ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 309

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

60e jaargang
18 september 2017


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2017/C 309/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2017/C 309/02

Zaak C-599/14 P: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 26 juli 2017 — Raad van de Europese Unie/Liberation Tigers of Tamil Eelam (LTTE), Koninkrijk der Nederlanden, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, Europese Commissie [Hogere voorziening — Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Strijd tegen het terrorisme — Beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten — Bevriezing van tegoeden — Gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB — Artikel 1, leden 4 en 6 — Verordening (EG) nr. 2580/2001 — Artikel 2, lid 3 — Handhaving van een organisatie op de lijst van personen, groepen en entiteiten die bij terroristische daden zijn betrokken — Voorwaarden — Feitelijke grondslag van de besluiten tot bevriezing van tegoeden — Beslissing die door een bevoegde instantie is genomen — Motiveringsplicht]

2

2017/C 309/03

Advies 1/15: Advies van het Hof (Grote kamer) van 26 juli 2017 — Europees Parlement [Advies krachtens artikel 218, lid 11, VWEU — Ontwerp van overeenkomst tussen Canada en de Europese Unie — Doorgifte van persoonsgegevens van luchtreizigers van de Unie naar Canada — Juiste rechtsgrondslagen — Artikel 16, lid 2, artikel 82, lid 1, tweede alinea, onder d), en artikel 87, lid 2, onder a), VWEU — Verenigbaarheid met de artikelen 7 en 8 en met artikel 52, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie]

3

2017/C 309/04

Zaak C-79/15 P: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 26 juli 2017 — Raad van de Europese Unie/Hamas, Europese Commissie [Hogere voorziening — Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Strijd tegen het terrorisme — Beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten — Bevriezing van tegoeden — Gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB — Artikel 1, leden 4 en 6 — Verordening (EG) nr. 2580/2001 — Artikel 2, lid 3 — Handhaving van een organisatie op de lijst van personen, groepen en entiteiten die bij terroristische daden zijn betrokken — Voorwaarden — Feitelijke grondslag van de besluiten tot bevriezing van tegoeden — Beslissing die door een bevoegde instantie is genomen — Motiveringsplicht]

4

2017/C 309/05

Zaak C-517/15 P: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 26 juli 2017 — AGC Glass Europe, AGC Automotive Europe, AGC France, AGC Flat Glass Italia Srl, AGC Glass UK Ltd, AGC Glass Germany GmbH/Europese Commissie [Hogere voorziening — Mededinging — Artikelen 101 en 102 VWEU — Verordening (EG) nr. 1/2003 — Artikel 30 — Besluit van de Europese Commissie houdende vaststelling van een onrechtmatige mededingingsregeling op de Europese autoglasmarkt — Bekendmaking van een niet-vertrouwelijke versie van dat besluit — Afwijzing van een verzoek tot vertrouwelijke behandeling van bepaalde informatie — Mandaat van de raadadviseur-auditeur — Besluit 2011/695/EU — Artikel 8 — Vertrouwelijkheid — Informatie afkomstig uit een clementieverzoek — Gedeeltelijke afwijzing van het verzoek tot vertrouwelijke behandeling — Gewettigd vertrouwen — Gelijke behandeling]

5

2017/C 309/06

Zaak C-560/15: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 26 juli 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Europa Way Srl, Persidera SpA/Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni, Ministero dello Sviluppo Economico, Presidenza del Consiglio dei Ministri, Ministero dell’Economia e delle Finanze [Prejudiciële verwijzing — Elektronischecommunicatienetwerken en diensten — Telecommunicatiediensten — Richtlijnen 2002/20/EG, 2002/21/EG en 2002/77/EG — Toewijzing van gebruiksrechten voor radiofrequenties voor terrestrische digitale radio en televisie-uitzendingen — Annulering van een lopende kosteloze selectieprocedure (‚beauty contest’) en vervanging daarvan door een veilingprocedure — Ingreep van de nationale wetgever — Onafhankelijkheid van de nationale regelgevende instanties — Voorafgaande raadpleging — Toewijzingscriteria — Gerechtvaardigd vertrouwen]

5

2017/C 309/07

Zaak C-670/15: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 26 juli 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesarbeitsgericht — Duitsland) — procedure ingeleid door Jan Šalplachta (Prejudiciële verwijzing — Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht — Toegang tot de rechter bij grensoverschrijdende geschillen — Richtlijn 2003/8/EG — Gemeenschappelijke minimumvoorschriften betreffende rechtsbijstand bij die geschillen — Werkingssfeer — Regeling van een lidstaat die bepaalt dat de kosten voor de vertaling van de voor de behandeling van een verzoek om rechtsbijstand vereiste begeleidende stukken niet kunnen worden terugbetaald)

6

2017/C 309/08

Zaak C-696/15 P: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 26 juli 2017 — Tsjechische Republiek/Europese Commissie [Hogere voorziening — Vervoer — Richtlijn 2010/40/EU — Invoeren van intelligente vervoerssystemen op het gebied van wegvervoer — Artikel 7 — Bevoegdheidsdelegatie aan de Europese Commissie — Grenzen — Gedelegeerde verordening (EU) nr. 885/2013 — Verstrekken van informatiediensten voor veilige en beveiligde parkeerplaatsen voor vrachtwagens en bedrijfsvoertuigen — Gedelegeerde verordening (EU) nr. 886/2013 — Gegevens en procedures voor het aanbieden van minimale universele verkeersveiligheidsinformatie die kosteloos is voor de gebruikers — Artikel 290 VWEU — Uitdrukkelijke afbakening van de doelstellingen, de inhoud, de strekking en de duur van de bevoegdheidsdelegatie — Essentieel onderdeel van het betrokken onderwerp — Oprichting van een toezichthoudende instantie]

7

2017/C 309/09

Zaak C-80/16: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 26 juli 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal administratif de Montreuil — Frankrijk) — ArcelorMittal Atlantique et Lorraine/Ministre de l’Écologie, du Développement durable et de l'Énergie (Prejudiciële verwijzing — Milieu — Richtlijn 2003/87/EG — Artikel 10 bis, lid 1 — Regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten in de Europese Unie — Kosteloze toewijzing van emissierechten — Besluit 2011/278/EU — Geldigheid — Beginsel van behoorlijk bestuur — Vaststelling van de productbenchmark voor vloeibaar ruwijzer — Gebruik van gegevens uit het BREF-document voor ijzer en staal en de richtsnoeren om de productbenchmark voor vloeibaar ruwijzer vast te stellen — Begrip soortgelijke producten — Referentie-installaties — Motiveringsplicht)

7

2017/C 309/10

Zaak C-84/16 P: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 26 juli 2017 — Continental Reifen Deutschland GmbH/Compagnie générale des établissements Michelin, Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) [Hogere voorziening — Uniemerk — Verordening (EG) nr. 207/2009 — Artikel 8, lid 1, onder b) — Beeldmerk met het woordelement XKING — Oppositie door de houder van de nationale merken en de internationale inschrijving met het woordelement X — Afwijzing van de oppositie door de kamer van beroep — Verwarringsgevaar — Onjuiste opvatting van de bewijsstukken]

8

2017/C 309/11

Zaak C-112/16: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 26 juli 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Persidera SpA/Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni, Ministero dello Sviluppo Economico, delle Infrastrutture e dei Trasporti (Prejudiciële verwijzing — Elektronische communicatie — Telecommunicatiediensten — Richtlijnen 2002/20/EG, 2002/21/EG en 2002/77/EG — Gelijke behandeling — Vaststelling van het aantal digitale radiofrequenties dat moet worden toegewezen aan elke marktdeelnemer die al over analoge radiofrequenties beschikt — Inaanmerkingneming van illegaal gebruikte analoge radiofrequenties — Verhouding tussen het aantal in bezit zijnde analoge radiofrequenties en het aantal ontvangen digitale radiofrequenties)

9

2017/C 309/12

Zaak C-175/16: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 26 juli 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein oikeus — Finland) — Hannele Hälvä, Sari Naukkarinen, Pirjo Paajanen, Satu Piik/SOS-Lapsikylä ry (Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 2003/88/EG — Artikel 17 — Bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers — Organisatie van de arbeidstijd — Aanvullende vergoedingen — Kinderbeschermingsorganisatie — Vervangouders in een kinderdorp — Tijdelijke afwezigheid van de vervangouders — Werkneemsters die als vervangers van de vervangouders zijn tewerkgesteld — Begrip)

10

2017/C 309/13

Zaak C-182/16 P: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 26 juli 2017 — Meica Ammerländische Fleischwarenfabrik Fritz Meinen GmbH & Co. KG/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), Salumificio Fratelli Beretta SpA [Hogere voorziening — Uniemerk — Beeldmerk met het woordelement STICK MiniMINI Beretta — Oppositie door de houder van het Uniewoordmerk Mini Wini — Afwijzing van de oppositie door de kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) — Verordening (EG) nr. 207/2009 — Artikel 8, lid 1, onder b) — Verwarringsgevaar — Aandachtsniveau van het relevante publiek — Zelfstandige onderscheidende plaats — Dominerend karakter — Criteria voor de beoordeling van de visuele overeenstemming — Motiveringsplicht]

10

2017/C 309/14

Gevoegde zaken C-196/16 en C-197/16: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 26 juli 2017 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per le Marche — Italië) — Comune di Corridonia (C-196/16), Comune di Loro Piceno (C-197/16) e.a./Provincia di Macerata, Provincia di Macerata Settore 10 — Ambiente (Prejudiciële verwijzing — Milieu — Richtlijn 85/337/EEG — Richtlijn 2011/92/EU — Mogelijkheid om de milieueffecten van een in gebruik genomen installatie voor de productie van energie uit biogas achteraf te beoordelen om een nieuwe vergunning te verkrijgen)

11

2017/C 309/15

Zaak C-225/16: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 26 juli 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — Strafzaak tegen Mossa Ouhrami (Prejudiciële verwijzing — Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht — Terugkeer van illegaal verblijvende derdelanders — Richtlijn 2008/115/EG — Artikel 11, lid 2 — Inreisverbod dat is vastgesteld vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn en dat betrekking heeft op een langere duur dan die welke is vastgelegd in die richtlijn — Begintijdstip van de periode waarin het inreisverbod geldt)

12

2017/C 309/16

Zaak C-348/16: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 26 juli 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale di Milano — Italië) — Moussa Sacko/Commissione Territoriale per il riconoscimento della Protezione internazionale di Milano (Prejudiciële verwijzing — Asielbeleid — Richtlijn 2013/32/EU — Artikelen 12, 14, 31 en 46 — Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Artikel 47 — Recht op effectieve rechterlijke bescherming — Rechtsmiddel tegen een beslissing houdende afwijzing van een verzoek om internationale bescherming — Mogelijkheid voor de rechter om uitspraak te doen zonder de verzoeker te horen)

12

2017/C 309/17

Zaak C-386/16: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 26 juli 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas — Litouwen) — Toridas UAB/Valstybinė mokesčių inspekcija prie Lietuvos Respublikos finansų ministerijos [Prejudiciële verwijzing — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) — Richtlijn 2006/112/EG — Artikel 138, lid 1 — Kwalificatie van een handeling als intracommunautaire levering — Vrijstelling voor intracommunautaire leveringen van goederen — Voornemen van de afnemer om de van een belastingplichtige betrokken goederen door te verkopen in een andere lidstaat alvorens zij het grondgebied van de eerste lidstaat verlaten — Eventueel belang van het feit dat een deel van de goederen vóór verzending wordt bewerkt]

13

2017/C 309/18

Zaak C-471/16 P: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 26 juli 2017 — Staatliche Porzellan-Manufaktur Meissen GmbH/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), Meissen Keramik GmbH [Hogere voorziening — Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag tot inschrijving van een beeldmerk met het woordelement meissen — Afwijzing van de oppositie — Bewijsstukken die voor het eerst worden overgelegd — Onjuiste opvatting — Normaal gebruik van de oudere merken — Verordening (EG) nr. 207/2009 — Artikel 7, lid 3 — Artikel 8, lid 5 — Verband tussen de te vergelijken merken]

14

2017/C 309/19

Zaak C-490/16: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 26 juli 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vrhovno sodišče Republike Slovenije — Slovenië) — A.S./Republika Slovenija [Prejudiciële verwijzing — Verordening (EU) nr. 604/2013 — Bepaling welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een derdelander bij een van de lidstaten wordt ingediend — Aankomst van een buitengewoon groot aantal derdelanders die internationale bescherming wensen — Organisatie van de grensoverschrijding door de autoriteiten van een lidstaat met het oog op doorreis naar een andere lidstaat — Binnenkomst die bij afwijking om humanitaire redenen wordt toegestaan — Artikel 13 — Illegale overschrijding van een buitengrens — Termijn van twaalf maanden vanaf de grensoverschrijding — Artikel 27 — Rechtsmiddelen — Omvang van het rechterlijke toezicht — Artikel 29 — Termijn van zes maanden om de overdracht uit te voeren — Berekening van de termijnen — Aanwenden van een rechtsmiddel — Opschortende werking]

14

2017/C 309/20

Zaak C-519/16: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 26 juli 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Administrativo e Fiscal de Coimbra — Portugal) — Superfoz — Supermercados Lda/Fazenda Pública [Prejudiciële verwijzing — Harmonisatie van de wetgevingen — Verordening (EG) nr. 882/2004 — Officiële controles van de diervoeders en de levensmiddelen — Financiering van de officiële controles — Artikelen 26 en 27 — Algemene belastingen — Vergoedingen of heffingen — Heffing op de handelszaken in levensmiddelen]

15

2017/C 309/21

Zaak C-646/16: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 26 juli 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof — Oostenrijk) — procedure ingeleid door Khadija Jafari, Zainab Jafari (Prejudiciële verwijzing — Verordening (EU) nr. 604/2013 — Bepaling welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een derdelander bij een van de lidstaten wordt ingediend — Aankomst van een buitengewoon groot aantal derdelanders die internationale bescherming wensen — Organisatie van de grensoverschrijding door de autoriteiten van een lidstaat met het oog op doorreis naar een andere lidstaat — Binnenkomst die bij afwijking om humanitaire redenen wordt toegestaan — Artikel 2, onder m) — Begrip visum — Artikel 12 — Afgifte van een visum — Artikel 13 — Illegale overschrijding van een buitengrens)

16

2017/C 309/22

Zaak C-670/16: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 26 juli 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Minden — Duitsland) — Tsegezab Mengesteab/Bundesrepublik Deutschland [Prejudiciële verwijzing — Verordening (EU) nr. 604/2013 — Bepaling van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend — Artikel 20 — Aanvang van de procedure ter bepaling van de verantwoordelijke lidstaat — Indiening van een verzoek om internationale bescherming — Proces-verbaal dat door de autoriteiten is opgesteld en door de bevoegde autoriteiten is ontvangen — Artikel 21, lid 1 — Termijnen voor de indiening van een verzoek tot overname — Overdracht van de verantwoordelijkheid aan een andere lidstaat — Artikel 27 — Rechtsmiddelen — Omvang van de rechterlijke toetsing]

17

2017/C 309/23

Zaak C-262/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia (Italië) op 10 mei 2017 — Solvay Chimica Italia SpA e.a./Autorità per l’energia elettrica e per il gas e il sistema idrico

17

2017/C 309/24

Zaak C-263/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia (Italië) op 10 mei 2017 — Whirlpool Europe Srl e.a./Autorità per l’energia elettrica e per il gas e il sistema idrico

18

2017/C 309/25

Zaak C-273/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia (Italië) op 10 mei 2017 — Sol Gas Primari Srl/Autorità per l’energia elettrica e per il gas e il sistema idrico

19

2017/C 309/26

Zaak C-297/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 23 mei 2017 — Bashar Ibrahim/Bundesrepublik Deutschland

20

2017/C 309/27

Zaak C-299/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Berlin (Duitsland) op 23 mei 2017 — VG Media Gesellschaft zur Verwertung der Urheber- und Leistungsschutzrechte von Medienunternehmen mbH/Google Inc.

21

2017/C 309/28

Zaak C-312/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesarbeitsgericht Hamm (Duitsland) op 29 mei 2017 — Surjit Singh Bedi/Bondsrepubliek Duitsland, Bondsrepubliek Duitsland, namens en in het belang van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

22

2017/C 309/29

Zaak C-318/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 30 mei 2017 — Mahmud Ibrahim e.a./Bundesrepublik Deutschland

23

2017/C 309/30

Zaak C-319/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 30 mei 2017 — Nisreen Sharqawi e.a./Bundesrepublik Deutschland

24

2017/C 309/31

Zaak C-328/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Tribunale Amministrativo Regionale della Liguria (Italië) op 31 mei 2017 — Amt Azienda Trasporti e Mobilità SpA e a./Atpl Liguria — Agenzia regionale per il trasporto pubblico locale SpA, Regione Liguria

25

2017/C 309/32

Zaak C-331/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte d’appello di Roma (Italië) op 1 juni 2017 — Martina Sciotto/Fondazione Teatro dell’Opera di Roma

26

2017/C 309/33

Zaak C-342/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Veneto (Italië) op 8 juni 2017 — Memoria Srl, Antonia Dall’Antonia/Comune di Padova

26

2017/C 309/34

Zaak C-368/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Düsseldorf (Duitsland) op 16 juni 2017 — Hüsken e.a./Lufthansa CityLine GmbH

27

2017/C 309/35

Zaak C-374/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 21 juni 2017 — Finanzamt B/A-Brauerei

27

2017/C 309/36

Zaak C-389/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos vyriausis administracinis teismas (Litouwen) op 29 juni 2017 — UAB EVP International/Lietuvos bankas

28

2017/C 309/37

Zaak C-400/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunalul Dolj (Roemenië) op 30 juni 2017 — Mihaela Iuliana Scripnic, Radu Constantin Scripnic, Alexandru Gheorghiţă, Vasilica Gheorghiţă/SC Bancpost SA, SC Bancpost SA — sucursala Dolj

28

2017/C 309/38

Zaak C-402/17 P: Hogere voorziening ingesteld op 4 juli 2017 door JYSK tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 4 mei 2017 in zaak T-403/15, JYSK sp. z o.o./Europese Commissie

29

2017/C 309/39

Zaak C-413/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas (Litouwen) op 10 juli 2017 — UAB Roche Lietuva/VšĮ Kauno Dainavos poliklinika

29

2017/C 309/40

Zaak C-431/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Symvoulio tis Epikrateias (Griekenland) op 17 juli 2017 — Monachos Eirinaios/Dikigorikos Syllogos Athinon

30

2017/C 309/41

Zaak C-443/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (Chancery Division) (Verenigd Koninkrijk) op 24 juli 2017 — Abraxis Bioscience LLC/Comptroller General of Patents

30

2017/C 309/42

Zaak C-458/17 P: Hogere voorziening ingesteld op 31 juli 2017 door Rami Makhlouf tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 18 mei 2017 in zaak T-410/16, Rami Makhlouf/Raad van de Europese Unie

31

 

Gerecht

2017/C 309/43

Zaak T-371/17 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 12 juli 2017 — Qualcomm en Qualcomm Europe/Commissie [Kort geding — Mededinging — Antitrust — Verordening (EG) nr. 1/2003 — Artikel 18, lid 3 — Besluit tot een verzoek om inlichtingen — Verzoek in kort geding — Geen spoedeisendheid]

33

2017/C 309/44

Zaak T-429/17: Beroep ingesteld op 11 juli 2017 — Laboratoires Majorelle/EUIPO — Jardin Majorelle (LABORATOIRES MAJORELLE)

33

2017/C 309/45

Zaak T-438/17: Beroep ingesteld op 17 juli 2017 — The Scotch Whisky Association/EUIPO — José Estévez (JOHN COR)

34

2017/C 309/46

Zaak T-456/17: Beroep ingesteld op 21 juli 2017 — Lupu/EUIPO — Dzhihangir (Djili soy original DS)

35

2017/C 309/47

Zaak T-459/17: Beroep ingesteld op 21 juli 2017 — Fifth Avenue Entertainment/EUIPO — Commodore Entertainment Corporation (THE COMMODORES)

36

2017/C 309/48

Zaak T-464/17: Beroep ingesteld op 26 juli 2017 — TP/Commissie

36

2017/C 309/49

Zaak T-465/17: Beroep ingesteld op 26 juli 2017 — VKR Holding/EUIPO (VELUX)

37

2017/C 309/50

Zaak T-469/17: Beroep ingesteld op 28 juli 2017 — The Scotch Whisky Association/EUIPO — José Estévez (JOHN COR)

38

2017/C 309/51

Zaak T-470/17: Beroep ingesteld op 26 juli 2017 — Sensotek/EUIPO — Senso Tecnologie (sensotek)

38

2017/C 309/52

Zaak T-471/17: Beroep ingesteld op 28 juli 2017 — Edison/EUIPO (EDISON)

39

2017/C 309/53

Zaak T-488/17: Beroep ingesteld op 3 augustus 2017 — Ghost — Corporate Management/EUIPO (Dry Zone)

40

2017/C 309/54

Zaak T-489/17: Beroep ingesteld op 2 augustus 2017 — Windspiel Manufaktur/EUIPO (Afbeelding van een flessenstop)

40

2017/C 309/55

Zaak T-13/16: Beschikking van het Gerecht van 18 juli 2017 — Gauff/EUIPO — H.P. Gauff Ingenieure (GAUFF)

41

2017/C 309/56

Zaak T-206/17: Beschikking van het Gerecht van 7 juli 2017 — Bank of New York Mellon/EUIPO — Nixen Partners (NEXEN PULSE)

41


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2017/C 309/01)

Laatste publicatie

PB C 300 van 11.9.2017

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 293 van 4.9.2017

PB C 283 van 28.8.2017

PB C 277 van 21.8.2017

PB C 269 van 14.8.2017

PB C 256 van 7.8.2017

PB C 249 van 31.7.2017

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/2


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 26 juli 2017 — Raad van de Europese Unie/Liberation Tigers of Tamil Eelam (LTTE), Koninkrijk der Nederlanden, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, Europese Commissie

(Zaak C-599/14 P) (1)

([Hogere voorziening - Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Strijd tegen het terrorisme - Beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten - Bevriezing van tegoeden - Gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB - Artikel 1, leden 4 en 6 - Verordening (EG) nr. 2580/2001 - Artikel 2, lid 3 - Handhaving van een organisatie op de lijst van personen, groepen en entiteiten die bij terroristische daden zijn betrokken - Voorwaarden - Feitelijke grondslag van de besluiten tot bevriezing van tegoeden - Beslissing die door een bevoegde instantie is genomen - Motiveringsplicht])

(2017/C 309/02)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: E. Finnegan, B. Driessen en G. Étienne, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Liberation Tigers of Tamil Eelam (LTTE) (vertegenwoordigers: T. Buruma en A. M. van Eik, advocaten), Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: M. K. Bulterman en J. Langer, gemachtigden), Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: S. Brandon, C. Crane, J. Kraehling en V. Kaye, gemachtigden, bijgestaan door M. Gray, barrister), Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Gauci en F. Castillo de la Torre, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verzoekende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues, F. Fize, D. Colas en B. Fodda, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

De Raad van de Europese Unie zal, naast zijn eigen kosten, de kosten van de Liberation Tigers of Tamil Eelam (LTTE) dragen.

3)

De Franse Republiek, het Koninkrijk der Nederlanden, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de Europese Commissie zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 89 van 16.3.2015.


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/3


Advies van het Hof (Grote kamer) van 26 juli 2017 — Europees Parlement

(Advies 1/15) (1)

([Advies krachtens artikel 218, lid 11, VWEU - Ontwerp van overeenkomst tussen Canada en de Europese Unie - Doorgifte van persoonsgegevens van luchtreizigers van de Unie naar Canada - Juiste rechtsgrondslagen - Artikel 16, lid 2, artikel 82, lid 1, tweede alinea, onder d), en artikel 87, lid 2, onder a), VWEU - Verenigbaarheid met de artikelen 7 en 8 en met artikel 52, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie])

(2017/C 309/03)

Procestaal: alle officiële talen

Verzoekende partij

Europees Parlement (vertegenwoordigers: F. Drexler, A. Caiola en D. Moore, gemachtigden)

Dictum

1)

Het besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Unie, van de overeenkomst tussen Canada en de Europese Unie inzake de doorgifte en verwerking van gegevens uit het Passenger Name Record moet worden gebaseerd op zowel artikel 16, lid 2, als artikel 87, lid 2, onder a), VWEU.

2)

De overeenkomst tussen Canada en de Europese Unie inzake de doorgifte en verwerking van gegevens uit de persoonsgegevens van passagiers door luchtvaartmaatschappijen is onverenigbaar met de artikelen 7, 8 en 21 en met artikel 52, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie voor zover zij niet uitsluit dat gevoelige gegevens worden doorgegeven van de Europese Unie naar Canada, worden gebruikt en worden bewaard.

3)

De overeenkomst tussen Canada en de Europese Unie inzake de doorgifte en verwerking van gegevens uit de persoonsgegevens van passagiers door luchtvaartmaatschappijen is slechts verenigbaar met de artikelen 7 en 8 en artikel 52, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie indien zij:

a)

de van de Europese Unie naar Canada door te geven persoonsgegevens van passagiers duidelijk en nauwkeurig afbakent;

b)

bepaalt dat de modellen en criteria die in het kader van de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens van passagiers worden gebruikt specifiek, betrouwbaar en niet-discriminerend zullen zijn; bepaalt dat uitsluitend databases zullen worden gebruikt die door Canada worden aangewend in het kader van de strijd tegen terrorisme en zware grensoverschrijdende criminaliteit;

c)

behalve in het kader van de verificaties met betrekking tot de vooraf vastgestelde modellen en criteria waarop de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens van passagiers is gebaseerd, het gebruik van deze gegevens door de bevoegde Canadese autoriteit tijdens het verblijf van de luchtreizigers in Canada en na hun vertrek uit dit land alsook elke mededeling van deze gegevens aan andere autoriteiten, onderwerpt aan materiële en procedurele voorwaarden die zijn gebaseerd op objectieve criteria; dit gebruik en deze mededeling — behalve in naar behoren gerechtvaardigde dringende gevallen — onderwerpt aan een voorafgaande controle door hetzij een rechterlijke instantie, hetzij een onafhankelijke bestuurlijke entiteit, waarvan de beslissing houdende toelating van het gebruik wordt gegeven naar aanleiding van een gemotiveerd verzoek van deze autoriteiten, met name in het kader van procedures ter voorkoming, opsporing of vervolging van strafbare feiten;

d)

voorschrijft dat de persoonsgegevens van een luchtreiziger na diens vertrek enkel worden bewaard indien op grond van objectieve gegevens kan worden aangenomen dat deze luchtreiziger een risico kan opleveren in het kader van de strijd tegen terrorisme en zware grensoverschrijdende criminaliteit;

e)

de mededeling van de persoonsgegevens van passagiers door de bevoegde Canadese autoriteit aan de overheidsinstanties van een derde land onderwerpt aan de voorwaarde dat er hetzij tussen de Europese Unie en dit derde land een overeenkomst bestaat die gelijkwaardig is aan de overeenkomst tussen Canada en de Europese Unie inzake de doorgifte en verwerking van gegevens uit de persoonsgegevens van passagiers door luchtvaartmaatschappijen, hetzij door de Europese Commissie krachtens artikel 25, lid 6, van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens een besluit is gegeven dat betrekking heeft op de autoriteiten waaraan wordt overwogen de persoonsgegevens van passagiers door te geven;

f)

bepaalt dat de luchtreizigers individueel worden ingelicht wanneer hen betreffende persoonsgegevens worden gebruikt tijdens hun verblijf in Canada en na hun vertrek uit dat land en wanneer de bevoegde Canadese autoriteit deze gegevens vrijgeeft aan andere instanties of aan particulieren, en

g)

garandeert dat het toezicht op de naleving van de in de overeenkomst tussen Canada en de Europese Unie inzake de doorgifte en verwerking van gegevens uit de persoonsgegevens van passagiers door luchtvaartmaatschappijen opgenomen regels inzake de bescherming van luchtreizigers bij de verwerking van hen betreffende persoonsgegevens wordt verzekerd door een onafhankelijke toezichthoudende instantie.


(1)  PB C 138 van 27.4.2015.


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/4


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 26 juli 2017 — Raad van de Europese Unie/Hamas, Europese Commissie

(Zaak C-79/15 P) (1)

([Hogere voorziening - Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Strijd tegen het terrorisme - Beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten - Bevriezing van tegoeden - Gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB - Artikel 1, leden 4 en 6 - Verordening (EG) nr. 2580/2001 - Artikel 2, lid 3 - Handhaving van een organisatie op de lijst van personen, groepen en entiteiten die bij terroristische daden zijn betrokken - Voorwaarden - Feitelijke grondslag van de besluiten tot bevriezing van tegoeden - Beslissing die door een bevoegde instantie is genomen - Motiveringsplicht])

(2017/C 309/04)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: B. Driessen, G. Étienne en M. Bishop, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Hamas (vertegenwoordiger: L. Glock, avocate), Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Castillo de la Torre, M. Konstantinidis en R. Tricot, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verzoekende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: D. Colas, F. Fize en G. de Bergues, gemachtigden)

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 17 december 2014, Hamas/Raad (T-400/10, EU:T:2014:1095), wordt vernietigd.

2)

De zaak wordt terugverwezen naar het Gerecht van de Europese Unie.

3)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


(1)  PB C 146 van 4.5.2015.


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/5


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 26 juli 2017 — AGC Glass Europe, AGC Automotive Europe, AGC France, AGC Flat Glass Italia Srl, AGC Glass UK Ltd, AGC Glass Germany GmbH/Europese Commissie

(Zaak C-517/15 P) (1)

([Hogere voorziening - Mededinging - Artikelen 101 en 102 VWEU - Verordening (EG) nr. 1/2003 - Artikel 30 - Besluit van de Europese Commissie houdende vaststelling van een onrechtmatige mededingingsregeling op de Europese autoglasmarkt - Bekendmaking van een niet-vertrouwelijke versie van dat besluit - Afwijzing van een verzoek tot vertrouwelijke behandeling van bepaalde informatie - Mandaat van de raadadviseur-auditeur - Besluit 2011/695/EU - Artikel 8 - Vertrouwelijkheid - Informatie afkomstig uit een clementieverzoek - Gedeeltelijke afwijzing van het verzoek tot vertrouwelijke behandeling - Gewettigd vertrouwen - Gelijke behandeling])

(2017/C 309/05)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: AGC Glass Europe, AGC Automotive Europe, AGC France, AGC Flat Glass Italia Srl, AGC Glass UK Ltd, AGC Glass Germany GmbH (vertegenwoordigers: L. Garzaniti, F. Hoseinian en A. Burckett St Laurent, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Meessen, P. J. O. Van Nuffel en F. van Schaik, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

AGC Glass Europe SA, AGC Automotive Europe SA, AGC France SAS, AGC Flat Glass Italia Srl, AGC Glass UK Ltd en AGC Glass Germany GmbH worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 398 van 30.11.2015.


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/5


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 26 juli 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Europa Way Srl, Persidera SpA/Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni, Ministero dello Sviluppo Economico, Presidenza del Consiglio dei Ministri, Ministero dell’Economia e delle Finanze

(Zaak C-560/15) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Elektronischecommunicatienetwerken en diensten - Telecommunicatiediensten - Richtlijnen 2002/20/EG, 2002/21/EG en 2002/77/EG - Toewijzing van gebruiksrechten voor radiofrequenties voor terrestrische digitale radio en televisie-uitzendingen - Annulering van een lopende kosteloze selectieprocedure (‚beauty contest’) en vervanging daarvan door een veilingprocedure - Ingreep van de nationale wetgever - Onafhankelijkheid van de nationale regelgevende instanties - Voorafgaande raadpleging - Toewijzingscriteria - Gerechtvaardigd vertrouwen])

(2017/C 309/06)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Europa Way Srl, Persidera SpA

Verwerende partijen: Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni, Ministero dello Sviluppo Economico, Presidenza del Consiglio dei Ministri, Ministero dell’Economia e delle Finanze

in tegenwoordigheid van: Elettronica Industriale SpA, Cairo Network Srl, Tivuitalia SpA, Radiotelevisione italiana SpA (RAI), Sky Italia Srl

Dictum

1)

Artikel 3, lid 3 bis, van richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (kaderrichtlijn), zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/140/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009, moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling zich ertegen verzet dat de nationale wetgever een lopende, door de bevoegde nationale regelgevende instantie georganiseerde selectieprocedure voor de toewijzing van radiofrequenties, in omstandigheden zoals die van het hoofdgeding, annuleert nadat deze bij een ministerieel besluit was geschorst.

2)

Artikel 9 van richtlijn 2002/21, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/140, de artikelen 3, 5 en 7 van richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (machtigingsrichtlijn), zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/140, en de artikelen 2 en 4 van richtlijn 2002/77/EG van de Commissie van 16 september 2002 betreffende de mededinging op de markten voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich er niet tegen verzetten dat een kosteloze selectieprocedure voor de toewijzing van radiofrequenties, die was uitgeschreven om de onrechtmatige uitsluiting van bepaalde marktdeelnemers op die markt te herstellen, wordt vervangen door een niet-kosteloze procedure die is gebaseerd op een aangepast radiofrequentietoewijzingsplan met een kleiner aantal radiofrequenties, voor zover de nieuwe selectieprocedure is gebaseerd op objectieve, transparante, niet-discriminerende en evenredige criteria, en zij strookt met de doelstellingen als bedoeld in artikel 8, leden 2 tot en met 4, van richtlijn 2002/21, zoals gewijzigd. Het is aan de verwijzende rechter om, rekening houdend met alle relevante omstandigheden, na te gaan of nieuwkomers op de markt voor digitale televisie op grond van de voorwaarden die worden gehanteerd binnen de niet-kosteloze selectieprocedure, een reële mogelijkheid hebben om tot die markt toe te treden zonder dat de al op de markt voor analoge of digitale televisie actieve marktdeelnemers op ongeoorloofde wijze worden bevoordeeld.

3)

Het vertrouwensbeginsel moet aldus worden uitgelegd dat dit beginsel zich niet verzet tegen de annulering van een selectieprocedure voor de toewijzing van radiofrequenties op de enkele grond dat marktdeelnemers zoals verzoeksters in het hoofdgeding tot die procedure waren toegelaten en hun als enige inschrijvers gebruiksrechten voor radiofrequenties voor terrestrische digitale radio- en televisie-uitzendingen zouden zijn toegewezen indien de procedure niet was geannuleerd.


(1)  PB C 38 van 1.2.2016.


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/6


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 26 juli 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesarbeitsgericht — Duitsland) — procedure ingeleid door Jan Šalplachta

(Zaak C-670/15) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht - Toegang tot de rechter bij grensoverschrijdende geschillen - Richtlijn 2003/8/EG - Gemeenschappelijke minimumvoorschriften betreffende rechtsbijstand bij die geschillen - Werkingssfeer - Regeling van een lidstaat die bepaalt dat de kosten voor de vertaling van de voor de behandeling van een verzoek om rechtsbijstand vereiste begeleidende stukken niet kunnen worden terugbetaald))

(2017/C 309/07)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesarbeitsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Jan Šalplachta

Dictum

De artikelen 3, 8 en 12 van richtlijn 2003/8/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot verbetering van de toegang tot de rechter bij grensoverschrijdende geschillen, door middel van gemeenschappelijke minimumvoorschriften betreffende rechtsbijstand bij die geschillen, in onderlinge samenhang gelezen, moeten aldus worden uitgelegd dat de rechtsbijstand die wordt toegekend door de lidstaat waar de zaak wordt behandeld, waarin een natuurlijke persoon met woonplaats of gewone verblijfplaats in een andere lidstaat een verzoek om rechtsbijstand heeft ingediend in het kader van een grensoverschrijdend geschil, ook de kosten omvat die deze persoon heeft voorgeschoten voor de vertaling van de voor de behandeling van dat verzoek vereiste begeleidende stukken.


(1)  PB C 90 van 7.3.2016.


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/7


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 26 juli 2017 — Tsjechische Republiek/Europese Commissie

(Zaak C-696/15 P) (1)

([Hogere voorziening - Vervoer - Richtlijn 2010/40/EU - Invoeren van intelligente vervoerssystemen op het gebied van wegvervoer - Artikel 7 - Bevoegdheidsdelegatie aan de Europese Commissie - Grenzen - Gedelegeerde verordening (EU) nr. 885/2013 - Verstrekken van informatiediensten voor veilige en beveiligde parkeerplaatsen voor vrachtwagens en bedrijfsvoertuigen - Gedelegeerde verordening (EU) nr. 886/2013 - Gegevens en procedures voor het aanbieden van minimale universele verkeersveiligheidsinformatie die kosteloos is voor de gebruikers - Artikel 290 VWEU - Uitdrukkelijke afbakening van de doelstellingen, de inhoud, de strekking en de duur van de bevoegdheidsdelegatie - Essentieel onderdeel van het betrokken onderwerp - Oprichting van een toezichthoudende instantie])

(2017/C 309/08)

Procestaal: Tsjechisch

Partijen

Rekwirante: Tsjechische Republiek (vertegenwoordigers: M. Smolek, J. Vláčil, T. Müller en J. Pavliš, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Buchet, P. J. O. Van Nuffel, J. Hottiaux en Z. Malůšková, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

De Tsjechische Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 78 van 29.2.2016.


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/7


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 26 juli 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal administratif de Montreuil — Frankrijk) — ArcelorMittal Atlantique et Lorraine/Ministre de l’Écologie, du Développement durable et de l'Énergie

(Zaak C-80/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Milieu - Richtlijn 2003/87/EG - Artikel 10 bis, lid 1 - Regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten in de Europese Unie - Kosteloze toewijzing van emissierechten - Besluit 2011/278/EU - Geldigheid - Beginsel van behoorlijk bestuur - Vaststelling van de productbenchmark voor vloeibaar ruwijzer - Gebruik van gegevens uit het BREF-document voor ijzer en staal en de richtsnoeren om de productbenchmark voor vloeibaar ruwijzer vast te stellen - Begrip „soortgelijke producten” - Referentie-installaties - Motiveringsplicht))

(2017/C 309/09)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal administratif de Montreuil

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: ArcelorMittal Atlantique et Lorraine

Verwerende partij: Ministre de l’Écologie, du Développement durable et de l'Énergie

Dictum

Bij het onderzoek van de prejudiciële vragen is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van besluit 2011/278/EU van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad.


(1)  PB C 136 van 18.4.2016.


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/8


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 26 juli 2017 — Continental Reifen Deutschland GmbH/Compagnie générale des établissements Michelin, Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

(Zaak C-84/16 P) (1)

([Hogere voorziening - Uniemerk - Verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikel 8, lid 1, onder b) - Beeldmerk met het woordelement „XKING” - Oppositie door de houder van de nationale merken en de internationale inschrijving met het woordelement „X” - Afwijzing van de oppositie door de kamer van beroep - Verwarringsgevaar - Onjuiste opvatting van de bewijsstukken])

(2017/C 309/10)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Continental Reifen Deutschland GmbH (vertegenwoordigers: S. O. Gillert, K. Vanden Bossche, B. Köhn-Gerdes en J. Schumacher, Rechtsanwälte)

Andere partijen in de procedure: Compagnie générale des établissements Michelin (vertegenwoordiger: E. Carrillo, abogada), Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: M. Fischer, gemachtigde)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Continental Reifen Deutschland GmbH wordt verwezen in haar eigen kosten en de kosten die Compagnie générale des établissements Michelin heeft gemaakt.

3)

Het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 211 van 13.6.2016.


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/9


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 26 juli 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Persidera SpA/Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni, Ministero dello Sviluppo Economico, delle Infrastrutture e dei Trasporti

(Zaak C-112/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Elektronische communicatie - Telecommunicatiediensten - Richtlijnen 2002/20/EG, 2002/21/EG en 2002/77/EG - Gelijke behandeling - Vaststelling van het aantal digitale radiofrequenties dat moet worden toegewezen aan elke marktdeelnemer die al over analoge radiofrequenties beschikt - Inaanmerkingneming van illegaal gebruikte analoge radiofrequenties - Verhouding tussen het aantal in bezit zijnde analoge radiofrequenties en het aantal ontvangen digitale radiofrequenties))

(2017/C 309/11)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Persidera SpA

Verwerende partijen: Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni, Ministero dello Sviluppo Economico, delle Infrastrutture e dei Trasporti

In tegenwoordigheid van: Radiotelevisione italiana SpA (RAI), Reti Televisive Italiane SpA (RTI), Elettronica Industriale SpA, Television Broadcasting System Spa, Premiata Ditta Borghini e Stocchetti di Torino Srl, Rete A SpA, Centro Europa 7 Srl, Prima TV SpA, Sky Italia Srl, Elemedia SpA

Dictum

1)

Artikel 9 van richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (kaderrichtlijn), zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/140/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009, de artikelen 3, 5 en 7 van richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (machtigingsrichtlijn), zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/140, alsmede de artikelen 2 en 4 van richtlijn 2002/77/EG van de Commissie van 16 september 2002 betreffende de mededinging op de markten voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale bepaling waarin met het oog op de omzetting van de bestaande analoge kanalen in digitale netwerken rekening wordt gehouden met op onrechtmatige wijze geëxploiteerde kanalen, aangezien deze bepaling ertoe leidt dat een ongerechtvaardigd concurrentievoordeel wordt bestendigd of zelfs versterkt.

2)

Het beginsel van non-discriminatie en het evenredigheidsbeginsel moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale bepaling die met toepassing van een en hetzelfde omzettingscriterium leidt tot een relatief grotere afname van het aantal toegewezen digitale netwerken ten opzichte van het aantal geëxploiteerde analoge kanalen, hetgeen voor de betrokken marktdeelnemer ten opzichte van zijn concurrenten een nadeel vormt, tenzij die bepaling objectief gerechtvaardigd is en evenredig is in verhouding tot het daarmee nagestreefde doel. De continuïteit van het televisieaanbod vormt een legitieme doelstelling die een dergelijk verschil in behandeling kan rechtvaardigen. Evenwel zou een maatregel die ertoe leidt dat aan marktdeelnemers die al op de markt aanwezig zijn, een groter aantal digitale radiofrequenties wordt toegewezen dan voldoende is om de continuïteit van hun televisieaanbod te waarborgen, verder gaan dan nodig is om die doelstelling te bereiken, en dus onevenredig zijn.


(1)  PB C 175 van 17.5.2016.


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/10


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 26 juli 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein oikeus — Finland) — Hannele Hälvä, Sari Naukkarinen, Pirjo Paajanen, Satu Piik/SOS-Lapsikylä ry

(Zaak C-175/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2003/88/EG - Artikel 17 - Bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers - Organisatie van de arbeidstijd - Aanvullende vergoedingen - Kinderbeschermingsorganisatie - „Vervangouders in een kinderdorp” - Tijdelijke afwezigheid van de „vervangouders” - Werkneemsters die als „vervangers van de vervangouders” zijn tewerkgesteld - Begrip))

(2017/C 309/12)

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein oikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Hannele Hälvä, Sari Naukkarinen, Pirjo Paajanen, Satu Piik

Verwerende partij: SOS-Lapsikylä ry

Dictum

Artikel 17, lid 1, van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, moet in die zin worden uitgelegd dat het niet van toepassing kan zijn op arbeid in loondienst als die in het hoofdgeding, die erin bestaat dat, ter vervanging van de primair daarmee belaste persoon, kinderen worden opgevangen in omstandigheden als in een gezinsomgeving, wanneer niet vaststaat dat de duur van de arbeidstijd, in zijn geheel, niet wordt gemeten en/of vooraf bepaald of dat de werknemer die zelf kan bepalen. Het staat aan de verwijzende rechter om dit na te gaan.


(1)  PB C 191 van 30.5.2016.


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/10


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 26 juli 2017 — Meica Ammerländische Fleischwarenfabrik Fritz Meinen GmbH & Co. KG/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), Salumificio Fratelli Beretta SpA

(Zaak C-182/16 P) (1)

([Hogere voorziening - Uniemerk - Beeldmerk met het woordelement „STICK MiniMINI Beretta” - Oppositie door de houder van het Uniewoordmerk Mini Wini - Afwijzing van de oppositie door de kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) - Verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikel 8, lid 1, onder b) - Verwarringsgevaar - Aandachtsniveau van het relevante publiek - Zelfstandige onderscheidende plaats - Dominerend karakter - Criteria voor de beoordeling van de visuele overeenstemming - Motiveringsplicht])

(2017/C 309/13)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Meica Ammerländische Fleischwarenfabrik Fritz Meinen GmbH & Co. KG (vertegenwoordiger: S. Labesius, Rechtsanwalt)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) (vertegenwoordiger: M. Rajh, gemachtigde), Salumificio Fratelli Beretta SpA (vertegenwoordigers: G. Ghisletti, F. Braga en P. Pozzi, avvocati)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Meica Ammerländische Fleischwarenfabrik Fritz Meinen GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 296 van 16.8.2016.


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/11


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 26 juli 2017 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per le Marche — Italië) — Comune di Corridonia (C-196/16), Comune di Loro Piceno (C-197/16) e.a./Provincia di Macerata, Provincia di Macerata Settore 10 — Ambiente

(Gevoegde zaken C-196/16 en C-197/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Milieu - Richtlijn 85/337/EEG - Richtlijn 2011/92/EU - Mogelijkheid om de milieueffecten van een in gebruik genomen installatie voor de productie van energie uit biogas achteraf te beoordelen om een nieuwe vergunning te verkrijgen))

(2017/C 309/14)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per le Marche

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Comune di Corridonia (C-196/16), Comune di Loro Piceno (C-197/16), Marcello Bartolini (C-197/16), Filippo Bruè (C-197/16), Sergio Forti (C-197/16), Stefano Piatti (C-197/16), Gaetano Silvetti (C-197/16), Gianfranco Silvetti (C-197/16), Rocco Tirabasso (C-197/16), Sante Vagni (C-197/16), Albergo Ristorante Le Grazie Sas di Forti Sergio & Co. (C-197/16), Suolificio Elefante Srl (C-197/16), Suolificio Roxy Srl (C-197/16), Aldo Alessandrini (C-197/16)

Verwerende partijen: Provincia di Macerata, Provincia di Macerata Settore 10 — Ambiente

In tegenwoordigheid van: VBIO1 Società Agricola Srl (C-196/16), Regione Marche, Agenzia Regionale per la Protezione Ambientale delle Marche — (ARPAM) — Dipartimento Provinciale di Macerata, ARPAM, VBIO2 Società Agricola Srl (C-197/16), Azienda Sanitaria Unica Regionale — Marche (ASUR Marche) (C-197/16), ASUR Marche — Area Vasta 3 (C-197/16), Comune di Colmurano (C-197/16), Comune di Loro Piceno (C-197/16)

Dictum

Wanneer in weerwil van richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009, voor een project geen milieueffectbeoordeling wordt uitgevoerd, verlangt het Unierecht dat de lidstaten de onrechtmatige gevolgen daarvan ongedaan maken, en verzet het er zich niet tegen dat na de bouw en de ingebruikneming van de betrokken installatie middels regularisatie een beoordeling van die gevolgen wordt uitgevoerd, mits:

de nationale regels die voorzien in die regularisatiemogelijkheid de betrokkenen niet in de gelegenheid stellen de Unierechtelijke voorschriften te omzeilen of buiten toepassing te laten, en

de middels regularisatie uitgevoerde beoordeling niet alleen ziet op de toekomstige milieueffecten van die installatie, maar de milieueffecten die zich sinds de verwezenlijking ervan hebben voorgedaan eveneens in aanmerking neemt.


(1)  PB C 251 van 11.7.2016.


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/12


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 26 juli 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — Strafzaak tegen Mossa Ouhrami

(Zaak C-225/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht - Terugkeer van illegaal verblijvende derdelanders - Richtlijn 2008/115/EG - Artikel 11, lid 2 - Inreisverbod dat is vastgesteld vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn en dat betrekking heeft op een langere duur dan die welke is vastgelegd in die richtlijn - Begintijdstip van de periode waarin het inreisverbod geldt))

(2017/C 309/15)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partij in de strafzaak

Mossa Ouhrami

Dictum

Artikel 11, lid 2, van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, moet aldus worden uitgelegd dat de duur van het inreisverbod als bedoeld in deze bepaling, die in principe niet meer dan vijf jaar bedraagt, moet worden berekend vanaf het tijdstip waarop de betrokkene het grondgebied van de lidstaten daadwerkelijk heeft verlaten.


(1)  PB C 232 van 27.6.2016.


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/12


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 26 juli 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale di Milano — Italië) — Moussa Sacko/Commissione Territoriale per il riconoscimento della Protezione internazionale di Milano

(Zaak C-348/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Asielbeleid - Richtlijn 2013/32/EU - Artikelen 12, 14, 31 en 46 - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Artikel 47 - Recht op effectieve rechterlijke bescherming - Rechtsmiddel tegen een beslissing houdende afwijzing van een verzoek om internationale bescherming - Mogelijkheid voor de rechter om uitspraak te doen zonder de verzoeker te horen))

(2017/C 309/16)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Milano

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Moussa Sacko

Verwerende partij: Commissione Territoriale per il riconoscimento della Protezione internazionale di Milano

Dictum

Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming — met name de artikelen 12, 14, 31 en 46 ervan, gelezen in het licht van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — moet aldus worden uitgelegd dat zij er niet aan in de weg staat dat de nationale rechter bij wie een rechtsmiddel is ingesteld tegen de beslissing houdende afwijzing van een kennelijk ongegrond verzoek om internationale bescherming, dat rechtsmiddel verwerpt zonder de verzoeker te horen, wanneer de feitelijke omstandigheden geen ruimte laten voor enige twijfel over de gegrondheid van die beslissing, op voorwaarde dat de verzoeker tijdens de procedure in eerste aanleg overeenkomstig artikel 14 van die richtlijn in de gelegenheid is gesteld persoonlijk te worden gehoord over zijn verzoek om internationale bescherming, en dat het verslag of de schriftelijke weergave van dit persoonlijke onderhoud, zo dit heeft plaatsgevonden, overeenkomstig artikel 17, lid 2, van die richtlijn aan het dossier is toegevoegd, alsmede op voorwaarde dat de rechter bij wie het rechtsmiddel is ingesteld, een dergelijk gehoor kan gelasten indien hij dit nodig acht voor het in artikel 46, lid 3, van die richtlijn bedoelde volledige en ex nunc onderzoek van zowel de feitelijke als de juridische gronden.


(1)  PB C 343 van 19.9.2016.


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/13


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 26 juli 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas — Litouwen) — „Toridas” UAB/Valstybinė mokesčių inspekcija prie Lietuvos Respublikos finansų ministerijos

(Zaak C-386/16) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 138, lid 1 - Kwalificatie van een handeling als intracommunautaire levering - Vrijstelling voor intracommunautaire leveringen van goederen - Voornemen van de afnemer om de van een belastingplichtige betrokken goederen door te verkopen in een andere lidstaat alvorens zij het grondgebied van de eerste lidstaat verlaten - Eventueel belang van het feit dat een deel van de goederen vóór verzending wordt bewerkt])

(2017/C 309/17)

Procestaal: Litouws

Verwijzende rechter

Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij:„Toridas” UAB

Verwerende partij: Valstybinė mokesčių inspekcija prie Lietuvos Respublikos finansų ministerijos

in tegenwoordigheid van: Kauno apskrities valstybinė mokesčių inspekcija

Dictum

1)

Artikel 138, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat in omstandigheden als in het hoofdgeding een goederenlevering die wordt verricht door een in een eerste lidstaat gevestigde belastingplichtige, niet krachtens die bepaling van de belasting over de toegevoegde waarde is vrijgesteld wanneer de afnemer die in een tweede lidstaat voor de belasting over de toegevoegde waarde is geïdentificeerd, voordat deze levering tot stand komt, de leverancier meldt dat de goederen onmiddellijk aan een in een derde lidstaat gevestigde belastingplichtige zullen worden doorverkocht alvorens ze de eerste lidstaat verlaten, en zullen worden vervoerd met als bestemming die derde belastingplichtige, voor zover die tweede levering daadwerkelijk werd verricht en de goederen vervolgens vanuit de eerste lidstaat zijn vervoerd met als bestemming de lidstaat van de derde belastingplichtige. Het feit dat de eerste afnemer voor de belasting over de toegevoegde waarde is geïdentificeerd in een andere lidstaat dan de lidstaat van de plaats van de eerste levering of van de plaats van de eindverwerving, is geen criterium om een handeling te kwalificeren als een intracommunautaire handeling en vormt op zich geen afdoend bewijs van de intracommunautaire aard van een handeling.

2)

Met het oog op uitlegging van artikel 138, lid 1, van richtlijn 2006/112 is het feit dat de goederen tijdens een keten van twee opeenvolgende leveringen als in het hoofdgeding, in opdracht van de afnemer die als tussenpersoon handelt, zijn bewerkt alvorens te zijn vervoerd naar de lidstaat van de eindafnemer, van geen belang voor de voorwaarden voor de eventuele vrijstelling voor de eerste levering voor zover deze bewerking na de eerste levering plaatsvindt.


(1)  PB C 343 van 19.9.2016.


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/14


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 26 juli 2017 — Staatliche Porzellan-Manufaktur Meissen GmbH/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), Meissen Keramik GmbH

(Zaak C-471/16 P) (1)

([Hogere voorziening - Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag tot inschrijving van een beeldmerk met het woordelement „meissen” - Afwijzing van de oppositie - Bewijsstukken die voor het eerst worden overgelegd - Onjuiste opvatting - Normaal gebruik van de oudere merken - Verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikel 7, lid 3 - Artikel 8, lid 5 - Verband tussen de te vergelijken merken])

(2017/C 309/18)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Staatliche Porzellan-Manufaktur Meissen GmbH (vertegenwoordigers: O. Spuhler en M. Geitz, Rechtsanwälte)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) (vertegenwoordiger: M. Fischer, gemachtigde), Meissen Keramik GmbH (vertegenwoordigers: M. Vohwinkel en K. Gennen, Rechtsanwälte)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Staatliche Porzellan-Manufaktur Meissen GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 454 van 5.12.2016.


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/14


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 26 juli 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vrhovno sodišče Republike Slovenije — Slovenië) — A.S./Republika Slovenija

(Zaak C-490/16) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Verordening (EU) nr. 604/2013 - Bepaling welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een derdelander bij een van de lidstaten wordt ingediend - Aankomst van een buitengewoon groot aantal derdelanders die internationale bescherming wensen - Organisatie van de grensoverschrijding door de autoriteiten van een lidstaat met het oog op doorreis naar een andere lidstaat - Binnenkomst die bij afwijking om humanitaire redenen wordt toegestaan - Artikel 13 - Illegale overschrijding van een buitengrens - Termijn van twaalf maanden vanaf de grensoverschrijding - Artikel 27 - Rechtsmiddelen - Omvang van het rechterlijke toezicht - Artikel 29 - Termijn van zes maanden om de overdracht uit te voeren - Berekening van de termijnen - Aanwenden van een rechtsmiddel - Opschortende werking])

(2017/C 309/19)

Procestaal: Sloveens

Verwijzende rechter

Vrhovno sodišče Republike Slovenije

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: A.S.

Verwerende partij: Republika Slovenija

Dictum

1)

Artikel 27, lid 1, van verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend, gelezen in het licht van overweging 19 ervan, moet aldus worden uitgelegd dat een verzoeker om internationale bescherming zich in het kader van een rechtsmiddel dat hij heeft aangewend tegen een jegens hem genomen overdrachtsbesluit, kan beroepen op de onjuiste toepassing van het in artikel 13, lid 1, van deze verordening genoemde verantwoordelijkheidscriterium dat verband houdt met het illegaal overschrijden van de grens van een lidstaat.

2)

Artikel 13, lid 1, van verordening nr. 604/2013 moet aldus worden uitgelegd dat een onderdaan van een derde land wiens binnenkomst wordt geduld door de autoriteiten van een eerste lidstaat die zich geconfronteerd zien met de aankomst van een buitengewoon groot aantal derdelanders die door deze lidstaat willen reizen om in een andere lidstaat een verzoek om internationale bescherming in te dienen, zonder te voldoen aan de door deze eerste lidstaat in beginsel opgelegde voorwaarden voor binnenkomst, moet worden geacht de grens van die eerste lidstaat „op illegale wijze te hebben overschreden” in de zin van die bepaling.

3)

Artikel 13, lid 1, tweede volzin, van verordening nr. 604/2013, gelezen in samenhang met artikel 7, lid 2, ervan, moet aldus worden uitgelegd dat het feit dat een rechtsmiddel wordt aangewend tegen het overdrachtsbesluit, geen invloed heeft op de berekening van de termijn van dat artikel 13, lid 1.

Artikel 29, leden 1 en 2, van deze verordening moet aldus worden uitgelegd dat het feit dat een dergelijk rechtsmiddel wordt aangewend, impliceert dat de in deze bepalingen gestelde termijn pas ingaat vanaf de definitieve beslissing op dat rechtsmiddel, ook wanneer de geädieerde rechter heeft beslist het Hof een verzoek om een prejudiciële beslissing voor te leggen, voor zover dat rechtsmiddel overeenkomstig artikel 27, lid 3, van diezelfde verordening opschortende werking heeft.


(1)  PB C 419 van 14.11.2016.


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/15


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 26 juli 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Administrativo e Fiscal de Coimbra — Portugal) — Superfoz — Supermercados Lda/Fazenda Pública

(Zaak C-519/16) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Harmonisatie van de wetgevingen - Verordening (EG) nr. 882/2004 - Officiële controles van de diervoeders en de levensmiddelen - Financiering van de officiële controles - Artikelen 26 en 27 - Algemene belastingen - Vergoedingen of heffingen - Heffing op de handelszaken in levensmiddelen])

(2017/C 309/20)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Tribunal Administrativo e Fiscal de Coimbra

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Superfoz — Supermercados Lda

Verwerende partij: Fazenda Pública

Dictum

De artikelen 26 en 27 van verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 652/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014, moeten in die zin worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een heffing als aan de orde in het hoofdgeding die uitsluitend op de detailhandelszaken in levensmiddelen wordt toegepast en waarvan de opbrengst niet specifiek dient ter financiering van de officiële controles die wegens of ten gunste van die heffingplichtigen worden uitgevoerd.


(1)  PB C 6 van 9.1.2017.


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/16


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 26 juli 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof — Oostenrijk) — procedure ingeleid door Khadija Jafari, Zainab Jafari

(Zaak C-646/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Verordening (EU) nr. 604/2013 - Bepaling welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een derdelander bij een van de lidstaten wordt ingediend - Aankomst van een buitengewoon groot aantal derdelanders die internationale bescherming wensen - Organisatie van de grensoverschrijding door de autoriteiten van een lidstaat met het oog op doorreis naar een andere lidstaat - Binnenkomst die bij afwijking om humanitaire redenen wordt toegestaan - Artikel 2, onder m) - Begrip „visum” - Artikel 12 - Afgifte van een visum - Artikel 13 - Illegale overschrijding van een buitengrens))

(2017/C 309/21)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Khadija Jafari, Zainab Jafari

Dictum

1)

Artikel 12 van verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend, gelezen in samenhang met artikel 2, onder m), van die verordening, moet aldus worden uitgelegd dat het feit dat de autoriteiten van een eerste lidstaat die zich geconfronteerd zien met de aankomst van een buitengewoon groot aantal onderdanen van derde landen die door deze lidstaat willen reizen om in een andere lidstaat een verzoek om internationale bescherming in te dienen, dulden dat dergelijke onderdanen het grondgebied binnenkomen hoewel zij niet voldoen aan de voorwaarden voor binnenkomst die deze eerste lidstaat in beginsel oplegt, niet moet worden beschouwd als „visum” in de zin van dat artikel 12.

2)

Artikel 13, lid 1, van verordening nr. 604/2013 moet aldus worden uitgelegd dat een onderdaan van een derde land wiens binnenkomst wordt geduld door de autoriteiten van een eerste lidstaat die zich geconfronteerd zien met de aankomst van een buitengewoon groot aantal derdelanders die door deze lidstaat willen reizen om in een andere lidstaat een verzoek om internationale bescherming in te dienen, zonder te voldoen aan de voorwaarden voor binnenkomst die deze eerste lidstaat in beginsel oplegt, moet worden geacht de grens van die eerste lidstaat „op illegale wijze te hebben overschreden” in de zin van die bepaling.


(1)  PB C 53 van 20.02.2017.


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/17


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 26 juli 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Minden — Duitsland) — Tsegezab Mengesteab/Bundesrepublik Deutschland

(Zaak C-670/16) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Verordening (EU) nr. 604/2013 - Bepaling van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend - Artikel 20 - Aanvang van de procedure ter bepaling van de verantwoordelijke lidstaat - Indiening van een verzoek om internationale bescherming - Proces-verbaal dat door de autoriteiten is opgesteld en door de bevoegde autoriteiten is ontvangen - Artikel 21, lid 1 - Termijnen voor de indiening van een verzoek tot overname - Overdracht van de verantwoordelijkheid aan een andere lidstaat - Artikel 27 - Rechtsmiddelen - Omvang van de rechterlijke toetsing])

(2017/C 309/22)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Minden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Tsegezab Mengesteab

Verwerende partij: Bundesrepublik Deutschland

Dictum

1)

Artikel 27, lid 1, van verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend, gelezen in het licht van overweging 19 van die verordening, moet aldus worden uitgelegd dat een verzoeker om internationale bescherming zich er in het kader van een rechtsmiddel tegen een jegens hem genomen overdrachtsbesluit op kan beroepen dat de termijn in artikel 21, lid 1, van genoemde verordening is verstreken, en dit zelfs wanneer de aangezochte lidstaat bereid is om deze verzoeker over te nemen.

2)

Artikel 21, lid 1, van verordening nr. 604/2013 moet aldus worden uitgelegd dat een verzoek tot overname niet geldig meer dan drie maanden na de indiening van het verzoek om internationale bescherming kan worden ingediend, zelfs wanneer dit verzoek tot overname minder dan twee maanden na de ontvangst van een Eurodac-treffer in de zin van die bepaling wordt ingediend.

3)

Artikel 20, lid 2, van verordening nr. 604/2013 moet aldus worden uitgelegd dat een verzoek om internationale bescherming wordt geacht te zijn ingediend wanneer een door een overheidsinstantie opgesteld document dat geldt als bewijs dat een derdelander om internationale bescherming heeft verzocht, is ontvangen door de instantie die is belast met de uitvoering van de verplichtingen die uit genoemde verordening voortvloeien en in voorkomend geval ook wanneer alleen de belangrijkste inlichtingen in een dergelijk document, maar niet het document zelf of een afschrift daarvan, door die instantie zijn ontvangen.


(1)  PB C 104 van 3.4.2017.


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/17


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia (Italië) op 10 mei 2017 — Solvay Chimica Italia SpA e.a./Autorità per l’energia elettrica e per il gas e il sistema idrico

(Zaak C-262/17)

(2017/C 309/23)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Solvay Chimica Italia SpA, Solvay Specialty Polymers Italy SpA, Solvay Chimica Bussi SpA, Ferrari F.lli Lunelli SpA, Fenice — Qualità Per L’ambiente SpA, Erg Power Srl, Erg Power Generation SpA, Eni SpA, Enipower SpA

Verwerende partij: Autorità per l’energia elettrica e per il gas e il sistema idrico

Prejudiciële vragen

1)

Moeten de bepalingen van richtlijn 2009/72/EG (1), en inzonderheid artikel 3, leden 5 en 6, en artikel 28, aldus worden uitgelegd dat een door een particulier opgezet en beheerd elektriciteitssysteem waarop een beperkt aantal productie- en verbruikseenheden is aangesloten en dat op zijn beurt op een openbaar elektriciteitsnet is aangesloten, altijd als een elektriciteitsnet, en dus een „distributiesysteem” in de zin van deze richtlijn moet worden aangemerkt, en particuliere systemen met dergelijke kenmerken die van vóór de inwerkingtreding van de richtlijn dateren en oorspronkelijk voor eigen productie zijn gecreëerd, niet van deze classificatie kunnen worden uitgesloten?

2)

Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord, kunnen volgens de richtlijn dan de bijzondere kenmerken van een particulier elektriciteitsnet uitsluitend worden benut, door dit net tot de categorie gesloten distributiesystemen als bedoeld in artikel 28 van deze richtlijn te rekenen, of mag de nationale wetgever nog een andere categorie distributiesystemen vaststellen waarop een vereenvoudigde regeling van toepassing is die afwijkt van de op gesloten distributiesystemen toepasselijke regeling?

3)

Los van het antwoord op de vorige vragen, moet de richtlijn aldus worden uitgelegd dat gesloten distributiesystemen als bedoeld in artikel 28 in elk geval een aansluitverplichting jegens derden hebben?

4)

Los van het antwoord op de vorige vragen, indien een particulier elektriciteitsnet als een gesloten distributiesysteem in de zin van artikel 28 van richtlijn 2009/72/EG wordt aangemerkt, mag de nationale wetgever dan voor een dergelijk systeem uitsluitend voorzien in de afwijkingen van de algemene regeling inzake de distributiesystemen die uitdrukkelijk zijn genoemd in artikel 28 en artikel 26, lid 4, van deze richtlijn, of heeft de lidstaat, in het licht van de overwegingen 29 en 30 van de richtlijn, de mogelijkheid dan wel de verplichting om verdere uitzonderingen op de algemene toepassing van de regeling van distributiesystemen vast te stellen om te garanderen dat de in die overwegingen genoemde doelstellingen worden nagestreefd?

5)

Indien het Hof het mogelijk of nodig acht dat een lidstaat een regeling vaststelt die rekening houdt met de bijzondere kenmerken van gesloten distributiesystemen, staan dan de bepalingen van richtlijn 2009/72/EG, en met name de overwegingen 29 en 30, artikel 15, lid 7, artikel 37, lid 6, onder b), en artikel 26, lid 4, ervan, in de weg aan een nationale regeling als in de onderhavige zaak aan de orde is, volgens welke op gesloten distributiesystemen een regeling inzake inschakeling en ontvlechting van toepassing is die volledig analoog is aan de op openbare elektriciteitsnetten toepasselijke regeling, en die ten aanzien van stroominfrastructuurkosten bepaalt dat de hoogte van die kosten deels ook wordt bepaald door de binnen het gesloten systeem verbruikte elektriciteit?


(1)  Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van richtlijn 2003/54/EG (PB L 211, blz. 55).


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia (Italië) op 10 mei 2017 — Whirlpool Europe Srl e.a./Autorità per l’energia elettrica e per il gas e il sistema idrico

(Zaak C-263/17)

(2017/C 309/24)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Whirlpool Europe Srl, Fenice — Qualità Per L’ambiente SpA, FCA Italy SpA, FCA Group Purchasing Srl, FCA Melfi SpA, Barilla G. e R. Fratelli SpA, Versalis SpA

Verwerende partij: Autorità per l’energia elettrica e per il gas e il sistema idrico

Prejudiciële vragen

1)

Moeten de bepalingen van richtlijn 2009/72/EG (1), en inzonderheid artikel 3, leden 5 en 6, en artikel 28, aldus worden uitgelegd dat een door een particulier opgezet en beheerd elektriciteitssysteem waarop een beperkt aantal productie- en verbruikseenheden is aangesloten en dat op zijn beurt op een openbaar elektriciteitsnet is aangesloten, altijd als een elektriciteitsnet, en dus een „distributiesysteem” in de zin van deze richtlijn moet worden aangemerkt, en particuliere systemen met dergelijke kenmerken die van vóór de inwerkingtreding van de richtlijn dateren en oorspronkelijk voor eigen productie zijn gecreëerd, niet van deze classificatie kunnen worden uitgesloten?

2)

Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord, kunnen volgens de richtlijn dan de bijzondere kenmerken van een particulier elektriciteitsnet uitsluitend worden benut, door dit net tot de categorie gesloten distributiesystemen als bedoeld in artikel 28 van deze richtlijn te rekenen, of mag de nationale wetgever nog een andere categorie distributiesystemen vaststellen waarop een vereenvoudigde regeling van toepassing is die afwijkt van de op gesloten distributiesystemen toepasselijke regeling?

3)

Los van het antwoord op de vorige vragen, moet de richtlijn aldus worden uitgelegd dat gesloten distributiesystemen als bedoeld in artikel 28 in elk geval een aansluitverplichting jegens derden hebben?

4)

Los van het antwoord op de vorige vragen, indien een particulier elektriciteitsnet als een gesloten distributiesysteem in de zin van artikel 28 van richtlijn 2009/72/EG wordt aangemerkt, mag de nationale wetgever dan voor een dergelijk systeem uitsluitend voorzien in de afwijkingen van de algemene regeling inzake de distributiesystemen die uitdrukkelijk zijn genoemd in artikel 28 en artikel 26, lid 4, van deze richtlijn, of heeft de lidstaat, in het licht van de overwegingen 29 en 30 van de richtlijn, de mogelijkheid dan wel de verplichting om verdere uitzonderingen op de algemene toepassing van de regeling van distributiesystemen vast te stellen om te garanderen dat de in die overwegingen genoemde doelstellingen worden nagestreefd?

5)

Indien het Hof het mogelijk of nodig acht dat een lidstaat een regeling vaststelt die rekening houdt met de bijzondere kenmerken van gesloten distributiesystemen, staan dan de bepalingen van richtlijn 2009/72/EG, en met name de overwegingen 29 en 30, artikel 15, lid 7, artikel 37, lid 6, onder b), en artikel 26, lid 4, ervan, in de weg aan een nationale regeling als in de onderhavige zaak aan de orde is, volgens welke op gesloten distributiesystemen een regeling inzake inschakeling en ontvlechting van toepassing is die volledig analoog is aan de op openbare elektriciteitsnetten toepasselijke regeling, en die ten aanzien van stroominfrastructuurkosten bepaalt dat de hoogte van die kosten deels ook wordt bepaald door de binnen het gesloten systeem verbruikte elektriciteit?


(1)  Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van richtlijn 2003/54/EG (PB L 211, blz. 55).


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia (Italië) op 10 mei 2017 — Sol Gas Primari Srl/Autorità per l’energia elettrica e per il gas e il sistema idrico

(Zaak C-273/17)

(2017/C 309/25)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Sol Gas Primari Srl

Verwerende partij: Autorità per l’energia elettrica e per il gas e il sistema idrico

Prejudiciële vragen

1)

Moeten de bepalingen van richtlijn 2009/72/EG (1), en inzonderheid artikel 3, leden 5 en 6, en artikel 28, aldus worden uitgelegd dat een door een particulier opgezet en beheerd elektriciteitssysteem waarop een beperkt aantal productie- en verbruikseenheden is aangesloten en dat op zijn beurt op een openbaar elektriciteitsnet is aangesloten, altijd als een elektriciteitsnet, en dus een „distributiesysteem” in de zin van deze richtlijn moet worden aangemerkt, en particuliere systemen met dergelijke kenmerken die van vóór de inwerkingtreding van de richtlijn dateren en oorspronkelijk voor eigen productie zijn gecreëerd, niet van deze classificatie kunnen worden uitgesloten?

2)

Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord, kunnen volgens de richtlijn dan de bijzondere kenmerken van een particulier elektriciteitsnet uitsluitend worden benut, door dit net tot de categorie gesloten distributiesystemen als bedoeld in artikel 28 van deze richtlijn te rekenen, of mag de nationale wetgever nog een andere categorie distributiesystemen vaststellen waarop een vereenvoudigde regeling van toepassing is die afwijkt van de op gesloten distributiesystemen toepasselijke regeling?

3)

Los van het antwoord op de vorige vragen, moet de richtlijn aldus worden uitgelegd dat gesloten distributiesystemen als bedoeld in artikel 28 in elk geval een aansluitverplichting jegens derden hebben?

4)

Los van het antwoord op de vorige vragen, indien een particulier elektriciteitsnet als een gesloten distributiesysteem in de zin van artikel 28 van richtlijn 2009/72/EG wordt aangemerkt, mag de nationale wetgever dan voor een dergelijk systeem uitsluitend voorzien in de afwijkingen van de algemene regeling inzake de distributiesystemen die uitdrukkelijk zijn genoemd in artikel 28 en artikel 26, lid 4, van deze richtlijn, of heeft de lidstaat, in het licht van de overwegingen 29 en 30 van de richtlijn, de mogelijkheid dan wel de verplichting om verdere uitzonderingen op de algemene toepassing van de regeling van distributiesystemen vast te stellen om te garanderen dat de in die overwegingen genoemde doelstellingen worden nagestreefd?

5)

Indien het Hof het mogelijk of nodig acht dat een lidstaat een regeling vaststelt die rekening houdt met de bijzondere kenmerken van gesloten distributiesystemen, staan dan de bepalingen van richtlijn 2009/72/EG, en met name de overwegingen 29 en 30, artikel 15, lid 7, artikel 37, lid 6, onder b), en artikel 26, lid 4, ervan, in de weg aan een nationale regeling als in de onderhavige zaak aan de orde is, volgens welke op gesloten distributiesystemen een regeling inzake inschakeling en ontvlechting van toepassing is die volledig analoog is aan de op openbare elektriciteitsnetten toepasselijke regeling, en die ten aanzien van stroominfrastructuurkosten bepaalt dat de hoogte van die kosten deels ook wordt bepaald door de binnen het gesloten systeem verbruikte elektriciteit?


(1)  Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van richtlijn 2003/54/EG (PB L 211, blz. 55).


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/20


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 23 mei 2017 — Bashar Ibrahim/Bundesrepublik Deutschland

(Zaak C-297/17)

(2017/C 309/26)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesverwaltungsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Bashar Ibrahim

Verwerende partij: Bundesrepublik Deutschland

Prejudiciële vragen

1)

Verzet de overgangsbepaling in artikel 52, eerste alinea, van richtlijn 2013/32/EU (1) zich tegen de toepassing van een nationale regeling ter omzetting van de — ten opzichte van de vorige regeling — verruimde machtiging in artikel 33, lid 2, onder a), van richtlijn 2013/32/EU, volgens welke een verzoek tot internationale bescherming niet-ontvankelijk is wanneer aan de verzoeker in een andere lidstaat subsidiaire bescherming is verleend, voor zover de nationale regeling bij ontstentenis van een nationale overgangsregeling ook toepasselijk is op vóór 20 juli 2015 ingediende verzoeken?

Staat de overgangsbepaling in artikel 52, eerste alinea, van richtlijn 2013/32/EU de lidstaten in het bijzonder toe om de verruimde machtiging van artikel 33, lid 2, onder a), van richtlijn 2013/32/EU met terugwerkende kracht om te zetten, waardoor ook asielverzoeken die vóór de omzetting van deze verruimde machtiging in nationaal recht zijn ingediend maar waarover op het tijdstip van omzetting nog geen definitieve uitspraak is gedaan niet-ontvankelijk zijn?

2)

Geeft artikel 33 van richtlijn 2013/32/EU de lidstaten het recht om te kiezen of zij een asielverzoek niet-ontvankelijk verklaren op grond dat een andere lidstaat internationaal verantwoordelijk is (Dublin-verordening) dan wel op grond van artikel 33, lid 2, onder a), van richtlijn 2013/32/EU?

3)

Voor het geval dat de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord: verzet het Unierecht zich ertegen dat een lidstaat, in het kader van de uitvoering van de bij artikel 33, lid 2, onder a), van richtlijn 2013/32/EU verleende machtiging, een verzoek tot internationale bescherming niet-ontvankelijk verklaart op grond dat in een andere lidstaat subsidiaire bescherming is verleend, wanneer

a)

de verzoeker een ruimere bescherming verlangt dan de hem in een andere lidstaat verleende subsidiaire bescherming (namelijk die van de vluchtelingenstatus) en de asielprocedure in de andere lidstaat systeemfouten bevatte en nog steeds bevat, of

b)

de wijze waarop de internationale bescherming in de andere lidstaat — waar de verzoeker reeds subsidiaire bescherming heeft verkregen — is georganiseerd, te weten de levensomstandigheden voor personen met een subsidiaire beschermingsstatus,

in strijd is met artikel 4 van het Handvest, respectievelijk artikel 3 EVRM, dan wel

niet voldoet aan de vereisten van de artikelen 20 e.v. van richtlijn 2011/95/EU [van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming], zonder evenwel in strijd te zijn met artikel 4 van het Handvest, respectievelijk artikel 3 EVRM?

4)

Voor het geval dat de derde vraag, onder b), bevestigend moet worden beantwoord: geldt dit ook wanneer personen met een subsidiaire beschermingsstatus geen bestaansondersteunende voorzieningen genieten of slechts voorzieningen die duidelijk beperkter zijn dan die welke in andere lidstaten worden geboden, maar deze personen in dit opzicht niet anders worden behandeld dan de onderdanen van deze lidstaat?

5)

Voor het geval dat de tweede vraag ontkennend moet worden beantwoord:

a)

is de Dublin III-verordening van toepassing in een procedure ter verkrijging van internationale bescherming wanneer het asielverzoek vóór 1 januari 2014, maar het terugnameverzoek pas na 1 januari 2014 is ingediend, en de verzoeker voordien (in februari 2013) reeds subsidiaire bescherming had verkregen in de aangezochte lidstaat?

b)

ligt in de Dublin-regelingen de — ongeschreven — regel vervat dat de verantwoordelijkheid overgaat op de lidstaat die vraagt dat een verzoeker zou worden teruggenomen, wanneer de aangezochte verantwoordelijke lidstaat de tijdig voorgestelde terugname volgens de Dublin-voorschriften heeft geweigerd en in plaats daarvan heeft verwezen naar een internationale terugnameovereenkomst?


(1)  Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PB L 180, blz. 60).


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/21


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Berlin (Duitsland) op 23 mei 2017 — VG Media Gesellschaft zur Verwertung der Urheber- und Leistungsschutzrechte von Medienunternehmen mbH/Google Inc.

(Zaak C-299/17)

(2017/C 309/27)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Berlin

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: VG Media Gesellschaft zur Verwertung der Urheber- und Leistungsschutzrechte von Medienunternehmen mbH

Verwerende partij: Google Inc.

Prejudiciële vragen

1)

Vormt een nationale regeling waarbij het uitsluitend commerciële exploitanten van zoekmachines en commerciële aanbieders van diensten die content bewerken, maar niet andere — eveneens commerciële — gebruikers, wordt verboden om persproducten of delen hiervan (met uitzondering van losse woorden en zeer korte tekstfragmenten) ter beschikking van het publiek te stellen, overeenkomstig artikel 1, punten 2 en 5, van richtlijn 98/34/EG (in de versie van richtlijn 98/48/EG) (1) een regel die niet specifiek betrekking heeft op de in datzelfde punt gedefinieerde diensten,

en, indien dat niet het geval is,

2)

vormt een nationale regeling waarbij het uitsluitend commerciële exploitanten van zoekmachines en commerciële aanbieders van diensten die content bewerken, maar niet andere — eveneens commerciële — gebruikers, wordt verboden om persproducten of delen hiervan (met uitzondering van losse woorden en zeer korte tekstfragmenten) ter beschikking van het publiek te stellen een technisch voorschrift in de zin van artikel 1, punt 11, van richtlijn 98/34/EG (in de versie van richtlijn 98/48/EG), namelijk een eis die moet worden nageleefd en een dienstverrichting betreft.


(1)  Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften in de versie van richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998 tot wijziging van richtlijn 98/34/EG betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PB 1998, L 217, blz. 18).


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/22


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesarbeitsgericht Hamm (Duitsland) op 29 mei 2017 — Surjit Singh Bedi/Bondsrepubliek Duitsland, Bondsrepubliek Duitsland, namens en in het belang van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

(Zaak C-312/17)

(2017/C 309/28)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landesarbeitsgericht Hamm

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Surjit Singh Bedi

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland, Bondsrepubliek Duitsland, namens en in het belang van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

Prejudiciële vraag

Dient artikel 2, lid 2, van richtlijn 2000/78/EG (1) tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, aldus te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling in een collectieve arbeidsovereenkomst die bepaalt dat een overbruggingsuitkering — die wordt toegekend om te waarborgen dat werknemers die hun baan verloren hebben naar behoren in hun levensonderhoud kunnen voorzien op basis van de in de collectieve arbeidsovereenkomst vastgelegde basisvergoeding, tot aan de verwerving van economische zekerheid door de aanspraak op een pensioen uit de wettelijke pensioenverzekering — eindigt met het recht op een vervroegd pensioen, en die bij haar toepassing uitgaat van de mogelijkheid een vervroegd pensioen wegens handicap te ontvangen?


(1)  Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303, blz. 16).


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/23


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 30 mei 2017 — Mahmud Ibrahim e.a./Bundesrepublik Deutschland

(Zaak C-318/17)

(2017/C 309/29)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesverwaltungsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Mahmud Ibrahim, Fadwa Ibrahim, Bushra Ibrahim, Mohammad Ibrahim, wettelijk vertegenwoordigd door zijn ouders Fadwa en Mahmud Ibrahim, Ahmad Ibrahim, wettelijk vertegenwoordigd door zijn ouders Fadwa en Mahmud Ibrahim

Verwerende partij: Bundesrepublik Deutschland

Prejudiciële vragen

1)

Verzet de overgangsbepaling in artikel 52, eerste alinea, van richtlijn 2013/32/EU (1) zich tegen de toepassing van een nationale regeling ter omzetting van de — ten opzichte van de vorige regeling — verruimde machtiging in artikel 33, lid 2, onder a), van richtlijn 2013/32/EU, volgens welke een verzoek tot internationale bescherming niet-ontvankelijk is wanneer aan de verzoeker in een andere lidstaat subsidiaire bescherming is verleend, voor zover de nationale regeling bij ontstentenis van een nationale overgangsregeling ook toepasselijk is op vóór 20 juli 2015 ingediende verzoeken?

Staat de overgangsbepaling in artikel 52, eerste alinea, van richtlijn 2013/32/EU de lidstaten in het bijzonder toe om de verruimde machtiging van artikel 33, lid 2, onder a), van richtlijn 2013/32/EU met terugwerkende kracht om te zetten, waardoor ook asielverzoeken die vóór de omzetting van deze verruimde machtiging in nationaal recht zijn ingediend maar waarover op het tijdstip van omzetting nog geen definitieve uitspraak is gedaan niet-ontvankelijk zijn?

2)

Geeft artikel 33 van richtlijn 2013/32/EU de lidstaten het recht om te kiezen of zij een asielverzoek niet-ontvankelijk verklaren op grond dat een andere lidstaat internationaal verantwoordelijk is (Dublin-verordening) dan wel op grond van artikel 33, lid 2, onder a), van richtlijn 2013/32/EU?

3)

Voor het geval dat de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord: verzet het Unierecht zich ertegen dat een lidstaat, in het kader van de uitvoering van de bij artikel 33, lid 2, onder a), van richtlijn 2013/32/EU verleende machtiging, een verzoek tot internationale bescherming niet-ontvankelijk verklaart op grond dat in een andere lidstaat subsidiaire bescherming is verleend, wanneer

a)

de verzoeker een ruimere bescherming verlangt dan de hem in een andere lidstaat verleende subsidiaire bescherming (namelijk die van de vluchtelingenstatus) en de asielprocedure in de andere lidstaat systeemfouten bevatte en nog steeds bevat, of

b)

de wijze waarop de internationale bescherming in de andere lidstaat — waar de verzoeker reeds subsidiaire bescherming heeft verkregen — is georganiseerd, te weten de levensomstandigheden voor personen met een subsidiaire beschermingsstatus,

in strijd is met artikel 4 van het Handvest, respectievelijk artikel 3 EVRM, dan wel

niet voldoet aan de vereisten van de artikelen 20 e.v. van richtlijn 2011/95/EU [van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming], zonder evenwel in strijd te zijn met artikel 4 van het Handvest, respectievelijk artikel 3 EVRM?

4)

Voor het geval dat de derde vraag, onder b), bevestigend moet worden beantwoord: geldt dit ook wanneer personen met een subsidiaire beschermingsstatus geen bestaansondersteunende voorzieningen genieten of slechts voorzieningen die duidelijk beperkter zijn dan die welke in andere lidstaten worden geboden, maar deze personen in dit opzicht niet anders worden behandeld dan de onderdanen van deze lidstaat?

5)

Voor het geval dat de tweede vraag ontkennend moet worden beantwoord:

a)

is de Dublin III-verordening van toepassing in een procedure ter verkrijging van internationale bescherming wanneer het asielverzoek vóór 1 januari 2014, maar het terugnameverzoek pas na 1 januari 2014 is ingediend, en de verzoeker voordien (in februari 2013) reeds subsidiaire bescherming had verkregen in de aangezochte lidstaat?

b)

ligt in de Dublin-regelingen de — ongeschreven — regel vervat dat de verantwoordelijkheid overgaat op de lidstaat die vraagt dat een verzoeker zou worden teruggenomen, wanneer de aangezochte verantwoordelijke lidstaat de tijdig voorgestelde terugname volgens de Dublin-voorschriften heeft geweigerd en in plaats daarvan heeft verwezen naar een internationale terugnameovereenkomst?


(1)  Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PB L 180, blz. 60).


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/24


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 30 mei 2017 — Nisreen Sharqawi e.a./Bundesrepublik Deutschland

(Zaak C-319/17)

(2017/C 309/30)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesverwaltungsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Nisreen Sharqawi, Yazan Fattayrji, wettelijk vertegenwoordigd door zijn moeder Nisreen Sharqawi, Hosam Fattayrji, wettelijk vertegenwoordigd door zijn moeder Nisreen Sharqawi

Verwerende partij: Bundesrepublik Deutschland

Prejudiciële vragen

1)

Verzet de overgangsbepaling in artikel 52, eerste alinea, van richtlijn 2013/32/EU (1) zich tegen de toepassing van een nationale regeling ter omzetting van de — ten opzichte van de vorige regeling — verruimde machtiging in artikel 33, lid 2, onder a), van richtlijn 2013/32/EU, volgens welke een verzoek tot internationale bescherming niet-ontvankelijk is wanneer aan de verzoeker in een andere lidstaat subsidiaire bescherming is verleend, voor zover de nationale regeling bij ontstentenis van een nationale overgangsregeling ook toepasselijk is op vóór 20 juli 2015 ingediende verzoeken?

Staat de overgangsbepaling in artikel 52, eerste alinea, van richtlijn 2013/32/EU de lidstaten in het bijzonder toe om de verruimde machtiging van artikel 33, lid 2, onder a), van richtlijn 2013/32/EU met terugwerkende kracht om te zetten, waardoor ook asielverzoeken die vóór de omzetting van deze verruimde machtiging in nationaal recht zijn ingediend maar waarover op het tijdstip van omzetting nog geen definitieve uitspraak is gedaan niet-ontvankelijk zijn?

2)

Geeft artikel 33 van richtlijn 2013/32/EU de lidstaten het recht om te kiezen of zij een asielverzoek niet-ontvankelijk verklaren op grond dat een andere lidstaat internationaal verantwoordelijk is (Dublin-verordening) dan wel op grond van artikel 33, lid 2, onder a), van richtlijn 2013/32/EU?

3)

Voor het geval dat de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord: verzet het Unierecht zich ertegen dat een lidstaat, in het kader van de uitvoering van de bij artikel 33, lid 2, onder a), van richtlijn 2013/32/EU verleende machtiging, een verzoek tot internationale bescherming niet-ontvankelijk verklaart op grond dat in een andere lidstaat subsidiaire bescherming is verleend, wanneer

a)

de verzoeker een ruimere bescherming verlangt dan de hem in een andere lidstaat verleende subsidiaire bescherming (namelijk die van de vluchtelingenstatus) en de asielprocedure in de andere lidstaat systeemfouten bevatte en nog steeds bevat, of

b)

de wijze waarop de internationale bescherming in de andere lidstaat — waar de verzoeker reeds subsidiaire bescherming heeft verkregen — is georganiseerd, te weten de levensomstandigheden voor personen met een subsidiaire beschermingsstatus,

in strijd is met artikel 4 van het Handvest, respectievelijk artikel 3 EVRM, dan wel

niet voldoet aan de vereisten van de artikelen 20 e.v. van richtlijn 2011/95/EU [van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming], zonder evenwel in strijd te zijn met artikel 4 van het Handvest, respectievelijk artikel 3 EVRM?

4)

Voor het geval dat de derde vraag, onder b), bevestigend moet worden beantwoord: geldt dit ook wanneer personen met een subsidiaire beschermingsstatus geen bestaansondersteunende voorzieningen genieten of slechts voorzieningen die duidelijk beperkter zijn dan die welke in andere lidstaten worden geboden, maar deze personen in dit opzicht niet anders worden behandeld dan de onderdanen van deze lidstaat?

5)

Voor het geval dat de tweede vraag ontkennend moet worden beantwoord:

a)

is de Dublin III-verordening van toepassing in een procedure ter verkrijging van internationale bescherming wanneer het asielverzoek vóór 1 januari 2014, maar het terugnameverzoek pas na 1 januari 2014 is ingediend, en de verzoeker voordien (in februari 2013) reeds subsidiaire bescherming had verkregen in de aangezochte lidstaat?

b)

ligt in de Dublin-regelingen de — ongeschreven — regel vervat dat de verantwoordelijkheid overgaat op de lidstaat die vraagt dat een verzoeker zou worden teruggenomen, wanneer de aangezochte verantwoordelijke lidstaat de tijdig voorgestelde terugname volgens de Dublin-voorschriften heeft geweigerd en in plaats daarvan heeft verwezen naar een internationale terugnameovereenkomst?


(1)  Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PB L 180, blz. 60).


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Tribunale Amministrativo Regionale della Liguria (Italië) op 31 mei 2017 — Amt Azienda Trasporti e Mobilità SpA e a./Atpl Liguria — Agenzia regionale per il trasporto pubblico locale SpA, Regione Liguria

(Zaak C-328/17)

(2017/C 309/31)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale della Liguria

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Amt Azienda Trasporti e Mobilità SpA, Atc Esercizio SpA, Atp Esercizio Srl, Riviera Trasporti SpA, Tpl Linea Srl

Verwerende partijen: Atpl Liguria — Agenzia regionale per il trasporto pubblico locale SpA, Regione Liguria

Prejudiciële vraag

Staan artikel 1, leden 1, 2 en 3, en artikel 2, lid 1, onder b), van richtlijn 89/665/EEG houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken (1), in de weg aan een nationale regeling die de mogelijkheid beroep in te stellen tegen de handelingen van een aanbestedingsprocedure uitsluitend toekent aan ondernemers die een verzoek tot deelname aan deze aanbesteding hebben ingediend, ook wanneer de rechtsvordering is gericht op de beoordeling van de grondslagen van de procedure, omdat reeds uit de aanbestedingsregeling volgt dat de opdracht zeer waarschijnlijk niet aan de betrokkene zal worden gegund?


(1)  Richtlijn 89/665/EEG houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken (PB L 395, blz. 33).


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/26


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte d’appello di Roma (Italië) op 1 juni 2017 — Martina Sciotto/Fondazione Teatro dell’Opera di Roma

(Zaak C-331/17)

(2017/C 309/32)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte d’appello di Roma

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Martina Sciotto

Verwerende partij: Fondazione Teatro dell’Opera di Roma

Prejudiciële vraag

Is de nationale regeling (in het bijzonder artikel 3, lid 6, van wetsbesluit nr. 64 van 30 april 2010, na wijziging omgezet in wet nr. 100 van 29 juni 2010, voor zover daarin is bepaald: „In ieder geval zijn op operagezelschappen en orkesten de bepalingen van artikel 1, leden 1 en 2, van wetgevend besluit nr. 368 van 6 september 2001 niet van toepassing”) in strijd met clausule 5 van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, gesloten op 18 maart 1999, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999, betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (1)?


(1)  PB L 175, blz. 43.


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/26


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Veneto (Italië) op 8 juni 2017 — Memoria Srl, Antonia Dall’Antonia/Comune di Padova

(Zaak C-342/17)

(2017/C 309/33)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per il Veneto

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Memoria Srl, Antonia Dall’Antonia

Verwerende partij: Comune di Padova

Prejudiciële vragen

Moeten de artikelen 49 VWEU en 56 VWEU aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan de toepassing van de volgende bepalingen van artikel 52 van de verordening inzake begraafplaatsdiensten van de gemeente Padua:

„Het is de ontvanger van een asbus niet toegestaan om derden te verzoeken de asbus te bewaren. Dit verbod geldt ook indien de overledene een dergelijke wens bij leven uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven (derde alinea).

De asbus mag uitsluitend worden bewaard in de woning van de ontvanger ervan (vierde alinea). […]

Bij de bewaring van asbussen mag er geen sprake zijn van een winstoogmerk. Economische activiteiten die — ook niet uitsluitend — de bewaring van asbussen op ongeacht welke grond en voor ongeacht welke tijdsduur tot voorwerp hebben, zijn derhalve niet toegestaan. Dit verbod geldt ook indien de overledene een dergelijke wens bij leven uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven (tiende alinea).”?


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/27


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Düsseldorf (Duitsland) op 16 juni 2017 — Hüsken e.a./Lufthansa CityLine GmbH

(Zaak C-368/17)

(2017/C 309/34)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Amtsgericht Düsseldorf

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Hüsken e.a.

Verwerende partij: Lufthansa CityLine GmbH

De zaak werd bij beschikking van het Hof van 6 juli 2017 in het register van het Hof doorgehaald.


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/27


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 21 juni 2017 — Finanzamt B/A-Brauerei

(Zaak C-374/17)

(2017/C 309/35)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verweerder en verzoeker tot „Revision”: Finanzamt B

Verzoekster en verweerster in „Revision”: A-Brauerei

Prejudiciële vraag

Moet artikel 107, lid 1, VWEU aldus worden uitgelegd dat er sprake is van door deze bepaling verboden steun wanneer volgens een regeling van een lidstaat geen overdrachtsbelasting wordt geheven over een belastbare verwerving in het kader van een omzetting (fusie) wanneer bepaalde rechtssubjecten (een controlerende onderneming en een afhankelijke vennootschap) aan de omzettingsprocedure deelnemen en de controlerende vennootschap gedurende vijf jaar vóór en vijf jaar na de rechtshandeling een 100 % deelneming in de afhankelijke vennootschap aanhoudt?


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/28


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos vyriausis administracinis teismas (Litouwen) op 29 juni 2017 — UAB „EVP International”/Lietuvos bankas

(Zaak C-389/17)

(2017/C 309/36)

Procestaal: Litouws

Verwijzende rechter

Lietuvos vyriausis administracinis teismas

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: UAB „EVP International”

Andere partij: Lietuvos bankas

Prejudiciële vraag

Dient artikel 5, lid 2, van richtlijn 2009/110/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van richtlijn 2000/46/EG, gelezen in samenhang met artikel 6, lid 1, onder a), van die richtlijn, aldus te worden uitgelegd dat in omstandigheden zoals die in het hoofdgeding, de volgende handelingen als betalingsdiensten die (geen) verband houden met de uitgifte van elektronisch geld moeten worden aangemerkt:

a)

een betalingstransactie waarbij het elektronische geld (terugbetaalbare geldmiddelen) dat tegen de nominale waarde is terugbetaald, naar aanleiding van een door de houder van elektronisch geld aan de instelling voor elektronisch geld (de uitgever) gedaan verzoek (gegeven opdracht) wordt overgemaakt naar een bankrekening van een derde partij;

b)

een betalingstransactie waarbij de koper (betaler) van goederen en/of diensten in opdracht van de verkoper voor goederen en/of diensten betaalt door geldmiddelen over te maken/te betalen aan een instelling voor elektronisch geld (uitgever van elektronisch geld), die, na ontvangst van de geldmiddelen, ten behoeve van de verkoper (houder van elektronisch geld) elektronisch geld uitgeeft tegen de nominale waarde van de ontvangen geldmiddelen?


(1)  Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van richtlijn 2000/46/EG (PB 2009, L 267, blz. 7).


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/28


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunalul Dolj (Roemenië) op 30 juni 2017 — Mihaela Iuliana Scripnic, Radu Constantin Scripnic, Alexandru Gheorghiţă, Vasilica Gheorghiţă/SC Bancpost SA, SC Bancpost SA — sucursala Dolj

(Zaak C-400/17)

(2017/C 309/37)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Tribunalul Dolj

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Mihaela Iuliana Scripnic, Radu Constantin Scripnic, Alexandru Gheorghiţă, Vasilica Gheorghiţă

Verwerende partijen: SC Bancpost SA, SC Bancpost SA — sucursala Dolj

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 3, lid 1, van richtlijn 93/13 (1) aldus worden uitgelegd dat de aanzienlijke verstoring van het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ook de situatie kan omvatten waarin de prestatie van een consument tijdens de uitvoering van een duurovereenkomst als gevolg van aanzienlijke wisselkoersschommelingen die door geen van de partijen konden worden voorzien, buitensporig bezwarend wordt ten opzichte van de situatie ten tijde van de sluiting van de overeenkomst?

2)

Moeten de duidelijkheid en de begrijpelijkheid van een beding in een overeenkomst in de zin van artikel 4, lid 2, van richtlijn 93/13 aldus worden begrepen dat een dergelijk beding enkel de redenen voor de opname ervan in de overeenkomst en het werkingsmechanisme ervan hoeft te bevatten, of moet het ook alle mogelijke gevolgen ervan vermelden die kunnen leiden tot een variatie van de door de consument betaalde prijs, zoals het valutarisico?

3)

Kan de uitdrukking „de consument niet binden” in artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 aldus worden uitgelegd dat het de nationale rechter in geval van een aanzienlijke verstoring van het evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van de partijen als gevolg van de ontwikkeling van de wisselkoers, is toegestaan om de consument te ontslaan van de verplichting om het volledige valutarisico te dragen?


(1)  Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB 1993, L 95, blz. 29).


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/29


Hogere voorziening ingesteld op 4 juli 2017 door JYSK tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 4 mei 2017 in zaak T-403/15, JYSK sp. z o.o./Europese Commissie

(Zaak C-402/17 P)

(2017/C 309/38)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: JYSK sp. z o.o. (vertegenwoordiger: H. Sønderby Christensen, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirante stelt dat het arrest van het Gerecht tot niet-ontvankelijkverklaring van haar beroep op grond dat zij niet rechtstreeks en individueel wordt geraakt door besluit C (2015) 3228 def. van de Commissie van 11 mei 2015, moet worden vernietigd op grond dat het in strijd is met het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante betoogt dat indirecte toegang tot het Hof van Justitie via een verzoek om een prejudiciële beslissing van de Poolse rechter haar niet de bescherming biedt als bedoeld in artikel 6, lid 1, van het Europese verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.

Rekwirante voert aan dat zij rechtstreeks en individueel wordt geraakt door voornoemd besluit van de Commissie.


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/29


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas (Litouwen) op 10 juli 2017 — UAB „Roche Lietuva”/VšĮ Kauno Dainavos poliklinika

(Zaak C-413/17)

(2017/C 309/39)

Procestaal: Litouws

Verwijzende rechter

Lietuvos Aukščiausiasis Teismas

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: UAB „Roche Lietuva”

Verwerende partij: VšĮ Kauno Dainavos poliklinika

Prejudiciële vraag

Moeten de bepalingen van de artikelen 2 en 23 van, en bijlage VI bij richtlijn 2004/18 (1) (in samenhang of afzonderlijk gelezen, maar zonder beperking tot die bepalingen) aldus worden uitgelegd dat een aanbestedende dienst — een gezondheidszorginstelling — die leveringen (medische diagnostische uitrusting en bijbehorend materiaal) of specifieke rechten hierop wil aankopen via een openbare aanbesteding, teneinde zelf proeven te kunnen uitvoeren, het recht heeft om in de technische specificaties enkel eisen voor de leveringen op te nemen die afzonderlijk de aparte operationele (technische) en gebruiksgerelateerde (functionele) kenmerken van de uitrusting en/of het materiaal beschrijven in plaats van de kwalitatieve parameters van de uit te voeren proeven en de prestatie van het laboratorium dat de proefnemingen uitvoert, en waarvan de inhoud afzonderlijk in het bestek van de betrokken openbare aanbesteding moet worden beschreven?


(1)  Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB 2004, L 134, blz. 114).


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/30


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Symvoulio tis Epikrateias (Griekenland) op 17 juli 2017 — Monachos Eirinaios/Dikigorikos Syllogos Athinon

(Zaak C-431/17)

(2017/C 309/40)

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Symvoulio tis Epikrateias

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Monachos Eirinaios (broeder Ireneos), wereldlijk Antonios Giakoumakis tou Emmanouil

Verwerende partij: Dikigorikos Syllogos Athinon

Prejudiciële vraag

Moet artikel 3 van richtlijn 98/5/EG (1) aldus worden uitgelegd dat de inschrijving van een monnik van de Kerk van Griekenland als advocaat op het tableau van de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat dan die waarin hij zijn beroepstitel heeft verworven, om er zijn beroep uit te oefenen onder zijn oorspronkelijke beroepstitel, door de nationale wetgever kan worden verboden op grond dat monniken van de Kerk van Griekenland naar nationaal recht niet op de tableaus van de ordes van advocaten kunnen worden ingeschreven omdat wegens hun status de waarborgen die voor de uitoefening van het beroep van advocaat als onmisbaar worden beschouwd, ontbreken?


(1)  Richtlijn 98/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 ter vergemakkelijking van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie is verworven (PB 1998, L 77, blz. 36).


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/30


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (Chancery Division) (Verenigd Koninkrijk) op 24 juli 2017 — Abraxis Bioscience LLC/Comptroller General of Patents

(Zaak C-443/17)

(2017/C 309/41)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice (Chancery Division)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Abraxis Bioscience LLC

Verwerende partij: Comptroller General of Patents

Prejudiciële vraag

Moet artikel 3, onder d), van de ABC-verordening (1) aldus worden uitgelegd dat op grond daarvan een aanvullend beschermingscertificaat mag worden afgegeven wanneer de vergunning voor het in de handel brengen als bedoeld in artikel 3, onder b), de eerste vergunning is binnen de beschermingsomvang van het basisoctrooi om het product als geneesmiddel in de handel te brengen en wanneer het product een nieuwe formulering is van een bekende werkzame stof?


(1)  Verordening (EG) nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen (PB L 152, blz. 1).


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/31


Hogere voorziening ingesteld op 31 juli 2017 door Rami Makhlouf tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 18 mei 2017 in zaak T-410/16, Rami Makhlouf/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-458/17 P)

(2017/C 309/42)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Rami Makhlouf (vertegenwoordiger: E. Ruchat, avocat)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie en Europese Commissie

Conclusies

de onderhavige hogere voorziening ontvankelijk en gegrond verklaren;

dientengevolge,

het arrest van 18 mei 2017 van het Gerecht van de Europese Unie in zaak T-410/16, Rami Makhlouf/Raad van de Europese Unie, ECLI:EU:T:2017:349, vernietigen,

en

opnieuw uitspraak doen als volgt:

besluit (GBVB) 2016/850 van 27 mei 2016 (1) en de uitvoeringshandelingen daarvan nietig verklaren voor zover zij rekwirant betreffen;

de Raad van de Europese Unie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het eerste middel betreft een onjuiste rechtsopvatting doordat het Gerecht voorbij is gegaan aan het recht van rekwirant om te worden gehoord alvorens verdere beperkende maatregelen worden getroffen, welk recht is neergelegd in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Het tweede middel ziet op een onjuiste rechtsopvatting en een onjuiste voorstelling van de feiten doordat het Gerecht voorbij is gegaan aan de artikels die door rekwirant ter onderbouwing van zijn beroep tot nietigverklaring waren overgelegd om aan te tonen dat hij het Syrische regime niet steunde.

Het derde middel heeft betrekking op een onjuiste rechtsopvatting doordat het Gerecht de artikelen 27 en 28 van besluit 2013/255/GBVB (2), waarin het lid zijn van de familie Al-Assad of de familie Makhlouf als autonoom criterium wordt gehanteerd om sancties op te leggen, niet onrechtmatig heeft verklaard en de bewijslast heeft omgekeerd.

Het vierde middel betreft een onjuiste rechtsopvatting en een motiveringsgebrek doordat het Gerecht heeft geoordeeld dat het begrip „vooraanstaand zakenman” dermate duidelijk was dat rekwirant kon worden geplaatst op de lijsten van onder de beperkende maatregelen vallende personen en entiteiten, en doordat het niet heeft aangegeven waarom rekwirant naar zijn oordeel invloed op het Syrische regime had.


(1)  Besluit van de Raad houdende wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2016, L 141, blz. 125).

(2)  Besluit van de Raad van 31 mei 2013 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2013, L 147, blz. 14).


Gerecht

18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/33


Beschikking van de president van het Gerecht van 12 juli 2017 — Qualcomm en Qualcomm Europe/Commissie

(Zaak T-371/17 R)

([„Kort geding - Mededinging - Antitrust - Verordening (EG) nr. 1/2003 - Artikel 18, lid 3 - Besluit tot een verzoek om inlichtingen - Verzoek in kort geding - Geen spoedeisendheid”])

(2017/C 309/43)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Qualcomm, Inc. (San Diego, Californië, Verenigde Staten) en Qualcomm Europe, Inc. (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: M. Pinto de Lemos Fermiano Rato en M. Davilla, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: H. Van Vliet, G. Conte, C. Urraca Caviedes en M. Farley, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU strekkende tot voorlopige maatregelen met het oog op opschorting van de tenuitvoerlegging van het besluit van de Commissie van 31 maart 2017 inzake de toepassing van artikel 18, lid 3, en artikel 24, lid 1, onder d), van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1) [zaak AT.39711 — Qualcomm (afbraakprijzen)].

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/33


Beroep ingesteld op 11 juli 2017 — Laboratoires Majorelle/EUIPO — Jardin Majorelle (LABORATOIRES MAJORELLE)

(Zaak T-429/17)

(2017/C 309/44)

Taal van het verzoekschrift: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Laboratoires Majorelle (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger G. Odinot, advocaatsh

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Jardin Majorelle (Marrakesh, Marokko)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniewoordmerk „LABORATOIRES MAJORELLE — inschrijvingsaanvraag nr. 11 371 655

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 12 mei in zaak R 1238/2016-5

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

inschrijving van het gemeenschapsmerk „LABORATOIRES MAJORELLE” toestaan voor de volgende waren:

klasse 3: zepen; cosmetica; cosmetische producten; desodoriserende of hygiënische spoelmiddelen voor de intieme toiletverzorging; cosmetische producten voor de huidverzorging; niet-medicinale huidverzorgingsproducten; reinigingsmiddelen voor de huid; huidconditioners;

klasse 5: farmaceutische producten voor de huidverzorging; diëtische substanties voor medisch gebruik; geneeskrachtige kruiden; diëtische supplementen en voedingssupplementen; voedseladditieven voor medische doeleinden; supplementen voor gezondheidsvoedsel; farmaceutische producten;

klasse 10: chirurgische, medische, tandheelkundige en diergeneeskundige toestellen en instrumenten, kunstledematen, -ogen en -tanden; orthopedische artikelen; hechtmateriaal; chirurgische apparaten en instrumenten; medische apparaten en instrumenten.

het EUIPO verwijzen in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van verordening nr. 207/2009 met betrekking tot het daadwerkelijk bestaan van de oudere rechten waarop de oppositie is gebaseerd, het onderzoek van de bewijzen van het normale gebruik van de oudere merken en de globale beoordeling van het verwarringsgevaar.


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/34


Beroep ingesteld op 17 juli 2017 — The Scotch Whisky Association/EUIPO — José Estévez (JOHN COR)

(Zaak T-438/17)

(2017/C 309/45)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: The Scotch Whisky Association (Edinburgh, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: F. Rodríguez Domínguez en J. Gracia Albero, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: José Estévez, SA (Jerez de la Frontera, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniewoordmerk „JOHN COR” — Uniemerk nr. 10 965 937

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 16 mei 2017 in zaak R 1289/2016-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van de artikelen 64, lid 1, en 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 51, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009.


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/35


Beroep ingesteld op 21 juli 2017 — Lupu/EUIPO — Dzhihangir (Djili soy original DS)

(Zaak T-456/17)

(2017/C 309/46)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Victor Lupu (Bucarest, Roemenië) (vertegenwoordiger: P. Acsinte, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Ibryam Dzhihangir (Silistra, Bulgarije)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniebeeldmerk met de woordelementen „Djili soy original DS” — inschrijvingsaanvraag nr. 8 810 558

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 3 mei 2017 in zaak R 516/2011-5

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

toewijzing van de oppositie die is ingesteld tegen inschrijving van Uniemerkaanvraag nr. 008404551 „Djili DS” en/of nietigverklaring van inschrijving van Uniemerkaanvraag nr. 008404551 „Djili DS”;

subsidiair, vernietiging van de beslissing van 3 mei 2017 van de vijfde kamer van beroep in zaak R 516/2011-5, waarbij wordt gelast dat de procedure voor de kamer van beroep wordt hervat en de kamer van beroep wordt gelast de opschorting van de procedure te handhaven totdat een schriftelijke, met redenen omklede en ondertekende eindbeslissing op het beroep tot vernietiging in zaak 2794/1/2016 aan de kamer van beroep is meegedeeld;

verwijzing van het EUIPO en DZHIHANGIR Ibryam in de kosten

Aangevoerde middelen

schending van artikel 1 van het Eerste protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden;

schending van regel 20, lid 7, onder a), van verordening nr. 2868/95 van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van verordening nr. 40/94 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk;

Mutatis mutandis artikel 53, lid 2, onder c), van verordening nr. 207/2009 met betrekking tot verzoeksters recht op de afbeelding van de verpakking „Djili”, in rode letters op een blauwe verpakking met de afbeelding van een papegaai en met betrekking tot verzoeksters recht op het gebruik van een handelsnaam voor waren in de zin van het arrest van het Hof van Justitie in zaak C-17/06 „Celine”;

andere toepasselijke rechtsbepalingen.


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/36


Beroep ingesteld op 21 juli 2017 — Fifth Avenue Entertainment/EUIPO — Commodore Entertainment Corporation (THE COMMODORES)

(Zaak T-459/17)

(2017/C 309/47)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Fifth Avenue Entertainment LLC (Orlando, Florida, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: B. Brandreth, barrister, en D. Cañadas Arcas, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Commodore Entertainment Corporation (Saint Paul, Minnesota, Verenigde Staten)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniewoordmerk „THE COMMODORES” — inschrijvingsaanvraag nr. 13 370 077

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 22 mei 2017 in zaak R 851/2016-5

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in verzoeksters kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 8, lid 4, van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 8, lid 2, onder c), van verordening nr. 207/2009.


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/36


Beroep ingesteld op 26 juli 2017 — TP/Commissie

(Zaak T-464/17)

(2017/C 309/48)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: TP (vertegenwoordiger: W. Limuti, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het bestreden besluit nietig verklaren en intrekken en alle daaruit voortvloeiende handelingen, met inbegrip van impliciete en nog niet bekende handelingen, nietig verklaren, alle eruit voortvloeiende gevolgen voor de rechtssfeer en het vermogen van verzoeker nietig verklaren en bevelen dat de zaak aldus wordt behandeld dat verzoeker, na de nodige informatie te hebben verkregen, zijn argumenten naar voren kan brengen, en dat het nieuwe besluit met inachtneming van het vertrouwensbeginsel, het wettigheidsbeginsel en het transparantiebeginsel wordt vastgesteld;

het onderhavige beroep ontvankelijk verklaren en de sindsdien door de ambtenaar geleden schade erkennen, meer bepaald niet alleen de materiële, maar ook de immateriële psychische en lichamelijke schade, zoals uiteengezet in het bij het dossier gevoegde gerechtelijk geneeskundig verslag, waarin een gemiddeld ernstige existentiële schade is vastgesteld alsook een aanpassingsstoornis met angstgevoel en een depressieve gemoedstoestand van chronische aard, veroorzaakt door een in de arbeidscontext opgelopen trauma, begroot op 20 %.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep is gericht tegen het besluit tot afwijzing van verzoekers bezwaar tegen de inhouding op zijn salaris door het Bureau voor het beheer en de afwikkeling van de individuele rechten (PMO) ingevolge het vonnis van de Tribunale di Treviso (rechter in eerste aanleg Treviso, Italië) waarbij de echtscheiding tussen verzoeker en zijn ex-echtgenote is uitgesproken.

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker de volgende middelen aan:

1.

Schending van het recht van de ambtenaar om te worden gehoord en verklaringen af te leggen.

2.

Schending van verzoekers recht om de voor zijn verdediging relevante informatie te ontvangen.

3.

Schending van verzoekers recht om de redenen te vernemen waarom hij de relevante informatie niet kon ontvangen.

4.

Schending en onjuiste toepassing van artikel 7, lid 1, van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (1), en bijgevolg schending van het recht op informatie over de tegen verzoeker lopende procedure en niet-nakoming van de verplichting om de besluiten te motiveren.

5.

Schending van artikel 24 van het Statuut en bijgevolg schending van verzoekers recht om bij aanvallen van andere personen te worden verdedigd en bijgestaan door de instelling.

6.

Bestaan van psychische en lichamelijke schade aan verzoeker en van een oorzakelijk verband tussen de gedraging van het bestuur en de geleden schade.


(1)  PB 2001, L 145, blz. 3.


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/37


Beroep ingesteld op 26 juli 2017 — VKR Holding/EUIPO (VELUX)

(Zaak T-465/17)

(2017/C 309/49)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: VKR Holding A/S (Søborg, Denemarken) (vertegenwoordiger: J. Heebøll, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: Uniewoordmerk „VELUX” — inschrijvingsaanvraag nr. T 2 299 611

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 23 mei 2017 in zaak R 1927/2016-2

Conclusies

de beslissing van de kamer van beroep om het beroep te verwerpen herzien en dientengevolge inschrijvingsaanvraag nr. T 2 299 611 betreffende Uniemerk nr. 000651869 (VELUX) toewijzen,

subsidiair, de zaak terugverwijzen naar de kamer van beroep.

Aangevoerd middel

schending van artikel 34, lid 2, en regel 28 van verordening nr. 2868/95.


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/38


Beroep ingesteld op 28 juli 2017 — The Scotch Whisky Association/EUIPO — José Estévez (JOHN COR)

(Zaak T-469/17)

(2017/C 309/50)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: The Scotch Whisky Association (Edinburgh, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: F. Rodríguez Domínguez en J. Gracia Albero, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: José Estévez, SA (Jerez de la Frontera, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniewoordmerk „JOHN COR” — Uniemerk nr. 10 965 937

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 31 mei 2017 in zaak R 1290/2016-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van de artikelen 64, lid 1, en 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 51, lid 1, onder a), juncto artikel 7, lid 1, onder g), van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 51, lid 1, onder a), juncto artikel 7, lid 1, onder j), van verordening nr. 207/2009.


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/38


Beroep ingesteld op 26 juli 2017 — Sensotek/EUIPO — Senso Tecnologie (sensotek)

(Zaak T-470/17)

(2017/C 309/51)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Sensotek GmbH (Reichenbach an der Fils, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Klink, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Senso Tecnologie Srl (Rome, Italië)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniebeeldmerk met het woordelement „sensotek” — inschrijvingsaanvraag nr. 10 648 871

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 16 mei 2017 in zaak R 1953/2016-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/39


Beroep ingesteld op 28 juli 2017 — Edison/EUIPO (EDISON)

(Zaak T-471/17)

(2017/C 309/52)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Edison SpA (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: F. Boscariol de Roberto, D. Martucci en I. Gatto, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: Uniebeeldmerk met het woordelement „EDISON” — inschrijvingsaanvraag nr. 3 315 991

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 28 april 2017 in zaak R 1355/2016-5

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

onjuiste uitsluiting van klasse 4 van „elektriciteit” omdat elektriciteit niet valt onder „brandstoffen (met inbegrip van motorbenzine) en brandstoffen voor verlichtingsdoeleinden” in de zin van de achtste editie van de Classificatie van Nice.


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/40


Beroep ingesteld op 3 augustus 2017 — Ghost — Corporate Management/EUIPO (Dry Zone)

(Zaak T-488/17)

(2017/C 309/53)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: — Ghost — Corporate Management SA (Lissabon, Portugal) (vertegenwoordiger: S. de Barros Araújo, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: Uniewoordmerk „Dry zone” — inschrijvingsaanvraag nr. 15 498 322

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 05/06/2017 in zaak R 0683/2017-2

Conclusies

het onderhavige beroep gegrond verklaren en dientengevolge de beslissing van de tweede kamer van beroep van 5 juni 2017 in haar geheel vernietigen, de bestreden beslissing herzien voor zover daarbij is geoordeeld dat het beroep in zaak nr. R 683/2017-2 betreffende Uniemerk nr. 015498322 Dry Zone te laat is ingesteld, waarbij de procedure voor voortzetting van het geding wordt gevolgd;

het EUIPO verwijzen in de kosten.

Aangevoerde middelen

eerste middel: schending van artikel 60 van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB 2009, L 78, blz. 1) en artikel 72, lid 1, van verordening (EG) nr. 2686/95 van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk (PB 1995, L 303, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 2015/2424 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 tot wijziging van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk en verordening (EG) nr. 2686/95 van de Commissie tot uitvoering van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 2869/95 van de Commissie inzake de aan het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) te betalen taksen (PB 2015, L 341, blz. 21);

tweede middel: schending van verzoeksters procedurele waarborgen doordat niet is onderzocht of sprake was van feiten die onafhankelijk van de wil van verzoekster zijn of die een geval van overmacht vormen, waardoor het evenredigheidsbeginsel is geschonden;

derde middel: schending van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen en van de rechtszekerheid.


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/40


Beroep ingesteld op 2 augustus 2017 — Windspiel Manufaktur/EUIPO (Afbeelding van een flessenstop)

(Zaak T-489/17)

(2017/C 309/54)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Windspiel Manufaktur GmbH (Daun, Duitsland) (vertegenwoordiger: O. Löffel, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: Uniepositiemerk (Afbeelding van een flessenstop) — inschrijvingsaanvraag nr. 15 024 987

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 1 juni 2017 in zaak R 1374/2016-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd(e) middel(en)

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/41


Beschikking van het Gerecht van 18 juli 2017 — Gauff/EUIPO — H.P. Gauff Ingenieure (GAUFF)

(Zaak T-13/16) (1)

(2017/C 309/55)

Procestaal: Duits

De president van de Vierde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 90 van 7.3.2016.


18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/41


Beschikking van het Gerecht van 7 juli 2017 — Bank of New York Mellon/EUIPO — Nixen Partners (NEXEN PULSE)

(Zaak T-206/17) (1)

(2017/C 309/56)

Procestaal: Engels

De president van de Vijfde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 221 van 10.7.2017.