ISSN 1977-0995 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
60e jaargang |
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
IV Informatie |
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
Hof van Justitie van de Europese Unie |
|
2017/C 357/01 |
NL |
|
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Hof van Justitie van de Europese Unie
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/1 |
Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie
(2017/C 357/01)
Laatste publicatie
Historisch overzicht van de vroegere publicaties
Deze teksten zijn beschikbaar in
EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu
V Bekendmakingen
GERECHTELIJKE PROCEDURES
Hof van Justitie
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/2 |
Hogere voorziening ingesteld op 20 maart 2017 door QuaMa Quality Management GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 17 januari 2017 in zaak T-225/15, QuaMa Quality Management GmbH/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie
(Zaak C-139/17 P)
(2017/C 357/02)
Procestaal: Duits
Partijen
Rekwirante: QuaMa Quality Management GmbH (vertegenwoordiger: C. Russ, Rechtsanwalt)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, Microchip Technology, Inc.
Conclusies
— |
vernietiging van het arrest van het Gerecht van 17 januari 2017; |
— |
vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 19 februari 2015 (gevoegde zaken R 1809/2014-4 en R 1680/2014-4). |
Middelen en voornaamste argumenten
Rekwirante baseert haar hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht op de volgende overwegingen:
De hogere voorziening is gebaseerd op schending van artikel 41, lid 1, van verordening nr. 207/2009 (1). Het Gerecht gaat er ten onrechte van uit dat interveniënte op 9 april 2013 het juiste verzoek tot inschrijving van de verandering van eigenaar had ingediend en hiervoor alleen niet het juiste formulier had gebruikt. In werkelijkheid had het verzoek tot „wijziging van de naam of het adres van een houder” betrekking op alle merken (14) van SMSC Europe GmbH en heeft het EUIPO dit volgens de brief van 14 april 2013 ook zo opgevat. Bijgevolg staat vast dat het Bureau het verzoek van 9 april 2013 in zijn geheel heeft afgewezen en pas het na het verstrijken van de oppositietermijn ingediende verzoek van 14 juni 2013 heeft toegewezen.
Voorts is de hogere voorziening gebaseerd op schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009. Noch de oppositieafdeling, noch de kamer van beroep hebben op ook maar bij benadering toereikende wijze de bepaling van het relevante publiek onderzocht. Het gevaar voor inbreuk kan niet worden beoordeeld zonder dat het relevante publiek en het afzonderlijke onderscheidend vermogen voor elk van de waren en diensten werden bepaald. Dit geldt temeer bij de premisse van het Gerecht dat de betrokken tekens voor een professioneel publiek — waartoe het Gerecht niet behoort — slechts in „geringe” mate overeenstemmen.
(1) Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB 2009, L 78, blz. 1).
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/3 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny (Polen) op 13 juli 2017 — Szef Krajowej Administracji Skarbowej/Polfarmex Spółka Akcyjna, gevestigd te Kutno
(Zaak C-421/17)
(2017/C 357/03)
Procestaal: Pools
Verwijzende rechter
Naczelny Sąd Administracyjny
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Szef Krajowej Administracji Skarbowej
Verwerende partij: Polfarmex Spółka Akcyjna, gevestigd te Kutno
Prejudiciële vraag
Is de overdracht van onroerend goed door een aandelenvennootschap aan een aandeelhouder als tegenprestatie voor de intrekking van zijn aandelen onderworpen aan de heffing van btw krachtens artikel 2, lid 1, onder a), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1)?
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/3 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny (Polen) op 13 juli 2017 — Minister Finansów/Skarpa Travel sp. z o.o. w Krakowie
(Zaak C-422/17)
(2017/C 357/04)
Procestaal: Pools
Verwijzende rechter
Naczelny Sąd Administracyjny
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Minister Finansów
Verwerende partij: Skarpa Travel sp. z o.o. w Krakowie
Prejudiciële vragen
1) |
Dienen de bepalingen van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1) aldus te worden uitgelegd dat in het geval van vooruitbetalingen die een belastingplichtige heeft ontvangen bij het verrichten van reisdiensten waarvoor de bijzondere fiscale regeling voor reisbureaus overeenkomstig de artikelen 306 tot en met 310 van richtlijn 2006/112/EG geldt, de belasting verschuldigd wordt op het in artikel 65 van richtlijn 2006/112/EG bepaalde tijdstip? |
2) |
Bij een bevestigend antwoord op de eerste vraag: Dient artikel 65 van richtlijn 2006/112/EG aldus te worden uitgelegd dat een vooruitbetaling die een belastingplichtige heeft ontvangen bij het verrichten van reisdiensten waarvoor de bijzondere fiscale regeling voor reisbureaus overeenkomstig de artikelen 306 tot en met 310 van richtlijn 2006/112/EG geldt, voor belastingdoeleinden wordt verminderd met de in artikel 308 van richtlijn 2006/112/EG genoemde kosten die door de belastingplichtige werkelijk worden gedragen vóór ontvangst van de vooruitbetaling? |
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/4 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Centrale Raad van Beroep (Nederland) op 8 augustus 2017 — Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank tegen D. Balandin e.a.
(Zaak C-477/17)
(2017/C 357/05)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Centrale Raad van Beroep
Partijen in het hoofdgeding
Verzoeker: Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank
Verweerders: D. Balandin, I. Lukachenko, Holiday on Ice Services BV
Prejudiciële vraag
Moet artikel 1 van [verordening nr.] 1231/2010 (1) aldus worden uitgelegd dat werknemers met de nationaliteit van een derde land, die buiten de Unie wonen, maar tijdelijk in verschillende lidstaten werken in dienst van een in Nederland gevestigde werkgever, zich kunnen beroepen op (titel II van) [verordening nr.] 883/2004 (2) en [verordening nr.] 987/2009 (3)?
(1) Verordening (EU) nr. 1231/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot uitbreiding van verordening (EG) nr. 883/2004 en verordening (EG) nr. 987/2009 tot onderdanen van derde landen die enkel door hun nationaliteit nog niet onder deze verordeningen vallen (PB 2010, L 344, blz. 1).
(2) Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2004, L 166, blz. 1).
(3) Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EG) nr. 883/2004 […] (PB 2009, L 284, blz. 1).
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/4 |
Beroep ingesteld op 9 augustus 2017 — Tsjechische Republiek/Europees Parlement en Raad van de Europese Unie
(Zaak C-482/17)
(2017/C 357/06)
Procestaal: Tsjechisch
Partijen
Verzoekende partij: Tsjechische Republiek (vertegenwoordigers: M. Smolek, O. Sedula, J. Vlačil, gemachtigden)
Verwerende partijen: Europees Parlement, Raad van de Europese Unie
Conclusies
Verzoekster verzoekt het Hof:
— |
richtlijn (EU) 2017/853 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot wijziging van richtlijn 91/477/EEG van de Raad inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens, nietig te verklaren; |
— |
het Europees Parlement en Raad van de Europese Unie te verwijzen in de kosten. |
Subsidiair verzoekt verzoekster het Hof:
— |
artikel 1, punt 6, van de bestreden richtlijn nietig te verklaren voor zover het artikel 5, lid 3, et artikel 6, lid 6, tweede alinea, van richtlijn 91/477/EEG (2) aanvult; |
— |
artikel 1, punt 7, van de bestreden richtlijn nietig te verklaren voor zover het artikel 7, lid 4 bis, van richtlijn 91/477/EEG aanvult; |
— |
artikel 1, punt 19, van de bestreden richtlijn nietig te verklaren voor zover
|
— |
het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie in de kosten te verwijzen. |
Middelen en voornaamste argumenten
Het eerste middel is ontleend aan schending van het attributiebeginsel. De bestreden richtlijn is vastgesteld op basis van artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, ofschoon zij niet ertoe strekt de hinderpalen voor de werking van de interne markt op te heffen, maar enkel als doelstelling heeft, strafbare feiten en terrorisme te voorkomen. De wetgever van de Unie heeft echter niet de bevoegdheid, harmonisatiemaatregelen op dat gebied vast te stellen.
Het tweede middel is ontleend aan schending van het evenredigheidsbeginsel. De wetgever heeft absoluut niet onderzocht of de vastgestelde maatregelen evenredig zijn en heeft bewust nagelaten, voldoende gegevens te verzamelen (bij voorbeeld door een impactonderzoek) om met kennis van zaken te kunnen beoordelen of dat beginsel in acht is genomen. Door die beoordeling achterwege te laten heeft de wetgever van de Unie maatregelen getroffen die klaarblijkelijk onevenredig zijn, bestaande in een verbod op bepaalde soorten semiautomatische wapens, ofschoon die in de Europese Unie niet worden gebruikt voor terroristische handelingen, het invoeren van strengere regels voor bepaalde wapens die een minimumgevaar opleveren (reproducties van antieke wapens waarvan is aangetoond dat ze definitief onbruikbaar zijn) en, tot slot, strafbaarstelling van het in bezit hebben van bepaalde magazijnen.
Het derde middel is ontleend aan schending van het rechtszekerheidsbeginsel. De nieuw gedefinieerde verboden categorieën wapens (A7 en A8) zijn, net als de bepaling die het in bezit hebben van magazijnen die de limiet overschrijden strafbaar stelt, vanuit het oogpunt van de rechtszekerheid volledig onduidelijk, waardoor de betrokken personen hun rechten en verplichtingen niet duidelijk kunnen vaststellen. Artikel 7, lid 4 bis, van richtlijn 91/477/EEG, zoals gewijzigd bij de bestreden richtlijn (de zogenaamde grandfathering clause), verplicht de lidstaten bovendien in de praktijk, interne rechtsvoorschriften vast te stellen met terugwerkende kracht.
Het vierde middel is ontleend aan schending van het discriminatieverbod. De afwijking die is neergelegd in artikel 6, lid 6, tweede alinea, van richtlijn 91/477/EEG, zoals gewijzigd bij de bestreden richtlijn, geeft stellig de indruk dat sprake is van een neutrale maatregel, maar in werkelijkheid zijn de voorwaarden voor toepassing ervan zodanig vastgesteld dat zij enkel geschikt zijn voor het Zwitserse systeem voor het bewaren van wapens na het vervullen van de militaire dienst, waardoor iedere objectieve motivering gelet op de doelstelling van de bestreden verordening ontbreekt.
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/5 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Okręgowy w Warszawie (Polen) op 11 augustus 2017 — Passenger Rights sp. z o.o./Deutsche Lufthansa AG
(Zaak C-490/17)
(2017/C 357/07)
Procestaal: Pools
Verwijzende rechter
Sąd Okręgowy w Warszawie
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Passenger Rights sp. z o.o. w Warszawie
Verwerende partij: Deutsche Lufthansa AG
Prejudiciële vragen
1) |
Valt een bedrijfsinterne staking georganiseerd door de vakbond van werknemers van een luchtvaartmaatschappij onder „buitengewone omstandigheden” in de zin van artikel 5, lid 3, in samenhang met overweging [OMISSIS] 14 van verordening (EG) nr. 261/2004 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten? |
2) |
Is het voor bevrijding van een luchtvaartmaatschappij van de verplichting tot betaling van compensatie krachtens artikel 5, lid 3, in samenhang met overweging [OMISSIS] 14 van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten, voldoende dat aannemelijk wordt gemaakt dat een staking van werknemers een buitengewone omstandigheid is die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen door de luchtvaartmaatschappij niet kon worden voorkomen, of moet zulks worden aangetoond? |
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/6 |
Beroep ingesteld op 18 augustus 2017 — Europese Commissie/Republiek Slovenië
(Zaak C-506/17)
(2017/C 357/08)
Procestaal: Sloveens
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: E. Sanfrutos Cano, M. Žebre)
Verwerende partij: Republiek Slovenië
Conclusies
— |
vaststellen dat de Republiek Slovenië met betrekking tot elk van de volgende stortplaatsen: Dragonja, Dvori, Rakek — Pretržje, Bukovžlak — Cinkarna, Suhadole, Lokovica, Mislinjska Dobrava, Izola, Mozelj, Dolga Poljana, Dolga vas, Jelšane, Volče, Stara gora, Stara vas, Dogoše, Mala gora, Tuncovec — steklarna, Tuncovec — OKP, en Bočna — Podhom, de krachtens artikel 14, onder b), van richtlijn 1999/31/EG op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen doordat zij niet de nodige maatregelen heeft getroffen om stortplaatsen waarvoor niet overeenkomstig artikel 8 een vergunning tot voortzetting van de exploitatie is verleend zo spoedig mogelijk te sluiten overeenkomstig artikel 7, onder g), en artikel 13 van dezelfde richtlijn; |
— |
vast te stellen dat de Republiek Slovenië, wat de stortplaats Ostri Vrh betreft, de krachtens artikel 14, onder c), van richtlijn 1999/31/EG op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen doordat zij niet de nodige maatregelen heeft getroffen om de noodzakelijke werkzaamheden goed te keuren, de overgangsperiode om het aanpassingsplan volledig uit te voeren vast te stellen en te voldoen aan de eisen van die richtlijn, in strijd met de voorschriften van punt 1 van bijlage I, binnen acht jaar na de in artikel 18, lid 1, van die richtlijn bepaalde datum; |
— |
de Republiek Slovenië verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
1. |
Overeenkomstig artikel 14 van richtlijn 1999/31/EG (hierna: „richtlijn”) moeten de lidstaten maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat bestaande stortplaatsen, dat wil zeggen stortplaatsen waarvoor een vergunning is verleend of die op het tijdstip van de omzetting van de richtlijn, dat wil zeggen op 16 juli 2001 (in het geval van Slovenië op 1 mei 2004, de datum van haar toetreding tot de Unie) reeds in gebruik zijn, worden getoetst aan de eisen van de richtlijn, en om, op basis van deze beoordelingen, deze stortplaatsen zo spoedig mogelijk te sluiten dan wel vast te stellen dat zij voldoen aan de eisen van de richtlijn voor de overgangsperiode van acht jaar, die op 16 juli 2009 is geëindigd. Deze periode geldt ook voor Slovenië, waarvoor de Toetredingsverdragen in dit verband niet voorzien in enige overgangsperiode. |
2. |
In het licht van de verklaringen van de Republiek Slovenië in het kader van de precontentieuze procedure en rekening houdend met de beslissingen van de Sloveense administratieve autoriteiten, zoals deze naar voren komen uit de verschillende exploitatievergunningen die werden verleend tijdens de sluitings- en nazorgprocedure, komt de Commissie terecht tot de conclusie dat wat zeven stortplaatsen (Mislinjska Dobrava, Volče, Izola, Dragonja, Dvori, Mozelj, Tuncovec — OKP) betreft, de sluitingswerkzaamheden nog aan de gang zijn, en dat daarom de Republiek Slovenië wat die stortplaatsen betreft, de krachten artikel 14, onder b), van richtlijn 2004/45/EG op haar rustende verplichtingen nog niet is nagekomen. |
3. |
Op basis van een analyse van alle beschikbare informatie en rekening houdend met de verklaringen van de Republiek Slovenië in de precontentieuze procedure en gelet op het ontbreken van enig tegenbewijs, blijkt dat voor vijf stortplaatsen (Bočna — Podhom, Dogoše, Mala gora, Tuncovec — steklarna en Stara vas) nog geen definitieve beslissing over de sluiting is genomen, zoals vereist door artikel 14, onder b), juncto artikel 13, onder b), van de richtlijn, ondanks de verklaringen van de Republiek Slovenië dat de sluiting in de meeste gevallen zou zijn afgerond. De Commissie is derhalve van oordeel dat de Republiek Slovenië ook met betrekking tot deze vijf stortplaatsen de krachten artikel 14, onder b), van de richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen. |
4. |
Op basis van een analyse van alle beschikbare informatie en rekening houdend met de verklaringen van de Republiek Slovenië in de precontentieuze procedure en gelet op het ontbreken van enig tegenbewijs, blijkt dat voor acht stortplaatsen (Dolga vas, Jelšane, Stara gora, Rakek — Pretržje, Lokovica, Dolga Poljana, Bukovžlak-Cinkarna, Suhadole) nog geen definitieve beslissing over de sluiting is genomen, zoals vereist door artikel 14, onder b), juncto artikel 13, onder b), en dat de sluitingswerkzaamheden nog aan de gang zijn. De Commissie is derhalve van oordeel dat de Republiek Slovenië ook met betrekking tot deze acht stortplaatsen, de krachten artikel 14, onder b), van de richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen. |
5. |
De Republiek Slovenië heeft nooit ook maar het minste bewijs geleverd dat in het geval van de stortplaats Ostri Vrh een milieuvergunning voor de voortzetting van de exploitatie is verleend voordat de termijn voor de beantwoording van het met redenen omkleed advies was verstreken (noch op het tijdstip waarop het onderhavige beroep is ingesteld), waardoor zij haar verplichtingen uit hoofde van artikel 14, onder c), had kunnen nakomen. Voorts constateert de Commissie dat uit de a posteriori verleende vergunning voor de exploitatie tijdens de sluitings- en nazorgprocedure blijkt dat de sluitingswerkzaamheden nog aan de gang zijn en uiterlijk op 30 mei 2019 moeten worden afgerond, en dat de Republiek Slovenië bijgevolg in casu de krachtens artikel 14 van de richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen. |
Gerecht
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/8 |
Arrest van het Gerecht van 12 september 2017 — Laufen Austria/Commissie
(Zaak T-411/10 RENV) (1)
((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Belgische, Duitse, Franse, Italiaanse, Nederlandse en Oostenrijkse markt van badkamersanitair - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst is vastgesteld - Geldboeten - Hoofdelijke oplegging van een geldboete aan een moedermaatschappij en haar dochteronderneming - Plafond van 10 % van de omzet - Berekening van het plafond uitsluitend op basis van de omzet van de dochteronderneming tijdens de inbreukperiode voorafgaand aan haar overname door de moedermaatschappij”))
(2017/C 357/09)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Laufen Austria AG (Wilhelmsburg, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: E. Navarro Varona, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Castillo de la Torre, F. Jimeno Fernández en F. Castilla Contreras, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit C(2010) 4185 definitief van de Commissie van 23 juni 2010 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/39092 — Badkamersanitair), en tot verlaging van de geldboete die verzoekster bij dat besluit is opgelegd
Dictum
1) |
Het gedeelte van de aan Laufen Austria AG opgelegde geldboete waarvoor zij uit hoofde van de in de periode van 12 oktober 1994 tot en met 28 oktober 1999 gemaakte inbreuk persoonlijk aansprakelijk wordt gesteld, wordt vastgesteld op 4 788 001 EUR. |
2) |
Laufen Austria en de Europese Commissie dragen ieder hun eigen kosten in verband met de procedures voor het Gerecht en het Hof. |
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/8 |
Arrest van het Gerecht van 12 september 2017 — Bayerische Motoren Werke/Commissie
(Zaak T-671/14) (1)
([„Staatssteun - Regionale investeringssteun - Steun van Duitsland voor een groot investeringsproject van BMW te Leipzig voor de bouw van twee modellen van elektrische voertuigen (i3 en i8) - Besluit waarbij de steunmaatregel ten dele verenigbaar en ten dele onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard - Artikel 107, lid 3, onder c), VWEU - Artikel 108, leden 2 en 3, VWEU - Stimulerend effect van de steun - Noodzaak van de steun”])
(2017/C 357/10)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Bayerische Motoren Werke AG (München, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Rosenthal, G. Drauz en M. Schütte, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Erlbacher, T. Maxian Rusche en R. Sauer en vervolgens T. Maxian Rusche en R. Sauer, gemachtigden)
Interveniënt aan de zijde van verzoekende partij: Freistaat Sachsen (Duitsland) (vertegenwoordigers: T. Lübbig en K. Gaßner, advocaten)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit C (2014) 4531 final van de Commissie van 9 juli 2014 betreffende de staatssteun SA. 32009 (2011/C) (ex 2010/N) die de Bondsrepubliek Duitsland voornemens is toe te kennen ten gunste van BMW voor een groot investeringsproject te Leipzig.
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Bayerische Motoren Werke AG zal haar eigen kosten alsmede de kosten van de Europese Commissie dragen. |
3) |
Freistaat Sachsen zal zijn eigen kosten dragen. |
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/9 |
Arrest van het Gerecht van 7 september 2017 — VM/EUIPO — DAT Vermögensmanagement (Vermögensmanufaktur)
(Zaak T-374/15) (1)
([„Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniewoordmerk Vermögensmanufaktur - Absolute weigeringsgronden - Beschrijvend karakter - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikel 52, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009”])
(2017/C 357/11)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: VM Vermögens-Management GmbH (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: T. Dolde en P. Homann, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: S. Hanne, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: DAT Vermögensmanagement GmbH (Baldham, Duitsland) (vertegenwoordiger: H.-G. Stache, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 29 april 2015 (zaak R 418/2014-5) inzake een nietigheidsprocedure tussen DAT Vermögensmanagement en VM Vermögens-Management
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
VM Vermögens-Management GmbH zal haar eigen kosten dragen en die van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO). |
3) |
DAT Vermögensmanagement GmbH zal haar eigen kosten dragen. |
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/10 |
Arrest van het Gerecht van 7 september 2017 — AlzChem/Commissie
(Zaak T-451/15) (1)
([„Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Documenten in verband met een toezichtsprocedure inzake staatssteun - Weigering van toegang - Uitzondering inzake de bescherming van het doel van inspecties, onderzoeken en audits - Verplichting om een concreet en individueel onderzoek uit te voeren - Hoger openbaar belang”])
(2017/C 357/12)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: AlzChem AG (Trostberg, Duitsland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Borsos en J. Guerrero Pérez, vervolgens A. Borsos, J. Guerrero Pérez en I. Georgiopoulos, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Buchet, M. Konstantinidis en L. Armati, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 26 mei 2015 waarbij verzoekster de toegang wordt geweigerd tot documenten die verband houden met een toezichtsprocedure inzake staatssteun
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
AlzChem AG wordt verwezen in de kosten. |
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/10 |
Arrest van het Gerecht van 8 september 2017 — Aldi/EUIPO — Rouard (GOURMET)
(Zaak T-572/15) (1)
([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk GOURMET - Ouder Uniebeeldmerk ORIGINE GOURMET - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Opschorting van de administratieve procedure - Regel 20, lid 7, onder c), van verordening (EG) nr. 2868/95”])
(2017/C 357/13)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Aldi GmbH & Co. KG (Mülheim an der Ruhr, Duitsland) (vertegenwoordigers: N. Lützenrath, U. Rademacher, C. Fürsen en N. Bertram, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Eberl en M. Fischer, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Pierre-André Rouard (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: P. Merino Baylos, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 24 juli 2015 (zaak R 1985/2013-4) inzake een oppositieprocedure tussen P.-A. Rouard en Aldi
Dictum
1) |
De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 24 juli 2015 (zaak R 1985/2013-4) wordt vernietigd. |
2) |
Het EUIPO zal zijn eigen kosten dragen alsmede die van Aldi GmbH & Co. KG. |
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/11 |
Arrest van het Gerecht van 8 september 2017 — Gillet/Commissie
(Zaak T-578/16) (1)
([„Openbare dienst - Arbeidscontractanten - Voormalig werknemer naar Belgisch recht - Compenserende vergoeding krachtens de artikelen 6 en 7 van besluit C(2005) 1287 - Herberekening van het bedrag van de compenserende vergoeding door de administratie in het kader van een verbetering van de beleidsprocedures - Bezwarend besluit - Louer bevestigende handeling - Motiveringsplicht - Terugvordering van het onverschuldigd betaalde”])
(2017/C 357/14)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Evelyne Gillet (Brussel, België) (vertegenwoordiger: C. Mourato, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Berscheid en C. Berardis-Kayser, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek gebaseerd op artikel 270 VWEU en strekkende tot nietigverklaring van de besluiten van de Commissie van 12 december 2014 en 9 april 2015 alsmede van de latere salarisafrekeningen, waarbij het bedrag van de compenserende vergoeding betaald aan verzoekster, die was aangesteld op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd naar Belgisch recht, naar beneden is bijgesteld en wordt voorzien in de terugvordering van de te veel betaalde bedragen
Dictum
1) |
Het besluit van de Europese Commissie van 9 april 2015 wordt nietig verklaard, voor zover het betrekking heeft op de terugvordering van het bedrag van 3 959,38 EUR krachtens artikel 85 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en artikel 116 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie. |
2) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
3) |
Évelyne Gillet zal haar eigen kosten dragen. |
4) |
De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen. |
(1) PB C 145 van 25.4.2016 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie onder nummer F-7/16, en op 1 september 2016 overgedragen aan het Gerecht van de Europese Unie).
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/12 |
Arrest van het Gerecht van 12 september 2017 — Siragusa/Raad
(Zaak T-678/16 P) (1)
((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Beëindiging van de werkzaamheden - Verzoek tot pensionering - Wijziging van de statutaire bepalingen na het verzoek - Intrekking van een eerder besluit - Juridische kwalificatie van het bestreden besluit”))
(2017/C 357/15)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirant: Sergio Siragusa (Brussel, België) (vertegenwoordigers: T. Bontinck en A. Guillerme, advocaten)
Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bauer en M. Veiga, gemachtigden) en Europees Parlement (vertegenwoordigers: M. Dean en D. Nessaf, gemachtigden)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 13 juli 2016, Siragusa/Raad (F-124/15, EU:F:2016:147), strekkende tot vernietiging van die beschikking
Dictum
1) |
De beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 13 juli 2016, Siragusa/Raad (F-124/15), wordt vernietigd. |
2) |
De zaak wordt verwezen naar een andere kamer van het Gerecht dan die welke uitspraak heeft gedaan over deze hogere voorziening. |
3) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/12 |
Beschikking van het Gerecht van 8 september 2017 — Louvers Belgium/Commissie
(Zaak T-835/16) (1)
((„Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding - Overheidsopdrachten voor de levering van goederen en diensten - Aanbestedingsprocedure - Levering van gordijnen, overgordijnen en rolgordijnen en diensten voor de plaatsing, de reiniging en het onderhoud daarvan - Afwijzing van de offerte van een inschrijver - Annulering van de procedure - Afdoening zonder beslissing - Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is”))
(2017/C 357/16)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Louvers Belgium Co. (Zaventem, België) (vertegenwoordiger: V. Lejeune, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: O. Verheecke en A. Katsimerou, gemachtigden)
Voorwerp
Enerzijds, een verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van het door de Europese Commissie op 19 september 2016 genomen besluit om overheidsopdracht nr. IB.02/PO/2016/012/703 niet te gunnen aan verzoekster, en anderzijds een verzoek krachtens artikel 268 VWEU strekkende tot vergoeding van de schade die verzoekster stelt te hebben geleden ten gevolge van de onrechtmatigheden die de Commissie volgens haar in het kader van deze aanbestedingsprocedure heeft begaan.
Dictum
1) |
Er behoeft niet meer te worden beslist op het verzoek tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 19 september 2016 om overheidsopdracht nr. IB.02/PO/2016/012/703 niet te gunnen aan Louvers Belgium Co., en evenmin op de vordering tot schadevergoeding wegens de inkomstenderving die beweerdelijk voortvloeide uit het feit dat die opdracht niet aan deze onderneming is toegewezen. |
2) |
De vordering tot schadevergoeding wordt kennelijk rechtens ongegrond verklaard voor zover deze betrekking heeft op de kosten en de lasten die voor Louvers Belgium Co. gepaard gingen met haar deelneming aan aanbestedingsprocedure OIB.02/PO/2016/012/703. |
3) |
De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten. |
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/13 |
Beschikking van de president van het Gerecht van 29 augustus 2017 — Verband der Deutschen Biokraftstoffindustrie/Commissie
(Zaak T-451/17 R)
([„Kort geding - Berekening van broeikasgasemissies - Biodiesel - Mededeling BK/abd/ener.c.1(2017)2122195 van de Europese Commissie - Verzoek om opschorting van de uitvoering - Geen spoedeisendheid”])
(2017/C 357/17)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Verband der Deutschen Biokraftstoffindustrie e. V. (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordigers: R. Stein, P. Friton en H.-J. Prieß, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Becker, J.-F. Brakeland en K. Talabér-Ritz, gemachtigden)
Voorwerp
Krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU ingestelde vordering in kort geding die ertoe strekt dat de opschorting van de uitvoering van mededeling BK/abd/ener.c.1(2017)2122195 van de Commissie van 27 april 2017 wordt gelast.
Dictum
1) |
De vordering in kort geding wordt afgewezen. |
2) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/13 |
Beroep ingesteld op 18 augustus 2017 — PC/EASO
(Zaak T-181/17)
(2017/C 357/18)
Procestaal: Fins
Partijen
Verzoekende partij: PC (vertegenwoordiger: L. Railas, advocaat)
Verwerende partij: Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO)
Conclusies
Verzoekster verzoekt het Gerecht:
— |
EASO te gelasten, het anonieme, de menselijke waardigheid verachtende document uit het met redenen omklede besluit van 15 juni 2016 te verwijderen en te vernietigen en een nieuw besluit te nemen op basis van het geantidateerde besluit EASO/ED/2015/358 en van het daarop gebaseerde ontslagbesluit EASO/HR/2015/607, waarvan verzoekster in haar beroep in zaak T-610/15 de nietigverklaring heeft gevorderd; |
— |
EASO te gelasten, de specifieke persoonsdossiers te vernietigen en over verzoekster slechts een persoonsdossier te voeren dat voldoet aan de eisen van artikel 26 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie waarvan de documenten in overeenstemming zijn met het Statuut, en uit verzoeksters persoonsdossier de daar niet thuishorende met hand geschreven en niet met volledige zekerheid geïdentificeerde documenten te verwijderen; |
— |
EASO te gelasten, het ontstaan van document EASO/ED/2015/358 te onderzoeken, en de raad van bestuur van EASO te gelasten, overeenkomstig artikel 29, [lid 1], onder b), en artikel 31, lid 6, van verordening nr. 439/2010 tot oprichting van EASO, maatregelen te treffen wegens de wantoestanden in het bestuur van EASO, en EASO ertoe te veroordelen, verzoekster 30 000 EUR te betalen als vergoeding voor de schade veroorzaakt door de schending van artikel 41, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie die hierin bestaat dat EASO een voor verzoekster bezwarende individuele maatregel heeft genomen; |
— |
EASO te gelasten, de tegen verzoekster gerichte psychische terreur op de werkplek te onderzoeken, en EASO en de raad van bestuur van EASO te gelasten, maatregelen te treffen tegen degene van wie de psychische terreur op de werkplek uitging, en EASO en de raad van bestuur van EASO ertoe te veroordelen, verzoekster 30 000 EUR te betalen wegens deze langdurige bestuurlijke inbreuk; |
— |
EASO te gelasten, het aan onbevoegde derden doorgeven van op verzoekster betrekking hebbende vertrouwelijke documenten te onderzoeken, en EASO en de raad van bestuur van EASO te gelasten, maatregelen te treffen tegen degene die deze documenten heeft doorgegeven, en EASO en de raad van bestuur van EASO ertoe te veroordelen, verzoekster 20 000 EUR te betalen wegens deze bestuurlijke inbreuk; |
— |
EASO te gelasten, de inbreuken op het Protocol betreffende voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie te onderzoeken, en EASO en de raad van bestuur van EASO te gelasten, maatregelen te treffen tegen degene die deze inbreuken op dat protocol heeft gemaakt, en EASO en de raad van bestuur van EASO ertoe te veroordelen, verzoekster 20 000 EUR te betalen wegens deze bestuurlijke inbreuk; |
— |
EASO te gelasten, verzoeksters arbeidsbetrekking voor vijf jaar in die zin te herstellen deze arbeidsbetrekking zonder onderbreking doorloopt en verzoekster zonder onderbreking haar salaris ontvangt, en EASO ertoe te veroordelen, aan verzoekster de bezoldiging, de toeslagen en door de werkgever te betalen pensioenbijdragen over de periode dat zij niet op haar post was tewerkgesteld, tot aan haar herplaatsing als schadevergoeding te betalen; |
— |
subsidiair, voor het geval dat verzoekster niet kan worden herplaatst, EASO ertoe te veroordelen, aan verzoekster de bezoldiging, de toeslagen en door de werkgever te betalen pensioenbijdragen over de periode van vijf jaar zonder onderbreking te betalen; |
— |
EASO ertoe te veroordelen, aan verzoekster als 30 000 EUR te betalen als vergoeding voor de immateriële schade die deze heeft geleden, te weten voor de krenking die zij heeft ondergaan door de aard en wijze waarop EASO in strijd met de geest van artikel 41, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie toepassing heeft gegeven aan het recht om te worden gehoord, en |
— |
EASO te verwijzen in de proceskosten die verzoekster zijn opgekomen. |
Middelen en voornaamste argumenten
Het beroep berust op volgende gronden:
1. |
Ten eerste is verzoekster herhaaldelijk en stelselmatig het slachtoffer geweest van psychische terreur op de werkplek, die uitging van en gestuurd werd door haar hiërarchieke meerdere. Dit heeft geleid tot ongewone arbeidsvoorwaarden tijdens de proeftijd, die werden gekenmerkt door het ontbreken van eerlijkheid en onpartijdigheid en door autoritair optreden, manipulatie en openlijk geuite niet ter zake dienende kritiek op verzoekster. |
2. |
Ten tweede omvat het met redenen omklede besluit EASO/HR/2016/525 van EASO een op anonieme beweringen gebaseerd document dat geen verband houdt met beëindiging van de arbeidsbetrekking van verzoekster en ook niet voorkomt in het persoonsdossier van verzoekster. |
3. |
Ten derde heeft EASO verzoekster mogelijkheden van verdediging ontnomen door met terugwerkende kracht document EASO/ED/2015/358 te laten opstellen, en inbreuk gemaakt op artikel 41, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. |
4. |
Ten vierde heeft EASO verzoekster ook buiten het EASO in een kwaad daglicht gesteld, bijvoorbeeld door het met redenen omklede besluit EASO/HR/2016/525, dat een ongegrond, irrelevant en niet-bevestigd document betreffende verzoekster omvat, aan de Europese ombudsman toe te sturen. |
5. |
Ten vijfde heeft EASO, in strijd met de artikelen 17 en 19 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie, vertrouwelijke documenten betreffende verzoekster doorgegeven aan derden die niet het recht hadden kennis te nemen van deze documenten. |
6. |
Ten zesde heeft EASO inbreuk gemaakt op de regels van coherentie van stukken door met betrekking tot verzoekster twee verschillende persoonsdossiers bij te houden en in strijd met artikel 26 van Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie te weigeren, de gegevens uit het officiële personeelsdossier als doorslaggevend te beschouwen. |
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/15 |
Beroep ingesteld op 15 juli 2017 — TK/Parlement
(Zaak T-446/17)
(2017/C 357/19)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: TK (vertegenwoordiger: L. Levi, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement
Conclusies
— |
het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond verklaren; |
mitsdien:
— |
nietig verklaren het besluit van de voorzitter van het Europees Parlement van 26 augustus 2016 tot afwijzing van verzoeksters verzoeken van 28 april 2016; |
— |
voor zover nodig, nietig verklaren het besluit van de voorzitter van het Europees Parlement van 5 april 2017 tot afwijzing van verzoeksters klacht van 25 november 2016; |
— |
de verwerende partij veroordelen tot betaling van een vergoeding voor verzoeksters immateriële schade, welke ex aequo et bono op 25 000 EUR wordt begroot; |
— |
nietig verklaren het besluit van de secretaris-generaal van het Europees Parlement van 26 april 2017 tot afwijzing van de klacht van 16 januari 2017, voor zover dit geen herstel heeft geboden van verzoeksters immateriële schade, en de verwerende partij veroordelen tot betaling van een vergoeding voor verzoeksters immateriële schade, welke ex aequo et bono op 25 000 EUR wordt begroot; |
— |
de verwerende partij verwijzen in alle kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter onderbouwing van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.
1. |
Eerste middel, dat de besluiten van 26 augustus 2016 en 5 april 2017 betreft en uit drie onderdelen bestaat:
|
2. |
Tweede middel, betreffende het besluit van 26 april 2017, ontleend aan schending van artikel 41 van het Handvest door de verwerende partij alsmede aan niet-nakoming van de motiverings- en de zorgplicht, aangezien de verwerende partij stelt dat het besluit dat de verzoekende partij middels een klacht heeft betwist nietig is verklaard en dat een besluit is genomen om een onderzoek in te stellen, en aangezien zij daaruit afleidt dat haar verzoek om schadevergoeding niet behoefde te worden ingewilligd. De verzoekende partij meent eveneens te hebben aangetoond dat er sprake is van autonome schade die niet kan worden hersteld door de nietigverklaring van het bestreden besluit. De verwerende partij dient dus niet alleen het middels de klacht betwiste besluit nietig te verklaren, maar eveneens die schade te vergoeden. |
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/16 |
Beroep ingesteld op 18 juli 2017 — Eurosupport — Fineurop support/EIGE
(Zaak T-450/17)
(2017/C 357/20)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Eurosupport — Fineurop support Srl (Milaan, Italië) (vertegenwoordiger: M. Velardo, advocaat)
Verwerende partij: Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE)
Conclusies
— |
het bestreden besluit van 8 mei 2017 tot afwijzing van verzoeksters inschrijving in procedure EIGE/2017/OPER/04 „Female Genital Mutilation: Estimating Girls at Risk” (genitale verminking bij vrouwen: inschatting welke meisjes gevaar lopen) alsmede de daaropvolgende besluiten waarbij de offerte van een andere inschrijver werd aanvaard en hem het contract werd gegund, nietig verklaren; |
— |
verweerster gelasten de door verzoekster geleden schade te vergoeden, te vermeerderen met rente ter hoogte van 8 % of, subsidiair, een schadeloosstelling te vermeerderen met rente ter hoogte van 8 % te betalen; |
— |
verweerster verwijzen in de kosten van deze procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.
1. |
Eerste middel, ontleend aan schending van het beginsel van gelijke behandeling, het transparantiebeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel, aan niet-nakoming van de geheimhoudingsplicht en voorts aan een kennelijke beoordelingsfout. |
2. |
Tweede middel, ontleend aan een tegenstrijdige motivering van de beoordelingsbesluiten en schending van het evenredigheidsbeginsel bij de beoordeling van verzoeksters inschrijving. |
3. |
Derde middel, ontleend aan schending van het recht op behoorlijk bestuur. |
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/16 |
Beroep ingesteld op 1 augustus 2017 — Portugal/Commissie
(Zaak T-474/17)
(2017/C 357/21)
Procestaal: Portugees
Partijen
Verzoekende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes, M. Figueiredo, P. Estêvão, J. Saraiva de Almeida, gemachtigden)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
nietig te verklaren uitvoeringsbesluit C(2017) 4136 van de Commissie van 26 juni 2017 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO), voor zover door Portugal gedeclareerde uitgaven van financiering door de Unie worden uitgesloten wegens overschrijding van de maxima en niet-inachtneming van de betalingstermijnen; |
— |
de Europese Commissie in de kosten te verwijzen. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.
1. |
Schending van het bepaalde in artikel 11 van verordening (EG) nr. 885/2006 van de Commissie van 21 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad met betrekking tot de erkenning van de betaalorganen en andere instanties en de goedkeuring van de rekeningen inzake het ELGF en het ELFPO (PB 2006, L 171, blz. 90). |
2. |
Schending van artikel 8 van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1782/2003 (PB 2009, L 30, blz. 16). |
3. |
Schending van artikel 31, lid 4, van verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB 2005, L 209, blz. 1). |
4. |
Schending van de artikelen 9, lid 3, en 17 van verordening (EG) nr. 968/2006 van de Commissie van 27 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen voor verordening (EG) nr. 320/2006 van de Raad tot instelling van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie in de Europese Gemeenschap (PB 2006, L 176, blz. 32). |
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/17 |
Beroep ingesteld op 27 juli 2017 — Arysta LifeScience Netherlands/Commissie
(Zaak T-476/17)
(2017/C 357/22)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Arysta LifeScience Netherlands BV (Amsterdam, Nederland) (vertegenwoordigers: C. Mereu en M. Grunchard, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
het verzoekschrift ontvankelijk en gegrond verklaren; |
— |
het bestreden besluit (1) nietig verklaren; |
— |
verweerster verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.
1. |
Eerste middel, ontleend aan kennelijke beoordelingsfouten.
|
2. |
Tweede middel, ontleend aan schending van het recht van verdediging. Verweerster heeft niet gewaarborgd dat verzoekster haar eigen standpunten tijdens het evaluatieproces daadwerkelijk en naar behoren naar voren kon brengen. |
3. |
Derde middel, ontleend aan ultra vires vaststelling van de bestreden verordening. Verweerster heeft bij de vaststelling van de bestreden verordening ultra vires gehandeld, aangezien het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) de enige autoriteit is die wettelijk verantwoordelijk is voor de indeling of herindeling van stoffen overeenkomstig verordening nr. 1272/2008 (2), en niet verweerster. |
4. |
Vierde middel, ontleend aan onevenredigheid van de bestreden verordening. De bestreden verordening is onevenredig aangezien verweerster kon kiezen uit maatregelen en haar keuze voor het vaststellen van de bestreden verordening waarbij het gebruik van diflubenzuron werd beperkt tot niet-eetbare gewassen, nadelen meebrengt die buitensporig zijn in verhouding tot de nagestreefde doelen. |
(1) Uitvoeringsverordening (EU) 2017/855 van de Commissie van 18 mei 2017 tot wijziging van uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de voorwaarden voor de goedkeuring van de werkzame stof diflubenzuron (PB 2017, L 128, blz. 10).
(2) Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB 2008, L 353, blz. 1).
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/18 |
Beroep ingesteld op 3 augustus 2017 — Griekenland/Commissie
(Zaak T-480/17)
(2017/C 357/23)
Procestaal: Grieks
Partijen
Verzoekende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: G. Kanellopoulos en A. Vasilopoulou, gemachtigden)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
het bestreden uitvoeringsbesluit van de Commissie van 26 juni 2017 nietig verklaren, voor zover de door de Helleense Republiek gemaakte kosten van een totaalbedrag van 1 192 054,72 EUR zijn uitgesloten van financiering door de Europese Unie, in het kader van de conformiteitscontrole, bij wege van de oplegging van eenmalige en forfaitaire financiële correcties wegens aangevoerde tekortkomingen bij de toepassing van de voorwaarden in het kader van de ELGF en het ELFPO voor de aanvraagjaren 2012, 2013 en 2014, in overeenstemming met wat is uiteengezet met betrekking tot de feiten en de gronden tot nietigverklaring, en |
— |
de Commissie verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.
1. |
Met haar eerste middel voert verzoekster aan dat de bestreden correctie onrechtmatig is opgelegd, op basis van een feitelijke vergissing, met een ontoereikende en onjuiste motivering, en in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur en billijkheid, zoals meer in het bijzonder uitvoerig is uiteengezet in het eerste onderdeel van dat middel wat betreft de aangevoerde tekortkomingen in een aantal punten bij de controle van RBV 1 en in specifieke punten van de controle van de minimumvoorwaarden die van toepassing zijn op het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen, en in het tweede onderdeel van dat middel wat betreft de aangevoerde gebrekkige risicoanalyse. |
2. |
Het tweede middel is ontleend aan een motiveringsgebrek, een feitelijke vergissing en aan het feit dat het bestreden besluit het evenredigheidsbeginsel schendt voor zover de juiste berekening door de Griekse autoriteiten van de financiële impact van de geïdentificeerde tekortkomingen, zo zij al bestaan, wordt afgewezen, mede gelet op de aanbevelingen van het orgaan voor geschillenbeslechting aan de Commissie. |
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/19 |
Beroep ingesteld op 3 augustus 2017 — UE/Commissie
(Zaak T-487/17)
(2017/C 357/24)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: UE (vertegenwoordigers: S. Rodrigues en A. Tymen, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
nietig verklaren het besluit van de Europese Commissie van 4 oktober 2016 tot afwijzing van verzoekers verzoeken van 14 oktober 2013; |
— |
voor zover nodig, nietig verklaren het besluit van de Europese Commissie van 26 april 2017 tot afwijzing van verzoekers klacht van 5 januari 2017; |
— |
verzoeker een vergoeding toekennen voor de materiële en immateriële schade die hij heeft geleden door de fout van de verwerende partij, welke schade wordt begroot op het bedrag van 120 000 EUR (immateriële schade), 748 800 EUR (verlies aan inkomsten), en 576 000 EUR (pensioenverlies); |
— |
verzoeker een vergoeding toekennen voor het leed als gevolg van het verloop en de uitkomst van het onderzoek naar intimidatie, welke schade wordt begroot op 50 000 EUR; |
— |
vergoeding gelasten van verzoekers kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.
1. |
Eerste middel, ontleend aan schending van het beginsel van behoorlijk bestuur, van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, van het recht om te worden gehoord en van het recht van wederhoor. |
2. |
Tweede middel, ontleend aan een kennelijke beoordelingsfout, feitelijke fouten en schending van artikel 35, tweede volzin, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. |
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/19 |
Beroep ingesteld op 7 augustus 2017 — Corra González e.a./GAR
(Zaak T-511/17)
(2017/C 357/25)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partijen: José María Francisco Corra González (Madrid, Spanje) en 7 andere verzoekende partijen (vertegenwoordigers: C. de Santiago Álvarez en J. Redondo Martin, advocaten)
Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad
Conclusies
De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:
— |
te verklaren dat de GAR het Unierecht heeft geschonden door de vaststelling tijdens de bestuursvergadering van 7 juni 2017 van besluit SRB/EES/2017/08, waarbij de financiële regeling voor de afwikkeling van de financiële instelling Banco Popular Español, S.A., is vastgesteld, en |
— |
bijgevolg die handeling, alsook de latere uitvoeringshandelingen die de GAR zou hebben vastgesteld, ex tunc nietig te verklaren. |
Middelen en voornaamste argumenten
De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-497/17, Sáchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/20 |
Beroep ingesteld op 4 augustus 2017 — Imasa, Ingeniería y Proyectos/Commissie en GAR
(Zaak T-516/17)
(2017/C 357/26)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Imasa, Ingeniería y Proyectos, S.A. (Oviedo, Spanje) (vertegenwoordigers: B. Gutiérrez de la Roza Pérez, P. Rubio Escobar, R. Ruiz de la Torre Esporrín en B. Fernández García, advocaten)
Verwerende partijen: Europese Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht om nietigverklaring van:
— |
het tijdens de bestuursvergadering van 7 juni 2017 genomen besluit (SRB/EES/2017/08) van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad tot vaststelling van de afwikkelingsregeling voor de instelling Banco Popular Español, S.A.; |
— |
besluit (EU) 2017/1246 van de Commissie van 7 juni 2017 tot goedkeuring van de afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español, S.A. |
Middelen en voornaamste argumenten
De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/21 |
Beroep ingesteld op 4 augustus 2017 — Grúas Roxu/Commissie en GAR
(Zaak T-517/17)
(2017/C 357/27)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Grúas Roxu, S.A. (Meres, Spanje) (vertegenwoordigers: B. Gutiérrez de la Roza Pérez, P. Rubio Escobar, R. Ruiz de la Torre Esporrín en B. Fernández García, advocaten)
Verwerende partijen: Europese Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht om nietigverklaring van:
— |
het tijdens de bestuursvergadering van 7 juni 2017 genomen besluit (SRB/EES/2017/08) van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad tot vaststelling van de afwikkelingsregeling voor de instelling Banco Popular Español, S.A.; |
— |
besluit (EU) 2017/1246 van de Commissie van 7 juni 2017 tot goedkeuring van de afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español, S.A. |
Middelen en voornaamste argumenten
De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/21 |
Beroep ingesteld op 7 augustus 2017 — Folch Torrela e.a./GAR
(Zaak T-524/17)
(2017/C 357/28)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partijen: Ángel Folch Torrela (Terrassa, Spanje) en 42 andere verzoekende partijen (vertegenwoordigers: V. Clavell Hernández, C. de Santiago Álvarez en J. Redondo Martín, advocaten)
Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad
Conclusies
De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:
— |
te verklaren dat de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad het Unierecht heeft geschonden door de vaststelling tijdens de bestuursvergadering van 7 juni 2017 van besluit SRB/EES/2017/08, waarbij de afwikkelingsregeling voor de financiële instelling Banco Popular Español, S.A., is vastgesteld, en |
— |
bijgevolg die handeling, alsook de latere uitvoeringshandelingen die de GAR zou hebben vastgesteld, ex tunc nietig te verklaren. |
Middelen en voornaamste argumenten
De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/22 |
Beroep ingesteld op 7 augustus 2017 — Taberna Ángel Sierra e.a./GAR
(Zaak T-525/17)
(2017/C 357/29)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partijen: Taberna Ángel Sierra, SL (Madrid, Spanje) en 67 andere verzoekende partijen (vertegenwoordiger: P. Rúa Sobrino, advocaat)
Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad
Conclusies
De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:
— |
het bestreden besluit nietig te verklaren; |
— |
te verklaren dat de artikelen 18 en 29 van verordening (EU) nr. 806/2014 onrechtmatig en niet van toepassing zijn, en |
— |
de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Met het onderhavige beroep wordt opgekomen tegen het besluit van 7 juni 2017 van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (SRB/EES/2017/08) waarbij werd beslist tot afwikkeling van Banco Popular Español, S.A.
De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/22 |
Beroep ingesteld op 11 augustus 2017 — Coral Venture/GAR
(Zaak T-532/17)
(2017/C 357/30)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Coral Venture, S.L. (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: M. Niño Camazón, advocaat)
Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
het beroep tot nietigverklaring van het besluit van de GAR van 7 juni 2017 (SRB/EES/2017/08) tot afwikkeling van de instelling Banco Popular en tot goedkeuring van de afwikkelingsregeling waarin de ten aanzien van deze instelling toe te passen afwikkelingsmaatregelen zijn opgenomen, ontvankelijk te verklaren, en aan het einde van de behandeling van het geding haar vorderingen volledig toe te wijzen. |
Middelen en voornaamste argumenten
De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/23 |
Beroep ingesteld op 12 augustus 2017 — Troszczynski/Parlement
(Zaak T-550/17)
(2017/C 357/31)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Mylène Troszczynski (Noyon, Frankrijk) (vertegenwoordiger: F. Wagner, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement
Conclusies
— |
het besluit van het Europees Parlement van 14 juni 2017 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Mylène Troszczynski [2017/2019(IMM)] nietig verklaren; |
— |
het Europees Parlement veroordelen tot betaling aan Mylène Troszczynski van 35 000 EUR als vergoeding van de geleden immateriële schade; |
— |
het Europees Parlement veroordelen tot betaling aan Mylène Troszczynski van 5 000 EUR als vergoeding van de invorderbare kosten; |
— |
het Europees Parlement verwijzen in alle kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan.
1. |
Schending van artikel 8 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie (PB 2010, C 83, blz. 266; hierna: „protocol”). |
2. |
Schending van artikel 9 van het protocol. |
3. |
Schending van het beginsel van gelijke behandeling en het beginsel van behoorlijk bestuur. |
4. |
Schending van de rechten van de verdediging en onwettigheid van het bestreden besluit. |
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/24 |
Beroep ingesteld op 17 augustus 2017 — Liaño Reig/GAR
(Zaak T-557/17)
(2017/C 357/32)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Carmen Liaño Reig (Alcobendas, Spanje) (vertegenwoordiger: F. López Antón, advocaat)
Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
Op grond van hetgeen in de overwegingen 3.1 tot en met 3.4 van het onderhavige beroep wordt vermeld, het in artikel 6, lid 1, onder d), van het besluit vastgestelde afwikkelingsinstrument bestaande in de omzetting in nieuw uitgegeven aandelen van Banco Popular Español, S.A. van het Tier 2-kapitaalinstrument met betrekking tot de met # 4 aangeduide achtergestelde obligaties uitgegeven door BPE Financiaciones, S.A. met ISIN XS0550098569 nietig te verklaren omdat het onrechtmatig en in strijd met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie is; |
— |
Indien de in het vorige punt geformuleerde vordering wordt toegewezen, de GAR overeenkomstig artikel 87, lid 3, van de verordening te veroordelen om verzoekster te vergoeden voor het verliezen geleden als gevolg van de nietigverklaring van het in het vorige punt bedoelde besluit, aangezien volgens het bepaalde in overweging 91 en in artikel 85, lid 4, laatste alinea, van de richtlijn de annulering van een besluit van een afwikkelingsautoriteit de latere administratieve handelingen of transacties welke op het geannuleerde besluit van de afwikkelingsautoriteit zijn gebaseerd onverlet laat. In dat verband bedraagt het door verzoekster geleden verlies de op de datum van betaling vastgestelde contante waarde van het bedrag van 50 000 EUR, dat overeenkomt met de nominale waarde van de door BPE Financiaciones, S.A. uitgegeven obligatie met vervaldatum 22 oktober 2020 en ISIN XS0550098569, die verzoekster aanhield op de datum van het besluit, vermeerderd met de contante waarde op de datum van betaling van het bedrag aan rente tegen een vaste rentevoet van 6,873 % per jaar dat die obligatie zou hebben opgebracht sinds 7 juni 2017 (datum van het besluit) tot 22 oktober 2020 (vervaldatum van de obligatie); |
— |
Subsidiair aan de vorderingen die in de voorgaande punten zijn geformuleerd, en ingevolge hetgeen in overweging 3.5 van het onderhavige beroep is uiteengezet, de GAR te veroordelen tot betaling aan verzoekster van een vergoeding waarvan het bedrag overeenkomt met het bedrag dat verzoekster zou hebben ontvangen als houdster van de door BPE Financiaciones, SA uitgegeven obligatie met ISIN XS0550098569 indien deze vennootschap op de datum van het besluit als gevolg van een gewone insolventieprocedure zou zijn geliquideerd, daarbij rekening houdend met de feit dat verzoekster geen schadevergoeding of enige tegenprestatie heeft ontvangen naar aanleiding van de omzetting in nieuw uitgegeven aandelen van Banco Popular Español, S.A. van voormelde, door haar gehouden obligatie of ingevolge de overdracht van die aandelen aan Banco Santander, S.A. |
— |
Indien — zoals verzoekster aanneemt –, wat BPE Financiaciones, S.A. betreft, niet is voldaan aan de in het Spaanse recht vastgestelde voorwaarden voor de inleiding van een gewone insolventieprocedures ten aanzien van die vennootschap, die zou resulteren in de liquidatie van deze vennootschap op de datum van het besluit, bedraagt de aan verzoekster te betalen schadevergoeding 50 000 EUR, welk bedrag overeenkomt met de nominale waarde van de door die vennootschap uitgegeven obligatie waarvan zij houder was. |
— |
Indien, wat BPE Financiaciones, S.A. betreft, is voldaan aan de in het Spaanse recht vastgestelde voorwaarden voor de inleiding van een gewone insolventieprocedures ten aanzien van die vennootschap, die zou resulteren in de liquidatie van deze vennootschap op de datum van het besluit, komt het bedrag van de schadevergoeding overeen met het bedrag voortvloeiend uit de waardering die overeenkomstig het bepaalde in artikel 20, leden 16 tot en met 18, van de verordening moet worden verricht. |
— |
Subsidiair aan de vorderingen die in de voorgaande punten zijn geformuleerd, en ingevolge hetgeen in overweging 3.6 van het onderhavige beroep is uiteengezet, de GAR te veroordelen tot betaling aan verzoekster van een vergoeding waarvan het bedrag proportioneel is aan het bedrag waarop zij recht zou hebben indien alle achtergestelde obligaties uitgegeven door Banco Popular Español, S.A. die bestonden op de datum van het besluit en die niet waren omgezet in aandelen van die entiteit overeenkomstig artikel 6, lid 1, onder d), van het besluit zouden zijn omgezet in aandelen van Banco Popular Español, S.A. |
Middelen en voornaamste argumenten
De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/25 |
Beroep ingesteld op 22 augustus 2017 — UG/Commissie
(Zaak T-571/17)
(2017/C 357/33)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: UG (vertegenwoordigers: M. Richard en P. Junqueira de Oliveira, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
nietig verklaren het besluit van de Europese Commissie van 18 mei 2017 (Nr. R/40/17) en alle daaraan ten grondslag liggende besluiten; |
— |
de herintreding van de verzoekende partij gelasten; |
— |
de Europese Commissie veroordelen tot betaling van het nog uitstaande salaris en van een schadevergoeding ter hoogte van 40 000 EUR; |
— |
de onwettige inhoudingen op het salaris nietig verklaren; |
— |
terugbetaling gelasten van het bedrag van 6 818,81 EUR dat op onwettige wijze op het salaris is ingehouden; |
— |
de Europese Commissie verwijzen in alle kosten, daaronder begrepen de advocaatkosten, welke voorlopig op 10 000 EUR worden begroot. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vijf middelen aan.
1. |
Eerste middel, schending van het recht om te worden gehoord, aangezien de Commissie vóór haar ontslag slechts een schijnprocedure heeft georganiseerd. |
2. |
Tweede middel, ontleend aan inhoudelijke fouten van het bestreden besluit, aangezien de gronden waarop het gebaseerd is onnauwkeurig, irreëel en niet serieus zijn. |
3. |
Derde middel, ontleend aan overschrijding van bevoegdheid, aangezien de Commissie haar heeft ontslagen wegens haar vakbondsactiviteiten en omdat zij ouderschapsverlof heeft genomen. |
4. |
Vierde middel, ontleend aan schending van artikel 42 van het Ambtenarenstatuut, van clausule 5.4 van de herziene raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof, in de versie van richtlijn 2010/18/EU van de Raad van 8 maart 2010 tot uitvoering van de door BUSINESSEUROPE, UEAPME, het CEEP en het EVV herziene raamovereenkomst en tot intrekking van richtlijn 96/34/EG (PB 2010, L 68, blz. 13), van artikel 7 van richtlijn 2002/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap — Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de vertegenwoordiging van de werknemers (PB 2002, L 80, blz. 29), en van bijlage IX bij het Statuut, aangezien de tuchtprocedure niet is geëerbiedigd. |
5. |
Vijfde middel, ontleend aan de onevenredigheid van de sanctie. |
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/26 |
Beroep ingesteld op 24 augustus 2017 — Mas Que Vinos Global/EUIPO — JESA (EL SEÑORITO)
(Zaak T-576/17)
(2017/C 357/34)
Taal van het verzoekschrift: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Mas Que Vinos Global, SL (Dobarrios, Spanje) (vertegenwoordiger: M. Sanmartín Sanmartín, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Jose Estevez, SA (JESA) (Jerez de la Frontera, Spanje)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij
Betrokken merk: Uniewoordmerk „EL SEÑORITO” — inschrijvingsaanvraag nr. 13 502 166
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van 9 juni 2017 van de vierde kamer van beroep van het EUIPO in zaak R 1775/2016-4
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
verwijzing van het EUIPO in zijn eigen kosten en in verzoeksters kosten. |
Aangevoerde middelen
— |
schending van de artikelen 42, 60, 63, 75 en 76 van verordening nr. 207/2009 alsmede van artikel 8, lid 1, onder b), ervan. |
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/26 |
Beroep ingesteld op 4 september 2017 — Demp/EUIPO (Weergave van de kleuren grijs en geel)
(Zaak T-595/17)
(2017/C 357/35)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Demp BV (Vianen, Nederland) (vertegenwoordiger: C. Gehweiler, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Betrokken merk: kleurmerk (Weergave van de kleuren grijs en geel) — inschrijvingsaanvraag nr. 15 439 987
Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 10 juli 2017 in zaak R 1624/2016-5
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder b), en artikel 4 van verordening nr. 207/2009. |
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/27 |
Beroep ingesteld op 5 september 2017 — Italië/Commissie
(Zaak T-598/17)
(2017/C 357/36)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri, gemachtigde, en P. Pucciariello, landsadvocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
nietigverklaring van uitvoeringsbesluit 2017/1144 van de Europese Commissie van 26 juni 2017 (kennisgeving geschied op dezelfde datum) houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), voor zover het voorwerp is van het onderhavige beroep; |
— |
verwijzing van de Commissie in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij als enig middel aan dat inbreuk is gemaakt op artikel 7, lid 4, van verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (1) en artikel 31 van verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (2).
Met dat middel verzet zij zich tegen de toepassing van de bij het bestreden besluit opgelegde financiële correcties, die onlogisch zijn in het licht van de tijdens het onderzoek verzamelde gegevens.
Zij betwist voorts de wijze waarop die correcties zijn berekend, voor zover het concrete bedrag ervan onevenredig en duidelijk onlogisch is, daar het aanzienlijk hoger ligt dan de schade die mogelijk is veroorzaakt door de aan de Italiaanse autoriteiten verweten gedragingen.
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/27 |
Beroep ingesteld op 4 september 2017 — Spanje/Commissie
(Zaak T-602/17)
(2017/C 357/37)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordigers: M. Sampol Pucurull en A. Gavela Llopis, gemachtigden)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
Verzoeker concludeert tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit C(2017) 4136 final van de Commissie van 26 juni 2017 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF), sector groenten en fruit, actiefondsen, voor zover dit besluit het Koninkrijk Spanje betreft.
Middelen en voornaamste argumenten
Ter onderbouwing van zijn beroep voert verzoeker vier middelen aan.
1. |
Eerste middel: schending van artikel 26, lid 2, van uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (1)
|
2. |
Tweede middel: schending van artikel 104, lid 2, onder d), van uitvoeringsverordening nr. 543/2011 en schending van het vertrouwensbeginsel
|
3. |
Derde middel: schending van artikel 59, onder e), iv), artikel 60, leden 2 en 5, en artikel 65 van uitvoeringsverordening nr. 543/2011 en schending van het vertrouwensbeginsel
|
4. |
Vierde middel: schending van artikel 52, lid 2, van verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (2) en schending van de in document nr. VI/5330/97 vervatte richtsnoeren voor de berekening van de financiële consequenties
|
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/29 |
Beroep ingesteld op 5 september 2017 — Republiek Litouwen/Europese Commissie
(Zaak T-603/17)
(2017/C 357/38)
Procestaal: Litouws
Partijen
Verzoekende partij: Republiek Litouwen (vertegenwoordigers: D. Kriaučiūno, R. Krasuckaitės, R. Dzikovič en M. Palionio, gemachtigden)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1144 van de Commissie van 26 juni 2017 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) (1), nietig verklaren voor zover het op Litouwen een financiële correctie van 4 207 894,93 EUR toepast; |
— |
de Europese Commissie verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.
Door een forfaitaire financiële correctie van 5 %, te weten een bedrag van 4 207 894,93 EUR, toe te passen op grond van tekortkomingen bij essentiële controles, heeft de Europese Commissie (hierna: „Commissie”) artikel 52, lid 2, van verordening (EU) nr. 1306/2013 (2) geschonden aangezien zij, bij de beoordeling van de omvang van de schending, de aard van de inbreuken en de aan de Europese Unie veroorzaakte financiële schade:
1. |
zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de kwaliteit van de in Litouwen verrichte controles ontoereikend was en als een tekortkoming bij een essentiële controle moest worden beschouwd aangezien:
|
2. |
zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de kwaliteit van de in Litouwen verrichte controles van het redelijke karakter van de kosten als een tekortkoming bij een essentiële controle moest worden beschouwd, aangezien:
|
3. |
zij geen rekening heeft gehouden met de schade die de Europese Unie werkelijk heeft geleden wegens de kosten in verband met vrijwilligerswerk en zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat ontoereikend was nagegaan of de kosten voor de activiteit betreffende onroerend goed aan de vereisten voldeden, en dientengevolge ten onrechte heeft vastgesteld dat er sprake was van een tekortkoming bij een essentiële controle aangezien:
|
(2) Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB 2013, L 347, blz. 549).
(3) Verordening (EU) nr. 65/2011 van de Commissie van 27 januari 2011 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad met betrekking tot de toepassing van controleprocedures en van de randvoorwaarden in het kader van de steunmaatregelen voor plattelandsontwikkeling (PB 2011, L 25, blz. 8).
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/30 |
Beroep ingesteld op 6 september 2017 — ICL-IP Terneuzen en ICL Europe Coöperatief/Commissie
(Zaak T-610/17)
(2017/C 357/39)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: ICL-IP Terneuzen BV (Terneuzen, Nederland) en ICL Europe Coöperatief UA (Amsterdam, Nederland) (vertegenwoordigers: R. Cana en E. Mullier, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
Verzoeksters verzoeken het Gerecht:
— |
het beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren; |
— |
nietig te verklaren verordening (EU) 2017/999 van de Commissie van 13 juni 2017 tot wijziging van bijlage XIV bij verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) (PB 2017, L 150, blz. 7), voor zover nPB wordt opgenomen in bijlage XIV bij de REACH-verordening; |
— |
verweerster te verwijzen in de kosten; |
— |
alle overige gerechtvaardigde maatregelen te gelasten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters zes middelen aan.
1. |
Volgens het eerste middel heeft de Commissie zich schuldig gemaakt aan een kennelijk onjuiste beoordeling door niet alle relevante feiten in de beschouwing te betrekken en heeft zij het beginsel van behoorlijk bestuur geschonden.
|
2. |
Volgens het tweede middel schendt de bestreden verordening artikel 55 van de REACH-verordening. Zij is in strijd met het doel van deze laatste, het concurrentievermogen te vergroten, en druist in tegen het recht om stoffen te verhandelen.
|
3. |
Het derde middel houdt in dat de Europese Commissie het recht van verweer van verzoeksters heeft geschonden en niet heeft voldaan aan haar motiveringsplicht.
|
4. |
Volgens het vierde middel tast de bestreden verordening het gewettigd vertrouwen van verzoeksters aan.
|
5. |
Met het vijfde middel voeren verzoeksters aan dat de bestreden verordening het evenredigheidsbeginsel schendt.
|
6. |
Het zesde middel houdt in dat de bestreden verordening het beginsel van gelijke behandeling en non-discriminatie schendt.
|
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/31 |
Beschikking van het Gerecht van 6 september 2017 — Systran/Commissie
(Gevoegde zaken T-481/13 en T-421/15) (1)
(2017/C 357/40)
Procestaal: Frans
De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaken gelast.
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/32 |
Beschikking van het Gerecht van 6 september 2017 — Clarke/EUIPO
(Zaak T-548/16) (1)
(2017/C 357/41)
Procestaal: Duits
De president van de Zevende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
(1) PB C 221 van 6.7.2015 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie onder nummer F-63/15 en op 1 september 2016 overgedragen aan het Gerecht van de Europese Unie).
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/32 |
Beschikking van het Gerecht van 6 september 2017 — Papathanasiou/EUIPO
(Zaak T-549/16) (1)
(2017/C 357/42)
Procestaal: Duits
De president van de Zevende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
(1) PB C 221 van 6.7.2015 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie onder nummer F-64/15 en op 1 september 2016 overgedragen aan het Gerecht).
23.10.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 357/32 |
Beschikking van het Gerecht van 6 september 2017 — Dickmanns/EUIPO
(Zaak T-550/16) (1)
(2017/C 357/43)
Procestaal: Duits
De president van de Zevende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
(1) PB C 221 van 6.7.2015 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie onder nummer F-65/15 en op 1 september 2016 overgedragen aan het Gerecht van de Europese Unie).