ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 11

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

61e jaargang
12 januari 2018


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

 

EUROPEES PARLEMENT
ZITTING 2015-2016
Vergaderingen van 18 t/m 21 januari 2016
De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in PB C 100 van 30.3.2017 .
AANGENOMEN TEKSTEN

1


 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

RESOLUTIES

 

Europees Parlement

 

Dinsdag 19 januari 2016

2018/C 11/01

Resolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2016 over het jaarverslag over het mededingingsbeleid van de EU (2015/2140(INI))

2

2018/C 11/02

Resolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2016 over de rol van interculturele dialoog, culturele diversiteit en onderwijs bij het uitdragen van de fundamentele waarden van de EU (2015/2139(INI))

16

2018/C 11/03

Resolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2016 over de inventarisatie en uitdagingen van de EU-verordening financiële diensten: impact en op weg naar een efficiënter en doeltreffender EU-kader voor financiële regelgeving en een kapitaalmarktenunie (2015/2106(INI))

24

2018/C 11/04

Resolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2016 over externe factoren die een obstakel vormen voor vrouwelijke ondernemers in Europa (2015/2111(INI))

35

2018/C 11/05

Resolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2016 over op vaardigheden gerichte beleidsmaatregelen voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid (2015/2088(INI))

44

2018/C 11/06

Resolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2016 over Naar een akte voor een digitale interne markt (2015/2147(INI))

55

 

Woensdag 20 januari 2016

2018/C 11/07

Resolutie van het Europees Parlement van 20 januari 2016 ter ondersteuning van het vredesproces in Colombia (2015/3033(RSP))

79

 

Donderdag 21 januari 2016

2018/C 11/08

Resolutie van het Europees Parlement van 21 januari 2016 over de associatieovereenkomsten / diepe en brede vrijhandelsruimten met Georgië, Moldavië en Oekraïne (2015/3032(RSP))

82

2018/C 11/09

Resolutie van het Europees Parlement van 21 januari 2016 over de clausule inzake wederzijdse verdediging (artikel 42, lid 7, VEU) (2015/3034(RSP))

89

2018/C 11/10

Resolutie van het Europees Parlement van 21 januari 2016 over de prioriteiten van de EU voor de UNHRC-zittingen in 2016 (2015/3035(RSP))

92

2018/C 11/11

Resolutie van het Europees Parlement van 21 januari 2016 over de activiteiten van de Commissie verzoekschriften in 2014 (2014/2218(INI))

105

2018/C 11/12

Resolutie van het Europees Parlement van 21 januari 2016 over de Estse en Britse zeelieden die in India worden vastgehouden (2016/2522(RSP))

116

2018/C 11/13

Resolutie van het Europees Parlement van 21 januari 2016 over de situatie in Ethiopië (2016/2520(RSP))

118

2018/C 11/14

Resolutie van het Europees Parlement van 21 januari 2016 over Noord-Korea (2016/2521(RSP))

123


 

II   Mededelingen

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europees Parlement

 

Dinsdag 19 januari 2016

2018/C 11/15

Besluit van het Europees Parlement van 19 januari 2016 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Czesław Adam Siekierski (2015/2241(IMM))

128

2018/C 11/16

Besluit van het Europees Parlement van 19 januari 2016 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Czesław Adam Siekierski (2015/2268(IMM))

130


 

III   Voorbereidende handelingen

 

EUROPEES PARLEMENT

 

Dinsdag 19 januari 2016

2018/C 11/17

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 19 januari 2016 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een meerjarig herstelplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 302/2009 (COM(2015)0180 — C8-0118/2015 — 2015/0096(COD))

132

 

Woensdag 20 januari 2016

2018/C 11/18

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 20 januari 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Raad betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van voertuigregistratiegegevens in Letland (13060/2015 — C8-0338/2015 — 2015/0813(CNS))

147

2018/C 11/19

P8_TA(2016)0011
Het vermoeden van onschuld en het recht om in strafprocedures bij het proces aanwezig te zijn ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 20 januari 2016 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij het proces aanwezig te zijn (COM(2013)0821 — C7-0427/2013 — 2013/0407(COD))
P8_TC1-COD(2013)0407
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 20 januari 2016 met het oog op de vaststelling van Richtlijn (EU) 2016/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn

148

2018/C 11/20

P8_TA(2016)0012
Persoonlijke beschermingsmiddelen ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 20 januari 2016 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen (COM(2014)0186 — C7-0110/2014 — 2014/0108(COD))
P8_TC1-COD(2014)0108
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 20 januari 2016 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2016/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen en tot intrekking van Richtlijn 89/686/EEG van de Raad

149

2018/C 11/21

P8_TA(2016)0013
Gastoestellen ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 20 januari 2016 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende gastoestellen (COM(2014)0258 — C8-0006/2014 — 2014/0136(COD)
P8_TC1-COD(2014)0136
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 20 januari 2016 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2016/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende gasverbrandingstoestellen en tot intrekking van Richtlijn 2009/142/EG

150

2018/C 11/22

P8_TA(2016)0014
Kabelbaaninstallaties ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 20 januari 2016 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende kabelbaaninstallaties (COM(2014)0187 — C7-0111/2014 — 2014/0107(COD))
P8_TC1-COD(2014)0107
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 20 januari 2016 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2016/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende kabelbaaninstallaties en tot intrekking van Richtlijn 2000/9/EG

151

2018/C 11/23

Resolutie van het Europees Parlement van 20 januari 2016 over de Gedelegeerde Verordening van de Commissie van 25 september 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 609/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat bijzondere samenstellings- en informatievoorschriften voor bewerkte levensmiddelen op basis van granen en babyvoeding betreft (C(2015)06507 — 2015/2863(DEA)

152

 

Donderdag 21 januari 2016

2018/C 11/24

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 21 januari 2016 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Unie, van de stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en Kosovo, anderzijds (10725/2/2015 — C8-0328/2015 — 2015/0094(NLE))

155


Verklaring van de gebruikte tekens

*

Raadplegingsprocedure

***

Goedkeuringsprocedure

***I

Gewone wetgevingsprocedure, eerste lezing

***II

Gewone wetgevingsprocedure, tweede lezing

***III

Gewone wetgevingsprocedure, derde lezing

(De aangeduide procedure is gebaseerd op de in de ontwerptekst voorgestelde rechtsgrond)

Amendementen van het Parlement:

Nieuwe tekstdelen worden in vet cursief aangegeven. Geschrapte tekstdelen worden aangegeven met het symbool ▌of worden doorgestreept. Waar tekstdelen worden vervangen, wordt de nieuwe tekst in vet cursief aangegeven, terwijl de vervangen tekst wordt geschrapt of doorgestreept.

NL

 


12.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/1


EUROPEES PARLEMENT

ZITTING 2015-2016

Vergaderingen van 18 t/m 21 januari 2016

De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in PB C 100 van 30.3.2017.

AANGENOMEN TEKSTEN

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

RESOLUTIES

Europees Parlement

Dinsdag 19 januari 2016

12.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/2


P8_TA(2016)0004

Jaarverslag over het mededingingsbeleid van de EU

Resolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2016 over het jaarverslag over het mededingingsbeleid van de EU (2015/2140(INI))

(2018/C 011/01)

Het Europees Parlement,

gezien het verslag van de Commissie van 4 juni 2015 over het mededingingsbeleid in 2014 (COM(2015)0247) en het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie van dezelfde datum,

gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name de artikelen 101 t/m 109, 147 en 174,

gezien de desbetreffende mededingingsregels, richtsnoeren en besluiten van de Commissie,

gezien zijn resolutie van 10 maart 2015 over het jaarverslag over het mededingingsbeleid in 2013 (1) alsmede zijn resolutie van 11 december 2013 over het mededingingsbeleid in 2012 (2) en de daarin door het Parlement geformuleerde eisen,

gezien de studie van directoraat-generaal Intern Beleid (beleidsondersteunende afdeling A (Economisch en Wetenschappelijk Beleid)) voor de Commissie interne markt en consumentenbescherming over oneerlijke handelspraktijken tussen ondernemingen in de voedselvoorzieningsketen (3),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité getiteld „De interne markt voor internationaal goederenvervoer over de weg: sociale dumping en cabotage” (4),

gezien het verslag van het Europees Mededingingsnetwerk (ECN) van mei 2012 over de handhaving van de mededingingswetgeving en markttoezichtactiviteiten van Europese mededingingsautoriteiten in de levensmiddelensector (5),

gezien de Richtlijnen 77/799/EEG en 2011/16/EU van de Raad betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen,

gezien de conclusies en actievoorstellen van het project inzake grondslaguitholling en winstverschuiving (BEPS) van de OESO en de G20,

gezien het besluit van de Commissie van 6 mei 2015 om op grond van artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad een onderzoek in te stellen naar de elektronische handel (C(2015)3026),

gezien Richtlijn 2014/104/EU van 26 november 2014 betreffende bepaalde regels voor schadevorderingen,

gezien de mededeling van de Commissie van 28 juni 2014 over richtsnoeren voor overheidssubsidies op het gebied van energie en milieubescherming (6),

gezien Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het VWEU met de interne markt verenigbaar worden verklaard,

gezien Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen,

gezien het Witboek van de Commissie „Naar een effectievere EU-concentratiecontrole” van 9 juli 2014 (COM(2014)0449),

gezien het mededingingsonderzoek in de farmaceutische sector van 8 juli 2009 en de follow-upverslagen, met name het vijfde verslag over de controle van octrooischikkingen,

gezien het door de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) ontwikkelde universele kader voor de duurzaamheidsbeoordeling van voedsel- en landbouwsystemen (SAFA),

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de adviezen van de Commissie internationale handel en de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A8-0368/2015),

A.

overwegende dat het mededingingsbeleid van de EU een hoeksteen van de sociale markteconomie in Europa vormt en een essentieel instrument is met het oog op een goed werkende interne markt in de Unie;

B.

overwegende dat de stem van de Europese Unie op het gebied van mededinging op het internationale toneel wordt gehoord en gerespecteerd; overwegende dat deze gemeenschappelijke externe vertegenwoordiging, die onafhankelijk is en duidelijk afgebakende bevoegdheden heeft, de Unie in staat stelt haar werkelijke politieke, demografische en economische gewicht te laten zien;

C.

overwegende dat het mededingingsbeleid een instrument ter bescherming van de Europese democratie is, omdat het een buitensporige concentratie van de economische en financiële macht in de handen van slechts enkelen onmogelijk maakt;

D.

overwegende dat de Europese Unie is opgezet als open markteconomie met vrije en eerlijke mededinging, die de welvaart van de consumenten en de levensstandaard van alle EU-burgers moet verhogen, en dat de Europese Unie werkt aan een interne markt die op basis van evenwichtige groei en prijsstabiliteit moet leiden tot een duurzame ontwikkeling in Europa;

E.

overwegende dat de strikte toepassing van de mededingingsbeginselen in het EU-Verdrag tot doel heeft bij te dragen tot de verwezenlijking van de algemene doelstellingen van het economische beleid van de EU, en tegelijkertijd ten goede moet komen aan consumenten, werknemers en ondernemers en de innovatie en groei moet stimuleren door oneerlijke marktpraktijken als gevolg van monopolies en machtsposities te controleren en te beperken, zodat eenieder een eerlijke kans van slagen heeft;

F.

overwegende dat de onafhankelijkheid van de nationale mededingingsautoriteiten van het hoogste belang is;

G.

overwegende dat elk jaar verliezen van 181-320 miljard EUR — ongeveer 3 % van het bbp van de EU — te wijten zijn aan het bestaan van kartels;

H.

overwegende dat wat betreft energiekosten de Europese interne markt slechter presteert dan de Amerikaanse, aangezien de prijsspreiding op de Europese markt 31 % bedraagt, tegen 22 % op de Amerikaanse markt;

I.

overwegende dat de kmo's, die 98 % van de EU-ondernemingen uitmaken en goed zijn voor 67 % van de werkgelegenheid, in veel lidstaten nog steeds geconfronteerd worden met een ernstige kredietschaarste;

J.

overwegende dat belastingontduiking, belastingfraude en belastingparadijzen de belastingbetaler in de EU jaarlijks naar schatting 1 biljoen EUR kosten aan misgelopen belastingopbrengsten, en dat deze praktijken op de interne markt leiden tot concurrentievervalsing tussen bedrijven die wel en bedrijven die geen belasting betalen;

K.

overwegende dat met name de afgelopen jaren de dynamiek van de digitale economie en vooral concurrentieverstoringen als gevolg van agressieve belastingpraktijken en nationale belastingmaatregelen (die de interne markt waarschijnlijk in aanzienlijke mate schaden) de marktdeelnemers voor nieuwe uitdagingen plaatsen en een onmiddellijke en gerichte reactie van de Commissie vereisen; overwegende dat mondiale samenwerking bij de handhaving van de mededingingsregels ertoe bijdraagt om inconsistenties in de corrigerende maatregelen en de resultaten van handhavingsacties te voorkomen, en bedrijven helpt om hun nalevingskosten te verminderen;

L.

overwegende dat de beschikbare instrumenten van het mededingingsrecht gezien de uitdagingen van het digitale tijdperk aan een fundamentele toetsing moeten worden onderworpen;

M.

overwegende dat de voorschriften in de internationale luchtvaart inzake eerlijke concurrentie en de regulering van staatsondernemingen tekortschieten waar het gaat om luchtvaartmaatschappijen van bepaalde derde landen die bepaalde routes van en naar Europa domineren, waardoor Europese luchtvaartmaatschappijen aanzienlijke schade lijden en de connectiviteit tussen Europese luchtvaarthubs wordt belemmerd, met als gevolg dat Europese consumenten minder keuzemogelijkheden hebben;

N.

overwegende dat mededinging niet in alle lidstaten dezelfde werking heeft;

O.

overwegende dat in het mededingingsbeleid met name aandacht dient te worden besteed aan de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling en sociale cohesie;

P.

overwegende dat sociale dumping een factor is die de interne markt verstoort en de rechten van zowel consumenten als werknemers schaadt;

Q.

overwegende dat het garanderen van vrij verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal de basis vormt van de groei in Europa;

1.

verwelkomt het verslag van de Commissie, waarin het belang van mededingingsbeleid in de EU wordt onderstreept, en merkt op dat het ruwweg de ambtsperiode van de vorige Commissie onder mededingingscommissaris Almunia bestrijkt;

2.

verzoekt de Commissie voortaan het sectorspecifieke werkdocument als integrerend bestanddeel van het verslag aan het Parlement te doen toekomen;

3.

juicht het toe dat mededingingscommissaris Vestager nauw met het Parlement wil samenwerken bij de ontwikkeling van het mededingingsbeleid als een van de centrale instrumenten van de Europese Unie voor de totstandbrenging van de interne markt, en verzoekt de Commissie te vermijden dat bedrijven door de wijze van uitvoering van het interne mededingingsbeleid van de EU in hun marktstrategie worden beperkt, zodat zij op wereldmarkten kunnen concurreren met spelers van buiten de EU;

4.

benadrukt dat een doeltreffend en geloofwaardig mededingingsbeleid niet uitsluitend gericht mag zijn op verlaging van de consumentenprijzen, maar ook de strategische belangen van de Europese economie moet behartigen, zoals: innovatievermogen, investeringen, concurrentievermogen en duurzaamheid, de bijzondere concurrentievoorwaarden voor kmo's, starters en micro-ondernemingen, en de noodzaak van bevordering van strenge arbeids- en milieunormen;

5.

verzoekt de Commissie een einde te maken aan sociale dumping, en benadrukt dat bij besluiten in het kader van het mededingingsbeleid terdege rekening moet worden gehouden met de sociale gevolgen;

6.

is van mening dat de specifieke aard van de digitale economie, die wordt gekenmerkt door afnemende en naar nul tenderende marginale kosten en door sterke netwerkeffecten, toenemende concentratie in belangrijke markten in de hand werkt; verzoekt de Commissie haar mededingingsbeleid aan te passen aan de specifieke kenmerken van deze sector;

7.

verzoekt de Commissie de interne markt daar waar hij nog versnippert en onvoltooid is, te voltooien en geconstateerde ongerechtvaardigde marktbeperkingen en concurrentieverstoringen zo snel mogelijk uit de weg te ruimen; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat het mededingingsbeleid tegelijkertijd de sociale cohesie in de Unie versterkt;

8.

onderstreept dat de aandachtspunten die de mededingingsautoriteit in haar werk heeft gekozen, en de presentatie hiervan in het mededingingsverslag 2014 grotendeels aansluiten bij de gemeenschappelijke aandachtspunten; vindt evenwel dat op een aantal punten de aanpak moet worden aangescherpt en dat de Commissie hiervan het komende jaar nadrukkelijk werk moet gaan maken; benadrukt het belang van mondiale samenwerking bij het handhaven van mededingingswetgeving; is voorstander van een actieve participatie van de Commissie in het Internationaal Mededingingsnetwerk;

9.

verzoekt de Commissie opnieuw, net als na het vorige jaarverslag, om bij de ontwikkeling van de digitale interne markt buitensporige marktconcentratie en misbruik van machtsposities te voorkomen, aangezien zo wordt gewaarborgd dat de diensten voor consumenten van hogere kwaliteit zullen zijn en de prijzen ervoor aantrekkelijker kunnen worden;

10.

acht het van fundamenteel belang om op de digitale markt eerlijke concurrentievoorwaarden te waarborgen en misbruik van machtsposities en fiscale optimalisering te bestrijden, doelstellingen die uiteindelijk de consument ten goede komen;

11.

is van oordeel dat de ontwikkeling van e-bestuur een belangrijke factor voor de ondersteuning van de groei is, met name wat de deelname van de kmo's betreft; verzoekt derhalve de lidstaten gebruik te maken van alle door de nieuwe wetgeving inzake overheidsopdrachten aan hen ter beschikking gestelde hulpmiddelen ter bevordering van de groei in de EU, en verzoekt de Commissie alle initiatieven ten aanzien van de ontwikkeling van e-bestuur te ondersteunen; beklemtoont voorts dat de bevordering en tenuitvoerlegging van e-governancesystemen in alle lidstaten bijdraagt tot efficiënt toezicht op inbreuken en tot transparantie in de openbare en de privésector;

12.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de lidstaten de nieuwe wetgeving inzake overheidsopdrachten tijdig ten uitvoer leggen, met name ten aanzien van de elektronische verspreiding van aanbestedingen en e-overheid en de nieuwe bepalingen inzake het in aanmerking nemen van sociale en milieucriteria en de verdeling van opdrachten in percelen, teneinde innovatie en eerlijke mededinging te bevorderen, de kmo's op de aanbestedingsmarkten te ondersteunen en te garanderen dat overheidsgeld optimaal wordt besteed;

13.

verzoekt de Commissie de inspanningen te blijven opvoeren voor een ambitieuze openstelling van de internationale markten voor overheidsopdrachten om de verschillen tussen de EU en andere handelspartners met betrekking tot de openheid van de markten voor overheidsopdrachten weg te werken, en daarbij rekening te houden met het verslag van het Parlement over het Commissievoorstel inzake een instrument voor internationale overheidsopdrachten en de aanstaande herziening daarvan;

14.

wijst erop dat op de interne markt producten aan de consumenten worden verkocht onder dezelfde merknaam en in dezelfde verpakking, maar met ingrediënten die per partij verschillen; roept de Commissie op in het kader van het mededingingsbeleid te beoordelen of hier sprake is van een handelspraktijk met negatieve gevolgen voor de leveranciers van lokale en regionale producten, vooral kmo's;

15.

acht het van essentieel belang dat de Commissie zich blijft inzetten voor een betere convergentie en samenwerking tussen de nationale mededingingsautoriteiten van de EU;

16.

is verheugd over de sterke wisselwerking tussen de handhaving van de mededinging en de strategie voor de digitale interne markt, met name bij maatregelen in verband met geoblocking en licentieovereenkomsten, met het oog op de voltooiing van de digitale interne markt; is van mening dat een soortgelijke wisselwerking van cruciaal belang is voor de interne energiemarkt om belemmeringen voor het vrij, grensoverschrijdend stromen van energie weg te nemen en te bouwen aan de energie-unie;

17.

meent dat concurrentie in de telecommunicatiesector essentieel is, niet alleen om te zorgen voor innovatie en investeringen in netwerken, maar ook voor betaalbare prijzen en keuzemogelijkheden voor de consument wat betreft dienstverlening; verzoekt de Commissie derhalve de concurrentie in deze sector veilig te stellen, onder meer bij de toewijzing van spectrum;

18.

verzoekt de Commissie de oneerlijke en onwettige bedingen en praktijken van banken in contracten met consumenten tegen het licht te houden; verzoekt de Commissie in ECN-verband de uitwisseling van beproefde praktijken te stimuleren; dringt er bij de Commissie op aan om alle vormen van bureaucratische rompslomp als gevolg van de uitvoering van het mededingingsbeleid terug te dringen;

19.

is van mening dat het mededingingsbeleid een belangrijke rol moet krijgen bij het zekerder en transparanter maken voor de consument van de financiële markten; verwelkomt daarnaast de wetgevende maatregelen in de sector voor elektronische betalingen en met name de introductie van maxima voor interbancaire commissies bij transacties met betaalkaarten;

20.

herinnert de Commissie eraan dat het mededingingsbeleid ook het reguleren van de prijs inhoudt van diensten waar lastig een marktwaarde aan toe te kennen is, zoals de provisies bij betaalautomaten;

21.

verzoekt de Commissie onderzoek te doen naar de netwerken van betaalautomaten vanuit het perspectief van het mededingingsbeleid, er rekening mee houdend dat het een netwerk-infrastructuur betreft;

22.

is van mening dat verder moet worden nagedacht over de wijze waarop Europese bedrijven moeten worden ondersteund als ze op mondiale schaal concurreren met andere bedrijven van vergelijkbare omvang uit verschillende delen van de wereld die zich niet aan dezelfde mededingingsregels hoeven te houden als Europese entiteiten op hun thuismarkt;

23.

verzoekt de Commissie voor samenhang te zorgen tussen het EU-beleid inzake handel en mededinging en de doelstellingen van haar industriebeleid; wijst erop dat het mededingingsbeleid van de EU de opkomst van grote Europese industriële kampioenen niet mag belemmeren; dringt er daarom op aan dat het beleid inzake handel en mededinging de ontwikkeling en het concurrentievermogen van de Europese industrie op het internationaal toneel bevordert;

24.

erkent dat veel energie-intensieve industrieën het economisch gezien moeilijk hebben en dat bepaalde sectoren zoals de staalindustrie in een crisis verkeren; vraagt de Commissie met klem om de voorschriften inzake EU-overheidssteun voor energie-intensieve industrieën te herzien, door een doeltreffende bescherming tegen koolstoflekkage te garanderen en ervoor te zorgen dat de EU-industrieën, in het bijzonder de meest kwetsbare energie-intensieve industrieën, eerlijke kansen krijgen;

Antitrustzaken — gevallen van misbruik van een dominante positie

25.

verzoekt de Commissie haar inspanningen op het gebied van onderzoek naar gevallen van misbruik van een dominante marktpositie ten nadele van consumenten in de EU op te voeren;

26.

merkt op dat misbruik van een dominante positie is verboden en een ernstig mededingingsprobleem vormt;

27.

is van mening dat de Commissie met succes optreedt tegen overtreding van de kartelvoorschriften en kan aantonen dat zij in belangrijke mate heeft bijgedragen tot de verwezenlijking van de interne markt en van gelijke concurrentieregels;

28.

benadrukt dat concurrentiebeperkende praktijken en monopolies handelsbarrières kunnen vormen die de handels- en investeringsstromen verstoren; verzoekt de Commissie om — in het belang van een vrije en eerlijke wereldhandel — internationaal op te treden tegen kartels en concurrentiebeperkende, oligopolistische en monopolistische praktijken die schadelijk zijn voor de concurrentie;

29.

is van mening dat de thans voor rechtspersonen geldende boeteregeling bij overtredingen moet worden aangevuld met soortgelijke sancties tegen de verantwoordelijke natuurlijke personen; is van mening dat boetes hoog genoeg moeten zijn om een afschrikkend effect te hebben; onderstreept het belang van een succesvol klokkenluidersbeleid, dat de Commissie heeft geholpen bij de opsporing van kartels;

30.

is van mening dat rechtszekerheid cruciaal is en verzoekt de Commissie de regels over boetes, bijvoorbeeld in kartelzaken, in een wetgevingsinstrument op te nemen;

31.

stelt vast dat de traditioneel in het mededingingsbeleid gehanteerde marktmodellen mogelijk niet geschikt zijn voor de digitale economie en dat de toepassing van op prijzen gebaseerde indicatoren in deze dynamische branche dikwijls niet werkt; verzoekt de Commissie aan de hand van nieuwe criteria een uitvoerige juridische en economische beoordeling uit te voeren van snel veranderende markten en slechts kort door digitale ondernemingen gehanteerde bedrijfsmodellen, teneinde een duidelijk beeld van de marktstructuur en de marktontwikkelingen te krijgen, en vraagt haar passende maatregelen te treffen ter bescherming van de consument en naar behoren rekening te houden met het belang van gegevens en de specifieke marktstructuren in de digitale economie; benadrukt dat met het oog op de definitie van de relevante markt, in het bijzonder in de digitale economie, relevante beoordelingscriteria voor de mededingingssituatie moeten worden toegepast;

32.

benadrukt het belang van de bescherming van intellectuele eigendom voor een gelijk speelveld en betreurt het te moeten vaststellen dat internationale ondernemingen niet bereid zijn om de voor het gebruik van Europese octrooien benodigde licenties te verwerven; roept de Commissie op essentiële octrooien (standard essential patents — SEP's) op doeltreffende wijze te beschermen en nauwgezet toe te zien op de correcte verkrijging van licenties door de gebruikers van octrooien;

33.

verzoekt de Commissie te onderzoeken of er een correlatie bestaat tussen het hoge aantal politici en voormalige ministers in de raden van bestuur van energiemaatschappijen en oligopolistische praktijken in de energiesector van sommige lidstaten;

34.

zet vraagtekens bij de lange duur van het onderzoek naar de Amerikaanse internetreus Google en betreurt het dat het onderzoek al verscheidene jaren op ondoorzichtige wijze en zonder definitief resultaat aansleept, een gevolg van het feit dat de Commissie er tot 2014 maar mondjesmaat blijk van heeft gegeven marktbeperkingen te willen afschaffen; wijst erop dat juist in dynamische markten een zodanig lange duur van de procedure kan leiden tot een feitelijke sanering van de markt en onzekerheid voor alle partijen kan veroorzaken;

35.

roept de Commissie op grondig onderzoek te doen naar de praktijk van Google om het besturingssysteem „Android” enkel in combinatie met andere Google-diensten aan te bieden en fabrikanten de voorafgaande installatie van concurrerende producten te verbieden; verzoekt de Commissie voorts de dominante marktpositie van Google bij rechtstreekse hotelreserveringen te onderzoeken en naar een passende oplossing hiervoor te streven; steunt de maatregelen van de Commissie waarmee zij een grotere mate van interoperabiliteit en portabiliteit tussen alle digitale sectoren wil bereiken om zo te voorkomen dat de winnaar alles krijgt; benadrukt dat het belangrijk is dat de Commissie wordt uitgerust met de juiste instrumenten om steeds een actueel overzicht van de snelle ontwikkelingen in de digitale markt te hebben;

36.

verzoekt de Commissie alle andere hangende kartelonderzoeken zorgvuldig uit te voeren en af te ronden, en een einde te maken aan eventuele marktbeperkingen; is verheugd over de weigering van de nieuwe Commissie om toe te geven aan politieke druk, en verzoekt om een snellere behandeling van de zaken, zodat er in het komende jaar resultaten kunnen worden geboekt; is daarom ingenomen met de mededeling met punten van bezwaar die de Commissie aan Google heeft toegezonden over zijn productvergelijkingsdienst; verzoekt de Commissie om alle in haar onderzoeken vastgestelde punten van zorg op vastbesloten wijze te blijven analyseren, met inbegrip van andere gebieden waar de zoekmachine bepaalde resultaten bevoordeelt, om te zorgen voor een gelijk speelveld voor alle marktdeelnemers in de digitale markt;

37.

wijst erop dat de Commissie krachtens artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1/2003 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels de mogelijkheid heeft om voorlopige maatregelen te treffen, wanneer de mededinging op ernstige en onherstelbare wijze dreigt te worden geschaad; verzoekt de Commissie te onderzoeken in hoeverre dergelijke maatregelen zouden kunnen worden toegepast in langdurige mededingingsprocedures, in het bijzonder op de digitale markt;

38.

brengt in herinnering dat netneutraliteit (waaronder wordt verstaan het beginsel dat al het internetverkeer gelijk behandeld wordt, zonder discriminatie, beperking of inmenging, ongeacht afzender, ontvanger, type, inhoud, apparatuur, dienst of toepassing) van het grootste belang is om ervoor te zorgen dat er geen discriminatie tussen internetdiensten plaatsvindt en dat de mededinging volledig wordt gewaarborgd;

39.

benadrukt dat in het mededingingsbeleid moet worden uitgegaan van feiten, en verwelkomt het onderzoek van de Commissie naar de e-handelssector, waarin het accent ligt op potentiële belemmeringen voor de grensoverschrijdende onlinehandel in goederen en diensten, bijvoorbeeld bij elektronica, kleding, schoenen en digitale inhoud;

40.

merkt op dat de zaak-Google heeft geleid tot een algemeen debat over de macht van dominante internetplatforms als eBay, Facebook, Apple, LinkedIn, Amazon, Uber, Airbnb enz., hun invloed op de markten en op de openbare ruimte en de noodzaak om deze platforms te reguleren om beide te beschermen; wijst erop dat het doel van de regulering van internetplatforms moet zijn om een hoger niveau van bescherming van gebruikers te waarborgen en tegelijkertijd de prikkels voor innovatie in stand te houden;

41.

verzoekt de Commissie om onderzoek te doen naar de dominante positie van Google op de markt voor rechtstreekse hotelboekingen; wijst erop dat het bedrijf ernaar streeft om personen die een hotel zoeken te laten reserveren en betalen via Google in plaats van via derde aanbieders van reis- of hotelwebsites; onderstreept dat deze stap potentieel controversieel is omdat Google hierdoor een onlinereisbureau of iets dergelijks wordt dat boekingskosten in rekening brengt; merkt op dat de meeste hotels rechtstreeks boeken prefereren boven boeken via een derde website of aggregator; onderstreept dat Google gebruik zou kunnen maken van zijn dominante positie om concurrenten in de reismarkt te verzwakken, waardoor consumenten zouden worden benadeeld;

42.

is ingenomen met de onlangs door de Commissie goedgekeurde wijzigingen in Verordening (EG) nr. 773/2004 betreffende procedures van de Commissie op grond van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag, en de daarmee verband houdende mededelingen naar aanleiding van de richtlijn schadevorderingen; betreurt het dat het Parlement niet is betrokken bij de opstelling van de wijzigingen;

43.

wijst op de belangrijke rol van het mededingingsbeleid bij de voltooiing van de digitale interne markt; onderschrijft dat een solide mededingingsbeleid in dynamische markten een gedegen kennis van die markten vereist; is derhalve ingenomen met het in het kader van de strategie voor een digitale interne markt ingeleide sectorale onderzoek naar de onlinehandel;

Staatssteun

44.

verzoekt de Commissie als hoedster van de Verdragen nauwlettend toe te zien op de omzetting van de richtlijn door de lidstaten en de uniforme toepassing van de voorschriften in de hele Unie te waarborgen; verzoekt de Commissie, de lidstaten en de regionale en gemeentelijke overheden zich actief in te zetten voor de naleving van de EU-mededingingsregels en informatie te verstrekken over de rechtsgrondslag van die regels; onderstreept dat het belangrijk is om horizontale en verticale staatssteun op dezelfde wijze te beoordelen; stelt vast dat er overal in de Europese Unie gewerkt moet worden aan bewustmaking met betrekking tot de inschaling en toekenning van illegale staatssteun, in het bijzonder wanneer dergelijke besluiten tot steunverlening neerkomen op concurrentieverstorende en protectionistische maatregelen; is evenwel van mening dat aan afgelegen of perifere regio's en eilanden bij de toepassing van de regels voor staatssteun meer ruimte moet worden geboden dan nu het geval is;

45.

is van mening dat de Commissie met name in staatssteunzaken het door de lidstaten verstrekte feitenmateriaal strenger moet toetsen en er beter op moet toezien dat de feiten kloppen, omdat telkens weer wordt getracht de rechtsgrond en de opgelegde voorwaarden te omzeilen of min of meer dubieuze compromissen te sluiten; is voorts van mening dat bij dergelijke onderzoeken moet worden uitgegaan van de erkenning dat een staat in strategische en vitale sectoren als energie, vervoer en gezondheidszorg totale zekerheid, de continuïteit van de voorziening en de dienstverlening voor al zijn burgers moet verzekeren en zich moet hoeden voor het uitvaardigen van wettelijke bepalingen die andere lidstaten of de Unie schade berokkenen;

46.

herhaalt dat gelden uit de EU-structuurfondsen niet mogen worden gebruikt om direct of indirect het naar een andere lidstaat verplaatsen van diensten of productie te stimuleren, bijvoorbeeld door een wachttijd te hanteren voor bedrijven die dergelijke subsidies ontvangen; benadrukt dat staatssteun soms noodzakelijk is om de levering van diensten van algemeen economische belang, o.a. op het gebied van energie, vervoer en telecommunicatie, zeker te stellen; beklemtoont dat staatsinterventie vaak het beste beleidsinstrument is voor het verzekeren van dienstverlening die van cruciaal belang is voor de ondersteuning van de economische en sociale omstandigheden in geïsoleerde, afgelegen of perifere regio's en eilanden in de Unie;

47.

juicht het toe dat de Commissie in 2014 de nieuwe richtsnoeren voor overheidssubsidies op het gebied van milieubescherming en energie heeft goedgekeurd en in de algemene groepsvrijstellingsverordening heeft opgenomen;

48.

is ingenomen met de opneming van vervoerssubsidies ten behoeve van bewoners van afgelegen gebieden in de groepsvrijstellingsverordening, waardoor het probleem van de bereikbaarheid nu wordt erkend; benadrukt dat het handhaven van cruciale zakelijke verbindingen voor perifere eilandgebieden ook essentieel is om een aanvaardbaar niveau van sociaaleconomische activiteit in stand te houden en te ontwikkelen;

49.

verwelkomt het huidige onderzoek van de Commissie naar uitgestelde belastingvorderingen en -kredieten ten gunste van de bankensector in diverse lidstaten; is van mening dat dergelijke belastingvorderingen en -kredieten met terugwerkende kracht moeten worden goedgekeurd op grond van de staatssteunbepalingen als ze zijn gekoppeld aan expliciete voorwaarden in verband met financieringsdoelstellingen voor de reële economie;

50.

herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om te onderzoeken of de bankensector sinds het begin van de crisis heeft geprofiteerd van impliciete subsidies en staatssteun in de vorm van onconventionele liquiditeitssteun;

51.

is verheugd over de invoering van nieuwe richtsnoeren voor staatssteun bij risicofinancieringen, die primair zijn bedoeld om kmo's, innovatieve midcapbedrijven en start-ups, die qua omvang aanzienlijk in het nadeel zijn, doeltreffender te kunnen bevorderen;

52.

stelt met kritische blik vast dat met name concurrentieverstorende fiscale modellen kunnen leiden tot aanzienlijke problemen voor middelgrote bedrijven en ook voor een aantal lidstaten die dergelijke fiscale modellen niet hanteren;

53.

is ingenomen met het initiatief van de Commissie om in het kader van de modernisering van de regels voor staatssteun nieuwe richtsnoeren op te stellen die duidelijk maken wat staatssteun op fiscaal gebied inhoudt en wat passende verrekenprijzen zijn;

54.

vraagt om een afzonderlijke studie van de Commissie om te beoordelen of de staatssteunbepalingen van de EU de consolidatie en versterking van het concurrentievermogen van Europese ondernemingen tegenover hun wereldwijde concurrenten belemmeren, niet in de laatste plaats met betrekking tot de mechanismen voor openbare aanbestedingen en ook in het licht van de recente sluiting van het trans-Pacifisch partnership (TPP);

Concentratiecontrole

55.

stelt vast dat fusies en overnames in de digitale economie tot dusverre voornamelijk aan de hand van de omzet van de betrokken ondernemingen zijn beoordeeld en dat deze aanpak tekortschiet; benadrukt dat ook ondernemingen met een geringe omzet en aanzienlijke aanloopverliezen een grote klantenkring en daarmee een grote hoeveelheid gegevens, alsmede een aanzienlijke marktmacht kunnen bezitten, zoals de door de Commissie zonder voorwaarden goedgekeurde overname van WhatsApp door Facebook, waarmee een precedent werd geschapen, bewijst;

56.

is van mening dat in enkele economische sectoren, met name de digitale economie, naast een op prijs, marktaandeel en omzetgrootte gebaseerde aanpak ook andere criteria moeten worden gehanteerd, aangezien fusies vaak met marktbeperkingen verbonden kunnen zijn;

57.

is van mening dat met name in de digitale economie met het oog op de consumentenbescherming de algemene mededingingsregels moeten worden geactualiseerd, zodat zij aansluiten bij de realiteit op de markt, en dat bij de beoordeling van fusies aanvullende nieuwe criteria moeten worden gehanteerd, bijv. de koopprijs, mogelijke belemmeringen bij de markttoegang, het cruciale belang van gegevens en de toegang daartoe, de platformspecificaties en bijkomende netwerkeffecten, maar ook het al dan niet wereldwijde karakter van de concurrentie in de sector in kwestie; verzoekt de Commissie met name te letten op het bedrijfsmodel van ondernemingen in de digitale economie en mogelijke belemmeringen bij de markttoegang, waaronder ook factoren zoals de mogelijkheden om te wisselen tussen verschillende platforms en de portabiliteit van gegevens;

58.

vraagt de Commissie onderzoek te verrichten naar de mogelijkheid voor onafhankelijke detailhandelaars, die krachtens de mededingingswetgeving via hun fysieke winkels mogen samenwerken, om ook gezamenlijk producten via de elektronische handel aan te bieden;

59.

is van mening dat de gebrekkige beoordeling van marktmacht, die verband houdt met de tot nu toe gebruikte definitie van markt, vaak en vooral in een tijd van mondialisering en op een dynamische digitale markt in het nadeel van Europese ondernemingen werkt; verzoekt de Commissie een bijstelling te overwegen in het kader van de concentratieverordening;

60.

is bezorgd over het feit dat bij de definitie van markt te vaak een beperkt nationaal perspectief wordt gekozen waarin niet goed rekening wordt gehouden met de internationalisering van de markten, zoals bijvoorbeeld in de concentratieverordening;

Financiële steun en belastingen

61.

benadrukt dat — zoals voor de vijfde maal in het jaarlijkse mededingingsverslag staat — de tijdelijke staatssteun in de financiële sector nodig was om het mondiale financiële systeem te stabiliseren, maar snel moet worden verminderd of volledig beëindigd en aan een toetsing worden onderworpen, wil men de bankenunie voltooien; benadrukt dat het nog steeds dringend noodzakelijk is een einde te maken aan subsidies — in de vorm van impliciete garanties voor financiële instellingen die nog altijd te groot zijn om failliet te laten gaan — teneinde een gelijk speelveld in de financiële sector te creëren en de belastingbetalers te beschermen, waarbij moet worden voorkomen dat dit particulieren onverwachte winsten of voordelen oplevert; benadrukt het belang van een restrictieve benadering van staatssteun;

62.

benadrukt dat een eerlijke belastingconcurrentie onontbeerlijk is voor de integriteit van de interne markt, de houdbaarheid van de overheidsfinanciën en het waarborgen van gelijke concurrentievoorwaarden;

63.

is van mening dat de aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten in het gebruik van staatssteun aan de financiële sector gedurende de afgelopen jaren in potentie een concurrentieverstorende werking in deze sector kunnen hebben; verzoekt de Commissie om verduidelijking van de regels en procedures op basis waarvan staatssteun aan de financiële sector kan worden goedgekeurd; is van mening dat uiterlijk bij de voltooiing van de bankenunie de staatssteun aan de bankensector moet worden afgebouwd, waarbij erop moet worden toegezien dat de regulering de concurrentie niet ten gunste van de grote banken verstoort en dat er voldoende krediet voor kmo's beschikbaar is;

64.

is van mening dat de Commissie de mogelijkheid om staatssteun aan banken afhankelijk te stellen van kredietverlening aan de kmo's in overweging dient te nemen;

65.

verzoekt de Commissie om een routekaart voor minder, maar beter gerichte staatssteun op te stellen met als doel om staatssteun te verminderen, waardoor de belastingen omlaag kunnen, wat nieuwe bedrijven en eerlijke concurrentie ten goede zal komen, in plaats van oude structuren en gevestigde marktdeelnemers te steunen;

66.

onderstreept dat wanneer staatssteun wordt gebruikt om diensten van algemeen belang te bevorderen, de voordelen voor de burgers centraal moeten staan en niet die voor individuele bedrijven of publieke entiteiten;

67.

verzoekt de Commissie scherp te letten op de voorwaarden die de Europese Centrale Bank zal voorstellen voor het verlenen van nieuwe bankvergunningen, teneinde te waarborgen dat er gelijke concurrentievoorwaarden in de markt tot stand worden gebracht zonder hoge toegangsdrempel; is er stellig van overtuigd dat, gelet op de hoge concentratie in de bankensector van sommige lidstaten, een toename van het aantal bankinstellingen goed zou zijn voor de consument en het midden- en kleinbedrijf;

68.

benadrukt het cruciale belang van de EU-regels voor staatssteun voor de bestrijding van belastingontwijking door multinationale ondernemingen;

69.

is verheugd over het onderzoek dat de Commissie in 2014 heeft ingesteld wegens ongeoorloofde staatssteun door middel van oneerlijke fiscale concurrentie ten gunste van een aantal afzonderlijke ondernemingen, en over de uitbreiding van dit onderzoek naar alle 28 EU-lidstaten in 2015; doet voorts een beroep op de lidstaten om voortaan tijdig en zonder vertraging alle relevante informatie over hun fiscale praktijken aan de Commissie te doen toekomen en eindelijk te voldoen aan hun verplichting om aan de Commissie en het Parlement de inhoud bekend te maken van alle speciale regelingen die gevolgen kunnen hebben voor andere lidstaten en kmo's;

70.

stelt vast dat de Commissie in recente mandaatsperioden slechts een zeer beperkt aantal onderzoeken naar mogelijk belastinggerelateerde gevallen van staatssteun heeft ingesteld, ondanks de gegronde vermoedens die in de tussentijd openbaar zijn gemaakt; verzoekt de Commissie de resultaten van de lopende onderzoeken te gebruiken als basis voor preciezere en effectievere richtsnoeren voor belastinggerelateerde staatssteun, al haar bevoegdheden uit hoofde van de mededingingsregels van de EU te gebruiken om schadelijke belastingpraktijken aan te pakken, en lidstaten en bedrijven die bij dergelijke praktijken betrokken zijn sancties op te leggen; verzoekt de Commissie tegelijkertijd vast te stellen welke fiscale maatregelen niet in overeenstemming zijn met het staatssteunbeleid;

71.

is van mening dat er met het oog op eerlijke concurrentie tussen bedrijven overeenkomstig Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie, steun moeten worden verleend aan bedrijven in regio's die tijdelijk of permanent nadelige omstandigheden ervaren en dat aan regio's die met ernstige economische problemen te kampen hebben, zoals de regio's die zijn opgenomen in de doelstelling inzake convergentie en concurrentievermogen, alsmede aan insulaire regio's, meer flexibiliteit moet worden geboden;

72.

betreurt het dat er sinds 1991 slechts een beperkt aantal gevallen van staatssteun die verband houden met oneerlijke fiscale concurrentie is onderzocht, en onderstreept de noodzaak van brede toegang tot informatie om de aanzet te kunnen geven tot meer onderzoeken naar verdachte zaken; spreekt zijn bezorgdheid uit over de beperkte middelen waarover de bevoegde diensten van de Commissie momenteel beschikken, waardoor hun vermogen om een beduidend groter aantal zaken te behandelen kan worden beperkt;

73.

benadrukt dat de staatssteunzaken alleen geen definitief einde kunnen maken aan de oneerlijke fiscale concurrentie in diverse lidstaten, maar dat er één jaar na de LuxLeaks-onthullingen nog andere concrete dingen moeten gebeuren, zoals een gemeenschappelijke geconsolideerde berekeningsgrondslag voor de vennootschapsbelasting, een herziening van de btw-richtlijn om fraude te voorkomen, de verplichting voor grote, internationaal opererende ondernemingen om hun omzet en winsten per land openbaar te maken, en het verzoek aan de lidstaten hun belastingpraktijken transparanter te maken en wederzijdse meldplichten in te voeren;

74.

is van mening dat de huidige belastingpraktijken van bepaalde lidstaten een ernstig gevaar vormen voor de interne markt, dat in het bijzonder multinationals een billijke en passende bijdrage moeten leveren aan de overheidsfinanciën van de lidstaten en dat er nader onderzoek geboden is naar wijdverspreide schadelijke belastingpraktijken en fiscale rulings die resulteren in uitholling van de grondslag voor de vennootschapsbelasting en agressieve fiscale planning in Europa; is verheugd over de instelling van de nieuwe commissie TAXE;

75.

is van mening dat een eerlijke fiscale concurrentie tot de constitutieve elementen van de interne markt behoort, maar dat ondanks de primaire bevoegdheid van de lidstaten oneerlijke fiscale concurrentie moet worden voorkomen, bijvoorbeeld door middel van geharmoniseerde belastinggrondslagen, informatie-uitwisseling tussen de belastingautoriteiten en toekenning van een expliciet recht om kapitaalbewegingen te controleren als dat van wezenlijk belang is voor de goede werking van het belastingstelsel in de Unie; is van mening dat de invoering van een gemeenschappelijke heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCTB) zou helpen om het systeem transparanter te maken; meent dat de consolidatiekwestie later kan worden afgehandeld en een snelle invoering van de CCTB niet in de weg hoeft te staan;

76.

benadrukt dat in de interne markt nieuwkomers en kmo's die in slechts één land actief zijn worden benadeeld ten opzichte van multinationals, die winsten kunnen verschuiven of andere vormen van agressieve fiscale planning kunnen toepassen via een verscheidenheid aan besluiten en instrumenten waarover alleen zij kunnen beschikken; stelt met bezorgdheid vast dat, onder voor het overige gelijke omstandigheden, de hieruit voortvloeiende lagere belastingverplichtingen leiden tot een hogere winst na belastingen voor multinationals en tot een ongelijk speelveld ten nadele van hun concurrenten op de interne markt, die geen gebruik kunnen maken van agressieve belastingplanning en belasting betalen op de plaats of plaatsen waar zij hun winst genereren; benadrukt dat de bevordering van schadelijke belastingpraktijken door het in het leven roepen van een Europese Societas Unius Personae (SUP), die volgens de regeling uitdrukkelijk twee verschillende zetels mag hebben, namelijk een maatschappelijke zetel in één plaats en een administratief hoofdkantoor in een andere, de verkeerde aanpak voor de EU is;

77.

benadrukt dat aan de Commissie uiteraard toegang moet worden verleend tot de voor de mededingingsregels relevante gegevens die tussen de belastingautoriteiten van de lidstaten worden uitgewisseld;

78.

is van mening dat eerlijke concurrentie kan worden belemmerd door fiscale planning; verzoekt de Commissie om de definitie van „vaste inrichting” aan te passen, zodat ondernemingen de belastingplicht in landen waar zij economische activiteiten ontplooien niet kunstmatig kunnen omzeilen; is van mening dat in deze definitie ook rekening moet worden gehouden met de specifieke situatie van de digitale sector, zodat ondernemingen die volledig gedematerialiseerde activiteiten ontplooien, geacht worden een vaste inrichting in een lidstaat te hebben als ze een significante digitale aanwezigheid hebben in de economie van die lidstaat;

79.

onderstreept dat de Commissie bij de behandeling van mededingingszaken de interne markt als één markt moet beschouwen, en niet als een aantal lokale of nationale markten;

80.

is van mening dat het gezien de omvang van de fiscale fraude en de belastingontwijking, die geschat wordt op een bedrag van maximaal een biljoen EUR (1 000 000 000 000) per jaar, uiteindelijk aan de lidstaten is om deze praktijk aan te pakken en aan banden te leggen; is van mening dat terugdringing van belastingfraude en belastingontwijking van fundamenteel belang is voor de consolidatie van de overheidsbegrotingen; is ingenomen met de recente goedkeuring door de ministers van Financiën van de G20 van de nieuwe door de OESO opgestelde regels inzake grondslaguitholling en winstverschuiving (base erosion and profit shifting — BEPS), die de transparantie zullen verbeteren, mazen in de wet zullen sluiten en het gebruik van belastingparadijzen aan banden zullen leggen; is van mening dat de EU, gezien haar mate van integratie, in de coördinatie en convergentie ter voorkoming van alle vormen van schadelijke belastingconcurrentie op de interne markt verder moet gaan dan de voorstellen die de OESO in het kader van het BEPS-project heeft gepresenteerd; onderstreept evenwel dat de aanpak van de OESO nog steeds is gebaseerd op „soft law” en dat haar optreden moet worden aangevuld met een gedegen wetgevingskader op EU-niveau dat beantwoordt aan de behoeften van de interne markt, bijv. in de vorm van een anti-BEPS-richtlijn die verder gaat dan het BEPS-initiatief van de OESO op gebieden die daarin onvoldoende aan bod komen; verzoekt om een beoordeling van de gevolgen van belastingontwijking en belastingfraude op economisch, financieel en mededingingsgebied;

81.

is van mening dat gezien de oneerlijke belastingpraktijken van enkele lidstaten het beleid voor de interne markt hand in hand moet gaan met het mededingingsbeleid om een billijke verdeling van behaalde winsten te bereiken en het onmogelijk te maken dat winsten naar bepaalde lidstaten of zelfs derde landen worden verschoven met als doel de belastingen tot een minimum te beperken;

82.

benadrukt dat een omvangrijke, transparante en doeltreffende uitwisseling van belastinggegevens een essentiële voorwaarde is voor de preventie van agressieve fiscale planning; benadrukt tegelijkertijd dat een vereenvoudiging van de fiscale modellen in de lidstaten in sterke mate zou bijdragen tot meer transparantie en duidelijkheid;

83.

is verheugd over het voornemen van de mededingingscommissaris om de controle op staatssteun aan te passen om te komen tot een billijke fiscale last voor iedereen; verwacht dat voorafgaande aan deze aanpassing de huidige stand van zaken zonder enig voorbehoud en volledig in kaart wordt gebracht, en verzoekt de lidstaten alle gevraagde documenten aan het Parlement te doen toekomen en hun huidige blokkadementaliteit, die vooruitgang op dit gebied in de weg staat, op te geven, waarbij in dit verband moet worden bedacht dat verschillende lidstaten in hun beleid met uiteenlopende vereisten te maken hebben al naargelang hun geografische ligging, omvang, fysieke en andere eigenschappen en economische en sociale ontwikkeling, en vraagt om een zodanige herziening van de staatssteunrichtsnoeren op fiscaal gebied dat ook gevallen van oneerlijke concurrentie die verdergaan dan fiscale rulings en overdrachten eronder vallen;

84.

verzoekt de Commissie in de nabije toekomst gedetailleerde richtsnoeren voor staatssteun van fiscale aard en voor het gebruik van verrekenprijzen vast te stellen; benadrukt dat dergelijke richtsnoeren in andere sectoren uiterst doeltreffend zijn gebleken bij de beëindiging en preventie van praktijken in de lidstaten die niet stroken met de EU-regels voor staatssteun; wijst erop dat zulke richtsnoeren alleen doeltreffend zijn als zij zeer nauwkeurige bepalingen bevatten, met inbegrip van getalsmatige drempelwaarden;

85.

verzoekt de Commissie om de invoering van sancties tegen ofwel de betrokken staat, ofwel de betrokken onderneming te overwegen in ernstige gevallen van illegale staatssteun;

86.

verzoekt de Commissie om onmiddellijke wijziging van de bestaande voorschriften, zodat de bedragen die na een overtreding van de belastinggerelateerde staatssteunregels van de EU worden geïnd, worden overgemaakt aan de lidstaten die onder de aantasting van hun belastinggrondslag te lijden hadden, of aan de EU-begroting, en niet aan de lidstaat die de illegale staatssteun van fiscale aard heeft toegekend, zoals momenteel gebeurt, aangezien deze regel extra prikkels creëert voor belastingontduiking; moedigt de Commissie aan om haar bevoegdheden uit hoofde van het mededingingsrecht van de EU ten volle te benutten teneinde schadelijke belastingpraktijken aan te pakken;

87.

vraagt om een EU-rechtskader om verstoringen van de concurrentie door agressieve fiscale planning en belastingontwijking te voorkomen; beveelt met het oog op de totstandbrenging van een gelijk speelveld de invoering aan van een automatische, verplichte uitwisseling van fiscale rulings, een CCCTB en een garantie dat winsten de EU niet onbelast kunnen verlaten;

Mededinging in het tijdperk van de mondialisering

88.

benadrukt dat in het tijdperk van de mondialisering internationale samenwerking onontbeerlijk is voor een doeltreffende toepassing van de beginselen van het mededingingsrecht; roept de Commissie daarom op de internationale samenwerking bij vraagstukken op het gebied van het mededingingsrecht te versterken; benadrukt dat overeenkomsten die de uitwisseling van informatie tussen de bij een onderzoek betrokken mededingingsautoriteiten mogelijk maken, een bijzonder doeltreffende bijdrage kunnen leveren aan de internationale samenwerking in mededingingskwesties;

89.

is van mening dat in het trans-Atlantische handels- en investeringspartnerschap (TTIP) en alle andere internationale handels- en investeringsovereenkomsten een sterk mededingingshoofdstuk moet worden opgenomen;

90.

benadrukt dat handelspartners voordeel moeten halen uit toenemende handelsconcurrentie, uit investeringen van de particuliere sector, met inbegrip van investeringen in het kader van publiek-private partnerschappen, en uit het hogere welvaartsniveau van de consument;

91.

benadrukt dat de EU meer inspanningen moet leveren op het gebied van toezicht op de uitvoering van handelsovereenkomsten, om onder meer te beoordelen of de mededingingsregels nageleefd worden en of de verbintenissen die door de handelspartners zijn aangegaan volledig nageleefd en uitgevoerd worden;

92.

verzoekt de Commissie om met behulp van het handelsbeleid te streven naar de vaststelling van mondiale regels voor het mededingingsbeleid, teneinde de talrijke hardnekkige handelsbarrières weg te werken; beschouwt de langetermijndoelstelling van een multilaterale overeenkomst met betrekking tot de mededingingsregels die in het kader van de Wereldhandelsorganisatie wordt gesloten als de ideale oplossing;

93.

spreekt zijn steun uit voor de initiatieven van de Conferentie van de Verenigde Naties voor handel en ontwikkeling (UNCTAD) en de OESO op het gebied van het mededingingsbeleid en voor hun inspanningen om de wereldwijde samenwerking op het vlak van mededingingsbeleid te verbeteren;

94.

moedigt de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten aan om actief deel te nemen aan het Internationale Mededingingsnetwerk;

95.

dringt aan op maatregelen die moeten verzekeren dat alle producten die worden ingevoerd uit derde landen voldoen aan de milieu-, gezondheids- en sociale normen die door de Unie worden toegepast en op de wereldmarkt worden verdedigd, teneinde Europese industriële producenten te beschermen tegen oneerlijke concurrentie;

96.

verzoekt de Commissie de ontwikkelingslanden te ondersteunen bij hun inspanningen om eerlijke concurrentie te bevorderen; verzoekt de Commissie de samenwerking verder uit te bouwen, in het bijzonder met de mededingingsautoriteiten van de opkomende economieën, en voor passende waarborgen te zorgen;

97.

wijst erop dat het voor eerlijke concurrentie op de wereldmarkt van essentieel belang is dat iedereen onder gelijke voorwaarden toegang krijgt tot hulpbronnen, met inbegrip van energiebronnen; wijst in dit verband nadrukkelijk op het belang van betaalbare, duurzame energie en voorzieningszekerheid in handelsakkoorden;

Mededinging in de verschillende sectoren

98.

verzoekt de Commissie de resultaten van de lopende onderzoeken naar mededingingspraktijken in de levensmiddelen-, energie-, vervoers- en mediasector vrij te geven;

99.

verwelkomt de nieuwe richtsnoeren inzake staatssteun aan luchtvaartmaatschappijen en luchthavens in de EU in het kader van de modernisering van het staatssteunbeleid van de Commissie; verzoekt de Commissie om met spoed een soortgelijke, in internationale overeenkomsten op te nemen reeks voorschriften vast te stellen voor gesubsidieerde luchtvaartmaatschappijen die vanuit derde landen vluchten van en naar de EU uitvoeren, teneinde eerlijke concurrentie tussen EU- en niet-EU-luchtvaartmaatschappijen te waarborgen;

100.

verzoekt de Commissie om de uitwisseling van goede praktijken via het Europees Mededingingsnetwerk aan te moedigen om tegemoet te komen aan de zorgen die zijn geuit met betrekking tot de allianties van distributeurs, die in veel gevallen al door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten worden onderzocht; wenst dat bij die besprekingen de wisselwerking tussen het nationale en het Europese niveau aan de orde wordt gesteld;

101.

moedigt het Europees Mededingingsnetwerk aan besprekingen te voeren over het groeiende netwerk van inkoopallianties in de detailhandel op nationaal en EU-niveau;

102.

verzoekt de Commissie om het EU-mededingingskader geleidelijk verder te ontwikkelen, zodat in de monitoring van de voedselvoorzieningsketen in Europa ook de SAFA-indicatoren (duurzaamheidsbeoordeling van voedsel- en landbouwsystemen) van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) worden opgenomen, waaronder eerlijke prijzen en transparante contracten (S.2.1.1.) en rechten van leveranciers (S2.2.1);

103.

vraagt om de oprichting van een Europees waarnemingscentrum voor voedsel- en landbouwprijzen aan de bron en op de bestemming; wijst op de Spaanse IPOD-index voor prijzen aan de bron en op de eindbestemming als mogelijk model voor toezicht op potentiële misbruikpraktijken van de detailhandel jegens landbouwers en consumenten;

104.

vraagt om bindende maatregelen in de voedselvoorzieningsketen tegen detailhandelaren die landbouwers en consumenten schade toebrengen;

105.

maakt zich met name zorgen over de situatie in de zuivelsector, waar de detailhandel na de afschaffing van het quotasysteem prijzen heeft opgelegd die ruim onder de kostprijs liggen;

Democratische versterking van het mededingingsbeleid

106.

juicht de regelmatige dialoog tussen de mededingingscommissaris en het Europees Parlement toe, maar is van mening dat niet kan worden volstaan met een recht om bij essentiële principekwesties te worden gehoord;

107.

merkt op dat het Parlement uitsluitend via de raadplegingsprocedure bij het wetgevingsproces over mededingingsregels betrokken is en derhalve veel minder invloed op de wetgeving kan uitoefenen dan de Commissie en de Raad;

108.

is verheugd over de regelmatige dialoog die tussen Commissie en Parlement over concurrentievraagstukken plaatsvindt; spreekt opnieuw de wens uit dat fundamentele wetgeving in de vorm van richtlijnen en richtsnoeren volgens de medebeslissingsprocedure wordt vastgesteld; is van mening dat de bestaande dialoog tussen het Parlement en de EU-mededingingsautoriteit moet worden geïntensiveerd, in het bijzonder met het oog op de evaluatie en uitvoering van de verzoeken van het Parlement uit voorgaande jaren; is van mening dat de onafhankelijkheid van DG Mededinging van de Commissie van het allergrootste belang is voor het verwezenlijken van zijn doelstellingen; verzoekt de Commissie voldoende financiële en personele middelen toe te wijzen aan DG Mededinging; vraagt met name om een strikte scheiding tussen de diensten die richtsnoeren formuleren en de diensten die verantwoordelijk zijn voor de toepassing van die richtsnoeren in concrete gevallen;

109.

is van mening dat het op het vlak van mededingingsbeleid medebeslissingsbevoegdheid moet hebben; betreurt het dat in de artikelen 103 en 109 VWEU alleen wordt voorzien in raadpleging van het Parlement; is van mening dat dit democratische tekort onaanvaardbaar is; stelt voor dat dit tekort zo snel mogelijk met behulp van interinstitutionele afspraken over het mededingingsbeleid wordt weggenomen en bij de volgende wijziging van het Verdrag wordt gecorrigeerd;

110.

wenst dat het in het mededingingsbeleid medebeslissingsbevoegdheid krijgt, vooral wanneer het om fundamentele richtlijnen en bindende richtsnoeren gaat, en betreurt het dat dit onderdeel van het Uniebeleid bij de laatste Verdragswijzigingen niet in democratische zin is versterkt; verzoekt de Commissie voorstellen in te dienen voor een Verdragswijziging waarmee de gewone wetgevingsprocedure ook van toepassing wordt op het mededingingsrecht;

111.

verzoekt de Commissie het Parlement sterker te betrekken bij sectorspecifieke onderzoeken, waarbij de vertrouwelijkheid van bepaalde door de belanghebbenden verstrekte gegevens gewaarborgd moet blijven; wenst dat voortaan als grondslag van verordeningen van de Raad artikel 114 VWEU wordt gekozen, dat de werking van de interne markt betreft, zodat deze volgens de medebeslissingsprocedure kunnen worden aangenomen, mocht de gewenste Verdragswijziging op zich laten wachten; benadrukt dat de werkzaamheden die zijn verricht voor de richtlijn schadevorderingen model kunnen staan voor de toekomstige interinstitutionele samenwerking op het gebied van het mededingingsrecht; verzoekt de mededingingscommissaris de dialoog die is aangegaan met de relevante parlementaire commissies alsmede met de werkgroep mededinging van de Commissie economische en monetaire zaken van het Parlement voort te zetten;

112.

is van mening dat de Commissie op korte termijn een resultaat- en doelgerichte openbare beoordeling van de verschillende voorstellen van het Parlement met het oog op de verdere ontwikkeling van het mededingingsbeleid dient uit te voeren en te publiceren;

113.

benadrukt dat in het toekomstige werk van het directoraat-generaal Mededinging van de Commissie naar behoren rekening moet worden gehouden met de standpunten die het Parlement in eerdere verslagen over mededinging heeft geformuleerd;

114.

is van mening dat de bestaande dialoog in al zijn beproefde vormen moet blijven bestaan;

o

o o

115.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten.


(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0051.

(2)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0576.

(3)  http://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/STUD/2015/563438/ IPOL_STU(2015)563438_EN.pdf.

(4)  http://www.eesc.europa.eu/?i=portal.en.ten-opinions.36372.

(5)  http://ec.europa.eu/competition/ecn/food_report_en.pdf.

(6)  PB C 200 van 28.6.2014, blz. 1.


12.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/16


P8_TA(2016)0005

De rol van interculturele dialoog, culturele diversiteit en onderwijs bij het uitdragen van de fundamentele waarden van de EU

Resolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2016 over de rol van interculturele dialoog, culturele diversiteit en onderwijs bij het uitdragen van de fundamentele waarden van de EU (2015/2139(INI))

(2018/C 011/02)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 2, artikel 21 en artikel 27, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name de artikelen 165 en 167 alsook artikel 17, op grond waarvan de Unie de status moet eerbiedigen die kerken en religieuze verenigingen en gemeenschappen alsook de levensbeschouwelijke en niet-confessionele organisaties volgens het nationaal recht hebben, onder erkenning van hun identiteit en hun specifieke bijdrage, en een open, transparante en regelmatige dialoog met hen moet voeren,

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name de artikelen 10, 11 en 22 en de preambule,

gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, en met name artikel 2 van protocol nr. 1 bij dit Verdrag,

gezien de resolutie van de Verenigde Naties van 20 december 2010 over cultuur en ontwikkeling,

gezien de millenniumverklaring van de Verenigde Naties (2000) en met name de artikelen over mensenrechten, democratie en goed bestuur,

gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW, 1979),

gezien het Unesco-verdrag van 2005 betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen (Unesco-verdrag),

gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948), met name artikel 16, en de VN-verklaring inzake de uitbanning van alle vormen van intolerantie en discriminatie op grond van religie of overtuiging,

gezien resolutie 67/179 van de Algemene Vergadering van de VN van 20 december 2012 en resolutie 22/20 van de VN-Mensenrechtenraad van 22 maart 2013,

gezien zijn aanbeveling aan de Raad van 13 juni 2013 over de ontwerprichtsnoeren van de EU tot bevordering en bescherming van de vrijheid van godsdienst en overtuiging (1) en gezien de richtsnoeren van de EU tot bevordering en bescherming van de vrijheid van godsdienst en overtuiging, zoals goedgekeurd door de Raad Buitenlandse Zaken op 24 juni 2013,

gezien Beschikking nr. 1983/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het Europees Jaar van de interculturele dialoog (2008) (2),

gezien de conclusies van de Raad van 20 november 2008 over de bevordering van de culturele diversiteit en van de interculturele dialoog in de externe betrekkingen van de Unie en de lidstaten) (3),

gezien het strategisch kader en het actieplan van de Europese Unie voor mensenrechten en democratie (11855/2012), die op 25 juni 2012 door de Raad Buitenlandse Zaken zijn goedgekeurd,

gezien het witboek van de Raad van Europa van 7 mei 2008 over interculturele dialoog, getiteld „Living Together As Equals in Dignity”,

gezien de Europese agenda voor cultuur in het licht van de mondialisering (COM(2007)0242), die erop gericht is het bewustzijn van de culturele diversiteit en de waarden van de EU, de dialoog met het maatschappelijk middenveld en de uitwisseling van goede praktijken te bevorderen,

gezien de resultaten en vervolgacties van de voorbereidende actie op het gebied van cultuur in de externe betrekkingen van de EU uit 2014,

gezien het aan de modelvrijhandelsovereenkomst gehechte protocol betreffende culturele samenwerking (4),

gezien de Verklaring van Parijs over de bevordering van burgerschap en de gemeenschappelijke waarden van vrijheid, tolerantie en non-discriminatie door middel van onderwijs, die werd goedgekeurd tijdens de informele bijeenkomst van de ministers van Onderwijs van de EU op 17 maart 2015 in Parijs (8496/15),

gezien de gezamenlijke slotaanbevelingen van het voorzitterschapstrio van de EU-jongerenconferentie in 2015 in Luxemburg, waarin rekening werd gehouden met de raadpleging in het kader van de gestructureerde dialoog met als doel jongeren mondiger te maken met het oog op politieke participatie in het democratische bestel in Europa en waarin het Parlement werd opgeroepen een op waarden gebaseerd onderwijs en opvoeding tot actief burgerschap te bevorderen,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs (A8-0373/2015),

A.

overwegende dat Europa een enorme rijkdom aan culturele, sociale, taalkundige en godsdienstige diversiteit vertegenwoordigt; overwegende dat in dit verband de gedeelde waarden die onze samenlevingen bijeenhouden, zoals vrijheid, sociale rechtvaardigheid, gelijkheid en non-discriminatie, democratie, mensenrechten, rechtsstatelijkheid, verdraagzaamheid en solidariteit, van cruciaal belang zijn voor de toekomst van Europa;

B.

overwegende dat interculturele dialoog geen juridisch begrip is en daardoor niet geregeld wordt door het nationaal, Europees of internationaal recht, maar gebaseerd is op internationale kaders ter bescherming van mensenrechten en culturele diversiteit;

C.

overwegende dat interculturele dialoog in verschillende studies en conclusies tijdens het Europees Jaar van de interculturele dialoog (2008) bij wijze van indicatie werd gedefinieerd als een proces met een open en respectvolle uitwisseling of interactie tussen personen, groepen en organisaties met verschillende culturele achtergronden of wereldbeelden; overwegende dat interculturele dialoog onder meer tot doel heeft meer begrip te kweken voor diverse gezichtspunten en praktijken, participatie te bevorderen en de vrijheid en het vermogen om keuzes te maken te vergroten, gelijkheid in de hand te werken en creatieve processen te stimuleren;

D.

overwegende dat het belangrijk is de nodige — met name financiële — middelen ter beschikking te stellen om in de eerste plaats programma's te financieren die gericht zijn op het bevorderen van de interculturele dialoog en de dialoog tussen de burgers teneinde de wederzijdse waardering in een context van grote culturele verscheidenheid te doen toenemen en in te spelen op de complexe realiteit van onze samenlevingen en het naast elkaar bestaan van verschillende culturele identiteiten en geloofsovertuigingen, alsook om de bijdrage van verschillende culturen aan de Europese samenlevingen en het Europese erfgoed te onderstrepen en doeltreffend om te gaan met conflicten;

E.

overwegende dat de verwezenlijking van deze doelstelling niet alleen een taak van de overheid en beleidsmakers is maar een gedeelde verantwoordelijkheid van de samenleving als geheel, met inbegrip van een breed scala van belanghebbenden, zoals gezinnen, de media, opvoeders, bedrijven, gemeenschapsleiders en religieuze leiders; overwegende dat het belangrijk is de rol van alle betrokkenen bij de interculturele dialoog te benadrukken en niet alleen die van politieke actoren;

F.

overwegende dat specifieke artikelen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van bijzonder belang zijn voor de interculturele dialoog omdat er gelijkheid, non-discriminatie, culturele, godsdienstige en taalkundige verscheidenheid, vrijheid van meningsuiting, vrij verkeer en burgerrechten inzake economische en politieke participatie in worden gehuldigd;

G.

overwegende dat een zinvolle interculturele dialoog een gedegen kennis van de eigen en andere culturen vergt;

H.

overwegende dat cultuur — in het licht van het Europees Jaar voor ontwikkeling 2015, de herziening van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling van de VN en het resultaat van de VN-top over duurzame ontwikkeling in 2015 — een cruciale rol speelt bij duurzame ontwikkeling en het uitroeien van armoede in de hele wereld; overwegende dat cultuur uitdrukkelijker moet worden geïntegreerd in de VN-Agenda inzake duurzame ontwikkeling voor de periode na 2015;

I.

overwegende dat Europa en de wereld worden geconfronteerd met tal van uitdagingen in verband met mondialisering, migratie, religieuze en interculturele conflicten en toenemende radicalisering;

J.

overwegende dat in de context van interculturele dialoog de eerbiediging van universele mensenrechten (als individuele rechten) en culturele rechten (onder erkenning van specifieke en velerlei culturele identiteiten) van essentieel belang is;

K.

overwegende dat de ontwikkeling van leermobiliteit voor studenten en docenten en andere vormen van internationale uitwisseling kunnen leiden tot een betere wereld waarin mensen zich vrij verplaatsen en van een open interculturele dialoog profiteren;

1.

stelt dat het in het licht van alle recente dramatische gebeurtenissen zaak is in een EU-benadering rekening te houden met en voort te bouwen op het uitstekende werk dat tijdens het Europees Jaar van de interculturele dialoog in 2008 van start is gegaan, de uitwisseling van optimale werkmethoden te intensiveren en een nieuwe gestructureerde dialoog te bevorderen met alle belanghebbenden bij interculturele en interreligieuze aangelegenheden: Europese en nationale politici, lokale en regionale overheden, kerken, religieuze verenigingen en gemeenschappen en levensbeschouwelijke en niet-confessionele organisaties, maatschappelijke organisaties en platformen, werknemers in de sport-, cultuur- en onderwijssector, nationale en Europese jeugdraden, academici en de media;

2.

spoort alle belanghebbenden ertoe aan een actuele, duidelijke, beleidsgerelateerde definitie van interculturele dialoog vast te stellen, methoden, kwaliteitscriteria en indicatoren in te voeren of te harmoniseren om het effect van programma's en projecten in verband met interculturele dialoog te beoordelen, en onderzoek te doen naar methoden voor interculturele vergelijkingen;

3.

dringt erop aan dat op onderwijsgebied een interculturele, interreligieuze en op waarden gebaseerde benadering wordt aangemoedigd om wederzijds respect, integriteit, ethische beginselen, culturele diversiteit, sociale inclusie en samenhang aan de orde te stellen en te bevorderen, mede via uitwisselings- en mobiliteitsprogramma's voor iedereen;

4.

pleit ervoor dat culturele verscheidenheid ook in de audiovisuele en de culturele sector aan bod komt; spoort deze sectoren ertoe aan op een creatieve manier te streven naar een akkoord over nationale, regionale en lokale actieplannen voor de tenuitvoerlegging van het Unesco-verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen;

5.

dringt erop aan dat de interreligieuze dialoog wordt beschouwd als een onderdeel van de interculturele dialoog, een noodzakelijke voorwaarde voor vrede, en een essentieel hulpmiddel voor conflictbeheersing, met de nadruk op de waardigheid van het individu en het feit dat de mensenrechten in de hele wereld in ere gehouden moeten worden, met name de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst en het recht op bescherming van religieuze minderheden;

6.

benadrukt dat een echte interculturele en interreligieuze dialoog positieve en coöperatieve interacties in de hand werkt, begrip en respect tussen culturen bevordert en de diversiteit, de eerbiediging van democratie, vrijheid en mensenrechten en de verdraagzaamheid voor universele en cultuurspecifieke waarden vergroot;

7.

wijst op het belang van de tijdige integratie en opleiding van gesloten gemeenschappen;

8.

pleit ervoor dat de EU — als ijveraar voor vrede over de hele wereld — cultuur, culturele uitwisselingen en de verbetering van onderwijs opneemt in de externe betrekkingen en het ontwikkelingsbeleid van de EU, als instrumenten ter versterking van gemeenschappelijke kernwaarden zoals respect en wederzijds begrip, en tevens doeltreffende hulpmiddelen voor een zinvolle en duurzame aanpak van conflictoplossing en crisispreventie;

9.

is van mening dat culturele dialoog en diversiteit, overeenkomstig artikel 167, lid 4, VWEU, een rode draad moeten vormen in alle EU-beleidsdomeinen die van invloed zijn op gedeelde fundamentele Europese waarden en rechten, zoals jeugdbeleid, onderwijsbeleid, mobiliteit, werkgelegenheid en sociale zaken, extern beleid, vrouwenrechten en gendergelijkheid, handel en regionale ontwikkeling;

10.

beklemtoont dat toekomstige generaties opgeleid en voorbereid moeten worden om problemen onverschrokken aan te pakken en de uitdagingen waarmee de Europese burgers in de toekomst te maken zullen krijgen, doeltreffend en innovatief aan te gaan door ze toegang te geven tot een echte opleiding in burgerschap en ervoor te zorgen dat ze de motivatie en inzet hebben om competenties en vaardigheden op te doen zoals ondernemerschap, leiderschap en capaciteitsopbouw;

11.

erkent dat interculturele dialoog een hulpmiddel is voor inclusieve democratische participatie en het mondiger maken van burgers, met name in verband met collectieve goederen en openbare ruimten; stelt dat interculturele dialoog aanzienlijk kan bijdragen tot het verbeteren van de democratie en de ontwikkeling van een grotere en diepere inclusiviteit en een dito samenhorigheidsgevoel;

12.

meent dat het verhogen van overheidsinvesteringen in inclusief, kwaliteitsvol en toegankelijk formeel, niet-formeel en informeel onderwijs een eerste stap is in de richting van gelijke toegang en gelijke kansen voor iedereen; benadrukt nogmaals dat in klaslokalen en leeromgevingen en ook onder vormingswerkers voor culturele en sociale verscheidenheid moet worden gezorgd, om voortijdig schoolverlaten te bestrijden en het onderwijs aan kansarme kinderen te stimuleren teneinde kansengelijkheid en de sociale samenhang tussen toekomstige generaties te bevorderen;

13.

benadrukt dat formeel, niet-formeel en informeel onderwijs en toegang tot een leven lang leren niet alleen kennis, vaardigheden en competenties verschaffen, maar lerenden ook moeten helpen ethische en burgerwaarden te ontwikkelen en actieve, verantwoordelijke, onbevooroordeelde leden van de samenleving te worden; benadrukt in dit verband dat burgerschapsvorming op jonge leeftijd moet starten, en erkent het belang van samenwerking tussen alle belanghebbenden bij het onderwijs; pleit ervoor om voort te bouwen op de zin voor initiatief en de inzet van kinderen en jongeren om de sociale banden te versterken, een samenhorigheidsgevoel tot stand te brengen en ethische codes ter bestrijding van discriminatie uit te werken;

14.

wijst op de belangrijke rol van niet-formeel en informeel leren en acht het nuttig synergieën en partnerschappen tussen alle leerniveaus en -vormen tot stand te brengen, ook over de generaties heen; beklemtoont tevens het belang van sportbeoefening en vrijwilligerswerk om de ontwikkeling van burgerschapsvaardigheden en sociale en interculturele competenties te stimuleren en bij te dragen tot de sociale inclusie van kansarme en kwetsbare groepen, en van burgers meer in het algemeen, met name kinderen, doordat dit teamgeest en respect voor verscheidenheid bijbrengt en daarbij maatschappelijke verschijnselen als geweld, radicalisme, racisme en vreemdelingenhaat tegengaat en nieuwe grondslagen legt voor een constructieve en vreedzame dialoog tussen gemeenschappen; wijst in dit verband nogmaals op de cruciale rol van EU-programma's op het gebied van cultuur, media, onderwijs, jongeren en sport in de strijd tegen onverdraagzaamheid en vooroordelen en ter bevordering van het samenhorigheidsgevoel en respect voor culturele diversiteit;

15.

benadrukt hoe belangrijk het is stevige bruggen tussen cultuur en onderwijs te bouwen om competenties en overdraagbare vaardigheden aan te leren, meer hooggekwalificeerde en vaste arbeidsplaatsen te scheppen overeenkomstig de Agenda voor waardig werk van de IAO en een hoger niveau van sociale inclusie en actief burgerschap te bereiken; meent dat dit alles tot de belangrijkste doelstellingen behoort bij de tenuitvoerlegging van de fundamentele EU-waarden zoals neergelegd in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie; wijst nogmaals op de waarde van Connect, het enige EU-programma ter bevordering van cultuur- en onderwijsprojecten, en spoort de Commissie ertoe aan een nieuwe proefactielijn te overwegen om na te gaan of een dergelijk programma nu haalbaar is;

16.

staat achter de mobiliteit van jongeren en docenten alsmede alle vormen van samenwerking tussen scholen en universiteiten, bijvoorbeeld gemeenschappelijke onderwijsplatformen, gezamenlijke studieprogramma's en gezamenlijke projecten, als een middel om begrip te kweken, de waardering van culturele verscheidenheid te bevorderen en jongeren uit te rusten met sociale, interculturele en burgerschapscompetenties en -vaardigheden; is in dit verband van mening dat kinderen al op zeer jonge leeftijd met andere culturen in aanraking brengen hen helpt de elementaire vaardigheden en competenties te verwerven die zij nodig hebben voor hun persoonlijke ontwikkeling, hun toekomstige arbeidsleven en actief EU-burgerschap; benadrukt dat de opname van doelgerichte educatieve schoolbezoeken in verschillende lidstaten en transnationale mobiliteit van jonge kinderen ook een middel is om de grondslagen te leggen voor Europese culturen, kunst, talen en waarden; moedigt mobiliteit aan, met name voor leerkrachten uit het lager en middelbaar onderwijs, om ervaringen uit te wisselen en hun eigen instrumenten te ontwikkelen om in te spelen op en om te gaan met maatschappelijke uitdagingen; benadrukt de belangrijke rol van het Erasmus+-programma, dat het Europese bewustzijn onder jongeren bevordert en een samenhorigheidsgevoel en een cultuur van interculturele dialoog doet ontstaan door hun mobiliteit te faciliteren en hun inzetbaarheid te vergroten; roept met name op tot verdere maatregelen om Erasmus+-mobiliteitsacties toegankelijker te maken voor benadeelde groepen en personen met bijzondere behoeften;

17.

spoort de lidstaten aan kwaliteitsvolle opleidingsprogramma's uit te werken om de diversiteit te bevorderen en lesgevers, jeugd- en gemeenschapswerkers en adviesdiensten in scholen en in niet-formele en informele settings, voor zowel kinderen als hun ouders, in staat te stellen aan de scholings- en onderwijsbehoeften van kinderen met uiteenlopende culturele en sociale achtergronden tegemoet te komen en alle vormen van discriminatie en racisme, met inbegrip van pesten en cyberpesten, aan te pakken; stipt aan dat leermiddelen moeten worden herbezien ter bevordering van meertalig leren vanuit verschillende gezichtspunten en dat de meertalige en interculturele ervaringen en vaardigheden van leerkrachten in dit verband stelselmatig benut en bevorderd moeten worden;

18.

onderstreept dat het belangrijk is in programma's voor een leven lang leren voor leerkrachten te investeren zodat ze over de nodige pedagogische competenties inzake onderwerpen als migratie, acculturatie en sociale psychologie beschikken en diversiteit als een rijke bron voor klassikaal leren weten aan te boren;

19.

wijst erop dat leerkrachten — in samenwerking met de gezinnen — een essentiële rol vervullen om sociale banden te versterken, een samenhorigheidsgevoel tot stand te brengen en jongeren te helpen ethische en burgerschapswaarden te ontwikkelen;

20.

herhaalt dat er op rechten gebaseerde en genderbewuste leeromgevingen gecreëerd moeten worden, opdat studenten kunnen leren over mensenrechten, met inbegrip van vrouwen- en kinderrechten, fundamentele waarden en burgerparticipatie, de rechten en verantwoordelijkheden van burgers, democratie en de rechtsstaat en er ook voor leren opkomen, waarbij zij vertrouwen in hun eigen identiteit, weten dat hun stem wordt gehoord, en zich door hun gemeenschappen gewaardeerd voelen; moedigt de lidstaten en onderwijscentra aan de actieve participatie van studenten in het bestuur van hun leerstructuren te bevorderen;

21.

wijst op de rol van nieuwe informatie- en communicatietechnologieën en het internet als instrumenten ter bevordering van interculturele dialoog; staat achter het gebruik van sociale media om de burgers meer bewust te maken van de gemeenschappelijke fundamentele waarden en beginselen van de Europese Unie en onderstreept het belang van mediageletterdheid op alle onderwijsniveaus als een middel om de interculturele dialoog onder jongeren te bevorderen; spoort tevens de EDEO en alle hoofden van EU-vertegenwoordigingen aan de nieuwe digitale instrumenten optimaal te benutten bij hun werkzaamheden;

22.

erkent dat ngo's, mensenrechtenorganisaties, jeugdorganisaties en opleidingsinstellingen blijvende en structurele ondersteuning moeten krijgen om extremisme in vraag te stellen door middel van sociale cohesie en inclusie, actief burgerschap en participatie en versterking van de positie van jongeren, met name via kleinschalige lokale initiatieven en veldwerkers;

23.

onderkent dat ngo's, culturele netwerken en platformen, en de voormelde instellingen een sleutelrol spelen en moeten blijven spelen daar waar formele structuren, beleidsmaatregelen of programma's voor interculturele dialoog minder ontwikkeld zijn; moedigt verdere dialoog aan tussen de EU en grote steden, regio's en lokale overheden, teneinde doeltreffender onderzoek te doen naar i) het verband tussen de stedelijke modellen waarin de burgers leven en het welslagen of falen van schoolsystemen, ii) het voordeel van formeel en informeel onderwijs voor alle kinderen en gezinnen, en iii) de coördinatie van onderwijsstructuren ter bevordering van een doeltreffende interculturele dialoog;

24.

dringt erop aan opnieuw aandacht te besteden aan de bevordering van een solidaire, interculturele samenleving, met name onder jongeren, via de uitvoering van het programma „Europa voor de burger”, en voldoende financiële middelen uit te trekken om de doelstellingen ervan te kunnen verwezenlijken, namelijk de opbouw van een meer samenhangende en inclusieve samenleving en de bevordering van actief burgerschap met een open blik op de wereld en respect voor culturele verscheidenheid en gebaseerd op de gemeenschappelijke waarden van de EU;

25.

is voorstander van inclusieve onderwijs- en opleidingsactiviteiten voor alle leeftijden op het gebied van kunst en sport, alsook van vrijwilligerswerk, met het oog op de verbetering van socialisatieprocessen en de participatie van minderheden, kansarme groepen, gemarginaliseerde gemeenschappen, migranten en vluchtelingen in het culturele en maatschappelijke leven, onder meer in leidinggevende functies en in de besluitvorming;

26.

erkent het belang van formeel, niet-formeel en informeel leren, alsook van vrijwilligerswerk, ter bevordering van zelfontplooiing gericht op cognitieve en niet-cognitieve vaardigheden en competenties, kritisch denken, het vermogen om om te gaan met verschillende meningen, mediageletterdheid, antidiscriminatie en interculturele vaardigheden en competenties, het leren van talen, en sociale en burgerschapscompetenties, waaronder leren over cultureel erfgoed als een middel om eigentijdse uitdagingen aan te pakken door middel van een inlevingsrijke interpretatie;

27.

bevestigt dat bij de behandeling van interculturele dialoog en onderwijs een genderperspectief voor ogen moet worden gehouden en rekening moet worden gehouden met de behoeften van mensen die onder meervoudige vormen van discriminatie lijden, met inbegrip van personen met een handicap, LGBTI's en mensen uit gemarginaliseerde gemeenschappen;

28.

spoort de EU-instellingen aan hun analyse van alle vormen van radicalisering te verruimen en opnieuw na te denken over de aard en de ontwikkeling van politiek extremisme en geweld, ervan uitgaande dat radicalisering een dynamisch, relationeel proces is, en een onverwacht en onvoorspelbaar gevolg is van een reeks veranderingen; verwelkomt de Verklaring van Parijs van 17 maart 2015 over de bevordering van burgerschap en de gemeenschappelijke waarden van vrijheid, tolerantie en non-discriminatie door middel van onderwijs dan ook als een inspanning om de actieve dialoog tussen culturen, de internationale solidariteit en het wederzijds respect te stimuleren, waarbij de aandacht vooral uitgaat naar het belang van burgerschapsvorming, met inbegrip van bewustmaking van de unieke rol van culturele instrumenten om wederzijds respect onder leerlingen en studenten te bevorderen;

29.

wijst op het recht en de verantwoordelijkheid van de regeringen en Europese instellingen om met de ondersteuning van inlichtingendiensten en rechtshandhavingsorganen criminele activiteiten aan te pakken; merkt echter op dat strafmaatregelen overeenkomstig het Handvest van de grondrechten van de EU altijd de grondrechten moeten eerbiedigen, zoals het recht op gegevensbescherming, de vrijheid van meningsuiting, het vermoeden van onschuld en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte;

30.

is van mening dat de EU bij het bevorderen van fundamentele waarden, interculturele dialoog en culturele verscheidenheid op internationaal niveau elke onmenselijke en onterende behandeling en alle mensenrechtenschendingen scherp moet veroordelen om de volledige eerbiediging van de Universele Verklaring van de rechten van de mens concreet te bevorderen;

31.

vraagt de lidstaten te zorgen voor de volledige tenuitvoerlegging van bindende Europese en internationale antidiscriminatienormen in het nationale recht;

32.

verzoekt de lidstaten gemarginaliseerde gemeenschappen, migranten, vluchtelingen en gastgemeenschappen alsook geloofsgemeenschappen en seculiere gemeenschappen op te nemen in respectvolle en emanciperende integratieprocessen en ervoor te zorgen dat ze in alle omstandigheden, met name in noodsituaties, op een menselijke, respectvolle en duurzame manier deelnemen aan het maatschappelijk en cultureel leven;

33.

is ingenomen met de voorbereidende actie op het gebied van cultuur in de externe betrekkingen van de EU en de rol ervan voor de versterking van de strategische rol van cultuur voor de menselijke, sociale en economische ontwikkeling, waarmee derhalve wordt bijgedragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe beleid, en verzoekt de Europese Dienst voor extern optreden en de EU-vertegenwoordigingen overal ter wereld cultuur eveneens op te nemen als een integraal onderdeel van het externe beleid van de EU, in elke EU-vertegenwoordiging in partnerlanden buiten de EU een cultureel attaché te benoemen en het EDEO-personeel opleiding te geven over de culturele dimensie van het externe beleid; verzoekt de Commissie culturele diplomatie en interculturele dialoog te integreren in alle EU-instrumenten voor buitenlandse betrekkingen en in de ontwikkelingsagenda van de EU; vraagt de Unie en de lidstaten voorts de samenwerking met andere Europese en internationale organisaties zoals de Verenigde Naties en haar verwante organisaties, in het bijzonder Unesco, Unicef en UNHCR, te versterken en aan te dringen op een doeltreffende en sterkere vertegenwoordiging van de EU in de organen ervan; dringt bovendien aan op samenwerking met nationale culturele instellingen met het oog op een betere uitvoering van de bestaande instrumenten, zoals de culturele netwerken van de nationale instituten voor cultuur van de Europese Unie (EUNIC), en de ontwikkeling van nieuwe instrumenten om gemeenschappelijke uitdagingen in een gemondialiseerde wereld aan te pakken;

34.

is van mening dat cultuur een essentieel deel van de politieke dialoog met derde landen moet gaan uitmaken, en wijst er nogmaals op dat cultuur stelselmatig in ontwikkelingsprojecten en -programma's moet worden geïntegreerd; beklemtoont daarom dat belemmeringen voor de mobiliteit van kunstenaars, vormingswerkers, academici en cultuurbeoefenaars moeten worden weggenomen door de visumprocedures te harmoniseren en te vereenvoudigen om de culturele samenwerking met alle delen van de wereld te bevorderen;

35.

verzoekt de Commissie en de lidstaten strategieën te ontwikkelen waarin interculturele dialoog als een proces van interactieve communicatie binnen en tussen culturen wordt erkend, te zorgen voor wederzijds respect en gelijke kansen, doeltreffende oplossingen te bedenken en ten uitvoer te leggen om de economische en sociale ongelijkheden en oorzaken van uitsluiting alsook alle vormen van discriminatie aan te pakken en meer begrip te kweken voor diverse gezichtspunten en praktijken; wijst op de belangrijke rol van de media en de sociale media, enerzijds als potentieel platform voor extreme uitlatingen, anderzijds als een kanaal om xenofobe praat tegen te gaan, stereotypen en vooroordelen te ontkrachten en verdraagzaamheid uit te dragen;

36.

wijst erop dat cultureel erfgoed de diversiteit van cultuuruitingen weerspiegelt en daarom beschermd en bevorderd moet worden middels de goedkeuring van geharmoniseerde wetgeving en internationale overeenkomsten, in nauwe samenwerking met Unesco;

37.

verzoekt de lidstaten en de Commissie extremisme, zoals vreemdelingenhaat, racisme en alle vormen van discriminatie en marginalisering, te voorkomen aan de hand van maatregelen ter bevordering van samenhang in de gemeenschap waarmee economische en sociale ongelijkheden succesvol kunnen worden aangepakt, en daar een veelheid aan actoren bij te betrekken, zoals stadsplanners, maatschappelijk werkers, gemeenschappen, kerken en religieuze verenigingen, vormingswerkers, gezinsondersteunende organisaties en gezondheidswerkers, met als doelstelling extremisme te bestrijden, voor sociale integratie en formele en materiële gelijkheid te zorgen, diversiteit te bevorderen en samenhang in de gemeenschap in de hand te werken;

38.

pleit ervoor dat de EU samenwerkt om opleiding en onderwijs toegankelijk te maken voor vluchtelingenkinderen door programma's voor toegang tot onderwijs in humanitaire crisissituaties te blijven steunen en te zorgen voor de integratie van migrantenstudenten in Europa;

39.

verzoekt de Commissie en de lidstaten op alle bestuursniveaus op zoek te gaan naar interactieve, op jeugd en kinderen gerichte participatiemethoden, deze te ontwikkelen en uit te voeren;

40.

benadrukt de rol van het gezin bij de instandhouding van de culturele identiteit, de tradities, de ethische normen en het waardestelsel van een samenleving, en beklemtoont dat kinderen net in het gezin voor het eerst in aanraking komen met de cultuur, waarden en normen van hun samenleving;

41.

verzoekt de Commissie en de Raad de interculturele dialoog als een nadrukkelijke beleidsdoelstelling van de EU aan te nemen en daartoe EU-steun te waarborgen via allerlei beleidsmaatregelen, initiatieven en financiële middelen, met inbegrip van de interculturele dialoog met derde landen, met name fragiele staten;

42.

spoort de Commissie en de lidstaten aan verder voorrang te geven aan initiatieven die gericht zijn op de ondersteuning van culturele verscheidenheid, interculturele dialoog en onderwijs, en ten volle gebruik te maken van de financiële instrumenten, programma's en initiatieven van de EU — zoals de programma's Erasmus+, Europa voor de burger, Creatief Europa en Horizon 2020 –, de instrumenten van het EU-nabuurschapsbeleid en de instrumenten voor externe betrekkingen, en organen zoals het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, ter bevordering en ondersteuning van interculturele dialoog en culturele diversiteit in Europa en met de buurlanden en andere delen van de wereld;

43.

benadrukt de waardevolle bijdrage van de Europese kunstproductie aan de culturele verscheidenheid en beklemtoont dat deze productie een belangrijke rol speelt bij het uitdragen van de waarden van de EU en het aansporen van de Europese burgers tot kritisch denken;

44.

wijst op de rol van de LUX-prijs ter bekroning van Europese films die de Europese identiteit of de Europese culturele diversiteit voor het voetlicht halen;

45.

dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de gevolgen van de in het kader van dit verslag getroffen maatregelen te beoordelen en verzoekt de Commissie een monitoringverslag en een beoordeling voor te leggen;

46.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, en de lidstaten.


(1)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0279.

(2)  PB L 412 van 30.12.2006, blz. 44.

(3)  PB C 320 van 16.12.2008, blz. 10.

(4)  PB L 127 van 14.5.2011, blz. 1418.


12.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/24


P8_TA(2016)0006

Inventaris en uitdagingen van de EU-verordening financiële diensten

Resolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2016 over de inventarisatie en uitdagingen van de EU-verordening financiële diensten: impact en op weg naar een efficiënter en doeltreffender EU-kader voor financiële regelgeving en een kapitaalmarktenunie (2015/2106(INI))

(2018/C 011/03)

Het Europees Parlement,

gezien het Groenboek van de Commissie getiteld „Het opbouwen van een kapitaalmarktenunie” (COM(2015)0063) en de resolutie van het Parlement van 9 juli 2015 hierover (1),

gezien het verslag van 25 februari 2009 van de door Jacques de Larosière voorgezeten groep van deskundigen op hoog niveau inzake financieel toezicht in de EU,

gezien het verslag van het Bazels Comité voor bankentoezicht (BCBS) van juli 2015 getiteld „Report on the impact and accountability of banking supervision” (verslag over het effect en de verantwoordingsstructuur van het bankentoezicht),

gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld „Initial reflections on the obstacles to the development of deep and integrated EU capital markets” (SWD(2015)0013),

gezien de conclusies van de Raad inzake een kapitaalmarktenunie, die op 19 juni 2015 door de Raad Economische en Financiële Zaken zijn goedgekeurd,

gezien de mededeling van de Commissie van 26 november 2014 getiteld „Een investeringsplan voor Europa” (COM(2014)0903),

gezien het informele ECON-verslag (2) getiteld „Enhancing the coherence of EU financial services legislation”, dat op 30 januari 2014 door de commissie werd goedgekeurd,

gezien de mededeling van de Commissie van 15 mei 2014 getiteld „Een hervormde financiële sector voor Europa” (COM(2014)0279),

gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld „Economic Review of the Financial Regulation Agenda” (SWD(2014)0158),

gezien zijn resolutie van 11 maart 2014 over de evaluatie van het Europees systeem voor financieel toezicht (ESFS) (3),

gezien het verslag van de Commissie betreffende de taken en de organisatie van het Europees Comité voor systeemrisico's (ESRB) (COM(2014)0508),

gezien het verslag van de Commissie betreffende de werking van de Europese toezichthoudende autoriteiten (ETA's) en het Europees Systeem voor financieel toezicht (ESFS) (COM(2014)0509),

gezien zijn resolutie van 26 februari 2014 over langetermijnfinanciering van de Europese economie (4),

gezien de mededeling van de Commissie van 27 maart 2014 getiteld „Langetermijnfinanciering van de Europese economie” (COM(2014)0168),

gezien de mededeling van de Commissie van 19 mei 2015 getiteld „Betere regelgeving voor betere resultaten — Een EU-agenda” (COM(2015)0215),

gezien de mededeling van de Commissie van 19 mei 2015 getiteld „Voorstel voor een interinstitutioneel akkoord over betere regelgeving” (COM(2015)0216),

gezien het verslag van het Europees Comité voor systeemrisico's over de wettelijke behandeling van blootstellingen aan staatsschulden van maart 2015 (5),

gezien het eindverslag van de Britse parlementaire commissie voor banknormen, getiteld „Changing banking for good”,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A8-0360/2015),

A.

overwegende dat de financiële crisis van 2007-2008 en de wijdverbreide negatieve effecten ervan onder meer werden veroorzaakt door een gebrek aan toepassing van adequate en doeltreffende regelgeving inzake financiële diensten voor in toenemende mate complexe markten en producten; overwegende dat in de afgelopen jaren een ambitieuze agenda voor de hervorming van de financiële sector van de EU is gelanceerd teneinde de financiële regelgeving en het financieel toezicht te versterken, de financiële stabiliteit te herstellen, het financiële systeem weerbaarder te maken tegen schokken, de risico's voor belastingbetalers te verkleinen en beter in te spelen op de behoeften van beleggers en de financieringsbehoeften van de reële economie; overwegende dat, ondanks de verbetering van de groeivooruitzichten in Europa, er nog geen sprake is van een volledig herstel;

B.

overwegende dat zich in alle financiële sectoren, met inbegrip van het bankwezen, het verzekeringswezen, effectenmarkten, investeringsfondsen en de infrastructuur van de financiële markten, diepgaande veranderingen hebben voorgedaan en zich nog steeds voordoen;

C.

overwegende dat de omzetting en tenuitvoerlegging van de hervorming van de financiële regelgeving nog loopt en dat een aantal belangrijke hervormingen nog op zich laat wachten en in het bijzonder veel gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen nog moeten worden voltooid; overwegende dat de situatie in het bankwezen, in het verzekeringswezen en op de financiële markten wordt gekenmerkt door voortdurende veranderingen en innovaties, hetgeen betekent dat de regelgeving met betrekking tot deze sectoren onderhevig moet zijn aan een permanente evaluatie met het oog op proportionaliteit en doeltreffendheid, en dat deze regelgeving bijgevolg voortdurend moet worden aangepast;

D.

overwegende dat de kapitaalmarkt in de Unie nog steeds versnipperd is; overwegende dat de kapitaalmarktenunie een waardevol kader zou kunnen vormen om kmo's in de hele EU gelijke toegang tot financiering te bieden en innovatieve platforms voor marktfinanciering te bevorderen; overwegende dat specifieke tekorten aan kredieten voor kmo's en micro-ondernemingen eveneens te wijten zijn aan een gebrek aan gerichte oplossingen voor de reële economie; overwegende dat de kapitaalmarktgebaseerde omgeving in de Verenigde Staten vaak wordt genoemd, maar fundamenteel verschilt van de op het bankwezen gebaseerde omgeving in de Europese Unie en niet dient te worden gekopieerd of als model dient te fungeren; overwegende dat de kapitaalmarktenunie gelegenheid biedt om de kapitaalmarkten in de Europese Unie te versterken als aanvulling op financiering via banken; overwegende dat in de VS na de financiële crisis leningen door banken aan ondernemingen een grotere vlucht hebben genomen dan kapitaalmarktgebaseerde financiering;

Inventarisatie en uitdagingen van het huidige kader

1.

wijst erop dat in de mededeling van de Commissie getiteld „Een hervormde financiële sector voor Europa” een eerste inventarisatie van de hervormingen van de financiële sector wordt opgemaakt, doch dat hierin geen volledige evaluatie of kwantitatieve analyse van de totaaleffecten en de interactie met afzonderlijke maatregelen wordt gegeven;

2.

is verheugd over het door de Commissie voorgestelde investeringspakket, met inbegrip van de kapitaalmarktenunie; onderstreept de behoefte aan aanvullende niet-bancaire financiering en benadrukt voorts dat een van de kernbeginselen van een kapitaalmarktenunie gelegen is in meer aandacht voor de eindgebruikers van kapitaalmarkten, dat wil zeggen ondernemingen en beleggers; benadrukt dat een efficiënt en effectief kader voor financiële diensten dat financiële stabiliteit waarborgt een eerste vereiste is om de (langetermijn)investeringen te vergroten en de groei in een concurrerende Europese economie te bevorderen; benadrukt het verband tussen economische en financiële stabiliteit; benadrukt voorts dat een betrouwbaar economisch beleid, doeltreffende structurele hervormingen en een solide begrotingsbeleid bevorderlijk zijn voor de gezondheid en het groeipotentieel van de reële economie in de lidstaten en in de EU als geheel; erkent dat de kapitaalmarkten een belangrijk rol kunnen vervullen als het erom gaat in de financieringsbehoeften van de economieën van de lidstaten te voorzien;

3.

erkent dat de aanhoudende financiële en schuldencrisis ongekende negatieve gevolgen heeft, met name voor de reële economie en het geld van de belastingbetalers; erkent in dit verband dat de financiële regelgeving waarover de Europese instellingen de afgelopen vijf jaar overeenstemming hebben bereikt het Europese financiële stelsel in structureel opzicht beter bestand heeft gemaakt tegen toekomstige crises; is ingenomen met het actieplan van de Commissie inzake de kapitaalmarktenunie; is verheugd over het feit dat de Commissie aandacht besteedt aan een doeltreffende bescherming van consumenten en beleggers als een van de beginselen waarop de kapitaalmarktenunie moet zijn gebaseerd;

4.

erkent de resultaten die dankzij de financiële regelgeving zijn behaald bij de bestrijding van de gevolgen van de financiële crisis; neemt kennis van de bezorgdheid over de toegenomen complexiteit, die tot uiting komt in de gegroeide hoeveelheid wetgeving en toezicht en de details en het aantal lagen hiervan, waarbij sprake is van vereisten op internationaal, Europees en nationaal niveau; wijst erop dat ingewikkelde regelgeving eveneens een weerspiegeling vormt van het complexe karakter van financiële markten, met inbegrip van financiële instrumenten, marktinfrastructuur en instellingen; onderstreept dat buitensporig complexe regelgeving en strakkere voorwaarden een nadelig effect op investeringen kunnen hebben; is van mening dat de complexiteit van de regelgeving eveneens moet worden aangepakt wat betreft de toepassing ervan op niet tot de financiële sector behorende eindgebruikers van financiële producten; benadrukt de noodzaak van internationale samenwerking op regelgevingsgebied binnen een mondiaal kader van betere samenwerking en meer verantwoordingsplicht;

5.

wijst erop dat in het kader van een gezonde en solide kapitaalmarktenunie de onderlinge afhankelijkheid ten aanzien van andere financiële sectoren erkend moet worden en aanvullende marktgebaseerde financieringsbronnen voor de reële economie moeten worden verkend, en dat zij eerst en vooral moet worden gebaseerd op stevig verankerde bestaande structuren; benadrukt de noodzaak van een holistische kijk op de EU-regelgeving inzake financiële diensten, waarbij de kapitaalmarktenunie een bijdrage levert aan de aanvulling van financiering door banken; dringt erop aan dat in de kapitaalmarktenunie, naast de oriëntatie op bedrijfsfinanciering, het perspectief van consumenten en investeerders in aanmerking wordt genomen; is van mening dat de Commissie daartoe nauw dient samen te werken met het ESRB, de ETA's en de nationale bevoegde autoriteiten om eventuele discrepanties in het beleid te corrigeren die de doelstellingen van de kapitaalmarktenunie zouden kunnen ondermijnen; verzoekt de Commissie zich bij de ontwikkeling van een kapitaalmarkt voor de gehele Unie op goed functionerende beste praktijken te baseren;

6.

meent dat wetgeving niet altijd de meest geschikte beleidsrespons is en dat niet-wetgevende, op de markt gebaseerde benaderingen terdege in aanmerking moeten worden genomen;

7.

verzoekt de Commissie een geïntegreerde benadering met betrekking tot de kapitaalmarktenunie te hanteren en aandacht te besteden aan andere beleidsagenda's, zoals de ontwikkeling van een digitale interne markt en de lopende hervormingen op het gebied van het vennootschapsrecht en ondernemingsbestuur; is van mening dat de Commissie rekening moet houden met de nieuwste technologische ontwikkelingen; uit in dit verband zijn bezorgdheid over de bedreiging van de cyberveiligheid en verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dit een integraal onderdeel van de EU-strategie wordt;

8.

is van mening dat effectieve en efficiënte EU-regelgeving inzake financiële diensten coherent, consistent (ook op sectoroverschrijdend niveau), evenredig, niet-overlappend en niet nodeloos ingewikkeld dient te zijn, en dat rechtsonzekerheid, regelgevingsarbitrage en hoge transactiekosten moeten worden voorkomen; is voorts van mening dat deze wetgeving bemiddelaars in staat moet stellen hun rol te vervullen bij de kanalisering van financiële middelen naar de reële economie om zo de financiering ervan te vergemakkelijken, in dienst moet staan van spaarders en investeerders en risico's voor de financiële stabiliteit en de belastingbetaler op doeltreffende wijze moet aanpakken, zodat financiële crises zich niet opnieuw kunnen voordoen en er bescherming wordt geboden tegen systeemrisico's; vindt dat zij de verdieping van de interne markt moet ondersteunen en gericht moet zijn op concrete doelstellingen die beter op Europees niveau te verwezenlijken zijn en tegelijkertijd voldoende ruimte moet laten voor innovatieve financiering met een lokale focus;

9.

uit zijn bezorgdheid over de aanhoudende problemen rond IBAN-nummers, die nog altijd als ongeldig worden beschouwd in het geval van automatische afschrijvingen van bankrekeningen in een andere lidstaat dan die van de begunstigde;

10.

onderstreept dat het kader voor financiële diensten moet worden geëvalueerd, waarbij zowel een kwantitatieve als een kwalitatieve aanpak moet worden gevolgd; wijst erop dat soortgelijke evaluaties plaatsvinden in andere rechtsgebieden, bijvoorbeeld in de VS; benadrukt dat deze evaluatie moet bijdragen tot de totstandbrenging van beter functionerende financiële markten in dienst van de financieringsbehoeften van de reële economie, onder meer door mazen, hiaten, inconsistenties, incoherentie en onevenredigheid aan te pakken; onderstreept voorts dat zij de tot dusver behaalde resultaten op het gebied van wetgeving niet mag ondermijnen, daarbij rekening houdend met de in de herzieningsbepalingen van ieder specifiek wetgevingsbesluit opgenomen verzoeken, en zonder dat op de resultaten vooruit wordt gelopen, en dat zij niet gezien moet worden als een poging tot deregulering;

11.

is van mening dat ondernemingen baat hebben bij een interne markt voor financiële diensten, maar dat zij uiteindelijk ten goede moet komen aan klanten en investeerders; benadrukt nogmaals dat er nog steeds sprake is van talrijke belemmeringen en obstakels voor grensoverschrijdende toegang, handel en investeringen en dat deze moeten worden onderzocht, aangepakt en weggenomen, terwijl een zo hoog mogelijk niveau van bescherming voor beleggers moet worden gehandhaafd; herinnert eraan dat alleen met zekerheid kan worden gesteld dat de vermindering van belemmeringen voor kapitaalstromen tot een verbetering van de groeivooruitzichten voor de lange termijn zal leiden wanneer voor ondernemingen over de hele linie de juiste stimulansen worden vastgesteld; wijst voorts op het belang van een goed ontwikkeld lokaal ecosysteem dat kleine ondernemingen in staat stelt kapitaal aan te trekken om te groeien;

12.

is van mening dat consumentenbescherming niet noodzakelijkerwijs grote hoeveelheden informatie met zich meebrengt en dat de nadruk juist op de kwaliteit en de begrijpelijkheid van informatie moet liggen, om een gedegen besluitvorming mogelijk te maken — informatie moet relevant, nauwkeurig, vergelijkbaar, gebruiksvriendelijk en betrouwbaar zijn en op tijd worden verstrekt; vreest dat de veelvoudigheid en complexiteit van klantinformatie wellicht niet beantwoordt aan de behoeften van de klant; pleit ervoor een evenwicht te vinden tussen de verplichting om consumenten te voorzien van de informatie die zij nodig hebben om een weloverwogen keuze te kunnen maken en de aan de transactie verbonden risico's te begrijpen, en de noodzaak om ondernemingen, met name kmo's, te vrijwaren van onnodige lasten; pleit voor een verdere digitalisering van informatie; benadrukt dat financieel adviseurs en werknemers die consumentenadvies verstrekken bij financiële instellingen de opleiding en tijd moeten krijgen die zij nodig hebben om cliënten naar behoren van dienst te zijn; wijst op het belang van doeltreffende toezichtsbevoegdheden om, indien nodig, in te kunnen grijpen bij de handel in producten; wijst erop dat voor het einde van 2016 een Europees initiatief voor meer en beter financieel onderwijs moet worden ontplooid, daarbij rekening houdend met de specifieke behoeften van iedere lidstaat, mede om te zorgen voor volledig inzicht in de voor- en nadelen van het beleggen in kapitaalmarkten; onderstreept eveneens dat financieel onderwijs gericht moet zijn op kmo's, teneinde hen te leren hoe ze kapitaalmarkten kunnen gebruiken; gelooft dat meer transparantie van belang is om bedrijven, investeerders en consumenten in staat te stellen de vergelijkende kosten en baten van verschillende door de marktdeelnemers verstrekte diensten te begrijpen, maar wijst er eveneens op dat meer transparantie gepaard moet gaan met een meerwaarde voor de klanten of de bevoegde toezichthouders en gericht moet zijn op het praktische gebruik van de informatie en de gegevens;

13.

wijst met klem op de voordelen van activadiversificatie zowel wat betreft activaklassen als wat betreft de herkomst van de activa, om betere risicodiversificatie mogelijk te maken en beter in te springen op de behoeften van beleggers; benadrukt dat prudentiële regelgeving niet ten doel heeft bepaalde activatypen te bevoordelen; dringt aan op een op risico's gebaseerde benadering van regelgeving, waarbij dezelfde regels van toepassing zijn op dezelfde risico's, en die wordt aangevuld door andere gestandaardiseerde maatregelen: is van mening dat een fijnmazigere indeling van activatypen wenselijk is, met name door categorieën zoals infrastructuur in het leven te roepen; erkent dat infrastructuurprojecten niet per se minder risico met zich meebrengen en dringt aan op passende prudentiële regelgeving; is voorstander van nader onderzoek naar risico's en voordelen van infrastructuur, waarbij de toegepaste methoden bekend worden gemaakt, teneinde op feiten gebaseerde conclusies te kunnen trekken;

14.

benadrukt dat de op risico's gebaseerde benadering consistent dient te zijn en dat de mogelijkheden voor regelgevingsarbitrage derhalve aan banden dienen te worden gelegd; benadrukt dat de koppeling tussen overheden en banken op nationaal niveau doorbroken moet worden door middel van de volledige en consistente tenuitvoerlegging in de lidstaten van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en de bepalingen van het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme (GAM) en het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds (GAF); neemt kennis van de bijdragen van het Bazels Comité voor bankentoezicht (BCBS) en het Europees Comité voor systeemrisico's (ESRB) inzake door banken aangehouden posities in staatsobligaties, met inbegrip van de zorgvuldige bestudering van de volgende stappen; benadrukt dat bij het beleid uitdrukkelijk rekening moet worden gehouden met de wisselwerking tussen individuele en endogene risico's, in het bijzonder wanneer financiële instellingen gebruik maken van dezelfde door toezichthouders goedgekeurde standaardrisicomodellen;

15.

wijst op de mogelijke onbedoelde gevolgen van veelvoudige kapitaal-, liquiditeits- en hefboomfinancieringsvereisten op looptijdtransformatie, de verstrekking van langetermijnfinanciering en marketmaking en liquiditeitsverstrekking, en herinnert er tegelijkertijd aan dat deze vereisten werden opgesteld in antwoord op de financiële crisis; maakt zich zorgen over het feit dat de onevenredigheid van vereisten een risico kan vormen voor het bedrijfsmodel van kleine en middelgrote banken en zodoende onbedoelde gevolgen kan hebben voor de structuur van de financiële sector; dringt er bij de Commissie op aan om, in samenwerking met de toezichthouders, deze gevolgen voor het bank- en het verzekeringswezen en mogelijke complementariteiten zo snel mogelijk te analyseren;

16.

uit zijn bezorgdheid over de wisselwerking tussen marktwetgeving en kapitaalvereisten nu bij de herziening van de richtlijn markten voor financiële instrumenten (MiFID) nieuwe entiteiten als gereglementeerde entiteiten onder het toepassingsgebied van die richtlijn zijn komen te vallen, terwijl de verordening kapitaalvereisten niet is aangepast om rekening te houden met een grotere verscheidenheid aan ondernemingen;

17.

uit zijn bezorgdheid over het feit dat de in het kader van de verordening Europese marktinfrastructuur (EMIR-verordening) geldende vrijstellingen voor niet-financiële ondernemingen deels ongedaan zijn gemaakt in de richtlijn en de verordening inzake kapitaalvereisten met betrekking tot de toepassing van de vereiste inzake de aanpassing van de kredietwaardering (CVA-vereiste); dringt er bij de Commissie op aan zich beter van haar taak te kwijten om tussen haar verschillende wetgevingsvoorstellen voor consistentie van aanpak en resultaten van het beleid te zorgen;

18.

is van oordeel dat specifieke bepalingen in de bestaande verordening die betrekking hebben op niet-financiële ondernemingen, moeten worden uitgebreid en evenrediger moeten worden om de administratieve lasten terug te dringen en het in de economie voor toekomstige investeringen beschikbare kapitaal niet te verminderen; verzoekt de Commissie om bij de herziening van de EMIR-verordening de problemen bij de toepassing van complexe regelingen aan te pakken door de procedures te vereenvoudigen, maar wel in gedachten te houden dat de vrijstelling ten doel heeft te waarborgen dat niet-financiële ondernemingen geen lasten ondervinden van wetgeving die gericht is op financiële-marktdeelnemers;

19.

verzoekt de Commissie bij de herziening van de EMIR-verordening te onderzoeken welk effect de verlaging van de kwaliteit van de door centrale tegenpartijen (ctp's) geaccepteerde zekerheden kan hebben voor de veerkracht van ctp's, en verzoekt haar te overwegen of bepaalde marktdeelnemers zoals pensioenfondsen permanent dienen te worden vrijgesteld van centrale clearing indien hun deelname ertoe leidt dat de stabiliteit van het financiële systeem als geheel wordt verminderd als gevolg van het feit dat alternatieve, niet-contante zekerheden worden aanvaard;

20.

is bezorgd over het gebrek aan beschikbare en aantrekkelijke aan het risico aangepaste (langetermijn)beleggingsproducten en kostenefficiënte en geschikte spaarproducten voor consumenten; herhaalt dat verscheidenheid in beleggings- en consumentenkeuzen noodzakelijk is, aangezien beleggersvertrouwen van groot belang is voor meer investeringen; benadrukt dat een omgeving moet worden gecreëerd waarin de innovatie van financiële producten wordt gestimuleerd, zodat meer diversiteit en voordelen voor de reële economie worden bewerkstelligd en wordt voorzien in sterkere investeringsprikkels, en die eveneens kan bijdragen tot de waarborging van adequate, veilige en duurzame pensioenen, bijvoorbeeld door middel van de ontwikkeling van een Pan-Europees pensioenproduct (PEPP), met een eenvoudige en transparante opzet; verzoekt de ETA's om, in overeenstemming met hun mandaat, analyses te maken en verslag te doen van consumententrends, vooral met betrekking tot retailproducten;

21.

is verheugd over de diversiteit van bedrijfsmodellen; dringt erop aan deze diversiteit tot uitdrukking te laten komen in de regelgeving en het toezicht, waarbij volledig rekening dient te worden gehouden met de aard, de omvang, de risicograad en de complexiteit van de desbetreffende entiteiten, met inachtneming van de beginselen van eerlijke concurrentie en doeltreffend toezicht; wijst er nogmaals op dat diversiteit van financieringsinstrumenten een voordeel is;

22.

is van mening dat een doeltreffende kapitaalmarktenunie zowel kleine als grote EU-ondernemingen in verschillende groeifasen in staat moet stellen om op gebruiksvriendelijke, efficiënte en goedkope wijze toegang te verkrijgen tot de kapitaalmarkten in de Unie; is van mening dat regelgeving beursnoteringen niet mag compliceren en geen belemmering voor niet-beursgenoteerde ondernemingen mag vormen om een beursgenoteerde onderneming te worden; benadrukt de noodzaak van een gestroomlijnd regelgevingsstelsel voor de primaire markt om het aantrekken van financiële middelen te vergemakkelijken, waarbij tegelijkertijd voor een passend niveau van beleggersbescherming moet worden gezorgd; onderstreept het potentieel van innovatieve op de markt gebaseerde financiering, in het bijzonder de mogelijkheden die financiële technologieën, waaronder crowdfunding en peer-to-peer leningen, bieden, en benadrukt dat de respectievelijke wettelijke voorschriften moeten worden gestroomlijnd; verzoekt de Commissie ruimte te bieden voor de ontwikkeling van dergelijke nieuwe modellen en deze te verkennen en te promoten, en daarbij prioriteit te verlenen aan de grensoverschrijdende dimensie ervan en te zorgen voor een vermindering van de belemmeringen voor markttoegang; verzoekt de Commissie met behulp van haar dienst ter ondersteuning van structurele hervormingen (Structural Reform Support Service) bijstand te verlenen aan alle lidstaten waar de kapitaalmarkt zich in de ontwikkelingsfase bevindt;

23.

dringt aan op een adequate en duidelijke bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de nationale overheden, waarbij in gedachte moet worden gehouden dat nationale toezichthouders beter op de hoogte zijn van de kenmerken van lokale markten; onderstreept dat de doeltreffendheid van het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme (GTM), een gelijk speelveld en transparantie moeten worden gewaarborgd en dat belangenconflicten tussen de toezichthoudende autoriteiten en de onder toezicht staande entiteiten moeten worden vermeden; is bezorgd over de gevolgen van een „one-size-fits-all-benadering” in het toezicht op kleinere en hoofdzakelijk op nationaal niveau actieve entiteiten binnen het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme (GTM);

24.

wijst op de resultaten die zijn geboekt bij de opzet van een bankenunie en wijst op de cruciale rol die zij vervult bij de aanpak van de onderlinge afhankelijkheid tussen risico's van landen en risico's van banken en bij de vermindering van systeemrisico's door gemeenschappelijk optreden; neemt kennis van de stapsgewijze voltooiing van de bankenunie; benadrukt dat de volledige en tijdige tenuitvoerlegging van de bestaande wetgeving noodzakelijk is; neemt kennis van de gesprekken over een Europees depositoverzekeringsstelsel (EDIS), waarover het Parlement als medewetgever medezeggenschap heeft; onderstreept dat ernaar gestreefd moet worden morele risico's te vermijden en het beginsel van aansprakelijkheid als rode draad te handhaven; bekritiseert het feit dat bij de berekening van de bijdragen aan het GAF te weinig rekening wordt gehouden met risicofactoren; erkent de inspanningen om de verordening inzake structurele hervorming van banken te voltooien;

25.

onderstreept de noodzaak om vastgestelde wetgeving ten uitvoer te leggen en te handhaven voordat een ingrijpende herziening van deze wetgeving in overweging wordt genomen; benadrukt dat een snelle omzetting van Richtlijn 2014/59/EU in het nationaal recht en toereikende financiering en doeltreffendheid van het GAM de hoogste prioriteit moeten krijgen, en dringt er bijgevolg op aan dat de volledige tenuitvoerlegging van deze maatregelen wordt voltooid binnen het passende regelgevingskader; benadrukt in dit verband dat de opheffing van directe en wederzijdse verbindingen tussen nationale begrotingen en bankenrisico's, die een grote bedreiging voor de financiële stabiliteit vormen, van fundamenteel belang is; wijst erop dat door het ontbreken van regels voor de omgang met landen die als gevolg van grote schulden hun toegang tot de financiële markten verliezen, vaak te laat wordt gehandeld, wat ongunstige gevolgen voor de financiële stabiliteit kan hebben;

26.

wijst nogmaals op de noodzaak van een gelijk speelveld binnen de EU, ook ten aanzien van banken die onder het toezicht van het GTM staan en banken in niet-deelnemende lidstaten, en pleit voor de volledige opname van niet tot de eurozone behorende lidstaten in de bankenunie, daarbij rekening houdend met het feit dat voor bepaalde onderdelen momenteel vrijwillige deelname geldt; dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat de interne markt verder wordt ontwikkeld, rekening houdend met specifieke nationale omstandigheden; dringt er bij de Commissie op aan om, wat wetgeving en toezicht betreft, een krachtige aanpak te blijven nastreven ten aanzien van parallel bankieren en schaduwbankieren, teneinde systeemrisico's te verminderen en de transparantie te verbeteren; is ingenomen met de grote stappen die in de Europese verzekeringswetgeving zijn gezet door de toepassing, per 1 januari 2016, van de Solvabiliteit II-richtlijn, die moet worden geëvalueerd en mogelijk verder moet worden ontwikkeld, waarbij rekening moet worden gehouden met het internationale kader voor mondiale systeemrelevante verzekeraars;

27.

erkent dat kmo's traditioneel afhankelijk zijn van financiering door banken vanwege hun specifieke aard, hun afwijkende risicoprofiel en hun verscheidenheid binnen Europa; dringt er bij de Commissie op aan om, in samenwerking met de ETA's, de ECB en de nationale autoriteiten, de toereikendheid van kmo-financiering te beoordelen, de obstakels voor en voordelen van de diversifiëring van financieringskanalen te analyseren en na te gaan hoe banken en niet-bancaire instellingen in staat kunnen worden gesteld de financiering voor kmo's te vergroten, om de keuze voor ondernemingen uit verschillende financieringsmethoden in hun respectieve ontwikkelingsfase te verruimen; herinnert aan het belang van instrumenten zoals de „ondersteuningsfactor voor kmo’s”; stelt voor de initiatieven voor verbeterde financiering van kmo's uit te breiden tot start-ups, micro-ondernemingen en midcap-ondernemingen; benadrukt het potentieel van innovatieve en nog nauwelijks benutte mogelijkheden voor de financiering van kmo's, zoals peer-to-peer leningen, crowdfunding en onderhandse leningen, en onderstreept dat de desbetreffende wettelijke voorschriften moeten worden gestroomlijnd;

28.

onderstreept het belang van een snelle tenuitvoerlegging van reeds vastgestelde maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van de kapitaalmarktenunie ondersteunen; verzoekt de Commissie om in toekomstige regelgeving inzake financiële diensten actief gebruik te maken van de categorie „kmo-groeimarkt”;

29.

is van mening dat ondernemingen de mogelijkheid moeten hebben om naargelang hun grootte, complexiteit en financieringsbehoeften een passend markttype in de EU te kiezen, en benadrukt dat diepere, sterker geïntegreerde pan-Europese kapitaalmarkten tot stand moeten worden gebracht die gescheiden zijn van, maar compatibel zijn met essentiële regionale en lokale markten;

30.

ziet uit naar de komende herziening van de prospectusrichtlijn; benadrukt dat de herziening moet zijn gericht op de vermindering van de kosten en de vereenvoudiging van procedures voor kmo's, waarbij het juiste evenwicht moet worden gevonden wat betreft de bescherming van beleggers;

31.

erkent de voortgaande inspanningen voor de totstandbrenging van een transparantere securitisatiemarkt die hoge procedurenormen, rechtszekerheid en vergelijkbaarheid van securitisatie-instrumenten waarborgt; benadrukt dat een gegevensregister moet worden opgezet; benadrukt dat er strikte vereisten dienen te gelden voor onderliggende kwalitatief hoogwaardige activa evenals ijkingen overeenkomstig het daadwerkelijke risicoprofiel en het risicobewustzijn van alle deelnemers op de securitisatiemarkten, rekening houdend met de risicograad van securitisatie, met name synthetische securitisatie, zoals die tijdens de crisis is gebleken, maar ook met de uiteenlopende ervaringen die in de EU en de VS zijn opgedaan; benadrukt nogmaals dat de risicobehoudvereisten niet verlaagd mogen worden, teneinde morele risico's te vermijden; benadrukt dat een onafhankelijke certificering van de vervulling van de toepasselijke criteria moet worden overwogen; verzoekt de Commissie om zo spoedig mogelijk een grondige analyse te maken van de risico's en voordelen van securitisatie voor kmo's, beleggers en de financiële stabiliteit en van de verhandelbaarheid van securitisatie-instrumenten, en hierover verslag uit te brengen aan het Parlement;

32.

is van mening dat een aanpak die gericht is op meer standaardisatie van producten en procedures, de complexiteit kan verminderen, maar ook het concentratierisico kan verhogen; uit zijn bezorgdheid over het gevaar dat marktdeelnemers in geval van spanningen op de markten allemaal dezelfde kant op bewegen, en dringt aan op de vaststelling van passende waarborgen en toezicht op het bevoegde niveau met het oog op de ontwikkeling van een kwalitatief hoogwaardige securitisatiemarkt;

33.

onderstreept dat het noodzakelijk is de inhoud en de frequentie van verslagleggingsvereisten en de gegevensvelden voor de rapportage te stroomlijnen, onder meer door entiteiten één contactpunt te bieden, teneinde duplicatie van vereisten en verslagleggingskanalen te voorkomen; verzoekt de Commissie, de ETA's en het GTM te onderzoeken welke gegevens daadwerkelijk nodig zijn, modellen op elkaar af te stemmen en te voorzien in vereenvoudigingen en, voor kmo's, uitzonderingen; onderstreept dat de rapportage van gegevens voor de toezichthouders van het meeste nut is indien de gegevens kunnen worden nagetrokken en overeenstemmen met internationale normen; acht het noodzakelijk om een evenredige aanpak te volgen bij de ontwikkeling van de Analytical Credit Dataset (AnaCredit); is van mening dat de gewenste mate van granulariteit nader moet worden bepaald in het licht van de kosten en baten;

34.

verzoekt de Commissie en de toezichthouders om zich te buigen over de wisselwerking tussen de internationale standaarden voor financiële verslaglegging (IFRS) en prudentiële vereisten, aangezien meer coherentie zowel de economie als de prudentiële toezichthouder ten goede zou komen, en om het effect van fiscale verslaglegging met betrekking tot eigen kapitaal te evalueren; spreekt zijn steun uit voor de inspanningen om de definitie van oninbare leningen te harmoniseren;

35.

dringt erop aan het gebrek aan evenwicht tussen schuld en eigen vermogen aanzienlijke te verminderen teneinde de economische veerkracht en de allocatie van kapitaal aanzienlijk te verbeteren, en de kapitaalmarktenunie te versterken, zodat kapitaal aantrekkelijker wordt voor uitgevende instellingen en beleggers; onderstreept dat een belasting op financiële transacties gevolgen heeft voor de marktliquiditeit, met name op de korte termijn, terwijl zij eveneens bijdraagt tot de vermindering van buitensporige speculatie;

36.

benadrukt dat, naast regelgeving en toezicht, de inspanningen om een culturele omslag in de financiële sector teweeg te brengen moeten worden geïntensiveerd; roept alle actoren in de financiële sector, waaronder banken, niet-bancaire instellingen, nationale centrale banken en de ECB, op om zich in te zetten voor een cultuuromslag en de totstandbrenging van een „nalevingscultuur” binnen hun organisaties, waarin de belangen van de consument op de eerste plaats komen, een aansprakelijkheidssysteem voor belangrijke verantwoordelijke managers wordt gewaarborgd, wordt voorzien in een langeretermijnbenadering van financiële-marktdeelnemers, en wordt bijgedragen aan de diversiteit van financieringsbronnen; benadrukt de voordelen van langdurige financieringspartnerschappen en een gediversifieerde Europese bancaire sector, waarin een belangrijke rol is weggelegd voor relatiebankieren voor consumenten, micro-ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen, in het bijzonder wat betreft de vermindering van informatie-asymmetrieën, mede dankzij instrumenten die voortkomen uit nieuwe digitale technologieën;

37.

pleit voor de bevordering van alternatieve aanbieders van kredietbeoordelingen, teneinde de concurrentie op een sterk geconcentreerde markt te vergroten; herinnert eraan dat de Commissie uiterlijk eind 2016 een verslag dient te publiceren over de vraag of het passend en mogelijk is steun te geven aan een publiek Europees ratingbureau voor staatschuld en/of een Europese kredietbeoordelingsinstelling; uit kritiek op het hoge kostenniveau waarmee kmo's zich geconfronteerd zien wanneer zij een externe kredietrating willen verkrijgen; benadrukt dat nader moet worden onderzocht hoe kmo's vergelijkbare en betaalbare ratings kunnen verkrijgen, waarbij ook dient te worden gekeken naar de „geavanceerde interne ratingbenadering” (AIRB); verzoekt de Commissie zich te blijven inspannen om informatie-asymmetrieën te ondervangen;

38.

pleit ervoor dat bij de beleidsontwikkeling een sterkere nadruk wordt gelegd op het mondiale concurrentievermogen van de financiële sectoren van de EU, zonder dat dit op regelgevingsgebied leidt tot een „race to the bottom” en zonder nadelige gevolgen voor de financiële stabiliteit en consumentenbescherming; onderstreept dat een kapitaalmarktenunie die de gehele EU omvat moet worden gezien in de context van de verbetering van het concurrentievermogen van het Europese bedrijfsleven en de economie van de EU; benadrukt dat een doeltreffende financiële sector een noodzakelijke voorwaarde is voor een doeltreffende allocatie van kapitaal en daarmee voor groei;

39.

onderstreept het belang van het internationaal kader wat betreft het toepassingsgebied en de methodologieën ervan en de gevolgen ervan voor het EU-kader; dringt bij de lidstaten, de Raad, de Commissie en de ETA's aan op een stroomlijning van het standpunt van de EU, om haar invloed te vergroten en ervoor te zorgen dat haar wetgeving, die zij in een democratisch proces heeft vastgesteld, wordt overgenomen; benadrukt dat nieuwe regelgeving consistent moet zijn, zowel met het Europese acquis als met internationale richtsnoeren, en dat moet worden gestreefd naar een evenredige toepassing ervan, onder meer wat betreft het toepassingsgebied, om onnodige divergentie en duplicatie van wetgeving te voorkomen; is van mening dat dit voorwaarden zijn voor de verwezenlijking van de overkoepelende doelstellingen om mondiale stabiliteit op de lange termijn te bevorderen, Europa aantrekkelijk te houden voor internationale investeerders en onnodige nadelige effecten op het concurrentievermogen van de financiële sectoren van de EU te voorkomen; herinnert aan het beginsel van loyale samenwerking tussen de Unie en de lidstaten als bedoeld in artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie; is van mening dat de ETA's moeten worden betrokken bij de gesprekken over mondiale regelgevingsbeginselen in de internationale normalisatie-organen; benadrukt dat de regelgevingsdialoog met de VS verder moet worden geïntensiveerd; herhaalt in dit verband dat regelgevingsvraagstukken op het gebied van financiële diensten in voorkomend geval onderdeel moeten uitmaken van internationale onderhandelingen;

40.

onderstreept dat gelijkwaardigheidsbesluiten nodig zijn bij de aanpak van obstakels voor markttoegang en de desbetreffende regelgevingskaders, waarbij in gedachte moet worden gehouden dat dergelijke unilaterale besluiten Europese ondernemingen en consumenten ten goede dienen te komen en dat de gelijkwaardigheid van de regelgeving met die van andere rechtsgebieden kan bijdragen tot een grotere instroom van kapitaal en het aantrekken van meer investeringen in Europa; onderstreept dat een consistent en coherent systeem moet worden ontwikkeld waarin sprake is van redelijke wederzijdse erkenning van identieke of vergelijkbare normen;

41.

verzoekt de Commissie met een voorstel te komen voor een consistent, coherent, transparant en praktisch kader voor procedures en besluiten inzake de gelijkwaardigheid van derde landen, daarbij rekening houdend met een resultaatgerichte analyse en internationale normen of overeenkomsten; dringt erop aan dat alle gelijkwaardigheidsbesluiten middels gedelegeerde handelingen worden vastgesteld; is van mening dat de ETA's een passende rol zouden moeten vervullen bij de harmonisering van de beoordelingen van derde landen met het oog op gelijkwaardigheidsbesluiten;

Betere EU-regelgeving inzake financiële diensten

42.

gelooft dat betere financiële regelgeving een robuust kader vergt en begint bij de toepassing door de lidstaten van het huidige acquis; benadrukt dat een doeltreffende, efficiënte en consequente toepassing van de wetgeving van essentieel belang is en verzoekt de Commissie op gezette tijden verslag uit te brengen aan het Parlement over de stand van de omzetting en tenuitvoerlegging van de wetgeving alsook, waar nodig, over de inbreukprocedures die zij tegen lidstaten heeft ingeleid; dringt er bij de lidstaten op aan de wetgeving naar behoren te handhaven; is van mening dat overregulering de werking van de interne markt en de concurrentie niet ten goede komt; is van mening dat het aantrekken van ondernemingen door het willekeurig gebruik van lagere normen de werking van de interne markt eveneens niet ten goede komt; verzoekt de Commissie om met een grondige analyse en een verslag te komen over alle te sterk regulerende wetgevingsmaatregelen van de lidstaten op het gebied van financiële diensten, en deze uiterlijk eind 2016 aan het Parlement te doen toekomen;

43.

roept de lidstaten op zich ertoe te verbinden zich aan de termijnen voor de omzetting van richtlijnen te houden, aangezien dit niet alleen een wettelijke plicht is, maar ook van cruciaal belang is ter voorkoming van onnodige vertraging bij de volledige tenuitvoerlegging van de wetgeving, evenals van een gedeeltelijke of ongelijke toepassing in verschillende lidstaten, waardoor geen gelijk speelveld voor de betrokken actoren kan worden gewaarborgd en andere verstoringen kunnen ontstaan;

44.

benadrukt de noodzaak van betere kwaliteit en sectoroverschrijdende coördinatie in de ontwerpen en de ontwerpprocessen van de Commissie of de ETA's, met aandacht voor timing, prioriteitstelling en het voorkomen van overlapping; benadrukt dat er hierbij elke vorm van duplicatie van de basishandeling in gedelegeerde handelingen moet worden voorkomen, maar dat tevens moet worden vermeden dat politieke besluiten die in het kader van de basishandeling zouden moeten worden genomen, worden overgelaten aan de gedelegeerde handelingen;

45.

dringt er bij de Commissie op aan mogelijkheden te bieden voor de betrokkenheid in een vroeg stadium van alle belanghebbenden, ook op het niveau van deskundigengroepen; dringt er bij de Commissie op aan een evenwichtige deelname aan de raadplegingen te waarborgen, door ervoor te zorgen dat de diversiteit van de belanghebbenden wordt weerspiegeld, en door de deelname van kleine belanghebbenden die het bedrijfsleven, consumenten of het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen, te bevorderen en de omstandigheden hiervoor te verbeteren, ook wat betreft de wijze waarop raadplegingen zijn georganiseerd en vragen worden gesteld;

46.

neemt kennis van de doelstellingen van de agenda voor betere regelgeving; erkent de algemene noodzaak om regelgeving nu en in de toekomst op haar geschiktheid te toetsen; meent evenwel dat deze geschiktheid niet los kan worden gezien van het functioneren van de financiële sector als geheel; onderstreept de rol van het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (REFIT) bij de totstandbrenging van een efficiënte en effectieve verordening financiële diensten waarbij het evenredigheidsbeginsel in acht wordt genomen, en bij de inventarisatie; dringt aan op een grotere rol van het Parlement bij de besluitvorming en bij de met het REFIT-programma gepaard gaande evaluaties; herinnert eraan dat de nadruk moet liggen op de verbetering van de regulering, en niet op deregulering; benadrukt dat het waarborgen van transparantie, eenvoud, toegankelijkheid en eerlijkheid op de gehele interne markt onderdeel moet uitmaken van de agenda voor betere regelgeving ten bate van de consumenten; onderstreept eveneens dat de EU in haar streven om in het kader van de kapitaalmarktenunie een sterkere harmonisatie te bereiken, geen onbedoelde nalevingslasten mag creëren;

47.

is van mening dat voor de ETA's en het GTM een cruciale rol is weggelegd bij de verwezenlijking van de doelstellingen inzake betere regelgeving en beter toezicht; onderstreept de rol van de ETA's en het GTM bij het waarborgen van samenhang en consistentie tussen verschillende wetgevingsonderdelen, het verminderen van de onzekerheid en regelgevingsarbitrage en de bevordering van wederzijds voordelige samenwerking tussen marktdeelnemers; benadrukt dat de ETA's en het GTM over voldoende financiële en personele middelen moeten beschikken om de hun door de medewetgevers toebedeelde taken uit te voeren;

48.

benadrukt dat in de herziening van de ETA-verordeningen de bepalingen betreffende verantwoordingsplicht en transparantie voor versterkte controle door het Parlement moeten worden opgenomen, zoals vastgelegd in de GTM-verordening en de GAM-verordening, en de onafhankelijkheid van de ETA's ten opzichte van de Commissie moet worden versterkt; acht het noodzakelijk de mogelijkheden te onderzoeken voor de bevordering van een grotere adviserende rol van de ETA's tijdens de niveau 1-fase, waarbij de bevoegdheden van de medewetgevers moeten worden geëerbiedigd;

49.

onderstreept dat de wisselwerking, consistentie en coherentie tussen de basishandelingen en gedelegeerde en uitvoeringshandelingen geëerbiedigd dienen te worden; benadrukt nogmaals dat politieke besluiten door de medewetgevers genomen moeten worden in het kader van de basishandeling, en niet aan de gedelegeerde handelingen moeten worden overgelaten, die bedoeld zijn om „bepaalde niet-essentiële onderdelen van de wetgevingshandeling” aan te vullen of te wijzigen (artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie); herhaalt met klem dat de Commissie en de ETA's bij de opstelling van gedelegeerde en uitvoeringshandelingen en richtsnoeren, zich aan de in de basishandeling vastgelegde bevoegdheden dienen te houden en de overeenkomst tussen de medewetgevers moeten eerbiedigen; betreurt dat de ETA's zich bij de uitwerking van uitvoeringshandelingen in het verleden niet altijd aan het door de Europese wetgevers voorgeschreven mandaat hebben gehouden; betreurt dat de coördinatie tussen de Commissie (gedelegeerde handelingen) en de ETA's (technische normen) ontoereikend is en daarom een negatieve effect zou kunnen hebben op de kwaliteit van de naleving, met name wanneer gedetailleerde vereisten pas kort voor de tenuitvoerleggingstermijn worden vastgesteld;

50.

verzoekt de Commissie gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen volledig te ontvlechten en pakketbenaderingen te vermijden, teneinde de tijdige vaststelling van deze handelingen mogelijk te maken;

51.

verzoekt de Commissie de medewetgevers en de belanghebbenden op de hoogte te houden van eventuele wijzigingen van de ontwerpen van technische reguleringsnormen en de technische uitvoeringsnormen die door de ETA's worden ingediend;

52.

benadrukt dat een vroegtijdige juridische toetsing door de Commissie noch de transparantie van de procedure ten aanzien van het Parlement mag verminderen noch ten koste mag gaan van het recht op raadpleging van het Parlement; verlangt dat de ETA's het Parlement gedurende het opstellingsproces proactief, regelmatig, volledig en onverwijld voorlopige ontwerpen en tussentijdse informatie over de vorderingen van de werkzaamheden verstrekken en het Parlement hierover raadplegen;

53.

dringt er bij de Commissie en de ETA's op aan de door de medewetgevers vastgestelde termijnen voor indiening volledig te eerbiedigen en de medewetgevers onmiddellijk uitleg te verschaffen wanneer een termijn naar verwachting niet zal worden gehaald;

54.

herinnert de ETA's eraan dat technische normen, richtsnoeren en aanbevelingen gebonden zijn aan het proportionaliteitsbeginsel; dringt er bij de ETA's op aan een zorgvuldige benadering te hanteren met betrekking tot de reikwijdte en het aantal richtsnoeren, met name wanneer zij in de basishandeling niet expliciet bevoegdheden krijgen toegekend; merkt op dat een dergelijke restrictieve benadering eveneens vereist is met het oog op de beperkte middelen van de ETA's en de noodzaak om hun taken te prioriteren, waarbij de doeltreffendheid van het toezicht niet mag afhangen van het al dan niet beschikbaar zijn van begrotingsmiddelen; verlangt dat wordt gezorgd voor toereikende middelen voor de ETA's, om hen in staat te stellen betrouwbaar, onafhankelijk en doeltreffend toezicht uit te voeren bij de vervulling van hun mandaat;

55.

dringt er bij de ETA's op aan gebruik te maken van hun recht om informatie te vragen over de toepassing van basishandelingen door de lidstaten en vaker collegiale toetsingen uit te voeren ten aanzien van nationale bevoegde autoriteiten, teneinde de convergentie van het toezicht in de verschillende lidstaten te versterken;

56.

dringt er bij de Commissie en de ETA's op aan geregeld geconsolideerde versies van de EU-verordeningen inzake financiële diensten op hun website te publiceren, met inbegrip van een samenvatting die toegankelijk en begrijpelijk is voor ondernemingen, consumenten, maatschappelijke organisaties en anderen; is van mening dat de totstandbrenging van een gemeenschappelijk register met daarin verwijzingen naar nationale tenuitvoerlegging een optie zou zijn die het onderzoeken waard is;

De weg vooruit

57.

dringt er bij de Commissie en de ETA's op aan om geregeld (ten minste jaarlijks) coherentie- en consistentiecontroles uit te voeren, onder meer op sectoroverschrijdende basis en met betrekking tot ieder ontwerp van wetgevingshandeling, alsook met betrekking tot de tenuitvoerlegging van aangenomen wetgeving, met inbegrip van technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen, en om hiervoor middelen vrij te maken;

58.

dringt er bij de Commissie en de ETA's op aan om geregeld (ten minste jaarlijks) evenredigheids- en effectiviteitscontroles uit te voeren, met name met betrekking tot vereisten die van toepassing zijn op kleine en middelgrote marktdeelnemers en met betrekking tot ieder ontwerp van wetgevingshandeling, en om hiervoor middelen vrij te maken; dringt er bij de Commissie op aan een groenboek te publiceren ter verkenning van nieuwe benaderingen voor de bevordering van evenredigheid in de financiële regelgeving;

59.

benadrukt dat er een verschil bestaat tussen het effect van afzonderlijke wetgevingsmaatregelen en het cumulatieve effect van deze maatregelen; dringt er bij de diensten van de Commissie op aan om, in samenwerking met de ETA's, het GTM en het ESRB, elke vijf jaar een alomvattende kwantitatieve en kwalitatieve beoordeling uit te voeren van het cumulatieve effect van EU-wetgeving inzake financiële diensten op de financiële markten en de marktdeelnemers op EU- en nationaal niveau, teneinde tekortkomingen en mazen in de wetgeving vast te stellen, de resultaten, effectiviteit en efficiëntie van de verordening inzake financiële diensten te beoordelen en ervoor te zorgen dat zij geen belemmering vormt voor eerlijke concurrentie en de ontwikkeling van de economie, en hierover verslag uit te brengen aan het Europees Parlement; benadrukt dat voor alle toekomstige wetgeving uitvoerige effectbeoordelingen en kosten/baten-analyses moeten worden uitgevoerd teneinde de toegevoegde waarde ervan aan te tonen, met name wat betreft economische groei en het scheppen van banen; onderstreept dat effectbeoordelingen en kosten/baten-analyses grondige evaluaties moeten omvatten van het effect van de niveau 2-maatregelen, die een belangrijk onderdeel vormen van het regelgevingskader van de EU voor financiële diensten; herinnert eraan dat de kwantificatie van het effect van wetgevingsmaatregelen wellicht moeilijk is, in het bijzonder aangezien de voordelen ervan moeilijk te meten zijn, doch dat niettemin gebruik gemaakt moet worden van kwantificatiemethoden;

60.

dringt er bij de diensten van de Commissie op aan de eerste beoordeling voor het einde van 2016 af te ronden en verslag uit brengen over het totale effect en, in afzonderlijke hoofdstukken, mede op basis van onafhankelijk onderzoek, over de volgende aspecten:

de effecten op de verschillende financiële sectoren, met inbegrip van een op passende wijze gedifferentieerd overzicht van de marktdeelnemers, uitgesplitst naar omvang, complexiteit en bedrijfsmodel, en de effecten op niet-financiële entiteiten;

mogelijke kloven en mazen, daarbij rekening houdend met de mogelijke ontwikkeling van nieuwe bedreigingen en risico's alsook met overlappingen en onbedoelde gevolgen;

de daadwerkelijke en verwachte economische effecten alsook het mondiale concurrentievermogen van de Europese financiële sector;

de mogelijkheden om voordelen te creëren voor de reële economie, met inbegrip van kmo's, consumenten en de werkgelegenheid;

de noodzaak om bestaande financieringskanalen verder te verbeteren en aanvullende financieringskanalen uit te breiden, met inbegrip van het effect op de toegang tot financiering voor kmo's en midcap-ondernemingen;

de effecten van langetermijnfinanciering op vraag en aanbod;

de effecten op de verdeling en diversifiëring van activa en risico's, en op de ontwikkeling van tier 1-kernkapitaalratio van financiële instellingen;

de doeltreffendheid en geschiktheid van het kader voor niet-professionele beleggers, institutionele beleggers en consumenten en klanten, met inbegrip van het kader inzake transparantie;

de doeltreffendheid van het wegnemen van obstakels voor de interne markt, de beperking van regelgevingsarbitrage en de bevordering van concurrentie;

het totale effect op de financiële stabiliteit en de morele risico's, met inbegrip van een beoordeling van de mogelijke kosten en risico's van ontbrekende wetgeving, daarbij rekening houdend met de doeltreffende tenuitvoerlegging van de G 20-aanbevelingen, en de mate van onderlinge verwevenheid van financiële ondernemingen;

het effect op de financiële stabiliteit van verslaglegging op basis van reële waarde volgens de standaarden van de IFRS in vergelijking met de toepassing van prudentiële boekhoudkundige normen;

de doeltreffendheid en geschiktheid van het kader voor macroprudentieel toezicht in de EU;

het vermogen van de ETA's om de hun opgedragen taken in het bestaande wetgevingskader te vervullen, en stappen die eventueel nodig zijn om het wetgevingskader te verbeteren, met name wat betreft de financiering van de ETA's in de nabije toekomst;

de onderlinge afhankelijkheid met internationale normen en de effecten op het mondiale concurrentievermogen van Europese ondernemingen, daarbij een vergelijking makend tussen de EU en andere grote rechtsgebieden wat betreft bestaande wetgeving en de mate van uitvoering ervan;

61.

verzoekt de Commissie haar bevindingen voor te leggen aan het Parlement en de Raad en om, indien van toepassing, maatregelen voor te stellen;

o

o o

62.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0268.

(2)  http://www.europarl.europa.eu/document/activities/cont/201402/ 20140210ATT79138/20140210ATT79138EN.pdf.

(3)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0202.

(4)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0161.

(5)  http://www.esrb.europa.eu/pub/pdf/other/esrbreportregulatorytreatmentsovereignexposures032015.en.pdf?29664e3495a886d806863aac942fcdae.


12.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/35


P8_TA(2016)0007

Externe factoren die een obstakel vormen voor vrouwelijke ondernemers in Europa

Resolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2016 over externe factoren die een obstakel vormen voor vrouwelijke ondernemers in Europa (2015/2111(INI))

(2018/C 011/04)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 2 en artikel 3, lid 3, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en artikel 8 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien de artikelen 16, 21 en 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

gezien het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, aangenomen bij Resolutie 34/180 van 18 december 1979 van de Algemene Vergadering van de VN,

gezien Richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten (1) en het daarmee verband houdende arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 1 maart 2011 in zaak C-236/09 (Test-Aankoop) (2),

gezien Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (3),

gezien het verslag van de Commissie van 3 oktober 2008 getiteld „Realisatie van de doelstellingen van Barcelona wat de opvangfaciliteiten voor kinderen onder de leerplichtige leeftijd betreft” (COM(2008)0638),

gezien de mededeling van de Commissie van 21 september 2010 getiteld „Strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2010-2015” (COM(2010)0491),

gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld „Europa 2020 — Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (COM(2010)2020),

gezien Richtlijn 2010/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen en tot intrekking van Richtlijn 86/613/EEG van de Raad (4),

gezien het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de verbetering van de man-vrouwverhouding bij niet-uitvoerende bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen en daarmee samenhangende maatregelen (richtlijn vrouwelijke bestuurders, COM(2012)0614),

gezien de mededeling van de Commissie van 9 januari 2013 getiteld „Actieplan ondernemerschap 2020 — De ondernemingsgeest in Europa nieuw leven inblazen” (COM(2012)0795),

gezien het voortgangsverslag van de Commissie van 29 mei 2013 over de doelstellingen van Barcelona getiteld „Ontwikkeling van opvangdiensten voor jonge kinderen in Europa met het oog op een duurzame en inclusieve groei” (COM(2013)0322),

gezien zijn resolutie van 13 september 2011 over ondernemerschap voor vrouwen in het midden- en kleinbedrijf (5),

gezien zijn resolutie van 12 maart 2013 over de uitbanning van genderstereotypen in de EU (6),

gezien zijn resolutie van 10 september 2015 over sociaal ondernemerschap en sociale innovatie bij de bestrijding van werkloosheid (7),

gezien zijn resolutie van 9 september 2015 over glazen plafonds in de wetenschappelijke en universitaire loopbaan van vrouwen (8),

gezien zijn resolutie van 8 september 2015 over jong ondernemerschap bevorderen door middel van onderwijs en opleiding (9),

gezien de mededeling van de Commissie van 25 oktober 2011 getiteld „Bouwen aan een gezonde leefomgeving voor sociale ondernemingen in een kader van sociale economie en innovatie” (COM(2011)0682),

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8-0369/2015),

A.

overwegende dat ondernemerschap cruciaal is voor werkgelegenheid, economische groei, innovatie, ontwikkeling en de algemene vermindering van armoede;

B.

overwegende dat in artikel 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie expliciet wordt verwezen naar de vrijheid van ondernemerschap voor alle EU-burgers en ondernemerschap, met inbegrip van vrouwelijk ondernemerschap, derhalve wordt gemachtigd en aangemoedigd;

C.

overwegende dat vrouwen in 2012 slechts 31 % van de 10,3 miljoen ondernemers in de EU-28 uitmaakten (10) en dat slechts 34,4 % van de zelfstandigen in de EU vrouwen zijn;

D.

overwegende dat vrouwen vaak slechts in naam de eigenaar van ondernemingen zijn, enkel en alleen om van de kredietinstellingen en openbare Europese, nationale en regionale administraties financiële faciliteiten en voordelige voorwaarden te krijgen; overwegende dat deze vrouwen worden gebruikt als „dekmantel”, aangezien het ondernemersrisico weliswaar bij hen ligt, maar de eigenlijke beslissingen door mannen worden genomen;

E.

overwegende dat het percentage vrouwelijke ondernemers in alle lidstaten achterblijft en een onaangeboord potentieel voor groei en welvaart doet vermoeden;

F.

overwegende dat factoren die een obstakel vormen voor vrouwelijke ondernemers, zoals het overgrote aandeel vrouwen in de werkloosheidscijfers, de consistente kloof in ondernemingsactiviteiten en de ondervertegenwoordiging van vrouwen in managementactiviteiten, met elkaar verbonden en moeilijk te bestrijden zijn, en dat complexe vereisten nodig zijn om deze te verwijderen;

G.

overwegende dat kwantitatief onderzoek naar vrouwelijk ondernemerschap schaars is, maar dat recente studies aantonen dat mannen meer dan vrouwen een loopbaan als ondernemer verkiezen (11);

H.

overwegende dat vrouwelijk ondernemerschap, dat zorgvuldig onderscheiden moet worden van schijnzelfstandigheid, een krachtige bron is van economische onafhankelijkheid die vrouwen de mogelijkheid biedt om zich verder te integreren in de arbeidsmarkt; overwegende dat vrouwelijk ondernemerschap vrouwen in staat stelt hun rol in economische sleutelposities te versterken en bij te dragen aan een cultuuromslag binnen en buiten hun ondernemingen; overwegende dat deze vrouwen een belangrijke voorbeeldfunctie kunnen vervullen voor meisjes en jonge vrouwen die in hun voetsporen treden;

I.

overwegende dat vrouwen een enorm ondernemerspotentieel hebben en dat vrouwelijk ondernemerschap om economische groei, het scheppen van banen en de emancipatie van vrouwen draait;

J.

overwegende dat het besluit om zelfstandig te worden een daad van zelfverwezenlijking is, die tegelijkertijd een grote mate van persoonlijke betrokkenheid vereist, en dat het werk als zodanig, alsook de verantwoordelijkheid voor het personeel, betekent dat lange uren moeten worden gemaakt, en dat zelfstandigheid an sich derhalve niet als aanvullend inkomen moet worden beschouwd; wijst erop dat het combineren van gezin en beroep voor vrouwelijke ondernemers alleen mogelijk is wanneer de randvoorwaarden kloppen, dat wil zeggen dat passende zorg beschikbaar is en dat ook vaders huishoudelijke en verzorgende taken op zich nemen;

K.

overwegende dat de beschikbaarheid, kwaliteit en betaalbaarheid van opvangfaciliteiten voor kinderen en zorgfaciliteiten voor ouderen en personen met een beperking belangrijke motoren voor de stijging van de participatie van vrouwen in de arbeidsmarkt blijven;

L.

overwegende dat de verdeling van huishoudelijke en verzorgende taken binnen het gezin ook gevolgen heeft voor vrouwelijk ondernemerschap en voor de participatie van vrouwen in de arbeidsmarkt, en dat het vinden van een evenwicht tussen werk en privéleven essentieel is voor de economische onafhankelijkheid van vrouwen; overwegende dat er in een kwart van de lidstaten geen regelingen zijn voor vaderschapsverlof;

M.

overwegende dat administratieve lasten nog steeds een negatief effect hebben op de ondernemingszin van zowel vrouwen als mannen en dat derhalve doeltreffende regel- en wetgeving noodzakelijk zijn om vrouwen economisch te emanciperen en te zorgen voor een stabiele economie met duurzame, slimme en inclusieve groei;

N.

overwegende dat vrouwen de graad van innovatie van hun eigen bedrijven lager inschatten dan mannen en slechts een klein percentage van de octrooien van het Europees Octrooibureau (EBO) aan vrouwen toegekend wordt (12);

O.

overwegende dat de studiekeuze van vrouwen, alsook de horizontale en verticale segregatie naar geslacht op de arbeidsmarkt, ertoe leiden dat het aantal vrouwen die een onderneming zouden kunnen oprichten op het gebied van wetenschap en technologie of die een uitvinding zouden kunnen omzetten in een rendabel product lager ligt dan het aantal mannen dat hiertoe in staat zou zijn; voorts overwegende dat wetenschap en technologie, innovatie en uitvindingen begrippen zijn die veeleer met mannen worden geassocieerd, waardoor deze werkterreinen minder aantrekkelijk worden voor vrouwen, hetgeen er ook toe leidt dat vernieuwingen en uitvindingen van vrouwen minder worden erkend en gewaardeerd;

P.

overwegende dat vrouwelijke ondernemers zich vaker richten op sectoren die als minder winstgevend worden beschouwd, zoals onderwijs, gezondheidszorg en gemeenschapswerk, in tegenstelling tot de door mannen gedomineerde sectoren waar het groeipotentieel veel hoger is, zoals technologie en IT, en vaker werken in kleinschalige ondernemingen met een kleinere groei en omzet; overwegende dat dit in 2012 in de EU-28 resulteerde in een gemiddeld netto-inkomensverschil van 6 % tussen vrouwelijke en mannelijke ondernemers (13);

Q.

overwegende dat nieuwe groene technologieën en ecologisch ondernemerschap een sector vormen die veel mogelijkheden biedt voor de ontwikkeling en bevordering van gelijk ondernemerschap, zowel op het vlak van gelijke toegang tot financiering als op het vlak van gelijke participatie van vrouwelijke en mannelijke ondernemers;

R.

overwegende dat het runnen van een eenmansbedrijf, een situatie waar veel vrouwen zich in bevinden, in de regel niet erg winstgevend is en een groot risico in zich draagt om zowel tijdens de werkzame periode, als na de loopbaan onder de armoedegrens terecht te komen;

S.

overwegende dat uit verschillende studies (14) blijkt dat vrouwelijke ondernemers bedrijven oprichten met minder kapitaal, waarbij zij kiezen voor kleinere leningen en eerder hun familie om advies en financiering vragen dan te kiezen voor schulden of eigenvermogensfinanciering van banken, „business angels”, private equity of durfkapitaal;

T.

overwegende dat de Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit tot doel heeft gelijke kansen voor vrouwen en mannen te bevorderen, maar dat de verhouding man-vrouw bij microleningen in 2013 60-40 was (15);

U.

overwegende dat vrouwelijke ondernemers afkeriger zijn dan mannen als het op schulden maken en het uitbreiden van hun zaak aankomt, doorgaans wegens een lager zelfvertrouwen in hun onderneming;

V.

overwegende dat de grotere moeilijkheid voor vrouwelijke ondernemers om toegang te krijgen tot financiering gedeeltelijk te maken kan hebben met de moeilijkheid om voldoende kredietverleden en managementervaring op te bouwen;

W.

overwegende dat stereotiepe ideeën over de vaardigheden van vrouwen en mannen op het gebied van ondernemerschap het oordeel van stakeholders over nieuwe bedrijven kunnen beïnvloeden; overwegende dat de hoge waarschijnlijkheid gediscrimineerd te worden bij het verkrijgen van financiering een effect kan hebben op de beslissing van vrouwen om al dan niet een bedrijf op te richten of dat met kleinere leningen te doen;

X.

overwegende dat het betrekken van mensen met verschillende achtergronden bij investeringsprocessen stereotiep en groepsdenken kan helpen voorkomen;

Y.

overwegende dat Richtlijn 2004/113/EG een verbod inhoudt op discriminatie op grond van geslacht bij toegang tot goederen en diensten, waaronder banken en financiële diensten en diensten die verband houden met het oprichten van een bedrijf; overwegende dat het moeilijk is om indirecte discriminatie op dit vlak te bewijzen en dat lidstaten niet over nauwkeurige gegevens en informatie over discriminatie bij toegang tot financiering beschikken;

Z.

overwegende dat uit gegevens blijkt dat vrouwen, ondanks de overtuiging dat vrouwelijke investeerders betere risicomanagers zijn (16), meer geneigd zijn risico te vermijden en minder zelfvertrouwen hebben; overwegende dat dit kan leiden tot een verminderd vermogen om vertrouwen te wekken bij externe partijen en bijgevolg hun financieringsmogelijkheden beïnvloedt;

AA.

overwegende dat vrouwelijke ondernemers aanzienlijk bijdragen aan het creëren van nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden, alsook aan de vermindering van sociale uitsluiting en de versterking van de sociale samenhang; overwegende dat de barrières voor vrouwen in sociaal ondernemerschap minder uitgesproken lijken en dat gelijke participatie in sociale sectoren een emanciperende ervaring is voor vrouwen, die het hen gemakkelijker maakt om ook in andere sectoren als ondernemer te beginnen;

AB.

overwegende dat vrouwelijke ondernemers grotendeels werkzaam zijn in sectoren die qua economisch rendement en concurrentie op de markt secundair zijn;

AC.

overwegende dat er een gebrek is aan onderzoek naar geslacht en toegang tot financiering voor sociale ondernemers, terwijl het verkrijgen van financiering voor sociale ondernemingen over het algemeen moeilijker lijkt;

AD.

overwegende dat lessen in ondernemerschap, zowel formele als informele, essentieel zijn om meer vrouwen en meisjes op dit vlak aan te moedigen;

1.

moedigt lidstaten aan om de waarde van vrouwelijke ondernemers voor hun economieën te erkennen, evenals de obstakels die overwonnen moeten worden; roept de lidstaten en de regio's op om concrete strategieën uit te werken om de ondernemersgeest bij vrouwen te stimuleren, rekening houdend met maatregelen op het gebied van behoeften, motivering en voorwaarden voor het wegwerken van genderstereotypen, alsook verschillende bestuurs- en leiderschapsstijlen en nieuwe vormen van bedrijfsorganisatie en -beheer;

2.

vraagt de Commissie ervoor te zorgen dat genderkwesties in alle toekomstige beleidsmaatregelen op het vlak van ondernemen volledig worden geïntegreerd;

3.

roept de lidstaten op om actief samen te werken met de privésector om de bedrijven die gendergelijkheid willen bevorderen en hun beste praktijken in de schijnwerpers te zetten;

4.

verzoekt de lidstaten maatregelen te nemen om vrouwelijke ondernemers te begeleiden, te ondersteunen en te adviseren bij het opzetten van pioniersbedrijven die op sociaal verantwoorde wijze meerwaarde en rijkdom genereren;

5.

roept de lidstaten op om op regionaal niveau naar geslacht uitgesplitste data te verzamelen, onder meer over ondernemerschap van vrouwen op diverse gebieden, teneinde de bijdrage van vrouwelijke ondernemers op sociaal gebied te erkennen, en om regelmatig verslag uit te brengen over hun aantal; beveelt aan dat data op Europees niveau verzameld en geconsolideerd worden met de steun van het Europees Instituut voor gendergelijkheid en Eurostat; beveelt aan dat genderkwesties door een gekwalificeerd genderdeskundige worden geïntegreerd in de methodologie van elk onderzoek over ondernemerschap, sociale economie en sociaal ondernemen en dat bijzondere aandacht wordt besteed aan de ervaringen van vrouwen die om verschillende redenen gemarginaliseerd zijn;

6.

verzoekt de Commissie de bevordering van vrouwelijk ondernemerschap op te nemen in haar toekomstige strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen na 2015;

7.

verzoekt vrouwelijk ondernemerschap holistisch te benaderen, gericht op het aanmoedigen en steunen van vrouwen bij het opbouwen van hun ondernemerscarrière, het faciliteren van de toegang tot financiering en bedrijfskansen, maar ook het scheppen van een milieu waarin vrouwen hun potentieel kunnen verwezenlijken en succesvolle ondernemers kunnen worden, door onder meer te zorgen voor een evenwicht tussen werk en privéleven, toegang tot opvangfaciliteiten voor kinderen en op maat gesneden opleidingen;

8.

verzoekt de EU-instellingen, de lidstaten en de regionale en lokale autoriteiten nog meer inspanningen te doen om te strijden tegen stereotypen en maatregelen te nemen tegen stereotiepe ideeën over de talenten en capaciteiten van mannen en vrouwen die nog steeds bestaan in door mannen gedomineerde sectoren zoals wetenschap en technologie, innovatie en uitvindingen; meent dat vrouwen in deze sectoren door besluitvormers en investeerders, de banken en de markt kunnen worden aanzien als minder geloofwaardig of minder professioneel, hetgeen ertoe leidt dat vrouwelijke ondernemers met scepticisme worden onthaald door potentiële klanten, toeleveranciers, partners, banken en investeerders en veel vasthoudender moeten zijn om hun kennis, vaardigheden en capaciteiten te bewijzen en toegang te krijgen tot de financiering die zij nodig hebben;

Evenwicht tussen werk en privéleven

9.

roept de Commissie en de lidstaten op om de waarde van ondernemerschap voor het evenwicht tussen werk en privéleven voor vrouwen en mannen te erkennen, de obstakels die vrouwelijk ondernemerschap bemoeilijken of zelfs onmogelijk maken, te elimineren en een coherent kader van maatregelen ter ondersteuning van de participatie van vrouwen in de arbeidsmarkt vast te stellen; pleit, in de nasleep van de beslissing om het voorstel tot aanpassing van de richtlijn inzake moederschapsverlof in te trekken en met het doel de vooruitgang van het gelijkekansenbeleid op EU-niveau te vrijwaren, voor een constructieve dialoog tussen de instellingen om te bekijken hoe maatregelen voor het evenwicht tussen werk en privé en een gelijke verdeling van de gezinstaken het best ondersteund en in praktijk gebracht kunnen worden, onder meer door de rol van mannen bij het bevorderen van gelijke kansen in het licht te stellen; brengt in herinnering dat ouderschaps- en vaderschapsverlof positieve gevolgen kunnen hebben voor de participatie van vrouwen in de arbeidsmarkt en moedigt de lidstaten waar dit nog niet het geval is aan om de invoering van vaderschapsverlof in overweging te nemen; vraagt de Commissie tegen het einde van 2016 concrete maatregelen voor te stellen, waaronder wetgevingsvoorstellen, om de participatie van vrouwen in de arbeidsmarkt te verhogen via maatregelen om het evenwicht tussen werk en privéleven te verbeteren;

10.

vraagt de Commissie en de lidstaten te benadrukken dat het belangrijk is de Barcelona-doelstellingen te behalen om een evenwicht tussen werk en privéleven mogelijk te maken voor iedereen, alsook de desbetreffende wetgevings- en niet-wetgevingsmaatregelen uit te voeren waarin wordt voorzien door de in augustus 2015 vastgestelde routekaart van de Commissie inzake het evenwicht tussen werk en privéleven, en de toepasselijke instrumenten en stimulansen, waaronder Europese fondsen zoals het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling, te gebruiken om betaalbare zorg voor kinderen en andere afhankelijke personen, met inbegrip van afhankelijke ouderen en familieleden met een beperking, te waarborgen; herinnert aan het belang van redelijke en flexibele arbeidstijden om ouders en zorgverstrekkers in staat te stellen een gezond evenwicht tussen werk en privéleven te vinden; herinnert eraan dat volledige bescherming qua sociale rechten belangrijk is voor de specifieke omstandigheden van zelfstandigen, zonder wie innovatief en inclusief ondernemerschap niet mogelijk is;

11.

wijst op de noodzaak om de traditionele taakverdeling tussen mannen en vrouwen in de maatschappij, het beroepsleven en het gezin te veranderen en een grotere participatie van mannen in de huishoudelijke taken en de zorg voor afhankelijke familieleden te stimuleren, bijvoorbeeld door verplicht vaderschapsverlof of niet-overdraagbaar ouderschapsverlof, en door een overheidsbeleid dat het met name voor vrouwen mogelijk maakt om gezinstaken en beroep echt met elkaar te verzoenen, vooral in sterk concurrerende sectoren waar lange werkdagen en flexibele uren worden verwacht, alsook door voortgezette opleidingen die het mogelijk maken om op de hoogte te blijven van de laatste technologische ontwikkelingen en mogelijkheden van de markt;

Informatie en netwerken

12.

benadrukt dat het belangrijk is om verder dan de opstartfase te kijken om vrouwen die voor het ondernemerschap hebben gekozen te helpen bij de consolidatie en uitbreiding van hun bedrijven en dat ook netwerken, uitwisseling van beste praktijken, mentorschap, vrouwelijke rolmodellen en peer-to-peer-steun voor deze vrouwen belangrijk zijn, onder meer om over te stappen naar meer innovatieve, duurzame en winstgevende sectoren zonder de voorwaarden voor een gezond algemeen welzijn op het spel te zetten;

13.

benadrukt het enorme potentieel van innovatieve en ondernemende vrouwen en de belangrijke rol die zij kunnen spelen voor de digitale transformatie van de economie; vraagt de Commissie en de lidstaten te investeren in het digitale potentieel van vrouwen en meisjes en een digitale ondernemerscultuur voor vrouwen en de integratie van vrouwen in en hun deelname aan de informatiemaatschappij volledig te steunen en te bevorderen;

14.

onderstreept het grote belang van publieke ruimten waar projecten tot ontwikkeling kunnen komen (voor grotere zichtbaarheid of als starterscentrum) en waar economische en fiscale bijstand wordt geboden, alsook relevante en actuele informatie en advies voor het opzetten van een zaak, met name voor nieuwe vrouwelijke ondernemers; onderstreept ook het belang van middelen voor de consolidering van bedrijven, een grotere aanwezigheid op sociale fora, beleidsmaatregelen die het combineren van werk en gezin bevorderen en een duidelijke boodschap vanwege de overheid over het belang van vrouwen voor de maatschappij, zowel ten behoeve van nieuwe als van ervaren vrouwelijke ondernemers;

15.

is verheugd over de oprichting van verschillende Europese netwerken voor vrouwelijke ondernemers; roept de Commissie op om actiever te communiceren over de verwezenlijkingen van vrouwelijke ondernemers en om hen expliciet erkenning te geven als mogelijke rolmodellen via de Enterprise Promotion Awards en de Europese wedstrijd voor sociale innovatie;

16.

is van mening dat de Europese netwerken van vrouwelijke ondernemers een Europees en nationaal netwerk moeten scheppen om vrouwen te helpen en te ondersteunen bij de zoektocht naar financiering en bij de adviesverlening over een gemakkelijkere toegang;

17.

roept de Commissie op om het gebruik van fora in haar komende Europese e-platform voor vrouwelijke ondernemers te benadrukken en daarin een stappenplan op te nemen voor toegang tot Europese financieringsmogelijkheden; vraagt de Commissie om het e-platform tegelijkertijd ook aantrekkelijk te maken voor mogelijke investeerders en voor overheidsdiensten van lidstaten, in een poging om de administratieve rompslomp voor vrouwelijke ondernemers te verminderen door de administratieve procedures te verduidelijken, en aldus een e-platform te creëren dat in de toekomst een referentie kan worden in de sector;

18.

verzoekt de Commissie om, zonder impact op de Commissiebegroting en binnen de bestaande structuur, in nauwe samenwerking met de lidstaten en bedrijven uit de privésector een Europees Zakencentrum voor vrouwen op te richten, dat kan dienen als steunpunt waar de initiatieven van de Commissie voor vrouwelijke ondernemers worden gepromoot, management- en technische steun wordt geboden, netwerken worden gecreëerd en bestaande netwerken gestimuleerd, via de EU-begroting gefinancierde zakeninitiatieven en programma's worden gemonitord en genderkwesties daarin worden geïntegreerd;

19.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om de toegang van vrouwelijke ondernemers tot de belangrijkste technische, wetenschappelijke en bedrijfsnetwerken te vergemakkelijken, aangezien de toegang tot deze netwerken van essentieel belang is om nieuwe bedrijfsideeën te ontwikkelen, potentiële klanten, toeleveranciers en partners te ontmoeten, inzicht te krijgen in de ontwikkelingen, kansen en zwakke punten van de markt, en strategische informatie, samenwerking en steun te vinden;

Toegang tot financiering

20.

roept de regeringen, overheidsdiensten en (waar deze bestaan) gelijkekansenorganen van de lidstaten op om met de financiële sector samen te werken betreffende hun verplichting om de gelijkheid van mannen en vrouwen qua toegang tot financiering voor freelancers en kmo's te waarborgen; vraagt hen de mogelijkheden te bekijken van de invoering van gendergelijkheid in hun rapportagestructuren over de toekenning van leningen, in de vaststelling van hun risicoprofielen, investeringsmandaten en personeelsstructuur, alsook in hun financiële producten en reclameboodschappen daarvoor;

21.

verzoekt de lidstaten om steunkaarten voor vrouwelijke ondernemers uit te werken en ondernemerschap en concurrentievermogen, gaande van ondernemingsgeest tot de toepassing van nieuwe technologieën of financiering van onderzoek, ontwikkeling en innovatie, te stimuleren;

22.

verzoekt de Commissie de integratie van genderkwesties bij de toekenning van EU-fondsen met betrekking tot ondernemerschap nauwgezet in de gaten te houden; stelt voor dat de Commissie genderquota invoert in elke op ondervertegenwoordigde en benadeelde groepen gerichte steun om vooruitgang naar gelijk ondernemerschap te garanderen;

23.

roept de Commissie en de lidstaten op om door het uitwerken van steunkaarten te zorgen voor een grotere zichtbaarheid van de bekostiging van ondernemingsactiviteiten door middel van onder meer microfinanciering in het kader van de Europese microfinancieringsfaciliteit, en na te gaan hoe met de privésector kan worden samengewerkt voor investeringen in „vrouwelijke” sectoren, zoals leninggaranties van de overheid;

24.

benadrukt dat alle mogelijke financiële stromen en in het bijzonder de Structuurfondsen in de volgende programmeringsperiode 2014-2020 moeten worden gebruikt;

25.

roept de lidstaten op om maatregelen en acties op te zetten om vrouwen die besluiten een onderneming op te richten te ondersteunen en te adviseren, en vrouwelijk ondernemerschap te stimuleren door de toegang tot financiering en andere bijstand te verbeteren en te vereenvoudigen en door bureaucratische en andere belemmeringen voor beginnende vrouwelijke ondernemers weg te werken;

26.

verzoekt de Commissie mogelijkheden te verkennen en voorstellen uit te werken om de belangstelling van vrouwen voor het oprichten van een bedrijf te stimuleren; wijst erop dat vrouwen met het nodige bedrijfsinzicht moeten worden geïnformeerd over steunprogramma's en financieringsmogelijkheden;

27.

vraagt de Commissie en de lidstaten om in nauwe samenwerking met het Europees Instituut voor gendergelijkheid naar geslacht uitgesplitste data te verzamelen over de toegang van ondernemers tot financiering en om nader te onderzoeken of er concrete bewijzen zijn van directe of indirecte discriminatie van vrouwen op dit vlak en, als dat het geval is, welke aanpak aangewezen is voor de externe factoren die een invloed hebben op het oordeel van investeerders over de levensvatbaarheid van door een vrouw geleide startende ondernemingen;

28.

verzoekt de Commissie bij de volgende herziening en bijwerking van de Small Business Act (SBA) en de SBA-jaarverslagen de specifieke uitdagingen waarmee vrouwelijke ondernemers worden geconfronteerd aan te pakken; meent dat deze uitdagingen in alle SBA-programma's in overweging moeten worden genomen en dat een bijkomend actieplan moet worden opgesteld om de obstakels voor vrouwelijke ondernemers te overwinnen;

29.

is ingenomen met de evaluatie door de Commissie van Richtlijn 2004/113/EG en de omzetting daarvan in nationaal recht door de lidstaten, maar betreurt het gebrek aan aandacht voor het opsporen van indirecte discriminatie; vraagt de Commissie om de richtlijn nog verder te herzien door meer doeltreffende maatregelen te overwegen om mogelijke discriminatie van deze aard tegen te gaan;

30.

is van mening dat een gemakkelijkere toegang tot financiering moet worden gewaarborgd voor vrouwelijke ondernemers in innovatieve en duurzame sectoren waarin meer mannen werkzaam zijn, met bijzondere aandacht voor de ICT-, bouw- en transportsector; vraagt dat in dit verband de controle wordt opgevoerd om te voorkomen dat vrouwen door mannen als „dekmantel” worden gebruikt om financiële faciliteiten te krijgen;

Onderwijs en opleiding over ondernemerschap

31.

verzoekt de lidstaten een ondernemerscultuur in onderwijs en opleiding te bevorderen; benadrukt het belang van vorming op alle niveaus, zowel formeel als informeel en met inbegrip van een leven lang leren, om ondernemerschap en bedrijfsontwikkeling te stimuleren, ook op het gebied van ICT, en met name op vakgebieden die voornamelijk meisjes aantrekken zoals gezondheidszorg en andere diensten; verzoekt de Commissie en de lidstaten stimuleringsmaatregelen te nemen om een evenwichtiger vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in het bedrijfsleven te verzekeren en de vertegenwoordiging van vrouwen aan te moedigen door vrouwen bewuster te maken van de voordelen van bedrijfsopleidingen;

32.

roept scholen en universiteiten op om meisjes en vrouwen aan te moedigen om vakken te volgen die leiden tot een loopbaan in de wetenschappelijke of financiële sector, of in snelgroeiende winstgevende sectoren zoals technologie, met inbegrip van groene technologie, digitale omgevingen en IT;

33.

roept lidstaten op tot samenwerking met de openbare sector, de privésector, ngo's, universiteiten en scholen teneinde meer opleidings- en niet-formele en informele leerprogramma's in te richten, waaronder programma's waarin studenten al op jonge leeftijd ontwikkelingsprojecten kunnen uitwerken op basis van echte bedrijfsconcepten en starterscentra die tot doel hebben jonge ondernemers weerbaarder te maken, en hen tegelijkertijd kennis laten maken met de arbeidsrechtencultuur, deze begrijpen en uitvoeren;

34.

vraagt de EU te investeren in programma's die de permanente opleiding van vrouwelijke werknemers en ondernemers faciliteren waardoor een continue aanpassing van hun vaardigheden en een kwalitatief hoogstaande professionele ontwikkeling worden gegarandeerd, met bijzondere aandacht voor de commerciële sector;

35.

beklemtoont het belang van toegang van vrouwelijke ondernemers, bijvoorbeeld via subsidiëring, tot opleidingen over regelgeving die van essentieel belang is voor het opzetten en beheren van een onderneming, zoals de wetgeving inzake de oprichting van bedrijven, intellectuele eigendom en gegevensbescherming, belastingregelingen en e-handel, beschikbare overheidssteun, enz., en tot opleidingen over nieuwe informatie- en communicatietechnologieën, het gebruik van sociale netwerken, onlinehandel, networking, enz.;

36.

constateert met bezorgdheid dat vrouwen doorgaans een negatief beeld hebben van hun eigen capaciteiten, waarschijnlijk ingevolge diepgewortelde stereotypen in de maatschappij, en vaker dan mannen aangeven over onvoldoende ondernemingsvaardigheden, zelfvertrouwen, assertiviteit en risicobereidheid te beschikken bij het opzetten van een onderneming, en meent dan ook dat moet worden voorzien in motiveringsprogramma's en psychologische steun om vrouwelijke ondernemers te helpen zelfvertrouwen op te bouwen;

Sociaal ondernemerschap

37.

roept de Commissie en de lidstaten op om onderzoek te voeren naar verklaringen voor de grotere voorkeur van vrouwen voor sociaal ondernemerschap en het mogelijke multiplicatoreffect ervan op traditioneel ondernemerschap;

38.

vraagt de Commissie en de lidstaten om ondersteuning bij de ontwikkeling van financiële instrumenten die bedrijven naargelang hun bijdrage aan de gemeenschap belonen en bij de ontwikkeling van betrouwbaarheidskeurmerken voor sociaal en milieu-ondernemerschap; raadt aan gendergelijkheid en vrouwenemancipatie op te nemen als maatregelen met sociale impact, die op hun beurt meer sociale ondernemers ertoe aanzetten hun onderneming vanuit een genderperspectief te beschouwen;

39.

benadrukt dat alternatieve zakenmodellen, zoals coöperaties en mutualiteiten, een belangrijke rol spelen voor de bevordering van gendergelijkheid en het bereiken van duurzame en inclusieve ontwikkeling en groei; vraagt de Commissie en de lidstaten deze alternatieve modellen te faciliteren en te bevorderen;

o

o o

40.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB L 373 van 21.12.2004, blz. 37.

(2)  PB C 130 van 30.4.2011, blz. 4.

(3)  PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23.

(4)  PB L 180 van 15.7.2010, blz. 1.

(5)  PB C 51 E van 22.2.2013, blz. 56.

(6)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0074.

(7)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0320.

(8)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0311.

(9)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0292.

(10)  Verslag „Statistical data on Women entrepreneurs in Europe”, Commissie, 2014.

(11)  Eurobarometer Flash 354 „Entrepreneurship in the EU and beyond”, Commissie, 2012.

(12)  Commissie (2008), verslag „Evaluation on policy: promotion of women innovators and entrepreneurship”.

(13)  Studie „Statistical data on Women entrepreneurs in Europe”, Commissie, 2014.

(14)  Parlement (2015), studie van de beleidsondersteunende afdeling „Women's Entrepreneurship: closing the gender gap in access to financial and other services and in social entrepreneurship”.

(15)  Tussentijdse evaluatie van de Europese microfinancieringsfaciliteit, Commissie, 2015.

(16)  Verslag „Women in Alternative Investments”, KPMG, 2015.


12.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/44


P8_TA(2016)0008

Op vaardigheden gerichte beleidsmaatregelen voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid

Resolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2016 over op vaardigheden gerichte beleidsmaatregelen voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid (2015/2088(INI))

(2018/C 011/05)

Het Europees Parlement,

gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name de artikelen 165 en 166,

gezien zijn resolutie van 6 juli 2010 over het bevorderen van de toegang van jongeren tot de arbeidsmarkt en het versterken van de positie van stagiair en leerling (1),

gezien de aanbeveling van de Raad over de invoering van een jongerengarantie,

gezien zijn resolutie van 16 januari 2013 over een jongerengarantie (2),

gezien zijn resolutie van 15 april 2014 getiteld „Hoe kan de Europese Unie bijdragen tot de totstandkoming van een stimulerend klimaat voor het scheppen van banen door ondernemingen, bedrijven en starters?” (3),

gezien zijn resolutie van 22 oktober 2014 inzake het Europees semester voor economische beleidscoördinatie: uitvoering van de prioriteiten voor 2014 (4),

gezien de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren (5),

gezien de aanbeveling van de Raad inzake een kwaliteitskader voor stages (6), en gezien de schriftelijke vraag E-010744/2015 van 2 juli 2015 over de aanbeveling van de Raad inzake een kwaliteitskader voor stages,

gezien de conclusies van de Raad van april 2015 betreffende een intensievere sectoroverschrijdende beleidssamenwerking om de sociaaleconomische uitdagingen voor jongeren doeltreffend aan te pakken (7),

gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap,

gezien de vragenlijst die het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap heeft aangenomen in verband met het initiële verslag van de Europese Unie (8),

gezien de achtergrondnota van Cedefop van juni 2013 getiteld „Roads to recovery: three skill and labour market scenarios for 2025”,

gezien de achtergrondnota van Cedefop van juni 2014 getiteld „Skill mismatch: more than meets the eye”,

gezien de achtergrondnota van Cedefop van november 2014 getiteld „The validation challenge: how close is Europe to recognising all learning?”,

gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's getiteld „Zesde verslag inzake economische, sociale en territoriale cohesie: investeren in groei en werkgelegenheid” (COM(2014)0473),

gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's getiteld „Europese strategie inzake handicaps 2010-2020: Een hernieuwd engagement voor een onbelemmerd Europa” (COM(2010)0636),

gezien het verslag van de Commissie van april 2015 getiteld „Piloting Youth Guarantee partnerships on the ground — A summary report of key achievements and lessons from the European Parliament Preparatory Action on the Youth Guarantee”,

gezien het verslag van Eurofound van 2015 getiteld „Youth entrepreneurship in Europe: values, attitudes, policies”,

gezien Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006, en met name hoofdstuk IV over het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief (9),

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en het advies van de Commissie cultuur en onderwijs (A8-0366/2015),

A.

overwegende dat binnen de Europese Unie momenteel 4,5 miljoen jongeren tussen 15 en 24 jaar werkloos zijn en dat meer dan 7 miljoen Europese jongeren tussen 15 en 24 jaar noch op de arbeidsmarkt actief zijn, noch studeren, noch een opleiding volgen;

B.

overwegende dat het werkloosheidspercentage in de gehele EU eind 2014 9,9 % bedroeg en dat het werkloosheidspercentage voor jongeren hier meer dan het dubbele van was, namelijk 21,4 %;

C.

overwegende dat jongeren in het bijzonder door de crisis getroffen zijn;

D.

overwegende dat een gebrek aan relevante vaardigheden en niet aan de vraag aangepaste onderwijs- en opleidingssystemen belangrijke oorzaken van jeugdwerkloosheid zijn; overwegende dat jongeren, ondanks het feit dat ze beter opgeleid en vaardiger zijn dan voorgaande generaties, nog altijd geconfronteerd worden met aanzienlijke structurele barrières bij hun zoektocht naar kwalitatief werk waarbij de Europese en nationale normen worden nageleefd; overwegende dat indien er geen duurzame kwalitatieve banen in Europa worden gecreëerd, de crisis van de jeugdwerkloosheid niet kan worden opgelost;

E.

overwegende dat vertraagde toetreding tot de arbeidsmarkt en langdurige perioden van werkloosheid negatieve gevolgen hebben voor de carrièrevooruitzichten, de loonopbouw, de gezondheid en de sociale mobiliteit;

F.

overwegende dat jongeren een troef zijn voor de Europese economie en dat jongeren, rekening houdend met toekomstige behoeften, in zichzelf moeten investeren om de vaardigheden te kunnen bieden waar de arbeidsmarkt om vraagt;

G.

overwegende dat jongeren kunnen worden onderverdeeld in drie grote groepen: studenten, werkenden en werklozen, en dat voor elk van deze groepen een apart beleid moet gelden om de integratie en de blijvende aanwezigheid op de arbeidsmarkt te garanderen, wat betekent dat jonge studenten moeten beschikken over de vaardigheden die noodzakelijk zijn om toe te treden tot de arbeidsmarkt, dat jonge werkenden gedurende hun carrière hun vaardigheden en hun scholing moeten bijhouden en dat voor het beleid met betrekking tot werkloze jongeren onderscheid moet worden gemaakt tussen actieve werkzoekenden en de zogenaamde NEET-groep van jongeren die noch aan de arbeidsmarkt deelnemen, noch een studie, noch een opleiding volgen;

H.

overwegende dat alle inspanningen moeten worden gedaan om ervoor te zorgen dat de onderwijssystemen de studenten op adequate wijze voorbereiden op hun beroepsmatige ontplooiing en dat een nauwe samenwerking tussen vertegenwoordigers van de onderwijssector, de sociale diensten (in voorkomend geval), de werkgevers en de studenten wordt gewaarborgd;

I.

overwegende dat de planning van opleiding en onderwijs aanzienlijk verbetert wanneer studenten- en jongerenorganisaties worden betrokken bij het besluitvormingsproces, en dus beter kan voldoen aan de vraag van de samenleving en de arbeidsmarkt alsmede aan de vereiste vaardigheden;

J.

overwegende dat kansarme, gediscrimineerde en kwetsbare groepen vaak niet de gelegenheid krijgen om hun talenten en vaardigheden te ontwikkelen wanneer geen rekening wordt gehouden met de sociale dimensie bij onderwijs-, werkgelegenheids- en sociale beleidsmaatregelen; overwegende dat voldoende financiële middelen moeten worden uitgetrokken voor de onderwijssector;

K.

overwegende dat de uitvoering, met ondersteuning van de werkgevers, de arbeidsbemiddelaars en de ouders, van doeltreffende op onderwijs, opleiding en vaardigheden gerichte maatregelen kan bijdragen aan het terugdringen van de jeugdwerkloosheid;

L.

overwegende dat aanwervers, personeelschefs, arbeidsbemiddelaars, werkgevers en onderwijspersoneel een passende opleiding moeten krijgen;

M.

overwegende dat de financiële crisis van 2008 extra problemen heeft gecreëerd met betrekking tot de toegang van jongeren tot de arbeidsmarkt, aangezien de economische conjunctuur meer invloed heeft op de jeugdwerkloosheid dan op de algemene werkloosheid omdat jongeren doorgaans over minder werkervaring beschikken;

N.

overwegende dat micro-, kleine en middelgrote ondernemingen tot de belangrijkste scheppers van werkgelegenheid in de EU behoren, goed zijn voor meer dan 80 % van alle banen en in veel 'groene' sectoren een voortrekkersrol hebben vervuld, maar dat zij wellicht moeilijkheden zullen ondervinden bij het anticiperen op de benodigde vaardigheden en het benutten van het banenpotentieel;

O.

overwegende dat ondernemerschap van jongeren kan bijdragen aan het terugdringen van de jeugdwerkloosheid en door middel van onderwijs en opleiding een impuls kan geven aan de inzetbaarheid van jongeren;

P.

overwegende dat regelingen voor stages en leerlingplaatsen binnen de EU wisselend succes hebben, afhankelijk van hun specifieke kenmerken;

Q.

overwegende dat de jongerengarantie, indien doelmatig ten uitvoer gelegd, een omvattende aanpak vormt om jongeren te helpen bij een geslaagde overgang naar de arbeidsmarkt of hoogwaardig onderwijs, zoals wordt aangetoond door de resultaten van de voorbereidende actie van het Europees Parlement inzake de jongerengarantie;

R.

overwegende dat doeltreffende resultaten met betrekking tot de jongerengarantie alleen kunnen worden bereikt middels een evaluatie van de reële arbeidsbehoeften van jongeren en van de sectoren waarin de werkgelegenheid zich ontwikkelt, zoals bijvoorbeeld de sociale economie en de groene economie, een evaluatie die vergezeld moet gaan van een voortdurende en nauwgezette monitoring, niet alleen van de projecten maar ook van de bureaus die deze projecten aanbieden, waarbij periodieke rapporten worden opgesteld over de voortgangsstatus van de betreffende maatregel ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid;

S.

overwegende dat het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief een cruciaal middel is voor het bieden van gerichte steun aan jongeren van de NEET-groep;

Samenwerking, participatie, partnerschappen

1.

merkt op dat de ontwikkeling van individuele vaardigheden en de verspreiding van kennis en vaardigheden behoren tot de sleutelelementen van een geïntegreerd werkgelegenheids- en sociaal beleid waarmee bovendien op de langere termijn groei kan worden verwezenlijkt, de Europese concurrentiekracht kan worden versterkt, de werkloosheid kan worden bestreden en gewerkt kan worden aan de opzet van een meer inclusieve Europese samenleving, mits de beleidsmaatregelen ter ontwikkeling van vaardigheden rekening houden met de meerlagige behoeften en mogelijkheden van werkloze jongeren; herinnert eraan dat de ontwikkeling van vaardigheden weinig effect sorteert indien het creëren van banen en passende bescherming van de sociale zekerheid niet parallel worden aangepakt;

2.

benadrukt dat „een nieuwe stimulans voor banen, groei en investeringen” een essentiële prioriteit is voor de Commissie en dat zij zich er in haar werkprogramma voor 2015 toe heeft verplicht praktische initiatieven te nemen om integratie en inzetbaarheid op de arbeidsmarkt te bevorderen, met name maatregelen om lidstaten te ondersteunen om jongeren aan het werk te krijgen; herhaalt dat het Parlement regelmatig verschillende oplossingen heeft voorgesteld waarbij werd benadrukt dat werkgelegenheid, onderwijs en opleiding van jongeren een van de belangrijkste beleidsprioriteiten van de EU moet zijn;

3.

herinnert eraan dat het van essentieel belang is dat jongeren, relevante belanghebbenden, organisaties en sociale partners worden betrokken bij de inspanningen ten behoeve van de ontwikkeling, uitvoering, monitoring en evaluatie van desbetreffende initiatieven die gericht zijn op ondersteuning van de jongerenwerkgelegenheid;

4.

onderstreept dat er enerzijds 24 miljoen werklozen zijn in Europa, waaronder 7,5 miljoen jongeren die geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen (de NEET-groep), en anderzijds 2 miljoen vacatures; merkt op dat er tal van overgekwalificeerde jongeren werkloos zijn, van wie de vaardigheden niet aansluiten op de vraag van de arbeidsmarkt; onderstreept in die context dat er sterke partnerschappen moeten worden opgericht tussen de plaatselijke autoriteiten, onderwijs- en arbeidsdiensten — zowel mainstream als gespecialiseerd — en de sociale partners en het bedrijfsleven ter ondersteuning van de totstandbrenging, uitvoering en monitoring van duurzame, inclusieve en hoogwaardige werkgelegenheidsstrategieën en actieplannen op korte en middellange termijn; dringt aan op hechtere en structurele samenwerking tussen het onderwijs op school en beroepsopleidingen, de overheid, het bedrijfsleven en de maatschappelijke organisaties, met name studenten- en jeugdorganisaties, om ervoor te zorgen dat vaardigheden beter aansluiten op de behoeften van de arbeidsmarkt, met inbegrip van mogelijkheden voor een tweede kans, met als doel de kwaliteit van onderwijs en opleiding te optimaliseren; beklemtoont dat deze betere samenwerking eveneens van cruciaal belang is voor een effectieve uitvoering van de jongerengarantie;

5.

is ingenomen met de door de Commissie voorgestelde instrumenten voor de ontwikkeling van vaardigheden en raming van de behoeften op het gebied van vaardigheden; benadrukt dat in het kader van de ontwikkeling van vaardigheden de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschap, technologie, engineering en wiskunde, die breed toepasbaar zijn in de economie, moet worden aangemoedigd; wijst er niettemin op dat er ambitieuzere maatregelen en investeringen nodig zijn; is van mening dat alle belanghebbenden op de arbeidsmarkt daarbij op alle niveaus nauw moeten worden betrokken teneinde te kunnen anticiperen op toekomstige behoeften aan vaardigheden;

6.

dringt er bij de lidstaten en bij regionale en lokale overheden op aan om samen met sociale partners en aanbieders van opleidingen strategieën voor de ontwikkeling van en anticipatie op vaardigheden aan te nemen en uit te voeren, zodat algemene, sectorgebonden en beroepsspecifieke vaardigheden worden verbeterd; benadrukt voorts het belang van partnerschappen en vertrouwen tussen onderwijsinstellingen, bedrijven, de sociale partners en overheidsinstanties;

7.

benadrukt de rol die hogeronderwijsinstellingen spelen bij het ontwikkelen van de kennis en competenties die afgestudeerden nodig hebben om succesvol de arbeidsmarkt op te gaan;

8.

benadrukt de essentiële rol van vakbekwame en ondersteunende leerkrachten en opleiders om het voortijdig verlaten van de school, met name in onderontwikkelde gebieden, tegen te gaan en de inzetbaarheid van jongeren te verbeteren; benadrukt dat leerkrachten beter door scholen, opleidingsinstituten, plaatselijke gemeenschappen en het onderwijsbeleid moeten worden ondersteund, o.a. door meer efficiënte en geactualiseerde opleiding in nieuwe vaardigheden, zoals ondernemers- en ICT-vaardigheden, bevordering van peer learning en de uitwisseling van beste praktijken, en gemakkelijker toegang tot opleidingskansen en verbeterde systemen van permanente BOO; benadrukt in dit verband het belang van investeren in levenslang leren voor leerkrachten; is sterk gekant tegen bezuinigingen op onderwijsbegrotingen, met name in combinatie met het verlagen van studiebeurzen en studietoelages en het verhogen van collegegelden;

9.

moedigt de integratie aan van nieuwe onderwijs- en opleidingsmethoden, die zijn ontwikkeld door leerkrachten om in te spelen op de specifieke behoeften van de klas;

10.

benadrukt dat aanbieders van onderwijs en opleidingen moeten samenwerken met het bedrijfsleven om te komen tot de ontwikkeling van getuigschriften die een betrouwbare en reële afspiegeling zijn van de werkelijke vaardigheden die de gediplomeerden gedurende hun leven hebben opgedaan;

11.

benadrukt het belang om jonge, innovatieve werkgevers te betrekken in een voortdurende dialoog tussen onderwijsinstellingen en werkgevers met als doel onderwijs en gespecialiseerde opleidingen beter af te stemmen op de vereisten van de arbeidsmarkt; verwelkomt en benadrukt het belang van begeleidingsprogramma's die bedoeld zijn om jongeren voor te bereiden op toekomstige banen;

12.

onderstreept het belang van administratieve capaciteit en functionerende arbeidsbureaus; vraagt dat het beginsel van partnerschap tussen overheidsinstellingen en het maatschappelijk middenveld wordt versterkt en dat wordt gezorgd voor een passende opleiding voor de plaatselijke en regionale autoriteiten, alsmede overige relevante belanghebbenden, teneinde een efficiënter en strategischer gebruik van Europese fondsen te verzekeren; vraagt daarnaast van de regeringen meer ambitie en inspanningen om te anticiperen op de behoeften van jongeren, het bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld, alsook op de behoeften van onderwijs- en opleidingsinstellingen door operationele werkgelegenheidsprogramma's sneller uit te voeren en de geboekte vooruitgang te evalueren;

13.

wijst op het belang van hechte sectoroverschrijdende samenwerking, met name tussen arbeidsdiensten en onderwijsinstellingen;

14.

herinnert eraan dat beleidsmaatregelen erop gericht moeten zijn de NEET-groep, met inbegrip van diegenen die de aansluiting hebben verloren, te helpen om hun opleiding voort te zetten of te integreren in de arbeidsmarkt;

15.

merkt op dat indien de Europese fondsen op een meer efficiënte en strategische manier worden ingezet, deze een buitengewoon geschikt instrument kunnen zijn voor de groei en ontwikkeling van universiteiten en ondernemingen; verzoekt om de inzet van meer financiële middelen voor de verspreiding van informatie over de Europese financieringsinstrumenten, alsmede voor de verbreding, binnen universiteiten en ondernemingen, van de noodzakelijke kennis en vaardigheden voor het zoeken naar financiering en voor het onderzoek naar en het beheer van de beschikbare financieringsprojecten;

16.

benadrukt dat het van cruciaal belang is dat een controle- en monitoringsysteem wordt ingesteld om te garanderen dat de EU-fondsen alleen worden ingezet voor kwaliteitsprojecten;

17.

pleit ervoor een EU-prijs in te stellen voor de beste projecten voor het bestrijden van jeugdwerkloosheid, die zou kunnen worden verbonden aan de pan-Europese wedstrijd „Europese jongerenprijs” en aan de Europese prijs „Voor de werkgelegenheid van jongeren in de Sociale Economie”; verzoekt de Commissie om zichtbaarheid te geven aan deze initiatieven om deze kwestie meer onder de aandacht te brengen en dichter aan te sluiten bij de behoeften van de burgers; benadrukt echter wel de noodzaak van budgettaire verantwoordelijkheid en pleit er derhalve voor dat dergelijke initiatieven worden bekostigd vanuit de bestaande begroting;

18.

dringt aan op een toekomst- en resultaatgerichte Europese vaardighedenstrategie als leidraad voor de nationale strategieën op dit gebied, en wenst dat deze in de nationale werkgelegenheidsplannen worden geïntegreerd en tevens een globaal kader bieden voor de sectorale actieplannen die in het werkgelegenheidspakket worden voorgesteld;

19.

verzoekt de lidstaten tevens zo snel mogelijk gevolg te geven aan de onderwijs- en arbeidsmarktgerelateerde landenspecifieke aanbevelingen van het Europees semester en andere aanbevelingen van de Commissie;

Kmo's en ondernemerschap

20.

onderstreept de cruciale rol van ondernemingen, onder meer kmo's, sociale ondernemingen en vertegenwoordigers van de solidaire economie en micro-ondernemingen, voor de opleiding in beroepsvaardigheden en voor het scheppen van banen voor jongeren; onderstreept dat de opleiding van jongeren hen moet voorbereiden op ondernemerschap in de breedst mogelijke zin; pleit ervoor dat in de onderwijscurricula aandacht wordt besteed aan de ontwikkeling, in een veilige omgeving, van de nodige beroepsvaardigheden voor het starten en leiden van een onderneming, alsook aan de bevordering van transversale competenties, vaardigheden en kennis voor ondernemerschap, die op doeltreffende wijze worden aangeboden door middel van praktische en concrete ervaringen; stelt voor om ondernemerschap als onderdeel van diverse vakken of als een afzonderlijk vak te onderwijzen en wijst op de noodzaak van toegang tot hoogwaardige stages en professionele training gedurende de gehele studie en na het behalen van een academische graad; onderstreept dat het aanleren van democratische vaardigheden en teamwerk, het leren nemen van verantwoordelijkheid en het analyseren van situaties deel uitmaken van een leven lang leren dat actief burgerschap ondersteunt; vraagt aandacht voor de mogelijkheden — en de voordelen daarvan — om meer mensen (bv. succesvolle jonge ondernemers of vertegenwoordigers van ngo's die tot doel hebben ondernemerschap te bevorderen) te betrekken bij het verstrekken van onderwijs over ondernemerschap;

21.

herinnert eraan dat de ondersteuning van ondernemerschap, begrip van economische verbanden en de versterking van de eigen verantwoordelijkheid en eigen initiatieven belangrijk zijn om jongeren aan te moedigen tot een actieve aanpak van de eigen carrière; meent dat het de taak is van de overheidsorganen, de onderwijssector, de ondernemingen en het maatschappelijk middenveld om ondernemerschap te stimuleren; herhaalt dat mobiliteit binnen ondernemingen moet worden bevorderd; herinnert aan de rol van financiële instellingen bij het opstarten van ondernemingen en de toegang tot financiering, en vraagt om investeringen, het ontwikkelen van vaardigheden en prognoses in opkomende en groeisectoren zoals schone technologieën en groene banen, omdat deze een groot potentieel hebben om hoogwaardige banen te creëren;

22.

onderstreept dat ondernemersvaardigheden ook kunnen worden verworven door middel van programma's voor de ontwikkeling van vaardigheden die zijn georganiseerd buiten het algemene onderwijsstelsel, en dat deze programma's coaching- en mentoractiviteiten kunnen omvatten die worden geboden door ervaren trainers, ondernemers en bedrijfsdeskundigen, en die niet alleen voorzien in waardevolle zakelijke kennis, advies en feedback aan potentiële ondernemers, maar deze laatste groep ook in staat stellen een waardevol netwerk aan contacten met bestaande ondernemingen en ondernemers op te bouwen, dat anders over veel langere tijd moet worden opgebouwd;

23.

onderstreept de noodzaak om bestaande administratieve en financiële vereisten voor het starten en leiden van een onderneming te verlichten door een vereenvoudiging van de procedures, gemakkelijker toegang tot krediet, durfkapitaal en microfinanciering voor startende bedrijven, gegarandeerde toegang tot hogesnelheidsinternet, op maat gesneden advies en de introductie van stimuleringsmaatregelen voor ondernemers die zo mogelijk jonge mensen in dienst nemen; onderstreept het belang van microfinanciering en het EU-programma voor werkgelegenheid en sociale innovatie („EaSI”), alsook het Investeringsplan voor Europa, om deze doelen te bereiken; wijst op de noodzaak van het vestigen van een enkel loket om alle relevante administratieve procedures met betrekking tot het starten en leiden van een onderneming af te handelen; herinnert eraan dat in alle administratieve vereisten rekening moeten worden gehouden met de rechten van de werknemers;

24.

roept de lidstaten op om deel te nemen aan het Erasmusprogramma voor jonge ondernemers en om dit programma te promoten bij jongeren die een zakelijk project willen starten, zodat deze jongeren ervaring in het buitenland kunnen opdoen en nieuwe vaardigheden kunnen verkrijgen die hen zullen helpen bij het tot een succes maken van hun ondernemerschap;

25.

wijst er andermaal op dat de creatieve bedrijfstakken tot de ondernemendste en snelst groeiende sectoren behoren, en dat creatief onderwijs overdraagbare vaardigheden ontwikkelt zoals creatief denken, probleemoplossend vermogen, teamwerk en vindingrijkheid; erkent dat de kunst- en mediasector grote aantrekkingskracht uitoefent op jonge mensen;

26.

herinnert aan de verscheidenheid van banen die verbonden zijn met traditionele vaardigheden, vaak vaardigheden die niet naar elders kunnen worden verplaatst, en die bovendien de plaatselijke economie helpen stimuleren en van cultureel belang zijn; moedigt de lidstaten aan ervoor te zorgen dat ambachten en beroepen met traditionele en culturele elementen behouden blijven en worden doorgegeven aan jongere generaties door de tenuitvoerlegging van gespecialiseerde programma's;

27.

vraagt dat gunstige voorwaarden voor de sociale economie worden gecreëerd om het scheppen van banen voor jongeren te combineren met de ontwikkeling van sociaal kapitaal; dringt erop aan om ondernemingen in de sociale en solidaire economie beter te integreren in de nationale en Europese actieplannen voor werkgelegenheid, ontwikkeling van vaardigheden en maatschappelijke integratie, met als doel hun werkgelegenheidspotentieel en hun bijdrage aan de verwezenlijking van de kerndoelen van de Europa 2020-strategie te ontsluiten en te benutten;

28.

brengt in herinnering dat werkgevers en ondernemers een grote rol spelen doordat ze mensen opleiden op de werkvloer en stages bieden, en dat dit verder moet worden ondersteund en ontwikkeld;

29.

wijst erop dat beleidsmaatregelen ter bevordering van ondernemerschap onder jongeren planning op de middellange en lange termijn vereisen; benadrukt dat beleidsmaatregelen ter bevordering van ondernemerschap rekening moeten houden met de verschillende vereisten van elke lidstaat;

30.

pleit voor effectieve ondersteuning van maatschappelijk verantwoorde, groene en duurzame ondernemingsprojecten, evenals de bevordering van duurzame alternatieve modellen zoals coöperaties die uitgaan van een democratisch besluitvormingsproces en die proberen een positief effect te hebben op de lokale gemeenschap;

Vaardigheden voor inzetbaarheid van werknemers

31.

wijst eens te meer op de dringende behoefte om de kwalificaties en motivatie van adviseurs die werkzaam zijn bij openbare arbeidsbureaus te verbeteren, zodat zij op een proactieve manier kunnen ingaan op de behoeften van jonge werkzoekenden en deze kunnen helpen aanvullende kwalificaties op te doen en te bepalen welke vaardigheden zij nodig hebben voor de arbeidsmarkt;

32.

herinnert eraan dat een goede, op maat gesneden studiekeuzevoorlichting en -ondersteuning in alle onderwijs- en opleidingsstadia noodzakelijk zijn en dat zij het risico van vroegtijdig schoolverlaten kunnen verminderen, alsook kunnen helpen om de moeilijkheden bij de eerste stappen op de arbeidsmarkt te overwinnen; onderstreept dat deze beroepsoriëntatie vast in de curricula verankerd moet zijn en in samenwerking met het bedrijfsleven en de arbeidsbureaus tot stand moet komen; benadrukt dat het leren van talen en digitale geletterdheid van fundamenteel belang zijn;

33.

wijst op het gebrek aan hoogwaardige beroepskeuzebegeleiding in de lidstaten; benadrukt de noodzaak om de kwaliteit van de beroepskeuzebegeleiding op scholen te verbeteren en voortdurende professionele training te bieden aan beroepskeuzeadviseurs, zodat deze voldoende gekwalificeerd zijn om studenten en scholieren te helpen een geschikt beroepstraject te kiezen;

34.

roept de lidstaten op beste praktijken van systemen voor schoolloopbaanbegeleiding te evalueren, waarbij er toezicht wordt gehouden op scholieren vanaf een vroeg stadium tot en met de eerste stappen op de arbeidsmarkt;

35.

benadrukt dat de behoeften voor toekomstige vaardigheden periodiek moeten worden gemonitord en moedigt de lidstaten en alle relevante belanghebbenden derhalve aan goede praktijken in dit opzicht uit te wisselen en verdere hulpmiddelen voor monitoring en prognose te ontwikkelen;

36.

is verheugd over de transformatie van de bestaande EU-Skills Panorama-website, die zorgt voor een omvattender en gebruiksvriendelijker centraal informatiepunt over de vaardigheden die nodig zijn voor beroepen en sectoren in de EU, en die beleidsmakers, deskundigen, arbeidsbureaus, loopbaanadviseurs en individuen helpt betere en weloverwogener beslissingen te nemen;

37.

dringt bij de lidstaten aan op de uitwisseling van goede praktijken in beroepsopleiding en opleiding middels het aanleren van vaardigheden, om zo de toegang van jongeren tot de arbeidsmarkt te verzekeren, en vraagt hen zo nodig opleidingsprogramma's te herzien en daarbij te anticiperen op de behoeften van de markt; beklemtoont het belang van praktische, ondernemings-, coderings- en e-vaardigheden, die onmisbaar zijn voor professionele ontwikkeling in de 21e eeuw; wijst tevens op het belang om uitvoering te geven aan het actieplan ondernemerschap 2020 en de EU-strategie voor e-vaardigheden; herinnert eraan dat levenslange begeleiding inzake de ontwikkeling van een professionele loopbaan gedurende het gehele werkende leven beschikbaar moet zijn, zodat mensen hun vaardigheden en kennis kunnen blijven ontwikkelen;

38.

roept de lidstaten op de mogelijkheden van professionele mobiliteit onder jongeren die stage lopen te ondersteunen en te bevorderen om deze jongeren in staat te stellen hun vaardigheden te ontwikkelen in contact met andere opleidingssystemen en andersoortige ondernemingen, maar ook om hen de mogelijkheid te geven een vreemde taal te spreken, hetgeen hen zal helpen bij het vinden van een duurzame plek op de arbeidsmarkt;

39.

benadrukt dat het van belang is „zachte vaardigheden” te ontwikkelen die het gemakkelijker maken om te onderhandelen op de arbeidsmarkt en een loopbaan op te bouwen, en die een essentieel onderdeel vormen van beroepskennis en -ervaring;

40.

wijst op de dringende behoefte om niet-formele en informele leerprocessen, met inbegrip van vrijwilligerswerk, te bevorderen, omdat zij een onschatbaar hulpmiddel vormen om jongeren te helpen de vaardigheden op te doen die nodig zijn voor het werkende leven;

41.

wijst er nogmaals op dat niet-formele en informele leerprocessen van cruciaal belang zijn voor de ontwikkeling van zachte vaardigheden, zoals communicatieve en besluitvormingsvaardigheden; roept derhalve op tot investeringen in inclusieve mogelijkheden voor het leveren van niet-formele en informele leerprocessen en tot de erkenning van het effect en de waarde van de ervaring, vaardigheden en competenties die daaruit voortvloeien;

42.

dringt aan op de opzet van een onderwijs- en opleidingssysteem waarbinnen vernieuwende maar ook toegankelijke benaderingen worden geïntroduceerd, een systeem dat zich naast de ontwikkeling van intellectuele en technische vaardigheden evengoed concentreert op de basisvaardigheden;

43.

benadrukt dat het belangrijk is dat het Europees banennetwerk EURES verder wordt ontwikkeld, met name in de grensregio's, om jongeren te stimuleren zich te richten op arbeidsaanbiedingen, stages of leerlingplaatsen in het buitenland, en om jongeren te begeleiden in hun mobiliteit door hulp en raad te bieden bij hun loopbaan;

44.

wijst erop dat onderwijs- en vaardigheidsbeleid niet alleen gericht moet zijn op het vervullen van de behoeften van de arbeidsmarkt, maar ook op het toerusten van mensen met de noodzakelijke transversale competenties om zich als actieve en verantwoordelijke burgers te ontwikkelen; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan te respecteren dat onderwijs en opleiding een fundamenteel recht vormen en op zichzelf zeer waardevol zijn;

45.

beklemtoont het belang van holistisch onderwijs, bijvoorbeeld in de vorm van burgerschapsvorming, hetgeen een integraal onderdeel moet zijn van alle onderwijsrichtingen en ertoe kan bijdragen dat jongeren worden voorbereid op de overgang naar het werkende leven;

46.

benadrukt dat het van belang is om de leercapaciteit van studenten te vergroten en hen te voorzien van doelmatige leerstrategieën; benadrukt dat leren leren de verwerving van kennis, vaardigheden, instelling en geschiktheid zal vergemakkelijken, hetgeen jongeren in staat zal stellen hun eigen leerdoelen vast te stellen, te plannen en te verwezenlijken waardoor zij zelfstandig lerenden worden die kunnen inspelen op de ingrijpende veranderingen op de arbeidsmarkt;

47.

benadrukt dat sportbeoefening de deelnemers de mogelijkheid biedt om een breed scala aan transversale vaardigheden te ontwikkelen, hetgeen hun inzetbaarheid verhoogt en hen helpt als leiders te slagen en hun doelen te bereiken; benadrukt verder de link tussen sportbeoefening, inzetbaarheid, onderwijs en opleiding;

48.

maakt zich zorgen over de lage score die is vastgesteld bij de laatste PISA-enquête (Programme for International Student Assessment, internationaal onderzoek naar schoolprestaties) in bepaalde lidstaten; roept de lidstaten op om van onderwijs een prioriteit te maken teneinde de doelstellingen van de Europa 2020-strategie te behalen;

49.

benadrukt dat opleidingen op de werkplek en kwaliteitsvolle en vormende leerlingplaatsen, versterkt door partnerschappen tussen scholen, opleidingsinstellingen en het bedrijfsleven, manieren zijn om de toegang van jongeren tot de arbeidsmarkt te verbeteren en dat een beter gebruik van deze mogelijkheden de groep potentiële kandidaten voor vacatures kan vergroten en hen beter kan voorbereiden op het werk door de loopbaanoriëntatie te verbeteren; constateert van het succes van dergelijke beleidsmaatregelen in een aantal lidstaten; stelt dat de uitwisseling van beste praktijken op dit vlak mogelijk kan bijdragen aan vermindering van de jeugdwerkloosheid; benadrukt dat achtergestelde leerlingen behoefte hebben aan bijzondere ondersteuning, bijvoorbeeld begeleiding en ondersteunende cursussen, en dat ondernemingen behoefte hebben aan ondersteuning bij de uitvoering van administratieve en organisatorische taken;

50.

wijst op de waarde van hoogwaardige leerlingplaatsen in alle arbeidssectoren en roept de Commissie en de lidstaten op om vrouwen aan te moedigen om te kiezen voor van oudsher door mannen gedomineerde leerlingplaatsen en beroepen;

51.

beklemtoont dat een soepele overgang van onderwijs naar werken bevorderd moet worden door theoretisch onderwijs te verbinden aan praktische opleidingen en vaardigheden voor inzetbaarheid te integreren in het academisch kerncurriculum, en door te zorgen voor kwaliteitsvolle stageplaatsen zoals gesteld in het Europees Kwaliteitshandvest voor stages, alsook door middel van de erkenning van kwalificaties die zijn verworven in het formeel en niet-formeel onderwijs, of gedurende ervaringen met vrijwilligerswerk; beklemtoont dat er voor kwaliteitsvolle stages/leerlingplaatsen altijd duidelijke leerresultaten moeten zijn opgesteld en dat leerlingen niet mogen worden uitgebuit;

52.

herinnert eraan dat aan de behoeften aangepaste kwaliteitsvolle stage- en leerlingplaatsen tot werk moeten leiden en dat stages bedoeld zijn ter voorbereiding op werk; veroordeelt ieder misbruik, met inbegrip van valse stages die de verwerving van socialezekerheidsrechten van werkenden ondergraven; wijst erop dat stages moeten leiden tot betere vaardigheden en inzetbaarheid; roept de lidstaten op om ontradende maatregelen te nemen om misbruik van stages te voorkomen en de voorlichtingscampagnes over de rechten van leerlingen op te voeren;

53.

is ingenomen met het kwaliteitskader voor stages en de Europese Alliantie voor leerlingplaatsen; wijst op het belang dat de Commissie de uitvoering daarvan in de lidstaten nauwlettend volgt; dringt er bij de Alliantie voor leerlingplaatsen op aan de toegankelijkheid van leerlingplaatsen voor jongeren te bevorderen door op te roepen tot het wegnemen van barrières zoals lesgeld voor leerlingen;

54.

herinnert eraan, in het licht van de competentie van de lidstaten op dit vlak, dat het duaal model van onderwijs en de verwerving van praktische, sociale en communicatieve vaardigheden van groot belang is; benadrukt dat maatschappelijke en communicatieve vaardigheden het vertrouwen van jongeren kunnen vergroten en hun intrede op de arbeidsmarkt kunnen vergemakkelijken; wijst erop dat het duaal model gericht moet zijn op de sociale, economische en culturele context van elk land en niet moet worden gezien als het enige juiste BOO-systeem; vraagt derhalve om erkenning en versterking van het duale leren op alle niveaus;

55.

roept op tot betere samenwerking tussen onderwijsinstellingen (zowel beroeps- als hoger onderwijs) en ondernemers ten aanzien van het ontwikkelen van curricula die zijn aangepast aan de behoeften van de arbeidsmarkt;

56.

vraagt aandacht voor de voordelen van een flexibele, studentgerichte onderwijsbenadering op grond waarvan de studierichting kan worden gewijzigd of aangepast overeenkomstig de behoeften van de student en deze dus niet is gebonden aan zijn of haar aanvankelijke keuze;

57.

waarschuwt de lidstaten tegen de grote verscheidenheid aan contractsoorten die jongeren krijgen aangeboden; vraagt dat dit wordt onderzocht met als doel de efficiëntie te verbeteren;

58.

dringt er bij de lidstaten op aan de aantrekkelijkheid van programma's en studies voor wetenschap, technologie, engineering en wiskunde te verhogen om de huidige tekorten op dit gebied aan te vullen; benadrukt echter dat de humane wetenschappen en algemene humanistische kennis onontbeerlijk zijn om effectief gebruik te maken van de kansen die geboden worden door de bovengenoemde disciplines, en dat zij derhalve in hun instellingen effectieve steun moeten ontvangen en een uitdrukkelijke rol moeten spelen in de ontwikkeling van de curricula; dringt er bij de lidstaten op aan een sectoroverschrijdende aanpak tussen verschillende vakgebieden binnen onderwijsinstellingen aan te moedigen, zoals gezamenlijke programma's van kunsten, wetenschappen, ICT, techniek, bedrijfseconomie en andere relevante vakgebieden;

59.

moedigt lidstaten aan dringend nieuwe technologieën in het leerproces op te nemen, en op alle onderwijsniveaus en in alle onderwijs- en opleidingstypen, ook voor het onderwijzend personeel, het onderwijs in digitale en ICT-vaardigheden te intensiveren en te verbeteren, om ervoor te zorgen dat er meer op digitale vaardigheden afgestemde diploma's en curricula komen en om jongeren te motiveren ICT te studeren en te kiezen voor gerelateerde loopbanen; benadrukt dat er op scholen en universiteiten voor een betere technologische basis en voor de nodige infrastructuur moet worden gezorgd; benadrukt in dit verband het belang van open educational resources (OER), die ervoor zorgen dat iedereen toegang heeft tot onderwijs en die de inzetbaarheid vergroten door het proces van levenslang leren; herhaalt dat meisjes en jonge vrouwen moeten worden aangemoedigd om ICT-studies te volgen;

60.

benadrukt dat er maatregelen moeten worden ontwikkeld om meisjes aan te moedigen wetenschap, technologie, engineering en wiskunde te volgen en dat er kwalitatieve loopbaanbegeleiding moet worden ingevoerd om hen te ondersteunen hun professionele loopbaan op dit vlak voort te zetten, omdat vrouwen nog altijd fors ondervertegenwoordigd zijn in beroepen op voornoemde vlakken en slechts 24 % van de wetenschappelijke en technische beroepsbevolking vormen, en omdat voornoemde beroepen tot de top 20 van knelpuntvacatures in de EU-lidstaten behoren;

61.

wijst erop dat, ondanks het feit dat sommige lidstaten te kampen hebben met hoge jeugdwerkloosheidscijfers en andere lidstaten met niet-ingevulde vacatures, de arbeidsmobiliteit binnen de EU internationaal gezien laag blijft; wijst derhalve eens te meer op het belang van de mobiliteit van werknemers voor een concurrerende arbeidsmarkt en benadrukt het belang om de taalkundige en culturele barrières te verminderen die waarschijnlijk een beperking vormen voor deze mobiliteit, door sectorspecifieke taalcursussen en -trainingen op te zetten voor interculturele communicatie voor werklozen;

62.

benadrukt dat het van belang is dat tekorten aan vaardigheden en mismatches worden aangepakt door de mobiliteit van de leerlingen te faciliteren, door de grensoverschrijdende erkenning van kwalificaties, door een beter gebruik van alle EU-instrumenten en -programma's zoals Erasmus+, de Europese kwalificatiestructuur, het Europees vaardighedenpaspoort, de Jeugdgarantie, de Europass CV, de Entrepreneurial Skills Pass (ESP), EURES, Kennisallianties, de Europese Alliantie voor leerlingplaatsen, het Europees puntenoverdrachtsysteem, het Europees referentiekader voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding (EQAVET) en het Europees systeem voor overdracht van leerresultaten voor beroepsonderwijs en -opleiding (ECVET); benadrukt het belang van ESCO, dat de vaardigheden, competenties en kwalificaties die relevant zijn voor de EU-arbeidsmarkt en onderwijs en opleiding inventariseert en categoriseert in 25 Europese talen; benadrukt in dit verband het belang van adequate overdraagbaarheid van sociale rechten binnen de Unie en herhaalt het belang van Erasmus+, het Europees Sociaal Fonds en EURES in dit opzicht; dringt er bij de lidstaten op aan opleidingscursussen te bevorderen in specifieke sectoren waar er een grote kloof is tussen vraag en aanbod;

63.

pleit ervoor optimaal gebruik te maken van de huidige EU-fondsen zoals het Erasmus+-programma om de ontwikkeling van transversale vaardigheden en competenties onder jongeren te stimuleren teneinde de jeugdwerkloosheid in de EU effectiever te bestrijden;

64.

wijst op Erasmus+ als een belangrijk instrument dat de kwaliteit van BOO in de gehele EU moet waarborgen en moedigt internationale uitwisseling ten behoeve van beroepsopleiding aan;

65.

herinnert eraan dat de efficiënte implementatie van de jongerengarantie en het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief kan helpen om de arbeidskansen van jongeren te verbeteren door onderwijstekorten op te vangen en vaardigheden aan te bieden die relevant zijn voor de behoeften van een duurzame arbeidsmarkt en economie, kan zorgen voor een waardevolle werkervaring en de oprichting van succesvolle ondernemingen kan vergemakkelijken; herinnert eraan dat het uit dit oogpunt noodzakelijk is om over te gaan tot een evaluatie van de reële arbeidsbehoeften van jongeren en van de sectoren waarin de werkgelegenheid zich ontwikkelt, zoals bijvoorbeeld de sociale economie en de groene economie, een evaluatie die vergezeld moet gaan van een voortdurende en nauwgezette monitoring, niet alleen van de projecten maar ook van de bureaus die deze projecten aanbieden, waarbij periodieke rapporten worden opgesteld over de voortgangsstatus van de betreffende maatregel ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid;

66.

benadrukt dat het noodzakelijk is de administratieve procedures voor de invoering van de jongerengarantie te vereenvoudigen en benadrukt de dringende noodzaak om alle bureaucratische hindernissen weg te nemen die de doelmatigheid van de jongerengarantie zouden kunnen beperken;

67.

verwelkomt het recente besluit van de medewetgevers van de EU inzake de verhoogde voorfinanciering van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief, dat moet zorgen voor een soepele implementatie van dit belangrijk initiatief voor de regio's en staten die met financiële problemen kampen; vraagt de lidstaten en de lokale en regionale autoriteiten de beschikbare middelen te gebruiken voor het doorvoeren van de noodzakelijke verbeteringen en het creëren van duurzame in plaats van ad-hocoplossingen; roept de lidstaten op de operationele programma's van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief snel en effectief uit te voeren;

Gelijke kansen

68.

benadrukt dat de ontwikkeling van vaardigheden, indien uitgevoerd als geïntegreerd concept, ook een mechanisme kan worden dat leidt tot en bijdraagt aan gelijke kansen voor personen die tot kansarme groepen behoren, met inbegrip van achtergestelde minderheden, met name kinderen en jongeren uit door armoede getroffen gezinnen, langdurig werklozen, met inbegrip van tweedegeneratiewerklozen, migranten en mensen met een handicap; benadrukt dat preventie en levenslange ondersteuning en begeleiding vanaf een zo vroeg mogelijk stadium voor kansarme groepen van het grootste belang zijn om de arbeidsmarkt een productieve en in hoge mate vaardige beroepsbevolking te bieden; wijst er tevens op dat steun moet worden geboden en dat vaardigheden moeten worden ontwikkeld aan de hand van training voor werkgevers, aanwervers en personeelschefs, teneinde de inclusie van kansarme groepen op de arbeidsmarkt te ondersteunen; benadrukt dat de inclusie van de meest benadeelden vraagt om de juiste opleiding van werkgevers, human resource-teams en leerkrachten teneinde dit deel van de samenleving op de best mogelijke manier te ondersteunen en hun integratie in de arbeidsmarkt zo effectief mogelijk te laten verlopen; herhaalt het belang van toegang tot onderwijs voor iedereen;

69.

benadrukt dat het ontwikkelen van netwerkvaardigheden van groot belang is voor alle jongeren, maar met name voor jongeren met een beperkte werkervaring en jongeren uit ondervertegenwoordigde en benadeelde groepen; benadrukt dat het onderwijzen van netwerken een strategie kan zijn om werkgelegenheid, loopbaanontwikkeling en -oriëntatie te faciliteren;

70.

wijst erop dat terwijl vrouwen de meerderheid (60 %) van het aantal personen met een academische graad in de Europese Unie vormen, de mate waarin ze aan de arbeidsmarkt deelnemen en daar promotie maken niet hun volledige potentieel uitdrukt; benadrukt dat inclusieve en duurzame economische groei slechts bereikt kan worden als de kloof tussen de onderwijsprestaties van vrouwen en hun positie op de arbeidsmarkt wordt gedicht, met name door een einde te maken aan horizontale en verticale segregatie;

71.

wijst erop dat arbeidsbureaus meer moeten doen om ervoor te zorgen dat personen met een handicap overeenkomstig het VN-Verdrag voor de rechten van personen met een handicap, niet fysiek worden uitgesloten van de toegang tot hun diensten;

72.

roept de lidstaten en de Commissie op om goede praktijken te bevorderen en de inclusie van jongeren met een handicap in het onderwijs, met inbegrip van programma's voor een leven lang leren, en op de werkvloer te ondersteunen middels maatregelen zoals investeringen in sociale ondernemingsinitiatieven die deze jongeren steunen of financiële stimuleringsmaatregelen voor organisaties die deze jongeren aanstellen;

73.

benadrukt hoe belangrijk het is dat wordt gezorgd dat personen met een handicap toegang hebben tot financiële steun en toelagen, die een integraal onderdeel moeten vormen van de voorlichtings- en onderwijsprogramma's ter bevordering van ondernemerschap;

Nieuwe generatie, nieuwe kansen, nieuwe uitdagingen

74.

merkt op dat jongeren die zijn opgegroeid in een tijd van snelle technologische vooruitgang niet alleen potentieel, talenten en vaardigheden, maar ook waarden en prioriteiten hebben die verschillen van de vorige generatie, en dat het daarom de moeite loont om te wijzen op de noodzaak van programma's en initiatieven die de kloof tussen de generaties kunnen overwinnen; merkt op dat dit zal leiden tot meer begrip voor de sterke punten van de jongere generatie, zoals multitasking, creativiteit, mobiliteit, bereidheid tot verandering en met name teamwerk; benadrukt dat de onderwijs- en opleidingssystemen voldoende soepel moeten zijn zodat jonge mensen hun vaardigheden en talenten ten volle kunnen ontwikkelen; benadrukt bovendien dat het personeel van aanwervings- en arbeidsvoorzieningsdiensten goed opgeleid moet zijn en moet beschikken over vaardigheden waardoor zij de nieuwe generatie begrijpen; merkt tevens op dat niet alle jongeren automatisch over de vaardigheden en vermogens beschikken om aan alle digitale behoeften te voldoen en brengt daarom in herinnering dat een gelijke toegang tot en opleiding in digitale instrumenten voor iedereen belangrijker is dan ooit;

o

o o

75.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 351 E van 2.12.2011, blz. 29.

(2)  PB C 440 van 30.12.2015, blz. 67.

(3)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0394.

(4)  Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0038.

(5)  PB L 394 van 30.12.2006, blz. 10.

(6)  PB C 88 van 27.3.2014, blz. 1.

(7)  PB C 172 van 27.5.2015, blz. 3.

(8)  CRPD/C/EU/Q/1.

(9)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 470.


12.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/55


P8_TA(2016)0009

Naar een akte voor een digitale interne markt

Resolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2016 over „Naar een akte voor een digitale interne markt” (2015/2147(INI))

(2018/C 011/06)

Het Europees Parlement,

gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Strategie voor een digitale eengemaakte markt voor Europa” (COM(2015)0192) en het begeleidend werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2015)0100),

gezien de mededeling van de Commissie van 2 juli 2014 getiteld „Naar een bloeiende data-economie” (COM(2014)0442),

gezien het Besluit (EU) 2015/2240 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 tot vaststelling van een programma inzake interoperabiliteitsoplossingen en gemeenschappelijke kaders voor Europese overheidsdiensten, bedrijven en burgers (ISA2-programma) als middel om de overheidssector te moderniseren (1),

gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Ontsluiting van het potentieel van crowdfunding in de Europese Unie” (COM(2014)0172),

gezien de bijlage bij de mededeling van de Commissie getiteld „Gezonde en resultaatgerichte regelgeving (REFIT): resultaten en volgende stappen” (COM(2013)0685),

gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van maatregelen inzake de Europese interne markt voor elektronische communicatie en om een connectief continent tot stand te brengen alsmede tot wijziging van Richtlijnen 2002/20/EG, 2002/21/EG en 2002/22/EG en Verordeningen (EG) nr. 1211/2009 en (EU) nr. 531/2012 (COM(2013)0627),

gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 23 april 2013 getiteld „E-commerce action plan 2012-2015 — State of play 2013” (SWD(2013)0153),

gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot maatregelen om de kosten van de aanleg van elektronische hogesnelheidscommunicatienetwerken te verlagen (COM(2013)0147),

gezien het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende maatregelen om een hoog gemeenschappelijk niveau van netwerk- en informatiebeveiliging in de Unie te waarborgen (COM(2013)0048),

gezien de mededeling van de Commissie van 18 december 2012 over inhoud in de digitale interne markt (COM(2012)0789),

gezien het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de toegankelijkheid van de websites van overheidsinstanties (COM(2012)0721),

gezien de mededeling van de Commissie van 10 oktober 2012 getiteld „Een sterkere Europese industrie om bij te dragen tot groei en economisch herstel” (COM(2012)0582),

gezien de mededeling van de Commissie van 3 oktober 2012 getiteld „Akte voor de interne markt II — Samen voor nieuwe groei” (COM(2012)0573),

gezien de mededeling van de Commissie van 13 april 2011 aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's getiteld „Akte voor de interne markt: Twaalf hefbomen voor het stimuleren van de groei en het versterken van het vertrouwen” (COM(2011)0206),

gezien de mededeling van de Commissie van 27 oktober 2010 aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's getiteld „Naar een Single Market Act: Voor een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen — 50 voorstellen om beter samen te werken, te ondernemen en zaken te doen” (COM(2010)0608),

gezien het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/116/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten (COM(2008)0464),

gezien Verordening (EU) 2015/758 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 inzake typegoedkeuringseisen voor de uitrol van het op de 112-dienst gebaseerde eCall-boordsysteem en houdende wijziging van Richtlijn 2007/46/EG (2),

gezien Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG (3),

gezien Verordening (EU) nr. 283/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 betreffende richtsnoeren voor trans-Europese netwerken op het gebied van telecommunicatie-infrastructuur en tot intrekking van Beschikking nr. 1336/97/EG (4),

gezien Richtlijn 2014/26/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten en de multiterritoriale licentieverlening van rechten inzake muziekwerken voor onlinegebruik op de interne markt (5),

gezien Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 680/2007 en (EG) nr. 67/2010 (6),

gezien Richtlijn 2013/37/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot wijziging van Richtlijn 2003/98/EG inzake het hergebruik van overheidsinformatie (7) (PSI-richtlijn),

gezien Verordening (EU) nr. 524/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende onlinebeslechting van consumentengeschillen en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en Richtlijn 2009/22/EG (verordening ODR consumenten) (8),

gezien Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (9),

gezien Besluit nr. 243/2012/EU van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 tot vaststelling van een meerjarenprogramma voor het radiospectrumbeleid (10),

gezien Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG en van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (11),

gezien Verordening (EG) nr. 1211/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 tot oprichting van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie (BEREC) en het Bureau (12),

gezien Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (13),

gezien Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (14),

gezien Richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van maandag 11 maart 1996 betreffende diensten op de interne markt (15),

gezien de eerste evaluatie van Richtlijn 96/9/EG betreffende de rechtsbescherming van databanken,

gezien Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (16), met inbegrip van de wijzigingen aangebracht door Verordening (EG) nr. 1882/2003,

gezien de overeenkomst van 28 september 2015 over het 5G-partnership tussen China en de Europese Unie en daarmee verband houdende overeenkomsten,

gezien zijn resolutie van 9 juli 2015 over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (17),

gezien zijn resolutie van 9 juni 2015 over „Naar een hernieuwde consensus over de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten: een EU-actieplan” (18),

gezien zijn resolutie van 10 maart 2015 inzake het jaarverslag over het mededingingsbeleid van de EU (19),

gezien zijn resolutie van 27 november 2014 over ondersteuning van de consumentenrechten op de digitale interne markt (20),

gezien zijn resolutie van 27 februari 2014 over heffingen voor kopiëren voor privégebruik (21),

gezien zijn resolutie van 4 februari 2014 over een geïntegreerde markt van pakketbestellingen ter bevordering van de groei van de elektronische handel in de EU (22),

gezien zijn resolutie van 15 januari 2014 over de herindustrialisering van Europa ter bevordering van concurrentievermogen en duurzaamheid (23),

gezien zijn resolutie van 10 december 2013 over het aanboren van het potentieel van cloud computing in Europa (24),

gezien zijn resolutie van 10 december 2013 over het evaluatieverslag inzake BEREC en het Bureau (25),

gezien zijn resolutie van 24 oktober 2013 over de toepassing van het regelgevingskader voor elektronische communicatie (26),

gezien zijn resolutie van 22 oktober 2013 over misleidende reclame (27),

gezien zijn resolutie van 12 september 2013 over de digitale agenda voor groei, mobiliteit en werkgelegenheid: tijd voor een hogere versnelling (28),

gezien zijn resolutie van 4 juli 2013 over het voltooien van de digitale interne markt (29),

gezien zijn resolutie van 11 juni 2013 over een nieuwe agenda voor het Europese consumentenbeleid (30),

gezien zijn resolutie van 22 mei 2013 over de toepassing van de richtlijn audiovisuele mediadiensten (31),

gezien zijn resolutie van 11 december 2012 inzake het voltooien van de digitale interne markt (32),

gezien zijn resolutie van 11 september 2012 over de onlineverspreiding van audiovisuele werken in de Europese Unie (33),

gezien zijn resolutie van 12 juni 2012 over bescherming van kritieke informatie-infrastructuur — bereikte resultaten en volgende stappen: naar mondiale cyberveiligheid (34),

gezien zijn resolutie van 20 april 2012 over een concurrerende digitale interne markt — e-overheid als speerpunt (35),

gezien zijn resolutie van 21 september 2010 over de voltooiing van de interne markt voor e-handel (36),

gezien zijn resolutie van 15 juni 2010 over internetgovernance: de volgende stappen (37),

gezien zijn resolutie van 5 mei 2010 over een nieuwe digitale agenda voor Europa: 2015.eu (38),

gezien zijn resolutie van 15 juni 2010 over het internet van de dingen (39),

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, zoals geïntegreerd in de Verdragen middels artikel 6 van het EU-Verdrag,

gezien artikel 9 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (UN CRPD), dat door de EU is geratificeerd op 23 december 2010 (2010/48/EG),

gezien het Verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen van de Organisatie van de Verenigde Naties voor onderwijs, wetenschap en cultuur (Unesco) van 20 oktober 2005,

gezien de artikelen 9, 12, 14, 16 en 26 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien artikel 52 van het Reglement,

gezien het gezamenlijke overleg van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie interne markt en consumentenbescherming overeenkomstig artikel 55 van het Reglement,

gezien de verslagen van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie interne markt en consumentenbescherming, en de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie juridische zaken, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie vervoer en toerisme (A8-0371/2015),

A.

overwegende dat het zich snel ontwikkelende gebruik van internet en mobiele communicatie de manier waarop burgers, ondernemingen en werknemers communiceren, toegang hebben tot informatie en kennis, innoveren, consumeren, delen, participeren en werken, heeft veranderd; overwegende dat hierdoor de economie is uitgebreid en veranderd, waardoor kleine en middelgrote ondernemingen gemakkelijker toegang hebben tot een potentieel klantenbestand van 500 miljoen klanten in de EU, evenals tot de wereldmarkten, en individuen nieuwe ondernemerschapsideeën en businessmodellen kunnen ontwikkelen;

B.

overwegende dat de Uniale beleidsmaatregelen en wetgeving op het gebied van de digitale interne markt nieuwe mogelijkheden voor gebruikers en ondernemingen moeten bieden, alsmede nieuwe en innovatieve grensoverschrijdende onlinediensten tegen concurrerende prijzen moeten doen ontstaan en ontwikkelen, grenzen tussen lidstaten moeten slechten en de toegang van Europese ondernemingen, met name kmo's en start-ups, tot grensoverschrijdende markten moeten vergemakkelijken, als sleutels tot groei en werkgelegenheid in de EU, in de onderkenning dat deze kansen onvermijdelijk ook structurele veranderingen met zich meebrengen en een holistische aanpak behoeven, inclusief een sociale dimensie, en dat de kloof op het gebied van de digitale vaardigheden snel moet worden gedicht;

C.

overwegende dat hoewel 75 % van de toegevoegde waarde van de digitale economie afkomstig is van de traditionele industrie, de integratie van digitale technologieën in die industrie nog altijd traag verloop, aangezien slechts 1,7 % van de Europese ondernemingen optimaal gebruik maakt van geavanceerde digitale technologieën en slechts 14 % van de kmo's internet als verkoopkanaal gebruikt; overwegende dat Europa het enorme potentieel van de ict-sector moet gebruiken om de industrie te digitaliseren en op mondiaal vlak concurrerend te blijven;

D.

overwegende dat de totstandbrenging van een data-economie in hoge mate afhankelijk is van een wettelijk kader dat de ontwikkeling, de instandhouding, het onderhoud en de uitbreiding van databanken aanmoedigt en derhalve innovatievriendelijk en praktisch is;

E.

overwegende dat het marktaandeel van de deeleconomie in 2013 wereldwijd ongeveer 3,5 miljard USD bedroeg en de Commissie momenteel een potentiële groei van meer dan 100 miljard USD voorspelt;

F.

overwegende dat een hoog en consistent niveau van consumentenbescherming, -empowerment en -tevredenheid noodzakelijkerwijs samengaat met keuze, kwaliteit, flexibiliteit, transparantie, informatie, interoperabiliteit en een toegankelijke, veilige onlineomgeving met een hoog niveau van gegevensbescherming;

G.

overwegende dat creativiteit en innovatie de motoren van de digitale economie vormen, en het derhalve van essentieel belang is om een hoog niveau van bescherming van de intellectuele eigendomsrechten te waarborgen;

H.

overwegende dat 44,8 % van de gezinnen in de EU geen toegang tot snel internet heeft (40), en het huidige beleid en de stimulansen er niet in zijn geslaagd in geschikte digitale infrastructuur te voorzien, vooral in landelijke gebieden;

I.

overwegende dat de regio's in de EU zich op sterk verschillende niveaus bevinden op het vlak van digitale connectiviteit, menselijk kapitaal, internetgebruik, gebruik van digitale technologie door bedrijven en digitale overheidsdiensten, zoals blijkt uit het scorebord van de digitale agenda; overwegende dat de regio's met een lage score voor deze vijf indicatoren het risico lopen de voordelen van het digitale tijdperk mis te lopen;

1.    INLEIDING: WAAROM WE EEN DIGITALE EENGEMAAKTE MARKT NODIG HEBBEN

1.

is ingenomen met de mededeling getiteld „Strategie voor een digitale eengemaakte markt voor Europa”; is van mening dat het tot stand brengen van een digitale eengemaakte markt die is gebaseerd op een gemeenschappelijke reeks regels het concurrentievermogen van de EU kan bevorderen, positieve effecten kan hebben op groei en werkgelegenheid, de eengemaakte markt een nieuwe impuls kan geven en de samenleving inclusiever kan maken door nieuwe mogelijkheden te bieden aan burgers en bedrijven, met name door het uitwisselen en delen van innovatie, en gelooft dat de horizontale benadering waarvoor is gekozen nu versterkt ten uitvoer moet worden gelegd, waaronder middels de tijdige goedkeuring van de 16 initiatieven, aangezien de digitale elementen gevolgen hebben voor iedere burger en elke dimensie van de samenleving en de economie;

2.

is het eens met de Commissie dat de governance en tijdige totstandbrenging van de digitale eengemaakte markt een gedeelde verantwoordelijkheid is van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie; moedigt de Commissie aan om maatschappelijke en sociale belanghebbenden in te schakelen en in zo ruim mogelijke mate te betrekken bij het besluitvormingsproces;

3.

is van oordeel dat betere regelgeving staat of valt bij een digitale, op principes stoelende en technologisch neutrale benadering van wetgeving; is van mening dat om innovatie mogelijk te maken eerst, na het noodzakelijke overleg en effectbeoordelingen, en in het licht van nieuwe technologieën en nieuwe bedrijfsmodellen, in kaart moet worden gebracht of de bestaande wetgeving, de aanvullende niet-regelgevingsacties en handhavingskaders aansluiten bij het digitale tijdperk, teneinde versnippering op het gebied van wetgeving van de interne markt te voorkomen, de administratieve lasten te reduceren, en groei en innovatie te bevorderen;

4.

is van mening dat het vertrouwen van burgers en ondernemingen in de digitale omgeving van essentieel belang is voor het volledig tot wasdom komen van innovatie en groei in de digitale economie; is van mening dat het vergroten van dit vertrouwen, via gegevensbescherming en veiligheidsnormen, en een hoog niveau van consumentenbeschermning en -empowerment, alsook moderne wetgeving voor ondernemingen, de kern van het overheidsbeleid moet zijn, in de onderkenning dat de bedrijfsmodellen van digitale ondernemingen stoelen op het vertrouwen van hun gebruikers;

5.

neemt er kennis van dat de e-handel in de Europese Unie jaarlijks 500 miljard EUR genereert en een belangrijke aanvulling op de niet-onlinehandel vormt, en consumenten een groter aanbod biedt, met name in verafgelegen gebieden, en kmo's nieuwe kansen biedt; verzoekt de Commissie de obstakels voor de e-handel in kaart te brengen en te elimineren, teneinde tot een daadwerkelijke grensoverschrijdende markt voor e-handel te komen; stelt vast dat tot deze obstakels een gebrek aan interoperabiliteit en gemeenschappelijke normen behoren, alsook een gebrek aan geëigende informatie die consumenten in staat stelt goed gefundeerde besluiten te nemen, en ook het feit dat er onvoldoende toegang is tot kwalitatief hoogwaardige grensoverschrijdende betalingssystemen;

6.

ondersteunt het plan van de Commissie om het EU-mededingingsbeleid volledig van toepassing te maken op de digitale eengemaakte markt, aangezien concurrentie ertoe leidt dat consumenten meer keuze hebben én tot gelijke randvoorwaarden leidt, en betreurt dat het ontbreken van een Europees digitaal kader erop duidt dat men er niet in is geslaagd de belangen van kleine en grote aanbieders op één lijn te brengen;

7.

wijst erop dat de Commissie en de lidstaten zo spoedig mogelijk een dynamischere economie moeten bevorderen, zodat innovatie tot bloei kan komen en obstakels voor ondernemingen, in het bijzonder innovatieve bedrijven, kmo's, start-ups en scale-ups, kunnen worden geëlimineerd, zodat zij onder gelijke randvoorwaarden op de markt kunnen komen, door de ontwikkeling van e-overheid, een toekomstbestendig en geïntegreerd regelgevingskader, toegang tot financiering, waaronder middels nieuwe financieringsmodellen voor start-ups, kmo's en initiatieven van het maatschappelijk middenveld in de EU, en een investeringsstrategie voor de lange termijn op het gebied van digitale infrastructuur, vaardigheden, digitale inclusie, onderzoek en innovatie; herinnert eraan dat toegang tot financieringsmogelijkheden voor projecten een basiselement moet vormen van een innovatievriendelijk beleid dat concurrentie en innovatie bevordert; verzoekt de Commissie derhalve ervoor te zorgen dat crowdfunding probleemloos mogelijk is over de grenzen heen, en spoort de lidstaten aan stimuleringsmaatregelen voor crowdfunding te nemen;

8.

acht het noodzakelijk de effecten van de digitalisering op gezondheid en veiligheid op het werk te beoordelen en de bestaande gezondheids- en veiligheidsregels dienovereenkomstig aan te passen; wijst op het risico op ongevallen waaraan werknemers die hun werkzaamheden thuis verrichten in het kader van telewerk of crowdworking mogelijk blootstaan; benadrukt dat arbeidsgerelateerde psychische problemen zoals burn-outs als gevolg van het voortdurend beschikbaar moeten zijn en de uitholling van traditionele werktijdregelingen een ernstig risico voor werknemers vormen; spoort de Commissie aan een studie uit te laten voeren naar de neveneffecten van de digitalisering, zoals een hogere werkdruk, het effect op het geestelijk welzijn en het gezinsleven van werknemers en het effect op de ontwikkeling van de cognitieve vaardigheden van kinderen;

9.

verzoekt de Commissie, in samenwerking met de lidstaten, initiatieven ter stimulering van het ondernemerschap verder te ontwikkelen, in het bijzonder ondernemingsmodellen die bijdragen aan het veranderen van de visie op de definitie van succes en aan het bevorderen van een ondernemings- en innovatiecultuur; meent voorts dat de diversiteit en specifieke kenmerken van de verschillende nationale innovatiekernen kunnen worden omgezet in een echt concurrentievoordeel voor de EU op de wereldmarkt, op voorwaarde dat ze doeltreffend op elkaar worden afgestemd, en dat innovatieve ecosystemen waarin verschillende sectoren en ondernemingen met elkaar samenwerken, moeten worden gestimuleerd;

10.

is bezorgd over de verschillende nationale aanpakken die de lidstaten tot dusver hebben gevolgd voor de regulering van het internet en de deeleconomie; dringt er bij de Commissie op aan overeenkomstig de bevoegdheden van de EU maatregelen te nemen ter ondersteuning van innovatie en eerlijke concurrentie, belemmeringen voor de digitale handel weg te nemen, en de sociaal-economische cohesie en de integriteit van de interne markt te handhaven; dringt er bij de Commissie op aan het internet als open, neutraal, veilig, inclusief mondiaal platform voor communicatie, productie, participatie, creatie, culturele verscheidenheid en innovatie te behouden, ten dienste van burgers, consumenten en het succes van Europese bedrijven op mondiaal niveau;

11.

wijst erop dat de digitale revolutie gevolgen heeft voor elk aspect van onze samenlevingen, en uitdagingen met zich meebrengt en kansen biedt; is van oordeel dat de digitale revolutie het in zich heeft op een nog niet eerder geziene wijze voor empowerment van burgers, consumenten en ondernemers te zorgen; verzoekt de Commissie beleid te ontwikkelen dat burgers aanzet tot actieve participatie en ze in staat stelt de vruchten te plukken van de digitale revolutie; verzoekt de Commissie onderzoek te blijven verrichten naar de manier waarop de digitale revolutie de Europese samenlevingen beïnvloedt;

12.

roept de Commissie op versnippering op het gebied van wetgeving tegen te gaan door de coördinatie van haar verschillende DG's aanzienlijk te verbeteren, nieuwe regelgeving op te stellen en de lidstaten sterk aan te moedigen om ervoor te zorgen dat de manier waarop ze de regelgeving uitvoeren coherent blijft;

13.

benadrukt dat alle in het kader van de strategie voor een digitale interne markt ontwikkelde initiatieven, onder erkenning van de meerwaarde van de strategie voor de economie van de EU, in overeenstemming moeten zijn met de grondrechten, en in het bijzonder met de gegevensbeschermingswetgeving; herinnert eraan dat het in het belang van zowel de gegevenssubjecten als het bedrijfsleven is dat de algemene verordening gegevensbescherming en de gegevensbeschermingsrichtlijn spoedig worden goedgekeurd; dringt aan op herziening van de e-privacyrichtlijn, om ervoor te zorgen dat de bepalingen van deze richtlijn in overeenstemming zijn met het gegevensbeschermingspakket tegen de tijd dat dit in werking treedt;

2.    BETERE TOEGANG TOT DE DIGITALE INTERNE MARKT VOOR CONSUMENTEN EN BEDRIJVEN IN HEEL EUROPA

2.1    Regels voor grensoverschrijdende e-commerce waarop consumenten en bedrijven kunnen vertrouwen

14.

is ingenomen met het voornemen van de Commissie om een krachtig voorstel inzake online-overeenkomsten aan te nemen dat de onlineverkoop van digitale inhoud omvat en de juridische bescherming van consumenten op dit gebied beoogt te verbeteren; is van oordeel dat deze verbeteringen een gericht karakter moeten hebben en dat de verschillen tussen inhoud enerzijds en materiële goederen anderzijds goed moeten worden geanalyseerd; wijst erop dat consumenten die digitale inhoud offline kopen door consumentenbeschermingswetten worden beschermd, maar dat de consumentenrechten bij aankoop van digitale inhoud online grotendeels ongereguleerd en onduidelijk blijven, met name wat betreft garantierechten, gebrekkige inhoud en specifieke oneerlijke voorwaarden met betrekking tot digitale inhoud; onderstreept dat de huidige indeling van alle digitale inhoud als diensten tot problemen kan leiden aangezien deze mogelijkerwijs niet in overeenstemming is met hetgeen consumenten verwachten, omdat abonnementen voor streamingdiensten niet worden onderscheiden van de aankoop van inhoud die kan worden gedownload; is het ermee eens dat consumenten een equivalent en toekomstbestendig beschermingsniveau moeten genieten, ongeacht of zij online of offline digitale inhoud kopen;

15.

meent dat een praktische en evenredige benadering erin bestaat het wetgevingskader voor de onlineverkoop van digitale inhoud en materiële goederen „business-to-consumer” verder te harmoniseren, ongeacht of het om grensoverschrijdende of binnenlandse transacties gaat, waarbij de samenhang tussen de regels voor online en offline moet worden gehandhaafd, een race resulterend in steeds minder regelgeving moet worden vermeden, wetgevingskloven moeten worden gedicht en op de bestaande consumentenwetgeving moet worden voortgebouwd; onderstreept dat dit moet gebeuren op een technologieneutrale manier en voor het bedrijfsleven niet tot onredelijke kosten moet leiden;

16.

is van mening dat er bij de voorstellen van de Commissie voor regels voor grensoverschrijdende overeenkomsten tussen bedrijven en consumenten op moet worden gelet dat de verschillen tussen de toepasselijke wettelijke normen voor aankopen offline en online niet steeds groter worden, en dat aankopen offline en online coherent en op basis van gelijkheid moeten worden behandeld uitgaande van het huidige hoge niveau van consumentenbescherming, aangezien verschillende wettelijke normen door consumenten zouden kunnen worden opgevat als een ontkenning van hun rechten; vindt dat elk nieuw voorstel in overeenstemming dient te zijn met artikel 6 van de Rome I-verordening, en wijst erop dat de Commissie van plan is het hele consumentenacquis in 2016 aan een REFIT-toetsing te onderwerpen; verzoekt de Commissie in dit verband te overwegen de presentatie van haar geplande voorstellen voor materiële goederen samen te laten vallen met de REFIT-toetsing;

17.

meent dat contractuele bedingen voor digitale content op beginselen moeten zijn gebaseerd om technologieneutraal en toekomstbestendig te kunnen zijn; benadrukt voorts, met het oog op de voorstellen van de Commissie op dit gebied, hoe belangrijk het is dat inconsistentie en overlappingen met bestaande wetgeving worden voorkomen, evenals het risico dat er op den duur een ongewenste juridische scheidslijn ontstaat tussen online- en offline-contracten en de verschillende distributiekanalen, ook met het REFIT-consumentenacquis in gedachten;

18.

verzoekt om een „actieve consumenten”-strategie om met name te beoordelen of het overstappen van consumenten naar een andere leverancier in de online wereld wordt bevorderd en of er maatregelen nodig zijn om het overstappen van consumenten naar een andere leverancier eenvoudiger te maken, teneinde de concurrentie op online markten te stimuleren; wijst voorts op de noodzaak om toegankelijke e-handelsdiensten tot stand te brengen in de gehele waardeketen, met inbegrip van toegankelijke informatie, toegankelijke betaalmethoden en klantenservice;

19.

verzoekt de Commissie samen met de belanghebbende partijen de haalbaarheid, het nut en de potentiële kansen en risico's van de introductie van sectorspecifieke EU-betrouwbaarheidskeurmerken voor onlineverkopen te onderzoeken, uitgaande van goede praktijken bij bestaande regelingen voor dergelijke keurmerken in de lidstaten, teneinde consumentenvertrouwen en kwaliteit te bevorderen, met name bij verkopen online, en tegelijkertijd te kijken naar andere opties zoals zelfregulering of het in het leven roepen van groepen van belanghebbende partijen voor het uitwerken van gemeenschappelijke beginselen voor consumentendienstverlening;

20.

verwelkomt de inspanningen van de Commissie gericht op het tot stand brengen van een pan-Europees platform voor het online beslechten van geschillen en verzoekt de Commissie zich hard te maken voor de tijdige en correcte implementatie van de desbetreffende verordening, met name wat de vertaalfaciliteiten betreft, alsook de ADR-richtlijn, samen met de lidstaten; verzoekt de Commissie en de belanghebbende partijen te onderzoeken op welke manier de toegang tot informatie over veel voorkomende consumentenklachten kan worden verbeterd;

21.

roept op tot een ambitieus handhavingskader voor het consumentenacquis en voor de dienstenrichtlijn; moedigt de Commissie aan gebruik te maken van alle haar ter beschikking staande middelen om de volledige en juiste tenuitvoerlegging van de bestaande regelgeving te waarborgen, alsook van inbreukprocedures wanneer wordt geconstateerd dat de wetgeving onjuist of ontoereikend wordt uitgevoerd;

22.

verzoekt de Commissie en de lidstaten de nodige maatregelen te nemen tegen de onlineverkoop van illegale inhoud en goederen door de samenwerking en de uitwisseling van informatie en goede praktijken te verbeteren voor het bestrijden van illegale activiteiten op het internet; onderstreept in dit verband dat aan consumenten geleverde digitale inhoud vrij dient te zijn van naburige rechten, die erin zouden kunnen resulteren dat de consument niet van de digitale inhoud kan genieten in overeenstemming met het bepaalde in de overeenkomst;

23.

dringt aan op een gedegen, gerichte en op bewijzen stoelende analyse om uit te maken of alle deelnemers in de waardeketen, waaronder ook online-intermediairs, onlineplatforms, inhoud- en dienstenaanbieders, en ook offline-intermediairs zoals wederverkopers en detaillisten, redelijke en adequate maatregelen moeten nemen tegen illegale inhoud, namaak en auteursrechtelijke inbreuken op commerciële schaal, met behoud van het recht van de eindgebruiker op toegang op en verspreiding van informatie of gebruik van toepassingen en diensten van zijn keuze;

24.

benadrukt dat het nultolerantiebeginsel bij de omzetting van de Europese regelgeving voor de lidstaten en de Europese Unie maximaal moet zijn; is desalniettemin van mening dat een inbreukprocedure altijd het laatste redmiddel zou moeten zijn dat slechts na diverse coördinatie- en rectificatiepogingen zou moeten worden ingezet; benadrukt dat het beperken van de duur ervan essentieel is;

25.

is ingenomen met de door de Commissie aangekondigde herziening van de verordening betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming; is van mening dat uitbreiding van de bevoegdheden van de toezichthoudende autoriteiten en versterking van hun onderlinge samenwerking voorwaarden zijn voor de doeltreffende handhaving van de consumentenregels inzake onlinewinkelen;

2.2.    Betaalbare hoogwaardige grensoverschrijdende pakketbezorgdiensten

26.

onderstreept dat hoewel pakketbezorgdiensten voor consumenten in sommige lidstaten goed functioneren, inefficiënte bezorgdiensten, met name wat de laatste kilometer betreft, een van de grootste obstakels voor grensoverschrijdende e-handel in sommige andere lidstaten vormen, en tot de meest genoemde redenen behoren waarom consumenten en bedrijven niet meer aan onlinetransacties willen meedoen; is van oordeel dat de problemen bij de grensoverschrijdende pakketbezorgdiensten alleen vanuit het perspectief van de Europese interne markt kunnen worden opgelost, en onderstreept het belang van concurrentie in deze sector, alsook het feit dat de sector in kwestie zich aan moet passen aan moderne leefwijzen en derhalve flexibele bezorgopties moet aanbieden, zoals netwerken van ophaalpunten, pakketpunten en prijsvergelijkers;

27.

onderstreept dat toegankelijke, betaalbare, efficiënte en hoogwaardige bezorgdiensten een essentiële voorwaarde vormen voor bloeiende grensoverschrijdende e-handel en steunt derhalve de voorgestelde maatregelen ter verbetering van de prijstransparantie gericht op meer inzicht bij de consument in de prijsstructuur, van de informatie over aansprakelijkheid bij verlies of beschadiging, van de interoperabiliteit alsmede van het regelgevend toezicht, die gericht moeten zijn op de goede werking van markten voor grensoverschrijdende pakketbezorgdiensten, met inbegrip van de bevordering van zogenaamde „track-and-trace”-systemen, waarbij wordt voorzien in voldoende flexibiliteit zodat de bezorgmarkt zich kan ontwikkelen en aanpassen aan technologische innovatie;

28.

verzoekt de Commissie en de lidstaten actief goede praktijken in de sector pakketbezorgdiensten uit te wisselen, en dringt er bij de Commissie op aan het Europees Parlement te informeren over de publieke raadpleging over grensoverschrijdende pakketbezorgdiensten, alsook over de resultaten van de zelfreguleringsexercitie; juicht het toe dat er een ad-hocwerkgroep inzake grensoverschrijdende pakketbezorging is opgericht;

29.

verzoekt de Commissie daarnaast samen met exploitanten een voorstel voor een alomvattend actieplan uit te werken, inclusief richtsnoeren voor goede praktijken en innovatieve oplossingen ter verbetering van de dienstverlening, verlaging van de kosten en reducering van de milieu-impact, de interne markt voor pakketbezorging en postdiensten verder te integreren, de obstakels voor exploitanten van postdiensten bij grensoverschrijdende bezorging te elimineren, de samenwerking tussen BEREC en ERGP te verbeteren en, in voorkomend geval, een herziening van de wetgeving in kwestie voor te stellen;

30.

benadrukt dat de verdere harmonisering van de pakketbezorgingsdiensten door de Commissie, ongeacht de arbeidsstatus van pakketbezorgers, niet mag leiden tot slechtere sociale bescherming en slechtere arbeidsomstandigheden; vraagt de Commissie en de lidstaten te waarborgen dat de rechten van werknemers in deze sector met betrekking tot toegang tot socialezekerheidsstelsels en het recht om collectieve arbeidsonderhandelingen te voeren, worden geëerbiedigd; benadrukt dat socialezekerheidsstelstels onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen;

2.3.    Voorkoming van ongefundeerde geoblocking

31.

is van mening dat er ambitieuze, gerichte maatregelen nodig zijn om de toegang tot goederen en diensten te verbeteren, met name door een eind te maken aan niet-gerechtvaardigde geoblockingpraktijken en oneerlijke prijsdiscriminatie op basis van geografische ligging of nationaliteit, die vaak de vorming van monopolies tot gevolg hebben en ertoe kunnen leiden dat consumenten gaan overwegen hun toevlucht te nemen tot illegale inhoud;

32.

steunt het voornemen van de Commissie om niet-gerechtvaardigde geoblocking doeltreffend aan te pakken middels een aanvulling op het bestaande e-handelskader en het handhaven van de desbetreffende bepalingen van bestaande wetgeving; acht het essentieel de nadruk te leggen op „business-to-business”-contacten die tot geoblockingpraktijken leiden, zoals selectieve distributie in gevallen waarin dit niet met de mededingingswetgeving in overeenstemming is en marktsegmentering, alsook op technologische maatregelen en technische praktijken (zoals IP-tracking of de opzettelijke niet-operabiliteit van systemen) die resulteren in ongerechtvaardigde beperkingen van de toegang tot grensoverschrijdende diensten van de informatiemaatschappij, op de sluiting van overeenkomsten voor de grensoverschrijdende aankoop van goederen en diensten, alsook op aanverwante activiteiten, zoals betaling voor en bezorging van goederen, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel, met name voor kleine en middelgrote ondernemingen;

33.

benadrukt dat alle consumenten in de Unie gelijk moeten worden behandeld door onlinehandelaren die in een of meerdere lidstaten actief zijn, waaronder bij de toegang tot kortingen en andere acties;

34.

steunt met name de geplande toetsing — door de Commissie — van de handhaving in de praktijk van artikel 20, lid 2, van Richtlijn 2006/123/EG inzake diensten in de interne markt om mogelijke patronen van ongerechtvaardigde discriminatie jegens consumenten en andere afnemers van diensten op basis van nationaliteit of het land waar zij hun verblijfplaats hebben, te analyseren; verzoekt de Commissie specifieke categorieën van gerechtvaardigde discriminatie zoals bedoeld in artikel 20, lid 2, van de dienstenrichtlijn te identificeren en te definiëren, teneinde te verduidelijken wat ongerechtvaardigde discriminatie door particuliere entiteiten is en interpretatiehulp te bieden aan autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de praktische toepassing van artikel 20, lid 2, zoals bedoeld in artikel 16 van de dienstenrichtlijn; verzoekt de Commissie zich ervoor in te spannen om de bepaling van artikel 20, lid 2, in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 2006/2004 op te nemen, teneinde gebruik te maken van de onderzoeks- en handhavingsbevoegdheden van het netwerk voor samenwerking op het gebied van consumentenbescherming;

35.

benadrukt dat een verbod op geoblocking er nooit toe mag leiden dat een handelaar wordt verplicht om goederen uit zijn webwinkel te leveren aan een bepaalde lidstaat wanneer hij zijn producten niet in alle lidstaten wil verkopen en klein wil blijven of alleen wil verkopen aan consumenten in de omgeving van zijn winkel;

36.

wijst voorts op het belang van het lopende onderzoek naar de concurrentie in de sector e-handel, teneinde onder meer te onderzoeken of niet-gerechtvaardigde geoblockingbeperkingen, zoals discriminatie op grond van IP-adres, postadres of het land van afgifte van creditcards, een inbreuk op de Europese mededingingswetgeving vormen; wijst erop hoe belangrijk het is om het vertrouwen van consumenten en bedrijven te vergroten door rekening te houden met de resultaten van het hierboven bedoelde onderzoek naar concurrentie in de sector, en om te beoordelen of het noodzakelijk is gerichte wijzigingen door te voeren in de groepsvrijstellingsverordening, waaronder in artikel 4, onder a) en b), teneinde ongewenste herrouterings- en territoriale beperkingen te verminderen;

37.

verwelkomt het voorstel van de Commissie voor het aanmoedigen van overdraagbaarheid en interoperabiliteit, teneinde het vrije verkeer van legaal verkregen en legaal beschikbaar gestelde inhoud of diensten te stimuleren, als een eerste stap in de richting van het beëindigen van niet-gerechtvaardigde geoblockingpraktijken, alsook van toegankelijkheid en grensoverschrijdende geldigheid van abonnementen; benadrukt dat er geen sprake is van tegenstrijdigheid tussen het territorialiteitsbeginsel en maatregelen gericht op het elimineren van obstakels voor de overdraagbaarheid van inhoud;

38.

waarschuwt voor bevorderen zonder onderscheid te maken van verplichte pan-Europese licenties omdat dit ertoe zou kunnen leiden dat er minder inhoud voor de gebruiker verkrijgbaar wordt gesteld; benadrukt dat het territorialiteitsbeginsel een essentieel element is van het auteursrechtstelsel gezien het belang van territoriale licenties in de EU;

2.4.    Betere toegang tot digitale inhoud — een modern, meer Europees kader voor auteursrechten

39.

verwelkomt de inzet van de Commissie voor de modernisering van het huidige kader voor auteursrechten, teneinde het aan te passen aan het digitale tijdperk; onderstreept dat wijzigingen op een gerichte manier moeten worden doorgevoerd, met aandacht voor een eerlijke en passende beloning voor auteurs en andere rechthebbenden, voor economische groei, concurrentiekracht en een sterkere beleving voor de consument, maar ook voor het waarborgen van de bescherming van grondrechten;

40.

onderstreept dat beroepsactiviteiten of bedrijfsmodellen die gebaseerd zijn op schending van het auteursrecht een ernstige bedreiging van de werking van de digitale interne markt vormen;

41.

stelt dat de hervorming een juist evenwicht moet vinden tussen alle betrokken belangen; wijst erop dat de creatieve sector specifieke aspecten en uiteenlopende uitdagingen kent, onder meer vanwege de verschillende soorten inhoud, creatieve producties en toegepaste bedrijfsmodellen; wijst erop dat in de studie „Territoriality and its impact on the financing of audiovisual works” de belangrijke rol van territoriale licenties voor de herfinanciering van Europese films wordt benadrukt; vraagt de Commissie daarom die specifieke aspecten beter in kaart te brengen en er rekening mee te houden;

42.

vraagt de Commissie zich ervan te verzekeren dat bij de herziening van de auteursrechtrichtlijn rekening gehouden wordt met de uitkomsten van de ex-post effectbeoordeling en de resolutie van het Europees Parlement van 9 juli 2015 over Richtlijn 2001/29/EG, en dat die herziening terdege wordt onderbouwd, onder meer met een beoordeling van de mogelijke effecten van wijzigingen op groei en banen, culturele diversiteit en met name de productie, financiering en distributie van audiovisuele werken;

43.

benadrukt de cruciale rol van gerichte uitzonderingen en beperkingen op het auteursrecht als bijdrage aan economische groei, innovatie en werkgelegenheid, aanmoediging van creativiteit in de toekomst en versterking van innovatie en de creatieve en culturele diversiteit in Europa; herinnert aan de steun van het Parlement voor een onderzoek naar de toepassing van minimumnormen voor de auteursrechtelijke uitzonderingen en beperkingen, en naar de juiste toepassing van die uitzonderingen en beperkingen zoals vastgelegd in Richtlijn 2001/29/EG;

44.

onderstreept dat auteursrechtelijke uitzonderingen en beperkingen een evenwichtige, gerichte en formaatneutrale benadering vergen en alleen op een aantoonbare noodzaak mogen berusten, en niet nadelig mogen zijn voor de culturele diversiteit in de EU, de financiering daarvan en een eerlijke beloning voor auteurs;

45.

benadrukt dat het gebruik van tekst- en gegevensmining om meer rechtszekerheid vraagt waardoor onderzoekers en onderwijsinstellingen ruimer gebruik kunnen maken van auteursrechtelijk beschermd materiaal, ook over de grenzen heen, maar dat een uitzondering voor tekst- en gegevensmining voor heel Europa alleen mag gelden voor gebruikers met een wettig toegangsrecht, en moet worden ontwikkeld in overleg met alle belanghebbende partijen na een op bewijsmateriaal gebaseerde effectbeoordeling;

46.

onderstreept hoe belangrijk het is de duidelijkheid en transparantie van het auteursrechtregime te verbeteren, met name ten aanzien van door de gebruiker gegenereerde inhoud en van heffingen op kopieën voor privégebruik in de lidstaten die voor die heffing gekozen hebben; stelt in dit verband vast dat burgers moeten worden geïnformeerd over het feitelijke bedrag van de kopieheffing, de bedoeling daarvan en de wijze waarop deze zal worden besteed;

2.5.    De btw-gerelateerde lasten en belemmeringen voor verkoop over de grens verminderen

47.

is van mening dat, met inachtneming van de nationale bevoegdheden, meer coördinatie op belastinggebied noodzakelijk is om marktverstoring, belastingontduiking en belastingontwijking te voorkomen, waarvoor onder meer een EU-brede gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting ingevoerd moet worden;

48.

kent prioriteit toe aan de ontwikkeling van een vereenvoudigd, uniform en consistent online btw-systeem, om de nalevingskosten voor kleine en innovatieve ondernemingen die actief zijn binnen geheel Europa te verlagen; is verheugd over de invoering van het mini-éénloketsysteem voor btw, dat een stap is naar de beëindiging van het tijdelijke btw-stelsel van de EU; is evenwel bezorgd over het feit dat het ontbreken van een drempel het voor sommige kmo's moeilijk maakt om de regeling na te leven; verzoekt de Commissie daarom de regeling te herzien om ze bedrijfsvriendelijker te maken;

49.

dringt er verder op aan dat het beginsel van fiscale neutraliteit voor soortgelijke goederen en diensten ten volle wordt nageleefd, ongeacht of deze in fysieke dan wel digitale vorm worden geleverd; verzoekt de Commissie overeenkomstig de gedane beloften zo snel mogelijk met een voorstel te komen om de lidstaten in staat te stellen de btw-tarieven voor de pers, digitale uitgeverijen, e-boeken en online publicaties te verlagen, teneinde discriminatie op de interne markt te voorkomen;

50.

verzoekt de Commissie de uitwisseling van goede praktijken tussen belastingautoriteiten en belanghebbenden te bevorderen om passende oplossingen te ontwikkelen voor afdracht van belasting in de deeleconomie;

51.

verwelkomt de goedkeuring van de herziening van de richtlijn betalingsdiensten; beklemtoont dat indien de Unie de EU-brede elektronische handel wil verbeteren, het nodig is dat er onverwijld pan-Europese kant-en-klare elektronische/mobiele betalingen op grond van een gemeenschappelijke standaard worden gerealiseerd, en dat de herziening van de richtlijn betalingsdiensten correct wordt uitgevoerd;

3.    GUNSTIGE EN GELIJKE VOORWAARDEN SCHEPPEN VOOR GEAVANCEERDE DIGITALE NETWERKEN EN INNOVATIEVE DIENSTEN

3.1.    De telecomregels geschikt maken voor het beoogde doel

52.

benadrukt dat particuliere investeringen in snelle en ultrasnelle communicatienetwerken een vereiste zijn voor digitale vooruitgang, en gestimuleerd moeten worden met een stabiel EU-regelgevingskader, om alle deelnemers in staat te stellen investeringen te doen, ook in plattelands- en afgelegen gebieden; is van mening dat toegenomen concurrentie leidt tot meer investeringen in infrastructuur, innovatie, keuzemogelijkheden en lagere prijzen voor consumenten en bedrijven; is van mening dat er weinig aanwijzingen zijn voor een verband tussen de consolidatie van exploitanten en meer investeringen en output in netwerken; is van mening dat dit zorgvuldig moet worden onderzocht en dat de mededingingsregels moeten worden gehandhaafd, ter voorkoming van buitensporige marktconcentratie, het ontstaan van oligopoliën op Europees niveau en negatieve gevolgen voor consumenten;

53.

benadrukt het belang van een succesvolle tenuitvoerlegging van het EFSI voor het maximaliseren van investeringen, door projecten te selecteren met hogere risicoprofielen, het economisch herstel en de groei te stimuleren en particuliere investeringen aan te moedigen, onder meer in de vorm van microfinanciering en durfkapitaal ter ondersteuning van innovatieve ondernemingen in verschillende stadia van financiering van hun ontwikkeling; benadrukt in gevallen van marktfalen het belang van het volledig benutten van de middelen die reeds beschikbaar zijn voor digitale investeringen, alsmede van het mogelijk maken van synergieën tussen EU-programma's als Horizon 2020, CEF, andere relevante structuurfondsen en andere instrumenten, waaronder gemeenschapsprojecten en overheidssteun, in overeenstemming met richtsnoeren inzake overheidssteun, onder meer om openbare WLAN-netwerken in grotere en kleinere gemeenten te bevorderen, omdat dit onmisbaar is gebleken voor regionale, sociale en culturele integratie, alsmede voor het onderwijs;

54.

herinnert de lidstaten aan hun streven naar volledige dekking met snelheden van tenminste 30 Mbps tegen 2020; verzoekt de Commissie te evalueren of de huidige breedbandstrategie voor mobiele en vaste netwerken, met inbegrip van de streefdoelen, toekomstbestendig is, en ervoor te zorgen dat wordt voldoen aan de voorwaarden voor snelle connectiviteit voor iedereen, om een digitale kloof te vermijden in het kader van de data-economie en de snelle invoering van 5G en ultrasnelle breedband;

55.

benadrukt dat de ontwikkeling van digitale diensten, met inbegrip van over-the-top (OTT) diensten, de vraag en de concurrentie heeft doen toenemen, ten voordele van de consumenten, en dat ook de behoefte aan investeringen in digitale infrastructuur is gestegen; is van mening dat de modernisering van het telecommunicatiekader niet mag leiden tot onnodige regelgevingslasten, maar niet-discriminerende toegang tot netwerken moet garanderen en toekomstbestendige oplossingen moet bieden, zo mogelijk gebaseerd op soortgelijke regels voor soortgelijke diensten die innovatie en eerlijke mededinging stimuleren en consumentenbescherming waarborgen;

56.

benadrukt dat ervoor moet worden gezorgd dat de in het telecommunicatiekader vastgestelde rechten van de eindgebruikers coherent, evenredig en toekomstbestendig zijn, en, na de goedkeuring van het pakket connectief continent, eenvoudiger overstappen mogelijk maken en de transparantie van contracten voor eindgebruikers waarborgen; verwelkomt de komende herziening van de universeledienstenrichtlijn, tezamen met de herziening van het telecommunicatiekader, om ervoor te zorgen dat de vereisten inzake de toegang tot snel breedbandinternet aansluiten bij het streven naar verkleining van de digitale kloof, en de beschikbaarheid van de 112-dienst te onderzoeken;

57.

benadrukt dat de Europese digitale eengemaakte markt het dagelijks leven voor de eindgebruiker moet vergemakkelijken; roept de Commissie derhalve op het probleem van de grensoverschrijdende doorgifte van telefoongesprekken op te lossen, zodat consumenten zonder onderbrekingen kunnen telefoneren als zij grenzen binnen de Unie oversteken;

58.

is verheugd over de verschillende lopende openbare raadplegingsprocedures die onlangs door DG Connect zijn gestart met betrekking tot de digitale agenda voor Europa, en met name betreffende de herziening van de EU-telecomregelgeving, de eisen inzake internetsnelheid en -kwaliteit na 2020 alsook onlineplatforms, de cloud en gegevens, aansprakelijkheid van tussenpersonen en de deeleconomie, maar dringt er bij de Commissie op aan voor samenhang te zorgen tussen al deze parallelle initiatieven;

59.

benadrukt dat het radiospectrum een cruciaal hulpmiddel is voor de interne markt voor mobiele draadloze breedbandcommunicatie en voor omroepen, en essentieel is voor het toekomstige concurrentievermogen van de Europese Unie; roept op prioriteit te geven aan een geharmoniseerd en pro-competitief kader voor spectrumtoewijzing en een doeltreffend beheer, om vertragingen bij de spectrumtoewijzing te voorkomen, alsmede aan een gelijk speelveld voor alle marktdeelnemers, en om in het kader van het rapport-Lamy (41), prioriteit te geven aan een langetermijnstrategie voor het toekomstig gebruik van de verschillende spectrumbanden, die met name voor de invoering van 5G gebruikt moeten worden;

60.

benadrukt dat de tijdige tenuitvoerlegging en de uniforme handhaving in de lidstaten van de telecommunicatieregels van de EU zoals het pakket connectief continent een cruciale pijler vormen voor de invoering van de digitale interne markt, om een strikte toepassing van het beginsel van netneutraliteit te waarborgen en, in het bijzonder door middel van een tijdige grondige herziening, uiterlijk 15 juni 2017 een einde te maken aan roamingtoeslagen voor alle Europese consumenten;

61.

roept de Commissie op om ter verdere integratie van de digitale interne markt te zorgen voor een doeltreffender institutioneel kader door de rol, capaciteit en besluiten van BEREC te versterken, met het oog op een consistente toepassing van het regelgevingskader, het waarborgen van toezicht op de ontwikkeling van de interne markt en het oplossen van grensoverschrijdende geschillen; benadrukt in dit verband dat de financiële en menselijke hulpbronnen aangevuld moeten worden en dat de beheersstructuur van BEREC dienovereenkomstig verbeterd moet worden;

3.2.    Een mediakader voor de eenentwintigste eeuw

62.

onderstreept het meerledige karakter van audiovisuele media als sociaal, cultureel en economisch goed; merkt op dat de noodzaak van toekomstige Europese mediaregelgeving voortvloeit uit de noodzaak om de diversiteit van de audiovisuele media te waarborgen en te bevorderen en om hoge normen vast te stellen voor de bescherming van minderjarigen, consumenten en persoonsgegevens, naast eerlijke voorwaarden voor mededinging en grotere flexibiliteit op het gebied van kwantitatieve en commerciële regels op communicatiegebied;

63.

benadrukt dat het herkomstlandbeginsel dat in de AVMS-richtlijn is neergelegd een noodzakelijke voorwaarde vormt voor het grensoverschrijdend aanbieden van audiovisuele inhoud, op de weg naar een gemeenschappelijke markt voor diensten; onderstreept tegelijkertijd dat dit beginsel het streven naar sociale en culturele doelstellingen niet in de weg staat en niet de noodzaak wegneemt om andere EU-wetgeving dan de AVMS-richtlijn aan te passen; benadrukt dat het om de praktijk van „forum shopping” te bestrijden nodig is dat het land van herkomst van de reclameopbrengsten, de taal van de dienst en de doelgroep van de reclame en de inhoud deel moeten uitmaken van de criteria op basis waarvan het „land van herkomst” van een audiovisuele mediadienst wordt bepaald of aangevochten;

64.

is van mening dat eenieder, met inbegrip van aanbieders van online audiovisuele mediaplatforms en gebruikersinterfaces, onder de AVMS-richtlijn zou moeten vallen voor zover het om audiovisuele mediadiensten gaat; onderstreept het belang van regels die de vindbaarheid van legale inhoud en informatie verbeteren, teneinde mediavrijheid, pluralisme en onafhankelijk onderzoek te bevorderen en het beginsel van non-discriminatie te garanderen, om de diversiteit van taal en cultuur veilig te stellen; benadrukt dat de lidstaten specifieke regels kunnen invoeren gericht op het behoud van de culturele en taaldiversiteit en de verscheidenheid van informatie, meningen en media, de bescherming van kinderen, jongeren of minderheden en de bescherming van consumenten in het algemeen, teneinde het beginsel van vindbaarheid van audiovisuele inhoud van algemeen belang te waarborgen; roept op tot het nemen van maatregelen om audiovisuele mediadiensten toegankelijk te maken voor kwetsbare personen; dringt er bij de Commissie op aan het legale aanbod aan audiovisuele media-inhoud te stimuleren door onafhankelijke Europese producties te ondersteunen;

65.

dringt er bij de Commissie op aan om rekening te houden met veranderende kijkpatronen en nieuwe manieren van toegang tot audiovisuele inhoud, door lineaire en niet-lineaire diensten op één lijn te stellen en op Europees niveau minimumeisen vast te stellen voor alle audiovisuele mediadiensten, met het doel ervoor te zorgen dat deze eisen consequent worden toegepast, behalve wanneer de inhoud een onontbeerlijke aanvulling van andere dan audiovisuele inhoud of diensten vormt; verzoekt de Commissie en de lidstaten het in artikel 1 van de AVMS-richtlijn gedefinieerde begrip „mediadienst” zodanig te herzien dat de lidstaten weliswaar voldoende ruimte voor flexibiliteit houden, maar dat beter rekening wordt gehouden met de potentiële maatschappelijke impact van diensten en met specifieke kenmerken van die impact, met name de relevantie daarvan voor de meningsvorming en de meningsverscheidenheid, alsmede voor het vraagstuk van redactionele verantwoordelijkheid;

66.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om het verbieden van audiovisuele mediadiensten in de EU in geval van aantasting van de menselijke waardigheid, aanzetten tot haat of racisme op gelijke wijze te behandelen en doeltreffend aan te pakken;

67.

onderstreept dat een aanpassing van de AVMS-richtlijn moet leiden tot vermindering van de regelgeving en tot versterking van de co- en zelfregulering, door de rechten en plichten van omroepen door middel van een horizontale en mediaoverkoepelende reguleringsaanpak in evenwicht te brengen met de rechten en plichten van andere marktdeelnemers; is van oordeel dat het beginsel van duidelijke herkenbaarheid van en differentiatie tussen reclame en programma-inhoud in alle mediavormen voorrang dient te krijgen vóór het beginsel van scheiding van reclame en programma; verzoekt de Commissie na te gaan of het nog steeds zinvol is om vast te houden aan punt 6.7 van haar mededeling betreffende de toepassing van de regels inzake staatssteun op openbare omroepen;

68.

is van mening dat het in Richtlijn 93/83/EEG neergelegde juridische concept, na een nieuwe beoordeling ervan, de grensoverschrijdende toegang tot legale online-inhoud en -diensten op de digitale interne markt zou kunnen verbeteren zonder de beginselen van contractvrijheid, passende beloning van auteurs en kunstenaars en het territoriale karakter van exclusieve rechten aan te tasten;

3.3.    Een passend regelgevingskader voor platforms en intermediairs

3.3.1.   De rol van onlineplatforms

69.

dringt er bij de Commissie op aan te onderzoeken of eventuele kwesties in verband met online platforms opgelost kunnen worden door een volledige tenuitvoerlegging van bestaande wetgeving en een doeltreffende handhaving van het mededingingsbeleid van de EU, om een gelijk speelveld te waarborgen, alsmede eerlijke en doeltreffende mededinging tussen online platforms en het ontstaan van monopolies te voorkomen; roept de Commissie op om met betrekking tot online platforms een innovatievriendelijk beleid te voeren waarbij de markttoegang en de innovatie worden gestimuleerd; is van mening dat prioriteit moet worden toegekend aan transparantie, non-discriminatie, het gemakkelijker overstappen tussen platforms of onlinediensten om de consumenten meer keuzemogelijkheden te geven, toegang tot platforms en het vaststellen en aanpakken van belemmeringen voor het oprichten en vergroten van platforms;

70.

merkt daarnaast op dat de bepalingen van de richtlijn elektronische handel naderhand zijn versterkt door de richtlijn oneerlijke handelspraktijken, de richtlijn consumentenrechten en andere onderdelen van het consumentenacquis en dat deze richtlijnen strikt moeten worden gehandhaafd en evenzeer van toepassing zijn op handelaren die gebruik maken van onlineplatforms als op handelaren op traditionele markten; verzoekt de Commissie met alle belanghebbenden en het Parlement samen te werken om duidelijke richtsnoeren in te voeren betreffende de toepasselijkheid van het consumentenacquis op handelaren die gebruik maken van onlineplatforms, en waar nodig bijstand te bieden aan de consumentenbeschermingsinstanties van de lidstaten met het oog op een strikte handhaving van het consumentenrecht;

71.

waardeert het initiatief van de Commissie om de rol van online platforms in de digitale economie te analyseren in het kader van de strategie voor de digitale eengemaakte markt, aangezien het van invloed zal zijn op verschillende nieuwe wetgevingsvoorstellen; is van mening dat de analyse moet dienen om bevestigde en welomschreven problemen in kaart te brengen binnen bepaalde bedrijfstakken, naast mogelijke lacunes in de consumentenbescherming, en om onderscheid te maken tussen online diensten en aanbieders van online diensten; benadrukt dat platforms op het gebied van cultuurgoederen, met name audiovisuele media, een specifieke behandeling vereisen met inachtneming van het Unesco-verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen;

72.

verzoekt de Commissie in het eerste kwartaal van 2016 bij het Parlement verslag uit te brengen van de resultaten van de relevante raadplegingen en een consistente benadering bij de komende wetgevingsherzieningen te waarborgen; waarschuwt voor het creëren van marktverstoringen of belemmeringen voor de toegang tot de markt van online diensten door nieuwe verplichtingen in te voeren inzake het kruissubsidiëren van specifieke traditionele bedrijfsmodellen;

73.

benadrukt dat de beperkte aansprakelijkheid van tussenpersonen van wezenlijk belang is voor de bescherming van de openheid van internet, grondrechten, rechtszekerheid en innovatie; erkent in dit verband dat de bepalingen inzake aansprakelijkheid van tussenpersonen in de richtlijn elektronische handel toekomstbestendig en technisch neutraal zijn;

74.

wijst erop dat de aanbieder van een dienst in de informatiemaatschappij, om te profiteren van een beperking van de aansprakelijkheid, na het verkrijgen van feitelijke kennis inzake illegale activiteiten snel moet optreden om de toegang tot de betreffende informatie te verwijderen of onbruikbaar te maken; vraagt de Commissie een uniforme tenuitvoerlegging van deze bepaling te waarborgen overeenkomstig het Handvest van de grondrechten, om privatisering van de rechtshandhaving te voorkomen en ervoor te zorgen dat adequate en redelijke maatregelen worden genomen tegen de verkoop van illegale inhoud en goederen;

75.

is van mening dat gezien de snelle ontwikkeling van de markten en de verscheidenheid van platforms, van non-profitplatforms tot B2B-platforms en gebruikt door verschillende diensten, sectoren en een zeer breed scala aan actoren, er geen duidelijke definitie bestaat van platforms, en dat het hanteren van een enkele, uniforme benadering een ernstige belemmering kan vormen voor de innovatie, en Europese bedrijven een concurrentienadeel kan bezorgen binnen de wereldwijde economie;

76.

meent dat sommige online tussenpersonen en online platforms inkomen genereren uit culturele werken en inhoud zonder dat de scheppers van het werk altijd delen in dit inkomen; vraagt de Commissie om empirisch onderbouwde opties te overwegen om iets te doen aan het gebrek aan transparantie en de waardeoverdracht van inhoud naar diensten, waardoor het mogelijk wordt dat auteurs, uitvoerende kunstenaars en rechthebbenden eerlijk worden beloond voor gebruik van hun werk op internet zonder dat innovatie wordt afgeremd;

3.3.2.   Nieuwe kansen binnen de deeleconomie

77.

is verheugd over de toegenomen concurrentie en de keuze voor de consumenten als gevolg van de groei van de deeleconomie, alsmede over de perspectieven voor de werkgelegenheid, economische groei, concurrentievermogen een inclusievere arbeidsmarkt en een meer circulaire Europese economie door het doeltreffender gebruik van hulpbronnen, vaardigheden en andere pluspunten; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de verdere ontwikkeling van de deeleconomie te steunen door kunstmatige belemmeringen en wetgeving die de groei ervan remt in kaart te brengen;

78.

dringt er bij de Commissie op aan om in het kader van de deeleconomie te analyseren hoe een evenwicht gevonden kan worden tussen het mondiger maken en het beschermen van consumenten, en, waar verduidelijking nodig is, de toereikendheid te waarborgen van het wetgevingskader op digitaal gebied voor consumenten, met inbegrip van gevallen van mogelijk misbruik, en om ook vast te stellen waar ex-postoplossingen toereikend of doeltreffender zijn;

79.

wijst erop dat het in het eigen belang is van bedrijven die deze nieuwe bedrijfsmodellen op basis van reputatie en vertrouwen hanteren om maatregelen vast te stellen ter ontmoediging van illegale activiteiten en ter invoering van nieuwe veiligheidswaarborgen voor consumenten;

80.

moedigt de Commissie aan een stakeholdergroep in het leven te roepen die verantwoordelijk is voor de bevordering van goede praktijken in de sector van de deeleconomie;

81.

roept de lidstaten op te waarborgen dat het werkgelegenheids- en sociaal beleid afgestemd is op digitale innovatie, ondernemerschap en de groei van de deeleconomie en de mogelijkheden daarvan voor flexibeler vormen van werkgelegenheid, door nieuwe vormen van werkgelegenheid in kaart te brengen en de behoefte aan modernisering van sociale en werkgelegenheidswetgeving te evalueren, zodat de huidige arbeidsrechten en sociale zekerheidsregelingen ook in de digitale werkomgeving gehandhaafd kunnen worden; benadrukt dat socialezekerheidsstelsels onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen; vraagt de Commissie beste praktijken te bepalen en de uitwisseling daarvan in de EU en op internationaal niveau mogelijk te maken;

3.3.3.   Illegale inhoud op internet bestrijden

82.

roept de Commissie op voort te maken met een rechtskader en beleid ter bestrijding van illegale inhoud en ander materiaal op internet, waaronder haattaal, en ervoor te zorgen dat het rechtskader en het beleid volledig in overeenstemming zijn met de grondrechten, zoals deze in het Handvest van de grondrechten van de EU zijn vastgelegd, en dan met name met het grondrecht op vrijheid van meningsuiting en informatie, alsook met bestaande EU- of nationale wetgeving en met de beginselen van noodzakelijkheid, evenredigheid, een behoorlijke rechtsgang en de rechtsstaat; acht het voor het verwezenlijken van dit doel nodig om:

Europese en nationale politiediensten en wetshandhavingsinstanties van consistente en efficiënte wetshandhavingsinstrumenten te voorzien;

duidelijke richtsnoeren aan te reiken voor het aanpakken van illegale inhoud op het internet, met inbegrip van haattaal;

publiek-private partnerschappen en de dialoog tussen publieke en private instanties te ondersteunen, met inachtneming van de bestaande wetgeving van de Unie;

de rol van tussenpersonen en onlineplatforms te verduidelijken in het licht van het EU-Handvest van de grondrechten;

te waarborgen dat de rechtsgrond voor de oprichting van de eenheid voor de melding van internetuitingen binnen Europol (EU IRU) strookt met haar werkzaamheden;

speciale maatregelen na te streven tegen seksuele uitbuiting van kinderen online, een doeltreffende samenwerking tot stand te brengen tussen alle belanghebbenden, teneinde de rechten en de bescherming van kinderen online te waarborgen, en te stimuleren dat er initiatieven worden ontplooid om internet veiliger te maken voor kinderen, en

samen met de betreffende belanghebbenden bewustwordingscampagnes en onderwijs te stimuleren;

83.

is ingenomen met het actieplan van de Commissie voor modernisering van de handhaving van intellectuele eigendomsrechten online, met het oog op inbreuken op commerciële schaal; vindt versterking van het auteursrecht zoals geregeld in Richtlijn 2004/48/EG uiterst belangrijk en meent dat auteursrecht en aanverwante rechten slechts zo effectief kunnen zijn als de handhavingsmaatregelen die voor de bescherming van die rechten worden uitgevaardigd;

84.

wijst erop dat de EU te maken heeft met een beduidend aantal IER-inbreuken; wijst met nadruk op de rol van het Europees Waarnemingscentrum voor inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten dat betrouwbare gegevens moet aanleveren en objectieve analyses van de effecten van inbreuken voor economische actoren; dringt aan op een effectieve, duurzame, proportionele en gemoderniseerde aanpak van de handhaving, invulling en bescherming van intellectuele eigendomsrechten online, met name met het oog op inbreuken op commerciële schaal;

85.

merkt op dat auteursrechtelijk inbreuken soms ook zijn toe te schrijven aan de omstandigheid dat gewenste en legaal verkrijgbare inhoud vaak moeilijk te vinden is; dringt er daarom op aan een ruimer aanbod van legale en gebruikersvriendelijke toegangsmogelijkheden te ontwikkelen en onder het publiek bekend te maken;

86.

is ingenomen met de follow-the-moneybenadering en spoort de marktdeelnemers in de toeleveringsketen aan tot gecoördineerde en proportionele actie om zich teweer te stellen tegen inbreuken op commerciële schaal, voortbouwend op de praktijk van vrijwillige afspraken; onderstreept dat de Commissie tezamen met de lidstaten moet werken aan bewustwording en zorgvuldigheid in de aanleveringsketen, en de uitwisseling van informatie en goede praktijken moet aanmoedigen evenals sterkere samenwerking tussen openbare en particuliere sector; houdt staande dat eventuele maatregelen gerechtvaardigd moeten zijn, gecoördineerd en proportioneel, en de mogelijkheid moeten omvatten van effectieve en gebruikersvriendelijke rechtsmiddelen ten behoeve van benadeelde partijen; acht het belangrijk de consumenten bewust te maken van de gevolgen die voortvloeien uit de schending van het auteursrecht en de naburige rechten;

3.4.    Het vertrouwen en de veiligheid in de digitale netwerken, sectoren en infrastructuren en de behandeling van persoonsgegevens versterken

87.

is van mening dat, om het vertrouwen in en de veiligheid van digitale diensten, gegevensgestuurde technologieën en IT- en betalingssystemen, kritieke infrastructuur en online netwerken te waarborgen, extra middelen nodig zijn, alsmede samenwerking tussen de Europese cyberveiligheidssector, de overheids- en de particuliere sector, in het bijzonder door middel van samenwerking op onderzoeksgebied, onder meer in het kader van Horizon 2020 en publiek-private partnerschappen; is er voorstander van dat de lidstaten beste praktijken uitwisselen in het kader van publiek-privaat partnerschappen op dit gebied;

88.

roept op tot maatregelen ter vergroting van de weerbaarheid tegen cyberaanvallen, met in het bijzonder een grotere rol voor ENISA, ter vergroting van het risicobewustzijn en de kennis van basisprocessen inzake veiligheid onder gebruikers, met name kmo's, om ervoor te zorgen dat bedrijven beschikken over basisbeveiliging, bijvoorbeeld door eind-tot-eindversleuteling van gegevens en communicatie en software-updates, en om het gebruik van het concept „security-by-design” aan te moedigen;

89.

is van mening dat softwareproviders meer aandacht moeten besteden aan de voordelen op veiligheidsgebied van open software en veiligheidsgerelateerde software-upgrades voor gebruikers; verzoekt de Commissie onderzoek te doen naar een EU-breed gecoördineerd programma voor de bekendmaking van beveiligingsproblemen, met inbegrip van het repareren van bekende zwakke plekken in software, als middel tegen misbruik van zwakke plekken van software en tegen inbreuken op de veiligheid en de bescherming van persoonsgegevens;

90.

is van mening dat de snelle vaststelling van een passende NIB-richtlijn nodig is om te voorzien in een op EU-niveau gecoördineerde aanpak van cyberveiligheid; is van mening dat een ambitieuzere samenwerking tussen lidstaten en relevante instellingen en organen in de EU, naast de uitwisseling van beste praktijken, van wezenlijk belang is voor de verdere digitalisering van de sector, waarbij de bescherming van de grondrechten van de EU, met name gegevensbescherming, gewaarborgd moet zijn;

91.

onderstreept dat de snelle toename van het aantal aanvallen op netwerken en gevallen van cybercriminaliteit vraagt om een geharmoniseerde respons van de EU en de lidstaten, teneinde een hoog niveau van netwerk- en informatiebeveiliging te waarborgen; is van mening dat het waarborgen van de veiligheid op internet inhoudt dat netwerken en kritieke infrastructuur worden beschermd, wetshandhavingsinstanties bevoegd zijn om criminaliteit, waaronder terrorisme, gewelddadige radicalisering en seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen online, te bestrijden en er gebruik wordt gemaakt van de gegevens die strikt noodzakelijk zijn om criminaliteit online of offline te bestrijden; benadrukt dat deze veiligheid, samen met de bescherming van de grondrechten in de cyberspace, een voorwaarde vormt voor de versterking van het vertrouwen in digitale diensten en dus de noodzakelijke grondslag vormt voor de totstandbrenging van een concurrerende digitale interne markt;

92.

herinnert eraan dat instrumenten zoals versleuteling nuttige hulpmiddelen zijn voor het waarborgen van de privacy van burgers en ondernemingen, en in ieder geval het basisniveau van communicatiebeveiliging kunnen garanderen; veroordeelt het feit dat het ook voor criminele doeleinden kan worden gebruikt;

93.

verwelkomt het Europees Centrum voor de bestrijding van cybercriminaliteit (EC3) binnen Europol, dat mede kan zorgen voor snellere reacties bij cyberaanvallen; verzoekt om een wetgevingsvoorstel ter versterking van het mandaat van EC3, en roept op tot een snelle omzetting van Richtlijn 2013/40/EU van 12 augustus 2013 over aanvallen op informatiesystemen;

94.

merkt op dat de onthullingen over het grootschalig elektronisch toezicht aangeven dat het vertrouwen van burgers in de privacy, veiligheid en beveiliging van digitale diensten moet worden hersteld en onderstreept in dit verband hoe belangrijk het is dat bij het verwerken van gegevens voor commerciële of rechtshandhavingsdoeleinden de grondrechten worden geëerbiedigd en de bestaande wetgeving inzake gegevensbescherming strikt wordt nageleefd; wijst in dit verband nogmaals op het belang van bestaande instrumenten, zoals wederzijdse rechtshulpverdragen die het beginsel van de rechtsstaat eerbiedigen en de kans verkleinen dat op oneigenlijke wijze toegang wordt verkregen tot op buitenlands grondgebied opgeslagen gegevens;

95.

herinnert eraan dat de lidstaten overeenkomstig artikel 15, lid 1, van Richtlijn 2000/31/EG de aanbieders van diensten geen algemene verplichting mogen opleggen om bij het aanbieden van transmissie-, opslag- en hostingdiensten toezicht te houden op de informatie die zij doorgeven of opslaan, noch om actief te gaan zoeken naar feiten of omstandigheden die op onwettige activiteiten duiden; herinnert er in het bijzonder aan dat het Hof van Justitie van de Europese Unie in de arresten C-360/10 en C-70/10 de maatregelen voor „gerichte bewaking” van vrijwel alle gebruikers van de betrokken diensten (internetproviders in het ene geval, een sociaal netwerk in het andere geval) heeft verworpen en heeft gepreciseerd dat elk bevel dat een hostingdienstverlener verplicht tot een algemene surveillance, verboden moet zijn;

4.    HET GROEIPOTENTIEEL VAN DE DIGITALE ECONOMIE MAXIMALISEREN

96.

is van mening dat, gezien het centrale belang van de Europese industrie en van de digitale economie, die veel sneller groeit dan de rest van de economie, de digitale transformatie van de industrie van wezenlijk belang is voor het concurrentievermogen en de energietransitie van de Europese economie, maar alleen succesvol kan zijn indien Europese bedrijven het belang ervan beseffen voor wat betreft verhoging van de efficiency en de gebruikmaking van onbenut potentieel, met beter geïntegreerde en verbonden waardeketens waarmee snel en flexibel ingesprongen kan worden op de consumentenvraag;

97.

verzoekt de Commissie onverwijld een plan te ontwikkelen voor de digitale transformatie, inclusief modernisering van de wetgeving en het gebruik van relevante instrumenten voor investeringen in O&O en infrastructuur, steun te verlenen aan de digitalisering in alle sectoren, zoals productie, energie, vervoer en detailhandel, door de gebruikmaking te stimuleren van digitale technologieën en eind-tot-eindverbindingen in waardeketens, alsmede van innovatieve diensten en bedrijfsmodellen;

98.

is van mening dat het regelgevend kader sectoren in staat moet stellen gebruik te maken van en vooruit te lopen op die wijzigingen, om bij te dragen aan nieuwe banen, groei en regionale convergentie;

99.

roept daarnaast op tot specifieke aandacht voor kmo's, inclusief met name een eventuele herziening van de Small Business Act, omdat hun digitale transformatie van groot belang is voor het concurrentievermogen van de economie en de werkgelegenheid, en tot nauwere samenwerking tussen gevestigde ondernemingen en starters, wat kan leiden tot een duurzamer en concurrerender industrieel model en de opkomst van wereldleiders;

100.

wijst opnieuw op het belang van de Europese satellietnavigatiesystemen, met name Galileo en Egnos, voor de ontwikkeling van de digitale eengemaakte markt wat betreft de gegevenslocatie en tijdstempel voor big-datatoepassingen en toepassingen van het internet van de dingen;

4.1.    Totstandbrenging van een data-economie

101.

is van mening dat een gegevensgestuurde economie essentieel is voor economische groei; benadrukt de kansen die nieuwe ICT-technologieën, zoals Big Data, cloud computing, het internet van de dingen, 3D-printen en andere technologieën met zich kunnen meebrengen voor de economie en de samenleving, als deze worden geïntegreerd in andere sectoren, zoals energie, vervoer en logistiek, financiële diensten, onderwijs, detailhandel, productie, onderzoek of gezondheidszorg en nooddiensten, en als ze door overheden worden gebruik voor het ontwikkelen van slimme steden, het beter beheren van hulpbronnen en het verbeteren van de milieubescherming; benadrukt in het bijzonder de kansen die worden geboden door digitalisering van de energiesector, met slimme meters, slimme netten en data hubs, om de energieproductie doeltreffender en flexibeler te maken; benadrukt het belang van publiek-private partnerschappen en verwelkomt initiatieven van de Commissie op dit gebied;

102.

verzoekt de Commissie de mogelijkheid te onderzoeken om elk wetenschappelijk onderzoeksproject dat ten minste voor de helft met publieke middelen is gefinancierd binnen een redelijke termijn gratis digitaal toegankelijk te maken zonder daarbij schade te berokkenen aan de economische en sociale voordelen waaronder de werkgelegenheid bij uitgeverijen op dit gebied;

103.

verzoekt de Commissie uiterlijk 2016 een brede en transparante evaluatie van Big Data door te voeren met medewerking van alle relevante deskundigen, zoals onderzoekers, het maatschappelijk middenveld en de overheids- en particuliere sectoren, om de behoeften te anticiperen op het gebied van big data-technologieën en computerinfrastructuur, in het bijzonder Europese supercomputers, met inbegrip van betere voorwaarden van de niet-regelgevingskaders en bestaande regelgevingskaders voor groei en innovatie in deze sector, en het maximaliseren van kansen en het aanpakken van potentiële risico's en uitdagingen, om vertrouwen op te bouwen ten aanzien van bijvoorbeeld de toegang tot gegevens, veiligheid en gegevensbescherming;

104.

roept op tot de ontwikkeling van een toekomstbestendige en technologisch neutrale Europese aanpak en verdere integratie van de eengemaakte markt met betrekking tot het internet van de dingen en het industriële internet, met een transparante normerings- en interoperabiliteitsstrategie en de versterking van het vertrouwen in deze technologieën door veiligheid, transparantie en ingebouwde privacy en standaardprivacy; verwelkomt het initiatief voor vrij gegevensverkeer dat, na een omvattende beoordeling, moet zorgen voor verduidelijking van regels over gebruik, toegang tot en eigendom van gegevens, rekening houdend met mogelijke problemen in verband met de gevolgen van vereisten voor gegevenslokalisatie voor de werking van de interne markt, en voor het gemakkelijker overstappen tussen aanbieders van gegevensdiensten om afhankelijkheid en marktverstoringen te voorkomen;

105.

is van mening dat overheidsdiensten standaard open overheidsgegevens moeten hebben; dringt aan op het boeken van vooruitgang met de mate en het tempo van vrijgave van informatie als open gegevens, het vaststellen van belangrijke gegevensverzamelingen en het hergebruik van open gegevens in openbare vorm, met het oog op de waarde ervan voor de ontwikkeling van innovatieve diensten, waaronder grensoverschrijdende toepassingen, transparantie en voordelen voor de economie en de samenleving;

106.

erkent de groeiende bezorgdheid van de Europese consumenten over het gebruik en de bescherming van persoonsgegevens door de aanbieders van onlinediensten, omdat dit van essentieel belang is om het vertrouwen van de burgers in de digitale economie te versterken; onderstreept de belangrijke rol van actieve consumenten bij de bevordering van de concurrentie; benadrukt daarbij hoe belangrijk het is dat consumenten beter worden geïnformeerd over het gebruik van hun gegevens, met name in het geval van diensten geleverd in ruil voor gegevens, en van hun recht op gegevensportabiliteit; dringt bij de Commissie aan op verduidelijking van de regels inzake gegevensbeheer en gegevensportabiliteit overeenkomstig het kernbeginsel dat burgers de controle moeten hebben over hun gegevens;

107.

is van mening dat overeenstemming met de wetgeving inzake gegevensbescherming en effectieve waarborgen voor de privacy en veiligheid, zoals deze zijn vastgelegd in de algemene verordening gegevensbescherming, met inbegrip van speciale bepalingen met betrekking tot kinderen als kwetsbare consumenten, van cruciaal belang zijn voor de versterking van het vertrouwen van burgers en consumenten in de data-economie; onderstreept dat men zich meer bewust moet worden van de rol van gegevens en de betekenis van gegevensuitwisseling voor consumenten in verband met hun grondrechten binnen de economie, en benadrukt dat er regels moeten worden vastgesteld omtrent eigendom van gegevens en de controle van burgers over hun persoonsgegevens; wijst op de rol van het personaliseren van producten en diensten en onderstreept dat dergelijke producten en diensten overeenkomstig de voorschriften inzake gegevensbescherming moeten worden ontwikkeld; pleit voor de bevordering van „standaardprivacy” en „ingebouwde privacy”, hetgeen ook kan bijdragen tot de economische ontwikkeling en innovatie; benadrukt hoe belangrijk het is dat bij alle gegevensverwerkende activiteiten een non-discriminatoire benadering wordt gehanteerd; onderstreept het belang van een op risico's gebaseerde aanpak die onnodige administratieve lasten helpt voorkomen en rechtszekerheid biedt, met name voor kmo's en startende ondernemingen, en benadrukt eveneens het belang van democratisch toezicht en constante bewaking door de overheid; erkent dat aanvullende waarborgen voor de bescherming en de beveiliging van persoonsgegevens, zoals pseudonimisering en anonimisering, kunnen bijdragen tot de bescherming van persoonsgegevens, wanneer deze worden gebruikt door big-datatoepassingen en aanbieders van onlinediensten;

108.

merkt op dat de Commissie de richtlijn betreffende databanken in haar evaluatie hiervan beschouwt als een belemmering voor de ontwikkeling van een Europese gegevensgestuurde economie; verzoekt de Commissie verdere beleidsopties te onderzoeken om Richtlijn 96/9/EG te kunnen intrekken;

4.2.    Concurrentie bevorderen door interoperabiliteit en normalisatie

109.

is van mening dat het Europese ICT-normalisatieplan en de herziening van het Europese interoperabiliteitskader, met inbegrip van de mandaten van de Commissie bij Europese normalisatieorganisaties, deel moeten uitmaken van een Europese digitale strategie om te zorgen voor schaalvoordelen, besparingen en een groter concurrentievermogen voor Europese bedrijven, en om de sectoroverschrijdende en internationale interoperabiliteit van goederen en diensten te verbeteren door middel van een snellere vaststelling, op open en concurrerende wijze, van vrijwillige, marktgestuurde en wereldwijde normen die eenvoudig door kmo's kunnen worden toegepast; moedigt de Commissie aan ervoor te zorgen dat bij de normaliseringsprocessen alle relevante belanghebbenden worden betrokken, de beste technologieën worden gebruikt en het risico wordt voorkomen van het opkomen van monopolies of gesloten waardeketens, met name voor kmo's en starters, en om Europese normen internationaal actief te promoten, tegen de achtergrond van het wereldwijde karakter van initiatieven voor ICT-normalisering;

110.

dringt er bij de Commissie en de Raad op aan om het aandeel aan vrije en open software te verhogen, evenals het hergebruik hiervan door overheidsdiensten, om de interoperabiliteit te verbeteren;

111.

merkt op dat de Commissie momenteel relevante belanghebbenden raadpleegt over de oprichting van een interoperabel, gestandaardiseerd, veilig en open voertuigplatform voor mogelijke toekomstige toepassingen of diensten, waar het Parlement in de eCall-verordening om heeft verzocht; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat dit platform de innovatie, vrije concurrentie en keuzes van consumenten niet beperkt;

112.

verzoekt de Commissie, rekening houdend met snelle innovatie in de vervoersector, een gecoördineerde strategie te ontwikkelen voor connectiviteit in de vervoerssector, en in het bijzonder een regelgevend kader vast te stellen voor voortuigen met internetverbinding om interoperabiliteit met verschillende diensten te waarborgen, waaronder diagnose en onderhoud op afstand, en toepassingen om eerlijke concurrentie te handhaven en te voldoen aan een sterke vraag naar producten die voldoen aan eisen inzake cyberveiligheid en gegevensbescherming, maar ook om de fysieke veiligheid van passagiers te waarborgen; is van mening dat partnerschappen tussen de automobiel- en de telecommunicatiesector noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat voertuigen met internetverbinding en de infrastructuur hiervoor worden ontwikkeld op basis van gemeenschappelijke normen voor heel Europa;

4.3.    Een inclusieve digitale samenleving

113.

wijst erop dat internet en ICT een enorme impact hebben op de emancipatie van vrouwen en meisjes; wijst erop dat deelname van vrouwen aan de digitale sector in de EU een positieve invloed heeft op het Europese bbp; wijst op het aanzienlijke potentieel van vrouwelijke innovators en ondernemers en de rol die zij kunnen spelen in de digitale transformatie; onderstreept de noodzaak om af te stappen van genderstereotypen, en spreekt zijn volledige steun uit voor een digitale ondernemerscultuur voor vrouwen en stimuleert een dergelijke cultuur, alsmede de integratie in en deelname van vrouwen aan de informatiemaatschappij;

114.

wijst op het potentieel van de digitale interne markt om toegankelijkheid en deelname voor alle burgers te waarborgen, waaronder personen met bijzondere behoeften, ouderen, minderheden en andere mensen die tot kwetsbare groepen behoren, met betrekking tot alle aspecten van de digitale economie, waaronder producten en diensten die beschermd zijn door auteursrecht en naburige rechten, met name door het ontwikkelen van een inclusieve e-maatschappij en het waarborgen dat alle e-overheids- en e-bestuursprogramma's volledig toegankelijk zijn; is ernstig bezorgd over het gebrek aan vooruitgang bij het ratificeren van het verdrag van Marrakesh, en dringt aan op een zo spoedig mogelijke ratificatie; benadrukt in dit verband de noodzaak van een snelle goedkeuring van het voorstel voor een richtlijn inzake de toegankelijkheid van de websites van overheidsinstanties;

4.3.1.   Digitale vaardigheden en expertise

115.

wijst op het feit dat de scheve verhouding tussen vraag en aanbod van vaardigheden een probleem vormt voor de ontwikkeling van de digitale economie, het creëren van werkgelegenheid en het concurrentievermogen van de Unie, en dringt er bij de Commissie op aan zo snel mogelijk een vaardigheidsstrategie te ontwikkelen waarmee dit tekort kan worden aangepakt; roept de Commissie op middelen uit het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief te gebruiken voor het ondersteunen van organisaties („grassroots movements”) die jongeren met een achterstandspositie helpen digitale vaardigheden te verwerven; roept de lidstaten op steun te verlenen door ruimtes ter beschikking te stellen;

116.

roept de Commissie en de lidstaten op mediageletterdheid en internetgeletterdheid voor alle burgers te bevorderen, in het bijzonder voor kwetsbare personen, door middel van initiatieven en gecoördineerde actie en investeringen in de oprichting van Europese netwerken voor het onderwijzen van mediageletterdheid; onderstreept dat het vermogen om op onafhankelijke en kritische wijze gebruik te maken van de media en om te gaan met de informatieovervloed voor alle generaties een leertaak is die een leven lang duurt en die voortdurend verandert, om alle generaties in staat te stellen op juiste en autonome wijze om te gaan met de overvloed aan informatie; wijst erop dat wegens complexere vaardigheids- en competentieprofielen nieuwe opleidings- en bijscholingsbehoeften en behoeften voor permanente scholing ontstaan, met name wat betreft vaardigheden op het gebied van informatie- en communicatietechnologie (ICT);

117.

moedigt de lidstaten aan de verwerving van digitale vaardigheden in de leerprogramma's op te nemen en de nodige technische apparatuur te verbeteren en om de samenwerking tussen universiteiten en technische opleidingen te bevorderen, teneinde gemeenschappelijke curricula voor e-learning te ontwikkelen die erkend zijn binnen het ECTS-systeem; benadrukt dat onderwijs- en opleidingsprogramma's gericht moeten zijn op de ontwikkeling van een kritische denkwijze ten aanzien van het gebruik van en een grondig inzicht in nieuwe media, digitale apparatuur, informatiesystemen en interfaces, zodat eenieder deze nieuwe technologieën actief kan gebruiken in plaats van simpelweg eindgebruiker te zijn; benadrukt in dit verband het belang van een goede training van leerkrachten op het gebied van digitale vaardigheden, van het efficiënt onderwijzen van deze vaardigheden, onder meer wat betreft het succes van spelenderwijs digitaal leren, en van de kennis om dergelijke vaardigheden in te zetten in het algemene leerproces door wiskunde, IT, door natuurwetenschappen en technologie aantrekkelijker te maken; verzoekt de Commissie en de lidstaten meer onderzoek te doen naar het effect van digitale media op cognitieve vaardigheden;

118.

wijst erop dat overheids- en particuliere investeringen, en nieuwe financieringsmogelijkheden voor beroepsonderwijs en levenslang leren, noodzakelijk zijn om te waarborgen dat werknemers, met name lager gekwalificeerde werknemers, beschikken over de juiste vaardigheden voor de digitale economie; roept de Commissie en de lidstaten op samen met de particuliere sector makkelijk toegankelijke, gestandaardiseerde en gecertificeerde online trainingen en innovatieve en toegankelijke opleidingsprogramma's op het gebied van e-vaardigheden te ontwikkelen waarmee deelnemers een minimum aan digitale vaardigheden kunnen verwerven; moedigt de lidstaten aan deze online-cursussen tot een integraal bestanddeel van de jongerengarantie te maken; moedigt de Commissie en de lidstaten aan de basis te leggen voor wederzijdse erkenning van digitale vaardigheden en kwalificaties door middel van een Europees certificaten- of beoordelingssysteem, naar het voorbeeld van het gemeenschappelijk Europees referentiekader voor het leren en onderwijzen van talen; benadrukt dat de culturele diversiteit in Europa en de meertaligheid gebaat zijn bij grensoverschrijdende toegang tot inhoud;

119.

verwelkomt de oprichting van de Europese grote coalitie voor digitale banen, moedigt ondernemingen aan zich daarbij aan te sluiten en dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de actieve deelname van kmo's mogelijk te maken; is ingenomen met de ideeën van de Commissie over de totstandbrenging van nieuwe systemen voor opslag van kennis voor de publieke sector in de vorm van cloud-technologie en tekst- en datamining die overeenkomstig de wetgeving inzake gegevensbescherming zijn gecertificeerd en beveiligd; is van mening dat het gebruik van dergelijke technologie bijzondere opleidingsinspanningen in de beroepssectoren bibliotheek, archief en documentatie vereist; roept ertoe op dat digitale vormen van collaboratief werken en communiceren — met gebruikmaking en ontwikkeling van CC-licenties — over lands- en taalgrenzen heen in onderwijs en opleiding alsmede in openbare onderzoeksinstellingen worden onderwezen en toegepast en bij openbare aanbestedingen worden aangemoedigd; wijst op de belangrijke rol die duale opleidingen in dit verband vervullen;

120.

wijst erop dat overheids- en private investeringen in beroepsopleidingen en een leven lang leren noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat de beroepsbevolking van de EU, met inbegrip van de „digitale arbeidskrachten” die onconventionele beroepen uitoefenen, over de juiste vaardigheden voor de digitale economie beschikt; wijst erop dat sommige lidstaten als een maatregel ter verbetering van de toegang van werknemers tot onderwijs en scholing, minimumrechten inzake betaald educatief verlof hebben ingevoerd;

4.3.2.   E-overheid

121.

is van mening dat de ontwikkeling van e-overheid van prioritair belang is voor innovatie, omdat het een hefboomeffect heeft op alle economische sectoren en de doeltreffendheid, interoperabiliteit en transparantie bevordert, de kosten en de administratieve lasten vermindert, betere samenwerking mogelijk maakt tussen overheidsdiensten, en betere, gebruikersvriendelijker en gepersonaliseerde diensten biedt voor alle burgers en bedrijven, in verband met de kansen die worden geboden door digitale sociale innovaties; dringt er bij de Commissie op aan het goede voorbeeld te geven op het gebied van e-overheid en samen met de lidstaten een ambitieus en omvattend actieplan voor e-overheid te ontwikkelen; is van mening dat dit actieplan moet uitgaan van de behoeften van gebruikers en van beste praktijken, waaronder benchmarks voor de vooruitgang, alsook een stapsgewijze sectorale aanpak inzake de toepassing van het „eenmaligheidsbeginsel” bij overheidsdiensten, waarbij burgers en ondernemingen niet om informatie moet worden gevraagd die zij reeds aan een overheidsdienst hebben verstrekt, met inachtneming van de privacy van burgers en een hoog niveau van gegevensbescherming, overeenkomstig de vereisten en beginselen van het hervormingspakket gegevensbescherming van de EU en met volledige inachtneming van het Handvest van de grondrechten, alsmede een hoog niveau van veiligheid met betrekking tot deze initiatieven; is van mening dat hierbij ook moet worden gezorgd voor volledige grensoverschrijdende toepassing van in hoge mate versleutelde e-identificatie en e-handtekeningen, in het bijzonder bij de snelle tenuitvoerlegging van de eIDAS-verordening en de toegenomen beschikbaarheid online van openbare diensten; benadrukt het belang van toegang tot onderling gekoppelde handelsregisters voor burgers en bedrijven;

122.

roept op tot de ontwikkeling van een alomvattende en volledig toegankelijke gemeenschappelijke digitale toegangspoort, voortbouwend op reeds bestaande initiatieven en netwerken, als één volledig digitaal proces waarmee bedrijven kunnen worden opgericht en in de hele EU kunnen opereren, met inbegrip van het online oprichten van bedrijven, alsmede domeinnamen, de uitwisseling van informatie over naleving, erkenning van e-facturen, belastingaangifte, een vereenvoudigde online btw-regeling, online-informatie over productconformiteit, het inhuren van personele middelen en detachering van werknemers, consumentenrechten, toegang tot consumenten- en zakelijke netwerken, kennisgevingsprocedures en geschillenbeslechtingsmechanismen;

123.

roept de Commissie en de lidstaten daarnaast op toe te zien op de volledige invoering van het één-loketsysteem zoals voorzien in de dienstenrichtlijn, en alle nodige maatregelen te nemen om de doeltreffende werking daarvan te garanderen en het ten volle te benutten;

124.

is bezorgd over het feit dat cloudinfrastructuren voor onderzoekers en universiteiten versnipperd zijn; roept de Commissie op om in samenwerking met alle relevante belanghebbenden een actieplan op te stellen voor de verwezenlijking van een Europese open wetenschapscloud tegen het einde van 2016, waarbinnen naadloze integratie kan plaatsvinden van bestaande netwerken, gegevens en krachtige infrastructuursystemen en e-infrastructuurdiensten voor uiteenlopende takken van wetenschap, binnen een kader van bestaand beleid, bestaande normen en investeringen; meent dat dit een stimulans moet zijn voor de ontwikkeling van clouds voor meer dan wetenschap, alsook voor beter onderling verbonden innovatiecentra, ecosystemen voor startende bedrijven en betere samenwerking tussen universiteiten en de industrie bij de commercialisering van technologie, met naleving van de relevante vertrouwelijkheidsregels, en voor het mogelijk maken van internationale coördinatie en samenwerking op dit gebied;

125.

roept de Commissie en de lidstaten op nogmaals hun inzet uit te spreken voor de onderzoeks- en innovatiedoelen van de EU 2020-strategie als bouwstenen van een concurrerende Europese digitale interne markt, economische groei en het scheppen van banen, met een omvattende benadering van open wetenschap, open innovatie, open gegevens en kennisoverdracht; is van mening dat dit een herzien juridisch kader moet omvatten voor tekst- en datamining voor wetenschappelijk onderzoek, een toegenomen gebruik van vrije en open source software, met name in onderwijsinstellingen en overheidsdiensten, en eenvoudiger toegang voor kmo's en startende ondernemingen tot Horizon 2020-financiering, aangepast aan de korte innovatiecycli van de ICT-sector; benadrukt in dit verband het belang van alle relevante initiatieven, van publiek-private partnerschappen en innovatieclusters tot Europese technologie- en wetenschapsparken, met name in minder geïndustrialiseerde Europese regio's, en versnelprogramma's voor startende ondernemingen en gezamenlijke technologieplatforms, alsmede de mogelijkheid voor effectieve licenties op standaard-essentiële octrooien, binnen de beperking van het concurrentiebeleid van de EU, onder de licentievoorwaarden van FRAND, ter voortzetting van stimulansen voor O&O en normalisering en ter bevordering van innovatie;

126.

dringt er bij de Commissie op aan zich te richten op de tenuitvoerlegging van de bepalingen inzake e-aanbesteding en op het Uniform Europees Aanbestedingsdocument (aanbestedingspaspoort), teneinde algemene economische voordelen alsmede de toegang tot de Europese markt te vergemakkelijken voor alle marktdeelnemers overeenkomstig alle selectie-, uitsluitings- en gunningscriteria; benadrukt de verplichting voor aanbestedende autoriteiten om de belangrijkste redenen aan te geven voor hun besluit om contracten niet onder te verdelen in kavels, overeenkomstig bestaande wetgeving om de toegang van innovatieve ondernemingen en kmo's tot de aanbestedingsmarkten te verbeteren;

4.4.    Internationale dimensie

127.

onderstreept het belang van een volledig onafhankelijke bestuursstructuur voor internet, om ervoor te zorgen dat internet een transparant en inclusief model blijft voor bestuur door meerdere belanghebbenden, op basis van het beginsel van internet als uniek, open, gratis en stabiel platform; is van mening dat het essentieel is dat de vertraging met betrekking tot de overdracht van het beheer van de ICANN voor dit doel wordt aangewend; is er sterk van overtuigd dat rekening moet worden gehouden met de mondiale dimensie van internet bij al het relevante EU-beleid en roept de EDEO op ten volle gebruik te maken van de kansen die digitalisering biedt bij de ontwikkeling van een samenhangend extern beleid, om te waarborgen dat de EU vertegenwoordigd is op platforms voor internetgovernance, en haar stem duidelijker te laten horen op mondiale fora, met name met betrekking tot normalisatie, de voorbereidingen voor de ontwikkeling van 5G en cyberveiligheid;

128.

onderkent de mondiale aard van de data-economie; herinnert eraan dat de totstandbrenging van de digitale interne markt afhankelijk is van het vrije verkeer van gegevens binnen en buiten de Europese Unie; dringt daarom bij de EU en de lidstaten aan op maatregelen om, in overeenstemming met de algemene verordening gegevensbescherming en de bestaande EU-jurisprudentie, een hoog niveau van gegevensbescherming en veilige internationale gegevensoverdrachten te waarborgen bij de samenwerking met derde landen in het kader van de Strategie voor een digitale interne markt;

o

o o

129.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB L 318 van 4.12.2015, blz. 1.

(2)  PB L 123 van 19.5.2015, blz. 77.

(3)  PB L 257 van 28.8.2014, blz. 73.

(4)  PB L 86 van 21.3.2014, blz. 14.

(5)  PB L 84 van 20.3.2014, blz. 72.

(6)  PB L 348 van 20.12.2013, blz. 129.

(7)  PB L 175 van 27.6.2013, blz. 1.

(8)  PB L 165 van 18.6.2013, blz. 1.

(9)  PB L 95 van 15.4.2010, blz. 1.

(10)  PB L 81 van 21.3.2012, blz. 7.

(11)  PB L 304 van 22.11.2011, blz. 64.

(12)  PB L 337 van 18.12.2009, blz. 1.

(13)  PB L 376 van 27.12.2006, blz. 36.

(14)  PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37.

(15)  PB L 77 van 27.3.1996, blz. 20.

(16)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(17)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0273.

(18)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0220.

(19)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0051.

(20)  Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0071.

(21)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0179.

(22)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0067.

(23)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0032.

(24)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0535.

(25)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0536.

(26)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0454.

(27)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0436.

(28)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0377.

(29)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0327.

(30)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0239.

(31)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0215.

(32)  PB C 434 van 23.12.2015, blz. 2.

(33)  PB C 353 E van 3.12.2013, blz. 64.

(34)  PB C 332 E van 15.11.2013, blz. 22.

(35)  PB C 258 E van 7.9.2013, blz. 64.

(36)  PB C 50 E van 21.2.2012, blz. 1.

(37)  PB C 236 E van 12.8.2011, blz. 33.

(38)  PB C 81 E van 15.3.2011, blz. 45.

(39)  PB C 236 E van 12.8.2011, blz. 24.

(40)  Eurostat 2014: http://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php/Information_society _statistics_at_regional_level#People_who_never_used_the_internet

(41)  Rapport over de resultaten van de werkzaamheden van de Groep op hoog niveau over het toekomstig gebruik van de UHF-band.


Woensdag 20 januari 2016

12.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/79


P8_TA(2016)0016

Vredesproces in Colombia

Resolutie van het Europees Parlement van 20 januari 2016 ter ondersteuning van het vredesproces in Colombia (2015/3033(RSP))

(2018/C 011/07)

Het Europees Parlement,

gezien zijn resoluties over vrede en mensenrechten in Colombia,

gezien de bijzondere betrekkingen die de EU met Colombia onderhoudt, met name in het kader van de meerpartijenhandelsovereenkomst tussen Colombia en Peru en de EU en haar lidstaten, die op 26 juli 2012 in Brussel is ondertekend, evenals de visumvrijstellingsovereenkomst tussen de Europese Unie en Colombia, die op 2 december 2015 is ondertekend,

gezien punt 44 van de boodschap van de EP-delegatie in de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering (EuroLat) aan de tweede top EU-Celac in Brussel over de beëindiging van het interne conflict tussen de regering van Colombia en de FARC, en de Verklaring van Brussel die op 11 juni 2015 aan het eind van de tweede top EU-Celac werd aangenomen,

gezien de verklaring van de hoge vertegenwoordiger van de EU, Federica Mogherini, over de overeenkomst van 24 september 2015 over overgangsjustitie in Colombia, alsook haar verklaring van 1 oktober 2015 tot benoeming van Eamon Gilmore als speciale vertegenwoordiger van de Unie voor het vredesproces in Colombia,

gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de EU en Colombia een kader voor nauwe politieke, economische en commerciële samenwerking handhaven dat is vastgelegd in het memorandum van overeenstemming van november 2009 en in de handelsovereenkomst tussen Colombia en Peru en de EU en haar lidstaten, die niet alleen tot doel hebben de economische en handelsbetrekkingen tussen de partijen te versterken, maar ook om bij te dragen tot de vrede, democratie, eerbiediging van de mensenrechten, duurzame ontwikkeling en het welzijn van de burgers;

B.

overwegende dat deze nauwe banden zich uitstrekken tot internationale samenwerkingsgebieden in multilaterale kwesties van gemeenschappelijk belang, zoals de strijd voor vrede en tegen terrorisme en drugshandel;

C.

overwegende dat het gewapende interne conflict in Colombia al meer dan vijftig jaar aanhoudt en de bevolking enorm leed heeft berokkend, zowel door terroristische acties als door acties van paramilitaire groepen, en dat dit conflict onder meer heeft geleid tot moorden, gedwongen verdwijningen, ontvoeringen, seksueel geweld, kindermisbruik, binnen- en buitenlandse ontheemding en verminkingen door landmijnen;

D.

overwegende dat op 19 november 2012 in Havana (Cuba) van start werd gegaan met de rondetafelgesprekken tussen de regering van Colombia en de revolutionaire gewapende strijdkrachten van Colombia (FARC), nadat op 26 augustus 2012 het Algemeen Akkoord over de beëindiging van het conflict en de opbouw van een stabiele en duurzame vrede was ondertekend, waarmee gevolg werd gegeven aan de wens van het Colombiaanse volk om in vrede te leven en met name werd erkend dat de staat de plicht heeft de mensenrechten op het gehele grondgebied te bevorderen en dat eerlijke economische en maatschappelijke ontwikkeling een waarborg voor vrede is en een absolute voorwaarde vormt voor de inclusieve en duurzame groei van het land;

E.

overwegende dat in verschillende fases van de onderhandelingen in Havana akkoorden werden bereikt over een nieuw Colombiaans platteland en een uitgebreide plattelandshervorming, over politieke participatie en democratische opening met het oog op vredesopbouw, en over de oplossing van het drugsprobleem;

F.

overwegende dat de regering van Colombia en de FARC op 23 september 2015 aankondigden een akkoord te hebben bereikt over de instelling van een bijzondere rechtspraak voor vrede krachtens het internationale recht, die beantwoordt aan de rechten van de slachtoffers en een bijdrage levert aan de opbouw van een stabiele en duurzame vrede, waarbij de partijen overeenstemming hebben bereikt over de invoering van een integraal systeem voor waarheid, gerechtigheid, schadeloosstelling en niet-herhaling, dat de oprichting van een commissie voor het boven tafel krijgen van de waarheid, co-existentie en niet-herhaling omvat, alsook overeenkomsten op het gebied van schadeloosstelling van de slachtoffers;

G.

overwegende dat de regering van Colombia en de FARC op 15 december 2015 hebben aangekondigd een overeenkomst te zullen sluiten over de slachtoffers van het conflict en de oprichting van de instellingen die zijn voorzien in het akkoord van 23 september 2015;

H.

overwegende dat de regering, het parlement en de bevolking van Colombia de soevereine bevoegdheid hebben de parameters van deze bijzondere rechtspraak voor vrede vast te stellen, die voornamelijk ten doel heeft een einde maken aan straffeloosheid, de waarheid boven tafel te krijgen en de daders van de tijdens het conflict gepleegde misdrijven — in het bijzonder de meest ernstige en representatieve — te berechten en bestraffen, waarbij niet-herhaling wordt gewaarborgd en tevens wordt bijgedragen aan de schadeloosstelling van de slachtoffers;

I.

overwegende dat de beëindiging van dit interne conflict, dat tijdens een periode van meer dan vijftig jaar miljoenen slachtoffers heeft geëist, en de totstandbrenging van een stabiele en duurzame vrede in Colombia in de eerste plaats prioriteit zijn voor dit land, maar tevens voor de Europese Unie en de internationale gemeenschap, hetgeen blijkt uit de talrijke steunbetuigingen aan het vredesproces van verschillende landen en regionale en internationale organisaties, waaronder de Europese Unie zelf;

1.

staat positief tegenover en steunt de tot nu toe bereikte overeenkomsten tussen de Colombiaanse regering en de FARC voor het bereiken van vrede in Colombia, en wijst hierbij met name op de overeenkomsten over een uitgebreide plattelandshervorming, over politieke participatie en democratische opening met het oog op vredesopbouw, over de oplossing van het drugsprobleem en over de instelling van een bijzondere rechtspraak voor de vrede, die de oprichting van een commissie voor het boven tafel krijgen van de waarheid, co-existentie en niet-herhaling omvat, evenals een speciale eenheid voor de zoektocht naar personen die in de context en als gevolg van het conflict als vermist zijn opgegeven en een eenheid voor onderzoek naar en ontmanteling van criminele organisaties;

2.

erkent de politieke inspanningen, het realisme en de volharding die zowel de regering van Colombia als de FARC hebben laten zien om hun botsende standpunten op één lijn te brengen, wat geleidelijk heeft geleid tot een ruimte voor compromis waardoor vorderingen konden worden geboekt bij het zoeken naar stabiele en duurzame vrede en kon worden gewerkt naar een akkoord dat uniek is in de geschiedenis, waarin de slachtoffers centraal staan en prioriteit wordt gegeven aan waarheid, gerechtigheid zonder straffeloosheid, daadwerkelijke schadeloosstelling en niet-herhaling; erkent eveneens de belangrijke rol die slachtofferverenigingen, ngo's en het maatschappelijk middenveld hebben gespeeld bij de totstandbrenging van deze overeenkomsten;

3.

roept het nationaal bevrijdingsleger (ELN) op om onverwijld zijn krachtige en besliste medewerking te verlenen voor de vrede in Colombia, en pleit voor het aanvatten van een parallel onderhandelingsproces met de Colombiaanse regering dat langs soortgelijke lijnen kan verlopen;

4.

spreekt de wens uit dat de onderhandelingen binnen een zo kort mogelijke termijn worden afgerond en een definitief einde van het conflict betekenen, en daardoor een mijlpaal worden in de moderne geschiedenis van Colombia; verzoekt alle partijen, alle Colombiaanse politieke krachten en de gehele Colombiaanse samenleving met het oog hierop een positieve bijdrage te leveren aan de beëindiging van het geweld;

5.

verklaart nogmaals dat geweld geen legitieme methode voor politieke strijd vormt, en verzoekt diegenen die wel die overtuiging hadden, om de democratie met al haar gevolgen en verplichtingen te omhelzen, met als eerste stap het definitief neerleggen van de wapens en het uitdragen van hun overtuigingen en ambities door middel van democratische regels en de rechtsstaat;

6.

erkent de belangrijke rol die tot dusver is gespeeld door Cuba en Noorwegen, die garant staan voor het vredesproces, en Chili en Venezuela, die het proces begeleiden, en spreekt eveneens zijn dankbaarheid uit voor de medewerking van paus Franciscus in dit verband;

7.

is verheugd over het besluit dat de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid/vicevoorzitter van de Commissie, Federica Mogherini, op 1 oktober 2015 heeft genomen om Eamon Gilmore, voormalig vicepremier en voormalig minister van Buitenlandse Zaken en Handel van de Republiek Ierland, te benoemen tot speciale vertegenwoordiger van de Unie voor het vredesproces in Colombia, en is eveneens ingenomen met het feit dat het Bureau van de hoge commissaris van de VN voor de mensenrechten in Colombia na sluiting van de vredesakkoorden zal toezien op de mensenrechtensituatie;

8.

verklaart zich nogmaals bereid alle nodige bijstand te verlenen ter ondersteuning van de uitvoering van het definitieve vredesakkoord, en roept de lidstaten van de Europese Unie in dit verband andermaal op ter ondersteuning tijdens de periode na het conflict een trustfonds op te richten waaraan gemeenschappen en maatschappelijke organisaties kunnen deelnemen, en daarbij rekening te houden met de door de slachtoffers aangegeven prioriteiten op het gebied van waarheid, gerechtigheid, schadeloosstelling en waarborgen voor niet-herhaling;

9.

onderstreept hoe belangrijk het is dat de vredesopbouw gepaard gaat met aanhoudende inspanningen om ongelijkheid en armoede te bestrijden, rechtvaardige oplossingen voor ontheemde personen en gemeenschappen, toegang tot werk en de erkenning van de arbeidsrechten en sociale rechten in heel Colombia, en vindt dat bijzondere steun moet worden verleend aan bepaalde groepen die onevenredig veel geleden hebben onder het conflict, zoals de Afro-Colombianen en inheemse gemeenschappen;

10.

is van mening dat de oprichting van een subcommissie inzake gender om ervoor te zorgen dat bij de onderhandelingen rekening wordt gehouden met het genderperspectief, en de deelname van slachtoffers van seksueel geweld en van vrouwenrechtenorganisaties aan de vredesbesprekingen, zonder precedent zijn en als inspiratiebron zouden moeten dienen voor andere vredesprocessen in de wereld;

11.

stelt met voldoening vast dat geen mogelijkheid tot amnestie of kwijtschelding bestaat voor misdaden tegen de menselijkheid, genocide, ernstige oorlogsmisdrijven en schendingen van de mensenrechten, in overeenstemming met het internationaal strafrecht en humanitair recht, alsook met de toepasselijke instrumenten en internationale normen op het gebied van de mensenrechten;

12.

is van mening dat het noodzakelijk is dat de straffen die aan daders van misdrijven worden opgelegd, bijdragen tot de schadeloosstelling van de slachtoffers en de sociale en politieke verzoening;

13.

stelt vast dat de Colombiaanse instellingen inspanningen hebben geleverd met het oog op de volledige en blijvende eerbiediging van de mensenrechten, en vraagt ze deze inspanningen te verdubbelen om de subcultuur van geweld volledig uit te bannen in een land waar vijftig jaar conflict bij bepaalde instellingen weleens heeft geleid tot onwettige reacties en gedragingen die niet stroken met de rechtsstaat en de mensenrechten; herinnert de Colombiaanse staat in dit verband aan zijn verantwoordelijkheid de bescherming van de voorvechters van de mensenrechten en vakbondsleden te waarborgen, en verzoekt maatschappelijke organisaties mee te werken aan het herstel van een harmonieuze samenleving in Colombia;

14.

hecht zijn goedkeuring aan de aankondiging van de Colombiaanse strijdkrachten dat zij de militaire doctrine van Colombia zullen herzien om zich voor te bereiden om op een doeltreffende en flexibele manier antwoord te kunnen bieden op de nieuwe uitdagingen in de fase na het conflict, en garant te staan voor de vredesakkoorden; is daarnaast ook van mening dat de recente aankondiging van de FARC dat zij hun militaire training opschorten om zich in de toekomst te kunnen wijden aan de politieke en culturele vorming in het kader van het proces dat een einde moet maken aan het gewapend conflict nog een hoopgevende stap in de juiste richting vormt;

15.

beveelt zijn delegatie voor de betrekkingen met de landen van de Andesgemeenschap en zijn delegatie in de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering aan de vredesakkoorden te volgen en te begeleiden;

16.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het roulerend voorzitterschap van de EU, de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering en de regering en het parlement van de Republiek Colombia.


Donderdag 21 januari 2016

12.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/82


P8_TA(2016)0018

Associatieovereenkomsten / Diepe en brede vrijhandelsruimten met Georgië, Moldavië en Oekraïne

Resolutie van het Europees Parlement van 21 januari 2016 over de associatieovereenkomsten / diepe en brede vrijhandelsruimten met Georgië, Moldavië en Oekraïne (2015/3032(RSP))

(2018/C 011/08)

Het Europees Parlement,

gezien de associatieovereenkomsten / diepe en brede vrijhandelsruimten (AA's/DCFTA's) tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Georgië, Moldavië en Oekraïne, anderzijds,

gezien zijn eerdere resoluties over Georgië, Moldavië en Oekraïne en zijn recente resolutie van 9 juli 2015 over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid (1),

gezien de gezamenlijke verklaring van de topbijeenkomst van het Oostelijk partnerschap die op 21 en 22 mei 2015 plaatsvond in Riga,

gezien de voortgangsverslagen van 18 december 2015 over de tenuitvoerlegging door Georgië en Oekraïne van het actieplan voor visumliberalisering,

gezien de aanbevelingen van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de integratie van het maatschappelijk middenveld in de beleidsvormings- en hervormingsprocessen,

gezien artikel 123, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat Georgië, Moldavië en Oekraïne alle drie de associatieovereenkomsten (AA's), inclusief de diepe en brede vrijhandelsruimten (DCFTA's), hebben geratificeerd en daarmee hebben gekozen voor verdere politieke en economische integratie met de Europese Unie en het doorvoeren van vergaande hervormingen op talrijke terreinen, waaronder democratie, goed bestuur, de rechtsstaat en de mensenrechten;

B.

overwegende dat de EU zich bewust is van de Europese aspiraties van de drie landen, en de toegevoegde waarde van de AA's voor hun hervormingsprocessen benadrukt;

C.

overwegende dat goed bestuur, democratie, de rechtsstaat en mensenrechten de kern blijven vormen van het Europees nabuurschapsbeleid (ENP) en een fundamentele inzet vereisen, met name van de drie landen die AA's met de EU hebben ondertekend;

D.

overwegende dat Rusland, direct dan wel indirect, betrokken blijft bij conflicten en interne verdeeldheid die alle drie de associatielanden raken: de bezette gebieden van Abchazië en Zuid-Ossetië / de regio Tsinvali in Georgië, de kwestie-Transnistrië in Moldavië en de Russische annexatie van de Krim en de betrokkenheid van Rusland bij het conflict in het oostelijk deel van Oekraïne;

E.

overwegende dat in april 2014 visumvrij reizen werd ingevoerd tussen de EU en Moldavië, en overwegende dat in de meest recente verslagen van de Commissie van december 2015 wordt aangegeven dat Georgië en Oekraïne nu voldoen aan de vereisten die zijn vastgelegd in de actieplannen voor visumliberalisering;

F.

overwegende dat de betrokkenheid van de EU bij de landen van het Oostelijk Partnerschap op grote weerstand is gestuit en agressieve reacties heeft uitgelokt bij de Russische Federatie, zoals vergeldingsmaatregelen tegen de associatielanden; overwegende dat de EU en de lidstaten een aantal sancties en beperkende maatregelen hebben ingesteld tegen de Russische Federatie en Russische functionarissen;

1.

benadrukt het belang van de associatieovereenkomsten (AA's) en de diepe en brede vrijhandelsruimten (DCFTA's) die daar deel van uitmaken; verwelkomt de vooruitgang die tot nu toe is verwezenlijkt en dringt erop aan dat de EU en de drie partnerlanden de tenuitvoerlegging van deze AA's/DCFTA's en de bijbehorende associatieagenda's als topprioriteit beschouwen; benadrukt dat de Raad van de Europese Unie de AA's unaniem heeft ondertekend;

2.

verwelkomt de inspanningen van Georgië, Moldavië en Oekraïne om te waarborgen dat de nationale wetgeving wordt aangepast aan de EU-normen, op basis van de bepalingen van de AA's/DCFTA's; wijst erop dat het succes daarvan afhangt van een groot aantal factoren, waaronder een stabiele politieke omgeving, strategische planning, concrete hervormingsplannen en een goed gebruik van financiële en technische internationale steun;

3.

steunt in dit verband de gerichte en veelzijdige financiële en technische bijstand die de EU en andere financiële instellingen verstrekken aan Oekraïne en Georgië, maar benadrukt dat de financiële hulp van de EU aan al haar partners afhankelijk is gesteld van concrete hervormingsmaatregelen; benadrukt de cruciale rol die de Commissie moet spelen bij het mogelijk maken van de tenuitvoerlegging van de AA's/DCFTA's en het monitoren en ondersteunen van de relevante autoriteiten, zowel op technisch als op financieel gebied;

4.

herinnert eraan dat de beschikbaar gestelde middelen goed besteed moet worden, en op zichzelf niet voldoende zijn om de economie te stabiliseren en dat er geen blijvend succes tot stand kan worden gebracht zonder de voortdurende inzet van de partners om structurele hervormingen door te voeren en ten uitvoer te leggen, te zorgen voor een stijging van de binnenlandse vraag en sociale cohesie te bereiken;

5.

is van mening dat parlementaire controle een essentiële voorwaarde is voor de democratische ondersteuning van EU-beleid; dringt er derhalve bij de Commissie op aan dat zij op tijdige wijze de regelmatige en grondige monitoring van de tenuitvoerlegging van de AA's/DCFTA's door het Europees Parlement mogelijk maakt; roept op tot het geven van een nieuwe impuls aan de Parlementaire Vergadering Euronest en aan het intensiveren van de werkzaamheden daarvan, om nieuwe uitdagingen op doeltreffende wijze te kunnen aangaan; pleit voor de uitwisseling van beste praktijken en voor het sluiten van memoranda van overeenstemming, gebaseerd op het memorandum van overeenstemming dat is ondertekend met de Verchovna Rada, en dat kan dienen als voorbeeld voor parlementaire samenwerking;

6.

benadrukt het belang van het ontwikkelen van de sociale dimensie van het partnerschap, in overeenstemming met de bepalingen in de associatieagenda's en de relevante conventies van de Internationale Arbeidsorganisatie; dringt er bij alle partijen op aan hun toezeggingen op het gebied van de fundamentele arbeids- en milieunormen gestand te doen;

7.

onderstreept dat het de territoriale integriteit van alle drie de landen krachtig ondersteunt; roept de Russische Federatie op een einde te maken aan de bezetting van de Krim en alle directe en indirecte inmenging in het lopende conflict in Oekraïne en in de bevroren conflicten in Georgië en Moldavië onmiddellijk stop te zetten; verwelkomt het besluit van de Raad van 21 december 2015 om de economische sancties tegen de Russische Federatie te verlengen, als gevolg van de niet-naleving van de akkoorden van Minsk;

8.

onderstreept dat de associatielanden er uit vrije wil voor hebben gekozen om de betrekkingen met de EU te verdiepen, en dat hun keuze volledig moet worden gerespecteerd en niet onder druk mag worden gezet door derden; veroordeelt in dit verband de acties die Rusland onderneemt om de pro-Europese koers van de drie associatielanden te ondermijnen of te laten mislukken, en roept op tot het verrichten van meer inspanningen om desinformatie tegen te gaan en de strategische communicatie over EU-beleid en -activiteiten in het oostelijk partnerschap te verbeteren, tezamen met de activiteiten verricht door de EU East StratCom Task Force;

9.

is zeer ingenomen met de recentste en laatste voortgangsverslagen, door de Commissie gepubliceerd op 18 december 2015, over de tenuitvoerlegging door Georgië en Oekraïne van hun respectievelijke actieplannen voor visumliberalisering; verwacht van de Raad en de lidstaten dat zij doorgaan op de ingeslagen weg en de twee landen zonder uitstel een visumvrije reisregeling toekennen; prijst Moldavië voor de correcte uitvoering van de regeling inzake visumliberalisering, die sinds april 2014 van kracht is, en is van oordeel dat Moldavië hiermee de hele regio het goede voorbeeld geeft;

10.

onderstreept dat de belangrijkste doelstellingen van de DCFTA's op kleine schaal zijn om tastbare en duurzame verbeteringen tot stand te brengen in de leefomstandigheden van gewone burgers door stabiliteit te garanderen, mogelijkheden te creëren voor kmo's en banen te scheppen; wijst erop dat de tenuitvoerlegging van de DCFTA in Oekraïne, gezien de huidige slechte economische omstandigheden in dat land, gevolgen zal hebben voor de economie en arbeidsmarkt, en sociale effecten zal teweegbrengen die niet genegeerd mogen worden; benadrukt dat de totstandbrenging van bilaterale DCFTA's met Oekraïne, Georgië en Moldavië een belangrijk instrument vormt ter bevordering van moderne, transparante en voorspelbare handel, harmonisatie van regelgeving en geleidelijke economische integratie van de partnerlanden in de interne markt van de EU, en een positieve invloed heeft op directe buitenlandse investeringen, die leiden tot meer werkgelegenheid en duurzame groei, met als uiteindelijke doel de verwezenlijking van een grotere economische ruimte waarbinnen de regels van de WTO worden geëerbiedigd en soevereine keuzes worden gerespecteerd;

11.

benadrukt dat de hervormingsagenda op energieke wijze verder moet worden uitgevoerd, met name op het gebied van de rechterlijke macht, de rechtsstaat en de strijd tegen corruptie en georganiseerde criminaliteit, als belangrijke voorwaarden voor de sociaaleconomische ontwikkeling van de drie associatielanden;

12.

herhaalt dat het belangrijk is dat het maatschappelijk middenveld betrokken wordt bij de beleidsvorming en bij hervormingen; benadrukt de rol die de relevante platforms voor het maatschappelijk middenveld als voorzien in de AA's bij dit proces kunnen spelen, met name bij het proces van publieke bewustmaking en het toezicht op de uitvoering van de overeenkomsten; wijst erop hoe belangrijk het is om de bevolking van de associatielanden de voordelen uit te leggen van de tenuitvoerlegging van de AA's/DCFTA's en eventuele mythen te ontzenuwen;

13.

benadrukt het belang van de bepalingen in de AA's/DCFTA's over de samenwerking op energiegebied met het oog op de voorzieningszekerheid en de ontwikkeling van concurrerende, transparante en niet-discriminerende energiemarkten, in overeenstemming met EU-voorschriften en -normen, en met het oog op hernieuwbare energie en energie-efficiëntie; staat achter de intentie van de EU om via de energiegemeenschap een volledige integratie van de energiemarkt met die van Moldavië, Oekraïne en Georgië te bevorderen;

14.

is ingenomen met het feit dat de uitvoer uit Georgië en Moldavië naar de EU, ondanks de negatieve economische ontwikkeling in de regio, in de eerste twaalf maanden na het begin van de tenuitvoerlegging van de DCFTA's is toegenomen, te weten een stijging van de EU-import uit Georgië van 15 % en uit Moldavië van 62 %, en verwacht dezelfde positieve ontwikkeling voor Oekraïne; verzoekt de Commissie jaarlijks in detail verslag uit te brengen over de tenuitvoerlegging van de DCFTA's met Georgië, Moldavië en Oekraïne, met name over het antiontwijkingsmechanisme voor Georgië en het antiontwijkingsmechanisme en de vrijwaringsclausule in het geval van Moldavië;

15.

benadrukt dat krachtens artikel 49 van het Verdrag betreffende de Europese Unie elk Europees land het lidmaatschap van de Europese Unie kan aanvragen, mits het de democratische beginselen in acht neemt, de fundamentele vrijheden, de mensenrechten en de rechten van minderheden eerbiedigt en het functioneren van de rechtsstaat garandeert;

16.

is tevreden over de deelname van de drie landen aan of hun medewerking met EU-programma's, zoals het programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen (Cosme), Horizon 2020, Erasmus+, Marie Skłodowska-Curie en Creatief Europa; merkt op dat deze samenwerking wederzijds voordelen oplevert en de partnerlanden bovendien de gelegenheid biedt om vertrouwd te raken met EU-werkmethoden en -beleid;

17.

is ingenomen met de nieuwe focus van het herziene ENB op en het voornemen van de EU tot intensivering van de samenwerking met de EU-partners op het gebied van conflictpreventie, terrorismebestrijding, de aanpak van radicalisering en hervorming van de veiligheidssector; is van oordeel dat dergelijke samenwerking substantieel moet zijn en zich moet richten op de aanpak van gemeenschappelijke veiligheidsdreigingen en de ontwikkeling van gezamenlijke maatregelen voor het oplossen van conflicten, onder meer door middel van een grotere participatie in missies en opleidingsactiviteiten van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) en acties op het gebied van de non-proliferatie van massavernietigingswapens en de bestrijding van de illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens (SALW's); spreekt opnieuw zijn steun uit voor de EU-missie voor bijstandsverlening inzake grensbeheer aan Moldavië en Oekraïne (EUBAM), de adviesmissie van de EU voor de hervorming van de civiele veiligheidssector in Oekraïne (EUAM Ukraine) en de waarnemingsmissie van de Europese Unie in Georgië (EUMM), alsmede voor de inspanningen gericht op de vreedzame oplossing van conflicten waar de drie landen mee te maken hebben;

Georgië

18.

is tevreden met de vooruitgang die Georgië de laatste drie jaar heeft geboekt op alle terreinen die vallen onder de vier blokken van het actieplan visumliberalisering en prijst de Georgische autoriteiten om het engagement waarvan zij op dit gebied blijk geven;

19.

benadrukt het feit dat vrije media, vrije meningsuiting en pluriformiteit van de informatie fundamentele waarden zijn van een democratische samenleving; maakt zich zorgen over de negatieve gevolgen voor de pluriformiteit van de media van zaken als die van de omroeporganisatie Rustavi 2; verzoekt de Georgische autoriteiten in dit kader de pluriformiteit van de media, de redactionele onafhankelijkheid en de transparantie met betrekking tot de eigendom van de media te garanderen, met name aan de vooravond van de parlementsverkiezingen van 2016; steunt het voorstel van de Georgische autoriteiten om een deskundigendelegatie van hoge adviseurs, bestaande uit gepensioneerde rechters van het Europees Hof van Justitie en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, naar Georgië te zenden om toezicht uit te oefenen op de zaak Rustavi 2;

20.

onderstreept in dit verband dat gerechtelijke procedures transparant en onpartijdig moeten zijn en niet politiek gemotiveerd mogen zijn; verzoekt Georgië voort te gaan met de hervorming van het gerechtelijk apparaat en deze volledig ten uitvoer te leggen, inclusief een versterking van de onafhankelijkheid ervan en de depolitisering van het Openbaar Ministerie; blijft bezorgd over het gebrek aan verantwoordingsplicht van het Openbaar Ministerie en over de onduidelijke criteria op grond waarvan aanklagers en opsporingsambtenaren worden benoemd; roept op tot voortdurende inspanningen voor het bereiken van volledige onafhankelijkheid, efficiëntie, onpartijdigheid en professionaliteit van de rechterlijke macht, het Openbaar Ministerie en het ministerie van Binnenlandse Zaken, alsook van de onlangs opgerichte veiligheidsdienst, met inbegrip van parlementaire controle op deze instellingen; maakt zich zorgen over het verregaande gebruik van voorarrest, met name voor politici en activisten, dat een uitzonderlijke maatregel moet zijn die alleen wordt toegepast in dringende en ondubbelzinnige omstandigheden;

21.

herinnert aan de verklaring van de Commissie van Venetië van de Raad van Europa van 22 september 2015 over de ongeoorloofde druk uitgeoefend op rechters van het grondwettelijk hof van Georgië, en roept de regering van Georgië op passende stappen te nemen, waaronder maatregelen ter bescherming van leden van het hof en hun familieleden en een grondig onderzoek naar alle vormen van intimidatie, om de plegers daarvan voor de rechter te brengen;

22.

onderstreept het feit dat het bestaan van een politieke oppositie van cruciaal belang is voor een evenwichtig en volwaardig politiek systeem en benadrukt dat elke daad van geweld tegen leden van welke politieke partij dan ook onmiddellijk grondig moet worden onderzocht; dringt er bij alle politieke actoren in Georgië op aan om het politieke klimaat te verbeteren en confrontaties en polarisatie te vermijden en de dialoog tussen partijen te waarborgen met het oog op versterking van de democratie en de rechtsstaat;

23.

roept op tot volledige tenuitvoerlegging van de aanbevelingen vastgelegd in het belangrijke rapport „Georgia in Transition” van speciaal adviseur van de EU Thomas Hammarberg over de grondwets- en juridische hervorming en de mensenrechten;

24.

spreekt zijn waardering uit voor het innovatieve e-aanbestedingssysteem dat door Georgië is ingevoerd, en dat ervoor gezorgd heeft dat de transparantie, doeltreffendheid en controleerbaarheid, allemaal belangrijke factoren in de strijd tegen corruptie, aanzienlijk zijn toegenomen;

Moldavië

25.

maakt zich ernstige zorgen over de feitelijke, stelselmatige politieke instabiliteit die sinds de laatste parlementsverkiezingen van 30 november 2014 nog altijd voortduurt, en is van mening dat de huidige politieke impasse in Moldavië een kritiek punt heeft bereikt, waarbij het risico bestaat dat de instellingen van het land gedestabiliseerd raken en de economie in het gedrang komt, hetgeen ernstige gevolgen heeft voor de instroom van directe buitenlandse investeringen (FDI);

26.

verheugt zich over de totstandkoming van een nieuwe regering na een lange periode van impasse en mislukte pogingen om een nieuwe regering te vormen op 4 en 13 januari 2016; dringt er bij de politieke actoren in Moldavië op aan onmiddellijk vaart te zetten achter het hervormingsproces, in het belang van de hele Moldavische bevolking en ook om te voldoen aan de eisen van de Wereldbank en het Internationale Monetaire Fonds (IMF); pleit voor het vermijden van de grimmige geopolitieke gevolgen van een verdere politieke crisis en herinnert de Moldavische partijen aan de noodzaak om de politieke stabiliteit te versterken zodat een duurzaam succes van de hervormingen kan worden gegarandeerd en hoopt dat de nieuwe regering aanzienlijke resultaten zal kunnen boeken;

27.

onderstreept het feit dat bijkomende inspanningen nodig zijn voor het bestrijden van corruptie, het creëren van een onafhankelijk en gedepolitiseerd gerecht, het ongedaan maken van corruptie op overheidsniveau en het stabiliseren van de Moldavische economie; betreurt het feit dat door de politieke instabiliteit van de Moldavische instellingen en het feit dat deze geen resultaten kunnen leveren, de financiële hulp van de EU sinds begin 2015 is opgeschort;

28.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om alle nodige technische kennis en financiële steun te verstrekken aan de toekomstige regering van Moldavië, in navolging van de steungroep voor Oekraïne, onder andere door deskundigen en ambtenaren uit Brussel en hoofdsteden van lidstaten te detacheren en ze in te zetten in het Moldavische bestuur zodat ze ter plaatse dagelijks kunnen helpen bij en controle uitoefenen op de doorvoering van de hervormingen;

29.

dringt er bij de autoriteiten op aan een volledig en grondig onderzoek uit te voeren naar het corruptieschandaal en de diefstal van 1 miljard EUR uit het banksysteem, de verantwoordelijken voor het gerecht te brengen en te waarborgen dat de gestolen middelen worden teruggegeven; is van oordeel dat de aanhoudende bankencrisis aantoont dat binnen het juridisch kader dringend systemische verbeteringen moeten worden doorgevoerd ter verbetering van het toezicht op en de transparantie van de activiteiten van de bankensector; verzoekt de Commissie in dit kader de lopende justitiële onderzoeken nauwlettend te volgen en de Moldavische autoriteiten te voorzien van de nodige expertise en bijstand om de onderzoeken uit te voeren en af te ronden, mocht dit nodig zijn;

30.

vraagt om een grondige hervorming van de mediasector en om volledige transparantie met betrekking tot de eigendom van de media; spreekt in dit verband zijn bezorgdheid uit over het gebrek aan werkelijke concurrentie, en verzoekt om de vaststelling van een strenge wet inzake belangenconflicten;

Oekraïne

31.

is ingenomen met de inwerkingtreding van de DCFTA EU-Oekraïne op 1 januari 2016; vindt het echter kwalijk dat de Russische Federatie haar vrijhandelsovereenkomst met Oekraïne unilateraal heeft opgeschort, zware handelsbeperkingen heeft opgelegd voor Oekraïense exportproducten naar Rusland, en de doorvoer van goederen naar derde landen belemmert, hetgeen in strijd is met de verdragen van de Wereldhandelsorganisatie en andere bilaterale handelsverdragen; dringt er bij de EU op aan Oekraïne te steunen bij huidige en toekomstige twisten met Rusland binnen de WTO;

32.

benadrukt de ongekende openheid en inspanningen van de Commissie sinds meer dan anderhalf jaar om alle twijfels aan Russische zijde in verband met de gevolgen van de tenuitvoerlegging van de DCFTA bespreekbaar te maken en praktische oplossingen te vinden; betreurt het dat Rusland geen concrete voorbeelden aandraagt van de manier waarop zijn eigen markt en handel zou worden getroffen door de inwerkingtreding van de DCFTA; wijst er nogmaals op dat de tenuitvoerlegging van de AA/DCFTA Rusland voordelen kan bieden, zoals meer handels- en economische activiteiten en een stabielere regio; roept in dit verband op tot het onderzoeken van verdere mogelijkheden voor een dialoog op hoog niveau;

33.

verzoekt de lidstaten de missie van de Organisatie voor veiligheid en samenwerking in Europa (OVSE) volledig bemand en operationeel te houden; neemt kennis van de verzoeken van de Oekraïense regering om een uitgebreide internationale vredesmacht langs de Oekraïens-Russische grens en in de districten Loegansk en Donetsk; stemt ermee in dat een door de EU geleide GVDB-missie moet worden aangeboden aan de bij het conflict betrokken partijen zodra de situatie dit toelaat, waarbij deze missie ondersteuning biedt bij taken als het opruimen van mijnen, hulp bij de voorbereiding van lokale verkiezingen en het garanderen van onbelemmerde toegang voor humanitaire hulporganisaties;

34.

maakt zich ernstige zorgen over de tenuitvoerlegging van de akkoorden van Minsk tegen de aanvankelijk overeengekomen termijn van 31 december 2015; wijst erop dat de Russische autoriteiten een bijzondere verantwoordelijkheid hebben op dit vlak; herinnert eraan dat de schendingen van het staakt-het-vuren zijn toegenomen sinds half oktober 2015, dat waarnemers van de speciale waarnemingsmissie (SMM) van de OVSE nog altijd beperkt worden in hun bewegingsvrijheid, dat het herstel van de Oekraïense controle over de volledige lengte van zijn grens met Rusland niet is verwezenlijkt, dat er geen akkoord is bereikt over de omstandigheden waarin de plaatselijke verkiezingen in de tijdelijk bezette gebieden Loehansk en Donetsk moeten plaatsvinden, en dat niet alle gevangenen en onrechtmatig opgesloten personen zoals Nadiya Savchenko en Oleg Sentsov zijn vrijgelaten;

35.

verwelkomt de publicatie van het rapport van de Nederlandse Onderzoeksraad voor Veiligheid over de crash van vlucht 17 van Malaysia Airlines (MH17), waarbij 298 onschuldige burgers werden gedood; steunt de oprichting van een internationaal strafrechtelijk tribunaal, en roept de Russische Federatie op tot volledige medewerking met de internationale gemeenschap bij de uitvoering van een omvattend en onpartijdig strafrechtelijk onderzoek, om de schuldigen voor de rechter te brengen; betreurt het besluit van de Russische Federatie om de resolutie van de VN Veiligheidsraad over de oprichting van een internationaal hof voor het onderzoek naar deze misdaad te blokkeren;

36.

betreurt het dat de aanhoudende Russische agressie tot een rampzalige humanitaire situatie in het Donetsbekken heeft geleid en dat Oekraïense en internationale humanitaire organisaties geen toegang krijgen tot de bezette gebieden; spreekt zijn grote bezorgdheid uit over de ernstige humanitaire situatie van de meer dan 1,5 miljoen binnenlandse ontheemden; is zeer bezorgd over de mensenrechtenschendingen in de door Rusland bezette Krim, met name de benarde situatie van de Krim-Tataren, en benadrukt de behoefte aan verder financiële steun van de EU voor Oekraïne;

37.

is ingenomen met de voortdurende inspanningen van de Oekraïense autoriteiten om het actieplan voor visumliberalisering uit te voeren en complimenteert hen met het positieve definitieve voortgangsverslag over de tenuitvoerlegging van dat plan; spreekt zijn tevredenheid uit over de vaststelling van nieuwe wetgeving en van beleid waarmee de bescherming tegen discriminatie is verbeterd; verwacht van de Oekraïense overheid dat ze haar anti-corruptietoezeggingen in het eerste kwartaal van 2016 nakomt;

38.

benadrukt dat de grootste uitdaging van de hervormingsinspanningen de wijdverspreide corruptie is; is ingenomen met de tot nu toe genomen besluiten, zoals de vaststelling van anticorruptiewetgeving, de oprichting van instellingen (het nationale anti-corruptiebureau, het nationaal agentschap voor de preventie van corruptie, een speciale anti-corruptieaanklager), de instelling van mechanismen en de oprichting van het nationaal agentschap voor de terugvordering van opbrengsten uit corruptie; verwelkomt daarnaast de recente goedkeuring van de wet inzake overheidssubsidies voor politieke partijen, die op 1 juli 2016 in werking zal treden, alsmede van de wet inzake openbare aanbestedingen;

39.

begrijpt dat de oorlogssituatie in het oosten van Oekraïne de hervormingsinspanning ernstig bemoeilijkt; maakt echter duidelijk dat het succes en de veerkracht van Oekraïne jegens externe vijanden sterk afhankelijk zijn van de vitaliteit van zijn economie en rechtskader, een goed functionerende democratie en groeiende welvaart;

40.

is verheugd over het lopende proces van grondwetshervormingen op het vlak van decentralisatie en de rechtspraak; herinnert eraan dat de Commissie van Venetië positieve aanbevelingen heeft gedaan over beide reeksen grondwetswijzigingen; benadrukt dat verdere vooruitgang geboekt moet worden op deze en andere gebieden, met name de economie, waar betere regelgeving en demonopolisering prioriteit moeten behouden, tezamen met fiscale hervormingen, verbetering van de transparantie en de verwezenlijking van een gunstig investeringsklimaat; is verontrust over de toestand waarin de Oekraïense economie verkeert en over de algemene financiële situatie van het land; neemt kennis van de lichte vooruitgang die is gemeld in de stabilisatie van de economische prestaties; prijst de gedenkwaardige deal voor schuldverlichting, die Oekraïne in september 2015 met zijn schuldeisers heeft weten te sluiten; herinnert eraan dat de internationale gemeenschap, met name de EU, in Europa gevestigde internationale financiële instellingen, het IMF en individuele landendonoren, een ongekend hoog bedrag van omstreeks 20 miljard EUR heeft toegezegd;

41.

verwelkomt de actieve steun van de EU en de solidariteit in de energiesector, waardoor de Russische gasleveranties aan Oekraïne hervat konden worden voor de winterperiode 2015-2016; roept de lidstaten op het potentieel voor doorvoer door Oekraïne volledig te benutten en de samenwerking te versterken, teneinde de energievoorziening van zowel de EU als Oekraïne te waarborgen, en te voorkomen dat nieuwe pijpleidingen worden aangelegd via andere landen dan Oekraïne, in het bijzonder de ontwikkeling van het project „Nord Stream II” voor de levering van Russisch gas aan Europa, dat nadelig zou kunnen zijn voor de strategie van de EU voor de diversificatie van energiebronnen en voor het EU-recht; steunt het voornemen van de EU om via de energiegemeenschap te werken aan volledige integratie van de energiemarkt met Oekraïne en om de energieafhankelijkheid te verminderen zonder particuliere huishoudens te zwaar te belasten; dringt er bij de EU en de regering van Oekraïne op aan maatregelen uit te werken om maatschappelijke ongemakken te verzachten;

42.

waardeert het doeltreffende en dynamische werk van het Parlementair Associatiecomité EU-Oekraïne bij het toezicht op de politieke, economische en veiligheidssituatie in Oekraïne, evenals zijn inzet en steun voor de verbetering van de op de EU georiënteerde hervormingsprocessen van de Oekraïense autoriteiten; wijst op het memorandum van overeenstemming dat in 2015 is ondertekend door de Verkhovna Rada van Oekraïne en het Europees Parlement met het oog op de oprichting van een gezamenlijk kader voor parlementaire steun en capaciteitsopbouw tussen de twee parlementen;

43.

benadrukt dat het maatschappelijk middenveld in Oekraïne moet worden versterkt om de autoriteiten te adviseren en te ondersteunen bij de verwezenlijking van de beloofde hervormingen en op te treden als een doeltreffende waakhond en klokkenluider; is ingenomen met de doeltreffende samenwerking tussen de deskundigengemeenschap en de Verkhovna Rada tijdens het hervormingsproces en de tenuitvoerlegging van de AA/DCFTA; vindt het prijzenswaardig dat de prioriteiten van de Verkhovna Rada vorm hebben gekregen na een uitvoerige dialoog met het maatschappelijk middenveld;

44.

neemt kennis van het op stapel staande Nederlandse raadplegende referendum over de AA/DCFTA tussen de EU en de Oekraïne zal worden gehouden; vertrouwt erop dat de beslissing van de Nederlanders zal worden genomen op grond van de voordelen van de overeenkomst, en dat de concrete effecten voor de EU in het algemeen en Nederland in het bijzonder op waarde worden geschat;

o

o o

45.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de lidstaten, de regeringen en parlementen van de landen van het Oostelijk Partnerschap en van de Russische Federatie, de parlementaire vergadering Euronest, en de parlementaire vergaderingen van de Raad van Europa en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa.


(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0272.


12.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/89


P8_TA(2016)0019

Clausule inzake wederzijdse verdediging (artikel 42, lid 7, VEU)

Resolutie van het Europees Parlement van 21 januari 2016 over de clausule inzake wederzijdse verdediging (artikel 42, lid 7, VEU) (2015/3034(RSP))

(2018/C 011/09)

Het Europees Parlement,

gezien Titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en met name artikel 42, lid 7,

gezien artikel 2, lid 4, en artikel 222 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien zijn resolutie van 22 november 2012 over de EU-clausules inzake wederzijdse verdediging en solidariteit: politieke en operationele dimensies (1),

gezien het Handvest van de Verenigde Naties, en met name de bepalingen van hoofdstuk VII en artikel 51,

gezien de verklaring van de Franse president in het Franse Congres op 16 november 2015 dat Frankrijk in oorlog is,

gezien de conclusies over defensie en veiligheid van de Europese Raad van 19 en 20 december 2013 en 25 en 26 juni 2015,

gezien de uitkomst van de Raad Buitenlandse Zaken (van ministers van Defensie) van 17 november 2015,

gezien artikel 123, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat op 13 november 2015 in Parijs meerdere terroristische aanslagen zijn gepleegd, waarbij minstens 130 mensen uit meer dan 26 landen zijn omgekomen, en overwegende dat de EU-lidstaten sinds 2004 door verschillende terroristische aanslagen zijn getroffen waarbij honderden mensen zijn omgekomen en enkele duizenden gewond zijn geraakt;

B.

overwegende dat de Franse regering na de terroristische aanslagen van 13 november 2015 in Parijs officieel de clausule inzake wederzijdse verdediging heeft ingeroepen, zoals verankerd in artikel 42, lid 7, VEU;

C.

overwegende dat solidariteit, steun en wederzijdse bijstand tussen de lidstaten, onder meer door gebruik te maken van middelen waar de Unie over beschikt, deel uitmaken van de grondbeginselen van de EU;

D.

overwegende dat, nu Frankrijk de clausule inzake wederzijdse verdediging heeft ingeroepen, op de EU-lidstaten de plicht rust om Frankrijk met alle middelen waarover zij beschikken hulp en bijstand te verlenen overeenkomstig artikel 51 van het Handvest van de Verenigde Naties; overwegende dat het voorkomen van conflicten en aanslagen de voorkeur verdient boven het verhelpen van de gevolgen ervan;

E.

overwegende dat de bestrijding van het internationale terrorisme voor de EU als prioriteit geldt en overwegende dat de invulling van het solidariteitsbeginsel om optreden in eigen land alsmede in het buitenland vraagt; overwegende dat de interne en de externe dimensie van de veiligheid in de EU noodzakelijkerwijze en nauw met elkaar verweven zijn; overwegende dat een gemeenschappelijke EU-strategie vereist is;

F.

overwegende dat er nog geen volledige uitvoering is gegeven aan de veiligheids- en defensiearchitectuur als omschreven in de Verdragen; overwegende dat de lidstaten verantwoordelijk zijn voor het boeken van vooruitgang op het gebied van de veiligheid en defensie van de Unie;

G.

overwegende dat de EU intensiever moet samenwerken met de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) om een steeds grotere compatibiliteit te bereiken in het binnen beide organisaties opgestelde veiligheids- en defensiebeleid, met name wanneer een lidstaat op zijn grondgebied gewapenderhand wordt aangevallen, zoals ook het geval is bij terreuraanslagen;

H.

overwegende dat de EU-instellingen actiever moeten worden in het veiligheids- en defensiebeleid en de uitvoering van alle in de Verdragen verankerde bepalingen inzake het veiligheids- en defensiebeleid moeten bevorderen, met inbegrip van de bepalingen over de bijzondere rol van de NAVO met betrekking tot de Europese en trans-Atlantische veiligheid en defensie; overwegende dat de EU-instellingen alle lidstaten moeten ondersteunen bij hun inspanningen om die bepalingen volledig uit te voeren;

I.

overwegende dat artikel 42, lid 6, VEU over permanente gestructureerde samenwerking dient te worden geactiveerd voor de lidstaten die nauw met elkaar willen samenwerken;

J.

overwegende dat de EU een terrorismebestrijdingsstrategie heeft vastgesteld die steunt op zowel EU- als intergouvernementele instrumenten op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB); overwegende dat deze strategie zich toespitst op vier doelstellingen, te weten preventie, bescherming, vervolging en respons;

K.

overwegende dat de respons van de EU op terrorisme onder meer bestaat uit het bevorderen van democratie, dialoog en behoorlijk bestuur, met als doel de diepere oorzaken van gewelddadig extremisme aan te pakken;

1.

veroordeelt in de meest krachtige bewoordingen de weerzinwekkende door Daesh uitgevoerde terroristische aanvallen; spreekt zijn diepste medeleven, solidariteit en deelneming uit met alle slachtoffers van terreuraanslagen en hun families;

2.

verwelkomt en onderschrijft de unanieme steun die Frankrijk van alle lidstaten van de EU heeft ontvangen; is verheugd over de bereidheid van alle lidstaten om alle nodige steun en bijstand te verlenen;

3.

herinnert eraan dat de clausule inzake wederzijdse verdediging voor de eerste maal werd ingeroepen; is van mening dat dit geval een diepgaand politiek debat op gang moet brengen over de multidimensionale aard van de Europese veiligheid en defensie;

4.

stelt met tevredenheid vast dat bijkomende capaciteit beschikbaar is gesteld voor de bestrijding van terrorisme; dringt er bij alle lidstaten op aan onvoorwaardelijk en voortdurend steun te blijven verlenen en hun bijdragen zo lang als nodig te handhaven; wijst op de rol van Frankrijk als drijvende kracht achter deze gezamenlijke inspanning en spoort de bevoegde EU-instellingen aan hun steun waar nodig te verlenen en vol te houden;

5.

is van mening dat het inroepen van de Verdragsclausules inzake wederzijdse verdediging en solidariteit allereerst een politieke zaak is; onderstreept dat, wanneer deze clausules worden ingeroepen, zowel de Europese Raad als het Europees Parlement de fora voor het politieke debat zijn;

6.

spreekt er zijn bezorgdheid over uit dat het — zoals in dit geval — niet voor alle lidstaten mogelijk zal zijn bilateraal hulp en bijstand uit hoofde van de clausule inzake wederzijdse verdediging te verlenen; verzoekt daarom de Europese Raad vaart te zetten achter de verdere ontwikkeling van deze clausule en de relevante EU-instellingen een sterkere, faciliterende rol toe te kennen;

7.

wijst erop dat de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid in eerdere resoluties is gevraagd om praktische regelingen en richtsnoeren voor te stellen ter waarborging van een adequate respons ingeval een lidstaat de clausule inzake wederzijdse verdediging inroept, alsook om te analyseren welke rol de EU-instellingen in zo'n geval moeten vervullen; vindt het evenwel betreurenswaardig dat er geen analyse en geen richtsnoeren beschikbaar waren toen de clausule inzake wederzijdse verdediging voor het eerst werd geactiveerd, wat heeft geleid tot de huidige situatie, waarin ad-hocmaatregelen, ad-hocbeheer en ad-hocsamenwerking geboden waren;

8.

is van mening dat de vaststelling van praktische regelingen en richtsnoeren voor de toekomstige activering van de clausule inzake wederzijdse verdediging een dringende prioriteit blijft; benadrukt dat bij het opstellen van deze richtsnoeren rekening moet worden gehouden met de ervaring die is opgedaan bij de eerste activering van artikel 42, lid 7;

9.

dringt er bij de Raad en de lidstaten op aan onverwijld een beleidskader te ontwikkelen en vast te stellen dat als richtsnoer kan dienen bij de uitvoering van artikel 42, lid 7, VEU, en dat een tijdschema bevat, een herzieningsclausule en toezichtsmechanismen; is er ten volle van overtuigd dat alle nationale, bilaterale of multilaterale acties na de activering van artikel 42, lid 7, ter kennis moeten worden gebracht van de Raad en op hetzelfde tijdstip openbaar moeten worden gemaakt;

10.

merkt op dat de in artikel 222 VWEU vastgelegde solidariteitsclausule het mogelijk zou maken alle relevante EU-middelen ter beschikking te stellen aan Frankrijk en andere lidstaten die rechtstreeks deelnemen aan de strijd tegen het terrorisme; herinnert eraan dat artikel 222 VWEU speciaal is ontworpen om de gevolgen van terroristische aanslagen in Europa het hoofd te bieden en de mogelijkheid biedt om de geringe samenwerking en coördinatie tussen nationale rechtshandhavingsinstanties in Europa te verbeteren;

11.

is ervan overtuigd dat de EU, die daarvoor gebruik kan maken van bestaande capaciteiten in de lidstaten en op Unieniveau, behoefte heeft aan een permanent civiel-militair hoofdkwartier met strategische en operationele taken, en dat deze structuur belast dient te worden met strategische en operationele noodplanning, o.a. met het oog op collectieve verdediging als bedoeld in artikel 42, leden 2 en 7, VEU en de toekomstige toepassing daarvan in nauwe samenwerking met de relevante NAVO-structuren;

12.

is van mening dat de huidige activering van artikel 42, lid 7, VEU de aanzet moet geven tot de ontsluiting van het potentieel van alle Verdragsbepalingen inzake veiligheid en defensie, die geen dode letter mogen blijven; wijst in dit verband op het belang van een volledige en juiste toepassing van het defensiepakket, waaronder Richtlijn 2009/81/EG betreffende het plaatsen van defensieopdrachten en Richtlijn 2009/43/EG betreffende de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap;

13.

roept alle Europese landen op de strijd tegen het terrorisme ten volle te blijven steunen en in binnen- en buitenland een rigoureuze aanpak te hanteren;

14.

uit zijn ernstige bezorgdheid over het feit dat de degenen die een centrale rol hebben vervuld bij de aanslagen in Parijs burgers van de Europese Unie blijken te zijn geweest die in de EU geboren waren en woonden, en dringt bijgevolg aan op passende maatregelen om de verplaatsing van wapens, explosieven en van terrorisme verdachte personen te controleren;

15.

dringt er bij de lidstaten op aan structurele informatiedeling en operationele samenwerking tot stand te brengen tussen grensbewakings-, politie- en andere rechtshandhavingsinstanties, evenals inlichtingendeling, door de nationale databanken aan elkaar te koppelen en bestaande kaders zoals de applicatie van Europol voor veilige informatie-uitwisseling (Secure Information Exchange Network Application, SIENA) ten volle te benutten en door maximaal gebruik te maken van andere platforms en diensten van Europol;

16.

pleit krachtig voor een omvattende aanpak op het gebied van de-radicalisering, inclusief nationale inspanningen gericht op jongeren, voorkoming van gewelddadig extremisme en terrorismebestrijding, waarbij de nadruk moet komen te liggen op het vergroten van de sociale cohesie, misdaadpreventie en een gerichte inzet van politie en veiligheidsdiensten op basis van een verdenking tegen een specifieke persoon of naar aanleiding van een concrete dreiging, vastgesteld door mensen, niet door machines; onderstreept daarnaast dat ook de regels betreffende het verwerven en bezitten van wapens, de regels inzake de export van wapens en de regels op het gebied van de bestrijding van de illegale wapenhandel aangescherpt moeten worden;

17.

dringt aan op een gemeenschappelijk buitenlands beleid van de EU inzake de toekomst van Syrië en het Midden-Oosten in ruimere zin, in samenspraak met alle relevante actoren; vindt dat dit beleid integraal deel moet uitmaken van de toekomstige algehele EU-strategie;

18.

beschouwt de toepassing van de clausule inzake wederzijdse bijstand als een unieke kans om de basis te leggen voor een sterke en duurzame Europese defensie-unie; is van mening dat de EU over een autonome veiligheids- en defensiecapaciteit moet beschikken om toegerust en gereed te zijn voor de enorme interne en externe dreigingen en uitdagingen;

19.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de voorzitter van de Europese Raad, de voorzitter van de Europese Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de secretaris-generaal van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties en de president en de minister van Defensie van de Verenigde Staten.


(1)  PB C 419 van 16.12.2015, blz. 138.


12.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/92


P8_TA(2016)0020

Prioriteiten van de EU voor de UNHRC-zittingen in 2016

Resolutie van het Europees Parlement van 21 januari 2016 over de prioriteiten van de EU voor de UNHRC-zittingen in 2016 (2015/3035(RSP))

(2018/C 011/10)

Het Europees Parlement,

gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens en de VN-verdragen over de rechten van de mens en de facultatieve protocollen hierbij,

gezien resolutie 60/251 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, waarbij de VN-Mensenrechtenraad (UNHRC) is opgericht,

gezien het Europees Verdrag betreffende de rechten van de mens, het Europees Sociaal Handvest en het Handvest van de grondrechten van de EU,

gezien het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie 2015-2019,

gezien zijn eerdere resoluties over de UNHRC,

gezien zijn eerdere resoluties over mensenrechtenschendingen, waaronder de resoluties over debatten over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat,

gezien zijn resolutie van 17 december 2015 over het jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld in 2014 en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie (1),

gezien de artikelen 2, 3, lid 5, 18, 21, 27 en 47 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

gezien het jaarverslag 2015 van de UNHRC aan de Algemene Vergadering van de VN,

gezien artikel 123, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat 2015 en 2016 belangrijke herdenkingsjaren zijn wat mensenrechten, vrede en veiligheid betreft: de 70e verjaardag van de oprichting van de Verenigde Naties, de 50e verjaardag van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCPR) en van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (ICESCR), de 30e respectievelijk 20e verjaardag van de Verklaring over het recht op ontwikkeling (1986) en de Verklaring en het Actieprogramma van Peking (1995) en de 15e verjaardag van de historische resolutie van de VN-Veiligheidsraad inzake vrouwen, vrede en veiligheid (2000) en de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (2000);

B.

overwegende dat het eerbiedigen van mensenrechten, ongeacht ras, religie, etnische of sociale afkomst, geslacht, seksuele geaardheid of huidskleur, een plicht is die voor alle landen geldt, en overwegende dat het EP blijft vasthouden aan de ondeelbaarheid van mensenrechten (hetzij politieke, burgerlijke, economische, sociale of culturele rechten), die onderling verbonden en wederzijds afhankelijk zijn, en verder overwegende dat de ontzegging van om het even welk van deze rechten directe en negatieve gevolgen heeft voor de andere rechten; overwegende dat alle landen verplicht zijn de grondrechten van hun bevolkingen te eerbiedigen, de plicht hebben concrete maatregelen te treffen om de eerbiediging van deze rechten op nationaal niveau te faciliteren, en op internationaal niveau moeten samenwerken om belemmeringen voor de verwezenlijking van de mensenrechten waar dan ook weg te nemen;

C.

overwegende dat eerbiediging, bevordering en waarborging van het universele karakter van mensenrechten deel uitmaakt van het ethische en juridische acquis van de Europese Unie, en een van de hoekstenen vormt van de Europese eenheid en integriteit; overwegende dat interne en externe samenhang op het gebied van mensenrechten van essentieel belang is voor de geloofwaardigheid van het EU-mensenrechtenbeleid in het buitenland;

D.

overwegende dat het optreden van de Unie in haar betrekkingen met derde landen gegrondvest is op artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, dat het universele en ondeelbare karakter van mensenrechten en fundamentele vrijheden bekrachtigt en voorziet in eerbiediging van de menselijke waardigheid, de beginselen van gelijkheid en solidariteit, en de beginselen van het VN-Handvest en het internationaal recht bij haar acties in de wereld;

E.

overwegende dat eerbiediging van mensenrechten geïntegreerd moet worden in alle beleidsdomeinen met raakvlakken met vrede en veiligheid, ontwikkelingssamenwerking, handel en investeringen, humanitair optreden, klimaatverandering, migratie en terrorismebestrijding, aangezien deze niet los van de eerbiediging van de mensenrechten kunnen worden benaderd;

F.

overwegende dat de VN-lidstaten zich hebben vastgelegd op de door hen aangenomen Agenda 2030, die een wereld in het vooruitzicht stelt van universele eerbiediging van mensenrechten en menselijke waardigheid, rechtsstatelijkheid, rechtvaardigheid, gelijkheid en non-discriminatie;

G.

overwegende dat de reguliere zittingen van de UNHRC, de benoeming van bijzonder rapporteurs, de universele periodieke doorlichting (UPR) en de zogeheten speciale procedure voor specifieke situaties in landen of voor thematische kwesties bijdragen aan de internationale inspanningen ter bevordering en eerbiediging van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat;

H.

overwegende dat sommige leden van de Mensenrechtenraad te boek staan als behorend tot degenen die de mensenrechten het meest met voeten treden en een slechte reputatie hebben als het gaat om samenwerking in het kader van de speciale procedures van de VN en om naleving van hun rapportageverplichtingen aan de organen van het VN-Mensenrechtenverdrag;

De VN-Mensenrechtenraad

1.

is verheugd over de benoeming van ambassadeur Choi Kyong-lim tot voorzitter van de VN-Mensenrechtenraad voor 2016;

2.

verwelkomt het jaarverslag van de UNHRC aan de Algemene Vergadering van de VN, waarin de 28e, 29e en 30e zittingen van de Mensenrechtenraad worden behandeld;

3.

herhaalt zijn standpunt dat de leden van de UNHRC moeten worden gekozen uit die landen die de mensenrechten, de rechtsstaat en de democratie eerbiedigen, en dringt er bij de VN-lidstaten op aan er onder meer voor te ijveren dat bij de verkiezing van leden van de UNHRC prestatiecriteria op het gebied van mensenrechten worden gehanteerd; spreekt zijn bezorgdheid uit over de schendingen van de mensenrechten in sommige recentelijk verkozen UNHRC-leden; is van mening dat de lidstaten geen steun moeten verlenen aan de verkiezing in de UNHRC van landen die de mensenrechten niet eerbiedigen;

4.

benadrukt dat het belangrijk is om steun te verlenen aan de onafhankelijkheid en integriteit van het VN-Bureau van de hoge commissaris voor de mensenrechten (OHCHR), alsook om ervoor te zorgen dat het op een zo doeltreffend en onpartijdig mogelijke manier uitvoering kan blijven geven aan zijn mandaat; verzoekt in dit verband het OHCHR te voorzien van passende ondersteuning en financiering; spreekt nogmaals zijn steun uit voor de speciale procedures en de onafhankelijke status van mandaathouders als de speciale rapporteurs, bedoeld om hen in staat te stellen hun taak volledig neutraal uit te voeren, en roept alle landen op hun medewerking aan deze procedures te verlenen; is teleurgesteld over het gebrek aan samenwerking waarvan een aantal lidstaten blijk geeft;

5.

benadrukt nogmaals het belang van het universele karakter van de universele periodieke doorlichting (UPR) om tot een volledig inzicht te komen in de mensenrechtensituatie in alle VN-lidstaten, en spreekt andermaal zijn steun uit voor de tweede doorlichtingscyclus die gericht is op de tenuitvoerlegging van de gedurende de eerste cyclus aanvaarde aanbevelingen; dringt er echter opnieuw op aan dat de aanbevelingen die door sommige landen niet werden aanvaard gedurende de eerste cyclus bij de voortzetting van het UPR-proces worden heroverwogen;

6.

benadrukt dat moet worden gewaarborgd dat een breed scala aan belanghebbenden, met name het maatschappelijk middenveld, ten volle aan alle aspecten van het werk van de UNHCR deelneemt, en toont zich bezorgd over de vergaande beperkingen die de deelname van het maatschappelijk middenveld aan het UPR-proces bemoeilijken; verzoekt de VN-lidstaten, waaronder de EU-lidstaten, de universele periodieke doorlichting te gebruiken als een middel om hun eigen mensenrechtensituatie te beoordelen en in dit verband aanbevelingen te doen;

7.

dringt er bij de EU op aan om in alle beleidsdialogen van de EU met de landen in kwestie nader in te gaan op de aanbevelingen in het kader van de UPR, om na te gaan op welke manier aan die aanbevelingen door middel van landen- en regionale strategieën uitvoering kan worden gegeven;

8.

is verheugd over het „Initiative for Change” van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN, dat erop gericht is de mondiale aanwezigheid van VN-mensenrechtenbureaus te vergroten middels de oprichting van acht regionale centra ter bescherming en bevordering van de eerbiediging van mensenrechten via rechtstreekse samenwerking met partners om de aanbevelingen van de mensenrechtenmechanismen te vertalen naar tastbare veranderingen in het veld; dringt ter gelegenheid van de 10e verjaardag van de UNHRC aan op een beoordeling van de impact die hij heeft gehad, onder meer met betrekking tot zijn mandaat en de tenuitvoerlegging van zijn resoluties en andere besluiten;

Burgerrechten en politieke rechten

9.

spreekt zijn bezorgdheid uit over de grondwetsherzieningen die in enkele landen worden doorgevoerd en die gericht zijn op een wijziging van de vastgestelde presidentiële ambtstermijnen, wat in een aantal gevallen tot verkiezingsgerelateerd geweld heeft geleid; stelt nogmaals dat eerbiediging van burgerrechten en politieke rechten, met inbegrip van de individuele en collectieve vrijheid van meningsuiting en van vergadering en vereniging, de belangrijkste indicator is van een democratische, verdraagzame en pluralistische maatschappij;

10.

herhaalt dat deelneming aan periodiek te organiseren vrije en eerlijke verkiezingen, op basis van algemeen en gelijk kiesrecht, een fundamenteel recht is dat volgens de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (artikel 21, lid 3) en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (artikel 25) aan alle burgers toekomt; bevestigt nogmaals dat de vrijheid van meningsuiting en een levendig en gunstig klimaat voor een onafhankelijk en pluralistisch maatschappelijk middenveld noodzakelijke voorwaarden zijn voor het bevorderen van mensenrechten;

11.

is van mening dat de digitale technologie van vandaag voordelen en uitdagingen biedt voor de bescherming van het recht op de persoonlijke levenssfeer en voor de wereldwijde online uitoefening van vrijheid van meningsuiting, omdat die hedendaagse technologie kan worden gebruikt voor extremistische en terroristische propaganda en voor rekruteringsdoeleinden; spreekt in deze context zijn voldoening uit over de aanstelling van een bijzonder VN-rapporteur voor het recht op privacy in het digitale tijdperk, onder wiens mandaat ook bewakings- en privacy-kwesties vallen waarmee mensen online en offline in aanraking komen;

12.

dringt er bij de VN-lidstaten, waaronder de EU-lidstaten, op aan de aanbevelingen van de speciale VN-rapporteur met betrekking tot hedendaagse vormen van racisme, rassendiscriminatie, vreemdelingenhaat en aanverwante vormen van onverdraagzaamheid ten uitvoer te leggen, teneinde de verspreiding van rassenhaat, etnische haat en vreemdelingenhaat en het aanzetten tot geweld op internet en via sociale media te bestrijden door passende wetgevingsmaatregelen te nemen en daarbij de vrijheid van meningsuiting ten volle te eerbiedigen;

Mensenrechtenverdedigers

13.

veroordeelt de aanhoudende pesterijen en opsluiting van mensenrechtenverdedigers en oppositieleden door de regeringsmacht in een aantal derde landen; spreekt zijn bezorgdheid uit over oneerlijke en beperkende wetgeving, met inbegrip van beperkingen op buitenlandse financiering, waardoor het maatschappelijk middenveld steeds minder ruimte krijgt om zijn activiteiten te ontplooien; verzoekt alle regeringen om de vrijheid van media, organisaties van het maatschappelijk middenveld en de acties van mensenrechtenverdedigers te bevorderen en te ondersteunen en het hen mogelijk te maken te functioneren zonder angst, onderdrukking of intimidatie;

14.

is van mening dat de aanhoudende intimidatie en detentie van mensenrechtenactivisten en oppositieleden door een aantal leden van de UNHRC de geloofwaardigheid van de UNHRC aantast; spoort de EU en haar lidstaten aan zich op het niveau van de VN hard te maken voor een initiatief gericht op het formuleren van een samenhangend en alomvattend antwoord op de belangrijke uitdagingen waar mensenrechtenactivisten die zich inzetten voor vrouwenrechten, het milieu, landrechten en de rechten van inheemse volkeren, de strijd tegen corruptie en straffeloosheid, en religie, alsook journalisten en andere mensenrechtenverdedigers die gebruikmaken van de media, met inbegrip van online media en sociale media, wereldwijd mee worden geconfronteerd, en de moord op deze groepen activisten stelselmatig te veroordelen;

15.

is uitermate verontrust over de toename van de aanvallen tegen humanitaire hulpverleners en medische voorzieningen; wijst er nogmaals op dat dergelijke aanvallen verboden zijn uit hoofde van het internationaal humanitair recht, en roept de conflictpartijen op te voldoen aan de bepalingen het van internationaal humanitair recht; benadrukt dat het belangrijk is de veiligheid van hulpverleners te verbeteren om doeltreffender op de aanvallen te kunnen reageren;

Doodstraf

16.

herinnert aan het EU-standpunt van nultolerantie voor de doodstraf en herhaalt dat het zich sinds lang verzet tegen de doodstraf, foltering en wrede, onmenselijke en onterende behandeling en bestraffing, in alle gevallen en onder alle omstandigheden; onderstreept hoe belangrijk het is dat de EU blijft ijveren voor een moratorium op de doodstraf en benadrukt eens te meer dat de afschaffing van de doodstraf bijdraagt tot de versterking van de menselijke waardigheid; herhaalt zijn standpunt dat bij de ondersteuning van het handhavingsbeleid inzake drugs in derde landen, zoals financiële bijstand, technische bijstand en steun voor capaciteitsopbouw, het gebruik van de doodstraf voor drugsgerelateerde misdrijven moet worden uitgesloten; spreekt zijn steun uit voor de benoeming van een speciale rapporteur voor mensenrechten en drugsbeleid;

17.

prijst de substantiële vooruitgang die tot nu toe is geboekt, met vele landen die de doodstraf hebben opgeschort en andere die wetgevingsmaatregelen hebben getroffen voor de afschaffing van de doodstraf; betreurt niettemin dat er in de loop van de voorbije jaren weer terechtstellingen zijn ingevoerd in een aantal landen; verzoekt de landen die de doodstraf hebben afgeschaft of sinds lang een moratorium hebben ingesteld op uitvoering van doodvonnissen, standvastig te blijven in hun besluit en de doodstraf niet opnieuw in te voeren;

Vrijheid van godsdienst

18.

herinnert eraan dat vrijheid van denken, geweten, godsdienst en overtuiging een fundamenteel mensenrecht is, zoals erkend in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en gewaarborgd door artikel 18 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten; herinnert er evenzeer aan dat dit recht nauw samenhangt met andere mensenrechten en fundamentele vrijheden, bestaande uit het recht om te geloven of niet te geloven, de vrijheid om een theïstisch, niet-theïstisch of atheïstisch geloof te belijden en het recht om een geloof naar keuze aan te nemen, te wijzigen en er afstand van te doen of het opnieuw aan te nemen; acht het verontrustend dat sommige landen zich nog steeds niet willen houden aan de VN-normen en hun toevlucht zoeken tot repressie van staatswege, die kan bestaan uit lijfstraffen, gevangenisstraffen, buitensporige boetes en zelfs de doodstraf, in strijd met de vrijheid van godsdienst of overtuiging; maakt zich zorgen over de toegenomen vervolging van minderheden op grond van hun religie of overtuiging, alsook over onrechtmatige vernielingen aan de plaatsen waar zij samenkomen; stelt zich achter het rapport van de speciale VN-rapporteur voor vrijheid van godsdienst en overtuiging over geweld dat door religieuze motieven wordt ingegeven; roept de EU op invulling te geven aan haar aanbevelingen met het oog op initiatieven voor interreligieuze dialoog;

19.

is ingenomen met het engagement van de EU om in internationale fora te ijveren voor de vrijheid van godsdienst of overtuiging, onder meer door het mandaat van de bijzonder VN-rapporteur voor vrijheid van godsdienst en overtuiging te steunen; geeft zijn volledige steun aan de werkwijze van de EU om in de UNHRC en in de Algemene Vergadering van de VN het initiatief te nemen voor thematische resoluties over dit onderwerp; vraagt om concrete actie ter bescherming van religieuze minderheden, niet-gelovigen, geloofsafvalligen en atheïsten die het slachtoffer zijn van wetgeving inzake godslastering; is van oordeel dat er op zowel internationale als regionale fora actie ondernomen moet worden door een open, transparante en regelmatige dialoog in stand te houden met kerkgenootschappen en religieuze gemeenschappen, zoals bepaald in artikel 17 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

Sociale en economische rechten

20.

erkent de inspanningen van de UNHRC om alle mensenrechten middels de aanstelling van mandaathouders voor speciale procedures met betrekking tot economische, sociale en culturele rechten op voet van gelijkheid te behandelen en dezelfde nadruk toe te kennen; benadrukt in dit verband het belang van de ratificatie van het optioneel protocol bij het ICESCR houdende de vaststelling van klachten- en onderzoeksmechanismen;

21.

spreekt zijn diepe bezorgdheid uit over de toename van extreme armoede, waardoor de volledige uitoefening van alle mensenrechten in het gedrang komt; is in dit verband ingenomen met het verslag van de speciale UNHRC-rapporteur over extreme armoede en mensenrechten (A/HRC/29/31) en spreekt zijn steun uit voor diens voorstellen tot uitbanning van extreme armoede; acht het van belang dat de toenemende ongelijkheid wordt aangepakt om de armoede in het algemeen te bestrijden en de sociale en economische rechten in het bijzonder te bevorderen, met name door de toegang tot voedsel, water, onderwijs, gezondheidszorg en huisvesting te vergemakkelijken;

22.

is van oordeel dat corruptie, belastingontduiking, wanbeheer van openbare goederen en ontbrekende verantwoordingsplicht bedreigingen vormen voor het uitoefenen van gelijke mensenrechten, en democratische processen, de rechtsstaat, een eerlijke rechtsbedeling en openbare diensten zoals onderwijs en basisgezondheidszorg ondermijnen; is van mening dat maatregelen voor de eerbiediging van mensenrechten, met name het recht op informatie, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vergadering, een onafhankelijk gerechtelijk apparaat en democratische deelname aan het openbaar leven, een hulpmiddel zijn in de strijd tegen corruptie;

23.

benadrukt dat minderheidsgroepen in derde landen specifieke behoeften hebben en dat geijverd moet worden voor hun gelijkwaardigheid op alle gebieden van het economische, sociale, politieke en culturele leven;

24.

verzoekt de VN-lidstaten, waaronder de EU-lidstaten, erop aan te dringen dat alle houders van mandaten voor speciale procedures bijzondere aandacht besteden aan problemen waar inheemse vrouwen, jongeren en personen met een handicap mee kampen, en hierover verslag uitbrengen aan de UNHRC; roept de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO), de Commissie en de lidstaten op de deelname van inheemse volkeren aan de UNHRC-zittingen te ondersteunen; dringt er bij de EDEO en de lidstaten op aan de ontwikkeling van het op het hele bestel gerichte actieplan inzake inheemse volkeren actief te steunen, in het bijzonder voor wat betreft de regelmatige raadplegingen van inheemse volkeren;

Bedrijfsleven en mensenrechten

25.

spreekt zijn steun uit voor de daadwerkelijke en brede tenuitvoerlegging van de VN-richtsnoeren inzake het bedrijfsleven en mensenrechten; dringt er bij alle VN-lidstaten, waaronder de EU-lidstaten, op aan nationale actieplannen uit te werken en ten uitvoer te leggen; is van mening dat handel en mensenrechten hand in hand kunnen gaan en dat voor het bedrijfsleven een belangrijke rol is weggelegd wat de bevordering van mensenrechten en democratie betreft; bevestigt dat het van belang is dat Europese en multinationale ondernemingen de leiding nemen in de bevordering van internationale normen inzake bedrijfsleven en mensenrechten;

26.

verzoekt de VN en de EU tevens zich samen met multinationale en Europese ondernemingen te buigen over de kwestie van landroof en landrechtenverdedigers, die het slachtoffer zijn van vergeldingsmaatregelen zoals bedreigingen, pesterijen, willekeurige arrestaties, geweld en moord;

27.

is verheugd over het initiatief van de hoge commissaris voor de mensenrechten van de VN ter versterking van het project voor verantwoordingsplicht en rechtsmiddelen, teneinde bij te dragen aan een eerlijk en doeltreffender stelsel van nationale rechtsmiddelen, met name in het geval van grove mensenrechtenschendingen in het bedrijfsleven; verzoekt alle regeringen hun plicht te doen met betrekking tot het waarborgen van de eerbiediging van mensenrechten en toegang tot de rechter voor slachtoffers die bij die toegang op nationaal en internationaal niveau praktische en juridische problemen ondervinden in het geval van mensenrechtenschendingen door bedrijven;

28.

wijst erop dat in juli 2015 een eerste bijeenkomst is gehouden van een bij de UNHRC-resolutie van 26 juni 2014 ingestelde open, intergouvernementele werkgroep voor het uitwerken van een internationaal bindend instrument voor transnationale bedrijven en andere ondernemingen met betrekking tot de rechten van de mens; dringt er bij de EU op aan de inspanningen om haar beleid af te stemmen op de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen te ondersteunen en pleit ervoor dat de EU en haar lidstaten op constructieve wijze deelnemen aan het debat over een internationaal juridisch bindend instrument in het kader van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten;

Migratie en vluchtelingen

29.

maakt zich zorgen over de meest ernstige humanitaire crisis sinds de Tweede Wereldoorlog, die is ontstaan doordat een steeds groter aantal mensen gedwongen is hun huis te verlaten ten gevolge van vervolging, gewapende conflicten, alomtegenwoordig geweld en klimaatverandering, en doordat mensen op zoek zijn naar bescherming en een beter leven, waarbij ze met gevaar voor hun leven gevaarlijke tochten ondernemen; dringt aan op doeltreffende en gecoördineerde internationale maatregelen om de onderliggende oorzaken van migratie aan te pakken; dringt daarnaast aan op verdere inspanningen op VN-niveau om de huidige en toekomstige uitdagingen op het gebied van migratie aan te pakken door voor passende financiering te zorgen voor de Hoge Commissaris voor vluchtelingen, het Wereldvoedselprogramma en andere VN-organen die betrokken zijn bij het verstrekken van basisdiensten voor vluchtelingen binnen en buiten conflictgebieden; benadrukt het belang van het werk van de speciale VN-rapporteur voor de mensenrechten van migranten, met inbegrip van zijn aanbevelingen;

30.

verzoekt alle landen om met betrekking tot migratie een op mensenrechten gebaseerde benadering te hanteren, waarbij de rechten van migranten en vluchtelingen worden gewaarborgd in het migratiebeleid en -beheer, met bijzondere aandacht voor de situatie van gemarginaliseerde en benadeelde groepen onder de migranten en vluchtelingen, zoals vrouwen en kinderen; verzoekt alle landen om gendergerelateerd geweld tegen vrouwen en meisjes aan te pakken, en benadrukt hoe belangrijk het is een migratiebeleid te ontwikkelen vanuit een genderperspectief om aan de specifieke behoeften van deze groep te kunnen beantwoorden;

31.

herinnert eraan dat alle landen verplicht zijn de mensenrechten van alle personen binnen hun rechtsgebied te eerbiedigen en te beschermen, ongeacht hun nationaliteit of herkomst en ongeacht hun immigratiestatus; herinnert eraan dat een wereldwijde strategie inzake migratie nauw verbonden is met het humanitaire en ontwikkelingsbeleid, met inbegrip van de totstandbrenging van humanitaire corridors en de afgifte van humanitaire visa; herhaalt zijn verzoek om ervoor te zorgen dat alle samenwerkings- en overnameovereenkomsten met derde landen op het gebied van migratie stroken met het internationaal recht; herinnert eraan dat de terugkeer van migranten met volledige eerbiediging van hun rechten moet verlopen, op basis van beslissingen met kennis van zaken en alleen wanneer de bescherming van hun rechten gewaarborgd is in hun land; verzoekt regeringen een einde te maken aan de willekeurige arrestatie en willekeurige opsluiting van migranten; spreekt zijn bezorgdheid uit over de discriminatie van migranten en vluchtelingen, alsook over de schendingen van hun rechten; roept de VN-lidstaten, waaronder de EU-lidstaten, in dit verband op tot de eerbiediging van het recht om asiel aan te vragen en te genieten;

Klimaatverandering en mensenrechten

32.

is verheugd over de Overeenkomst van Parijs in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (United Nations Framework Convention on Climate Change, UNFCCC), waarin aandacht wordt besteed aan aanpassing, mitigatie, ontwikkeling en overdracht van technologie en capaciteitsopbouw; roept alle verdragsluitende landen op hun toezeggingen gestand te doen; betreurt dat in het UNFCCC niet wordt verwezen naar de Universele Verklaring van de rechten van de mens en dringt erop aan dat al het UNFCCC-beleid en alle UNFCCC-maatregelen op mensenrechten worden gebaseerd;

33.

herinnert eraan dat de nadelige gevolgen van klimaatverandering een onmiddellijke en mogelijk onomkeerbare wereldwijde bedreiging vormen voor de volledige uitoefening van mensenrechten, en dat de gevolgen voor kwetsbare groepen, die zich nu al in een onzekere situatie bevinden, aanzienlijk zijn; stelt met bezorgdheid vast dat klimaatgerelateerde incidenten zoals de stijging van de zeespiegel en extreme weersveranderingen die droogte en overstromingen veroorzaken naar verwachting nog meer levens zullen vergen en nog meer tot verplaatsing van de bevolking en tot voedsel- en watertekorten zullen leiden;

34.

verzoekt de internationale gemeenschap zich te buigen over de juridische lacunes met betrekking tot de term „klimaatvluchteling”, met inbegrip van een mogelijke internationale definitie van dit begrip;

Vrouwenrechten

35.

is verheugd over de recente resolutie 2242 van de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid, waarin vrouwen een centrale rol toebedeeld krijgen in alle inspanningen voor het aanpakken van wereldwijde uitdagingen, waaronder toenemend gewelddadig extremisme, klimaatverandering, migratie, duurzame ontwikkeling, vrede en veiligheid; prijst de bevindingen van het wereldwijde VN-onderzoek over de tenuitvoerlegging van resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid, waarin het belang van vrouwelijk leiderschap en de deelname van vrouwen aan conflictoplossing en vredesopbouw worden benadrukt, alsook de bijdrage van vrouwelijke betrokkenheid aan de verbetering van humanitaire hulp, de versterking van de inspanningen van vredeshandhavers, de afronding van vredesbesprekingen en de strijd tegen gewelddadig extremisme; verzoekt de VN en alle lidstaten concrete acties te ondernemen om de autonomie van vrouwen te waarborgen en ervoor te zorgen dat ze op een betekenisvolle manier worden betrokken bij het voorkomen en oplossen van conflicten, alsook bij het proces van vredesonderhandelingen en vredesopbouw, door middel van een grotere vrouwelijke vertegenwoordiging op alle besluitvormingsniveaus, met inbegrip van nationale, regionale en internationale instellingen en mechanismen;

36.

stelt met afgrijzen vast dat geweld tegen vrouwen sinds de opkomst van gewelddadige extremistische groeperingen als Da'esh in Syrië en Irak en Boko Haram in West-Afrika een nieuwe dimensie heeft gekregen omdat seksueel geweld een integraal onderdeel is geworden van de doelstellingen, ideologie en inkomstenbronnen van deze extremistische groeperingen, en de internationale gemeenschap hierdoor met een cruciale nieuwe uitdaging wordt geconfronteerd; verzoekt alle regeringen en de VN-instellingen zich bij de strijd tegen deze afschuwelijke misdaden nog voortvarender te tonen en zich er nog meer voor in te spannen dat deze vrouwen hun waardigheid terugvinden zodat ze gerechtigheid, schadeloosstelling en passende steun krijgen;

37.

is van mening dat het waarborgen van de autonomie van vrouwen door iets te doen aan de onderliggende ongelijke behandeling van vrouwen en mannen, die vrouwen en meisjes in tijden van conflict kwetsbaar maakt, een van de manieren is om extremisme te bestrijden; benadrukt dat meisjes in vluchtelingenkampen, in conflictgebieden die worden getroffen door extreme armoede en extreme milieuomstandigheden zoals droogte en overstromingen onderwijs moeten blijven krijgen;

38.

benadrukt hoe belangrijk het is dat er geen afbreuk wordt gedaan aan het „acquis” van het Platform voor Actie van Beijing op de gebieden toegang tot onderwijs en gezondheidszorg, als een fundamenteel mensenrecht; onderstreept dat de universele toegang tot seksuele en reproductieve gezondheidsdiensten de zuigelingen- en moedersterfte helpt terugdringen; wijst erop dat gezinsplanning, de gezondheid van moeders, een gemakkelijke toegang tot anticonceptie en toegang tot het volledige scala aan seksuele en reproductieve gezondheidsdiensten belangrijke factoren zijn om vrouwenlevens te redden en om vrouwen te helpen hun leven weer op te pakken als ze het slachtoffer zijn geweest van verkrachting; beklemtoont dat deze beleidsmaatregelen centraal moeten staan in de ontwikkelingssamenwerking met derde landen;

39.

onderstreept het belang van maatregelen die ervoor zorgen dat meer vrouwen in leidinggevende posities terechtkomen en meer participeren in de besluitvorming op alle niveaus; verzoekt landen te waarborgen dat vrouwen gelijk vertegenwoordigd zijn in openbare instellingen en het openbare leven, met een bijzondere aandacht voor de inclusie van vrouwen uit minderheidsgroepen;

40.

verzoekt de Commissie, de EDEO en de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger (VV/HV) te blijven ijveren voor de politieke en economische versterking van de positie van vrouwen en meisjes door gendergelijkheid te integreren in al hun buitenlandse beleidslijnen en programma's, onder meer door gestructureerde dialogen te voeren met derde landen, door gendergerelateerde kwesties in het openbaar te bespreken en door hiervoor voldoende middelen uit te trekken;

Rechten van het kind

41.

ondersteunt de inspanningen van de EU om de rechten van het kind te bevorderen, met name door er mee voor te zorgen dat kinderen toegang hebben tot water, sanitaire voorzieningen, gezondheidszorg en onderwijs, door voor de rehabilitatie en re-integratie te zorgen van kinderen die ingelijfd zijn bij gewapende groeperingen, door kinderarbeid, foltering, het probleem van kinderen die van hekserij worden beschuldigd, kinderhandel, kindhuwelijken en seksuele uitbuiting uit te bannen, alsook door kinderen bijstand te bieden in gewapende conflicten en te waarborgen dat ze in conflictgebieden en vluchtelingenkampen toegang krijgen tot onderwijs;

42.

herinnert eraan dat in het Verdrag inzake de rechten van het kind, dat in 1989 is aangenomen en het mensenrechtenverdrag is dat door het grootste aantal landen is geratificeerd, een aantal kinderrechten worden beschreven, zoals het recht op leven, gezondheid, onderwijs en spel, het recht op familie-en gezinsleven, op bescherming tegen geweld en discriminatie en het recht om gehoord te worden; verzoekt alle ondertekenaars van dit verdrag hun verplichtingen na te komen;

43.

is verheugd over het geplande wereldwijde onderzoek dat door de VN zal worden opgestart om via een analyse op basis van toezicht en beoordeling in kaart te brengen hoe bestaande internationale wetgeving en normen in de praktijk ten uitvoer worden gelegd en om concreet na te gaan hoe landen hun beleid en reacties kunnen verbeteren; dringt er bij alle landen op aan actief steun te verlenen en deel te nemen aan het onderzoek;

44.

stelt bezorgd vast dat in 2015 in een aantal landen mensen ter dood zijn veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten vóór het bereiken van de 18-jarige leeftijd en zijn geëxecuteerd, ondanks het verbod op de doodstraf voor minderjarigen in het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind;

Rechten van LGBTI's

45.

toont zich bezorgd over het feit dat er in diverse landen nog steeds sprake is van discriminerende wetten en praktijken en van geweld tegen personen op grond van hun seksuele geaardheid en genderidentiteit; pleit ervoor dat de situatie van LGBTI's op de voet wordt gevolgd in landen waar onlangs anti-LGBTI-wetten zijn ingevoerd; toont zich uitermate verontrust over de zogeheten „antipropagandawetten” waarmee de vrijheid van meningsuiting en vergadering wordt ingeperkt, ook in landen op het Europese continent;

46.

bekrachtigt zijn steun aan de niet-aflatende werkzaamheden van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten om de vrije uitoefening van alle mensenrechten door LGBTI te bevorderen en te beschermen, voornamelijk met behulp van verklaringen, verslagen en de „vrij & gelijk”-campagne; spoort de Hoge Commissaris aan zijn strijd tegen discriminerende wetten en praktijken voort te zetten; maakt zich zorgen over de inperking van de fundamentele vrijheden van activisten die zich voor mensenrechten van LGBTI's inzetten, en roept de EU op hen meer steun te betuigen; merkt op dat LGBTI's meer kans maken om geëerbiedigd te worden in hun grondrechten indien zij toegang hebben tot alle rechterlijke instanties;

Integratie van mensenrechten in de EU en samenhang

47.

verzoekt de EU de universaliteit en ondeelbaarheid van de mensenrechten, waaronder burgerrechten en politieke, economische, sociale en culturele rechten, te bevorderen overeenkomstig artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en de algemene bepalingen inzake het extern optreden van de Unie;

48.

dringt er nogmaals bij de EU op aan een op rechten gebaseerde benadering te kiezen en eerbiediging van de mensenrechten te integreren in handels- en investeringsbeleid, overheidsdiensten en ontwikkelingssamenwerking, alsmede in haar gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid; onderstreept voorts dat het EU-beleid op het gebied van de mensenrechten de garantie moet bieden dat interne en externe beleidsmaatregelen samenhangend zijn en aansluiten bij de verplichtingen van het EU-Verdrag;

49.

herhaalt voorts hoe belangrijk het is dat de EU actief en consequent deelneemt aan de mensenrechtenmechanismen van de VN, met name de Derde Commissie, de Algemene Vergadering (AVVN) en de UNHRC; erkent de inspanningen van de EDEO, de EU-delegaties in New York en Genève en de lidstaten om door middel van tijdig en inhoudelijk overleg de samenhang van het EU-optreden inzake mensenrechtenkwesties op VN-niveau te vergroten en met één stem naar buiten te treden; spoort de EU aan de inspanningen op te voeren om haar stem te laten horen, onder meer door de toenemende praktijk van regio-overschrijdende initiatieven te versterken en door steun te verlenen aan en het initiatief te nemen voor resoluties; herhaalt zijn oproep voor een grotere zichtbaarheid van het EU-optreden in alle multilaterale fora;

50.

spoort de speciale vertegenwoordiger voor de mensenrechten aan om de doeltreffendheid, samenhang en zichtbaarheid van het EU-mensenrechtenbeleid in de context van de UNHRC te vergroten, en een nauwe samenwerking tot stand te brengen met het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten (OHCHR) en de speciale procedures;

51.

beklemtoont uitdrukkelijk de noodzaak om verbeteringen aan te brengen in de voorbereiding en coördinatie van EU-standpunten voor de UNHRC-zittingen en om zich te buigen over de samenhang tussen het externe en interne mensenrechtenbeleid van de EU;

52.

herinnert eraan hoe belangrijk het is de geïnstitutionaliseerde praktijk om parlementaire delegaties naar de UNHRC en de AVVN te sturen in stand te houden;

53.

dringt er bij de EU-lidstaten op aan zich in de UNHRC meer dan tot nu toe het geval is geweest door principes te laten leiden en minder selectief te zijn;

Drones en autonome wapens

54.

herhaalt zijn oproep aan de Raad van de EU een gemeenschappelijk EU-standpunt over het gebruik van gewapende drones te formuleren en daarin prioritair belang toe te kennen aan eerbiediging van mensenrechten en het internationaal humanitair recht en aandacht te besteden aan kwesties zoals het rechtskader, evenredigheid, verantwoordingsplicht, de bescherming van burgers en transparantie; dringt er nogmaals bij de EU op aan een verbod uit te vaardigen op de productie, ontwikkeling en het gebruik van volledig autonome wapens, waarmee aanvallen zonder menselijke tussenkomst kunnen worden uitgevoerd; vindt dat mensenrechten aan de orde moeten komen in alle dialogen met derde landen over terrorismebestrijding;

Terrorismebestrijding

55.

neemt met tevredenheid kennis van de richtsnoeren voor terrorismebestrijding, die door de EDEO en de Commissie zijn opgesteld om de eerbiediging van de mensenrechten te waarborgen bij het plannen en uitvoeren van projecten met derde landen inzake bijstand op het gebied van terrorismebestrijding; herinnert er in dit verband aan dat de eerbiediging van de grondrechten en de fundamentele vrijheden de basis vormt van een geslaagd beleid inzake terrorismebestrijding, met inbegrip van het gebruik van digitale bewakingstechnologieën; onderstreept de behoefte aan effectieve communicatiestrategieën waarmee terroristische en extremistische propaganda en rekruteringsmethoden moeten worden tegengegaan, met name online;

Democratisering

56.

pleit ervoor dat de EU haar inspanningen opvoert voor de ontwikkeling van een bredere benadering van democratiseringsprocessen, waarvan vrije en eerlijke verkiezingen slechts één dimensie uitmaken, om een positieve bijdrage te leveren aan de versterking van democratische instellingen; is van mening dat de uitwisseling van overgangservaringen in het kader van het uitbreidings- en nabuurschapsbeleid moet worden gebruikt voor ondersteuning en consolidering van andere democratiseringsprocessen over de hele wereld;

Ontwikkeling en mensenrechten

57.

onderstreept het belang van duurzame-ontwikkelingsdoelstelling (SDG) 16 van Agenda 2030, over vrede en recht, die een van de prioriteiten behoort te zijn voor elk extern en intern optreden, vooral waar het gaat om financiering van de ontwikkelingssamenwerking;

Sport en mensenrechten

58.

maakt er zich ernstige zorgen over dat een aantal grootschalige sportmanifestaties wordt georganiseerd door autoritaire staten waar mensenrechten worden geschonden; verzoekt de VN en de EU-lidstaten dit probleem aan de orde te stellen en met nationale sportbonden, het bedrijfsleven en organisaties van het maatschappelijk middenveld in discussie te gaan over de praktische details van hun deelname aan dergelijke evenementen, bijvoorbeeld de wereldkampioenschappen voetbal in Rusland in 2018, respectievelijk Qatar in 2022, en de Olympische Spelen in Beijing in 2022;

Internationaal Strafhof

59.

herhaalt zijn volledige steun voor de werkzaamheden van het ICC die erop gericht zijn een einde te maken aan de straffeloosheid ten aanzien van plegers van de ernstigste misdrijven die de internationale gemeenschap met zorg vervullen, en gerechtigheid te bieden aan slachtoffers van oorlogsmisdaden, misdrijven tegen de menselijkheid en genocide; blijft alert op pogingen om de legitimiteit of de onafhankelijkheid van het ICC te ondermijnen; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan samen te werken met het ICC en het krachtige diplomatieke, politieke en financiële steun te bieden, ook in het kader van de VN; dringt er bij de EU, haar lidstaten en haar speciale vertegenwoordigers op aan actief steun te betuigen aan het ICC, de handhaving van zijn beslissingen en de strijd tegen straffeloosheid met betrekking tot misdrijven die onder het Statuut van Rome vallen, onder meer door de betrekkingen met de Veiligheidsraad te versterken en uit te breiden en de universele ratificatie van het Statuut van Rome en de amendementen van Kampala te bevorderen;

Landen die het voorwerp vormen van een universele periodieke doorlichting (UPR)

Georgië

60.

is ingenomen met het lidmaatschap van Georgië van de UNHRC en de recente UPR over Georgië; neemt kennis van de wetswijzigingen die geleid hebben tot een zekere vooruitgang en verbetering op gebieden als justitie en wetshandhaving, het openbaar ministerie, de strijd tegen slechte behandeling, de rechten van het kind, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en persoonsgegevens, en interne ontheemden;

61.

stelt overigens vast dat er op het vlak van de volledige onafhankelijkheid van het gerechtelijk apparaat en van de strijd tegen slechte behandeling, met name in het stadium van voorlopige hechtenis en wat rehabilitatie van slachtoffers betreft, van de verantwoordingsplicht voor misstanden door wetshandhavingsinstanties, van onderzoeken naar misstanden door regeringsfunctionarissen in het verleden en van rechten van minderheden en vrouwen nog verdere inspanningen nodig zijn; benadrukt de plicht van de regering uit hoofde van het internationaal humanitair recht om alle kinderen te beschermen tegen geweld, en dringt aan op toetsing van alle charitatieve instellingen voor kinderen; pleit ervoor te voorzien in de rehabilitatie van slachtoffers; blijft bezorgd over de vrijheid van meningsuiting en de mediavrijheid en over het feit dat waarnemers geen toegang krijgen tot de bezette gebieden Abchazië en Tsinvali/Zuid-Ossetië, waar mensenrechtenschendingen schering en inslag blijven; roept de regering van Georgië op adequate maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat de in het UPR-proces gedane aanbevelingen worden opgevolgd;

Libanon

62.

prijst Libanon om zijn beleid van open grenzen en opvang dat het land al jarenlang tentoonspreidt ten aanzien van vluchtelingen uit Palestina, Irak en Syrië, onderstreept dat dit land -waar een op de vier mensen vluchteling is- gerekend naar inwoneraantal de hoogste vluchtelingenconcentratie ter wereld kent, en spoort de Europese Unie aan meer middelen beschikbaar te stellen en nauw samen te werken met de Libanese autoriteiten om het land te helpen de bescherming van de rechten van vluchtelingen en asielzoekers te handhaven; spreekt in dit verband zijn bezorgdheid uit over het naar verluidt grote aantal gevallen van kindhuwelijken en/of gedwongen huwelijken onder Syrische vluchtelingen; raadt de Libanese regering aan een hervorming van de wettelijke regeling inzake in- en uitreis en verblijf in overweging te nemen;

63.

steunt de aanbevelingen van het VN-comité voor de uitbanning van discriminatie van vrouwen (CEDAW) door op te roepen tot maatregelen om onder in de huishouding werkende vrouwelijke migranten meer besef te kweken van hun mensenrechten volgens het CEDAW-verdrag, waarbij Libanon partij is; benadrukt met name de noodzaak om het 'Kafala-systeem' af te schaffen en voor in de huishouding werkende vrouwelijke migranten doeltreffende toegang tot de rechter te waarborgen, onder meer door hun veiligheid en verblijf tijdens juridische en administratieve procedures betreffende hun status te garanderen;

Mauritanië

64.

onderstreept dat de Mauritaanse regering weliswaar vooruitgang heeft geboekt door wettelijke maatregelen te nemen ter bestrijding van alle vormen van slavernij en op slavernij lijkende praktijken, maar dat dergelijke praktijken blijven voortbestaan bij gebrek aan een doeltreffende tenuitvoerlegging van deze maatregelen; roept de autoriteiten op een antislavernijwet in te voeren, in het hele land stelselmatig en volgens dezelfde regels gedifferentieerde gegevens over alle vormen van slavernij te gaan verzamelen en een grondig, op bewijsmateriaal gebaseerd onderzoek in te stellen naar de geschiedenis en de aard van slavernij, teneinde deze praktijk uit te roeien;

65.

dringt er bij de Mauritaanse autoriteiten op aan vrijheid van meningsuiting en van vergadering toe te staan, in overeenstemming met internationale verdragen en de eigen nationale wetgeving; dringt tevens aan op de vrijlating van Biram Dah Abeid, Bilal Ramdane en Djiby Sow, zodat zij hun geweldloze campagne tegen het voortbestaan van slavernij kunnen voortzetten zonder pesterij of intimidatie te hoeven vrezen;

Myanmar

66.

is verheugd dat er op 8 november 2015 competitieve verkiezingen werden gehouden, hetgeen voor het land een belangrijke mijlpaal is in het proces van overgang naar democratie; is positief gestemd over de wijze waarop de kiezers in Myanmar het voortgaande democratiseringsproces in het land omarmen; wijst evenwel met bezorgdheid op het grondwettelijk kader voor deze verkiezingen, dat voorschrijft dat 25 % van de parlementszetels bestemd is voor het leger; erkent dat er vooruitgang is geboekt wat betreft de mensenrechten, maar ziet nog steeds een aantal punten van grote zorg, zoals de rechten van minderheden en de vrijheid van meningsuiting, vereniging en vreedzame vergadering;

67.

veroordeelt de ernstige en wijdverbreide discriminatie jegens de Rohingya, die nog verergerd wordt door het feit dat deze gemeenschap geen wettelijke status heeft, en door de toenemende haatzaaiende uitlatingen tegen niet-boeddhisten; dringt aan op een grondig, transparant en onafhankelijk onderzoek naar alle berichten van mensenrechtenschendingen jegens de Rohingya en is van mening dat de vier door het parlement in 2015 aangenomen wetten 'ter bescherming van ras en religie' discriminerende aspecten bevatten wat geslacht betreft; herhaalt zijn verzoek om het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten (OHCHR) toestemming te verlenen een kantoor in het land te openen, en spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat dit nog niet is gebeurd; benadrukt dat er een grondige duurzaamheidseffectbeoordeling moet worden uitgevoerd voordat de onderhandelingen over de investeringsovereenkomst tussen de EU en Myanmar worden afgerond;

Nepal

68.

is ingenomen met de inwerkingtreding op 20 september 2015 van de nieuwe grondwet van Nepal, die het fundament moet vormen van de toekomstige politieke stabiliteit en economische ontwikkeling van het land; hoopt dat de resterende vragen betreffende de politieke vertegenwoordiging van minderheden, waaronder de Dalits, en de wetgeving inzake burgerschap in de nabije toekomst zullen worden aangepakt;

69.

betreurt dat voor de mensenrechtenschendingen die tijdens de burgeroorlog door beide partijen werden begaan amper personen ter verantwoording zijn geroepen, ondanks de in mei 2014 aangenomen wet inzake waarheid, verzoening en verdwijningen; dringt er bij de regering van Nepal op aan toe te treden tot het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning; veroordeelt de beperkingen die aan de fundamentele vrijheden van Tibetaanse vluchtelingen worden gesteld; dringt er bij India op aan zijn onofficiële blokkade van de Nepalese economie op te heffen die in combinatie met de verwoestende aardbeving van april 2015 tot een humanitaire crisis heeft geleid en nog eens bijna een miljoen Nepalezen in een armoedeval heeft gedreven;

Oman

70.

prijst Oman om het feit dat er van overheidswege een nationale mensenrechtencommissie (NHRC) in het leven is geroepen en een uitnodiging is uitgegaan die het historische bezoek van de speciaal VN-rapporteur voor het recht op vreedzame vergadering in september 2014 mogelijk maakte; spreekt de hoop uit dat deze constructieve stappen tot een intensiever contact tussen Oman, VN-vertegenwoordigers voor mensenrechtenkwesties en onafhankelijke mensenrechtenorganisaties zullen leiden;

71.

moedigt Oman aan de nodige maatregelen te treffen om verandering te brengen in wat door de speciale VN-rapporteur werd omschreven als een alomtegenwoordig klimaat van angst en intimidatie in het land; blijft bezorgd over het verbod op alle politieke partijen en verzoekt de regering dit te heroverwegen; roept de EU-instellingen en de EU-lidstaten op technische en juridische bijstand te bieden om Oman te helpen een veilige en vruchtbare omgeving te creëren voor organisaties van het maatschappelijk middenveld;

Rwanda

72.

spreekt zijn verontrusting uit over de mensenrechtensituatie in Rwanda, zoals de beperking van de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging, de krimpende democratische ruimte voor politieke oppositiepartijen en onafhankelijke activiteiten van het maatschappelijk middenveld, en het ontbreken van een gunstig klimaat voor een onafhankelijke rechterlijke macht; roept de Rwandese regering op een democratisch speelveld te scheppen waarop alle geledingen van de maatschappij vrij kunnen opereren;

73.

is bezorgd over de recente grondwetswijzigingen waardoor het de zittende president mogelijk is gemaakt zich kandidaat te stellen voor een derde ambtstermijn; verzoekt de regering van Rwanda het Afrikaans handvest inzake democratie, verkiezingen en bestuur na te leven;

Zuid-Sudan

74.

is verheugd over het op 28 augustus 2015 door de oorlogvoerende partijen ondertekende vredesakkoord, dat bedoeld is om een einde te maken aan de burgeroorlog, waarin wordt voorzien in een overgangsregeling voor de verdeling van de macht, veiligheidsregelingen en de oprichting van een hybride rechtbank voor de berechting van alle misdaden die sinds de start van het conflict zijn gepleegd; herinnert eraan dat het conflict duizenden levens geëist heeft en geleid heeft tot honderdduizenden ontheemden en vluchtelingen;

75.

roept alle partijen op geen mensenrechtenschendingen te plegen en geen inbreuk te maken op het internationaal humanitair recht, met inbegrip van schendingen die neerkomen op internationale misdaden, zoals buitengerechtelijke executies, etnisch gemotiveerd geweld, conflictgerelateerd seksueel geweld, waaronder verkrachting, alsook gendergerelateerd geweld, het ronselen en inzetten van kinderen, gedwongen verdwijningen en willekeurige arrestaties en opsluiting;

76.

is ingenomen met de resolutie van de UNHRC van juni 2015 en de organisatie van een OHCHR-missie om toezicht te houden op en verslag uit te brengen over de situatie van de mensenrechten in Zuid-Sudan; verzoekt de Mensenrechtenraad de benoeming van een speciale rapporteur voor Zuid-Sudan te steunen, die als mandaat heeft toezicht te houden op schendingen en daarover verslag uit te brengen, de regering te helpen bij de uitvoering van de aanbevelingen die de OHCHR-missie moet doen, en aanbevelingen te doen voor doeltreffende verantwoordingsmechanismen;

Venezuela

77.

spreekt zijn bezorgdheid uit over de barre mensenrechtensituatie in dit land als gevolg van het in de afgelopen jaren verslechterde economische, politieke en sociale klimaat; wijst er nogmaals op dat de vrijheid van meningsuiting, een onafhankelijke rechterlijke macht en rechtsstatelijkheid essentiële onderdelen uitmaken van elke democratische samenleving; dringt er bij de Venezolaanse autoriteiten op aan de oppositieleiders, en alle vreedzame betogers die willekeurig gevangen worden gehouden vanwege de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting en grondrechten, onmiddellijk vrij te laten;

78.

is verheugd over de organisatie van de verkiezingen op 6 december 2015 en de installatie van de nieuwe Nationale Vergadering; veroordeelt alle pogingen om de handhaving van de verkiezingsuitslag, die de wil van het Venezolaanse volk tot uitdrukking brengt, te ondermijnen, zoals bijvoorbeeld door schorsing van sommige democratisch gekozen parlementsleden; herinnert eraan dat de nieuwe regering een breed scala van mensenrechtenkwesties zal moeten aanpakken, zoals straffeloosheid, verantwoording voor buitengerechtelijke executies, willekeurige arrestaties en opsluiting, eerlijke processen, de onafhankelijkheid van de rechter, de vrijheid van vergadering en vereniging, alsmede de mediavrijheid; benadrukt dat het UNHRC-lidmaatschap van Venezuela voor de periode van drie jaar die ingaat op 1 januari 2016 een bijzondere verplichting tot eerbiediging van de mensenrechten met zich meebrengt;

Syrië

79.

spreekt zijn bezorgdheid uit over de dramatische veiligheids- en humanitaire situatie in Syrië; benadrukt het belang van het werk dat is uitgevoerd door de onafhankelijke internationale onderzoekscommissie van de VN over Syrië; veroordeelt de gerichte acties tegen de burgerbevolking, lukrake en disproportionele aanvallen, aanvallen op burgerdoelen en beschermd cultureel erfgoed en het opleggen van belegeringen en blokkades als strafmaatregel; benadrukt dat er bijzondere aandacht en steun moet uitgaan naar vrouwelijke slachtoffers van geweld, vrouwenorganisaties en participatie van vrouwen in humanitaire hulpverlening en conflictoplossing; verzoekt de EU en haar lidstaten er mee voor te zorgen dat de onderzoekscommissie voldoende middelen krijgt om haar mandaat uit te voeren, dat bestaat uit het vaststellen van de feiten en omstandigheden van alle ernstige mensenrechtenschendingen en, waar mogelijk, het aanduiden van de verantwoordelijken, teneinde te garanderen dat de daders van schendingen, met inbegrip van schendingen die mogelijk als misdaden tegen de menselijkheid kunnen worden beschouwd, ter verantwoording worden geroepen, onder meer voor Internationaal Strafhof;

80.

herhaalt zijn overtuiging dat een duurzame oplossing voor de crisis in Syrië alleen kan worden bereikt middels een inclusieve politieke oplossing die leidt tot een echte politieke overgang die voldoet aan de legitieme verwachtingen van de Syrische bevolking en haar in staat stelt op onafhankelijke en democratische wijze de eigen toekomst te bepalen; is ingenomen met de slotverklaring van 30 oktober 2015 over de resultaten van de gesprekken over Syrië in Wenen; is ingenomen met de aanneming van resolutie 2254 (2015) van de VN-Veiligheidsraad op 18 december 2015;

81.

maakt zich zorgen over de vervolging van religieuze en etnische minderheden in Syrië, die worden gedwongen zich te bekeren en belasting te betalen, en worden aangevallen, verwond, verkocht als slaaf of beroofd van hun organen, uitsluitend vanwege hun geloof;

Burundi

82.

maakt zich ernstig zorgen over de gerichte aanvallen op mensenrechtenactivisten, journalisten en hun familieleden; veroordeelt met klem het politieke geweld, de standrechtelijke executies en andere mensenrechtenschendingen; roept de autoriteiten van Burundi op prioritair een eind aan deze schendingen en dit geweld te maken en grondige, onpartijdige en onafhankelijke onderzoeken te verrichten om de daders ter verantwoording te roepen en de slachtoffers de mogelijkheid te bieden verhaal te halen;

83.

blijft zeer bezorgd over de humanitaire gevolgen van de crisis voor de burgerbevolking in het land en de hele regio; verzoekt de EU zich te blijven inspannen om een consensus te bereiken tussen de regering en de oppositie, teneinde opnieuw een inclusief en democratisch politiek stelsel tot stand te brengen;

84.

is ingenomen met het feit dat op 17 december 2015 een speciale zitting van de Mensenrechtenraad heeft plaatsgevonden over het voorkomen van een verdere verslechtering van de mensenrechtensituatie in Burundi, maar betreurt het dat het zo lang heeft geduurd voordat de zitting werd georganiseerd; dringt erop aan de missie van onafhankelijke deskundigen zo snel mogelijk uit te zenden, en verzoekt de Burundese autoriteiten met klem met deze missie samen te werken;

Saudi-Arabië

85.

maakt zich onverminderd ernstige zorgen over de stelselmatige mensenrechtenschendingen in het land; uit zijn ernstige bezorgdheid over het alarmerende tempo waarin rechtbanken in Saudi-Arabië in 2015 de doodstraf hebben uitgesproken en voltrokken; betreurt de massa-executies die de afgelopen weken zijn voltrokken; verzoekt Saudi-Arabië een moratorium op de doodstraf in te stellen;

86.

verzoekt de Saudische autoriteiten alle gewetensgevangenen, onder wie Raif Badawi, winnaar van de Sacharovprijs 2015, in vrijheid te stellen; verzoekt de EU dit specifieke geval nauwgezet te volgen;

87.

herhaalt dat de leden van de UNHRC verkozen moeten worden uit de groep landen die de eerbiediging van de mensenrechten, de rechtsstaat en de democratie eerbiedigen, hetgeen momenteel niet het geval is in Saudi-Arabië; verzoekt de autoriteiten van Saudi-Arabië hun volledige medewerking te verlenen aan de speciale procedures van de UNHRC en het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten;

Belarus

88.

is ingenomen de vrijlating van de laatste politieke gevangenen in augustus 2015 en verzoekt de Belarussische regering de vrijgelaten politieke gevangenen te rehabiliteren en volledig in hun politieke en burgerrechten te herstellen; spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de voortdurende beperkingen van de vrijheid van meningsuiting, van vereniging en vredelievende vergadering; veroordeelt de intimidatie van onafhankelijke en oppositiejournalisten en de pesterijen en opsluiting van mensenrechtenactivisten; dringt erop aan dat Belarus zich achter een wereldwijd moratorium op de voltrekking van de doodstraf schaart als eerste stap naar de definitieve afschaffing ervan; verzoekt de regering volledig samen te werken met de speciale rapporteur en zich te verbinden tot hervormingen ter bescherming van de mensenrechten, onder meer door de aanbevelingen van de speciale rapporteur en van andere mensenrechtenmechanismen uit te voeren;

Vredesproces in het Midden-Oosten

89.

neemt kennis van de conclusies van de VV/HV en de Raad van 18 januari 2016 over het vredesproces in het Midden-Oosten; is het ten zeerste met de Raad eens dat inachtneming van het internationaal humanitair recht en mensenrechtenrecht door iedereen, inclusief het aspect verantwoordingsplicht, een absolute voorwaarde is voor vrede en veiligheid, en dat de Israëlische nederzettingen in strijd zijn met het internationaal recht en de levensvatbaarheid van de tweestatenoplossing ondermijnen; betreurt ten zeerste dat de speciale VN-rapporteur voor de mensenrechtensituatie in de Palestijnse gebieden, Makarim Wibisono, ontslag heeft genomen;

o

o o

90.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de VN-Veiligheidsraad, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de voorzitter van de 69e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, de voorzitter van de VN-Mensenrechtenraad, de hoge commissaris voor de mensenrechten van de VN en de secretaris-generaal van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa.


(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0470.


12.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/105


P8_TA(2016)0021

Werkzaamheden van de Commissie verzoekschriften in 2014

Resolutie van het Europees Parlement van 21 januari 2016 over de activiteiten van de Commissie verzoekschriften in 2014 (2014/2218(INI))

(2018/C 011/11)

Het Europees Parlement,

gezien zijn eerdere resoluties over de uitkomst van de beraadslagingen van de Commissie verzoekschriften,

gezien de artikelen 10 en 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

gezien het belang van het recht om verzoekschriften in te dienen en het belang voor het Parlement om onmiddellijk kennis te nemen van de specifieke zorgen van de burgers en ingezetenen van de Unie, zoals bepaald in de artikelen 24 en 227 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien artikel 228 van het VWEU,

gezien artikel 44 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie inzake het recht om verzoekschriften in te dienen bij het Europees Parlement,

gezien de bepalingen van het VWEU met betrekking tot de inbreukprocedure, en met name de artikelen 258 en 260,

gelet op artikel 52, artikel 215, artikel 216, lid 8 en artikel 218 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie verzoekschriften (A8-0361/2015),

A.

overwegende dat in 2014 2 714 verzoekschriften zijn ontvangen, bijna 6 % minder dan in 2013, toen het Parlement 2 885 verzoekschriften ontving; overwegende dat 790 verzoekschriften ontvankelijk zijn verklaard en in behandeling zijn genomen; overwegende dat 1 070 verzoekschriften niet-ontvankelijk verklaard zijn; overwegende dat 817 verzoekschriften ontvankelijk verklaard zijn en afgehandeld zijn; overwegende dat van 37 verzoekschriften de aanbeveling betwist is; overwegende dat uit deze cijfers blijkt dat bijna tweemaal zoveel verzoekschriften zijn ontvangen als in 2009; overwegende dat het aantal ambtenaren dat met de behandeling van deze verzoekschriften belast is, niet dienovereenkomstig verhoogd is;

B.

overwegende dat het jaarverslag over de activiteiten van de Commissie verzoekschriften is bedoeld om een analyse van de in 2014 ontvangen verzoekschriften te bieden alsmede om van gedachten te wisselen over mogelijke verbeteringen van de procedures en van de betrekkingen met andere instellingen;

C.

overwegende dat het aantal ontvangen verzoekschriften bescheiden is in verhouding tot het aantal inwoners van de Europese Unie, wat erop wijst dat de meeste burgers zich nog niet bewust zijn van het recht om verzoekschriften in te dienen, of van het mogelijke nut ervan als middel om de aandacht van de Europese instellingen en de lidstaten te vestigen op aangelegenheden die hen aangaan en zorgen baren; overwegende dat sommige burgers weliswaar op de hoogte zijn van de verzoekschriftenprocedure, maar dat er nog steeds wijdverbreide verwarring bestaat over de werkzaamheden van de EU, zoals blijkt uit het grote aantal ingediende niet-ontvankelijke verzoekschriften (39,4 %);

D.

overwegende dat een deugdelijke behandeling van verzoekschriften tijdens de hele procedure cruciaal is om aan te tonen dat het petitierecht wordt geëerbiedigd; overwegende dat degenen die verzoekschriften indienen doorgaans burgers zijn die zich inzetten voor de verbetering en het toekomstige welzijn van onze samenlevingen; overwegende dat de wijze waarop deze burgers de afhandeling van hun verzoekschrift ervaren hun toekomstige mening over het Europese project kan bepalen;

E.

overwegende dat 1 887 verzoekschriften, waarvan 1 070 niet-ontvankelijk waren, in 2014 zijn afgehandeld; overwegende dat slechts 29,1 % van de verzoekschriften ontvankelijk werd verklaard en werd behandeld, terwijl 39,4 % niet-ontvankelijk werd verklaard en 30,1 % ontvankelijk werd verklaard en direct werd afgehandeld;

F.

overwegende dat de burgers van de EU worden vertegenwoordigd door de enige EU-instelling waarvan de leden rechtstreeks door hen worden gekozen — het Europees Parlement; overwegende dat het recht om verzoekschriften in te dienen hun de kans biedt de aandacht van de door hen gekozen vertegenwoordigers te trekken;

G.

overwegende dat de burgers van de EU en de cultuur van dienstverlening aan hen altijd centraal moeten staan in de werkzaamheden van het Parlement en met name in die van de Commissie verzoekschriften, en aan alle andere overwegingen of doelmatigheidscriteria voorafgaan; overwegende dat het huidige niveau van beschikbare personele middelen binnen de afdeling Verzoekschriften de naleving van deze fundamentele beginselen in gevaar brengt;

H.

overwegende dat het recht om verzoekschriften in te dienen, indien de essentie ervan volledig wordt geëerbiedigd, de communicatie tussen het Parlement en de burgers en ingezetenen van de EU kan versterken als er een open, democratisch, inclusief en transparant mechanisme in alle fasen van de verzoekschriftenprocedure tot stand wordt gebracht, met als doel problemen op te lossen die met name verband houden met de toepassing van de EU-wetgeving;

I.

overwegende dat het petitierecht een essentieel onderdeel is van de participerende democratie;

J.

overwegende dat met het petitierecht, alsmede met de Europese Ombudsman, wordt beoogd het wanbestuur aan te pakken van EU-instellingen of van nationale instellingen bij de uitvoering van EU-wetgeving;

K.

overwegende dat verzoekschriften waardevolle feedback opleveren voor wetgevers en uitvoerende organen op zowel Europees als nationaal niveau, met name over mogelijke lacunes bij de tenuitvoerlegging van EU-wetgeving; overwegende dat verzoekschriften een vroegtijdige waarschuwing kunnen zijn voor lidstaten die achterblijven bij de uitvoering van EU-wetgeving;

L.

overwegende dat de tot de Commissie verzoekschriften gerichte verzoekschriften vaak een nuttige en directe inbreng zijn gebleken voor andere commissies van het Parlement bij hun respectieve wetgevende werkzaamheden;

M.

overwegende dat de Commissie verzoekschriften niet als enige de taak heeft om te zorgen dat het fundamentele petitierecht naar behoren wordt geëerbiedigd, maar dat het veeleer een gemeenschappelijk streven van alle commissies van het Parlement, alsook van de andere EU-instellingen, zou moeten zijn; overwegende dat in afwachting van de reacties van andere commissies geen enkel verzoekschrift mag worden afgehandeld;

N.

overwegende dat de Commissie verzoekschriften ernaar moet streven meer gebruik te maken van haar prerogatieven en algemene en specifieke commissie-instrumenten, zoals mondelinge vragen en korte resoluties, om zodoende zichtbaarheid te geven aan de verschillende in de ontvangen verzoekschriften tot uiting gebrachte punten van zorg van burgers en inwoners van de EU, door die tijdens de plenaire vergadering van het Parlement ter sprake te brengen;

O.

overwegende dat ieder verzoekschrift zorgvuldig, efficiënt, vlot, transparant, afzonderlijk en onder eerbiediging van het participatierecht van de leden van de Commissie verzoekschriften moet worden beoordeeld en behandeld; overwegende dat iedere indiener binnen een redelijke termijn een antwoord moet ontvangen met mededeling van de redenen waarom het verzoekschrift in kwestie werd afgesloten of van de getroffen follow-up-, uitvoerings- en toezichtmaatregelen; overwegende dat betere institutionele coördinatie met nationale, regionale en EU-instellingen van wezenlijk belang is om in verzoekschriften aangehaalde kwesties onmiddellijk aan te pakken;

P.

overwegende dat een efficiënte en vlotte behandeling van verzoekschriften ook moet worden gegarandeerd wanneer een nieuw Parlement aantreedt en ten gevolge daarvan personeelsveranderingen plaatsvinden;

Q.

overwegende dat het vooral in het belang van de ontvankelijke en gegronde verzoekschriften is als het werk van de Commissie verzoekschriften niet wordt belemmerd door het feit dat zij zich onredelijk lang moet bezighouden met niet-ontvankelijke en ongegronde verzoekschriften;

R.

overwegende dat de indiener naar behoren moet worden geïnformeerd over de redenen waarom het verzoekschrift in kwestie niet-ontvankelijk werd verklaard;

S.

overwegende dat de verzoekschriften worden besproken tijdens de vergaderingen van de Commissie verzoekschriften en dat de indieners kunnen deelnemen aan deze besprekingen, het recht hebben hun verzoekschrift te presenteren en nader toe te lichten en actief kunnen bijdragen aan het werk van de Commissie verzoekschriften door aanvullende informatie te verstrekken aan de leden van de Commissie verzoekschriften en aan de Europese Commissie, alsook aan de eventueel aanwezige vertegenwoordigers van de lidstaten; overwegende dat in 2014 127 indieners een vergadering hebben bijgewoond en betrokken waren bij de besprekingen van de commissie; overwegende dat dit een vrij laag cijfer van rechtstreekse participatie blijft en zou moeten worden verhoogd, mede door gebruik te maken van technologie voor communicatie op afstand en door een planning te hanteren zodat de indieners hun komst naar de commissie beter kunnen organiseren;

T.

overwegende dat de behandeling van de verzoekschriften na het openbare debat tijdens de commissievergaderingen in veel gevallen niet wordt afgesloten en nadere follow-up is voorzien en feedback wordt verwacht, namelijk in de vorm van aanvullende inlichtingen van de Europese Commissie of parlementaire commissies of concrete uitwisseling met de betreffende nationale of regionale autoriteiten;

U.

overwegende dat meer vergadertijd nodig is om een breed scala aan onderwerpen te bespreken en de kwaliteit van elke bespreking te waarborgen; overwegende dat vergaderingen van fractiecoördinatoren cruciaal zijn voor een soepele planning en uitvoering van de commissiewerkzaamheden, en dat daarom voldoende tijd moet worden besteed om tot een democratische besluitvorming te komen;

V.

overwegende dat de werkzaamheden van de Commissie verzoekschriften gebaseerd zijn op de schriftelijke informatie van de indieners en hun mondelinge en audiovisuele bijdragen tijdens de vergaderingen, aangevuld met expertise van de Europese Commissie, de lidstaten, de Ombudsman en andere politieke vertegenwoordigingsorganen;

W.

overwegende dat de bezwaren van indieners in alle stadia van de verzoekschriftenprocedure naar behoren en op een grondige manier moeten worden onderzocht; overwegende dat voor deze procedure verschillende fasen nodig kunnen zijn, waaronder meerdere ronden van feedback van de indiener en de betreffende Europese instellingen en nationale autoriteiten;

X.

overwegende dat verzoekschriften, overeenkomstig de ontvankelijkheidscriteria die zijn vastgelegd in het Verdrag en het Reglement van het Parlement, moeten voldoen aan de formele ontvankelijkheidsvoorwaarden (artikel 215 van het Reglement), met andere woorden dat zij betrekking moeten hebben op een kwestie die binnen het kader van de werkzaamheden van de Europese Unie valt en indiener rechtstreeks aangaat, en dat indieners burger moeten zijn van de Europese Unie of er moeten verblijven; overwegende dat sommige verzoekschriften dientengevolge niet-ontvankelijk worden verklaard omdat ze niet aan deze formele criteria voldoen; overwegende dat het besluit inzake de ontvankelijkheid veeleer aan dergelijke juridische en technische criteria moet voldoen, en niet mag worden bepaald door politieke beslissingen; overwegende dat het webportaal voor verzoekschriften een doeltreffend instrument moet zijn door indieners te voorzien van de nodige informatie en richtsnoeren in verband met de ontvankelijkheid;

Y.

overwegende dat nu een specifieke procedure is aangenomen voor de afhandeling van verzoekschriften die betrekking hebben op kinderen, aangezien in deze gevallen iedere vertraging verregaande gevolgen kan hebben voor de betrokkenen;

Z.

overwegende dat de verzoekschriften een instrument kunnen zijn waarmee de burgers van de EU kunnen controleren of het EU-recht correct wordt opgesteld en toegepast; overwegende dat de burgers van de EU op deze manier een waardevolle bron van informatie kunnen zijn ten aanzien van het EU-recht en schendingen daarvan, met name op het gebied van milieu, interne markt, erkenning van beroepskwalificaties, consumentenbescherming en de financiëledienstensector;

AA.

overwegende dat verzoekschriften vaak gelijktijdig worden ingediend met een klacht bij de Europese Commissie, wat kan leiden tot de instelling van een inbreukprocedure of een vordering wegens nalatigheid; overwegende dat uit de statistieken (zie het 23e verslag van de Commissie over de controle op de toepassing van het EU-recht (COM(2006)0416)) blijkt dat een kwart tot een derde van de verwerkte verzoekschriften en klachten verband houdt met of aanleiding geeft tot inbreukprocedures; overwegende dat de betrokkenheid van het Parlement bij deze verzoekschriftenprocedures een aanvullende toetsing oplevert van het onderzoekswerk van de bevoegde EU-instellingen; overwegende dat verzoekschriften niet mogen worden afgehandeld in afwachting van het onderzoek van de Commissie;

AB.

overwegende dat de belangrijkste punten van zorg die in de verzoekschriften aan bod komen, zoals het milieurecht (met name op het gebied van afval- en waterbeheer, de exploratie naar en ontginning van koolwaterstoffen en grootschalige infrastructuur- en ontwikkelingsprojecten), de grondrechten (met name de rechten van het kind en van personen met een handicap, in het bijzonder omdat een vierde van de Europese kiezers verklaart in enige mate aan fysieke gebreken of beperkingen te lijden), het vrije verkeer van personen, discriminatie, immigratie, werkgelegenheid, de onderhandelingen over het trans-Atlantisch partnerschap voor handel en investeringen (TTIP), dierenwelzijn, rechtspraak en de sociale inclusie van personen met een handicap;

AC.

overwegende dat het webportaal van de Commissie verzoekschriften met een jaar vertraging op 19 november 2014 werd gelanceerd, ter vervanging van het oude elektronische platform voor het indienen van verzoekschriften op de Europarlwebsite, en ontworpen was om het petitierecht en de actieve betrokkenheid van de burgers bij de EU te bevorderen; overwegende dat dit nog niet volledig operationele portaal erop gericht is een geïntegreerde oplossing te bieden om in de specifieke behoeften van de verzoekschriftenprocedure te voorzien en om de Europese burgers die een verzoekschrift willen indienen een beter webinstrument te bieden, met de mogelijkheid om de verschillende stadia van hun verzoekschrift in realtime te volgen; overwegende dat verscheidene tekortkomingen zijn vastgesteld, met name wat de zoekfunctie betreft, die de rol van het portaal als openbaar register van verzoekschriften ondermijnen, en overwegende dat de tweede fase, waarin alle bestaande problemen worden opgelost, al zou moeten zijn afgerond; overwegende dat het webportaal kan bijdragen tot een betere dienstverlening en zichtbaarheid voor de burgers en de commissieleden en zal fungeren als een elektronisch register (als bedoeld in artikel 216, lid 4, van het Reglement van het P arlement) waarmee de burgers verzoekschriften kunnen indienen en volgen, en een elektronische handtekening kunnen plaatsen onder hun eigen verzoekschriften; overwegende dat het nieuwe portaal is bedoeld om de verzoekschriftenprocedure transparanter en interactiever te maken en de administratieve efficiëntie te verbeteren, in het belang van de indieners, de leden en het grote publiek; overwegende dat het webportaal het instrument moet zijn waarmee meer transparantie van de verzoekschriftenprocedure kan worden bereikt, indieners beter toegang krijgen tot informatie en burgers bewust worden gemaakt van de capaciteit en de mogelijkheden van de Commissie verzoekschriften om hun situatie te helpen verbeteren; benadrukt dat het gebruik van nieuwe informatie- en communicatietechnologie verder moet worden verhoogd en bevorderd om het werk van de commissie dichter bij de burger te brengen;

AD.

overwegende dat het Europees burgerinitiatief een belangrijk instrument is om burgers in staat te stellen deel te nemen aan het politieke besluitvormingsproces van de EU, waarvan het potentieel volledig zou moeten worden benut; overwegende dat het instrument, om de beste resultaten te behalen op het vlak van de participatie van burgers, verder moet worden verbeterd, dat het niveau van vertegenwoordiging en de praktische aspecten ervan moeten worden vergroot, en dat het volledig door de Europese instellingen (en met name de Commissie) moet worden geëerbiedigd en ten uitvoer moet worden gelegd;

AE.

overwegende dat de Commissie verzoekschriften actieve belangstelling blijft tonen voor de wijze waarop de verordening inzake het Europees burgerinitiatief wordt toegepast, en zich bewust is van de behoefte aan een nieuwe verordening om het hoofd te bieden aan de vele tekortkomingen, hindernissen en zwakten ervan, alsook aan de omslachtige aard van het bestaande rechtskader en de voorgeschreven mechanismen om een Europees burgerinitiatief te starten en op te volgen, met name wat het daadwerkelijk verzamelen van handtekeningen betreft;

AF.

overwegende dat de Commissie verzoekschriften van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 211/2011, drie jaar na de inwerkingtreding ervan op 1 april 2012, moet worden geëvalueerd om eventuele tekortkomingen op te sporen en haalbare oplossingen voor te stellen voor een snelle herziening, met het oog op een betere tenuitvoerlegging;

AG.

overwegende dat de organisatie van openbare hoorzittingen voor succesvolle initiatieven een succes is geweest en dat de betrokkenheid en participatie van de Commissie verzoekschriften als medeverantwoordelijke commissie bij de hoorzittingen in het kader van de Europese burgerinitiatieven bijzonder werd geapprecieerd door de leden en door het maatschappelijk middenveld; overwegende dat de Commissie verzoekschriften dit proces steunt en haar ruime ervaring met de burgers in dienst stelt van dit streven; overwegende dat van de Commissie een concrete follow-up van geslaagde Europese burgerinitiatieven mag worden verwacht;

AH.

overwegende dat er dient te worden opgemerkt dat er, vanwege de werklast van de Commissie verzoekschriften en de noodzaak het secretariaat van de Commissie verzoekschriften extra te bemannen, geen enkele onderzoeksmissie heeft plaatsgevonden voor de verzoekschriften waarvoor er in 2014 een onderzoek liep; overwegende dat in de toekomst in geval van passende verzoekschriften onderzoeksmissies zullen plaatsvinden;

AI.

overwegende dat in 2016 het gebruikelijke aantal onderzoeksmissies moet plaatsvinden, gezien het feit dat dit een specifieke bevoegdheid van de commissie en een essentieel onderdeel van haar werkzaamheden betreft, waaronder ook de interactie met burgers en autoriteiten in de desbetreffende lidstaten valt; overwegende dat leden van deze delegaties op gelijke voet aan alle gerelateerde activiteiten deelnemen, met inbegrip van verslaglegging;

AJ.

overwegende dat de Commissie verzoekschriften verantwoordelijkheden heeft met betrekking tot het Bureau van de Europese Ombudsman, dat bevoegd is om klachten van Europese burgers over mogelijk wanbeheer binnen de instellingen en organen van de Europese Unie te onderzoeken, waarover de commissie ook een jaarverslag opstelt op basis van het jaarverslag van de Europese Ombudsman zelf; overwegende dat de Commissie verzoekschriften in 2014 actief en rechtstreeks heeft meegewerkt aan de organisatie van de verkiezing van de Europese Ombudsman krachtens artikel 204 van het Reglement van het Parlement; overwegende dat mevrouw Emily O'Reilly in december 2014 voor een mandaat van vijf jaar is herkozen als Ombudsman, en dat deze verkiezingen op een doeltreffende en transparante manier zijn verlopen;

AK.

overwegende dat de Commissie verzoekschriften lid is van het Europees Netwerk van ombudsmannen, dat ook een aantal verzoekschriftencommissies van nationale parlementen omvat, voor zover deze bestaan; overwegende dat het van belang is dat de parlementen van de lidstaten verzoekschriftencommissies in het leven roepen of deze versterken waar ze al bestaan, en dat de onderlinge samenwerking wordt verbeterd;

1.

benadrukt de werkzaamheden die door de Commissie verzoekschriften moeten worden uitgevoerd, waardoor de burgers en ingezetenen van de Unie enige inspraak krijgen bij het verdedigen en bevorderen van hun rechten en het toezicht op de correcte toepassing van de communautaire wetgeving, daar hun verzoekschriften zorgen van burgers aan de oppervlakte brengen zodat hun legitieme grieven binnen een redelijk tijdsbestek kunnen worden opgelost; wijst erop dat ontvankelijke verzoekschriften negen maanden na indiening in de commissie moeten worden behandeld; wijst er opnieuw op dat betere institutionele coördinatie met nationale, regionale en EU-instellingen alsook andere organen, van wezenlijk belang is om in verzoekschriften aangehaalde kwesties onmiddellijk aan te pakken;

2.

benadrukt dat de Commissie verzoekschriften (als aanspreekpunt voor de burgers), de Europese Ombudsman en het Europees burgerinitiatief samen een reeks fundamentele instrumenten vormen voor een grotere politieke betrokkenheid van de burgers, die verzekerd moeten zijn van een transparante, passende toegang tot deze instrumenten en een betrouwbare werking ervan; onderstreept dat deze instanties verantwoordelijk zijn voor het bevorderen van het Europees burgerschap en het vergroten van de zichtbaarheid en geloofwaardigheid van de EU-instellingen; dringt er bij de EU-instellingen op aan het werk van de Europese Ombudsman meer in overweging te nemen; dringt aan op meer mechanismen voor rechtstreekse betrokkenheid van de burgers bij het besluitvormingsproces van de Europese instellingen;

3.

benadrukt dat nauwere samenwerking met de nationale, regionale en lokale overheden bij vraagstukken betreffende de toepassing van het EU-recht onontbeerlijk is met het oog op het herstel van het contact met de Europese burgers en de versterking van de democratische legitimiteit en de verantwoordingsplicht in het besluitvormingsproces van het Europees Parlement; merkt op dat samenwerking wordt verbeterd door proactieve uitwisseling van informatie, op alle institutionele niveaus, en dat dit essentieel is om door indieners aangehaalde kwesties aan te pakken; betreurt het dat in bepaalde gevallen nationale, regionale en lokale autoriteiten niet reageren op verzoeken van de Commissie verzoekschriften;

4.

waarschuwt voor de aanhoudende achterstand bij de behandeling van verzoekschriften, vanwege het gebrek aan beschikbaar personeel in het commissiesecretariaat, dat duidelijke gevolgen heeft voor de tijd die beschikbaar is voor de afhandeling van verzoekschriften, met name wat de vaststelling van de ontvankelijkheid betreft; is van mening dat dergelijke vertragingen niet aanvaardbaar zijn als een uitmuntende dienstverlening wordt beoogd, en daardoor niet alleen het daadwerkelijke petitierecht wordt ondermijnd maar ook de geloofwaardigheid van de Europese instellingen wordt aangetast in de ogen van de desbetreffende burgers; dringt er bij de verantwoordelijke politieke en administratieve organen van het Parlement op aan om, in samenwerking met de Begrotingscommissie, een passende oplossing te vinden die ervoor zorgt dat de Commissie verzoekschriften overeenkomstig de geest van de Verdragen kan functioneren;

5.

onderstreept dat de niet-ontvankelijkheid respectievelijk het afsluiten van de behandeling van een verzoekschrift wegens ongegrondheid zorgvuldig tegenover de indieners moet worden gemotiveerd;

6.

verzoekt de Commissie verzoekschriften en eventueel de voor wijziging van het Reglement bevoegde organen van het Europees Parlement om het onderscheid tussen de criteria voor het vaststellen van ontvankelijkheid en van gegrondheid alsmede tussen het aanhouden en het afsluiten van een verzoekschrift duidelijker uit te werken en dit onderscheid ook voor potentiële indieners van verzoekschriften inzichtelijk te maken;

7.

benadrukt de belangrijke ondersteunende rol van de Commissie bij de behandeling van de zaken die door indieners aan de orde zijn gesteld, en verzoekt de Commissie om proactief en tijdig toezicht te houden op door indieners aan de kaak gestelde projecten waarbij sprake is of zal zijn van inbreuk op het EU-recht door de tenuitvoerlegging van officiële planning; verzoekt de Commissie, als hoedster van de verdragen, een oplossing te vinden voor gevallen van onjuiste of niet-omzetting van het EU-recht, die in een groot aantal aan het Parlement gerichte verzoekschriften aan de orde worden gesteld; verzoekt de Commissie daarbij ook minder aarzelend op te treden als het gaat om het instellen van inbreukprocedures; onderstreept dat bij het instellen van inbreukprocedures niet de indruk mag ontstaan dat met grotere lidstaten sterker rekening wordt gehouden; verzoekt de Commissie om de Commissie verzoekschriften regelmatig op de hoogte te houden van de voortgang en de concrete uitkomst van inbreukprocedures die rechtstreeks verband houden met verzoekschriften;

8.

verzoekt de Commissie zich volledig in te zetten in het verzoekschriftenproces, namelijk door ontvankelijke, aan haar toegewezen zaken grondig te onderzoeken en de indieners uiteindelijk tijdig van nauwkeurige en geactualiseerde antwoorden te voorzien; verwacht dat deze antwoorden nader worden toegelicht in de mondelinge debatten over deze kwesties tijdens de openbare vergaderingen van de Commissie verzoekschriften; is van mening dat de Commissie met het oog op de institutionele geloofwaardigheid in dergelijke debatten moet worden vertegenwoordigd door een functionaris met passende rang; is van mening dat de Commissie zich, als hoedster van de Verdragen, intensiever moet bezighouden met de essentie van zaken, daarbij rekening houdend met de achterliggende bedoeling van de desbetreffende EU-wetgeving;

9.

verzoekt dat, omwille van de transparantie en in de geest van loyale samenwerking tussen de verschillende EU-instellingen, de Commissie de toegang tot documenten met alle toepasselijke informatie over EU-proefprocedures vergemakkelijkt, met name in het geval van ontvangen verzoekschriften, met inbegrip van de uitwisseling van vragen en antwoorden tussen de Commissie en de betreffende lidstaat, ten minste wanneer de procedure is afgerond;

10.

benadrukt het belang van proactief toezicht en tijdige preventieve maatregelen van de Commissie wanneer er gegrond bewijs is dat bepaalde geplande en bekendgemaakte projecten mogelijk een inbreuk vormen op de EU-wetgeving; is ongerust over de huidige neiging tot terughoudendheid binnen de Commissie bij onderzoek naar de problematiek van veel verzoekschriftenop puur procedurele gronden; is het niet eens met de telkens terugkerende voorstellen om tal van dossiers van specifieke verzoekschriften te sluiten zonder de resultaten van de onderzoeken naar de aangekaarte kwesties af te wachten, en meent dat dit niet strookt met de geest van haar ultieme rol als hoedster van de Verdragen; pleit voor nog meer nauwgezette aandacht en daaropvolgende maatregelen, vooral in zaken waar het gaat om mogelijke inbreuken op de EU-wetgeving door de Commissie zelf, bijvoorbeeld op het vlak van toegang van het publiek tot documenten, zoals gewaarborgd door het Verdrag van Aarhus;

11.

wijst erop dat het belangrijk is te waarborgen dat de Commissie alle verzoekschriften gedetailleerd, proactief en zo snel mogelijk beantwoordt;

12.

wenst dat het secretariaat meer personeel ter beschikking krijgt, gezien de bijzondere aard van deze commissie en de zware werklast die voortvloeit uit het contact met de duizenden burgers en ingezetenen die elk jaar verzoekschriften indienen;

13.

onderstreept de noodzaak van een betere correspondentie met burgers met het oog op de behandeling van hun verzoeken;

14.

acht het belangrijk om de samenwerking met de nationale parlementen en hun relevante commissies alsmede met de regeringen van de lidstaten te versterken en om de autoriteiten van de lidstaten ertoe aan te sporen het EU-recht op volledig transparante wijze om te zetten en toe te passen; wijst op het belang van de samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten met het oog op een doeltreffender en transparanter bescherming van de rechten van burgers, en pleit voor de aanwezigheid van vertegenwoordigers van de lidstaten tijdens de vergaderingen; beklemtoont dat er vertegenwoordigers van de Raad en de Commissie van een zo hoog mogelijk niveau aanwezig moeten zijn bij vergaderingen en hoorzittingen van de Commissie verzoekschriften, wanneer de inhoud van de besproken kwesties de betrokkenheid van deze instellingen vereist; herhaalt het in zijn resolutie van 11 maart 2014 over de werkzaamheden van de Commissie verzoekschriften in 2013 (1) geformuleerde verzoek om een versterking van de gestructureerde dialoog met de lidstaten, namelijk door met regelmaat vergaderingen met leden van nationale verzoekschriftencommissies of andere bevoegde instanties te houden;

15.

verzoekt de lidstaten wettelijk te regelen dat in de nationale parlementen een goed functionerende verzoekschriftencommissie moet worden ingesteld, waardoor de samenwerking tussen de Commissie verzoekschriften en de nationale parlementen doeltreffender zou worden;

16.

acht het belangrijk dat de commissie verzoekschriften de samenwerking met andere parlementaire commissies versterkt door hun advies te vragen over verzoekschriften, hun leden uit te nodigen voor deelname aan de bespreking van tot hun bevoegdheidsgebied behorende vraagstukken en als medeadviserende commissie meer deel te nemen aan de opstelling van bepaalde verslagen, met name verslagen met betrekking tot de correcte omzetting en tenuitvoerlegging van het EU-recht in de lidstaten; verzoekt de bevoegde commissies de nodige aandacht te besteden aan de aan hen doorgezonden verzoekschriften en passende feedback te verstrekken voor de correcte afhandeling van verzoekschriften;

17.

onderstreept het groeiende belang van de Commissie verzoekschriften als toetsingscommissie, die een referentiepunt zou moeten zijn voor de omzetting en tenuitvoerlegging van de Europese wetgeving op administratief niveau in de lidstaten; herhaalt de in bovengenoemde resolutie over de werkzaamheden van de Commissie verzoekschriften 2013 geformuleerde oproep tot meer politieke debatten tijdens de plenaire vergaderingen en tot een levendiger communicatie over de verzoekschriften van Europese burgers;

18.

betreurt dat niet meer indieners hun geval rechtstreeks aan de Commissie verzoekschriften kunnen presenteren, deels vanwege een gebrek aan vergadertijd en aan personeel in het secretariaat; dringt aan op een verbetering van de termijnen waarbinnen indieners in kennis worden gesteld van de behandeling van hun verzoekschriften en van hun verschijning voor de commissie; pleit ervoor meer gebruik te maken van videoconferenties of andere middelen waarmee indieners actief aan de werkzaamheden van de Commissie verzoekschriften kunnen deelnemen, ook als ze niet fysiek aanwezig kunnen zijn;

19.

pleit voor de onmiddellijke totstandbrenging van een informeel netwerk voor verzoekschriften binnen het Parlement, met deelname van leden die alle parlementaire commissies vertegenwoordigen, om te zorgen voor een soepele en doeltreffende coördinatie van de werkzaamheden met betrekking tot verzoekschriften, waardoor de uitoefening van het petitierecht zal verbeteren;

20.

wijst erop dat de overige commissies van het Parlement een belangrijke rol vervullen, onder meer omdat zij tijdens hun vergaderingen aangelegenheden behandelen die aan de orde zijn gesteld in de verzoekschriften die betrekking hebben op hun bevoegdheidsterreinen, en de ontvangen relevante verzoekschriften als informatiebron voor wetgevingsprocedures gebruiken;

21.

betreurt dat het Handvest van de grondrechten niet in alle lidstaten is aangenomen en dat de tenuitvoerlegging ervan onduidelijk en tot op zekere hoogte onbevredigend is voor een groot aantal burgers; betreurt eveneens dat het Handvest van de grondrechten nog niet door de EU is aangenomen zoals bedoeld in artikel 6, lid 2, van het VEU en dat de Europese burgers niet voldoende op de hoogte zijn van de procedures die hiervoor bestaan; betreurt de strikte uitlegging door de Europese Commissie van artikel 51 van het Handvest van de grondrechten, waarin wordt bepaalt dat de bepalingen van het Handvest zijn gericht tot de instellingen, organen en instanties van de Europese Unie met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, alsmede, uitsluitend wanneer zij het EU-recht ten uitvoer brengen, tot de lidstaten; herinnert eraan dat de Europese Commissie vaak heeft verklaard dat het haar onmogelijk was om op te treden op het gebied van de grondrechten, wanneer de commissie haar daarom had verzocht, vanwege artikel 51 van het Handvest van de grondrechten; onderstreept dat de verwachtingen van de burgers vaak verder gaan dan hetgeen op grond van de zuiver juridische bepalingen van het Handvest kan worden waargemaakt; verzoekt de Europese Commissie dichter bij de verwachtingen van de burgers te staan en een nieuwe aanpak te zoeken voor de uitlegging van artikel 51;

22.

wijst op het belangrijke werk dat de Commissie verzoekschriften heeft verricht in de context van de tenuitvoerlegging van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap; neemt in dit verband terdege kennis van de slotopmerkingen van het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap in verband met het initiële verslag van de Europese Unie (2); beklemtoont dat het kader van de Europese Unie van voldoende middelen moet worden voorzien, overeenkomstig de voorschriften van het Verdrag; verzoekt in dit verband om een vergroting van de capaciteit van de Commissie verzoekschriften en haar secretariaat, waardoor de commissie haar beschermende rol naar behoren kan vervullen; pleit voor de aanstelling van een aangewezen functionaris met de taak om kwesties op het gebied van handicaps te behandelen; benadrukt de bereidheid van de commissie om nauw samen te werken met andere wetgevingscommissies die deel uitmaken van het netwerk van het Parlement voor handicaps; stelt vast dat de commissie zich meer moet inspannen en meer actie moet ondernemen ten aanzien van de bescherming van personen met een handicap, zoals acties gericht op de bevordering van de spoedige ratificering van het Verdrag van Marrakesh;

23.

wijst op de bezorgdheid van de burgers ten opzichte van de onderhandelingen voor het trans-Atlantisch partnerschap voor handel en investeringen (TTIP) waaraan de Commissie deelneemt, zoals blijkt uit talrijke verzoekschriften die in 2014 zijn ontvangen; onderstreept dat de Commissie dringend de aanbevelingen van de Europese Ombudsman in dit verband ten uitvoer moet leggen;

24.

wijst op het advies van de Commissie verzoekschriften inzake aanbevelingen aan de Europese Commissie voor de onderhandelingen over TTIP, waarin zij het als ISDS bekendstaande instrument voor geschillenbeslechting afwijst, waarop in vele ontvangen verzoekschriften werd aangedrongen, en betreurt dat het Europees burgerinitiatief tegen TTIP is verworpen;

25.

betreurt het dat enkele lidstaten het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap nog niet hebben geratificeerd en verzoekt hen dit verdrag zo spoedig mogelijk te ondertekenen en te ratificeren;

26.

verzoekt de EU en de lidstaten het Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap te ondertekenen en te ratificeren;

27.

verzoekt de lidstaten het Verdrag van Marrakesh tot bevordering van de toegang tot gepubliceerde werken voor personen die blind zijn, visueel gehandicapt of anderszins een leeshandicap hebben, onverwijld te ondertekenen en te ratificeren;

28.

stelt vast dat bijzondere aandacht wordt besteed aan bepaalde verzoekschriften over het plan om mogelijke oliereserves op de Canarische eilanden te verkennen en exploiteren; wijst erop dat indieners die op grond van milieuoverwegingen tegen het plan waren aanzienlijk hebben bijgedragen aan de opheldering van het debat; beseft dat milieuvraagstukken een prioriteit voor de indieners blijven, en dat hierdoor duidelijk wordt waar de lidstaten op dit gebied in gebreke blijven; merkt op dat een aantal van deze verzoekschriften over afvalbeheer, waterveiligheid, kernenergie, fracking en de bescherming van diersoorten gaan;

29.

wijst op het hoge aantal ontvangen verzoekschriften waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het gebruik van fracking om gas en aardolie uit de ondergrond te halen en wordt gewezen op de ecologische, economische en sociale gevolgen die aan het gebruik van deze techniek verbonden zijn;

30.

hekelt met name het opsplitsen van dossiers, een praktijk die herhaaldelijk voorkomt bij grote infrastructuur- of boorprojecten die ten grondslag liggen aan tal van verzoekschriften over milieukwesties;

31.

wijst op de bezorgdheid van indieners over vermeende onrechtvaardigheden bij de administratieve en gerechtelijke procedures inzake echtscheidingen en kwesties met betrekking tot het gezag over kleine kinderen en gedwongen adopties; merkt in dit verband op dat in enkele lidstaten, in geval van paren met een gemengde nationaliteit, sprake kan zijn van discriminatie op grond van nationaliteit ten voordele van de ouder die onderdaan is van de lidstaat waar de procedure plaatsvindt, en ten nadele van de ouder die geen onderdaan is van die lidstaat, wat vaak zeer ernstige en omvangrijke gevolgen heeft voor de rechten van het kind; onderstreept dat er gevallen zijn voorgelegd uit verscheidene lidstaten (Duitsland — vooral met betrekking tot de activiteiten van het bureau voor kinder- en jeugdzorg, Frankrijk, Nederland, Slowakije, Denemarken) en uit Noorwegen, en is in dit verband ingenomen met de in 2016 geplande herziening van de verordening Brussel II bis; benadrukt dat in 2015 binnen de Commissie verzoekschriften een nieuwe werkgroep is opgericht om deze punten van zorg snel en samenhangend aan te pakken, en dat deze werkgroep een onderzoeksmissie naar het Verenigd Koninkrijk heeft uitgevoerd om dergelijke klachten ter plaatse te bestuderen;

32.

wijst op het grote aantal ontvangen verzoekschriften waarin het migratie-, het handels- en het buitenlands beleid van de EU zwaar op de korrel wordt genomen en wordt gewaarschuwd voor de gevolgen ervan waar het gaat om de eerbiediging van de mensenrechten van migranten; stipt aan dat alle agentschappen, organen en instellingen van de EU, met inbegrip van Frontex, op hun werkterrein te allen tijde de eerbiediging van de mensenrechten en de naleving van het Handvest van de grondrechten moeten waarborgen;

33.

is verheugd over de maatschappelijke dialoog die de Commissie sinds 2007 jaarlijks organiseert onder de naam „Europees Forum voor de rechten van het kind”, dat tot doel heeft de rechten van het kind in het interne en externe optreden van de EU te bevorderen; merkt op dat aan deze dialoog wordt deelgenomen door vertegenwoordigers van de lidstaten, vertrouwenspersonen voor de rechten van het kind, het Comité van de Regio's, het Europees Economisch en Sociaal Comité, de Raad van Europa, Unicef en een aantal ngo's;

34.

benadrukt dat in de verzoekschriften van burgers de meest uiteenlopende vraagstukken aan bod komen, zoals de grondrechten, de mensenrechten, de rechten van personen met een handicap, de interne markt, het milieurecht, arbeidsverhoudingen, het migratiebeleid, handelsovereenkomsten, volksgezondheidsvraagstukken, kinderwelzijn, vervoer, dierenrechten en discriminatie; verzoekt de Commissie verzoekschriften haar werkzaamheden nader te specialiseren voor de belangrijkste beleidsterreinen waar de indieners naar verwijzen; verzoekt om de toewijzing van meer middelen aan haar secretariaat zodat de commissie al deze uiteenlopende verzoekschriften die veel aandacht vereisen, kan behandelen;

35.

is van mening dat de organisatie van openbare hoorzittingen een nuttig middel is om de door de burgers aan de orde gestelde problemen te onderzoeken; wil de aandacht vestigen op de openbare hoorzittingen die werden georganiseerd met de Commissie milieubeheer in het kader van het Europees burgerinitiatief „Water is een mensenrecht” en met de Commissie juridische zaken in het kader van het Europees burgerinitiatief „Een van ons”; is van mening dat het Europees burgerinitiatief een instrument is dat transnationale, participatieve en representatieve democratie bevordert en, zodra een nieuwe verordening is goedgekeurd, de burgers de mogelijkheid biedt directer deel te nemen aan het aankaarten en hoog op de agenda plaatsen van te behandelen Europese beleidsmaatregelen en wetgevingskwesties; bevestigt nogmaals dat het vastbesloten is proactief deel te nemen aan de organisatie van openbare hoorzittingen voor succesvolle initiatieven; verbindt zich ertoe om, op institutioneel niveau, prioriteit te verlenen aan de doeltreffendheid van dit participatief proces en ervoor te zorgen dat in voorkomend geval voor wetgevende follow-up wordt gezorgd; is ingenomen met de toegankelijkheidsvoorzieningen die tijdens de hoorzittingen aan personen met een handicap worden geboden, zoals het scherm voor de omzetting van tekst naar spraak;

36.

betreurt het antwoord van de Commissie op het beperkte aantal Europese burgerinitiatieven en is teleurgesteld dat er weinig follow-up is gegeven aan het enige instrument van transnationale participatieve democratie in de EU;

37.

vestigt de aandacht op verscheidene resoluties die in 2014 zijn aangenomen, zoals zijn resolutie van 12 maart 2014 betreffende het verslag over het EU-burgerschap 2013 met als titel „EU-burgers: uw rechten, uw toekomst” (3), dat geleid heeft tot debatten over de harmonisatie van pensioenrechten en over het actief en passief kiesrecht van burgers; vestigt de aandacht op het jaarverslag van de Commissie over de werkzaamheden van de Commissie verzoekschriften in 2013 (A7-0131/2014), en op zijn resolutie van 15 januari 2015 over het jaarverslag over de activiteiten van de Ombudsman in 2013 (4), met name ten aanzien van de TTIP-overeenkomst;

38.

waardeert het besluit van de Commissie om de in 2013 aangevangen activiteiten van het „Europees Jaar van de burger” in 2014 voort te zetten, met een sterkere nadruk op de Europese verkiezingen (die hebben plaatsgevonden tussen 22 en 25 mei 2014); vindt het een goede zaak dat de Commissie de Europese burgers wil informeren over de instrumenten waarover zij beschikken om te kunnen deelnemen aan het Europees besluitvormingsproces, en hun informatie en advies wil verstrekken met betrekking tot hun rechten en de democratische instrumenten waarover zij beschikken om die rechten af te dwingen; benadrukt dat meer aandacht moet worden besteed aan bewustmaking ten aanzien van de verkiezingen voor het Europees Parlement, aangezien de opkomst bij de verkiezingen in 2014 in veel lidstaten lager dan 50 % was;

39.

onderstreept hoe belangrijk het is ervoor te zorgen dat de Commissie verzoekschriften een volledig operationeel webportaal heeft, dat de indieners de mogelijkheid biedt zich op doeltreffende wijze te registreren, een verzoekschrift in te dienen, de begeleidende documenten te uploaden, ontvankelijk verklaarde verzoekschriften te steunen, informatie te ontvangen over hun verzoekschrift en via automatische e-mails op de hoogte te worden gebracht van veranderingen in de status daarvan, en rechtstreeks in contact te treden met ambtenaren van de EU-instellingen voor directe en duidelijke informatie over de vorderingen in de kwesties die zij in hun verzoekschriften aan de orde hebben gesteld; betreurt het dat het tijdschema niet is gehaald en dat veel van de verwachte mogelijkheden nog niet volledig functioneren; dringt er bij de verantwoordelijke administratieve organen op aan de uitvoering van de resterende projectfasen te versnellen, waarbij alle bestaande tekortkomingen worden gecorrigeerd; beklemtoont dat meer stappen moeten worden gezet om de transparantie van de verzoekschriftenprocedure te verhogen;

40.

wenst dat het Parlement, de nationale parlementen en de autoriteiten op lagere niveaus in de lidstaten, met passende klachteninstanties, een gezamenlijke lijn volgen om de burgers op begrijpelijke wijze duidelijk te maken op welk niveau en tot welke instantie zij hun verzoekschriften kunnen richten;

41.

verzoekt om een effectieve beoordeling van het secretariaat van de Commissie verzoekschriften die gericht is op wat in kwalitatief en kwantitatief opzicht nodig is om aan de grote accumulatie van verzoekschriften en de aanhoudende vertraging bij de verwerking daarvan een einde te maken; is van mening dat adequate behandeling van en voldoende aandacht aan goedgekeurde verzoekschriften, tezamen met billijke feedback aan indieners essentieel is om de banden tussen het Europees maatschappelijk middenveld en de Europese instellingen aan te halen;

42.

benadrukt dat het noodzakelijk is burgers op constructievere wijze te informeren over het webportaal van de Commissie verzoekschriften door in de lidstaten voorlichtingsseminars te organiseren;

43.

benadrukt de belangrijke rol van het SOLVIT-netwerk, dat regelmatig problemen in verband met de uitvoering van de internemarktwetgeving aan het licht brengt en oplost; dringt er bij de Commissie op aan dit instrument te versterken, de leden van de Commissie verzoekschriften toegang te verschaffen tot alle informatie die via SOLVIT beschikbaar is en hen op de hoogte te houden in zaken die verband houden met ingediende verzoekschriften;

44.

wijst erop dat de Commissie verzoekschriften nauwer moet samenwerken met de overige instellingen en organen van de Europese Unie en met de nationale autoriteiten in de lidstaten; acht het noodzakelijk om te komen tot een dialoog en een systematische samenwerking met de lidstaten, met name met de verzoekschriftencommissies van de nationale parlementen; beveelt alle parlementen van de lidstaten die dat nog niet hebben gedaan aan om verzoekschriftencommissies in het leven te roepen; is van mening dat het bezoek van een delegatie van het Schotse parlement aan de Commissie verzoekschriften op 2 december 2014 een voorbeeld van deze samenwerking is en dat dergelijke partnerschappen de beste manier zijn om ervaringen en optimale werkwijzen uit te wisselen, alsmede om verzoekschriften op een meer systematische en efficiënte manier door te verwijzen naar de bevoegde organen;

45.

benadrukt dat nauwe samenwerking met de lidstaten van essentieel belang is voor de werkzaamheden van de Commissie verzoekschriften; moedigt de lidstaten aan een proactieve rol te spelen bij de behandeling van verzoekschriften die verband houden met de toepassing en handhaving van de EU-wetgeving, en hecht zeer veel belang aan de aanwezigheid en actieve participatie van de vertegenwoordigers van de lidstaten bij de vergaderingen van de Commissie verzoekschriften; wijst erop dat vertegenwoordigers van de Griekse regering aanwezig waren bij de bespreking van het verslag over de onderzoeksmissies naar Griekenland in verband met afvalbeheer (18 t/m 20 september 2013) tijdens de vergadering van 10 februari 2014;

46.

herinnert eraan dat onderzoeksmissies een van de belangrijkste onderzoeksinstrumenten zijn waarover de Commissie verzoekschriften beschikt, zoals in de regels is voorzien, hoewel in 2014 geen enkele onderzoeksmissie heeft plaatsgevonden; acht het zeer belangrijk dat de behandeling van verzoekschriften tijdens de onderzoeksmissies niet tot stilstand komt, ook niet tussen de Europese verkiezingen en de constituering van het nieuwe Parlement, en verzoekt de parlementaire commissies hiervoor de nodige voorzieningen te treffen; benadrukt dat onderzoeksmissies moeten resulteren in duidelijke aanbevelingen die gericht zijn op de oplossing van de problemen van de indiener; verwacht dat de reguliere activiteit van de Commissie verzoekschriften wat de onderzoeksmissies betreft in 2016 wordt hervat;

47.

verzoekt Griekenland kennis te nemen van de aanbevelingen in het door de commissie in februari 2014 goedgekeurde verslag over de onderzoeksmissies met betrekking tot de afvalinzameling en de stortplaatsen in Griekenland; verzoekt de Commissie nauwgezet toezicht te houden op de besteding van de voor afvalverwijdering toegekende middelen; verzoekt de lidstaten de richtlijnen van de Europese Unie inzake afvalrecycling te eerbiedigen;

48.

hecht zeer veel belang aan de aanwezigheid en de actieve participatie van vertegenwoordigers van de lidstaten bij de vergaderingen van de Commissie verzoekschriften; is verheugd over en voorstander van de aanwezigheid, de participatie en de actieve samenwerking van overheidsfunctionarissen uit de betrokken lidstaten; moedigt alle lidstaten aan actief deel te nemen aan de verzoekschriftenprocedure;

49.

benadrukt het belang van samenwerking met de Europese Ombudsman, alsook van de betrokkenheid van het Parlement bij het Europees Netwerk van ombudsmannen; juicht de uitstekende betrekkingen binnen het institutionele kader tussen de Ombudsman en de Commissie verzoekschriften toe; waardeert in het bijzonder de regelmatige bijdragen die de Ombudsman in de loop van het jaar heeft geleverd aan de werkzaamheden van de Commissie verzoekschriften;

50.

kijkt uit naar nauwere samenwerking met verzoekschriftencommissies van nationale en regionale parlementen van de verschillende lidstaten, indien aanwezig; verbindt zich ertoe richtsnoeren te geven voor het instellen van dergelijke commissies in de resterende lidstaten die daartoe bereid zijn;

51.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, en het verslag van de Commissie verzoekschriften, te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Ombudsman, de regeringen en parlementen van de lidstaten, hun verzoekschriftencommissies en hun nationale ombudsman of soortgelijke bevoegde organen.


(1)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0204.

(2)  Aangenomen door het VN-comité tijdens zijn veertiende bijeenkomst (17 augustus t/m 4 september 2015); zie: http://tbinternet.ohchr.org/_layouts/treatybodyexternal/Download.aspx?symbolno=CRPD%2fC%2fEU%2fCO%2f1&Lang=en

(3)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0233.

(4)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0009.


12.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/116


P8_TA(2016)0022

EU-burgers, met name Estse en Britse zeelieden, in detentie in India

Resolutie van het Europees Parlement van 21 januari 2016 over de Estse en Britse zeelieden die in India worden vastgehouden (2016/2522(RSP))

(2018/C 011/12)

Het Europees Parlement,

gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens,

gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, en met name de artikelen 9, 10 en 14,

gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee,

gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de 35-koppige bemanning (waaronder 14 Esten en 6 Britten alsook Indiërs en Oekraïners) van het in de VS gebaseerde en onder Sierra Leoonse vlag varende particuliere schip MV Seaman Guard Ohio op 12 oktober 2013 in de deelstaat Tamil Nadu (India) is gearresteerd op beschuldiging van illegaal wapenbezit in Indiase wateren;

B.

overwegende dat de bemanning blijkbaar een piraterijbestrijdingsmissie aan het uitvoeren was, niet agressief tegen Indiase burgers is opgetreden en steeds heeft ontkend iets verkeerds te hebben gedaan;

C.

overwegende dat de beschuldigingen kort daarna ongegrond zijn verklaard, maar dat de Indiase autoriteiten beroep hebben aangetekend en dat het hooggerechtshof het proces heeft laten doorgaan; overwegende dat de mannen al die tijd India niet konden verlaten en niet konden werken;

D.

overwegende dat er regelmatig uitgebreid overleg op de hoogste niveaus heeft plaatsgevonden tussen de Indiase autoriteiten en hun Britse en Estse tegenhangers, ook op ministerieel niveau en op het niveau van de eerste ministers; overwegende dat daarbij onder meer is gevraagd om de 14 Estse en 6 Britse bemanningsleden vervroegd te laten terugkeren, gezien de financiële problemen en het psychische leed van hun gezinsleden;

E.

overwegende dat elk van de 35 zeelieden en bewakers op 12 januari 2016 is veroordeeld tot de maximumstraf van vijf jaar „streng gevangenisregime” en een boete van 3 000 INR (40 EUR); overwegende dat de mannen momenteel in de gevangenis van Palayamkottai in Tamil Nadu zitten; overwegende dat zij overwegen om binnen de voorgeschreven termijn van 90 dagen in beroep te gaan tegen de vonnissen;

F.

overwegende dat deze loop der gebeurtenissen veel mensen heeft verrast en verbijsterd;

1.

eerbiedigt de soevereiniteit van India over zijn grondgebied en jurisdictie en erkent de integriteit van het Indiase rechtssysteem;

2.

deelt de gegronde bezorgdheid en gevoeligheid van India ten aanzien van terrorisme, die gebaseerd zijn op recente ervaringen;

3.

is ervan op de hoogte dat de betrokken personeelsleden aan piraterijbestrijding deden en dat bewezen is dat beschermingsteams aan boord de meest doeltreffende maatregel tegen piraterij zijn en ondersteuning verdienen van de internationale gemeenschap, waaronder India;

4.

vraagt de Indiase autoriteiten om de zaak van de bemanning van de MV Seaman Guard Ohio te behandelen met volledige inachtneming van de mensenrechten en burgerrechten van de beklaagden, overeenkomstig de verplichtingen die zijn vastgelegd in de verscheidene handvesten, verdragen en overeenkomsten inzake de mensenrechten die India heeft ondertekend;

5.

dringt er bij de Indiase autoriteiten op aan om zich in deze zaak welwillend te tonen, de rechtsgang zo spoedig mogelijk te laten verlopen, en alle betrokken personeelsleden in afwachting van de afronding van de processen vrij te laten om de negatieve gevolgen voor de betrokkenen en hun gezinsleden zoveel mogelijk te beperken;

6.

beveelt India aan om te overwegen het document van Montreux van 18 september 2008 te ondertekenen, waarin onder meer wordt vastgesteld hoe het internationaal recht van toepassing is op de activiteiten van particuliere militaire en beveiligingsondernemingen;

7.

onderstreept dat de EU en haar lidstaten en India al sinds lang uitstekende betrekkingen onderhouden; vraagt India en de betrokken Europese landen ervoor te zorgen dat dit incident geen negatief effect heeft op de ruimere betrekkingen; benadrukt het belang van nauwe economische, politieke en strategische banden tussen India en de EU-lidstaten alsook de EU;

8.

vraagt de EU en India meer te gaan samenwerken op het gebied van veiligheid op zee en de bestrijding van piraterij, onder meer door de internationale doctrine en operationele standaardprocedures te ontwikkelen, zodat het potentieel van de rol van India in de regio ten volle kan worden benut; is er bovendien van overtuigd dat dit soortgelijke geschillen in de toekomst zal helpen voorkomen;

9.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid, en de regering en het parlement van India.


12.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/118


P8_TA(2016)0023

Ethiopië

Resolutie van het Europees Parlement van 21 januari 2016 over de situatie in Ethiopië (2016/2520(RSP))

(2018/C 011/13)

Het Europees Parlement,

gezien zijn eerdere resoluties over de situatie in Ethiopië en in het bijzonder zijn meest recente plenaire debat over de kwestie op 20 mei 2015,

gezien de verklaring van 23 december 2015 van de woordvoerder van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) over de recente onlusten in Ethiopië,

gezien de gezamenlijke verklaring van 20 oktober 2015 van Federica Mogherini, vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de minister van buitenlandse zaken van de Federale Republiek Ethiopië Tedros Adhanom,

gezien het persbericht van 13 januari 2016 over de bespreking tussen Federica Mogherini en de minister van buitenlandse zaken van de Federale Republiek Ethiopië Tedros Adhanom,

gezien de verklaring van 27 mei 2015 van de woordvoerder van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) over de verkiezingen in Ethiopië,

gezien de verklaring van 10 juli 2015 van de speciale rapporteur van de VN inzake de bevordering en bescherming van het recht op vrijheid van meningsuiting David Kaye, over de vrijlating van Ethiopische journalisten,

gezien de laatste universele periodieke toetsing (UPT) van Ethiopië door de VN-Mensenrechtenraad,

gezien de Overeenkomst van Cotonou,

gezien de grondwet van de Federale Republiek Ethiopië, aangenomen op 8 december 1994, en met name de bepalingen in hoofdstuk III inzake fundamentele rechten en vrijheden, mensenrechten en democratische rechten,

gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens,

gezien het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, dat Ethiopië in 1994 heeft geratificeerd,

gezien het Afrikaanse Handvest van de rechten van de mens en de volkeren,

gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van de VN,

gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de laatste algemene verkiezingen werden gehouden op 24 mei 2015, waarbij het Revolutionair Democratisch Volksfront van Ethiopië (EPRDF) zich als regeringspartij wist te handhaven door alle zetels in het nationale parlement te winnen, wat deels te verklaren is doordat kritische of afwijkende stemmen in de verkiezingsstrijd geen ruimte kregen; overwegende dat de federale verkiezingen van mei plaatsvonden in een algemene sfeer van intimidatie en twijfel aan de onafhankelijkheid van de nationale kiesraad; overwegende dat het EPRDF al vierentwintig jaar aan de macht is, sinds de omverwerping van het militair bewind in 1991;

B.

overwegende dat in de grootste regio in Ethiopië, Oromia, het woongebied van de grootste etnische bevolkingsgroep, een golf van protesten is uitgebroken tegen de uitbreiding van de gemeentegrenzen van de hoofdstad Addis Ababa, waardoor boeren van hun land dreigen te worden verdreven;

C.

overwegende dat volgens internationale mensenrechtenorganisaties door veiligheidstroepen in reactie op deze overwegend vreedzame protesten ten minste 140 betogers hebben gedood en nog veel meer gewond, in wat wellicht de grootste crisis is die Ethiopië sinds het verkiezingsgeweld van 2005 doormaakt; overwegende dat de Ethiopische regering slechts heeft erkend dat tientallen mensen en twaalf man van de veiligheidstroepen zijn omgekomen;

D.

overwegende dat de regering op 14 januari 2016 besloot het omstreden grootschalige stedelijke uitbreidingsproject niet te laten doorgaan; overwegende dat uitvoering van het project het stadsgebied twintig maal zo groot zou hebben gemaakt; overwegende dat er al miljoenen Oromo-boeren door uitbreidingen van Addis Ababa ontheemd zijn geraakt en tot armoede zijn vervallen;

E.

overwegende dat Ethiopië een land is van grote religieuze en culturele diversiteit; overwegende dat sommige van de grootste etnische gemeenschappen, met name de Oromo en Somali (Ogaden) gemarginaliseerd worden ten gunste van de Amhara en Tigray, en in de politieke vertegenwoordiging nauwelijks aan bod komen;

F.

overwegende dat de Ethiopische autoriteiten willekeurig vreedzame betogers, journalisten en oppositieleiders hebben gearresteerd, in de nasleep van het gewelddadige neerslaan van de protesten in het Oromia-gebied; overwegende dat de arrestanten voor marteling en andere mishandeling moeten vrezen;

G.

overwegende dat de regering de overwegend vreedzame betogers tot „terroristen” bestempeld heeft, met toepassing van het anti-terrorismedecreet (wet no. 652/2009) en inzet van militair geweld;

H.

overwegende dat de autoriteiten op 23 december 2015 Bekele Gerba hebben gearresteerd, de vice-voorzitter van het Oromo Federalist Congress (OFC), de grootste wettig ingeschreven politieke partij van Oromiya; overwegende dat Bekele Gerba naar de gevangenis werd gebracht en volgens berichten kort daarna in het ziekenhuis moest worden opgenomen; overwegende dat zijn verblijfplaats op dit moment niet bekend is;

I.

overwegende dat er de afgelopen weken ook andere prominente OFC-leiders willekeurig zijn gearresteerd of naar het heet onder huisarrest zijn geplaatst;

J.

overwegende dat het niet voor het eerst is dat Ethiopische veiligheidstroepen zich naar aanleiding van vreedzame betogingen aan ernstige mensenrechtenschendingen schuldig maken, en dat het bekend is dat de Ethiopische regering systematisch de vrijheid van vereniging en vergadering onderdrukt, en mensen belet om hun kritiek op of oppositie tegen het regeringsbeleid te uiten en daarmee de politieke en burgerrechtelijke ruimte beperkt houden, mede door middel van politiek ingegeven vervolging krachtens de draconische anti-terrorismewetgeving, decimering van onafhankelijke media, ontmanteling van wezenlijk maatschappelijk activisme en geweldpleging tegen oppositionele politieke partijen;

K.

overwegende dat leidende activisten als Getachew Shiferaw (hoofdredacteur van Negere Ethiopia), Yonathan Teressa (online activist) en Fikadu Mirkana (Oromia Radio en TV) in december 2015 willekeurig werden gearresteerd, maar nog steeds niet officieel in staat van beschuldiging zijn gesteld;

L.

overwegende dat de Ethiopische regering verregaande beperkingen oplegt aan onafhankelijke maatschappelijke organisaties en media; overwegende dat Ethiopië blijkens een telling van 2014 door het Committee to Protect Journalists (CPJ), op drie andere landen na de ergste journalistenvervolger ter wereld is, want ten minste 17 journalisten zitten er achter de tralies, 57 mediawerkers hebben in de afgelopen jaar Ethiopië moeten ontvluchten, en een aantal onafhankelijke kranten en tijdschriften hebben moeten sluiten onder druk van de overheid; overwegende dat Ethiopië op de CPJ-lijst van 2015 van de tien landen met de meeste censuur eveneens de vierde plaats innam;

M.

overwegende dat er nog talloze gewetensgevangenen vastzitten, waaronder journalisten en oppositieleden, die de afgelopen jaren enkel wegens legitieme gebruikmaking van hun meningsvrijheid in de gevangenis zijn beland; overwegende dat sommigen onder hen zijn veroordeeld in oneerlijke processen, anderen nog moeten terechtstaan en weer anderen worden vastgehouden zonder aanklacht, zoals Eskinder Nega, Temesghen Desalegn, Solomon Kebede, Yesuf Getachew, Woubshet Taye, Saleh Edris en Tesfalidet Kidane;

N.

overwegende dat Andargachew Tsege, een in ballingschap levende Brits-Ethiopisch onderdaan en leider van een oppositiepartij, in juni 2014 werd gearresteerd; overwegende dat Andargachew Tsege enkele jaren geleden bij verstek ter dood is veroordeeld, en sinds zijn arrestatie in isolatie op de dodengalerij verblijft;

O.

overwegende dat de Ethiopische wetgeving inzake liefdadigheidsorganisaties en verenigingen (Charities and Societies Proclamation) voorschrijft dat organisaties die voor anderen opkomen, 90 % van hun financiering moeten verkrijgen uit plaatselijke bronnen, hetgeen de activiteiten van maatschappelijke organisaties heeft doen verminderen en voor menige maatschappelijke organisatie het einde betekende; overwegende dat Ethiopië alle aanbevelingen naast zich neerlegt tot wijziging van de Charities and Societies Proclamation en de Anti-Terrorism Proclamation, die verschillende landen uitbrachten na in mei 2014 de mensenrechtelijke staat van dienst van het land te hebben onderzocht in het kader van de Universele Periodieke Toetsing door de VN-Mensenrechtenraad;

P.

overwegende dat de Ethiopische regering de facto een uitgestrekte blokkade handhaaft tegen de Ogaden regio in Ethiopië, die rijk is aan olie- en gasvoorraden; overwegende dat pogingen van internationale media en humanitaire groepen om vanuit deze regio te werken en te berichten, als criminele activiteiten worden gezien die strafbaar zijn ingevolge de Anti-Terrorism Proclamation; overwegende dat er wordt bericht over oorlogsmisdaden en ernstige mensenrechtenschendingen door legereenheden en regeringsmilities tegen de bevolking in Ogaden;

Q.

overwegende dat Ethiopië, het op één na dichtst bevolkte land in Afrika, genoemd wordt als een van de snelst groeiende economieën in Afrika, met een gemiddelde groei van 10 % over de laatste tien jaar; overwegende dat het desondanks tot de armste landen behoort met een BNI per hoofd van de bevolking van USD 632; overwegende dat het de 173e plaats inneemt onder de 187 landen op de menselijke ontwikkelingsindex voor 2014;

R.

overwegende dat Ethiopië een sleutelrol speelt in de regio en politieke steun geniet van westerse donors en zijn meeste buurlanden, vooral door zijn positie als gastland van de Afrikaanse Unie (AU) en zijn bijdragen aan de VN-vredeshandhaving, en de veiligheids- en hulppartnerschappen met westerse landen;

S.

overwegende dat naargelang de economische groei gestaag doorgaat (met beduidende buitenlandse investeringen, in de landbouw, de bouw en de maakindustrie, grootschalige ontwikkelingsprojecten zoals hydro-elektrische stuwdammen en aanleg van plantage, en verkoop van uitgestrekte terreinen, vaak aan buitenlandse ondernemingen), veel mensen waaronder landbouwers en veehoeders, van huis en haard worden verdreven;

T.

overwegende dat artikel 40, lid 5, van de Ethiopische grondwet de veehoeders in Ethiopië het recht garandeert van vrij gebruik van het land als weide- en cultuurgrond, evenals het recht om niet van hun eigen land te worden verdreven;

U.

overwegende dat Ethiopië de Overeenkomst van Cotonou heeft ondertekend en dat in artikel 96 van deze overeenkomst wordt bepaald dat eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden een essentieel onderdeel vormen van de ACS-EU-samenwerking;

V.

overwegende dat Ethiopië de ergste droogteperiode meemaakt sinds tientallen jaren, met gevolgen als voedselonzekerheid, sterke vermagering en ongewone sterfte onder het vee; overwegende dat bijna 560 000 mensen binnenlands zijn ontheemd als gevolg van overstromingen, hevige schermutselingen om schaarse hulpmiddelen en droogte; overwegende dat volgens schatting van de Ethiopische regering voor 10,1 miljoen mensen, voor de helft kinderen, noodvoedselhulp nodig is als gevolg van de droogte;

W.

overwegende dat Ethiopië te maken heeft met een permanente instroom van migranten en opvang moet bieden aan ongeveer 700 000 vluchtelingen, waarvan velen uit Zuid-Soedan, Eritrea en Somalië; overwegende dat op 11 november 2015 een gemeenschappelijke agenda inzake migratie en mobiliteit (CAMM) door de EU en Ethiopië werd ondertekend, strekkende tot versterking van de samenwerking en de dialoog tussen beide partijen op gebied van migratie;

1.

veroordeelt krachtig het recente gebruik van excessief geweld door de veiligheidstroepen in Oromia en alle Ethiopische regio's, en de steeds veelvuldiger gevallen van mensenrechtenschendingen; betuigt zijn medeleven met de nabestaanden van de slachtoffers en dringt aan op onmiddellijke vrijlating van allen die vastzitten wegens gebruikmaking van hun rechten van vreedzame vergadering en vrije meningsuiting;

2.

herinnert de Ethiopische regering aan haar verplichtingen tot waarborging van fundamentele rechten, zoals toegang tot de rechter, en het recht op een eerlijk proces, zoals die zijn vastgelegd in het Afrikaans Handvest en andere internationale en regionale instrumenten, waaronder de Cotonou Overeenkomst, meer bepaald de artikelen 8 en 96 daarvan;

3.

dringt aan op geloofwaardig, transparant en onafhankelijk onderzoek naar de dood van betogers en naar andere mensenrechtenschendingen die rond de protestbeweging zouden zijn voorgevallen, en roept de regering op de verantwoordelijken op eerlijke wijze te vervolgen en voor de bevoegde rechter te brengen;

4.

roept de regering van Ethiopia op de Universele Verklaring van de rechten van de mens en het Afrikaans Handvest te eerbiedigen, en daarmee ook het recht van vreedzame vergadering en de vrijheid van meningsuiting en van vergadering; vraagt de regering met klem om onmiddellijk de speciale VN-rapporteur voor vrijheid van vreedzame vergadering en vereniging en andere VN-mensenrechtsdeskundigen naar Ethiopië uit te nodigen om over de situatie te rapporteren;

5.

is opgelucht door het besluit van de regering om het speciale urbanisatieplan voor Addis Ababa en Oromia volledig te stoppen; dringt aan op een onmiddellijke, inclusieve en transparante politieke dialoog waaraan regering, oppositiepartijen, maatschappelijke vertegenwoordigers en plaatselijke bevolking deelnemen, om verder geweld en radicalisering van de bevolking te verhinderen;

6.

onderstreept dat vrije en onafhankelijke media essentieel zijn met het oog op een goed-geïnformeerde, actieve en betrokken bevolking, en roept de Ethiopische autoriteiten op de onderdrukking van de vrije informatiestroom, door storing van uitzendingen en intimidatie van media, te staken, de rechten van plaatselijke maatschappelijke organisaties en media te waarborgen en overal in Ethiopië de toegang voor onafhankelijke journalisten en mensenrechtenwaarnemers te vergemakkelijken; is erkentelijk voor de recente vrijlating van de „Zone 9”-bloggers en van zes journalisten;

7.

verlangt dat de Ethiopische autoriteiten ophouden politieke tegenstanders, dissidenten, mensenrechtenactivisten, bestuurders van maatschappelijke organisaties en onafhankelijke journalisten met gebruikmaking van de anti-terrorismewetgeving (Decreet nr. 652/2009) te onderdrukken; vraagt de Ethiopische regering tevens deze anti-terrorismewetgeving te herzien en in overeenstemming te brengen met internationale mensenrechtelijke regels en principes;

8.

veroordeelt de excessieve restricties waaraan mensenrechtelijke activiteiten worden onderworpen door de Charities and Societies Proclamation (decreet inzake liefdadigheidsorganisaties en verenigingen), die mensenrechtenorganisaties de toegang ontzegt tot essentiële financiering, de Charities and Societies Agency excessieve bevoegdheden toedeelt om bij mensenrechtenorganisaties in te grijpen, en slachtoffers van mensenrechtenschendingen in gevaar brengt door inbreuk op de vertrouwelijkheidsregel;

9.

doet een beroep op de Ethiopische autoriteiten etnische of religieuze discriminatie te verhinderen en actie te ondernemen ter aanmoediging van een vreedzame en constructieve dialoog tussen alle bevolkingsgroepen;

10.

verwelkomt het mensenrechten-actieplan van Ethiopië uit 2013 en dringt aan op snelle en volledige uitvoering daarvan;

11.

vraagt de autoriteiten dringend om met name uitvoering te geven aan de aanbeveling van de VN-werkgroep inzake willekeurige detentie en de Brits onderdaan en politieke activist Andargachew Tsege onmiddellijk op vrije voeten te stellen;

12.

stelt dat respectering van de mensenrechten en de rechtsstaat van doorslaggevend belang zijn voor het EU-beleid ter bevordering van de ontwikkeling in Ethiopië en elders in de Hoorn van Afrika; vraagt om de aandacht van de AU voor de politieke, economische en sociale situatie van haar gastland, Ethiopië;

13.

vraagt de EU, de grootste afzonderlijke donor, om daadwerkelijk het oog te houden op programma- en beleidsuitvoering om ertegen te waken dat de EU-ontwikkelingshulp bijdraagt aan de mensenrechtenschendingen in Ethiopia, met name programma's die gepaard gaan met ontheemding van landbouwers en veehoeders, en strategieën uit te werken waardoor eventuele negatieve ontheemdende effecten van door de EU-gefinancierde ontwikkelingsprojecten tot een minimum beperkt blijven; onderstreept dat de EU zuinig aan moet doen met financiële steunverlening om eerst te zien hoe het land zich in mensenrechtelijk opzicht gedraagt en in hoeverre de Ethiopische regering ernst maakt met hervormingen naar democratisering;

14.

roept de regering op plaatselijke gemeenschappen door middel van dialoog bij de uitvoering van grootschalige ontwikkelingsprojecten te betrekken; maakt zijn bezwaren kenbaar tegen het programma van de regering voor gedwongen hervestiging;

15.

uit zijn diepe verontrusting over de rampzalige klimaatomstandigheden in Ethiopië die de humanitaire situatie in het land nog hebben verergerd; vraagt de EU evenals haar internationale partners, om haar steun aan de Ethiopische regering en bevolking op te schroeven; verwelkomt de onlangs door de EU aangekondigde bijdrage en vraagt de Commissie erop toe te zien dat deze extra financiering zo snel mogelijk beschikbaar komt;

16.

herinnert eraan dat Ethiopië een belangrijk bestemmings- doorgangs- respectievelijk herkomstland is voor migranten en asielzoekers, en dat het de grootste vluchtelingenpopulatie in Afrika herbergt; neemt dan ook belangstellend kennis van de vaststelling van een gemeenschappelijke agenda inzake migratie en mobiliteit tussen de EU en Ethiopië die ingaat op de kwesties rond vluchtelingen, grenscontrole en bestrijding van mensensmokkel; vraagt de Commissie tevens om alle projecten die onlangs van start zijn gegaan in het kader van het Trustfonds van de EU voor Afrika nauwlettend te blijven volgen;

17.

is uiterst bezorgd over de economische en sociale situatie van de bevolking van het land — met name die van vrouwen, minderheden, vluchtelingen, en van de steeds talrijker ontheemden — gezien de crisis en de instabiliteit in de regio; betuigt nogmaals zijn steun aan alle humanitaire organisaties die ter plaatse werkzaam zijn, alsmede de buurlanden waar de vluchtelingen worden opgevangen; sluit zich aan bij de oproepen van de internationale gemeenschap en humanitaire organisaties om de hulp aan voor ontheemden en vluchtelingen op te voeren;

18.

onderstreept dat voor realisering van de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen een planning voor belangrijke openbare investeringen nodig is, met name op gebied van onderwijs en gezondheidszorg; vraagt van de Ethiopische autoriteiten een daadwerkelijke inzet voor het bereiken van die doelstellingen;

19.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de regering en het parlement van Ethiopië, de Commissie, de Raad, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad ACS-EU, de instellingen van de Afrikaanse Unie, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, en het Pan-Afrikaanse Parlement.


12.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/123


P8_TA(2016)0024

Noord-Korea

Resolutie van het Europees Parlement van 21 januari 2016 over Noord-Korea (2016/2521(RSP))

(2018/C 011/14)

Het Europees Parlement,

gezien zijn eerdere resoluties over Noord-Korea,

gezien de verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Federica Mogherini, van 6 januari 2016 over de vermeende kernproef in de Democratische Volksrepubliek Korea,

gezien de verklaring van de VN-secretaris-generaal van 6 januari 2016 over de kernproef die was bekendgemaakt door de Democratische Volksrepubliek Korea,

gezien de resoluties van de VN-Veiligheidsraad nrs. 1718(2006), 1874(2009), 2087(2013) en 2094(2013), waarin kernproeven van de Democratische Volksrepubliek Korea uitdrukkelijk worden verboden,

gezien de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN van 17 december 2015 over de mensenrechtensituatie in de Democratische Volksrepubliek Korea,

gezien het VN-rapport „Democratische Volksrepubliek Korea 2015: behoeften en prioriteiten” van april 2015,

gezien de resolutie van de VN-Mensenrechtenraad van 27 maart 2015 over de mensenrechtensituatie in de Democratische Volksrepubliek Korea,

gezien het verslag van de onderzoekscommissie voor de mensenrechten in de Democratische Volksrepubliek Korea van 7 februari 2014,

gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, het Verdrag inzake de rechten van het kind en het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie tegen vrouwen, die alle door de Democratische Volksrepubliek Korea zijn ondertekend,

gezien het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing van 1984,

gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de Raad van de Europese Unie en de VN-Veiligheidsraad de „succesvolle kernproef met een waterstofbom van 6 januari 2016”, aldus de DVK, hebben veroordeeld omdat het een flagrante schending is van de internationale verplichtingen uit hoofde van de resoluties van de VN-Veiligheidsraad;

B.

overwegende dat de verspreiding van nucleaire, chemische en biologische wapens en hun lanceerinrichtingen een bedreiging voor de internationale vrede en veiligheid is; overwegende dat de DVK zich in 2003 heeft teruggetrokken uit het Non-proliferatieverdrag en sinds 2006 kernproeven doet en in 2009 officieel verklaarde dat het een atoomwapen heeft ontwikkeld wat inhoudt dat de dreiging van haar geavanceerde nucleaire capaciteit duidelijk is toegenomen; overwegende dat de voortzetting van onwettige nucleaire en ballistische programma's een bedreiging vormt voor het internationale non-proliferatiestelsel, en regionale spanningen dreigt te vergroten;

C.

overwegende dat de DVK met haar militair georiënteerde economie ver verwijderd is gebleven van de verklaarde doelstelling van een sterke en welvarende natie, en de bevolking integendeel met haar drang om over massavernietigingswapens en hun lanceerinrichtingen te beschikken, steeds meer in isolement en armoede heeft gedreven;

D.

overwegende dat de EU sterk voorstander is van het idee van een kernvrij Koreaans schiereiland en de hervatting van het zespartijenoverleg van essentieel belang acht voor vrede, veiligheid en stabiliteit in de regio;

E.

overwegende dat de focus van de DVK op militaire investeringen beschouwd kan worden als misdadige verwaarlozing van de basisbehoeften van haar burgers gezien het feit dat ca. 70 % van de 24,6 miljoen mensen tellende bevolking van het land kampt met voedselonzekerheid en dat 30 % van de kinderen onder de 5 ernstig ondervoed is;

F.

overwegende dat de mensenrechtensituatie in de DVK al jaren uiterst problematisch is; overwegende dat het regime van de DVK amper heeft samengewerkt met de VN en alle resoluties van de VN-Mensenrechtenraad en de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties inzake de mensenrechten in Noord-Korea heeft verworpen; overwegende dat het regime evenmin heeft samengewerkt met de bijzondere rapporteur van de VN voor de mensenrechtensituatie in het land, en alle hulp van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN volgens de bijzondere procedures heeft afgewezen;

G.

overwegende dat er na de resolutie van de VN-Mensenrechtenraad van 27 maart 2015 een bijeenkomst heeft plaatsgevonden van Noord-Koreaanse diplomaten en Marzuki Darusman, de bijzondere rapporteur van de VN-mensenrechtenraad inzake mensenrechten in Noord-Korea;

H.

overwegende dat de Europese Unie de naleving van mensenrechten en democratie wereldwijd verdedigt en bevordert; overwegende dat de mensenrechtendialoog tussen de EU en de DVK sinds 2013 door de DVK is opgeschort; overwegende dat er in juni 2015 een politieke dialoogronde EU-DVK heeft plaatsgevonden;

I.

overwegende dat de onderzoekscommissie van de VN onderzoek heeft gedaan naar „de systematische, wijdverspreide en ernstige schendingen van de mensenrechten” in Noord-Korea en op 7 februari 2014 een verslag heeft uitgebracht; overwegende dat de onderzoekscommissie in haar verslag concludeerde dat de schendingen van de mensenrechten door Pyongyang „zonder enig precedent zijn in de huidige wereld” en „een bijna volledige ontzegging van de vrijheid van denken, geweten, en de vrijheid van godsdienst, alsmede van de vrijheid van mening, meningsuiting, informatie en vereniging” constateerde; overwegende dat de onderzoekscommissie in vele gevallen constateerde dat de schendingen van de mensenrechten misdrijven tegen de menselijkheid vormen; overwegende dat de mensenrechtensituatie in de DVK sinds 2014 is verslechterd;

J.

overwegende dat de regering van de DVK geen politieke oppositie, vrije en eerlijke verkiezingen, vrije media, vrijheid van godsdienst, van vereniging of van beweging en collectieve arbeidsovereenkomsten toestaat;

K.

overwegende dat de DVK een uitgebreid en goed-gestructureerd veiligheidssysteem heeft dat bijna elke burger nauwlettend controleert en geen enkele vorm van basale vrijheid in het land toestaat;

L.

overwegende dat de overheidsautoriteiten stelselmatig overgaan tot buitengerechtelijke executies en willekeurige opsluiting en het doen verdwijnen van mensen — inclusief het ontvoeren van buitenlanders — en meer dan 100 000 mensen vasthouden in gevangenissen en zogenaamde heropvoedingskampen;

M.

overwegende dat de bevolking van de DVK sinds decennia wordt geconfronteerd met een ontwikkelingsachterstand, een gebrekkige gezondheidszorg en ernstige ondervoeding van moeders en kinderen, in een context van politiek en economisch isolement, terugkerende natuurrampen en stijgingen van internationale voedsel- en olieprijzen; overwegende dat de DVK het recht op voedsel van haar bevolking schendt;

1.

veroordeelt de vierde kernproef van 6 januari 2016 ten zeerste als een onnodige en gevaarlijke provocatie, alsmede als een schending van de relevante resoluties van de VN-Veiligheidsraad en als een ernstige bedreiging van de vrede en de veiligheid op het Koreaanse schiereiland en de Noordoost-Aziatische regio; steunt stevige en effectieve sancties na de recente kernproef die moeten worden opgelegd door de internationale gemeenschap;

2.

dringt er bij de DVK op aan af te zien van verdere provocerende acties door haar nucleaire en ballistische programma's op een volledige, verifieerbare en onherroepelijke wijze te staken, alle gerelateerde activiteiten te staken en onmiddellijk te voldoen aan al haar internationale verplichtingen, inclusief de resoluties van de VN-Veiligheidsraad en de Raad van Bestuur van de IAEA, alsmede aan overige internationale normen voor ontwapening en non-proliferatie; verzoekt de DVK om het Verdrag inzake een volledig verbod op kernproeven onverwijld te ondertekenen en te ratificeren en zich te houden aan de afspraken die zijn gemaakt in de Gezamenlijke Verklaring na het zespartijenoverleg van 19 september 2005;

3.

pleit uitdrukkelijk voor een diplomatieke en politieke oplossing voor de Noord-Koreaanse nucleaire kwestie; verklaart andermaal het zespartijenoverleg te steunen en verlangt dat dit overleg wordt hervat; dringt bij alle deelnemers aan het zespartijenoverleg aan op méér inspanningen; roept de DVK ertoe op opnieuw op constructieve wijze met de internationale gemeenschap te gaan praten, en in het bijzonder met de leden van het zespartijenoverleg, en wel met het oog op duurzame vrede en veiligheid op een kernwapenvrij Koreaans schiereiland, als de beste wijze om een welvarender en stabielere toekomst voor de DVK te verzekeren;

4.

is ervan overtuigd dat het nu tijd is dat de internationale gemeenschap concrete maatregelen treft om de straffeloosheid van de daders te beëindigen; eist dat degenen met de meeste verantwoordelijkheid voor de in de DVK gepleegde misdrijven tegen de menselijkheid ter verantwoording worden geroepen, voor het Internationaal Strafhof worden gebracht en aan gerichte sancties worden onderworpen;

5.

benadrukt het feit dat de schendingen die beschreven staan in het verslag van de onderzoekscommissie, waarvan er vele misdrijven tegen de menselijkheid vormen, te lang hebben plaatsgevonden onder het toeziend oog van de internationale gemeenschap;

6.

dringt er bij de regering van de DVK op aan onverwijld gevolg te geven aan de aanbevelingen van de onderzoekscommissie;

7.

dringt er bij de regering van de Volksrepubliek China op aan haar toenemende invloed aan te wenden, alsmede haar politieke en economische invloed op de DVK om ervoor te zorgen dat de situatie niet nog verder escaleert; dringt er bij de Volksrepubliek China op aan alle noodzakelijke stappen te ondernemen, in samenwerking met de internationale gemeenschap, om de vrede en veiligheid op het Koreaanse schiereiland te herstellen; neemt kennis van de steun van de Volksrepubliek China voor resolutie 2094(2013) van de VN-Veiligheidsraad; neemt kennis van de consensus tussen de leden van de VN-Veiligheidsraad in hun reactie op de recente kernproef van de DVK;

8.

dringt er bij de Chinese regering, als partij bij het VN-vluchtelingenverdrag, op aan Noord-Koreaanse vluchtelingen die de Chinese grens oversteken het recht om asiel aan te vragen niet te ontzeggen en hen niet gedwongen terug te sturen naar Noord-Korea, maar hun fundamentele mensenrechten te beschermen; verzoekt de EU daartoe diplomatieke druk uit te oefenen; herhaalt zijn verzoek aan alle landen die vluchtelingen uit de DVK hebben opgenomen het Verdrag van Genève van 1951, alsmede het Protocol bij dit Verdrag uit 1967 na te leven en geen Noord-Koreaanse vluchtelingen terug te sturen naar de DVK;

9.

is verheugd over de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN van 17 december 2015 over de situatie op het gebied van de mensenrechten in de Democratische Volksrepubliek Korea, die door alle EU-lidstaten is gesteund; vraagt de EU en haar lidstaten de ernstige mensenrechtensituatie in de DVK te blijven aankaarten;

10.

verzoekt VV/HV Federica Mogherini om gebruik te maken van de expertisecapaciteit van de Republiek Korea om de EU-strategie voor de DVK te formuleren; verzoekt VV/HV Federica Mogherini om de verdere ontwikkelingen in de DVK nauwlettend in het oog te houden en verslag uit te brengen aan het Europees Parlement zodat de mensenrechtensituatie in de DVK hoog op de politieke agenda van de EU blijft staan; is van mening dat de EU een constructieve rol moet spelen door haar kritische betrokkenheid bij de regering van de DVK;

11.

geeft uitdrukking aan zijn diepe bezorgdheid over de aanhoudende verslechtering van de mensenrechtensituatie in de DVK; verzoekt de regering van de DVK haar verplichtingen uit hoofde van de mensenrechteninstrumenten waarbij het land partij is na te komen en erop toe te zien dat humanitaire organisaties, onafhankelijke mensenrechtenwaarnemers en de speciale VN-rapporteur voor de mensenrechtensituatie van de DVK toegang hebben tot het land en de noodzakelijke medewerking krijgen;

12.

verzoekt de regering van de DVK het gebruik van stelselmatige onderdrukking van mensenrechten als een politiek instrument om haar eigen bevolking te controleren en door te lichten, onmiddellijk te staken;

13.

veroordeelt het stelselmatig en grootschalig gebruik van de doodstraf in de DVK ten zeerste; vraagt de regering van de DVK om een moratorium in te stellen op alle terechtstellingen, met het oog op afschaffing van de doodstraf in de nabije komst; verzoekt de DVK een einde te maken aan buitengerechtelijke executies en onvrijwillige verdwijningen, politieke gevangenen vrij te laten en haar burgers toe te staan vrij te reizen, zowel in Noord-Korea zelf als naar het buitenland; verzoekt de DVK vrije meningsuiting en persvrijheid voor nationale en internationale media toe te staan en haar burgers ongecensureerde toegang tot het internet te verlenen;

14.

dringt er bij de regering van de DVK op aan onmiddellijk een einde te maken aan haar van staatswege gesteunde programma van dwangarbeid in het kader waarvan buitenlandse landen tienduizenden Noord-Koreaanse arbeiders onder illegale voorwaarden hebben ingehuurd, met name voor de uitvoering van mijnbouw-, bosbouw-, textiel- en bouwprojecten, wat harde valuta heeft opgeleverd die het regime in staat heeft gesteld zich te handhaven; wijst er in dit geval op dat de verantwoordelijkheid om arbeidsrechten te beschermen zich uitstrekt tot de gastlanden die moeten zorgen voor de naleving van arbeids- en mensenrechtennormen;

15.

veroordeelt de ernstige beperkingen van de vrijheid van denken, geweten, godsdienst of levensovertuiging, vreedzame vergadering en vereniging, de discriminatie op basis van het songbun-systeem, dat de mensen indeelt in door de staat toegekende sociale rangen en standen, en ook rekening houdt met politieke opvattingen en godsdienst;

16.

spreekt zijn bijzondere bezorgdheid uit over de ernst van de voedselsituatie in het land en de gevolgen daarvan voor de economische, sociale en culturele rechten van de bevolking; verzoekt de Europese Commissie de huidige humanitaire hulpprogramma's en de communicatiekanalen met de DVK in stand te houden en erop toe te zien dat de goederen veilig aankomen bij het beoogde deel van de bevolking; verzoekt de autoriteiten van de DVK ervoor te zorgen dat alle burgers conform de humanitaire beginselen al naargelang hun behoefte toegang krijgen tot voedsel- en humanitaire hulp;

17.

dringt er bij de autoriteiten van de DVK op aan het probleem van de stelselmatige ontvoeringen van mensen met spoed op te lossen en alle informatie over onderdanen van derde landen, inclusief Japan en de Republiek Korea, van wie vermoed wordt dat zij in de afgelopen decennia door Noord-Koreaanse staatsagenten zijn ontvoerd, vrij te geven, en de ontvoerden onmiddellijk naar hun land van herkomst te laten terugkeren;

18.

dringt er bij de DVK op aan zich constructief te blijven opstellen bij hun internationale gesprekspartners om concrete verbeteringen aan te brengen in de mensenrechtensituatie ter plaatse, o.a. door dialoog, officiële bezoeken aan het land en meer intermenselijk contact;

19.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de regering en het parlement van de Democratische Volksrepubliek Korea, de regering en het parlement van de Republiek Korea, de regering en het parlement van de Volksrepubliek China, de regering en het parlement van de Verenigde Staten, de regering en het parlement van de Russische Federatie, de regering en het parlement van Japan, de speciale VN-rapporteur voor de mensenrechtensituatie in de DVK, en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.


II Mededelingen

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europees Parlement

Dinsdag 19 januari 2016

12.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/128


P8_TA(2016)0001

Verzoek om opheffing van de immuniteit van Czesław Adam Siekierski

Besluit van het Europees Parlement van 19 januari 2016 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Czesław Adam Siekierski (2015/2241(IMM))

(2018/C 011/15)

Het Europees Parlement,

gezien het aan het Parlement voorgelegde verzoek om opheffing van de immuniteit van Czesław Adam Siekierski, op 13 augustus 2015 ingediend door de Procureur-Generaal van de Republiek Polen in verband met een door de Poolse inspecteur-generaal voor het wegvervoer in te stellen procedure (zaak CAN-PST-SCW.7421.35493.2015.5.A.0475), welk verzoek op 9 september 2015 ter plenaire vergadering werd aangekondigd,

gezien het feit dat Czesław Adam Siekierski afstand heeft gedaan van zijn recht te worden gehoord, overeenkomstig artikel 9, lid 5, van zijn Reglement,

gezien artikel 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011 en 17 januari 2013 (1),

gezien artikel 105, lid 2, en artikel 108 van de grondwet van de Republiek Polen en artikel 7b, lid 1, en artikel 7c, lid 1, juncto artikel 10b, van de Poolse wet van 9 mei 1996 betreffende de uitvoering van het mandaat van parlementslid en senator,

gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0004/2016),

A.

overwegende dat de procureur-generaal van de Republiek Polen een verzoek heeft doorgezonden van de Poolse inspecteur-generaal voor het wegvervoer om opheffing van de immuniteit van Czesław Adam Siekierski, lid van het Europees Parlement, wegens het strafbare feit bedoeld in artikel 92a van het Wetboek kleine overtredingen van 20 mei 1971 juncto artikel 20, lid 1, van de wegverkeerswet van 20 juni 1997; overwegende dat het concreet gaat om een snelheidsovertreding binnen de bebouwde kom;

B.

overwegende dat in artikel 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie bepaald is dat de leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied dezelfde immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend;

C.

overwegende dat ingevolge artikel 105, lid 2, en artikel 108 van de grondwet van de Republiek Polen leden van het parlement of van de Senaat tijdens de parlementaire zittingsperiode strafrechtelijk niet aansprakelijk kunnen gesteld worden zonder voorafgaande toestemming van de Sejm respectievelijk de Senaat;

D.

overwegende dat het dus aan het Europees Parlement staat om te beslissen of de immuniteit van of Czesław Adam Siekierski al dan niet dient te worden opgeheven;

E.

overwegende dat de ten laste gelegde feiten geen rechtstreeks duidelijk verband hebben met het functioneren van Czesław Adam Siekierski als lid van het Europees Parlement;

F.

overwegende dat in het onderhavige geval in het Parlement niet is gebleken van fumus persecutionis, dat wil zeggen een voldoende ernstig en nauwkeurig vermoeden dat de het verzoek is gedaan om de het lid van het Parlement vanuit politiek oogpunt te beschadigen;

1.

besluit de immuniteit van Czesław Adam Siekierski op te heffen;

2.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de de bevoegde autoriteit van de Republiek Polen en aan Czesław Adam Siekierski.


(1)  Arrest van het Hof van Justitie van 12 mei 1964, WagnerFohrmann en Krier, 101/63, ECLI:EU:C:1964:28; arrest van het Hof van Justitie van 10 juli 1986, WybotFaure e.a., 149/85, ECLI:EU:C:1986:310; arrest van het Gerecht van 15 oktober 2008, Mote / Parlement, T-345/05, ECLI:EU:T:2008:440; arrest van het Hof van Justitie van 21 oktober 2008, MarraDe Gregorio en Clemente, C-200/07 en C-201/07, ECLI:EU:C:2008:579; arrest van het Gerecht van 19 maart 2010, GollnischParlement, T-42/06, ECLI:EU:T:2010:102; arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2011, Patriciello, C-163/10, ECLI: EU:C:2011:543; arrest van het Gerecht van 17 januari 2013, GollnischParlement, T-346/11 en T-347/11, ECLI:EU:T:2013:23.


12.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/130


P8_TA(2016)0002

Verzoek om opheffing van de immuniteit van Czesław Adam Siekierski

Besluit van het Europees Parlement van 19 januari 2016 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Czesław Adam Siekierski (2015/2268(IMM))

(2018/C 011/16)

Het Europees Parlement,

gezien het aan het Parlement voorgelegde verzoek om opheffing van de immuniteit van Czesław Adam Siekierski, op 7 september 2015 ingediend door de Procureur-Generaal van de Republiek Polen in verband met een door het Poolse inspectoreur-generaal voor het wegvervoer in te stellen procedure (zaak CAN-PST-SCW.7421.35493.2015.5.A.0475), welk verzoek op 5 oktober 2015 ter plenaire vergadering werd aangekondigd,

gezien het feit dat Czesław Adam Siekierski afstand heeft gedaan van zijn recht te worden gehoord, overeenkomstig artikel 9, lid 5, van zijn Reglement,

gezien artikel 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011 en 17 januari 2013 (1),

gezien artikelen 105, lid 2, en artikel 108 van de grondwet van de Republiek Polen en artikel 7b, lid 1, en artikel 7c, lid 1, juncto artikel 10b, van de Poolse wet van 9 mei 1996 betreffende de uitvoering van het mandaat van parlementslid en senator,

gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0005/2016),

A.

overwegende dat de procureur-generaal van de Republiek Polen een verzoek heeft doorgezonden van de Poolse inspecteur-generaal voor het wegvervoer om opheffing van de immuniteit van Czesław Adam Siekierski, lid van het Europees Parlement, wegens het strafbare feit bedoeld in artikel 92a van het Wetboek kleine overtredingen van 20 mei 1971 juncto artikel 20, lid 1, van de wegenverkeerswet van 20 juni 1997; overwegende dat het concreet gaat om een snelheidsovertreding binnen de bebouwde kom;

B.

overwegende dat in artikel 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie bepaald is dat de leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied dezelfde immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend,

C.

overwegende dat ingevolge artikel 105, lid 2, en artikel 108 van de grondwet van de Republiek Polen leden van het parlement of van de Senaat tijdens de parlementaire zittingsperiode strafrechtelijk niet aansprakelijk kunnen gesteld worden zonder voorafgaande toestemming van de Sejm respectievelijk de Senaat;

D.

overwegende dat het dus aan het Europees Parlement staat om te beslissen of de immuniteit van of Czesław Adam Siekierski al dan niet dient te worden opgeheven;

E.

overwegende dat de Commissie juridische zaken zich ingevolge artikel 9, lid 7 van het Reglement in geen geval mag uitspreken over de vraag of het betrokken lid al dan niet schuldig is;

F.

overwegende dat in het onderhavige geval in het Parlement niet is gebleken van fumus persecutionis, dat wil zeggen een voldoende ernstig en nauwkeurig vermoeden dat de het verzoek is gedaan om de het lid van het Parlement vanuit politiek oogpunt te beschadigen;

1.

besluit de immuniteit van Czesław Adam Siekierski op te heffen;

2.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de de bevoegde autoriteit van de Republiek Polen en aan Czesław Adam Siekierski.


(1)  Arrest van het Hof van Justitie van 12 mei 1964, Wagner/Fohrmann en Krier, 101/63, ECLI:EU:C:1964:28; arrest van het Hof van Justitie van 10 juli 1986, Wybot/Faure e.a., 149/85, ECLI:EU:C:1986:310; arrest van het Gerecht van 15 oktober 2008, Mote/Parlement, T-345/05, ECLI:EU:T:2008:440; arrest van het Hof van Justitie van 21 oktober 2008, Marra/De Gregorio en Clemente, C-200/07 en C-201/07, ECLI:EU:C:2008:579; arrest van het Gerecht van 19 maart 2010, Gollnisch/Parlement, T-42/06, ECLI:EU:T:2010:102; arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2011, Patriciello, C-163/10, ECLI: EU:C:2011:543; arrest van het Gerecht van 17 januari 2013, Gollnisch/Parlement, T-346/11 en T-347/11, ECLI:EU:T:2013:23.


III Voorbereidende handelingen

EUROPEES PARLEMENT

Dinsdag 19 januari 2016

12.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/132


P8_TA(2016)0003

Meerjarig herstelplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee ***I

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 19 januari 2016 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een meerjarig herstelplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 302/2009 (COM(2015)0180 — C8-0118/2015 — 2015/0096(COD)) (1)

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2018/C 011/17)

Amendement 1

Voorstel voor een verordening

Overweging 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(3 bis)

Het herstelplan houdt rekening met de specifieke kenmerken van de verschillende soorten vistuig. Tijdens de uitvoering van het herstelplan dienen de Unie en de lidstaten bijzondere aandacht te besteden aan niet-industriële visserijactiviteiten en aan de meest ambachtelijke en duurzame types vistuig, zoals traditionele tonijnvallen („tonnara's” of „almadraba's”), die in uitermate positieve zin bijdragen tot het herstel van de tonijnbestanden, aangezien zij uiterst selectief zijn en in mariene ecosystemen een geringe milieu-impact hebben, en wetenschappelijk gezien waardevol zijn.

Amendement 2

Voorstel voor een verordening

Overweging 14

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(14)

Alle door de ICCAT in 2012, 2013 en 2014 goedgekeurde wijzigingen aan het herstelplan die nog niet zijn omgezet, moeten worden geïntegreerd in het recht van de Unie. Daar deze omzetting betrekking heeft op een plan waarvan de doelstellingen en de maatregelen door de ICCAT zijn vastgesteld, bestrijkt deze verordening niet de hele inhoud van de meerjarige plannen als bedoeld in de artikelen 9 en 10 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (21).

(14)

Alle door de ICCAT in 2006, 2012, 2013 en 2014 goedgekeurde wijzigingen aan het herstelplan die nog niet zijn omgezet, moeten worden omgezet in het recht van de Unie. Daar deze omzetting betrekking heeft op een plan waarvan de doelstellingen en de maatregelen door de ICCAT zijn vastgesteld, bestrijkt deze verordening niet de hele inhoud van de meerjarige plannen als bedoeld in de artikelen 9 en 10 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (21).

Amendement 3

Voorstel voor een verordening

Overweging 15

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(15)

Het is noodzakelijk toekomstige verbindende wijzigingen van het herstelplan in Unierecht om te zetten. Om deze wijzigingen snel in het Unierecht te kunnen opnemen, moet de Europese Commissie (de „Commissie”) de bevoegdheid worden toegekend om handelingen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vast te stellen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

Schrappen

Amendement 4

Voorstel voor een verordening

Overweging 15 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(15 bis)

In Verordening (EU) nr. 1380/2013 wordt het concept van minimum-instandhoudingsreferentiegrootten vastgesteld. Om consistentie te waarborgen dient het ICCAT-concept van minimummaten in Unierecht omgezet te worden als minimum-instandhoudingsreferentiegrootten. Dit betekent dat de verwijzingen in Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/98  (1bis) van de Commissie naar minimummaten van blauwvintonijn moeten worden gelezen als verwijzingen naar minimum-instandhoudingsreferentiegrootten in deze verordening.

Amendement 5

Voorstel voor een verordening

Overweging 17

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(17)

De Commissie moet onmiddellijk van toepassing zijnde uitvoeringshandelingen vaststellen waar, in terdege gerechtvaardigde gevallen met betrekking tot overhevelings- en kooiverrichtingen en de registratie en rapportage van activiteiten met tonnara's en vaartuigen, dwingende redenen van urgentie dit vereisen.

Schrappen

Amendement 6

Voorstel voor een verordening

Overweging 24

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(24)

Bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is een aanlandingsverplichting ingevoerd die met ingang van 1 januari 2015 van toepassing is op blauwvintonijn. Overeenkomstig artikel 15, lid 2, van die verordening doet deze aanlandingsverplichting echter geen afbreuk aan de internationale verplichtingen van de Unie, zoals die onder meer voortvloeien uit ICCAT-aanbevelingen. Op grond van diezelfde bepaling is de Commissie bevoegd om gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde die internationale verplichtingen in Unierecht om te zetten, met inbegrip van, in het bijzonder, afwijkingen van de aanlandingsverplichting. Bijgevolg is de teruggooi van blauwvintonijn in bepaalde situaties als omschreven in Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 2015/98 van de Commissie van 18 november 2014, toegestaan. Daarom hoeven dergelijke teruggooiverplichtingen niet in deze verordening te worden opgenomen,

(24)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/98 voorziet in afwijkingen van de aanlandingsverplichting voor blauwvintonijn zoals die is neergelegd in artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013, zodat kan worden voldaan aan de internationale verplichtingen van de Unie overeenkomstig het ICCAT-verdrag. Middels de verordening worden een aantal bepalingen uitgevoerd van ICCAT-aanbeveling 13-07 die een teruggooi- en vrijlatingsverplichting omvat voor vaartuigen en tonnara's die in bepaalde situaties blauwvintonijn vangen in het oostelijk deel van de Atlantische Oceaan en in de Middellandse Zee. Daarom hoeven dergelijke teruggooi- en vrijlatingsverplichtingen niet in deze verordening te worden opgenomen en worden de overeenkomstige bepalingen van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/98 dan ook onverlet gelaten,

Amendement 7

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De onderhavige verordening voorziet in de algemene bepalingen voor de uitvoering, door de Unie, van het herstelplan zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 1.

1.   De onderhavige verordening voorziet in de algemene bepalingen voor de uitvoering, door de Unie, van het herstelplan zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 1 , rekening houdend met de specifieke kenmerken van de verschillende vistuigen en met bijzondere aandacht voor traditionele vistuigen, die duurzamer en ambachtelijker zijn, zoals tonnara's.

Amendement 8

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — punt 16

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(16)

„kweekcapaciteit”: de capaciteit van een kwekerij om vis te bewaren voor mest- en kweekdoeleinden, uitgedrukt in ton;

Schrappen

Amendement 9

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de visserijactiviteiten van zijn vangstvaartuigen en tonnara's in verhouding staan tot de vangstmogelijkheden op blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee waarover die lidstaat beschikt.

1.   Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de visserij-inspanningen van zijn vangstvaartuigen en tonnara's , onder waarborging van de sociaaleconomische levensvatbaarheid van deze laatste, in verhouding staan tot de vangstmogelijkheden op blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee waarover die lidstaat beschikt.

Amendement 10

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 1 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Het jaarlijkse visplan dat elke lidstaat indient voorziet in een evenwichtige verdeling van de quota over de diverse soorten vistuig, teneinde de naleving van de individuele quota en van de bijvangstlimieten te bevorderen.

Amendement 11

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     De lidstaten hanteren transparante en objectieve criteria van onder meer ecologische, sociale en economische aard voor de nationale toewijzing van de quota, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan de instandhouding en bevordering van kleinschalig, ambachtelijk en traditioneel gebruik van tonijnvallen en andere selectieve visserijmethodes en het stimuleren van dergelijke methodes.

Amendement 12

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Het maximum aantal onder de vlag van een lidstaat varende vissersvaartuigen die betrokken zijn bij de blauwvintonijnvisserij in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee, wordt beperkt tot het aantal — en de overeenkomstige totale bruto-tonnage — van onder de vlag van die lidstaat varende vissersvaartuigen die in de periode van 1 januari 2007 tot en met 1 juli 2008 blauwvintonijn hebben bevist, aan boord gehouden, overgeladen, vervoerd of aangeland. Die limiet geldt per vistuigtype voor vangstvaartuigen.

3.   Het maximum aantal en de overeenkomstige bruto-tonnage van onder de vlag van een lidstaat varende vissersvaartuigen die betrokken zijn bij de blauwvintonijnvisserij in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee, wordt beperkt tot het aantal — en de overeenkomstige totale bruto-tonnage — van onder de vlag van die lidstaat varende vissersvaartuigen die in de periode van 1 januari 2007 tot en met 1 juli 2008 blauwvintonijn hebben bevist, aan boord gehouden, overgeladen, vervoerd of aangeland. Die limiet geldt per vistuigtype voor vangstvaartuigen.

Amendement 41

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 6 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

6 bis.     In afwijking van de leden 2, 3 en 5 herzien de lidstaten het systeem van de vangstquota voor blauwvintonijn, dat kleinschalige vissers benadeelt, teneinde het huidige monopolie van grote reders te doorbreken en duurzamere visserijmethoden te bevorderen, zoals de methoden die worden gebruikt voor kleinschalige visserij.

Amendement 13

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

7.    In afwijking van de leden 3 en 6 beperkt elke lidstaat voor de jaren 2015, 2016 en 2017 het aantal van zijn ringzegenvaartuigen die niet gemachtigd zijn om op blauwvintonijn te vissen overeenkomstig de in artikel 13, lid 2, onder b), bedoelde afwijking, tot het aantal ringzegenvaartuigen waarvoor hij in 2013 of 2014 een machtiging heeft verleend.

7.   Voor de jaren 2015, 2016 en 2017 beperkt elke lidstaat het aantal van zijn ringzegenvaartuigen tot het aantal ringzegenvaartuigen waarvoor hij in 2013 of 2014 een machtiging heeft verleend. Dit geldt niet voor ringzegenvaartuigen die krachtens de in artikel 13, lid 2, onder b), bedoelde afwijking opereren.

Amendement 14

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   De visserij op blauwvintonijn met ander vistuig dan vermeld in de leden 1 tot en met 4 en in artikel 11, met inbegrip van tonnara's, is het hele jaar toegestaan.

5.   De visserij op blauwvintonijn met ander vistuig dan vermeld in de leden 1 tot en met 4 en in artikel 11, met inbegrip van tonnara's, is het hele jaar toegestaan , overeenkomstig de ICCAT-maatregelen inzake instandhouding en beheer .

Amendement 15

Proposal for a regulation

Hoofdstuk III — Afdeling 2 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

MINIMUMMAAT , INCIDENTELE VANGSTEN. BIJVANGSTEN

MINIMUMINSTANDHOUDINGSGROOTTE , INCIDENTELE VANGSTEN, BIJVANGSTEN

Amendement 16

Voorstel voor een verordening

Artikel 12

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De bepalingen van deze afdeling doen geen afbreuk aan artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013, met inbegrip van afwijkingen op grond van artikel 15, lid 2, van die verordening .

De bepalingen van deze afdeling doen geen afbreuk aan artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013, met inbegrip van alle toepasselijke afwijkingen .

Amendement 17

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Minimummaat

Minimum-instandhoudingreferentiegrootte

Amendement 18

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De minimummaat voor in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee gevangen blauwvintonijn wordt vastgesteld op 30 kg of 115 cm vorklengte.

1.   De minimum-instandhoudingsreferentiegrootte voor in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee gevangen blauwvintonijn wordt vastgesteld op 30 kg of 115 cm vorklengte.

Amendement 19

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 2 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

In afwijking van lid 1 geldt voor blauwvintonijn een minimummaat van 8 kg of 75 cm vorklengte wanneer het gaat om:

In afwijking van lid 1 geldt voor blauwvintonijn een minimum-instandhoudingsreferentiegrootte van 8 kg of 75 cm vorklengte wanneer het gaat om:

Amendement 20

Voorstel voor een verordening

Artikel 15 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   Indien het aan de lidstaat van het betrokken vissersvaartuig of de betrokken tonnara toegewezen quotum reeds is opgebruikt, wordt het vangen van blauwvintonijn vermeden. Dode blauwvintonijn wordt aangeland, in beslag genomen en aan passende follow-upmaatregelen onderworpen. Overeenkomstig artikel 27 verstrekt elke lidstaat jaarlijks gegevens over de betrokken hoeveelheden aan de Commissie, die deze gegevens doorzendt aan het ICCAT-secretariaat.

4.   Indien het aan de lidstaat van het betrokken vissersvaartuig of de betrokken tonnara toegewezen quotum reeds is opgebruikt, wordt het vangen van blauwvintonijn vermeden. Dode blauwvintonijn wordt in zijn geheel en onverwerkt aangeland, in beslag genomen en aan passende follow-upmaatregelen onderworpen. Overeenkomstig artikel 27 verstrekt elke lidstaat jaarlijks gegevens over de betrokken hoeveelheden aan de Commissie, die deze gegevens doorzendt aan het ICCAT-secretariaat.

Amendement 21

Voorstel voor een verordening

Hoofdstuk III — Afdeling 3 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

GEBRUIK VAN LUCHTTUIGEN

GEBRUIK VAN LUCHTTUIGEN

Amendement 22

Voorstel voor een verordening

Artikel 18 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     Alle aangelande blauwvintonijn bevindt zich in gehele staat of is ontdaan van kieuwen en/of ingewanden. Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om tonijnen, en met name jonge tonijnen, die levend zijn gevangen in het kader van de sport- en recreatievisserij, zoveel mogelijk vrij te laten.

Amendement 23

Voorstel voor een verordening

Artikel 19 — lid 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

een lijst van alle onder hun vlag varende vangstvaartuigen die uit hoofde van een speciale vismachtiging gemachtigd zijn om actief op blauwvintonijn te vissen in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee;

a)

een lijst van alle onder hun vlag varende vangstvaartuigen die uit hoofde van een vismachtiging gemachtigd zijn om actief op blauwvintonijn te vissen in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee;

Amendement 24

Voorstel voor een verordening

Artikel 19 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 19 bis

 

Verhouding tot Verordening (EG) nr. 1224/2009

 

De in dit hoofdstuk voorziene controlemaatregelen zijn van toepassing in aanvulling op de maatregelen van Verordening (EG) nr. 1224/2009, tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald.

Amendement 25

Voorstel voor een verordening

Artikel 20 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Wanneer het individuele quotum als opgebruikt wordt beschouwd, trekt de vlaggenlidstaat de vismachtiging voor blauwvintonijn in en verzoekt hij het vaartuig zich onmiddellijk naar een door hem aangewezen haven te begeven.

2.   Wanneer het individuele quotum als opgebruikt wordt beschouwd, trekt de vlaggenlidstaat de vismachtiging voor blauwvintonijn in en kan hij het vaartuig verzoeken zich onmiddellijk naar een door hem aangewezen haven te begeven.

Amendement 26

Voorstel voor een verordening

Artikel 21 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Uiterlijk op 15 februari van elk jaar verstrekken de lidstaten de Commissie een elektronische lijst van hun tonnara's die uit hoofde van een speciale vismachtiging gemachtigd zijn om op blauwvintonijn te vissen in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee. De lijst bevat de naam van de tonnara's en het registratienummer en wordt opgesteld volgens het model in de ICCAT-richtsnoeren voor de indiening van vereiste gegevens en informatie.

1.   Uiterlijk op 15 februari van elk jaar verstrekken de lidstaten de Commissie een elektronische lijst van hun tonnara's die uit hoofde van een vismachtiging gemachtigd zijn om op blauwvintonijn te vissen in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee. De lijst bevat de naam van de tonnara's en het registratienummer en wordt opgesteld volgens het model in de ICCAT-richtsnoeren voor de indiening van vereiste gegevens en informatie.

Amendement 27

Voorstel voor een verordening

Artikel 24 — lid 5 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie stelt de Commissie volgens de in artikel 59, lid 3, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast.

Schrappen

Amendement 28

Voorstel voor een verordening

Artikel 29 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Wanneer de lidstaten artikel 80, lid 3, van Verordening (EU) nr. 404/2011 toepassen op de kennisgeving op grond van de leden 1 en 2, kan de geraamde hoeveelheid aan boord gehouden blauwvintonijn worden gemeld op het voor de kennisgeving vóór aankomst overeengekomen tijdstip.

3.   Wanneer de lidstaten artikel 80, lid 3, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 toepassen op de kennisgeving op grond van de leden 1 en 2, kan de geraamde hoeveelheid aan boord gehouden blauwvintonijn worden gemeld op het voor de kennisgeving vóór aankomst overeengekomen tijdstip. Als de visgronden zich op minder dan vier uur van de haven bevinden, kan de geraamde hoeveelheid aan boord gehouden blauwvintonijn op elk moment vóór aankomst worden gewijzigd.

Amendement 29

Voorstel voor een verordening

Artikel 37 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie stelt de Commissie volgens de in artikel 59, lid 3, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast.

Schrappen

Amendement 30

Voorstel voor een verordening

Artikel 46 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie stelt de Commissie volgens de in artikel 59, lid 3, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast.

Schrappen

Amendement 31

Voorstel voor een verordening

Artikel 47 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De lidstaten zien erop toe dat hun visserijcontrolecentra de VMS-boodschappen van de onder hun vlag varende vissersvaartuigen, in realtime en in „https data feed”-formaat doorzenden aan de Commissie en aan een door haar aangewezen instantie . De Commissie zendt die boodschappen elektronisch door aan het ICCAT-secretariaat.

4.   De lidstaten sturen de in dit artikel bedoelde gegevens door overeenkomstig artikel 28 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 . De Commissie zendt die boodschappen elektronisch door aan het ICCAT-secretariaat.

Amendement 32

Voorstel voor een verordening

Artikel 49 — lid 2 — letter c bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

c bis)

bij alle overhevelingen uit een kwekerij naar een andere kwekerij;

Amendement 33

Voorstel voor een verordening

Artikel 49 — lid 5 — letter a bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

a bis)

te observeren en te monitoren of de visserij- en kweekactiviteiten in overeenstemming zijn met de desbetreffende instandhoudings- en beheersmaatregelen van de ICCAT;

Amendement 34

Voorstel voor een verordening

Artikel 57

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 57

Schrappen

Procedure in geval van wijzigingen

 

1.     Indien zulks noodzakelijk is om wijzigingen van de bestaande bepalingen van het herstelplan voor blauwvintonijn in voor de Unie bindende bepalingen op te nemen in het recht van de Unie, kan de Commissie niet-essentiële bepalingen van de onderhavige verordening wijzigen door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 58.

 

Amendement 35

Voorstel voor een verordening

Artikel 58

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 58

Schrappen

Uitoefening van de delegatie van de bevoegdheid voor wijzigingen

 

1.     De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

 

2.     De delegatie van de bevoegdheid, als bedoeld in artikel 57, wordt voor onbepaalde tijd aan de Commissie verleend.

 

3.     Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 57 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

 

4.     Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

 

5.     Een overeenkomstig artikel 57 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

 

Amendement 36

Voorstel voor een verordening

Artikel 59 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.     Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5 daarvan, van toepassing.

Schrappen

Amendement 37

Voorstel voor een verordening

Artikel 61 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Amendement 38

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — paragraaf 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.

In aanvulling op de bepalingen van artikel 8, lid 3, dient het maximumaantal vangstvaartuigen die gemachtigd zijn om, onder de specifieke voorwaarden die van toepassing zijn op de in artikel 13, lid 2, onder b), bedoelde afwijking, in de Adriatische Zee voor kweekdoeleinden op blauwvintonijn te vissen, te worden vastgesteld op het aantal vangstvaartuigen van de Unie die in 2008 aan de gerichte visserij op blauwvintonijn hebben deelgenomen.

2.

In aanvulling op de bepalingen van artikel 8, lid 3, dient het maximumaantal vangstvaartuigen die gemachtigd zijn om, onder de specifieke voorwaarden die van toepassing zijn op de in artikel 13, lid 2, onder b), bedoelde afwijking, in de Adriatische Zee voor kweekdoeleinden op blauwvintonijn te vissen, te worden vastgesteld op het aantal vangstvaartuigen van de Unie die in 2008 aan de gerichte visserij op blauwvintonijn hebben deelgenomen. Hiertoe wordt rekening gehouden met het aantal Kroatische vangstvaartuigen dat in 2008 heeft deelgenomen aan de gerichte visserij op blauwvintonijn.

Amendement 39

Voorstel voor een verordening

Bijlage IV — punt 2 — regel 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Aantal exemplaren:

Soort:

Aantal exemplaren:

Soort:

Gewicht:

Amendement 40

Voorstel voor een verordening

Bijlage IV — punt 7 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

toegang krijgen tot het personeel van het vaartuig en de kwekerij , het vistuig, de kooien en de apparatuur;

(a)

toegang krijgen tot het personeel van het vaartuig , de kwekerij en de tonnara , het vistuig, de kooien en de apparatuur;


(1)  De zaak werd voor een nieuwe behandeling terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 61, lid 2, tweede alinea, van het Reglement (A8-0367/2015).

(21)  Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 1 ).

(21)  Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz.  22 ).

(1bis)   Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/98 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de uitvoering van de internationale verplichtingen van de Unie, als bedoeld in artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad, in het kader van het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen en van het Verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (PB L 16 van 23.1.2015, blz. 23).


Woensdag 20 januari 2016

12.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/147


P8_TA(2016)0010

Geautomatiseerde uitwisseling van voertuigregistratiegegevens in Letland *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 20 januari 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Raad betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van voertuigregistratiegegevens in Letland (13060/2015 — C8-0338/2015 — 2015/0813(CNS))

(Raadpleging)

(2018/C 011/18)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van de Raad (13060/2015),

gezien artikel 39, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, zoals gewijzigd bij het Verdrag van Amsterdam, en artikel 9 van Protocol (Nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0338/2015),

gezien Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (1), en met name artikel 33,

gezien zijn resolutie van 10 oktober 2013 over het versterken van grensoverschrijdende samenwerking op het vlak van rechtshandhaving in de EU: de tenuitvoerlegging van het Prüm-besluit en het Europees model voor informatie-uitwisseling (2),

gezien zijn resolutie van 9 juli 2015 over de Europese veiligheidsagenda (3),

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0370/2015),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van de Raad;

2.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB L 210 van 6.8.2008, blz. 1.

(2)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0419.

(3)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0269.


12.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/148


P8_TA(2016)0011

Het vermoeden van onschuld en het recht om in strafprocedures bij het proces aanwezig te zijn ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 20 januari 2016 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij het proces aanwezig te zijn (COM(2013)0821 — C7-0427/2013 — 2013/0407(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2018/C 011/19)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0821),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 82, lid 2, onder b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0427/2013),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het gemotiveerde advies dat in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid is uitgebracht door het Lagerhuis van het Verenigd Koninkrijk, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 25 maart 2014 (1),

gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 4 november 2015 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Commissie juridische zaken (A8-0133/2015),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


(1)  PB C 226 van 16.7.2014, blz. 63.


P8_TC1-COD(2013)0407

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 20 januari 2016 met het oog op de vaststelling van Richtlijn (EU) 2016/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn (EU) 2016/343.)


12.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/149


P8_TA(2016)0012

Persoonlijke beschermingsmiddelen ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 20 januari 2016 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen (COM(2014)0186 — C7-0110/2014 — 2014/0108(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2018/C 011/20)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2014)0186),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0110/2014),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 9 juli 2014 (1),

gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 7 oktober 2015 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A8-0148/2015),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


(1)  PB C 451 van 16.12.2014, blz. 76.


P8_TC1-COD(2014)0108

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 20 januari 2016 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2016/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen en tot intrekking van Richtlijn 89/686/EEG van de Raad

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2016/425.)


12.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/150


P8_TA(2016)0013

Gastoestellen ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 20 januari 2016 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende gastoestellen (COM(2014)0258 — C8-0006/2014 — 2014/0136(COD)

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2018/C 011/21)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2014)0258),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0006/2014),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 10 juli 2014 (1),

gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 7 oktober 2015 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 59 van het Reglement,

gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A8-0147/2015),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


(1)  PB C 458 van 19.12.2014, blz. 25.


P8_TC1-COD(2014)0136

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 20 januari 2016 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2016/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende gasverbrandingstoestellen en tot intrekking van Richtlijn 2009/142/EG

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2016/426.)


12.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/151


P8_TA(2016)0014

Kabelbaaninstallaties ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 20 januari 2016 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende kabelbaaninstallaties (COM(2014)0187 — C7-0111/2014 — 2014/0107(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2018/C 011/22)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2014)0187),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0111/2014),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 9 juli 2014 (1),

gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 7 oktober 2015 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A8-0063/2015),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


(1)  PB C 451 van 16.12.2014, blz. 81.


P8_TC1-COD(2014)0107

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 20 januari 2016 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2016/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende kabelbaaninstallaties en tot intrekking van Richtlijn 2000/9/EG

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2016/424.)


12.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/152


P8_TA(2016)0015

Bezwaar tegen een gedelegeerde handeling: bijzondere samenstellings- en informatievoorschriften voor bewerkte levensmiddelen op basis van granen en babyvoeding

Resolutie van het Europees Parlement van 20 januari 2016 over de Gedelegeerde Verordening van de Commissie van 25 september 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 609/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat bijzondere samenstellings- en informatievoorschriften voor bewerkte levensmiddelen op basis van granen en babyvoeding betreft (C(2015)06507 — 2015/2863(DEA)

(2018/C 011/23)

Het Europees Parlement,

gezien Gedelegeerde Verordening van de Commissie (C(2015)06507),

gezien artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU) nr. 609/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 inzake voor zuigelingen en peuters bedoelde levensmiddelen, voeding voor medisch gebruik en de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing, en tot intrekking van Richtlijn 92/52/EEG van de Raad, Richtlijnen 96/8/EG, 1999/21/EG, 2006/125/EG en 2006/141/EG van de Commissie, Richtlijn 2009/39/EG van het Europees Parlement en de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 41/2009 en (EG) nr. 953/2009 van de Commissie (1), en met name artikel 11, lid 1, daarvan,

gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind,

gezien de Internationale Code voor het op de markt brengen van vervangingsmiddelen voor moedermelk van de Wereldgezondheidsorganisatie van 1981 (2) en de zestien daaropvolgende relevante resoluties van de Wereldgezondheidsvergadering en, in het bijzonder, Resolutie 63.23 van 21 mei 2010 van de Wereldgezondheidsvergadering waarin de lidstaten met klem worden gevraagd de ongepaste bevordering van voeding voor zuigelingen en peuters te beëindigen en ervoor te zorgen dat voedings- en gezondheidsclaims voor voeding voor zuigelingen en peuters niet zijn toegestaan, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, in de relevante normen van de Codex Alimentarius of de nationale wetgeving,

gezien het standpunt van het Brits wetenschappelijk adviescomité inzake voeding (Scientific Advisory Committee on Nutrition of SACN) van 24 september 2007 (3),

gezien artikel 5 van Verordening (EU) nr. 609/2013 en het daarin opgenomen voorzorgsbeginsel,

gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

gezien artikel 105, lid 3, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de Commissie heeft verzuimd het op grond van artikel 12 van Verordening (EU) nr. 609/2013 verplichte verslag over peutervoeding aan het Parlement en de Raad voor te leggen, hetgeen een noodzakelijke voorwaarde is voor de nationale strategieën om zwaarlijvigheid onder kinderen terug te brengen;

B.

overwegende dat het op grond van deel 3 van bijlage I van de gedelegeerde verordening is toegestaan dat in babyvoeding 30 % van de energie afkomstig is uit suiker (7,5 g suiker/100 kcal is gelijk aan 30 kcal uit suiker in 100 kcal energie);

C.

overwegende dat het bepaalde in deel 3 van bijlage I in strijd is met alle gezondheidsadviezen van de Wereldgezondheidsorganisatie (4) (WGO) — die heeft aanbevolen de inname van vrije suikers te beperken tot minder dan 10 % van de totale energie-inname, terwijl voor aanvullende gezondheidsvoordelen een verdere beperking tot minder dan 5 % van de totale energie-inname wordt bepleit — en van wetenschappelijke comités in de lidstaten, die een aanzienlijke vermindering van de totale inname van suiker hebben aanbevolen. De introductie van dergelijke voeding — met name op een zo vroege leeftijd — draagt waarschijnlijk bij tot een toename van zwaarlijvigheid onder kinderen en kan ook van invloed zijn op de ontwikkeling van de smaakvoorkeuren van kinderen. Met name voor zuigelingen en peuters zou het gehalte toegevoegde suiker tot een minimum moeten worden beperkt;

D.

overwegende dat een slecht dieet wereldwijd momenteel veruit de belangrijkste onderliggende oorzaak van ziekte en overlijden is — belangrijker dan tabak, alcohol en gebrek aan lichamelijke activiteit tezamen (5);

E.

overwegende dat de WGO aanbeveelt dat vanaf zes maanden moedermelk moet worden aangevuld met een variëteit van passende en veilige aanvullende levensmiddelen die rijk zijn aan voedingsstoffen, zonder dat er zout en suikers aan deze aanvullende levensmiddelen worden toegevoegd (6);

F.

overwegende dat alle lidstaten de Internationale Code voor het op de markt brengen van vervangingsmiddelen voor moedermelk van de Wereldgezondheidsorganisatie (WGO) van 1981 (de „Internationale Code”) en de zestien daaropvolgende relevante resoluties van de Wereldgezondheidsvergadering hebben bekrachtigd;

G.

overwegende dat Verordening (EU) nr. 609/2013 is aangenomen voordat het wetenschappelijk advies inzake de essentiële samenstelling van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding van 5 augustus 2014 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) (7) werd gepubliceerd;

H.

overwegende dat de Unie de plicht heeft om in haar betrekkingen met niet-EU-landen en internationale organisaties op het terrein van volksgezondheid hoogwaardige beginselen, normen en wetgeving inzake volksgezondheid te bevorderen, evenals de plicht om een doelmatig kader voor de bescherming van de gezondheid in het leven te roepen;

I.

overwegende dat zuigelingen en peuters een bijzonder kwetsbare bevolkingsgroep vormen voor wat betreft hormoonontregelaars en overige contaminanten;

J.

overwegende dat het Internationaal Agentschap voor kankeronderzoek — het gespecialiseerde kankeragentschap van de WGO — op 20 maart 2015 glyfosaat heeft geclassificeerd als waarschijnlijk kankerverwekkend voor mensen (8);

1.

maakt bezwaar tegen de gedelegeerde verordening van de Commissie;

Zwaarlijvigheid

2.

is van oordeel dat de gedelegeerde verordening niet voldoende maatregelen bevat om zuigelingen en peuters te beschermen tegen zwaarlijvigheid en dat het toegestane maximale suikergehalte aanzienlijk moet worden verlaagd overeenkomstig de aanbevelingen van de WGO;

Opkomende technologieën

3.

is van mening dat overeenkomstig het voorzorgsbeginsel opkomende technologieën zoals ggo's en nanotechnologieën, waarvan de langetermijnrisico's onbekend zijn, in deze bewerkte levensmiddelen op basis van granen en babyvoeding moeten worden verboden;

Etikettering

4.

In het licht van de mondiale aanbevelingen inzake volksgezondheid, met inbegrip van Resolutie 63.23 van de Wereldgezondheidsvergadering, de mondiale strategie voor zuigelingen- en kindervoeding van de WGO en het mondiale effect van export uit de Unie naar derde landen, dienen de etikettering en marketing van bewerkte babyvoeding duidelijk te maken dat deze producten niet geschikt zijn voor gebruik door zuigelingen van jonger dan zes maanden en de aanbeveling van uitsluitend borstvoeding gedurende de eerste zes levensmaanden niet te ondermijnen; is derhalve van oordeel dat de regels voor etikettering en marketing moeten worden herzien overeenkomstig de aanbevelingen van de Wereldgezondheidsvergadering voor de voeding van zuigelingen en peuters;

Transparantie

5.

is van oordeel dat ten behoeve van de transparantie en een groter vertrouwen van de burger in de EU-instellingen en de EU-besluitvorming, de lijst van „bilaterale bijeenkomsten” (met inbegrip van datums en deelnemers) die de Commissie tijdens het proces van het opstellen van de ontwerpversie van de gedelegeerde verordening heeft gehouden met belanghebbenden, openbaar moet worden gemaakt;

o

o o

6.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en haar ervan in kennis te stellen dat de gedelegeerde verordening niet in werking kan treden;

7.

verzoekt de Commissie om met een nieuwe gedelegeerde handeling te komen waarin rekening wordt gehouden met de bevindingen in het EFSA-onderzoek naar voorschriften inzake de samenstelling van bewerkte levensmiddelen op basis van granen en babyvoeding, en het wetenschappelijk bewijs omtrent de gevolgen van toegevoegde suiker en de vroege introductie van bewerkte levensmiddelen in het licht van de aanbevelingen voor optimale zuigelingen- en peutervoeding;

8.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  PB L 181 van 29.6.2013, blz. 35.

(2)  http://www.who.int/nutrition/publications/code_english.pdf

(3)  http://webarchive.nationalarchives.gov.uk/20140507013106/ http://www.sacn.gov.uk/pdfs/position_statement_2007_09_24.pdf

(4)  http://www.who.int/mediacentre/factsheets/fs394/en/

(5)  Changes in health in England, with analysis by English regions and areas of deprivation, 1990–2013: a systematic analysis for the Global Burden of Disease Study 2013; Lancet 2015; 386: 2257-74; online gepubliceerd op 15 september 2015, http://thelancet.com/pdfs/journals/lancet/PIIS0140-6736(15)00195-6.pdf

(6)  http://www.who.int/mediacentre/factsheets/fs394/en/

(7)  http://www.efsa.europa.eu/sites/default/files/scientific_output/files/main_documents/3760.pdf

(8)  http://www.iarc.fr/en/media-centre/iarcnews/pdf/MonographVolume112.pdf


Donderdag 21 januari 2016

12.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/155


P8_TA(2016)0017

Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de EU en Kosovo ***

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 21 januari 2016 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Unie, van de stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en Kosovo, anderzijds (10725/2/2015 — C8-0328/2015 — 2015/0094(NLE))

(Goedkeuring)

(2018/C 011/24)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van besluit van de Raad (10725/2/2015),

gezien het ontwerp van stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en Kosovo, anderzijds (10728/1/2015),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 217 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), i), en leden 7 en 8, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0328/2015),

gezien artikel 99, lid 1, eerste en derde alinea, en lid 2, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Commissie internationale handel (A8-0372/2015),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en Kosovo.