ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 13

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

61e jaargang
15 januari 2018


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2018/C 13/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2018/C 13/02

Zaak C-542/17 P: Hogere voorziening ingesteld op 14 september 2017 door Allstate Insurance Company tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 5 juli 2017 in zaak T-3/16, Allstate Insurance Company/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

2

2018/C 13/03

Zaak C-545/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Najwyższy (Polen) op 18 september 2017 — Mariusz Pawlak/Prezes Kasy Rolniczego Ubezpieczenia Społecznego

3

2018/C 13/04

Zaak C-547/17 P: Hogere voorziening ingesteld op 18 september 2017 door Basic Net SpA tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 20 juli 2017 in zaak T-612/15, Basic Net / EUIPO (Afbeelding van drie verticale strepen)

4

2018/C 13/05

Zaak C-566/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Wojewódzki Sąd Administracyjny we Wrocławiu (Polen) op 26 september 2017 — Związek Gmin Zagłębia Miedziowego w Polkowicach/Szef Krajowej Administracji Skarbowej

5

2018/C 13/06

Zaak C-581/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Baden-Württemberg (Duitsland) op 4 oktober 2017 — Martin Wächtler / Finanzamt Konstanz

5

2018/C 13/07

Zaak C-585/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk) op 5 oktober 2017 — Finanzamt Linz, Finanzamt Kirchdorf Perg Steyr

6

2018/C 13/08

Zaak C-605/17: Beroep ingesteld op 20 oktober 2017 — Europese Commissie / Slowaakse Republiek

7

2018/C 13/09

Zaak C-609/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Työtuomioistuin (Finland) op 24 oktober 2017 — Terveys- ja sosiaalialan neuvottelujärjestö (TSN) ry/Hyvinvointialan liitto ry

8

2018/C 13/10

Zaak C-610/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Työtuomioistuin (Finland) op 24 oktober 2017 — Auto- ja Kuljetusalan Työntekijäliitto AKT ry/Satamaoperaattorit ry

8

2018/C 13/11

Zaak C-627/15: Beschikking van de president van de Tweede kamer van het Hof van 4 oktober 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Judecătoria Câmpulung — Roemenië) — Dumitru Gavrilescu, Liana Gavrilescu / SC Banca Transilvania SA, voorheen SC Volksbank România SA, SC Volksbank România SA — sucursala Câmpulung

9

2018/C 13/12

Zaak C-2/16: Beschikking van de president van het Hof van 17 oktober 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Stuttgart — Duitsland) — Staatsanwaltschaft Stuttgart / J. S. R.

10

2018/C 13/13

Zaak C-346/16: Beschikking van de president van de Zesde kamer van het Hof van 20 juli 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Kehl — Duitsland) — C, in aanwezigheid van: Staatsanwaltschaft Offenburg

10

2018/C 13/14

Zaak C-19/17: Beschikking van de president van de Achtste kamer van het Hof van 24 oktober 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Okręgowy we Wrocławiu — Polen) — Skarb Państwa reprezentowany przez Wojewodę Dolnośląskiego / Gmina Trzebnica

10

2018/C 13/15

Zaak C-74/17: Beschikking van de president van het Hof van 28 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Düsseldorf — Duitsland) — Jonathan Heintges / Germanwings GmbH

10

2018/C 13/16

Zaak C-196/17: Beschikking van de president van het Hof van 22 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover — Duitsland) — Kathrin Meyer/TUIfly GmbH

11

2018/C 13/17

Zaak C-276/17: Beschikking van de president van het Hof van 22 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover — Duitsland) — Michael Siegberg/TUIfly GmbH

11

2018/C 13/18

Zaak C-400/17: Beschikking van de president van het Hof van 30 oktober 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunalul Dolj — Roemenië) — Mihaela Iuliana Scripnic, Radu Constantin Scripnic, Alexandru Gheorghiţă, Vasilica Gheorghiţă / SC Bancpost SA, SC Bancpost SA — sucursala Dolj

11

2018/C 13/19

Zaak C-418/17: Beschikking van de president van het Hof van 25 oktober 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Amtsgericht Nürnberg — Duitsland) — Andreas Fabri, Elisabeth Mathes / Sun Express Deutschland GmbH

11

 

Gerecht

2018/C 13/20

Zaak T-140/15: Arrest van het Gerecht van 23 november 2017 — Aurora/CPVO– SESVanderhave (M 02205) [Kweekproducten — Nietigverklaringsprocedure — Suikerbietenras M 02205 — Artikel 20, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 2100/94 — Artikel 7 van verordening nr. 2100/94 — Onderscheidbaarheid van het kandidaat-ras — Technisch onderzoek — Procedure voor de kamer van beroep — Verplichting om alle relevante elementen van het concrete geval zorgvuldig en onpartijdig te onderzoeken — Bevoegdheid tot wijziging]

12

2018/C 13/21

Zaak T-452/15: Arrest van het Gerecht van 20 november 2017 — Petrov e.a. / Parlement (Lid van het Europees Parlement — Weigering van toegang tot de gebouwen van het Parlement — Onderdaan van een derde staat — Artikel 21 van het Handvest van de grondrechten — Discriminatie op grond van etnische afkomst — Discriminatie op grond van nationaliteit — Ontvankelijkheid van een middel — Discriminatie op grond van politieke denkbeelden — Gelijke behandeling — Misbruik van bevoegdheid)

12

2018/C 13/22

Zaak T-618/15: Arrest van het Gerecht van 20 november 2017 — Voigt / Parlement (Lid van het Europees Parlement — Weigering lokalen van het Parlement ter beschikking te stellen — Onderdanen van derde landen — Weigering van toegang tot de gebouwen van het Parlement — Artikel 21 van het Handvest van de grondrechten — Discriminatie op grond van etnische afkomst — Discriminatie op grond van nationaliteit — Ontvankelijkheid van een middel — Discriminatie op grond van politieke denkbeelden)

13

2018/C 13/23

Zaak T-403/16: Arrest van het Gerecht van 20 november 2017 — Stada Arzneimittel/EUIPO — Urgo recherche innovation et developpement (Immunostad) [Uniemerk — Nietigheidsprocedure — Aanvraag voor Uniewoordmerk Immunostad — Ouder nationaal woordmerk ImmunoStim — Relatieve weigeringsgrond — Overeenstemmende merken — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), en artikel 53, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), en artikel 60, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001] — Niet te verwaarlozen deel van het relevante publiek — Motiveringsplicht — Artikel 75 van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 94 van verordening 2017/1001)]

14

2018/C 13/24

Zaak T-465/16: Arrest van het Gerecht van 20 november 2017 — Cotécnica/EUIPO — Visán Industrias Zootécnicas (cotecnica OPTIMA) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniebeeldmerk cotecnica OPTIMA — Ouder Uniebeeldmerk visán Optima PREMIUM PETFOOD — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]]

14

2018/C 13/25

Zaak T-558/16: Arrest van het Gerecht van 22 november 2017 — von Blumenthal e.a. / EIB (Openbare dienst — Personeel van de EIB — Hervorming van het systeem van bezoldiging en salarisprogressie — Exceptie van onwettigheid — Gelijke behandeling — Aansprakelijkheid)

15

2018/C 13/26

Zaak T-617/16: Arrest van het Gerecht van 23 november 2017 — PF / Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Bevordering — Bevorderingsronde 2015 — Artikelen 43 en 45, lid 1, van Statuut — Motiveringsplicht — Vergelijking van de verdiensten — Gebruik van talen in het kader van werkzaamheden uitgeoefend door administrateurs met een linguïstieke functie en administrateurs met een andere dan een linguïstieke functie — Gerechtvaardigde afwezigheden — Kennelijk onjuiste beoordeling)

16

2018/C 13/27

Zaak T-652/16 P: Arrest van het Gerecht van 22 november 2017 — HD/Parlement (Hogere voorziening — Ambtenaren — Gezinstoelagen — Schooltoelage — Verbod van cumulatie van soortgelijke toelagen — Verzoek om terugvordering van het onverschuldigd betaalde — Bescherming van persoonsgegevens — Motiveringsplicht)

16

2018/C 13/28

Zaak T-771/16: Arrest van het Gerecht van 22 november 2017 — Toontrack Music/EUIPO (EZMIX) [Uniemerk — Aanvraag voor Uniewoordmerk EZMIX — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001] — Gelijke behandeling en beginsel van behoorlijk bestuur]

17

2018/C 13/29

Zaak T-564/16: Beschikking van het Gerecht van 9 november 2017 — Bowles / ECB (Openbare dienst — Personeel van de ECB — Bezoldiging — Salarisverhoging — Leden van het personeelscomité — Voorwaarden om in aanmerking te komen — Beroep tot nietigverklaring — Afdoening zonder beslissing — Beroep tot schadevergoeding — Beroep kennelijk rechtens ongegrond)

17

2018/C 13/30

Zaak T-784/16: Beschikking van het Gerecht van 15 november 2017 — Pilla / Commissie en EACEA [Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding — Voorlopige maatregelen — Verzoek om rechtsbijstand ingediend na het instellen van beroep — Programma ‚Creatief Europa (2014-2020)’ — Oproep tot het indienen van voorstellen rond de ondersteuning van een voorbereidende actie — Besluit tot afwijzing van de kandidatuur wegens niet-naleving van een toelatingscriterium — Subsidies enkel beschikbaar voor rechtspersonen — Niet-inachtneming van de vormvereisten — Handelingen niet toerekenbaar aan het EACEA — Beroep deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk rechtens ongegrond]

18

2018/C 13/31

Zaak T-391/17 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 13 november 2017 — Roemenië/Commissie (Kort geding — Institutioneel recht — Europees burgerinitiatief — Bescherming van nationale en taalminderheden en versterking van de culturele en taalkundige verscheidenheid in de Unie — Toewijzingsbeginsel — Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging — Geen spoedeisendheid)

19

2018/C 13/32

Zaak T-618/17: Beroep ingesteld op 8 september 2017 — Activa Minoristas del Popular/ECB en GAR

19

2018/C 13/33

Zaak T-711/17: Beroep ingesteld op 13 oktober 2017 — Spinoit / Commissie e.a.

20

2018/C 13/34

Zaak T-717/17: Beroep ingesteld op 13 oktober 2017 — Chioreanu / ERCEA

21

2018/C 13/35

Zaak T-724/17: Beroep ingesteld op 17 oktober 2017 — The Vianel Group/EUIPO — Viania Dessous (VIANEL)

21

2018/C 13/36

Zaak T-725/17: Beroep ingesteld op 24 oktober 2017 — Clestra Hauserman/Parlement

22

2018/C 13/37

Zaak T-726/17: Beroep ingesteld op 24 oktober 2017 — Commune de Fessenheim e.a. / Commissie

23

2018/C 13/38

Zaak T-730/17: Beroep ingesteld op 27 oktober 2017 — Evropaïki Dynamiki / Commissie

24

2018/C 13/39

Zaak T-732/17: Beroep ingesteld op 27 oktober 2017 — Dreute / Parlement

25

2018/C 13/40

Zaak T-733/17: Beroep ingesteld op 2 november 2017 — GMPO / Commissie

26

2018/C 13/41

Zaak T-736/17: Beroep ingesteld op 30 oktober 2017 — Lincoln Global/EUIPO (FLEXCUT)

27

2018/C 13/42

Zaak T-741/17: Beroep ingesteld op 30 oktober 2017 — Trasys International en Axianseu Digital Solutions / AESA

27

2018/C 13/43

Zaak T-742/17: Beroep ingesteld op 9 november 2017 — Kim e.a./Raad

28

2018/C 13/44

Zaak T-743/17: Beroep ingesteld op 9 november 2017 — Bischoff/EUIPO — Miroglio Fashion (CARACTÈRE)

29

2018/C 13/45

Zaak T-437/17: Beschikking van het Gerecht van 14 november 2017 — Oy Karl Fazer/EUIPO — Kraft Foods Belgium Intellectual Property (MIGNON)

29


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2018/C 013/01)

Laatste publicatie

PB C 5 van 8.1.2018

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 437 van 18.12.2017

PB C 424 van 11.12.2017

PB C 412 van 4.12.2017

PB C 402 van 27.11.2017

PB C 392 van 20.11.2017

PB C 382 van 13.11.2017

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/2


Hogere voorziening ingesteld op 14 september 2017 door Allstate Insurance Company tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 5 juli 2017 in zaak T-3/16, Allstate Insurance Company/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

(Zaak C-542/17 P)

(2018/C 013/02)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Allstate Insurance Company (vertegenwoordigers: G. Würtenberger, Rechtsanwalt, R. Kunze, Solicitor)

Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

Conclusies

vernietiging van het arrest van het Gerecht van 5 juli 2017 in zaak T-3/16;

toewijzing van het door rekwirante ingestelde beroep tot vernietiging van de beslissing van de kamer van beroep van 8 oktober 2015 in zaak R 956/2015-2;

verwijzing van verweerder in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

Rekwirante stelt dat het Gerecht artikel 7, lid 1, onder c), en artikel 7, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1) heeft geschonden door bij de beoordeling van de absolute weigeringsgrond van het beschrijvende karakter in de zin van de voornoemde bepaling onjuiste criteria te hanteren.

2.

Door de absolute weigeringsgrond van het beschrijvende karakter niet te onderzoeken met betrekking tot de concrete goederen en diensten waarvoor om bescherming werd verzocht, heeft het Gerecht ook zijn beslissing niet met redenen omkleed en artikel 75 van verordening nr. 207/2009 geschonden.

3.

Bovendien is de bestreden beslissing van het Gerecht gebaseerd op een verdraaiing van feiten, aangezien het Gerecht de absolute weigeringsgronden niet heeft onderzocht met betrekking tot de goederen en diensten waarvoor om bescherming werd verzocht, maar wel met betrekking tot een vermeende specificatie die is gebaseerd op een uitlegging, of beter gezegd een valse uitlegging, van de werkelijke specificatie van de goederen en diensten.

4.

Indien het Gerecht de fundamentele rechtsbeginselen in acht had genomen, waaronder de verplichting om beslissingen met redenen te omkleden, had het het beroep dat bij hem was ingesteld op grond van de hieronder uiteengezette overwegingen toegewezen.

5.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van ernstige onjuiste rechtsopvattingen. Bijgevolg zal rekwirante uiteenzetten waarom het Gerecht, gelet op de voor de kamer van beroep aangevoerde feiten, had moeten oordelen dat de voor hem aangevoerde middelen gegrond waren wegens schending van erkende beginselen van behoorlijke procesvoering en in het licht van de relevante bepalingen van verordening nr. 207/2009.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB 2009, L 78, blz. 1).


15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/3


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Najwyższy (Polen) op 18 september 2017 — Mariusz Pawlak/Prezes Kasy Rolniczego Ubezpieczenia Społecznego

(Zaak C-545/17)

(2018/C 013/03)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Najwyższy

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Mariusz Pawlak

Verwerende partij: Prezes Kasy Rolniczego Ubezpieczenia Społecznego

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 7, lid 1, eerste volzin, juncto artikel 8 van richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst (1) aldus worden uitgelegd dat een regel van nationaal procesrecht zoals de regeling in artikel 165, lid 2, van de ustawa z dnia 17 listopada 1964 r. — Kodeks postępowania cywilnego (wet van 17 november 1964 — Pools wetboek van burgerlijke rechtsvordering, geconsolideerde versie Dz. U. 2016, volgnr. 1822, zoals gewijzigd) een bijzonder recht is, omdat volgens deze regeling alleen de afgifte van een processtuk op een nationaal postkantoor van een aangewezen aanbieder, dus van een aanbieder die verplicht is tot het verrichten van universele diensten, gelijk moet worden gesteld met de indiening van dit stuk bij de rechterlijke instantie, maar niet de afgifte van een processtuk op een nationaal postkantoor van een andere aanbieder van universele postdiensten, die geen aangewezen aanbieder is?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: moet artikel 7, lid 1, eerste volzin, van richtlijn 97/67/EG juncto artikel 4, lid 3, VEU aldus worden uitgelegd dat voordelen die voor een aangewezen aanbieder voortvloeien uit het feit dat hem in strijd met artikel 7, lid 1, eerste volzin, van richtlijn 97/67/EG een bijzonder recht is toegekend, ook moeten worden gegund aan de overige aanbieders van postdiensten, met het gevolg dat de afgifte van een processtuk op een nationaal postkantoor van een andere aanbieder van universele postdiensten die geen aangewezen aanbieder is, gelijk moet worden gesteld met de indiening van dit stuk bij de rechterlijke instantie, en wel op grond van beginselen die overeenkomen met de beginselen uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 juni 2007 in de gevoegde zaken C-231/06 tot en met C-233/06, Jonkman (EU:C:2007:373)?

3)

Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord: moet artikel 7, lid 1, eerste volzin, van richtlijn 97/67/EG juncto artikel 4, lid 3, VEU aldus worden uitgelegd dat een procespartij die een lidstaat vertegenwoordigt, zich kan beroepen op de onverenigbaarheid van een nationale bepaling als artikel 165, lid 2, van het Poolse wetboek van burgerlijke rechtsvordering met artikel 7, lid 1, eerste volzin, van richtlijn 97/67/EG?


(1)  PB 1998, L 15, blz. 14, zoals gewijzigd.


15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/4


Hogere voorziening ingesteld op 18 september 2017 door Basic Net SpA tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 20 juli 2017 in zaak T-612/15, Basic Net / EUIPO (Afbeelding van drie verticale strepen)

(Zaak C-547/17 P)

(2018/C 013/04)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirante: Basic Net SpA (vertegenwoordiger: D. Sindico, avvocato)

Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Conclusies

primair, het bestreden arrest vernietigen en de zaak definitief afdoen met gehele of gedeeltelijke aanvaarding van de in het verzoekschrift uiteengezette argumenten en van de in de eerdere procedures overgelegde bewijzen en documenten;

subsidiair, het bestreden arrest vernietigen en de zaak terugverwijzen naar het Gerecht, opdat dit de in het verzoekschrift uiteengezette argumenten en de in de eerdere procedures overgelegde bewijzen en documenten geheel of gedeeltelijk aanvaardt;

hoe dan ook, het EUIPO verwijzen in de kosten die zijn gemaakt bij beide instanties (bij het Gerecht en bij het Hof).

Middelen en voornaamste argumenten

1.

Schending van artikel 7, lid 3, van verordening nr. 207/2009

Het Gerecht heeft de bewijzen van de verkrijging van onderscheidend vermogen ontoereikend geacht en het beroep verworpen zonder enige motivering te geven inzake de redenen waarom dat aangetoonde en erkende onderscheidend vermogen ontoereikend was en dus niet kon leiden tot inschrijving van het aangevraagde merk.

Het arrest van het Gerecht is niet gemotiveerd en is in strijd met de tekst van genoemde bepaling, daar de voorwaarden voor inschrijving als merk erin bestaan dat de afbeelding van het teken duidelijk en nauwkeurig is, op zichzelf staat, alsmede makkelijk toegankelijk, begrijpelijk, duurzaam en objectief is.

2.

Schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 — Intrinsiek onderscheidend vermogen en het in aanmerking komen voor inschrijving van het afgewezen teken

In de eerdere procedures is geen uitputtend en coherent onderzoek verricht van de overgelegde stukken en de conclusies waartoe het Gerecht is gekomen zijn tegenstrijdig en niet in lijn met de bewoordingen en de geest van de regeling en de beslissingspraktijk van het EUIPO en met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie. In het bijzonder heeft het Gerecht verzuimd een globale beoordeling te maken van de bewijzen en heeft het deze enkel afzonderlijk onderzocht en daarmee artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 geschonden.

3.

Niet-inaanmerkingneming van rekwirante’s eerdere Uniemerk nr. 397156

Rekwirante betoogt voorts dat het EUIPO en het Gerecht hadden moeten ingaan op de redenen (en dus die beslissingen niet als bindende precedenten moeten beschouwen maar als toegelaten merken op basis van een erkenning in rechte dat zij konden worden ingeschreven) die hebben geleid tot inschrijving van Uniemerk nr. 003971561, waarvan rekwirante eveneens houdster is, voor dezelfde waren en met betrekking tot een teken dat sterk lijkt op het afgewezen teken.

4.

Niet-inaanmerkingneming van andere als „kleurencombinatie” ingeschreven merken

In de eerdere fasen van de onderhavige procedure zijn bovendien Uniemerken genoemd die voor de onderhavige zaak precedenten van zeer groot belang vormen.

Het lijkt derhalve niet redelijk, zo niet geheel ongerechtvaardigd, om de inschrijving van het litigieuze merk te weigeren en dit aspect geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting, met name wanneer ervan uit wordt gegaan dat precedenten geen bindende beslissingen vormen maar rechtsbeginselen tot uitdrukking brengen die door het EUIPO en het Gerecht van de Europese Unie herhaaldelijk zijn bevestigd.


15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/5


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Wojewódzki Sąd Administracyjny we Wrocławiu (Polen) op 26 september 2017 — Związek Gmin Zagłębia Miedziowego w Polkowicach/Szef Krajowej Administracji Skarbowej

(Zaak C-566/17)

(2018/C 013/05)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Wojewódzki Sąd Administracyjny we Wrocławiu

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Związek Gmin Zagłębia Miedziowego w Polkowicach

Verwerende partij: Szef Krajowej Administracji Skarbowej

Prejudiciële vraag

Verzetten artikel 168, aanhef en onder a), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1) en het beginsel van de neutraliteit van de btw zich tegen een nationale praktijk waarbij een recht wordt toegekend op volledige aftrek van de voorbelasting over aangekochte goederen en diensten die worden gebruikt zowel ten behoeve van handelingen van de belastingplichtige die binnen de werkingssfeer van de btw vallen (belastbaar en vrijgesteld) als ten behoeve van handelingen die buiten de werkingssfeer van de btw vallen, aangezien in het nationale recht geen methoden en criteria zijn neergelegd voor de verdeling van de voorbelasting die over bovengenoemde soorten handelingen is betaald?


(1)  PB 2006, L 347, blz. 1, zoals gewijzigd.


15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/5


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Baden-Württemberg (Duitsland) op 4 oktober 2017 — Martin Wächtler / Finanzamt Konstanz

(Zaak C-581/17)

(2018/C 013/06)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Baden-Württemberg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Martin Wächtler

Verwerende partij: Finanzamt Konstanz

Prejudiciële vraag

Moeten de bepalingen van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen van 21 juni 1999 (1), die op 1 juni 2002 in werking is getreden, inzonderheid de preambule, de artikelen 1, 2, 4, 6, 7, 16 en 21 alsmede artikel 9 van bijlage I, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de regeling van een lidstaat volgens welke — om te voorkomen dat over een belastbare grondslag geen belasting wordt geheven — latente, nog niet gerealiseerde meerwaarden van deelnemingen in een vennootschap (zonder uitstel) worden belast, wanneer een onderdaan van die lidstaat die daar aanvankelijk onbeperkt belastingplichtig was, zijn woonplaats van die staat naar Zwitserland verlegt en niet naar een lidstaat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte?


(1)  PB 2002, L 114, blz. 6.


15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/6


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk) op 5 oktober 2017 — Finanzamt Linz, Finanzamt Kirchdorf Perg Steyr

(Zaak C-585/17)

(2018/C 013/07)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Finanzamt Linz, Finanzamt Kirchdorf Perg Steyr

Andere partij in de procedure: Dilly’s Wellnesshotel GmbH

Prejudiciële vragen

1)

Is een wijziging van een goedgekeurde steunregeling, waarmee een lidstaat afziet van verder gebruik van de goedkeuring voor een bepaalde (scheidbare) groep van steunontvangers en daarmee de omvang van de steun voor een bestaande steunmaatregel enkel verlaagt, in een geval als het onderhavige een wijziging van een steunmaatregel die volgens artikel 108, lid 3, VWEU (in beginsel) moet worden aangemeld?

2)

Kan het verbod tot tenuitvoerlegging van artikel 108, lid 3, VWEU in het geval van een vormfout in het kader van de toepassing van verordening (EG) nr. 800/2008 (1) van de Commissie van 6 augustus 2008 (de algemene groepsvrijstellingsverordening) ertoe leiden dat een beperking van een goedgekeurde steunmaatregel niet van toepassing is, zodat op de lidstaat uiteindelijk door het verbod van tenuitvoerlegging de verplichting tot betaling van steun aan bepaalde steunontvangers komt te rusten („gebod tot tenuitvoerlegging”)?

3a)

Voldoet een regeling betreffende de vergoeding voor energiebelastingen zoals in deze zaak aan de orde, waarbij het bedrag van de vergoeding voor de energiebelastingen wettelijk duidelijk met een berekeningsformule is vastgelegd, aan de voorwaarden van verordening (EU) nr. 651/2014 (2) van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard?

3b)

Geldt als gevolg van artikel 58, lid 1, van verordening (EU) nr. 651/2014 voor het tijdvak vanaf januari 2011 de vrijstelling van deze regeling betreffende de vergoeding voor energiebelastingen?


(1)  Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard („de algemene groepsvrijstellingsverordening”) (PB 2008, L 214, blz. 3).

(2)  Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB 2014, L 187, blz. 1).


15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/7


Beroep ingesteld op 20 oktober 2017 — Europese Commissie / Slowaakse Republiek

(Zaak C-605/17)

(2018/C 013/08)

Procestaal: Slowaaks

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Javorský, L. Nicolae en G. von Rintelen, gemachtigden)

Verwerende partij: Slowaakse Republiek

Conclusies

De Commissie verzoekt het Hof:

vast te stellen dat de Slowaakse Republiek, door niet uiterlijk op 1 januari 2016 de wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2014/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake maatregelen ter verlaging van de kosten van de aanleg van elektronischecommunicatienetwerken met hoge snelheid (1), of althans door deze maatregelen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens artikel 13 van die richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Slowaakse Republiek overeenkomstig artikel 260, lid 3, VWEU te veroordelen tot betaling van een dwangsom van 10 036,80 EUR per dag vertraging vanaf de dag van de uitspraak van het arrest in de onderhavige zaak wegens niet-nakoming van de verplichting om de maatregelen tot omzetting van richtlijn 2014/61/EU mee te delen;

de Slowaakse Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn waarbinnen maatregelen ter omzetting van de richtlijn moesten worden vastgesteld, is verstreken op 1 januari 2016.

1.

Krachtens artikel 13 van richtlijn 2014/61/EU waren de lidstaten verplicht om uiterlijk op 1 januari 2016 de nodige nationale maatregelen vast te stellen ter uitvoering van die richtlijn. Omdat de Slowaakse Republiek niet aan de Commissie heeft bevestigd dat zij richtlijn 2014/61/EU volledig heeft omgezet, heeft de Commissie het onderhavige beroep bij het Hof ingesteld.

2.

In haar beroep verzoekt de Commissie dat de Slowaakse Republiek wordt veroordeeld tot een dwangsom van 10 036,80 EUR per dag vertraging. Bij de berekening van die dwangsom is rekening gehouden met de ernst en de duur van de schending en met de afschrikkende werking op basis van de financiële draagkracht van die lidstaat.


(1)  PB L 155 van 23.5.2014, blz. 1.


15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/8


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Työtuomioistuin (Finland) op 24 oktober 2017 — Terveys- ja sosiaalialan neuvottelujärjestö (TSN) ry/Hyvinvointialan liitto ry

(Zaak C-609/17)

(2018/C 013/09)

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Työtuomioistuin

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Terveys- ja sosiaalialan neuvottelujärjestö (TSN) ry

Verwerende partij: Hyvinvointialan liitto ry

Betrokken partij: Fimlab Laboratoriot Oy

Prejudiciële vragen

1)

Staat artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 (1) betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de weg aan een bepaling in een nationale cao of een uitlegging daarvan, volgens welke een werknemer, die bij het begin van zijn vakantie of een deel daarvan arbeidsongeschikt is, geen recht heeft om op zijn verzoek in aanmerking te komen voor overdracht van de op die periode betrekking hebbende op de cao gebaseerde vakantie, wanneer het niet-overdragen van de op de cao gebaseerde vakantie het recht van de werknemer op een jaarlijkse vakantie van vier weken onverlet laat?

2)

Heeft artikel 31, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie rechtstreekse werking ten aanzien van een arbeidsverhouding tussen particuliere rechtssubjecten, dus horizontale rechtstreekse werking?

3)

Wordt opgebouwde vakantie die de in artikel 7, lid 1, van de arbeidstijdenrichtlijn voorziene jaarlijkse minimumvakantie van vier weken te boven gaat beschermd door artikel 31, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en staat deze bepaling van het Handvest in de weg aan een bepaling in een nationale cao of een uitlegging, volgens welke een werknemer die bij het begin van zijn vakantie of een deel daarvan arbeidsongeschikt is, geen recht heeft om op zijn verzoek in aanmerking te komen voor overdracht van de op die periode betrekking hebbende op de cao gebaseerde vakantie, wanneer het niet-overdragen van de op de cao gebaseerde vakantie het recht van de werknemer op een jaarlijkse vakantie van vier weken onverlet laat?


(1)  PB 2003, L 299, blz. 9.


15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/8


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Työtuomioistuin (Finland) op 24 oktober 2017 — Auto- ja Kuljetusalan Työntekijäliitto AKT ry/Satamaoperaattorit ry

(Zaak C-610/17)

(2018/C 013/10)

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Työtuomioistuin

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Auto- ja Kuljetusalan Työntekijäliitto AKT ry

Verwerende partij: Satamaoperaattorit ry

Betrokken partij: Kemi Shipping Oy

Prejudiciële vragen

1)

Staat artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de weg aan een bepaling in een nationale cao of een uitlegging daarvan, volgens welke een werknemer die tijdens zijn vakantie of een deel daarvan vanwege ziekte arbeidsongeschikt wordt, geen recht heeft om op zijn verzoek in aanmerking te komen voor overdracht van de eerste zes vakantiedagen van de met de jaarlijkse vakantie samenvallende periode van arbeidsongeschiktheid, wanneer deze wachtdagen het recht van de werknemer op een jaarlijkse vakantie van vier weken onverlet laten?

2)

Heeft artikel 31, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie rechtstreekse werking ten aanzien van een arbeidsverhouding tussen particuliere rechtssubjecten, dus horizontale rechtstreekse werking?

3)

Wordt opgebouwde vakantie die de in artikel 7, lid 1, van de arbeidstijdenrichtlijn voorziene jaarlijkse minimumvakantie van vier weken te boven gaat beschermd door artikel 31, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en staat deze bepaling van het Handvest in de weg aan een bepaling in een nationale cao of een uitlegging daarvan, volgens welke een werknemer die tijdens zijn vakantie of een deel daarvan vanwege ziekte arbeidsongeschikt wordt, geen recht heeft om op zijn verzoek in aanmerking te komen voor overdracht van de eerste zes vakantiedagen van de met de jaarlijkse vakantie samenvallende periode van arbeidsongeschiktheid, wanneer deze wachtdagen het recht van de werknemer op een jaarlijkse vakantie van vier weken onverlet laten?


(1)  PB 2003, L 299, blz. 9.


15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/9


Beschikking van de president van de Tweede kamer van het Hof van 4 oktober 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Judecătoria Câmpulung — Roemenië) — Dumitru Gavrilescu, Liana Gavrilescu / SC Banca Transilvania SA, voorheen SC Volksbank România SA, SC Volksbank România SA — sucursala Câmpulung

(Zaak C-627/15) (1)

(2018/C 013/11)

Procestaal: Roemeens

De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 165 van 10.5.2016.


15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/10


Beschikking van de president van het Hof van 17 oktober 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Stuttgart — Duitsland) — Staatsanwaltschaft Stuttgart / J. S. R.

(Zaak C-2/16) (1)

(2018/C 013/12)

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 118 van 4.4.2016.


15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/10


Beschikking van de president van de Zesde kamer van het Hof van 20 juli 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Kehl — Duitsland) — C, in aanwezigheid van: Staatsanwaltschaft Offenburg

(Zaak C-346/16) (1)

(2018/C 013/13)

Procestaal: Duits

De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 335 van 12.9.2016.


15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/10


Beschikking van de president van de Achtste kamer van het Hof van 24 oktober 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Okręgowy we Wrocławiu — Polen) — Skarb Państwa reprezentowany przez Wojewodę Dolnośląskiego / Gmina Trzebnica

(Zaak C-19/17) (1)

(2018/C 013/14)

Procestaal: Pools

De president van de Achtste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 161 van 22.5.2017.


15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/10


Beschikking van de president van het Hof van 28 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Düsseldorf — Duitsland) — Jonathan Heintges / Germanwings GmbH

(Zaak C-74/17) (1)

(2018/C 013/15)

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 151 van 15.05.2017.


15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/11


Beschikking van de president van het Hof van 22 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover — Duitsland) — Kathrin Meyer/TUIfly GmbH

(Zaak C-196/17) (1)

(2018/C 013/16)

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 231 van 17.7.2017.


15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/11


Beschikking van de president van het Hof van 22 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover — Duitsland) — Michael Siegberg/TUIfly GmbH

(Zaak C-276/17) (1)

(2018/C 013/17)

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 239 van 24.7.2017.


15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/11


Beschikking van de president van het Hof van 30 oktober 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunalul Dolj — Roemenië) — Mihaela Iuliana Scripnic, Radu Constantin Scripnic, Alexandru Gheorghiţă, Vasilica Gheorghiţă / SC Bancpost SA, SC Bancpost SA — sucursala Dolj

(Zaak C-400/17) (1)

(2018/C 013/18)

Procestaal: Roemeens

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 309 van 18.9.2017.


15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/11


Beschikking van de president van het Hof van 25 oktober 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Amtsgericht Nürnberg — Duitsland) — Andreas Fabri, Elisabeth Mathes / Sun Express Deutschland GmbH

(Zaak C-418/17) (1)

(2018/C 013/19)

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 347 van 16.10.2017.


Gerecht

15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/12


Arrest van het Gerecht van 23 november 2017 — Aurora/CPVO– SESVanderhave (M 02205)

(Zaak T-140/15) (1)

([„Kweekproducten - Nietigverklaringsprocedure - Suikerbietenras M 02205 - Artikel 20, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 2100/94 - Artikel 7 van verordening nr. 2100/94 - Onderscheidbaarheid van het kandidaat-ras - Technisch onderzoek - Procedure voor de kamer van beroep - Verplichting om alle relevante elementen van het concrete geval zorgvuldig en onpartijdig te onderzoeken - Bevoegdheid tot wijziging”])

(2018/C 013/20)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Aurora Srl (Finale Emilia, Italië) (vertegenwoordigers: aanvankelijk L.-B. Buchman, vervolgens Buchman, R. Crespi en M. Razou, advocaten)

Verwerende partij: Communautair Bureau voor plantenrassen (CPVO) (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Mattina, vervolgens Mattina en M. Ekvad, en ten slotte Mattina, Ekvad en A. Weitz, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het CPVO, interveniërend voor het Gerecht: SESVanderhave NV (Tienen, België) (vertegenwoordigers: aanvankelijk K. Neefs en P. de Jong, vervolgens de Jong, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de kamer van beroep van het CPVO van 26 november 2014 (zaak A 010/2013) inzake een nietigverklaringsprocedure tussen Aurora en SESVanderhave

Dictum

1)

De beslissing van de kamer van beroep van het Communautair Bureau voor plantenrassen (CPVO) van 26 november 2014 (zaak A 010/2013) wordt vernietigd.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Het CPVO wordt verwezen in zijn eigen kosten alsook in die van Aurora Srl.

4)

SESVanderhave NV wordt verwezen in haar eigen kosten.


(1)  PB C 190 van 8.6.2015.


15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/12


Arrest van het Gerecht van 20 november 2017 — Petrov e.a. / Parlement

(Zaak T-452/15) (1)

((„Lid van het Europees Parlement - Weigering van toegang tot de gebouwen van het Parlement - Onderdaan van een derde staat - Artikel 21 van het Handvest van de grondrechten - Discriminatie op grond van etnische afkomst - Discriminatie op grond van nationaliteit - Ontvankelijkheid van een middel - Discriminatie op grond van politieke denkbeelden - Gelijke behandeling - Misbruik van bevoegdheid”))

(2018/C 013/21)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partijen: Andrei Petrov (Sint-Petersburg, Rusland), Fedor Biryukov, (Moskou, Rusland) en Alexander Sotnichenko (Sint-Petersburg) (vertegenwoordiger: P. Richter, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: N. Görlitz en M. Windisch, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van het besluit van het Parlement van 16 juni 2015 houdende weigering om verzoekers toegang tot zijn gebouwen te verlenen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Andrei Petrov, Fedor Biryukov en Alexander Sotnichenko worden verwezen in hun eigen kosten en in die van het Europees Parlement.


(1)  PB C 363 van 3.11.2015.


15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/13


Arrest van het Gerecht van 20 november 2017 — Voigt / Parlement

(Zaak T-618/15) (1)

((„Lid van het Europees Parlement - Weigering lokalen van het Parlement ter beschikking te stellen - Onderdanen van derde landen - Weigering van toegang tot de gebouwen van het Parlement - Artikel 21 van het Handvest van de grondrechten - Discriminatie op grond van etnische afkomst - Discriminatie op grond van nationaliteit - Ontvankelijkheid van een middel - Discriminatie op grond van politieke denkbeelden”))

(2018/C 013/22)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Udo Voigt (Brussel, België) (vertegenwoordiger: P. Richter, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: N. Görlitz, S. Seyr en M. Windisch, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van het besluit van het Parlement van 9 juni 2015 houdende weigering om verzoeker een zaal ter beschikking te stellen teneinde daar op 16 juni 2015 een persconferentie te organiseren, alsmede van het besluit van het Parlement van 16 juni 2015 houdende weigering om Russische onderdanen toegang tot zijn gebouwen te verlenen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Udo Voigt wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van het Europees Parlement, daaronder begrepen die van de procedure voor het Hof.


(1)  PB C 106 van 21.3.2016.


15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/14


Arrest van het Gerecht van 20 november 2017 — Stada Arzneimittel/EUIPO — Urgo recherche innovation et developpement (Immunostad)

(Zaak T-403/16) (1)

([„Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk Immunostad - Ouder nationaal woordmerk ImmunoStim - Relatieve weigeringsgrond - Overeenstemmende merken - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), en artikel 53, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), en artikel 60, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001] - Niet te verwaarlozen deel van het relevante publiek - Motiveringsplicht - Artikel 75 van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 94 van verordening 2017/1001)”])

(2018/C 013/23)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Stada Arzneimittel AG (Bad Vilbel, Duitsland) (vertegenwoordigers: R. Kaase en J.-C. Plate, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk D. Botis, vervolgens D. Walicka, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Urgo recherche innovation et développement, voorheen Société de développement et de recherche industrielle, vervolgens Vivatech (Chenôve, Frankrijk) (vertegenwoordigers: A. Sion en A. Delafond-Nielsen, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 19 april 2016 (zaak R 863/2015-5) inzake een nietigheidsprocedure tussen Vivatech en Stada Arzneimittel

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Stada Arzneimittel AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 335 van 12.9.2016.


15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/14


Arrest van het Gerecht van 20 november 2017 — Cotécnica/EUIPO — Visán Industrias Zootécnicas (cotecnica OPTIMA)

(Zaak T-465/16) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk cotecnica OPTIMA - Ouder Uniebeeldmerk visán Optima PREMIUM PETFOOD - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”])

(2018/C 013/24)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Cotécnica, SCCL (Bellpuig, Spanje) (vertegenwoordigers: J.-B. Devaureix, J. Erdozain López en J. Galán López, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: S. Palmero Cabezas en J. Crespo Carrillo, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Visán Industrias Zootécnicas, SL (Arganda, Spanje) (vertegenwoordiger: P. Alesci Naranjo, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 13 juni 2016 (zaak R 229/2016-2) inzake een oppositieprocedure tussen Visán Industrias Zootécnicas en Cotécnica

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Cotécnica, SCCL wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO).

3)

Visán Industrias Zootécnicas, SL zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 371 van 10.10.2016.


15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/15


Arrest van het Gerecht van 22 november 2017 — von Blumenthal e.a. / EIB

(Zaak T-558/16) (1)

((„Openbare dienst - Personeel van de EIB - Hervorming van het systeem van bezoldiging en salarisprogressie - Exceptie van onwettigheid - Gelijke behandeling - Aansprakelijkheid”))

(2018/C 013/25)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Henry von Blumenthal (Bergem, Luxemburg), Marc D’Hooge (Luxemburg, Luxemburg), Giulia Gaspari (Luxemburg), Patrick Vanhoudt (Gonderange, Luxemburg) en Dalila Bundy (Cosnes-et-Romain, Frankrijk) (vertegenwoordiger: L. Levi, advocaat)

Verwerende partij: Europese Investeringsbank (EIB) (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Gómez de la Cruz, G. Nuvoli en T. Gilliams, vervolgens T. Gilliams en G. Faedo, gemachtigden, bijgestaan door P.-E. Partsch, advocaat)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, ten eerste strekkende tot nietigverklaring van de besluiten, vervat in de salarisafrekening over april 2015 en volgende, tot toepassing, op de verzoekende partijen, van het besluit van de raad van bestuur van de EIB van 16 december 2014 en van het besluit van het directiecomité van de EIB van 4 februari 2015, alsmede van de afrekeningen betreffende de beloning voor de prestaties die in april 2015 ten behoeve van verzoekers zijn opgesteld, en ten tweede tot veroordeling van de EIB tot betaling, aan verzoekers, van 1) een bedrag bestaande in het verschil tussen het bedrag van de bezoldigingen die krachtens bovenvermelde besluiten zijn betaald en dat van de bezoldigingen die verschuldigd waren volgens de door de EIB aangegane verplichtingen en 2) een vergoeding voor de materiële schade die verzoekers wegens het verlies aan koopkracht hebben geleden en voor de immateriële schade die zij zouden hebben geleden

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Henry von Blumenthal, Marc D’Hooge, Giulia Gaspari, Patrick Vanhoudt en Dalila Bundy worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 414 van 14.12.2015 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie onder nummer F-99/15, en op 1 september 2016 overgedragen aan het Gerecht van de Europese Unie).


15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/16


Arrest van het Gerecht van 23 november 2017 — PF / Commissie

(Zaak T-617/16) (1)

((„Openbare dienst - Ambtenaren - Bevordering - Bevorderingsronde 2015 - Artikelen 43 en 45, lid 1, van Statuut - Motiveringsplicht - Vergelijking van de verdiensten - Gebruik van talen in het kader van werkzaamheden uitgeoefend door administrateurs met een linguïstieke functie en administrateurs met een andere dan een linguïstieke functie - Gerechtvaardigde afwezigheden - Kennelijk onjuiste beoordeling”))

(2018/C 013/26)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: PF (vertegenwoordigers: S. Orlandi en T. Martin, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Berscheid en C. Berardis-Kayser, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie om verzoeker in het kader van de bevorderingsronde 2015 niet naar de rang AD 8 te bevorderen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

PF wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 371 van 10.10.2016 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie onder nummer F-47/16, en op 1 september 2016 overgedragen aan het Gerecht van de Europese Unie).


15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/16


Arrest van het Gerecht van 22 november 2017 — HD/Parlement

(Zaak T-652/16 P) (1)

((„Hogere voorziening - Ambtenaren - Gezinstoelagen - Schooltoelage - Verbod van cumulatie van soortgelijke toelagen - Verzoek om terugvordering van het onverschuldigd betaalde - Bescherming van persoonsgegevens - Motiveringsplicht”))

(2018/C 013/27)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: HD (vertegenwoordiger: C. Bernard-Glanz, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europees Parlement (vertegenwoordigers: M. Ecker en L. Deneys, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 21 juli 2016, HD/Parlement (F-136/15, EU:F:2016:169), en strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

HD wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 419 van 14.11.2016.


15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/17


Arrest van het Gerecht van 22 november 2017 — Toontrack Music/EUIPO (EZMIX)

(Zaak T-771/16) (1)

([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniewoordmerk EZMIX - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001] - Gelijke behandeling en beginsel van behoorlijk bestuur”])

(2018/C 013/28)

Procestaal: Zweeds

Partijen

Verzoekende partij: Toontrack Music AB (Umeå, Zweden) (vertegenwoordiger: L.-E. Ström, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Söder en D. Hanf, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 27 juli 2016 (zaak R 2436/2015-5) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken EZMIX als Uniemerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Toontrack Music AB wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 14 van 16.1.2017.


15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/17


Beschikking van het Gerecht van 9 november 2017 — Bowles / ECB

(Zaak T-564/16) (1)

((„Openbare dienst - Personeel van de ECB - Bezoldiging - Salarisverhoging - Leden van het personeelscomité - Voorwaarden om in aanmerking te komen - Beroep tot nietigverklaring - Afdoening zonder beslissing - Beroep tot schadevergoeding - Beroep kennelijk rechtens ongegrond”))

(2018/C 013/29)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Carlos Bowles (Frankfurt am Main, Duitsland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk L. Levi en A. Tymen, vervolgens L. Levi, advocaten)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank (ECB) (vertegenwoordigers: F. Malfrère en E. Carlini, gemachtigden, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, ten eerste strekkende tot nietigverklaring van het besluit van 24 februari 2015, aan het personeel meegedeeld op 13 maart 2015, waarbij de ECB heeft geweigerd om verzoeker voor het jaar 2015 een extra salarishoging te geven en van het besluit tot afwijzing van het bezwaar van 9 juli 2015, en ten tweede tot vergoeding van de schade die verzoeker zou hebben geleden

Dictum

1)

Er behoeft geen uitspraak meer te worden gedaan over de vordering tot nietigverklaring.

2)

Het beroep wordt kennelijk rechtens ongegrond verklaard voor het overige.

3)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 16 van 18.1.2016 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie onder nummer F-130/15, en op 1 september 2016 overgedragen aan het Gerecht van de Europese Unie).


15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/18


Beschikking van het Gerecht van 15 november 2017 — Pilla / Commissie en EACEA

(Zaak T-784/16) (1)

([„Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding - Voorlopige maatregelen - Verzoek om rechtsbijstand ingediend na het instellen van beroep - Programma ‚Creatief Europa (2014-2020)’ - Oproep tot het indienen van voorstellen rond de ondersteuning van een voorbereidende actie - Besluit tot afwijzing van de kandidatuur wegens niet-naleving van een toelatingscriterium - Subsidies enkel beschikbaar voor rechtspersonen - Niet-inachtneming van de vormvereisten - Handelingen niet toerekenbaar aan het EACEA - Beroep deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk rechtens ongegrond”])

(2018/C 013/30)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Rinaldo Pilla (Venafro, Italië) (vertegenwoordiger: A. Silvestri, advocaat)

Verwerende partijen: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Aresu en C. Gheorghiu, gemachtigden) en Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur (EACEA) (vertegenwoordigers: H. Monet en V. Sansonetti, gemachtigden)

Voorwerp

Ten eerste, een verzoek op grond van artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 2 september 2016 tot afwijzing van de kandidatuur die verzoeker heeft ingediend in het kader van de oproep tot het indienen van voorstellen „EAC/S05/2016 — Ondersteuning van een voorbereidende actie om op het gebied van cultuur een Europese festivalprijs en een Europees festivallabel in te stellen: EFFE (Europa voor festivals — festivals voor Europa)” van 26 april 2016, ten tweede, een verzoek ertoe strekkende dat het Gerecht, primair, de toelaatbaarheid van de kandidatuur van verzoeker vaststelt en bevestigt of, subsidiair, de „selectieprocedure als zodanig” nietig verklaart, ten derde, een verzoek tot schorsing van de selectieprocedure en, ten vierde, een verzoek op grond van artikel 268 VWEU tot vergoeding van de schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de afwijzing van zijn kandidatuur.

Dictum

1)

Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard voor zover het is gericht tegen het Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur (EACEA).

2)

Het beroep wordt deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk rechtens ongegrond verklaard voor zover het is gericht tegen de Europese Commissie.

3)

Het verzoek om rechtsbijstand wordt afgewezen.

4)

Rinaldo Pilla wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 6 van 9.1.2017.


15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/19


Beschikking van de president van het Gerecht van 13 november 2017 — Roemenië/Commissie

(Zaak T-391/17 R)

((„Kort geding - Institutioneel recht - Europees burgerinitiatief - Bescherming van nationale en taalminderheden en versterking van de culturele en taalkundige verscheidenheid in de Unie - Toewijzingsbeginsel - Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid”))

(2018/C 013/31)

Procestaal: Roemeens

Partijen

Verzoekende partij: Roemenië (vertegenwoordigers: R.-H. Radu, C.-M. Florescu, E. Gane en L. Liţu, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: H. Krämer en L. Radu Bouyon, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU en strekkende tot de opschorting van de tenuitvoerlegging van besluit (EU) 2017/652 van de Commissie van 29 maart 2017 over het voorgestelde burgerinitiatief „Minority SafePack — one million signatures for diversity in Europe” (PB 2017, L 92, blz. 100)

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/19


Beroep ingesteld op 8 september 2017 — Activa Minoristas del Popular/ECB en GAR

(Zaak T-618/17)

(2018/C 013/32)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Activa Minoristas del Popular. Asociación para la tutela de los inversores minoristas afectados por la resolución, supervisión y gestión del Banco Popular (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: C. Arredondo Diaz, advocaat)

Verwerende partijen: Europese Centrale Bank en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het onderhavige beroep tot nietigverklaring ontvankelijk te verklaren;

te verklaren dat verzoekster het recht heeft om kennis te nemen van het dossier waarop de bestreden besluiten zijn gebaseerd;

het bestreden besluit van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad nietig te verklaren en te verklaren dat het vanaf de vaststelling ervan van onwaarde was en geen gevolgen sorteerde en, subsidiair, voor het geval de nietigverklaring onmogelijk is, vast te stellen dat recht bestaat op vergoeding van de door voormelde raad veroorzaakte schade, en

verwerende partijen te verwijzen in verzoeksters kosten en in de kosten die verzoekster zullen opkomen tot de eindbeslissing van het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.


15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/20


Beroep ingesteld op 13 oktober 2017 — Spinoit / Commissie e.a.

(Zaak T-711/17)

(2018/C 013/33)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Bernard Spinoit (Charleroi, België) (vertegenwoordiger: H. Hansen, advocaat)

Verwerende partijen: Europese Commissie en Europese Dienst voor extern optreden.

Conclusies

het onderhavige verzoek ontvankelijk en gegrond verklaren;

bijgevolg,

het niet-gedateerde besluit dat op 3 augustus 2017 elektronisch is ondertekend, met het opschrift: „verzoek tot vervanging van de hoofddeskundige nr. 3 van het contract ENPI/2016/381-920 SOFRECO, aanwerving van technische bijstand voor het steunprogramma voor de uitvoering van de associatieovereenkomst (P3A III)’” nietig verklaren;

vaststellen dat de materiële en immateriële schade volledig dient te worden vergoed die aan de verzoeker is berokkend door de gekwalificeerde schending van het recht op behoorlijk bestuur, bestaande in de vaststelling van het niet-gedateerde besluit dat op 3 augustus 2017 elektronisch is ondertekend, met het opschrift: „verzoek tot vervanging van de hoofddeskundige nr. 3 van het contract ENPI/2016/381-920 SOFRECO, aanwerving van technische bijstand voor het steunprogramma voor de uitvoering van de associatieovereenkomst (P3A III)’”;

de verwerende partijen gelasten gezamenlijk, of anders hoofdelijk, aan de verzoeker, de som van 209 950,00 EUR voor de geleden materiële schade en de som van 15 000,00 EUR voor de geleden immateriële schade te betalen;

in elk geval,

de verweerders verwijzen in alle kosten;

verzoeker alle andere rechten, middelen en vorderingen voorbehouden.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker één enkel middel aan, namelijk schending van de wezenlijke vormvoorschriften doordat, ten eerste, verzoeker niet is gehoord vóór de vaststelling van het bestreden besluit en geen toegang had tot het hem betreffende dossier en, ten tweede, de motivering in dit besluit verzoeker niet in staat stelt te begrijpen wat hem wordt verweten.


15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/21


Beroep ingesteld op 13 oktober 2017 — Chioreanu / ERCEA

(Zaak T-717/17)

(2018/C 013/34)

Procestaal: Roemeens

Partijen

Verzoekende partij: Nicolae Chioreanu (Oradea, Roemenië) (vertegenwoordiger: D.-C. Rusu, advocaat)

Verwerende partij: Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad (ERCEA)

Conclusies

de besluiten tot afwijzing van het verzoek tot heronderzoek van voorstel nr. 741797-NIP, ERC-2016-ADG nietig verklaren;

het Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad gelasten het onderzoeksvoorstel opnieuw te onderzoeken.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker een middel aan, dat is ontleend aan schending van besluit C(2015) 4975 van de Commissie betreffende de regels van het Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad voor de indiening van voorstellen, evenals de ermee verbonden evaluatie-, selectie- en toekenningsprocedures in verband met het specifieke programma Horizon 2020.


15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/21


Beroep ingesteld op 17 oktober 2017 — The Vianel Group/EUIPO — Viania Dessous (VIANEL)

(Zaak T-724/17)

(2018/C 013/35)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: The Vianel Group LLC (Dover, Delaware, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: V. Perrichon, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Viania Dessous GmbH (Mössingen, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het litigieuze merk: verzoekende partij

Litigieus merk: internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie, met betrekking tot het woordmerk „VIANEL” — inschrijvingsaanvraag nr. 1 181 484

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 14 juli 2017 in zaak R 285/2017-5

Conclusies

verzoeksters beroep gegrond verklaren;

de bestreden beslissing vernietigen;

opposante verwijzen in de kosten die verzoekster heeft moeten maken in verband met het onderhavige beroep en de procedure voor het EUIPO.

Aangevoerd middel

De kamer van beroep heeft de toepasselijke bepalingen van de verordening inzake het Uniemerk geschonden bij de beoordeling van de relevantie van het door de opposante overgelegde bewijs van het gebruik, de soortgelijkheid van de betreffende waren, de overeenstemming van de tekens in kwestie en het verwarringsgevaar.


15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/22


Beroep ingesteld op 24 oktober 2017 — Clestra Hauserman/Parlement

(Zaak T-725/17)

(2018/C 013/36)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Clestra Hauserman (Illkirch Graffenstaden, Frankrijk) (vertegenwoordiger: J. Gehin, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

nietigverklaring van het in zijn brief van 24 augustus 2017 vervatte besluit van het Europees Parlement waarbij aan verzoekster kennis werd gegeven van de afwijzing van haar inschrijving voor perceel nr. 55 in het kader van de aanbesteding INLO-D-UPIL-T-16-AO8 betreffende het project voor de uitbreiding en modernisering van het gebouw [Konrad Adenauer] in Luxemburg („afwijzingsbesluit”), en nietigverklaring van het besluit tot gunning van dit perceel aan een andere inschrijver („gunningsbesluit”);

veroordeling van het Europees Parlement om aan verzoekster een schadevergoeding te betalen van 1 000 893 EUR wegens niet-contractuele aansprakelijkheid of om, in elk geval, een som van 50 000 EUR te betalen wegens de voorbereidingskosten van de inschrijving in het kader van de aanbesteding nr. 2014/S 123-218302;

verwijzing van het Europees Parlement in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter staving van het beroep voert verzoekster vier middelen aan.

1.

Eerste middel: onregelmatigheid van het besluit tot uitsluiting van de vennootschap Clestra Hauserman omdat het voortkomt uit een tweede aanbestedingsprocedure die onregelmatig werd opgestart volgens de aankondiging van een opdracht nr. 2016/S 215-391081 van 8 november 2016 als vervolg op een eerste aanbestedingsprocedure die had geleid tot gunning van de opdracht aan de verzoekende vennootschap.

2.

Tweede middel: ontbreken van een rechtvaardiging voor de ontvankelijkheid van de inschrijving van de onderneming waaraan de opdracht is gegund, onder toepassing van de bepalingen van het bestek over de technische en financiële mogelijkheden van de begunstigde (artikelen 12 en 13 van het bestek) en van de bij de uitnodiging tot inschrijving vereiste stukken (artikelen I tot en met VI.G).

3.

Derde middel: niet-ontvankelijkheid van de inschrijving van de onderneming waaraan de opdracht is gegund, doordat de inschrijving als onregelmatig had moeten zijn beschouwd wegens haar abnormaal lage prijs zodat de selectie van deze onderneming op grond hiervan een manifeste beoordelingsfout vormt.

4.

Vierde middel: schending van het beginsel van de gelijke behandeling en van het transparantiebeginsel, wat het verloop van de tweede aanbestedingsprocedure betreft.


15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/23


Beroep ingesteld op 24 oktober 2017 — Commune de Fessenheim e.a. / Commissie

(Zaak T-726/17)

(2018/C 013/37)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Commune de Fessenheim (Fessenheim, Frankrijk), Communauté de communes Pays Rhin-Brisach (Volgelsheim, Frankrijk), Conseil départemental du Haut-Rhin (Colmar, Frankrijk) en Conseil régional Grand Est Alsace Champagne-Ardenne Lorraine (Straatsburg, Frankrijk) (vertegenwoordiger: G. de Rubercy, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het besluit van 10 augustus 2017 (GESTDEM 2017/2593) tot weigering van verstrekking van de brief van de Europese Commissie van 22 maart 2017 aan de Franse autoriteiten betreffende het compensatieprotocol van EDF-groep betreffende de intrekking van de vergunning om de kerncentrale van Fessenheim te exploiteren, nietig verklaren,

de Europese Commissie gelasten de bovenvermelde brief van 22 maart 2017 aan de verzoekende partijen te verstrekken, en

de Europese Commissie verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen drie middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van artikel 4, lid 2, laatste alinea, van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43).

2.

Tweede middel: schending van artikel 42 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, betreffende het recht van inzage in documenten.

3.

Derde middel: schending van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, betreffende het recht op een doeltreffende voorziening in rechte.


15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/24


Beroep ingesteld op 27 oktober 2017 — Evropaïki Dynamiki / Commissie

(Zaak T-730/17)

(2018/C 013/38)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (Athene, Griekenland) (vertegenwoordigers: M. Sfyri en C.-N. Dede, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het door de secretaris-generaal namens de Europese Commissie vastgestelde besluit van 22 augustus 2017 (C(2017) 5879 final) houdende afwijzing van verzoeksters confirmatief verzoek om toegang tot documenten van de Europese Commissie die betrekking hebben op een exhaustieve lijst van alle overeenkomsten die in de voorbij zes jaar tussen de Commissie en een bepaalde leverancier zijn gesloten, alsook om toegang tot een afschrift van alle aanvragen van offertes voor deze specifieke overeenkomsten, nietig te verklaren;

de Commissie te gelasten deze informatie op duidelijke en volledige wijze te verstrekken teneinde het publiek en verzoekster in staat te stellen het aantal mandagen te berekenen dat de betrokken leverancier per jaar aan de Commissie factureerde;

de Commissie te verwijzen in de gerechtskosten en de andere kosten en uitgaven die voor verzoekster zijn opgekomen in het kader van het onderhavige beroep, zelfs indien dit wordt verworpen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.

1.

Ten eerste heeft verweerster volgens verzoekster, anders dan artikel 4, lid 6, en artikel 6, lid 3, van verordening nr. 1049/2001 (1) verlangen, het verzoek om toegang niet afzonderlijk onderzocht per gevraagd document.

2.

Ten tweede is volgens verzoekster geen enkele van de in verordening nr. 1049/2001 vermelde uitzonderingen op de openbaarmaking van toepassing in deze zaak en heeft de Commissie niet aangetoond waarom een volledig onderzoek en de openbaarmaking van de gevraagde documenten de naar haar zeggen onevenredige last voor haar zou meebrengen.


(1)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43).


15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/25


Beroep ingesteld op 27 oktober 2017 — Dreute / Parlement

(Zaak T-732/17)

(2018/C 013/39)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Olivier Dreute (Brussel, België) (vertegenwoordigers: L. Levi en A. Blot, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren,

dientengevolge

nietig te verklaren het besluit van de secretaris-generaal van het Europees Parlement van 30 januari 2017 om verzoeker met ingang van 17 januari 2017 over te plaatsen van het kabinet van de voorzitter van het Europees Parlement naar het directoraat-generaal Parlementaire Onderzoeksdiensten — Directie bibliotheek van het Europees Parlement;

nietig te verklaren het besluit van het TABG van 20 juli 2017 tot afwijzing van verzoekers klacht van 28 april 2017;

voor zover nodig, nietig te verklaren het besluit van de secretaris-generaal van 12 juli 2017 om verzoeker van 24 mei tot en met 31 december 2017 in het belang van de dienst bij de Commissie te detacheren, voor zover dat besluit het gevolg vormt van de besluiten van 30 januari en 20 juli 2017;

verzoeker een bedrag van 20 000 EUR toe te kennen voor de geleden immateriële schade,

de verwerende partij te verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vijf middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan onbevoegdheid van degene die het bestreden besluit heeft genomen, aangezien het gezag dat volgens verzoeker bevoegd was om te beslissen over zijn nieuwe tewerkstelling de huidige voorzitter van het Europees Parlement was, en niet de secretaris-generaal van het Parlement.

2.

Tweede, subsidiair aangevoerde middel, ontleend aan schending van het recht om te worden gehoord en van besluit PERS-DGD(2015)44042 van 24 september 2015 betreffende de verschuiving van posten binnen een directoraat-generaal of tussen directoraten-generaal.

3.

Derde, subsidiair aangevoerde middel, ontleend aan schending van het beginsel van rechtszekerheid.

4.

Vierde, subsidiair aangevoerde middel, ontleend aan misbruik van bevoegdheid.

5.

Vijfde, subsidiair aangevoerde middel, ontleend aan schending van het beginsel van behoorlijk bestuur en niet-nakoming van de zorgplicht.


15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/26


Beroep ingesteld op 2 november 2017 — GMPO / Commissie

(Zaak T-733/17)

(2018/C 013/40)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: GMP-Orphan (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: M. Demetriou, QC, E. Mackenzie, barrister, L. Tsang en J. Mulryne, solicitors)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

artikel 5 van het uitvoeringsbesluit van de Commissie van 5 september 2017 tot verlening van een vergunning op basis van verordening (EG) nr. 726/2004 (1) voor het in de handel brengen van het geneesmiddel voor menselijk gebruik „Cuprior-trientine” nietig verklaren;

de verwerende partij te gelasten Cuprior te kwalificeren als een weesgeneesmiddel en het communautair register van weesgeneesmiddelen dienovereenkomstig bij te werken, en

de verwerende partij te verwijzen in de kosten van de verzoekende partij.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

1.

Eerste middel: artikel 5 van het bestreden besluit was gebaseerd op een verkeerde uitlegging van het begrip „aanzienlijk baat” in artikel 3, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 141/2000 (hierna: „weesverordening”).

Het Comité voor weesgeneesmiddelen (hierna: „COMP”) of de Commissie heeft een vergissing begaan door niet te erkennen — in overeenstemming met de doelstellingen van de geharmoniseerde farmaceutische regelgeving in haar geheel, en met de bewoordingen van de weesverordening in het bijzonder — dat de grotere beschikbaarheid van Cuprior in de EU „aanzienlijk baat” vormde in de zin van de regelgeving.

2.

Tweede middel: het COMP of de Commissie heeft gedwaald ten aanzien van het recht en/of heeft een kennelijke beoordelingsfout begaan bij de toepassing van artikel 3, lid 1, onder b), van de weesverordening.

Het COMP of de Commissie heeft verzuimd om rekening te houden met het feit dat elk probleem betreffende de beschikbaarheid van trientine in de EU er automatisch toe leidt dat niet wordt beantwoord aan de behoeften van patiënten of dat zij worden geschaad (ook al was het voor de verzoekende partij volgens de toepasselijke richtsnoeren feitelijk niet nodig om het bestaan van schade bij de patiënt aan te tonen).

3.

Derde middel: een onjuiste rechtsopvatting en/of een schending van de beginselen van gewettigd vertrouwen en/of een eerlijk proces door op de aanwijzing en herbeoordeling van Cuprior latere richtsnoeren toe te passen.

De verzoekende partij stelt dat het COMP of de Commissie oneerlijk heeft gehandeld en/of het gewettigd vertrouwen van de verzoekende partij heeft geschonden door de richtsnoeren van 2016 toe te passen in plaats van die van 2003.

4.

Vierde middel: het COMP of de Commissie heeft een kennelijke beoordelingsfout begaan bij het evalueren en afwijzen van het bewijs dat door de verzoekende partij is aangevoerd met betrekking tot het tekort aan beschikbaarheid van trientine.


(1)  Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (Voor de EER relevante tekst) (PB 2004, L 136, blz. 1).


15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/27


Beroep ingesteld op 30 oktober 2017 — Lincoln Global/EUIPO (FLEXCUT)

(Zaak T-736/17)

(2018/C 013/41)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Lincoln Global, Inc. (Santa Fe Springs, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: K. Piepenbrink, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: Uniewoordmerk „FLEXCUT” — inschrijvingsaanvraag nr. 15 111 198

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 30 augustus 2017 in zaak R 2225/2016-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 207/2009.


15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/27


Beroep ingesteld op 30 oktober 2017 — Trasys International en Axianseu Digital Solutions / AESA

(Zaak T-741/17)

(2018/C 013/42)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Trasys International GEIE (Brussel, België) en Axianseu Digital Solutions SA (Lissabon, Portugal) (vertegenwoordigers: L. Masson en G. Tilman, advocaten)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van 28 augustus 2017 dat namens het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart door de directeur van dit agentschap is vastgesteld in het kader van de opdracht „EASA.2017.HVP.08: IT Application & Infrastructure Management Services — ITAIMS” […];

bijgevolg nietigverklaring van het stilzwijgende besluit om de verschillende kaderovereenkomsten niet toe te kennen aan verzoeksters;

het Agentschap verwijzen in alle kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters één middel aan, dat gebaseerd is op het feit dat het bestreden besluit ontoereikend is gemotiveerd terwijl de prijs abnormaal laag lijkt.


15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/28


Beroep ingesteld op 9 november 2017 — Kim e.a./Raad

(Zaak T-742/17)

(2018/C 013/43)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Il-Su Kim (Pyongyang, Noord-Korea), Song-Sam Kang (Hamburg, Duitsland), Chun-Sik Choe (Pyongyang), Kyu-Nam Sin (Pyongyang) en Chun-San Pak (Pyongyang) (vertegenwoordigers: M. Lester, QC, S. Midwinter, QC, T. Brentnall en A. Stevenson, solicitors)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

Nietigverklaring van verordening 2017/1509 van de Raad van 30 augustus 2017 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea en tot intrekking van verordening (EG) nr. 329/2007, voor zover deze op verzoekende partijen van toepassing is;

verwijzing van verwerende partij in de kosten van verzoekende partijen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoekende partijen zes middelen aan.

1.

Eerste middel: verweerder heeft niet gepast of toereikend gemotiveerd waarom verzoekende partijen zijn opgenomen in de bestreden verordening.

2.

Tweede middel: de verweerder heeft een kennelijke beoordelingsfout gemaakt bij de beslissing dat, in het geval van verzoekende partijen, aan ten minste één van de criteria voor opname in de lijst van bestreden maatregelen is voldaan; er is geen feitelijke grondslag voor deze opname.

3.

Derde middel: verweerder heeft het recht van verzoekende partijen op gelijke behandeling geschonden.

4.

Vierde middel: verweerder heeft de rechten van verdediging van verzoekende partijen geschonden door hun, vóór hun wederopname op de lijst, niet de bewijzen te verschaffen waarop verweerder zich daarbij heeft gebaseerd.

5.

Vijfde middel: verweerder heeft de wetgeving inzake gegevensbescherming geschonden.

6.

Zesde middel: verweerder heeft op een ongerechtvaardigde en onevenredige manier de grondrechten van verzoekende partijen geschonden, waaronder hun recht op bescherming van eigendom, onderneming en reputatie.


15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/29


Beroep ingesteld op 9 november 2017 — Bischoff/EUIPO — Miroglio Fashion (CARACTÈRE)

(Zaak T-743/17)

(2018/C 013/44)

Taal van het verzoekschrift: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Bischoff GmbH (Muggensturm, Duitsland) (vertegenwoordiger: D. Régnier, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Miroglio Fashion Srl (Alba, Italië)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het litigieuze merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Litigieus merk: Uniewoordmerk „CARACTÈRE” — Uniemerk nr. 7 061 922

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 20 juli 2017 in zaak R 328/2016-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing voor zover daarbij het beroep is verworpen dat de vennootschap Bischoff had ingesteld om merk nr. 007061922 nietig te doen verklaren voor waren en diensten van de klassen 14, 18, 24, 25 en 35;

verwijzing van het EUIPO en van de vennootschap Miroglio Fashion in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009.


15.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/29


Beschikking van het Gerecht van 14 november 2017 — Oy Karl Fazer/EUIPO — Kraft Foods Belgium Intellectual Property (MIGNON)

(Zaak T-437/17) (1)

(2018/C 013/45)

Procestaal: Engels

De president van de Negende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 300 van 11.9.2017.