met middelen van de EU-begroting gefinancierd garantiefonds ten belope van 8 miljard EUR;

16.

brengt in herinnering dat deze aanvullende financiering alleen ter beschikking kon worden gesteld door een uiteindelijke verlaging van twee belangrijke EU-programma's, Horizon 2020 en de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (CEF), met 2,2 miljard EUR, respectievelijk 2,8 miljard EUR, en dat de overige 3 miljard EUR afkomstig is van niet-toegewezen MFK-marges; vindt het belangrijk erop te wijzen dat het Parlement zich er in de EFSI-onderhandelingen voor heeft ingezet de mogelijke negatieve gevolgen voor deze twee programma's, waarvan de financiële middelen, die nog maar in 2013 werden vastgesteld, tijdens de onderhandelingen over het MFK 2014-2020 in vergelijking met het voorstel van de Commissie significant werden verlaagd, zoveel mogelijk te beperken;

17.

vindt het betreurenswaardig dat rationaliseringen van de begroting dikwijls als eerste hun weerslag hebben op het gedeelte van de EU-begroting dat voor onderzoek en innovatie is bestemd; wijst erop O&O-programma's Europese meerwaarde opleveren, en onderstreept de belangrijke rol van deze programma's voor het ondersteunen van het concurrentievermogen en, in het verlengde daarvan, het waarborgen van toekomstige groei en welvaart op de lange termijn in de Unie;

18.

wijst er in dit verband op dat in overeenstemming met artikel 15 van de MFK-verordening in 2014-2015 een „frontloading”-operatie heeft plaatsgevonden van financiële middelen voor Horizon 2020 (200 miljoen EUR voor de Europese Onderzoeksraad en Marie Curie-acties) en voor COSME (50 miljoen EUR), ter compensatie van de verlaging van de kredieten in 2013 en 2014; wijst erop dat deze „frontloading”-operatie niet tot een wijziging van het totaalpakket aan financiële middelen voor deze programma's heeft geleid, maar wel tot minder kredieten gedurende de tweede helft van het MFK; beklemtoont overigens dat de naar voren gehaalde financiële middelen voor Horizon 2020 en COSME volledig zijn geabsorbeerd, waarmee is aangetoond dat deze programma's goed functioneren en in staat zijn nog meer middelen te absorberen;

19.

vindt het verder uitermate zorgwekkend dat het succespercentage van Horizon 2020 gedaald is naar 13 %, terwijl zijn voorloper (FP7) in de vorige programmeringsperiode nog een succespercentage kende van 20-22 %; betreurt het dat derhalve minder kwalitatief hoogwaardige onderzoeks- en innovatieprojecten EU-financiering ontvangen; neemt er ook kennis van dat een groot aantal aanvragen betreffende de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen wordt afgewezen vanwege een tekort aan middelen;

Jeugdwerkloosheid

20.

wijst erop dat de jeugdwerkloosheid onverminderd extreem hoog blijft en daarmee op dit moment een van de meest urgente en nijpende problemen voor de EU is; onderstreept dat in februari 2016 in de Unie 4,4 miljoen personen jonger dan 25 jaar werkloos waren en dat dit in verschillende lidstaten neerkomt op meer dan 40 %, met uitschieters van meer dan 60 % in bepaalde regio's en gebieden van de EU; beklemtoont dat de arbeidsparticipatie in de EU ver achterblijft bij de doelstelling voor 2020; wijst erop dat daardoor te veel jongeren het risico lopen op sociale uitsluiting en benadrukt dat er meer specifieke maatregelen moeten worden genomen met betrekking tot jongeren die geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen (NEET's); wijst erop dat het grote aantal hoogopgeleide en goedgetrainde arbeidskrachten een grote invloed heeft op het concurrentievermogen, de innovatiecapaciteit en de productiviteit van Europa, en beklemtoont in dit verband de noodzaak van investeringen in onderwijs, opleiding, jeugd en cultuur; erkent daarnaast het belang van de EU-jongerenstrategie 2010-2018;

21.

beklemtoont dat de EU veel begrotingsmiddelen ter beschikking stelt voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid, in het bijzonder via het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief (YEI); wijst erop dat de Commissie heeft aangegeven dat, met het oog op de financieringsstromen van het programma, de aanwijzing van uitvoerende instanties een belangrijke uitdaging is geweest; benadrukt daarnaast dat ondanks de aanvankelijke vertragingen bij de bedoelde aanwijzingen en de tenuitvoerlegging van het YEI de actuele cijfers aangegeven dat de volledige absorptiecapaciteit is bereikt (onder meer door middel van een aanzienlijke verhoging van het voorfinancieringspercentage van dit programma); neemt er kennis van dat de Commissie de beoordeling van dit initiatief binnenkort zal afronden en verwacht dat de nodige aanpassingen zullen worden doorgevoerd om een geslaagde tenuitvoerlegging te garanderen; denkt dat het voorgestelde programma ter ondersteuning van structurele hervormingen mogelijkerwijs een waardevolle bijdrage kan leveren aan het in deze context verbeteren van de administratieve capaciteit in de lidstaten; beklemtoont dat het belangrijk is dat door wordt gegaan met de permanente beoordeling van de prestatie van het YEI door de betrokken partijen, met inbegrip van jongerenorganisaties;

22.

maakt zich in het bijzonder zorgen over het gebrek aan nieuwe vastleggingskredieten voor het YEI voor de periode die in 2016 begint, gezien het feit dat het totale bedrag dat voor dit initiatief was gereserveerd reeds in 2014-2015 naar voren is gehaald („frontloading”) (artikel 15 van de MFK-verordening); vindt het belangrijk aan te geven dat de steun van het Parlement voor de „frontloading”-operatie niet betekende dat het ermee instemde dat het programma na slechts twee jaren van financiering zou worden beëindigd en dat andere MFK-mechanismen, zoals de overkoepelende marge voor vastleggingen (GMC), zouden worden gebruikt om de continuering ervan te waarborgen; herinnert er echter aan dat de GMC reeds ter beschikking is gesteld, uitsluitend voor de financiering van het EFSI; neemt ook kennis van de „frontloading”-operatie — op basis van hetzelfde artikel — voor Erasmus+ (150 miljoen EUR), een van de andere EU-programma's die in belangrijke mate aan de inzetbaarheid van jongeren op de arbeidsmarkt bijdragen en dat in de eerste twee jaar van deze periode is geïmplementeerd; herinnert eraan dat een efficiënte jongerengarantie op het niveau van de Europese Unie volgens de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) op jaarbasis voor de landen van de eurozone 21 miljard EUR zou kosten;

Interne veiligheid

23.

refereert aan de recente terroristische aanslagen in Frankrijk en België en aan de toegenomen dreiging in andere lidstaten, die beter gecoördineerde en versterkte maatregelen en middelen op het niveau van de EU noodzakelijk maken; beklemtoont dat de Unie over het Fonds voor interne veiligheid beschikt als een geëigend instrument en ook meerdere agentschappen heeft die op dit gebied actief zijn en steeds meer onder druk komen te staan; is van oordeel dat Europa op dit vlak meer moet doen en derhalve meer geld moet krijgen om adequaat op deze dreiging te kunnen reageren; onderstreept dat voor meer samenwerking op dit gebied uitbreiding van het personeelsbestand van de betrokken agentschappen noodzakelijk is waardoor de EU-begroting verder onder druk kan komen te staan, en herinnert aan de beperkte uitbreiding van het personeelsbestand van het Europees Centrum voor terrorismebestrijding van Europol, gefinancierd door middel van een herschikking van de middelen van het Fonds voor interne veiligheid;

24.

benadrukt dat, gezien de huidige maatregelen en wetsvoorstellen die gericht zijn op intensivering van de justitiële samenwerking, de financiële en personele middelen van Eurojust gaandeweg zullen moeten worden uitgebreid, hetgeen gevolgen zal hebben voor de EU-begroting;

Crisis in de landbouwsector

25.

wijst erop dat er met de krappe maxima voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) tot 2020 veel kleinere marges overblijven dan in het vorige MFK, terwijl de sector met meer uitdagingen kampt; herinnert eraan dat dit beleid cruciaal is voor de inkomenssituatie van vele landbouwers, vooral in tijden van crisis, en wijst op het hoge jaarlijkse absorptiepercentage van bijna 100 %; herinnert eraan dat de Europese boeren sinds het begin van het huidige MFK een aantal crises hebben meegemaakt, met name de crisis in de zuivel-, varkens-, runder-, en groente- en fruitsector, en de negatieve langetermijneffecten van de verliezen ten gevolge van het Russische embargo op de invoer van landbouwproducten; wijst op de afschaffing van de suikerquota in 2017 en de mogelijke uitwerking ervan op de suikersector waarbij tevens terdege de aandacht wordt gevestigd op de speciale behoeften van de ultraperifere regio's; wijst op de begrotingsimpact van de noodmaatregelen die in reactie op deze crises zijn genomen, ten belope van 500 miljoen EUR op de begroting voor 2016 en 300 miljoen EUR voor de begroting voor 2015, en die vanuit de marges van rubriek 2 zijn gefinancierd; onderstreept dat een vermindering op dit gebied de territoriale samenhang van de EU in gevaar zou brengen, met name wat de plattelandsgebieden betreft; is bovendien tegen iedere ontwikkeling in de richting van hernationalisatie van het landbouwbeleid, hetgeen de markt zou verstoren en oneerlijke concurrentie tussen boeren in de hand zou werken;

Milieu-uitdagingen

26.

is bezorgd dat de doelstelling om minstens 20 % van de EU-begroting (in het kader van het huidige MFK) aan klimaatmaatregelen te besteden, niet is bereikt, en dat volgens de mainstreamingmethode van de Commissie slechts circa 12,7 % van de jaarlijkse EU-begroting hieraan wordt besteed; wijst op het feit dat er een grote behoefte is aan financiering voor klimaatmaatregelen, de bescherming van de biodiversiteit en het duurzame gebruik van natuurlijke hulpbronnen, die nog zal toenemen door de gevolgen van de aanhoudende aardopwarming; neemt nota van de klimaatovereenkomst van de COP 21 die tijdens de recente Conferentie van de Partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties in 2015 in Parijs is bereikt;

Economische, sociale en territoriale samenhang

27.

wijst andermaal op het feit dat het cohesiebeleid het voornaamste investeringsbeleid van de Unie is dat erop is gericht de economische, sociale en territoriale ongelijkheden tussen alle regio's van de EU terug te dringen en aldus de levenskwaliteit van Europese burgers te verbeteren; onderstreept de belangrijke rol ervan bij de verwezenlijking van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei met name door duidelijk middelen te reserveren voor klimaatmaatregelen en sociale doelstellingen, vooral om de toenemende armoede, met inbegrip van kinderarmoede, ongelijkheden en sociale uitsluiting te bestrijden en de werkgelegenheid te stimuleren; verzoekt de Commissie toe te zien op de volledige tenuitvoerlegging van bovengenoemde doelstellingen; is bovendien van mening dat, hoewel vooraf aan de lidstaten toegewezen bedragen moeten worden gerespecteerd, de structuurfondsen eveneens een waardevolle bijdrage aan de huidige uitdagingen, zoals de gevolgen van de vluchtelingencrisis, kunnen bieden;

Toenemende druk op de ontwikkeling en het nabuurschapsbeleid

28.

constateert de toenemende druk op de algehele behoeften aan humanitaire hulp en de rampenrisicovermindering ten gevolge van conflicten en oorlogen; wijst op de overeenkomst van Addis Abeba waarin staatshoofden en regeringsleiders hun sterke politieke wil bekrachtigden om de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling te verwezenlijken, en is zich ervan bewust dat hiervoor financiële middelen nodig zijn; herinnert eraan dat de EU onlangs haar collectieve toezegging heeft verlengd om haar officiële ontwikkelingshulp (ODA) tot 0,7 % van haar bni te verhogen en ten minste 20 % van haar ODA aan sociale basisdiensten toe te wijzen, met het accent op onderwijs en gezondheidszorg; is sterk gekant tegen het gebruik van ontwikkelingshulp voor andere doelstellingen dan ontwikkelingsdoelstellingen;

29.

herinnert eraan dat de geopolitieke situatie in het oostelijke nabuurschap ook zeer wankel is; onderstreept dat de EU-begroting een belangrijke bijdrage levert aan het stabiliseren van de situatie zowel in het zuidelijke als het oostelijke nabuurschap van de EU en aan het aangaan van deze uitdagingen door steun te bieden aan landen die momenteel bezig zijn met de tenuitvoerlegging van associatieovereenkomsten, om vaart te zetten achter hervormingen en de verdieping van de betrekkingen tussen de EU en de betrokken landen te waarborgen;

Gendermainstreaming

30.

is ingenomen met de tussentijdse toetsing van het MFK en ziet deze als een kans om aanzienlijke vooruitgang te boeken op weg naar een effectievere integratie van gendermainstreaming in het MFK en in de tenuitvoerlegging van en het toezicht op de bij het MFK gevoegde gezamenlijke verklaring over deze kwestie;

Betalingsachterstand

31.

wijst erop dat gedurende het vorige MFK (2007-2013) een ophoping van nog niet betaalde rekeningen is ontstaan, en dat deze is opgelopen van een niveau van 5 miljard EUR aan het eind van 2010 tot ongekende niveaus van 11 miljard EUR aan het eind van 2011, 16 miljard EUR aan het eind van 2012 en 23,4 miljard EUR aan het eind van 2013; vindt het zorgwekkend dat deze achterstand is overgedragen naar het huidige MFK (2014-2020), en eind 2014 het recordbedrag van 24,7 miljard EUR heeft bereikt; beklemtoont dat op nadrukkelijk verzoek van het Parlement een betalingsplan overeengekomen is om de achterstand bij de nog niet betaalde met het cohesiebeleid verband houdende betalingsclaims voor de periode 2007-2013 tegen eind 2016 te reduceren tot een „normaal” niveau van 2 miljard EUR; geeft aan dat eind 2015 voor de periode 2007-2013 een bedrag van ten minste 8,2 miljard EUR aan nog niet betaalde rekeningen met betrekking tot het cohesiebeleid is vastgesteld, maar dat het in de bedoeling ligt dit bedrag tegen het eind van 2016 terug te brengen tot minder dan 2 miljard EUR; stelt vast dat dit slechts tijdelijk voor wat lucht zorgt, aangezien het uitsluitend het resultaat is van een lager dan verwacht aantal ingediende te betalen claims voor zowel het programma voor 2007-2013, als het programma voor 2014-2020; betreurt het dat de „verborgen” achterstand onder andere rubrieken totaal niet is aangepakt; wijst erop dat de situatie van 2012-2014 zich naar verwachting aan het einde van het huidige MFK opnieuw zal voordoen als er geen concrete maatregelen worden genomen;

32.

moet helaas vaststellen dat deze betalingscrisis ernstige gevolgen heeft voor de begunstigden van steun uit de EU-begroting, zoals studenten, universiteiten, kmo's, onderzoekers. ngo's, plaatselijke en regionale autoriteiten, en andere betrokken entiteiten; wijst in het bijzonder op het dramatisch lage niveau van betalingen bij humanitaire acties in 2014, dat de levensreddende operaties van de EU ongunstig heeft beïnvloed; herinnert eraan dat de Commissie haar toevlucht heeft moeten nemen tot „mitigerende maatregelen”, zoals het reduceren van de pre-financieringspercentages en het uitstellen van oproepen tot het indienen van voorstellen/aanbestedingen en daaraan gerelateerde contracten; wijst erop dat de uitvoering van de nieuwe programma's voor de periode 2014-2020 ten gevolge van een algemeen gebrek aan betalingen kunstmatig is vertraagd, waarbij de kunstmatige vertraging in 2014 met betrekking tot oproepen tot het indienen van voorstellen ten belope van 1 miljard EUR onder Horizon 2020, die erop gericht was te bewerkstelligen dat de betalingen in 2015 zouden moeten worden verricht in plaats van in 2014, als voorbeeld kan dienen; onderstreept bovendien dat de EU-begroting zowel in 2014, als in 2015 belast is met een boete voor late betalingen ten belope van 3 miljoen EUR;

B.   Grootschalig gebruik van de flexibiliteitsbepalingen van het MFK

33.

wijst erop dat de begrotingsautoriteit, om de aanvullende kredieten te krijgen die nodig waren om op de crises in te spelen of om sinds 2014 geformuleerde nieuwe beleidsprioriteiten te financieren, heeft ingestemd met een grootschalig gebruik van de flexibiliteitsbepalingen en de speciale instrumenten in de MFK-verordening, na eerst alle beschikbare marges te hebben benut; herinnert eraan dat meerdere van deze bepalingen in de verordening zijn terechtgekomen op basis van voorstellen van het Europees Parlement, dat maximale flexibiliteit in de MFK-onderhandelingen als een van zijn belangrijkste eisen op tafel had gelegd;

34.

wijst erop dat de speciale instrumenten met name werden ingezet voor het aanpakken van de vluchtelingen- en migratiecrisis (het totaalbedrag dat in 2016 via het flexibiliteitsinstrument is ingezet bedraagt 1 530 miljoen EUR); de noodhulpreserve (150 miljoen EUR in 2016), het probleem bij de betalingen (de in 2015 geactiveerde noodmarge: 3,16 miljard EUR), en de financiering van het EFSI-garantiefonds (volledig gebruik van de overkoepelende marge voor vastleggingen in 2014: 543 miljoen EUR); herinnert eraan dat het besluit om de noodmarge voor het probleem bij de betalingen in te zetten, gekoppeld is aan een verlaging van de betalingsplafonds voor de jaren 2018 tot 2020;

35.

vindt dat elke verdere financieringsbehoefte met betrekking tot de migratie- en vluchtelingencrisis in 2016, met inbegrip van de tranche van 200 miljoen EUR voor het nieuwe instrument voor noodhulp binnen de Unie, ertoe moet leiden dat de noodmarge zodra dit nodig is wordt gemobiliseerd; merkt op dat er onder rubriek 3 geen marges over zijn, terwijl de middelen van het flexibiliteitsinstrument voor dit jaar al helemaal op zijn; stelt voor om verdere mogelijkheden voor flexibiliteit voor nieuwe uitdagingen te onderzoeken;

36.

wijst erop dat de wetgevingsflexibiliteit, zoals vastgelegd in punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord, voorziet in de mogelijkheid om het totale bedrag voor programma's die via de gewone wetgevingsprocedure zijn goedgekeurd gedurende de periode van zeven jaar met ten hoogste +/- 10 % te verhogen; herinnert eraan dat de begrotingsautoriteit in het geval van „nieuwe, objectieve en duurzame omstandigheden” nog meer van de aanvankelijk vastgestelde bedragen mag afwijken; juicht het toe dat de Unie deze mogelijkheid reeds eerder heeft gebruikt om te reageren op onvoorziene omstandigheden door de bedragen die aanvankelijk voor programma's zoals het AMIF waren vastgesteld, aanzienlijk te verhogen;

II.    Tussentijdse herziening van het MFK — een absolute noodzaak

37.

is er op basis van de bovenstaande analyse van overtuigd dat de toetsing van de werking van het huidige MFK tot de conclusie leidt dat de Unie aan de uitdagingen waarvoor zij wordt gesteld alleen het hoofd kan bieden en tegelijkertijd haar politieke doelstellingen alleen kan verwezenlijken, indien het MFK aan een daadwerkelijke tussentijdse herziening, zoals bedoeld in de MFK-verordening, wordt onderworpen; wijst er eens te meer op dat de verwezenlijking van de Europa 2020-strategie onverminderd de voornaamste door de EU-begroting te ondersteunen prioriteit is; benadrukt dat de EU-begroting over voldoende middelen moet beschikken om effectief te zorgen voor investeringen die tot groei en banen leiden, economische, sociale en territoriale samenhang te bewerkstelligen en solidariteit te bevorderen;

38.

vraagt de Commissie met klem in haar wetsvoorstel rekening te houden met de volgende eisen van het Parlement met betrekking tot wijzigingen van de MFK-verordening, die zowel de cijfers als de werking van het MFK aangaan, en die reeds van toepassing moeten zijn op het huidige MFK;

39.

onderstreept dat twee wetsvoorstellen met aanzienlijke gevolgen voor de begroting, te weten de verlenging van het EFSI en het opzetten van een plan voor externe investeringen, voor de herfst 2016 zijn voorzien; verwacht dat alle informatie met betrekking tot de financiering van deze twee voorstellen zo snel mogelijk wordt aangereikt, opdat hiermee naar behoren rekening kan worden gehouden tijdens de onderhandelingen over de tussentijdse herziening van het MFK; herhaalt zijn beginselstandpunt dat de nieuwe beleidsinitiatieven niet mogen worden gefinancierd ten koste van de bestaande programma's en beleidsmaatregelen van de EU;

40.

onderstreept dat de wijzigingen die tijdens de tussentijdse herziening van het MFK zijn overeengekomen, onverwijld moeten worden toegepast en reeds in de EU-begroting 2017 moeten worden opgenomen; doet derhalve een beroep op de Commissie om haar wetsvoorstel over de herziening van de MFK-verordening zo snel mogelijk in te dienen teneinde parallelle onderhandelingen over de herziening van het MFK en de EU-begroting 2017, alsmede tijdige overeenstemming hierover mogelijk te maken;

41.

neemt nota van de uitslag van het Britse referendum op 23 juni 2016; doet in dit verband een beroep op de Commissie om de begrotingsautoriteit van alle informatie te voorzien over de mogelijke gevolgen voor de begroting van dit referendum, onverminderd het resultaat van de komende onderhandelingen tussen het VK en de EU;

42.

wijst op de belangrijke bijdrage die de EU leverde om vrede en verzoening in Ierland aan te moedigen, met name via de Peace-programma's, gericht op Noord-Ierland en op de aangrenzende graafschappen in het zuiden; merkt op dat de uitslag van het referendum in het Verenigd Koninkrijk ernstige gevolgen voor het vredesproces kan hebben, en de integriteit van het vredesproces en van het Goede-Vrijdagakkoord ondermijnt; roept de Commissie op om door te gaan met de ondersteuning van het vredesproces, door te blijven voorzien in financiering voor het Peace-programma;

A.   Eisen van het Parlement betreffende de tweede helft van de looptijd van het MFK

MFK-cijfers (vastleggingen)

43.

steunt enerzijds vol overtuiging de stevige politieke en financiële ondersteuning van het EFSI, maar vindt tegelijkertijd dat de EU-begroting niet moet worden gebruikt voor de financiering van nieuwe initiatieven indien dat ten koste zou gaan van bestaande EU-programma's en -maatregelen; blijft bij zijn steun voor het volledig compenseren van de EFSI-gerelateerde kortingen op de middelen voor Horizon 2020 en de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, teneinde deze programma's in staat te stellen hun nog maar twee jaar geleden overeengekomen doelstellingen te verwezenlijken en de Unie in staat te stellen haar doelstellingen inzake onderzoek en innovatie te verwezenlijken; onderstreept in dit verband dat het financieringsniveau van de andere programma's onder subrubriek 1a („Concurrentievermogen voor groei en banen”) niet door deze compensatie mogen worden getroffen, aangezien zij een onbetwistbare bijdrage leveren aan de groei, de werkgelegenheid en het concurrentievermogen; meent dat de marges onder subrubriek 1a niet volstaan om in deze behoeften te voorzien, en vraagt daarom dat het plafond voor deze subrubriek wordt verhoogd;

44.

steunt met klem de voortzetting van het YEI omdat het vindt dat het — na de noodzakelijke aanpassingen in het kader van de lopende beoordeling — van groot nut kan zijn in de strijd tegen de jeugdwerkloosheid; is van oordeel dat dit alleen mogelijk is indien aan het YEI tot aan het einde van de looptijd van het huidige MFK ten minste hetzelfde niveau aan vastleggingskredieten ter beschikking wordt gesteld als jaarlijks in de eerste twee jaar van deze periode (6 miljard EUR die in 2014-2015 naar voren zijn gehaald), afhankelijk van de komende evaluatie van de Commissie; stelt vast dat hiervoor een verhoging van het plafond onder subrubriek 1b („Economische, sociale en territoriale samenhang”) nodig is, aangezien er geen marges meer voorhanden zijn;

45.

is de vaste overtuiging toegedaan dat tijdens de herziening van het MFK niet mag worden getornd aan de totale begrotingsmiddelen en de vooraf aan de lidstaten toegewezen nationale bedragen voor het GLB, met inbegrip van de rechtstreekse betalingen; onderstreept bovendien dat moet worden gewaarborgd dat de middelen voor het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij niet worden verlaagd om de verwezenlijking van de doelstellingen van de recente hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid mogelijk te maken;

46.

is van oordeel dat uit de omvang van de migratie- en vluchtelingencrisis, veroorzaakt door conflicten en klimaatverandering, blijkt dat de komende jaren naar verwachting meer behoeften — met de bijbehorende aanzienlijke gevolgen voor de begroting — zullen ontstaan onder rubriek 3 (Veiligheid en burgerschap); beklemtoont daarnaast dat in het kader van dezelfde rubriek tevens extra middelen nodig zullen zijn om een versterkt optreden op het niveau van de EU voor de interne veiligheid in de EU en de bestrijding van het terrorisme te bekostigen; verzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk een geactualiseerde prognose op te stellen van de begroting die tot het einde van de looptijd van het huidige MFK nodig is om aan alle uitdagingen op deze gebieden het hoofd te bieden;

47.

is er derhalve van overtuigd dat ook met de mobilisering van de smalle marges onder rubriek 3 en de bestaande flexibiliteitsbepalingen de middelen niet zullen volstaan om de toenemende behoeften op dit gebied te financieren; dringt er derhalve op aan de middelen voor het AMIF en het Fonds voor interne veiligheid, alsook voor de EU-agentschappen die op dit gebied nieuwe taken hebben gekregen (Frontex, het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO), Europol, Eurojust en het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA)), en voor mogelijke andere initiatieven significant te verhogen; vindt dat de plafonds onder rubriek moeten worden opgetrokken;

48.

gaat ervan uit dat het antwoord op de externe dimensie van de migratie- en vluchtelingencrisis in de vorm van een gezamenlijk optreden, met name de politieke stabilisering van het Europees nabuurschap en Afrika ten zuiden van de Sahara, alsmede de aanpak van de humanitaire en economische oorzaken van migratie, in de loop van de komende jaren zal worden geïntensiveerd en gepaard zal gaan met toenemende verzoeken om financiering onder rubriek 4 (Europa als wereldspeler); beklemtoont dat de terbeschikkingstelling van extra middelen niet ten koste mag gaan van het reeds in gang gezette externe optreden van de EU, met inbegrip van het ontwikkelingsbeleid; vraagt dan ook om een verhoging van de maxima van rubriek 4;

49.

vraagt om meer financiële ondersteuning voor de drie Europese programma's die rechtstreeks betrekking hebben op de burger (Creatief Europa, Europa voor de burger en Erasmus+), omdat deze programma's nieuwe subsidielijnen bevatten om in te spelen op de huidige situatie met betrekking tot de integratie van en onderwijs voor vluchtelingen, en een hoofdrol spelen bij acties onder leiding van de Unie en de lidstaten ter verbetering van de algehele sociale situatie, het wederzijds begrip en het naast elkaar samenleven in onze verschillende maatschappijen;

MFK-cijfers (betalingen)

50.

beschouwt het als een prioriteit om een nieuwe betalingscrisis tegen het einde van de looptijd van het huidige MFK te voorkomen; vindt dat al het mogelijke moet worden gedaan om het ontstaan van een nieuwe ophoping van nog niet betaalde rekeningen, zoals tijdens de vorige periode, te voorkomen; beklemtoont echter dat, net op het moment dat de betalingsbehoeften hun normale piek zullen bereiken, reeds een significante druk op de betalingen voor de tweede helft van het MFK kan worden voorspeld; beklemtoont dat de extra druk onder andere is toe te schrijven aan het aanrekenen van de noodmarge aan de reeds krappe betalingsmaxima voor 2018-2020, de aanzienlijke vertraging bij het lanceren van de nieuwe programma's onder gedeeld beheer, waaronder het YEI, het betalingsprofiel van het EFSI en de bijkomende betalingen die overeenkomen met de recente verhogingen van de vastleggingskredieten die voor de migratie- en vluchtelingencrisis zijn vastgelegd;

51.

herinnert eraan dat betalingskredieten een logisch gevolg zijn van eerder aangegane verplichtingen; verwacht derhalve dat de nieuwe verhoging van de vastleggingskredieten vergezeld zal gaan van een dienovereenkomstige verhoging van de betalingskredieten, inclusief een bijstelling naar boven toe van de betalingsplafonds; beschouwt de tussentijdse toetsing/herziening van het MFK overigens als een prima gelegenheid om te zien hoe het gesteld is met de implementatie van de betalingen en wat de bijgewerkte ramingen zeggen over de verwachte ontwikkeling van de betalingen tot het einde van de looptijd van het huidige MFK; is van oordeel dat de drie instellingen voor de periode 2016-2020 een bindend gemeenschappelijk betalingsplan zouden moeten opstellen en overeenkomen; dringt erop aan dat een dergelijk nieuw betalingsplan wordt gebaseerd op goed financieel beheer en een duidelijke strategie moet bieden om te voldoen aan alle betalingsbehoeften in alle rubrieken tot het einde van de looptijd van het huidige MFK, alsmede een „verborgen achterstand” moet voorkomen die wordt veroorzaakt door een kunstmatige vertraging van de uitvoering van bepaalde meerjarige programma's en andere beperkende maatregelen zoals de vermindering van voorfinancieringspercentages;

52.

gaat zich ervoor inzetten dat de kwestie van het budgetteren van de betalingen van de speciale MFK-instrumenten nu eens en voor al wordt geregeld; herinnert eraan dat de Commissie en het Parlement enerzijds en de Raad anderzijds over deze kwestie nog altijd van mening verschillen, en dat dit in de begrotingsonderhandelingen van de afgelopen jaren een steeds terugkerend probleem is geweest; herhaalt nog maar eens zijn standpunt dat betalingskredieten die het resultaat zijn van de mobilisering van speciale instrumenten in vastleggingskredieten moeten worden meegeteld naast en bovenop de jaarlijkse MFK-betalingsplafonds;

Voorwaardelijkheid ter waarborging van de grondrechten van de EU

53.

dringt erop aan dat alle landen hun volledige verantwoordelijkheid nemen in het kader van de vluchtelingencrisis en het besluit betreffende het specifieke herplaatsingsmechanisme; verzoekt de Commissie een financieel bonus-/malusmechanisme in te voeren met betrekking tot de nakoming of niet-nakoming door de lidstaten van hun verplichtingen in het kader van door de EU aangenomen maatregelen; is van mening dat financiële bijdragen afkomstig uit sancties aan lidstaten die deze maatregelen niet uitvoeren, als extra ontvangsten moeten terugvloeien naar de EU-begroting;

Buitengewone inkomsten

54.

is van oordeel dat overschotten die het gevolg zijn van een onderbesteding van de EU-begroting of van boetes die aan ondernemingen zijn opgelegd vanwege inbreuken op de mededingingswetgeving van de EU, als extra inkomsten op de EU-begroting moeten worden geboekt, zonder een dienovereenkomstige aanpassing van de bni-bijdragen; is van mening dat deze maatregelen aanzienlijk zouden bijdragen aan het verlichten van het probleem met de betalingen van de EU-begroting; vraagt de Commissie passende wetsvoorstellen in deze zin te doen;

55.

is ervan overtuigd dat vrijmakingen in alle rubrieken als gevolg van de volledige of gedeeltelijke niet-uitvoering van de maatregelen waarvoor de bedragen bestemd waren, in de EU-begroting moeten terugvloeien en door de begrotingsautoriteit moeten worden ingezet in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure; is ervan overtuigd dat, gezien de huidige beperkingen waarmee de EU-begroting te maken heeft en de bijkomende financieringsbehoeften waar de Unie mee wordt geconfronteerd, een dergelijke maatregel ook mogelijk moet zijn voor vrijmakingen als gevolg van de uitvoering van de programma's voor 2007-2013, met inbegrip van de afsluiting van programma's in het kader van het cohesiebeleid; vraagt de Commissie passende wetsvoorstellen in deze zin te doen;

Flexibiliteitsbepalingen en speciale instrumenten

56.

benadrukt dat alleen al de frequentie en het niveau van de mobilisering van de speciale MFK-instrumenten gedurende de afgelopen twee jaar het nut van de flexibiliteitsbepalingen en -mechanismen in de MFK-verordening dubbel en dwars hebben aangetoond; herhaalt nog maar eens het standpunt dat het Parlement al veel langer inneemt, namelijk dat flexibiliteit gericht moet zijn op een maximaal gebruik van de globale MFK-plafonds voor vastleggingen en betalingen;

57.

is dan ook van oordeel dat de tussentijdse herziening van de MFK-verordening moet resulteren in de schrapping van een aantal in- en beperkingen van de flexibiliteitsbepalingen die door de Raad waren opgelegd op het moment dat het MFK werd vastgesteld; vindt met name dat de beperkingen die voor de overdracht van niet-benutte kredieten en marges gelden, hetzij in de vorm van de vaststelling van jaarlijkse plafonds (overkoepelende marge voor betalingen), hetzij middels het opleggen van beperkingen in tijd (overkoepelende marge voor vastleggingen), moeten worden ingetrokken; is van mening dat, gezien de huidige budgettaire beperkingen in meerdere rubrieken, geen specifieke toepassing moet worden gedefinieerd voor de gebruikmaking van middelen binnen de overkoepelende marge voor vastleggingen;

58.

onderstreept in het bijzonder de mobilisering van het volledige bedrag van het flexibiliteitsinstrument in 2016; wijst erop dat dit instrument de financiering mogelijk maakt van duidelijk omlijnde uitgaven waarvoor onder het plafond van een of meerdere rubrieken geen financiële middelen beschikbaar zijn en die geen verband houden met EU-beleid op een specifiek terrein; concludeert dan ook dat het de EU-begroting daadwerkelijk een flexibel karakter verleent, met name in het geval van een grote crisis; dringt er dus op aan de financiële middelen van dit instrument substantieel te verhogen tot 2 miljard EUR, met de toevoeging dat dit bedrag alleen wordt gebudgetteerd indien de begrotingsautoriteit besluit er werkelijk een beroep op te doen; herinnert eraan dat het flexibiliteitsinstrument geen verband houdt met een specifiek beleidsterrein en kan worden gemobiliseerd voor elk doel dat daarvoor geschikt wordt geacht;

59.

wijst erop dat de noodhulpreserve er is om derde landen snel hulp te kunnen bieden in het geval van onvoorziene gebeurtenissen, en onderstreept het buitengewone belang ervan in de huidige omstandigheden; vraagt de financiële middelen van deze reserve significant te verhogen tot 1 miljard EUR;

60.

neemt kennis van de verschillende regels die gelden voor de periode voor de overdracht van niet-benutte kredieten van de speciale MFK-instrumenten, te weten het flexibiliteitsinstrument, de noodhulpreserve, het solidariteitsfonds van de EU en het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering; dringt erop aan deze regels gelijk te trekken, zodat in concreto de N+3-regel voor al deze instrumenten gaat gelden;

61.

hecht bijzonder belang aan de noodmarge, vanwege zijn functie als 'laatste redmiddel' bij onvoorziene omstandigheden; beklemtoont dat de noodmarge volgens de Commissie het enige speciale instrument is dat alleen voor betalingskredieten, en dus ter voorkoming van een betalingscrisis met betrekking tot de EU-begroting (zoals in 2014), kan worden ingezet; betreurt het dat, anders dan in de voorgaande periode, in de MFK-verordening in een verplichte compensatie van de kredieten is voorzien; is van oordeel dat deze verplichting tot een onhoudbare situatie leidt waarbij de jaarlijkse bedragen met betrekking tot de MFK-plafonds in de laatste jaren van de periode in feite naar beneden worden bijgesteld en de EU-begroting dus extra onder druk komt te staan; beklemtoont dat de noodmarge sowieso een uiterste redmiddel is en dat het aan de twee takken van de begrotingsautoriteit is de mobilisering ervan in gang te zetten; vindt tegen deze achtergrond dat de regel betreffende de verplichte compensatie onmiddellijk en met terugwerkende kracht moet worden ingetrokken, alsook dat het jaarlijkse maximumbedrag ervan naar boven moeten worden bijgesteld tot 0,05 % van het bni van de EU;

Follow-up van de internationale akkoorden inzake milieuveranderingen

62.

neemt er nota van dat het in Parijs bereikte COP 21-akkoord een algemeen, dynamisch en gedifferentieerd akkoord is om de uitdaging van klimaatverandering aan te kunnen gaan; benadrukt dat EU-financiering krachtens dit akkoord moet worden toegewezen aan steun voor klimaatmaatregelen in ontwikkelingslanden; benadrukt dat eventuele financiering ten behoeve van de mogelijke maatregelen die zijn ontwikkeld door de COP 21 een aanvulling moet zijn op de huidige uitgaven aan klimaatactie, en verzoekt de Commissie om tijdig vóór de herziening haar uitvoeringsstrategie en eerste beoordeling van de mogelijke impact van het COP 21-akkoord op de EU-begroting voor te leggen; benadrukt voorts dat de herziening van het MFK een uitstekende gelegenheid vormt om ervoor te zorgen dat de doelstelling om 20 % te besteden aan klimaatmaatregelen wordt bereikt en deze drempel mogelijk te verhogen in overeenstemming met de internationale toezeggingen die de EU tijdens de COP 21 heeft gedaan; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat het mechanisme voor de mainstreaming van de klimaatactie volledig operationeel wordt en dat de huidige methode om dergelijke uitgaven te kunnen traceren, wordt verbeterd; herinnert er tevens aan dat de EU zich er ook toe heeft verbonden het strategisch plan voor biodiversiteit van het Verdrag van de Verenigde Naties ten uitvoer te leggen, en benadrukt dat zij voldoende middelen moet uittrekken om haar verbintenissen in dit verband te verwezenlijken;

Vereenvoudiging

63.

beschouwt de tussentijdse toetsing/herziening als een uitstekende gelegenheid om het succes van de EU-maatregelen en -programma's in kwestie, alsook de werking van de flexibiliteitsbepalingen en speciale instrumenten van het MFK, aan een eerste beoordeling en evaluatie te onderwerpen, en verwacht van de Commissie een analyse te ontvangen waarin zij de tekortkomingen van het huidige implementatiesysteem in kaart brengt; besteedt bijzondere aandacht aan de beoordeling van de gevolgen voor het uitvoeringsproces van de nieuwe elementen die in de huidige programmeringsperiode zijn ingevoerd, zoals de ex-antevoorwaarden uit hoofde van het cohesiebeleid; is van mening dat bij de tussentijdse toetsing/herziening van het MFK eveneens de balans moet worden opgemaakt van het rendement van toegewezen middelen met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen ervan; verzoekt de Commissie concrete voorstellen te doen voor het aanpakken van de eventuele onvolkomenheden en de implementatie gedurende de resterende jaren van het huidige MFK te verbeteren en te rationaliseren, teneinde ervoor te zorgen dat de beperkte financiële middelen zo doeltreffend mogelijk worden gebruikt en de administratieve lasten voor de begunstigden te beperken;

Op prestaties gebaseerd budgetteren / Resultaatgerichte begroting

64.

benadrukt dat het belangrijk is de meerwaarde van de uitvoering van de EU-begroting aan te tonen en pleit voor het centraal stellen van de resultaatgerichte cultuur in de EU-uitgaven; benadrukt dat prestatie- en outputgerelateerde beoordeling waar nodig een leidend beginsel moet worden, en benadrukt de bijzondere toepasselijkheid van een dergelijk beginsel op innovatiegerichte programma's; erkent het werk van de Commissie in het kader van het initiatief voor een resultaatgerichte EU-begroting, dat nog verder moet worden uitgewerkt, en kijkt uit de resultaten van de werkzaamheden van de interinstitutionele deskundigenwerkgroep inzake op prestaties gebaseerde budgettering; is van mening dat deze aanpak een instrument kan zijn om de prestaties van onderpresterende programma's te stimuleren; benadrukt evenwel dat technische of programmeringstekortkomingen er niet toe mogen leiden dat de EU-begroting wordt verlaagd of politieke prioriteiten worden opgegeven, en dat betere uitgavenpraktijken alleen geen oplossing zijn voor het probleem van het gebrek aan financiële middelen om tegemoet te komen aan dringende en toenemende behoeften; herinnert de Commissie eraan dat het Parlement in zijn rol als tak van de begrotingsautoriteit moet worden betrokken bij de ontwikkeling van de strategie van de Commissie in dit verband;

Financiële instrumenten

65.

is zich ervan bewust dat financiële instrumenten in de EU-begroting nu een grotere rol spelen als een aanvullende vorm van financiering dan subsidies en schenkingen; onderkent dat deze instrumenten het in zich hebben de financiële en derhalve ook de politieke impact van de EU-begroting te vergroten; beklemtoont overigens dat een verschuiving van traditionele financieringsvormen naar meer innovatieve instrumenten niet voor alle beleidsterreinen aan te bevelen is, aangezien niet elk beleid volledig de wetten van de markt volgt; benadrukt dat financiële instrumenten een alternatieve en aanvullende financieringswijze bieden en niet moeten worden gebruikt voor projecten die uitsluitend in aanmerking komen voor schenkingen, die van bijzonder belang zijn voor minder ontwikkelde regio's;

66.

verzoekt de Commissie in de loop van de tussentijdse toetsing/herziening een diepgaande analyse uit te voeren van het gebruik van de financiële instrumenten sinds het begin van de huidige programmeringsperiode; benadrukt dat bij de beoordeling van een financieel instrument het hefboomeffect niet het enige evaluatiecriterium mag zijn; herinnert in dit verband aan het belang van de additionaliteitscriteria en de beoordeling van de bijdrage aan de verwezenlijking van de politieke doelstellingen van de EU;

67.

spoort de Commissie aan alle EU-beleidsterreinen aan te merken waarop schenkingen kunnen worden gecombineerd met financiële instrumenten en na te denken over een gepast evenwicht hiertussen; is steevast van mening dat de mogelijkheid van een combinatie van diverse EU-middelen volgens geharmoniseerde beheersvoorschriften zou bijdragen tot de optimalisering van de synergieën tussen de beschikbare vormen van financiering op EU-niveau; benadrukt dat het vergroten van de rol van financiële instrumenten niet mag resulteren in een verlaging van de EU-begroting; wijst nogmaals op zijn herhaalde oproepen om meer transparantie en democratisch toezicht op de tenuitvoerlegging van financiële instrumenten die ondersteund worden door de EU-begroting;

B.   Standpunt van het Parlement ten aanzien van het MFK na 2020

68.

herinnert eraan dat artikel 25 van de MFK-verordening bepaalt dat de Commissie ten laatste op 1 januari 2018 een voorstel voor een nieuw meerjarig financieel kader moet presenteren; vindt het dan ook logisch en juist dat reeds in het kader van de aanstaande toetsing/herziening wordt gekeken naar een aantal belangrijke elementen voor het volgende MFK;

69.

vindt dat aanpassingen aan de looptijd van het MFK, een grondige herwerking van het systeem van eigen middelen, meer nadruk op het beginsel van eenheid van de begroting en grotere budgettaire flexibiliteit hierbij tot de prioriteiten behoren; vindt verder dat de modaliteiten van het besluitvormingsproces onder de loep moeten worden gelegd, teneinde voor democratische legitimiteit en inachtneming van de bepalingen van het Verdrag te zorgen;

70.

herinnert aan de begrotingsbeginselen van eenheid, waarachtigheid, jaarperiodiciteit, evenwicht, universaliteit, specialiteit, goed financieel beheer en transparantie, die bij het opstellen en uitvoeren van de EU-begroting in acht moeten worden genomen;

71.

beklemtoont dat de primaire focus van de lidstaten op het waarborgen van batige nettosaldo's een van de belangrijkste verklaringen is voor de problemen bij het bereiken van overeenstemming over een meerjarig financieel kader; herhaalt zijn zienswijze dat de EU-begroting niet eenvoudigweg een 'geen-winst geen-verlies'-situatie is, maar veeleer een belangrijke stimulans voor convergentie en de weerspiegeling van gemeenschappelijk beleid dat voor iedereen een meerwaarde oplevert; dringt er derhalve met klem bij de lidstaten op aan hun perceptie en benadering van de EU-begroting te wijzigen, namelijk door de omvang van de begroting te bepalen op basis van een grondige beoordeling van de financiële behoeften die voortvloeien uit de wettelijke verplichtingen van de Unie, haar politieke doelstellingen zoals uiteengezet in haar programma's en beleid alsook internationale verbintenissen, teneinde een nieuwe patstelling, die de kloof tussen de Unie en haar burgers alleen maar zou vergroten, te vermijden; verzoekt de Commissie daarom een studie uit te voeren naar de bezuinigingen die op nationaal niveau door de lidstaten worden gerealiseerd dankzij op EU-niveau gefinancierd beleid;

72.

wijst op de politieke noodzaak een besluitvormingsprocedure in te stellen om de beschikbaarheid van de nodige financiële middelen te waarborgen, ofwel op nationaal ofwel op EU-niveau, zodat de politieke beslissingen van de Europese Raad volledig ten uitvoer kunnen worden gelegd;

Duur

73.

wijst erop dat in overweging drie van de MFK-verordening staat dat de drie instellingen besloten hebben in het kader van de toetsing/herziening gezamenlijk te onderzoeken wat de meest geschikte duur van het meerjarig financieel kader is; herinnert aan zijn standpunt dat de duur van het MFK gelijk moet worden getrokken met de politieke cyclus van zowel het Parlement als de Commissie, waarmee de Europese verkiezingen een forum zouden worden voor debat over de toekomstige uitgavenprioriteiten;

74.

onderstreept dat met name voor programma's onder gedeeld beheer op de gebieden cohesiebeleid en plattelandsontwikkeling langetermijnvoorspelbaarheid van cruciaal belang is, gezien de tijd die nodig is om op nationaal en regionaal niveau tot afspraken over sectorale wetgeving en operationele programma's te komen;

75.

is van oordeel dat vanwege de snel veranderende politieke omgeving en om voor meer flexibiliteit te zorgen bepaalde onderdelen van het MFK voor een periode van 5 jaar moeten worden overeengekomen, terwijl voor andere onderdelen, met name de onderdelen die verband houden met programma's die een langere programmeringsperiode behoeven en/of maatregelen met ingewikkelde procedures voor de vaststelling van implementatiesystemen, zoals cohesiebeleid of plattelandsontwikkeling, een periode van 5+5 jaar, in combinatie met een verplichte tussentijdse herziening, zou kunnen;

Hervorming van het systeem van eigen middelen

76.

beklemtoont dat het systeem van eigen middelen volledig moet worden hervormd, waarbij gestreefd moet worden naar eenvoud, billijkheid en transparantie; kijkt er derhalve naar uit dat de Groep op hoog niveau voor eigen middelen vóór 2017 een ambitieus eindverslag voorlegt, alsook dat de Commissie vóór 2018 een even ambitieus wetgevingspakket betreffende eigen middelen voor de periode na 2021 presenteert;

77.

vindt het belangrijk het aandeel van de bni-bijdragen in de EU-begroting te verlagen, teneinde af te raken van de zogenaamde „juste retour”-benadering van de lidstaten; geeft aan dat dit de druk op de schatkisten van de lidstaten zou verminderen en de financiële middelen in kwestie voor bestedingsdoeleinden op nationaal niveau vrij zou maken; herinnert eraan dat het btw-deel van de eigen middelen bovenmatig ingewikkeld is en in feite een tweede bni-bijdrage vormt, en dringt er daarom op aan dit deel van de eigen middelen hetzij vergaand te hervormen, hetzij helemaal te schrappen; vindt wel dat de bni-bijdragen als element van de begroting moeten worden gehandhaafd vanwege hun rol als kostendekkend instrument;

78.

dringt aan op de invoering van een of meerdere nieuwe eigen middelen, waarbij de voorkeur van het Parlement uitgaat naar middelen die rechtstreeks gekoppeld zijn aan Europees beleid met een meerwaarde; neemt er kennis van dat de Groep op hoog niveau reeds een groot aantal voorstellen voor nieuwe eigen middelen de revue heeft laten passeren, zoals een btw-hervorming, een belasting op financiële transacties, ECB-seigniorage, een hervormd EU-emissiehandelsysteem en belasting op koolstof, vervoersheffingen, vennootschapsbelasting, elektriciteitsbelasting en digitale belasting; wacht vol ongeduld naar de aanbevelingen van de Groep op hoog niveau, teneinde van start te kunnen gaan met de voorbereiding van het standpunt van het Parlement op dit punt; dringt in dit verband aan op de geleidelijke afschaffing van alle soorten kortingen;

Eenheid van de begroting

79.

beklemtoont het belang van het beginsel van eenheid van de begroting en herinnert eraan dat in overeenstemming met artikel 310, lid 1, VWEU alle ontvangsten en uitgaven van de Unie in de begroting moeten worden opgenomen; vindt het zorgwekkend dat sinds 2014, zowel bij de oprichting van het Bêkou-trustfonds voor de Centraal-Afrikaanse Republiek, het regionaal trustfonds Madad dat in reactie op de Syriëcrisis werd opgericht, het EU-noodtrustfonds voor Afrika, alsook de vluchtelingenfaciliteit voor Turkije, in de besluitvorming wordt overgestapt van de communautaire methode naar de intergouvernementele aanpak; benadrukt dat deze vorm van financiering een hertoewijzing van middelen met zich meebrengt uit hoofde van de bestaande meerjarige financiële programma's waarover tussen de drie instellingen is onderhandeld en overeenstemming is bereikt; wijst erop dat dit de democratische verantwoordingsplicht in gevaar brengt, aangezien het Parlement is uitgesloten van de oprichting van deze fondsen;

80.

geeft aan dat in het Verdrag staat dat de twee takken van de begrotingsautoriteit, het Parlement en de Raad, de begroting van de Unie op voet van gelijkheid vaststellen; is daarnaast van mening dat volledige parlementaire controle op alle uitgaven een essentieel element is van alle EU-uitgaven; vraagt de Commissie de eenheid van de begroting te waarborgen en dit beginsel als leidend te beschouwen wanneer zij nieuwe beleidsinitiatieven voorstelt;

81.

herhaalt nog maar eens zijn standpunt dat het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) vanaf 2021 in de EU-begroting moet worden geïntegreerd, en dat tegelijkertijd voor financiering moet worden gezorgd voor de Faciliteit voor Afrikaanse vrede en voor vredesgerelateerde operaties;

82.

benadrukt dat mogelijke toekomstige integratie van het EOF of dergelijke ad-hocinstrumenten in de EU-begroting inhoudt dat hun respectieve financiële middelen bovenop de MFK-plafonds komen, die dienovereenkomstig moeten worden herzien, teneinde de financiering van andere EU-maatregelen en -programma's niet in gevaar te brengen;

Grotere flexibiliteit

83.

beklemtoont dat de rigide structuur van de EU-begroting betekent dat de begrotingsautoriteit niet de mogelijkheid heeft om adequaat op veranderende omstandigheden te reageren; dringt er dan ook op aan in het volgende MFK voor grotere flexibiliteit te zorgen, met name door middel van grotere flexibiliteit tussen rubrieken in de vorm van flexibeler gebruik van niet-bestede marges en tussen jaren, teneinde te bewerkstelligen dat de MFK-plafonds volledig kunnen worden benut;

84.

benadrukt dat het niet alleen mogelijk moet zijn flexibel op veranderende omstandigheden in te spelen onverminderd de overeengekomen programmering, maar dat de EU ook snel moet kunnen reageren op zich ontwikkelende crisissen, zoals de huidige migratiecrisis; vindt tegen deze achtergrond dat er in aanvulling op de reeds bestaande speciale MFK-instrumenten binnen de EU-begroting een permanente EU-crisisreserve moet worden gecreëerd, om niet terug te hoeven vallen op ad-hocoplossingen zoals trustfondsen; benadrukt dat een dergelijk mechanisme, bedoeld om te reageren op crisissen en onvoorziene situaties, uit de aard der zaak moet functioneren als een nieuw speciaal MFK-instrument en moet worden meegeteld naast en bovenop de MFK-plafonds;

Besluitvormingsprocedure

85.

brengt in herinnering dat het Parlement kritisch staat ten opzichte van de procedure die gevolgd is bij de vaststelling van de MFK-verordening voor de periode 2014-2020; herinnert eraan dat de vaststelling van de verordening alleen mogelijk is met goedkeuring van het Parlement; beklemtoont daarom dat het Parlement vanaf het begin volledig bij de onderhandelingen in kwestie moet worden betrokken; is van oordeel dat de EU-instellingen de modaliteiten van de volgende MFK-procedure op het moment van de tussentijdse toetsing/herziening van het meerjarig financieel kader moeten formaliseren in een akkoord, en dat daarbij rekening moet worden gehouden met de tekortkomingen van de voorgaande onderhandelingen én dat de rol en de prerogatieven van het Parlement zoals bedoeld in de Verdragen volledig moeten worden geëerbiedigd; is van mening dat deze modaliteiten uiteindelijk in het IIA moeten worden opgenomen, zoals voor de jaarlijkse begrotingsprocedure het geval is;

86.

is van mening dat de eenparigheidsvereiste voor de vaststelling van de MFK-verordening het proces wezenlijk belemmert; verzoekt de Europese Raad in dit verband de passerelle in artikel 312, lid 2, VWEU toe te passen om de vaststelling van de MFK-verordening bij gekwalificeerde meerderheid mogelijk te maken; herinnert er voorts aan dat de algemene passerelle-clausule van artikel 48, lid 7, VEU tevens in werking kan worden gesteld, teneinde de gewone wetgevingsprocedure toe te passen; benadrukt dat de vaststelling van de MFK-verordening bij gekwalificeerde meerderheid in overeenstemming zou zijn met de besluitvormingsprocedure voor de vaststelling van vrijwel alle EU-meerjarenprogramma's en voor de jaarlijkse procedure voor de vaststelling van de EU-begroting;

87.

herinnert eraan dat de Europese Raad uit hoofde van het Verdrag niet bevoegd is om wetgevingstaken uit te oefenen; geeft in dit verband nogmaals aan ernstige bezwaren te hebben tegen het feit dat de Europese Raad zich bemoeide met de wetgeving tijdens de afgelopen MFK-onderhandelingen; verzoekt de Europese Raad zich te beperken tot zijn taken zoals vastgesteld bij het Verdrag en niet vooruit te lopen op beleidswijzigingen waartoe in het kader van de gewone wetgevingsprocedure moet worden besloten en aldus de wetgevende bevoegdheden van het Parlement in het kader van de medebeslissing te eerbiedigen;

88.

dringt erop aan dat het wetgevingsproces ter goedkeuring van het volgende MFK tegen eind 2018 wordt afgerond, na diepgaande onderhandelingen tussen het Parlement en de Raad; benadrukt dat een tijdige sluiting van de MFK-overeenkomst het mogelijk zal maken dat alle sectorale verordeningen snel worden goedgekeurd en alle nieuwe programma's zonder vertraging op 1 januari 2021 van start gaan; benadrukt dat het belangrijk is de nationale parlementen en de Europese burgers beter te informeren over de uitdagingen van het volgende MFK door zo nodig een interinstitutionele, interparlementaire conferentie te organiseren;

o

o o

89.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de overige betrokken instellingen en organen, en de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884.

(2)  PB L 103 van 22.4.2015, blz. 1.

(3)  PB L 168 van 7.6.2014, blz. 105.

(4)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(5)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(6)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0378.

(7)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0599.

(8)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0455.

(9)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0456.

(10)  PB C 75 van 26.2.2016, blz. 47.

(11)  PB C 36 van 29.1.2016, blz. 49.

(12)  PB C 68 E van 7.3.2014, blz. 1.

(13)  PB C 380 E van 11.12.2012, blz. 89.


16.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/79


P8_TA(2016)0310

Fiscale rulings en andere maatregelen van vergelijkbare aard of met vergelijkbaar effect (TAXE 2)

Resolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2016 over fiscale rulings en andere maatregelen van vergelijkbare aard of met vergelijkbaar effect (2016/2038(INI))

(2018/C 101/06)

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 4 en 13 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

gezien de artikelen 107, 108, 113, 115 en 116 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien zijn besluit van 2 december 2015 over de instelling, de bevoegdheden, het aantal leden en de duur van het mandaat van de Bijzondere Commissie fiscale rulings en andere maatregelen van vergelijkbare aard of met vergelijkbaar effect (TAXE 2) (1),

gezien de onthullingen van het Internationaal Consortium van onderzoeksjournalisten (ICIJ) over fiscale rulings en andere schadelijke praktijken in Luxemburg, de zogenoemde „LuxLeaks”,

gezien de onthullingen van het Internationaal Consortium van onderzoeksjournalisten (ICIJ) over het gebruik van offshorebedrijven, bekend als de „Panama Papers”, en in het bijzonder de documenten die op 9 mei 2016 werden gepubliceerd,

gezien de uitkomsten van de verschillende G7-, G8- en G20-toppen die zijn gehouden over internationale belastingaangelegenheden, in het bijzonder de top in Ise-Shima op 26 en 27 mei 2016 en het resultaat van de bijeenkomst van de ministers van Financiën en de presidenten van de centrale banken van de G20-landen die op 14 en 15 april 2016 in Washington werd gehouden,

gezien de resolutie over het actieprogramma van Addis Abeba die de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 27 juli 2015 heeft goedgekeurd,

gezien het verslag van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) van 30 november 2015 getiteld „G20/OECD Principles of Corporate Governance”,

gezien de conclusies van Ecofin van 8 maart 2016 over de uitwisseling van belastinginformatie betreffende de activiteiten van multinationale ondernemingen en over de gedragscode betreffende vennootschapsbelasting, van 8 december 2015 over vennootschapsbelasting, grondslaguitholling en winstverschuiving, van 9 december 2014 over vennootschapsbelasting en van 1 december 1997 inzake het belastingbeleid, alsook de nota van de informele Ecofin-bespreking van de Panama Papers op 22 april 2016,

gezien de richtlijn van de Raad van 8 december 2015 (2) tot wijziging van de richtlijn inzake administratieve samenwerking (3),

gezien Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (4),

gezien Richtlijn 77/799/EEG van de Raad van 19 december 1977 betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van de directe belastingen en heffingen op verzekeringspremies (5),

gezien Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering (6),

gezien de op 16 maart 2016 aangenomen gezamenlijke follow-up van de Commissie van de aanbevelingen van de resoluties van het Parlement betreffende meer transparantie, coördinatie en convergentie van het vennootschapsbelastingbeleid in de Unie, en over fiscale rulings en andere maatregelen van vergelijkbare aard of met vergelijkbaar effect,

gezien het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2013/34/EU wat betreft de openbaarmaking van informatie over de winstbelasting door bepaalde ondernemingen en bijkantoren (COM(2016)0198) (het voorstel voor rapportage per land),

gezien het voorstel van de Commissie inzake het pakket bestrijding belastingontwijking dat bestaat uit een overkoepelende mededeling (7), een voorstel voor een richtlijn van de Raad inzake het voorkomen van belastingontwijking (8), een voorstel voor een richtlijn van de Raad inzake de herziening van de richtlijn inzake administratieve samenwerking (9), een aanbeveling inzake belastingverdragen (10) en een onderzoek naar agressieve fiscale planning (11),

gezien het voorstel van de Commissie van 2011 voor een richtlijn van de Raad betreffende een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB) (COM(2011)0121), en het standpunt van het Parlement van 19 april 2012 daarover (12),

gezien de resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van 1 december 1997 betreffende een gedragscode inzake de belastingregeling voor ondernemingen (13) en gezien de regelmatige verslagen van de groep Gedragscode (belastingregeling voor ondernemingen) aan de Raad,

gezien de overeenkomst inzake fiscale transparantie die op 22 februari 2016 door de EU en het Vorstendom Monaco werd geparafeerd,

gezien de overeenkomst die op 12 februari 2016 door de EU en het Vorstendom Andorra werd ondertekend,

gezien de overeenkomst betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden die op 8 december 2015 werd ondertekend door de EU en de Republiek San Marino,

gezien de overeenkomst betreffende de automatische uitwisseling van inlichtingen over financiële rekeningen die op 28 oktober 2015 werd ondertekend door de EU en het Vorstendom Liechtenstein,

gezien de overeenkomst betreffende belastingheffing ter verbetering van de naleving van belastingwetgeving die op 27 mei 2015 werd ondertekend door de EU en de Zwitserse Bondsstaat,

gezien de geactualiseerde overeenkomst tussen Jersey en het Verenigd Koninkrijk van 30 november 2015 en de zogenaamde „Change of view on the interpretation of paragraph 2 of the Jersey-UK Double Taxation Arrangement”,

gezien het verdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing tussen Guernsey en het VK, zoals gewijzigd door de regeling van 2009, ondertekend op 20 januari 2009 en in werking getreden op 27 november 2009, betreffende de uitwisseling van inlichtingen,

gezien het wetgevingsstandpunt van het Parlement van 8 juli 2015 betreffende het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2007/36/EG wat het bevorderen van de langetermijnbetrokkenheid van aandeelhouders betreft en van Richtlijn 2013/34/EU wat bepaalde onderdelen van de verklaring inzake corporate governance betreft (14),

gezien zijn resolutie van 16 december 2015 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende meer transparantie, coördinatie en convergentie van het vennootschapsbelastingsbeleid in de Unie (15),

gezien zijn resolutie van 25 november 2015 over fiscale rulings en andere maatregelen van vergelijkbare aard of met vergelijkbaar effect (16),

gezien zijn resolutie van 8 juli 2015 inzake belastingontwijking en belastingontduiking als uitdagingen voor bestuur, sociale bescherming en ontwikkeling in ontwikkelingslanden (17),

gezien de verschillende parlementaire hoorzittingen en verslagen van nationale parlementen, met name het Britse Lagerhuis, de Amerikaanse Senaat, de Australische Senaat en het Franse Parlement en de Franse Senaat, over belastingontwijking en belastingontduiking,

gezien de aanbeveling van de Raad van Europa CM/Rec(2014)7 van 30 april 2014 inzake de bescherming van klokkenluiders,

gezien het proces in Luxemburg tegen Antoine Deltour, Raphaël Halet en Édouard Perrin, die zijn aangeklaagd wegens hun rol in de publicatie van de zogenoemde „LuxLeaks”-documenten,

gezien de besluiten inzake staatssteun van de Commissie met betrekking tot Fiat (18), Starbucks (19) en de Belgische arresten inzake overwinst (20), en besluiten tot opening van onderzoek betreffende staatssteun aan McDonald's, Apple en Amazon,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Bijzondere Commissie fiscale rulings en andere maatregelen van vergelijkbare aard of met vergelijkbaar effect (TAXE 2) (A8-0223/2016),

Algemene overwegingen, feiten en cijfers

A.

overwegende dat de onthullingen omtrent de „Panama Papers” en „LuxLeaks”, die zijn bekendgemaakt door het Internationaal Consortium van onderzoeksjournalisten (ICIJ), hebben aangetoond dat het dringend noodzakelijk is dat de EU en haar lidstaten belastingontduiking en -ontwijking en agressieve fiscale planning bestrijden, en zorgen voor meer samenwerking en transparantie, om de fiscale rechtvaardigheid te herstellen door onze belastingstelsel eerlijker te maken en ervoor te zorgen dat vennootschapsbelastingen worden betaald op de plaats waar de waarde wordt gecreëerd, niet alleen tussen lidstaten, maar ook wereldwijd;

B.

overwegende dat de Commissie schat dat belastingdiensten als gevolg van belastingontduiking en -ontwijking jaarlijks 1 triljoen euro (21) mislopen en dat de OESO (22) schat dat de inkomstenderving wereldwijd tussen de 4 en de 10 % van alle inkomsten uit vennootschapsbelasting bedraagt, wat op basis van de cijfers voor 2014 jaarlijks neerkomt op een bedrag tussen de 75 en 180 miljard euro; overwegende dat dit slechts voorzichtige schattingen zijn; overwegende dat de negatieve effecten van dergelijke praktijken voor de begrotingen van de lidstaten en voor de burgers evident zijn en het vertrouwen in de democratie zouden kunnen ondermijnen; overwegende dat belastingfraude, belastingontduiking en agressieve fiscale planning leiden tot grondslaguitholling in de lidstaten en daardoor tot derving van belastinginkomsten en aldus een negatieve invloed hebben op de economie en op de capaciteit van regeringen om het gebied van openbare diensten, investeringen en sociale zekerheid;

C.

overwegende dat het binnen een begrotingskader van wederzijdse controle onaanvaardbaar is dat middelen die zouden moeten worden gegenereerd door belastingen die verschuldigd zijn in een lidstaat eigenlijk in een andere lidstaat worden gegenereerd als gevolg van oneerlijke en agressieve fiscale planning;

D.

overwegende dat ontwikkelingslanden onevenredig hard worden getroffen door de ontwijking van vennootschapsbelasting, die leidt tot een verlies van belastinginkomsten van naar schatting 100 miljard USD per jaar (23), waardoor deze landen de essentiële middelen mislopen om de meest fundamentele diensten te financieren en het EU-beleid inzake ontwikkelingssamenwerking wordt geschaad;

E.

overwegende dat de Panama Papers ons eraan hebben herinnerd dat de kwestie van belastingontwijking verder gaat dan multinationale ondernemingen, sterk verbonden is met criminele activiteiten en dat de offshorerijkdom op ongeveer 10 triljoen USD wordt geraamd;

F.

overwegende dat de leiders van de G20 in april 2009 actie hebben ondernomen, waarbij ze meer specifiek aan offshorejurisdicties hebben gevraagd om minstens 12 verdragen inzake de uitwisseling van inlichtingen te ondertekenen, met als doel een einde te maken aan het tijdperk van het bankgeheim; overwegende dat economen de doeltreffendheid van deze maatregelen ernstig in twijfel hebben getrokken, door te verklaren dat verdragen hebben geleid tot de verplaatsing van bankdeposito's tussen belastingparadijzen, maar geen aanzienlijke terugkeer van fondsen met zich hebben meegebracht (24); overwegende dat er geen bewijs is dat portefeuille-investeringen in offshorejurisdicties zijn teruggelopen, ten minste tot 2014, ondanks recente internationale inspanningen om de financiële transparantie te vergroten; overwegende dat het te vroeg is om te beoordelen of de toepassing van automatische uitwisseling van belastinginformatie (Common Reporting Standard) deze trend zal kunnen doen keren;

G.

overwegende dat volgens inlichtingen die zijn verstrekt door de Bank voor Internationale Betalingen, grensoverschrijdende deposito's in offshorecentra tussen 2008 en 2015 gemiddeld met 2,81 % per jaar zijn toegenomen, terwijl ze elders in de wereld slechts met 1,24 % zijn toegenomen (25); overwegende dat de belangrijkste offshore financiële centra in termen van buitenlandse deposito's zijn: de Kaaimaneilanden (663 miljard USD), Luxemburg (360 miljard USD), Zwitserland (137 miljard USD), Hongkong (125 miljard USD), Singapore (95 miljard USD), Bermuda (77 miljard USD), Panama (67 miljard USD), Jersey (58 miljard USD) en de Bahama's (55 miljard USD); overwegende dat grensoverschrijdende deposito's in Europese belastingparadijzen zoals Andorra, Gibraltar, Liechtenstein en Zwitserland de voorbije jaren zijn afgenomen of gestagneerd, wat doet vermoeden dat de offshoreactiviteiten zijn verplaatst naar andere jurisdicties en dat de offshoresector is hertekend als gevolg van een toenemend aantal bilaterale overeenkomsten inzake belastinginformatie;

H.

overwegende dat investeringsstromen naar offshore financiële centra worden geraamd op 72 miljard USD in 2015 (26) en de afgelopen jaren zijn toegenomen door de groeiende stroom van multinationale ondernemingen die gevestigd zijn in ontwikkelings- en overgangseconomieën, soms in de vorm van round-tripping van investeringen; overwegende dat investeringsstromen naar voor een bijzonder doel opgerichte entiteiten het merendeel van de offshore-investeringsstromen uitmaken; overwegende dat Luxemburg in 2015 de belangrijkste ontvanger was van investeringsstromen die verband hielden met voor een bijzonder doel opgerichte entiteiten, en dat instromen naar Nederland die verband hielden met voor een bijzonder doel opgerichte entiteiten ook opvallend hoog waren in 2015; overwegende dat de hardnekkigheid van financiële stromen via financiële offshoremechanismen de noodzaak aantoont van meer coherentie in belasting- en investeringsbeleid op Europees en wereldwijd niveau;

I.

overwegende dat de OESO in april 2016 nogmaals een mandaat heeft gekregen om een zwarte lijst op te stellen van niet-coöperatieve jurisdicties; overwegende dat de Commissie bezig is met de opstelling van criteria voor de identificatie van belastingparadijzen, waarbij niet alleen wordt gekeken naar criteria als transparantie en medewerking, maar ook naar schadelijke belastingregimes;

J.

overwegende dat kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) in Europa de meeste werkgelegenheid creëren, te weten ongeveer 85 % van alle nieuwe banen in de EU (27) in de afgelopen vijf jaar; overwegende dat studies (28) hebben uitgewezen dat een grensoverschrijdende onderneming gemiddeld 30 % minder belasting betalen dan ondernemingen die slechts in één land actief zijn; overwegende dat dit de concurrentie ernstig verstoort, leidt tot het verlies van banen en gelijkheid in de Unie en duurzame groei belemmert;

K.

overwegende dat agressieve fiscale planning door de Commissie wordt gedefinieerd als profijt trekken van de technische details van een belastingstelsel of van mismatches tussen twee of meer belastingstelsels om de verschuldigde belasting te verminderen; overwegende dat de Commissie erkent dat agressieve fiscale planning uiteenlopende vormen kan aannemen, wat ertoe leidt dat de fiscale wetgeving niet wordt toegepast zoals bedoeld door de wetgever; overwegende dat de belangrijkste vormen van agressieve fiscale planning zijn: schuldenverschuiving, vestiging van immateriële goederen en intellectuele eigendom, strategische verrekenprijstransacties, hybride mismatches en offshoreleenstructuren; overwegende dat bedrijven die door zijn bijzondere commissie zijn gehoord vooral hebben herhaald dat ze veel belastingen betalen en dat wat zij doen legaal is; overwegende dat tot nu toe slechts een klein percentage van bedrijven openlijk heeft toegegeven dat ontwijking van de vennootschapsbelasting een prioriteit is die moet worden aangepakt;

L.

overwegende dat nagenoeg een derde van de grensoverschrijdende bedrijfsinvesteringen via offshore financiële constructies wordt geleid; overwegende dat de Commissie vaststelt dat bij 72 % van de winstverschuiving in de Europese Unie wordt gebruikgemaakt van verrekenprijstransacties en fiscaal gunstige vestiging van intellectuele eigendom en dat de andere constructies voor winstverschuiving betrekking hebben op schuldverschuiving (29);

M.

overwegende dat bilaterale belastingverdragen belastingrechten toewijzen tussen landen van herkomst en landen van verblijf; overwegende dat landen van herkomst vaak het recht krijgen toegewezen om actieve bedrijfsinkomsten te belasten, op voorwaarde dat er een permanente vestiging bestaat in de landen van herkomst, en dat de landen van verblijf belastingrechten krijgen over passieve inkomsten zoals dividenden, royalty's en interesten; overwegende dat een dergelijke opdeling van belastingrechten essentieel is om constructies voor agressieve fiscale planning te begrijpen;

N.

overwegende dat boekhoudpraktijken erin bestaan de financiële toestand van het bedrijf weer te geven door inkomsten en uitgaven en winsten en verliezen op elkaar af te stemmen in de periode van het boekjaar waarin ze ontstaan, in plaats van in de periode waarin de kasstromen effectief plaatsvinden; overwegende dat wanneer belastbare inkomsten van de ene jurisdictie naar de andere gaan, en beide ze op een andere wijze behandelen, de mogelijkheid ontstaat dat er misbruik wordt gemaakt van mismatches; overwegende dat betalingen van royalty's voor zakelijke doeleinden gerechtvaardigd kunnen zijn, en dat zij zonder gepaste fiscale coördinatie een gunstige fiscale behandeling kunnen krijgen in het ene land die tot grondslaguitholling in andere landen leidt;

O.

overwegende dat 60 % van alle handel wereldwijd binnen groepen gebeurt en dientengevolge onderhevig is aan verrekenprijsmethodes; overwegende dat 70 % van alle winstverschuiving gebeurt door verrekenprijstransacties;

P.

overwegende dat de convergentie van het fiscaal beleid moet worden gecombineerd met meer controle en meer onderzoek naar schadelijke fiscale praktijken; overwegende dat de Commissie een nieuw formeel onderzoek is gestart naar de fiscale behandeling van multinationale ondernemingen (mno's); overwegende dat de beoordeling van fiscale beleidsmaatregelen vanuit het standpunt van staatssteun recentelijk aan belang heeft gewonnen; overwegende dat nadere reflectie en maatregelen nodig zijn om de wisselwerking tussen belastingen en concurrentie beter te begrijpen en aan te pakken; overwegende dat de Commissie de optie heeft om op niet-selectieve en onbevooroordeelde wijze alle gevallen te onderzoeken waarbij de verdenking bestaat dat er sprake is van illegale staatssteun door fiscale voorkeursbehandelingen; overwegende dat een aantal onderzoeken door de Commissie met betrekking tot staatssteun nog steeds gaande waren op het moment dat verslag A8-0223/2016 werd aangenomen; overwegende dat slechts enkele lidstaten terugvorderingsprocedures zijn gestart tegen een aantal mno's; overwegende dat bepaalde lidstaten een overloopanalyse van hun nationale fiscale beleid hebben uitgevoerd om de invloed op ontwikkelingslanden te beoordelen;

Q.

overwegende dat het beste middel om tegen agressieve fiscale planning op te treden een goed doordachte wetgeving is, die op gepaste en gecoördineerde wijze ten uitvoer wordt gelegd;

Rol van specifieke belastingjurisdicties

R.

overwegende dat het Parlement ontmoetingen heeft gehad met vertegenwoordigers van de regeringen van Andorra, Liechtenstein, Monaco, Guernsey en Jersey; overwegende dat de Kaaimaneilanden alleen aanwezig zijn geweest op een bijeenkomst van coördinatoren en niet bij de formele hoorzitting van de bijzondere commissie; overwegende dat het eiland Man heeft geweigerd te verschijnen voor de bijzondere commissie, maar in plaats daarvan een schriftelijke bijdrage heeft toegestuurd;

S.

overwegende dat sommige specifieke belastingjurisdicties actief bijdragen aan de ontwikkeling van agressieve fiscale strategieën namens mno's, die op deze manier belasting ontwijken; overwegende dat het vennootschapsbelastingtarief in sommige jurisdicties bijna 0 % of 0 % is; overwegende dat de complexiteit van verschillende belastingstelsels leidt tot een gebrek aan transparantie, wat wereldwijd negatieve gevolgen heeft;

T.

overwegende dat deze jurisdicties allemaal toegezegd hebben tegen 2017 automatische informatie-uitwisseling te zullen invoeren, behalve Andorra en Monaco, die dat in 2018 zullen doen; overwegende dat het belangrijk is te controleren of effectieve wetgevende wijzigingen nu al worden ingevoerd om effectieve automatische uitwisseling van inlichtingen vanaf 2017 te verzekeren;

U.

overwegende dat de bestrijding van belastingontduiking en -ontwijking bemoeilijkt wordt door mazen in de wetgeving, ondoeltreffende informatie-uitwisseling en, meer in het algemeen, niet-naleving van controlevoorschriften, gebrek aan inlichtingen over de uiteindelijke begunstigden en het bestaan van het bank- en bedrijfsgeheim ondanks de wetten inzake de geleidelijke opheffing van het bankgeheim; overwegende dat de ondoorzichtigheid van dergelijke praktijken door sommige belastingadviseurs in de financiële sector wordt benut om agressieve fiscale praktijken te ontwikkelen; overwegende dat initiatieven met het oog op automatische uitwisseling van inlichtingen tussen landen, naast de reeds bestaande bilaterale belastingverdragen, pas recent zijn ingevoerd; overwegende dat de zwaktes van het systeem, als er geen sprake is van effectieve handhaving, belastingontduiking en -ontwijking zullen aanmoedigen;

V.

overwegende dat sommige specifieke belastingjurisdicties binnen en buiten de EU niet bereid zijn hun belastingstelsel te hervormen, ondanks de huidige mondiale initiatieven en ondanks het feit dat sommige betrokken zijn bij de activiteiten van de OESO;

W.

overwegende dat de hoorzittingen die zijn gehouden met Andorra, Guernsey, Jersey, Liechtenstein en Monaco (zie bijlage 1) hebben aangetoond dat de voorwaarden voor de registratie van offshorebedrijven en de informatie die in dit kader moet worden verstrekt, in de verschillende jurisdicties sterk uiteenlopen; overwegende dat de officiële belastingautoriteiten van sommige van deze jurisdicties voor zover bekend geen volledige informatie hebben over de uiteindelijke begunstigden van trusts, stichtingen en bedrijven of dat deze informatie nooit is verzameld of openbaar is gemaakt; overwegende dat Andorra, Liechtenstein, Monaco, San Marino en Zwitserland een overeenkomst met de EU hebben ondertekend voor de uitwisseling van inlichtingen; overwegende dat de Kanaaleilanden overeenkomsten hebben ondertekend met het VK en hebben verklaard bereid te zijn vergelijkbare overeenkomsten aan te gaan met andere lidstaten;

X.

overwegende dat de wetgeving van sommige jurisdicties niet borg staat voor goed bestuur en niet garandeert dat de hoogste internationale normen inzake uiteindelijke begunstigden, transparantie en samenwerking worden nageleefd;

Y.

overwegende dat sommige van deze jurisdicties afhankelijke of geassocieerde gebieden van lidstaten zijn en daardoor, hoewel ze zelfbesturend zijn, gedeeltelijk onderworpen zijn aan nationale en Europese wetgeving; overwegende dat lidstaten daarom wetgeving moeten overwegen om te verzekeren dat hun geassocieerde en afhankelijke gebieden aan de hoogste normen voldoen;

Z.

overwegende dat sommige lidstaten hun eigen lijst hebben van niet-coöperatieve jurisdicties en/of duidelijke definities van „belastingparadijzen” of „geprivilegieerde belastingjurisdictie”; overwegende dat er grote verschillen bestaan tussen deze lijsten wat betreft de manier waarop niet-coöperatieve jurisdicties of belastingparadijzen worden gedefinieerd en beoordeeld; overwegende dat de OESO-lijst van niet-coöperatieve jurisdicties niet aan het gestelde doel beantwoordt; overwegende dat de Commissie in het belastingpakket van 17 juni 2015 een lijst van niet-coöperatieve belastingjurisdicties heeft gepubliceerd die opgesteld is volgens het beginsel van gemeenschappelijke noemers op basis van bestaande nationale lijsten; overwegende dat een Unie-brede definitie en lijst van niet-coöperatieve jurisdicties broodnodig zijn, maar nog steeds ontbreken; overwegende dat geen van deze lijsten duidelijke, meetbare en uitputtende criteria bevatten over hoe geheimzinnig bepaalde jurisdicties zijn;

Rol van financiële instellingen in de agressieve fiscale planning door mno's

AA.

overwegende dat sommige financiële instellingen en boekhoud- of advocatenkantoren als intermediairs hebben gefungeerd door complexe juridische structuren tot stand te brengen die hebben geleid tot het gebruik van constructies voor agressieve fiscale planning door multinationale ondernemingen, zoals duidelijk is geworden door „LuxLeaks” en de „Panama Papers”; overwegende dat mazen in de wetgeving en een gebrek aan onderlinge coördinatie, samenwerking en transparantie tussen landen leiden tot een situatie waarin belastingontduiking wordt gefaciliteerd; overwegende dat financiële instellingen evenwel een belangrijke en onontbeerlijke hulp zijn in de strijd tegen belastingfraude vanwege de informatie over financiële rekeningen en daadwerkelijke eigendom waarover zij beschikken, en dat het daarom van cruciaal belang is dat zij volledig en effectief meewerken aan de uitwisseling van dergelijke inlichtingen;

AB.

overwegende dat tijdens dit onderzoek verschillende schandalen aan het licht zijn gekomen waarbij banken betrokken waren; overwegende dat financiële instellingen diverse constructies voor agressieve fiscale planning kunnen gebruiken om hun cliënten te helpen belastingen te ontwijken of te ontduiken; overwegende dat banken op de markt kunnen handelen in naam van hun cliënten en tegenover belastingdiensten kunnen beweren dat zij de uiteindelijke eigenaar van deze transacties zijn, wat ertoe leidt dat cliënten onterecht belastingvoordelen genieten die aan banken zijn toegekend omwille van hun status van bank of omwille van hun plaats van vestiging; overwegende dat de rol van banken (in het bijzonder investeringsbanken) bij het ontwerpen en implementeren van agressieve fiscale planning als een dubbele rol moet worden beschouwd: ten eerste doordat ze agressieve fiscale planning aanbieden aan hun cliënten — vaak door gebruik te maken van financiële producten zoals leningen, derivaten, repo's of andere aan aandelen verbonden instrumenten — en ten tweede doordat ze zelf gebruikmaken van agressieve fiscale planning — via hun eigen interbancaire en zakelijke gestructureerde financieringstransacties;

AC.

overwegende dat alle banken die voor de bijzondere commissie zijn verschenen officieel hebben ontkend dat ze hun cliënten adviseren belastingen te ontduiken of te ontwijken in welke vorm dan ook en dat ze banden hebben met boekhoud- en advocatenkantoren voor dat doel;

AD.

overwegende dat grote financiële instellingen een aanzienlijk aantal dochterondernemingen hebben opgezet in speciale belastingjurisdicties of in jurisdicties met lage of zeer lage vennootschapsbelastingtarieven om belastingen te ontwijken in naam van hun zakelijke en private cliënten of in hun eigen voordeel; overwegende dat diverse financiële instellingen onlangs een aantal van hun bijkantoren in deze jurisdicties hebben gesloten; overwegende dat diverse financiële instellingen zijn vervolgd voor belastingfraude of het witwassen van geld in de Verenigde Staten, wat leidde tot de betaling van aanzienlijke boeten, maar dat er in de Europese Unie slechts erg weinig vervolgingen zijn ingesteld;

AE.

overwegende dat banken actief zijn op een concurrerende markt en ertoe worden aangezet aantrekkelijke belastingconstructies te promoten om nieuwe cliënten aan te trekken en bestaande cliënten te bedienen; overwegende dat bankbedienden vaak onder enorme druk staan om de contracten van hun cliënten die belastingontwijking en -ontduiking mogelijk maken te valideren, met het risico dat ze worden ontslagen als ze dit niet doen; overwegende dat er belangenconflicten en draaideurgevallen zijn tussen topbedienden van banken, advieskantoren en vertegenwoordigers van belastingdiensten; overwegende dat belastingdiensten niet altijd voldoende toegang hebben tot inlichtingen of middelen om banken te onderzoeken en gevallen van belastingontduiking op te sporen;

AF.

overwegende dat het belangrijk is te erkennen dat niet alle complex gestructureerde financiële transacties (CGFT's) voornamelijk fiscaal gemotiveerd zijn, en dat hoofdzakelijk fiscaal gestuurde producten slechts een klein deel van alle CGFT's uitmaken; overwegende dat de bedragen die met transacties voor agressieve fiscale planning gemoeid zijn evenwel erg groot kunnen zijn, met afzonderlijke deals die soms financieringen van miljarden euro's omvatten en belastingvoordelen van honderden miljoenen euro's (30); overwegende dat belastingdiensten te maken hebben met gebrek aan transparantie van CGFT's die worden gebruikt voor doeleinden van agressieve fiscale planning, vooral wanneer afzonderlijke onderdelen van deze regelingen in verschillende jurisdicties worden uitgevoerd;

AG.

overwegende dat kredietinstellingen in de EU al aan vereisten voor de openbare verslaglegging per land zijn onderworpen krachtens de richtlijn kapitaalvereisten (RKV IV); overwegende dat dient te worden opgemerkt dat er een aantal leemten zijn in deze verslaglegging per land en dat deze leemten moeten worden aangevuld; overwegende dat geen van de financiële instellingen die voor de bijzondere commissie is verschenen aanzienlijk bezwaar heeft gemaakt tegen de openbaarmakingsverplichtingen; overwegende dat sommige van hen duidelijk hebben aangegeven dat ze achter deze vereiste staan en steunen dat het een wereldwijde norm wordt;

AH.

overwegende dat er in de openbare verslaglegging per land met betrekking tot de documenten van bepaalde financiële instellingen sprake is van opmerkelijke discrepanties tussen de gerapporteerde algehele winst in buitenlandse jurisdicties en de activiteiten, betaalde belastingen en het aantal werknemers in diezelfde jurisdicties; overwegende dat deze verslaglegging ook heeft aangetoond dat er geen direct verband bestaat tussen de grondgebieden waar de bedrijven actief zijn en personeel hebben en de grondgebieden waar zij winsten tot stand laten komen;

AI.

overwegende dat banken en mno's die voor de bijzondere commissie zijn verschenen geen volledig antwoord hebben gegeven op de vragen van de leden van deze commissie en dat sommige aan de orde gestelde kwesties daarom onbeantwoord of onvoldoende gedefinieerd zijn gebleven; overwegende dat sommige van die banken en mno's in een later stadium schriftelijke bijdragen hebben ingediend (zie bijlage 2);

Octrooi-, kennis- en O&O-boxen

AJ.

overwegende dat regelingen met betrekking tot intellectueel eigendom, octrooien en onderzoek en ontwikkeling (O&O) in de Unie veel worden gebruikt; overwegende dat deze worden gebruikt door mno's om hun totale belastingbijdrage kunstmatig te verlagen; overwegende dat actie 5 van het actieplan van de OESO inzake grondslaguitholling en winstverschuiving (BEPS) verwijst naar de „gemodificeerde nexusbenadering”; overwegende dat het ook de rol van de groep Gedragscode is om dergelijke praktijken in de lidstaten te analyseren en er effectief toezicht op te houden;

AK.

overwegende dat de groep Gedragscode de octrooiboxregelingen heeft geanalyseerd, maar geen conclusies over specifieke regelingen heeft geformuleerd; overwegende dat intussen actie 5 van het BEPS-actieplan van de OESO verwijst naar de „gemodificeerde nexusbenadering” als de nieuwe norm voor de toekenning van O&O-stimulansen; overwegende dat lidstaten in de groep Gedragscode zijn overeengekomen de gemodificeerde nexusbenadering vanaf 2015 in hun nationale wetgeving op te nemen; overwegende dat zij het er ook over eens zijn dat bestaande octrooiboxconstructies tegen 2021 afgebouwd moeten zijn; overwegende dat de lidstaten een aanzienlijke vertraging hebben bij de tenuitvoerlegging van de gemodificeerde nexusbenadering op nationaal niveau;

AL.

overwegende dat verschillende onderzoeken van de Commissie duidelijk hebben aangetoond dat de koppeling tussen octrooiboxen en O&O vaak willekeurig en/of kunstmatig is; overwegende dat deze inconsistentie kan leiden tot de veronderstelling dat deze constructies meestal worden opgezet en gebruikt om belasting te ontwijken; overwegende dat fiscale stimuleringsmaatregelen voor inkomsten uit O&O, met name octrooiboxen, vaak leiden tot een sterke afname van belastinginkomsten voor alle overheden, ook voor degene die dergelijk beleid voeren; overwegende dat beter moet worden geanalyseerd hoe broodnodige O&O en innovatie in de EU het best kan worden gestimuleerd zonder schadelijke belastingpraktijken te creëren; overwegende dat ook de OESO en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) meermaals hebben bevestigd dat octrooiboxen in hun visie niet de juiste instrumenten zijn om O&O te bevorderen;

AM.

overwegende dat de centrale rol die octrooiboxen spelen in schadelijke fiscale constructies in eerste instantie werd opgemerkt tijdens de verkennende missies van de vorige bijzondere commissie van het Parlement (TAXE 1) in Nederland en het VK en vervolgens werd bevestigd tijdens de missie van deze commissie naar Cyprus; overwegende dat er in andere lidstaten vergelijkbare stelsels bestaan;

AN.

overwegende dat het volledig ontbreken van een geharmoniseerde aanpak tussen de lidstaten van het vraagstuk van uitgaande betalingen een uiterst urgent probleem veroorzaakt; overwegende dat in dit huidige, niet-gecoördineerde kader de combinatie van de afschaffing van bronbelasting uit hoofde van de rente- en royalty- en de moeder-dochterrichtlijn en het ontbreken van bronbelasting op dividend, licentievergoedingen en royalty's en uitgaande rentebetalingen in sommige lidstaten mazen creëren waardoor winsten effectief van elke lidstaat naar buiten de Unie kunnen stromen zonder ook maar één keer te worden belast;

Documenten van de groep Gedragscode (belastingregeling voor ondernemingen), de Werkgroep op hoog niveau inzake belastingen en de Groep belastingvraagstukken

AO.

overwegende dat het mandaat van de groep Gedragscode wordt gedefinieerd in de conclusies van de Ecofin-Raad van 1 december 1997; overwegende dat de documenten van de groep Gedragscode een essentiële bron van informatie vormen voor de werkzaamheden van de bijzondere commissie (zoals reeds omschreven in de resolutie van het Parlement van 25 november 2015);

AP.

overwegende dat sommige vergaderdocumenten en notulen van de groep Gedragscode pas vijf maanden na het begin van het mandaat van de bijzondere commissie beschikbaar werden gesteld aan parlementsleden tijdens besloten bijeenkomsten in de gebouwen van het Parlement; overwegende dat er aanvullende documenten beschikbaar zijn gesteld, maar dat sommige documenten en notulen nog steeds niet openbaar zijn gemaakt of ontbreken; overwegende dat de Commissie tijdens een informele bijeenkomst aangaf dat zij alle door haar geproduceerde en tot haar beschikking staande documenten aan de bijzondere commissie heeft verstrekt en dat andere relevante van de Commissie afkomstige vergaderdocumenten, mochten deze ooit in haar bezit zijn geweest, dus zijn kwijtgeraakt;

AQ.

overwegende dat lidstaten het Parlement ontoereikende antwoorden hebben gegeven op herhaaldelijke verzoeken om volledige openbaarmaking van de documenten in kwestie; overwegende dat deze praktijk al enkele maanden gaande is; overwegende dat deze documenten zijn verstrekt aan onderzoekers van de Universiteit van Amsterdam na een verzoek daartoe op grond van de transparantierichtlijn; overwegende dat deze documenten desalniettemin onlangs beschikbaar zijn gesteld, maar alleen op vertrouwelijke basis, waardoor ze niet kunnen worden gebruikt in het openbare debat; overwegende dat transparantie en toegang tot informatie essentiële elementen zijn van de parlementaire werkzaamheden;

AR.

overwegende dat in de groep Gedragscode specifieke vraagstukken zijn onderzocht zonder dat dit tot concrete hervormingen heeft geleid; overwegende bijvoorbeeld dat de discussies over rulings al zeker sinds 1999 lopen en er nog steeds problemen zijn met de tenuitvoerlegging van overeengekomen aanbevelingen, zelfs na de „LuxLeaks”-onthullingen; overwegende dat het onderzoek naar octrooiboxregelingen nooit volledig is voltooid in 2014 en dat er geen nieuw onderzoek is gestart, hoewel de lidstaten laat zijn met de tenuitvoerlegging van de nieuwe gemodificeerde nexusbenadering;

De externe dimensie: de G20, de OESO en de VN; betrokkenheid van en consequenties voor ontwikkelingslanden

AS.

overwegende dat de OESO, de Verenigde Naties en andere internationale organen belanghebbenden zijn in de strijd tegen de uitholling van de grondslag van vennootschapsbelasting; overwegende dat er behoefte is aan wereldwijde harmonisatie van handelswijzen en toepassing van gemeenschappelijke normen, zoals die welke zijn voorgesteld door de OESO in het BEPS-pakket; overwegende dat een intergouvernementeel forum op VN-niveau met een minder selectief lidmaatschap dan dat van de OESO of de G20 moet worden opgezet om alle landen, met inbegrip van ontwikkelingslanden, in staat te stellen om op gelijke voet deel te nemen; overwegende dat in de conclusie van de bijeenkomst van de ministers van Financiën en de presidenten van centrale banken van de G20-landen, die op 14 en 15 april 2016 in Washington werd gehouden, alle landen en jurisdicties opnieuw worden opgeroepen om de normen van de Financiële-actiegroep (FATF) inzake transparantie en uiteindelijke begunstigden van rechtspersonen en juridische regelingen ten uitvoer te leggen; overwegende dat enkele G20-leden hebben opgeroepen tot automatische uitwisseling van informatie over uiteindelijke begunstigden en aan de FATF en het Wereldforum inzake transparantie en informatie-uitwisseling voor belastingdoeleinden hebben gevraagd om tegen oktober 2016 daartoe strekkende initiële voorstellen te formuleren;

AT.

overwegende dat het, zoals is waargenomen tijdens de onderzoeksmissie in de VS, op mondiaal niveau ontbreekt aan transparantie inzake uiteindelijke begunstigden en aan een gemeenschappelijke definitie van dat begrip; overwegende dat dit gebrek aan transparantie vooral duidelijk is in verband met fictieve vennootschappen en advocatenkantoren; overwegende dat de Verenigde Staten momenteel de tenuitvoerlegging van het BEPS-actieplan van de OESO voorbereiden;

AU.

overwegende dat ontwikkelingslanden niet als gelijkwaardige onderhandelingspartners zijn opgenomen in het BEPS-proces en dat dit proces geen doeltreffende oplossingen heeft aangereikt voor de fiscale problemen van de armste landen, zoals blijkt uit het mondiale netwerk van belastingverdragen dat ontwikkelingslanden vaak belet om op hun grondgebied gegenereerde winsten te belasten;

AV.

overwegende dat de bevoegde instanties van de EU en de VS reeds samenwerken op het gebied van gemeenschappelijke belastingaangelegenheden, maar dat deze samenwerking op politiek niveau, en met name op parlementair niveau, ontbreekt;

AW.

overwegende dat er een symposium over belastingheffing staat gepland voor juli 2016, met als doel de totstandbrenging van een sterke, duurzame en evenwichtige economisch groei; overwegende dat de G20 alle internationale instanties, waaronder de EU, heeft opgeroepen om de uitdagingen in kwestie aan te pakken;

AX.

overwegende dat tijdens de gezamenlijke hoorzitting van de bijzondere commissie (TAXE 2) en de Commissie ontwikkelingssamenwerking over de gevolgen van agressieve fiscale praktijken voor ontwikkelingslanden is gebleken dat ontwikkelingslanden te maken hebben met dezelfde problemen van grondslaguitholling, winstverschuiving, gebrek aan transparantie, wereldwijd uiteenlopende belastingstelsels en het ontbreken van samenhangende en effectieve internationale wetgeving; overwegende dat ontwikkelingslanden nadeel ondervinden van agressieve fiscale planning; overwegende dat de belastingadministraties van ontwikkelingslanden over onvoldoende middelen en deskundigheid beschikken om belastingontduiking en -ontwijking doeltreffend te bestrijden;

AY.

overwegende dat de leden van de G20 opnieuw hebben bevestigd zich in te zullen zetten voor maatregelen om de capaciteit van de economieën van ontwikkelingslanden te vergroten en ontwikkelde landen aan te moedigen de beginselen van het Addis Tax Initiative na te leven, zoals uiteengezet op de VN-bijeenkomst van 27 juli 2015; overwegende dat de standpunten en prioriteiten van ontwikkelingslanden essentieel zijn voor een effectieve wereldwijde coördinatie;

AZ.

overwegende dat het IMF en de Wereldbank technische bijstand verlenen, onder meer in de vorm van instrumenten, aan de belastingdiensten van ontwikkelingslanden op het gebied van internationale belastingvraagstukken, teneinde ontwikkelingslanden beter in staat te stellen belastingontduiking, belastingontwijking en witwassen van geld aan te pakken, in het bijzonder in verband met verrekenprijzen;

BA.

overwegende dat de Australische regering plannen heeft aangekondigd voor de invoering van een belasting op omgeleide winsten voor mno's die belasting ontwijken, die op 1 juli 2017 in werking zal treden, evenals voor de oprichting van een nieuwe taskforce van de belastingdienst;

De werkzaamheden van de bijzondere commissie van het Parlement (TAXE 2)

BB.

overwegende dat een aantal van de door de Commissie voorgestelde maatregelen een directe follow-up zijn van de resoluties van het Parlement van 16 december 2015 en 25 november 2015; overwegende dat belangrijke initiatieven die hierin zijn opgenomen, derhalve nu door de Commissie naar voren worden gebracht, ten minste gedeeltelijk; overwegende dat andere cruciale maatregelen waarom in de genoemde resoluties wordt gevraagd nog altijd ontbreken, zoals onder meer een hervorming van het staatssteunkader, doeltreffende wettelijke bepalingen voor de bescherming van klokkenluiders en maatregelen om de bijstand aan en bevordering van agressieve fiscale planning door adviseurs en de financiële sector aan banden te leggen;

BC.

overwegende dat de implicaties voor de Unie zijn geanalyseerd en beoordeeld, met name door de Bijzondere Commissie van het Parlement voor fiscale rulings en andere maatregelen van vergelijkbare aard of met vergelijkbaar effect (TAXE 1), en dat het werk van deze commissie heeft geleid tot de goedkeuring van de resolutie met een overweldigende meerderheid op 25 november 2015; overwegende dat de resolutie van het Parlement van 16 december 2015 is aangenomen met een al even overweldigende meerderheid; overwegende dat de Commissie een gezamenlijk antwoord heeft gegeven op de resoluties van 16 december 2015 en 25 november 2015;

BD.

overwegende dat de bijzondere commissie van het Parlement TAXE 2, die op 2 december 2015 werd opgericht, 11 bijeenkomsten heeft gehouden, sommige samen met de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie juridische zaken en de Commissie ontwikkelingssamenwerking, en tijdens deze bijeenkomsten de commissaris voor Mededinging, Margrethe Vestager, heeft gehoord, evenals de commissaris voor Economische en Financiële Zaken, Belastingen en Douane, Pierre Moscovici, de commissaris voor Financiële Stabiliteit, Financiële Diensten en Kapitaalmarktenunie, Jonathan Hill, de Nederlandse staatssecretaris van Financiën, Eric Wiebes (namens het voorzitterschap van de Raad), deskundigen op het gebied van belastingheffing en ontwikkeling, vertegenwoordigers van multinationale ondernemingen (mno's), vertegenwoordigers van banken en leden van de nationale parlementen van de EU-landen; overwegende dat zij ook bijeen is gekomen met vertegenwoordigers van de regeringen van Andorra, Liechtenstein, Monaco, Guernsey en Jersey, en schriftelijke bijdragen heeft ontvangen van de regering van het eiland Man (zie bijlage 1); overwegende dat zij eveneens verkennende missies heeft georganiseerd naar de VS (zie bijlage 6 bij verslag A8-0223/2016) om de specifieke aspecten van de derdelanddimensie van haar mandaat te onderzoeken, en naar Cyprus (zie bijlage 5 bij verslag A8-0223/2016); overwegende dat leden van de bijzondere commissie persoonlijk zijn uitgenodigd om deel te nemen aan de activiteiten van de interparlementaire groep op hoog niveau van de OESO „TAXE”; overwegende dat de bijzondere commissie besloten bijeenkomsten heeft gehouden op coördinatorniveau en tijdens deze bijeenkomsten vertegenwoordigers van de regering van de Kaaimaneilanden, onderzoeksjournalisten en ambtenaren van de Commissie heeft gehoord; overwegende dat al deze activiteiten, die een grote hoeveelheid buitengewoon nuttige informatie hebben opgeleverd over praktijken en belastingstelsels zowel binnen als buiten de Unie, hebben geholpen een aantal relevante kwesties te verduidelijken, terwijl andere vragen nog steeds onbeantwoord blijven;

BE.

overwegende dat slechts vier van de zeven mno's zijn ingegaan op de eerste uitnodiging om voor haar leden te verschijnen (zie bijlage 2);

BF.

overwegende dat als gevolg van de hardnekkige weigering van de Commissie en de Raad om in te stemmen met het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het enquêterecht van het Parlement, de bijzondere commissies en onderzoekscommissies van het Parlement in vergelijking met vergelijkbare commissies van de parlementen van de lidstaten en het Amerikaanse Congres nog steeds over onvoldoende bevoegdheden beschikken, zoals het recht om getuigen op te roepen en toegang tot documenten af te dwingen;

BG.

overwegende dat de Raad bij talrijke recente gelegenheden op voorhand algemene politieke standpunten heeft ingenomen over fiscale kwesties, zonder rekening te houden met de standpunten van het Europees Parlement of deze ook maar af te wachten;

Conclusies en aanbevelingen

1.

benadrukt wederom de conclusies van zijn resolutie van 25 november 2015 en van zijn resolutie van 16 december 2015;

Follow-up door de Commissie en de lidstaten

2.

betreurt het dat dertien lidstaten geen passende regels hebben om agressieve fiscale planning op basis van belastingvrije doorstroming van dividenden tegen te gaan; betreurt het eveneens dat dertien lidstaten geen enkele uiteindelijkebegunstigdetoetsing hebben toegepast bij het aanvaarden van een vordering tot vermindering of vrijstelling van bronbelasting; betreurt het voorts dat veertien lidstaten tot op heden nog geen regels inzake gecontroleerde buitenlandse vennootschappen hebben vastgesteld om agressieve fiscale planning te voorkomen en dat vijfentwintig lidstaten geen regels hebben vastgesteld om een ongelijke fiscale kwalificatie van een lokale vennootschap door een andere staat tegen te gaan; betreurt het dat geen enkele lidstaat tot dusver heeft opgeroepen tot een verbod op structuren voor agressieve fiscale planning;

3.

verzoekt de lidstaten en de Commissie aanvullende wetgevingsvoorstellen inzake ontwijking van vennootschapsbelasting vast te stellen, aangezien de lidstaten ruimte hebben om hun regels tegen misbruik aan te scherpen teneinde grondslaguitholling tegen te gaan; betreurt het ten zeerste dat de lidstaten de aanbevelingen van het Parlement in geen enkele werkgroep van de Raad hebben besproken;

4.

is verheugd over het pakket bestrijding belastingontwijking dat de Commissie op 28 januari 2016 heeft gepubliceerd, alsook over de wetgevingsvoorstellen en mededelingen die nadien werden gedaan (zie bijlage 4 bij verslag A8-0223/2016); is ingenomen met de goedkeuring door de Raad van de richtlijn tot wijziging van de richtlijn inzake administratieve samenwerking om verslaglegging per land aan de belastingautoriteiten in te stellen, maar betreurt dat de Raad niet heeft gewacht op het standpunt van het Parlement om zijn eigen standpunt vast te stellen en niet heeft voorzien in de betrokkenheid van de Commissie bij de uitwisseling van informatie; roept de Raad op tot een unaniem en ambitieus standpunt over het pakket bestrijding belastingontwijking te komen en de richtlijn bestrijding belastingontwijking als één enkele richtlijn te behouden, teneinde de OESO-aanbevelingen daadwerkelijk uit te voeren en verder te gaan om de ambities van de EU te verwezenlijken en ervoor te zorgen dat de interne markt naar behoren werkt in plaats van hem te verzwakken; betreurt ten zeerste dat het huidige ontwerpstandpunt van de Raad is verzwakt, met name met een grootvaderclausule inzake renteaftrek en een engere benadering van de regels inzake gecontroleerde buitenlandse vennootschappen; is verheugd over het initiatief om een gezamenlijke EU-definitie en -lijst van niet-coöperatieve jurisdicties op te stellen, in het kader van de externe strategie voor effectieve belastingheffing; benadrukt dat deze lijst gebaseerd moet zijn op objectieve, uitputtende en kwantificeerbare criteria; herhaalt dat in de toekomst meer en bindende maatregelen nodig zijn om BEPS doeltreffend en systematisch te bestrijden;

5.

is van mening dat de richtlijn inzake administratieve samenwerking, na verscheidene achtereenvolgende ad-hocwijzigingen te hebben ondergaan met betrekking tot de automatische uitwisseling van informatie over fiscale rulings en verslaglegging per land, nu in haar geheel moet worden herschikt, met name, maar niet alleen, om de huidige uitzonderingen op het beginsel van uitwisseling van informatie te beperken en uiteindelijk af te schaffen;

6.

herhaalt zijn standpunt dat multinationale ondernemingen in hun financiële overzichten, uitgesplitst per lidstaat en per derde land waar zij gevestigd zijn, een reeks gegevens op duidelijke en begrijpelijke wijze openbaar moeten maken, waaronder winst of verlies vóór belasting, belasting op winst of verlies, het aantal werknemers en de uitgevoerde activiteiten; onderstreept het belang van het beschikbaar maken van deze informatie aan het publiek, mogelijk in de vorm van een centraal EU-register;

7.

dringt er bij de Commissie op aan vóór eind 2016 met een voorstel te komen voor een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB), met een geëigende en billijke verdeelsleutel, wat een integrale oplossing zou bieden voor de aanpak van schadelijke fiscale praktijken binnen de Unie, duidelijkheid en eenvoud voor bedrijven zou scheppen en grensoverschrijdende economische activiteiten binnen de Unie zou vergemakkelijken; is van mening dat consolidatie het cruciale element van de CCCTB is; is van mening dat consolidatie zo snel mogelijk moet worden ingevoerd en dat elke tussenoplossing, zoals alleen de harmonisatie van de belastinggrondslag met een verliescompensatiemechanisme, slechts van tijdelijke aard kan zijn; is van mening dat de invoering van een volledige, verplichte CCCTB steeds urgenter wordt; roept de lidstaten op om spoedig overeenstemming te bereiken over het voorstel voor een CCCTB zodra dit is ingediend en om de daarop volgende wetgeving snel in te voeren; herinnert de lidstaten eraan dat achterdeurtjes en incongruenties tussen belastinggrondslagen voor vennootschapsbelasting en verschillen in administratieve praktijken binnen de EU een ongelijk speelveld en oneerlijke belastingconcurrentie kunnen creëren;

8.

is verheugd dat de Commissie op 12 april 2016 een voorstel heeft aangenomen voor een richtlijn tot wijziging van Richtlijn 2013/34/EU wat betreft de openbaarmaking door bedrijven, hun dochterondernemingen en bijkantoren van informatie met betrekking tot inkomstenbelasting en meer transparantie in vennootschapsbelasting; betreurt echter dat de reikwijdte, criteria en drempels van het Commissievoorstel niet in overeenstemming zijn met de eerdere standpunten die door het Parlement werden ingenomen en daardoor geen resultaten zullen opleveren;

9.

is verheugd over de overeenstemming die op 8 december 2015 werd bereikt in de Raad over automatische uitwisseling van inlichtingen inzake fiscale rulings; betreurt echter dat de Raad de aanbevelingen ten aanzien van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie voor een dergelijke maatregel die het Parlement in zijn verslag van 20 oktober 2015 heeft gedaan, in de wind heeft geslagen; benadrukt dat de Commissie volledige toegang moet krijgen tot de nieuwe databank van de Unie met fiscale rulings; benadrukt de noodzaak van een volledige en efficiënte databank met alle rulings die mogelijk een grensoverschrijdend effect hebben; dringt er bij de lidstaten op aan snel het noodzakelijke wetgevingskader vast te stellen om te kunnen beginnen met de automatische uitwisseling van inlichtingen inzake fiscale rulings;

10.

benadrukt dat de automatische uitwisseling van inlichtingen ertoe zal leiden dat er een grote hoeveelheid gegevens moet worden verwerkt, en beklemtoont dat de kwesties die verband houden met de geautomatiseerde verwerking van de gegevens moeten worden gecoördineerd, evenals de benodigde personele middelen voor het analyseren van de gegevens; roept op tot het versterken van de rol van de Commissie bij deze activiteiten; verzoekt de Commissie en de lidstaten zorgvuldig toezicht te houden op en volledig te voldoen aan de tenuitvoerlegging van de richtlijn inzake administratieve samenwerking op nationaal niveau, met name met het oogmerk om te verifiëren hoeveel lidstaten om fiscale inlichtingen verzoeken in het kader van bilaterale belastingverdragen in plaats van op basis van deze rechtsgrondslag; vraagt de lidstaten hun belastingdiensten te versterken met toereikende personele middelen om de effectieve inning van belastinginkomsten te waarborgen en schadelijke belastingpraktijken aan te pakken, omdat een gebrek aan middelen en personeelsinkrimpingen, bovenop het gebrek aan aangepaste opleiding, technische middelen en onderzoeksbevoegdheden, een ernstige hindernis vormen voor de belastingdiensten in sommige lidstaten; verzoekt de lidstaten om de met belastingautoriteiten uitgewisselde inlichtingen en de met financiële toezichthouders en regelgevers uitgewisselde inlichtingen te integreren;

11.

is verheugd over de aankondiging door Frankrijk, Nederland en het Verenigd Koninkrijk op 12 mei 2016 dat zij openbare registers van uiteindelijke begunstigden van vennootschappen zullen instellen; prijst Frankrijk voor zijn vaste voornemen om een openbaar register van trusts in te stellen; steunt het voornemen van het Verenigd Koninkrijk om ondernemingen van buiten het Verenigd Koninkrijk die activa kopen in het land of een overeenkomst met de staat sluiten te verplichten de uiteindelijke begunstigde bekend te maken; roept alle lidstaten op om soortgelijke initiatieven te nemen;

12.

betreurt dat de nieuwe wereldwijde OESO-norm voor de automatische uitwisseling van inlichtingen geen overgangsperiode voor ontwikkelingslanden omvat, en dat door het wederkerig maken van deze norm de landen die over een beperkte capaciteit beschikken om de benodigde infrastructuur voor het verzamelen, beheren en delen van de verlangde inlichtingen op te zetten, effectief kunnen worden uitgesloten;

13.

merkt op dat het Gezamenlijk EU-Forum voor verrekenprijzen de ontwikkeling van goede praktijken heeft opgenomen in zijn werkprogramma voor 2014-2019, om te garanderen dat de richtlijnen van de OESO over dit onderwerp overeenkomen met de specifieke situatie in de lidstaten; merkt op dat de Commissie toezicht houdt op de vorderingen met betrekking tot deze activiteiten;

14.

onderstreept dat winstverschuiving in 70 % van de gevallen plaatsvindt door middel van verrekenprijzen en dat de beste manier om dit probleem aan te pakken de vaststelling van een volledige CCCTB is; verzoekt de Commissie niettemin een concreet wetgevingsvoorstel met betrekking tot verrekenprijzen in te dienen, rekening houdend met de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen voor multinationale ondernemingen en belastingdiensten van 2010; onderstreept voorts dat mogelijk aanvullende inspanningen vereist zijn ter vermindering van BEPS-risico's tussen EU-lidstaten en derde landen die voortvloeien uit het verrekenprijzenkader, met name de prijsstelling van immateriële activa, en dat mondiale alternatieven voor het huidige „arm's length”-beginsel actief moeten worden onderzocht en getest op hun potentieel om voor een eerlijker en doeltreffender mondiaal belastingstelsel te zorgen;

15.

is verheugd over het feit dat de commissaris voor Mededinging, Margrethe Vestager, verrekenprijzen heeft aangemerkt als een aandachtsgebied bij gevallen van staatssteun, aangezien bekend is dat dit een instrument is dat mno's veel gebruiken voor constructies voor belastingfraude of -ontwijking zoals het verstrekken van leningen tussen bedrijven van dezelfde groep; merkt op dat er momenteel geen richtsnoeren bestaan voor het vaststellen en reguleren van belastinggerelateerde staatssteun, terwijl dit type staatssteun een zorgwekkend instrument voor belastingontwijking is gebleken; verzoekt de Commissie richtsnoeren uit te werken en duidelijke criteria vast te stellen om het gebruik van verrekenprijzen nauwkeuriger af te bakenen teneinde gevallen van staatssteun beter te kunnen beoordelen; steunt de conclusies van de onderzoeken van de Commissie naar Starbucks, Fiat en Amazon; benadrukt dat de Commissie toegang moet krijgen tot alle relevante gegevens;

16.

betreurt dat veel van de gehoorde multinationale ondernemingen belastingontwijkingspraktijken en agressieve fiscale planning niet krachtig hebben veroordeeld; benadrukt dat multinationale ondernemingen op eenvoudige wijze kunstmatige leningen tussen bedrijven van dezelfde groep kunnen verstrekken in het kader van agressieve fiscale planning; benadrukt dat de voorkeur voor dergelijke schuldfinanciering ten koste gaat van de belastingbetalers en van de financiële stabiliteit; verzoekt de lidstaten derhalve om de fiscale ongelijkheid tussen eigen en vreemd vermogen in hun respectieve belastingwetgeving weg te nemen;

17.

benadrukt sterk dat klokkenluiders een cruciale rol spelen bij het onthullen van de dimensie van belastingontduiking en -ontwijking en dat de bescherming van klokkenluiders in de EU daarom juridisch moet worden gegarandeerd en versterkt; merkt op dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de Raad van Europa aan deze kwestie hebben gewerkt; is van mening dat rechtbanken en lidstaten de bescherming van legitieme bedrijfsgeheimen moeten garanderen, maar hierbij geenszins de capaciteit van klokkenluiders en journalisten mogen belemmeren, remmen of beperken om illegale, onrechtmatige of schadelijke praktijken aan de kaak te stellen wanneer dit duidelijk en ondubbelzinnig het algemeen belang dient; betreurt dat de Commissie geen plannen heeft om spoedig maatregelen te nemen op dit gebied, gezien de zeer recente en belangrijke onthullingen door klokkenluiders, in de volksmond bekend als respectievelijk „LuxLeaks” en „Panama Papers”;

18.

is verheugd dat de Commissie een openbare raadpleging op gang heeft gebracht over het verbeteren van mechanismen voor de beslechting van geschillen over dubbele belastingheffing; benadrukt dat het vaststellen van een duidelijk tijdschema voor geschillenbeslechtingsprocedures essentieel is om de doeltreffendheid van de stelsels te vergroten;

19.

is ingenomen met de mededeling over een externe strategie voor effectieve belastingheffing, waarin de Europese Investeringsbank (EIB) wordt gevraagd om vereisten voor goed bestuur om te zetten in haar overeenkomsten met alle geselecteerde financiële tussenpersonen; verzoekt de EIB een nieuw beleid voor verantwoordelijke belastingheffing op te stellen, uitgaande van de evaluatie van haar beleid met betrekking tot niet-coöperatieve jurisdicties die in 2016 werd uitgevoerd, in nauwe dialoog met het maatschappelijk middenveld; wijst er nogmaals op dat de EIB haar activiteiten inzake zorgvuldigheid moet versterken om de kwaliteit van de informatie over uiteindelijke begunstigden te verbeteren en op doeltreffender wijze te voorkomen dat transacties plaatsvinden met financiële tussenpersonen die negatief scoren op het gebied van transparantie, fraude, corruptie, georganiseerde misdaad, witwassen van geld en activiteiten die schadelijke sociale en milieugevolgen hebben, of die zijn geregistreerd in offshore financiële centra of belastingparadijzen en gebruikmaken van agressieve belastingontwijkingspraktijken;

20.

verzoekt de Commissie duidelijke wetgeving vast te stellen inzake de definitie van „economische substantie”, „waardecreatie” en „permanente vestiging”, met het oog op het aanpakken van met name brievenbusfirma's;

Zwarte lijst en concrete sancties voor niet-coöperatieve jurisdicties en bronbelasting

21.

merkt op dat de externe strategie voor effectieve belastingheffing het enige concrete initiatief is dat de Commissie tot dusver heeft genomen met betrekking tot niet-coöperatieve jurisdicties, waaronder overzeese gebieden; is van mening dat de criteria van de OESO voor het aanmerken van een jurisdictie als niet-coöperatief niet hebben geleid tot een oplossing voor deze kwestie en ook niet afschrikkend hebben gewerkt; beklemtoont dat er nog steeds derde landen zijn die illegaal verworven activa beschermen, zodat het voor de EU-autoriteiten onmogelijk is om ze terug te vorderen;

22.

roept de Commissie op om zo snel mogelijk een gemeenschappelijke EU-definitie en -lijst op te stellen van niet-coöperatieve jurisdicties (dat willen zeggen, een zwarte lijst van belastingparadijzen), op basis van deugdelijke, transparante en objectieve criteria, waaronder de invoering van de aanbevelingen van de OESO, maatregelen inzake fiscale transparantie, BEPS-acties en normen voor de automatische uitwisseling van inlichtingen, het bestaan van actieve schadelijke fiscale praktijken, voordelen die worden verleend aan niet-ingezeten personen of rechtspersonen, het ontbreken van vereisten inzake economische substantie, en de niet-openbaarmaking van de ondernemingsstructuur van rechtspersonen (waaronder trusts, liefdadigheidsinstellingen, stichtingen, enz.) of de eigendom van activa of rechten, en is verheugd over de intentie van de Commissie om in de komende zes maanden een akkoord te bereiken over een dergelijke lijst; roept de lidstaten op zich uiterlijk eind 2016 achter dat akkoord te scharen; is van mening dat er vóór de opneming in de lijst een escalatieprocedure moet komen, beginnend met een constructieve dialoog met de jurisdictie die tekortkomingen vertoont, om ook een preventieve werking te doen uitgaan van het proces; is van mening dat er een mechanisme dient te worden gecreëerd om jurisdicties van de lijst te kunnen schrappen zodra zij (weer) voldoen; is van mening dat deze beoordeling ook de OESO-lidstaten moet omvatten;

23.

roept op tot een concreet regelgevend kader op Unie-niveau voor sancties tegen de niet-coöperatieve jurisdicties op de zwarte lijst, waaronder de mogelijkheid om vrijhandelsovereenkomsten te evalueren en, in het uiterste geval, op te schorten, overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting op te schorten en toegang tot fondsen van de Unie te blokkeren; wijst erop dat sancties tot doel hebben wijzigingen in de wetgeving van de betrokken jurisdicties teweeg te brengen; stelt voor ook sancties toe te passen op bedrijven, banken, accountants- en advocatenkantoren en belastingadviseurs waarvan wordt bewezen dat ze betrokken zijn bij illegale, schadelijke of onrechtmatige activiteiten met deze jurisdicties of dat ze illegale, schadelijke of onrechtmatige regelingen voor vennootschapsbelastingen hebben bevorderd aan de hand van juridische constructies in die jurisdicties;

24.

roept de Commissie op bindende wetgeving voor te bereiden die het alle EU-instellingen verbiedt om rekeningen te openen of actief te zijn in de jurisdicties die zijn opgenomen in de gemeenschappelijke EU-lijst met niet-coöperatieve jurisdicties;

25.

roept de lidstaten op opnieuw over hun bilaterale belastingverdragen met derde landen te onderhandelen door middel van een multilateraal instrument, om er voldoende stevige antimisbruikclausules in op te nemen en zo „verdragshoppen” te voorkomen, met inbegrip van een verdeling van de belastingrechten tussen het bronland en het vestigingsland die een afspiegeling vormt van het economische belang, en een goede definitie van permanente vestiging; benadrukt voorts dat dit proces aanzienlijk zou kunnen worden versneld als de Commissie van de lidstaten een mandaat zou krijgen om over dergelijke belastingverdragen te onderhandelen namens de Unie; verzoekt de lidstaten bij onderhandelingen over dergelijke verdragen een billijke behandeling van ontwikkelingslanden te waarborgen;

26.

verzoekt de Commissie een wetgevingsvoorstel voor een in de gehele EU door de lidstaten geheven bronbelasting in te dienen, om te garanderen dat er over de winsten die binnen de Unie worden gegenereerd, ten minste eenmaal belasting wordt geheven voordat ze de Unie verlaten; merkt op dat in een dergelijk voorstel een teruggavemechanisme moet worden opgenomen om dubbele belastingheffing te voorkomen; onderstreept dat een dergelijk algemeen bronbelastingstelsel op basis van de verrekeningsmethode het voordeel heeft dat dubbele niet-belastingheffing en BEPS worden voorkomen zonder dat dit leidt tot dubbele belastingheffing;

27.

betreurt dat Andorra en Monaco hebben toegezegd om tegen 2018 over te gaan tot de automatische uitwisseling van gegevens, in plaats van in 2017; wijst erop dat sommige niet-coöperatieve jurisdicties zoals Andorra voldoen aan de normen inzake de uitwisseling van inlichtingen, maar zich bewegen in de richting van laagbelastende jurisdicties; is bezorgd dat de overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting tussen Andorra en Spanje momenteel geen doeltreffende automatische uitwisseling van inlichtingen waarborgt; roept de Commissie op nauw toe te zien op de doeltreffende toepassing van de automatische uitwisseling van inlichtingen zoals opgenomen in de overeenkomsten die de lidstaten hebben gesloten met voormalige of huidige niet-coöperatieve jurisdicties;

28.

is van mening dat de hybride mismatch tussen de EU-lidstaten en derde landen bij de aanduiding van rechtspersonen, die leidt tot dubbele niet-belastingheffing, doeltreffend moet worden aangepakt in Europese wetgeving, in aanvulling op het door de Commissie voorgestelde pakket bestrijding belastingontwijking;

Octrooi-, kennis- en O&O-boxen

29.

merkt op dat octrooi-, kennis- en O&O-boxen tot dusver minder doeltreffend dan verwacht zijn gebleken voor het stimuleren van innovatie in de Unie; betreurt dat zij in plaats daarvan door mno's worden gebruikt voor winstverschuiving door middel van constructies voor agressieve fiscale planning, zoals de bekende „Double Irish with a Dutch Sandwich”; is van mening dat octrooiboxen niet geschikt en ondoeltreffend zijn voor het behalen van economische doelstellingen; benadrukt dat O&O kan worden bevorderd aan de hand van bredere beleidsmaatregelen die innovatie op de lange termijn en onafhankelijk onderzoek bevorderen, en door middel van subsidies die voorrang moeten krijgen boven octrooiboxen, aangezien het risico op misbruik voor belastingontwijking bij subsidies kleiner is; merkt op dat de koppeling tussen octrooiboxen en O&O-activiteiten vaak willekeurig is en dat de huidige modellen leiden tot een „race to the bottom” wat betreft de effectieve belastingafdracht van mno's;

30.

betreurt dat bepaalde lidstaten deze kwestie, met name binnen de groep Gedragscode, tot nu toe hebben verwaarloosd en nog met een gepaste tijdplanning moeten komen om de kwestie aan te pakken;

31.

roept de Commissie op voorstellen te doen voor bindende EU-wetgeving inzake octrooiboxen, waarbij wordt voortgebouwd op de gemodificeerde nexusbenadering van de OESO en de tekortkomingen daarvan worden aangepakt, teneinde misbruik van octrooiboxen met het oog op belastingontwijking te verbieden en ervoor te zorgen dat octrooiboxen, als en wanneer ze worden gebruikt, bijdragen aan daadwerkelijke economische activiteit; benadrukt dat het voorstel van de Commissie moet gelden voor alle door de lidstaten ingestelde nieuwe octrooiboxen en dat alle bestaande en nog geldende octrooiboxen dienovereenkomstig moeten worden gewijzigd;

32.

roept de lidstaten op een bepaling over een minimale effectieve belasting (MEB-clausule) op te nemen in de rente- en royaltyrichtlijn en in de moeder-dochterrichtlijn en te garanderen dat de Raad geen vrijstellingen toekent;

Banken, belastingadviseurs en tussenpersonen

33.

betreurt ten zeerste dat sommige banken, belastingadviseurs, advocaten- en accountantskantoren en andere tussenpersonen medewerking hebben verleend en een belangrijke rol hebben gespeeld bij de ontwikkeling van constructies voor agressieve fiscale planning voor hun cliënten, en ook nationale regeringen hebben geholpen bij het ontwerpen van hun belastingwetgeving, waarbij een aanzienlijk belangenconflict is ontstaan;

34.

is bezorgd over het gebrek aan transparantie en toereikende documentatie in financiële instellingen en onder adviseurs en advocatenkantoren met betrekking tot de specifieke modellen van eigendom en controle die worden aanbevolen door fiscale, financiële en juridische adviseurs, zoals is bevestigd door de recente onthullingen omtrent de „Panama Papers”; beveelt aan om de transparantievereisten voor het oprichten van particuliere ondernemingen te versterken om het probleem van de fictieve vennootschappen aan te pakken;

35.

is bezorgd over het gebrek aan transparantie en behoorlijke documentatie binnen de nationale belastingdiensten met betrekking tot de mededingingseffecten van besluiten inzake verrekenprijzen, de instelling van octrooiboxen, fiscale rulings en andere elementen van discretionaire vennootschapsbelasting;

36.

roept ertoe op de bestaande gedragscodes voor belastingadviseurs te versterken, met name om rekening te houden met potentiële belangenconflicten, zodanig dat deze op duidelijke en begrijpelijke wijze openbaar worden gemaakt; roept de Commissie op een EU-gedragscode voor te stellen waarin is bepaald dat alle adviesdiensten mogelijke belangenconflicten op duidelijke en begrijpelijke wijze openbaar moeten maken; is van mening dat deze code een onverenigbaarheidsregime voor belastingadviseurs moet omvatten, niet alleen om te voorkomen dat er belangenconflicten ontstaan bij het adviseren van zowel de publieke als de particuliere sector, maar ook om andere belangenconflicten te voorkomen;

37.

wijst op het risico van belangenconflicten wanneer door hetzelfde accountantskantoor juridisch advies, belastingadvies en auditdiensten worden verleend; benadrukt daarom het belang van een duidelijke scheiding tussen deze diensten; verzoekt de Commissie te zorgen voor een behoorlijke monitoring en tenuitvoerlegging van de wetgeving ter voorkoming van dergelijke conflicten, en na te gaan of een herziening nodig is van de auditrichtlijn, met name de bepalingen van artikel 22, en de auditverordening, met name de bepalingen van artikel 5 en de definitie van het „effect van materieel belang” van niet-controlediensten;

38.

verzoekt de Commissie onderzoek te doen naar de onderlinge verwevenheid van de academische wereld en de belastingadviesdiensten en daarbij ten minste in te gaan op belangenconflicten;

39.

roept de lidstaten op doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties, waaronder strafrechtelijke sancties, vast te stellen voor bedrijfsleiders die betrokken zijn bij belastingontduiking, en de mogelijkheid in te voeren om vergunningen voor beroepsbeoefenaren en bedrijven in te trekken indien wordt bewezen dat zij betrokken zijn bij het ontwerp van, adviesverlening over of het gebruik van constructies voor illegale fiscale planning en belastingontduiking; verzoekt de Commissie te onderzoeken of het haalbaar is evenredige financiële aansprakelijkheid in te voeren voor belastingadviseurs die zich bezighouden met onrechtmatige fiscale praktijken;

40.

roept de Commissie op te analyseren of het mogelijk is evenredige financiële aansprakelijkheid in te voeren voor banken en financiële instellingen die overdrachten faciliteren naar bekende belastingparadijzen, zoals gedefinieerd op de toekomstige gezamenlijke EU-lijst van belastingparadijzen en niet-coöperatieve belastingjurisdicties;

41.

roept de Commissie op de eisen voor banken aan te scherpen om overdrachten naar en uit de jurisdicties die op de gemeenschappelijke EU-lijst van belastingparadijzen en niet-coöperatieve belastingjurisdicties staan, te rapporteren aan de belastingautoriteiten van de lidstaten; roept de lidstaten op ervoor te zorgen dat banken en andere financiële instellingen soortgelijke informatie verstrekken aan regelgevings- en belastingautoriteiten; roept de lidstaten op de capaciteit van hun belastingdiensten om gevallen van belastingontduiking en -ontwijking te onderzoeken, te vergroten;

42.

roept de Commissie op een wetgevingsvoorstel in te dienen waarin een openbaarmakingsplicht wordt opgenomen voor banken, belastingadviseurs en andere tussenpersonen wat betreft complexe structuren en speciale diensten die verband houden met jurisdicties op de gemeenschappelijke EU-lijst met belastingparadijzen en niet-coöperatieve jurisdicties en die zijn ontworpen voor en worden gebruikt door klanten om belastingontduiking en -fraude, witwassen of de financiering van terrorisme te bevorderen;

43.

roept de Commissie (31) op specifieke gemeenschappelijke minimumregels ter bestrijding van misbruik te introduceren om te voorkomen dat men kan profiteren van bepaalde hybride activaoverdrachten (32), die vaak leiden tot de aftrek van het inkomen in het ene land zonder dat dit wordt opgenomen in de heffingsgrondslag van het andere, of tot oneigenlijke fiscale krediettransacties in het buitenland;

Klokkenluiders

44.

benadrukt wederom de cruciale rol van klokkenluiders die wangedrag, waaronder illegale of onrechtmatige praktijken, aan het licht brengen; is van mening dat dergelijke onthullingen, die een licht werpen op de omvang van belastingontduiking en -ontwijking, en witwaspraktijken, duidelijk in het publieke belang zijn, zoals is bewezen bij de recente „LuxLeaks” en „Panama Papers” onthullingen, die hebben getoond hoe omvangrijk de overdracht van activa naar laagbelastende jurisdicties is; wijst erop dat de beschikbaarheid en kwaliteit van gegevens van doorslaggevend belang is voor de mogelijkheid tot opsporing en vervolging van belastingovertreders;

45.

betreurt dat de Commissie slechts de ontwikkelingen volgt in de verschillende gebieden waar de Unie bevoegd is, zonder concrete stappen te plannen om het probleem aan te pakken; is bezorgd dat het gebrek aan bescherming de publicatie van nieuwe onthullingen in gevaar zou kunnen brengen en er daardoor mogelijk toe zou kunnen leiden dat lidstaten legitieme belastinginkomsten mislopen; betreurt ten zeerste dat de Commissie geen toereikend antwoord heeft gegeven op de eisen die zijn opgenomen in paragrafen 144 en 145 van de resolutie van het Parlement van 25 november 2015, noch op de aanbevelingen die zijn opgenomen in de resolutie van het Parlement van 16 december 2015, en in het bijzonder op het verzoek om voor het einde van 2016 te zorgen voor een duidelijk rechtskader om klokkenluiders en dergelijke te beschermen;

46.

verzoekt de Commissie nogmaals zo snel mogelijk een duidelijk juridisch kader voor te stellen om de effectieve bescherming van klokkenluiders te waarborgen, evenals die van journalisten en andere personen die met de pers verbonden zijn en klokkenluiders helpen en hun werk faciliteren; roept de lidstaten op hun huidige wetgeving inzake de bescherming van klokkenluiders te herzien en daarbij in de mogelijkheid te voorzien om van vervolging af te zien in gevallen waarin klokkenluiders het publieke belang hebben gediend; verzoekt de lidstaten de beste voorbeelden van wetgeving inzake de bescherming van klokkenluiders die reeds van kracht is in enkele lidstaten, als model te laten dienen;

Groep gedragscode en interinstitutionele kwesties

47.

betreurt dat, ondanks het feit dat de eerste en tweede bijzondere commissie (TAXE 1 en TAXE 2) beide herhaaldelijk om volledige toegang tot de documenten en notulen van de Groep gedragscode hebben verzocht, er slechts een beperkt aantal documenten beschikbaar is gesteld voor raadpleging achter gesloten deuren door leden van het Parlement, en dat dit pas vijf maanden na het begin van het mandaat van TAXE 2 kon worden bewerkstelligd; merkt op dat een aantal van deze documenten openbaar hadden moeten worden gemaakt om publieke controle en een open politiek debat over de inhoud ervan mogelijk te maken; merkt verder op dat de bereidheid van de Raad om in te gaan op dit verzoek ontoereikend blijft;

48.

betreurt dat de Commissie geen overzicht heeft bijgehouden van alle documenten die zijn verspreid, ondanks het feit dat zij wel een aantal interne notulen van de bijeenkomsten van de Groep gedragscode heeft verstrekt; is van mening dat het, krachtens het Verdrag, de plicht van de Commissie is om een register bij te houden van alle informatie en documenten die zijn rondgestuurd onder de bevoegdheid van de Groep gedragscode, om te beoordelen of de maatregelen van de lidstaten voldoende zijn; roept de Commissie op urgente maatregelen te nemen om deze situatie te verbeteren door alle documenten op te sporen; roept de Raad en de lidstaten op om op dit gebied samen te werken met de Commissie;

49.

roept de lidstaten op de transparantie en doeltreffendheid van de werkwijzen van de Groep gedragscode te verbeteren, aangezien onder andere het gebrek hieraan de concrete potentiële verbetering in de aanpak van schadelijke fiscale praktijken belemmert; betreurt dat het Parlement verschillende van de Raad of de lidstaten afkomstige vergaderdocumenten van de Groep gedragscode, die van cruciaal belang zijn voor de goede tenuitvoerlegging van het mandaat van de bijzondere commissie, niet heeft ontvangen; verzoekt om de regelmatige publicatie van de resultaten van zijn toezicht wat betreft de mate van naleving door de lidstaten van de gedane aanbevelingen; verzoekt de Groep gedragscode een openbaar toegankelijk jaarverslag op te stellen waarin de schadelijkste fiscale praktijken die in het desbetreffende jaar door de lidstaten zijn gebruikt, worden vastgesteld en beschreven; herhaalt zijn verzoek aan de Raad uit 2015 om op politiek niveau een „fiscaal comité” op te richten;

50.

stelt op basis van openbare informatie vast dat de Groep gedragscode tussen 1998 en 2014, 421 maatregelen heeft beoordeeld en 111 daarvan (26 %) heeft aangemerkt als schadelijk, maar dat twee derde van deze maatregelen werd beoordeeld tijdens de eerste vijf jaar van het bestaan van de groep; merkt op dat de controle door de lidstaten in de loop der jaren is afgenomen en dat in 2014 slechts 5 % van alle maatregelen werd onderzocht, en betreurt dat de groep sinds november 2012 geen schadelijke fiscale maatregelen heeft geïdentificeerd; concludeert dat de Groep gedragscode in het afgelopen decennium niet volledig heeft gefunctioneerd en dat het bestuur en het mandaat ervan dringend moeten worden herzien;

51.

herhaalt zijn verzoek uit 2015 aan de Commissie om een actualisering van het verslag inzake administratieve praktijken van Simmons & Simmons van 1999, als genoemd in punt 26 van het verslag van de Groep gedragscode van 1999 (het verslag-Primarolo (SN 4901/99));

52.

benadrukt dat, hoewel de Groep gedragscode een aantal verbeteringen mogelijk heeft gemaakt, het zelf melden van mogelijk schadelijke maatregelen door de lidstaten niet doeltreffend is, de criteria voor de identificatie van schadelijke maatregelen achterhaald zijn en het unanimiteitsbeginsel voor het nemen van besluiten over schadelijke maatregelen ondoeltreffend is gebleken; betreurt dat verschillende lidstaten tegen de noodzakelijke hervorming van de Groep gedragscode zijn; dringt er derhalve bij de Commissie en de lidstaten op aan de noodzakelijke maatregelen te nemen om zo spoedig mogelijk de criteria voor de identificatie van schadelijke maatregelen en bepaalde bestuursaspecten van de Groep gedragscode te hervormen (waaronder de besluitvormingsstructuur en het toezicht op overeengekomen terugdraaiingen en stagnaties, voorkoming van mogelijk uitstel, sancties in geval van niet-naleving), om de transparantie en verantwoording van de groep te vergroten en ervoor te zorgen dat het Parlement bij de werkzaamheden betrokken wordt en toegang tot informatie heeft; wijst op de tekortkomingen en andere relevante informatie die worden genoemd in bijlage 3; merkt voorts op dat het, wanneer de lijst van de Commissie met alle belastingregelingen die formeel zijn beoordeeld door de Groep gedragscode wordt vergeleken met de bijbehorende vergaderdocumenten ten tijde van de besluitvorming en daarna, in de eerste plaats in veel gevallen onduidelijk is hoe een besluit is genomen, oftewel waarom regelingen waarvoor redenen bestonden om aan te nemen dat ze schadelijk waren uiteindelijk als onschadelijk werden aangemerkt, en dat het in de tweede plaats in gevallen waarbij een regeling als schadelijk werd aangemerkt onduidelijk is of de daaruit voortvloeiende terugdraaiingsprocedures naar tevredenheid zijn afgerond door de lidstaten; benadrukt dat sommige lidstaten daarom niet hebben voldaan aan de verplichtingen van de Richtlijnen 77/799/EEG en 2011/16/EU van de Raad, aangezien zij niet op eigen initiatief fiscale inlichtingen hebben uitgewisseld, ook niet toen er duidelijke gronden voor waren, ondanks de beoordelingsmarge waarin deze richtlijnen voorzien, om aan te nemen dat er in andere lidstaten een derving van belasting bestond, of dat er belastingbesparingen ontstonden door een kunstmatige verschuiving van winsten binnen een groep; benadrukt dat de Commissie haar rol van hoedster van de Verdragen, als vastgelegd on artikel 17, lid 1, VEU, niet heeft vervuld aangezien zij in deze zaak niet is opgetreden en niet al het nodige heeft gedaan om ervoor te zorgen dat de lidstaten hun verplichtingen, met name de verplichtingen uit hoofde van de Richtlijnen 77/799/EEG en 2011/16/EU van de Raad, nakomen, ondanks de aanwijzingen van niet-nakoming;

53.

merkt op dat de bijzondere commissie een patroon heeft ontdekt waarbij sommige lidstaten alle vooruitgang in de bestrijding van belastingontwijking stelselmatig tegenwerken; merkt op dat de Groep gedragscode bijna twee decennia heeft gediscussieerd over administratieve praktijken (rulings); veroordeelt dat sommige lidstaten vóór LuxLeaks weigerden om overeenstemming te bereiken over het uitwisselen van inlichtingen over hun rulingpraktijken en nog steeds weigeren om de in de Groep gedragscode ontwikkelde modelinstructie om te zetten naar nationaal recht, ondanks de verplichtingen die zij na de LuxLeaks-onthullingen zijn aangegaan;

54.

roept de Commissie op het Parlement permanent, tijdig en regelmatig toegang te verlenen tot de vergaderdocumenten en notulen van de groepen van de Raad die zich buigen over belastingaangelegenheden, met inbegrip van de gedragscode inzake de belastingregeling voor ondernemingen, de werkgroep op hoog niveau en de Groep belastingvraagstukken; beveelt de Commissie aan de met het Parlement bereikte overeenstemming inzake toegang tot de notulen van het GTM en de ECB voor dit doeleinde als voorbeeld te stellen;

55.

roept de Commissie op, in geval van ontoereikende antwoorden van de lidstaten, een wetgevingsvoorstel in te dienen, bij voorkeur uit hoofde van artikel 116 VWEU of artikel 352 VWEU of in het kader van nauwere samenwerking, om de werkzaamheden van de Groep gedragscode doeltreffender te laten verlopen;

56.

roept de EU-instellingen en de lidstaten op urgente maatregelen te nemen tegen belastingfraude, belastingontduiking, belastingparadijzen en agressieve fiscale planning, zowel aan de vraag- als aan de aanbodkant; betreurt dat de Raad, en in het bijzonder een aantal lidstaten, deze kwesties een aantal jaar lang niet doortastend hebben aangepakt en herinnert de lidstaten aan de mogelijkheid die zij hebben om een systeem voor nauwere samenwerking op te zetten (met ten minste negen lidstaten) om schadelijke en illegale fiscale praktijken sneller aan te kunnen pakken;

57.

roept op tot het creëren van een nieuw EU-centrum voor de coherentie en coördinatie van het fiscaal beleid binnen de structuur van de Commissie, om te waarborgen dat de interne markt op juiste en coherente wijze functioneert en internationale normen worden toegepast; is van mening dat dit nieuwe centrum toezicht moet houden op het fiscaal beleid van de lidstaten en dit moet beoordelen op het niveau van de EU, moet waarborgen dat er geen schadelijke nieuwe fiscale maatregelen door lidstaten worden uitgevoerd, toezicht moet houden op de naleving door de lidstaten van de gemeenschappelijke EU-lijst met niet-coöperatieve jurisdicties, moet zorgen voor samenwerking tussen de nationale belastingdiensten en deze samenwerking moet stimuleren (bijv. door middel van opleidingen en de uitwisseling van beste praktijken) en academische programma's op dit gebied op moet zetten; is van mening dat het centrum, door dit te doen, nieuwe lacunes in de belastingwetgeving kan voorkomen die het gevolg zijn van beleidsinitiatieven die niet worden gecoördineerd tussen de lidstaten, en fiscale praktijken en normen kan bestrijden die de correcte werking van de interne markt kunnen verstoren of verhinderen of in strijd zijn met de gedachte achter de interne markt; is van mening dat dit centrum ook als contactpunt voor klokkenluiders kan dienen indien lidstaten en nationale belastingdiensten niet handelen naar aanleiding van de bekendmaking van belastingontduiking en -ontwijking of de zaak niet passend onderzoeken; meent dat een dergelijk centrum kennis op EU- en nationaal niveau zou kunnen combineren en de belastingbetaler zou kunnen ontzien;

Externe dimensie

58.

is verheugd over de hernieuwde aandacht voor fiscale kwesties op het niveau van de G8 en de G20, die zou moeten leiden tot nieuwe aanbevelingen; roept de Commissie op om namens de Unie een coherent standpunt in te nemen tijdens de aankomende bijeenkomsten van de G20 en ad-hocsymposia; verzoekt de Commissie het Parlement regelmatig op de hoogte te brengen van de bevindingen en mogelijke gevolgen van G20-besluiten met betrekking tot de strijd tegen de uitholling van de grondslag van de vennootschapsbelasting, constructies voor agressieve fiscale planning en illegale geldstromen;

59.

roept de EU, de G20, de OESO en de VN op nog meer samen te werken om wereldwijde richtlijnen te bevorderen die ook gunstig zijn voor ontwikkelingslanden;

60.

ondersteunt de oprichting van een goed uitgerust wereldwijd VN-orgaan dat de beschikking krijgt over voldoende aanvullende middelen, om ervoor te zorgen dat alle landen op voet van gelijkheid kunnen deelnemen aan de uitwerking en hervorming van het wereldwijde belastingbeleid; roept de EU en de lidstaten op aan een ambitieuze wereldwijde belastingtop te werken en te streven naar de oprichting van een dergelijk intergouvernementeel orgaan;

61.

roept de internationale fora op het eens te worden over een strengere en preciezere definitie van daadwerkelijke eigendom om de transparantie te vergroten;

62.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om waar passend een analyse te maken van de overloopeffecten van de nationale en de EU-belastingbeleidsmaatregelen, teneinde hun impact op ontwikkelingslanden te beoordelen;

63.

wijst erop dat illegale kapitaaluitstroom een van de belangrijkste redenen is waarom ontwikkelingslanden schulden hebben en dat agressieve fiscale planning strijdig is met de beginselen van sociaal verantwoord ondernemen;

64.

roept de Commissie op in alle handels- en partnerschapsovereenkomsten clausules over goed fiscaal bestuur op te nemen en daarbij met name te verwijzen naar de naleving van de desbetreffende OESO-aanbevelingen op belastinggebied (bijvoorbeeld het BEPS-initiatief), en ervoor te zorgen dat handels- en partnerschapsovereenkomsten niet door bedrijven of tussenpersonen kunnen worden misbruikt om belasting te ontwijken of te ontduiken of om de opbrengsten van illegale activiteiten wit te wassen;

65.

roept de OESO en andere internationale organen op aan een ambitieus BEPS II te werken, dat met name moet zijn gebaseerd op minimale normen en concrete doelstellingen voor de invoering ervan;

66.

benadrukt dat de coördinatie tussen de Commissie en de lidstaten die in de FATF zitten, moet worden verbeterd, teneinde ervoor te zorgen dat de stem van de EU wordt gehoord; benadrukt de noodzaak van uitvoerige uitvoeringsrichtsnoeren, met name voor ontwikkelingslanden, en van toezicht op de ontwikkeling van nieuwe schadelijke fiscale maatregelen;

67.

roept, met dit doel voor ogen, op tot de oprichting van een parlementaire toezichtgroep op het niveau van de OESO om het ontwerp en de invoering van dit initiatief te volgen en kritisch te evalueren;

68.

roept op tot de instelling van een gestructureerde dialoog tussen het Europees Parlement en het Amerikaanse Congres over internationale belastingvraagstukken; beveelt aan om formele interparlementaire fora op te richten waarin deze vraagstukken worden behandeld en om in dit verband ook gebruik te maken van de bestaande trans-Atlantische wetgeversdialoog; moedigt de EU en de VS aan samen te werken bij de tenuitvoerlegging van het BEPS-project van de OESO; neemt nota van het aanzienlijke gebrek aan wederkerigheid tussen de VS en de EU in het kader van de FATCA-overeenkomst; moedigt aan om de samenwerking tussen de VS en de EU in het kader van de FATCA-overeenkomst te versterken om te zorgen voor wederkerigheid, en verzoekt alle betrokken partijen om proactief deel te nemen aan de tenuitvoerlegging ervan;

69.

is ingenomen met het proefproject dat de vijf grootste EU-lidstaten in april 2016 zijn gestart voor de automatische uitwisseling tussen de belastingautoriteiten van inlichtingen over daadwerkelijk eigendom; roept er, gelet op het voornemen dat deze landen hebben geuit, toe op dit initiatief uit te breiden en zo de basis te leggen voor een wereldwijde norm inzake de uitwisseling van inlichtingen die vergelijkbaar is met die welke geldt voor informatie over financiële rekeningen;

70.

roept, bij wijze van vervolgstap in het proces om de beschikbaarheid van informatie over daadwerkelijk eigendom en de doeltreffendheid van de uitwisseling van dergelijke informatie te verbeteren, op tot het creëren van een openbaar EU-register van daadwerkelijk eigendom, met inbegrip van geharmoniseerde normen inzake de toegang tot informatie over daadwerkelijk eigendom, en dat is voorzien van alle nodige gegevensbeschermingswaarborgen, dat de basis zal vormen voor een wereldwijd initiatief op dit gebied; benadrukt in dit opzicht de vitale rol van instellingen als de OESO en de VN;

71.

vraagt om een studie naar de haalbaarheid van een wereldwijd register met alle financiële activa van personen, bedrijven en andere entiteiten, zoals trusts en stichtingen, waar belastingautoriteiten volledige toegang toe moeten krijgen, en dat passende waarborgen omvat ter bescherming van de vertrouwelijkheid van de daarin bewaarde informatie;

72.

benadrukt dat er een gemeenschappelijke en integrale aanpak van de EU en de VS nodig is voor de invoering van OESO-normen en met betrekking tot daadwerkelijk eigendom; benadrukt daarnaast dat clausules inzake goed fiscaal bestuur moeten worden opgenomen in alle toekomstige handelsverdragen om gelijke voorwaarden te waarborgen, meer waarde voor de maatschappij als geheel te creëren en belastingfraude en -ontwijking te bestrijden, en om ervoor te zorgen dat de trans-Atlantische partners een leidende rol spelen bij de bevordering van goed fiscaal bestuur;

Andere aanbevelingen

73.

roept alle nationale parlementen op samen te werken om voldoende toezicht op en samenhang tussen belastingstelsels te garanderen; roept nationale parlementen op alert te zijn wat betreft besluiten van hun regeringen op dit gebied en om hun eigen betrokkenheid bij de activiteiten van interparlementaire fora over fiscale onderwerpen te vergroten;

74.

roept de Commissie op alle gevallen van illegale staatssteun die onder haar aandacht worden gebracht, te onderzoeken, teneinde te zorgen voor gelijkheid voor de wet in de Unie; roept de Commissie op te reageren op basis van een „besluit tot terugvordering” in alle gevallen waarin het vermeende belastingvoordeel als illegale staatssteun wordt beschouwd; is bezorgd over de beweringen dat Luxemburg mogelijk mondelinge rulings verstrekt om zijn plicht tot informatiedeling uit hoofde van de richtlijn betreffende administratieve samenwerking te omzeilen; roept de Commissie op te monitoren en te melden of de lidstaten de ene schadelijke praktijk vervangen door een andere nadat er op EU-niveau vooruitgang is geboekt in de wetgeving; roept de Commissie op alle gevallen van marktverstoring die voortkomen uit de verlening van specifieke belastingvoordelen te monitoren en te melden;

75.

benadrukt het potentieel van digitale oplossingen voor een effectieve belastingheffing door de belastinggegevens rechtstreeks bij bedrijven in de deeleconomie te verzamelen en door de totale werklast van de belastingautoriteiten in de lidstaten te verlagen;

76.

neemt kennis van de onthullingen in de „Panama Papers” waaruit is gebleken dat bedrijven en particulieren systematisch gebruikmaken van fictieve vennootschappen om belastbare activa en de opbrengsten van corruptie en georganiseerde misdaad te verbergen; is ingenomen met het besluit van het Parlement om een enquêtecommissie in te stellen in dit verband en om te blijven werken aan belastingontduiking en -ontwijking en witwassen; onderstreept het immense politieke belang van het analyseren van de werkwijzen van de belastingautoriteiten en bedrijven die betrokken zijn bij de beschreven praktijken, om lacunes in de wetgeving aan te pakken;

77.

merkt op dat er verder moet worden gewerkt aan toegang tot de documenten van de lidstaten, de Commissie en de Groep gedragscode; benadrukt wederom dat verdere analyse van de documenten die reeds aan het Parlement beschikbaar zijn gesteld nodig is om de wenselijkheid van verdere politieke maatregelen en beleidsinitiatieven te peilen; roept de aanstaande enquêtecommissie op deze werkzaamheden voort te zetten en een ander formaat aan te nemen dan dat van de bijzondere commissie, meer naar het model van een ondervragende commissie, zoals de Public Accounts Committee in het VK;

78.

roept de Raad op de raadplegingsprocedure met het Parlement ten volle te benutten, hetgeen met name inhoudt dat men wacht op de bijdrage van het Parlement alvorens een politiek besluit te nemen en dat men ernaar streeft rekening te houden met het standpunt van het Parlement;

79.

verbindt zich ertoe de werkzaamheden die zijn bijzondere commissie heeft aangevat, voort te zetten, iets te doen aan de belemmeringen waar zij bij de uitvoering van haar mandaat op is gestuit, en ervoor te zorgen dat een passend gevolg wordt gegeven aan haar aanbevelingen; draagt zijn bevoegde autoriteiten op na te gaan wat de beste institutionele constructie is om dit te bewerkstelligen;

80.

verzoekt zijn bevoegde commissie in haar komende initiatiefverslag van wetgevende aard over hetzelfde onderwerp een passend gevolg te geven aan deze aanbevelingen;

o

o o

81.

verzoekt zijn voorzitter deze resolutie aan de Europese Raad, de Raad, de Commissie, de lidstaten, de nationale parlementen, de VN, de G20 en de OESO te doen toekomen.


(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0420.

(2)  Richtlijn (EU) 2015/2376 van de Raad van 8 december 2015 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied (PB L 332 van 18.12.2015, blz. 1).

(3)  Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG (PB L 64 van 11.3.2011, blz. 1), betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van directe belastingen.

(4)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1.

(5)  PB L 336 van 27.12.1977, blz. 15.

(6)  PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73.

(7)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad, Pakket bestrijsing belastingontwijking: volgende stappen naar effectieve belastingheffing en grotere fiscale transparantie in de EU (COM(2016)0023).

(8)  Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken die de werking van de interne markt rechtstreeks schaden (COM(2016)0026).

(9)  Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied (COM(2016)0025).

(10)  Aanbeveling van de Commissie van 28 januari 2016 over de implementatie van maatregelen om misbruik van belastingverdragen tegen te gaan (C(2016)0271).

(11)  Studie over structuren voor agressieve fiscale planning en indicatoren, Europese Unie, 2016.

(12)  PB C 258 E van 7.9.2013, blz. 134.

(13)  PB C 2 van 6.1.1998, blz. 2.

(14)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0257.

(15)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0457.

(16)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0408.

(17)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0265.

(18)  SA.38375 — Door Luxemburg aan Fiat verleende staatssteun.

(19)  SA.38374 — Door Nederland aan Starbucks verleende staatssteun.

(20)  Besluit van de Commissie (EU) 2016/1699 van 11 januari 2016 betreffende de staatssteunregeling inzake vrijstelling van overwinst SA.37667 (2015/C) (ex 2015/NN), door België ten uitvoer gelegd (Kennisgeving geschied onder nummer C(2015)9837) (PB L 260 van 27.9.2016, blz. 61).

(21)  http://ec.europa.eu/taxation_customs/taxation/tax_fraud_evasion/a_huge_problem/index_en.htm, Europese Commissie, 10 mei 2016.

(22)  Measuring and Monitoring BEPS, Action 11 — 2015 Final Report, OECD/G20 Base Erosion and Profit Shifting Project.

(23)  [1] World Investment Report 2015 — Reforming International Investment Governance, UNCTAD, 2015.

(24)  http://gabriel-zucman.eu/files/JohannesenZucman2014

(25)  BIS 2016 — locational banking statistics.

(26)  http://unctad.org/en/PublicationsLibrary/webdiaeia2016d2_en.pdf

(27)  http://ec.europa.eu/growth/smes/, Europese Commissie, 10 mei 2016.

(28)  http://europa.eu/rapid/press-release_MEMO-16-1351_en.htm#_ftnref8 en Egger, P., W. Eggert en H. Winner (2010), ‘Saving Taxes through Foreign Plant Ownership’, Journal of International Economics 81: 99–108; Finke, K. (2013), Tax Avoidance of German Multinationals and Implications for Tax Revenue Evidence from a Propensity Score Matching Approach, mimeo.

(29)  https://polcms.secure.europarl.europa.eu/cmsdata/upload/a0cf64ee-8e0d-4b5f-b145-6ffbaa940e10/TheRoleFinancialSectorTaxPlanning_Draft_210316.pdf

(30)  OESO, 2008, „Study into the role of tax intermediaries”; http://www.oecd.org/tax/administration/39882938.pdf

(31)  De diensten van de Commissie hebben inderdaad bevestigd dat artikel 10 („Hybride mismatches”) van het voorstel van de Commissie van 28 januari 2016 betreffende de richtlijn bestrijding belastingontwijking is gebaseerd op wederzijdse erkenning om verschillen in de juridische kwalificatie van hybride entiteiten en hybride financiële instellingen weg te nemen, maar niet ingaat op hybride activaoverdrachten die geen betrekking hebben op mismatches in de juridische kwalificatie.

(32)  De OESO definieert „hybride overdrachten” als „regelingen die worden behandeld als de eigendomsoverdracht van activa voor fiscale doeleinden in het ene land, maar niet voor fiscale doeleinden in het andere land, dat deze regelingen over het algemeen beschouwt als leningen op onderpand”. Zie OESO, maart 2012, „Hybrid Mismatch Arrangements: Tax Policy and Compliance Issues”, http://www.oecd.org/


BIJLAGE 1

LIJST VAN ONTMOETE PERSONEN (COMMISSIEVERGADERINGEN, COÖRDINATOREN EN WERKBEZOEKEN)

Datum

Sprekers

11.1.2016

Pierre Moscovici, commissaris voor Economische en Financiële Zaken, Belastingen en Douane

17.2.2016

Pierre Moscovici, commissaris voor Economische en Financiële Zaken, Belastingen en Douane

29.2.2016

Gedachtewisseling met het voorzitterschap van de Raad

In aanwezigheid van Eric Wiebes, Nederlandse staatssecretaris van Financiën

14-15.3.2016

Gedachtewisseling met jurisdicties

 

Rob Gray, Director of Income Tax, Guernsey;

 

Colin Powell, Adviser on international affairs to the Chief Minister, Jersey;

 

Clàudia Cornella Durany, Secretary of State for International Financial Affairs, Andorra;

 

Katja Gey, Director for International Financial Affairs, Liechtenstein;

 

Jean Castellini, Minister of Finance and Economy, Monaco.

Gedachtewisseling met multinationale ondernemingen

 

Cathy Kearney, Vice President of European Operations, Apple

 

Julia Macrae, Tax Direcof EMEIA, Apple;

 

Adam Cohen, Head of Econmic Policy (EMEA), Google;

 

Søren Hansen, Chief Executive Officer, Inter-Ikea Group;

 

Anders Bylund, Head of Group Communications; Inter-Ikea Group;

 

Irene Yates, Vice President Corporate Tax; McDonald's.

Gedachtewisseling met onderzoeksjournalisten — met gesloten deuren

 

Véronique Poujol, Paperjam;

 

Markus Becker, Der Spiegel.

21.3.2016

Gedachtewisseling met Europese banken (deel I)

 

Jean-Charles Balat, Financial Director, Crédit Agricole SA;

 

Rob Schipper, Global Head of Tax, ING;

 

Eva Jigvall, Head of Tax, Nordea;

 

Monica Lopez-Monís, Chief Compliance Officer and Senior Executive Vice-President, Banco Santander;

 

Christopher St. Victor de Pinho, Managing Director, Global Head of Group Tax, UBS Group AG;

 

Stefano Ceccacci, Head of Group Tax Affairs, Unicredit.

4.4.2016

Margrethe Vestager, commissaris voor Mededinging

Gedachtewisseling met Europese banken (deel II)

 

Brigitte Bomm, Managing Director, Global Head of Tax, Deutsche Bank AG

 

Grant Jamieson, Head of Tax, Royal Bank of Scotland

 

Graeme Johnston, Head of International Tax, Royal Bank of Scotland

15.4.2016

Werkbezoek aan Cyprus

 

Ioannis Kasoulides, Minister of Foreign Affairs;

 

Michael Kammas, Director General, Aristio Stylianou, Chairman and George Appios, Vice-Chairman of the Association of Cyprus Banks;

 

Christos Patsalides, Permanent Secretary of the Ministry of Finance;

 

George Panteli, Head of Tax policy, Ministry of Finance;

 

Yannakis Tsangaris, Tax Commissioner;

 

Alexander Apostolides, University of Cyprus;

 

Maria Krambia-Kapardis, Chair of the Executive Committee of Transparency International;

 

Costas Markides, Board Member, International Tax, KPMG Limited and the Cyprus Investment Funds Association;

 

Natasa Pilides, Director General, The Cyprus Investment Promotion Agency;

 

Kyriakos Iordanou, General Manager, Mr Pieris Marcou, Mr Panicos Kaouris, Mr George Markides, Institute of Certified Public Accountants of Cyprus

 

Christos Karidis, Head of Economics Research of the Confederation Department and the Secretary of the Association of Employed Consumers;

 

Nikos Grigoriou, Head of the Department of Economic and Social Policy of the Pan-Cyprian Federation of Labour.

18.4.2016

Interparlementaire bijeenkomst „Het pakket bestrijding belastingontwijking en andere ontwikkelingen op EU- en internationaal niveau: toezicht en democratische controle door nationale parlementen”

Gedachtewisseling met jurisdicties (deel II) — met gesloten deuren

 

Wayne Panton, Minister of Financial Services, Commerce and Environment, Cayman Islands

20.4.2016

Gezamenlijke bijeenkomst ECON/JURI/TAXE

Jonathan Hill, commissaris voor Financiële Stabiliteit, Financiële Diensten en Kapitaalmarktenunie

02.5.2016

Bijeenkomst op hoog niveau van de parlementaire groep voor belastingzaken van de OESO, in samenwerking met de Bijzondere Commissie fiscale rulings van het Europees Parlement, Parijs

 

Pascal Saint-Amans, Director, OECD Centre for Tax Policy and Administration;

 

Valère Moutarlier, Director, Directorate General for Taxation and Customs at the European Commission;

 

Michèle André, Chair of the Senate Finance Committee;

 

Meg Hillier, Chair of the Public Accounts Committee.

17-20.5.2015

Werkbezoek aan de Verenigde Staten van Amerika (Washington DC)

 

David O'Sullivan, EU Ambassador;

 

Elise Bean, former Director and Chief Counsel of the Permanent Subcommittee on Investigations;

 

Orrin Grant Hatch, Chairman of the Senate Committee on Finance, President Pro Tempore of the Senate;

 

Dr Charles Boustany, Chairman of the Tax Policy Subcommittee;

 

Sander Levin, Congressman, Ranking Member of the House Ways and Means Committee;

 

Richard Neal, Ranking Member of the Subcommittee on Tax Policy;

 

Earl Blumenauer, Member of the House Committee on Ways and Means;

 

Lloyd Doggett, Member of Ways and Means Committee, Ranking Member of Subcommittee on Human Resources (and possibly other Democratic Members);

 

Anders Aslund, Resident Senior Fellow, Dinu Patriciu Eurasia Center, Atlantic Council;

 

Gianni Di Giovanni, Chairman of Eni USA R&M, Eni;

 

The Hon. Boyden Gray, Founding Partner, Boyden Gray& Associates

 

Jillian Fitzpatrick, Director, Government Affairs and Public Policy, S&P Global;

 

Marie Kasparek, Assistant Director, Global Business and Economics Program, Atlantic Council;

 

Benjamin Knudsen, Intern, Global Business and Economics Program, Atlantic Council;

 

Jennifer McCloskey, Director, Government Affairs, Information Technology Industry Council;

 

Susan Molinari, Vice President, Public Policy and Government Affairs, Google;

 

Andrea Montanino, Director, Global Business and Economics Program, Atlantic Council;

 

Álvaro Morales Salto-Weis, Intern, Global Business and Economics Program, Atlantic Council;

 

The Hon. Earl Anthony Wayne, Non-resident Fellow, Atlantic Council

 

Alexander Privitera, Senior Fellow, Johns Hopkins University;

 

Bill Rys, Director, Federal Government Affairs, Citigroup;

 

Pete Scheschuk, Senior Vice President, Taxes, S&P Global;

 

Garret Workman, Director, European Affairs, US Chamber of Commerce;

 

Caroline D. Ciraolo, Acting Assistant Attorney General in charge of the Tax Division, Department of Justice;

 

Thomas Sawyer, Senior Litigation Counsel For International Tax Matters;

 

Todd Kostyshak, Counsel to the Deputy Assistant Attorney-General for Criminal Tax Matters, Department of Justice (DoJ);

 

Mark J. Mazur, Assistant Secretary (Tax Policy) — US Department of the Treasury;

 

Robert Stack, Deputy Assistant Secretary (International Tax Affairs) — US Department of the Treasury;

 

Scott A. Hodge, President of the Tax Foundation — Tax Foundation;

 

Gavin Ekins, Research Economist — Tax Foundation;

 

Stephen J. Entin, Senior Fellow — Tax Foundation;

 

Scott Greenberg, Analyst — Tax Foundation;

 

John C. Fortier, Director of the Democracy Project, Bipartisan Policy Center;

 

Shai Akabas Associate Director of Bipartisan Policy Center, Economic Policy Project;

 

Eric Toder, Co-director, Urban-Brookings Tax Policy Center;

 

Gawain Kripke, Director of Policy and Research OXFAM America

 

Didier Jacobs, Senior Economist — OXFAM America;

 

Nick Galass, leads on the Oxfam's economic inequality research OXFAM America;

 

Robbie Silverman, Senior Advisor OXFAM America;

 

Vicki Perry, Assistant Director in the Fiscal Affairs Department and Division Chief of the Tax Policy Division (IMF);

 

Ruud De Mooij, Deputy Division Chief in the Tax Policy Division (IMF);

 

Hamish Boland-Rudder, ICIJ’s online editor;

 

Jim Brumby, Director, Public Service and Performance, Governance Global Practice;

 

Marijn Verhoeven, Economist in the Global Practice on Governance;

 

Guggi Laryea, European Civil Society and European Parliament Relations Lead External and Corporate Relations;

 

Rajul Awasthi, Senior Public Sector Specialist in the Governance Global Practice;

 

Xavier Becerra, Congressman, Chairman of the House Democratic Conference;

 

Ron Kind, Congressman, Member of the House Committee on Ways and Means.

24.5.2015

Gezamenlijke openbare hoorzitting van TAXE/DEVE inzake de gevolgen van agressieve fiscale praktijken voor ontwikkelingslanden

 

Dr Attiya Waris, Senior Lecturer, Law School, University of Nairobi;

 

Dr Manuel Montes, Senior Advisor on Finance and Development, The South Centre;

 

Mrs Aurore Chardonnet, OXFAM Tax and Inequality EU Policy Advisor;

 

Mr Savior Mwambwa, ActionAid International, Tax Power Campaing Manager;

 

Ms Tove Ryding, EURODAD, Policy and Advocacy Manager, Tax Justice;

 

Mr Sol Picciotto, Professor, Lancaster University.


BIJLAGE 2

MULTINATIONALE ONDERNEMINGEN EN BANKEN DIE WERDEN UITGENODIGD VOOR COMMISSIEVERGADERINGEN

Bijlage 2.1: Lijst van uitgenodigde multinationale ondernemingen (mno's)

Onderneming

Genodigden/vertegenwoordigers

Situatie (11.3.2016)

Apple Inc.

Timothy D. Cook

Chief Executive Officer

Deelnemers

Cathy Kearney, Vice President of European Operations

Julia Macrae, Tax Director EMEIA

Google Inc.

Nicklas Lundblad

Senior Director Public Policy and Government Relations (EMEA)

Deelnemers

Adam Cohen, Head of Economic Policy (EMEA)

Fiat Chrysler

Automobiles

Sergio Marchionne

Chief Executive Officer

Heeft uitnodiging op 11.3.2015 afgeslagen:

„Zoals u mogelijk weet, hebben we op 29 december 2015 beroep aangetekend bij het Gerecht van de EU tegen het besluit van de Commissie waarin werd geconcludeerd dat een van onze bedrijven in Luxemburg staatssteun heeft ontvangen. Luxemburg vecht dit besluit ook aan bij het Gerecht. We zijn ervan overtuigd dat we in Luxemburg geen staatssteun hebben ontvangen die een schending van het EU-recht vormt, maar het zou desalniettemin niet gepast zijn dat we onder deze omstandigheden deelnemen aan een bijeenkomst met de bijzondere commissie of verder commentaar verschaffen. Wij waarderen de inspanningen van de commissie en haar wens om het standpunt van bedrijven te horen, maar zijn helaas niet in staat deel te nemen aan deze discussie totdat deze juridische procedure is afgesloten.”

Inter IKEA Group

Søren Hansen

Chief Executive Officer

Deelnemers

Søren Hansen, CEO

Anders Bylund, Head of Group Communications

McDonald's Corporation

Irene Yates

Vice President, Corporate Tax

Deelnemers

Irene Yates, Vice President, Corporate Tax

Starbucks Coffee

Company

Kris Engskov

President of Starbucks Europe, Middle East and Africa (EMEA)

Heeft uitnodiging op 23.2.2015 afgeslagen:

„Aangezien Starbucks voornemens is bezwaar aan te tekenen tegen het op 21 oktober 2015 aangekondigde besluit van de Europese Commissie dat Nederland een selectief belastingvoordeel heeft geboden aan onze koffiebranderij in Amsterdam (Starbucks Manufacturing EMEA BV), kunnen we de uitnodiging van de Bijzondere Commissie fiscale rulings en andere maatregelen van vergelijkbare aard of met vergelijkbaar effect niet aannemen.

Zodra deze kwestie is opgelost — en Starbucks heeft er vertrouwen in dat het besluit van de Europese Commissie in beroep zal worden vernietigd — komen wij graag bijeen.

Mocht deze informatie voor u nuttig zijn, is het de moeite van het vermelden waard dat Starbucks alle OESO-regels, -richtlijnen en -wetten naleeft en achter het belastinghervormingsproces van deze instelling staat, inclusief het actieplan inzake grondslaguitholling en winstverschuiving. Starbucks betaalt een gemiddeld wereldwijd effectief belastingtarief van zo'n 33 %, wat veel hoger is dan het gemiddelde percentage van 18,5  % dat wordt betaald door andere grote Amerikaanse bedrijven.”

Bijlage 2.2: Lijst van uitgenodigde banken

Naam

Genodigden/vertegenwoordigers

Situatie 4.4.2016

Crédit Agricole (FR)

Mr Dominique Lefebvre

Chairman

Aanvaard (15.3.2016)

Jean-Charles Balat,

Director of Finances, Groupe Crédit Agricole

Deutsche Bank (DE)

Mr Paul Achleitner

Chairman

Toegezegd (16.3.2016)

om deel te nemen aan een bijeenkomst op

4 april 2016

Deelnemende vertegenwoordiger

Brigitte Bomm, Managing Director, Global Head of Tax, Deutsche Bank

ING Group (NL)

Mr Ralph Hamers

CEO

Aanvaard (8.3.2016)

Drs. R.N.J. Schipper

ING Global Head of Tax

Nordea (SW)

Mr Casper von Koskull

President and CEO

Aanvaard (9.3.2016)

Eva Jigvall

Nordea’s Head of Group Taxes

Royal Bank of Scotland (UK)

Mr Ross McEwan

CEO

Toegezegd (16.3.2016)

om deel te nemen aan een bijeenkomst op

4 april 2016

Deelnemende vertegenwoordiger

Grant Jamieson, Head of Tax, Royal Bank of Scotland

Graeme Johnston, Head of International Tax, Royal Bank of Scotland

Santander (ES)

Mrs Ana Patricia Botín,

Chairwoman

Aanvaard (11.3.2016)

Monica Lopez-Monis Gallego

Chief Compliance Officer and Senior Executive Vice-President of Banco Santander

Antonio H. Garcia del Riego

Managing Director

Director European Corporate Affairs

UBS (CH)

Mr Axel A. Weber

Chairman

Aanvaard (14.3.2016)

Christopher Pinho,

Managing Director, Global Head of Group Tax

Unicredit (IT)

Mr. Giuseppe Vita

Chairman

Aanvaard (8.3.2016)

Stefano Ceccacci

UC Head of Tax Affairs

Costanza Bufalini

Head of European and Regulatory Affairs


BIJLAGE 3

DOCUMENTEN MET BETREKKING TOT DE GEDRAGSCODE

Document (1)

Datum

Resultaat

Vergaderdocument 1, bijlage 1

Vergadering van de groep Gedragscode van april 2006

De Commissie merkte op dat de voorgestelde terugdraaiing met name in een aantal afhankelijke en geassocieerde gebieden de introductie van een 0 %-tarief of de volledige afschaffing van de vennootschapsbelasting omvatte, en dat derhalve niet alle aspecten van het werk van de groep Gedragscode hadden geresulteerd in een samenhangende of bevredigende uitkomst

Vergaderdocument 1, bijlage 1

Vergadering van de groep Gedragscode van april 2006

De Commissie merkte op dat de groep Gedragscode door politieke compromissen een aantal voorstellen tot terugdraaiing heeft beschouwd als toereikend, terwijl die overeenkomstig de beginselen van de gedragscode gemakkelijk kunnen worden beschouwd als ontoereikend

Verslag van de groep Gedragscode aan de Raad

7 juni 2005

Er werd uitdrukkelijk vermeld dat Luxemburg in één geval had verzuimd de overeengekomen terugdraaiing door te voeren

Vergaderdocument 1, bijlage 1

Vergadering van de groep Gedragscode van april 2006

Ondanks deze duidelijke niet-naleving verzuimde de Raad om actie te ondernemen en Luxemburg werd niet politiek ter verantwoording geroepen of aangespoord om de beginselen en afspraken van de gedragscode na te komen

Vergaderdocument 1, bijlage 1

Vergadering van de groep Gedragscode van april 2006

De groep Gedragscode besloot in 1999 om regelingen ten gunste van de scheepvaartsector en de beoordeling van collectieve beleggingsinstrumenten buiten beschouwing te laten

Vergaderdocument 1, bijlage 1

Vergadering van de groep Gedragscode van april 2006

Verschillende lidstaten hebben geweigerd hun standpunt over de toekomst van de groep Gedragscode openbaar te maken met betrekking tot de transparantie, het mandaat, de reikwijdte en de criteria van de toekomstige werkzaamheden; Hongarije en Litouwen hebben een voorbehoud geplaatst bij wijzigingen van de criteria van de gedragscode; Ierland en Polen hebben zich uitgesproken tegen de uitbreiding van de reikwijdte van de code naar andere belastingterreinen

Vergaderdocument 2 en notulen

Vergadering van de groep Gedragscode van 11 april 2011

De Commissie deed verschillende voorstellen voor nieuwe werkterreinen, zoals uitbreiding van het werk inzake mismatches, het belasten van expats en rijke personen, de herziening van REIT's en collectieve beleggingsinstrumenten; Nederland en Luxemburg hebben zich uitgesproken tegen uitbreiding van de werkzaamheden inzake mismatches, Frankrijk heeft een voorbehoud geplaatst bij werkzaamheden inzake expats, rijke personen en beleggingsfondsen, en het Verenigd Koninkrijk heeft voorgesteld om de nadruk te leggen op vennootschapsbelasting in plaats van op uitbreiding

Notulen

Vergadering van de groep Gedragscode van 22 oktober 2013 en mei 2013

Belangrijke onderdelen van de belastingwet van Gibraltar, een kwestie die ten minste sinds 11 april 2011 wordt besproken en die nog steeds niet is afgerond

Notulen

Vergadering van de groep Gedragscode van 8 november 2013

De belastingregeling voor de detailhandel van het eiland Man werd als onschadelijk aangemerkt, ondanks ernstige twijfels van verschillende lidstaten over de onschadelijkheid ervan

Notulen

Vergadering van de groep Gedragscode van 29 mei, 22 oktober en 20 november 2013

Ten aanzien van octrooiboxen hebben Nederland, Luxemburg en in mindere mate België zich uitgesproken tegen een omvattende beoordeling van alle EU-octrooiboxregelingen, ondanks dat er gronden zijn om aan te nemen dat de bestaande regelingen volgens de criteria van de gedragscode schadelijk zijn

Notulen

Vergadering van de groep Gedragscode van 3 juni 2014

Spanje, Nederland, Luxemburg en het Verenigd Koninkrijk hebben de hervorming van de octrooiboxregelingen verder vertraagd door herhaaldelijk aanvullende eisen te stellen in het besluitvormingsproces

Openbaar verslag aan de Raad

Zitting van de Raad Ecofin van juni 2015

Ondanks de verplichting om tegen 30 juni 2016 te zorgen voor volledige aanpassing van de nationale wettelijke bepalingen, hebben de lidstaten zeer weinig vooruitgang geboekt bij de omzetting in nationaal recht van de gemodificeerde nexusbenadering, waarover de ministers al in december 2014 overeenstemming bereikten, en sommige landen, waaronder Italië, hebben zelfs nieuwe octrooiboxen ingevoerd die niet verenigbaar zijn met de gemodificeerde nexusbenadering, en wel toen al overeenstemming was bereikt over die benadering, teneinde tot 2021 te profiteren van de al te genereuze uitzonderingsbepalingen

Notulen van de vergadering en vergaderdocument 3

Vergadering van de groep Gedragscode van 25 mei 2010 en vergadering van de groep Gedragscode van 17 oktober 2012

Tijdens de uitwerkingsfase van de overeengekomen richtsnoeren heeft het Verenigd Koninkrijk zich uitgesproken tegen een gecoördineerde aanpak

Notulen

Vergadering van de groep Gedragscode van 25 mei 2010

Mislukking om overeenstemming te bereiken over een follow-up van de werkzaamheden van de subgroep tegen misbruik

Notulen

Vergadering van de groep Gedragscode van 15 mei 2009

Verklaringen van België en Nederland waarin zij zich uitspreken tegen elk initiatief gericht op het coördineren van maatregelen die bescherming bieden tegen onbelaste uitgaande winstoverdrachten

Notulen

Vergadering van de subgroep Gedragscode van september en april 2014, april en juli 2015

De lidstaten hebben in september 2014 ingestemd met richtsnoeren over hybride mismatches, ondanks herhaaldelijke en stelselmatige initiatieven van bepaalde lidstaten die hebben voorkomen dat al veel eerder overeenstemming werd bereikt over deze schadelijke praktijken, die ten minste sinds 2008 actief worden besproken in de groep Gedragscode, hetgeen aanzienlijk heeft bijgedragen tot de voortdurende fiscale schade die voortvloeit uit het herhaaldelijke gebruik van die regelingen met het oog op agressieve fiscale planning

Notulen

Vergadering van de groep Gedragscode van 15 mei en 29 juni 2009 en 25 mei 2010

Vergadering van de subgroep tegen misbruik van 25 maart en 22 april 2010

Met betrekking tot hybride mismatches hebben Nederland, Luxemburg en België, en in mindere mate Malta en Estland, spoedige collectieve actie lang vertraagd door te beweren dat hybride systemen helemaal niet aan bod moeten komen in de gedragscode

Notulen

Vergadering van de groep Gedragscode van dinsdag 13 september 2011

Vergadering van de groep Gedragscode van 11 april en 26 mei 2011

Ten aanzien van beleggingsfondsen hebben de lidstaten besloten niet langer te discussiëren over de vermeende en potentiële schadelijkheid van deze regelingen

Initiatieven van het Verenigd Koninkrijk, Luxemburg en Nederland die de groep er in feite toe aanzetten om dit actieterrein niet voort te zetten

Vergaderdocument 2

Vergadering van de groep Gedragscode van 4 maart 2010

Ten aanzien van de administratieve praktijken heeft geen enkele lidstaat in het verleden op eigen initiatief en stelselmatig inlichtingen uitgewisseld over zijn rulings

Vergaderdocument 4

Vergadering van de groep Gedragscode van 10 september 2012

In de praktijk werden geen inlichtingen over rulings uitgewisseld op eigen initiatief

Conclusies van de Raad

Zitting van de Raad Ecofin van december 2015

Inzake minimale effectieve belastingheffing hebben de lidstaten geen overeenstemming bereikt over een herziening van de interest- en royaltyrichtlijn om ervoor te zorgen dat op de eengemaakte markt verleende privileges om dubbele belastingheffing te voorkomen in de praktijk niet leiden tot niet-belasting of een zeer lage belasting, ondanks de publicatie van het respectieve Commissievoorstel in 2011; de lidstaten hebben de Groep op hoog niveau belastingvraagstukken enkel uitgenodigd om de kwestie nader te onderzoeken, in plaats van zich ertoe te verbinden over te gaan tot snelle en doeltreffende actie

Conclusies van de Raad

Zitting van de Raad Ecofin, maart 2016

De lidstaten hebben geen overeenstemming bereikt over dringend noodzakelijke hervormingen van de groep Gedragscode en hebben een besluit over hervormingen uitgesteld tot 2017


(1)  Op basis van openbaar beschikbare documenten en bronnen


16.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/111


P8_TA(2016)0311

Synergieën tussen de structuurfondsen en Horizon 2020

Resolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2016 over synergieën voor innovatie: de Europese structuur- en investeringsfondsen, Horizon 2020 en andere Europese innovatiefondsen en EU-programma's (2016/2695(RSP))

(2018/C 101/07)

Het Europees Parlement,

gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name de artikelen 4, 162 en 174 t/m 190,

gezien Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 (1) van de Raad (hierna: „de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen”),

gezien Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling „Investeren in groei en werkgelegenheid”, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006 (2),

gezien Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 van de Raad (3),

gezien Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” (4),

gezien Verordening (EU) nr. 1302/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1082/2006 betreffende een Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS), wat de verduidelijking, vereenvoudiging en verbetering van de oprichting en werking van dergelijke groeperingen betreft (5),

gezien Verordening (EU) nr. 1300/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1084/2006 van de Raad (6),

gezien Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (7),

gezien Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (8),

gezien het verslag van de Commissie „Regionale ontwikkeling over cohesiebeleid en onderzoeks- en innovatiestrategieën voor slimme specialisatie (RIS3)” (A8-0159/2016),

gezien de mededeling van de Commissie van 1 juni 2016 aan het Europees Parlement, de Raad, de Europese Centrale Bank, het Europees Economische en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's getiteld „Europa investeert weer — Balans van het investeringsplan voor Europa en volgende stappen” (COM(2016)0359),

gezien de publicatie van de Commissie van 22 februari 2016 getiteld „Investeringsplan voor Europa: nieuwe richtsnoeren voor de combinatie van Europese structuur- en investeringsfondsen en het Europees Fonds voor strategische investeringen”,

gezien zijn resolutie van 5 februari 2013 over betere toegang tot financiering voor kmo's (9),

gezien zijn resolutie van 14 januari 2014 over slimme specialisatie: netwerken van kenniscentra voor een doeltreffend cohesiebeleid (10),

gezien zijn resolutie van 26 februari 2014: „Optimalisering van het potentieel van ultraperifere gebieden door middel van het scheppen van synergieën tussen de EU-structuurfondsen en andere EU-programma's” (11),

gezien zijn resolutie van 9 september 2015 over investeringen ter bevordering van banen en groei: bevordering van de economische, sociale en territoriale cohesie in de Unie (12),

gezien zijn resolutie van 26 november 2015 over „Naar vereenvoudiging en prestatiegerichtheid van het cohesiebeleid 2014-2020” (13),

gezien de mededeling van de Commissie van 10 juni 2014 getiteld „Onderzoek en innovatie: de bronnen van toekomstige groei” (COM(2014)0339),

gezien het zesde verslag van de Commissie van 23 juli 2014 over economische, sociale en territoriale cohesie, getiteld „Investeringen ter bevordering van banen en groei”,

gezien de mededeling van de Commissie van 26 november 2014 getiteld „Een investeringsplan voor Europa” (COM(2014)0903),

gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie uit 2014 getiteld „Bevordering van synergieën tussen de Europese structuur- en investeringsfondsen, Horizon 2020 en andere programma's van de Unie op het gebied van onderzoek, innovatie en concurrentievermogen” (SWD(2014)0205 final),

gezien de mededeling van de Commissie van 6 oktober 2010 getiteld „Bijdrage van het regionaal beleid aan de slimme groei in het kader van de Europa 2020-strategie” (COM(2010)0553),

gezien het advies van het Comité van de Regio's van 30 juli 2013 getiteld „De innovatiekloof dichten”,

gezien het advies van het Comité van de Regio's van 20 november 2014 getiteld „Steunmaatregelen voor het opzetten van ecosystemen voor startende hightechbedrijven”,

gezien artikel 123, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat het cohesiebeleid in de financiële programmeringsperiode 2014-2020 nog steeds het voornaamste EU-instrument voor investeringen in de reële economie is dat beoogt de EU dichter bij de burgers te brengen en in alle regio's kan worden ingezet, en tegelijk een uiting van Europese solidariteit is, aangezien het groei en welvaart verspreidt en economische, sociale en territoriale onevenwichtigheden, die door de economische en financiële crisis zijn verergerd, verkleint;

B.

overwegende dat het cohesiebeleid volledig in overeenstemming moet zijn met de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en gebaseerd is op het samenspel tussen de drie fondsen ervan, namelijk het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het Cohesiefonds (CF), met een ruimere coördinatie op basis van een gemeenschappelijk strategisch kader (GSK) met de fondsen voor plattelandsontwikkeling, namelijk het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en, voor de maritieme en de visserijsector, het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV);

C.

overwegende dat voor al deze vijf fondsen — de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) — gemeenschappelijke bepalingen zijn vastgesteld uit hoofde van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen, terwijl voor elk ESI-fonds en voor het doel „Europese territoriale samenwerking” specifieke regels zijn vastgesteld in afzonderlijke verordeningen;

D.

overwegende dat met de recente hervorming van het cohesiebeleid een beperkt aantal doelstellingen en prioriteiten is ingevoerd waarmee een thematische focus/thematische concentratie wordt gecreëerd, maar waarmee tegelijkertijd een bepaalde mate van flexibiliteit en aanpassing aan bepaalde kenmerken mogelijk is; overwegende dat hiermee bovendien wordt gezorgd voor een sterker beginsel van partnerschap en degelijk meerlagig bestuur, een duidelijk omschreven benadering voor territoriale ontwikkeling, betere synergieën tussen de vijf fondsen maar ook met andere relevante programma's en initiatieven (bv. Horizon 2020, het EaSI, Cosme, LIFE, de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, Erasmus+ en NER 300), een verdere vereenvoudiging van de uitvoeringsbepalingen, een doeltreffend toezicht- en evaluatiesysteem, een transparant prestatiekader, duidelijke regels voor het gebruik van financieringsinstrumenten, een degelijk beheers- en controlesysteem en een doeltreffend systeem voor financieel beheer;

E.

overwegende dat de Commissie op 14 december 2015 een mededeling heeft aangenomen over de bijdrage van de ESI-fondsen aan de groeistrategie van de EU, aan het investeringsplan en aan de prioriteiten van de Commissie voor de komende tien jaar, wat in feite neerkomt op het verslag waarin wordt voorzien in artikel 16 van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen over de ESI-fondsen, over hun tenuitvoerlegging tot nu toe, en waarin ook de resultaten zijn opgenomen van de onderhandelingen met alle lidstaten over partnerschapsovereenkomsten, operationele programma's en de belangrijkste uitdagingen voor elk land;

F.

overwegende dat de ratio achter een grotere synergie tussen Horizon 2020 en ESI-fondsen is om zinvolle interacties tot stand te brengen tussen investeringsstrategieën en ingrepen met verstrekkende gevolgen voor de economie, door investeringen in innovatie waarbij slimme specialisatie als prioriteit geldt te combineren met onderzoeks- en innovatie-initiatieven van het hoogste niveau, zodat de fondsen meer impact kunnen genereren;

1.

stelt nogmaals dat de banden tussen het cohesiebeleid en andere EU-beleidsdomeinen, financieringsprogramma's en initiatieven (bv. Horizon 2020, de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, de digitale interne markt, plattelandsontwikkeling, de energie-unie, de innovatie-unie en de Europa 2020-vlaggenschipinitiatieven) zijn versterkt binnen het gemeenschappelijk strategisch kader dat is ingevoerd door de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen; overwegende dat het cohesiebeleid bijgevolg door middel van alle instrumenten en doelstellingen ervan, met inbegrip van de stedelijke agenda, de territoriale agenda, investeringen in kmo's, slimme groei en strategieën voor slimme specialisatie, potentiële overheidsinvesteringen om innovatieve oplossingen op het gebied van onder meer milieu, energie, gezondheid, klimaat, digitalisering en vervoer te doen aanslaan, substantieel bijdraagt aan de versterking van de interne markt en het behalen van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie;

2.

onderstreept dat de eerder genoemde synergieën al vanaf het stadium van strategische planning zijn ingebouwd en dat de regio's en de lidstaten derhalve van bij het begin strategische keuzes dienen te maken en planningen dienen op te stellen om kansen in kaart te brengen en te genereren, bv. om excellentie te bevorderen op de gebieden voor slimme specialisatie; wijst erop dat de rol van Horizon 2020 in dit verband bestaat uit bewustmaking, informatieverstrekking (met name over onderzoeksresultaten van KP7 en Horizon 2020-projecten), deelname aan communicatiecampagnes, het openstellen van bestaande netwerken voor nieuwkomers en het leggen van zoveel mogelijk verbindingen tussen nationale contactpunten en regionale beleidsmakers en beheersautoriteiten inzake ESIF;

3.

benadrukt dat regio's en lidstaten die EFRO-middelen wensen te investeren in onderzoek en innovatie verplicht zijn strategieën voor slimme specialisatie te ontwikkelen in samenspraak met de nationale of regionale beheersautoriteiten en belanghebbenden, zoals universiteiten en andere instellingen voor hoger onderwijs, het bedrijfsleven en de sociale partners, in een proces om het ondernemerspotentieel te ontginnen; wijst er nogmaals op dat strategieën voor slimme specialisatie zowel upstreamacties (capaciteitsopbouw, verbetering van nationale/regionale systemen voor onderzoek en innovatie) als downstreamacties (onderzoeksresultaten benutten, steun voor innovatie en markttoegang) in het kader van Horizon 2020 moeten omvatten, hetgeen op zijn beurt een stimulans is voor samenwerking op EU-schaal om de innovatiekloof in Europa te dichten en het concurrentievermogen van de Unie in de wereld te vergroten, door ook te investeren in contacten tussen voorlopers en volgers in de context van activiteiten voor het verspreiden van topkwaliteit en het verbreden van de deelname, terwijl de methodologie van slimme specialisatie een model moet blijven voor het cohesiebeleid na 2020;

4.

meent dat het cohesiebeleid nog resultaatgerichter moet worden; onderstreept dat er dringend werk moet worden gemaakt van meer synergie met ander EU-beleid inzake concurrentievermogen, met name op het gebied van onderzoek en ontwikkeling, ICT, hernieuwbare energie en kmo's, zodat de resultaten van onderzoek en ontwikkeling in de EU beter worden benut, nieuwe, hoogwaardige banen worden geschapen en bestaande banen behouden blijven, en de groene economie wordt gestimuleerd;

5.

merkt op dat in het cohesiebeleid voor de programmeringsperiode 2014-2020 een belangrijke aanvullende rol is weggelegd voor financieringsinstrumenten, en herinnert eraan dat financieringsinstrumenten, aangezien zij een aanvulling vormen op subsidies, een hefboomeffect hebben waardoor financiering ter verbetering van de marktkansen voor innovatie meer impact kan krijgen, bv. door energie-efficiëntie, en dat zij kunnen bijdragen tot een beter absorptiepercentage door de nodige medefinanciering te verstrekken, met name in lidstaten en regio's met een lage nationale medefinancieringscapaciteit; onderstreept evenwel dat subsidies onmisbaar blijven voor bepaalde projecten, zoals projecten voor onderzoek en innovatie en projecten die sterk gericht zijn op maatschappelijke uitdagingen; herinnert eraan dat subsidies en financieringsinstrumenten niet dezelfde soort activiteiten financieren en dat de verschillende vormen van steun gericht zijn op verschillende soorten begunstigden en projecten; benadrukt hoe belangrijk het is om in het kader van toekomstige EU-programma's subsidies te blijven verlenen; benadrukt dat in de toekomst het juiste evenwicht tussen subsidies en financieringsinstrumenten moet worden gehandhaafd; herinnert eraan dat de controleerbaarheid, transparantie en resultaatgerichtheid van financieringsinstrumenten verder moeten worden verbeterd;

6.

vraagt de Commissie en de lidstaten bij de opzet en de uitvoering van de ESI-fondsen en Horizon 2020 de behoeften van kmo's steeds voor ogen te blijven houden en aandacht te besteden aan onderlinge synergieën; verzoekt de Commissie gecoördineerde oproepen tot het indienen van voorstellen op te stellen om de toegang tot financiering uit verscheidene fondsen te vergemakkelijken; vraagt ook dat de betreffende kmo-programma's, zoals Cosme, het kmo-instrument van Horizon 2020 en het kmo-onderdeel in het EFSI, grondig worden beoordeeld wat betreft de toewijzing van begrotingsmiddelen, het percentage geslaagde projecten, de administratieve lasten en de uitvoerbaarheid;

7.

merkt op dat synergieën met andere beleidsmaatregelen en instrumenten verder moeten worden versterkt om het effect van investeringen te maximaliseren; wijst in dit verband op het proefproject „ladder naar topkwaliteit” (S2E) in het kader van de EU-begroting, dat regio's in dertien lidstaten ondersteuning blijft bieden bij het ontwikkelen en benutten van synergieën tussen de ESI-fondsen; dringt aan op flexibiliteit voor de lidstaten met betrekking tot het gebruik van de Excellentiekeur; wijst er voorts op hoe belangrijk het is verwante specialisatiegebieden in andere regio's en lidstaten in kaart te brengen om de krachten te bundelen en zo beter voorbereid te zijn op projectkansen waarbij meerdere landen betrokken zijn en internationale banden te smeden;

8.

herinnert eraan dat door de budgettaire beperkingen met betrekking tot Horizon 2020 het risico bestaat dat projecten die als excellent worden beoordeeld, geen financiering ontvangen; benadrukt dat er alternatieve financiering moet worden aangeboord; zo kunnen bv. met behulp van de Excellentiekeur ESIF-subsidies worden toegekend aan excellente Horizon 2020-projecten;

9.

merkt op dat belangrijke onderdelen van het Horizon 2020-budget zullen worden gedelegeerd aan publiek-publieke partnerschappen en publiek-private partnerschappen, wat mogelijkheden biedt om de bestuursmechanismen van de publiek-publieke partnerschappen te gebruiken om de synergieën met de initiatieven voor slimme specialisatie (RIS3) en de programma's te optimaliseren door het ontwerp van de jaarlijkse werkprogramma's;

10.

benadrukt dat het EFSI complementair en aanvullend moet zijn op de ESI-fondsen en andere EU-programma's zoals Horizon 2020, alsook op de reguliere activiteiten van de Europese Investeringsbank; merkt op dat hieruit volgt dat het EFSI gericht is op andere soorten projecten dan die waarvoor de 2,2 miljard EUR via Horizon 2020 zou worden ingezet; benadrukt dat volledige samenhang en synergieën tussen alle EU-instrumenten moeten worden gewaarborgd om de overkoepelende strategische doelstellingen van slimme, duurzame en inclusieve groei te kunnen behalen en overlappingen of tegenstellingen, zowel onderling als tussen de verschillende niveaus van beleidsuitvoering, te voorkomen, en dit als aanvulling op nationale en regionale financiering en programma's; herinnert eraan dat uit de evaluatie van de Europa 2020-strategie moet blijken welke middelen nodig zijn terwijl alle beschikbare middelen effectief worden benut en de verwachte resultaten wat de overkoepelende strategische doelstellingen betreft worden behaald, aangezien de kwantiteit, kwaliteit en impact van de investeringen in onderzoek en innovatie moeten worden verbeterd door een gecoördineerd gebruik van de instrumenten van het cohesiebeleid en Horizon 2020;

11.

vraagt de Commissie de synergieën tussen de fondsen systematisch te monitoren en een mededeling over deze synergieën te publiceren, met name over de synergieën tussen Horizon 2020 en RIS3, teneinde voorbeelden van best practices te verspreiden en het effect daarvan te vergroten in de aanloop naar de evaluatie van de Europa 2020-strategie; herinnert eraan dat een dergelijk systeem niet tot meer administratieve rompslomp mag leiden;

12.

wijst op het verkennende werk van de Commissie met betrekking tot de mogelijke oprichting van een Europese Innovatieraad voor betere coördinatie van de innovatie-initiatieven in de Europese Unie; merkt op dat een Europese Innovatieraad vooral tot doel moet hebben obstakels voor commercialisering in Europa uit de weg te ruimen en de innovatiekloof te dichten; benadrukt dat alle belanghebbenden bij de Europese Innovatieraad betrokken moeten worden, dat de raadplegings- en besluitvormingsprocedures transparant en snel moeten verlopen en dat overlapping moet worden voorkomen; onderstreept voorts dat het Horizon 2020-budget volledig moet worden hersteld op zijn niveau van voor het EFSI;

13.

wijst op het verband tussen Horizon 2020 en de ESI-fondsen op het vlak van beveiliging (de noodzaak om in de hele EU te beschikken over hetzelfde niveau van ICT-infrastructuur); is voorstander van een harmonisatie van de structuren voor ICT-beveiliging; vraagt voorts dat deze programma's onderling worden gekoppeld wat de auditprocedures betreft, en vraagt de Commissie een duidelijke, afgestemde en gecoördineerde benadering voor de periode na 2020 vast te stellen, met bijzondere aandacht voor administratieve en auditprocedures, proportionaliteit en verantwoordingsplicht;

14.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de nationale regeringen en de regionale overheden van de lidstaten.


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320.

(2)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 289.

(3)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 470.

(4)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 259.

(5)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 303.

(6)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 281.

(7)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487.

(8)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104.

(9)  PB C 24 van 22.1.2016, blz. 2.

(10)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0002.

(11)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0133.

(12)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0308.

(13)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0419.


16.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/116


P8_TA(2016)0312

Voorbereiding van het werkprogramma van de Commissie 2017

Resolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2016 over de strategische prioriteiten met betrekking tot het werkprogramma van de Commissie voor 2017 (2016/2773(RSP))

(2018/C 101/08)

Het Europees Parlement,

gezien de politieke richtsnoeren voor de Commissie, getiteld „Een nieuwe start voor Europa: mijn agenda voor banen, groei, billijkheid en democratische verandering”, en gepresenteerd door Jean-Claude Juncker op 15 juli 2014,

gezien de mededeling van de Commissie van 27 oktober 2015 getiteld „Werkprogramma van de Commissie voor 2016 — Tijd voor verandering” (COM(2015)0610), en de bijlagen 1 t/m 6 daarbij,

gezien het interinstitutioneel akkoord „Beter wetgeven” van 13 april 2016,

gezien het samenvattend verslag van de Conferentie van commissievoorzitters, waarin aanvullende bijdragen aan deze resolutie worden geleverd vanuit het oogpunt van de parlementaire commissies en waarmee de Commissie naar behoren rekening moet houden bij de opstelling en goedkeuring van haar werkprogramma voor 2017,

gezien zijn resolutie van 28 juni 2016 over het besluit de EU te verlaten als gevolg van het referendum in het VK (1),

gezien de conclusies van de Europese Raad van 28-29 juni 2016,

gezien de bijdrage van het Comité van de Regio’s aan het werkprogramma van de Commissie voor 2017,

gezien artikel 37, lid 3, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat het Europese integratieproces vrede heeft gebracht en gedurende tientallen jaren heeft bijgedragen aan de veiligheid en welvaart in Europa;

B.

overwegende dat Europa nu wordt geconfronteerd met vele gemeenschappelijke en wereldwijde uitdagingen, maar ook met steeds meer frustratie en bezorgdheid onder een groot aantal burgers vanwege onzekere toekomstperspectieven en een gebrek aan kansen, waaraan besluitvormers volgens de burgers het hoofd moeten bieden; overwegende dat de Europese Unie om te slagen niet mag worden gereduceerd tot een economisch project; overwegende dat het dringend noodzakelijk is dat de Europeanen weer hart krijgen voor het Europese project en dat de economische, sociale en territoriale samenhang worden versterkt;

C.

overwegende dat de overlappende crises in de EU vragen om doeltreffende Europese oplossingen, die stevig verankerd zijn in een democratischer proces volgens de communautaire methode, met de volledige betrokkenheid van het Europees Parlement en de nationale parlementen en in overeenstemming met artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VWU) inzake de toepassing van het subsidiariteits- en het proportionaliteitsbeginsel;

D.

overwegende dat de EU ons gemeenschappelijke huis is en dat zij haar burgers een veilige plek en een stabiele economische omgeving moet bieden; overwegende dat duurzaamheid en economische groei verenigbaar zijn en elkaar kunnen versterken; overwegende dat het belangrijk is dat de EU uit de langdurige economische crisis wordt gehaald door duurzame investeringen op te voeren, ongelijkheden terug te dringen en het afgesproken beleid uit te voeren, alsmede beter beleid te ontwikkelen, met name door de interne markt te verdiepen en de economische en monetaire unie te verbeteren;

E.

overwegende dat we ervoor hebben gekozen een gemeenschappelijke toekomst na te streven, als een op gedeelde waarden gestoelde gemeenschap waarin de rijkdom en diversiteit van onze tradities en geschiedenis worden gekoesterd; overwegende dat we willen dat Europa op het wereldtoneel zijn functie vervult en zijn verantwoordelijkheid neemt en zich daarbij verbindt aan solidariteit, multilateralisme, de externe partnerschappen van de EU en de bevordering van convergentie op het vlak van betere normen; overwegende dat we ons gemeenschappelijke project van gedeelde vrede, welvaart en democratie veilig willen stellen, teneinde alle generaties een aantrekkelijke toekomst te bieden;

Verbetering van de leef- en werkomstandigheden van Europese burgers

1.

herinnert eraan dat het economisch herstel dat zich in Europa voltrekt bescheiden en onevenwichtig is, waarbij veel regio's van de Unie nog altijd in onacceptabele mate te maken hebben met werkloosheid, armoede, ongelijkheid en een ernstig gebrek aan vooruitzichten voor jonge generaties; benadrukt dat de EU daarom moet toewerken naar een dynamische, inclusieve arbeidsmarkt die is ingebed in het Europese model van de sociale markteconomie, waarbij wordt gezorgd voor een verbetering van de leefomstandigheden van de burgers en eerlijke mobiliteit mogelijk wordt gemaakt; is ervan overtuigd dat alle EU-burgers moeten kunnen rekenen op een fundamentele reeks fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden en toegang tot hoogwaardig onderwijs, sociale bescherming en basisdiensten, waardoor een evenwicht tussen werk en privéleven mogelijk wordt gemaakt en voorzien wordt in de behoeften van een moderne arbeidsmarkt binnen de EU; merkt op dat een essentieel element van een concurrerende en inclusieve economie haar capaciteit is om een hefboomeffect te creëren voor het talent van vrouwen en mannen in alle activiteiten;

2.

verzoekt de Commissie met het oog hierop voort te bouwen op de lopende openbare raadpleging en het komende verslag van het Parlement door een voorstel te presenteren, in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel en de doelstellingen van de Verdragen, over een Europese pijler van sociale rechten, dat in concrete initiatieven moet worden omgezet, met name:

bevordering van de toegankelijkheid en kwaliteit van voorschools onderwijs, kinderopvang en gezondheidszorg, die van cruciaal belang zijn om ervoor te zorgen dat geen enkel kind aan zijn lot wordt overgelaten; de Commissie dient daarom na te denken over verdere maatregelen om sociale investeringen op gang te brengen en, met name, de armoede onder kinderen terug te dringen;

overbrugging van de vaardighedenkloof en een gegarandeerde toegang voor iedereen tot onderwijs, opleidingen en een leven lang leren van hoog niveau;

terugdringing van de sociale ongelijkheden en bevordering van werkgelegenheid van hoog niveau, vooral voor jongeren en langdurig werklozen, ter bevordering van de economische groei;

aanpak van de uitdagingen betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven en de loon- en pensioenkloof tussen mannen en vrouwen;

3.

benadrukt dat de Commissie de lidstaten moet monitoren, aanmoedigen en ondersteunen bij een efficiënte en effectieve besteding van de middelen ter stimulering van de werkgelegenheid voor jongeren en het scheppen van hoogwaardige banen, met name in gebieden met hoge werkloosheidscijfers, door middel van programma's voor banen en groei, zoals degene die worden gefinancierd in het kader van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief, de Europese structuur- en investeringsfondsen, het Europees Fonds voor strategische investeringen en de Europese Investeringsbank;

4.

benadrukt dat de Commissie, in samenwerking met de lidstaten en de sociale partners, tevens de Europese sociale dialoog moet versterken, teneinde arbeidsmarkten en de eisen op het gebied van sociale bescherming beter op elkaar af te stemmen met het oog op de aanpak van sociale ongelijkheden en uitdagingen op het gebied van het concurrentievermogen;

Versterking van het economisch herstel en het concurrentievermogen op de lange termijn met het oog op het scheppen van banen en het genereren van welvaart

5.

is ervan overtuigd dat de EU wereldleider kan zijn als zij het volledige potentieel van haar interne markt aanboort en ondernemerschap, eerlijke concurrentie en investeringen in innovatie bevordert;

6.

is van mening dat de EU moet zorgen voor de bevordering van een sterk en gediversifieerd Europees ondernemingslandschap; wijst erop dat het mededingingsbeleid van de EU bepalend is voor de werking van haar sociale markteconomie; benadrukt het feit dat de Europese industrie, als zij concurrerend, geschikt voor het beoogde doel en toekomstbestendig wil blijven, duurzaam moet worden en de digitale weg moet opgaan; is het eens met de filosofie van de Commissie dat Europa groot moet zijn in grote zaken en klein in kleine zaken;

7.

verzoekt om een hernieuwing van de Europa 2020-strategie voor duurzame groei en werkgelegenheid, met echte ambitie voor de toekomst, met name wat betreft de verbetering van het EU-model van de sociale markteconomie en de uitvoering van structurele hervormingen om de economieën van de lidstaten te moderniseren en algemene welvaart tot stand te brengen; is ervan overtuigd dat het stimuleren van werkgelegenheid en productiviteit de hoofdprioriteit blijft en dat de EU behoefte heeft aan gerichte investeringen om de overgang naar een innoverende, hulpbronnenefficiëntie, digitale economie te versnellen, teneinde Europa te herindustrialiseren en banen terug te halen;

8.

verzoekt de Commissie een nieuwe, ambitieuze industriële strategie te ontwikkelen die voortbouwt en een aanvulling vormt op het pakket voor een kringloopeconomie; wijst erop dat er meer private en publieke investeringen nodig zijn voor een energietransitie, eco-innovatieve kmo's, onderzoek en onderwijs;

9.

verzoekt de Commissie meer maatregelen voor te stellen ter bevordering van onderzoek en ontwikkeling, innovatie, culturele diversiteit en creativiteit, die de belangrijkste drijvende krachten zijn voor het aanzwengelen van de werkgelegenheid, waarbij rekening wordt gehouden met het feit dat de toegang van bedrijven -en met name kmo's- tot kapitaal van vitaal belang is voor het stimuleren van de ontwikkeling en vervaardiging van nieuwe producten en diensten in zowel traditionele als opkomende sectoren en een doeltreffende bescherming van de intellectuele eigendomsrechten;

10.

is van oordeel dat de interne markt verder moet worden geïntegreerd, met name op digitaal gebied, zodat er eerlijke voorwaarden voor consumenten en kmo's worden geschapen en ongerechtvaardigde obstakels worden weggenomen; is er ten stelligste van overtuigd dat een mondiaal concurrerende, innoverende, op de burger gerichte digitale interne markt een mogelijke volgende stap is om de uitdagingen van de 21e eeuw het hoofd te bieden;

11.

verwacht dat de Commissie gebruikmaakt van al haar bevoegdheden om een overgang naar een beter groeimodel te bevorderen, dat in overeenstemming is met de beginselen van duurzame ontwikkeling en de economische, sociale en milieudimensie daarvan omvat;

Klimaatverandering en energiezekerheid

12.

herinnert eraan dat meer inspanningen geleverd moeten worden ter verwezenlijking van de energie-unie, die garandeert dat alle burgers en bedrijven energiezekerheid hebben en beschikken over betaalbare en duurzame energie;

13.

neemt kennis van de gevolgen van klimatologische rampen in Europa voor de mens en voor de economie; onderstreept hoe belangrijk het is dat de onderliggende oorzaken van de klimaatverandering voortdurend aan de orde gesteld worden, waarbij tegelijkertijd het concurrentievermogen van onze industrie gewaarborgd wordt en een ambitieuze klimaatstrategie wordt gevolgd, die tevens energie-efficiëntie omvat;

14.

verlangt dat op EU-niveau doelstellingen worden bepaald die noodzakelijkerwijs ambitieus zijn, met betrekking tot het terugdringen van broeikasgassen en hernieuwbare energie, en met betrekking tot energie-efficiëntie voor de periode na 2020, in overeenstemming met de in Parijs gesloten COP 21-overeenkomst;

15.

verzoekt de Commissie een gemeenschappelijke strategie te ontwikkelen voor energie- en klimaatdiplomatie die ingaat op deze mondiale zorgpunten;

16.

verzoekt de Commissie inspanningen te identificeren voor de uitfasering van de subsidies voor fossiele brandstoffen, waarbij eventuele economische en sociale effecten moeten worden verminderd;

Een consistent antwoord vinden op de instroom van vluchtelingen

17.

is van mening dat de Europese Unie concrete oplossingen moet zoeken om de vluchtelingencrisis aan te pakken, met name door de onderliggende oorzaken ervan aan te pakken door nauwer te gaan samenwerken met doorgangslanden en landen van herkomst van migratiestromen en gebruik te maken van alle beschikbare beleidsmiddelen en instrumenten om de stabilisering, rehabilitatie en ontwikkeling van die landen te waarborgen;

18.

moedigt de Commissie aan om, in samenwerking met de lidstaten, de nodige humanitaire bijstand te bieden en te zorgen voor fatsoenlijke leefomstandigheden in vluchtelingenkampen, in combinatie met ontwikkelingsprogramma's voor de langere termijn, met name op het gebied van onderwijs;

19.

wijst erop dat het asiel- en migratiebeleid van de EU niet geschikt is voor het beoogde doel en fundamenteel moet worden herzien, op basis van artikel 80 van het VWEU; is van mening dat een hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel niet mag leiden tot een verlaging van het huidige beschermingsniveau in het EU-asielrecht;

20.

roept ertoe op systematische, afdwingbare programma's voor rechtstreekse hervestiging en herplaatsing van asielzoekers te organiseren;

21.

verlangt dat binnen de EU voorwaarden worden gecreëerd voor een goed beheerde ontvangst van asielzoekers, in het kader waarvan hun veiligheid en een menselijke behandeling gewaarborgd is en bijzondere aandacht wordt besteed aan de behoeften van kwetsbare groepen; benadrukt tegelijkertijd het feit dat voldoende middelen gewaarborgd moeten worden met het oog op de integratie op de arbeidsmarkt en de sociale inclusie van vluchtelingen;

22.

verzoekt de Commissie voorstellen in te dienen voor de vaststelling van een passend EU-beleid inzake economische en legale migratie dat voortbouwt op de bestaande instrumenten voor studenten, onderzoekers en hoogopgeleide arbeidskrachten, en op de langere termijn voor de vaststelling van algemenere regels voor de binnenkomst en het verblijf van de onderdanen van derde landen die werk zoeken in de Unie om de hiaten op te vullen die zijn vastgesteld op de EU-arbeidsmarkten;

23.

is van mening dat de EU en de rest van de internationale gemeenschap, aangezien internationale migratie een mondiaal probleem is dat steeds omvangrijker, complexer en ingrijpender wordt, hun verantwoordelijkheid op dit gebied moeten nemen;

Aandacht voor de zorgen van burgers over veiligheid

24.

benadrukt dat het verband tussen interne en externe veiligheid steeds sterker is;

25.

dringt er naar aanleiding van de goedkeuring van het voorstel voor een Europese grens- en kustwacht bij de Commissie op aan toe te zien op de snelle start ervan en de toewijzing van de noodzakelijke mankracht en logistieke capaciteiten;

26.

verzoekt de Commissie de dreigingen in verband met terrorisme en gewelddadig extremisme aan te pakken door nauwlettend toe te zien op de omzetting en tenuitvoerlegging van EU-maatregelen ter bestrijding van terrorisme, met inbegrip van doeltreffende politiële en justitiële samenwerking, tijdige deling van informatie tussen nationale instanties en via Europol en Eurojust, en maatregelen om nieuwe trends in verband met de financiering van terrorisme tegen te gaan;

27.

roept de Commissie op expertise en technische en financiële middelen ter beschikking te stellen, teneinde de coördinatie en uitwisseling van optimale werkwijzen op EU-niveau te waarborgen in de strijd tegen gewelddadig extremisme en terroristische propaganda, radicale netwerken en offline en online rekrutering door terroristische organisaties, en daarbij de aandacht in het bijzonder te laten uitgaan naar strategieën voor preventie, integratie en re-integratie;

28.

dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de reeds aangenomen wetgeving inzake veiligheid volledig ten uitvoer te leggen; roept nogmaals op tot een diepgaande evaluatie van de EU-terrorismebestrijdingsstrategie waarin zowel de toepassing van de genomen maatregelen als hun doeltreffendheid worden beoordeeld; verwacht van de Commissie dat zij de veiligheidsagenda bijwerkt in het licht van de zich steeds verder ontwikkelende terreurdreiging;

29.

verzoekt de Commissie voor de dag te komen met de aangekondigde voorstellen voor een juiste rechtsgrond voor het Europees Centrum voor terrorismebestrijding binnen Europol, voorstellen ter verbetering en ontwikkeling van bestaande informatiesystemen, het aanpakken van informatieleemten en de bevordering van interoperabiliteit, en voorstellen voor verplichte gegevensuitwisseling op EU-niveau, samen met de nodige waarborgen voor gegevensbescherming;

Inzet van een ambitieuze agenda voor extern optreden: betreffende het nabuurschap en het mondiale systeem

30.

dringt aan op een ambitieuze mondiale EU-strategie, waarbij de EU naar voren wordt geschoven als een geopolitieke speler in een snel veranderende wereld, en vraagt dat de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden alle instrumenten van het extern optreden van de EU op coherente wijze inzetten om te komen tot verbeterde mondiale governance, brede convergentie inzake betere normen, verbeterde veiligheid en een grotere eerbied wereldwijd voor de mensenrechten; benadrukt daarom dat de volgende essentiële elementen bovenaan de EU-agenda voor buitenlandse zaken moeten worden geplaatst:

stabiliteit en welvaart bevorderen in de buurlanden van de EU, via initiatieven ter bevordering van ontwikkeling, democratie, goed bestuur en de rechtsstaat, door civiele conflictpreventie en verzoeningsmaatregelen, en activiteiten in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid te versterken, met passende betrokkenheid van de NAVO, die voor de landen die er lid van zijn de grondslag en het instrument van hun collectieve defensie blijft;

reactiveren, met de ondersteuning van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid, dat niet langer de zwakste schakel in het integratieproces van de EU mag zijn; de veiligheidssituatie vereist dat de Europese defensie een volwaardig beleid wordt dat in gelijke mate veiligheid waarborgt voor en aandacht besteedt aan de vitale veiligheidszorgen van alle lidstaten; reeds bestaande structuren, mechanismen of instrumenten moeten in de praktijk worden gebracht;

vaart zetten achter het onderhandelingsproces voor de uitbreiding door versterking van sociale, politieke en economische stabiliteit en democratie in de kandidaat-lidstaten, zonder de toetredingscriteria van Kopenhagen af te zwakken;

het beleid inzake ontwikkelingssamenwerking doeltreffender blijven maken en blijven zorgen voor een betere coördinatie en samenhang met andere instrumenten van het extern optreden van de EU; coherentie en consistentie tussen ontwikkelings- en veiligheidsbeleid blijven waarborgen, aangezien de beleidsmaatregelen op deze gebieden onderling verbonden, onderling afhankelijk en wederzijds versterkend zijn;

de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en beleidscoherentie voor ontwikkeling (PCD) integraal opnemen in het intern en extern beleid van de EU; dringt er bij de Commissie op aan verslag uit te brengen over haar plan voor de implementatie, monitoring, follow-up en integratie van de agenda 2030 en de SDG's;

bevorderen van handel als belangrijk middel om groei, werkgelegenheid en concurrentievermogen te stimuleren, en bevorderen van de EU-normen op het gebied van de mensenrechten en duurzame ontwikkeling; de handelsbeschermingsinstrumenten van de Unie moeten worden gemoderniseerd en strikt worden toegepast, en zo nodig moeten niet-standaardmethoden worden gebruikt;

oplossingen vaststellen om hybride bedreigingen het hoofd te bieden en de veerkracht van de EU en haar lidstaten te versterken, alsook die van haar partners, met name in haar buurlanden;

Beleid van fiscale rechtvaardigheid voor voldoende middelen

31.

benadrukt dat er nooit eerder zo dringend behoefte was aan een intensivering van de strijd tegen belastingontduiking en -ontwijking, waarmee tot 1 biljoen EUR aan potentiële inkomsten voor de nationale begrotingen gemoeid zijn; is van mening dat dit middelen zijn die hadden kunnen worden uitgegeven aan investeringen voor de toekomst, stimulering van werkgelegenheid en vermindering van ongelijkheid;

32.

benadrukt dat de Commissie onverwijld moet blijven handelen om ervoor te zorgen dat winsten worden belast in de landen van Europa waar de economische activiteit en waardecreatie daadwerkelijk plaatsvinden; is van mening dat de EU moet werken aan een verplichte gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting, de inspanningen moet opvoeren om belastinggerelateerde schendingen van de regels inzake overheidssteun te onderzoeken, gemeenschappelijke regels moet toepassen voor het gebruik en de transparantie van fiscale rulings en moet streven naar een vastberaden gemeenschappelijke benadering om af te rekenen met belastingparadijzen;

33.

verzoekt de Commissie een extern perspectief op te nemen in haar strijd tegen belastingontduiking en -ontwijking, onder meer wat winsten betreft die de EU verlaten zonder belast te worden;

Versterking van de begroting en financiële instrumenten van de EU

34.

is van mening dat de EU, om doeltreffend te kunnen handelen, een nieuwe financiële en fiscale strategie nodig heeft; meent dat de Commissie in dit verband maatregelen moet voorstellen op basis van de volgende beginselen en elementen:

snel voldoende middelen inzetten; er valt niet te ontkomen aan een hervorming van het systeem van financiering van de EU door een versterking van echte eigen middelen of de invoering van nieuwe middelen, teneinde de begroting van de Unie stabieler, duurzamer en voorspelbaarder te maken; tegelijkertijd is het van belang het universaliteitsbeginsel te eerbiedigen en de transparantie te vergroten;

voor maximale resultaten moet bij het beheer van de begrotingsinstrumenten van de EU nauwlettend worden toegezien op prestaties en kosteneffectiviteit en gewaarborgd worden dat de financiële belangen van de EU geëerbiedigd en beschermd worden;

de EU moet maatregelen nemen om middelen samen te brengen om een antwoord te bieden op de problemen van hoge jeugdwerkloosheid en langdurige werkloosheid en de interne en externe dimensie van de vluchtelingencrisis;

na amper twee jaar van tenuitvoerlegging heeft het meerjarig financieel kader (MFK) zijn grenzen bereikt; bovendien zal de EU-begroting zonder een uitgebreide tussentijdse herziening van het MFK niet in staat zijn te voorzien in bijkomende financiële behoeften en nieuwe politieke prioriteiten, en niet kunnen voorkomen dat er opnieuw een betalingscrisis opduikt; verzoekt de Commissie vóór eind 2016 een evaluatie van de werking van het MFK te presenteren en krachtdadig op te treden om de maxima van het MFK te verhogen en dit kader flexibel genoeg te maken om te kunnen inspelen op omstandigheden die in 2013 niet voorzien waren;

het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) moet zo worden beheerd dat alle lidstaten in staat worden gesteld veel strategische investeringen te doen in overeenstemming met de EFSI-verordening, en dat financiering voor investeringen bijdraagt aan de overgang naar een duurzame economie en samenleving; het voorstel van de Commissie voor de volgende fase van het EFSI moet op deze doelstellingen worden gebaseerd;

de effectieve tenuitvoerlegging van het cohesiebeleid 2014-2020 moet gepaard gaan met voorbereidingen voor de fase na 2020, met inachtneming van de ware aard van dat beleid zoals vastgesteld in de Verdragen, het belang van het beleid voor de ontwikkeling van de interne markt en het potentieel ervan als investeringsinstrument dat openstaat voor alle regio's in de EU; de synergie tussen de Europese structuur- en investeringsfondsen, het EFSI en andere financieringsinstrumenten van de EU moet worden versterkt om vaart te zetten achter een slimme, groene en inclusieve groei, waarbij een geloofwaardig evenwicht tussen subsidies en financieringsinstrumenten tot stand moet worden gebracht en een inkrimping van de begroting voor het cohesiebeleid moet worden voorkomen;

de Commissie moet voorstellen doen om de bureaucratische rompslomp van het GLB voor landbouwers te verminderen; de Commissie moet voorts verbeterde instrumenten uitwerken om extreme crises op de landbouwmarkten op te vangen; is van mening dat kaderwetgeving op EU-niveau noodzakelijk is om oneerlijke handelspraktijken in de voedselvoorzieningsketen aan te pakken en ervoor te zorgen dat Europese landbouwers en consumenten gebruik kunnen maken van billijke verkoop- en aankoopvoorwaarden;

Voltooiing van de economische en monetaire unie

35.

houdt vast aan de naleving van de voorschriften van de EU-wetgeving inzake democratische verantwoordingsplicht voor besluiten in de context van de Europese economische governance;

36.

is van mening dat de EU moet werken aan opwaartse economische en sociale convergentie, met volledige inachtneming van de regels van het stabiliteits- en groeipact en het governancekader van het Europees semester;

37.

is van mening dat de Commissie haar toezicht op schulden, tekorten en macro-economische onevenwichtigheden consequent moet verbeteren zodanig dat het stabiliteits- en groeipact wordt nageleefd en dat economische groei en werkgelegenheid worden gestimuleerd, met meer aandacht voor de begrotingssituatie van de eurozone als geheel;

38.

meent dat de EU de geloofwaardigheid, de samenhang, de nationale inbreng en de democratische legitimiteit van het Europees semester moet verbeteren, teneinde ervoor te zorgen dat de lidstaten de landenspecifieke aanbevelingen uitvoeren met structurele hervormingen en investeringen die gericht zijn op de modernisering van hun economieën en een vergroting van hun concurrentievermogen, alsook budgettaire verantwoordelijkheid nastreven en ongelijkheden en onevenwichtigheden aanpakken;

39.

dringt aan op een nauwere coördinatie van het economisch beleid om de investeringskloven in de eurozone aan te pakken en hervormingsinspanningen te versterken, teneinde het concurrentievermogen te vergroten en de vraag te ondersteunen;

40.

is van mening dat de bankenunie moet worden voltooid en dat risicoverminderingsmaatregelen hierbij moeten samengaan met risicodeling;

41.

merkt op dat rekening moet worden gehouden met de resultaten van het lopende beraad over de ontwikkeling van een begrotingscapaciteit voor de economische en monetaire unie;

42.

verzoekt de Commissie met een samenhangende, goed onderbouwde reeks voorstellen te komen over de voltooiing van de economische en monetaire unie, zoals uiteengezet in het verslag van de vijf voorzitters;

Versterking van grondrechten en democratie

43.

is bezorgd dat de voortdurende crises niet alleen de samenhang van Europese samenlevingen schade hebben toegebracht, maar ook het vertrouwen van Europese burgers in de democratische instellingen op EU- en in sommige gevallen nationaal niveau aan het wankelen heeft gebracht; is daarom van mening dat Europa de versterking van de democratische legitimiteit van de EU en het herstel van het vertrouwen in het vermogen van de Unie om de belangen van burgers te dienen tot prioriteit moet verheffen;

44.

wijst erop dat vele van de uitdagingen van vandaag, van klimaatverandering tot asiel en migratie, van financiële markten tot toeleveringsketens van bedrijven, en van terreurnetwerken tot mislukte staten en schurkenstaten, transnationaal van aard zijn en vragen om Europese oplossingen volgens de communautaire methode, met de volledige betrokkenheid van de Commissie en het Parlement;

45.

herinnert eraan dat de Commissie, als hoedster van de Verdragen, verantwoordelijk is voor het bevorderen van het algemeen belang van de Unie (artikel 17 VEU), namelijk vrede, de waarden van de Unie en het welzijn van haar volkeren (artikel 3 VEU); wijst erop dat het Parlement ook de specifieke politieke verantwoordelijkheid heeft om bij te dragen aan het overwinnen van de verdeeldheid tussen de lidstaten, het verdedigen van het algemeen belang van de Europeanen en het waarborgen van democratische legitimiteit van op Europees niveau genomen besluiten; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat alle initiatieven, waaronder die van de Europese Raad, stroken met de bepalingen van de Verdragen;

46.

verzoekt de Commissie initiatieven te nemen om de Europese instellingen te versterken en de EU-burgers aan te moedigen om aan het Europese politieke leven deel te nemen; verzoekt alle EU-instellingen een beter contact te ontwikkelen met de jongere generaties en hun platforms voor debat; is van mening dat er ook krachtiger kan worden opgetreden om de EU-burgers voor te lichten over hun rechten, het potentieel van het Europees burgerinitiatief te benutten en de rol van de Europese Ombudsman te versterken;

47.

benadrukt dat de Commissie met voorstellen moet komen voor democratie, de rechtsstaat en de grondrechten, waarbij rekening wordt gehouden met het komende verslag van het Parlement; meent dat de Commissie zich moet blijven inspannen voor de toetreding van de EU tot het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM), waarbij zij rekening moet houden met het advies ter zake van het Hof van Justitie en de resterende juridische problemen moet aanpakken;

48.

verzoekt alle EU-instellingen te streven naar de hoogst mogelijke normen inzake transparantie, verantwoordingsplicht en integriteit, en de strijd aan te gaan met belangenconflicten;

49.

is vastbesloten al zijn instrumenten en middelen aan te wenden om te handelen als een drijvende kracht in een hernieuwd democratisch proces gericht op de hervorming van de Europese Unie;

o

o o

50.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie.


(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0294.


16.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/123


P8_TA(2016)0313

Het besluit van Japan om in het seizoen 2015-2016 de walvisvangst te hervatten

Resolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2016 over het besluit van Japan om in het seizoen 2015-2016 de walvisvangst te hervatten (2016/2600(RSP))

(2018/C 101/09)

Het Europees Parlement,

gezien de overeenkomst van de Internationale Walvisvaartcommissie (IWC) om de vangstlimieten voor commerciële walvisvangst op nul te zetten (het „moratorium”), die in 1986 in werking trad,

gezien Resolutie 2014-5, aangenomen door de Internationale Walvisvaartcommissie tijdens haar 65e jaarvergadering in september 2014,

gezien de Aichi Biodiversiteitsdoelstellingen die overeengekomen zijn in het kader van het Verdrag inzake biologische diversiteit,

gezien Richtlijn 92/43/EEG van 21 mei 1992 van de Raad inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde fauna en flora (1) (habitatrichtlijn),

gezien zijn resolutie van 19 februari 2009 over de maatregelen van de Gemeenschap voor de walvisvangst (2),

gezien de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof (ICJ) van 31 maart 2014 in de zaak betreffende walvisvangst in de Antarctische Oceaan (Australië vs. Japan: interventie door Nieuw-Zeeland),

gezien de demarche die in december 2015 is ondertekend door de EU inzake de hervatting van de walvisvangst in de Zuidelijke IJszee in het kader van het nieuwe wetenschappelijk onderzoeksprogramma voor walvisvangst („NEWREP-A”),

gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de Internationale Walvisvaartcommissie (IWC) in 1982 een moratorium heeft ingesteld voor alle commerciële walvisvangst, dat nog steeds van kracht is, om de bestanden te beschermen tegen uitsterven en hen in staat te stellen om te herstellen; overwegende dat het Internationale Verdrag tot Regeling van de Walvisvangst bijzondere bepalingen bevat die het vangen toestaan van beperkte aantallen dieren voor strikt wetenschappelijke doeleinden, beter bekend als het „walvisvangst met speciale vergunning”;

B.

overwegende dat de commerciële walvisvangst ondanks dit moratorium nog steeds door verscheidene landen wordt beoefend; overwegende dat, sinds de instelling van het moratorium, het aantal walvissen dat gedood wordt met een speciale vergunning voor zogenaamd wetenschappelijk onderzoek alleen maar is gestegen; overwegende dat Japan deze vorm van walvisvangst met een speciale vergunning decennialang heeft beoefend;

C.

overwegende dat Japan, ondanks dit internationale verbod dat in 1986 in werking is getreden, de walvisvangst heeft voortgezet, in het kader waarvan tot 2014 meer dan 20 000 walvissen (3) zijn gedood;

D.

overwegende dat de walvisvangst ernstig en verlengd lijden van individuele dieren veroorzaakt en gevaarlijk is voor de instandhouding van de walvispopulatie in haar geheel;

E.

overwegende dat alle grote walvissoorten op de lijst staan van aanhangsel I van de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (CITES);

F.

overwegende dat het Internationaal Gerechtshof (ICJ) in zijn uitspraak van 31 maart 2014 heeft bevolen de jaarlijkse jacht op walvissen door Japan, op basis van zijn JARPA II-programma, stil te leggen wegens een „gebrek aan wetenschappelijke meerwaarde” en omdat de afgegeven vergunningen niet werden gebruikt voor wetenschappelijk onderzoek zoals Japan beweerde;

G.

overwegende dat walvisvlees met wetenschappelijke vergunningen kan worden verkocht of weggegeven, terwijl in de wetenschappelijke behoeften kan worden voorzien met volstrekt onschuldige alternatieven; overwegende dat DNA-stalen en monitoring op afstand wetenschappers de mogelijkheid bieden over walvissen te leren zonder ze te doden;

H.

overwegende dat Japan in oktober 2015 bij de VN een verklaring heeft afgegeven waarin het de jurisdictie van het ICJ erkent, met uitzondering van geschillen die voortvloeien uit, betrekking hebben op of verband houden met onderzoek naar, of behoud, beheer of exploitatie van visbestanden in zee, wat er feitelijk op neerkomt dat het niet door het ICJ tot de orde kan worden geroepen over de walvisvangst met speciale vergunning;

I.

overwegende dat het Japanse visserij-agentschap de Internationale Walvisvaartcommissie (IWC) in november 2015 heeft laten weten dat het land voornemens is de walvisvangst te hervatten op basis van het nieuwe wetenschappelijk onderzoeksprogramma voor walvisvangst (NEWREP-A);

J.

overwegende dat Japan sinds vele jaren actief is in de commerciële handel van walvisvlees- en producten, ondanks het feit dat deze op de lijst staan van aanhangsel I van de CITES;

K.

overwegende dat het deskundigenpanel van wetenschappers van de IWC, dat NEWREP-A onderzocht en geëvalueerd heeft, concludeerde dat in het voorstel niet voldoende is aangetoond dat het uitvoeren van bemonstering met fatale afloop noodzakelijk is om de genoemde doelstellingen te halen;

L.

overwegende dat het voornaamste doel moet bestaan in de bescherming van de biodiversiteit, waaronder het behoud van soorten; overwegende dat de habitatrichtlijn van de EU, die bepalend is voor het standpunt van de Gemeenschap inzake walvissen (en dolfijnen), een hervatting van de commerciële vangst op de walvisbestanden in EU-wateren niet toestaat;

M.

overwegende dat de EU en haar lidstaten Japan bekritiseerd hebben omdat het land de activiteiten hervatte en het de richtsnoeren uit het advies van het Internationaal Gerechtshof van 2014 niet voldoende in acht nam; overwegende dat zij in 2015 Nieuw-Zeeland zijn bijgetreden in een demarche ten aanzien van de Japanse regering;

N.

overwegende dat Japan een strategische partner van de EU is en dat de bilaterale relatie is gebaseerd op gedeelde waarden, inclusief een hecht geloof in effectief multilateralisme en een op regels gebaseerde internationale orde;

O.

overwegende dat de EU momenteel onderhandelingen voert met Japan over een strategische partnerschapsovereenkomst en een vrijhandelsovereenkomst;

1.

dringt er bij Japan op aan om zijn walvisvangstactiviteiten te stoppen en zich te houden aan de conclusies van de IWC;

2.

spreekt zijn krachtige steun uit voor de handhaving van een wereldwijd moratorium op de commerciële walvisvangst en een verbod op internationale commerciële handel in walvisproducten; dringt aan op de stopzetting van ongewettigde „wetenschappelijke walvisvangst” en ondersteunt de aanwijzing van aanzienlijke delen van de zeeën en oceanen tot beschermde gebieden waar alle walvisjacht voor onbepaalde tijd verboden is;

3.

geeft uiting aan zijn ernstige bezorgdheid over het feit dat het besluit om de walvisvangst te hervatten in het kader van het NEWREP-A-programma tot gevolg heeft gehad dat er in het seizoen 2015-2016 333 dwergvinvissen, waaronder 200 drachtige vrouwtjes, in de Antarctische Oceaan gedood zijn, en dat er gedurende de hele periode van twaalf jaar in totaal bijna 4 000 walvissen zullen worden gedood;

4.

betreurt dat Japan met dit besluit rücksichtslos voorbijgaat aan de uitspraak van het ICJ; is van mening dat de walvisvangst derhalve in strijd is met de IWC-normen en het internationaal recht en de bescherming van de biodiversiteit en de mariene ecosystemen ondermijnt; benadrukt dat het voor echt wetenschappelijk onderzoek niet nodig is om op grote schaal en regelmatig walvissen te doden;

5.

is verheugd over de deelname van de EU aan de demarche om Japan kond te doen van haar ernstige bezorgdheid; roept de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en de Raad op om er bij Japan op aan te dringen dat het de internationale verplichtingen inzake de bescherming van zeezoogdieren respecteert;

6.

betreurt het dat Japan zijn besluit tot dusverre niet heeft heroverwogen ondanks de diplomatieke demarche en het wijdverbreide internationale protest; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan alles in het werk te stellen om de kwestie via een politieke dialoog op te lossen en in het kader van de IWC;

7.

verzoekt de Commissie, de EDEO en de lidstaten Japan met gebruikmaking van bilaterale en multilaterale kanalen, voortdurend aan te spreken op de kwestie van zogenaamd wetenschappelijke walvisvangst om een einde te maken aan deze praktijk;

8.

sluit zich aan bij IWC Resolutie 2014-5, volgens welke er geen vergunning meer mag worden afgegeven zonder een voorafgaande internationale beoordeling, inclusief door het wetenschappelijk comité van de IWC; dringt er bij de IWC op aan de uitspraak van het ICJ op te nemen in zijn werkmethoden en haar regels dienovereenkomstig te wijzigen; benadrukt dat er dringend moet worden opgetreden om de IWC in dit verband te versterken en dringt er bij de lidstaten op aan de nodige besluiten te nemen op de volgende vergadering van de IWC in oktober;

9.

dringt er bij de Raad en de Commissie op aan om bij het opstellen van een geactualiseerd gezamenlijk EU-standpunt over walvisvangst, na de 66e vergadering van de IWC in oktober 2016, minstens even behoedzaam te werk te gaan als bij het huidige gezamenlijke standpunt (Besluit van de Raad tot vaststelling van het namens de Europese Unie, voor aangelegenheden die onder haar bevoegdheid vallen, op de volgende drie vergaderingen van de Internationale Walvisvaartcommissie in te nemen standpunt — 2011/0221(NLE));

10.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de regeringen en de parlementen van de lidstaten en de regering en het parlement van Japan.


(1)  PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7.

(2)  PB C 76 E van 25.3.2010, blz. 46.

(3)  https://iwc.int/total-catches


Donderdag 7 juli 2016

16.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/126


P8_TA(2016)0314

Situatie van personen met albinisme in Afrika, met name in Malawi

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2016 over de situatie van personen met albinisme in Afrika, met name in Malawi (2016/2807(RSP))

(2018/C 101/10)

Het Europees Parlement,

gezien zijn resolutie van 4 september 2008 over het vermoorden van albino's in Tanzania (1),

gezien het verslag van de onafhankelijke VN-deskundige van 18 januari 2016 over de eerbiediging van de mensenrechten van personen met albinisme,

gezien de persmededeling van de EU van 13 juni 2015 over de internationale dag voor de sensibilisatie rond albinisme,

gezien resolutie 69/170 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 18 december 2014 over de internationale dag voor de sensibilisatie rond albinisme,

gezien resolutie 263 van de Afrikaanse Commissie voor de rechten van de mens en van de volkeren van 5 november 2013 over de preventie van aanvallen op en discriminatie ten aanzien van personen met albinisme,

gezien resolutie 23/13 van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties van 13 juni 2013 over aanvallen op en discriminatie ten aanzien van personen met albinisme,

gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 10 december 1948,

gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten,

gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind,

gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap,

gezien het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie,

gezien de Verklaring van de Verenigde Naties van 18 december 1992 over de rechten van personen behorende tot nationale, etnische, godsdienstige of taalkundige minderheden,

gezien het Afrikaanse Handvest van de rechten van de mens en de volkeren,

gezien de Partnerschapsovereenkomst van Cotonou,

gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat albinisme een aangeboren ziekte is, die wereldwijd ongeveer 1 op 20 000 personen treft; overwegende dat albinisme in de landen ten zuiden van de Sahara veel vaker voorkomt, en dat Tanzania, Malawi en Burundi behoren tot de landen met procentueel het grootste aantal personen met albinisme;

B.

overwegende dat personen met albinisme te maken krijgen met zeer extreme vormen van vervolging en schendingen van de mensenrechten, gaande van maatschappelijke discriminatie op grote schaal, verbale agressie en geen toegang tot overheidsdiensten, tot moord, ontvoering, verkrachting en verminking; overwegende dat mensenrechtenwaarnemers in 2015 alleen al melding maakten van 448 aanvallen op personen met albinisme in 25 Afrikaanse landen; overwegende dat deze cijfers waarschijnlijk nog een onderschatting zijn, omdat de autoriteiten niet systematisch deze misdaden onderzoeken en documenteren, of de capaciteit en de middelen niet hebben om een grondig onderzoek te voeren;

C.

overwegende dat personen met albinisme in Afrika nog het meest bedreigd worden door het wijdverspreide bijgeloof en de onjuiste overtuigingen met betrekking tot de ziekte, waaronder de mythe dat personen met albinisme magische krachten hebben, wat tot gevolg heeft dat criminele bendes en smokkelaars regelmatig personen met albinisme vermoorden voor hun lichaamsdelen, omdat geloofd wordt dat deze geluk, gezondheid en rijkdom brengen; overwegende dat in verschillende landen de graven van personen met albinisme geschonden werden om lichaamsdelen of beenderen te stelen;

D.

overwegende dat de politie in Malawi, waar ongeveer 10 000 personen met albinisme wonen, sinds november 2014 69 aanvallen heeft gerapporteerd, waarvan 18 moorden; overwegende dat in april 2016 vier personen met albinisme vermoord werden, waaronder een kind van twee jaar oud, wat ertoe leidde dat de autoriteiten verklaarden dat personen met albinisme een „bedreigde soort” waren;

E.

overwegende dat de president van Malawi, Peter Mutharika, de recente golf van aanvallen openlijk veroordeeld heeft;

F.

overwegende dat naast Malawi ook in verschillende andere Oost-Afrikaanse landen aanvallen op personen met albinisme werden gerapporteerd, met name in Tanzania, Burundi, Kenia en Mozambique;

G.

overwegende dat vrouwen en kinderen met albinisme bijzonder kwetsbaar zijn voor maatschappelijke uitsluiting; overwegende dat vrouwen met albinisme vaak het slachtoffer zijn van seksueel geweld, vanwege de wijdverspreide overtuiging dat seksuele betrekkingen met een vrouw met albinisme zorgen voor de genezing van HIV/AIDS, en overwegende dat vrouwen die een kind met albinisme krijgen op hun werk gediscrimineerd en uitgestoten worden; overwegende dat kinderen een groot deel uitmaken van de slachtoffers van rituele aanvallen, en dat zij veel risico lopen om achtergelaten te worden; overwegende dat de angst op aanvallen tot gevolg heeft dat kinderen van schoolgaande leeftijd hun recht op onderwijs niet kunnen uitoefenen;

H.

overwegende dat de regering van Tanzania ernstige, concrete maatregelen heeft ingevoerd om hekserij in het land tegen te gaan, waaronder de schorsing van de licenties van traditionele genezers en verschillende arrestaties van medicijnmannen; overwegende dat de president van Tanzania in 2008 het eerste parlementslid met albinisme heeft benoemd, en in december 2015 de eerste viceminister;

I.

overwegende dat, ondanks de toenemende internationale zichtbaarheid en de invoering van nieuwe wetgeving in de getroffen landen, het aantal vervolgingen en veroordelingen zeer laag blijft en in vele Afrikaanse landen de misdaden en folteringen nog straffeloos doorgaan;

J.

overwegende dat een woedende menigte in Zuid-Malawi op 1 maart 2016 zeven zogenaamde „albinojagers” gelyncht en in brand gestoken heeft; overwegende dat de inspecteur-generaal van de politie van Malawi zijn mensen heeft opgedragen met scherp te schieten wanneer zij iemand betrappen op de ontvoering van een persoon met albinisme;

K.

overwegende dat discriminatie, intimidatie en stigmatisering van personen met albinisme ertoe geleid hebben dat honderden gevlucht zijn en een tijdelijke schuilplaats hebben gezocht; overwegende dat personen met albinisme zich hierdoor in een nog meer precaire en onzekere situatie bevinden, waarbij hun toegang tot basisdiensten zoals gezondheidszorg en onderwijs, hun kansen op een baan, en hun deelname aan de maatschappij beperkt worden;

L.

overwegende dat deze discriminatie kan leiden tot levenslang trauma en psychosociale problemen en zorgt voor grote spanning en angst in de albinogemeenschap; overwegende dat personen met albinisme moeilijker toegang vinden tot passende medische zorg, zoals medicatie ter preventie van huidkanker;

M.

overwegende dat de VN in maart 2015 zijn eerste onafhankelijke deskundige voor de mensenrechten van personen met albinisme heeft benoemd, en 13 juni tot internationale dag voor de sensibilisatie rond albinisme heeft uitgeroepen;

N.

overwegende dat in juni 2016 dankzij sponsoring van de VN het allereerste regionaal forum voor actie inzake albinisme in Afrika plaatsvond, en dat daarbij een routekaart werd opgesteld met specifieke, eenvoudige en effectieve maatregelen om de schendingen van de mensenrechten ten aanzien van personen met albinisme te bestrijden;

O.

overwegende dat de EU voorlichtingscampagnes heeft gevoerd om meer bewustzijn over het onderwerp te creëren, en voor ondersteuning heeft gezorgd bij het betrekken van maatschappelijke organisaties en het opbouwen van capaciteit binnen de plaatselijke autoriteiten in de strijd tegen de moorden op personen met albinisme;

1.

wijst erop dat personen met albinisme net zoals iedereen recht op leven hebben, zonder enige vorm van angst, zoals bepaald in de artikelen 2 en 3 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948;

2.

uit zijn grote bezorgdheid over de aanhoudende en wijdverspreide discriminatie en vervolging van personen met albinisme in Afrika, met name naar aanleiding van het recent oplaaiende geweld in Malawi; veroordeelt met klem alle moorden, ontvoeringen, verminkingen en andere onmenselijke en vernederende behandelingen die personen met albinisme worden aangedaan, en betuigt zijn medeleven en solidariteit aan de families van de slachtoffers; veroordeelt eveneens de speculatieve handel in lichaamsdelen van personen met albinisme;

3.

betreurt de stilte en de daadloosheid met betrekking tot deze gebeurtenissen; brengt in herinnering dat het de primaire verantwoordelijkheid van een staat is zijn burgers te beschermen, ook de kwetsbare groepen, en spoort de regering van Malawi en de autoriteiten van alle getroffen landen aan om alle nodige maatregelen te treffen teneinde alle vormen van geweld en discriminatie ten opzichte van personen met albinisme uit te bannen, en hun waardigheid, mensenrechten en welzijn te beschermen, evenals de waardigheid, de mensenrechten en het welzijn van hun familieleden;

4.

spoort de autoriteiten van Malawi aan om een einde te maken aan de straffeloosheid, en om dringend internationale steun te zoeken opdat een onpartijdig en effectief onderzoek gevoerd kan worden naar alle gerapporteerde aanvallen op personen met albinisme, zodat de verantwoordelijken voor het gerecht kunnen worden gebracht en aansprakelijk kunnen worden gesteld;

5.

neemt met instemming kennis van de verklaring van president Mutharika, die de aanvallen veroordeelde en de veiligheidsdiensten opriep om personen met albinisme maximaal te beschermen; waarschuwt echter voor escalatie en brengt in herinnering dat het aanzetten tot haat en geweld niet het antwoord kan zijn op de huidige discriminatie van personen met albinisme; veroordeelt in het bijzonder alle pogingen van mensen om het recht in eigen handen te nemen;

6.

roept de regering van Malawi op om beter te voorzien in de medische, psychosociale en sociale behoeften van personen met albinisme, door gelijke toegang tot gezondheidszorg en onderwijs te waarborgen, als onderdeel van het beleid voor sociale inclusie;

7.

neemt met instemming kennis van het nationaal reactieplan van Malawi van maart 2015, dat tot doel heeft het bewustzijn te vergroten, de interne veiligheid te verbeteren, het toezicht op de mensenrechten, de administratie van justitie en de wetgeving te verbeteren, en de positie van personen met albinisme te versterken; roept de regering van Malawi op om de vijf punten van het actieplan te handhaven, en eist dat dit project meer middelen toegewezen krijgt;

8.

neemt met instemming kennis van de inspanningen die de regering van Tanzania geleverd heeft in de strijd tegen discriminatie ten aanzien van personen met albinisme en haar beslissing om de praktijken van medicijnmannen te verbieden, teneinde de moorden op personen met albinisme te stoppen, maar wijst erop dat maar weinig zaken voor het gerecht werden gebracht; roept de regering van Malawi op om eveneens de bestaande wetgeving te wijzigen, om de ernst van de misdaden tegen personen met albinisme beter te weerspiegelen;

9.

is van mening dat meer inspanningen nodig zijn om de grondoorzaken van deze discriminatie en dit geweld te bestrijden, door middel van bewustmakingscampagnes; wijst nadrukkelijk op de cruciale rol van de lokale autoriteiten en de maatschappelijke organisaties bij het bevorderen van de rechten van personen met albinisme, het informeren en opleiden van de bevolking en het komaf maken met de mythen en vooroordelen over albinisme;

10.

uit zijn bezorgdheid over de specifieke uitdagingen waarmee vrouwen en kinderen geconfronteerd worden, waardoor zij meer met armoede, onzekerheid en isolement te kampen hebben; dringt erop aan dat alle slachtoffers toegang krijgen tot behoorlijke medische en psychologische zorg, en dat toereikende beleidsmaatregelen ingevoerd worden om hun herintegratie in de gemeenschap mogelijk te maken;

11.

roept de autoriteiten van de getroffen landen op om, in samenwerking met hun internationale en regionale partners, alle nodige maatregelen te treffen om de illegale handel in lichaamsdelen van personen met albinisme te voorkomen en te bestrijden, om gevallen waarin grafroof vermoed wordt, opnieuw te onderzoeken, om te identificeren vanwaar de vraag naar deze lichaamsdelen komt, en om de „albinojagers” voor het gerecht te brengen;

12.

is van oordeel dat openbaar aanklagers, onderzoekers en politiemensen speciale opleidingen moeten krijgen, zodat zij de nodige kennis hebben over het aanpakken van gevallen waarbij personen met albinisme betrokken zijn;

13.

benadrukt dat het algemene gebrek aan begrip en aan gezondheidsinformatie over albinisme slecht is voor de gezondheid van personen met albinisme; wijst erop dat hun toegang tot gezondheidszorg verzekerd moet zijn, met name in landelijke en afgelegen gebieden; meent dat gezondheidswerkers sensitiviteitstraining over albinisme moeten krijgen;

14.

roept op tot betere opleidingen voor leerkrachten en schoolbesturen over albinisme, en vraagt dat de autoriteiten in Malawi de toegang tot onderwijs voor personen met albinisme mogelijk maken;

15.

verneemt met instemming dat de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties in 2015 de functie van onafhankelijk deskundige voor de mensenrechten van personen met albinisme heeft gecreëerd, en daarna de aanzet heeft gegeven voor het allereerste regionale forum voor actie inzake albinisme in Afrika, in Dar El Salaam van 17 tot 19 juni 2016;

16.

roept de EU en haar lidstaten op om de dialoog met de getroffen landen gaande te houden en om deze landen effectief ondersteuning te bieden bij hun inspanningen om beleidsmaatregelen te formuleren die afgestemd zijn op de specifieke behoeften en rechten van personen met albinisme, op basis van het beginsel van non-discriminatie en sociale inclusie, door de nodige financiële en technische ondersteuning te verstrekken;

17.

roept alle getroffen staten op tot het delen van beste praktijken voor de bescherming en bevordering van de rechten van personen met albinisme;

18.

roept de EU op om nauw toezicht te houden op de mensenrechtensituatie van personen met albinisme in Afrika, met name via regelmatige rapportering en opvolging van haar delegaties, en om aanzienlijke verbeteringen in de bescherming en maatschappelijke integratie van deze personen te blijven promoten;

19.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van Malawi en Tanzania, de Afrikaanse Unie en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.


(1)  PB C 295 E van 4.12.2009, blz. 94.


16.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/130


P8_TA(2016)0315

Bahrein

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2016 over Bahrein (2016/2808(RSP))

(2018/C 101/11)

Het Europees Parlement,

gezien zijn eerdere resoluties over Bahrein, met name die van 9 juli 2015 over Bahrein, met name de zaak van Nabeel Rajab (1) en van 4 februari 2016 over Bahrein: de zaak van Mohammed Ramadan (2),

gezien de verklaring van 5 juli 2016 van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid over de recente ontwikkelingen in Bahrein,

gezien de EU-richtsnoeren inzake de doodstraf, foltering, vrijheid van meningsuiting en mensenrechtenactivisten,

gezien de verklaring van 31 mei 2016 van de woordvoerder van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Federica Mogherini, over de veroordeling van Ali Salman, secretaris-generaal van al-Wefaq, in Bahrein,

gezien de verklaring van 1 juni 2016 van de speciale VN-rapporteur voor de bevordering en bescherming van het recht op vrijheid van meningsuiting, David Kaye, over de veroordeling van oppositieleider Sjeik Ali Salman, de verklaring van 16 juni 2016 van de woordvoerder van de secretaris-generaal van de VN, over Bahrein, en de verklaring van 21 juni 2016 van de woordvoerder van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties, over Bahrein,

gezien het strategisch kader en het actieplan inzake mensenrechten van de EU, dat erop gericht is de bescherming van en het toezicht op de mensenrechten centraal te stellen in alle beleidsterreinen van de EU,

gezien de in februari 2002 aangenomen Bahreinse grondwet, met name hoofdstuk 3 daarvan, en artikel 364 van het Bahreinse wetboek van strafrecht, en de Bahreinse wet op het staatsburgerschap 1963,

gezien het verslag van de Bahreinse onafhankelijke onderzoekscommissie van november 2011,

gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966, het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, het Verdrag inzake de rechten van het kind en het Arabisch Handvest voor de rechten van de mens, die allemaal door Bahrein zijn ondertekend,

gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948, met name artikel 15,

gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat Bahrein een belangrijke partner van de Europese Unie in de Perzische Golf is, onder meer op het gebied van politieke en economische betrekkingen, energie en veiligheid; overwegende dat het in ons gemeenschappelijk belang is om ons partnerschap verder te verdiepen teneinde toekomstige uitdagingen beter het hoofd te kunnen bieden;

B.

overwegende dat de regering van Bahrein de afgelopen maand haar onderdrukkings- en vervolgingscampagne jegens mensenrechtenactivisten en de politieke oppositie heeft geïntensiveerd; overwegende dat de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering onmisbare pijlers zijn van een democratische en pluralistische samenleving; overwegende dat in de in 2002 aangenomen Bahreinse grondwet de fundamentele vrijheden, met inbegrip van de vrijheid van meningsuiting en vergadering, zijn verankerd;

C.

overwegende dat de politie op 13 juni 2016 de prominente mensenrechtenactivist Nabeel Rajab nogmaals arresteerde wegens „het verspreiden van valse geruchten in tijden van oorlog” en „het beledigen van overheidsinstanties” in verband met Twitterberichten die hij in 2015 publiceerde, waarop in totaal maximaal 13 jaar vrijheidsstraf staat; overwegende dat Nabeel Rajab al eerder, tussen 2012 en 2014, een gevangenisstraf van twee jaar uitzat in verband met de uitoefening van zijn recht op vrijheid van meningsuiting en vergadering, en overwegende dat de VN-werkgroep voor willekeurige detentie in 2013 oordeelde dat hij willekeurig gevangen was genomen;

D.

overwegende dat, na 15 dagen in eenzame opsluiting, de slechte gevangenisomstandigheden leidden tot een achteruitgang van de gezondheidstoestand van Nabeel Rajab, en dat hij op 27 juni 2016 naar het ziekenhuis werd overgebracht; overwegende dat hij op 29 juni 2016 weer aan de gevangenis is overgedragen, ondanks aanhoudende gezondheidsproblemen;

E.

overwegende dat de regering van Bahrein Zainab al-Khawaja heeft gedwongen in ballingschap te gaan na haar meermaals te hebben bedreigd met een nieuwe arrestatie en detentie voor onbepaalde duur, en een reisverbod heeft opgelegd aan een groep mensenrechtenactivisten die van plan was af te reizen naar de VN-Mensenrechtenraad in Genève;

F.

overwegende dat de heer Mohammed Ramadan en de heer Ali Moosa nog steeds het risico lopen te worden terechtgesteld;

G.

overwegende dat de Bahreinse autoriteiten het afnemen van het staatsburgerschap blijven inzetten als politiek onderdrukkingsmiddel, met als hoogtepunt de recente denaturalisatie van de geestelijke en ayatollah Sjeik Isa Qassim; overwegende dat de Bahreinse autoriteiten meer dan 300 personen hun staatsburgerschap hebben afgenomen, met inbegrip van mensenrechtenactivisten, politici, journalisten en hooggeplaatste religieuze autoriteiten, waardoor de meerderheid van hen staatloos is geworden, hetgeen in strijd is met artikel 15 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens;

H.

overwegende dat de Bahreinse autoriteiten op 14 juni 2016 de grootste politieke fractie van het Koninkrijk, de nationale islamitische beweging al-Wefaq, hebben opgeheven, haar tegoeden hebben bevroren en haar hoofdzetel hebben ingenomen, en in juli 2016 een rechterlijk verzoek om de versnelde ontbinding van de politieke beweging hebben ingediend;

I.

overwegende dat Sjeik Ali Salman, leider van de oppositiegroep al-Wefaq, sinds juli 2015 zonder eerlijk proces gevangen zit, en dat zijn straf in hoger beroep, dat in mei 2016 plaatsvond, zelfs werd verlengd van vier tot negen jaar; overwegende dat het ontbreken van bescherming van de rechten van een verdachte een rechtstreekse schending vormt van de nationale grondwet van Bahrein en het internationaal recht; overwegende dat de VN-werkgroep voor willekeurige detentie in september 2015 tot de conclusie kwam dat zijn detentie willekeurig was;

1.

uit zijn ernstige bezorgdheid over de voortdurende onderdrukkingscampagne jegens mensenrechtenactivisten, de politieke oppositie en het maatschappelijk middenveld, alsook over de beperkingen van de fundamentele democratische rechten, met name de vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering, politiek pluralisme en de rechtsstaat in Bahrein; roept op tot de beëindiging van alle uitingen van geweld, pesterijen en intimidatie, ook op gerechtelijk niveau, en van de censuur van mensenrechtenactivisten, politieke tegenstanders, vreedzame betogers en actoren uit het maatschappelijk middenveld door overheidsinstanties en de veiligheidstroepen en -diensten;

2.

eerbiedigt de soevereiniteit, onafhankelijkheid en territoriale integriteit van Bahrein en spoort aan tot een permanente dialoog tussen de regering van Bahrein, de Europese Unie en de EU-lidstaten;

3.

dringt aan op de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van Nabeel Rajab en andere mensenrechtenverdedigers die vastzitten vanwege beschuldigingen in verband met hun rechten op vrijheid van meningsuiting, vrijheid van vergadering en vrijheid van vereniging, en roept voorts op tot de intrekking van alle aanklachten tegen hen zijn ingediend; verzoekt de autoriteiten de lichamelijke en geestelijke integriteit van Nabeel Rajab te beschermen en ervoor te zorgen dat hij de vereiste medische behandeling krijgt;

4.

keurt het af dat er reisverboden zijn opgelegd aan de delegatie van mensenrechtenverdedigers die de 32e zitting van de VN-Mensenrechtenraad in Genève zouden bijwonen en wenst dat de regering deze verboden intrekt; beklemtoont dat het onacceptabel is dat vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en de media ervan worden weerhouden om deel te nemen aan de werkzaamheden van internationale instanties en dringt erop aan dat de Bahreinse autoriteiten de fundamentele mensenrechten en politieke rechten van de vertegenwoordigers van het Bahreins maatschappelijk middenveld eerbiedigen;

5.

herinnert de regering van Bahrein aan haar verantwoordelijkheid om de beveiliging en veiligheid van al haar burgers te waarborgen, ongeacht hun politieke standpunten, hun lidmaatschap van een politieke partij of hun politieke overtuiging; is van mening dat de langetermijnstabiliteit en -veiligheid in Bahrein alleen kan worden gewaarborgd wanneer er een echt pluralistische samenleving wordt opgebouwd die de diversiteit respecteert, en roept in dit verband op tot de vrijlating van Sjeik Ali Salman en alle andere activisten die momenteel in de Bahreinse gevangenissen op willekeurige gronden worden vastgehouden;

6.

is van mening dat het toegestaan moet zijn om legitieme en op vrede gerichte grieven vrij uit te spreken; merkt bezorgd op dat de regering van Bahrein iedere vorm van legitieme politieke oppositie onderdrukt, hetgeen bijvoorbeeld blijkt uit de verlenging van de aan Sjeik Ali Salman opgelegde straf en uit de opschorting van de activiteiten en de bevriezing van de vermogensbestanddelen van de nationale islamitische organisatie al-Wefaq; wenst dat de fundamentele vrijheden van alle Bahreinse burgers worden uitgebreid; eist dat er onmiddellijk een einde komt aan de onderdrukking van burgers met andere politieke opvattingen en aan de repressie van de belangrijkste vertegenwoordigers van het land, wat hun politieke of religieuze overtuigingen ook zijn;

7.

vindt het met name zorgwekkend dat in Bahrein misbruik wordt gemaakt van de antiterrorismewetgeving en dat het afnemen van staatsburgerschap wordt gebruikt om te straffen en politieke druk uit te oefenen; verzoekt de Bahreinse autoriteiten met klem om de beslissing te herroepen op grond waarvan de naturalisatie van ayatollah Sjeik Isa Qassim ongedaan is gemaakt, om de nationale wet op het burgerschap te wijzigen en om degenen die ten onrechte van hun burgerschap zijn beroofd, het Bahreins burgerschap terug te geven, teneinde de internationale normen en wetgeving hieromtrent na te leven;

8.

wenst dat de Bahreinse autoriteiten de grondwet van 2002 volledig ten uitvoer leggen en de daarin gewaarborgde mensenrechten en de fundamentele vrijheden eerbiedigen, evenals de internationale mensenrechtennormen en de internationale instrumenten die door het land zijn geratificeerd; roept met name op tot de daadwerkelijke uitvoering van de aanbevelingen van de onafhankelijke onderzoekscommissie van Bahrein, de universele periodieke doorlichting en de nationale mensenrechteninstantie, opdat er verbeteringen kunnen optreden in de mensenrechtensituatie;

9.

herinnert de Bahreinse autoriteiten eraan dat artikel 15 van het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, verbiedt dat verklaringen die door foltering zijn verkregen, tijdens een proces als bewijs worden gebruikt; roept de Bahreinse autoriteiten op het Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering te ratificeren;

10.

is verheugd dat Bahrein deelneemt aan de internationale coalitie tegen Da'esh;

11.

vindt het zorgwekkend dat Bahrein de doodstraf in ere heeft hersteld en wenst dat er opnieuw een moratorium op de doodstraf wordt ingesteld;

12.

is ingenomen met de maatregelen voor de bescherming van werknemers waarin de Bahreinse arbeidswet van 2012 voorziet, en is van mening dat deze maatregelen als voorbeeld kunnen dienen voor de andere landen van de Raad voor Samenwerking van de Arabische Golfstaten;

13.

prijst Bahrein vanwege het feit dat het land de rechten van burgers en buitenlandse ingezetenen om hun godsdienst te belijden over het algemeen eerbiedigt; verzoekt de Bahreinse autoriteiten de grondwet na te leven, uit hoofde waarvan discriminatie op grond van godsdienst verboden is en de religieuze overtuigingen van burgers geen gevolgen mogen hebben voor hun rechten en plichten, en dringt erop aan de discriminatie van de sjiitische bevolking een halt toe te roepen;

14.

neemt nota van de voortdurende inspanningen van de Bahreinse regering om haar wetboek van strafrecht en juridische procedures te hervormen, en moedigt de regering ertoe aan dit proces voort te zetten; verzoekt de regering van Bahrein met klem de internationale normen inzake het recht op een eerlijk proces na te leven; onderstreept het belang van de steun die Bahrein heeft gekregen, met name wat zijn gerechtelijk apparaat betreft, om ervoor te zorgen dat de internationale mensenrechtennormen worden nageleefd; roept ertoe op de mensenrechtendialoog tussen de EU en Bahrein te versterken;

15.

vraagt de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en de lidstaten om zorgen over schendingen van de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vereniging en de vrijheid van vreedzame vergadering aan de kaak te blijven stellen, zowel op bilateraal niveau als door gebruik te maken van multilaterale platformen zoals de aanstaande ministeriële vergadering van de EU en de GCC, die op 18 en 19 juli 2016 zal worden gehouden;

16.

veroordeelt de overeenkomsten inzake handel in wapens en technologieën die worden gebruikt om de mensenrechten te schenden; verzoekt om een verbod op de uitvoer van traangas en oproerbestrijdingsuitrusting totdat er onderzoek is verricht naar het oneigenlijke gebruik ervan en totdat degenen die zich daaraan schuldig hebben gemaakt zijn geïdentificeerd en voor de rechter zijn gebracht;

17.

is groot voorstander van de oprichting van een werkgroep van de EU en Bahrein voor de mensenrechten, maar merkt op dat een dialoog tussen de EU en Bahrein over de mensenrechten geenszins de plaats kan innemen van een diepgaande dialoog tussen de regering, de oppositie en het maatschappelijk middenveld in Bahrein zelf;

18.

spoort de regering van Bahrein aan samen te werken met de speciale VN-rapporteurs (met name voor foltering, vrijheid van vergadering, onafhankelijke rechters en advocaten en mensenrechtenverdedigers) en een vaste uitnodiging aan hen te richten;

19.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en de parlementen van de lidstaten, de regering en het parlement van het Koninkrijk Bahrein en de leden van de Samenwerkingsraad van de Golf.


(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0279.

(2)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0044.


16.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/134


P8_TA(2016)0316

Myanmar, met name de situatie van de Rohingyabevolking

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2016 over Myanmar, en met name de situatie van de Rohingya (2016/2809(RSP))

(2018/C 101/12)

Het Europees Parlement,

gezien zijn eerdere resoluties over Myanmar/Birma en de Rohingya, in het bijzonder die van 20 april 2012 (1), 13. september 2012 (2), 22 november 2012 (3), 13 juni 2013 (4) en 21 mei 2015 (5), en zijn resolutie van 23 mei 2013 over hernieuwde toegang van Myanmar/Birma tot het stelsel van algemene tariefpreferenties (6),

gezien het verslag van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten van 20 juni 2016 over de mensenrechtensituatie van Rohingya-moslims en andere minderheden in Myanmar,

gezien de resolutie van de VN-Mensenrechtenraad van 24 maart 2016 over de mensenrechtensituatie in Myanmar, en die van 3 juli 2015 over de mensenrechtensituatie van Rohingya-moslims en andere minderheden in Myanmar,

gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 1 juni 2016 over „elementen voor een strategie van de EU ten aanzien van Myanmar/Birma: een speciaal partnerschap voor democratie, vrede en welvaart” (JOIN(2016)0024),

gezien de conclusies van de Raad van 20 juni 2016 over een strategie van de EU ten aanzien van Myanmar/Birma,

gezien de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers,

gezien de EU-mensenrechtenrichtsnoeren inzake de online en offline vrijheid van meningsuiting,

gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 18 mei 2015 over „de EU en de ASEAN: een partnerschap met een strategische doelstelling” (JOIN(2015)0022),

gezien de duurzaamheidseffectbeoordeling ter ondersteuning van een investeringsbeschermingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Unie van Myanmar, gepubliceerd in april 2016,

gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 10 december 1948,

gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966,

gezien het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten van 1966,

gezien het VN-verdrag van 1951 betreffende de status van vluchtelingen en het aanvullende protocol hierbij van 1967,

gezien de Birmese/Myanmarese wet van 2012 inzake het recht op vreedzame vergadering en vreedzame optocht en de wijzigingen ervan van 2014, en de nieuwe wet van 31 mei 2016 inzake het recht op vreedzame vergadering en vreedzame optocht,

gezien het verslag van parlementsleden van de Associatie van Zuidoost-Aziatische staten (ASEAN) die ijveren voor de mensenrechten van april 2015 over „de Rohingya-crisis en het risico op wreedheden in Myanmar: een uitdaging en oproep tot actie voor de ASEAN”,

gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat Myanmar belangrijke stappen heeft ondernomen om zijn economie en zijn politiek stelsel te hervormen en dat er sinds 2011 vergaande hervormingen in gang zijn gezet;

B.

overwegende dat de Nationale Liga voor Democratie (NLD) onder leiding van Aung San Suu Kyi, winnaar van de Nobelprijs voor de vrede en van de Sacharovprijs, op 9 november 2015 de verkiezingen op overweldigende wijze heeft gewonnen, en dat Htin Kyaw de eerste burgerpresident in 50 jaar is geworden; overwegende dat mevrouw Suu Kyi ondanks haar persoonlijke populariteit werd uitgesloten van het presidentschap, op basis van de grondwet van 2008 die door het leger is opgesteld, maar momenteel feitelijk als „staatsadviseur” aan het hoofd van het land staat;

C.

overwegende dat de Rohingya een etnisch-religieuze moslimminderheid is, die al tientallen jaren lijdt onder wrede onderdrukking, systematische vervolging, segregatie, uitsluiting, discriminatie en andere ernstige schendingen van de mensenrechten;

D.

overwegende dat de Rohingya het grootste deel van de moslims in Myanmar uitmaakt en dat de meerderheid van hen in de deelstaat Rakhine woont;

E.

overwegende dat de ongeveer 1 miljoen Rohingya een van de meest vervolgde minderheden ter wereld zijn, en dat ze sinds de Birmese staatsburgerschapswet van 1982 officieel staatloos zijn; overwegende dat de Rohingya ongewenst zijn door de autoriteiten van Myanmar en door buurlanden, hoewel sommige van die landen grote aantallen vluchtelingen opvangen; overwegende dat de aanhoudende gevechten in de deelstaat Rakhine menselijk leed blijven veroorzaken en het vertrouwen in het vredesproces ondermijnen;

F.

overwegende dat de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten, Zeid Ra'ad Al Hussein, in zijn rapport van 20 juni 2016 ingaat op de aanhoudende ernstige mensenrechtenschendingen jegens de Rohingya, met inbegrip van willekeurige ontneming van nationaliteit, waardoor zij staatloos worden, ernstige beperking van de vrijheid van verkeer, bedreigingen voor mensenlevens en veiligheid, het ontzeggen van het recht op gezondheid en onderwijs, dwangarbeid, seksueel geweld en beperkingen van de politieke rechten, en dat er bijgevolg sprake kan zijn van misdaden tegen de menselijkheid; overwegende dat de heer Al Hussein aangeeft dat de Rohingya worden uitgesloten van tal van beroepen en speciale formaliteiten moeten vervullen om toegang te krijgen tot een ziekenhuis, wat leidt tot vertragingen en het overlijden van baby's en moeders tijdens de bevalling;

G.

overwegende dat volgens ASEAN-parlementsleden die ijveren voor de mensenrechten, ongeveer 120 000 Rohingya in meer dan 80 kampen voor intern ontheemden in de deelstaat Rakhine verblijven, met beperkte toegang tot humanitaire hulp, terwijl meer dan 100 000 anderen in de afgelopen jaren over zee of over land naar andere landen zijn gevlucht, vaak door toedoen van mensenhandelaars; overwegende dat vele duizenden mensen ieder jaar hun leven riskeren in een poging om over land of over zee te vluchten, en dat velen tijdens deze tocht omkomen;

H.

overwegende dat de nieuwe regering een situatie heeft geërfd met wetten en maatregelen die gericht zijn op het ontzeggen van de grondrechten aan minderheden, waarbij de straffeloosheid voor ernstige schendingen jegens de Rohingya verder geweld tegen hen aanmoedigt;

I.

overwegende dat mevrouw Suu Kyi tijdens een ontmoeting met de speciale rapporteur van de VN over de mensenrechtensituatie in Myanmar, Yanghee Lee, heeft aangekondigd dat de regering de term „Rohingya” (een voortzetting van de praktijken van de militaire dictatuur) niet zal gebruiken, omdat deze opruiend is, net zoals het woord „Bengaals”, en dat zij voorstelt om in plaats daarvan de nieuwe term „moslimgemeenschap in de deelstaat Rakhine” te gebruiken; overwegende dat de Arakan Nationale Partij (ANP), die de radicale boeddhisten in Rakhine vertegenwoordigt, deze nieuwe term verwerpt en de regering ervan beschuldigt indirect te aanvaarden dat de Rohingya autochtone bewoners van de deelstaat Rakhine zijn, wat de ANP verwerpt, en overwegende dat in de afgelopen dagen duizenden mensen op straat zijn gekomen om te protesteren tegen de regering; overwegende dat mevrouw Suu Kyi de ambten van staatsadviseur, minister van Buitenlandse Zaken en minister van het kabinet van de president in een burgerregering heeft opgenomen;

J.

overwegende dat Myanmar zich in een politieke overgangssituatie bevindt, maar in de praktijk nog steeds een bolwerk van het leger is, waarbij sommige ministeries, ambten van rechters en parlementszetels zijn voorbehouden voor militaire benoemingen; overwegende dat de corruptie binnen de overheid nog steeds als zeer hoog wordt ervaren;

K.

overwegende dat er nog steeds ernstige problemen zijn met de wetgeving in Myanmar, waarbij diverse belangrijke wetten in strijd zijn met internationale mensenrechtenverdragen, bijvoorbeeld het strafwetboek, de wet inzake vreedzame vergadering en vreedzame optocht, de telecommunicatiewet, de mediawet en de vier wetten inzake de bescherming van ras en religie;

L.

overwegende dat in een recente opflakkering van geweld tegen de moslimgemeenschap in Myanmar, in minder dan een week twee moskeeën zijn platgebrand;

M.

overwegende dat de Rohingya-bevolking (zowel in als buiten de deelstaat Rakhine) het doelwit is van gewelddadige, agressieve en discriminerende propaganda en acties van een aantal radicale boeddhistische groepen in Myanmar;

N.

overwegende dat de afgelopen jaren veel politieke gevangenen zijn vrijgelaten, maar dat vele mensenrechtenverdedigers, journalisten, critici van de regering en het leger, en anderen zijn gearresteerd op algemene, vaag geformuleerde gronden omdat zij op vreedzame wijze hun democratische rechten uitoefenden;

O.

overwegende dat Myanmar duidelijk inspanningen heeft geleverd om het vredesproces te bevorderen, bovenop de voorbereidingen voor een nationale vredesconferentie (de Panglong-conferentie van de 21ste eeuw); overwegende dat het van essentieel belang is het nationale bestand te handhaven en uit te breiden tot alle etnische gewapende groepen om te zorgen voor vrede, welvaart en eenheid in het land;

1.

is ingenomen met de geloofwaardige, competitieve verkiezingen van november 2015, en neemt met voldoening kennis van de vreedzame overdracht van de macht aan de eerste niet-militaire president sinds 1962;

2.

is ingenomen met de conclusies van de Raad van 20 juni 2016 over een strategie van de EU ten aanzien van Myanmar; benadrukt dat de EU een strategisch belang heeft bij het versterken van haar betrekkingen met Myanmar; is van mening dat de nieuwe regering een historische kans heeft om de democratie te consolideren en te zorgen voor vrede, nationale verzoening en welvaart;

3.

is ingenomen met het besluit van de regering van Myanmar om van vrede en nationale verzoening een hoofdprioriteit te maken; benadrukt dat het geweld onmiddellijk moet worden gestaakt en dat geschillen via onderhandelingen moeten worden beslecht;

4.

begrijpt dat hervormingen tijd vergen, maar benadrukt dat de ernst van de aanhoudende vervolging van minderheden, zoals blijkt uit het recente verslag van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten over de mensenrechtensituatie van Rohingya-moslims en andere minderheden in Myanmar, onmiddellijk corrigerende maatregelen vergt, en roept de regering op om gevolg te geven aan de aanbevelingen van het verslag, onder meer om discriminerende „lokale orders” in de deelstaat Rakhine af te schaffen, beperkende maatregelen met betrekking tot medische spoedbehandelingen op te heffen en beperkingen op het vrij verkeer van personen op te heffen;

5.

dringt er bij de regeringen en de bevoegde autoriteiten van alle landen in de regio op aan zich volledig te houden aan het beginsel van non-refoulement en de Rohingya-vluchtelingen te beschermen, overeenkomstig hun internationale verplichtingen en de internationale normen inzake mensenrechten;

6.

spreekt nogmaals zijn diepste bezorgdheid uit over het lot van de Rohingya-vluchtelingen in Zuidoost-Azië en dringt aan op regionale en internationale inzet om hen in hun uiterst kwetsbare situatie spoedhulp te verlenen; betuigt zijn medeleven aan de families van de slachtoffers van mensenhandelaars, geweld en gebrek aan bescherming van officiële instanties in de landen van bestemming;

7.

benadrukt dat de EU met voldoening kennis heeft genomen van de inspanningen van de regering van Myanmar om een begin te maken met het aanpakken van de uitdagingen in de deelstaat Rakhine, waaronder de situatie van de Rohingya;

8.

dringt erop aan dat de autoriteiten dringend zorgen voor vrije en onbelemmerde toegang tot de deelstaat Rakhine voor humanitaire hulpverleners, de VN, internationale mensenrechtenorganisaties, journalisten en andere internationale waarnemers;

9.

verzoekt de regering van Myanmar ondubbelzinnig elke aansporing tot op ras of godsdienst gebaseerde haatgevoelens te veroordelen, concrete maatregelen te nemen om onmiddellijk een eind te maken aan dergelijke haat, en specifieke maatregelen en beleid uit te voeren om in de toekomst rechtstreekse en onrechtstreekse discriminatie jegens de Rohingya te voorkomen;

10.

sluit zich aan bij de oproep van de Europese Raad om doeltreffende democratische instellingen tot stand te brengen, met inbegrip van een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke macht en een sterk maatschappelijk middenveld, en om goed bestuur te bevorderen teneinde ervoor te zorgen dat Myanmar een democratie wordt waar de rechtsstaat en de grondrechten volledig worden geëerbiedigd;

11.

verzoekt de verkozen regering een open democratie te ontwikkelen waarin de mensenrechten worden geëerbiedigd en de vrijheid van meningsuiting, vergadering en verkeer, vrij van elke vorm van discriminatie, voor alle mensen is gewaarborgd;

12.

dringt er bij de regering van Myanmar op aan onmiddellijk uitvoering te geven aan de aanbevelingen in de resolutie die werd aangenomen tijdens de 31e zitting van de VN-Mensenrechtenraad (UNHCR) over de mensenrechtensituatie in Myanmar;

13.

verzoekt de regering van Myanmar de Rohingya te beschermen tegen elke vorm van discriminatie en een eind te maken aan de straffeloosheid voor schendingen ten aanzien van de Rohingya; herinnert aan de langverwachte verklaring van 18 mei 2015 van de woordvoerder van de partij van mevrouw Suu Kyi, de NLD, dat de regering van Myanmar het staatsburgerschap moet verlenen aan de Rohingya-minderheid; dringt er bij mevrouw Suu Kyi, winnaar van de Sacharovprijs, op aan haar belangrijke functies in de regering van Myanmar aan te wenden om de situatie van de Rohingya-minderheid te verbeteren;

14.

verzoekt de regering van Myanmar de staatsburgerschapswet van 1982 te hervormen en voor de Rohingya-minderheid opnieuw het staatsburgerschap in te voeren; dringt er bij de regering van Myanmar en de autoriteiten van de deelstaat Rakhine op aan onverwijld te beginnen met de registratie van alle kinderen bij de geboorte; verzoekt de regering van Myanmar alle discriminerende bepalingen in te trekken;

15.

dringt er bij de EU op aan de UNHCR te blijven steunen bij zijn inspanningen om de Rohingya-vluchtelingen in Zuid- en Zuidoost-Azië te helpen;

16.

dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan steun te verlenen aan het mondiaal actieplan 2014-2024 van de UNHRC om een einde te maken aan staatloosheid;

17.

verzoekt de regering van Myanmar met klem onmiddellijk alle politieke gevangenen vrij te laten en ook diegenen die zijn gearresteerd op grond van bepalingen die de internationale mensenrechten en -normen schenden;

18.

verzoekt de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid de situatie van de Rohingya op het hoogst mogelijke politieke niveau aan te kaarten bij haar ontmoetingen met vertegenwoordigers van Myanmar en andere ASEAN-landen;

19.

is van oordeel dat voorzichtigheid geboden is bij de sluiting van de geplande investeringsovereenkomst tussen de EU en Myanmar, omdat deze een bedreiging kan vormen voor de toekomstige sociaal evenwichtige ontwikkeling van Myanmar zolang er vrijwel geen wetgeving bestaat op het gebied van maatschappelijk en ecologisch verantwoord ondernemen, rechten van werknemers, grondeigendom en anticorruptiemaatregelen, en verzoekt beide partijen met klem rekening te houden met deze bekommernissen;

20.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en de parlementen van de lidstaten, de regering en het parlement van Myanmar, de secretaris-generaal van de Associatie van Zuidoost-Aziatische staten, de intergouvernementele commissie voor de mensenrechten van de ASEAN, de speciale rapporteur van de VN voor de mensenrechtensituatie in Myanmar, de Hoge Commissaris voor de vluchtelingen van de VN, de VN-Mensenrechtenraad en de regeringen en parlementen van andere landen in de regio.


(1)  PB C 258 E van 7.9.2013, blz. 79.

(2)  PB C 353 E van 3.12.2013, blz. 145.

(3)  PB C 419 van 16.12.2015, blz. 189.

(4)  PB C 65 van 19.2.2016, blz. 157.

(5)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0211.

(6)  PB C 55 van 12.2.2016, blz. 112.


16.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/138


P8_TA(2016)0318

Tenuitvoerlegging van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2016 over de tenuitvoerlegging van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, met speciale aandacht voor de slotopmerkingen van het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap (2015/2258(INI))

(2018/C 101/13)

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 2, 9, 10, 19 en 168 en artikel 216, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en de artikelen 2 en 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

gezien de artikelen 3, 15, 21, 23 en 26 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (CRPD), dat op 21 januari 2011 in de EU in werking is getreden overeenkomstig Besluit 2010/48/EG van de Raad van 26 november 2009 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (1),

gezien de slotopmerkingen van het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap op 2 oktober 2015 over het initiële verslag van de Europese Unie (2),

gezien de vragenlijst van het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap van 15 mei 2015 in verband met het initiële verslag van de Europese Unie (3),

gezien de gedragscode tussen de Raad, de lidstaten en de Commissie tot vaststelling van interne regelingen voor de uitvoering door en de vertegenwoordiging van de Europese Unie met betrekking tot het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap,

gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten,

gezien de Conventie van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind (CRC),

gezien de richtsnoeren van de Verenigde Naties inzake alternatieve vormen van kinderzorg (4),

gezien Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (5),

gezien Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (6),

gezien de arresten van het Hof van Justitie in de gevoegde zaken C-335/11 en C-337/11 HK Danmark en in zaken C-363/12 Z en C-356/12 Glatzel,

gezien de gezamenlijke mededeling van 28 april 2015 van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid aan het Europees Parlement en de Raad getiteld „Actieplan inzake mensenrechten en democratie (2015-2019): de mensenrechten in de EU centraal blijven stellen” (JOIN(2015)0016),

gezien het voorstel van de Commissie van 2 december 2015 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de toegankelijkheidseisen voor producten en diensten (COM(2015)0615),

gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 19 juni 2015 inzake een antwoord van de Europese Unie op de vragenlijst met betrekking tot het initiële verslag van de Europese Unie inzake de tenuitvoerlegging van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (SWD(2015)0127),

gezien het werkdocument van 5 juni 2014 van de diensten van de Commissie getiteld „Verslag over de tenuitvoerlegging van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (CRPD) door de Europese Unie” (SWD(2014)0182),

gezien de mededeling van de Commissie van 25 oktober 2011 getiteld „Initiatief voor sociaal ondernemerschap — Bouwen aan een gezonde leefomgeving voor sociale ondernemingen in een kader van sociale economie en innovatie” (COM(2011)0682),

gezien de mededelingen van de Commissie van 15 november 2010 getiteld „Europese strategie inzake handicaps 2010-2020: Een hernieuwd engagement voor een onbelemmerd Europa” (COM(2010)0636),

gezien zijn resolutie van 25 februari 2016 over het Europees semester voor coördinatie van het economisch beleid: sociale en werkgelegenheidsaspecten in de jaarlijkse groeianalyse 2016 (7),

gezien zijn resolutie van 10 september 2015 over de totstandbrenging van een concurrerende arbeidsmarkt in de EU voor de 21e eeuw: het afstemmen van vaardigheden en kwalificaties op vraag en werkgelegenheid, als een manier om de crisis te boven te komen (8),

gezien zijn resolutie van 10 september 2015 over sociaal ondernemerschap en sociale innovatie bij de bestrijding van werkloosheid (9),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 8 september 2015 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie (2013-2014) (10),

gezien zijn standpunt in eerste lezing van 8 juli 2015 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (11),

gezien zijn resolutie van 20 mei 2015 inzake de vragenlijst die het Comité van de Verenigde Naties voor de rechten van personen met een handicap heeft aangenomen in verband met het initiële verslag van de Europese Unie (12),

gezien zijn resolutie van 4 juli 2013 over het effect van de crisis op de toegang tot zorg voor kwetsbare groepen (13),

gezien zijn resolutie van 25 oktober 2011 over mobiliteit en inclusie van mensen met een handicap en de Europese strategie voor mensen met een handicap 2010-2020 (14),

gezien zijn resolutie van 6 mei 2009 over de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten (15),

gezien de grondige analyse van de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement getiteld „Uitvoering van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (CRPD) door de Europese Unie”,

gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling,

gezien het jaarverslag 2014 van de Europese Ombudsman,

gezien het besluit van de Europese Ombudsman tot afsluiting van haar initiatiefonderzoek betreffende de Europese Commissie (OI/8/2014/AN),

gezien het aankomende jaarverslag 2015 van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten,

gezien de studie van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) van december 2015 getiteld „Geweld tegen kinderen met een handicap: wetgeving, beleid en programma’s in de EU”,

gezien de statistieken van Eurostat van 2014 over de toegang tot de arbeidsmarkt en de toegang tot onderwijs en opleiding van en armoede en inkomensongelijkheid onder personen met een handicap,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, de Commissie verzoekschriften, de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie regionale ontwikkeling, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie juridische zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8-0203/2016),

A.

overwegende dat alle personen met een handicap als volwaardige burgers gelijke rechten hebben en er niet kan worden getornd aan hun waardigheid en hun recht op gelijke behandeling, zelfstandig leven, autonomie, steun uit door de overheid gefinancierde regelingen en volledige deelname aan de samenleving;

B.

overwegende dat er in de Europese Unie naar schatting 80 miljoen mensen met een handicap zijn, onder wie circa 46 miljoen vrouwen en meisjes (ongeveer 16 % van de totale vrouwelijke EU-bevolking), wat betekent dat handicaps in de Europese Unie vaker voorkomen bij vrouwen dan bij mannen; overwegende dat vrouwen met een handicap vaak het slachtoffer zijn van meervoudige discriminatie, waardoor zij aanzienlijk worden belemmerd in de uitoefening van hun grondrechten en vrijheden zoals het recht op toegang tot onderwijs en werkgelegenheid, wat kan leiden tot sociale isolatie en psychologisch trauma; overwegende dat vrouwen ook als mantelzorgers van een familielid met een handicap onevenredig zwaar worden getroffen door handicaps;

C.

overwegende dat het VWEU vereist dat de Unie bij de bepaling en de uitvoering van haar beleid en optreden streeft naar bestrijding van iedere discriminatie op grond van handicaps (artikel 10) en aan de Unie de bevoegdheid verleent wetgeving vast te stellen om dergelijke discriminatie aan te pakken (artikel 19);

D.

overwegende dat de artikelen 21 en 26 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie discriminatie op grond van een handicap uitdrukkelijk verbieden en bepalen dat personen met een handicap recht hebben op gelijke deelname aan het gemeenschapsleven;

E.

overwegende dat het CRPD het eerste internationale mensenrechtenverdrag is dat door de EU is geratificeerd, en dat bovendien door alle 28 EU-lidstaten is ondertekend en door 27 lidstaten is geratificeerd; overwegende dat de lidstaat die dat nog niet heeft gedaan de laatste hervormingen moet afronden die nodig zijn om het CRPD te kunnen ratificeren;

F.

overwegende dat dit de eerste keer is dat de EU bij de vervulling van haar internationale verplichtingen inzake de mensenrechten is gecontroleerd door een VN-orgaan, overwegende dat de in 2015 gepubliceerde slotopmerkingen van het CRPD-Comité van de VN over de tenuitvoerlegging van het Verdrag in de EU een sterk signaal hebben doen uitgaan over het engagement van de EU inzake gelijkheid en eerbiediging van de mensenrechten en een reeks richtsnoeren bieden voor wetgevings- en beleidsmaatregelen die onder de bevoegdheid van de EU vallen;

G.

overwegende dat in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie wordt bekrachtigd dat het CRPD bindend is voor de EU en haar lidstaten bij het uitvoeren van EU-recht, aangezien het „deel uitmaakt van de rechtsorde van de Unie” en „voorrang [heeft] op teksten van afgeleid recht” (16);

H.

overwegende dat de beginselen van het CRPD niet alleen betrekking hebben op discriminatie, maar de richting aangeven voor een inclusieve maatschappij waarin de mensenrechten van alle personen met een handicap en hun familie volledig worden geëerbiedigd;

I.

overwegende dat personen met een handicap een diverse groep vormen en vrouwen, kinderen, ouderen en personen die complexe ondersteuning nodig hebben met nog meer moeilijkheden en met meerdere vormen van discriminatie te maken krijgen;

J.

overwegende dat een handicap veroorzaakt kan worden door een geleidelijke en soms onzichtbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van een persoon, zoals het geval is voor mensen met neurodegeneratieve of zeldzame aandoeningen, wat negatieve gevolgen kan hebben voor de zelfstandige levenswijze van deze personen;

K.

overwegende dat naar schatting 80 % van de personen met een handicap in ontwikkelingslanden woont; overwegende dat de EU voorstander is van de bevordering van de rechten van personen met een handicap op internationaal niveau en 's werelds grootste verstrekker van officiële ontwikkelingshulp (ODA) is;

L.

overwegende dat kinderen met een handicap ten opzichte van hun leeftijdsgenoten zonder handicap 17 keer meer kans hebben om in een instelling terecht te komen, waar zij een veel groter risico op geweld, verwaarlozing en misbruik lopen dan in een thuisomgeving (17);

M.

overwegende dat kinderen met een handicap het recht hebben om in (eigen) familieverband of in een familiale omgeving te wonen, overeenkomstig het belang van het kind; overwegende dat familieleden vaak hun professionele activiteiten moeten afbouwen of stopzetten om voor familieleden met een handicap te zorgen;

N.

overwegende dat in het VN-Verdrag over de rechten van personen met een handicap wordt benadrukt dat in alle inspanningen een genderperspectief moet worden verwerkt, en dat de eerbieding van mensenrechten en fundamentele vrijheden moet worden bevorderd;

O.

overwegende dat een gelijke behandeling en positieve acties en beleidsmaatregelen voor vrouwen met een handicap en voor moeders van kinderen met een handicap een fundamenteel mensenrecht en een ethische plicht zijn;

P.

overwegende dat vrouwen en meisjes met een handicap in hun dagelijkse leven aan verschillende aspecten van discriminatie worden blootgesteld; overwegende dat deze discriminatie allerlei vormen kan aannemen — fysiek, emotioneel, seksueel, economisch — en partnergeweld, geweld door verzorgingspersoneel, seksueel geweld en institutioneel geweld omvat;

Q.

overwegende dat vrouwen met een handicap meer risico lopen op huiselijk en seksueel geweld dat naar verluidt langer aanhoudt en intenser is dan bij vrouwen zonder handicap (18);

R.

overwegende dat vrouwen met een handicap, vooral migranten, meer kans lopen op armoede en sociale uitsluiting door meervoudige discriminatie;

S.

overwegende dat invaliditeit een oorzaak is en een gevolg kan zijn van armoede en dat ongeveer 30 % van de daklozen een handicap heeft en mogelijk over het hoofd wordt gezien (19); overwegende dat staatsvoorzieningen voor sociale bescherming een belangrijke rol spelen in de preventie van armoede bij personen met een handicap, en overwegende dat volgens gegevens uit 2012 tot 68,5 % van de personen met een handicap in armoede zou leven zonder door de staat uitgekeerde sociale overdrachten (20);

T.

overwegende dat het absoluut noodzakelijk is om de bestaande EU-wetgeving en -beleidsinstrumenten te handhaven om het CRPD optimaal te kunnen toepassen;

U.

overwegende dat sommige lidstaten die het CRDP hebben geratificeerd nog instanties voor de uitvoering van en het toezicht op het verdrag moeten oprichten of aanwijzen, als vereist krachtens artikel 33; overwegende dat de werkzaamheden van de instanties die reeds zijn opgericht, met name het kader voor toezicht, opgericht uit hoofde van artikel 33, lid 2, gehinderd worden door een gebrek aan financiële en menselijke middelen en het ontbreken van een deugdelijke rechtsgrond voor hun aanwijzing;

V.

overwegende dat een van de belangrijkste pijlers voor personen met een handicap participatie en toegang tot de arbeidsmarkt is, die echter problematisch blijft met 58,5 % ten opzichte van 80,5 % voor personen zonder handicap, en dat dit veel personen met een handicap verhindert om een zelfstandig en actief leven te leiden;

W.

overwegende dat de arbeidsparticipatie van vrouwen zonder handicap 65 % bedraagt, tegenover 44 % voor vrouwen met een handicap; overwegende dat vrouwen met een handicap vaak gediscrimineerd worden in vergelijking tot mannen met een handicap wat de toegang tot werk en onderwijs betreft; overwegende dat de werkloosheid onder personen met een handicap onaanvaardbaar hoog blijft; overwegende dat vrouwen en meisjes met een handicap meer moeite hebben met het betreden van de arbeidsmarkt; overwegende dat belemmeringen voor de mobiliteit en de sterkere mate van afhankelijkheid van familieleden en verzorgers moeten worden overwonnen om actieve participatie van vrouwen met een handicap in het onderwijs, op de arbeidsmarkt en in het sociale en economische leven van de samenleving te stimuleren;

X.

overwegende dat betaald werk cruciaal is om personen met een handicap in staat te stellen een onafhankelijk leven te leiden en hun gezin en huishouden te onderhouden; overwegende dat vrouwen en meisjes met een handicap vaak worden onderbetaald; overwegende dat deze kwetsbare groep mensen vaker in armoede leeft en meer kans loopt op sociale uitsluiting;

Y.

overwegende dat de EU, als een van de partijen bij het CRPD, de plicht heeft personen met een handicap en hun representatieve organisaties nauw te betrekken bij en actief te laten deelnemen aan de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van wetgeving en beleid ter uitvoering van het verdrag en alle besluitvormingsprocessen over kwesties die betrekking hebben op personen met een handicap;

Z.

overwegende dat door de lidstaten toegepaste bezuinigingsmaatregelen hebben geleid tot besparingen in sociale dienstverlening, gezinsondersteuning en gemeenschapsdiensten en dat dit buitensporig negatieve gevolgen heeft gehad voor de levensstandaard van personen met een handicap, in het bijzonder kinderen met een handicap en hun families;

AA.

overwegende dat de Commissie haar voorstel voor de richtlijn inzake moederschapsverlof heeft ingetrokken;

AB.

overwegende dat discriminatie op grond van handicap in Richtlijn 2011/24/EU betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg niet expliciet wordt verboden;

AC.

overwegende dat er door demografische en maatschappelijke veranderingen meer vraag is naar huishoudelijk personeel en verzorgers, vooral binnen gezinnen; overwegende dat de zorg voor personen met een handicap of hulpbehoevenden gewoonlijk wordt gedragen door de vrouwen van de familie, waardoor zij vaak uitgesloten worden van de arbeidsmarkt;

AD.

overwegende dat het Comité inzake de rechten van personen met een handicap in zijn slotopmerkingen over het oorspronkelijke verslag van de EU aanraadt een handicapperspectief op te nemen in het EU-beleid en de EU-programma's rond gender, en ook een genderperspectief te verwerken in de EU-strategieën rond handicaps, alsook om positieve acties te ontwikkelen, een mechanisme voor toezicht op te zetten en gegevensverzameling en onderzoek over vrouwen en meisjes met een handicap te financieren; overwegende dat het Comité de Europese Unie bovendien aanraadt effectieve bescherming tegen geweld, misbruik en uitbuiting te bieden, in haar beleid inzake het evenwicht tussen werk en privé tegemoet te komen aan de behoeften van kinderen en volwassenen met een handicap en van hun verzorgers, en maatregelen te treffen om de hoge werkloosheidsgraad van personen met een handicap, overwegend vrouwen, tegen te gaan;

AE.

overwegende dat de Commissie in haar reacties op de resolutie van het Parlement van 27 september 2011 over „Europa, toeristische topbestemming in de wereld — een nieuw beleidskader voor het toerisme in Europa” (21), dat de Commissie op 13 december 2011 heeft goedgekeurd, erkende dat er gezorgd moet worden voor een ononderbroken keten van toegankelijke diensten voor iedereen (vervoer, accommodatie, catering en attracties) en dat zij daartoe maatregelen heeft getroffen om het besef te vergroten, de vaardigheden in de toeristische sector te verbeteren, en tenslotte de kwaliteit van toeristische faciliteiten voor personen met speciale behoeften of handicaps te verhogen;

AF.

overwegende dat de behoeften van personen met een handicap, functionele diversiteit en verminderde mobiliteit op het gebied van vervoer, mobiliteit en toerisme aan bedrijven kansen bieden voor innovatie bij vervoers- en mobiliteitsdiensten en kunnen leiden tot win-winsituaties bij het aanbieden van diensten voor personen met allerlei soorten handicaps (waaronder — maar niet uitsluitend — personen met verminderde mobiliteit (PVM), blinde personen, dove en hardhorende personen, personen met autisme en personen met intellectuele of psychosociale handicaps) alsmede andere gebruikers van deze diensten, in de geest van „design for all”;

Algemene beginselen en verplichtingen

1.

herinnert eraan dat de volledige inclusie van personen met een handicap niet alleen een recht en een verdiend privilege voor de betrokken personen is, maar ook voor de maatschappij als geheel nuttig is, aangezien zij gebruik kan maken van de waarde en uiteenlopende vaardigheden die deze personen inbrengen;

2.

onderstreept dat alle personen met een handicap het recht hebben in een maatschappij te leven waarin zij dezelfde kansen als andere burgers hebben, met het oog op hun volledige maatschappelijke inclusie en participatie;

3.

onderstreept dat de integratie in de maatschappij van personen met een handicap, ongeacht de sociaaleconomische, politieke en culturele situatie van een land, niet slechts een kwestie van ontwikkeling is, maar ook een kwestie van mensenrechten;

4.

onderstreept dat handicaps toenemen naarmate de gemiddelde leeftijd van de bevolking stijgt;

5.

is van mening dat de EU een pioniersrol inzake de eerbiediging en bevordering van de mensenrechten moet vervullen; is ingenomen met het feit dat de naleving door de EU van haar internationale verplichtingen inzake mensenrechten voor de eerste keer is geëvalueerd door een verdragsorgaan van de VN; is van mening dat de in 2015 gepubliceerde slotopmerkingen van het CRPD-Comité over de tenuitvoerlegging van het CRPD in de EU een sterk signaal zijn van het engagement van de EU inzake gelijkheid en eerbiediging van de mensenrechten, en meent dat deze opmerkingen richtsnoeren vormen voor wetgevende en beleidsmaatregelen op alle terreinen waarop de EU bevoegd is;

6.

staat achter de conclusies en aanbevelingen van het Comité voor de rechten van personen met een handicap en onderstreept dat de EU-instellingen en de lidstaten het perspectief van vrouwen en meisjes met een handicap moeten verwerken in hun beleid, programma's en strategieën voor gendergelijkheid, en het genderperspectief moeten opnemen in hun strategieën op het gebied van handicaps; vraagt bovendien om mechanismen te creëren voor regelmatig toezicht op de vooruitgang;

7.

verzoekt het Europees Parlement, de Europese Raad en de Europese Commissie gevolg te geven aan alle aanbevelingen van het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap en ervoor te zorgen dat in alle toekomstige regelgeving aan de verplichtingen van het verdrag wordt voldaan;

8.

dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de nodige middelen uit te trekken voor de tenuitvoerlegging van hun verplichtingen uit hoofde van het CRPD en het Facultatief Protocol;

9.

betreurt ten zeerste het gebrek aan behoorlijk, formeel overleg van de EU met organisaties van personen met een handicap bij de voorbereidingen voor het herzieningsproces door het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap in 2015 en bij het opstellen van het voortgangsverslag; roept de organisaties van personen met een handicap op om als onafhankelijke partij actief deel te nemen aan de CRPD-vergaderingen, onder meer door deelname aan officiële EU-delegaties bij toekomstige herzieningen;

10.

roept de Commissie op een echte gestructureerde dialoog te consolideren tussen de EU en organisaties van personen met een handicap en een voorstel in die zin te formuleren, met inbegrip van passende financiering om te waarborgen dat personen met een handicap en hun representatieve organisaties ten volle en op gelijke voet kunnen deelnemen;

11.

benadrukt het belang van een systematisch en nauw overleg tussen representatieve organisaties van personen met een handicap, beleidsmakers, ondernemingen en andere belanghebbenden over alle nieuwe initiatieven, de uitvoering, controle en evaluatie van beleid en maatregelen met betrekking tot onderwijs, opleiding, cultuur, sport en jeugd;

12.

vraagt om versterking van de bestaande instanties voor gelijke kansen, zodat zij kunnen helpen bij het mainstreamen, bevorderen en monitoren van het CRPD; herinnert de EU en de lidstaten aan de verplichting om op een zinvolle manier in dialoog te treden met het maatschappelijk middenveld en in het bijzonder met organisaties van personen met een handicap;

13.

verzoekt de EU met klem het Facultatief Protocol bij het CRPD te ratificeren;

14.

spoort aan tot een uitgebreide en transversale evaluatie van bestaande en geplande wetgeving en financieringsprogramma's van de EU, met inbegrip van toekomstige programmeringsperiodes, met het oog op volledige naleving van het CRPD, waarbij organisaties van personen met een handicap en de leden van het EU-kader voor het CRPD (hierna het „EU-kader” genoemd) op constructieve wijze moeten worden betrokken, onder meer om maatregelen voor personen met een handicap in alle wetgeving en strategieën te mainstreamen; verzoekt de Commissie en de lidstaten de nodige maatregelen te nemen om de gehandicaptenproblematiek te integreren in alle wetgeving, beleidslijnen en strategieën;

15.

vraagt dat de rechten van personen met een handicap in de overkoepelende sociaal-economische agenda van de EU worden geïntegreerd, in het bijzonder in de Europa 2020-strategie en het Europees semester; beveelt aan een Europees Pact voor gehandicapten goed te keuren zodat de rechten van personen met een handicap een bod komen in alle EU-initiatieven;

16.

verzoekt de Commissie om, in de context van het Europees semester, bij de beoordeling van de sociale situatie in de lidstaten (verslag per land en landspecifieke aanbeveling) ook de situatie te controleren van personen met een handicap, in het kader van het gemeenschappelijk engagement van de EU om een Europa zonder belemmeringen op te bouwen;

17.

is van mening dat de Europese instellingen, en met name het Parlement, de Raad en de Commissie, actie moeten ondernemen om te waarborgen dat de huidige en toekomstige regelgeving de mensenrechten in acht neemt en volledig in overeenstemming is met het CRPD;

18.

verzoekt de Commissie met betrekking tot de slotopmerkingen een overzicht van wetgeving te presenteren met het oog op een voorstel voor de periodieke bijwerking van de bevoegdheidsverklaring, waarbij organisaties van personen met een handicap en het Europees Parlement formeel moeten worden betrokken;

19.

verzoekt de Commissie om er in dit verband over na te denken of het nodig is een EU-kader te ontwikkelen om personen met een handicap de garantie te bieden dat hun rechten daadwerkelijk worden toegepast en om persoonlijke autonomie, toegankelijkheid, toegang tot werk, sociale inclusie en zelfstandig leven te bevorderen, alsook discriminatie in al haar vormen uit te bannen;

20.

deelt de bezorgdheid van het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap in verband met het gebrek aan een duidelijke strategie van de Europese Unie om het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap ten uitvoer te leggen;

21.

verzoekt de instellingen een voorbeeldig integratiebeleid te voeren;

22.

roept de Commissie op de evaluatie van de Europese strategie inzake handicaps te gebruiken om een uitgebreide gendergevoelige CRPD-strategie voor de EU te formuleren, inclusief toezeggingen voor extern optreden, met een duidelijke tijdplanning en specifieke en precieze benchmarks en indicatoren;

23.

betreurt de discriminatie en uitsluiting die personen met een handicap nog steeds ervaren; vraagt de Commissie te zorgen voor maximale synergie tussen de Europese strategie inzake handicaps 2010-2020 en de bepalingen van het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen en het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, teneinde het wezenlijke genot en de daadwerkelijke uitoefening van de erkende rechten te waarborgen, ook door middel van de harmonisering en tenuitvoerlegging van het rechtskader en door middel van culturele en politieke maatregelen;

24.

verzoekt de Commissie om op EU-niveau duidelijkheid te creëren over de brede definitie van handicaps;

25.

verzoekt de Commissie de richtsnoeren voor sociale overwegingen in overheidsopdrachten te herzien om op de sociale verplichtingen te wijzen, maar ook om de aandacht te vestigen op de kansen en voordelen van investeringen in kwaliteitsvolle ondersteunende diensten voor personen met een handicap;

26.

verzoekt de Commissie de richtsnoeren voor effectbeoordeling te herzien en te wijzigen, teneinde er een uitgebreidere lijst van punten in op te nemen om naleving van het verdrag beter te kunnen beoordelen;

De specifieke rechten

27.

roept de lidstaten en de Commissie op om victimisatie te voorkomen door maatregelen te nemen om alle vormen van discriminatie, waaronder meervoudige, associatieve en intersectionele discriminatie op basis van een handicap, te bestrijden en hierbij speciale aandacht te besteden aan vrouwen en kinderen met een handicap, ouderen en personen met complexe ondersteuningsbehoeften, waaronder personen met intellectuele en psychosociale handicaps en personen van wie de handicaps in de loop van de tijd veranderen;

28.

betreurt dat de Raad het voorstel voor een richtlijn betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid van 2008 nog steeds niet heeft goedgekeurd; herhaalt zijn verzoek aan de Raad dit zo snel mogelijk te doen;

29.

verzoekt de Europese instellingen en de lidstaten de rechten van vrouwen en kinderen met een handicap te mainstreamen, ook in de volgende agenda voor de rechten van het kind, en ervoor te zorgen dat jongens en meisjes met een handicap en hun representatieve organisaties worden geraadpleegd in alles wat hen aanbelangt, waarbij voorzien wordt in passende bijstand, in overeenstemming met hun handicap en leeftijd;

30.

benadrukt dat om de bescherming van de rechten van kinderen met een handicap te waarborgen hun familie voldoende moet worden gesteund door de wetgevingsinstrumenten waarover de EU beschikt te versterken en te ontwikkelen, zoals de gewaarborgde verlenging van het ouderschapsverlof voor ouders van kinderen met een handicap;

31.

vraagt de Commissie om ervoor te zorgen dat personen met een handicap hun recht op vrij verkeer kunnen uitoefenen zoals alle EU-burgers, door te verzekeren dat de huidige en toekomstige wetgeving voorzien in gelijke kansen, grondrechten, gelijke toegang tot diensten en tot de arbeidsmarkt, en dezelfde rechten en plichten met betrekking tot de toegang tot sociale diensten als de onderdanen van de lidstaat waarin zij verzekerd zijn, overeenkomstig het beginsel van gelijke behandeling en non-discriminatie; roept bovendien de lidstaten op om, wat betreft gelijkheid op de arbeidsmarkt, volledig te voldoen aan de herschikte gendergelijkheidsrichtlijn (2006/54/EG);

32.

benadrukt dat migrantenvrouwen en -meisjes met een handicap moeten worden ondersteund, zodat zij vaardigheden kunnen ontwikkelen die hun een passende baan kunnen opleveren;

33.

benadrukt dat het autonoom en zelfstandig wonen van personen met een handicap, met name vrouwen, mogelijk kan worden gemaakt door (persoonlijke of publieke) ondersteuning te bieden aan hen en hun gezin, door hen toegang te bieden tot de arbeidsmarkt, onderwijs en een beroepsopleiding, en door hen in geval van zwangerschap en moederschap bij te staan;

34.

wijst andermaal op de dringende noodzaak om de kwestie van geweld tegen vrouwen en meisjes met een handicap aan te pakken, zowel binnen de privésfeer als binnen instellingen, en verzoekt de lidstaten hulpdiensten op te zetten die toegankelijk zijn voor vrouwen en meisjes met alle soorten handicaps; pleit ervoor dat de Unie zich aansluit bij het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Overeenkomst van Istanbul), als een verdere stap in de strijd tegen geweld ten aanzien van vrouwen en meisjes met een handicap;

35.

wijst andermaal op het belang van het fundamentele recht van personen met een handicap om op alle niveaus deel te nemen aan beleidsprocedures en besluitvorming inzake handicaps, zoals onderstreept in het CRPD; benadrukt dat vrouwen en meisjes met een handicap, ook uit gemarginaliseerde en kwetsbare groepen die met meervoudige discriminatie geconfronteerd worden, mondiger moeten worden gemaakt en de mogelijkheid moeten krijgen om deel te nemen aan besluitvormingsprocedures, zodat hun belangen en rechten worden uitgedrukt, ondersteund en beschermd en een daadwerkelijk genderperspectief vanuit de basis verzekerd is; verzoekt de lidstaten te zorgen voor behoorlijk aangepaste diensten en faciliteiten die hun actieve betrokkenheid en participatie bevorderen, en te investeren in adaptieve en hulptechnologieën en e-inclusie;

36.

verzoekt de EU-instellingen doeltreffende maatregelen te nemen om het leven van vrouwen met een handicap te verbeteren in overeenstemming met de aanbevelingen van het CRPD-Comité van de VN over de herziening van de tenuitvoerlegging door de Europese Unie van het CRPD;

37.

merkt met bezorgdheid op dat het opvoeden van kinderen met een handicap een taak is die in de eerste plaats door vrouwen wordt vervuld;

38.

vraagt de Commissie en de lidstaten om te blijven sensibiliseren over het CRPD en om vooroordelen te bestrijden en te ijveren voor meer begrip voor alle personen met een handicap, zodat besluiten worden genomen op basis van hun reële behoeften;

39.

steunt initiatieven die beogen de samenleving bewust te maken van de moeilijkheden die personen met een handicap ondervinden en mensen met een handicap bewuster te maken van hun potentieel en de bijdragen die zij kunnen leveren, onder meer via specifieke onderwijsprogramma's in scholen; benadrukt dat het belang van het CRPD fundamenteel ligt in het teweegbrengen van een verandering in culturele gedragingen door te erkennen dat veeleer obstakels in sociale en economische milieus een persoon beperken dan de beperking in de persoon;

40.

verzoekt de desbetreffende autoriteiten in de lidstaten om bewustmakingsstrategieën inzake de rechten van personen met een handicap voor te bereiden, de scholing van personeel van vervoers- en toerismediensten te faciliteren wat betreft bewustwording en gelijkheid van personen met een handicap, en samenwerking en uitwisseling van optimale methodes te bevorderen tussen Europese organisaties op het gebied van handicaps en publieke en particuliere instanties op het gebied van transport; dringt erop aan dat scholingsmateriaal ook in toegankelijke formaten beschikbaar moet zijn;

41.

onderstreept dat luchtvaartpersoneel een grondige opleiding moet krijgen zodat luchtvaartmaatschappijen passende diensten kunnen bieden aan personen met een handicap; merkt op dat het belangrijk is te waarborgen dat personeel kan omgaan met rolstoelen zonder deze te beschadigen;

42.

is verheugd over het voorstel voor een Europese toegankelijkheidswet (22) en zal zich inzetten voor een snelle goedkeuring, zodat de toegankelijkheid van goederen en diensten, en ook de gebouwen waarin deze diensten worden verleend, kan worden gegarandeerd, in combinatie met een doelmatig en toegankelijk nationaal mechanisme voor handhaving en klachten; wijst erop dat een alomvattende aanpak van toegankelijkheid nodig is en dat het recht op toegankelijkheid overeenkomstig artikel 9 van het CRPD gewaarborgd moet zijn voor personen met een handicap, van welke aard dan ook;

43.

benadrukt dat het noodzakelijk is om de Europese toegankelijkheidswet aan te nemen, omdat deze van essentieel belang is voor de aanpak van alle aspecten die verband houden met PVM-toegankelijkheid op het gebied van vervoer, mobiliteit en toerisme, en om ervoor te zorgen dat vervoer per bus, per spoor, door de lucht en over water, met name ten aanzien van overstappen en drempelloze toegang tot al het openbaar vervoer per metro en spoor, websites, diensten voor mobiele apparaten, terminals voor slimme kaartsystemen, realtime-informatie en zelfbediening, kaartautomaten en incheckautomaten die voor de levering van personenvervoerdiensten worden gebruikt, volledig toegankelijk zijn voor personen met een handicap;

44.

erkent dat het midden- en kleinbedrijf zal profiteren van de verplichting om te voldoen aan standaard EU-vereisten i.p.v. zich te moeten aanpassen aan uiteenlopende nationale regels; betreurt evenwel dat toerismeproducten en -diensten van grensoverschrijdende aard niet onder het voorstel voor een Europese toegankelijkheidswet vallen; benadrukt dat er op EU-niveau verder niets is ondernomen ten aanzien van toeristische faciliteiten en diensten om de accommodatie-indeling geleidelijk te harmoniseren, rekening houdend met toegankelijkheidscriteria;

45.

verzoekt de Commissie en de lidstaten onderzoek en ontwikkeling sterker te stimuleren, vooral met het oog op het toegankelijk maken van nieuwe en innovatieve technologie voor mensen met een handicap;

46.

verzoekt de Commissie bij de voorbereiding van toekomstige wetgevingshandelingen, indien relevant, bijvoorbeeld met betrekking tot de digitale agenda, rekening te houden met het feit dat drempelvrijheid zowel relevant is voor de fysieke omgeving als voor ICT;

47.

roept de lidstaten ertoe op bij de toepassing van het principe van drempelvrijheid te zorgen voor toepassing van het zogeheten universeel ontwerp op bestaande en nieuwe bouwwerken, op de werkplek en met name op openbare gebouwen, bijvoorbeeld scholen die met publieke middelen worden gefinancierd;

48.

roept de lidstaten en de Commissie op samen te werken met het Parlement om een duidelijke en doeltreffende richtlijn op te stellen over de toegankelijkheid van de websites van overheidsinstanties, met een breed toepassingsgebied en een robuust handhavingsmechanisme, in overeenstemming met de voorgestelde Europese toegankelijkheidswet en het CRPD, om te garanderen dat de 80 miljoen personen met een handicap en de 150 miljoen ouderen in de EU gelijke toegang krijgen tot websites en onlinediensten van de overheid;

49.

verzoekt de Commissie om er samen met de lidstaten voor te zorgen dat het EU-brede alarmnummer 112 volledig bereikbaar en betrouwbaar is, zowel binnen de nationale grenzen als bij roaming, door gebruik te maken van geavanceerde technologie, met name voor dove en hardhorende personen, en zo onnodige sterfgevallen en letsels te voorkomen; wijst op de noodzaak om op nationaal niveau maatregelen te treffen waarmee onder meer compatibiliteit doorheen de lidstaten wordt gewaarborgd, met inbegrip van goed bereikbare nationale alarmcentrales;

50.

wenst dat de Commissie en de lidstaten ervoor zorgen dat elektronische en mobiele gezondheidsdiensten (inclusief het alarmnummer 112, dat overal in Europa eenvoudig te gebruiken moet zijn, en het advanced mobile location (AML) system), medische toepassingen en medische hulpmiddelen volledig toegankelijk zijn voor patiënten met een handicap en hun verzorgers, en dat zij de mogelijkheden die de telegeneeskunde in dit verband biedt om de toegang tot en de kwaliteit van de zorg te verbeteren, in toenemende mate benutten;

51.

benadrukt dat de ondersteuning en specifieke voorzieningen voor personen met een handicap in humanitaire contexten moeten worden vergroot, met name voor kinderen, en roept de Commissie op investeringen en financiering ter ondersteuning van personen met een handicap in noodsituaties in kaart te brengen, met opgesplitste gegevens op basis van geslacht en leeftijd;

52.

onderstreept het feit dat aanhoudende conflicten en natuurrampen eveneens factoren zijn die bijdragen tot een groeiend aantal personen met een handicap;

53.

steunt de aanbevelingen van CRPD-deskundigen dat de EU toegankelijker en inclusiever zou moeten zijn om te komen tot een op mensenrechten gebaseerde benadering van personen met een handicap in gevaarlijke of noodsituaties, onder meer door de tenuitvoerlegging van het kader van Sendai voor rampenrisicovermindering 2015-2030; vraagt nadrukkelijk om in het migratie- en vluchtelingenbeleid van de EU de mensenrechten van personen met een handicap te mainstreamen, omdat zij met dubbele discriminatie geconfronteerd worden; benadrukt dat deze maatregelen een passend antwoord moeten bieden op de specifieke behoeften van personen met een handicap en moeten voorzien in de redelijke, op behoeften gebaseerde voorzieningen die deze personen nodig hebben; is voorstander van verdere mainstreaming van de behoeften van personen met een handicap in de humanitaire respons van de lidstaten en de Unie;

54.

doet een beroep op de EU om het voortouw te nemen bij de bevordering van de rechten van personen met een handicap in het kader van de tenuitvoerlegging van het kader van Sendai en de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling met haar partnerlanden, regionale organisaties en op wereldniveau;

55.

verzoekt de Commissie een uitvoeringsplan aan te nemen, in overeenstemming met de conclusies van de Raad van februari 2015 over het betrekken van gehandicapten bij rampenbeheersing en het kader van Sendai;

56.

wijst andermaal op het belang van de conclusies van de Raad met betrekking tot de omschakeling naar een rampenbeheer waarin rekening wordt gehouden met personen met een handicap, in het gehele mechanisme voor civiele bescherming van de Unie en in alle lidstaten; pleit voor het creëren van bewustzijn en het verspreiden van informatie onder personen met een handicap, noodhulpdiensten en diensten voor civiele bescherming over initiatieven ter beperking van het risico op rampen en het bieden van psychologische bijstand aan personen met een handicap tijdens de herstelfase na rampen;

57.

onderstreept dat het belangrijk is speciale steun te verlenen aan personen met een handicap in de periode die volgt op een noodsituatie;

58.

erkent dat kwetsbare leden van de samenleving nog meer worden gemarginaliseerd als zij een handicap hebben en benadrukt dat de EU-instellingen en de lidstaten hun inspanningen moeten verdubbelen om volledig te voorzien in rechten en diensten voor alle personen met een handicap, met inbegrip van staatlozen, daklozen, vluchtelingen en asielzoekers en personen die tot minderheden behoren; beklemtoont de noodzaak om het thema handicap in het migratie- en vluchtelingenbeleid van de Unie te integreren;

59.

verzoekt de Commissie en de Raad overeenkomstig artikel 11 van het Verdrag om, wanneer zij voorstellen doen voor het oplossen van het vluchtelingenvraagstuk, voor financiering of voor andere ondersteuningsmaatregelen, te voorzien in bijzondere zorg voor personen met een handicap;

60.

benadrukt dat de EU passende maatregelen moet nemen om te waarborgen dat alle personen met een handicap die niet handelingsbekwaam zijn alle rechten kunnen uitoefenen die in de EU-Verdragen en de EU-wetgeving zijn opgenomen, zoals toegang tot justitie, goederen en diensten, met inbegrip van bankdiensten, werkgelegenheid en gezondheidszorg, alsook stem- en consumentenrechten;

61.

erkent dat het CRPD een positief en cruciaal instrument is gebleken om tot wetshervormingen aan te sporen en de lidstaten te verplichten om opnieuw te onderzoeken hoe tegen personen met een handicap wordt aangekeken; betreurt echter de grote uitdagingen waarmee personen met een handicap nog steeds te kampen hebben in strategische domeinen zoals strafrecht en politieke participatie; beschouwt volledige toegang tot het politieke systeem voor alle personen met een handicap als een prioriteit; erkent dat deze toegang meer moet zijn dan een louter fysieke toegang om een stem uit te brengen en een brede waaier aan initiatieven moet omvatten om het democratische proces voor alle burgers open te stellen; is van mening dat dit zich moet uitstrekken tot verkiezingsmateriaal in gebarentaal, braille en gemakkelijk te lezen formaten, alle nodige bijstand aan personen met een handicap bij het stemmen, het stimuleren van stemmen per post of bij volmacht waar mogelijk en het wegnemen van obstakels voor burgers met een handicap die zich kandidaat willen stellen, alsmede maatregelen met betrekking tot bestaande regels inzake handelingsbekwaamheid en de gevolgen daarvan voor de mogelijkheid van personen om volledig deel te nemen aan het democratische proces; verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat de bepalingen van artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2012/29/EU tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten en de bepalingen van Richtlijn 2010/64/EU betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures en Richtlijn 2012/13/EU betreffende het recht op informatie in strafprocedures, en in het bijzonder van Richtlijn 2013/48/EU betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming, naar behoren en volledig worden uitgevoerd, vooral in het geval van personen met een handicap;

62.

betreurt het en zeerste dat veel staten via juridische procedures de handelingsbekwaamheid geheel of gedeeltelijk blijven ontnemen aan personen met verstandelijke beperkingen; verzoekt de EU-lidstaten op een positieve manier om te gaan met handelingsbekwaamheid door eerder te kiezen voor ondersteunende insluiting dan voor automatische uitsluiting;

63.

is bezorgd over het feit dat personen met een handicap nog steeds moeilijkheden ondervinden bij het verkrijgen van toegang tot de rechter; herinnert eraan dat het recht van toegang tot de rechter een fundamenteel grondrecht en een essentieel onderdeel van de rechtsstaat is; verzoekt de lidstaten stappen te ondernemen om ervoor te zorgen dat deze personen toegang krijgen tot alle procedurele voorzieningen en de procedures voor deze personen aan te passen; is van oordeel dat de Commissie moet overwegen om specifieke opleidingsprogramma's over het CRPD in het EU-Justitieprogramma 2014-2020 op te nemen; pleit ervoor dat de rechtbanken in de EU hun interne regelgeving en instructies zodanig aanpassen dat de toegang tot de rechter voor personen met een handicap wordt vergemakkelijkt en dat in de rechtspleging ook rekening wordt gehouden met de algemene aanbevelingen van het CRPD-Comité van de VN;

64.

beseft dat het Verdrag van Den Haag inzake de internationale bescherming van volwassenen op diverse wijzen doelmatig kan bijdragen tot de tenuitvoerlegging en handhaving van de internationale verplichtingen van de partijen bij het CRPD; betreurt in dit verband dat de Commissie geen gevolg heeft gegeven aan de resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 houdende aanbevelingen aan de Commissie betreffende de grensoverschrijdende gevolgen van de rechtsbescherming van volwassenen (23);

65.

vestigt de aandacht op het geweld, de intimidaties, het seksueel misbruik op school, thuis of in een instelling waarvan kinderen met een handicap meer kans lopen het slachtoffer te worden; dringt er bij de Europese Unie en haar lidstaten op aan doeltreffender in te grijpen en het geweld tegen kinderen met een handicap met specifieke maatregelen en toegankelijke ondersteunende diensten te bestrijden;

66.

vraagt de Commissie doeltreffende maatregelen te nemen ter voorkoming van geweld tegen kinderen met een handicap, gericht op families, gemeenschappen, professionelen en instellingen; merkt op dat scholen een cruciale rol spelen voor de bevordering van sociale inclusie en benadrukt dat degelijke regelingen noodzakelijk zijn waardoor inclusie in reguliere scholen mogelijk is en opvoeders en onderwijzers terdege voorbereid en opgeleid zijn om geweld tegen kinderen met een handicap te erkennen en ertegen te reageren;

67.

vraagt de lidstaten daarnaast onvrijwillige behandeling en internering wettelijk te verbieden, in overeenstemming met de meest recente internationale normen;

68.

beveelt aan dat het beginsel van vrij verkeer van personen met een handicap binnen de Europese Unie wordt gewaarborgd door alle belemmeringen weg te nemen die nu nog bestaan;

69.

benadrukt dat het vrije verkeer van Europese burgers moet worden gewaarborgd voor personen met een handicap en dat de lidstaten daartoe moeten zorgen voor de wederzijdse erkenning van hun situatie en sociale rechten (artikel 18 van het CRPD);

70.

betreurt dat de Raad documenten betreffende handicaps niet heeft willen opnemen onder het toepassingsgebied van de Verordening ter bevordering van het vrije verkeer van burgers en bedrijven door vereenvoudigde aanvaarding van bepaalde openbare akten in de Europese Unie;

71.

is verheugd over het proefproject met de Europese gehandicaptenkaart; betreurt de beperkte deelname van de lidstaten aan het project inzake een Europese gehandicaptenkaart, dat met praktische maatregelen de mobiliteit en de wederzijdse erkenning van de rechten van personen met een handicap in de lidstaten vereenvoudigt;

72.

beklemtoont dat om de volledige eerbiediging van de rechten van personen met een handicap te waarborgen het noodzakelijk is dat hun de vrijheid wordt gegeven zelf te kiezen hoe zij willen leven en hoe zij hun potentieel het best kunnen benutten, door bijvoorbeeld meer gebruik te maken van vormen van ondersteuning zoals mantelzorg;

73.

betreurt ten zeerste de desastreuze omstandigheden waarin personen met een handicap in sommige lidstaten zijn geplaatst, en verzoekt de lidstaten alles in het werk te stellen om het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en in het bijzonder artikel 3 betreffende het verbod op onmenselijke of vernederende behandelingen na te leven;

74.

spoort de Commissie en de Raad aan meer aandacht te besteden aan de behoeften van personen met een handicap en deze behoeften consequent in aanmerking te nemen bij de evaluatie van EU-verordeningen, bijvoorbeeld de verordeningen over passagiersrechten in verschillende vormen van vervoer (Verordeningen (EG) nr. 1107/2006 en (EG) nr. 261/2004 over luchtvervoer, Verordening (EG) nr. 1371/2007 over treinvervoer, Verordening (EU) nr. 1177/2010 over vervoer over water en Verordening (EU) nr. 181/2011 over vervoer per autobus en touringcar) en bij de opstelling van wetgeving, bijvoorbeeld over passagiersrechten voor multimodale reizen; benadrukt dat de EU zich in 2010 in de Europese strategie inzake handicaps 2010-2020 heeft verplicht tot een onbelemmerd Europa;

75.

dringt er bij de EU op aan scherper toe te zien op de uitvoering van de wetgeving inzake passagiersrechten en de werkzaamheden van de nationale handhavingsinstanties te harmoniseren, en verzoekt de lidstaten alle nodige maatregelen te nemen om EU-wetgeving uit te voeren die bedoeld is om de toegankelijkheid van het vervoer (per bus en taxi, per openbaar stedelijk vervoer en per spoor, door de lucht en over water, alsmede stations, luchthavens en havens) op lokaal, regionaal en nationaal niveau te verbeteren en de hindernissen die een onbelemmerd Europa in de weg staan aan te pakken, bijvoorbeeld door de bevoegdheden van de desbetreffende handhavingsinstanties krachtens de wetgeving inzake passagiersrechten uit te breiden, om ervoor te zorgen dat alle passagiers met handicaps in de EU daadwerkelijk dezelfde rechten genieten, ook wat betreft toegankelijkheid en standaardisering, harmonisatie, technische voorschriften en stimulansen voor bedrijven;

76.

verzoekt de Commissie de verantwoordelijkheden van alle betrokkenen bij de zorg voor personen met verminderde mobiliteit te verduidelijken, met name wat de overstap tussen de verschillende vervoerswijzen betreft, en het Parlement te informeren over de inspraak van gehandicaptenorganisaties en hun rol bij de tenuitvoerlegging van de verordeningen inzake passagiersrechten;

77.

benadrukt dat onbelemmerde toegankelijkheid van vervoersdiensten, voertuigen, infrastructuur en intermodale knooppunten, vooral ook in plattelandsgebieden, de sleutel vormt tot mobiliteitssystemen die geen ingebouwde discriminatie kennen; benadrukt in dit verband dat personen met een handicap toegang moeten hebben tot producten en diensten en dat er meer inspanningen geleverd moeten worden om vervoers- en toerismediensten, voertuigen en infrastructuur toegankelijker te maken; wijst erop dat de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen de mogelijkheid biedt tot financiering van maatregelen in stedelijke gebieden en maatregelen met het oog op een betere toegankelijkheid voor personen met een handicap, die tot 10 % van de aanpassingskosten kan bedragen;

78.

verzoekt de Commissie in haar jaarverslag over de uitvoering van de TEN-V-fondsen bekend te maken welke vooruitgang er is geboekt en hoeveel steun er uit hoofde van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen en andere EU-financieringsinstrumenten is verleend voor het aanpassen van de infrastructuur aan personen met een handicap; verzoekt de Commissie ook maatregelen te treffen ter bevordering van een grotere deelname aan projecten ter aanpassing van infrastructuur aan personen met een handicap, onder meer in de vorm van informatiebijeenkomsten en bekendmaking onder potentiële projectontwikkelaars;

79.

wijst in dit verband op het belang van de financiering van maatregelen in stedelijke gebieden, waar vaker tussen de verschillende vervoerswijzen wordt overgestapt en waar personen met enigerlei verminderde mobiliteit de meeste moeilijkheden ondervinden;

80.

onderstreept dat consequent toegankelijke formaten bovenaan de agenda voor beleidsmaatregelen inzake gedigitaliseerde mobiliteitsmarkten zouden moeten staan en de toegang voor alle personen met allerlei soorten handicaps zouden moeten vergemakkelijken door gebruik van toegankelijke talen, formaten en technologieën, aangepast aan de verschillende soorten handicap, waaronder gebarentaal, braille, ondersteunende en alternatieve communicatiesystemen en andere toegankelijke communicatiemiddelen, -vormen en -formaten van hun keuze, waaronder gemakkelijk te lezen taal of pictogrammen, ondertiteling en persoonlijke tekstboodschappen voor reisinformatie, reservering en ticketverkoop, waarbij gebruik wordt gemaakt van meer dan één zintuig; dringt er bij de Commissie op aan om met het oog op de vervoersfaciliteiten en -diensten passende toezichts- en controlesystemen in te voeren om ervoor te zorgen dat toegankelijkheids- en ondersteuningsapparatuur in alle lidstaten ook in het openbaar vervoer wordt aangeboden aan personen met een handicap;

81.

benadrukt dat personen met een handicap in staat gesteld moeten worden inlichtingen in te winnen over multimodale en grensoverschrijdende verkeersverbindingen voor vervoer van deur-tot-deur, zodat gekozen kan worden voor de duurzaamste, goedkoopste of snelste verbinding, alsmede deze verbinding online te boeken en te betalen;

82.

dringt erop aan dat er realtime-reisinformatie beschikbaar wordt gesteld, zodat personen met een handicap vóór en tijdens de reis op de hoogte kunnen worden gesteld van eventuele storingen en alternatieve reismogelijkheden;

83.

benadrukt dat personen met een handicap toegang moeten hebben tot informatie en communicatie in toegankelijke formaten en technologieën, waaronder gebarentalen, braille, ondersteunende en alternatieve communicatiesystemen en andere toegankelijke communicatiemiddelen, -vormen en -formaten van hun keuze, waaronder gemakkelijk te lezen formaten en ondertiteling; vraagt de Commissie derhalve de noodzakelijke maatregelen te treffen ter versterking van de tenuitvoerlegging van de EU-wetgeving over toegang tot informatie en communicatie; dringt er bij de Raad op aan het besluit betreffende de sluiting van het Verdrag van Marrakesh tot bevordering van de toegang tot gepubliceerde werken voor personen die blind zijn, visueel gehandicapt of anderszins een leeshandicap hebben, onverwijld aan te nemen; dringt er bij de Raad en de lidstaten op aan in overeenstemming met de bepalingen ervan coherente en doeltreffende maatregelen te treffen;

84.

herinnert eraan dat onafhankelijkheid, integratie en toegang tot een inclusief onderwijs- en opleidingssysteem, cultureel leven, ontspanning en sport rechten zijn die worden gewaarborgd door artikelen 19, 24 en 30 van het CRPD; herinnert eraan dat deze rechten worden beschermd door EU-wetgeving, in het bijzonder artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat discriminatie op grond van een handicap verbiedt, en het beginsel van volledige participatie, waaronder democratische deelname en inclusie in de samenleving van personen met een handicap (artikel 3 van het CRPD); vraagt de Commissie en de lidstaten derhalve maatregelen die de doeltreffende en gelijke toegang van personen met een handicap tot belangrijke domeinen zoals onderwijs, cultuur en sport en ook tot buitenschoolse activiteiten zoals theater, talen en kunst garanderen, te versterken; vraagt de Commissie om voor de onderwijs- en opleidingsdoelstellingen handicapspecifieke indicatoren op te nemen in de Europa 2020-strategie;

85.

herinnert aan het ontwerp voor het algemeen commentaar van het CRPD-Comité van de VN op artikel 24 („het recht op inclusief onderwijs”), waarin de normatieve inhoud, de verplichtingen van de staten, het verband met andere bepalingen van het verdrag en de tenuitvoerlegging op nationaal niveau worden gedetailleerd;

86.

benadrukt nogmaals dat programma's voor jongeren speciale aandacht moeten hebben voor jongeren met een handicap;

87.

merkt op dat de behoeften van jongeren met een handicap moeten worden gemainstreamd in de jongerenstrategieën voor na 2018;

88.

herinnert eraan dat personen met een handicap vaak worden uitgesloten van of geen effectieve toegang hebben tot onderwijs- en opleidingsdiensten en dat op maat gemaakte onderwijsprocessen die rekening houden met het niveau van hun invaliditeit, noodzakelijk zijn om hen te helpen hun volledige sociale, economische en educatieve potentieel te bereiken; benadrukt dat de noodzakelijke maatregelen moeten worden getroffen om ervoor te zorgen dat alle studenten met een handicap de noodzakelijke redelijke aanpassingen krijgen om gebruik te kunnen maken van hun recht op inclusief en hoogwaardig onderwijs; spoort de lidstaten en de bevoegde gedecentraliseerde regionale en lokale overheden ertoe aan opleidingsprogramma's en permanente beroepsopleidingsmogelijkheden voor alle relevante belanghebbenden die betrokken zijn bij niet-formele en informele leeromgevingen te versterken alsook hun toegang tot ICT-infrastructuren te verbeteren, om hun werk met leerlingen met een handicap te steunen en vooroordelen over personen met een handicap, in het bijzonder personen met een psychosociale of verstandelijke handicap, te bestrijden;

89.

verzoekt de Commissie en de lidstaten doeltreffende maatregelen te nemen om segregatie en de afwijzing van studenten met een handicap binnen scholen en leeromgevingen tegen te gaan en hen toegang tot redelijke aanpassingen en de nodige steun te geven zodat de leerlingen geholpen worden om hun volledige potentieel te verwezenlijken; benadrukt dat gelijke kansen enkel kunnen worden bereikt als inclusief onderwijs en opleiding worden verzekerd op alle niveaus en in alle soorten onderwijs en opleidingen, met inbegrip van levenslang leren, en de erkenning van kwalificaties van personen met een handicap derhalve wordt gegarandeerd, in het bijzonder de kwalificaties die werden verworven dankzij ondersteunende leeromgevingen waar personen met een handicap specifieke vaardigheden en bekwaamheden leren om hun handicap op te vangen; wijst op de technische en financiële tekortkomingen van de speciale onderwijsprogramma's, vooral in de door de crisis getroffen lidstaten, en vraagt de Commissie te onderzoeken hoe de situatie kan worden verbeterd;

90.

neemt kennis van de vooruitgang die werd geboekt voor de regeling van programma's voor de uitwisseling van studenten, in het bijzonder het Erasmus+-programma, door in bijkomende financiële steun te voorzien voor de mobiliteit van studenten en personeel met een handicap, en benadrukt dat het noodzakelijk is specifieke regelingen te blijven treffen met betrekking tot alle aspecten van het programma; erkent dat studenten met een handicap in de praktijk nog steeds met verschillende obstakels worden geconfronteerd (qua gedrag, communicatie, architectuur, informatie enz.); vraagt de Commissie en de lidstaten zich meer in te zetten voor de deelname van personen met een handicap aan EU-uitwisselingsprogramma's en de zichtbaarheid en transparantie van mobiliteitsmogelijkheden te verhogen; vraagt de Commissie bovendien de uitwisseling te bevorderen van beste praktijken met betrekking tot de toegang van studenten en docenten met een handicap tot uitwisselingsprogramma's;

91.

dringt aan op onderwijssystemen die geen leeromgeving creëren waarin aan leerlingen etiketten worden gegeven (zoals banding en streaming), omdat dit een negatieve impact heeft op studenten met een handicap, in het bijzonder studenten met leerstoornissen;

92.

roept de Commissie op in haar evaluatie van de richtlijn grensoverschrijdende gezondheidszorg ook een specifiek op personen met een handicap gericht onderdeel op te nemen en spoort de lidstaten met klem aan de tenuitvoerlegging van deze richtlijn te bevorderen vanuit het oogpunt van de behoeften van personen met een handicap en hun recht om te weten wat de bepalingen van de richtlijn inhouden en welke instrumenten erin worden aangereikt, en om deze bepalingen en instrumenten, waar zelfs het algemene publiek weinig weet van heeft, ook daadwerkelijk te benutten, op voet van gelijkheid met anderen;

93.

wijst op de sterke correlatie tussen handicaps — meer dan 15 % van de bevolking van de EU heeft een handicap — en gezondheidsproblemen, en merkt in dit verband op dat personen met een handicap problemen en blijvende belemmeringen kunnen ondervinden bij de toegang tot gezondheidszorg, met ontoereikende verstrekking van gezondheidszorg en onvervulde medische behoeften tot gevolg, ook wanneer de handicap het gevolg is van een negatieve reactie op een geneesmiddel; wijst erop dat problemen en belemmeringen bij de toegang tot kwalitatief hoogwaardige gezondheidszorg ertoe leiden dat personen met een handicap minder gemakkelijk een zelfstandig en inclusief leven kunnen leiden, op voet van gelijkheid met anderen;

94.

stelt bezorgd vast dat personen met een handicap veel vaker melding maken van ontoereikende of geheel ontbrekende verstrekking van gezondheidszorg, alsook van gevallen van gedwongen of slechte behandeling, hetgeen erop duidt dat de professionals in de sector onvoldoende getraind zijn in het omgaan met de zorgbehoeften van personen met een handicap; verzoekt de lidstaten te investeren in de beroepsopleiding van zorgverleners die personen met een handicap behandelen en begeleiden;

95.

benadrukt dat moet worden gewaarborgd dat personen met een handicap met kennis van zaken toestemming verlenen voor alle medische handelingen waarvoor zulks noodzakelijk is, en dat bijgevolg de nodige maatregelen moeten worden getroffen om de bewuste informatie voor deze personen toegankelijk te maken en ervoor te zorgen dat zij ze begrijpen; benadrukt dat deze toestemming persoonlijk, vooraf en met kennis van zaken moet worden gegeven, middels de nodige mechanismen om te waarborgen dat deze beginselen in acht worden genomen, en dat soortgelijke passende maatregelen moeten worden getroffen voor personen met een psychosociale handicap;

96.

verzoekt de Commissie om zowel haar instrumenten voor gezondheid als haar gezondheidsbeleid af te stemmen op personen met een handicap, om zo op basis van betere fysieke, omgevings- en sensorische toegankelijkheid, kwaliteit en betaalbaarheid de gezondheidsperspectieven van personen met een handicap in de lidstaten te verbeteren; verzoekt de Commissie tevens om personen met een handicap bij de ontwikkeling van die instrumenten en beleidslijnen grondig te raadplegen;

97.

herhaalt dat reproductieve rechten onderdeel uitmaken van de fundamentele vrijheden zoals bedoeld in de verklaring en het actieprogramma van Wenen van 1993 en in het CRPD, met inbegrip van het recht op gelijkheid en non-discriminatie, het recht om te trouwen en een gezin te stichten, het recht op alomvattende reproductieve gezondheidszorg, waaronder gezinsplanning en gezondheidszorg, onderwijs en voorlichting voor moeders, het recht op geïnformeerde toestemming ten aanzien van alle medische procedures, waaronder sterilisatie en abortus, en het recht op bescherming tegen seksueel misbruik en seksuele uitbuiting;

98.

vraagt de lidstaten maatregelen te nemen om te waarborgen dat alle gezondheidszorg en alle diensten voor vrouwen met een handicap, waaronder reproductieve gezondheidszorg en geestelijke gezondheidszorg en diensten, toegankelijk zijn en stoelen op de vrije en geïnformeerde toestemming van de betrokken personen;

99.

vraagt de lidstaten richtsnoeren vast te stellen om te waarborgen dat al het onderwijs en alle informatie, gezondheidszorg en diensten in verband met de seksuele en reproductieve gezondheid aan vrouwen en meisjes met een handicap ter beschikking worden gesteld in een toegankelijke en aan hun leeftijd aangepaste vorm, onder meer door middel van gebarentaal, brailleschrift, tactiele communicatie, grote letters en andere alternatieve communicatiewijzen, -middelen en -formaten;

100.

herhaalt zijn standpunt dat gespecialiseerde ondersteuning, zoals kinderopvang, nodig is om vrouwen en mannen met een handicap en hun gezin de kans te geven het ouderschap ten volle te beleven;

101.

benadrukt dat ziektekostenverzekeringen geen discriminatie mogen inhouden ten aanzien van personen met een handicap;

102.

wenst dat de Commissie, met de bijzondere rol van patiëntenorganisaties in gedachten, richtsnoeren ontwikkelt die voor de hele EU gelden, bestemd zijn voor de nationale contactpunten en betrekking hebben op het verstrekken van toegankelijke informatie aan alle patiënten over zorg in andere lidstaten;

103.

moedigt de Commissie aan de lidstaten en de leden van de Europese referentienetwerken te ondersteunen bij het uitbreiden van hun middelen en expertise op het gebied van handicaps die mogelijkerwijs niet zeldzaam zijn, maar wel in hoge mate gespecialiseerde, door multidisciplinaire gezondheidszorgteams verleende gezondheidszorg behoeven, evenals via dit netwerk bijeengebrachte kennis en middelen;

104.

benadrukt dat personen met een handicap betere toegang moeten krijgen tot producten en diensten; wijst erop dat overwegingen van economische aard en overwegingen in verband met de kosten-batenverhouding de ontwikkeling en toepassing van betere toegang in de weg staan; meent dat gezondheidsproducten en -diensten veiliger en toegankelijker zullen worden als personen met een handicap meer bij de ontwikkeling ervan worden betrokken;

105.

onderstreept dat personen met een handicap op gedigitaliseerde mobiliteitsmarkten eveneens problemen ondervinden, en verzoekt om deze markten voor alle personen met een handicap gemakkelijker toegankelijk te maken en daartoe, naargelang van de aard van de handicap, gebruik te maken van toegankelijke talen, formaten en technologieën, waaronder pictogrammen, brailleschrift, ondersteunende en alternatieve communicatiesystemen en andere toegankelijke communicatiemiddelen, -vormen en -formaten van hun keuze, met inbegrip van gemakkelijk te lezen taal, ondertiteling en persoonlijke tekstboodschappen, met name voor gezondheidsinformatie, waarbij gebruik wordt gemaakt van meer dan één zintuig;

106.

vraagt de Commissie gestaag door te gaan met het bevorderen van preventie en gezondheid, teneinde de grote verschillen in gezondheid en toegang, die vooral gevolgen hebben voor de meest kwetsbare personen met een handicap, te verkleinen;

107.

vraagt de Commissie en de lidstaten zich ervoor in te zetten dat geheugenstoornissen als een handicap worden geclassificeerd;

108.

vraagt de Commissie en de lidstaten in voldoende mate oog te hebben voor de rol van mantelzorgers en ervoor te zorgen dat ook zij, gezien de impact die het zorgen voor personen met een handicap heeft op hun eigen lichamelijke en geestelijke gezondheid en welzijn, op geëigende wijze toegang hebben tot gezondheidsdiensten;

109.

roept de lidstaten en de Commissie op te garanderen dat arbeidsgerelateerde rechten en diensten, waaronder redelijke aanpassingen in het kader van de richtlijn gelijke behandeling in arbeid en beroep, overdraagbaar zijn en het recht van vrij verkeer van mensen met een handicap eerbiedigen; verzoekt de lidstaten stimulansen voor werkgevers in te voeren en actieve arbeidsmarktmaatregelen te nemen om de werkgelegenheidskansen voor personen met een handicap te verbeteren; erkent het potentieel van zowel de sociale economie als de opkomende digitale economie voor het bieden van werkgelegenheid voor personen met een handicap;

110.

geeft uiting aan zijn bezorgdheid over de hoge werkloosheid onder personen, vooral vrouwen, met een handicap, in vergelijking met andere bevolkingsgroepen in de EU; roept de lidstaten op een beleidskader te bevorderen en te waarborgen voor de deelname aan de arbeidsmarkt van vrouwen met een handicap, met inbegrip van vrouwen met een verborgen handicap, chronische aandoening of leerstoornis;

111.

is bezorgd over het feit dat de Richtlijn gelijke behandeling in arbeid en beroep het weigeren van redelijke aanpassingen voor personen met een handicap niet expliciet noemt als een vorm van discriminatie; verzoekt de Commissie een stand van zaken te geven over de verschillende soorten ontvangen klachten en in dat verband na te gaan of een herziening van de richtlijn noodzakelijk is;

112.

wijst op de voordelen die het oplevert om buiten het kader te gaan van banen in beschermde werkplaatsen en ook de voorwaarden te scheppen voor banen voor personen met een handicap op de zogeheten open arbeidsmarkt; onderstreept het belang van de uitwisseling van beste praktijken tussen overheidsinstanties, organisaties van personen met een handicap, verstrekkers van ondersteunende diensten, werkgevers met relevante ervaring en andere betrokken actoren;

113.

verzoekt de Commissie en de lidstaten te blijven ijveren voor de tewerkstelling van personen met een handicap via ondernemingen uit de sociale en op solidariteit gebaseerde economie, en er zo toe bij te dragen dat personen met een handicap toetreden tot de arbeidsmarkt; verzoekt de Commissie in dit verband de recent opgekomen markt voor sociale investeringen te blijven bevorderen via de instrumenten die zijn uitgewerkt in het kader van het Initiatief voor sociaal ondernemerschap, en het Parlement op de hoogte te houden van de resultaten van de tussentijdse evaluatie van het initiatief;

114.

herinnert eraan dat het, om te voorkomen dat personen met een handicap ontslagen worden, van fundamenteel belang is dat zij hun werk mogen verrichten overeenkomstig specifieke wetgeving; beveelt bovendien aan dat er passende controles worden verricht en dat wordt samengewerkt met arbeidsbureaus en bedrijven om een einde te maken aan de marginalisering van personen met een handicap op de arbeidsmarkt en ervoor te zorgen dat hun potentieel volledig benut wordt;

115.

roept de lidstaten op om kwaliteitskaders aan te nemen voor stages, maar ook opleidingsmogelijkheden aan te moedigen en te ontwikkelen voor personen met een handicap door te zorgen voor redelijke aanpassingen en toegankelijkheid, teneinde hun sociale bescherming te verzekeren en hun inpassing in de arbeidsmarkt te vergemakkelijken;

116.

verzoekt de lidstaten dringende maatregelen te treffen om de negatieve gevolgen van de bezuinigingsmaatregelen op de sociale bescherming van personen met een handicap te voorkomen en terug te draaien;

117.

roept de lidstaten op om, in het kader van een Europese pijler van sociale rechten, te voorzien in doeltreffende mechanismen om armoede, kwetsbaarheid en sociale uitsluiting onder personen met een handicap en hun families te voorkomen of te beperken, met bijzondere aandacht voor kinderen en ouderen met een handicap;

118.

roept de lidstaten op zich te onthouden van bezuinigingen op uitkeringen met betrekking tot invaliditeit, gemeenschapsdiensten, gezondheidszorg en opleidings- en onderwijsprogramma's, die het CRPD ondergraven en tot nog grotere armoede en sociale uitsluiting leiden;

119.

verzoekt de Commissie en de lidstaten met klem de sociale uitsluiting van personen met een handicap en hun families ook tegen te gaan door aan de hand van gemeenschappelijke regels maatregelen te nemen tegen de armoede waarin vele gezinnen van mensen met een handicap verkeren en zich daarbij te baseren op indicatoren op grond waarvan de noodzakelijke steunverlening kan worden aangepast;

120.

onderstreept dat de artikelen 7 en 96, lid 7, van de Verordening (EU) nr. 1303/2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen, de lidstaten en de Commissie, bij het gebruik van de structuur- en investeringsfondsen van de EU (ESI-fondsen) in het algemeen en de operationele programma's in het bijzonder, verplichten tot het in aanmerking nemen en bevorderen van gelijke kansen, non-discriminatie en inclusie van personen met een handicap; dringt aan op een geïntegreerde benadering om te voorzien in de specifieke behoeften van personen met een handicap; roept de Commissie derhalve op nauwlettend toe te zien op de toepassing van de algemene ex-antevoorwaarden inzake handicaps en de bestrijding van discriminatie; benadrukt dat de geschiktheid van geplande maatregelen om zowel gelijke kansen voor mannen en vrouwen als de integratie van personen met een handicap te bevorderen, moet worden bepaald aan de hand van een beoordeling ervan, met name wat betreft de toegankelijkheid van financiering;

121.

verzoekt beleidsmakers op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau met klem om te zorgen voor doeltreffend toezicht op de uitvoering van de bepalingen inzake non-discriminatie, alsook de toegankelijkheid en het gebruik van de ESI-fondsen ter bevordering van gelijke toegang voor personen met een handicap tot alle diensten, met inbegrip van internetdiensten, ter ondersteuning van gelijke en toereikende woonvoorzieningen in plaatselijke gemeenschappen, zowel in landelijke en dunbevolkte gebieden als in steden, alsook ter ondersteuning van de instellingen die hen verzorgen; merkt evenwel op dat het sociaal beleid en de financiering ervan hoofdzakelijk onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen;

122.

verzoekt de Commissie er nauwlettend op toe te zien dat het beginsel van non-discriminatie en de daarmee verband houdende wetgeving bij de gebruikmaking van ESI-fondsen worden geëerbiedigd; benadrukt dat instanties die belast zijn met de bevordering van sociale insluiting en non-discriminatie, met inbegrip van organisaties van personen met een handicap, tijdens de programmeringsfase en de uitvoeringsfase van de operationele programma's bij het partnerschap moeten worden betrokken, om te waarborgen dat daadwerkelijk rekening wordt gehouden met de belangen en zorgen van personen met een handicap; dringt erop aan dat de ESI-fondsen zodanig worden benut dat aan de minimumnormen inzake toegankelijkheid, mobiliteit en huisvesting voor personen met een handicap wordt voldaan en merkt op dat dit met name voor de lokale en regionale autoriteiten een belangrijke en lastige taak is;

123.

verzoekt de lidstaten beter gebruik te maken van structuurfondsen, in het bijzonder het Europees Sociaal Fonds en het Programma Creatief Europa, en daarbij de nationale, regionale en lokale organisaties van personen met een handicap zoveel mogelijk te betrekken; benadrukt bovendien dat het belangrijk is personen met een handicap volledige toegang te waarborgen tot de arbeidsmarkt, onderwijs en opleiding, Erasmus+, de Jongerengarantieregeling en Eures;

124.

verzoekt de lidstaten het principe uit te breiden waarbij aanbestedende diensten de mogelijkheid hebben aanvragers van de ESI-fondsen uit te sluiten, als niet voldaan is aan de voorwaarde van toegankelijkheid voor personen met een handicap;

125.

is verheugd over de ex-antevoorwaarden met betrekking tot sociale inclusie en de investeringsprioriteit voor de „overgang van institutionele naar gemeenschapsgerichte diensten” in de Verordening Gemeenschappelijke Bepalingen; verzoekt de lidstaten de fondsen te gebruiken voor de-institutionalisering en als een instrument om het CRPD ten uitvoer te leggen;

126.

is bezorgd dat de Europese structuur- en investeringsfondsen ten onrechte worden gebruikt om institutionalisering te stimuleren en roept de lidstaten en de Commissie op hier, in overeenstemming met het CRPD en in onderling overleg met organisaties van personen met een handicap, strenger toezicht op te houden; meent dat transparantiebeginselen moeten worden gehanteerd voor de hele procedure, van de toewijzing van middelen tot en met de werkelijke aanwending ervan;

127.

verzoekt de Commissie en de lidstaten de nodige maatregelen te treffen, onder meer door gebruik te maken van ESI-fondsen en andere relevante fondsen van de Unie, om in plaatselijke gemeenschappen hoogwaardige en betaalbare ondersteunende diensten te ontwikkelen voor jongens en meisjes met een handicap en hun families, met inbegrip van personen die intensieve hulp behoeven, om de-institutionalisering te stimuleren en nieuwe institutionalisering te voorkomen en om sociale inclusie en toegang tot inclusief kwaliteitsonderwijs voor jongens en meisjes met een handicap te bevorderen;

128.

is van mening dat de EU-instellingen moeten overwegen om toekomstige en bestaande financieringsstromen open te stellen voor organisaties die actief personen met een handicap vertegenwoordigen;

129.

vraagt de Commissie te blijven streven naar de inclusie van personen met een handicap door het verstrekken van financiële steun aan een aantal grassrootsprojecten en -organisaties;

130.

verzoekt de EU-instellingen en de lidstaten om personen met een handicap, onder meer via hun vertegenwoordigende organisaties, actief bij de besluitvormingsprocessen te betrekken in overeenstemming met artikel 4, lid 3, van het CRPD; beveelt bovendien aan in de loop van deze processen terdege rekening te houden met de meningen van personen met een handicap;

131.

wijst opnieuw op het belang van uitzonderingen en beperkingen op auteursrechten en naburige rechten voor personen met een handicap; neemt kennis van de sluiting van het Verdrag van Marrakesh tot bevordering van de toegang tot gepubliceerde werken voor personen die blind of visueel gehandicapt zijn, en herhaalt ervan overtuigd te zijn dat de EU bevoegd is om dit verdrag te sluiten zonder de ratificatie ervan te laten afhangen van de herziening van het EU-rechtskader of het tijdstip van een arrest van het Hof van Justitie; onderstreept in dit verband voorts dat het Parlement, de Commissie en de lidstaten moeten samenwerken om tot een snelle ratificatie van het Verdrag van Marrakesh te komen;

132.

benadrukt dat bij eventuele wijziging van de regelgeving op het gebied van het auteursrecht en naburige rechten ervoor dient te worden gezorgd dat mensen met een handicap toegang krijgen tot door deze rechten beschermde werken en diensten in welk formaat dan ook; herinnert eraan dat de Commissie met wetgevingsvoorstellen dient te komen voor uitzonderingen en beperkingen op auteursrechten en naburige rechten om ervoor te zorgen dat mensen met een handicap, ongeacht de aard daarvan, toegang krijgen tot door deze rechten beschermde werken en diensten;

133.

benadrukt dat digitale systemen een belangrijk middel zijn om de deelname van personen met een handicap aan alle aspecten van de samenleving te vergemakkelijken en beveelt aan het gebruik van omgevingsgerichte assistentietechnologieën in het onderwijs te blijven onderzoeken; erkent dat een onevenredig aantal personen met een handicap zich momenteel niet online begeeft, dat digitale ontwikkelingen aan hen voorbijgaan en dat zij als gevolg daarvan informatie, kansen, het leren van nieuwe vaardigheden en toegang tot belangrijke diensten mislopen; vraagt de wetgevers op nationaal en EU-niveau derhalve toegankelijkheidsbepalingen in aanmerking te nemen bij de tenuitvoerlegging van de wetgeving inzake de digitale eengemaakte markt, de kwestie van toegankelijkheid tot digitale inhoud in alle relevante beleidsdomeinen op te nemen, opleidingsprogramma's voor „digitale kampioenen” in gemeenschappen op te starten om meer personen met een handicap aan te moedigen online te gaan, en de nodige maatregelen te treffen ter bestrijding van cybercriminaliteit en cyberpesten; vraagt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat intellectuele-eigendomsrechten geen onredelijk of discriminerend obstakel vormen voor de toegang van personen met een handicap tot cultureel materiaal, en een verplichte uitzondering op het auteursrecht te overwegen in geval van gebruik, door personen met een handicap, dat rechtstreeks verband houdt met deze handicap en niet-commercieel van aard is, in de mate die door de specifieke handicap wordt vereist; vraagt dat een horizontale benadering van de mensenrechten van personen met een handicap in alle EU-beleidsdomeinen wordt toegepast;

134.

herinnert eraan dat sport een uiterst waardevol instrument is voor sociale inclusie aangezien het mogelijkheden tot interactie en het verwerven van sociale vaardigheden biedt; vraagt de Commissie en de lidstaten om krachtens artikel 30 van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap specifieke programma's te starten om sportactiviteiten en sportieve evenementen toegankelijker te maken voor personen met een handicap; merkt op dat het recht op volledige toegang tot culturele evenementen en ontspanningsactiviteiten een basisrecht is en vraagt de Commissie derhalve de toegankelijkheid tot dergelijke evenementen, locaties, goederen en diensten, ook in de audiovisuele sector, te verbeteren; uit zijn tevredenheid over de initiatieven om audiovisuele en andere werken met geschikte ondertitels of audiobeschrijving te verstrekken zodat zij toegankelijk zijn voor mensen met een handicap;

135.

is van mening dat er digitale instrumenten voor personen met een handicap moeten worden ontwikkeld om de integratie van sportmannen en -vrouwen met een handicap te stimuleren, en dat er platformen moeten worden opgezet voor telewerk, flexibele werkplekken en gemeenschappelijke werkruimtes; is voorts van mening dat kwalitatief hoogwaardig onderwijs en de sportvoorzieningen op scholen moeten worden aangepast aan de behoeften van kinderen met een handicap en dat in elke lidstaat een nationaal en regionaal strategisch beleidskader moet worden ingevoerd voor een leven lang leren, dat concrete maatregelen omvat om personen met een handicap te helpen hun vaardigheden te ontwikkelen;

136.

herinnert eraan dat in het Media-subprogramma binnen Creatief Europa speciale aandacht moet worden besteed aan projecten waarin de kwestie van handicaps aan bod komt, en dat de educatieve kracht van films en festivals in dit verband moet worden benadrukt;

137.

onderstreept het feit dat toegankelijkheid belangrijk is om personen met een handicap ten volle gebruik te laten van maken van het Europese toeristische aanbod;

138.

benadrukt dat toerismediensten rekening moeten houden met de bijzondere behoeften van personen met een handicap, zoals goede toegankelijkheid van informatie en communicatie en van faciliteiten zoals kamers, badkamers, toiletten en andere binnenruimten;

139.

onderstreept dat het principe van „toerisme voor iedereen” de referentie moet zijn voor elke actie op het gebied van toerisme op nationaal, regionaal, lokaal en Europees niveau; merkt op dat dienstverleners in de toeristische sector rekening moeten houden met de behoeften van personen met een handicap, door de aanpassing van faciliteiten en activiteiten voor de opleiding van personeel te bevorderen;

Specifieke verplichtingen

140.

roept op tot het ontwikkelen van op mensenrechten gebaseerde indicatoren en verzoekt de lidstaten om vergelijkbare kwantitatieve en kwalitatieve gegevens te verstrekken, opgesplitst op basis van verschillende factoren, waaronder geslacht, leeftijd, beroepsstatus en soort handicap, voor alle activiteiten in de EU; verzoekt de Commissie geld uit te trekken voor relevant onderzoek en het verzamelen van gegevens, bijvoorbeeld met betrekking tot toegankelijkheid van toerisme en gezondheidsdiensten, geweld tegen, misbruik en uitbuiting van alle personen met alle soorten handicaps in de gemeenschap en in instellingen;

141.

verzoekt de Commissie de gegevensverzameling over handicaps te harmoniseren door sociale enquêtes uit te voeren overeenkomstig artikel 31 van het CRPD, om de ontwikkelingen in de sector nauwkeurig in kaart te brengen en er bekendheid aan te geven; benadrukt dat bij die gegevensverzameling methoden moeten worden gebruikt die rekening houden met alle personen met een handicap, ook zij die ernstigere beperkingen hebben en zij die in een instelling wonen; meent dat alle verzamelde gegevens moeten worden onderworpen aan de strenge eisen van initiatieven op het gebied van mensenrechten en gegevensbescherming, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, de bepalingen van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, het Handvest voor de grondrechten van de Europese Unie en de Europese gegevensbeschermingsrichtlijn; benadrukt dat dergelijke enquêtes zo specifiek, nauwkeurig en doelgericht mogelijk moeten zijn en moeten worden gevolgd door passende studies en werkgroepen die leiden tot passende acties en doeltreffende maatregelen;

142.

verzoekt de Commissie de rechten van personen met een handicap systematisch te integreren in alle internationale samenwerkingsmaatregelen en -programma's van de EU;

143.

onderstreept hoe belangrijk het is alle duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen (SDG's) met betrekking tot handicaps te verwezenlijken, in het bijzonder doelstelling 4 over het garanderen van inclusief, egalitair kwaliteitsonderwijs, en benadrukt dat meer scholen toegang moeten krijgen tot aangepaste infrastructuur en materialen voor leerlingen met een handicap en dat moet worden geïnvesteerd in de vaardigheden van leerkrachten op het vlak van inclusief onderwijs en inspraak van kinderen op school en in de gemeenschap;

144.

wijst op de plechtige gelofte om niemand in de steek te laten en de verwijzingen naar handicaps in de SDG's, met name in de delen die gaan over onderwijs, groei en werkgelegenheid, ongelijkheid en de toegankelijkheid van menselijke nederzettingen, alsmede wat betreft de verzameling van gegevens en het toezicht op de SDG's, en beveelt aan dat de EU het voortouw neemt bij de tenuitvoerlegging van de SDG's waarin rekening wordt gehouden met handicaps; onderstreept tevens de verwijzingen naar het kader van Sendai voor rampenrisicovermindering;

145.

beveelt aan dat de EU het voortouw neemt bij een tenuitvoerlegging van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling waarbij rekening wordt gehouden met gehandicapten, en dat zij een werkprogramma opstelt, met een tussentijdse evaluatie daarvan, om een toezicht- en evaluatiemechanisme en de verantwoordingsplicht van de EU te garanderen;

146.

verzoekt de Commissie, uitgaande van het CRPD, een plan op te stellen voor de tenuitvoerlegging van de SDG's en de vermindering van het risico op rampen; onderstreept dat een dergelijk plan een belangrijke bijdrage zou moeten leveren aan het vastleggen van indicatoren op de gebieden die met handicaps en sociale en economische integratie verband houden; benadrukt dat bij het vastleggen van SDG-indicatoren speciale aandacht moet worden besteed aan armoede, sociale bescherming, gezondheidszorg, geweld tegen vrouwen, seksuele en reproductieve gezondheidszorg en rechten, toegang tot water en sanitaire voorzieningen en energie, weerbaarheid bij rampen en geboorteregistratie;

147.

onderstreept dat alle beleidsmaatregelen en programma's van de EU, zowel extern als intern, moeten stroken met het CRPD en specifieke maatregelen moeten omvatten waarmee de rechten van personen met een handicap worden opgenomen in alle beleidsterreinen, met inbegrip van humanitaire en ontwikkelingsmaatregelen en -programma's; verzoekt de EU daartoe een geharmoniseerd ontwikkelingsbeleid vast te stellen dat aandacht besteedt aan gehandicapten, en een systematische, geïnstitutionaliseerde aanpak in te voeren om de rechten van personen met een handicap een plaats te geven in alle internationale samenwerkingsmaatregelen en -programma's van de EU;

148.

beveelt aan dat de EU-delegaties en agentschappen voldoende inzicht in de EU-strategieën voor personen met een handicap aan de dag leggen en op een inclusieve en toegankelijke manier te werk gaan; suggereert de oprichting van een „CRPD-contactpunt” in de Europese Dienst voor extern optreden; pleit ervoor dat met spoed een handicapperspectief wordt verwerkt in alle opleidingen op het gebied van de mensenrechten in het kader van de missies van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB);

149.

doet voorts een beroep op de EU om:

meer ontwikkelingsprojecten in het leven te roepen die specifiek inzetten op personen met een handicap;

een mechanisme in te stellen voor capaciteitsopbouw en het delen van goede praktijken tussen de diverse EU-instellingen en tussen de EU en haar lidstaten inzake humanitaire hulp die aandacht besteedt aan en toegankelijk is voor gehandicapten;

in EU-delegaties contactpunten voor de gehandicaptenproblematiek in te richten en contactpersonen te benoemen die zo zijn opgeleid dat zij op competente en professionele wijze gehandicapten kunnen begeleiden;

in de dialoog met partnerlanden gehandicaptenvraagstukken aan de orde te stellen en de op het gebied van gehandicapten actieve ngo's in de partnerlanden te ondersteunen en met deze ngo's een strategische samenwerking aan te gaan;

het meerjarig financieel kader (MFK) en het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) in de context van het CRPD te herzien;

een verwijzing naar het mainstreamen van gehandicaptenvraagstukken in het EU-beleid op te nemen in de mogelijke nieuwe Europese consensus inzake ontwikkeling;

te overwegen middelen die zijn uitgetrokken voor alle beleidsmaatregelen en programma's van de EU inzake internationale samenwerking te reserveren voor de nationale programma's voor personen met een handicap;

ervoor te zorgen dat kinderen met een aannemelijk risico snel adequate en volledige zorg krijgen, aangezien het belangrijk is in een vroeg stadium in te grijpen;

150.

verwelkomt de nieuwe doelstelling 12 in het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie (2015-2019); roept de Commissie op de tenuitvoerlegging van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap systematisch ter sprake te brengen in de dialoog met derde landen over de mensenrechten; verzoekt de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de mensenrechten om vorderingen op dit gebied op gang te brengen en te monitoren, met name wat betreft inspanningen voor standaardisering op het gebied van toegankelijkheid;

151.

pleit voor de effectieve maatschappelijke inclusie van personen met een handicap, met name in plaatselijke gemeenschappen, en voor de financiering van diensten voor zelfstandig wonen ten behoeve van personen met een handicap, via programma's in het kader van de financieringsinstrumenten voor extern optreden; dringt aan op een meer gestroomlijnd gebruik van de EU-structuurfondsen; pleit voor een tussentijdse evaluatie van de externe financieringsinstrumenten, zodat beoordeeld kan worden hoe effectief zij zijn geweest voor de maatschappelijke inclusie van personen met een handicap en in hoeverre barrières zijn doorbroken en de toegankelijkheid is bevorderd; vraagt daarnaast om bij uitgaven binnen EU-programma's ter ondersteuning van opname in instellingen de segregatie van personen met een handicap te vermijden; dringt aan op een verhoging van de uitgaven en een nauwer toezicht, in overleg met organisaties van personen met een handicap;

152.

stelt voor dat iedereen die door de EU in dienst wordt genomen voor het beheer van de buitengrenzen en de asielcentra, een specifieke opleiding krijgt met betrekking tot de behoeften van personen met een handicap om te garanderen dat aan hun behoeften wordt voldaan;

153.

is verheugd over de terugtrekking van de Commissie uit het onafhankelijke toezichtskader (het EU-kader); zal zich inzetten om de meest geschikte opzet te vinden voor het EU-kader, zodat het volledig in overeenstemming is met het CRPD en de beginselen van Parijs, en dringt aan op de toetsing en wijziging van de Gedragscode tussen de Raad, de lidstaten en de Commissie tot vaststelling van interne regelingen voor de uitvoering door en de vertegenwoordiging van de Europese Unie met betrekking tot het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, waarbij ook het Europees Parlement wordt betrokken;

154.

benadrukt de behoefte aan intensere politieke samenwerking binnen het kader, alsmede aan financiële middelen en personeel om te waarborgen dat het zijn verplichtingen kan nakomen en gevolg kan geven aan de aanbevelingen van het CRPD;

155.

hecht zeer veel belang aan artikel 33 („Nationale implementatie en toezicht”) van het CRPD en aan de slotopmerkingen 76 en 77 van het CRPD-Comité van de VN, en is er daarom over verheugd dat het CRPD-Comité van de VN zijn goedkeuring hecht aan de aanwezigheid van het Parlement in de onafhankelijke toezichtsstructuur;

156.

roept de begrotingsautoriteiten op adequate middelen toe te wijzen om ervoor te zorgen dat het EU-kader zijn functies onafhankelijk kan uitvoeren;

157.

brengt in herinnering dat de Commissie verzoekschriften de Europese burgers (fysieke en rechtspersonen) overeenkomstig artikel 227 VWEU actieve bescherming biedt, waarbij burgers een klacht jegens Europese, nationale of lokale instanties kunnen indienen wanneer zij menen dat hun rechten worden geschonden, met inbegrip van rechten die voortvloeien uit de tenuitvoerlegging van Europees beleid dat de toepassing van het CRPD beoogt, binnen de context van de Verklaring betreffende de afbakening van de bevoegdheden die aan de slotakte van het Verdrag is gehecht;

158.

wijst erop dat de Commissie verzoekschriften de erkende EU-instantie is (samen met de Ombudsman, die burgers kan verdedigen in geval van wanbeheer) die binnen het EU-kader een beschermende functie kan vervullen met inachtneming van de werkingsbeginselen van de nationale instellingen voor de bescherming en bevordering van de mensenrechten (de „beginselen van Parijs”), die door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in Resolutie 48/134 van 1993 zijn vastgesteld;

159.

brengt in herinnering dat de Commissie verzoekschriften een beschermende functie heeft en daarom haar diensten ter beschikking stelt van de onafhankelijke toezichtsstructuur wat betreft voorafgaand onderzoek naar schendingen van het EU-recht bij de toepassing van het CRDP, de overdracht van verzoekschriften naar andere parlementaire commissies met het verzoek de kwestie te onderzoeken of passende maatregelen te nemen en bezoeken ter plaatse om informatie te verzamelen en in contact te treden met de nationale overheden;

160.

brengt in herinnering dat de Commissie verzoekschriften elk jaar een groot aantal verzoekschriften ontvangt van personen met een handicap, die erop wijzen dat miljoenen mensen dag na dag problemen ervaren bij de toegang tot werk en de arbeidsmarkt, onderwijs en vervoer of participatie aan het politieke, openbare en culturele leven; benadrukt het belang van artikel 29 van het CRPD over de deelname van personen met een handicap aan het politieke en openbare leven zonder enige vorm van discriminatie;

161.

brengt in herinnering dat de verzoekschriften die meer aandacht kregen vaak gesteund werden door maatschappelijke organisaties van personen met een handicap; is bijgevolg van mening dat het nodig is om de beschermende functie en de doeltreffendheid van verzoekschriften over de schending van deze rechten te stimuleren en meer bekendheid te geven; spreekt zijn waardering uit voor de rol die deze organisaties spelen voor de bevordering van sociale inclusie en de verbetering van de levenskwaliteit van personen met een handicap;

162.

wijst op de verzoekschriften waarin gevallen worden beschreven van misstanden in bepaalde lidstaten op het gebied van het waarborgen van de bestaanszekerheid van personen met een handicap, niet alleen wat betreft het niet-uitbetalen van bij wet toegekende subsidies, maar zelfs wat betreft gevallen als beschreven in verzoekschrift 1062/2014 waarbij de autoriteiten naar verluidt willekeurige administratieve besluiten hebben genomen ter verlaging van de eerder toegekende toelagen, op basis van twijfelachtige medische beoordelingen die een mindere mate van handicap behelsden; verzoekt de betreffende nationale, regionale en lokale autoriteiten meer rekening te houden met de gevolgen van dergelijke handelingen voor het leven van de betrokken personen en hun families, en verzoekt de Commissie de verschillende beleidsvormen en daarmee samenhangende maatregelen met betrekking tot handicaps die in de lidstaten worden genomen nauwlettend te volgen;

163.

merkt op dat sommige lidstaten die het CRPD hebben geratificeerd nog instanties voor de uitvoering van en het toezicht op het verdrag moeten oprichten of aanwijzen, als vereist uit hoofde van artikel 33; merkt op dat de werkzaamheden van de instanties die reeds zijn opgericht, met name het kader voor toezicht, opgericht uit hoofde van artikel 33, lid 2, gehinderd worden door een gebrek aan financiële en menselijke middelen en het ontbreken van een deugdelijke rechtsgrond voor hun aanwijzing;

164.

dringt er bij alle lidstaten op aan de toezichtskaders vastgesteld overeenkomstig artikel 33, lid 2, te voorzien van afdoende en stabiele financiële en menselijke middelen om hun taken uit te voeren; is van mening dat zij tevens de onafhankelijkheid van de toezichtskaders dienen te waarborgen door ervoor te zorgen dat hun samenstelling en werking in overeenstemming zijn met de beginselen van Parijs betreffende het functioneren van nationale instellingen voor de rechten van de mens, als vereist uit hoofde van artikel 33, lid 2; meent dat dit ondersteund moet worden door de vaststelling van een formele rechtsgrond waarin de rol en het toepassingsgebied van de kaders duidelijk worden omschreven; dringt er bij de lidstaten die nog geen instanties overeenkomstig artikel 33 hebben aangewezen op aan dit zo snel mogelijk te doen en deze instanties te voorzien van de nodige middelen en mandaten om hun verplichtingen uit hoofde van het CRPD doeltreffend te kunnen uitvoeren en monitoren;

165.

wijst erop dat het CRPD-netwerk versterkt moet worden om de uitvoering van het CRPD intern, maar ook interinstitutioneel, naar behoren te coördineren, en dat personen met een handicap en hun representatieve organisaties actief moeten worden betrokken bij de activiteiten en vergaderingen van het netwerk en er hierover nauw overleg met hen moet worden gepleegd;

166.

spoort alle EU-instellingen, -agentschappen en -organen aan om contactpunten aan te duiden en benadrukt dat het nodig is een horizontaal, interinstitutioneel coördinatiemechanisme tussen DG's en EU-instellingen te creëren; wenst dat de modaliteiten voor deze samenwerking in een strategie voor de uitvoering van het CRPD worden vastgelegd;

167.

dringt aan op de versterking van de interinstitutionele coördinatie tussen de uitvoeringsmechanismen van de verschillende EU-instellingen;

Naleving van het verdrag door de EU-instellingen (als openbare bestuursorganen)

168.

acht het belangrijk dat de Commissie verzoekschriften specifieke evenementen over verzoekschriften op het gebied van handicaps organiseert en benadrukt de belangrijke rol van dialoog, met input van verschillende betrokken partijen, waaronder andere relevante commissies van het Europees Parlement, leden van het EU-kader voor het CRPD, maatschappelijke organisaties van personen met een handicap en academici;

169.

is verheugd dat de openbare hoorzitting „Bescherming van de rechten van personen met een handicap, vanuit het perspectief van ontvangen verzoekschriften” die de Commissie verzoekschriften op 15 oktober 2015 heeft georganiseerd, voldeed aan hoge toegankelijkheidsnormen, en beveelt aan alle toekomstige commissievergaderingen in het Parlement toegankelijk te maken voor personen met een handicap;

170.

verwelkomt het gebruik van braille in de communicatie met indieners van verzoekschriften, en moedigt alle EU-instellingen aan om in hun communicatie met burgers gebruik te maken van gebarentaal, vlot leesbare formaten en braille, teneinde de initiatieven om burgers te betrekken bij de werkzaamheden van de instellingen en het Europees project voort te zetten en te versterken;

171.

verzoekt de EU-lidstaten en -instellingen ervoor te zorgen dat de mogelijkheden om aan de raadplegingsprocessen deel te nemen duidelijk en breed worden bekendgemaakt via communicatievormen die voor personen met een handicap toegankelijk zijn, zoals versies in braille of gemakkelijk te lezen formaten;

172.

verzoekt de lidstaten en de EU-instellingen ervoor te zorgen dat mogelijkheden om deel te nemen aan raadplegingsprocessen duidelijk en breed worden bekendgemaakt in toegankelijke media, dat input ook in andere formaten kan worden gegeven, zoals versies in braille of gemakkelijk te lezen versies, en dat openbare hoorzittingen en bijeenkomsten waarin de voorgestelde wetgeving en het voorgestelde beleid worden besproken, volledig toegankelijk worden gemaakt voor personen met een handicap, waaronder personen met verstandelijke beperkingen en leerproblemen;

173.

onderstreept dat het noodzakelijk is de effectieve deelname en vrijheid van meningsuiting van personen met een handicap te faciliteren bij openbare evenementen en bijeenkomsten die worden georganiseerd door de instellingen of in hun kantoren worden gehouden, door te voorzien in ondertiteling en vertolking in gebarentaal, documenten in brailleschrift en gemakkelijk te lezen formaten;

174.

roept de raad van bestuur van de Europese scholen, waaronder de Commissie, op tot het garanderen van inclusief, kwalitatief hoogwaardig onderwijs aan de Europese scholen, in overeenstemming met de vereisten van het CRPD betreffende multidisciplinaire beoordelingen, de integratie van kinderen met een handicap en het bieden van redelijke aanpassingen, waarbij de betrokkenheid van ouders met een handicap moet worden gegarandeerd;

175.

verzoekt de instellingen het werk van het Europees agentschap voor aangepast en inclusief onderwijs te steunen en te promoten;

176.

roept de EU op om de regels van de communautaire regeling voor ziektekostenverzekering, het pensioenstelsel en de maatregelen betreffende sociale zekerheid en sociale bescherming voor mensen met een handicap te evalueren om te garanderen dat personen met een handicap niet worden gediscrimineerd en gelijke kansen krijgen, onder meer door te erkennen dat de gezondheidsbehoeften bij een handicap anders zijn dan bij ziekte en door zelfstandig leven en werken te bevorderen door bijkomende kosten voor materiaal of diensten die noodzakelijk zijn voor het werk (bijvoorbeeld een brailleprinter, hoorapparaten, gebarentolk, ondertiteling enz.) volledig terug te betalen;

177.

spoort de instellingen, agentschappen en organen aan om, als onderdeel van een open proces dat inclusief is voor personen met een handicap, te garanderen dat het bestaande ambtenarenstatuut volledig en effectief in overeenstemming met het CRPD ten uitvoer wordt gelegd, en dat interne regels en uitvoeringsbepalingen worden ontwikkeld met volledige toepassing van de CRPD-bepalingen, teneinde de slotopmerkingen ten uitvoer te leggen;

178.

roept op tot het aanbieden van adequate redelijke aanpassingen voor personen met een handicap — of personen met van hen afhankelijke familieleden met een handicap — die in dienst zijn bij de Europese instellingen, gebaseerd op hun behoeften en op het CRPD, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan de behoeften van ouders met een handicap;

179.

spoort de instellingen aan een uitgebreid beleid voor aanwerving, behoud en promotie van personeel aan te nemen, met onder meer tijdelijke positieve maatregelen die actief zijn gericht op het verhogen van het aantal personeelsleden en stagiairs met een handicap, waaronder psychosociale en verstandelijke handicaps, en te voorzien in redelijke aanpassingen voor stagiairs op basis van artikel 5 van Richtlijn 2000/78/EG;

180.

beveelt aan uitgebreide CRPD-opleidingsmodules te ontwikkelen in overleg met organisaties van personen met een handicap, waarbij de nadruk moet liggen op medewerkers in het veld, management en openbare aanbesteding;

181.

spoort de EU-instellingen aan hun inhoud op internet en hun apps, waaronder hun intranet en alle documenten en audiovisuele inhoud, toegankelijk te maken, en er tevens voor te zorgen dat hun gebouwen fysiek toegankelijk zijn;

182.

dringt er bij de Commissie op aan nauw samen te werken met de andere EU-instellingen, organen en agentschappen, alsmede met de lidstaten, met het oog op het coördineren van een doeltreffende en systematische follow-up van de slotopmerkingen, eventueel via een strategie over de uitvoering van het CRPD;

183.

dringt er bij de EU en de lidstaten op aan er bij de tenuitvoerlegging van hun respectieve slotopmerkingen voor te zorgen dat overleg plaatsvindt met organisaties van personen met een handicap en dat deze gestructureerd en stelselmatig bij een en ander worden betrokken;

184.

is met betrekking tot artikel 35 van het CRPD, dat de lidstaten die het verdrag ondertekend hebben ertoe verplicht een eerste verslag en vervolgens follow-upverslagen over de uitvoering van het verdrag uit te brengen, van mening dat deze verslagen om de vier jaar moeten worden ingediend en in samenspraak met organisaties van personen met een handicap moeten worden opgesteld;

o

o o

185.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB L 23 van 27.1.2010, blz. 35.

(2)  CRPD/C/EU/CO/1.

(3)  CRPD/C/EU/Q/1.

(4)  A/RES/64/142.

(5)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320.

(6)  PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16.

(7)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0059.

(8)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0321.

(9)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0320.

(10)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0286.

(11)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0261.

(12)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0208.

(13)  PB C 75 van 26.2.2016, blz. 130.

(14)  PB C 131 E van 8.5.2013, blz. 9.

(15)  PB C 212 E van 5.8.2010, blz. 23.

(16)  HvJ-EU, arrest van 11 april 2013, gevoegde zaken C-335/11 en C-337/11, HK Danmark, punten 29 en 30; HvJ-EU, arrest van 18 maart 2014, zaak C-363/12, Z., punt 73; HvJ-EU, arrest van 22 mei 2014, zaak C-356/12, Glatzel, punt 68.

(17)  FRA-verslag: Geweld tegen kinderen met een handicap: wetgeving, beleid en programma’s in de EU" (http://fra.europa.eu/sites/default/files/fra_uploads/fra-2015-violence-against-children-with-disabilities_en.pdf)

(18)  FRA-verslag: Geweld tegen vrouwen: een EU-breed onderzoek. Voornaamste resultaten: http://fra.europa.eu/sites/default/files/fra-2014-vaw-survey-main-results-apr14_en.pdf

(19)  Van Straaten et al. (2015). Self-reported care needs of Dutch homeless people with and without a suspected intellectual disability: a 1.5-year follow-up study. In: Health Soc Care Community, 1 oktober 2015. Elektronische publicatie, 1 oktober 2015.

(20)  EU-SILC 2012.

(21)  PB C 56 E van 26.2.2013, blz. 41.

(22)  COM(2015)0615.

(23)  PB C 45 E van 23.2.2010, blz. 71.


16.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/163


P8_TA(2016)0319

Bezwaar tegen een uitvoeringshandeling: toegestane gezondheidsclaims voor levensmiddelen

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2016 over het ontwerp van verordening van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 432/2012 tot vaststelling van een lijst van toegestane gezondheidsclaims voor levensmiddelen die niet over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en gezondheid van kinderen gaan (D44599/02 — 2016/2708(RPS))

(2018/C 101/14)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van verordening van de Commissie (D44599/02),

gezien Verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (1), en met name artikel 13, lid 3,

gezien het advies van 12 april 2016 van het in artikel 25, lid 1, van bovengenoemde verordening bedoelde comité,

gezien artikel 5 bis, lid 3, onder b), van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (2),

gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

gezien artikel 106, leden 2 en 3 en lid 4, onder c), van zijn Reglement,

A.

overwegende dat op grond van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1924/2006 de Commissie verplicht is om tegen 19 januari 2009 specifieke voedingsprofielen op te stellen waaraan levensmiddelen of bepaalde categorieën levensmiddelen moeten voldoen om van voedings- of gezondheidsclaims voorzien te mogen zijn, evenals de voorwaarden voor het gebruik van voedings- of gezondheidsclaims met betrekking tot de voedingsprofielen;

B.

overwegende dat overeenkomstig artikel 2, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1924/2006 onder gezondheidsclaim wordt verstaan een claim die stelt, de indruk wekt of impliceert dat er een verband bestaat tussen een levensmiddelencategorie, een levensmiddel of een bestanddeel daarvan en de gezondheid;

C.

overwegende dat er terecht bezorgdheid bestaat over het feit dat de claims dat cafeïne bijdraagt aan een toename van de alertheid en dat cafeïne bijdraagt aan een verbetering van de concentratie geen verband aantonen tussen de consumptie van cafeïne en de gezondheid;

D.

overwegende dat de Commissie deze voedingsprofielen nog niet heeft opgesteld;

E.

overwegende dat een blikje energiedrank van 250 ml tot 27 g suiker en 80 mg cafeïne kan bevatten;

F.

overwegende dat de Wereldgezondheidsorganisatie aanbeveelt dat volwassenen en kinderen ten hoogste 10 % van hun dagelijkse energie-inname via vrije suikers binnenkrijgen, en dat een verdere reductie tot minder dan 5 % (ongeveer 25 g) per dag aanvullende gezondheidsvoordelen zou opleveren (3);

G.

overwegende dat de EFSA over bewijzen beschikt dat een hoge inname van suikers in de vorm van met suikers gezoete dranken tot gewichtstoename zou kunnen leiden;

H.

overwegende dat het gebruik van de voorgestelde gezondheidsclaims waarschijnlijk tot een grotere consumptie van energiedranken zal leiden en dat er redelijkerwijs vanuit kan worden gegaan dat de dagelijkse inname van suiker en cafeïne hierdoor boven de aanbevolen dagelijkse inname zal komen te liggen;

I.

overwegende dat artikel 3, onder c), van Verordening (EG) nr. 1924/2006 het gebruik van gezondheidsclaims die de excessieve consumptie van een levensmiddel stimuleren, verbiedt;

J.

overwegende dat op grond van de ontwerpverordening van de Commissie, de claims dat cafeïne bijdraagt aan een toename van de alertheid en dat cafeïne bijdraagt aan een verbetering van de concentratie niet mogen worden gebruikt voor levensmiddelen die voor kinderen en tieners bedoeld zijn;

K.

overwegende dat tieners de grootste groep consumenten van energiedranken vertegenwoordigen;

L.

overwegende dat 68 % van de tieners en 18 % van de kinderen regelmatig energiedranken drinken;

M.

overwegende dat de vrijwillige gedragscode voor het in de handel brengen en de etikettering van energiedranken (Code of Practice for the Marketing and Labelling of Energy Drinks) van de energiedrankindustrie slechts de afspraak bevat om geen energiedranken voor kinderen jonger dan 12 jaar in de handel te brengen (4);

N.

overwegende dat het in de praktijk moeilijk is erop toe te zien dat energiedranken met de voorgestelde claims niet aan kinderen worden verkocht, ongeacht of ze op kinderen of tieners gericht zijn, hetgeen betekent dat het doel van de met de voorgestelde claims verbonden gebruiksvoorwaarde niet wordt bereikt; overwegende dat sowieso niets de marketing van dergelijke dranken aan tieners in de weg staat;

O.

overwegende dat overeenkomstig artikel 3, onder a), van Verordening (EG) nr. 1924/2006 de gebruikte voedings- en gezondheidsclaims niet dubbelzinnig of misleidend mogen zijn;

P.

overwegende dat de voorwaarde of beperking dat de voorgestelde claims niet gebruikt mogen worden voor op kinderen of tieners gerichte levensmiddelen de claims dubbelzinnig maakt wat betreft de mogelijke negatieve effecten van dergelijke levensmiddelen voor de menselijke gezondheid;

Q.

overwegende dat de Commissie in het verleden geweigerd heeft (zoals bevestigd door het arrest van het Gerecht in de zaak Dextro Energy tegen de Europese Commissie) vergunningen toe te kennen voor claims die consumenten tegenstrijdig en dubbelzinnig informeerden, zelfs indien de vergunningen afhankelijk werden gemaakt van specifieke gebruiksvoorwaarden en/of indien aan de claims bijkomende informatie of waarschuwingen werden toegevoegd (5);

R.

overwegende dat de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid in haar wetenschappelijk advies over de veiligheid van cafeïne heeft geconcludeerd er onvoldoende informatie beschikbaar is op basis waarvan een veilig niveau van cafeïnegebruik voor kinderen kan worden vastgesteld maar dat een gebruik van 3 mg per kg lichaamsgewicht per dag de veiligheid van kinderen en tieners waarschijnlijk niet in gevaar brengt (6);

S.

overwegende dat in artikel 3, onder c), van Verordening (EG) nr. 1924/2006 is bepaald dat voedings- en gezondheidsclaims niet „de excessieve consumptie van een levensmiddel [mogen] stimuleren of vergoelijken”;

T.

overwegende dat 25 % van de tieners die energiedranken drinken, drie of meer blikjes achter elkaar drinken en dat de voorgestelde claims de consumptie van nog grotere hoeveelheden van dergelijke energiedranken in de hand zouden kunnen werken;

U.

overwegende dat de voorgestelde waarschuwing (gebruiksvoorwaarden) geen enkele waarschuwing bevat betreffende de maximale consumptie per afzonderlijke inname, maar uitsluitend betrekking heeft op de maximale dagelijkse inname;

V.

overwegende dat energiedranken in verband zijn gebracht met hoofdpijn, slaapproblemen en gedragsproblemen bij kinderen en tieners die deze dranken regelmatig consumeren;

1.

maakt bezwaar tegen de vaststelling van het ontwerp van verordening van de Commissie;

2.

is van mening dat het ontwerp van verordening van de Commissie niet verenigbaar is met het doel en de inhoud van Verordening (EG) nr. 1924/2006;

3.

verzoekt de Commissie haar ontwerp van verordening in te trekken;

4.

verzoekt de lidstaten te overwegen regels in te voeren voor het in de handel brengen van dranken met een hoog cafeïnegehalte of levensmiddelen met toegevoegde cafeïne voor kinderen en tieners;

5.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  PB L 404 van 30.12.2006, blz. 9.

(2)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(3)  http://apps.who.int/iris/bitstream/10665/149782/1/9789241549028_eng.pdf?ua=1

(4)  http://www.energydrinkseurope.org/wp-content/uploads/2015/01/FINAL_EDE-Code-of-Practice_clean_250914.pdf

(5)  Zie het arrest van het Gerecht van 16 maart 2016 in de zaak Dextro Energy, T-100/15, EU:T:2016:150, paragraaf 74.

(6)  http://www.efsa.europa.eu/sites/default/files/consultation/150115.pdf


AANBEVELINGEN

Europees Parlement

Donderdag 7 juli 2016

16.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/166


P8_TA(2016)0317

71e zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties

Aanbeveling van het Europees Parlement van 7 juli 2016 aan de Raad over de 71e zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (2016/2020(INI))

(2018/C 101/15)

Het Europees Parlement,

gezien de ontwerpaanbeveling aan de Raad over de 71e zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, ingediend door Andrey Kovatchev namens de PPE-Fractie (B8–1374/2015),

gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en met name de artikelen 21, 34 en 36,

gezien de 70e zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties,

gezien de conclusies van de Raad van 22 juni 2015 over de prioriteiten van de EU voor de 70e Algemene Vergadering van de VN,

gezien het Handvest van de Verenigde Naties,

gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens en de mensenrechtenverdragen van de VN alsmede de facultatieve protocollen daarbij,

gezien de resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) over de deelname van de Europese Unie aan de werkzaamheden van de Verenigde Naties (1), waarin de EU het recht is verleend om te interveniëren in de Algemene Vergadering van de VN, mondeling voorstellen en amendementen in te dienen die op verzoek van een lidstaat in stemming zullen worden gebracht, en het recht op weerwoord uit te oefenen,

gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over het tienjarig bestaan van Resolutie 1325 (2000) van de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid (2),

gezien zijn aanbeveling aan de Raad van 18 april 2013 over het VN-beginsel van „verantwoordelijkheid tot bescherming” (Responsibility to Protect, R2P) (3),

gezien zijn aanbeveling aan de Raad van 2 april 2014 over de 69e zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (4),

gezien zijn resolutie van 24 november 2015 over de rol van de EU binnen de VN — hoe kunnen de doelstellingen van het buitenlands beleid van de EU beter worden verwezenlijkt? (5),

gezien zijn resoluties van 21 januari 2016 over de prioriteiten van de EU voor de UNHRC-zittingen in 2016 (6) en die van 17 juli 2014 over het misdrijf agressie (7),

gezien zijn resolutie van 4 februari 2016 over de stelselmatige massamoord op religieuze minderheden door „ISIS/Da'esh” (8),

gezien zijn resolutie van 8 maart 2016 over de situatie van vrouwelijke vluchtelingen en asielzoekers in de EU (9),

gezien de Overeenkomst van Parijs van 12 december 2015,

gezien het actieplan van 13 juni 2012 ter versterking van de GVDB-steun van de EU voor de VN-vredeshandhaving (10) en het document van 23 maart 2015 over de versterking van het strategisch partnerschap tussen de EU en de VN op het gebied van vredeshandhaving en crisisbeheersing: prioriteiten 2015-2018 (11),

gezien de richtsnoeren van Oslo van november 2007 inzake het gebruik van militaire en civiele defensiemiddelen met betrekking tot hulpverlening bij rampen,

gezien Resolutie 1325 (2000) van de VN-Veiligheidsraad en de recente Resolutie 2242 (2015) van de Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid,

gezien het evaluatierapport van de VN van 15 mei 2015 over handhavings- en bijstandsinspanningen ter bestrijding en voorkoming van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik door VN- en aanverwant personeel bij vredeshandhavingsoperaties,

gezien het eerste VN-rapport over de resistentie tegen antibiotica, dat in april 2014 werd opgesteld door de WHO en waarin antimicrobiële resistentie wordt aangemerkt als een ernstige bedreiging voor de mondiale volksgezondheid,

gezien de recente onthullingen over de activiteiten van het in Panama gevestigde advocatenkantoor Mossack Fonseca, en de daarmee verband houdende initiatieven voor nauwere internationale samenwerking om belastingontduiking tegen te gaan,

gezien artikel 134, lid 3, en artikel 113 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A8-0146/2016),

A.

overwegende dat het streven van de EU naar een effectief multilateralisme en een goed mondiaal bestuur, met de VN als kernelement, een integraal onderdeel vormt van het externe beleid van de EU en geworteld is in de overtuiging dat een multilateraal systeem gebaseerd op universele regels en waarden, die moeten worden geëerbiedigd en verdedigd, de beste wijze is om wereldwijde crises, uitdagingen en bedreigingen het hoofd te bieden;

B.

overwegende dat de EU een proactieve rol zou moeten spelen in de totstandbrenging van een VN die doeltreffend kan bijdragen aan mondiale oplossingen, vrede, veiligheid, ontwikkeling, mensenrechten, democratie en een internationale orde die gebaseerd is op de beginselen van de rechtsstaat;

C.

overwegende dat de EU-lidstaten hun uiterste best moeten doen om hun optreden in de organen en instanties van het stelsel van de Verenigde Naties te coördineren overeenkomstig het in artikel 34, lid 1, VEU, vastgestelde mandaat;

D.

overwegende dat de mondiale en regionale veiligheidssituatie snel verslechtert en complexer wordt en dat de grens tussen de binnen- en buitenlandse veiligheid vervaagt; overwegende dat de VN nog steeds een belangrijke rol speelt in het waarborgen van de mondiale veiligheid en stabiliteit;

E.

overwegende dat de instrumenten van doeltreffend multilateralisme in het kader van de VN zorgvuldig moeten worden heroverwogen op grond van de verschuiving en verspreiding van de mondiale macht; overwegende dat alle belanghebbenden, zowel gouvernementele als niet-gouvernementele, beter moeten worden betrokken bij dergelijke instrumenten, alsook bij processen voor conflictpreventie en crisisbeheersing;

F.

overwegende dat de EU en haar lidstaten samen de grootste financiële bijdrage aan het VN-stelsel leveren, ongeveer een derde van de gewone begroting van de VN financieren en bijna twee vijfde van het VN-budget voor vredesoperaties en circa de helft van alle bijdragen aan VN-fondsen en programma's voor hun rekening nemen;

G.

overwegende dat de EU werkt aan de duurzaamheid van het milieu, met name in de strijd tegen de klimaatverandering, door zich in te zetten voor internationale maatregelen en acties voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van het milieu en voor het duurzame beheer van natuurlijke rijkdommen;

H.

overwegende dat de EU een van de meest toegewijde beschermers en bevorderaars is van de mensenrechten, fundamentele vrijheden, culturele waarden, diversiteit, democratie en de rechtsstaat;

I.

overwegende dat de veiligheidssituatie van de EU steeds instabieler en onzekerder wordt vanwege een groot aantal langdurige of nieuwe bedreigingen, waaronder gewelddadige conflicten, terrorisme, georganiseerde misdaad, nooit geziene migratiegolven en klimaatverandering, die niet op nationaal niveau kunnen worden aangepakt en regionale en mondiale oplossingen vereisen;

J.

overwegende dat nieuwe uitdagingen, waaronder hybride oorlogvoering en informatieoorlogen, cyberdreigingen, biotechnologie, dodelijke autonome systemen, nanotechnologie, de miniaturisatie van wapens en de verspreiding van technologieën voor tweeërlei gebruik, het noodzakelijk maken om multilaterale overeenkomsten te ontwikkelen waarvoor het VN-kader het meest geschikt is;

K.

overwegende dat recente ontwikkelingen inzake de verspreiding van massavernietigingswapens en de overbrengingsmiddelen daarvoor de wapenbeheersing en ontwapening steeds moeilijker maken en de mondiale veiligheid en stabiliteit aantasten; overwegende dat de VN een geschikt kader vormen om de inspanningen voor een nieuwe generatie maatregelen voor wapenbeheersing en ontwapening te bevorderen, samen met gelijkgestemde partners;

1.

beveelt de Raad het volgende aan:

Vrede en veiligheid

a)

er actief naar te blijven streven dat alle direct of indirect bij gewapende conflicten betrokken partijen en hun organisaties hun internationale verplichtingen en volkenrechtelijke normen volledig naleven en zich inzetten voor vreedzame en diplomatieke oplossingen voor alle soorten conflicten; erop aan te dringen dat dit ook de verplichting moet omvatten ervoor te zorgen dat mensen in nood toegang hebben tot humanitaire hulp;

b)

multilaterale pogingen te blijven ondersteunen om duurzame politieke en vreedzame oplossingen te vinden voor de aanhoudende conflicten in het Midden-Oosten en Noord-Afrika; steun te blijven verlenen aan de werkzaamheden van de speciale gezant van de secretaris-generaal van de VN voor Syrië, de speciale vertegenwoordiger en hoofd van de VN-Ondersteuningsmissie in Libië, de speciale gezant van de secretaris-generaal van de VN voor Jemen, de speciale coördinator van de VN voor het vredesproces in het Midden-Oosten en de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN voor de Westelijke Sahara; de internationale gemeenschap op te roepen humanitaire, financiële en politieke hulp te blijven geven om de humanitaire situatie te verbeteren, en zich in te spannen voor de onmiddellijke beëindiging van het geweld; unilaterale en ongecoördineerde acties in onverschillig welk crisisgebied te veroordelen;

c)

de interne Syrische onderhandelingen op basis van Resolutie 2254 (2015) van de VN-Veiligheidsraad te steunen; steun te verlenen aan de werkzaamheden van de taskforces die zijn opgericht door de Internationale Steungroep voor Syrië en die toezicht houden op de verlening van de broodnodige humanitaire hulp aan duizenden Syriërs in belegerde en andere moeilijk bereikbare gebieden, evenals een staking van de vijandelijkheden die werd gesteund in Resolutie 2268 (2016) van de VN-Veiligheidsraad; de wijdverbreide schendingen van de mensenrechten en het internationaal humanitair recht in Syrië scherp te veroordelen en de werkzaamheden te ondersteunen van maatschappelijke organisaties die bewijzen vergaren van oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid, en andere mensenrechtenschendingen; te onderstrepen dat er een politieke oplossing voor het conflict moet worden gevonden en dat de deelname van vrouwen aan de vredesonderhandelingen moet worden gewaarborgd; er bij alle VN-lidstaten op aan te dringen alle noodzakelijke financiële en menselijke middelen vrij te maken om de lokale bevolking en de vluchtelingen te helpen;

d)

ervoor te zorgen dat de Algemene Vergadering van de VN, in samenwerking met de EU en de VS, voorziet in alle instrumenten om te waarborgen dat een tweestatenoplossing, op basis van de grenzen van 1967, met Jeruzalem als de hoofdstad van beide staten, waarbij een veilige staat Israël met veilige en erkende grenzen en een onafhankelijke, democratische, aangrenzende en levensvatbare staat Palestina zij aan zij leven in vrede en veiligheid, duurzaam en doeltreffend is; te handelen in overeenstemming met de conclusies van de Raad van 18 januari 2016 over het vredesproces in het Midden-Oosten, waarin wordt gesteld dat de voortdurende uitbreiding van de nederzettingen vrede in de weg blijft staan;

e)

te onderstrepen dat er in Jemen gecoördineerd humanitair optreden onder leiding van de VN noodzakelijk is; er bij alle partijen op aan te dringen de binnenkomst en levering van dringend noodzakelijke levensmiddelen, geneesmiddelen, brandstof en andere noodzakelijke bijstand door de VN en internationale humanitaire kanalen toe te staan om, overeenkomstig de beginselen van onpartijdigheid, neutraliteit en onafhankelijkheid, in de dringende behoeften van de door de crisis getroffen burgers te kunnen voorzien; op te roepen tot een humanitair bestand, zodat zo snel mogelijk levensreddende bijstand kan worden geboden aan de Jemenitische bevolking; te vragen om een onpartijdig en onafhankelijk onderzoek naar alle vermeende schendingen van de internationale mensenrechtenwetgeving en het internationaal humanitair recht, met inbegrip van de recente aanvallen op humanitaire infrastructuur en hulpverleners; er bij alle partijen op aan te dringen de mensenrechten en vrijheden van alle Jemenitische burgers te eerbiedigen, en te benadrukken dat het belangrijk is de veiligheid te vergroten van al degenen die zich inzetten voor vrede en humanitaire missies in het land, waaronder hulpverleners, artsen en journalisten; een beleid van toenadering tussen Saudi-Arabië en Iran aan te moedigen, teneinde de regionale spanningen te verminderen en als stap op weg naar conflictoplossing in Jemen en elders;

f)

te blijven oproepen tot de volledige eerbiediging van internationaal erkende grenzen en de territoriale integriteit van Oost-Europese landen en landen van de zuidelijke Kaukasus, waaronder Georgië, Moldavië en Oekraïne, gezien de schendingen van het internationaal recht in deze gebieden, en tot het recht van deze landen om vrij en soeverein voor een Europees pad te kiezen; de diplomatieke inspanningen voor een vreedzame oplossing van deze lopende en bevroren conflicten te steunen en nieuw leven in te blazen; de internationale gemeenschap ertoe aan te sporen het beleid om de illegale annexatie van de Krim niet te erkennen, volledig uit te voeren; actief druk uit te oefenen op Rusland, als permanent lid van de VN-Veiligheidsraad, om een oplossing te vinden voor het conflict in Oekraïne;

g)

op te roepen tot meer steun voor de inspanningen van de internationale gemeenschap en regionale organisaties voor het beheersen van veiligheidscrises op het Afrikaanse continent, met name in Somalië, Sudan, Zuid-Sudan, de Centraal-Afrikaanse Republiek, Mali, Nigeria, Burundi en in het gebied rond de Grote Meren in het algemeen; de VN-lidstaten aan te sporen meer steun te verlenen aan de steeds grotere rol en eigen capaciteiten van de Afrikaanse Unie op het vlak van bemiddeling en crisisbeheer en tegelijkertijd te streven naar complementariteit met de inspanningen van het VN-Bureau voor de ondersteuning van de vredesopbouw; de inspanningen van de Afrikaanse Unie, de Oost-Afrikaanse Gemeenschap en de VN te ondersteunen om een verdere escalatie van de crisis in Burundi te voorkomen, en een dringend noodzakelijke inclusieve en reële interne dialoog in Burundi tussen de regering en de oppositie te bevorderen; het onafhankelijke internationale onderzoek te ondersteunen, in het kader waarvan alle vermeende schendingen van de mensenrechten worden onderzocht en de verantwoordelijken ter verantwoording worden geroepen en voor de rechter worden gebracht;

h)

de lopende uitgebreide inspanningen te steunen om de vredesoperaties van de VN en het vermogen van de organisatie om conflicten aan te pakken te versterken; nieuwe mogelijkheden voor een hechtere samenwerking tussen de EU en de VN te onderzoeken en deze samenwerking aan te moedigen in de context van de nieuwe vormgeving van hun strategische visie op veiligheid, enerzijds in het kader van de nieuwe algehele EU-strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid en anderzijds in het kader van de VN-hervorming van de vredesoperaties, de architectuur voor vredesopbouw en de agenda inzake vrouwen, vrede en veiligheid (Resolutie 1325 (2000) van de VN-Veiligheidsraad) en onderlinge synergieën; ervoor te zorgen dat bij de herziening van de VN-architectuur voor vredesopbouw een klemtoon komt te liggen op het beginsel van de verantwoordelijkheid tot bescherming en de rol van vrouwen bij vredesopbouw;

i)

zich ingenomen te tonen met de goedkeuring en steun te verlenen aan de uitvoering van de recente Resolutie 2242 (2015) van de VN-Veiligheidsraad, waarin vrouwen een centrale rol toebedeeld krijgen in alle inspanningen voor het aanpakken van wereldwijde uitdagingen, en aan te dringen op extra inspanningen om de agenda inzake vrouwen, vrede en veiligheid in alle verschillende dimensies van vredeshandhaving te integreren; te benadrukken dat de evenwaardige, volledige en actieve participatie van vrouwen een belangrijke factor vormt bij het voorkomen en oplossen van conflicten, alsook bij het proces van vredesonderhandelingen en vredesopbouw; ervoor te zorgen dat vrouwelijke slachtoffers van verkrachting tijdens oorlogen alle nodige veilige medische bijstand krijgen;

j)

binnen het VN-stelsel een cultuur van preventie te bevorderen, opdat de VN beter en sneller kunnen reageren op nieuwe crises en potentiële bedreigingen voor de vrede en de veiligheid, met name middels doeltreffender inspanningen op het vlak van preventieve diplomatie, vertrouwensopbouw en bemiddeling; ernaar te streven de systemen voor vroegtijdige waarschuwing en de tijdige communicatie te verbeteren en verder te werken aan procedures voor crisisoverleg tussen de VN, de EU en andere regionale en subregionale organisaties, die een steeds belangrijkere rol spelen ten aanzien van de internationale vrede en veiligheid, om hun crisisrespons beter te coördineren en nodeloze overlapping te voorkomen; samen te werken met de VN om de rol en de capaciteiten van regionale en subregionale organisaties bij vredeshandhaving, conflictpreventie, civiel en militair crisisbeheer en conflictoplossing te versterken;

k)

de steun van de lidstaten te vergroten voor vredeshandhavings- en vredesopbouwoperaties van de VN die een mensenrechtencomponent en duidelijke exitstrategieën omvatten, met name door personeel en uitrusting te leveren, en de EU in dit verband een grotere ondersteunende rol te laten spelen; nadere procedures uit te werken om het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid van de EU in te schakelen ter ondersteuning van VN-operaties, onder meer door de inzet van EU-gevechtstroepen, of door capaciteitsopbouw en initiatieven in het kader van de hervorming van de veiligheidssector, en daarbij voldoende aandacht te schenken aan aspecten zoals mensenrechten, duurzame ontwikkeling en de onderliggende oorzaken van massale migratie;

l)

zich in te spannen voor een brede definitie van het begrip menselijke veiligheid, waardoor dit nauwer aansluit bij gendergelijkheid en de mensenrechten, en van het R2P-beginsel („verantwoordelijkheid om te beschermen”) en steun te blijven verlenen aan de inspanningen om het R2P-concept in de praktijk te brengen; de VN te ondersteunen om een cruciale rol te blijven spelen inzake het bijstaan van landen bij de toepassing van het R2P-beginsel, teneinde ervoor te zorgen dat de rechtsstatelijkheid en het internationaal humanitair recht worden geëerbiedigd; de gedragscode met betrekking tot maatregelen van de Veiligheidsraad tegen genocide, misdaden tegen de menselijkheid of oorlogsmisdaden te bevorderen, opdat de VN-lidstaten zich ertoe verbinden het optreden van de Veiligheidsraad ter voorkoming of beëindiging van dergelijke misdaden te steunen en niet tegen een desbetreffende resolutie van de Veiligheidsraad te stemmen;

Terrorismebestrijding

m)

terrorisme nogmaals ondubbelzinnig te veroordelen en opnieuw zijn volledige steun uit te spreken voor maatregelen die gericht zijn op het verslaan en uitroeien van terroristische organisaties, met name „ISIS/Da'esh”, die een onmiskenbare bedreiging voor de regionale en internationale veiligheid vormt, en er tegelijkertijd aan te herinneren dat bij deze maatregelen het internationaal recht inzake de mensenrechten altijd volledig moet worden geëerbiedigd; de bevordering te steunen van alle aspecten van Resolutie 2178 (2014) van de Veiligheidsraad over de bestrijding van dreigingen die uitgaan van buitenlandse terroristische strijders, en van de leidende beginselen van Madrid inzake het tegengaan van de stroom aan buitenlandse terroristische strijders;

n)

meer inspanningen te leveren om rekrutering tegen te gaan en terroristische propaganda op socialemediaplatforms, maar ook via netwerken van geradicaliseerde haatpredikers, te bestrijden; beleid ter bestrijding van radicalisering en met het oog op deradicalisering te ondersteunen in overeenstemming met het VN-actieplan ter voorkoming van gewelddadig extremisme;

o)

met de VN te blijven samenwerken inzake de bestrijding van terrorismefinanciering, met inbegrip van het gebruik van bestaande mechanismen voor het aanwijzen van terroristische personen en organisaties, en mechanismen voor de bevriezing van tegoeden op wereldschaal te versterken en hierbij de internationale normen voor een eerlijk proces en de rechtsstatelijkheid te handhaven;

p)

de taskforce voor de uitvoering van de VN-strategie voor terrorismebestrijding ondersteuning te bieden om te zorgen voor coördinatie en samenhang bij de uitvoering van de mondiale terrorismebestrijdingsstrategie van de VN, gebruikmakend van de middelen en deskundigheid van 25 entiteiten van het VN-stelsel en Interpol, zonder uit het oog te verliezen dat terrorismebestrijding niet mag worden gebruikt als voorwendsel om interne afwijkende meningen de kop in te drukken of de rechten van de bevolking te schenden;

q)

gecoördineerde internationale inspanningen te bevorderen om de toenemende dreiging van geïmproviseerde explosieven (Improvised Explosive Devices, afgekort IED) tegen te gaan, met name door inzicht te ontwikkelen in het verband tussen IED- en terrorismebestrijding, gebruikmakend van de middelen en deskundigheid van de entiteiten van het VN-stelsel en Interpol, teneinde een betere samenwerking op het gebied van rechtshandhaving en op militair gebied mogelijk te maken;

r)

in deze context opnieuw te wijzen op de behoefte aan een passende mix van veiligheid, rechtshandhaving, mensenrechten en sociaal-economische instrumenten die betere opties biedt om te reageren op de veranderende aard van het terrorisme en gewelddadig extremisme door onder andere Da'esh, Al Qaida, Al-Shabaab en Boko Haram;

s)

steun te verlenen aan een grotere bijdrage van de EU aan de initiatieven van de VN voor capaciteitsopbouw in het kader van de strijd tegen buitenlandse terroristische strijders en gewelddadig extremisme;

Non-proliferatie en ontwapening

t)

steun te verlenen aan de inspanningen van de VN om te voorkomen dat niet-overheidsactoren en terroristische groeperingen massavernietigingswapens en de overbrengingsmiddelen daarvoor ontwikkelen, produceren, verwerven of overbrengen, en bij te dragen tot de algehele doorlichting van Resolutie 1540 (2004) van de VN-Veiligheidsraad in 2016; aan te dringen op de volledige naleving van het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens (NPV), het Verdrag inzake chemische wapens en het Verdrag inzake biologische wapens en op de voltooiing van het proces ter ratificatie van het Verdrag voor een alomvattend verbod op kernproeven; alle VN-lidstaten aan te sporen om het Verdrag inzake het verbod van het gebruik, de aanleg van voorraden, de productie en de overdracht van antipersoneelmijnen en inzake de vernietiging van deze wapens te ondertekenen en te ratificeren; de oprichting te verwelkomen van de werkgroep die voor onbepaalde tijd is ingesteld als hulporgaan van de Algemene Vergadering van de VN, om verder te komen in de multilaterale onderhandelingen over nucleaire ontwapening, en alle EU-lidstaten aan te sporen actief aan de werkzaamheden ervan deel te nemen; de lidstaten van de VN te verzoeken actief stappen te ondernemen ten behoeve van de wereldwijde ontwapening en hierbij naar behoren rekening te houden met zowel de veiligheidsdimensie als de humanitaire dimensie van nucleaire wapens;

u)

er bij de lidstaten op aan te dringen de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN over de effecten van het gebruik van wapens en munitie met verarmd uranium te ondersteunen tijdens de 71e vergadering, en een gemeenschappelijk standpunt van de EU vast te stellen dat beter beantwoordt aan de herhaalde oproep van het Parlement voor een preventief wereldwijd moratorium en de zich ontwikkelende mondiale consensus over de mogelijke gezondheidsrisico's voor burgers, het complexe post-conflictbeheer van radioactief afval en de financiële lasten ingevolge het gebruik van dergelijke wapens; projecten voor de beoordeling en opruiming van verarmd uranium in de financieringinstrumenten van de EU voor mijnbestrijding op te nemen;

v)

zich in te zetten voor de volledige tenuitvoerlegging van het Wapenhandelsverdrag (WHV) en alle VN-lidstaten ertoe aan te sporen dit verdrag te ondertekenen of ertoe toe te treden;

w)

werk te maken van doeltreffender optreden tegen het doorsluizen van en de illegale handel in wapens en munitie, met inbegrip van handvuurwapens en lichte wapens, met name door een wapentraceringssysteem te ontwikkelen;

x)

op mondiaal niveau een beleidsrespons op het gebruik van gewapende drones te bevorderen om het gebruik ervan strikt binnen de perken van de internationale mensenrechtenwetgeving en het internationaal humanitair recht te houden; een verbod te bevorderen op de ontwikkeling, de productie en het gebruik van volledig autonome wapens waarmee aanvallen zonder menselijke tussenkomst kunnen worden uitgevoerd; ervoor te zorgen dat mensenrechten worden opgenomen in alle dialogen met derde landen inzake terrorismebestrijding;

y)

de lopende VN-inspanningen verder te steunen om de mogelijkheid te verkennen om normen te ontwikkelen voor verantwoord en veilig gedrag op het internet, met inbegrip van een multilateraal kader ter bestrijding van cyberaanvallen, met het oog op het garanderen van de toepassing van het bestaande internationale recht en het recht inzake de mensenrechten;

Migratie

z)

zich in te zetten voor meer steun voor het werk van het VN-vluchtelingenbureau (UNHCR) bij de tenuitvoerlegging van zijn mandaat om vluchtelingen te beschermen, met speciale aandacht voor kwetsbare groepen zoals vrouwen en kinderen; de financieringskloof tussen de budgettaire behoeften van het UNHCR en de ontvangen middelen te benadrukken en aan te dringen op meer wereldwijde solidariteit; te pleiten voor de toewijzing van meer middelen uit de reguliere begroting van de VN voor de kerntaken van het UNHCR, teneinde zijn werking te waarborgen;

aa)

erop te wijzen dat een betere samenhang en coördinatie nodig zijn tussen de externe en de interne dimensie van het migratiebeleid en de agenda's op het gebied van ontwikkeling en buitenlandse zaken;

ab)

te vragen dat er meer inspanningen worden geleverd ter voorkoming van irreguliere migratie en ter bestrijding van mensensmokkel en mensenhandel, in het bijzonder door de strijd tegen criminele netwerken via de snelle en doeltreffende uitwisseling van relevante inlichtingen, met inachtneming van het internationaal recht inzake de mensenrechten; de methoden te verbeteren om slachtoffers te identificeren en te beschermen en de samenwerking met derde landen te versterken om de opbrengsten van criminele activiteiten in deze sector op te sporen, in beslag te nemen en in te vorderen; op VN-niveau te hameren op het belang van de ratificatie en volledige uitvoering van het VN-Verdrag ter bestrijding van grensoverschrijdende georganiseerde misdaad en de bijbehorende protocollen tegen de smokkel van migranten over land, over zee en door de lucht, en inzake de voorkoming, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel; het werk van de speciale VN-rapporteur voor de mensenrechten van migranten te ondersteunen;

ac)

de op 19 september 2016 geplande plenaire bijeenkomst op hoog niveau van de Algemene Vergadering van de VN over de grote vluchtelingen- en migratiestromen te ondersteunen en te vragen dat tijdens deze bijeenkomst met name aandacht wordt besteed aan het aanpakken van de onderliggende oorzaken van migratie, met de nodige aandacht voor armoedebestrijding, eerbiediging van de mensenrechten en stabiliteit;

Mensenrechten, democratie en de rechtsstaat

ad)

klaar en duidelijk te herhalen dat alle door VN-verdragen beschermde mensenrechten universeel, ondeelbaar, van elkaar afhankelijk en met elkaar verbonden zijn en dat de eerbiediging ervan moet worden afgedwongen; de aandacht te vestigen op schendingen van de mensenrechten in de wereld; te pleiten voor de bescherming van de vrijheid van mening en meningsuiting; het belang van een vrije pers in een gezonde maatschappij en de rol van elke burger daarbij te benadrukken en de vrijheid van vereniging en vergadering te verdedigen;

ae)

te blijven ijveren voor de vrijheid van godsdienst en overtuiging; aan te dringen op meer inspanningen voor de bescherming van de rechten van religieuze en andere minderheden; aan te dringen op een betere bescherming van religieuze minderheden tegen vervolging en geweld; op te roepen tot de intrekking van wetten waarin godslastering of geloofsafval strafbaar wordt gesteld en die als voorwendsel dienen voor de vervolging van religieuze minderheden en niet-gelovigen; steun te verlenen aan de werkzaamheden van de speciale rapporteur voor de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging; er actief naar te streven dat de door „ISIS/Da'esh” gepleegde genocide tegen religieuze minderheden door de VN wordt erkend en dat zaken van vermoedelijke misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden en volkerenmoord naar het Internationaal Strafhof worden verwezen;

af)

gelijkheid en non-discriminatie actief te blijven bevorderen; er bij de VN op aan te dringen initiatieven op het gebied van gendermainstreaming actief te steunen in haar activiteiten en programma's en de werkzaamheden van UN Women te blijven ondersteunen; maatregelen te ondersteunen ter versterking van het leiderschap en de deelname van vrouwen op alle niveaus van de besluitvorming; geweld tegen en discriminatie van personen op basis van hun seksuele gerichtheid, genderidentiteit of genderexpressie te bestrijden; op te roepen tot de intrekking van wetgeving in VN-lidstaten die een schending vormt van de rechten van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksuelen (LGBTI); de eerste bijeenkomst van de VN-Veiligheidsraad over LGBTI-rechten in 2015 toe te juichen; de VN-lidstaten te verzoeken de aanbevelingen van de speciale rapporteur van de VN voor hedendaagse vormen van racisme, rassendiscriminatie, vreemdelingenhaat en aanverwante onverdraagzaamheid uit te voeren;

ag)

de rechten van het kind te bevorderen, met name door er mee voor te zorgen dat kinderen toegang hebben tot water, sanitaire voorzieningen, gezondheidszorg en onderwijs, ook in conflictgebieden en vluchtelingenkampen, en door kinderarbeid, foltering, kinderhandel, kindhuwelijken en seksuele uitbuiting uit te bannen; de internationale inspanningen binnen het kader van de VN te ondersteunen en versterken om een einde te maken aan het gebruik van kinderen in gewapende conflicten en om de gevolgen van conflict- en post-conflictsituaties voor vrouwen en meisjes doeltreffender aan te pakken; een op de mensenrechten gebaseerde benadering van invaliditeit te steunen in risico- en noodsituaties, overeenkomstig het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap;

ah)

er bij alle landen, met inbegrip van de EU-lidstaten, op aan te dringen het facultatieve protocol bij het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten houdende de vaststelling van klachten- en onderzoeksmechanismen snel te ratificeren;

ai)

bij te dragen aan een succesvolle afronding van de werkzaamheden van de intergouvernementele werkgroep voor transnationale en andere ondernemingen met betrekking tot de mensenrechten; de verdere uitvoering van de VN-richtsnoeren inzake het bedrijfsleven en mensenrechten door de VN-lidstaten te bevorderen; de VN-lidstaten ertoe aan te sporen nationale actieplannen te ontwikkelen en uit te voeren; ondersteuning te verlenen aan het project voor verantwoordingsplicht en rechtsmiddelen van de hoge commissaris voor de mensenrechten van de VN ter verbetering van nationale rechtsmiddelen, met name in het geval van grove mensenrechtenschendingen in het bedrijfsleven; de VN-lidstaten te verzoeken de kwestie van de mensenrechten aan de orde te stellen bij internationale en nationale sportbonden;

aj)

te blijven pleiten voor nultolerantie voor de doodstraf, zich verder in te zetten voor de universele afschaffing ervan en het voortouw te nemen om de komende Algemene Vergadering van de VN een resolutie over een moratorium op de toepassing van de doodstraf te doen aannemen; de toename van terdoodveroordelingen voor drugsdelicten aan te klagen en te verzoeken om het uitsluiten van de doodstraf voor dergelijke delicten;

ak)

te herinneren aan de verplichting van de Algemene Vergadering om bij de verkiezing van de leden van de VN-Mensenrechtenraad (UNHRC) rekening te houden met de eerbied van de kandidaten voor de bevordering en bescherming van de mensenrechten, de rechtsstatelijkheid en de democratie; te verzoeken om de vaststelling van duidelijke criteria op basis van de prestatie op het gebied van de mensenrechten voor lidmaatschap van de UNHRC en, in het licht van het tienjarig bestaan van de UNHRC, te verzoeken om een beoordeling van de werkmethoden en het effect van de Mensenrechtenraad;

al)

de werkzaamheden van het Internationaal Strafhof (ICC) te versterken die erop gericht zijn een einde te maken aan de straffeloosheid van plegers van de ernstigste misdrijven die de internationale gemeenschap met zorg vervullen, en gerechtigheid te bieden aan slachtoffers van oorlogsmisdaden, misdrijven tegen de menselijkheid en genocide; politieke, diplomatieke, financiële en logistieke steun te verlenen voor de dagelijkse werking van het ICC; alle VN-lidstaten op te roepen zich bij het Strafhof aan te sluiten door het Statuut van Rome te ratificeren, en de ratificatie van de in Kampala overeengekomen wijzigingen aan te moedigen; nauwe samenwerking tussen de VN en de organen en agentschappen ervan en het Strafhof en een uitbreiding van de betrekkingen van het Strafhof met de Veiligheidsraad te stimuleren; erop aan te dringen dat de VN-Veiligheidsraad de situatie in de Democratische Volksrepubliek Korea naar het ICC verwijst;

am)

met het publiek te spreken en met alle leden van de Algemene Vergadering van de VN een uitvoerig debat aan te gaan over het belang van het eerbiedigen van de grondwettelijke grenzen aan de presidentiële mandaten in de wereld;

an)

de VN te verzoeken zich te buigen over de juridische lacunes met betrekking tot de term „klimaatvluchteling”, met inbegrip van een mogelijke internationale definitie van dit begrip;

Ontwikkeling

ao)

zich in te zetten voor de verwezenlijking van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling; te werken aan het verbeteren van het leven van toekomstige generaties en landen aan te sporen en te ondersteunen om zelf verantwoordelijkheid te nemen en nationale kaders vast te stellen om de 17 doelstellingen te bereiken; de VN-lidstaten aan te sporen om hun toezeggingen op het gebied van uitgaven voor ontwikkelingshulp na te komen en aan te dringen op de vaststelling van een solide kader van indicatoren en het gebruik van statistische gegevens om de vooruitgang te volgen en de verantwoordingsplicht van allen te garanderen; erop aan te dringen dat het politiek forum op hoog niveau (HLPF) inzake duurzame ontwikkeling het belangrijkste besluitvormingsorgaan voor de follow-up en verwezenlijking van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling moet worden, en een gemeenschappelijk EU-standpunt in te nemen over de tenuitvoerlegging van de Agenda 2030 vóór het HLPF in 2016;

ap)

ervoor te zorgen dat er geen afbreuk wordt gedaan aan het „acquis” van het Actieplatform van Peking op de gebieden toegang tot onderwijs en gezondheidszorg, als een fundamenteel mensenrecht; de toegang tot diensten op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid te verbeteren, aangezien dit bijdraagt tot het terugdringen van de zuigelingen- en moedersterfte; gezinsplanning, de gezondheid van moeders, een gemakkelijke toegang tot anticonceptie en toegang tot het volledige scala aan seksuele en reproductieve gezondheidsdiensten te bevorderen als belangrijke factoren om vrouwenlevens te redden en om vrouwen te helpen hun leven weer op te pakken als ze het slachtoffer zijn geweest van verkrachting; deze beleidsterreinen centraal te stellen bij ontwikkelingssamenwerking met derde landen;

aq)

te wijzen op de noodzaak van een grotere beleidscoherentie voor ontwikkeling binnen de werkingsstructuren van de VN, om alle dimensies van duurzame ontwikkeling effectief in het beleid te integreren; te wijzen op het belang van een mondiaal, op regels gebaseerd, open, transparant, niet-discriminerend, inclusief en eerlijk multilateraal handelsstelsel, en te onderstrepen dat de WTO-ontwikkelingsronde van Doha moet worden afgerond; eraan te herinneren dat ontwikkeling niet mogelijk is zonder vrede, en dat vrede niet mogelijk is zonder ontwikkeling, en het belang te benadrukken van duurzame-ontwikkelingsdoelstelling 16 inzake vrede, rechtvaardigheid en goed bestuur, die een van de prioriteiten behoort te zijn inzake de financiering van ontwikkelingssamenwerking; de VN te verzoeken in ontwikkelingsstrategieën op de lange termijn systematisch aandacht te besteden aan capaciteitsopbouw en behoorlijk bestuur;

ar)

toe te juichen dat de Algemene Vergadering van de VN de historische Resolutie 68/304 van 9 september 2014 heeft vastgesteld, waarin het soevereine recht van elke staat wordt erkend om zijn overheidsschuld te herschikken, zonder daarbij door maatregelen van een andere staat te worden belemmerd of gehinderd, en waarin met bezorgdheid wordt opgemerkt dat het internationaal financieel stelsel geen solide rechtskader biedt voor een behoorlijke en voorspelbare herstructurering van overheidsschulden en de aanzet wordt gegeven voor het vaststellen van een multilateraal rechtskader voor staatsschuldherstructurering; het VN-bestel in zijn geheel te vragen dit proces volledig te ondersteunen; de EU en de lidstaten te verzoeken zich hiervoor actief in te zetten;

as)

een veel doeltreffender en meer strategische benadering te ontwikkelen voor de VN-agentschappen, met name op het gebied van de programmering van de externe financiële instrumenten om te zorgen voor een grotere zichtbaarheid van de EU-steun ter plaatse;

at)

actief te streven naar de verbetering van het politiek toezicht op het gebied van duurzame ontwikkeling, door middel van de versterking van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP), en het voorstel tot oprichting van een internationaal strafhof voor milieudelicten aan te grijpen om ervoor te zorgen dat de milieuwetgeving wereldwijd beter wordt gehandhaafd;

au)

werk te maken van een verbeterde internationale samenwerking op fiscaal gebied door steun te verlenen aan de oprichting van een internationaal belastingorgaan binnen het VN-bestel; belastingontduiking en het witwassen van geld tegen te gaan door middel van de wereldwijde automatische uitwisseling van fiscale informatie en de opstelling van een gemeenschappelijke mondiale zwarte lijst van belastingparadijzen;

av)

een mondiaal plan te introduceren ter bestrijding van antimicrobiële resistentie, teneinde te voorkomen dat resistente superbacteriën zich verder verspreiden;

Klimaatverandering

aw)

ervoor te zorgen dat de EU het voortouw blijft nemen in de strijd tegen de klimaatverandering, en op dit gebied met de VN blijft samenwerken; te zorgen voor een snelle uitvoering van de besluiten die tijdens de VN-conferentie over klimaatverandering in 2015 in Parijs zijn genomen;

De EU en de hervorming van het VN-bestel

ax)

op grond van een ruime consensus een grondige hervorming van de VN-Veiligheidsraad te steunen, om beter rekening te houden met de nieuwe realiteit in de wereld en ervoor te zorgen dat de Veiligheidsraad op doeltreffende wijze kan omgaan met bedreigingen van de internationale vrede en veiligheid; werk te maken van de langetermijndoelstelling dat de EU een zetel krijgt in een hervormde VN-Veiligheidsraad; er bij de leden van de Veiligheidsraad op aan te dringen hun vetorecht niet te gebruiken in gevallen waarin misdaden tegen de menselijkheid worden gepleegd;

ay)

zich in te spannen om het werk van de Algemene Vergadering nieuw leven in te blazen en een betere coördinatie en samenhang van het optreden van alle instellingen van de VN te bevorderen, wat voor meer efficiëntie, doeltreffendheid, legitimiteit, transparantie, verantwoording en representativiteit van het systeem moet zorgen; de grotere transparantie met betrekking tot de procedure voor de selectie van de volgende secretaris-generaal van de VN te steunen en erop voort te bouwen door de kandidaten zich aan de Algemene Vergadering te laten voorstellen; bij het vinden en aanwijzen van de beste kandidaat gelijke en eerlijke kansen op basis van een geografisch en genderevenwicht te bevorderen en steun te verlenen aan de keuze voor een vrouw als de volgende secretaris-generaal indien de kandidaten vergelijkbare uitstekende kwalificaties hebben;

az)

er in het licht van het VN-rapport van 2015 en de recente beschuldigingen van kindermisbruik tegen Franse en VN-troepen in de Centraal-Afrikaanse Republiek voor te zorgen dat de VN, de EU-lidstaten en de GVDB-instanties van de EU onverwijld en met de grootste vastberadenheid een onderzoek instellen naar alle personeelsleden van de VN, de EU en nationale instanties die zich schuldig hebben gemaakt aan seksueel geweld, en hen te vervolgen en te veroordelen;

ba)

de Europese Rekenkamer te verzoeken haar samenwerking met de respectievelijke toezichtsorganen van het Secretariaat van de Verenigde Naties te versterken, en met name met het Bureau voor Interne Toezichtsdiensten (OIOS), het Onafhankelijke Adviescomité voor audits (IAAC) en de Accountantscommissie (BoA), met het oog op het verbeteren van de transparantie en het wederzijdse begrip van de financiering en werking;

bb)

een doeltreffend systeem op te richten voor de bescherming van VN-klokkenluiders;

bc)

in het licht van het recente belangenconflict van de speciale VN-vertegenwoordiger voor Libië een bindende gedragscode te introduceren die ambtsdragers verplicht onpartijdig te blijven, zoals vastgelegd in het VN-richtsnoer voor doeltreffende bemiddeling;

2.

verzoekt zijn Voorzitter deze aanbeveling te doen toekomen aan de Raad, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de Europese Dienst voor extern optreden, de Commissie en, ter informatie, de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.


(1)  A/RES/65/276 van 3 mei 2011.

(2)  PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 56.

(3)  PB C 45 van 5.2.2016, blz. 89.

(4)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0259.

(5)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0403.

(6)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0020.

(7)  Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0013.

(8)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0051.

(9)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0073.

(10)  EEAS 01024/12, Document 11216/12 van de Raad.

(11)  EEAS 458/15, Document 7632/15 van de Raad.


III Voorbereidende handelingen

EUROPEES PARLEMENT

Dinsdag 5 juli 2016

16.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/176


P8_TA(2016)0295

Overeenkomst tussen de EU en Peru inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf ***

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 juli 2016 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van de overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Peru inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf (12099/2015 — C8-0143/2016 — 2015/0199(NLE))

(Goedkeuring)

(2018/C 101/16)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van besluit van de Raad (12099/2015),

gezien de ontwerpovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Peru inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf (12097/2015),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 77, lid 2, onder a), en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0143/2016),

gezien artikel 99, lid 1, eerste en derde alinea, en lid 2, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0197/2016),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Republiek Peru.


16.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/177


P8_TA(2016)0296

Emissiegrenswaarden voor niet voor de weg bestemde mobiele machines***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 juli 2016 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake voorschriften met betrekking tot emissiegrenswaarden en typegoedkeuring voor in niet voor de weg bestemde mobiele machines gemonteerde verbrandingsmotoren (COM(2014)0581 — C8-0168/2014 — 2014/0268(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2018/C 101/17)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2014)0581),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0168/2014),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 18 februari 2015 (1),

gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 22 april 2016 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en het advies van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A8-0276/2015),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


(1)  Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.


P8_TC1-COD(2014)0268

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 5 juli 2016 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2016/… van het Europees Parlement en de Raad inzake voorschriften met betrekking tot emissiegrenswaarden voor verontreinigende gassen en deeltjes en typegoedkeuring voor in niet voor de weg bestemde mobiele machines gemonteerde interne verbrandingsmotoren, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1024/2012 en (EU) nr. 167/2013, en tot wijziging en intrekking van Richtlijn 97/68/EG

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2016/1628.)


Woensdag 6 juli 2016

16.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/178


P8_TA(2016)0301

Deelname van Azerbeidzjan aan EU-programma's ***

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2016 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van een protocol bij de overeenkomst inzake partnerschap en samenwerking tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Azerbeidzjan, anderzijds, inzake een kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Azerbeidzjan over de algemene beginselen voor de deelname van de Republiek Azerbeidzjan aan EU-programma's (05616/2014 — C8-0043/2014 — 2013/0420(NLE))

(Goedkeuring)

(2018/C 101/18)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van besluit van de Raad (05616/2014),

gezien het ontwerpprotocol bij de overeenkomst inzake partnerschap en samenwerking tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Azerbeidzjan, anderzijds, inzake een kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Azerbeidzjan over de algemene beginselen voor de deelname van de Republiek Azerbeidzjan aan programma's van de Unie (05618/2014),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 212 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0043/2014),

gezien artikel 99, lid 1, eerste en derde alinea, en lid 2, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie buitenlandse zaken (A8-0210/2016),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het protocol;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en Republiek Azerbeidzjan.


16.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/179


P8_TA(2016)0302

Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2016: overschot van 2015

Resolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2016 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2016 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2016: boeking van het overschot van het begrotingsjaar 2015 (09586/2016 — C8-0225/2016 — 2016/2051(BUD))

(2018/C 101/19)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (1), met name artikel 41,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2016, definitief vastgesteld op 25 november 2015 (2),

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (3),

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (4),

gezien Besluit 2007/436/EG, Euratom van de Raad van 7 juni 2007 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (5),

gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2016, goedgekeurd door de Commissie op 15 april 2016 (COM(2016)0227),

gezien het standpunt inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2016, vastgesteld door de Raad op 17 juni 2016 en dezelfde dag toegezonden aan het Parlement (09586/2016 — C8-0225/2016),

gezien de artikelen 88 en 91 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A8-0212/2016),

A.

overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2016 dient om het overschot van het begrotingsjaar 2015, te weten 1 349 miljoen EUR, op te nemen in de begroting voor 2016;

B.

overwegende dat dit overschot hoofdzakelijk bestaat uit hogere inkomsten ten bedrage van 980 miljoen EUR, onderbestedingen van 187 miljoen EUR en negatieve wisselkoersverschillen van 182 miljoen EUR;

C.

overwegende dat aan de inkomstenzijde de rente op late betalingen en boetes (180 miljoen EUR) en hogere eigen ontvangsten (1 071 miljoen EUR) de belangrijkste componenten zijn, waarvan de lagere inkomsten uit overschotten, saldi en aanpassingen (-537 miljoen EUR) moeten worden afgetrokken;

D.

overwegende dat aan de uitgavenzijde de onderbesteding voor Afdeling III relatief laag is (78 miljoen EUR voor 2015 en 14 miljoen EUR voor overdrachten uit 2014), maar voor de andere instellingen 94 miljoen EUR bedraagt;

E.

overwegende dat het hoge uitvoeringspercentage in afdeling III de hoge druk op de betalingskredieten illustreert, die in 2015 nog steeds een belangrijke uitdaging was en dat naar verwachting ook in de laatste jaren van het huidige meerjarig financieel kader (MFK) zal blijven;

1.

neemt kennis van het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2016, zoals ingediend door de Commissie, dat uitsluitend tot doel heeft het overschot van 2015, ter hoogte van 1 349 miljoen EUR, in de begroting op te nemen, overeenkomstig artikel 18 van het Financieel Reglement, en neemt kennis van het standpunt van de Raad hierover;

2.

wijst erop dat de goedkeuring van het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2016 het aandeel van de bni-bijdragen van de lidstaten in de begroting van de Unie in 2016 met 1 349 miljoen EUR zal verminderen; dringt er eens te meer op aan dat de lidstaten deze terugvloeiende middelen zouden gebruiken om hun toezeggingen met betrekking tot de vluchtelingencrisis na te komen en hun bijdrage aan de twee desbetreffende trustfondsen met die van de Unie in overeenstemming te brengen; constateert met bezorgdheid dat de lidstaten in het voorjaar van 2016 slecht 82 miljoen EUR hebben bijgedragen aan het trustfonds voor Afrika en 69 miljoen EUR aan het Madad-trustfonds voor de crisis in Syrië, terwijl de bijdragen van de Unie respectievelijk 1,8 miljard en meer dan 500 miljoen EUR bedragen;

3.

dringt erop aan dat, in plaats van de bni-bijdrage aan te passen, overschotten op de begroting van de Unie die het resultaat zijn van de onderbesteding van kredieten of van boetes die aan bedrijven zijn opgelegd wegens inbreuken op het mededingingsrecht zouden kunnen worden gebruikt om tegemoet te komen aan de financieringsbehoeften van de Unie, met name bij betalingstekorten; verwacht dat deze kwestie in het kader van de herziening van het MFK wordt opgelost;

4.

keurt het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2016 goed;

5.

verzoekt zijn Voorzitter te constateren dat de gewijzigde begroting nr. 2/2016 definitief is vastgesteld en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

6.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, alsmede aan de nationale parlementen.


(1)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(2)  PB L 48 van 24.2.2016.

(3)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884.

(4)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(5)  PB L 163 van 23.6.2007, blz. 17.


16.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/181


P8_TA(2016)0303

Gemeenschappelijk hoog niveau van netwerk- en informatieveiligheid in de Unie ***II

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2016 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende maatregelen voor een hoog gemeenschappelijk niveau van beveiliging van netwerk- en informatiesystemen in de Unie (05581/1/2016 — C8-0188/2016 — 2013/0027(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)

(2018/C 101/20)

Het Europees Parlement,

gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (05581/1/2016 — C8-0188/2016),

gezien het gemotiveerde advies dat in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid is uitgebracht door het Zweeds Parlement, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 22 mei 2013 (1),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0048),

gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 76 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A8-0211/2016),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;

2.

constateert dat het besluit is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;

4.

verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


(1)  PB C 271 van 19.9.2013, blz. 133.

(2)  Aangenomen teksten van 13.3.2014, P7_TA(2014)0244.


16.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/182


P8_TA(2016)0304

Energie-efficiëntie-etikettering ***I

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 6 juli 2016 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor energie-efficiëntie-etikettering en tot intrekking van Richtlijn 2010/30/EU (COM(2015)0341 — C8-0189/2015 — 2015/0149(COD)) (1)

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2018/C 101/21)

Amendement 1

Voorstel voor een verordening

Overweging 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(1)

De Europese Unie is vastbesloten een energie-unie met een toekomstgericht klimaatbeleid op te bouwen. Energie-efficiëntie is een cruciaal element van het klimaat- en energiebeleidskader voor 2030 van de Europese Unie en is essentieel voor de matiging van de energievraag.

(1)

De Europese Unie is vastbesloten een energie-unie met een toekomstgericht energie- en klimaatbeleid op te bouwen. Energie-efficiëntie is een cruciaal element van het klimaat- en energiebeleidskader voor 2030 van de Europese Unie en is essentieel voor de matiging van de energievraag en de beperking van de uitstoot van broeikasgassen .

Amendement 2

Voorstel voor een verordening

Overweging 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(2)

Door middel van energie-efficiëntie-etikettering kunnen de consumenten wat betreft het energieverbruik van producten weloverwogen keuzes maken, waardoor de innovatie wordt bevorderd.

(2)

Door middel van energie-efficiëntie-etikettering kunnen de consumenten wat betreft efficiënte en duurzame energiegerelateerde producten weloverwogen keuzes maken, waardoor een belangrijke bijdrage wordt geleverd aan energiebesparing en het verlagen van de energiefactuur en tegelijkertijd de innovatie en investeringen in de vervaardiging van energie-efficiëntere producten worden bevorderd.

Amendement 3

Voorstel voor een verordening

Overweging 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(4)

Het is passend Richtlijn 2010/30/EU te vervangen door een verordening waarin de werkingssfeer ongewijzigd blijft, maar waarin een aantal bepalingen wordt versterkt teneinde de inhoud ervan te verduidelijken en bij te werken. Een verordening is het geschikte rechtsinstrument, aangezien hierbij duidelijke en gedetailleerde regels worden opgelegd die niet op uiteenlopende wijze door de lidstaten kunnen worden omgezet, waardoor een hoge mate van harmonisering in de hele Unie wordt gewaarborgd. Doordat het regelgevingskader op het niveau van de Unie en niet van de lidstaten wordt geharmoniseerd, worden de kosten voor fabrikanten verminderd en wordt een gelijk speelveld gewaarborgd. Door harmonisering in de hele Unie wordt het vrije verkeer van goederen op de hele eengemaakte markt gewaarborgd.

(4)

Het is passend Richtlijn 2010/30/EU te vervangen door een verordening waarin de werkingssfeer ongewijzigd blijft, maar waarin een aantal bepalingen wordt versterkt teneinde de inhoud ervan te verduidelijken en bij te werken , rekening houdend met de in de afgelopen jaren behaalde snelle technologische vooruitgang op het gebied van energie-efficiëntie in producten . Een verordening is het geschikte rechtsinstrument, aangezien hierbij duidelijke en gedetailleerde regels worden opgelegd die niet op uiteenlopende wijze door de lidstaten kunnen worden omgezet, waardoor een hoge mate van harmonisering in de hele Unie wordt gewaarborgd. Doordat het regelgevingskader op het niveau van de Unie en niet van de lidstaten wordt geharmoniseerd, worden de kosten voor fabrikanten over de gehele waardeketen verminderd en wordt een gelijk speelveld gewaarborgd. Door harmonisering in de hele Unie wordt het vrije verkeer van goederen op de hele eengemaakte markt gewaarborgd.

Amendement 4

Voorstel voor een verordening

Overweging 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(4 bis)

Het is passend om tweedehandsproducten vrij te stellen van deze verordening, die alle producten omvat die in gebruik zijn genomen voordat ze voor een tweede of extra keer op de markt zijn gebracht.

Amendement 5

Voorstel voor een verordening

Overweging 4 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(4 ter)

Aangezien het energieverbruik van vervoermiddelen voor personen of goederen direct of indirect wordt geregeld in andere wetgeving en beleidslijnen van de Unie, dienen zij verder ook buiten de werkingssfeer van deze verordening te worden gehouden. Deze uitsluiting omvat transportmiddelen waarvan de motor tijdens bedrijf op dezelfde locatie blijft, zoals liften, roltrappen en transportbanden.

Amendement 6

Voorstel voor een verordening

Overweging 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(7)

Verbetering van de efficiëntie van energiegerelateerde producten via weloverwogen keuzes door de consumenten komt de algehele economie van de Unie ten goede, bevordert de innovatie en draagt bij tot de verwezenlijking van de EU-doelstellingen op het gebied van energie-efficiëntie voor 2020 en 2030 . Bovendien besparen de consumenten hierdoor geld .

(7)

Verbetering van de efficiëntie van energiegerelateerde producten via weloverwogen keuzes door de consumenten en een versterkt maatschappelijk bewustzijn komt de algehele economie van de Unie ten goede, vermindert de vraag naar energie en genereert besparingen op de energiefactuur. Dit draagt eveneens bij tot de energiezekerheid, stimuleert onderzoek, innovatie en investeringen in energie-efficiëntie en biedt bedrijven die de meest energie-efficiënte producten ontwikkelen en produceren de mogelijkheid een concurrentievoordeel behalen. Het zal tevens bijdragen tot de verwezenlijking van de EU-doelstellingen op het gebied van energie-efficiëntie voor 2020 en 2030 , alsook tot de milieu- en klimaatdoelen van de Unie .

Amendement 7

Voorstel voor een verordening

Overweging 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(8)

In de conclusies van de Europese Raad van 23 en 24 oktober 2014 is voor de verbetering van de energie-efficiëntie in 2030 een indicatief streefcijfer op EU-niveau van ten minste 27 %, ten opzichte van ramingen van toekomstig energieverbruik, vastgelegd. Dit streefcijfer wordt in 2020 geëvalueerd, waarbij een EU-streefcijfer van 30 % voor ogen wordt gehouden. Bovendien is er een bindend EU-streefcijfer van ten minste 40 % reductie van de in de EU uitgestoten broeikasgassen in 2030 ten opzichte van 1990 vastgelegd, met inbegrip van een emissiereductie van 30 % in de niet-ETS-sector.

Schrappen

Amendement 8

Voorstel voor een verordening

Overweging 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(9)

Als klanten over nauwkeurige, relevante en vergelijkbare informatie over het specifieke energieverbruik van energiegerelateerde producten beschikken, kiezen zij eerder producten die tijdens het gebruik minder energie en andere essentiële hulpbronnen verbruiken. Een gestandaardiseerd verplicht etiket is een doeltreffend middel om vergelijkbare informatie over het energieverbruik van energiegerelateerde producten aan klanten te verstrekken. Het etiket moet worden aangevuld met een productinformatieblad. Het etiket moet gemakkelijk herkenbaar , eenvoudig en beknopt zijn. Hiertoe moet de bestaande kleurenschaal van het etiket (van donkergroen tot rood) worden gehandhaafd als basis om de klanten te informeren over de energie-efficiëntie van producten. Classificatie met de letters A tot en met G is voor klanten het meest doeltreffend gebleken. In situaties waarin producten door maatregelen betreffende ecologisch ontwerp overeenkomstig Richtlijn 2009/125/EG niet meer tot de klassen „F” of „G” behoren, worden die klassen niet op het etiket weergegeven . In uitzonderlijke gevallen kan dat worden uitgebreid tot de klassen „D” en „E”; deze situatie is evenwel onwaarschijnlijk, aangezien de schaal van het etiket wordt aangepast zodra het merendeel van de productmodellen onder de twee hoogste klassen valt .

(9)

Als klanten over nauwkeurige, relevante , verifieerbare en vergelijkbare informatie over het specifieke energieverbruik van energiegerelateerde producten beschikken, kiezen zij eerder producten die tijdens het gebruik en voor een bepaalde prestatie minder energie en andere essentiële hulpbronnen verbruiken , zodat de levenscycluskosten afnemen . Een gestandaardiseerd verplicht etiket is een doeltreffend middel om vergelijkbare informatie over de energie-efficiëntie en het absolute energieverbruik van energiegerelateerde producten aan potentiële klanten te verstrekken. Het etiket moet worden aangevuld met een productinformatieblad , dat „productfiche” wordt genoemd in de door Richtlijn 2010/30/EU vastgestelde gedelegeerde handelingen, dat elektronisch mag worden verstrekt . Het etiket moet beknopt zijn, gebaseerd zijn op passende meet- en berekeningsmethoden, en gemakkelijk herkenbaar en begrijpelijk zijn. Hiertoe moet de vastgestelde kleurenreeks van het etiket (van donkergroen tot rood) worden gehandhaafd als basis om de klanten te informeren over de energie-efficiëntie van producten. De bekende classificatie met de letters A tot en met G is voor klanten het meest doeltreffend gebleken. De eenvormige toepassing ervan binnen productgroepen moet zorgen voor meer transparantie en inzicht bij de klanten. In situaties waarin producten door maatregelen betreffende ecologisch ontwerp overeenkomstig Richtlijn 2009/125/EG (1a) niet meer tot de klassen „F” of „G” behoren, worden die klassen niettemin in het donkergrijs op het etiket weergegeven , teneinde een uniforme schaal van A tot en met G voor alle productgroepen te handhaven. In dat verband moet de kleurenschaal van het etiket (van donkergroen tot rood) worden gehandhaafd voor de overige hogere klassen en uitsluitend van toepassing zijn op nieuwe producteenheden die in de handel worden gebracht .

Amendement 9

Voorstel voor een verordening

Overweging 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(10)

Door vooruitgang op het gebied van de digitale technologie kunnen etiketten op alternatieve wijze elektronisch ter beschikking gesteld en weergegeven worden, bijvoorbeeld op internet en op elektronische schermen in winkels. Teneinde deze vooruitgang te benutten, wordt op grond van deze verordening toegestaan elektronische etiketten te gebruiken ter vervanging van of als aanvulling op het fysieke energie-etiket. In gevallen waarin het niet haalbaar is het energie-etiket weer te geven , zoals bij bepaalde vormen van verkoop op afstand alsmede in advertenties en technisch reclamemateriaal, moet ten minste de energieklasse van het product aan de klanten worden verstrekt .

(10)

Door vooruitgang op het gebied van de digitale technologie kunnen etiketten op alternatieve wijze elektronisch ter beschikking gesteld en weergegeven worden, bijvoorbeeld op internet en op elektronische schermen in winkels. Teneinde deze vooruitgang te benutten, wordt op grond van deze verordening toegestaan elektronische etiketten te gebruiken als aanvulling op het gedrukte energie-etiket. Dit doet geen afbreuk aan de verplichting van de leverancier om elke eenheid van een product te voorzien van een gedrukt etiket voor de handelaar. In gevallen waarin het niet haalbaar is het energie-etiket weer te geven moet ten minste de energieklasse van het productmodel aan de klanten worden verstrekt. Middels gedelegeerde handelingen voor specifieke productgroepen kunnen eveneens alternatieve bepalingen worden vastgesteld met betrekking tot de weergave van labels voor producten van kleine omvang, en wanneer identieke producten samen in grote hoeveelheden worden uitgestald .

Amendement 10

Voorstel voor een verordening

Overweging 11

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(11)

Fabrikanten reageren op het energie-etiket door steeds efficiëntere producten te vervaardigen . Deze technologische ontwikkeling leidt tot producten die voornamelijk onder de hoogste klassen van het energie-etiket vallen. Om ervoor te zorgen dat klanten producten op een deugdelijke manier kunnen vergelijken, kan verdere productdifferentiatie nodig zijn, dientengevolge moeten de etiketten van een aangepaste schaal worden voorzien. Teneinde te zware lasten voor de fabrikanten te voorkomen, zou het passend zijn de schaal ongeveer om de tien jaar aan te passen. Om te zorgen voor een optimale rechtspositie van leveranciers en handelaren moeten bij deze verordening gedetailleerde regelingen betreffende een nieuwe schaal worden vastgesteld. De hoogste klassen van een nieuw etiket met een aangepaste schaal dienen vooralsnog leeg te blijven om de technologische vooruitgang te bevorderen en ervoor te zorgen dat er steeds efficiëntere producten worden ontwikkeld en erkend. Bij een aanpassing van de schaal moeten alle energie-etiketten op korte termijn worden vervangen om verwarring bij de klanten te voorkomen .

(11)

Fabrikanten reageren op het energie-etiket door steeds efficiëntere producten te ontwikkelen en in de handel te brengen. Tegelijkertijd stoppen zij met de vervaardiging van minder efficiënte producten, waarin zij gestimuleerd worden door Uniewetgeving op het gebied van ecologisch ontwerp. Deze technologische ontwikkeling leidt tot productmodellen die voornamelijk onder de hoogste klassen van het energie-etiket vallen. Om ervoor te zorgen dat klanten producten op een deugdelijke manier kunnen vergelijken, kan verdere productdifferentiatie nodig zijn, dientengevolge moeten de etiketten van een aangepaste schaal worden voorzien. Teneinde te zware lasten voor de fabrikanten en handelaren te voorkomen, zou het wenselijk zijn de schaal ongeveer om de tien jaar aan te passen , waarbij in het bijzonder rekening moet worden gehouden met kleine ondernemingen. Een dergelijke benadering vermijdt het onnodig of inefficiënt aanpassen van de schaal, wat nadelig zou zijn voor zowel consumenten als fabrikanten . Om te zorgen voor een optimale rechtspositie van leveranciers en handelaren moeten bij deze verordening gedetailleerde regelingen betreffende een nieuwe schaal worden vastgesteld. Voorafgaand aan elke schaalaanpassing moet de Commissie een grondige voorbereidende studie uitvoeren. De hoogste klassen van een nieuw etiket met een aangepaste schaal kunnen, afhankelijk van de productgroep en op basis van een gedetailleerde beoordeling van het potentieel, vooralsnog leeg blijven om de technologische vooruitgang te bevorderen en ervoor te zorgen dat er steeds efficiëntere productmodellen worden ontwikkeld en erkend. Om verwarring bij de klanten te voorkomen moeten bij een aanpassing van de schaal alle energie-etiketten op korte en haalbare termijn worden vervangen , en moeten de uiterlijke kenmerken van het nieuwe etiket gemakkelijk te onderscheiden zijn van het oude etiket, in combinatie met adequate informatiecampagnes voor consumenten waarin duidelijk wordt gemaakt dat een nieuwe versie van het etiket is ingevoerd met een verbeterde classificatie .

Amendement 11

Voorstel voor een verordening

Overweging 11 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(11 bis)

De huidige beoordeling van etiketten die zijn ingevoerd bij krachtens Richtlijn 2010/30/EU vastgestelde gedelegeerde handelingen, noopt tot een eerste schaalaanpassing van bestaande etiketten, teneinde een homogene A tot G-schaal te waarborgen, waarbij deze wordt aangepast aan de vereisten van deze verordening.

Amendement 12

Voorstel voor een verordening

Overweging 14

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(14)

Om ervoor te zorgen dat het vertrouwen van de klanten in het energie-etiket in stand wordt gehouden, mogen voor energiegerelateerde producten geen andere etiketten worden gebruikt die het energie-etiket nabootsen. Aanvullende etiketten, markeringen, symbolen of opschriften waardoor klanten wat betreft het energieverbruik kunnen worden misleid of verward kunnen raken, zijn evenmin toegestaan.

(14)

Om ervoor te zorgen dat het vertrouwen van de klanten in het energie-etiket in stand wordt gehouden, mogen voor energiegerelateerde producten geen andere etiketten worden gebruikt die het energie-etiket nabootsen. Aanvullende etiketten, markeringen, symbolen of opschriften die niet duidelijk genoeg verschillen van het energie-etiket en waardoor klanten wat betreft het energieverbruik of enige andere kenmerken die vallen onder de betrokken gedelegeerde handelingen kunnen worden misleid of verward kunnen raken, zijn evenmin toegestaan.

Amendement 13

Voorstel voor een verordening

Overweging 15

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(15)

Om de rechtszekerheid te waarborgen, moet duidelijk worden gemaakt dat de in Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad (21) vastgestelde voorschriften inzake markttoezicht in de Unie en controle van producten die de markt van de Unie binnenkomen, op energiegerelateerde producten van toepassing zijn. Met het oog op het beginsel van het vrije verkeer van goederen is het essentieel dat de markttoezichtautoriteiten van de lidstaten doeltreffend met elkaar samenwerken. Deze samenwerking betreffende energie-etikettering dient te worden versterkt door middel van ondersteuning door de Commissie.

(15)

Om de rechtszekerheid te waarborgen, moet duidelijk worden gemaakt dat de in Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad (21) vastgestelde voorschriften inzake markttoezicht in de Unie en controle van producten die de markt van de Unie binnenkomen, op energiegerelateerde producten van toepassing zijn. Met het oog op het beginsel van het vrije verkeer van goederen is het essentieel dat de markttoezichtautoriteiten van de lidstaten doeltreffend met elkaar samenwerken via een voortdurende uitwisseling van informatie, in het bijzonder over de resultaten van de conformiteitsbeoordelingstests van de producten en de gevolgen ervan . Daarnaast moeten de douaneautoriteiten van de lidstaten betrokken worden bij de uitwisseling van informatie over energiegerelateerde producten die vanuit derde landen naar de Unie worden geïmporteerd. De werkgroepen voor administratieve samenwerking („ADCO”) inzake milieuvriendelijk productontwerp en inzake energie-etikettering moeten door de Commissie worden versterkt en ondersteund als kader voor de samenwerking van markttoezichtautoriteiten .

Amendement 14

Voorstel voor een verordening

Overweging 15 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(15 bis)

Om doeltreffender markttoezicht en eerlijkere concurrentie in de Unie te waarborgen, en om de schaarse hulpbronnen op een zo efficiënt mogelijke manier te benutten, moeten nationale markttoezichtautoriteiten toezien op de naleving, ook door middel van fysieke testen van producten en door het informatie- en communicatiesysteem voor markttoezicht (ICSMS) te gebruiken om informatie over geplande en voltooide producttests uit te wisselen, testprotocollen ter beschikking te stellen en de uitkomsten van hun tests te delen, om aldus dubbele tests te voorkomen en de weg vrij te maken voor regionale kenniscentra voor fysisch onderzoek. Resultaten dienen eveneens te worden gedeeld wanneer een test niet aantoont dat er sprake is geweest van een inbreuk.

Amendement 15

Voorstel voor een verordening

Overweging 16

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(16)

Teneinde het toezicht op de naleving te vergemakkelijken en actuele marktgegevens ten behoeve van het regelgevingsproces voor herzieningen van productspecifieke etiketten en informatiebladen ter beschikking te stellen, moeten de leveranciers op elektronische wijze informatie over de naleving met betrekking tot hun producten verstrekken die in een door de Commissie opgezette databank wordt opgenomen. Deze informatie moet publiek toegankelijk zijn, zodat klanten erover kunnen beschikken en handelaren op alternatieve wijzen etiketten kunnen opvragen . De markttoezichtautoriteiten moeten toegang tot de informatie in de databank hebben .

(16)

Onverminderd de verplichtingen van de lidstaten inzake markttoezicht en teneinde een nuttig instrument voor consumenten op te zetten, het toezicht op de naleving te vergemakkelijken en actuele marktgegevens ten behoeve van het regelgevingsproces voor herzieningen van productspecifieke etiketten en informatiebladen ter beschikking te stellen, moeten de leveranciers op elektronische wijze de vereiste informatie over de naleving met betrekking tot hun producten verstrekken, die in een door de Commissie opgezette en onderhouden databank moet worden opgenomen. Het deel van de informatie dat bestemd is voor de consumenten moet publiekelijk toegankelijk zijn op de openbare interface van de productendatabank. Deze informatie moet openbaar worden gemaakt in de vorm van open data , zodat app-ontwikkelaars en andere vergelijkingsinstrumenten de mogelijkheid wordt gegeven haar te gebruiken. Gemakkelijke, rechtstreekse toegang tot de openbare interface van de productendatabank moet worden bevorderd door een quick response-code (QR) of elk ander passend, op de gebruiker gericht middel. Aanvullende informatie moet door de leveranciers op de compliance-interface van de productendatabank ter beschikking worden gesteld aan zowel de markttoezichtautoriteiten als aan de Commissie. Voor de databank moeten strenge regels inzake gegevensbescherming gelden. Wanneer de technische informatie van gevoelige aard is, moeten markttoezichtautoriteiten de bevoegdheid behouden om wanneer noodzakelijk toegang tot deze informatie te krijgen, overeenkomstig de voor leveranciers geldende verplichting tot samenwerking .

Amendement 16

Voorstel voor een verordening

Overweging 16 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(16 bis)

De Commissie moet een onlineportaal opzetten en onderhouden dat markttoezichtautoriteiten toegang verleent tot gedetailleerde productinformatie op de servers van de leveranciers.

Amendement 17

Voorstel voor een verordening

Overweging 19

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(19)

Het energieverbruik en andere informatie over de producten waarop de productspecifieke vereisten van deze verordening van toepassing zijn, dienen te worden gemeten door middel van betrouwbare, accurate en reproduceerbare methoden, waarbij rekening wordt gehouden met algemeen erkende, geavanceerde meet- en berekeningsmethoden. Het is in het belang van de werking van de interne markt dat kan worden beschikt over op EU-niveau geharmoniseerde normen . Indien er geen gepubliceerde normen bestaan op het moment waarop productspecifieke vereisten worden toegepast, moet de Commissie ten behoeve van die productspecifieke vereisten voorlopige meet- en berekeningsmethoden in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendmaken. Zodra een dergelijke norm in het Publicatieblad van de Europese Unie is genoemd en die norm wordt nageleefd, geldt er een vermoeden van overeenstemming met de meetmethoden voor de productspecifieke vereisten die op basis van deze verordening zijn vastgesteld.

(19)

Het absolute energieverbruik en andere informatie over de milieukenmerken en de prestaties van producten waarop de productspecifieke vereisten van deze verordening van toepassing zijn, dienen overeenkomstig geharmoniseerde normen en methoden en door middel van betrouwbare, accurate en reproduceerbare methoden te worden gemeten, waarbij rekening wordt gehouden met algemeen erkende, geavanceerde meet- en berekeningsmethoden. Deze methoden en de testomgeving, zowel voor leveranciers als voor markttoezichtautoriteiten, moeten zo veel mogelijk aansluiten bij het werkelijke gebruik van een bepaald product door de gemiddelde consument. Daarnaast moeten zij solide zijn om bewuste en onbewuste omzeiling ervan te ontmoedigen. De energie-efficiëntieklasse mag niet uitsluitend worden gebaseerd op de meest energie-efficiënte instelling of ecomodus, wanneer niet kan worden verwacht dat deze het gemiddelde consumentengedrag weerspiegelt. Tolerantiewaarden en optionele testparameters moeten zodanig worden vastgesteld dat ze niet leiden tot significante variaties in efficiëntiewinsten die de energie-efficiëntieklasse van een product zouden kunnen veranderen. De toegestane afwijkingen tussen de geteste en de aangegeven resultaten moeten worden beperkt tot de statistische meetonzekerheid . Indien er geen gepubliceerde normen bestaan op het moment waarop productspecifieke vereisten worden toegepast, moet de Commissie ten behoeve van die productspecifieke vereisten voorlopige meet- en berekeningsmethoden in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendmaken. Zodra een dergelijke norm in het Publicatieblad van de Europese Unie is genoemd en die norm wordt nageleefd, geldt er een vermoeden van overeenstemming met de meetmethoden voor de productspecifieke vereisten die op basis van deze verordening zijn vastgesteld.

Amendement 18

Voorstel voor een verordening

Overweging 20

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(20)

De Commissie dient een werkplan op te stellen voor de herziening van de etiketten van bepaalde producten, met inbegrip van een indicatieve lijst van overige energiegerelateerde producten waarvoor een energie-etiket kan worden ingevoerd . In het kader van het werkplan dienen de betrokken productgroepen als eerste op technisch, ecologisch en economisch vlak te worden geanalyseerd. Hierbij dient ook aanvullende informatie te worden geanalyseerd, met inbegrip van de mogelijkheid om consumenten van informatie over de prestatie van een energiegerelateerd product te voorzien, bijvoorbeeld het absolute energieverbruik, de duurzaamheid of de milieuprestatie, en de kosten van het verstrekken van die informatie, in samenhang met de doelstelling van het bevorderen van de kringloopeconomie. Met dergelijke aanvullende informatie dient het etiket voor de consumenten begrijpelijker en doeltreffender te worden, maar de consumenten mogen hiervan geen negatieve effecten ondervinden .

(20)

De Commissie dient op basis van het toepassingsgebied van deze verordening een werkplan voor de lange termijn op te stellen voor de herziening van de etiketten van bepaalde producten, met inbegrip van een indicatieve lijst van overige energiegerelateerde producten waarvoor een energie-etiket kan worden ingevoerd, en dient dit werkplan geregeld te actualiseren. De Commissie moet het Europees Parlement en de Raad jaarlijks informeren over de voortgang van het werkplan .

Amendement 19

Voorstel voor een verordening

Overweging 20 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(20 bis)

In het kader van het werkplan dienen de betrokken productgroepen als eerste op technisch, ecologisch en economisch vlak te worden geanalyseerd. Hierbij dient ook aanvullende informatie te worden geanalyseerd, met inbegrip van de mogelijkheid om consumenten van nauwkeurige informatie over de prestatie van een energiegerelateerd productmodel te voorzien, bijvoorbeeld levenscycluskosten, repareerbaarheid, connectiviteit, het percentage gerecycleerd materiaal, de duurzaamheid en de milieuprestatie of de gecombineerde energie-efficiëntie-kwaliteitsindex, en de kosten van het verstrekken van die informatie, in samenhang met de doelstelling van het bevorderen van de kringloopeconomie. Met dergelijke aanvullende informatie dient het etiket voor de consumenten begrijpelijker en doeltreffender te worden, maar de consumenten mogen hiervan geen negatieve effecten ondervinden.

Amendement 20

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — leden 1 en 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Deze verordening biedt een kader voor de vermelding van het energieverbruik en het verbruik van andere hulpbronnen door energiegerelateerde producten tijdens het gebruik op de etikettering en in de standaardproductinformatie alsmede in aanvullende informatie over energiegerelateerde producten , waardoor klanten efficiëntere producten kunnen kiezen .

1.   Deze verordening biedt een kader dat van toepassing is op energiegerelateerde producten en voorziet deze producten van een etiket inzake energie-efficiëntie, het absolute energieverbruik en het absolute verbruik van energie en andere milieu- en prestatiekenmerken. Het stelt consumenten in staat efficiëntere producten te kiezen en hun energieverbruik te verminderen .

2.   Deze verordening is niet van toepassing op:

2.   Deze verordening is niet van toepassing op:

(a)

tweedehandsproducten;

(a)

tweedehandsproducten;

(b)

middelen voor personen- of goederenvervoer die niet door een stationaire motor worden aangedreven .

(b)

middelen voor personen- of goederenvervoer.

Amendement 21

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(6)

„fabrikant”: een natuurlijke of rechtspersoon die een energiegerelateerd product vervaardigt of onder zijn naam of handelsmerk laat ontwerpen of vervaardigen en in de handel brengt;

(6)

„fabrikant”: een natuurlijke of rechtspersoon die een energiegerelateerd product vervaardigt of een dergelijk product onder zijn naam of handelsmerk laat ontwerpen of vervaardigen en in de handel brengt;

Amendement 22

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(9)

„handelaar”: een detailhandelaar of andere persoon die producten aan klanten verkoopt, verhuurt, in huurkoop aanbiedt of voor hen uitstalt;

(9)

„handelaar”: een detailhandelaar of andere natuurlijke of rechtspersoon die producten aan klanten verkoopt, verhuurt, in huurkoop aanbiedt of voor hen uitstalt;

Amendement 23

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 10 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(10 bis)

„energie-efficiëntie”: de verhouding tussen de verkregen prestatie, dienst, goederen of energie, en de energie-input;

Amendement 24

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 11

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(11)

„energiegerelateerd product”: een in de Unie in de handel gebracht en in gebruik genomen goed , systeem of dienst dat tijdens het gebruik een effect heeft op het energieverbruik, met inbegrip van onderdelen die bedoeld zijn om te worden ingebouwd in energiegerelateerde producten die in de handel worden gebracht en in gebruik worden genomen;

(11)

„energiegerelateerd product” hierna „product” : een in de Unie in de handel gebracht en in gebruik genomen goed dat tijdens het gebruik een effect heeft op het energieverbruik, met inbegrip van onderdelen die bedoeld zijn om te worden ingebouwd in energiegerelateerde producten die ten behoeve van klanten in de handel worden gebracht en in gebruik worden genomen als losse onderdelen waarvan de energie- en milieuprestaties onafhankelijk kunnen worden beoordeeld ;

Amendement 25

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 13

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(13)

„etiket”: een grafisch diagram inclusief een classificatie met de letters A tot en met G in zeven verschillende kleuren, variërend van donkergroen tot rood, waarmee het energieverbruik wordt weergegeven ;

(13)

„etiket”: een grafisch diagram , in afgedrukte of elektronische vorm, inclusief een gesloten schaalclassificatie met uitsluitend de letters A tot en met G , waarin elke klasse overeenkomt met aanzienlijke energiebesparingen, in zeven verschillende kleuren, variërend van donkergroen tot rood, waarmee consumenten worden geïnformeerd over de energie-efficiëntie en het energieverbruik ;

Amendement 26

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 13 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(13 bis)

„productgroep”: een groep energiegerelateerde producten met hetzelfde hoofdelement in de werking;

Amendement 27

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 17

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(17)

„productinformatieblad”: een standaardtabel met informatie betreffende een product;

(17)

„productinformatieblad”: een standaardtabel met informatie betreffende een product , in afgedrukte of elektronische vorm ;

Amendement 28

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 18

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(18)

„aanpassing van de schaal”: een periodieke procedure om de vereisten voor het voldoen aan de energieklasse op het etiket voor een bepaald product aan te scherpen , waardoor bepaalde energieklassen van bestaande etiketten kunnen worden geschrapt ;

(18)

„aanpassing van de schaal”: een procedure om de vereisten voor het voldoen aan de energieklasse op het etiket voor een bepaalde productgroep aan te scherpen;

Amendement 29

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 19

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(19)

„etiket met aangepaste schaal”: een etiket voor een bepaald product dat bij een aanpassingsprocedure is aangepast;

(19)

„etiket met aangepaste schaal”: een etiket voor een bepaald product dat bij een aanpassingsprocedure is aangepast , dat duidelijk kan worden onderscheiden van de etiketten van voor de aanpassing van de schaal ;

Amendement 97

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 19 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(19 bis)

„intelligent apparaat”: een apparaat dat met behulp van geavanceerde informatie- en communicatietechnologieën en een gestandaardiseerde referentie-ontologie kan worden geconfigureerd om te reageren op externe stimuli zoals prijsinformatie, rechtstreekse controlesignalen die via draadloze verbindingen of apps worden verzonden en/of plaatselijke metingen, en om automatisch over te schakelen op een stand die energiezuiniger en efficiënter is;

Amendement 30

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 20

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(20)

„aanvullende informatie”: informatie over de functionele en milieuprestatie van een energiegerelateerd product , zoals het absolute energieverbruik of de duurzaamheid ervan, die is gebaseerd op door de markttoezichtautoriteiten meetbare gegevens, eenduidig is en wat betreft de klanten geen significant negatief effect op de begrijpelijkheid en doeltreffendheid van het etiket in zijn geheel heeft.

(20)

„aanvullende informatie”: enigerlei in de desbetreffende gedelegeerde handeling gespecificeerde informatie over de functionele , milieu- en hulpbronnenefficiëntieprestatie van een energiegerelateerd product die is gebaseerd op door de markttoezichtautoriteiten meetbare en verifieerbare gegevens, makkelijk te begrijpen is en wat betreft de klanten geen significant negatief effect op de begrijpelijkheid en doeltreffendheid van het etiket in zijn geheel heeft.

Amendement 31

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 20 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(20 bis)

„productendatabank”: een verzameling gegevens over de energiegerelateerde producten die onder deze verordening en de daarbij vastgestelde gedelegeerde handelingen vallen, systematisch geordend en bestaande uit een openbare interface, opgezet als een consumentgerichte website, waar informatie afzonderlijk met elektronische middelen toegankelijk is, en een compliance-interface, opgezet als een elektronisch platform ter ondersteuning van de activiteiten van de nationale markttoezichtautoriteiten, met duidelijk gespecificeerde toegankelijkheids- en veiligheidsvereisten.

Amendement 32

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Leveranciers moeten aan de volgende verplichtingen voldoen :

1.   Leveranciers:

(a)

zij waarborgen dat in de handel gebrachte producten overeenkomstig deze verordening en de desbetreffende gedelegeerde handelingen kosteloos worden voorzien van accurate etiketten en productinformatiebladen;

(a)

waarborgen dat in de handel gebrachte producten kosteloos worden voorzien van accurate , afgedrukte etiketten en van productinformatiebladen voor elk afzonderlijke eenheid ;

(b)

zij verstrekken etiketten onverwijld en kosteloos aan handelaren;

(b)

verstrekken etiketten en productinformatiebladen kosteloos en binnen vijf werkdagen na een verzoek aan handelaren;

 

(b bis)

verstrekken gedurende een periode van drie maanden voorafgaand aan de in de desbetreffende gedelegeerde handeling gespecificeerde datum de etiketten met aangepaste schaal en de productinformatiebladen aan de handelaren;

(c)

zij zorgen ervoor dat de te verstrekken etiketten en productinformatiebladen nauwkeurig zijn en zij stellen afdoende technische documentatie ter beschikking op basis waarvan de nauwkeurigheid kan worden beoordeeld;

(c)

zorgen ervoor dat de etiketten en productinformatiebladen nauwkeurig zijn en stellen afdoende technische documentatie ter beschikking op basis waarvan de nauwkeurigheid kan worden beoordeeld;

(d)

voordat zij een model van een product in de handel brengen, voeren zij de in bijlage I genoemde informatie in in de overeenkomstig artikel 8 opgezette productendatabank.

(d)

voeren de in bijlage I genoemde informatie in in de compliance-interface van de overeenkomstig artikel 8 opgezette productendatabank:

 

 

(i)

voor alle nieuwe modellen, voordat een eenheid van het model in de handel wordt gebracht,

 

 

(ii)

voor alle modellen die na 1 januari 2014 in de handel zijn gebracht en die nog worden geleverd, niet later dan 18 maanden nadat de databank volledig operationeel is geworden overeenkomstig artikel 16;

 

(d bis)

bewaren overeenkomstig artikel 8 in de databank de productinformatiebladen en de technische documentatie voor een periode van ten minste 10 jaar nadat de laatste producteenheid in de handel is gebracht;

 

(d ter)

verstrekken etiketten voor productgroepen waarvan het product bestaat uit meerdere onderdelen of componenten en waarvan de energie-efficiëntieklasse afhankelijk is van de specifieke combinatie van de onderdelen;

Amendement 33

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     Leveranciers:

 

(a)

brengen geen producten in de handel die zo ontworpen zijn dat de prestatie ervan in testmodus automatisch wordt gewijzigd, middels in het product ingebouwde hardware of software, met het oog op het behalen van een gunstiger niveau;

 

(b)

voeren, wanneer het product een onderhoudsbeurt ondergaat, geen wijzigingen door middels software updates die in het nadeel zouden zijn van de parameters van het originele efficiëntie-etiket, als omschreven in de desbetreffende gedelegeerde handeling.

Amendement 34

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Handelaren moeten aan de volgende verplichtingen voldoen :

2.   Handelaren:

(a)

zij brengen het door de leverancier verstrekte of op andere wijze verkregen etiket voor een product waarop de gedelegeerde handeling van toepassing is, goed zichtbaar aan;

(a)

geven, wanneer het product te koop is, inclusief via online verkoop, het etiket op een zichtbare en prominente manier weer, als beschreven in de betreffende gedelegeerde handeling

 

(a bis)

vervangen, zowel in winkels en online, bestaande etiketten met etiketten met aangepaste schaal binnen drie weken na de in de betreffende gedelegeerde handeling vermelde datum;

(b)

indien zij niet over een etiket of een etiket met aangepaste schaal beschikken:

(b)

vragen, indien zij niet over een etiket of een etiket met aangepaste schaal beschikken , dit aan de leverancier;

 

(i)

verzoeken zij de leverancier om een etiket of een etiket met aangepaste schaal;

 

 

(ii)

drukken zij het etiket af via de overeenkomstig artikel 8 opgezette productendatabank, voor zover deze functie voor het desbetreffende product beschikbaar is; of

 

 

(iii)

drukken zij het etiket of een etiket met aangepaste schaal af via de website van de leverancier, voor zover deze functie voor het desbetreffende product beschikbaar is.

 

(c)

zij stellen het productinformatieblad ter beschikking aan klanten.

(c)

stellen het productinformatieblad op verzoek ter beschikking aan klanten , ook in afgedrukte vorm .

Amendementen 35 en 86

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Leveranciers en handelaren moeten aan de volgende verplichtingen voldoen :

3.   Leveranciers en handelaren:

(a)

zij vermelden de energie-efficiëntieklasse van het product overeenkomstig de desbetreffende gedelegeerde handeling in advertenties en technisch reclamemateriaal voor een specifiek productmodel;

(a)

vermelden de energie-efficiëntieklasse van het product overeenkomstig de desbetreffende gedelegeerde handeling in visuele advertenties en technisch reclamemateriaal voor een specifiek productmodel;

(b)

zij werken samen met de markttoezichtautoriteiten en nemen op eigen initiatief of op verzoek van de markttoezichtautoriteiten onmiddellijk maatregelen indien de in deze verordening en de bijbehorende gedelegeerde handelingen vastgelegde vereisten door hun toedoen niet worden nageleefd ;

(b)

werken samen met de markttoezichtautoriteiten en nemen , overeenkomstig artikel 5, onmiddellijk maatregelen om iedere vorm van niet-naleving te verhelpen ;

(c)

met betrekking tot de producten die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen, verstrekken of tonen zij geen andere etiketten, merktekens, symbolen of opschriften die niet voldoen aan de vereisten van deze verordening en van de desbetreffende gedelegeerde handelingen indien dit kan leiden tot misleiding of verwarring bij de klanten over het verbruik van energie of andere essentiële hulpbronnen tijdens het gebruik;

(c)

onthouden zich, met betrekking tot de producten die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen, ervan enige misleidende, verwarrende of nagebootste etiketten, merktekens, symbolen of opschriften te verstrekken of te tonen, betreffende het verbruik van energie of andere essentiële hulpbronnen tijdens het gebruik;

(d)

voor producten die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen, verstrekken of tonen zij geen etiketten die de in deze verordening gedefinieerde etiketten nabootsen.

(d)

voor producten die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen, verstrekken of tonen geen etiketten die de in deze verordening gedefinieerde etiketten nabootsen.

Amendement 36

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     Alle algemene verplichtingen inzake etiketten als vermeld in de leden 1 tot en met 3 zijn in gelijke mate van toepassing op bestaande etiketten, nieuwe etiketten en etiketten met aangepaste schaal.

Amendement 37

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De lidstaten mogen het binnen hun grondgebied in de handel brengen of in gebruik nemen van energiegerelateerde producten die onder deze verordening en de desbetreffende gedelegeerde handelingen vallen en eraan voldoen, niet verbieden, beperken of verhinderen.

1.   De lidstaten mogen het binnen hun grondgebied in de handel brengen of in gebruik nemen van producten die onder deze verordening vallen en eraan voldoen, niet verhinderen.

Amendement 38

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De lidstaten nemen alle noodzakelijke maatregelen om te waarborgen dat leveranciers en handelaren voldoen aan de verplichtingen en vereisten van deze verordening en de desbetreffende gedelegeerde handelingen .

2.   De lidstaten nemen alle noodzakelijke maatregelen om te waarborgen dat leveranciers en handelaren voldoen aan de verplichtingen en vereisten van deze verordening.

Amendement 39

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Wanneer lidstaten stimulansen verstrekken voor een energiegerelateerd product dat onder deze verordening valt en in een gedelegeerde handeling is gespecificeerd, nemen zij de hoogste energie-efficiëntieklasse die in de toepasselijke gedelegeerde handeling is vastgelegd als doelstelling.

3.   Wanneer lidstaten stimulansen verstrekken voor een product dat onder deze verordening valt en in een gedelegeerde handeling is gespecificeerd, nemen deze stimulansen de twee hoogste beschikbare energie-efficiëntieklassen die in de toepasselijke gedelegeerde handeling zijn vastgelegd als doelstelling.

Amendement 40

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de invoering van etiketten, met inbegrip van etiketten met aangepaste schaal en productinformatiebladen, gepaard gaat met educatieve voorlichtingscampagnes en promotiecampagnes om energie-efficiëntie en een meer verantwoord energiegebruik door de klanten te stimuleren, zo nodig in samenwerking met de handelaren .

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de invoering en de aanpassing van de schaal van etiketten gepaard gaat met educatieve voorlichtingscampagnes en promotiecampagnes inzake energie-etikettering .

 

De Commissie coördineert deze campagnes waarbij ze een nauwe samenwerking bevordert met leveranciers en handelaren evenals de uitwisseling van optimale werkwijzen.

Amendement 41

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   De lidstaten stellen de sancties en handhavingsmechanismen vast die worden toegepast wanneer de bepalingen van deze verordening en de bijbehorende gedelegeerde handelingen niet worden nageleefd, en zij nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties en mechanismen worden uitgevoerd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op de datum van toepassing van deze verordening in kennis van de desbetreffende bepalingen en stellen haar onverwijld in kennis van eventuele latere wijzigingen ervan.

5.   De lidstaten stellen de sancties en handhavingsmechanismen vast die worden toegepast wanneer de bepalingen van deze verordening niet worden nageleefd, en zij nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties en mechanismen worden uitgevoerd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn , en in verhouding staan tot het economische voordeel van niet-naleving . De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op de datum van toepassing van deze verordening in kennis van de desbetreffende bepalingen en stellen haar onverwijld in kennis van eventuele latere wijzigingen ervan.

Amendement 42

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De Commissie ondersteunt de samenwerking en uitwisseling van informatie betreffende markttoezicht op de energie-etikettering van producten tussen de nationale autoriteiten van de lidstaten die belast zijn met het markttoezicht of de controle aan de buitengrenzen alsmede tussen die autoriteiten en de Commissie.

2.   De Commissie stimuleert en coördineert de samenwerking en uitwisseling van informatie betreffende markttoezicht op de energie-etikettering met betrekking tot producten die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen tussen de nationale autoriteiten van de lidstaten die belast zijn met het markttoezicht of de controle van producten die p de Uniemarkt worden gebracht alsmede tussen die autoriteiten en de Commissie door de werkgroepen voor administratieve samenwerking („ADCO”) inzake Ecodesign en energie-etikettering te versterken .

 

Dergelijke uitwisseling van informatie vindt eveneens plaats wanneer testresultaten aantonen dat de fabrikant de desbetreffende wetgeving naleeft.

Amendement 43

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     Tegen 1 januari 2018 moeten de lidstaten een markttoezichtplan voor het toezicht op de handhaving van de vereisten van deze verordening opstellen en ten uitvoer leggen. Ten minste om de drie jaar bekijken de lidstaten hun markttoezichtplan opnieuw.

 

Tegen 1 januari 2020 en daarna jaarlijks stellen de lidstaten een verslag over markttoezicht op, waarin zij evalueren in welke mate deze verordening en Richtlijn 2009/125/EG worden nageleefd.

 

De lidstaten moeten het gebruik van het Informatie- en Communicatiesysteem over markttoezicht (ICSMS) voor alle nationale markttoezichtautoriteiten verplicht maken.

Amendement 44

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 2 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 ter.     Nationale markttoezichtautoriteiten voeren fysieke producttesten uit, waarmee zij ten minste een productgroep per jaar bestrijken, overeenkomstig de krachtens deze verordening vastgestelde gedelegeerde handelingen.

 

De markttoezichtautoriteiten informeren de andere lidstaten en de Commissie over hun geplande en voltooide fysieke tests via de compliance-interface van de overeenkomstig artikel 8 opgezette productendatabank

 

Zij moeten, overeenkomstig artikel 9, betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare meetprocedures toepassen waarbij ernaar wordt gestreefd de omstandigheden van het dagelijkse leven te simuleren en opzettelijke of onopzettelijke manipulatie of wijziging van de testresultaten uit te sluiten;

Amendement 45

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 2 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 quater.     De markttoezichtautoriteiten moeten het recht hebben de kosten van een fysieke producttest terug te vorderen bij de leveranciers in geval van bewezen inbreuk op deze verordening.

 

De Commissie kan de naleving rechtstreeks of door derden verifiëren.

Amendement 46

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Wanneer de markttoezichtautoriteiten van een lidstaat voldoende redenen hebben om aan te nemen dat een energiegerelateerd product dat onder een bij deze verordening behorende gedelegeerde handeling valt een risico voor de onder deze verordening vallende aspecten van de bescherming van het algemeen belang vormt, voeren zij een beoordeling van het desbetreffende energiegerelateerde product uit in het licht van de in deze verordening en de desbetreffende gedelegeerde handelingen vastgestelde vereisten. De leverancier werkt hiertoe op elke vereiste wijze met de markttoezichtautoriteiten samen.

1.   Wanneer de markttoezichtautoriteiten van een lidstaat voldoende redenen hebben om aan te nemen dat een product dat onder een bij deze verordening behorende gedelegeerde handeling valt een risico voor de onder deze verordening vallende aspecten van de bescherming van het algemeen belang vormt, stellen zij de Commissie onverwijld in kennis en voeren een beoordeling van het desbetreffende productmodel uit in het licht van de in deze verordening en de desbetreffende gedelegeerde handelingen vastgestelde vereisten , waarbij eveneens wordt bekeken of het wenselijk is de beoordeling uit breiden naar andere productmodellen . De leverancier werkt op elke vereiste wijze met de markttoezichtautoriteiten samen.

Amendement 47

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Wanneer de markttoezichtautoriteiten bij deze beoordeling vaststellen dat het energiegerelateerde product niet aan de vereisten van deze verordening en de bijbehorende gedelegeerde handelingen voldoet, verlangen zij onverwijld van de leverancier dat hij passende corrigerende maatregelen neemt om het energiegerelateerde product in overeenstemming met deze vereisten te brengen of binnen een door hen vast te stellen redelijke termijn, die evenredig is met de aard van het risico, uit de handel te nemen of terug te roepen . Artikel 21 van Verordening (EG) nr. 765/2008 is van toepassing op de in dit lid genoemde maatregelen.

2.   Wanneer de markttoezichtautoriteiten bij deze beoordeling vaststellen dat het productmodel niet aan de vereisten van deze verordening voldoet, verlangen zij van de leverancier dat hij passende corrigerende maatregelen neemt om het productmodel in overeenstemming met de vereisten te brengen , en zij kunnen eisen dat het productmodel uit de handel wordt genomen of dat de eenheden die reeds in gebruik zijn genomen worden teruggeroepen binnen een redelijke termijn, die evenredig is met de aard van het risico, waarbij dergelijke maatregelen worden uitgebreid naar de soortgelijke modellen die op de markt beschikbaar zijn . Artikel 21 van Verordening (EG) nr. 765/2008 is van toepassing op de in dit lid genoemde maatregelen.

Amendement 48

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.    Wanneer de markttoezichtautoriteiten van mening zijn dat de non-conformiteit niet tot hun nationale grondgebied beperkt is, brengen zij de Commissie en de andere lidstaten op de hoogte van de resultaten van de beoordeling en van de maatregelen die zij van de leverancier hebben verlangd.

3.    De markttoezichtautoriteiten brengen de Commissie en de andere lidstaten via het ICSMS op de hoogte van eventuele resultaten van de beoordeling en van eventuele maatregelen die zij van de leverancier hebben verlangd overeenkomstig lid 2 .

Amendement 49

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De leverancier zorgt ervoor dat alle passende corrigerende maatregelen worden toegepast op alle betrokken producten die hij in de Unie op de markt heeft aangeboden.

4.   De leverancier zorgt ervoor dat eventuele beperkende maatregelen die overeenkomstig lid 2 vereist zijn, worden toegepast op alle betrokken productmodellen die hij in de Unie op de markt heeft aangeboden.

Amendement 50

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   Wanneer de desbetreffende leverancier niet binnen de in lid 2 bedoelde termijn doeltreffende corrigerende maatregelen neemt , nemen de markttoezichtautoriteiten alle passende voorlopige maatregelen om het op hun nationale markt aanbieden van het energiegerelateerde product te verbieden of te beperken, dan wel het energiegerelateerde product in de betrokken lidstaat uit de handel te nemen of terug te roepen. De markttoezichtautoriteiten brengen de Commissie en de andere lidstaten onverwijld van deze maatregelen op de hoogte .

5.   Wanneer de desbetreffende leverancier de corrigerende maatregelen niet binnen de in lid 2 bedoelde termijn ten uitvoer legt , nemen de markttoezichtautoriteiten alle passende voorlopige maatregelen om het op hun nationale markt aanbieden van het productmodel te verbieden of te beperken, dan wel het productmodel in de betrokken lidstaat uit de handel te nemen of terug te roepen. De markttoezichtautoriteiten stellen de Commissie en de andere lidstaten onverwijld van deze maatregelen in kennis en voeren de informatie in in de compliance-interface van de krachtens artikel 8 opgezette productendatabank .

Amendement 51

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   De in lid 5 bedoelde informatie omvat alle bekende bijzonderheden, met name de gegevens die nodig zijn om het niet-conforme energiegerelateerde product te identificeren en om de oorsprong van het energiegerelateerde product , de aard van de beweerde niet-conformiteit en van het risico, en de aard en de duur van de nationale maatregelen vast te stellen, evenals de argumenten die worden aangevoerd door de leverancier. De markttoezichtautoriteiten vermelden met name of de non-conformiteit van het energiegerelateerde product te wijten is aan ofwel het feit dat het niet aan de in deze verordening vastgestelde vereisten ten aanzien van aspecten van de bescherming van het algemeen belang voldoet, ofwel aan tekortkomingen in de geharmoniseerde normen waarnaar in artikel 9 wordt verwezen als normen die een vermoeden van conformiteit vestigen.

6.   De in lid 5 bedoelde kennisgeving omvat alle bekende bijzonderheden, met name de gegevens die nodig zijn om het niet-conforme product te identificeren en om de oorsprong ervan , de aard van de beweerde niet-conformiteit en van het risico, en de aard en de duur van de nationale maatregelen vast te stellen, evenals de argumenten die worden aangevoerd door de leverancier. De markttoezichtautoriteiten vermelden met name of de niet-conformiteit van het productmodel te wijten is aan ofwel het feit dat het niet aan de in deze verordening vastgestelde voorschriften ten aanzien van aspecten van de bescherming van het algemeen belang voldoet, ofwel aan tekortkomingen in de geharmoniseerde normen waarnaar in artikel 9 wordt verwezen als normen die een vermoeden van conformiteit vestigen. In dit geval past de Commissie de procedure van artikel 11 van Verordening (EU) nr. 1025/2012 toe.

Amendement 52

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

7.   De andere lidstaten dan die welke de procedure in gang heeft gezet, brengen de Commissie en de andere lidstaten onverwijld op de hoogte van door hen genomen maatregelen en van aanvullende informatie over de non-conformiteit van het betrokken energiegerelateerde product , en van hun bezwaren indien zij het niet eens zijn met de aangemelde nationale maatregel.

7.   De andere lidstaten dan die welke de procedure in gang heeft gezet, brengen de Commissie en de andere lidstaten onverwijld op de hoogte van door hen genomen maatregelen en van aanvullende informatie over de non-conformiteit van het betrokken productmodel , en van hun bezwaren indien zij het niet eens zijn met de aangemelde nationale maatregel.

Amendement 53

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

8.   Indien binnen zestig dagen na de ontvangst van de in lid 5 bedoelde informatie geen bezwaar tegen een voorlopige maatregel van een lidstaat is ingebracht door een lidstaat of de Commissie, wordt die maatregel geacht gerechtvaardigd te zijn.

8.   Indien binnen vier weken na de ontvangst van de in lid 5 bedoelde kennisgeving geen bezwaar tegen een voorlopige maatregel van een lidstaat is ingebracht door een lidstaat of de Commissie, wordt die maatregel geacht gerechtvaardigd te zijn.

Amendement 54

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

9.   De lidstaten zorgen ervoor dat ten aanzien van het energiegerelateerde product in kwestie onmiddellijk de passende beperkende maatregelen worden genomen, zoals het uit de handel nemen van het energiegerelateerde product .

9.   De lidstaten zorgen ervoor dat ten aanzien van het productmodel in kwestie parallelle beperkende maatregelen worden genomen, die in verhouding staan tot de specifieke nationale situatie, en brengen de Commissie hier dienovereenkomstig van op de hoogte .

Amendement 55

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

10.   Indien na voltooiing van de procedure in de leden 4 en 5 bezwaren tegen een maatregel van een lidstaat worden ingebracht of de Commissie van mening is dat de nationale maatregel in strijd is met de wetgeving van de Unie, treedt de Commissie onverwijld in overleg met de lidstaten en de leverancier en voert zij een evaluatie van de nationale maatregel uit. Aan de hand van die evaluatie besluit de Commissie of de nationale maatregel al dan niet gerechtvaardigd is.

10.   Indien na voltooiing van de procedure in de leden 4 en 5 bezwaren tegen een maatregel van een lidstaat worden ingebracht of de Commissie van mening is dat een dergelijke nationale maatregel in strijd is met het recht van de Unie, treedt de Commissie onverwijld in overleg met de lidstaten en de leverancier en voert zij een evaluatie van de nationale maatregel uit, aan de hand waarvan zij besluit of de nationale maatregel al dan niet gerechtvaardigd is , en zij een passende alternatieve maatregel kan voorstellen .

Amendement 56

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 11

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

11.   De Commissie richt haar besluit tot alle lidstaten en brengt de lidstaten en de leverancier daarvan onmiddellijk op de hoogte

11.   De Commissie richt haar besluit tot alle lidstaten en stelt de lidstaten en de leverancier daarvan onmiddellijk in kennis.

Amendement 57

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 12

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

12.   Indien de nationale maatregel gerechtvaardigd wordt geacht, nemen alle lidstaten de nodige maatregelen om het non-conforme energiegerelateerde product uit de handel te nemen en stellen zij de Commissie daarvan in kennis. Indien de nationale maatregel niet gerechtvaardigd wordt geacht, trekt de betrokken lidstaat de maatregel in.

12.   Indien de nationale maatregel gerechtvaardigd wordt geacht, nemen alle lidstaten de nodige maatregelen om het non-conforme productmodel uit de handel te nemen en stellen zij de Commissie daarvan in kennis. Indien de nationale maatregel niet gerechtvaardigd wordt geacht, trekt de betrokken lidstaat de maatregel in.

Amendement 58

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 13

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

13.   Indien de nationale maatregel gerechtvaardigd wordt geacht en de niet-conformiteit van het energiegerelateerde product wordt toegeschreven aan tekortkomingen in de geharmoniseerde normen als bedoeld in lid 6, past de Commissie de procedure toe van artikel 11 van Verordening (EU) nr. 1025/2012.

13.   Indien een nationale maatregel gerechtvaardigd wordt geacht en de niet-conformiteit van het productmodel wordt toegeschreven aan tekortkomingen in de geharmoniseerde normen als bedoeld in lid 6, past de Commissie de procedure toe van artikel 11 van Verordening (EU) nr. 1025/2012.

Amendement 96

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 13 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

13 bis.     In geval van bewezen non-conformiteit van een product met de in deze verordening en de desbetreffende gedelegeerde handelingen vastgestelde voorschriften, moeten klanten het recht hebben dit product gratis naar de handelaar terug te sturen en de volledige oorspronkelijke aankoopprijs van de leverancier terugbetaald te krijgen.

 

De leverancier doet, in samenwerking met de markttoezichtautoriteiten en overeenkomstig het toepasselijke consumentenrecht, alle redelijke inspanningen om contact op te nemen met de betrokken klanten.

Amendement 59

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — titel en lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Etiketten en aanpassing van de schaal

Procedure voor de invoering van etiketten en de aanpassing van de schaal ervan

1.   De Commissie kan door middel van overeenkomstig de artikelen 12 en 13 vastgestelde gedelegeerde handelingen etiketten invoeren of de schaal van bestaande etiketten aanpassen .

1.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 13 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening door etiketten in te voeren of de schaal ervan aan te passen .

 

Etiketten die voor 1 januari 2017 worden ingevoerd op grond van overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 2010/30/EU vastgestelde gedelegeerde handelingen, worden beschouwd als etiketten in het kader van deze verordening.

Amendement 60

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.    Wanneer tot de energieklassen D, E, F of G behorende modellen van een bepaalde productgroep op grond van een overeenkomstig Richtlijn 2009/125/EG vastgestelde uitvoeringsmaatregel niet in de handel mogen worden gebracht, wordt de klasse of worden de klassen in kwestie niet meer op het etiket weergegeven.

2.    Om te zorgen voor een homogene A tot en met G-schaal voert de Commissie etiketten in waarvan de schaal is aangepast voor bestaande productgroepen, als bedoeld in lid 1, binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening, in overeenstemming met de vereisten van lid 4.

 

Productgroepen die vallen onder de Gedelegeerde Verordeningen van de Commissie (EU) nr. 811/2013  (1a) en 812/2013  (1b) worden iedere zes jaar na inwerkingtreding van deze verordening herzien teneinde de schaal aan te passen.

 

Voor productgroepen die vallen onder de Gedelegeerde Verordeningen van de Commissie (EU) nr. 1059/2010  (1c) , 1060/2010  (1d) , 1061/2010  (1e) , 1062/2010  (1f) en 874/2012  (1 g) , voert de Commissie, indien de voorbereidende studies zijn afgerond en uiterlijk 21 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening, etiketten in waarvan de schaal is aangepast.

 

Amendement 61

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.    Wanneer een etiket wordt ingevoerd of de schaal ervan wordt aangepast, waarborgt de Commissie dat de vereisten zodanig worden vastgelegd dat naar verwachting geen enkel product onder de energieklassen A of B valt op het moment dat het etiket wordt ingevoerd , zodat het merendeel van de modellen naar schatting ten minste tien jaar daarna onder die klassen valt.

3.    De Commissie waarborgt dat iedere eventuele aanpassing van de schaal van nieuwe etiketten of etiketten waarvan de schaal is aangepast als bedoeld in lid 2 in gang wordt gezet zodra aan de volgende voorwaarden wordt voldaan , waaruit blijkt dat voldoende technologische vooruitgang is gemaakt in de relevante productgroep:

 

(a)

25 % van de op de Uniemarkt verkochte producten onder energie-efficiëntieklasse A valt; of

 

(b)

50 % van de op de Uniemarkt verkochte producten onder energie-efficiëntieklassen A en B valt;

Amendement 62

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     Door de productgroep op te nemen in het werkplan overeenkomstig artikel 11, waarborgt de Commissie dat:

 

(a)

de voorbereidende studie voor aanpassing van de schaal wordt voltooid uiterlijk 18 maanden nadat aan de in lid 3 omschreven voorwaarden is voldaan;

 

(b)

de aanpassing van de schaal wordt voltooid, middels de herziening en inwerkingtreding van de desbetreffende gedelegeerde handeling overeenkomstig artikel 13, uiterlijk drie jaar nadat aan de in lid 3 omschreven voorwaarden is voldaan;

Amendement 63

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De schaal van etiketten wordt op gezette tijden aangepast.

4.   De Commissie legt de vereisten vast voor nieuwe etiketten of etiketten waarvan de schaal is aangepast en streeft daarbij naar een verwachte geldigheidsduur van ten minste 10 jaar .

 

Met het oog hierop waarborgt de Commissie dat, wanneer een etiket wordt ingevoerd of de schaal ervan wordt aangepast, naar verwachting geen enkel product onder energieklasse A valt op het moment dat het etiket wordt ingevoerd.

 

Bij productgroepen waarvoor de in lid 3 bis, onder a) bedoelde voorbereidende studie een snelle technologische vooruitgang laat zien, wordt niet verwacht dat er producten onder de energieklassen A en B vallen op het moment dat het etiket wordt ingevoerd.

Amendement 64

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   Wanneer de schaal van een etiket wordt aangepast:

5.   Wanneer , voor een bepaalde productgroep, tot de energie-efficiëntieklassen F of G behorende modellen niet langer in de handel mogen worden gebracht op grond van een uitvoeringsmaatregel voor milieuvriendelijk productontwerp die overeenkomstig Richtlijn 2009/125/EG is vastgesteld, wordt de klasse of worden de klassen in kwestie in het grijs op het etiket aangeduid overeenkomstig de betreffende gedelegeerde handeling. De standaard kleurenschaal van het etiket (van donkergroen tot rood) wordt gehandhaafd voor de overige hogere klassen. De wijzigingen zijn uitsluitend van toepassing op de nieuwe producteenheden die in de handel worden gebracht.

(a)

verstrekken de leveranciers gedurende een periode van zes maanden voorafgaand aan de onder b) bedoelde datum zowel het huidige etiket als het etiket met aangepaste schaal aan de handelaren;

 

(b)

vervangen de handelaren de bestaande etiketten op uitgestalde producten, inclusief op internet, uiterlijk een week na de voor dat doeleinde in de desbetreffende gedelegeerde handeling vastgelegde datum door de etiketten met aangepaste schaal. De handelaren geven de etiketten met aangepaste schaal voorafgaand aan die datum niet weer.

 

 

Handelaren mogen enkel energiegerelateerde producten zonder een etiket of een etiket met aangepaste schaal verkopen wanneer voor een bepaald product nooit een etiket (al dan niet met aangepaste schaal) is vervaardigd en de leverancier van het product niet meer actief is op de markt.

Amendement 65

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.     Etiketten die voorafgaand aan de datum van toepassing van deze verordening worden ingevoerd op grond van overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 2010/30/EU vastgestelde gedelegeerde handelingen, worden beschouwd als etiketten in het kader van deze verordening. De Commissie evalueert die etiketten uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening met het oog op de aanpassing van de schaal ervan.

Schrappen

Amendement 66

Voorstel voor een verordening

Artikel 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Productendatabank

Productendatabank

De Commissie zet een productendatabank op waarin de in bijlage I genoemde informatie wordt opgenomen , en houdt deze bij. De onder punt 1 van bijlage I genoemde informatie wordt openbaar gemaakt .

1.     De Commissie zet een productendatabank op die bestaat uit twee verschillende interfaces , de openbare interface en de compliance-interface, en houdt deze bij .

 

De openbare interface bevat de onder punt 1 van bijlage I genoemde informatie, in overeenstemming met de functionele vereisten als bedoeld in punt 3 van bijlage I.

 

De compliance-interface bevat de onder punt 2 van bijlage I genoemde informatie, in overeenstemming met de functionele vereisten als bedoeld in punt 4 van bijlage I.

 

2.     Wanneer leveranciers informatie invoeren in de productendatabank houden zij recht op toegang tot en wijziging van deze informatie. Eventuele wijzigingen worden gedateerd en zijn duidelijk zichtbaar voor de markttoezichthoudende autoriteiten.

 

In de compliance-interface opgenomen gegevens worden uitsluitend gebruikt voor doelen die verband houden met de handhaving van deze verordening en zijn verboden voor onbedoeld gebruik.

 

Leveranciers mogen krachtens artikel 3, lid 1, onder c) op hun servers technische documentatie, testrapporten of vergelijkbare documentatie over de conformiteitsbeoordeling bewaren, als bepaald in punt 2 bis van bijlage I, met betrekking tot tests die de leveranciers zelf hebben uitgevoerd. Deze informatie is uitsluitend toegankelijk voor de markttoezichthoudende autoriteiten en de Commissie.

 

Bij het instellen van de databank worden criteria gevolgd om de administratieve last voor leveranciers en andere databankgebruikers tot een minimum te beperken en de databank gebruiksvriendelijk en kostenefficiënt te maken.

 

De productendatabank vervangt of wijzigt de verantwoordelijkheden van de markttoezichtautoriteiten niet.

 

3.     Met steun van de markttoezichthoudende autoriteiten besteedt de Commissie bijzondere aandacht aan het overgangsproces tot de openbare en compliance-interface volledig ten uitvoer zijn gelegd.

 

4.     De Commissie heeft de bevoegdheid om, overeenkomstig artikel 13, gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening door de operationele details in verband met de opzet van de productendatabank te specificeren.

Amendement 67

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Wanneer dergelijke geharmoniseerde normen bij de conformiteitsbeoordeling van een product worden toegepast, wordt het product geacht te voldoen aan de desbetreffende vereisten betreffende meting en berekening van de gedelegeerde handeling.

2.     Wanneer dergelijke geharmoniseerde normen bij de conformiteitsbeoordeling van een productmodel worden toegepast, wordt het product geacht te voldoen aan de desbetreffende vereisten betreffende meting en berekening van de gedelegeerde handeling.

 

2 bis.     geharmoniseerde normen zijn erop gericht het werkelijke gebruik van een product zo veel mogelijk na te bootsen terwijl een standaard testmethode wordt gebruikt, hetgeen niet mag afdoen aan de vergelijkbaarheid binnen de productgroep;

 

2 ter.     In de geharmoniseerde normen opgenomen meet- en berekeningsmethoden dienen betrouwbaar, nauwkeurig en reproduceerbaar te zijn en in overeenstemming met de vereisten van artikel 3, lid 1 bis.

Amendement 68

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De Commissie draagt er zorg voor dat zij bij de uitvoering van haar werkzaamheden op grond van deze verordening ten aanzien van iedere gedelegeerde handeling oog heeft voor een evenwichtige deelname van vertegenwoordigers van de lidstaten en belanghebbende partijen van die productgroep, zoals het bedrijfsleven, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, de ambachtelijke industrie, handelaren, detailhandelaren, importeurs, milieuorganisaties en consumentenorganisaties . Met dat doel richt de Commissie een overlegforum op waarin deze partijen bijeen kunnen komen. Dit overlegforum kan worden gecombineerd met het in artikel 18 van Richtlijn 2009/125/EG genoemde overlegforum .

1.     De Commissie draagt er zorg voor dat zij bij de uitvoering van haar werkzaamheden op grond van deze verordening met het oog op de invoering van etiketten of de aanpassing van de schaal ervan uit hoofde van artikel 7, en met het oog op de opzet van de databank uit hoofde van artikel 8, oog heeft voor een evenwichtige deelname van vertegenwoordigers van de lidstaten , met inbegrip van markttoezichtautoriteiten, en belanghebbende partijen van die productgroep, zoals het bedrijfsleven, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, de ambachtelijke industrie, handelaren, detailhandelaren, importeurs, milieuorganisaties en consumentenorganisaties , alsook voor de betrokkenheid van het Europees Parlement .

 

2.     De Commissie richt een overlegforum op waarin de in lid 1 genoemde partijen daartoe bij elkaar komen. Dat overlegforum kan volledig of gedeeltelijk overeenkomen met het in artikel 18 van Richtlijn 2009/125/EG genoemde overlegforum. De notulen van de vergaderingen van het overlegforum worden gepubliceerd in de openbare interface van de op grond van artikel 8 opgezette databank.

Amendement 69

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Indien passend onderzoekt de Commissie voorafgaand aan de vaststelling van gedelegeerde handelingen of de consumenten het ontwerp en de inhoud van de etiketten van specifieke productgroepen goed begrijpen.

3.    Indien passend onderzoekt de Commissie voorafgaand aan de vaststelling krachtens deze verordening van gedelegeerde handelingen aan de hand van representatieve groepen consumenten van de Unie of de consumenten het ontwerp en de inhoud van de etiketten van specifieke productgroepen goed begrijpen.

Amendement 70

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Na raadpleging van het in artikel 10 genoemde overlegforum stelt de Commissie een werkplan op, waarna dat werkplan wordt bekendgemaakt. Het werkplan bevat een indicatieve lijst van productgroepen die voor de vaststelling van gedelegeerde handelingen als prioritair worden beschouwd. Het werkplan bevat plannen voor de herziening en aanpassing van de schaal van de etiketten van productgroepen. Het werkplan kan door de Commissie op gezette tijden worden gewijzigd na raadpleging van het overlegforum. Dit werkplan kan worden gecombineerd met het in artikel  16 van Richtlijn 2009/125/EG genoemde werkplan .

1.     Na raadpleging van het in artikel 10 genoemde overlegforum stelt de Commissie krachtens artikel 13 gedelegeerde handelingen vast ter aanvulling van deze verordening, teneinde een werkplan voor de lange termijn op te stellen, waarna dat werkplan wordt bekendgemaakt, onder meer via de openbare interface van de uit hoofde van artikel  8 opgezette databank .

 

2.     De Commissie verdeelt het werkplan onder in secties die prioriteiten bevatten voor de invoering van energie-efficiëntie-etiketten in nieuwe productgroepen en voor de aanpassing van de schaal van etiketten voor productgroepen.

 

De Commissie zorgt voor de noodzakelijke middelen voor het plan en de coherentie ervan.

 

Dit werkplan kan worden gecombineerd met het in artikel 16 van Richtlijn 2009/125/EG genoemde werkplan inzake ecologisch ontwerp.

 

De Commissie actualiseert het werkplan geregeld, na raadpleging van het overlegforum. Het Europees Parlement en de Raad worden jaarlijks geïnformeerd over de voorgang bij het werkplan en worden formeel op de hoogte gebracht van eventuele wijzigingen ervan.

Amendement 71

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 13 gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende gedetailleerde vereisten met betrekking tot etiketten voor specifieke groepen energiegerelateerde producten („specifieke productgroepen”).

1.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 13 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening door gedetailleerde vereisten vast te stellen met betrekking tot etiketten voor specifieke groepen energiegerelateerde producten („specifieke productgroepen”).

Amendement 72

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   In de gedelegeerde handelingen worden productgroepen gespecificeerd die aan de volgende criteria voldoen:

2.   In de gedelegeerde handelingen worden productgroepen gespecificeerd die aan de volgende criteria voldoen:

(a)

volgens de meest recente cijfers en rekening houdend met de hoeveelheden die in de Unie in de handel worden gebracht , heeft de productgroep een significant potentieel voor besparing van energie en, waar van toepassing, van andere hulpbronnen;

(a)

gezien de feitelijke penetratie van de Uniemarkt , is er een significant potentieel voor besparing van energie en, waar van toepassing, van andere hulpbronnen;

(b)

productgroepen met een soortgelijke werking verschillen sterk wat de desbetreffende prestatieniveaus betreft;

(b)

binnen de productgroep verschillen de modellen met een soortgelijke werking sterk wat hun energie-efficiëntieniveaus betreft;

(c)

er is geen significant nadelig effect wat de betaalbaarheid en de levenscycluskosten van de productgroep betreft.

(c)

er zijn geen significant negatieve effecten op de betaalbaarheid , de levenscycluskosten en de werking van het product vanuit het oogpunt van de gebruiker.

Amendementen 73 en 98

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   In de gedelegeerde handelingen met betrekking tot specifieke productgroepen wordt met name het volgende gespecificeerd:

3.   In de gedelegeerde handelingen met betrekking tot specifieke productgroepen wordt voor de desbetreffende productgroep met name het volgende gespecificeerd:

(a)

de omschrijving van de specifieke productgroepen die onder de in artikel 2, lid 11, vastgelegde definitie van „energiegerelateerd product” vallen en waarop de gedelegeerde handeling van toepassing is;

(a)

de omschrijving van de energiegerelateerde producten waarop de gedelegeerde handeling van toepassing is;

(b)

het ontwerp en de inhoud van het etiket, met inbegrip van een schaalindeling van A tot en met G die het energieverbruik weergeeft , zijn voor alle productgroepen uniform en in elk geval duidelijk en goed leesbaar;

(b)

het ontwerp , de dimensies en de inhoud van het etiket, dat in alle gevallen duidelijk en leesbaar moet zijn, waarbij rekening wordt gehouden met slechtziende klanten , en waarop op een prominente plaats de volgende informatie wordt aangeduid die is vastgesteld in overeenstemming met de betreffende gedelegeerde handeling:

 

 

(i)

een schaalindeling van A tot en met G die de energie-efficiëntie-klasse van het corresponderende productmodel weergeeft, die voor alle productgroepen uniform en in elk geval duidelijk en goed leesbaar is;

 

 

(ii)

het absolute energieverbruik in kWh, getoond per jaar of een andere relevante periode.

(c)

indien passend, het gebruik van andere hulpmiddelen en aanvullende informatie met betrekking tot energiegerelateerde producten, waarbij de nadruk op het etiket op de energie-efficiëntie van het product wordt gelegd;

(c)

indien passend, het gebruik van andere hulpmiddelen en aanvullende informatie met betrekking tot energiegerelateerde producten, waarbij de nadruk op het etiket op de energie-efficiëntie van het product wordt gelegd;

 

(c bis)

indien passend, de opname van een verwijzing op het etiket waaruit de consument kan afleiden of het een product met verbindingsmogelijkheden betreft (d.w.z. een intelligent apparaat);

(d)

de plekken waarop het etiket wordt weergegeven, zoals op het product bevestigd, op de verpakking afgedrukt, in elektronische vorm ter beschikking gesteld of op internet weergegeven;

(d)

de plekken waarop het etiket wordt weergegeven, zoals op het product bevestigd waar het niet beschadigd raakt , op de verpakking afgedrukt, in elektronische vorm ter beschikking gesteld of op internet weergegeven;

(e)

indien passend, elektronische middelen voor de etikettering van producten;

(e)

indien passend, elektronische middelen voor de etikettering van producten;

(f)

de manier waarop het etiket en de technische informatie bij verkoop op afstand worden verstrekt;

(f)

de manier waarop het etiket en de technische informatie bij verkoop op afstand worden verstrekt;

(g)

de inhoud en, indien passend, het formaat en andere details met betrekking tot de technische documentatie en het productinformatieblad ;

(g)

de vereiste inhoud en, indien passend, het formaat en andere details met betrekking tot het productinformatieblad en de technische documentatie ;

(h)

bij de controle van de naleving van de vereisten zijn uitsluitend de in de gedelegeerde handeling(en) vastgelegde controletoleranties van toepassing;

(h)

bij de controle van de naleving van de vereisten zijn uitsluitend de in de gedelegeerde handeling(en) vastgelegde controletoleranties van toepassing;

(i)

de verplichtingen van de leveranciers en handelaren in verband met de productendatabank;

(i)

de verplichtingen van de leveranciers en handelaren in verband met de productendatabank;

(j)

de specifieke vermelding van de energieklasse die moet worden opgenomen in advertenties en technisch reclamemateriaal, met inbegrip van vereisten betreffende de leesbaarheid en de zichtbaarheid;

(j)

indien van toepassing, de specifieke vermelding van de energieklasse die moet worden opgenomen in advertenties en technisch reclamemateriaal, met inbegrip van vereisten betreffende de leesbaarheid en de zichtbaarheid;

(k)

de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures alsmede de meet- en berekeningsmethoden die moeten worden gebruikt om de gegevens betreffende het etiket en het informatieblad te bepalen;

(k)

de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures alsmede de meet- en berekeningsmethoden , als vastgelegd in artikel 9, die moeten worden gebruikt om de gegevens betreffende het etiket en het informatieblad te bepalen , met inbegrip van de definitie van de energie-efficiëntie-index (EEI) of een equivalente parameter, en de schalen A tot en met G die de energie-efficiëntieklassen vertegenwoordigen ;

(l)

of voor grotere toestellen een hoger niveau van energie-efficiëntie is vereist om een bepaalde energieklasse te bereiken;

(l)

of voor grotere toestellen een hoger niveau van energie-efficiëntie is vereist om een bepaalde energieklasse te bereiken;

(m)

het formaat van alle aanvullende verwijzingen op het etiket waarmee klanten op elektronische wijze toegang kunnen krijgen tot meer gedetailleerde informatie over de prestaties van het product, onder meer in het productinformatieblad;

(m)

het formaat van alle aanvullende verwijzingen op het etiket waarmee klanten op elektronische wijze toegang kunnen krijgen tot meer gedetailleerde informatie over de prestaties van het product, onder meer in het productinformatieblad;

(n)

of en op welke manier de energieklassen die het energieverbruik van het product tijdens het gebruik omschrijven op slimme meters of op het interactieve scherm van het product moeten worden weergegeven;

(n)

of en op welke manier de energieklassen die het energieverbruik van het product tijdens het gebruik omschrijven op slimme meters of op het interactieve scherm van het product moeten worden weergegeven;

(o)

de uiterlijk datum voor de beoordeling en eventuele herziening van de gedelegeerde handeling.

(o)

de uiterlijk datum voor de beoordeling en eventuele herziening van de gedelegeerde handeling;

Met betrekking tot de in de eerste alinea, onder b), bedoelde inhoud van het etiket, stemmen de stappen A tot en met G van de indeling in klassen overeen met significante energie- en kostenbesparingen vanuit het oogpunt van de eindgebruiker.

 

De in de eerste alinea, onder m ) bedoelde verwijzingen kunnen de vorm hebben van een internetadres, een QR-code (Quick Response), een koppeling op online etiketten, of elk ander passend, op de consument gericht middel.

De in de eerste alinea, onder m) bedoelde verwijzingen kunnen de vorm hebben van een internetadres, een dynamische QR-code (Quick Response), een koppeling op online etiketten, of elk ander passend, op de consument gericht middel dat gekoppeld is aan de openbare interface van de krachtens artikel 8 opgezette databank .

De invoering van een etiket voor een product dat onder een gedelegeerde handeling valt , mag vanuit het oogpunt van de gebruiker geen significant negatief effect op de werking van het product hebben .

Het in de eerste alinea onder g) vermelde productinformatieblad voorziet in directe koppelingen naar de openbare interface van de krachtens artikel 8 opgezette databank , en het wordt aan consumenten ter beschikking gesteld in alle officiële talen van de Unie van de nationale markten waar het desbetreffende productmodel in de handel is gebracht .

De Commissie is bevoegd gedelegeerde handelingen met betrekking tot operationele details betreffende de productendatabank vast te stellen, met inbegrip van verplichtingen voor leveranciers en handelaren overeenkomstig artikel 13 .

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 13 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening door operationele details in verband met de productendatabank vast te stellen, met inbegrip van verplichtingen voor leveranciers en handelaren.

 

Met betrekking tot de onder g), van de eerste alinea bedoelde informatie en om de nodige bescherming van vertrouwelijke informatie en technische documentatie te verzekeren, wordt in deze gedelegeerde handelingen gespecificeerd welke informatie in de productendatabank moet worden vermeld en welke informatie beschikbaar moet zijn op verzoek van de nationale autoriteiten en de Commissie.

Amendement 74

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     De Commissie houdt een bijgewerkte inventaris bij van alle gedelegeerde handelingen ter aanvulling van deze verordening en de gedelegeerde handelingen die Richtlijn 2009/125/EG betreffende ecologisch ontwerp ontwikkelen, met inbegrip van alle geharmoniseerde normen die voldoen aan de desbetreffende in artikel 9 vastgelegde meet- en berekeningsmethoden, en maakt deze inventaris openbaar beschikbaar.

Amendement 75

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De in de artikelen 7 en 12 bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van de datum van toepassing van deze verordening .

2.   De in de artikelen  7, 8, lid 4, artikel 11, lid 1, en 12 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van zes jaar met ingang van 1 januari 2017 .

 

De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van zes jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie.

 

De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

Amendement 76

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 7 en 12 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in deze verordening genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 7 , 8, lid 4, 11, lid 1, en 12 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

Amendement 77

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     Voordat zij een gedelegeerde handeling vaststelt, raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

Amendement 78

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   Een overeenkomstig de artikelen 7 en 12 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad geen bezwaar maakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn kan op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden worden verlengd.

5.   Een overeenkomstig de artikelen 7 , 8 lid 4, 11, lid 1, en 12 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad geen bezwaar maakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Amendement 79

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Uiterlijk acht jaar na de inwerkingtreding evalueert de Commissie de toepassing van deze verordening en brengt zij daarover verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad. In dat verslag wordt beoordeeld in welke mate deze verordening klanten op doeltreffende wijze de mogelijkheid heeft gegeven efficiëntere producten te kiezen, waarbij rekening wordt gehouden met de effecten ervan op het bedrijfsleven.

Uiterlijk … [zes jaar na de inwerkingtreding van deze verordening] evalueert de Commissie de toepassing van deze verordening en brengt zij daarover verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad. In dat verslag wordt beoordeeld in welke mate deze verordening en de gedelegeerde handelingen ervan klanten op doeltreffende wijze de mogelijkheid heeft gegeven energie-efficiëntere producten te kiezen, waarbij rekening wordt gehouden met criteria zoals de effecten ervan op het bedrijfsleven , energieverbruik, broeikasgasemissies, markttoezichtactiviteiten, en de kosten om de databank tot stand te brengen en bij te houden .

 

De overeenkomstig lid 1 uitgevoerde evaluatieprocedure maakt uitdrukkelijk gebruik van de door artikel 5 vastgestelde jaarlijkse follow-upverslagen betreffende handhaving en markttoezicht.

Amendement 80

Voorstel voor een verordening

Artikel 16 — alinea 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 3, lid 1, onder d), is evenwel van toepassing met ingang van 1 januari 2019 .

Artikel 3, lid 1, onder d), is van toepassing zodra de openbare interface van de krachtens artikel 8 opgezette productendatabank volledig operationeel is en in ieder geval niet later dan met ingang van 1 januari 2018 .

Amendement 81

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — titel en punt 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

In de productendatabase op te nemen informatie

In de productendatabase op te nemen informatie , plus functionele vereisten

1.

Publiekelijk beschikbare productinformatie:

1.

In de openbare interface van de productendatabase op te nemen informatie:

(a)

de naam of het handelsmerk van de fabrikant of leverancier;

(a)

de naam of het handelsmerk , het adres, de contactgegevens en andere wettelijke identificatiegegevens van de leverancier;

 

(a bis)

de contactgegevens van de markttoezichtautoriteiten van de lidstaten;

(b)

de typeaanduiding(en), met inbegrip van die van alle gelijkwaardige modellen;

(b)

de typeaanduiding(en), met inbegrip van die van alle gelijkwaardige modellen;

(c)

het etiket in elektronisch formaat;

(c)

het etiket in elektronisch formaat;

(d)

de klasse (n) en andere parameters op het etiket;

(d)

de energie-efficiëntieklasse (n) en andere parameters van het etiket;

(e)

het productinformatieblad in elektronisch formaat.

(e)

de parameters van het productinformatieblad in elektronisch formaat;

 

(e bis)

de educatieve en informatieve campagnes van de lidstaten als bedoeld in artikel 4, lid 4;

 

(e ter)

het werkplan van de Commissie als bedoeld in artikel 11;

 

(e quater)

notulen van het overlegforum;

 

(e quinquies)

de inventaris van gedelegeerde handelingen en toepasselijke geharmoniseerde normen.

Amendement 82

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — punt 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.

Informatie over de naleving die uitsluitend beschikbaar is voor de markttoezichtautoriteiten van de lidstaten en de Commissie :

2.

In de compliance-interface van de productendatabase op te nemen informatie :

(a)

de in de toepasselijke gedelegeerde handeling gespecificeerde technische documentatie ;

(a)

het testrapport of vergelijkbare documentatie over de conformiteitsbeoordeling op basis waarvan de naleving van alle vereisten van de toepasselijke gedelegeerde handeling kan worden beoordeeld, met inbegrip van de testmethoden en reeksen metingen ;

(b)

het testrapport of vergelijkbaar technisch bewijsmateriaal op basis waarvan de naleving van alle vereisten van de toepasselijke gedelegeerde handeling kan worden beoordeeld ;

(b)

voorlopige maatregelen die in het kader van markttoezicht in verband met deze verordening zijn aangenomen ;

(c)

de naam en het adres van de leverancier;

(c)

de in artikel 3, lid 1, onder c), bedoelde technische documentatie:

 

(c bis)

de rechtstreekse contactgegevens van de markttoezichtautoriteiten van de lidstaten en de coördinatie van de Commissie;

 

(c ter)

het resultaat van de conformiteitscontroles van de lidstaten en de Commissie en, indien van toepassing, corrigerende handelingen en beperkende maatregelen die de markttoezichtautoriteiten hebben genomen als bedoeld in artikelen 5 en 6.

(d)

de contactgegevens van de vertegenwoordiger van de leverancier.

 

Amendement 83

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — punt 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.

Functionele vereisten voor de openbare interface van de productendatabank:

 

(a)

ieder productmodel wordt georganiseerd als een afzonderlijk dossier;

 

(b)

het stelt consumenten in staat voor iedere productgroep gemakkelijk de beste energieklasse te vinden, waardoor ze kenmerken van modellen kunnen vergelijken en de meest energie-efficiënte producten kunnen vinden en kiezen;

 

(c)

het genereert het energie-etiket van ieder product in een zichtbaar en afdrukbaar formaat, evenals de taalversies van het volledige productinformatieblad, beschikbaar in alle officiële talen van de Unie;

 

(d)

de informatie is machinaal leesbaar, sorteerbaar en doorzoekbaar, waarbij open standaarden voor kosteloos gebruik door derden worden geëerbiedigd;

 

(e)

dubbele registratie wordt automatisch vermeden;

 

(f)

er wordt een online helpdesk of contactpunt voor consumenten opgezet en gehandhaafd, waarnaar duidelijk wordt verwezen op de interface.

Amendement 84

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — punt 2 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 ter.

Functionele vereisten voor de compliance-interface van de productendatabank:

 

(a)

er wordt gezorgd voor strikte veiligheidsregelingen ter bescherming van vertrouwelijke informatie;

 

(b)

toegangsrechten zijn gebaseerd op het beginsel van de noodzaak van kennisneming;

 

(c)

er wordt een link gecreëerd naar het Informatie- en communicatiesysteem over markttoezicht (ICSMS).


(1)  De zaak werd voor een nieuwe behandeling terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 61, lid 2, tweede alinea, van het Reglement (A8-0213/2016).

(1a)   Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten (PB L 285 van 31.10.2009, blz. 10).

(21)  PB L 218 van 13.8.2008, blz. 30.

(21)  PB L 218 van 13.8.2008, blz. 30.

(1a)   Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 811/2013 van de Commissie van 18 februari 2013 ter aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad wat de energie-etikettering van ruimteverwarmingstoestellen, combinatieverwarmingstoestellen, pakketten van ruimteverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties en pakketten van combinatieverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties betreft (PB L 239 van 6.9.2013, blz. 1).

(1b)   Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 812/2013 van 18 februari 2013 houdende aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad wat de energie-etikettering van waterverwarmingstoestellen, warmwatertanks en pakketten van waterverwarmingstoestellen en zonne-energie-installaties betreft (PB L 239 van 6.9.2013, blz. 83).

(1c)   Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1059/2010 van de Commissie van 28 september 2010 houdende aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de energie-etikettering van afwasmachines (PB L 314 van 30.11.2010, blz. 1).

(1d)   Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1060/2010 van de Commissie van 28 september 2010 houdende aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de energie-etikettering van huishoudelijke koelapparaten (PB L 314 van 30.11.2010, blz. 17).

(1e)   Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1061/2010 van 28 september 2010 houdende aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de energie-etikettering van huishoudelijke wasmachines (PB L 314 van 30.11.2010, blz. 47).

(1f)   Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2010 van 28 september 2010 houdende aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de energie-etikettering van televisies (PB L 314 van 30.11.2010, blz. 64).

(1 g)   Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 874/2012 van de Commissie van 12 juli 2012 houdende aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de energie-etikettering van elektrische lampen en verlichtingsarmaturen (PB L 258 van 26.9.2012, blz. 1).


16.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/222


P8_TA(2016)0305

Europese grens- en kustwacht ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2016 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad over de Europese grens- en kustwacht en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2007/2004, Verordening (EG) nr. 863/2007 en Besluit 2005/267/EG van de Raad (COM(2015)0671 — C8-0408/2015 — 2015/0310(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2018/C 101/22)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2015)0671),

gezien artikel 294, lid 2, en de artikelen 77, lid 2, onder b) en d), en 79, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0408/2015),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 25 mei 2016 (1),

gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 30 juni 2016 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Begrotingscommissie en de Commissie visserij (A8-0200/2016),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


(1)  Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.


P8_TC1-COD(2015)0310

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 6 juli 2016 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2016/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende de Europese grens- en kustwacht, tot wijziging van Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 863/2007 van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad en Besluit 2005/267/EG van de Raad

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2016/1624.)


16.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/223


P8_TA(2016)0306

Europees Agentschap voor maritieme veiligheid ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2016 inzake het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1406/2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (COM(2015)0667 — C8-0404/2015 — 2015/0313(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2018/C 101/23)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2015)0667),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 100, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0404/2015),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van woensdag 16 maart 2016 (1),

na raadpleging van het Comité van de Regio's,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0215/2016),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


(1)  Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.


P8_TC1-COD(2015)0313

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 6 juli 2016 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2016/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1406/2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2016/1625)


16.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/224


P8_TA(2016)0307

Communautair Bureau voor visserijcontrole ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2016 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 768/2005 van de Raad tot oprichting van een Communautair Bureau voor visserijcontrole (COM(2015)0669 — C8-0406/2015 — 2015/0308(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2018/C 101/24)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2015)0669),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0406/2015),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 25 mei 2016 (1),

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie visserij (A8-0068/2016),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


(1)  Nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt.


P8_TC1-COD(2015)0308

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 6 juli 2016 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2016/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 768/2005 van de Raad tot oprichting van een Communautair Bureau voor visserijcontrole

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2016/1626.)


16.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/225


P8_TA(2016)0308

Secretariaat van het Comité van toezicht van OLAF ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2016 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 wat betreft het secretariaat van het Comité van toezicht van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (COM(2016)0113 — C8-0109/2016 — 2016/0064(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2018/C 101/25)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2016)0113),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 325 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0109/2016),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van de Rekenkamer van 5 april 2016 (1),

gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 8 juni 2016 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0188/2016),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

neemt kennis van de aan deze resolutie gehechte verklaring van de Commissie;

3.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


(1)  PB C 150 van 27.4.2016, blz. 1.


P8_TC1-COD(2016)0064

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 6 juli 2016 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2016/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 wat betreft het secretariaat van het Comité van toezicht van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2016/2030.)


BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE

Verklaring van de Commissie

De Commissie zet zich ten volle in voor het onafhankelijk functioneren van het secretariaat van het Comité van toezicht van OLAF. Het belangrijkste doel van de voorgestelde wijziging van de OLAF-verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 is meer garanties te bieden voor de onafhankelijkheid van het secretariaat. Dit streven zal de leidraad zijn bij de tenuitvoerlegging van de gewijzigde verordening.

Zoals vicepresident Georgieva in haar brief van 20 mei 2016 aan de voorzitter van het Comité van toezicht heeft bevestigd, is de Commissie voornemens het secretariaat van het Comité vanaf de datum van toepassing van de gewijzigde verordening over te dragen aan PMO. Deze overdracht zal louter administratief van aard zijn, om bepaalde organisatorische en budgettaire aspecten te vergemakkelijken. Zij zal het onafhankelijk functioneren van het secretariaat niet in het gedrang brengen.

Zoals eveneens in de brief wordt vermeld, zal de administratieve overdracht van het secretariaat naar PMO geen impact hebben op de huidige personeelssterkte en begrotingsmiddelen. Het hoofd van het secretariaat zal bevoegd zijn voor het beheer en de beoordeling van zijn personeel. De beoordeling van het hoofd van het secretariaat zal gebeuren aan de hand van een rapport van het Comité van toezicht.

Na raadpleging van het Comité van toezicht zal de Commissie de passende interne regels voor interne mobiliteit vaststellen om de duur van de detachering bij het secretariaat te beperken en tegelijk continuïteit te verzekeren, zodat het secretariaat daadwerkelijk onafhankelijk kan functioneren en belangenconflicten en draaideurproblemen met OLAF worden vermeden

De wijziging van de verordening heeft geen gevolgen voor de toegang van het Comité van toezicht tot informatie in de IT-systemen, databanken en documenten van OLAF.

De kantoren van het personeel van het secretariaat van het Comité van toezicht blijven in het gebouw waar OLAF momenteel is gevestigd, om aldus het onafhankelijk functioneren van het Comité van toezicht en OLAF te verzekeren, en tegelijkertijd vlotte contacten te verzekeren.