ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 338

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

60e jaargang
9 oktober 2017


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2017/C 338/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2017/C 338/02

Zaak C-287/16: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 20 juli 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal de Justiça — Portugal) — Fidelidade-Companhia de Seguros SA/Caisse Suisse de Compensation, Fundo de Garantia Automóvel, Sandra Cristina Crystello Pinto Moreira Pereira, Sandra Manuela Teixeira Gomes Seemann, Catarina Ferreira Seemann, José Batista Pereira, Teresa Rosa Teixeira (Prejudiciële verwijzing — Verzekering wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen — Richtlijn 72/166/EEG — Artikel 3, lid 1 — Tweede richtlijn 84/5/EEG — Artikel 2, lid 1 — Verzekeringsovereenkomst gesloten op basis van valse verklaringen over de eigendom van het voertuig en de identiteit van de gebruikelijke bestuurder ervan — Verzekeringnemer — Gebrek aan economisch belang bij het sluiten van deze overeenkomst — Absolute nietigheid van de verzekeringsovereenkomst — Rechtsgevolgen ten aanzien van derden die het slachtoffer zijn geworden van een ongeval)

2

2017/C 338/03

Zaak C-386/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 27 juni 2017 — Stefano Liberato/Luminita Luisa Grigorescu

3

2017/C 338/04

Zaak C-387/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 28 juni 2017 — Presidenza del Consiglio dei Ministri/Fallimento Traghetti del Mediterraneo SpA

3

2017/C 338/05

Zaak C-406/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio (Italië) op 6 juli 2017 — Acea Energia SpA/Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato e.a.

4

2017/C 338/06

Zaak C-407/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio (Italië) op 6 juli 2017 — Green Network SpA/Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato e.a.

5

2017/C 338/07

Zaak C-408/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio (Italië) op 6 juli 2017 — Enel Energia SpA/Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato e.a.

7

2017/C 338/08

Zaak C-417/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio (Italië) op 10 juli 2017 — Hera Comm Srl/Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato, Autorità per l’Energia Elettrica il Gas e il Sistema Idrico

8

2017/C 338/09

Zaak C-435/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tartu Halduskohus (Estland) op 18 juli 2017 — Argo Kalda Mardi talu/Põllumajanduse Registrite ja Informatsiooni Amet (PRIA)

9

2017/C 338/10

Zaak C-441/17: Beroep ingesteld op 20 juli 2017 — Europese Commissie/Republiek Polen

9

2017/C 338/11

Zaak C-461/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court (Ierland) op 28 juli 2017 — Brian Holohan, Richard Guilfoyle, Noric Guilfoyle, Liam Donegan/An Bord Pleanála

11

2017/C 338/12

Zaak C-498/17: Beroep ingesteld op 17 augustus 2017 — Europese Commissie/Italiaanse Republiek

12

 

Gerecht

2017/C 338/13

Zaak T-47/16 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 25 augustus 2017 — Sigma Orionis/REA (Kort geding — Arbitraal beding — Kaderprogramma Horizon 2020 voor onderzoek en innovatie — Besluit tot opschorting van de betalingen en tot beëindiging van de subsidieovereenkomsten naar aanleiding van een financiële audit — Bedragen waarvan wordt gesteld dat zij door de REA verschuldigd zijn in het kader van de uitvoering van de subsidieovereenkomsten — Verzoek om schadevergoeding — Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging — Geen spoedeisendheid — Belangenafweging)

14

2017/C 338/14

Zaak T-48/16 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 25 augustus 2017 — Sigma Orionis/Commissie (Kort geding — Arbitraal beding — Zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap (2007-2013) en kaderprogramma Horizon 2020 voor onderzoek en innovatie — Besluit tot opschorting van de betalingen en tot beëindiging van de subsidieovereenkomsten naar aanleiding van een financiële audit — Bedragen waarvan wordt gesteld dat zij door de Commissie verschuldigd zijn in het kader van de uitvoering van de subsidieovereenkomsten — Verzoek om schadevergoeding — Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging — Geen spoedeisendheid — Belangenafweging)

14

2017/C 338/15

Zaak T-653/16 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 25 augustus 2017 — Malta/Commissie [Kort geding — Toegang tot documenten — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Gemeenschappelijk visserijbeleid — Verordening (EG) nr. 1224/2009 — Tussen Malta en de Commissie uitgewisselde documenten — Aan Greenpeace verleende toegang — Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging — Fumus boni juris — Afweging van belangen]

15

2017/C 338/16

Zaak T-439/17: Beroep ingesteld op 14 juli 2017 — Yellow Window/EIGE

15

2017/C 338/17

Zaak T-501/17: Beroep ingesteld op 7 augustus 2017 — Mutualidad Complementaria de Previsión Social Renault España/Commissie en GAR

16

2017/C 338/18

Zaak T-512/17: Beroep ingesteld op 7 augustus 2017 — OCU e.a./GAR

17

2017/C 338/19

Zaak T-546/17: Beroep ingesteld op 11 augustus 2017 — Haufe-Lexware/EUIPO — Le Shi Holdings (Beijing) (Leshare)

17

2017/C 338/20

Zaak T-562/17: Beroep ingesteld op 17 augustus 2017 — dm-drogerie markt/EUIPO — Albea Services (ALBÉA)

18

2017/C 338/21

Zaak T-564/17: Beroep ingesteld op 18 augustus 2017 — Tong Myong/Raad en Commissie

19

2017/C 338/22

Zaak T-568/17: Beroep ingesteld op 18 augustus 2017 — Korea National Insurance Corporation/Raad en Commissie

19

2017/C 338/23

Zaak T-578/17: Beroep ingesteld op 26 augustus 2017 — A & O Hotel and Hostel Friedrichshain/Commissie

20

2017/C 338/24

Zaak T-583/17: Beroep ingesteld op 25 augustus 2017 — EOS Deutscher Inkasso-Dienst/EUIPO — IOS Finance EFC (IOS finance)

21

2017/C 338/25

Zaak T-209/17: Beschikking van het Gerecht van 23 augustus 2017 — ZGS/EUIPO (Schülerhilfe1)

22


 

Rectificaties

2017/C 338/26

Rectificatie van de mededeling in het Publicatieblad in zaak T-396/15 ( PB C 283 van 28.8.2017 )

23


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

9.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 338/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2017/C 338/01)

Laatste publicatie

PB C 330 van 2.10.2017

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 318 van 25.9.2017

PB C 309 van 18.9.2017

PB C 300 van 11.9.2017

PB C 293 van 4.9.2017

PB C 283 van 28.8.2017

PB C 277 van 21.8.2017

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

9.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 338/2


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 20 juli 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal de Justiça — Portugal) — Fidelidade-Companhia de Seguros SA/Caisse Suisse de Compensation, Fundo de Garantia Automóvel, Sandra Cristina Crystello Pinto Moreira Pereira, Sandra Manuela Teixeira Gomes Seemann, Catarina Ferreira Seemann, José Batista Pereira, Teresa Rosa Teixeira

(Zaak C-287/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Verzekering wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen - Richtlijn 72/166/EEG - Artikel 3, lid 1 - Tweede richtlijn 84/5/EEG - Artikel 2, lid 1 - Verzekeringsovereenkomst gesloten op basis van valse verklaringen over de eigendom van het voertuig en de identiteit van de gebruikelijke bestuurder ervan - Verzekeringnemer - Gebrek aan economisch belang bij het sluiten van deze overeenkomst - Absolute nietigheid van de verzekeringsovereenkomst - Rechtsgevolgen ten aanzien van derden die het slachtoffer zijn geworden van een ongeval))

(2017/C 338/02)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Supremo Tribunal de Justiça

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Fidelidade-Companhia de Seguros SA

Verwerende partijen: Caisse Suisse de Compensation, Fundo de Garantia Automóvel, Sandra Cristina Crystello Pinto Moreira Pereira, Sandra Manuela Teixeira Gomes Seemann, Catarina Ferreira Seemann, José Batista Pereira, Teresa Rosa Teixeira

Dictum

Artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid en artikel 2, lid 1, van de Tweede richtlijn 84/5/EEG van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling die ertoe leidt dat in omstandigheden als die van het hoofdgeding de nietigheid van een verzekeringsovereenkomst wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen als gevolg van valse initiële verklaringen van de verzekeringnemer over de identiteit van de eigenaar van het betreffende voertuig en van de gebruikelijke bestuurder ervan dan wel over het feit dat de persoon voor wie of in wiens naam deze verzekeringsovereenkomst werd gesloten geen economisch belang had bij het sluiten van deze overeenkomst, kan worden tegengeworpen aan derden die het slachtoffer zijn geworden van een ongeval.


(1)  PB C 326 van 6.9.2016.


9.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 338/3


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 27 juni 2017 — Stefano Liberato/Luminita Luisa Grigorescu

(Zaak C-386/17)

(2017/C 338/03)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte suprema di cassazione

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Stefano Liberato

Verwerende partij: Luminita Luisa Grigorescu

Prejudiciële vragen

1)

Raakt schending van de aanhangigheidsregels van artikel 19, leden 2 en 3, van verordening nr. 2201/2003 (1) uitsluitend de vaststelling van de rechterlijke bevoegdheid, met als gevolg dat artikel 24 van verordening nr. 2201/2003 van toepassing is, of kan zij daarentegen om redenen van procedurele openbare orde in de weg staan aan erkenning, in de lidstaat van de eerst aangezochte rechter, van de beslissing die is gegeven in de lidstaat van de laatst aangezochte rechter, indien in aanmerking wordt genomen dat artikel 24 van verordening (EG) nr. 2201/2003 uitsluitend verwijst naar de regels voor de vaststelling van de rechterlijke bevoegdheid in de artikelen 3 tot en met 14, en niet naar artikel 19 van deze verordening?

2)

Is de uitlegging van artikel 19 van verordening (EG) nr. 2201/2003 dat dit artikel uitsluitend is bedoeld als criterium voor de vaststelling van de rechterlijke bevoegdheid, in strijd met het Unierechtelijke begrip „aanhangigheid” en met de functie en de doelstelling van dit artikel, dat ertoe strekt een geheel van voorschriften van procedurele openbare orde te geven, teneinde een gemeenschappelijke ruimte tot stand te brengen die wordt gekenmerkt door vertrouwen en procedurele loyaliteit tussen lidstaten, waarbinnen automatische erkenning en vrij verkeer van beslissingen mogelijk is?


(1)  Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB L 338, blz. 1).


9.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 338/3


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 28 juni 2017 — Presidenza del Consiglio dei Ministri/Fallimento Traghetti del Mediterraneo SpA

(Zaak C-387/17)

(2017/C 338/04)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte suprema di cassazione

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Presidenza del Consiglio dei Ministri

Verwerende partij: Fallimento Traghetti del Mediterraneo SpA

Prejudiciële vragen

Het Hof van Justitie wordt [in de omstandigheden van het hoofdgeding: betreffende een schadevordering tegen de staat als wetgever omdat hij in de periode 1976-1980, en op grond van een wet van die lidstaat (wet nr. 684 uit 1974) aan een scheepvaartmaatschappij subsidies heeft toegekend die staatssteun vormen in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag (ex artikel 92 en huidig artikel 107 VWEU), die noch was aangemeld, noch was goedgekeurd overeenkomstig artikel 88 van het EG-Verdrag (ex artikel 93 en huidig artikel 108 VWEU), in een destijds niet geliberaliseerde markt (cabotage in het zeevervoer)], verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

1)

is voor de kwalificatie van genoemde steun (als „bestaande” en dus niet „nieuwe” steun) artikel 1, onder b), punt v), van verordening nr. 659/1999 (1) van toepassing, en zo ja in hoeverre, waarin is bepaald dat: „v) steun die als bestaande steun wordt beschouwd, omdat kan worden vastgesteld dat hij op het moment van inwerkingtreding geen steun vormde, maar vervolgens steun is geworden vanwege de ontwikkeling van de gemeenschappelijke markt, zonder dat de betrokken lidstaat er wijzigingen in heeft aangebracht; maatregelen die vanwege de liberalisering van een activiteit door het Gemeenschapsrecht steun zijn geworden, worden na de voor de liberalisering voorgeschreven datum niet als bestaande steun beschouwd”; ofwel is van toepassing, en zo ja in hoeverre, het beginsel (dat qua strekking formeel verschilt van het genoemde rechtsvoorschrift) dat is geformuleerd door het Gerecht in het arrest van 15 juni 2000, Alzetta e.a./Commissie (gevoegde zaken T-298/97 e.a., punt 143), dat is bevestigd, voor zover hier van belang, door het arrest van het Hof van Justitie van 29 april 2004 in zaak C-298/00 P (punten 66-69) — volgens welke „(…) Ook een steunregeling op een markt die aanvankelijk niet openstond voor concurrentie, moet bij de liberalisering van die markt als een bestaande steunregeling worden aangemerkt, aangezien zij ten tijde van de instelling ervan niet viel binnen de werkingssfeer van artikel 92, lid 1, van het Verdrag, dat gelet op de in die tekst gestelde voorwaarden betreffende de ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten en de weerslag op de mededinging, enkel van toepassing is op sectoren die openstaan voor concurrentie”.

2)

Is, nog steeds voor de kwalificatie van de eerder genoemde steun, artikel 1, onder b), punt iv), van dezelfde verordening nr. 659/1999 van toepassing, en zo ja in hoeverre, waarin is bepaald dat „bestaande steun” is: „steun die beschouwd wordt als bestaand op grond van artikel 15” — welke bepaling een verjaringstermijn van tien jaar stelt voor de terugvordering van onrechtmatig verleende steun –, ofwel zijn van toepassing, en zo ja in hoeverre, de herhaaldelijk door het Hof van Justitie bevestigde beginselen van bescherming van gewettigd vertrouwen en van rechtszekerheid (al dan niet analoog aan het in genoemde rechtsvoorschrift tot uitdrukking gebrachte beginsel).


(1)  Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB 1999, L 83, blz. 1).


9.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 338/4


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio (Italië) op 6 juli 2017 — Acea Energia SpA/Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato e.a.

(Zaak C-406/17)

(2017/C 338/05)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Acea Energia SpA

Verwerende partijen: Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato, Autorità per l’Energia Elettrica il Gas e il Sistema Idrico, Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni

Prejudiciële vragen

1)

Staan de ratio van de „algemene” richtlijn 2005/29/EG (1), te weten een vangnet vormen voor de bescherming van de consument, en inzonderheid overweging 10, artikel 3, lid 4, en artikel 5, lid 3, van deze richtlijn in de weg aan een nationale regeling die de beoordeling van de naleving van de specifieke verplichtingen als bedoeld in de sectorale richtlijnen 2009/72/EG (2) en 2009/73/EG (3) ter bescherming van de consument terugvoert tot de werkingssfeer van de algemene richtlijn 2005/29/EG inzake oneerlijke handelspraktijken, met als gevolg dat de sectorale autoriteit — in dit geval de AEEGSI — niet kan ingrijpen teneinde inbreuken op de sectorale richtlijn te bestraffen indien deze inbreuken tevens als oneerlijke handelspraktijk kunnen worden aangemerkt?

2)

Moet het in artikel 3, lid 4, van richtlijn 2005/29/EG neergelegde specialiteitsbeginsel worden opgevat als een beginsel dat de verhoudingen regelt tussen rechtsorden (algemene rechtsorde en sectorale rechtsorde), tussen normen (algemene normen en speciale normen) of tussen onafhankelijke regelgevende en toezichthoudende autoriteiten van de respectieve sectoren?

3)

Is er slechts sprake van strijdigheid in de zin van artikel 3, lid 4, van richtlijn 2005/29/EG in geval van een lijnrechte tegenstelling tussen de bepalingen van de regeling inzake oneerlijke handelspraktijken en de andere, uit Unierecht voortvloeiende regelingen die specifieke aspecten van de handelspraktijken regelen, of volstaat daartoe dat de betrokken bepalingen een regeling voorschrijven die afwijkt van de regeling inzake oneerlijke handelspraktijken, en wel zodanig dat er met betrekking tot een specifieke situatie sprake is van collisie?

4)

Heeft het begrip communautaire voorschriften als bedoeld in artikel 3, lid 4, van richtlijn 2005/29/EG uitsluitend betrekking op bepalingen van Europese verordeningen en richtlijnen en de directe omzettingsbepalingen daarvan, of omvat het ook de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen waarbij beginselen van Unierecht in nationaal recht zijn omgezet?

5)

Staat het in overweging 10 en artikel 3, lid 4, van richtlijn 2005/29/EG, artikel 37 van richtlijn 2009/72/EG en artikel 41 van richtlijn 2009/73/EG neergelegde specialiteitsbeginsel in de weg aan een uitlegging van de overeenkomstige nationale omzettingsbepalingen volgens welke steeds wanneer er in een gereglementeerde sector met een sectorale consumentenregeling die regelgevende en sanctiebevoegdheden aan de sectorale autoriteit heeft toegekend, sprake is van een handelwijze die kan worden aangemerkt als agressieve praktijk in de zin van de artikelen 8 en 9 van richtlijn 2005/29/EG dan wel als handelspraktijk die onder alle omstandigheden als agressief wordt beschouwd in de zin van bijlage I bij richtlijn 2005/29/EG, de algemene regeling inzake oneerlijke praktijken moet worden toegepast, ook indien er een op Unierecht gestoelde sectorale regeling ter bescherming van (dezelfde) consumenten is die dezelfde agressieve praktijken en onder alle omstandigheden als agressief te beschouwen handelspraktijken, althans oneerlijke handelspraktijken, volledig regelt?


(1)  Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („Richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) (PB 2005, L 149, blz. 22).

(2)  Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van richtlijn 2003/54/EG (PB 2009, L 211, blz. 55).

(3)  Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van richtlijn 2003/55/EG (PB 2009, L 211, blz. 94).


9.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 338/5


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio (Italië) op 6 juli 2017 — Green Network SpA/Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato e.a.

(Zaak C-407/17)

(2017/C 338/06)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Green Network SpA

Verwerende partijen: Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato, Autorità per l’Energia Elettrica il Gas e il Sistema Idrico, Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni

Prejudiciële vragen

1)

Staan de ratio van de „algemene” richtlijn 2005/29/EG (1), te weten een vangnet vormen voor de bescherming van de consument, en inzonderheid overweging 10, artikel 3, lid 4, en artikel 5, lid 3, van deze richtlijn in de weg aan een nationale regeling die de beoordeling van de naleving van de specifieke verplichtingen als bedoeld in de sectorale richtlijnen 2009/72/EG (2) en 2009/73/EG (3) ter bescherming van de consument terugvoert tot de werkingssfeer van de algemene richtlijn 2005/29/EG inzake oneerlijke handelspraktijken, met als gevolg dat de sectorale autoriteit — in dit geval de AEEGSI — niet kan ingrijpen teneinde inbreuken op de sectorale richtlijn te bestraffen indien deze inbreuken tevens als oneerlijke handelspraktijk kunnen worden aangemerkt?

2)

Moet het in artikel 3, lid 4, van richtlijn 2005/29/EG neergelegde specialiteitsbeginsel worden opgevat als een beginsel dat de verhoudingen regelt tussen rechtsorden (algemene rechtsorde en sectorale rechtsorde), tussen normen (algemene normen en speciale normen) of tussen onafhankelijke regelgevende en toezichthoudende autoriteiten van de respectieve sectoren?

3)

Is er slechts sprake van strijdigheid in de zin van artikel 3, lid 4, van richtlijn 2005/29/EG in geval van een lijnrechte tegenstelling tussen de bepalingen van de regeling inzake oneerlijke handelspraktijken en de andere, uit Unierecht voortvloeiende regelingen die specifieke aspecten van de handelspraktijken regelen, of volstaat daartoe dat de betrokken bepalingen een regeling voorschrijven die afwijkt van de regeling inzake oneerlijke handelspraktijken, en wel zodanig dat er met betrekking tot een specifieke situatie sprake is van collisie?

4)

Heeft het begrip communautaire voorschriften als bedoeld in artikel 3, lid 4, van richtlijn 2005/29/EG uitsluitend betrekking op bepalingen van Europese verordeningen en richtlijnen en de directe omzettingsbepalingen daarvan, of omvat het ook de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen waarbij beginselen van Unierecht in nationaal recht zijn omgezet?

5)

Staat het in overweging 10 en artikel 3, lid 4, van richtlijn 2005/29/EG, artikel 37 van richtlijn 2009/72/EG en artikel 41 van richtlijn 2009/73/EG neergelegde specialiteitsbeginsel in de weg aan een uitlegging van de overeenkomstige nationale omzettingsbepalingen volgens welke steeds wanneer er in een gereglementeerde sector met een sectorale consumentenregeling die regelgevende en sanctiebevoegdheden aan de sectorale autoriteit heeft toegekend, sprake is van een handelwijze die kan worden aangemerkt als agressieve praktijk in de zin van de artikelen 8 en 9 van richtlijn 2005/29/EG dan wel als handelspraktijk die onder alle omstandigheden als agressief wordt beschouwd in de zin van bijlage I bij richtlijn 2005/29/EG, de algemene regeling inzake oneerlijke praktijken moet worden toegepast, ook indien er een op Unierecht gestoelde sectorale regeling ter bescherming van (dezelfde) consumenten is die dezelfde agressieve praktijken en onder alle omstandigheden als agressief te beschouwen handelspraktijken, althans oneerlijke handelspraktijken, volledig regelt?


(1)  Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („Richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) (PB 2005, L 149, blz. 22).

(2)  Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van richtlijn 2003/54/EG (PB 2009, L 211, blz. 55).

(3)  Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van richtlijn 2003/55/EG (PB 2009, L 211, blz. 94).


9.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 338/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio (Italië) op 6 juli 2017 — Enel Energia SpA/Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato e.a.

(Zaak C-408/17)

(2017/C 338/07)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Enel Energia SpA

Verwerende partijen: Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato, Autorità per l’Energia Elettrica il Gas e il Sistema Idrico, Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni

Prejudiciële vragen

1)

Staan de ratio van de „algemene” richtlijn 2005/29/EG (1), te weten een vangnet vormen voor de bescherming van de consument, en inzonderheid overweging 10, artikel 3, lid 4, en artikel 5, lid 3, van deze richtlijn in de weg aan een nationale regeling die de beoordeling van de naleving van de specifieke verplichtingen als bedoeld in de sectorale richtlijnen 2009/72/EG (2) en 2009/73/EG (3) ter bescherming van de consument terugvoert tot de werkingssfeer van de algemene richtlijn 2005/29/EG inzake oneerlijke handelspraktijken, met als gevolg dat de sectorale autoriteit — in dit geval de AEEGSI — niet kan ingrijpen teneinde inbreuken op de sectorale richtlijn te bestraffen indien deze inbreuken tevens als oneerlijke handelspraktijk kunnen worden aangemerkt?

2)

Moet het in artikel 3, lid 4, van richtlijn 2005/29/EG neergelegde specialiteitsbeginsel worden opgevat als een beginsel dat de verhoudingen regelt tussen rechtsorden (algemene rechtsorde en sectorale rechtsorde), tussen normen (algemene normen en speciale normen) of tussen onafhankelijke regelgevende en toezichthoudende autoriteiten van de respectieve sectoren?

3)

Is er slechts sprake van strijdigheid in de zin van artikel 3, lid 4, van richtlijn 2005/29/EG in geval van een lijnrechte tegenstelling tussen de bepalingen van de regeling inzake oneerlijke handelspraktijken en de andere, uit Unierecht voortvloeiende regelingen die specifieke aspecten van de handelspraktijken regelen, of volstaat daartoe dat de betrokken bepalingen een regeling voorschrijven die afwijkt van de regeling inzake oneerlijke handelspraktijken, en wel zodanig dat er met betrekking tot een specifieke situatie sprake is van collisie?

4)

Heeft het begrip communautaire voorschriften als bedoeld in artikel 3, lid 4, van richtlijn 2005/29/EG uitsluitend betrekking op bepalingen van Europese verordeningen en richtlijnen en de directe omzettingsbepalingen daarvan, of omvat het ook de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen waarbij beginselen van Unierecht in nationaal recht zijn omgezet?

5)

Staat het in overweging 10 en artikel 3, lid 4, van richtlijn 2005/29/EG, artikel 37 van richtlijn 2009/72/EG en artikel 41 van richtlijn 2009/73/EG neergelegde specialiteitsbeginsel in de weg aan een uitlegging van de overeenkomstige nationale omzettingsbepalingen volgens welke steeds wanneer er in een gereglementeerde sector met een sectorale consumentenregeling die regelgevende en sanctiebevoegdheden aan de sectorale autoriteit heeft toegekend, sprake is van een handelwijze die kan worden aangemerkt als agressieve praktijk in de zin van de artikelen 8 en 9 van richtlijn 2005/29/EG dan wel als handelspraktijk die onder alle omstandigheden als agressief wordt beschouwd in de zin van bijlage I bij richtlijn 2005/29/EG, de algemene regeling inzake oneerlijke praktijken moet worden toegepast, ook indien er een op Unierecht gestoelde sectorale regeling ter bescherming van (dezelfde) consumenten is die dezelfde agressieve praktijken en onder alle omstandigheden als agressief te beschouwen handelspraktijken, althans oneerlijke handelspraktijken, volledig regelt?


(1)  Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („Richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) (PB 2005, L 149, blz. 22).

(2)  Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van richtlijn 2003/54/EG (PB 2009, L 211, blz. 55).

(3)  Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van richtlijn 2003/55/EG (PB 2009, L 211, blz. 94).


9.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 338/8


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio (Italië) op 10 juli 2017 — Hera Comm Srl/Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato, Autorità per l’Energia Elettrica il Gas e il Sistema Idrico

(Zaak C-417/17)

(2017/C 338/08)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Hera Comm Srl

Verwerende partijen: Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato, Autorità per l’Energia Elettrica il Gas e il Sistema Idrico

Prejudiciële vragen

1)

Staan de ratio van de „algemene” richtlijn 2005/29/EG (1), te weten een vangnet vormen voor de bescherming van de consument, en inzonderheid overweging 10, artikel 3, lid 4, en artikel 5, lid 3, van deze richtlijn in de weg aan een nationale regeling die de beoordeling van de naleving van de specifieke verplichtingen als bedoeld in de sectorale richtlijnen 2009/72/EG (2) en 2009/73/EG (3) ter bescherming van de consument terugvoert tot de werkingssfeer van de algemene richtlijn 2005/29/EG inzake oneerlijke handelspraktijken, met als gevolg dat de sectorale autoriteit — in dit geval de AEEGSI — niet kan ingrijpen teneinde inbreuken op de sectorale richtlijn te bestraffen indien deze inbreuken tevens als oneerlijke handelspraktijk kunnen worden aangemerkt?

2)

Moet het in artikel 3, lid 4, van richtlijn 2005/29/EG neergelegde specialiteitsbeginsel worden opgevat als een beginsel dat de verhoudingen regelt tussen rechtsorden (algemene rechtsorde en sectorale rechtsorde), tussen normen (algemene normen en speciale normen) of tussen onafhankelijke regelgevende en toezichthoudende autoriteiten van de respectieve sectoren?

3)

Is er slechts sprake van strijdigheid in de zin van artikel 3, lid 4, van richtlijn 2005/29/EG in geval van een lijnrechte tegenstelling tussen de bepalingen van de regeling inzake oneerlijke handelspraktijken en de andere, uit Unierecht voortvloeiende regelingen die specifieke aspecten van de handelspraktijken regelen, of volstaat daartoe dat de betrokken bepalingen een regeling voorschrijven die afwijkt van de regeling inzake oneerlijke handelspraktijken, en wel zodanig dat er met betrekking tot een specifieke situatie sprake is van collisie?

4)

Heeft het begrip communautaire voorschriften als bedoeld in artikel 3, lid 4, van richtlijn 2005/29/EG uitsluitend betrekking op bepalingen van Europese verordeningen en richtlijnen en de directe omzettingsbepalingen daarvan, of omvat het ook de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen waarbij beginselen van Unierecht in nationaal recht zijn omgezet?

5)

Staat het in overweging 10 en artikel 3, lid 4, van richtlijn 2005/29/EG, artikel 37 van richtlijn 2009/72/EG en artikel 41 van richtlijn 2009/73/EG neergelegde specialiteitsbeginsel in de weg aan een uitlegging van de overeenkomstige nationale omzettingsbepalingen volgens welke steeds wanneer er in een gereglementeerde sector met een sectorale consumentenregeling die regelgevende en sanctiebevoegdheden aan de sectorale autoriteit heeft toegekend, sprake is van een handelwijze die kan worden aangemerkt als agressieve praktijk in de zin van de artikelen 8 en 9 van richtlijn 2005/29/EG dan wel als handelspraktijk die onder alle omstandigheden als agressief wordt beschouwd in de zin van bijlage I bij richtlijn 2005/29/EG, de algemene regeling inzake oneerlijke praktijken moet worden toegepast, ook indien er een op Unierecht gestoelde sectorale regeling ter bescherming van (dezelfde) consumenten is die dezelfde agressieve praktijken en onder alle omstandigheden als agressief te beschouwen handelspraktijken, althans oneerlijke handelspraktijken, volledig regelt?


(1)  Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („Richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) (PB 2005, L 149, blz. 22).

(2)  Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van richtlijn 2003/54/EG (PB 2009, L 211, blz. 55).

(3)  Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van richtlijn 2003/55/EG (PB 2009, L 211, blz. 94).


9.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 338/9


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tartu Halduskohus (Estland) op 18 juli 2017 — Argo Kalda Mardi talu/Põllumajanduse Registrite ja Informatsiooni Amet (PRIA)

(Zaak C-435/17)

(2017/C 338/09)

Procestaal: Ests

Verwijzende rechter

Tartu Halduskohus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Argo Kalda Mardi talu

Verwerende partij: Põllumajanduse Registrite ja Informatsiooni Amet (PRIA)

Prejudiciële vragen

1)

Is de eis tot behoud van steengraven, die een lidstaat oplegt aan diegene die om een enkele areaalbetaling alsmede een betaling voor klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken verzoekt, en waarvan niet-nakoming leidt tot toepassing van de in artikel 39 van de gedelegeerde verordening nr. 640/2014 (1) van de Commissie vastgestelde administratieve sanctie van een verlaging van de betalingen met drie procent, in overeenstemming met artikel 93, lid 1, en artikel 94 van verordening nr. 1306/2013 (2) van het Europees Parlement en de Raad alsook met de in bijlage II daarvan vastgestelde minimumnormen?

2)

Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, dient degene die om een enkele areaalbetaling alsmede een betaling voor klimaat en milieuvriendelijke landbouwpraktijken verzoekt zich — om te voorkomen dat een administratieve sanctie wordt toegepast — overeenkomstig artikel 72, lid 1, onder a), artikel 91, leden 1 en 2, artikel 93, lid 1, en artikel 94 van verordening nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad, alsook artikel 4, lid 1, onder b), c) en e), van verordening nr. 1307/2013 (3) van het Europees Parlement en de Raad te houden aan de eisen met betrekking tot de goede landbouw- en milieuconditie in heel zijn landbouwbedrijf, of slechts op de landbouwgrond waarvoor concreet om een betaling wordt verzocht?


(1)  Gedelegeerde verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden (PB 2014, L 181, blz. 48).

(2)  Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB 2013, L 347, blz. 549).

(3)  Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PB 2013, L 347, blz. 608).


9.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 338/9


Beroep ingesteld op 20 juli 2017 — Europese Commissie/Republiek Polen

(Zaak C-441/17)

(2017/C 338/10)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Hermes en K. Herrmann, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Polen

Conclusies

vaststelling dat de Republiek Polen, door een bijlage vast te stellen bij het bosbeheerplan voor het bosgebied Białowieża zonder ervoor te zorgen dat de natuurlijke kenmerken van het gebied van communautair belang (GCB) en de speciale beschermingszone PLC200004 Puszcza Białowieska niet worden aangetast, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 6, lid 3, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (1);

vaststelling dat de Republiek Polen, door niet de nodige beschermingsmaatregelen te treffen die beantwoorden aan de ecologische vereisten van de typen natuurlijke habitats in bijlage I en van de soorten in bijlage II bij de habitatrichtlijn en van de vogels in bijlage I bij de vogelrichtlijn en van de geregeld voorkomende trekvogels die in die bijlage niet worden genoemd, waarvoor de GCB en speciale beschermingszone PLC200004 Puszcza Białowieska zijn aangewezen, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 6, lid 1, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, en artikel 4, leden 1 en 2, van richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (2);

vaststelling dat de Republiek Polen, door geen strikte bescherming toe te kennen aan xylobionte kevers [de vermiljoenkever (Cucujus cinnaberinus), de prachtkever (Buprestis splendens), de springkever (Phryganophilus ruficollis) en de glansschorskever (Pytho kolwensis)] die worden genoemd in bijlage IV bij de habitatrichtlijn, dat wil zeggen door het opzettelijk doden of verstoren ervan of de beschadiging of vernieling van de voortplantingsplaatsen in het bosgebied van Białowieża niet te verbieden, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 12, lid 1, onder a) en d), van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna; en

vaststelling dat de Republiek Polen, door niet te zorgen voor bescherming van de in artikel 1 van de vogelrichtlijn bedoelde vogelsoorten, waaronder vooral de witrugspecht (Dendrocopos leucotos), de drieteenspecht (Picoides tridactylus), de dwerguil (Glaucidium passerinum) en de ruigpootuil (Aegolius funereus), dat wil zeggen door niet te waarborgen dat zij niet worden gedood of gestoord gedurende de broedperiode en hun nesten en eieren niet opzettelijk worden vernield, beschadigd of weggenomen in het bosgebied Białowieża, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 5, onder b) en d), van richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand;

verwijzing van de Republiek Polen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met een beroep op de verbreiding van de letterzetter (Ips typographus) heeft de minister van Milieubeheer van de Republiek Polen op 25 maart 2016 een bijlage goedgekeurd bij het bosbeheerplan van 2012, waarin wordt toegestaan dat de houtwinning in het bosgebied Białowieża in de jaren 2012-2021 wordt verdrievoudigd, namelijk van 63 471 m3 tot 188 000 m3, en dat in de gebieden die tot nog toe waren uitgesloten van interventies actieve bosbouw wordt bedreven (kap ten behoeve van onderhoud, herbebossing en verjonging) die berust op het verwijderen van meer dan honderd jaar oude, stervende en dode bomen, waaronder bovenal sparren die zijn aangetast door de letterzetter. Deze bijlage is een plan in de zin van artikel 6, lid 3, van de habitatrichtlijn. De natuurlijke kenmerken van het gebied PLC200004 Puszcza Białowieska zijn: natuurgebied dat niet is aangetast door menselijke activiteit, hoge graad van oude bomen, waaronder meer dan honderd jaar oude bomen, grote hoeveelheid staand en liggend dood hout (stronken), soorten die kenmerkend zijn voor natuurbossen (xylobionte kevers, drieteenspecht, witrugspecht, dwerguil, ruigpootuil). Derhalve zijn de activiteiten in het bosgebied Białowieża volgens de Commissie onverenigbaar met artikel 6, lid 3, van de habitatrichtlijn, omdat de Poolse autoriteiten voor de goedkeuring van de bijlage niet de zekerheid hadden verkregen dat daardoor de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zouden worden aangetast.

Nadat de Generalny Dyrektor Lasów Państwowych (algemeen directeur van de staatsbossen) op 17 februari 2017 besluit nr. 51 had vastgesteld, is een aanvang gemaakt met het verwijderen van droog hout en bomen die door de letterzetter waren aangetast in alle bosgebieden (Białowieża, Browsk, Hajnówka), dat wil zeggen een oppervlakte van ca. 34 000 ha (de gehele oppervlakte van PLC200004 Puszcza Białowieska is 63 147 ha).

De Commissie meent dat de actieve bosbeheerhandelingen in de habitats 91D0 (veenbossen) en 91E0 [bossen op alluviale grond met wilgen, populieren, elzen en essen] en onder de meer dan honderd jaar oude bomen in habitat 9170 (subcontinentale eiken-haagbeukbossen) en in de habitats van de witrugspecht, de drieteenspecht, de dwerguil, de ruigpootuil, de wespendief, de kleine vliegenvanger, de withalsvliegenvanger en de holenduif en in de habitats van xylobionte kevers (de vermiljoenkever, de Boros schneideri, de springkever, de glansschorskever, de Rhysodes sulcatus en de prachtkever) evenals het verwijderen van meer dan honderd jaar oude dode sparren en het kappen van bomen in het kader van de vergroting van het volume van de houtwinning in het gebied PLC200004 Puszcza Białowieska (in verband met de tenuitvoerlegging van het besluit van de minister van Milieubeheer van de Republiek Polen van 25 maart 2016 en van besluit nr. 51 van de algemeen directeur van de staatsbossen van 17 februari 2017) potentiële gevaren zijn voor de natuurlijke habitats en de habitats van de dieren en vogels die zijn geïdentificeerd in het Plan Zadań Ochronnych (instandhoudingsplan) voor PLC 200004 Puszcza Białowieska en de daarin omschreven instandhoudingsmaatregelen met het oog op behoud van een gunstige staat van instandhouding van gebied PLC200004 Puszcza Białowieska onmogelijk maken, hetgeen een schending vormt van artikel 6, lid 1, van de habitatrichtlijn.

Bovendien voert de Commissie aan dat de hierboven beschreven actieve bosbeheerhandelingen (uitgevoerd op basis van de bijlage), die de habitats vernielen van xylobionte kevers waarvoor een strikte bescherming geldt, het onmogelijk maken concrete en specifieke maatregelen te nemen om te zorgen voor een passende staat van instandhouding van vier soorten xylobionte kevers [de vermiljoenkever (Cucujus cinnaberinus), de prachtkever (Buprestis splendens), de springkever (Phryganophilus ruficollis) en de glansschorskever (Pytho kolwensis)], opgenomen in bijlage IV, letter a), bij de habitatrichtlijn.

Tot slot wijst de Commissie erop dat de bovengenoemde actieve bosbeheerhandelingen (uitgevoerd op basis van de bijlage), door de habitats te vernielen van de witrugspecht (Dendrocopos leucotos), de drieteenspecht (Picoides tridactylus), de dwerguil (Glaucidium passerinum) en de ruigpootuil (Aegolius funereus), ingaan tegen de verplichting een doeltreffende bescherming te verzekeren van die vogelsoorten, aangezien zij noch het vernielen van de nesten van die vogels noch hun opzettelijke verstoring voorkomen.


(1)  PB 1992, L 206, blz. 7.

(2)  PB 2010, L 20, blz. 7.


9.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 338/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court (Ierland) op 28 juli 2017 — Brian Holohan, Richard Guilfoyle, Noric Guilfoyle, Liam Donegan/An Bord Pleanála

(Zaak C-461/17)

(2017/C 338/11)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court (Ierland)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Brian Holohan, Richard Guilfoyle, Noric Guilfoyle, Liam Donegan

Verwerende partij: An Bord Pleanála

Prejudiciële vragen

a)

Heeft richtlijn 92/43/EEG (1) van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, zoals gewijzigd, tot gevolg dat in een Natura Impact Statement (milieueffectverklaring voor Natura 2000-gebieden) alle habitats en soorten waarvoor het gebied als Natura 2000-gebied is aangewezen, moeten worden vastgesteld?

b)

Is het volgens richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, zoals gewijzigd, vereist dat de potentiële gevolgen voor alle soorten die bijdragen aan en deel uitmaken van de beschermde habitat in een Natura Impact Statement worden vastgesteld en besproken en niet alleen de gevolgen voor beschermde soorten?

c)

Heeft richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, zoals gewijzigd, tot gevolg dat een Natura Impact Statement uitdrukkelijk moet ingaan op de gevolgen die het voorgestelde project heeft voor zowel beschermde soorten en habitats binnen het speciaal beschermingsgebied als voor soorten en habitats buiten dit gebied?

d)

Heeft Richtlijn 2011/92/EU (2) van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd, tot gevolg dat een milieueffectrapport uitdrukkelijk moet ingaan op de vraag of het voorgestelde project significante gevolgen heeft voor de in deze beoordeling vastgestelde soorten?

e)

Valt een alternatief dat de opdrachtgever in de milieueffectbeoordeling in overweging genomen en besproken heeft en/of waarvoor sommige belanghebbenden hebben gepleit en/of dat de bevoegde instantie in overweging heeft genomen, onder de „voornaamste alternatieven” in de zin van artikel 5, lid 3, onder d), van richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd, zelfs indien de opdrachtgever dit alternatief in een vroeg stadium heeft verworpen?

f)

Heeft richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd, tot gevolg dat een milieueffectbeoordeling voldoende informatie moet bevatten over de milieueffecten van alle alternatieven om de vanuit milieuoogpunt beschouwde wenselijkheid van de verschillende alternatieven te kunnen vergelijken; en/of dat in het milieueffectrapport expliciet moet worden aangegeven hoe de milieueffecten van de alternatieven in aanmerking zijn genomen?

g)

Is het voorschrift in artikel 5, lid 3, onder d), van richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd, dat de opdrachtgever zijn keuze „met inachtneming van de milieueffecten” moet hebben gemotiveerd, alleen van toepassing op het gekozen alternatief of ook op de onderzochte voornaamste alternatieven, zodat de milieueffecten van deze alternatieven bestudeerd moeten worden?

h)

Is het in overeenstemming met de doelstellingen van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, zoals gewijzigd, dat over de details van de bouwfase (zoals de locatie van de bouwplaats en aanvoerroutes) pas een besluit wordt genomen nadat toestemming voor het project is verleend, en zo ja, mag een bevoegde instantie toestaan dat de opdrachtgever daarover eenzijdig in de context van een willekeurige toegekende projectvergunning een besluit neemt dat alleen aan de bevoegde instantie ter kennis hoeft te worden gebracht en niet door haar hoeft te worden goedgekeurd?

i)

Moet een bevoegde instantie volgens richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, zoals gewijzigd, documenteren in hoeverre in aan haar voorgelegde wetenschappelijke adviezen wordt bepleit nadere informatie te vergaren alvorens een project goed te keuren, en wel op zodanig gedetailleerde en duidelijke wijze dat elke twijfel over de betekenis en de gevolgen van een dergelijk advies wordt weggenomen?

j)

Is de bevoegde instantie volgens richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, zoals gewijzigd, verplicht om te motiveren of gedetailleerd te motiveren waarom zij een conclusie van haar inspecteur heeft verworpen, waarin was aangegeven dat nadere informatie of wetenschappelijk onderzoek vereist was alvorens een project kon worden goedgekeurd?

k)

Moet een bevoegde instantie die een passende beoordeling maakt volgens richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, zoals gewijzigd, een gedetailleerde en nauwkeurige onderbouwing van elk onderdeel van haar besluit verschaffen?


(1)  PB 1992, L 206, blz. 7.

(2)  PB 2012, L 26, blz. 1.


9.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 338/12


Beroep ingesteld op 17 augustus 2017 — Europese Commissie/Italiaanse Republiek

(Zaak C-498/17)

(2017/C 338/12)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Gattinara en E. Sanfrutos Cano, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek

Conclusies

vaststellen dat de Italiaanse Republiek niet alle maatregelen heeft getroffen die noodzakelijk zijn om de stortplaatsen waarvoor niet overeenkomstig artikel 8 van richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (PB 1999, L 182, blz. 1) een vergunning tot voortzetting van de exploitatie is verleend, zo spoedig mogelijk te sluiten overeenkomstig artikel 7, onder g), en artikel 13 daarvan, of niet de maatregelen heeft getroffen die noodzakelijk zijn om te waarborgen dat de stortplaatsen die wel een vergunning hebben verkregen om de exploitatie voort te zetten, voldoen aan de voorschriften van die richtlijn, met uitzondering van de voorschriften van bijlage I, punt 1, daarvan, en dus de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 14, onder b), tweede volzin, en artikel 14, onder c), voor de volgende stortplaatsen: 1) Avigliano (Loc. Serre Le Brecce); 2) Ferrandina (Loc. Venita); 3) Genzano di Lucania (Loc. Matinella); 4) Latronico (Loc. Torre); 5) Lauria (Loc. Carpineto); 6) Maratea (Loc. Montescuro); 7) Moliterno (Loc. Tempa La Guarella); 8) Potenza (Loc. Montegrosso-Pallareta: de sluiting van deze stortplaats was gepland voor september 2016); 9) Potenza (Loc. Montegrosso-Pallareta), volgens de verklaringen van de Italiaanse overheid is deze stortplaats nooit gebruikt; 10) Rapolla (Loc. Albero in Piano); 11) Roccanova (Loc. Serre); 12) Sant’Angelo Le Fratte (Loc. Farisi); 13) Campotosto (Loc. Reperduso); 14) Capistrello (Loc. Trasolero); 15) Francavilla (Valle Anzuca); 16) L’Aquila (Loc. Ponte delle Grotte); 17) Andria (D’Oria G.& C. s.n.c); 18) Canosa (CO.BE.MA); 19) Bisceglie (CO.GE.SER); 20) Andria (F.lli Acquaviva); 21) Trani (BAT-Igea s.r.l.); 22) Torviscosa (Società Caffaro);

vaststellen dat de Italiaanse Republiek niet alle maatregelen heeft getroffen die noodzakelijk zijn om de stortplaatsen waarvoor niet overeenkomstig artikel 8 van richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen een vergunning tot voortzetting van de exploitatie is verleend, zo spoedig mogelijk te sluiten overeenkomstig artikel 7, onder g), en artikel 13 daarvan, en dus de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 14, onder b), tweede volzin, voor de volgende stortplaatsen: 23) Atella (Loc. Cafaro); 24) Corleto Perticara (Loc. Tempa Masone); 25) Marsico Nuovo (Loc. Galaino); 26) Matera (Loc. La Martella); 27) Pescopagano (Loc. Domacchia); 28) Rionero in Volture (Loc. Ventaruolo); 29) Salandra (Loc. Piano del Governo); 30) San Mauro Forte (Loc. Priati); 31) Senise (Loc. Palomabara); 32) Tito (Loc. Aia dei Monaci); 33) Tito (Loc. Valle del Forno); 34) Capestrano (Loc. Tirassegno); 35) Castellalto (Loc. Colle Coccu); 36) Castelvecchio Calvisio (Loc. Termine); 37) Corfinio (Loc. Cannucce); 38) Corfinio (Loc. Case querceto); 39) Mosciano S. Angelo (Loc. Santa Assunta); 40) S. Omero (Loc. Ficcadenti); 41) Montecorvino Pugliano (Loc. Parapoti); 42) San Bartolomeo in Galdo (Loc. Serra Pastore); 43) Trivigano (ex Cava Zof); 44) Torviscosa (Loc. La Valletta);

de Italiaanse Republiek verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Artikel 14 van richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen ziet op „bestaande” stortplaatsen, dat wil zeggen stortplaatsen waarvoor al een vergunning is verleend of die in gebruik zijn genomen vóór 16 juli 2001, op welke datum richtlijn 1999/31/EG volgens artikel 18, lid 1, ervan uiterlijk in nationaal recht moest worden omgezet. Voor dergelijke stortplaatsen diende de bevoegde autoriteit van de lidstaat er volgens artikel 14 voor te zorgen dat uiterlijk op 16 juli 2009, ofwel de werkzaamheden die noodzakelijk waren om de stortplaatsen te herinrichten zodat die voldeden aan de voorwaarden van de richtlijn [artikel 14, onder c)] werden afgerond, ofwel de stortplaatsen definitief werden gesloten [artikel 14, onder b), tweede volzin].

De Commissie stelt dat blijkens de informatie die door de Italiaanse Republiek is verstrekt in de precontentieuze procedure, geen van die twee verplichtingen is nagekomen voor 44 bestaande stortplaatsen, zodat de Italiaanse Republiek voor die stortplaatsen niet heeft voldaan aan de krachtens artikel 14, onder b), tweede volzin, en artikel 14, onder c), van richtlijn 1999/31/EG op haar rustende verplichtingen.


Gerecht

9.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 338/14


Beschikking van de president van het Gerecht van 25 augustus 2017 — Sigma Orionis/REA

(Zaak T-47/16 R)

((„Kort geding - Arbitraal beding - Kaderprogramma Horizon 2020 voor onderzoek en innovatie - Besluit tot opschorting van de betalingen en tot beëindiging van de subsidieovereenkomsten naar aanleiding van een financiële audit - Bedragen waarvan wordt gesteld dat zij door de REA verschuldigd zijn in het kader van de uitvoering van de subsidieovereenkomsten - Verzoek om schadevergoeding - Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid - Belangenafweging”))

(2017/C 338/13)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Sigma Orionis SA (Valbonne, Frankrijk) (vertegenwoordigers: S. Orlandi en T. Martin, advocaten)

Verwerende partij: Uitvoerend Agentschap onderzoek (REA) (vertegenwoordigers: S. Payan-Lagrou en V. Canetti, gemachtigden, bijgestaan door D. Waelbroeck en A. Duron, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU, strekkende tot onmiddellijke betaling door de REA van een geldsom in het kader van de subsidieovereenkomst „FET-Event”.

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


9.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 338/14


Beschikking van de president van het Gerecht van 25 augustus 2017 — Sigma Orionis/Commissie

(Zaak T-48/16 R)

((„Kort geding - Arbitraal beding - Zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap (2007-2013) en kaderprogramma Horizon 2020 voor onderzoek en innovatie - Besluit tot opschorting van de betalingen en tot beëindiging van de subsidieovereenkomsten naar aanleiding van een financiële audit - Bedragen waarvan wordt gesteld dat zij door de Commissie verschuldigd zijn in het kader van de uitvoering van de subsidieovereenkomsten - Verzoek om schadevergoeding - Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid - Belangenafweging”))

(2017/C 338/14)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Sigma Orionis (Valbonne, Frankrijk) (vertegenwoordigers: S. Orlandi en T. Martin, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Lewis en M. Siekierzyńska, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU, strekkende tot onmiddellijke betaling door de Commissie van verschillende bedragen in het kader van meerdere subsidieovereenkomsten, en strekkende tot opschorting van de tenuitvoerlegging van het besluit tot beëindiging van deze overeenkomsten.

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


9.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 338/15


Beschikking van de president van het Gerecht van 25 augustus 2017 — Malta/Commissie

(Zaak T-653/16 R)

([„Kort geding - Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Gemeenschappelijk visserijbeleid - Verordening (EG) nr. 1224/2009 - Tussen Malta en de Commissie uitgewisselde documenten - Aan Greenpeace verleende toegang - Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging - Fumus boni juris - Afweging van belangen”])

(2017/C 338/15)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Republiek Malta. (vertegenwoordiger: A. Buhagiar, gemachtigde)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Baquero Cruz en F. Clotuche-Duvieusart, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU tot opschorting van de tenuitvoerlegging van het overeenkomstig verordening (EG) nr. 1049/2001 vastgestelde besluit van de Commissie van 13 juli 2016 betreffende een onder referentienummer GestDem2015/5711A-018-2014 geregistreerd verzoek om toegang tot documenten.

Dictum

1)

De tenuitvoerlegging van het overeenkomstig verordening (EG) nr. 1049/2001 vastgestelde besluit van de Europese Commissie van 13 juli 2016 betreffende een onder referentienummer GestDem2015/5711A-018-2014 geregistreerd verzoek om toegang tot documenten wordt opgeschort voor zover bij dit besluit toegang wordt verleend tot de van de Republiek Malta afkomstige documenten.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


9.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 338/15


Beroep ingesteld op 14 juli 2017 — Yellow Window/EIGE

(Zaak T-439/17)

(2017/C 338/16)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Yellow Window (Antwerpen, België) (vertegenwoordiger: M. Velardo, advocaat)

Verwerende partij: Europees Instituut voor gendergelijkheid

Conclusies

het bestreden besluit van 8 mei 2017 tot afwijzing van verzoeksters inschrijving in procedure EIGE/2017/OPER/04 „Female Genital Mutilation: Estimating Girls at Risk” (genitale verminking bij vrouwen: inschatting welke meisjes gevaar lopen) alsmede daaropvolgende besluiten waarbij de offerte van een andere inschrijver werd aanvaard en hem het contract werd gegund, nietig verklaren;

verweerster gelasten de door verzoekster geleden schade te vergoeden, te vermeerderen met rente ter hoogte van 8 % of, subsidiair, een schadeloosstelling te vermeerderen met een schadeloosstelling ter hoogte van 8 % te betalen;

verweerster verwijzen in de kosten van deze procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep, voert verzoekster drie middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan schending van het beginsel van gelijke behandeling, het transparantiebeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel, aan niet-nakoming van de geheimhoudingsplicht en aan een kennelijke beoordelingsfout.

2.

Tweede middel, ontleend aan een tegenstrijdige motivering en schending van het evenredigheidsbeginsel bij de beoordeling van verzoeksters inschrijving.

3.

Derde middel, ontleend aan schending van het recht op behoorlijk bestuur.


9.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 338/16


Beroep ingesteld op 7 augustus 2017 — Mutualidad Complementaria de Previsión Social Renault España/Commissie en GAR

(Zaak T-501/17)

(2017/C 338/17)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Mutualidad Complementaria de Previsión Social Renault España (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: A. Solana López, advocaat)

Verwerende partijen: Europese Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

te verklaren dat de GAR het Unierecht heeft geschonden door de vaststelling tijdens de bestuursvergadering van 7 juni 2017 van besluit SRB/EES/2017/08, waarbij de afwikkelingsregeling voor de financiële instelling Banco Popular Español, A.S. is vastgesteld, en

bijgevolg die handeling, alsook de latere uitvoeringshandelingen die de GAR zou hebben vastgesteld, ex tunc nietig te verklaren.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-497/17, Sáchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Alvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.


9.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 338/17


Beroep ingesteld op 7 augustus 2017 — OCU e.a./GAR

(Zaak T-512/17)

(2017/C 338/18)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partijen: Organización de Consumidores y Usuarios (OCU) (Madrid, Spanje) en 37 andere verzoekende partijen

Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

het bestreden besluit nietig te verklaren;

te verklaren dat de artikelen 18 en 29 van verordening (EU) nr. 806/2014 onrechtmatig en niet van toepassing zijn, en

de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep wordt opgekomen tegen besluit SRB/EES/2017/08 van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad van 7 juni 2017 in verband met de vaststelling van de afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español, S.A.

De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.


9.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 338/17


Beroep ingesteld op 11 augustus 2017 — Haufe-Lexware/EUIPO — Le Shi Holdings (Beijing) (Leshare)

(Zaak T-546/17)

(2017/C 338/19)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Haufe-Lexware GmbH & Co. KG (Freiburg im Breisgau, Duitsland) (vertegenwoordiger: N. Hebeis, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Le Shi Holdings (Beijing) Ltd (Beijing, China)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniewoordmerk „Leshare” — inschrijvingsaanvraag nr. 13 883 301

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 15 juni 2017 in zaak R 1691/2016-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


9.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 338/18


Beroep ingesteld op 17 augustus 2017 — dm-drogerie markt/EUIPO — Albea Services (ALBÉA)

(Zaak T-562/17)

(2017/C 338/20)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: dm-drogerie markt Verwaltungs-GmbH (Karlsruhe, Duitsland) (vertegenwoordigers: O. Bludovsky en C. Mellein, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Albea Services (Gennevilliers, Frankrijk)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie van het beeldmerk met het woordelement „ALBÉA” — internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie nr. 1 210 553

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de Eerste kamer van beroep van het EUIPO van 25 mei 2017 in zaak R 1870/2016-1

Conclusies

vernietiging van de beslissing van 25 mei 2017 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie in zaak R 1870/2016-1 en correctieve schrapping van verzoeksters merk;

subsidiair

vernietiging van de beslissing van 25 mei 2017 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie in zaak R 1870/2016-1 en terugverwijzing van de zaak naar het EUIPO;

subsidiair

vernietiging van de beslissing van 25 mei 2017 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie in zaak R 1870/2016-1.

Aangevoerd(e) middel(en)

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


9.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 338/19


Beroep ingesteld op 18 augustus 2017 — Tong Myong/Raad en Commissie

(Zaak T-564/17)

(2017/C 338/21)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: So Tong Myong (Pyongyang, Democratische Volksrepubliek Korea) (vertegenwoordigers: M. Lester en S. Midwinter, QC, T. Brentnall en A. Stevenson, Solicitors)

Verwerende partijen: Raad van de Europese Unie en Europese Commissie

Conclusies

vernietiging van uitvoeringsverordening (EU) 2017/993 van de Commissie van 12 juni 2017 tot wijziging van verordening (EG) nr. 329/2007 van de Raad betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van de Democratische Volksrepubliek Korea (PB 2017, L 149, blz. 67) en besluit (GBVB) 2017/994 van de Raad van 12 juni 2017 tot wijziging van besluit (GBVB) 2016/849 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea (PB 2017, L 149, blz. 75), voor zover daarbij verzoekster is opgenomen op de lijst van entiteiten waarvoor beperkende maatregelen gelden;

verwijzing van verweerders in verzoeksters kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zes middelen aan.

1.

Eerste middel: verwerende partijen hebben verzuimd toereikend of afdoende te motiveren waarom verzoekster op de lijst is opgenomen.

2.

Tweede middel: verwerende partijen hebben een kennelijke fout gemaakt door te menen dat voor verzoekster was voldaan aan enig criterium voor toepassing van de betwiste maatregelen; er is geen feitelijke grondslag voor verzoeksters opname op de lijst.

3.

Derde middel: verwerende partijen hebben hun bevoegdheden misbruikt door ernaar te streven dat verzoeksters recht krachtens artikel 230 VWEU op een daadwerkelijk rechtsmiddel in verband met haar opname op de lijst een dode letter wordt en/of door verzoeksters recht op een gelijke behandeling te schenden.

4.

Vierde middel: verwerende partijen hebben verzoeksters rechten van verdediging geschonden door haar niet het bewijs te leveren waarop zij steunen om verzoekster opnieuw op de lijst op te nemen.

5.

Vijfde middel: verwerende partijen hebben de rechtsbeginselen inzake gegevensbescherming geschonden.

6.

Zesde middel: verwerende partijen hebben zonder rechtvaardiging en op onevenredige wijze verzoeksters grondrechten geschonden, waaronder haar recht op bescherming van eigendom, onderneming en goede naam.


9.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 338/19


Beroep ingesteld op 18 augustus 2017 — Korea National Insurance Corporation/Raad en Commissie

(Zaak T-568/17)

(2017/C 338/22)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Korea National Insurance Corporation (Pyongyang, Democratische Volksrepubliek Korea) (vertegenwoordigers: M. Lester en S. Midwinter, QC, T. Brentnall en A. Stevenson, Solicitors)

Verwerende partijen: Raad van de Europese Unie en Europese Commissie

Conclusies

vernietiging van uitvoeringsverordening (EU) 2017/993 van de Commissie van 12 juni 2017 tot wijziging van verordening (EG) nr. 329/2007 van de Raad betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van de Democratische Volksrepubliek Korea (PB 2017, L 149, blz. 67), besluit (GBVB) 2017/994 van de Raad van 12 juni 2017 tot wijziging van besluit (GBVB) 2016/849 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea (PB 2017, L 149, blz. 75), uitvoeringsbesluit (GBVB) 2017/1459 van de Raad van 10 augustus 2019 tot uitvoering van besluit (GBVB) 2016/849 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea (PB 2017, L 208, blz. 38) en uitvoeringsverordening (EU) 2017/1457 van de Commissie van 10 augustus 2017 tot wijziging van verordening (EG) nr. 329/2007 van de Raad betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van de Democratische Volksrepubliek Korea (PB 2017, L 208, blz. 33), voor zover daarbij verzoekster is opgenomen op de lijst van entiteiten waarvoor beperkende maatregelen gelden;

verwijzing van verweerders in verzoeksters kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster zeven middelen aan.

1.

Eerste middel: verwerende partijen hebben verzuimd toereikend of afdoende te motiveren waarom verzoekster op de lijst is opgenomen.

2.

Tweede middel: verwerende partijen hebben een kennelijke fout gemaakt door te menen dat voor verzoekster was voldaan aan enig criterium voor toepassing van de betwiste maatregelen; er is geen feitelijke grondslag voor verzoeksters opname op de lijst.

3.

Derde middel: verwerende partijen hebben verzuimd verzoekster het bewijs te leveren dat hun besluit om verzoekster opnieuw op de lijst op te nemen naar verluidt zou staven alvorens daartoe over te gaan, of dat de uitvoering door de EU van de lijst van de VN naar verluidt zou staven, hetgeen in strijd is met verzoeksters rechten van verdediging en het recht op een daadwerkelijke bescherming in rechte.

4.

Vierde middel: verwerende partijen zijn hun verplichtingen niet nagekomen op het ogenblik waarop zij hebben beslist om verzoekster op de lijst op te nemen na opname op de lijst van de VN.

5.

Vijfde middel: verwerende partijen hebben hun bevoegdheden misbruikt door ernaar te streven dat verzoeksters recht krachtens artikel 230 VWEU op een daadwerkelijk rechtsmiddel in verband met haar opname op de lijst een dode letter wordt, zodat dit recht wordt omzeild, en/of door verzoeksters recht op een gelijke behandeling te schenden.

6.

Zesde middel: verwerende partijen hebben de rechtsbeginselen inzake gegevensbescherming geschonden.

7.

Zevende middel: verwerende partijen hebben zonder rechtvaardiging en op onevenredige wijze verzoeksters grondrechten geschonden, waaronder haar recht op bescherming van eigendom, onderneming en goede naam.


9.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 338/20


Beroep ingesteld op 26 augustus 2017 — A & O Hotel and Hostel Friedrichshain/Commissie

(Zaak T-578/17)

(2017/C 338/23)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: A & O Hotel and Hostel Friedrichshain GmbH (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordigers: S. Heise en M. Lindner, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

besluit C(2017) 3220 final van de Commissie van 29 mei 2017 inzake de door Duitsland aan (onder anderen) Jugendherberge Berlin Ostkreuz gGmbH toegekende niet uit belastingvoordeel bestaande steunmaatregelen SA.43145 (2016/FC) (PB 2017, C 193, blz. 1) nietig verklaren; en

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster één middel aan.

Schending van wezenlijke vorm- en procedurevoorschriften zoals vastgelegd in artikel 108, lid 2, VWEU juncto artikel 4, lid 4, en artikel 15, lid 1, van verordening (EU) 2015/1589 (1) en in artikel 296, lid 2, VWEU.

De Commissie heeft procedurele rechten van verzoekster geschonden doordat zij het bestreden besluit slechts op basis van een voorlopig onderzoek heeft vastgesteld, hoewel zij gehouden was een formele onderzoeksprocedure in te leiden. Verzoekster voert hierbij aan dat de Commissie na een behoorlijke beoordeling van de bij haar aanwezige informatie en gegevens aanleiding had moeten zien om te twijfelen aan de verenigbaarheid van de door Duitsland aan (onder anderen) Jugendherberge Berlin Ostkreuz gGmbH onrechtmatig toegekende, niet uit belastingvoordeel bestaande steunmaatregelen.

Daar waar de Commissie deze informatie en gegevens waaraan zij twijfels had moeten ontlenen, in het bestreden besluit niet, slechts onvoldoende of op essentiële punten bovendien onjuist aan de orde heeft gesteld, voert verzoekster voorts aan dat de Commissie haar motiveringsplicht bedoeld in artikel 296, lid 2, VWEU niet is nagekomen.


(1)  Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB 2015, L 248, blz. 9).


9.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 338/21


Beroep ingesteld op 25 augustus 2017 — EOS Deutscher Inkasso-Dienst/EUIPO — IOS Finance EFC (IOS finance)

(Zaak T-583/17)

(2017/C 338/24)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: EOS Deutscher Inkasso-Dienst GmbH (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: B. Sorg, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: IOS Finance EFC, SA (Barcelona, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniebeeldmerk met de woordelementen „IOS FINANCE” — Uniemerk nr. 12 544 061

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 6 juni 2017 in zaak R 2262/2016-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


9.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 338/22


Beschikking van het Gerecht van 23 augustus 2017 — ZGS/EUIPO (Schülerhilfe1)

(Zaak T-209/17) (1)

(2017/C 338/25)

Procestaal: Duits

De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 168 van 29. 5. 2017.


Rectificaties

9.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 338/23


Rectificatie van de mededeling in het Publicatieblad in zaak T-396/15

( Publicatieblad van de Europese Unie C 283 van 28 augustus 2017 )

(2017/C 338/26)

De mededeling in het PB in zaak T-396/15, Herm. Sprenger/EUIPO — web2get (Vorm van een gewrichtsstijgbeugel), dient te worden gelezen als volgt:

Beschikking van het Gerecht van 30 mei 2017 — Herm. Sprenger/EUIPO — web2get (Vorm van een gewrichtsstijgbeugel)

(Zaak T-396/15) (1)

((„Uniemerk - Vordering tot nietigverklaring - Intrekking van de vordering tot nietigverklaring - Afdoening zonder beslissing”))

(2017/C 283/74)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Herm. Sprenger GmbH & Co. KG (Iserlohn, Duitsland) (vertegenwoordiger: V. Schiller, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Söder en A. Schifko, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: web2get GmbH & Co. KG (Dülmen, Duitsland)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 22 april 2015 (zaak R 520/2014-1) inzake een oppositieprocedure tussen web2get GmbH & Co. KG en Herm. Sprenger GmbH & Co. KG

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Herm. Sprenger GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 302 van 14.9.2015.