ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 374

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

60e jaargang
6 november 2017


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2017/C 374/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2017/C 374/02

Zaak C-413/14 P: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 september 2017 — Intel Corp./Europese Commissie, Association for Competitive Technology, Inc., Union fédérale des consommateurs — Que choisir (UFC — Que choisir) [Hogere voorziening — Artikel 102 VWEU — Misbruik van machtspositie — Getrouwheidskorting — Bevoegdheid van de Commissie — Verordening (EG) nr. 1/2003 — Artikel 19]

2

2017/C 374/03

Zaak C-331/15 P: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 7 september 2017 — Franse Republiek/Carl Schlyter, Europese Commissie, Republiek Finland, Koninkrijk Zweden [Hogere voorziening — Recht van toegang van het publiek tot documenten van de instellingen van de Europese Unie — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Artikel 4, lid 2, derde streepje — Uitzonderingen op het recht van toegang tot documenten — Bescherming van het doel van onderzoeken — Richtlijn 98/34/EG — Artikelen 8 en 9 — Uitvoerig gemotiveerde mening van de Europese Commissie over een ontwerp voor een technisch voorschrift — Weigering van toegang]

2

2017/C 374/04

Zaak C-465/15: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 7 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf — Duitsland) — Hüttenwerke Krupp Mannesmann GmbH/Hauptzollamt Duisburg [Prejudiciële verwijzing — Fiscale bepalingen — Heffing van belasting over energieproducten en elektriciteit — Richtlijn 2003/96/EG — Werkingssfeer — Artikel 2, lid 4, onder b) — Elektriciteit die voornamelijk wordt gebruikt voor chemische reductie — Begrip]

3

2017/C 374/05

Gevoegde zaken C-643/15 en C-647/15: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 september 2017 — Slowaakse Republiek (C-643/15) en Hongarije (C-647/15)/Raad van de Europese Unie (Beroep tot nietigverklaring — Besluit (EU) 2015/1601 — Voorlopige maatregelen op het gebied van internationale bescherming ten gunste van de Helleense Republiek en van de Italiaanse Republiek — Noodsituatie ten gevolge van een plotselinge toestroom van onderdanen van derde landen op het grondgebied van bepaalde lidstaten — Herplaatsing van die onderdanen op het grondgebied van de andere lidstaten — Toegewezen herplaatsingen — Artikel 78, lid 3, VWEU — Rechtsgrondslag — Toepassingsvoorwaarden — Begrip wetgevingshandeling — Artikel 289, lid 3, VWEU — Conclusies van de Europese Raad dwingend voor de Raad van de Europese Unie — Artikel 15, lid 1, en artikel 68 VWEU — Wezenlijke vormvoorschriften — Wijziging van het voorstel van de Europese Commissie — Vereiste van nieuwe raadpleging van het Europees Parlement en vereiste van unanimiteit binnen de Raad van de Europese Unie — Artikel 293 VWEU — Rechtszekerheidsbeginsel en evenredigheidsbeginsel)

4

2017/C 374/06

Zaak C-6/16: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 7 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État — Frankrijk) — Eqiom SAS, voorheen Holcim France SAS, Enka SA/Ministre des Finances et des Comptes publics (Prejudiciële verwijzing — Directe belastingen — Vrijheid van vestiging — Vrij verkeer van kapitaal — Bronbelasting — Richtlijn 90/435/EEG — Artikel 1, lid 2 — Artikel 5, lid 1 — Vrijstelling — Dividenden die een ingezeten dochteronderneming uitkeert aan een niet-ingezeten moedermaatschappij die direct of indirect in handen is van ingezetenen van een derde staat — Vermoeden — Belastingfraude, -ontwijking en -misbruik)

5

2017/C 374/07

Zaak C-174/16: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 7 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin — Duitsland) — H./Land Berlin (Prejudiciële verwijzing — Sociale politiek — Richtlijn 2010/18/EU — Herziene raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof — Clausule 5, punten 1 en 2 — Terugkeer uit ouderschapsverlof — Recht om terug te keren in dezelfde functie of in een gelijkwaardige of vergelijkbare functie — Ongewijzigd behoud van verworven rechten of rechten in wording — Ambtenaar van een deelstaat die bevorderd is tot ambtenaar op proef in een leidinggevende functie — Regeling van die lidstaat op grond waarvan de proeftijd van rechtswege en zonder mogelijkheid van verlenging eindigt na twee jaar, ook in het geval van afwezigheid wegens ouderschapsverlof — Onverenigbaarheid — Gevolgen)

5

2017/C 374/08

Zaak C-247/16: Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 7 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Hannover — Duitsland) — Heike Schottelius/Falk Seifert (Prejudiciële verwijzing — Consumentenbescherming — Richtlijn 1999/44/EG — Verkoop van en garanties voor consumptiegoederen — Begrip koopovereenkomst — Niet-toepasselijkheid van die richtlijn — Onbevoegdheid van het Hof)

6

2017/C 374/09

Zaak C-248/16: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 7 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof — Oostenrijk) — Austria Asphalt GmbH & Co OG/Bundeskartellanwalt [Prejudiciële verwijzing — Mededinging — Concentratie van ondernemingen — Verordening (EG) nr. 139/2004 — Artikel 3, lid 1, onder b), en lid 4 — Werkingssfeer — Begrip concentratie — Wijziging van de aard van de zeggenschap over een bestaande onderneming van uitsluitend naar gezamenlijk — Oprichting van een gemeenschappelijke onderneming die duurzaam alle functies van een zelfstandige economische eenheid vervult]

7

2017/C 374/10

Zaak C-506/16: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 7 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal da Relação do Porto — Portugal) — José Joaquim Neto de Sousa/Estado português (Prejudiciële verwijzing — Wettelijke aansprakelijkheidsverzekering voor motorrijtuigen — Richtlijn 72/166/EEG — Richtlijn 84/5/EEG — Richtlijn 90/232/EEG — Bestuurder verantwoordelijk voor het ongeval dat het overlijden van zijn echtgenote, inzittende van het voertuig, heeft veroorzaakt — Nationale wettelijke regeling die de vergoeding uitsluit van vermogensschade geleden door de voor het ongeval aansprakelijke bestuurder)

7

2017/C 374/11

Zaak C-559/16: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 7 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hamburg — Duitsland) — Birgit Bossen, Anja Bossen, Gudula Gräßmann/Brussels Airlines SA/NV (Prejudiciële verwijzing — Vervoer — Verordening (EG) nr. 261/2004 — Artikel 7, lid 1 — Gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten — Vlucht met verscheidene deeltrajecten — Begrip, afstand’ die in aanmerking moet worden genomen)

8

2017/C 374/12

Zaak C-270/17 PPU: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 10 augustus 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de rechtbank Amsterdam — Nederland) — Openbaar Ministerie/Tadas Tupikas (Prejudiciële verwijzing — Prejudiciële spoedprocedure — Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken — Europees aanhoudingsbevel — Kaderbesluit 2002/584/JBZ — Procedures van overlevering tussen de lidstaten — Voorwaarden voor tenuitvoerlegging — Gronden tot facultatieve weigering van de tenuitvoerlegging — Artikel 4 bis, lid 1, zoals voortvloeiend uit kaderbesluit 2009/299/JBZ — Aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd met het oog op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf — Begrip proces dat tot de beslissing heeft geleid — Betrokkene die in persoon is verschenen in eerste aanleg — Procedure in hoger beroep waarin de zaak opnieuw ten gronde is behandeld — Aanhoudingsbevel dat geen gegevens bevat aan de hand waarvan kan worden nagegaan of de rechten van verdediging van de veroordeelde in de procedure in hoger beroep zijn geëerbiedigd)

9

2017/C 374/13

Zaak C-271/17 PPU: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 10 augustus 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank Amsterdam — Nederland) — Tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd tegen Sławomir Andrzej Zdziaszek (Prejudiciële verwijzing — Prejudiciële spoedprocedure — Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken — Europees aanhoudingsbevel — Kaderbesluit 2002/584/JBZ — Procedures van overlevering tussen de lidstaten — Voorwaarden voor tenuitvoerlegging — Gronden tot facultatieve weigering van de tenuitvoerlegging — Artikel 4 bis, lid 1, zoals voortvloeiend uit kaderbesluit 2009/299/JBZ — Aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd met het oog op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf — Begrip proces dat tot de beslissing heeft geleid — Procedure waarbij eerder uitgesproken straffen worden gewijzigd — Vonnis waarbij straffen worden samengevoegd — Vonnis dat wordt gewezen zonder dat de betrokkene in persoon is verschenen — Veroordeelde die niet in persoon is verschenen op het proces in het kader van zijn oorspronkelijke veroordeling, noch in eerste aanleg noch in hoger beroep — Persoon die door een raadsman was verdedigd tijdens de procedure in hoger beroep — Aanhoudingsbevel dat geen gegevens hierover bevat — Consequenties voor de uitvoerende rechterlijke autoriteit)

10

2017/C 374/14

Zaak C-473/15: Beschikking van het Hof (Eerste kamer) van 6 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bezirksgericht Linz — Oostenrijk) — Peter Schotthöfer & Florian Steiner GbR/Eugen Adelsmayr (Prejudiciële verwijzing — Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof — Uitlevering van een onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie aan een derde land waar hij dreigt te worden onderworpen aan de doodstraf — Burgerschap van de Unie — Artikelen 18 en 21 VWEU — Artikel 19, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Bescherming tegen uitlevering)

11

2017/C 374/15

Zaak C-87/17 P: Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 5 juli 2017 — CBA Spielapparate- und Restaurantbetriebs GmbH/Hof van Justitie van de Europese Unie (Hogere voorziening — Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof — Beroep tot schadevergoeding — Vermeende niet-verenigbaarheid met het Unierecht van de Oostenrijkse regeling op het gebied van de belasting voor kansspelen — Ontbreken van voorlegging, door de nationale rechterlijke instanties, van een prejudiciële vraag aan het Hof — Kennelijke onbevoegdheid van de Unierechter)

11

2017/C 374/16

Gevoegde zaken C-177/17 en C-178/17: Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 7 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per il Piemonte — Italië) — Demarchi Gino S.a.s. (C-177/17), Graziano Garavaldi (C-178/17)/Ministero della Giustizia (Prejudiciële verwijzing — Artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Uitvoering van het Unierecht — Voldoende nauw verband — Ontbreken — Onbevoegdheid van het Hof)

12

2017/C 374/17

Zaak C-187/17: Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 7 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Općinski Sud u Vukovaru — Kroatië) — Rafaela Alandžak, Ljubica Alandžak, Rafo Alandžak/EUROHERC osiguranje — dioničko društvo za osiguranje imovine i osoba i druge poslove osiguranja (Prejudiciële verwijzing — Feiten en toepasselijke wetgeving van het hoofdgeding — Onvoldoende preciseringen — Kennelijke niet-ontvankelijkheid — Artikel 53, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof — Artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof)

12

2017/C 374/18

Zaak C-440/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Köln (Duitsland) op 20 juli 2017 — GS/Bundeszentralamt für Steuern

13

2017/C 374/19

Zaak C-454/17 P: Hogere voorziening ingesteld op 27 juli 2017 door Vincent Piessevaux tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 17 mei 2017 in zaak T-519/16, Vincent Piessevaux/Raad van de Europese Unie

14

2017/C 374/20

Zaak C-471/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg (Duitsland) op 7 augustus 2017 — Kreyenhop & Kluge GmbH & Co. KG/Hauptzollamt Hannover

15

2017/C 374/21

Zaak C-484/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 10 augustus 2017 — K tegen Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

15

2017/C 374/22

Zaak C-486/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per la Basilicata (Italië) op 10 augustus 2017 — Olympus Italia Srl/Istituto di Ricovero e Cura a Carattere Scientifico — Centro di Riferimento Oncologico della Basilicata di Rionero in Vulture (I.R.C.C.S. CROB)

16

2017/C 374/23

Zaak C-487/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 10 augustus 2017 — Strafzaak tegen Alfonso Verlezza e.a.

16

2017/C 374/24

Zaak C-488/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 10 augustus 2017 — Strafzaak tegen Carmelina Scaglione

17

2017/C 374/25

Zaak C-489/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 10 augustus 2017 — Strafzaak tegen MAD Srl

18

2017/C 374/26

Zaak C-494/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte di Appello di Trento (Italië) op 14 augustus 2017 — Ministero dell’Istruzione, dell’Università e della Ricerca — MIUR/Fabio Rossato, Conservatorio di Musica F.A. Bonporti

18

2017/C 374/27

Zaak C-509/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Arbeidshof te Antwerpen (België) op 21 augustus 2017 — Christa Plessers tegen PREFACO NV, Belgische Staat

19

2017/C 374/28

Zaak C-510/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Okresný súd Bratislava II (Slowakije) op 22 augustus 2017 — Strafzaak tegen ML

19

2017/C 374/29

Zaak C-528/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vrhovno sodišče Republike Slovenije (Slovenië) op 4 september 2017 — Milan Božičevič Ježovnik/Republiek Slovenië

20

2017/C 374/30

Zaak C-530/17 P: Hogere voorziening ingesteld op 7 september 2017 door Mykola Yanovych Azarov tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 7 juli 2017 in zaak T-215/15, M. Y. Azarov/Raad van de Europese Unie

21

2017/C 374/31

Zaak C-539/17 P: Hogere voorziening ingesteld op 13 september 2017 door Talanton AE — Symvouleftiki-Ekpaideftiki Etaireia Dianomon, Parochis Ypiresion Marketing kai Dioikisis Epicheiriseon tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 13 juli 2017 in zaak T-65/15, Talanton AE/Europese Commissie

22

2017/C 374/32

Zaak C-543/17: Beroep ingesteld op 15 september 2017 — Europese Commissie/Koninkrijk België

23

2017/C 374/33

Zaak C-663/15: Beschikking van de president van de Tweede kamer van het Hof van 14 juli 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Verwaltungsgerichtshof — Oostenrijk) — Umweltverband WWF Österreich/Landeshauptmann von Tirol

23

2017/C 374/34

Zaak C-275/16: Beschikking van de president van de Eerste kamer van het Hof van 14 juli 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio — Italië) — Comune di Balzola, Comune di Borgo San Martino, Comune di Camino, e.a./Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni, in aanwezigheid van: Poste Italiane SpA.

24

2017/C 374/35

Zaak C-475/16: Beschikking van de president van het Hof van 17 augustus 2017 — (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Protodikeio Rethymnis — Griekenland) — Strafzaak tegen K.

24

2017/C 374/36

Zaak C-255/17: Beschikking van de president van het Hof van 28 juli 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Amtsgericht Hamburg — Duitsland) — Bernhard Schloesser, Petra Noll/Société Air France SA

24

 

Gerecht

2017/C 374/37

Zaak T-564/10 RENV: Arrest van het Gerecht van 26 september 2017 — Quimitécnica.com en de Mello/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Europese markt voor fosfaten voor diervoerder — Geldboete die na een schikkingsprocedure hoofdelijk werd opgelegd — Gespreide betaling — Besluit waarbij het verstrekken van een bankgarantie van een bank met een langetermijnrating AA wordt gelast — Beroep tot nietigverklaring — Handeling waartegen kan worden opgekomen — Ontvankelijkheid — Motiveringsplicht — Evenredigheid)

25

2017/C 374/38

Zaak T-350/13: Arrest van het Gerecht van 20 september 2017 — Jordi Nogues/EUIPO — Grupo Osborne (BADTORO) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniebeeldmerk BADTORO — Oudere Uniewoordmerken en ouder nationaal beeldmerk TORO — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Overeenstemmende tekens — Soortgelijke waren en diensten — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009]

26

2017/C 374/39

Zaak T-214/15: Arrest van het Gerecht van 21 september 2017 — Novartis/EUIPO — Meda (Zymara) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniewoordmerk Zymara — Ouder Uniewoordmerk FEMARA — Relatieve weigeringsgrond — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Artikel 75 van verordening nr. 207/2009 — Artikel 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009]

26

2017/C 374/40

Zaak T-238/15: Arrest van het Gerecht van 21 september 2017 — Novartis/EUIPO — Meda (Zimara) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniewoordmerk Zimara — Ouder Uniewoordmerk FEMARA — Relatieve weigeringsgrond — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Artikel 75 van verordening nr. 207/2009 — Artikel 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009 — Verplichting om op het beroep in zijn geheel uitspraak te doen — Artikel 64, lid 1, eerste volzin, van verordening nr. 207/2009]

27

2017/C 374/41

Zaak T-386/15: Arrest van het Gerecht van 20 september 2017 — Jordi Nogues/EUIPO — Grupo Osborne (BADTORO) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniebeeldmerk BADTORO — Oudere Uniewoord- en beeldmerken TORO — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Overeenstemmende tekens — Soortgelijke waren en diensten — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Opschorting van de administratieve procedure — Regel 20, lid 7, onder c), van verordening (EG) nr. 2868/95]

28

2017/C 374/42

Zaak T-586/15: Arrest van het Gerecht van 22 september 2017 — Nara Tekstil Sanayi Ve Ticaret/EUIPO — NBC Fourth Realty (NaraMaxx) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniebeeldmerk NaraMaxx — Ouder nationaal woordmerk MAXX — Relatieve weigeringsgrond — Geen verwarringsgevaar — Geen overeenstemmende tekens — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009]

28

2017/C 374/43

Zaak T-609/15: Arrest van het Gerecht van 21 september 2017 — Repsol YPF/EUIPO — Basic (BASIC) [Uniemerk — Nietigheidsprocedure — Uniebeeldmerk BASIC — Oudere nationale handelsnamen basic en basic AG — Relatieve weigeringsgrond — Gebruik in het economisch verkeer van een teken met een meer dan alleen plaatselijke betekenis — Artikel 8, lid 4, en artikel 53, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009]

29

2017/C 374/44

Zaak T-682/15 P: Arrest van het Gerecht van 22 september 2017 — Wanègue/Comité van de Regio’s (Hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Arbeidsomstandigheden — Overuren — Chauffeur in rang AST 6 — Afschaffing van het recht op een forfaitaire vergoeding voor overuren — Equality of arms — Motiveringsplicht — Onjuiste rechtsopvattingen — Onjuiste opvatting van de feiten)

30

2017/C 374/45

Zaak T-83/16: Arrest van het Gerecht van 26 september 2017 — Banca Monte dei Paschi di Siena en Banca Widiba/EUIPO — ING-DIBa (WIDIBA) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniewoordmerk WIDIBA — Ouder nationaal woordmerk DiBa — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Niet-ontvankelijkheid van het beroep bij de kamer van beroep — Verzoek tot herstel in de vorige toestand — Zorgvuldigheidsplicht]

30

2017/C 374/46

Zaak T-84/16: Arrest van het Gerecht van 26 september 2017 — Banca Monte dei Paschi di Siena en Banca Widiba/EUIPO — ING-DIBa (widiba) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniebeeldmerk widiba — Ouder nationaal woordmerk DiBa — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Niet-ontvankelijkheid van het beroep bij de kamer van beroep — Verzoek tot herstel in de vorige toestand — Zorgvuldigheidsplicht]

31

2017/C 374/47

Zaak T-87/16: Arrest van het Gerecht van 21 september 2017 — Eurofast/Commissie (Financiële steun — Zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie — ASSET-overeenkomst — Besluit tot invordering door verrekening van bepaalde uitgekeerde bedragen na een financiële audit — Beroep tot nietigverklaring — Gewettigd vertrouwen — Arbitragebeding — Termijn voor het mededelen van het auditverslag — Beginsel van hoor en wederhoor — Subsidiabiliteit van kosten — Contractuele aansprakelijkheid)

31

2017/C 374/48

Zaak T-261/16: Arrest van het Gerecht van 21 september 2017 — Portugal/Commissie [ELGF en Elfpo — Uitgaven die zijn uitgesloten van financiering — Verordening (EG) nr. 1290/2005 — Regeling inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers — Verordeningen (EG) nr. 73/2009 en (EG) nr. 1122/2009 — Melkquotaregeling — Verordeningen (EG) nr. 1788/2003 en (EG) nr. 595/2004 — Vervanging van controles ter plaatse van landbouwbedrijven door administratieve controles]

32

2017/C 374/49

Zaak T-454/16: Arrest van het Gerecht van 22 september 2017 — Arrigoni/EUIPO — Arrigoni Battista (Arrigoni Valtaleggio) [Uniemerk — Nietigheidsprocedure — Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie — Beeldmerk Arrigoni Valtaleggio — Ouder nationaal beeldmerk ARRIGONI — Relatieve weigeringsgrond — Geen verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Normaal gebruik van het oudere merk — Artikel 57, leden 2 en 3, van verordening nr. 207/2009]

33

2017/C 374/50

Zaak T-501/16 RENV: Arrest van het Gerecht van 22 september 2017 — D’Agostino/Commissie (Openbare dienst — Arbeidscontractanten — Artikel 3 bis van de RAP — Niet-verlenging van de overeenkomst — Artikelen 12 bis en 24 van het Statuut — Zorgplicht — Dienstbelang)

33

2017/C 374/51

Zaak T-620/16: Arrest van het Gerecht van 21 september 2017 — The Logistical Approach/EUIPO — Idea Groupe (Idealogistic) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniebeeldmerk Idealogistic — Ouder nationaal woordmerk idéa logistique — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Ambtshalve onderzoek van de feiten — Artikel 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009]

34

2017/C 374/52

Zaak T-789/16: Arrest van het Gerecht van 21 september 2017 — InvoiceAuction B2B/EUIPO (INVOICE AUCTION) [Uniemerk — Aanvraag voor Uniebeeldmerk INVOICE AUCTION — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009]

35

2017/C 374/53

Zaak T-510/17: Beroep ingesteld op 4 augustus 2017 — Del Valle Ruiz e.a./Commissie en GAR

35

2017/C 374/54

Zaak T-514/17: Beroep ingesteld op 3 augustus 2017 — Garriga Sadurní en Martí Fonts/GAR

36

2017/C 374/55

Zaak T-515/17: Beroep ingesteld op 3 augustus 2017 — Sánchez Valverde e Hijos/GAR

37

2017/C 374/56

Zaak T-518/17: Beroep ingesteld op 8 augustus 2017 — Olarreaga Marques en Saralegui Reyzabal/GAR

37

2017/C 374/57

Zaak T-523/17: Beroep ingesteld op 7 augustus 2017 — Eleveté Invest Group e.a./Commissie en GAR

38

2017/C 374/58

Zaak T-563/17: Beroep ingesteld op 16 augustus 2017 — Gayalex Proyectos/GAR

39

2017/C 374/59

Zaak T-566/17: Beroep ingesteld op 21 augustus 2017 — Molina García/GAR

39

2017/C 374/60

Zaak T-573/17: Beroep ingesteld op 17 augustus 2017 — Inversiones Flandes e.a./GAR

40

2017/C 374/61

Zaak T-581/17: Beroep ingesteld op 25 augustus 2017 — Asics/EUIPO — Van Lieshout textile Agenturen (Weergave van vier kruisende lijnen)

40

2017/C 374/62

Zaak T-582/17: Beroep ingesteld op 22 augustus 2017 — Boshab e.a./Raad

41

2017/C 374/63

Zaak T-584/17: Beroep ingesteld op 24 augustus 2017 — Primart/EUIPO — Bolton Cile España (PRIMART Marek Łukasiewicz)

42

2017/C 374/64

Zaak T-592/17: Beroep ingesteld op 2 augustus 2017 — Serra Noguera e.a./GAR

42

2017/C 374/65

Zaak T-601/17: Beroep ingesteld op 31 augustus 2017 — Rubik’s Brand/EUIPO — Simba Toys (Vorm van een kubus)

43

2017/C 374/66

Zaak T-605/17: Beroep ingesteld op 1 september 2017 — CX/Commissie

44

2017/C 374/67

Zaak T-611/17: Beroep ingesteld op 7 september 2017 — All Star/EUIPO — Carrefour Hypermarchés (Vorm van een schoenzool)

45

2017/C 374/68

Zaak T-614/17: Beroep ingesteld op 7 september 2017 — Bonnafous/EACEA

45

2017/C 374/69

Zaak T-621/17: Beroep ingesteld op 14 september 2017 — Taminco en Arysta LifeScience Great Britain/EFSA

46

2017/C 374/70

Zaak T-625/17: Beroep ingesteld op 15 september 2017 — Vallina Fonseca/GAR

47

2017/C 374/71

Zaak T-628/17: Beroep ingesteld op 18 september 2017 — Aeris Invest/Commissie en GAR

48

2017/C 374/72

Zaak T-630/17: Beroep ingesteld op 19 september 2017 — Top Cable/Commissie en GAR

48

2017/C 374/73

Zaak T-644/17: Beroep ingesteld op 20 september 2017 — DNV GL/EUIPO (Sustainablel)

49

2017/C 374/74

Zaak T-650/17: Beroep ingesteld op 25 september 2017 — Jinan Meide Casting/Commissie

49


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2017/C 374/01)

Laatste publicatie

PB C 369 van 30.10.2017

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 357 van 23.10.2017

PB C 347 van 16.10.2017

PB C 338 van 9.10.2017

PB C 330 van 2.10.2017

PB C 318 van 25.9.2017

PB C 309 van 18.9.2017

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/2


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 september 2017 — Intel Corp./Europese Commissie, Association for Competitive Technology, Inc., Union fédérale des consommateurs — Que choisir (UFC — Que choisir)

(Zaak C-413/14 P) (1)

([Hogere voorziening - Artikel 102 VWEU - Misbruik van machtspositie - Getrouwheidskorting - Bevoegdheid van de Commissie - Verordening (EG) nr. 1/2003 - Artikel 19])

(2017/C 374/02)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Intel Corp. (vertegenwoordigers: D. Beard, QC, A. Parr en R. Mackenzie, solicitors)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: T. Christoforou, V. Di Bucci, M. Kellerbauer en N. Khan, gemachtigden), Association for Competitive Technology Inc. (vertegenwoordiger: J.-F. Bellis, advocaat), Union fédérale des consommateurs — Que choisir (UFC — Que choisir)

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 12 juni 2014, Intel/Commissie (T-286/09, EU:T:2014:547), wordt vernietigd.

2)

De zaak wordt terugverwezen naar het Gerecht van de Europese Unie.

3)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


(1)  PB C 295 van 10.11.2014.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/2


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 7 september 2017 — Franse Republiek/Carl Schlyter, Europese Commissie, Republiek Finland, Koninkrijk Zweden

(Zaak C-331/15 P) (1)

([Hogere voorziening - Recht van toegang van het publiek tot documenten van de instellingen van de Europese Unie - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Artikel 4, lid 2, derde streepje - Uitzonderingen op het recht van toegang tot documenten - Bescherming van het doel van onderzoeken - Richtlijn 98/34/EG - Artikelen 8 en 9 - Uitvoerig gemotiveerde mening van de Europese Commissie over een ontwerp voor een technisch voorschrift - Weigering van toegang])

(2017/C 374/03)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Franse Republiek (vertegenwoordigers: D. Colas, G. de Bergues, B. Fodda en F. Fize, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van de verzoekende partij: Tsjechische Republiek (vertegenwoordigers: M. Smolek, T. Müller, J. Vláčil en D. Hadroušek, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Carl Schlyter (vertegenwoordigers: S. Schubert, Rechtsanwalt, en O. W. Brouwer, advocaat), Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Baquero Cruz, A. Tokár en F. Clotuche-Duvieusart, gemachtigden), Republiek Finland (vertegenwoordiger: S. Hartikainen, gemachtigde), Koninkrijk Zweden (vertegenwoordigers: C. Meyer-Seitz, N. Otte Widgren, U. Persson, A. Falk, E. Karlsson en L. Swedenborg, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

De Franse Republiek, Carl Schlyter en de Europese Commissie dragen hun eigen kosten.

3)

De Tsjechische Republiek draagt haar eigen kosten.

4)

De Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 311 van 21.9.2015.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/3


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 7 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf — Duitsland) — Hüttenwerke Krupp Mannesmann GmbH/Hauptzollamt Duisburg

(Zaak C-465/15) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Fiscale bepalingen - Heffing van belasting over energieproducten en elektriciteit - Richtlijn 2003/96/EG - Werkingssfeer - Artikel 2, lid 4, onder b) - Elektriciteit die voornamelijk wordt gebruikt voor chemische reductie - Begrip])

(2017/C 374/04)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Düsseldorf

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Hüttenwerke Krupp Mannesmann GmbH

Verwerende partij: Hauptzollamt Duisburg

Dictum

Artikel 2, lid 4, onder b), derde streepje, van richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit, moet aldus worden uitgelegd dat de elektriciteit die wordt verbruikt voor de werking van compressoren voor het genereren van perslucht die vervolgens wordt gebruikt in een hoogoven in het productieproces van ruwijzer door chemische reductie van ijzererts, geen elektriciteit is die „voornamelijk wordt gebruikt voor chemische reductie” in de zin van die bepaling.


(1)  PB C 398 van 30.11.2015.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/4


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 september 2017 — Slowaakse Republiek (C-643/15) en Hongarije (C-647/15)/Raad van de Europese Unie

(Gevoegde zaken C-643/15 en C-647/15) (1)

((Beroep tot nietigverklaring - Besluit (EU) 2015/1601 - Voorlopige maatregelen op het gebied van internationale bescherming ten gunste van de Helleense Republiek en van de Italiaanse Republiek - Noodsituatie ten gevolge van een plotselinge toestroom van onderdanen van derde landen op het grondgebied van bepaalde lidstaten - Herplaatsing van die onderdanen op het grondgebied van de andere lidstaten - Toegewezen herplaatsingen - Artikel 78, lid 3, VWEU - Rechtsgrondslag - Toepassingsvoorwaarden - Begrip „wetgevingshandeling” - Artikel 289, lid 3, VWEU - Conclusies van de Europese Raad dwingend voor de Raad van de Europese Unie - Artikel 15, lid 1, en artikel 68 VWEU - Wezenlijke vormvoorschriften - Wijziging van het voorstel van de Europese Commissie - Vereiste van nieuwe raadpleging van het Europees Parlement en vereiste van unanimiteit binnen de Raad van de Europese Unie - Artikel 293 VWEU - Rechtszekerheidsbeginsel en evenredigheidsbeginsel))

(2017/C 374/05)

Procestaal: Slowaaks en Hongaars

Partijen

Verzoekende partijen: Slowaakse Republiek (vertegenwoordiger: Ministerstvo spravodlivosti Slovenskej republiky) (C-643/15), Hongarije (C-647/15) (vertegenwoordigers: M. Z. Fehér en G. Koós, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verzoekende partijen: Republiek Polen (vertegenwoordigers: B. Majczyna en M. Kamejsza, gemachtigden)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Chavrier, K. Pleśniak, N. Pethő en Z. Kupčová, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk België (vertegenwoordigers: J. Van Holm, M. Jacobs en C. Pochet, gemachtigden), Bondsrepubliek Duitsland [vertegenwoordigers: T. Henze, R. Kanitz en J. Möller (C-647/15), gemachtigden], Helleense Republiek (vertegenwoordigers: M. Michelogiannaki en A. Samoni-Rantou, gemachtigden), Franse Republiek (vertegenwoordigers: D. Colas, F.-X. Bréchot en E. Armoet, gemachtigden), Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri, gemachtigde, bijgestaan door L. D’Ascia, avvocato dello Stato), Groothertogdom Luxemburg (vertegenwoordigers: A. Germeaux, C. Schiltz en D. Holderer, gemachtigden), Koninkrijk Zweden (vertegenwoordigers: A. Falk, C. Meyer-Seitz, U. Persson, O. Widgren, E. Karlsson en L. Swedenborg, gemachtigden), Europese Commissie [vertegenwoordigers: M. Condou-Durande en K. Talabér-Ritz (C-647/15), J. Baquero Cruz, A. Tokár (C-643/15) en G. Wils, gemachtigden]

Dictum

1)

De beroepen worden verworpen.

2)

De Slowaakse Republiek en Hongarije worden verwezen in hun eigen kosten en in die van de Raad van de Europese Unie.

3)

Het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, de Helleense Republiek, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg, de Republiek Polen, het Koninkrijk Zweden en de Commissie zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 38 van 1.2.2016.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/5


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 7 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État — Frankrijk) — Eqiom SAS, voorheen Holcim France SAS, Enka SA/Ministre des Finances et des Comptes publics

(Zaak C-6/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Directe belastingen - Vrijheid van vestiging - Vrij verkeer van kapitaal - Bronbelasting - Richtlijn 90/435/EEG - Artikel 1, lid 2 - Artikel 5, lid 1 - Vrijstelling - Dividenden die een ingezeten dochteronderneming uitkeert aan een niet-ingezeten moedermaatschappij die direct of indirect in handen is van ingezetenen van een derde staat - Vermoeden - Belastingfraude, -ontwijking en -misbruik))

(2017/C 374/06)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d’État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Eqiom SAS, voorheen Holcim France SAS, Enka SA

Verwerende partij: Ministre des Finances et des Comptes publics

Dictum

Artikel 1, lid 2, van richtlijn 90/435/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten, zoals gewijzigd bij richtlijn 2003/123/EG van de Raad van 22 december 2003, alsmede artikel 49 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale wettelijke belastingregeling als die in het hoofdgeding, volgens welke als voorwaarde voor het belastingvoordeel van artikel 5, lid 1, van deze richtlijn — namelijk vrijstelling van bronbelasting voor winstuitkeringen van een ingezeten dochteronderneming aan een niet-ingezeten moedermaatschappij wanneer deze moedermaatschappij direct of indirect wordt gecontroleerd door een of meer ingezetenen van een derde staat — geldt dat deze moedermaatschappij aantoont dat de keten van deelnemingen niet als voornaamste doel of als een van haar voornaamste doelen heeft, voordeel te halen uit deze vrijstelling.


(1)  PB C 106 van 21.3.2016.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/5


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 7 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin — Duitsland) — H./Land Berlin

(Zaak C-174/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Sociale politiek - Richtlijn 2010/18/EU - Herziene raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof - Clausule 5, punten 1 en 2 - Terugkeer uit ouderschapsverlof - Recht om terug te keren in dezelfde functie of in een gelijkwaardige of vergelijkbare functie - Ongewijzigd behoud van verworven rechten of rechten in wording - Ambtenaar van een deelstaat die bevorderd is tot ambtenaar op proef in een leidinggevende functie - Regeling van die lidstaat op grond waarvan de proeftijd van rechtswege en zonder mogelijkheid van verlenging eindigt na twee jaar, ook in het geval van afwezigheid wegens ouderschapsverlof - Onverenigbaarheid - Gevolgen))

(2017/C 374/07)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Berlin

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: H.

Verwerende partij: Land Berlin

Dictum

1)

Clausule 5, punten 1 en 2, van de herziene raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 2010/18/EU van de Raad van 8 maart 2010 tot uitvoering van de door BUSINESSEUROPE, UEAPME, het CEEP en het EVV gesloten herziene raamovereenkomst en tot intrekking van richtlijn 96/34/EG, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling zoals die in het hoofdgeding, die voor een definitieve bevordering in een leidinggevende functie bij de overheid vereist dat de geselecteerde kandidaat eerst met succes een proeftijd van twee jaar in die functie vervult, en op grond waarvan die proeftijd in het geval dat een dergelijke kandidaat tijdens het grootste deel daarvan met ouderschapsverlof was en dit nog steeds is, van rechtswege en zonder mogelijkheid van verlenging eindigt na deze periode van twee jaar, waardoor de betrokkene bij zijn terugkeer uit ouderschapsverlof opnieuw de zowel in statutaire rang als op het vlak van beloning lagere functie krijgt die hij vervulde voordat hij tot die proeftijd werd toegelaten. Deze aantasting van die clausule kan niet worden gerechtvaardigd door de doelstelling van die proeftijd, namelijk de geschiktheid voor de vacante leidinggevende functie beoordelen.

2)

Het staat aan de verwijzende rechter om, desgevallend door de nationale regeling aan de orde in het hoofdgeding buiten toepassing te laten, na te gaan of, zoals vereist door clausule 5, punt 1, van de herziene raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 2010/18, het betrokken Land in zijn hoedanigheid van werkgever, in omstandigheden zoals die in het hoofdgeding, objectief niet in staat was om betrokkene na afloop van haar ouderschapsverlof te laten terugkeren in dezelfde functie en, indien dat het geval is, om erop toe te zien dat zij een gelijkwaardige of vergelijkbare functie krijgt in overeenstemming met haar arbeidsovereenkomst of arbeidsbetrekking, zonder dat voor die functietoewijzing voorafgaand een nieuwe selectieprocedure wordt georganiseerd. Het staat eveneens aan die rechter erop toe te zien dat betrokkene na afloop van dit ouderschapsverlof in haar oude of nieuw toegewezen functie een proeftijd kan vervullen in omstandigheden die beantwoorden aan de in clausule 5, punt 2, van deze herziene raamovereenkomst neergelegde vereisten.


(1)  PB C 232 van 27.6.2016.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/6


Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 7 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Hannover — Duitsland) — Heike Schottelius/Falk Seifert

(Zaak C-247/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Consumentenbescherming - Richtlijn 1999/44/EG - Verkoop van en garanties voor consumptiegoederen - Begrip „koopovereenkomst” - Niet-toepasselijkheid van die richtlijn - Onbevoegdheid van het Hof))

(2017/C 374/08)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Hannover

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Heike Schottelius

Verwerende partij: Falk Seifert

Dictum

Het Hof van Justitie van de Europese Unie is onbevoegd om de door het Landgericht Hannover (rechter in eerste aanleg Hannover, Duitsland) bij beslissing van 22 april 2016 gestelde prejudiciële vraag te beantwoorden.


(1)  PB C 279 van 1.8.2016.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/7


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 7 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof — Oostenrijk) — Austria Asphalt GmbH & Co OG/Bundeskartellanwalt

(Zaak C-248/16) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Mededinging - Concentratie van ondernemingen - Verordening (EG) nr. 139/2004 - Artikel 3, lid 1, onder b), en lid 4 - Werkingssfeer - Begrip „concentratie” - Wijziging van de aard van de zeggenschap over een bestaande onderneming van uitsluitend naar gezamenlijk - Oprichting van een gemeenschappelijke onderneming die duurzaam alle functies van een zelfstandige economische eenheid vervult])

(2017/C 374/09)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberster Gerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Austria Asphalt GmbH & Co OG

Verwerende partij: Bundeskartellanwalt

Dictum

Artikel 3 van verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de „EG-concentratieverordening”) dient aldus te worden uitgelegd dat een concentratie slechts tot stand komt na wijziging van de aard van de zeggenschap die wordt uitgeoefend over een bestaande onderneming van een uitsluitende in een gedeelde zeggenschap, indien de gemeenschappelijke onderneming die uit een dergelijke transactie voortkomt duurzaam alle functies van een zelfstandige economische eenheid vervult.


(1)  PB C 260 van 18.7.2016.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/7


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 7 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal da Relação do Porto — Portugal) — José Joaquim Neto de Sousa/Estado português

(Zaak C-506/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Wettelijke aansprakelijkheidsverzekering voor motorrijtuigen - Richtlijn 72/166/EEG - Richtlijn 84/5/EEG - Richtlijn 90/232/EEG - Bestuurder verantwoordelijk voor het ongeval dat het overlijden van zijn echtgenote, inzittende van het voertuig, heeft veroorzaakt - Nationale wettelijke regeling die de vergoeding uitsluit van vermogensschade geleden door de voor het ongeval aansprakelijke bestuurder))

(2017/C 374/10)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Tribunal da Relação do Porto

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: José Joaquim Neto de Sousa

Verwerende partij: Estado português

Dictum

Richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid, de Tweede richtlijn 84/5/EEG van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, zoals gewijzigd bij richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005, en de Derde richtlijn 90/232/EEG van de Raad van 14 mei 1990 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, moeten in die zin worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan nationale wetgeving op grond waarvan de bestuurder van een motorvoertuig, die wegens schuld aansprakelijk is voor een verkeersongeval ten gevolge waarvan zijn echtgenote, inzittende van het voertuig, is overleden, geen recht heeft op vergoeding van vermogensschade die hij als gevolg van dit overlijden heeft geleden.


(1)  PB C 454 van 5.12.2016.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/8


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 7 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hamburg — Duitsland) — Birgit Bossen, Anja Bossen, Gudula Gräßmann/Brussels Airlines SA/NV

(Zaak C-559/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Vervoer - Verordening (EG) nr. 261/2004 - Artikel 7, lid 1 - Gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten - Vlucht met verscheidene deeltrajecten - Begrip, afstand’ die in aanmerking moet worden genomen))

(2017/C 374/11)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Amtsgericht Hamburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Birgit Bossen, Anja Bossen, Gudula Gräßmann

Verwerende partij: Brussels Airlines SA/NV

Dictum

Artikel 7, lid 1, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, moet aldus worden uitgelegd dat met het begrip „afstand” in het geval van vluchten met rechtstreekse aansluitingen enkel de volgens de groot-cirkelmethode vast te stellen afstand tussen de luchthaven van het eerste vertrek en de eindbestemming wordt bedoeld, ongeacht de daadwerkelijk afgelegde vluchtafstand.


(1)  PB C 53 van 20.02.2017.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/9


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 10 augustus 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de rechtbank Amsterdam — Nederland) — Openbaar Ministerie/Tadas Tupikas

(Zaak C-270/17 PPU) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Prejudiciële spoedprocedure - Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken - Europees aanhoudingsbevel - Kaderbesluit 2002/584/JBZ - Procedures van overlevering tussen de lidstaten - Voorwaarden voor tenuitvoerlegging - Gronden tot facultatieve weigering van de tenuitvoerlegging - Artikel 4 bis, lid 1, zoals voortvloeiend uit kaderbesluit 2009/299/JBZ - Aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd met het oog op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf - Begrip „proces dat tot de beslissing heeft geleid” - Betrokkene die in persoon is verschenen in eerste aanleg - Procedure in hoger beroep waarin de zaak opnieuw ten gronde is behandeld - Aanhoudingsbevel dat geen gegevens bevat aan de hand waarvan kan worden nagegaan of de rechten van verdediging van de veroordeelde in de procedure in hoger beroep zijn geëerbiedigd))

(2017/C 374/12)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank Amsterdam

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Openbaar Ministerie

Verwerende partij: Tadas Tupikas

Dictum

Wanneer de uitvaardigende lidstaat een strafrechtelijke procedure heeft ingesteld die meerdere instanties omvat en aldus aanleiding kan geven tot opeenvolgende rechterlijke beslissingen waarvan ten minste een bij verstek is gewezen, moet het begrip „proces dat tot de beslissing heeft geleid” in de zin van artikel 4 bis, lid 1, van kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten, zoals gewijzigd bij kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van 26 februari 2009, in die zin worden uitgelegd dat hiermee enkel de instantie wordt bedoeld die heeft geleid tot de beslissing waarbij definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en zijn veroordeling tot een straf, zoals een vrijheidsbenemende maatregel, nadat de zaak, in feite en in rechte, opnieuw ten gronde is behandeld.

Een procedure in hoger beroep zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, valt in beginsel onder dit begrip. Het is echter aan de verwijzende rechter om zich ervan te vergewissen dat deze de hiervoor genoemde kenmerken bezit.


(1)  PB C 277 van 21.8.2017.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/10


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 10 augustus 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank Amsterdam — Nederland) — Tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd tegen Sławomir Andrzej Zdziaszek

(Zaak C-271/17 PPU) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Prejudiciële spoedprocedure - Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken - Europees aanhoudingsbevel - Kaderbesluit 2002/584/JBZ - Procedures van overlevering tussen de lidstaten - Voorwaarden voor tenuitvoerlegging - Gronden tot facultatieve weigering van de tenuitvoerlegging - Artikel 4 bis, lid 1, zoals voortvloeiend uit kaderbesluit 2009/299/JBZ - Aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd met het oog op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf - Begrip „proces dat tot de beslissing heeft geleid” - Procedure waarbij eerder uitgesproken straffen worden gewijzigd - Vonnis waarbij straffen worden samengevoegd - Vonnis dat wordt gewezen zonder dat de betrokkene in persoon is verschenen - Veroordeelde die niet in persoon is verschenen op het proces in het kader van zijn oorspronkelijke veroordeling, noch in eerste aanleg noch in hoger beroep - Persoon die door een raadsman was verdedigd tijdens de procedure in hoger beroep - Aanhoudingsbevel dat geen gegevens hierover bevat - Consequenties voor de uitvoerende rechterlijke autoriteit))

(2017/C 374/13)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank Amsterdam

Partij in het hoofdgeding

Sławomir Andrzej Zdziaszek

Dictum

1)

Het begrip „proces dat tot de beslissing heeft geleid” in de zin van artikel 4 bis, lid 1, van kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten, moet aldus worden uitgelegd dat het niet alleen ziet op de instantie waarin de beslissing in hoger beroep is gegeven, wanneer daarin na een nieuwe behandeling van de zaak ten gronde definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene, maar ook op een latere procedure — zoals die waarin het verzamelvonnis is gewezen dat in het hoofdgeding aan de orde is –waarin de beslissing is gegeven waarbij de hoogte van de aanvankelijk opgelegde straf onherroepelijk is gewijzigd, voor zover de autoriteit die laatstbedoelde beslissing heeft vastgesteld, in dit verband over een zekere mate van beoordelingsbevoegdheid beschikte.

2)

Kaderbesluit 2002/584, zoals gewijzigd bij kaderbesluit 2009/299, moet aldus worden uitgelegd dat in het geval waarin de betrokkene niet in persoon is verschenen in de relevante procedure, of in voorkomend geval de relevante procedures, voor de toepassing van artikel 4 bis, lid 1, van dit kaderbesluit, zoals gewijzigd, en waarin noch de gegevens op het formulier met het uniforme model voor het Europees aanhoudingsbevel dat staat in de bijlage bij dit kaderbesluit, noch de gegevens die zijn verkregen overeenkomstig artikel 15, lid 2, van dat kaderbesluit, zoals gewijzigd, voldoende informatie verschaffen om vast te stellen dat een van de situaties als bedoeld in artikel 4 bis, lid 1, onder a) tot en met d), van kaderbesluit 2002/584, zoals gewijzigd, zich voordoet, de uitvoerende rechterlijke autoriteit de mogelijkheid heeft om de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel te weigeren.

Niettemin belet dit kaderbesluit, zoals gewijzigd, deze autoriteit niet om rekening te houden met alle omstandigheden die de betrokken zaak kenmerken, om zich ervan te vergewissen dat de rechten van verdediging van de betrokkene tijdens de relevante procedure of procedures zijn geëerbiedigd.


(1)  PB C 277 van 21.8.2017.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/11


Beschikking van het Hof (Eerste kamer) van 6 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bezirksgericht Linz — Oostenrijk) — Peter Schotthöfer & Florian Steiner GbR/Eugen Adelsmayr

(Zaak C-473/15) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Uitlevering van een onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie aan een derde land waar hij dreigt te worden onderworpen aan de doodstraf - Burgerschap van de Unie - Artikelen 18 en 21 VWEU - Artikel 19, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Bescherming tegen uitlevering))

(2017/C 374/14)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bezirksgericht Linz

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Peter Schotthöfer & Florian Steiner GbR

Verwerende partij: Eugen Adelsmayr

Dictum

Artikel 19, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie moet aldus worden uitgelegd dat een verzoek van een derde land om uitlevering van een Unieburger die zijn vrijheid van verkeer uitoefent en zijn lidstaat van herkomst verlaat teneinde op het grondgebied van een andere lidstaat te verblijven, door laatstgenoemde lidstaat moet worden afgewezen wanneer deze burger ernstig gevaar loopt in het geval van uitlevering aan de doodstraf te worden onderworpen.


(1)  PB C 406 van 7.12.2015.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/11


Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 5 juli 2017 — CBA Spielapparate- und Restaurantbetriebs GmbH/Hof van Justitie van de Europese Unie

(Zaak C-87/17 P) (1)

((Hogere voorziening - Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Beroep tot schadevergoeding - Vermeende niet-verenigbaarheid met het Unierecht van de Oostenrijkse regeling op het gebied van de belasting voor kansspelen - Ontbreken van voorlegging, door de nationale rechterlijke instanties, van een prejudiciële vraag aan het Hof - Kennelijke onbevoegdheid van de Unierechter))

(2017/C 374/15)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: CBA Spielapparate- und Restaurantbetriebs GmbH (vertegenwoordiger: A. Schuster, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Hof van Justitie van de Europese Unie

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

CBA Spielapparate- und Restaurantbetriebs GmbH draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 277 van 21.08.2017.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/12


Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 7 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per il Piemonte — Italië) — Demarchi Gino S.a.s. (C-177/17), Graziano Garavaldi (C-178/17)/Ministero della Giustizia

(Gevoegde zaken C-177/17 en C-178/17) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Uitvoering van het Unierecht - Voldoende nauw verband - Ontbreken - Onbevoegdheid van het Hof))

(2017/C 374/16)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per il Piemonte

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Demarchi Gino S.a.s. (C-177/17), Graziano Garavaldi (C-178/17)

Verwerende partij: Ministero della Giustizia

Dictum

Het Hof van Justitie van de Europese Unie is kennelijk onbevoegd om antwoord te geven op de prejudiciële vraag die het Tribunale Amministrativo Regionale per il Piemonte (regionale bestuursrechtbank Piemonte, Italië) bij beslissingen van 11 januari 2017 heeft gesteld.


(1)  PB C 277 van 21.8.2017.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/12


Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 7 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Općinski Sud u Vukovaru — Kroatië) — Rafaela Alandžak, Ljubica Alandžak, Rafo Alandžak/EUROHERC osiguranje — dioničko društvo za osiguranje imovine i osoba i druge poslove osiguranja

(Zaak C-187/17) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Feiten en toepasselijke wetgeving van het hoofdgeding - Onvoldoende preciseringen - Kennelijke niet-ontvankelijkheid - Artikel 53, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof))

(2017/C 374/17)

Procestaal: Kroatisch

Verwijzende rechter

Općinski Sud u Vukovaru

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Rafaela Alandžak, Ljubica Alandžak, Rafo Alandžak

Verwerende partij: EUROHERC osiguranje — dioničko društvo za osiguranje imovine i osoba i druge poslove osiguranja

Dictum

Het verzoek om een prejudiciële beslissing dat Općinski Sud u Vukovaru (rechtbank voor de stad Vukovar, Kroatië) bij beslissing van 5 april 2017 heeft ingediend is kennelijk niet-ontvankelijk.


(1)  PB C 168 van 29.5.2017.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/13


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Köln (Duitsland) op 20 juli 2017 — GS/Bundeszentralamt für Steuern

(Zaak C-440/17)

(2017/C 374/18)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Köln

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: GS

Verwerende partij: Bundeszentralamt für Steuern

Prejudiciële vragen

I)

Verzet artikel 49 VWEU, gelezen in samenhang met artikel 54 VWEU, zich tegen een nationale fiscale bepaling zoals die in het hoofdgeding, die een buitenlandse moedermaatschappij waarvan de enige aandeelhouder een in het binnenland gevestigde kapitaalvennootschap is, ontheffing van vermogensbelasting over winstuitkeringen ontzegt,

indien daarin een deelneming wordt gehouden door personen die geen recht op teruggaaf of vrijstelling zouden hebben wanneer zij die inkomsten direct zouden verwerven, en de door de buitenlandse vennootschap in het desbetreffende boekjaar gerealiseerde bruto-inkomsten niet afkomstig zijn uit een eigen economische activiteit, en

1.

er voor deze inkomsten geen economische of andere relevante redenen zijn om een buitenlandse moedermaatschappij in te schakelen of

2.

de buitenlandse vennootschap niet aan het algemene economische verkeer deelneemt met bedrijfsmatige activiteiten die bij haar bedrijfsdoelstelling passen,

terwijl voor in het binnenland gevestigde moedermaatschappijen ontheffing van de vermogensbelasting wel mogelijk is zonder dat de bovengenoemde voorwaarden daarbij bepalend zijn?

II)

Dient artikel 1, lid 2, van de moeder-dochter-richtlijn (1) aldus te worden uitgelegd dat deze bepaling zich ertegen verzet dat een lidstaat een regeling vaststelt die een buitenlandse moedermaatschappij waarvan de enige aandeelhouder een in het binnenland gevestigde vennootschap is, ontheffing van vermogensbelasting over winstuitkeringen ontzegt,

indien daarin een deelneming wordt gehouden door personen die geen recht op teruggaaf of vrijstelling zouden hebben wanneer zij die inkomsten direct zouden verwerven, en de door de buitenlandse vennootschap in het desbetreffende boekjaar gerealiseerde bruto-inkomsten niet afkomstig zijn uit een eigen economische activiteit, en

1.

er voor deze inkomsten geen economische of andere relevante redenen zijn om een buitenlandse moedermaatschappij in te schakelen of

2.

de buitenlandse vennootschap niet aan het algemene economische verkeer deelneemt met bedrijfsmatige activiteiten die bij haar bedrijfsdoelstelling passen?


(1)  Richtlijn 2011/96/EU van de Raad van 30 november 2011 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (PB 2011, L 345, blz. 8); voorheen richtlijn 90/435/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (PB 1990, L 225, blz. 6).


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/14


Hogere voorziening ingesteld op 27 juli 2017 door Vincent Piessevaux tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 17 mei 2017 in zaak T-519/16, Vincent Piessevaux/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-454/17 P)

(2017/C 374/19)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Vincent Piessevaux (vertegenwoordiger: L. Ponteville, advocaat)

Andere partij in de procedure: Raad van de Europese Unie

Conclusies

vernietiging van het arrest van het Gerecht van 17 mei 2017 in zaak T-519/16;

toewijzing van de door rekwirant bij het Gerecht ingediende vorderingen;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de beide instanties.

Middelen en voornaamste argumenten

Het eerste middel van de hogere voorziening is ontleend aan schending van het beginsel van gelijke behandeling, van artikel 77 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en van artikel 11, lid 2, van bijlage VII bij dat Statuut. Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de exceptie van onwettigheid van mededeling aan het personeel 113/11 van het TABG van de Raad af te wijzen, waarbij een uitzondering wordt ingevoerd op artikel 9, derde alinea, derde volzin, van het besluit van de Raad van 11 oktober 2011 tot vaststelling van de algemene uitvoeringsbepalingen van de artikelen 11 en 12 van bijlage VIII bij het Statuut van de ambtenaren betreffende de overdracht van pensioenrechten (de „AUB 2011”). Volgens deze uitzondering blijven de op 29 april 2004 vastgestelde algemene uitvoeringsbepalingen (de „AUB 2004”) alleen gelden wanneer het TABG de betrokkene een voorstel voor extra pensioenjaren heeft gedaan en deze vóór de inwerkingtreding van de AUB 2011 daarmee heeft ingestemd. De reden die voor deze afwijzing is gegeven, en die is opgenomen in de punten 68 tot en met 71 van het bestreden arrest, is immers in strijd met het gelijkheidsbeginsel, met artikel 77 van het Ambtenarenstatuut en met artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij dat Statuut.

Het tweede middel van de hogere voorziening is ontleend aan een onjuiste opvatting van het eerste onderdeel van het derde middel tot nietigverklaring dat rekwirant had aangevoerd, aan schending van het vertrouwen dat de handelingen genieten, ontoereikende motivering en schending van het gelijkheidsbeginsel. Het oordeel van het Gerecht berust immers op de volgende onjuiste rechtsopvattingen:

in de punten 73, 74, 80 en 81 van het bestreden arrest, onjuiste opvatting van het eerste onderdeel van het derde middel tot nietigverklaring en schending van het vertrouwen dat aan rekwirants geschriften verschuldigd is, door ten onrechte te stellen dat hij zich had beroepen op schending van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen;

in de punten 73 tot en met 100 van het bestreden arrest, door in strijd met artikel 36 van het Statuut van het Hof niet te antwoorden op het eerste onderdeel van het derde middel tot nietigverklaring, dat gebaseerd is op schending van het beginsel van gelijke behandeling en niet op schending van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen;

in de punten 82 tot en met 100 van het bestreden arrest — voor het geval toch moet worden aangenomen dat de punten 82 tot en met 100, of een deel daarvan of bepaalde elementen daarvan, een antwoord vormen op het eerste onderdeel van het derde middel tot nietigverklaring — door de exceptie van onwettigheid af te wijzen van artikel 9, derde alinea, derde volzin, van de AUB 2011, die rekwirant had aangevoerd en was gebaseerd op schending van het gelijkheidsbeginsel.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/15


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg (Duitsland) op 7 augustus 2017 — Kreyenhop & Kluge GmbH & Co. KG/Hauptzollamt Hannover

(Zaak C-471/17)

(2017/C 374/20)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Hamburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Kreyenhop & Kluge GmbH & Co. KG

Verwerende partij: Hauptzollamt Hannover

Prejudiciële vraag

Zijn gebakken noedels „gedroogde” deegwaar in de zin van GN (1)-postonderverdeling 1902 3010?


(1)  Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB 1987, L 256, blz. 1).


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/15


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 10 augustus 2017 — K tegen Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

(Zaak C-484/17)

(2017/C 374/21)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: K

Verweerder: Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

Prejudiciële vraag

Dient artikel 15, eerste en vierde lid, van richtlijn 2003/86/EG van de Raad […] van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PB 2003, L 251, [blz. 12], met rectificatie in PB 2012, L 71, [blz. 55]) aldus te worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regel als aan de orde in het hoofdgeding, op grond waarvan een aanvraag voor een autonome verblijfstitel van een vreemdeling die langer dan vijf jaar uit hoofde van gezinshereniging rechtmatig op het grondgebied van een lidstaat verblijft, kan worden afgewezen wegens het niet hebben voldaan aan in het nationale recht gestelde integratievoorwaarden?


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per la Basilicata (Italië) op 10 augustus 2017 — Olympus Italia Srl/Istituto di Ricovero e Cura a Carattere Scientifico — Centro di Riferimento Oncologico della Basilicata di Rionero in Vulture (I.R.C.C.S. CROB)

(Zaak C-486/17)

(2017/C 374/22)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per la Basilicata

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Olympus Italia Srl

Verwerende partij: Istituto di Ricovero e Cura a Carattere Scientifico — Centro di Riferimento Oncologico della Basilicata di Rionero in Vulture (I.R.C.C.S. CROB)

Prejudiciële vraag

Verzetten de Unierechtelijke beginselen van de bescherming van het gewettigd vertrouwen en de rechtszekerheid, gelezen in samenhang met de grondbeginselen van het vrije verkeer van goederen, de vrijheid van vestiging en de vrije dienstverrichting, die zijn verankerd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), alsook de beginselen die daarvan zijn afgeleid, met name de gelijkheid van behandeling, het discriminatieverbod, het beginsel van wederzijdse erkenning, het evenredigheids- en het transparantiebeginsel, zoals daarnaar wordt verwezen in richtlijn 2014/24/EU (1), zich tegen een nationale wettelijke regeling, zoals de Italiaanse wettelijke regeling die voortvloeit uit de artikel 95, lid 10, juncto artikel 83, lid 9, van decreto legislativo nr. 50/2016, volgens welke het ontbreken in de economische offerte van de afzonderlijke vermelding van de kosten voor de veiligheid op het werk in een procedure voor de gunning van een overheidsopdracht hoe dan ook tot de uitsluiting van de betrokken onderneming leidt, zonder mogelijkheid de stukken aan te vullen of te verduidelijken, zelfs indien van deze verplichting tot afzonderlijke vermelding van die kosten geen sprake is in het voor de indiening van de offerte in te vullen formulier dat als bijlage daarbij ter beschikking stond, en ongeacht het feit dat de betrokken offerte wel degelijk voorzag in de middelen ter dekking van de minimumkosten met betrekking tot de veiligheid op het werk?


(1)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG (PB L 94, blz. 65).


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 10 augustus 2017 — Strafzaak tegen Alfonso Verlezza e.a.

(Zaak C-487/17)

(2017/C 374/23)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte suprema di cassazione

Partijen in de strafzaak

Alfonso Verlezza, Riccardo Traversa, Irene Cocco, Francesco Rando, Carmelina Scaglione, Francesco Rizzi, Antonio Giuliano, Enrico Giuliano, Refecta Srl, E. Giovi Srl, Vetreco Srl, SE.IN Srl

Prejudiciële vragen

1)

Moeten de bijlage bij besluit 2014/955/EU (1) en verordening (EU) nr. 1357/2014 (2), wat de indeling betreft van afval waaraan spiegelcodes zijn toegekend, aldus worden uitgelegd dat de producent van afval waarvan de samenstelling niet bekend is, dat afval vooraf dient te karakteriseren en, zo ja, in hoeverre?

2)

Moet het opsporen van gevaarlijke stoffen gebeuren volgens vooraf vastgestelde, uniforme methoden?

3)

Moeten gevaarlijke stoffen worden opgespoord aan de hand van een nauwkeurig en representatief onderzoek waarbij rekening wordt gehouden met de samenstelling van het afval indien die al bekend is of bij het karakteriseren ervan is vastgesteld, of kunnen gevaarlijke stoffen ook worden opgespoord aan de hand van op waarschijnlijkheid gebaseerde criteria, waarbij wordt gekeken naar die stoffen welke redelijkerwijs in het afval aanwezig kunnen zijn?

4)

Dient afval, bij twijfel of wanneer het onmogelijk is om de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen daarin met zekerheid vast te stellen, op grond van het voorzorgsbeginsel niettemin als gevaarlijk te worden ingedeeld en behandeld?


(1)  Besluit van de Commissie van 18 december 2014 tot wijziging van beschikking 2000/532/EG betreffende de lijst van afvalstoffen overeenkomstig richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB 2014, L 370, blz. 44).

(2)  Verordening van de Commissie van 18 december 2014 ter vervanging van bijlage III bij richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (Voor de EER relevante tekst) (PB 2014, L 365, blz. 89).


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/17


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 10 augustus 2017 — Strafzaak tegen Carmelina Scaglione

(Zaak C-488/17)

(2017/C 374/24)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte suprema di cassazione

Partij in de strafzaak

Carmelina Scaglione

Prejudiciële vragen

1)

Moeten de bijlage bij besluit 2014/955/EU (1) en verordening (EU) nr. 1357/2014 (2), wat de indeling betreft van afval waaraan spiegelcodes zijn toegekend, aldus worden uitgelegd dat de producent van afval waarvan de samenstelling niet bekend is, dat afval vooraf dient te karakteriseren en, zo ja, in hoeverre?

2)

Moet het opsporen van gevaarlijke stoffen gebeuren volgens vooraf vastgestelde, uniforme methoden?

3)

Moeten gevaarlijke stoffen worden opgespoord aan de hand van een nauwkeurig en representatief onderzoek waarbij rekening wordt gehouden met de samenstelling van het afval indien die al bekend is of bij het karakteriseren ervan is vastgesteld, of kunnen gevaarlijke stoffen ook worden opgespoord aan de hand van op waarschijnlijkheid gebaseerde criteria, waarbij wordt gekeken naar die stoffen welke redelijkerwijs in het afval aanwezig kunnen zijn?

4)

Dient afval, bij twijfel of wanneer het onmogelijk is om de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen daarin met zekerheid vast te stellen, op grond van het voorzorgsbeginsel niettemin als gevaarlijk te worden ingedeeld en behandeld?


(1)  Besluit van de Commissie van 18 december 2014 tot wijziging van beschikking 2000/532/EG betreffende de lijst van afvalstoffen overeenkomstig richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB 2014, L 370, blz. 44).

(2)  Verordening van de Commissie van 18 december 2014 ter vervanging van bijlage III bij richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (Voor de EER relevante tekst) (PB 2014, L 365, blz. 89).


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 10 augustus 2017 — Strafzaak tegen MAD Srl

(Zaak C-489/17)

(2017/C 374/25)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte suprema di cassazione

Partij in de strafzaak

MAD Srl

Prejudiciële vragen

1)

Moeten de bijlage bij besluit 2014/955/EU (1) en verordening (EU) nr. 1357/2014 (2), wat de indeling betreft van afval waaraan spiegelcodes zijn toegekend, aldus worden uitgelegd dat de producent van afval waarvan de samenstelling niet bekend is, dat afval vooraf dient te karakteriseren en, zo ja, in hoeverre?

2)

Moet het opsporen van gevaarlijke stoffen gebeuren volgens vooraf vastgestelde, uniforme methoden?

3)

Moeten gevaarlijke stoffen worden opgespoord aan de hand van een nauwkeurig en representatief onderzoek waarbij rekening wordt gehouden met de samenstelling van het afval indien die al bekend is of bij het karakteriseren ervan is vastgesteld, of kunnen gevaarlijke stoffen ook worden opgespoord aan de hand van op waarschijnlijkheid gebaseerde criteria, waarbij wordt gekeken naar die stoffen welke redelijkerwijs in het afval aanwezig kunnen zijn?

4)

Dient afval, bij twijfel of wanneer het onmogelijk is om de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen daarin met zekerheid vast te stellen, op grond van het voorzorgsbeginsel niettemin als gevaarlijk te worden ingedeeld en behandeld?


(1)  Besluit van de Commissie van 18 december 2014 tot wijziging van beschikking 2000/532/EG betreffende de lijst van afvalstoffen overeenkomstig richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB 2014, L 370, blz. 44).

(2)  Verordening van de Commissie van 18 december 2014 ter vervanging van bijlage III bij richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (Voor de EER relevante tekst) (PB 2014, L 365, blz. 89).


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte di Appello di Trento (Italië) op 14 augustus 2017 — Ministero dell’Istruzione, dell’Università e della Ricerca — MIUR/Fabio Rossato, Conservatorio di Musica F.A. Bonporti

(Zaak C-494/17)

(2017/C 374/26)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte di Appello di Trento

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ministero dell’Istruzione, dell’Università e della Ricerca — MIUR

Verzoekende partij in incidenteel hoger beroep: Fabio Rossato

Verwerende partij: Conservatorio di Musica F.A. Bonporti

Prejudiciële vraag

Moet clausule 5, punt 1, van de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG (1) van de Raad van 28 juni 1999, aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan de toepassing van artikel 1, leden 95, 131 en 132 van Italiaanse wet nr. 107 van 2015, die voorzien in de vaste aanstelling van docenten met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in de toekomst, zonder terugwerkende kracht en zonder schadevergoeding, als evenredige, voldoende effectieve en afschrikkende maatregelen om de volle werking van de bepalingen van de raamovereenkomst te verzekeren wat de schending van deze overeenkomst wegens misbruik van opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd betreft in de periode voorafgaand aan die waarin de maatregelen van de genoemde bepalingen gevolgen moeten sorteren?


(1)  Richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB L 175, blz. 43).


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Arbeidshof te Antwerpen (België) op 21 augustus 2017 — Christa Plessers tegen PREFACO NV, Belgische Staat

(Zaak C-509/17)

(2017/C 374/27)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Arbeidshof te Antwerpen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: Christa Plessers

Verweerders: PREFACO NV, Belgische Staat

Prejudiciële vraag

Is het keuzerecht voor de overnemer uit artikel 61, § 4 (thans artikel 61, § 3) van de Belgische Wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen (WCO-wet), als onderdeel van hoofdstuk 4 van titel 4 van deze wet waarbij de „gerechtelijke reorganisatie door overdracht onder gerechtelijk gezag” wordt geregeld, in de mate dat deze „gerechtelijke reorganisatie door overdracht onder gerechtelijk gezag” is aangewend met het oog op het behoud van het geheel of en gedeelte van de vervreemder of van zijn activiteiten, in overeenstemming met de Europese richtlijn 2001/23/EG (1) inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen, in het bijzonder met de artikelen 3 en 5 van deze richtlijn?


(1)  Richtlijn van de Raad van 12 maart 2001 (PB 2001, L 82, blz. 16).


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Okresný súd Bratislava II (Slowakije) op 22 augustus 2017 — Strafzaak tegen ML

(Zaak C-510/17)

(2017/C 374/28)

Procestaal: Slowaaks

Verwijzende rechter

Okresný súd Bratislava II

Partijen in de strafzaak

ML

Prejudiciële vragen

1)

Is het in overeenstemming met artikel 4 van richtlijn 2012/13/EU (1) van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (hierna: „richtlijn 2012/13/EU”), met artikel 8, lid 2, van richtlijn 2012/13/EU, met het recht op vrijheid en zekerheid als vervat in artikel 6 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”), met de rechten van de verdediging als bedoeld in artikel 48, lid 2, van het Handvest alsmede met het recht op een eerlijke procedure als bedoeld in artikel 47 van het Handvest dat de nationale autoriteiten aan de aangehouden persoon tijdens de detentieperiode niet schriftelijk alle (of volledig de) in artikel 4, lid 2, van richtlijn 2012/13/EU genoemde informatie (met name het recht op toegang tot de stukken van het dossier) verstrekken en evenmin toestaan dat dit verzuim om informatie te verstrekken wordt aangevochten overeenkomstig artikel 8, lid 2, van richtlijn 2012/13/EU? Ingeval deze vraag ontkennend wordt beantwoord, is deze schending van het Unierecht dan in enige fase van de strafprocedure van invloed op de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming middels aanhouding en voorlopige hechtenis, en voorts op de voortzetting van de voorlopige hechtenis, gelet op artikel 6 van het Handvest en artikel 5, leden 1, onder c), en 4, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden? Is het voor de beantwoording van bovenstaande vragen van belang dat aan de aangehouden persoon een ernstig misdrijf ten laste is gelegd waarop in de nationale wettelijke regeling een gevangenisstraf van minimaal 15 jaar is gesteld?

2)

Is een nationaal voorschrift als artikel 172, lid 3, van het Slowaakse wetboek van strafrecht, dat illegale drugshandel strafbaar stelt, dat de rechter niet toestaat een vrijheidsstraf van minder dan 15 jaar op te leggen en dat geen mogelijkheid biedt om rekening te houden met het beginsel van individualisering van de straffen, in overeenstemming met artikel 4 van kaderbesluit 2004/757/JBZ (2) van de Raad van 25 oktober 2004 betreffende de vaststelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van de illegale drugshandel, met het beginsel van loyale samenwerking als bedoeld in artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), met de artikelen 82 en 83 VWEU, met het recht op een eerlijk proces als vervat in artikel 47 van het Handvest, met het in artikel 49, lid 3, van het Handvest geformuleerde beginsel van evenredigheid van de straffen alsmede met de beginselen van evenredigheid, eenheid, doeltreffendheid en voorrang van het Unierecht? Is het voor de beantwoording van deze vraag van belang dat de illegale drugshandel niet werd gepleegd in het kader van een criminele organisatie in de zin van het Unierecht? Heeft het begrip „criminele organisatie” in de zin van artikel 1 van kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad van 24 oktober 2008 ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit, gelet op de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie over de voorwaarden voor de uniforme toepassing van het Unierecht, een autonome betekenis?


(1)  PB 2012, L 142, blz. 1.

(2)  PB 2004, L 335, blz. 8.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/20


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vrhovno sodišče Republike Slovenije (Slovenië) op 4 september 2017 — Milan Božičevič Ježovnik/Republiek Slovenië

(Zaak C-528/17)

(2017/C 374/29)

Procestaal: Sloveens

Verwijzende rechter

Vrhovno sodišče Republike Slovenije

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Milan Božičevič Ježovnik

Verwerende partij: Republiek Slovenië

Prejudiciële vragen

1)

Is de importeur (aangever), die bij de invoer om vrijstelling van btw verzoekt (invoer volgens regeling 42) op grond dat de goederen bestemd zijn om te worden geleverd in een andere lidstaat, op dezelfde wijze verantwoordelijk voor de betaling van de btw als hij verantwoordelijk is voor de betaling van de douaneschuld, indien nadien wordt vastgesteld dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor de vrijstelling?

2)

Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord, heeft de importeur (aangever) dan dezelfde verantwoordelijkheid als een belastingplichtige die een intracommunautaire levering verricht die is vrijgesteld volgens artikel 138, lid 1, van de btw-richtlijn?

3)

Moet in dit laatste geval het subjectieve element dat de importeur (aangever) de bedoeling had misbruik van het btw-stelsel te maken, anders worden beoordeeld dan in geval van een intracommunautaire levering in de zin van artikel 138, lid 1, van de btw-richtlijn? Moet deze beoordeling met name minder strikt zijn, gelet op het feit dat in douaneregeling 42 de vrijstelling van btw vooraf moet worden goedgekeurd door de douaneautoriteit, of moet zij juist strikter zijn, aangezien zij transacties betreft die verband houden met uit derde landen afkomstige goederen die voor het eerst op de interne markt van de Europese Unie worden gebracht?


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/21


Hogere voorziening ingesteld op 7 september 2017 door Mykola Yanovych Azarov tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 7 juli 2017 in zaak T-215/15, M. Y. Azarov/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-530/17 P)

(2017/C 374/30)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirant: Mykola Yanovych Azarov (vertegenwoordigers: A. Egger en G. Lansky, Rechtsanwälte)

Andere partij in de procedure: Raad van de Europese Unie

Conclusies

1.

het arrest van het Gerecht van 7 juli 2017 in zaak T-215/15 vernietigen;

2.

de zaak zelf afdoen en besluit (GBVB) 2015/364 (1) van de Raad van 5 maart 2015 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne alsmede uitvoeringsverordening (EU) 2015/357 (2) van de Raad van 5 maart 2015 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne, nietig verklaren voor zover deze besluiten rekwirant betreffen en de Raad verwijzen in de kosten van de procedures voor het Gerecht en het Hof;

3.

subsidiair bij de onder 2. opgenomen vordering, de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor verdere afdoening met in achtneming van de beoordeling rechtens in het arrest van het Hof en de beslissing omtrent de kosten aanhouden.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirant voert de volgende middelen aan:

(1)

Het Gerecht heeft artikel 296 VWEU alsmede artikel 41 van het Handvest van de grondrechten niet nageleefd door te oordelen dat de Raad de beperkende maatregelen rechtens genoegzaam heeft gemotiveerd. De Raad heeft de gronden niet specifiek en concreet genoeg weergegeven.

(2)

Het Gerecht heeft ten onrechte geoordeeld dat de Raad de grondrechten niet heeft geschonden. Het Gerecht heeft inzake de inbreuk op het eigendomsrecht alsmede de vrijheid van ondernemerschap, blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. In het bijzonder heeft het blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de maatregelen passend en evenredig waren. Bovendien heeft het Gerecht procedurefouten gemaakt en procedurele rechten geschonden.

(3)

Het Gerecht heeft ten onrechte geoordeeld dat de Raad zijn discretionaire bevoegdheid niet heeft misbruikt. Ten eerste heeft het Gerecht geen op rekwirant betrekking hebbende concrete toetsing doorgevoerd. Ten tweede heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door ervan uit te gaan dat het gebrek aan concreet bewijs niet van belang is.

(4)

Het Gerecht heeft ten onrechte geoordeeld dat de Raad het recht op behoorlijk bestuur niet heeft geschonden. Ten eerste heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij zijn betoog omtrent de verplichting tot onpartijdigheid van de Raad. Ten tweede heeft het Gerecht de omvang van de plicht tot zorgvuldig onderzoek miskend. In dit verband is ook sprake van schending van verzoekers procedurele rechten.

(5)

Het Gerecht heeft ten onrechte geoordeeld dat de Raad geen „kennelijke beoordelingsfout” heeft gemaakt. Ten eerste heeft het Gerecht zijn controleplicht ten aanzien van de bestreden rechtshandeling miskend door niet over te gaan tot toetsing van de ter vaststelling van de bestreden rechtshandeling gevolgde procedure. Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de Raad zich op slechts een Oekraïense brief kon baseren. Daarmee heeft het Gerecht veronachtzaamd dat de Raad verplicht was om aanvullend onderzoek te doen. Voorts heeft het Gerecht de strekking van de recente rechtspraak van het Hof over beperkende maatregelen miskend. Bovendien heeft het Gerecht in vergaande mate zuiver politieke argumenten aangevoerd en de betekenis van grondrechten in een derde land miskend.


(1)  PB 2015, L 62, blz. 25.

(2)  PB 2015, L 62, blz. 1.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/22


Hogere voorziening ingesteld op 13 september 2017 door Talanton AE — Symvouleftiki-Ekpaideftiki Etaireia Dianomon, Parochis Ypiresion Marketing kai Dioikisis Epicheiriseon tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 13 juli 2017 in zaak T-65/15, Talanton AE/Europese Commissie

(Zaak C-539/17 P)

(2017/C 374/31)

Procestaal: Grieks

Partijen

Rekwirante: Talanton AE — Symvouleftiki-Ekpaideftiki Etaireia Dianomon, Parochis Ypiresion Marketing kai Dioikisis Epicheiriseon (vertegenwoordiger: K. Damis, dikigoros)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 13 juli 2017 in de zaak Τ-65/15, Talanton AE — Symvouleftiki-Ekpaideftiki Etaireia Dianomon, Parochis Ypiresion Marketing kai Dioikisis Epicheiriseon/Europese Commissie, in zijn geheel vernietigen;

het beroep van 6 februari 2015 van genoemde onderneming toewijzen;

de tegenvordering van de Commissie afwijzen;

de Commissie verwijzen in de kosten die rekwirante heeft gemaakt.

Middelen en voornaamste argumenten

1)

Onjuiste toepassing van het beginsel van goede trouw bij de uitvoering van de aan de orde zijnde overeenkomst — schending van de bepalingen inzake onderaanneming die zijn neergelegd in het toepasselijke Financieel Reglement.

Het Gerecht heeft artikel 1134 van het Belgische burgerlijke wetboek onjuist beoordeeld wat betreft de toepassing van het beginsel van goede trouw bij de uitvoering van de overeenkomst.

Het Gerecht heeft de bepalingen inzake onderaanneming die zijn neergelegd in artikel 130 en volgende van verordening (EU) nr. 2342/2002 en in de contractsbepalingen I.II.2.4 en II.13.1 van de kaderovereenkomst met nummer FP7/2009/1, onjuist uitgelegd.

2)

Onjuiste uitlegging en toepassing van een contractsbepaling en kennelijk onjuiste beoordeling van de bewijzen

Het Gerecht heeft bepaling II.22, „Controles en audits” van bijlage II bij de gesloten overeenkomst onjuist uitgelegd, door de verzoeken van rekwirante ten onrechte af te wijzen.

3)

Kennelijk onjuiste beoordeling van de bewijzen en ontoereikende motivering

Het Gerecht heeft de essentiële bewijzen die door rekwirante waren aangevoerd en door verweerster waren aanvaard, kennelijk onjuist beoordeeld.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/23


Beroep ingesteld op 15 september 2017 — Europese Commissie/Koninkrijk België

(Zaak C-543/17)

(2017/C 374/32)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Hottiaux, L. Nicolae en G. von Rintelen, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk België

Conclusies

voor recht verklaren dat het Koninkrijk België zijn verplichtingen krachtens artikel 13 van richtlijn 2014/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake maatregelen ter verlaging van de kosten van de aanleg van elektronischecommunicatienetwerken met hoge snelheid (PB 2014, L 155, blz. 1) niet is nagekomen, doordat het niet uiterlijk 1 januari 2016 alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen heeft vastgesteld die nodig zijn om aan die richtlijn te voldoen, althans de Commissie niet van dergelijke bepalingen in kennis heeft gesteld;

het Koninkrijk België overeenkomstig artikel 260, lid 3, VWEU de betaling van een dwangsom ten belope van 54 639,36 EUR per dag opleggen vanaf de datum van de uitspraak van het arrest in de onderhavige zaak, wegens niet-nakoming van de verplichting om de maatregelen tot omzetting van richtlijn 2014/61/EU mee te delen;

het Koninkrijk België verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De lidstaten waren op grond van artikel 13 van richtlijn 2014/61/EU verplicht om uiterlijk 1 januari 2016 nationale omzettingsmaatregelen vast te stellen. Volgens de Commissie is het Koninkrijk België zijn verplichtingen krachtens deze bepaling niet nagekomen.

In haar beroepschrift stelt de Commissie voor om het Koninkrijk België een dwangsom van 54 639,36 EUR per dag op te leggen.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/23


Beschikking van de president van de Tweede kamer van het Hof van 14 juli 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Verwaltungsgerichtshof — Oostenrijk) — Umweltverband WWF Österreich/Landeshauptmann von Tirol

(Zaak C-663/15) (1)

(2017/C 374/33)

Procestaal: Duits

De president van de Tweede kamer van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 111 van 29.3.2016.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/24


Beschikking van de president van de Eerste kamer van het Hof van 14 juli 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio — Italië) — Comune di Balzola, Comune di Borgo San Martino, Comune di Camino, e.a./Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni, in aanwezigheid van: Poste Italiane SpA.

(Zaak C-275/16) (1)

(2017/C 374/34)

Procestaal: Italiaans

De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 314 van 29.8.2016.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/24


Beschikking van de president van het Hof van 17 augustus 2017 — (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Protodikeio Rethymnis — Griekenland) — Strafzaak tegen K.

(Zaak C-475/16) (1)

(2017/C 374/35)

Procestaal: Grieks

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 428 van 22.11.2016.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/24


Beschikking van de president van het Hof van 28 juli 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Amtsgericht Hamburg — Duitsland) — Bernhard Schloesser, Petra Noll/Société Air France SA

(Zaak C-255/17) (1)

(2017/C 374/36)

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 283 van 28.8.2017.


Gerecht

6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/25


Arrest van het Gerecht van 26 september 2017 — Quimitécnica.com en de Mello/Commissie

(Zaak T-564/10 RENV) (1)

((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Europese markt voor fosfaten voor diervoerder - Geldboete die na een schikkingsprocedure hoofdelijk werd opgelegd - Gespreide betaling - Besluit waarbij het verstrekken van een bankgarantie van een bank met een langetermijnrating „AA” wordt gelast - Beroep tot nietigverklaring - Handeling waartegen kan worden opgekomen - Ontvankelijkheid - Motiveringsplicht - Evenredigheid”))

(2017/C 374/37)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partijen: Quimitécnica.com — Comércio e Indústria Química, SA (Lordelo, Portugal) en José de Mello — Sociedade Gestora de Participações Sociais, SA (Lissabon, Portugal) (vertegenwoordiger: J. Calheiros, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Bottka en B. Mongin, gemachtigden, bijgestaan door M. Marques Mendes en A. Dias Henriques, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot gedeeltelijke nietigverklaring van het besluit dat zou zijn vervat in de brief van de rekenplichtige van de Commissie van 8 oktober 2010 betreffende de betaling van de geldboeten die verzoekster wegens schending van de mededingingsregels zijn opgelegd bij besluit C(2010) 5004 definitief van de Commissie van 20 juli 2010 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38.8[6]6 — Fosfaten voor diervoeder), voor zover verzoeksters in deze brief wordt gelast om, als voorwaarde voor inwilliging van hun verzoek om aanvullende termijnen te verkrijgen voor de betaling van de hen hoofdelijk opgelegde geldboete, een garantie te verstrekken van een bank die een langetermijnrating „AA” heeft gekregen.

Dictum

1)

De exceptie van niet-ontvankelijkheid wordt verworpen.

2)

Het beroep wordt verworpen.

3)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten en de kosten die door Quimitécnica.com — Comércio e Indústria Química, SA en José de Mello — Sociedade Gestora de Participações Sociais, SA zijn gemaakt in verband met de hogere voorziening voor het Hof alsmede de procedure voor het Gerecht voorafgaand aan de hogere voorziening.

4)

Quimitécnica.com — Comércio e Indústria Química, José de Mello — Sociedade Gestora de Participações Sociais en de Commissie dragen ieder hun eigen kosten in verband met de terugverwijzingsprocedure voor het Gerecht.


(1)  PB C 55 van 19.2.2011.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/26


Arrest van het Gerecht van 20 september 2017 — Jordi Nogues/EUIPO — Grupo Osborne (BADTORO)

(Zaak T-350/13) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk BADTORO - Oudere Uniewoordmerken en ouder nationaal beeldmerk TORO - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Overeenstemmende tekens - Soortgelijke waren en diensten - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2017/C 374/38)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Jordi Nogues, SL (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordigers: J. Fernández Castellanos, M. J. Sanmartín Sanmartín en E. López Parés, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk V. Melgar en J. Crespo Carrillo, vervolgens J. Crespo Carrillo, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Grupo Osborne, SA (El Puerto de Santa María, Spanje) (vertegenwoordiger: J. M. Iglesias Monravá, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 16 april 2013 (zaak R 1446/2012-2) inzake een oppositieprocedure tussen Grupo Osborne en Jordi Nogues

Dictum

1)

De beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 16 april 2013 (zaak R 1446/2012-2) wordt vernietigd.

2)

Het EUIPO zal zijn eigen kosten en die van Jordi Nogues, SL dragen.

3)

Grupo Osborne, SA zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 252 van 31.8.2013.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/26


Arrest van het Gerecht van 21 september 2017 — Novartis/EUIPO — Meda (Zymara)

(Zaak T-214/15) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk Zymara - Ouder Uniewoordmerk FEMARA - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikel 75 van verordening nr. 207/2009 - Artikel 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009”])

(2017/C 374/39)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Novartis AG (Bazel, Zwitserland) (vertegenwoordiger: M. Douglas, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: H. O’Neill, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Meda AB (Solna, Zweden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 6 februari 2015 (zaak R 550/2014-5) inzake een oppositieprocedure tussen Novartis en Meda

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Novartis AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 205 van 22.6.2015.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/27


Arrest van het Gerecht van 21 september 2017 — Novartis/EUIPO — Meda (Zimara)

(Zaak T-238/15) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk Zimara - Ouder Uniewoordmerk FEMARA - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikel 75 van verordening nr. 207/2009 - Artikel 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009 - Verplichting om op het beroep in zijn geheel uitspraak te doen - Artikel 64, lid 1, eerste volzin, van verordening nr. 207/2009”])

(2017/C 374/40)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Novartis AG (Bazel, Zwitserland) M. Douglas, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: H. O’Neill, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Meda AB (Solna, Zweden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 6 maart 2015 (zaak R 636/2014-5) inzake een oppositieprocedure tussen Novartis en Meda

Dictum

1)

De beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 6 maart 2015 (zaak R 636/2014-5) wordt vernietigd, voor zover de kamer van beroep heeft verzuimd op het bij haar ingestelde beroep uitspraak te doen met betrekking tot „veterinaire producten”.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 228 van 13.7.2015.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/28


Arrest van het Gerecht van 20 september 2017 — Jordi Nogues/EUIPO — Grupo Osborne (BADTORO)

(Zaak T-386/15) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk BADTORO - Oudere Uniewoord- en beeldmerken TORO - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Overeenstemmende tekens - Soortgelijke waren en diensten - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Opschorting van de administratieve procedure - Regel 20, lid 7, onder c), van verordening (EG) nr. 2868/95”])

(2017/C 374/41)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Jordi Nogues, SL (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordigers: M. J. Sanmartín Sanmartín en E. López Parés, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Grupo Osborne, SA (El Puerto de Santa María, Spanje) (vertegenwoordiger: J. M. Iglesias Monravá, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 17 april 2015 (zaak R 2570/2013-2) inzake een oppositieprocedure tussen Grupo Osborne en Jordi Nogues

Dictum

1)

De beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 17 april 2015 (zaak R 2570/2013-2) wordt vernietigd.

2)

Het EUIPO zal zijn eigen kosten en die van Jordi Nogues, SL dragen.

3)

Grupo Osborne, SA zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 320 van 28.9.2015.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/28


Arrest van het Gerecht van 22 september 2017 — Nara Tekstil Sanayi Ve Ticaret/EUIPO — NBC Fourth Realty (NaraMaxx)

(Zaak T-586/15) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk NaraMaxx - Ouder nationaal woordmerk MAXX - Relatieve weigeringsgrond - Geen verwarringsgevaar - Geen overeenstemmende tekens - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2017/C 374/42)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Nara Tekstil Sanayi Ve Ticaret Anonim Sirketi (Osmangazi-Bursa, Turkije) (vertegenwoordigers: M. López Camba en L. Monzón de la Flor, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: S. Bonne, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: NBC Fourth Realty Corp. (North Las Vegas, Nevada, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: aanvankelijk D. Stone en A. Dykes, vervolgens A. Smith, solicitors, en S. Malynicz, QC)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 27 juli 2015 (zaak R 1073/2014-4) inzake een oppositieprocedure tussen NBC Fourth Realty en Nara Tekstil Sanayi Ve Ticaret

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Nara Tekstil Sanayi Ve Ticaret Anonim Sirketi wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 406 van 7.12.2015.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/29


Arrest van het Gerecht van 21 september 2017 — Repsol YPF/EUIPO — Basic (BASIC)

(Zaak T-609/15) (1)

([„Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniebeeldmerk BASIC - Oudere nationale handelsnamen basic en basic AG - Relatieve weigeringsgrond - Gebruik in het economisch verkeer van een teken met een meer dan alleen plaatselijke betekenis - Artikel 8, lid 4, en artikel 53, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2017/C 374/43)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Repsol YPF, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: aanvankelijk vertegenwoordigd door J.-B. Devaureix en L. Montoya Terán, vervolgens door J. Erdozain López, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Hanf, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Basic AG Lebensmittelhandel (München, Duitsland) vertegenwoordigers: D. Altenburg en H. Bickel, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 11 augustus 2015 (zaak R 2384/2013-1) inzake een nietigheidsprocedure tussen Basic Lebensmittelhandel en Repsol, SA

Dictum

1)

De beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 11 augustus 2015 (zaak R 2384/2013-1) wordt vernietigd.

2)

Het EUIPO zal zijn eigen kosten alsmede die van Repsol YPF, SA dragen.

3)

Basic AG Lebensmittelhandel zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 27 van 25.01.2016.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/30


Arrest van het Gerecht van 22 september 2017 — Wanègue/Comité van de Regio’s

(Zaak T-682/15 P) (1)

((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Arbeidsomstandigheden - Overuren - Chauffeur in rang AST 6 - Afschaffing van het recht op een forfaitaire vergoeding voor overuren - Equality of arms - Motiveringsplicht - Onjuiste rechtsopvattingen - Onjuiste opvatting van de feiten”))

(2017/C 374/44)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Patrick Wanègue (Dilbeek, België) (vertegenwoordiger: M.-A. Lucas, advocaat)

Andere partij in de procedure: Comité van de Regio’s (vertegenwoordigers: J. C. Cañoto Argüelles en S. Bachotet, gemachtigden, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 15 september 2015, Wanègue/Comité van de Regio’s (F-21/15, EU:F:2015:102), strekkende tot vernietiging van deze beschikking

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Patrick Wanègue draagt zijn eigen kosten en de kosten die het Comité van de Regio’s in het kader van deze procedure heeft gemaakt.


(1)  PB C 59 van 15.2.2016.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/30


Arrest van het Gerecht van 26 september 2017 — Banca Monte dei Paschi di Siena en Banca Widiba/EUIPO — ING-DIBa (WIDIBA)

(Zaak T-83/16) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk WIDIBA - Ouder nationaal woordmerk DiBa - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Niet-ontvankelijkheid van het beroep bij de kamer van beroep - Verzoek tot herstel in de vorige toestand - Zorgvuldigheidsplicht”])

(2017/C 374/45)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Banca Monte dei Paschi di Siena SpA (Siena, Italië) en Wise Dialog Bank SpA (Banca Widiba SpA) (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: L. Trevisan en D. Contini, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: H. O’Neill en J. García Murillo, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: ING-DIBa AG (Frankfurt am Main, Duitsland) (vertegenwoordigers: N. Gerling en M. Wolpert-Witzel, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 26 november 2015 (gevoegde zaken R 112/2015-2 en R 190/2015-2) inzake een oppositieprocedure tussen ING-DIBa en Banca Monte dei Paschi di Siena

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Banca Monte dei Paschi di Siena SpA en Wise Dialog Bank SpA (Banca Widiba SpA) worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 211 van 13.6.2016.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/31


Arrest van het Gerecht van 26 september 2017 — Banca Monte dei Paschi di Siena en Banca Widiba/EUIPO — ING-DIBa (widiba)

(Zaak T-84/16) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk widiba - Ouder nationaal woordmerk DiBa - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Niet-ontvankelijkheid van het beroep bij de kamer van beroep - Verzoek tot herstel in de vorige toestand - Zorgvuldigheidsplicht”])

(2017/C 374/46)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Banca Monte dei Paschi di Siena SpA (Siena, Italië) en Wise Dialog Bank SpA (Banca Widiba SpA) (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: L. Trevisan en D. Contini, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: H. O’Neill en J. García Murillo, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: ING-DIBa AG (Frankfurt am Main, Duitsland) (vertegenwoordigers: N. Gerling en M. Wolpert-Witzel, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 26 november 2015 (gevoegde zaken R 113/2015-2 en R 174/2015-2) inzake een oppositieprocedure tussen ING-DIBa en Banca Monte dei Paschi di Siena

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Banca Monte dei Paschi di Siena SpA en Wise Dialog Bank SpA (Banca Widiba SpA) worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 211 van 13.6.2016.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/31


Arrest van het Gerecht van 21 september 2017 — Eurofast/Commissie

(Zaak T-87/16) (1)

((„Financiële steun - Zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie - ASSET-overeenkomst - Besluit tot invordering door verrekening van bepaalde uitgekeerde bedragen na een financiële audit - Beroep tot nietigverklaring - Gewettigd vertrouwen - Arbitragebeding - Termijn voor het mededelen van het auditverslag - Beginsel van hoor en wederhoor - Subsidiabiliteit van kosten - Contractuele aansprakelijkheid”))

(2017/C 374/47)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Eurofast SARL (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: S. Pappas, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Estrada de Solà, S. Delaude en S. Lejeune, gemachtigden)

Voorwerp

Ten eerste een verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 17 december 2015 om over te gaan tot invordering door verrekening, op basis van de conclusies van een financiële audit, van bepaalde aan verzoekster betaalde voorschotten ter uitvoering van subsidieovereenkomst nr. 211625 voor de verwezenlijking van het project Asset, dat is overeengekomen in het kader van het Zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie en, ten tweede, een verzoek krachtens artikel 272 VWEU waarmee wordt verzocht vast te stellen dat die vordering niet bestaat, te verklaren dat de kosten gemaakt voor de uitvoering van subsidieovereenkomst nr. 211625 ter verwezenlijking van het project Asset subsidiabel zijn, de Commissie de rechtmatigheid van de toegekende financiering te laten bevestigen, de Commissie te gelasten een bedrag te betalen tot uitvoering van subsidieovereenkomst nr. 607049 voor de verwezenlijking van het project Eksistenz, en de Commissie te veroordelen tot het betalen van een contractuele schadevergoeding

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Eurofast SARL wordt veroordeeld tot betaling aan de Europese Commissie van 78 380,28 EUR, hetgeen overeenkomt met de terugbetaling van de financiële steun die zij heeft genoten uit hoofde van subsidieovereenkomst nr. 211625 voor de verwezenlijking van het project „Aeronautic Study on Seamless Transport”, vermeerderd met vertragingsrente van 3,55 % vanaf 13 januari 2015, met aftrek van het gesaldeerde bedrag, zijnde 69 923,68 EUR op 17 december 2015.

3)

Eurofast zal haar eigen kosten dragen, alsmede die van de Europese Commissie, met inbegrip van de kosten van de procedure in kort geding.


(1)  PB C 136 van 18.4.2016.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/32


Arrest van het Gerecht van 21 september 2017 — Portugal/Commissie

(Zaak T-261/16) (1)

([„ELGF en Elfpo - Uitgaven die zijn uitgesloten van financiering - Verordening (EG) nr. 1290/2005 - Regeling inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers - Verordeningen (EG) nr. 73/2009 en (EG) nr. 1122/2009 - Melkquotaregeling - Verordeningen (EG) nr. 1788/2003 en (EG) nr. 595/2004 - Vervanging van controles ter plaatse van landbouwbedrijven door administratieve controles”])

(2017/C 374/48)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes, M. Figueiredo, J. Saraiva de Almeida en P. Estêvão, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Lewis, G. Braga da Cruz en J. Guillem Carrau, vervolgens A. Lewis en B. Rechena, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit (EU) 2016/417 van de Commissie van 17 maart 2016 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB 2016, L 75, blz. 16), waaronder die van de Portugese Republiek in het kader van „[a]ndere rechtstreekse steun — artikelen 68-72 van verordening (EG) nr. 73/2009” voor de boekjaren 2011 tot 2013 voor een bedrag van 385 762,22 EUR.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen

2)

De Portugese Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 270 van 25.7.2016.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/33


Arrest van het Gerecht van 22 september 2017 — Arrigoni/EUIPO — Arrigoni Battista (Arrigoni Valtaleggio)

(Zaak T-454/16) (1)

([„Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie - Beeldmerk Arrigoni Valtaleggio - Ouder nationaal beeldmerk ARRIGONI - Relatieve weigeringsgrond - Geen verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Normaal gebruik van het oudere merk - Artikel 57, leden 2 en 3, van verordening nr. 207/2009”])

(2017/C 374/49)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Arrigoni SpA (Rome, Italië) (vertegenwoordiger: P. Di Gravio, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: L. Rampini, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Arrigoni Battista SpA (Bergamo, Italië) (vertegenwoordigers: S. Verea, M. Balestriero en K. Muraro, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 19 mei 2016 (zaak R 2922/2014-1) inzake een nietigheidsprocedure tussen Arrigoni en Arrigoni Formaggi SpA.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Arrigoni SpA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 364 van 3.10.2016.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/33


Arrest van het Gerecht van 22 september 2017 — D’Agostino/Commissie

(Zaak T-501/16 RENV) (1)

((„Openbare dienst - Arbeidscontractanten - Artikel 3 bis van de RAP - Niet-verlenging van de overeenkomst - Artikelen 12 bis en 24 van het Statuut - Zorgplicht - Dienstbelang”))

(2017/C 374/50)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Luigi D’Agostino (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: M.-A. Lucas, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Berscheid en G. Gattinara, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 1 december 2011 inzake niet-verlenging van de overeenkomst van arbeidscontractant van verzoeker en tot vergoeding van de schade die hij stelt te hebben geleden.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Luigi D’Agostino wordt verwezen in de kosten van deze zaak en zaak F-93/12 en draagt zijn eigen kosten in zaak T-670/13 P.

3)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten in zaak T-670/13 P.


(1)  PB C 343 van 10.11.2012 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie onder nummer F-93/12).


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/34


Arrest van het Gerecht van 21 september 2017 — The Logistical Approach/EUIPO — Idea Groupe (Idealogistic)

(Zaak T-620/16) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk Idealogistic - Ouder nationaal woordmerk idéa logistique - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Ambtshalve onderzoek van de feiten - Artikel 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009”])

(2017/C 374/51)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: The Logistical Approach BV (Uden, Nederland) (vertegenwoordiger: R. Milchior, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: D. Hanf en S. Pétrequin, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Idea Groupe (Montoir de Bretagne, Frankrijk) (vertegenwoordiger: P. Langlais, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 20 juni 2016 (zaak R 1435/2015-4) inzake een oppositieprocedure tussen Idea Groupe en The Logistical Approach

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

The Logistical Approach BV wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 402 van 31.10.2016.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/35


Arrest van het Gerecht van 21 september 2017 — InvoiceAuction B2B/EUIPO (INVOICE AUCTION)

(Zaak T-789/16) (1)

([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniebeeldmerk INVOICE AUCTION - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2017/C 374/52)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: InvoiceAuction B2B GmbH (Frankfurt am Main, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Jonas, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Hanf, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 3 augustus 2016 (zaak R 2201/2015-1) inzake een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken INVOICE AUCTION als Uniemerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

InvoiceAuction B2B GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 14 van 16.1.2017.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/35


Beroep ingesteld op 4 augustus 2017 — Del Valle Ruiz e.a./Commissie en GAR

(Zaak T-510/17)

(2017/C 374/53)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Antonio Del Valle Ruiz (Mexico City, Mexico) en 41 andere verzoekende partijen (vertegenwoordigers: P. Saini, QC, J. Pobjoy, Barrister, en R. Boynton, Solicitor)

Verwerende partijen: Europese Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR)

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

het in zijn bestuursvergadering van 7 juni 2017 genomen besluit van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad tot vaststelling van een afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español, S.A. en besluit (EU) 2017/1246 van de Commissie (1) nietig te verklaren en voorts de artikelen 18 en 22 van verordening (EU) nr. 806/2014 (2) onrechtmatig te verklaren;

de verwerende partijen te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep voeren verzoekende partijen negen middelen aan:

1.

Eerste middel: artikel 18 van de GAM-verordening is onwettig, aangezien de daarin voorgeschreven procedure de aandeelhouders niet de gelegenheid biedt om te worden gehoord en niet voorziet in de mogelijkheid van toetsing door de rechter, hetgeen in strijd is met a) de artikelen 41, 47 en 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) en b) het evenredigheidsbeginsel.

2.

Tweede middel: ongeacht de eventuele onwettigheid van artikel 18 van de GAM-verordening, hebben het bestreden besluit van de GAR en het bestreden besluit van de Commissie inbreuk gemaakt op de artikelen 41, 47 en 48 van het Handvest.

3.

Derde middel: de GAR en de Commissie hebben zonder rechtvaardiging of evenredigheid inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de verzoekende partijen.

4.

Vierde middel: de GAR en de Commissie hebben inbreuk gemaakt op artikel 20 van de GAM-verordening door geen correcte en onafhankelijke waardering te verrichten voorafgaande aan de vaststelling van het bestreden GAR-besluit en het bestreden besluit van de Commissie.

5.

Vijfde middel: de GAR en de Commissie hebben inbreuk gemaakt op artikel 18, lid 1, van de GAM-verordening door vast te stellen dat was voldaan aan de voorwaarden van artikel 18, lid 1, onder a) en b), ervan.

6.

Zesde middel: de GAR en de Commissie hebben inbreuk gemaakt op artikel 21, lid 1, van de GAM-verordening door vast te stellen dat was voldaan aan de voorwaarden voor de uitoefening van de bevoegdheid om de betrokken kapitaalinstrumenten af te schrijven of om te zetten.

7.

Zevende middel: de GAR en de Commissie hebben een wezenlijk vormvoorschrift geschonden door het bestreden besluit van de GAR en het bestreden besluit van de Commissie niet naar behoren te motiveren.

8.

Achtste middel: door te kiezen voor het instrument van de verkoop van de onderneming hebben de GAR en de Commissie, door zonder rechtvaardiging af te wijken van het afwikkelingsplan, a) het evenredigheidsbeginsel geschonden, en b) geen rekening gehouden met de gerechtvaardigde verwachtingen van de verzoekende partijen.

9.

Negende middel: de artikelen 18 en 22 van de GAM-verordening hebben inbreuk gemaakt op de beginselen inzake de delegatie van bevoegdheden.


(1)  Besluit (EU) 2017/1246 van de Commissie van 7 juni 2017 tot goedkeuring van de afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español S.A. (Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 4038) (PB 2017, L 178, blz. 15).

(2)  Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB 2014, L 225, blz. 1).


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/36


Beroep ingesteld op 3 augustus 2017 — Garriga Sadurní en Martí Fonts/GAR

(Zaak T-514/17)

(2017/C 374/54)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partijen: Antonia Elisenda Garriga Sadurní (Barcelona, Spanje) en Josep María Martí Fonts (Barcelona) (vertegenwoordiger: E. Silva Pacheco, advocaat)

Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

het besluit van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad van 7 juni 2017 ex tunc nietig te verklaren, waardoor het van onwaarde is en geen gevolgen sorteert,

hun een schadevergoeding van 500 000 EUR toe te kennen.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/37


Beroep ingesteld op 3 augustus 2017 — Sánchez Valverde e Hijos/GAR

(Zaak T-515/17)

(2017/C 374/55)

Procestaal: Spaans

Verzoekende partijen

Verzoekende partij: Sánchez Valverde e Hijos, SA (Montcada Reixac, Spanje) (vertegenwoordiger: E. Silva Pacheco, advocaat)

Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het besluit van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad van 7 juni 2017 ex tunc nietig te verklaren, waardoor het van onwaarde is en geen gevolgen sorteert,

haar een schadevergoeding van 508 500,5 EUR toe te kennen.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/37


Beroep ingesteld op 8 augustus 2017 — Olarreaga Marques en Saralegui Reyzabal/GAR

(Zaak T-518/17)

(2017/C 374/56)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partijen: Gorka Olarreaga Marques (Madrid, Spanje) en María-Aránzazu Saralegui Reyzabal (Madrid) (vertegenwoordiger: R. Jiménez Velasco, advocaat)

Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

het besluit van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad van 7 juni 2017 tot vaststelling van de afwikkelingsregeling voor de instelling Banco Popular Español S.A. nietig te verklaren.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/38


Beroep ingesteld op 7 augustus 2017 — Eleveté Invest Group e.a./Commissie en GAR

(Zaak T-523/17)

(2017/C 374/57)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partijen: Eleveté Invest Group, S.L. (Madrid, Spanje) en 19 andere verzoekende partijen (vertegenwoordigers: B. Cremades Román, F. Orts Castro, J. López Useros, S. Cajal Martín en P. Marrodán Lázaro, advocaten)

Verwerende partijen: Europese Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

besluit SRB/EES/2017/08 van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) van 7 juni 2017 en besluit (EU) 2017/1246 van de Commissie van 7 juni 2017 nietig te verklaren;

de GAR en de Europese Commissie wegens niet-contractuele aansprakelijkheid te veroordelen tot betaling van schadevergoeding aan verzoekende partijen;

de door de onafhankelijke deskundige van de GAR verrichte waardering nietig te verklaren en na de berekening van de nettowaarde van de activa van Banco Popular de GAR en de Europese Commissie te veroordelen tot vergoeding van de verzoekende partijen, en

de GAR en de Europese Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/39


Beroep ingesteld op 16 augustus 2017 — Gayalex Proyectos/GAR

(Zaak T-563/17)

(2017/C 374/58)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Gayalex Proyectos, SL (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: A. Betancor Álamo en F. Cabrera Molina, advocaten)

Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

kennis te nemen van de indiening van dit verzoekschrift en van de daaraan gehechte documenten, het ontvankelijk te verklaren, en kennis te nemen van het beroep tot nietigverklaring tegen besluit SRB/EES/2017/08 tot vaststelling van de afwikkelingsregeling voor de instelling Banco Popular Español, S.A., en dit besluit nietig te verklaren

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/39


Beroep ingesteld op 21 augustus 2017 — Molina García/GAR

(Zaak T-566/17)

(2017/C 374/59)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Jerónimo Molina García (Puente Genil, Spanje) (vertegenwoordiger: A. Velasco Albalá, advocaat)

Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het bestreden besluit nietig te verklaren,

de consequenties te trekken uit de onjuiste beslissing van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad — zij het wegens het gebrek aan transparantie dan wel wegens het verzuim om vooraf preventieve maatregelen te nemen die het kapitaalverlies van de aandeelhouders als gevolg van de afschrijving ervan hadden voorkomen — en bijgevolg verzoeker een vergoeding van 7 805,29 EUR toe te kennen voor zijn verlies als gevolg van de onjuiste handeling en beslissing.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/40


Beroep ingesteld op 17 augustus 2017 — Inversiones Flandes e.a./GAR

(Zaak T-573/17)

(2017/C 374/60)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partijen: Inversiones Flandes, SL (Madrid, Spanje), New Winds Group, SL (Madrid, Spanje), Sarey Investments, SL (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: R. Jiménez Velasco, advocaat)

Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht het besluit van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad gelet op de overwegingen en de artikelen ervan en de daarin uiteengezette beginselen, nietig te verklaren, een ander besluit vast te stellen, waaruit de werkelijke vermogenssituatie op commercieel gebied van Banco Popular S.A. volkomen transparant en zeker blijkt, en op basis daarvan de nodige maatregelen te nemen.

Voorts verzoeken zij het Gerecht de verwerende partij in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/40


Beroep ingesteld op 25 augustus 2017 — Asics/EUIPO — Van Lieshout textile Agenturen (Weergave van vier kruisende lijnen)

(Zaak T-581/17)

(2017/C 374/61)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Asics Corporation (Kobe, Japan) (vertegenwoordigers: M. Polo Carreño, M. Granado Carpenter, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Van Lieshout textiel Agenturen BV (Berkel-Enschot, Nederland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniebeeldmerk (Weergave van vier kruisende lijnen) — inschrijvingsaanvraag nr. 11 952 678

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 27 juni 2017 in zaak R 2129/2016-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

vergoeding van de kosten die verzoekster in dit beroep voor het Gerecht heeft gemaakt.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009;

niet-nakoming van de verplichting voor de kamer van beroep om de rechtmatigheid van de beslissing in eerste aanleg te onderzoeken;

schending van artikel 75 van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/41


Beroep ingesteld op 22 augustus 2017 — Boshab e.a./Raad

(Zaak T-582/17)

(2017/C 374/62)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Évariste Boshab (Kinshasa, Democratische Republiek Congo) en zeven andere verzoekers (vertegenwoordigers: P. Chansay-Wilmotte, A. Kalambay Ndaya en P. Okito Omole, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van de litigieuze beperkende maatregelen, te weten

uitvoeringsverordening (EU) 2017/904 van de Raad van 29 mei 2017 tot uitvoering van artikel 9, lid 2, van verordening (EG) nr. 1183/2005 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen die volgens de Raad hebben gehandeld in strijd met het wapenembargo tegen de Democratische Republiek Congo;

uitvoeringsbesluit (GBVB) 2017/905 van de Raad van 29 mei 2017 tot uitvoering van besluit 2010/788/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Republiek Congo;

verwijzing van de Raad van de Europese Unie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoekende partijen in wezen als enig middel aan dat de bestreden handelingen vaag zijn gemotiveerd en ontegenzeglijk blijk geven van kennelijke beoordelingsfouten. Volgens hen missen de door de Raad tegen hen vastgestelde beperkende maatregelen zowel feitelijke als juridische grondslag. Bovendien zijn zij de mening toegedaan dat de Raad verschillende onregelmatigheden heeft begaan die elk op zich de nietigverklaring van de bestreden handelingen rechtvaardigen.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/42


Beroep ingesteld op 24 augustus 2017 — Primart/EUIPO — Bolton Cile España (PRIMART Marek Łukasiewicz)

(Zaak T-584/17)

(2017/C 374/63)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Przedsiębiorstwo Produkcyjno-Handlowe „Primart” Marek Łukasiewicz (Wołomin, Polen) (vertegenwoordiger: J. Skołuda, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Bolton Cile España, SA (Madrid, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniebeeldmerk in rood, wit en donkerblauw, met de woordelementen „Primart Marek Łukasiewicz” — inschrijvingsaanvraag nr. 13 682 299

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 22 juni 2017 in zaak R 1933/2016-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO en interveniënte in de kosten van de procedure, daaronder begrepen de kosten gemaakt voor de kamer van beroep.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/42


Beroep ingesteld op 2 augustus 2017 — Serra Noguera e.a./GAR

(Zaak T-592/17)

(2017/C 374/64)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partijen: Juan Carlos Serra Noguera (Sant Jordi de ses Salines, Spanje) en 56 andere verzoekende partijen (vertegenwoordiger: R. García-Bragado Acín, advocaat)

Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

kennis te nemen van de indiening van dit verzoekschrift en akte te nemen van het beroep tot nietigverklaring van besluit SRB/EES/2017/08 van 7 juni betreffende de afwikkeling van Banco Popular, en van de beoordeling waarop het berust;

gelet op de praktische onmogelijkheid om de uitvoering van voormeld besluit ongedaan te maken, in zijn arrest te verklaren dat de GAR verplicht is de door verzoekende partijen geleden schade te vergoeden, namelijk het bedrag van de investering of het in het kader van de tenuitvoerlegging van het arrest bepaalde bedrag.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/43


Beroep ingesteld op 31 augustus 2017 — Rubik’s Brand/EUIPO — Simba Toys (Vorm van een kubus)

(Zaak T-601/17)

(2017/C 374/65)

Taal van het verzoekschrift:Engels

Partijen

Verzoekende partij: Rubik’s Brand Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: K. Szamosi en M. Borbás, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Simba Toys GmbH & Co. KG (Fürth, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: driedimensionaal Uniemerk (Vorm van een kubus) — Uniemerk nr. 162 784

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 19 juni 2017 in zaak R 452/2017-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO en Simba Toys GmbH & Co. KG in de kosten van de beroepsprocedure en de procedure voor het Gerecht.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 7, lid 1, onder e), ii), van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 65, lid 6, van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 75 van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/44


Beroep ingesteld op 1 september 2017 — CX/Commissie

(Zaak T-605/17)

(2017/C 374/66)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: CX (vertegenwoordiger: É. Boigelot, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het beroep ontvankelijk en gegrond verklaren, en

bijgevolg

de „debetnota” van 22 december 2016 (bijlage A.1), met als referentienummer Ares(2016)7145655 („tweede bestreden besluit”), die door de Commissie wordt aangemerkt als een bezwarend besluit, nietig verklaren voor zover daarbij verzoeker wordt gelast de „in 2015 en 2016 betaalde salarissen” terug te betalen;

het „voorafgaand schrijven” van 28 oktober 2016 (bijlage A.2), met als referentienummer Ares(2016)6178919 („eerste bestreden besluit”), dat als rechtsgrondslag van het voormelde besluit wordt genoemd, nietig verklaren;

voor zover nodig, het besluit van 23 mei 2017 (bijlage A.5), met als referentienummer Ares(2017)2620957, dat dezelfde dag nog ter kennis is gebracht (bijlage A.6) en waarbij het tot aanstelling bevoegde gezag het door verzoeker op 27 januari 2017 ingediende bezwaar tegen de bestreden besluiten, met als referentienummer R/59/17 (bijlage A.4) heeft afgewezen, nietig verklaren;

verweerster overeenkomstig artikel 134 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van de Europese Unie verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep voert verzoekende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel: er is sprake van een vorm- en procedurefout en het tot aanstelling bevoegde gezag (TABG) heeft de bestreden besluiten op een onjuiste rechtsgrondslag doen steunen, hetgeen de nietigverklaring ervan rechtvaardigt.

2.

Tweede middel: artikel 85 van het Statuut van de ambtenaren, waarop het TABG zich heeft gebaseerd, is in casu kennelijk niet van toepassing. Volgens verzoekende partij moet voor de terugvordering van een onverschuldigd bedrag aan twee cumulatieve voorwaarden zijn voldaan. Ten eerste moet de betaling die de administratie wil terugvorderen, onregelmatig zijn. Ten tweede moet de ambtenaar kennis dragen van deze onregelmatigheid of moet de onregelmatigheid in kwestie zo voor de hand liggen dat de ambtenaar daarvan kennis had moeten dragen, hetgeen in de onderhavige zaak duidelijk niet het geval is.

3.

Derde middel: de vormvoorschriften en procedureregels zijn geschonden doordat een besluit is vastgesteld waarvoor geen enkele rechtsgrondslag bestaat, aangezien in dat besluit a posteriori wordt betoogd dat de handeling waarop het gebaseerd is, niet of niet langer een bezwarend besluit is.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/45


Beroep ingesteld op 7 september 2017 — All Star/EUIPO — Carrefour Hypermarchés (Vorm van een schoenzool)

(Zaak T-611/17)

(2017/C 374/67)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: All Star CV (Beaverton, Oregon, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: R. Kunze, G. Würtenberger, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Carrefour Hypermarchés (Evry, Frankrijk)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: driedimensionaal Uniemerk (Vorm van een schoenzool) — Uniemerk nr. 7 497 373

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 27 juni 2017 in zaak R 952/2014-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten van de procedure.

Aangevoerde middelen

schending van de artikelen 62, 63 en 64 van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 76 van verordening nr. 207/2009;

schending van de artikelen 75 en 78 van verordening nr. 207/2009;

schending van de artikelen 63 en 75 van verordening nr. 207/2009 en van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

schending van artikel 52, lid 1, en artikel 7, lid 1, van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 52, lid 2, en artikel 7, lid 3, van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 77 van verordening nr. 207/2009.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/45


Beroep ingesteld op 7 september 2017 — Bonnafous/EACEA

(Zaak T-614/17)

(2017/C 374/68)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Laurence Bonnafous (Brussel, België) (vertegenwoordigers: S. Rodrigues en A. Blot, advocaten)

Verwerende partij: Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur

Conclusies

het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond verklaren;

dientengevolge:

nietig verklaren het besluit van 14 november 2016 om de verzoekende partij te ontslaan;

nietig verklaren het besluit van het TAOBG van 2 juni 2017 tot afwijzing van de klacht van de verzoekende partij;

de verzoekende partij een vergoeding van 15 000 EUR toekennen voor de door haar geleden immateriële schade;

de verwerende partij verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vijf middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan schending van artikel 84 RAP, procedurele onregelmatigheden van het verwerende Agentschap, schending van het beginsel van behoorlijk bestuur, niet-nakoming van de zorgplicht alsmede schending van de rechten van verweer van de verzoekende partij en met name van haar recht om te worden gehoord.

2.

Tweede middel, ontleend aan het ontbreken van normale voorwaarden voor de proeftijd, schending van het beginsel van behoorlijk bestuur en niet-nakoming van de zorgplicht.

3.

Derde middel, ontleend aan het ontbreken van duidelijk gedefinieerde doelstellingen alsmede aan niet-eerbiediging van het beginsel van overeenstemming tussen de functiegroep IV en de aan de verzoekende partij toegewezen taken.

4.

Vierde middel, ontleend aan het feit dat het rapport over de proeftijd op kennelijk onjuiste gronden berust.

5.

Vijfde middel, ontleend aan niet-nakoming van de zorgplicht, schending van het beginsel van behoorlijk bestuur en misbruik van bevoegdheid.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/46


Beroep ingesteld op 14 september 2017 — Taminco en Arysta LifeScience Great Britain/EFSA

(Zaak T-621/17)

(2017/C 374/69)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Taminco BVBA (Gent, België), Arysta LifeScience Great Britain Ltd (Edinburgh, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: C. Mereu en M. Grunchard, advocaten)

Verwerende partij: Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA)

Conclusies

het aan verzoeksters op 20 juli 2017 betekende besluit van de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid van 18 juli 2007 inzake de beoordeling van het verzoek tot vertrouwelijke behandeling van de aanvraag tot verlenging van de goedkeuringsprocedure voor Thiram als werkzame stof, nietig verklaren;

verweerster verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters vier middelen aan.

1.

Eerste middel: ontbreken van een rechtsgrondslag voor openbaarmaking

Verzoeksters voeren aan dat de openbaarmaking blijk geeft van bevoegdheidsoverschrijding omdat verweerster geen rechtsgrondslag kan inroepen ter rechtvaardiging van de openbaarmaking, noch op grond van verordening nr. 1107/2009, noch op grond van verordening nr. 178/2002 of uitvoeringsverordening nr. 844/2012 van de Commissie.

2.

Tweede middel: de door verweerster voorgestelde indeling van Thiram geeft blijk van bevoegdheidsoverschrijding aangezien overeenkomstig verordening nr. 1272/2008 het Europees Agentschap voor chemische stoffen de enige autoriteit is die wettelijk bevoegd is voor de indeling of herindeling van stoffen, en verweerster daar niet voor bevoegd is.

3.

Derde middel: verweerster heeft fundamentele rechten van verweer geschonden door verzoeksters niet ten volle, naar behoren en daadwerkelijk in de gelegenheid te stellen opmerkingen te formuleren over een voorgestelde herindeling van de stof.

4.

Vierde middel: verweerster heeft artikel 63 van verordening nr. 1107/2009 geschonden door te besluiten de informatie te openbaar te maken waarvan verzoeksters geheimhouding hadden gevraagd en die hun commerciële belangen zou kunnen schaden.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/47


Beroep ingesteld op 15 september 2017 — Vallina Fonseca/GAR

(Zaak T-625/17)

(2017/C 374/70)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: José Antonio Vallina Fonseca (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: R. Vallina Hoset en A. Sellés Marco, advocaten)

Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

besluit SRB/EES/2017/08 van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad van 7 juni 2017 tot vaststelling van een afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español, S.A., nietig te verklaren, en

de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/48


Beroep ingesteld op 18 september 2017 — Aeris Invest/Commissie en GAR

(Zaak T-628/17)

(2017/C 374/71)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Aeris Invest Sàrl (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordigers: M. Roca Junyent, J. Calvo Costa, R. Vallina Hoset en A. Sellés Marco, advocaten)

Verwerende partijen: Europese Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

besluit SRB/EES/2017/08 van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad van 7 juni 2017 in verband met de vaststelling van een afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español S.A. nietig te verklaren;

besluit (EU) 2017/1246 van de Commissie van 7 juni 2017 tot goedkeuring van de afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español S.A. nietig te verklaren;

in voorkomend geval de artikelen 15, 18, 20, 21, 22 en/of 24 van verordening nr. 806/2014 niet van toepassing te verklaren overeenkomstig artíkel 277 VWEU, en

de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad en de Commissie in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/48


Beroep ingesteld op 19 september 2017 — Top Cable/Commissie en GAR

(Zaak T-630/17)

(2017/C 374/72)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Top Cable, SA (Rubí, Spanje) (vertegenwoordigers: R. Vallina Hoset en A. Sellés Marco, advocaten)

Verwerende partijen: Comisión Europea y Junta Única de Resolución

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

besluit SRB/EES/2017/08 van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad van 7 juni 2017 in verband met de vaststelling van een afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español S.A. nietig te verklaren;

besluit (EU) 2017/1246 van de Commissie van 7 juni 2017 tot goedkeuring van de afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español S.A. nietig te verklaren;

in voorkomend geval de artikelen 15, 18, 20, 21, 22 en/of 24 van verordening nr. 806/2014 niet van toepassing te verklaren overeenkomstig artikel 277 VWEU, en

de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad en de Commissie in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/49


Beroep ingesteld op 20 september 2017 — DNV GL/EUIPO (Sustainablel)

(Zaak T-644/17)

(2017/C 374/73)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: DNV GL AS (Høvik, Noorwegen) (vertegenwoordiger: J. Albers, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: Uniewoordmerk „Sustainablel” — inschrijvingsaanvraag nr. 15 372 832

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 12 juli 2017 in zaak R 2/2017-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

inschrijving van Uniemerkaanvraag nr. 15 372 832 „Sustainablel” voor alle aangevraagde waren en diensten;

verwijzing van het EUIPO in de kosten van de procedure.

Aangevoerd middel

schending van artikel 7, lid 1, onder b) en c), en lid 2, van verordening nr. 207/2009.


6.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 374/49


Beroep ingesteld op 25 september 2017 — Jinan Meide Casting/Commissie

(Zaak T-650/17)

(2017/C 374/74)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Jinan Meide Casting Co. Ltd (Jinan, China) (vertegenwoordigers: R. Antonini, E. Monard en B. Maniatis, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

uitvoeringsverordening (EU) 2017/1146 van de Commissie van 28 juni 2017 betreffende het opnieuw instellen van een definitief antidumpingrecht op gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van smeedbaar gietijzer, met schroefdraad, van oorsprong uit de Volksrepubliek China en vervaardigd door Jinan Meide Castings Co., Ltd nietig te verklaren, en

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van het beroep voert verzoekster vijf middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening (1) doordat is uitgegaan van i) verkopen van geringe hoeveelheden buiten de normale handelstransacties en ii) onbetrouwbare kostengegevens, teneinde verkopen willekeurig uit te sluiten.

Verzoekster stelt dat de bepaling van de normale waarde door de Commissie om twee redenen inbreuk maakt op artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening.

Ten eerste stelt verzoekster dat de bepaling van de normale waarde wordt vervalst door rekening te houden met de verkopen van productcontrolenummers (hierna: „PCN”) die alleen in zeer kleine hoeveelheden door de producent in het referentieland werden verkocht. Verzoekster stelt dat zij heeft aangetoond dat de prijzen van dergelijke verkopen van kleine hoeveelheden onbetrouwbaar waren en tot een onredelijke vaststelling van de normale waarde leidden. Bovendien stelt verzoekster dat bij de verkopen van kleine hoeveelheden geen sprake is van normaal gedrag van kopers en dat deze verkopen evenmin berusten op normale prijsvormingsmechanismen en bijgevolg niet plaatsvinden in het kader van normale handelstransacties, waardoor een goede vergelijking niet mogelijk is. Volgens verzoekster benadrukte de Commissie dat zij een toetsing in het kader van normale handelstransacties heeft uitgevoerd, maar is zij niet ingegaan op bovenstaande argumenten.

Ten tweede heeft de Commissie volgens verzoekster geen betrouwbare kostengegevens per PCN verkregen van de producent in het referentieland. Verzoekster stelt dat de Commissie daarom een methode ontwikkelde om dergelijke PCN-specifieke kostengegevens te berekenen, maar dat deze methode in feite veeleer louter een vermoeden was dat alle transacties die onder 92,14 % van de gemiddelde prijs van het PCN waren geprijsd, niet winstgevend waren, dan dat zij een controle van de winstgevendheid per PCN vormde. Verzoekster stelt dat een dergelijke algemene veronderstelling geheel onredelijk is en leidt tot willekeurige uitsluiting van verkooptransacties en een ongerechtvaardigde verhoging van de normale waarde. Verzoekster komt tot de conclusie dat de gebruikmaking van een dergelijke methode en van onbetrouwbare gegevens teneinde verkopen tegen lagere prijzen op willekeurige wijze uit te sluiten van de bepaling van de normale waarde, hetgeen haar tot nadeel strekt, artikel 2, lid 7, onder a), schendt.

2.

Tweede middel: schending van artikel 2, lid 10, van de basisverordening en artikel 2, lid 4, van de WTO-antidumpingovereenkomst en het beginsel van goed bestuur door de afwijzing van correcties voor verschillen in het handelsstadium, kredietvoorwaarden, verpakkingskosten en verschillen in grondstoffen en productiviteit en door aan verzoekster een onredelijke bewijslast op te leggen.

Volgens verzoekster heeft zij steeds aan eindgebruikers verkocht, terwijl de producent in het referentieland zowel aan eindgebruikers als aan handelaren heeft verkocht. Verzoekster voert aan dat zij veel bewijsmateriaal heeft aangedragen waaruit blijkt dat er sprake was van een consistent prijsverschil en dat de Commissie desondanks de gevraagde correctie voor het verschil in handelsstadium heeft afgewezen.

Verzoekster stelt dat de Commissie voorts heeft geweigerd om de berekening van de correctie voor de verpakkingskosten te herzien, hoewel verzoekster bewijsmateriaal heeft aangedragen waaruit blijkt dat de waarde van de correctie onjuist was als gevolg van het gebruik van een verkeerde toewijzingssleutel. Volgens verzoekster heeft de Commissie aldus haar verplichtingen geschonden door de totale verpakkingskosten over de totale omzet te verdelen in plaats van over de omzet van de producten die door de producent in het referentieland zelf waren vervaardigd.

Verzoekster stelt voorts dat de Commissie ook heeft geweigerd om het grootste deel van de verkopen door de producent in het referentieland te corrigeren voor kredietkosten. Volgens verzoekster heeft zij aangetoond dat de overgelegde bewijsstukken in tegenspraak zijn met het standpunt van de Commissie dat haar oorspronkelijk ertoe had gebracht geen dergelijke correctie toe te passen, en dat de Commissie, in plaats van de juiste conclusies te trekken over de noodzaak om correcties voor kredietvoorwaarden toe te passen, in strijd met haar verplichtingen een correctie heeft toegepast voor één enkele specifieke klant.

Ten slotte stelt verzoekster dat de Commissie heeft erkend dat er verschillen bestonden tussen de gebruikte grondstoffen en de productiviteit van de producent in het referentieland en verzoekster, maar heeft geweigerd om uit hoofde van die verschillen enige correctie toe te passen. In dit opzicht heeft de Commissie volgens verzoekster onder meer geen acht geslagen op de verklaringen van de producent in het referentieland zelf, waaruit bleek dat deze verschillen bestonden en van invloed waren op de vergelijkbaarheid van de prijzen.

Volgens verzoekster heeft de Commissie verder met betrekking tot elk van de hierboven vermelde correcties een onredelijke bewijslast op Jinan opgelegd, in strijd met haar verplichtingen uit hoofde van artikel 2, lid 10, van de basisverordening, artikel 2.4 van de antidumpingovereenkomst en het beginsel van goed bestuur.

3.

Derde middel: schending van artikel 2, lid 7, onder a), artikel 2, lid 10, artikel 2, lid 10, onder a), en artikel 2, lid 11, van de basisverordening door de dumpingmarge vast te stellen ten opzichte van niet-vergelijkbare productsoorten.

Verzoekster stelt dat de Commissie, door de normale waarde voor niet-vergelijkbare productsoorten te bepalen op basis van de gemiddelde normale waarde die is gecorrigeerd met de waarde van de productverschillen die is vastgesteld op basis van het verschil tussen de door verzoekster in rekening gebrachte exportprijzen, een onredelijke methode heeft vastgesteld om de normale waarde te bepalen, in strijd met artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening. Volgens verzoekster is bedoelde methode gebaseerd op de veronderstelling dat de marktwaarde van de verschillen in fysieke kenmerken wordt weerspiegeld in de uitvoerprijzen, terwijl in werkelijkheid de uitvoerprijzen van de vergelijkbare productsoorten die als referentie worden gebruikt, volgens de bevindingen van de Commissie, althans gedeeltelijk de dumping weerspiegelen. Volgens verzoekster berust de methode op de veronderstelling dat de prijzen voor de uitvoer van de niet-vergelijkbare productsoorten worden vastgesteld op een niveau dat met net dezelfde marge wordt gedumpt als die welke is geconstateerd voor de vergelijkbare productsoorten. Verzoekster is van mening dat deze veronderstelling onredelijk en niet-verifieerbaar is.

Verzoekster stelt voorts dat door de vaststelling van een methode waarbij wordt aangenomen dat het dumpingniveau van niet-vergelijkbare productsoorten en vergelijkbare productsoorten gelijk is, de uiteindelijk vastgestelde dumpingmarge de dumping niet volledig tot uitdrukking brengt, in strijd met artikel 2, lid 11, van de basisverordening.

4.

Vierde middel: schending van artikel 3, leden 1 tot en met 3, van de basisverordening doordat gebruik is gemaakt van onjuiste gegevens betreffende de invoer, of schending van artikel 3, artikel 9, lid 4, en artikel 9, lid 5, van de basisverordening door aan verzoekster rechten op te leggen zonder dat schade of een oorzakelijk verband is vastgesteld.

Behoudens indien het Gerecht van oordeel zou zijn dat de bestreden verordening door verwijzing de bevindingen inzake de schade en het oorzakelijk verband uit de nietig verklaarde verordening (2) overneemt, stelt verzoekster dat, aangezien de nietig verklaarde verordening ten aanzien van verzoekster in haar geheel nietig is verklaard, de bestreden verordening de invoer door verzoekster onderwerpt aan antidumpingrechten zonder rekening te houden met de vereisten die zijn vastgesteld met betrekking tot andere elementen dan dumping. Volgens verzoekster leidt dit onder andere tot schending van artikel 9, lid 4, van de basisverordening, aangezien een definitief antidumpingrecht wordt opgelegd zonder dat schade en een oorzakelijk verband wordt geconstateerd, en van artikel 9, lid 5, van de basisverordening, aangezien een definitief antidumpingrecht is opgelegd aan een bron waarvoor niet is vastgesteld dat hij schade veroorzaakte. Verzoekster stelt dat de Commissie, bij gebreke van enige vaststelling van schade in een verordening ten aanzien van verzoekster, ook artikel 3 van de basisverordening heeft geschonden, waarin het gaat over de vaststelling van schade. Verzoekster stelt voorts dat de motivering gebrekkig is.

Subsidiair stelt verzoekster dat de Commissie artikel 3, leden 1 tot en met 3, van de basisverordening heeft geschonden door uit te gaan van onjuiste gegevens betreffende de invoer. Volgens verzoekster is met het oog op de vaststelling van schade immers uitgegaan van gegevens betreffende de invoer die, op basis van de voor de Commissie beschikbare informatie, duidelijk ook betrekking hebben op de invoer van producten die niet kunnen worden beschouwd als het betrokken product. Verzoekster stelt dat de Commissie evenwel niet de nodige stappen heeft ondernomen om de juistheid van de invoergegevens te verifiëren en deze te corrigeren door de invoer van producten die niet als het betrokken product kunnen worden beschouwd, uit te sluiten. Verzoekster komt tot de conclusie dat de Commissie artikel 3, leden 1 tot en met 3, van de basisverordening bijgevolg heeft geschonden.

5.

Vijfde middel: schending van artikel 266 VWEU en artikel 9, lid 4, van de basisverordening van 2009 doordat de Raad, en niet de Commissie, uitvoering had moeten geven aan het arrest.

Volgens de aanvrager verlangt de procedure van de basisverordening van 2009 — die volgens de Commissie zelf het op het heronderzoek toepasselijke recht was — dat de Raad op voorstel van de Commissie na overleg met het raadgevend comité de rechten oplegt. Verzoekster stelt dat deze procedure niet is nageleefd en dat de bestreden verordening daarom is aangenomen in strijd met artikel 9, lid 4, van de basisverordening van 2009 en met artikel 266 VWEU, op grond waarvan de instelling wier handeling nietig is verklaard gehouden is de nodige uitvoeringsmaatregelen te nemen.


(1)  Verwijzingen naar de basisverordening verwijzen primair naar de basisverordening van 2009 [verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB 2009, L 343, blz. 51)] en subsidiair naar de overeenkomstige bepalingen van de basisverordening van 2016 [verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (PB 2016, L 176, blz. 21)].

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 430/2013 van de Raad van 13 mei 2013 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van smeedbaar gietijzer, met schroefdraad, van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Thailand en tot beëindiging van de procedure ten aanzien van Indonesië (PB 2013, L 129, blz. 1).