|
ISSN 1977-0995 |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283 |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
60e jaargang |
|
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
IV Informatie |
|
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
|
Hof van Justitie van de Europese Unie |
|
|
2017/C 283/01 |
|
|
V Bekendmakingen |
|
|
|
GERECHTELIJKE PROCEDURES |
|
|
|
Hof van Justitie |
|
|
2017/C 283/02 |
||
|
2017/C 283/03 |
||
|
2017/C 283/04 |
||
|
2017/C 283/05 |
||
|
2017/C 283/06 |
||
|
2017/C 283/07 |
||
|
2017/C 283/08 |
||
|
2017/C 283/09 |
||
|
2017/C 283/10 |
||
|
2017/C 283/11 |
||
|
2017/C 283/12 |
||
|
2017/C 283/13 |
||
|
2017/C 283/14 |
||
|
2017/C 283/15 |
||
|
2017/C 283/16 |
||
|
2017/C 283/17 |
||
|
2017/C 283/18 |
||
|
2017/C 283/19 |
||
|
2017/C 283/20 |
||
|
2017/C 283/21 |
||
|
2017/C 283/22 |
||
|
2017/C 283/23 |
||
|
2017/C 283/24 |
||
|
2017/C 283/25 |
||
|
2017/C 283/26 |
||
|
2017/C 283/27 |
||
|
2017/C 283/28 |
||
|
2017/C 283/29 |
||
|
2017/C 283/30 |
||
|
2017/C 283/31 |
||
|
2017/C 283/32 |
||
|
2017/C 283/33 |
||
|
2017/C 283/34 |
||
|
2017/C 283/35 |
||
|
2017/C 283/36 |
||
|
2017/C 283/37 |
Zaak C-381/17: Beroep ingesteld op 26 juni 2017 — Europese Commissie/Republiek Kroatië |
|
|
2017/C 283/38 |
||
|
2017/C 283/39 |
||
|
2017/C 283/40 |
||
|
2017/C 283/41 |
||
|
2017/C 283/42 |
||
|
|
Gerecht |
|
|
2017/C 283/43 |
||
|
2017/C 283/44 |
||
|
2017/C 283/45 |
||
|
2017/C 283/46 |
||
|
2017/C 283/47 |
||
|
2017/C 283/48 |
||
|
2017/C 283/49 |
||
|
2017/C 283/50 |
||
|
2017/C 283/51 |
||
|
2017/C 283/52 |
||
|
2017/C 283/53 |
||
|
2017/C 283/54 |
||
|
2017/C 283/55 |
||
|
2017/C 283/56 |
||
|
2017/C 283/57 |
||
|
2017/C 283/58 |
||
|
2017/C 283/59 |
||
|
2017/C 283/60 |
||
|
2017/C 283/61 |
||
|
2017/C 283/62 |
||
|
2017/C 283/63 |
||
|
2017/C 283/64 |
||
|
2017/C 283/65 |
||
|
2017/C 283/66 |
||
|
2017/C 283/67 |
||
|
2017/C 283/68 |
||
|
2017/C 283/69 |
||
|
2017/C 283/70 |
||
|
2017/C 283/71 |
||
|
2017/C 283/72 |
||
|
2017/C 283/73 |
||
|
2017/C 283/74 |
||
|
2017/C 283/75 |
||
|
2017/C 283/76 |
||
|
2017/C 283/77 |
||
|
2017/C 283/78 |
||
|
2017/C 283/79 |
||
|
2017/C 283/80 |
||
|
2017/C 283/81 |
||
|
2017/C 283/82 |
Zaak T-321/17: Beroep ingesteld op 22 mei 2017 — Niemelä e.a./ECB |
|
|
2017/C 283/83 |
Zaak T-435/17: Beroep ingesteld op 30 maart 2017 — Grendene/EUIPO — Hipanema (HIPANEMA) |
|
|
2017/C 283/84 |
Zaak T-444/17: Beroep ingesteld op 12 juli 2017 — CompuGroup Medical/EUIPO — Medion (life coins |
|
|
2017/C 283/85 |
Zaak T-471/12: Beschikking van het Gerecht van 10 juli 2017 — Meta Group/Commissie |
|
|
2017/C 283/86 |
||
|
2017/C 283/87 |
Zaak T-696/13: Beschikking van het Gerecht van 10 juli 2017 — Meta Group/Commissie |
|
|
2017/C 283/88 |
|
NL |
|
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Hof van Justitie van de Europese Unie
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/1 |
Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie
(2017/C 283/01)
Laatste publicatie
Historisch overzicht van de vroegere publicaties
Deze teksten zijn beschikbaar in
EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu
V Bekendmakingen
GERECHTELIJKE PROCEDURES
Hof van Justitie
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/2 |
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 28 juni 2017 — Europese Commissie/Bondsrepubliek Duitsland
(Zaak C-482/14) (1)
((Niet-nakoming - Ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap - Richtlijn 91/440/EEG - Artikel 6, lid 1 - Groep Deutsche Bahn - Winstoverdrachtsovereenkomsten - Verbod van overdracht naar de spoorvervoersdiensten van overheidssteun die voor de exploitatie van de spoorweginfrastructuur is toegekend - Boekhoudverplichtingen - Richtlijn 91/440/EEG - Artikel 9, lid 4 - Verordening (EG) nr. 1370/2007 - Artikel 6, lid 1 - Punt 5 van de bijlage - Boekhoudverplichtingen - Vermelding per elk afzonderlijk contract van de overheidsmiddelen die zijn verstrekt voor activiteiten die betrekking hebben op het verrichten van reizigersvervoersdiensten in het kader van een opdracht van openbare dienst))
(2017/C 283/02)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: W. Mölls, T. Maxian Rusche en J. Hottiaux, gemachtigden)
Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: T. Henze en J. Möller, gemachtigden, R. Van der Hout, advocaat)
Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri, gemachtigde, bijgestaan door S. Fiorentino, avvocato dello Stato), Republiek Letland (vertegenwoordigers: I. Kucina, J. Treijs-Gigulis en I. Kalniņš, gemachtigden)
Dictum
|
1) |
Door niet alle maatregelen te hebben genomen die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat de boekhoudingen zodanig worden gevoerd dat toezicht kan worden gehouden op het verbod van de overdracht naar vervoersdiensten van overheidsmiddelen die voor de exploitatie van de spoorweginfrastructuur worden toegekend, is de Bondsrepubliek Duitsland de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 6, lid 1, van richtlijn 91/440/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap, zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001. |
|
2) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
|
3) |
De Europese Commissie, de Bondsrepubliek Duitsland, de Italiaanse Republiek en de Republiek Letland zullen hun eigen kosten dragen. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/3 |
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 29 juni 2017 — Europese Commissie/Portugese Republiek
(Zaak C-126/15) (1)
((Niet-nakoming - Accijns op sigaretten - Richtlijn 2008/118/EG - Verschuldigdheid - Plaats en tijdstip van het verschuldigd worden - Fiscale merktekens - Vrij verkeer van accijnsgoederen - Tijdsbeperking voor het verhandelen en de verkoop van pakjes sigaretten - Evenredigheidsbeginsel))
(2017/C 283/03)
Procestaal: Portugees
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Tomat en G. Braga da Cruz, gemachtigden)
Verwerende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes, N. Silva Vitorino en A. Cunha, gemachtigden)
Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk België (vertegenwoordigers: M. Jacobs en J. C. Halleux, gemachtigden), Republiek Estland (vertegenwoordiger: K. Kraavi-Käerdi, gemachtigde), Republiek Polen (vertegenwoordiger: B. Majczyna, gemachtigde)
Dictum
|
1) |
Door te bepalen dat de in een bepaald jaar tot verbruik uitgeslagen sigaretten niet meer mogen worden verhandeld of verkocht aan het publiek na afloop van de termijn bepaald in artikel 27, onder a), van de Portaria n.o 1295/2007 do Ministério das Finanças e da Administração Pública (uitvoeringsverordening nr. 1295/2007 van het Portugese ministerie van Financiën en Openbaar bestuur) van 1 oktober 2007, in de op het onderhavige beroep toepasselijke versie, wanneer het voor die producten geldende accijnstarief niet wordt verhoogd met ingang van het daaropvolgende jaar, is de Portugese Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 9, eerste alinea, van richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van richtlijn 92/12/EEG, en krachtens het evenredigheidsbeginsel. |
|
2) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
|
3) |
De Portugese Republiek wordt verwezen in de helft van haar eigen kosten. |
|
4) |
De Europese Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten en in de helft van de kosten van de Portugese Republiek. |
|
5) |
Het Koninkrijk België, de Republiek Estland en de Republiek Polen dragen elk hun eigen kosten. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/3 |
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 29 juni 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de rechtbank Amsterdam — Nederland) — Tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd tegen Daniel Adam Popławski
(Zaak C-579/15) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken - Kaderbesluit 2002/584/JBZ - Europees aanhoudingsbevel en procedures van overlevering tussen de lidstaten - Gronden tot facultatieve weigering van de tenuitvoerlegging - Artikel 4, punt 6 - Verbintenis van de uitvoerende lidstaat om de straf overeenkomstig zijn nationale recht ten uitvoer te leggen - Toepassing - Verplichting tot conforme uitlegging))
(2017/C 283/04)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Rechtbank Amsterdam
Partijen in het hoofdgeding
Daniel Adam Popławski
In aanwezigheid van: Openbaar Ministerie
Dictum
|
1) |
Artikel 4, punt 6, van kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een wettelijke regeling van een lidstaat ter uitvoering van deze bepaling, die — in een geval waarin om de overlevering van een vreemdeling met een vergunning om voor onbepaalde tijd op het grondgebied van deze lidstaat te verblijven, wordt verzocht door een andere lidstaat met het oog op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf die bij onherroepelijk geworden vonnis aan deze vreemdeling is opgelegd — een dergelijke overlevering niet toestaat en enkel bepaalt dat de rechterlijke autoriteiten van de eerste lidstaat aan de rechterlijke autoriteiten van de tweede lidstaat moeten laten weten dat zij bereid zijn om de tenuitvoerlegging van het vonnis over te nemen, zonder dat op de datum van weigering van de overlevering de garantie bestaat dat de tenuitvoerlegging daadwerkelijk zal worden overgenomen en zonder dat deze weigering nog ter discussie kan worden gesteld ingeval de overname vervolgens onmogelijk blijkt. |
|
2) |
Kaderbesluit 2002/584 heeft geen rechtstreekse werking. Niettemin dient de bevoegde nationale rechter, met inachtneming van het gehele interne recht en onder toepassing van de daarin erkende uitleggingsmethoden, de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale voorschriften zo veel mogelijk in het licht van de bewoordingen en het doel van dit kaderbesluit uit te leggen, wat in casu inhoudt dat de rechterlijke autoriteiten van de uitvoerende lidstaat, wanneer zij weigeren om een Europees aanhoudingsbevel ten uitvoer te leggen dat is uitgevaardigd met het oog op de overlevering van een persoon die in de uitvaardigende lidstaat bij een onherroepelijk vonnis is veroordeeld tot een vrijheidsstraf, zelf moeten garanderen dat de aan die persoon opgelegde straf daadwerkelijk ten uitvoer zal worden gelegd. |
|
3) |
Artikel 4, punt 6, van kaderbesluit 2002/584 moet aldus worden uitgelegd dat het een lidstaat niet toestaat om de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd met het oog op de overlevering van een persoon die bij onherroepelijk vonnis is veroordeeld tot een vrijheidsstraf, te weigeren op de enkele grond dat deze lidstaat voornemens is om deze persoon te vervolgen voor dezelfde feiten als die welke het voorwerp van dit vonnis uitmaken. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/4 |
Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 28 juni 2017 — Novartis Europharm Ltd/Europese Commissie, Teva Pharma BV (C-629/15 P), Hospira UK Ltd (C-630/15 P)
(Gevoegde zaken C-629/15 P en C-630/15 P) (1)
([Hogere voorziening - Geneesmiddelen voor menselijk gebruik - Vergunning voor het in de handel brengen - Verordening (EEG) nr. 2309/93 - Op het niveau van de Unie gecentraliseerde procedure - Ontwikkeling van een geneesmiddel waarvoor een vergunning voor het in de handel brengen is afgegeven voor andere therapeutische indicaties - Afzonderlijke vergunning voor het in de handel brengen en nieuwe handelsnaam - Richtlijn 2001/83/EG - Artikel 6, lid 1, tweede alinea, en artikel 10, lid 1 - Begrip „algemene vergunning” - Wettelijke gegevensbeschermingsperiode])
(2017/C 283/05)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirante: Novartis Europharm Ltd (vertegenwoordiger: C. Schoonderbeek, advocaat)
Andere partijen in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Mifsud-Bonnici, A. Sipos en M. Šimerdová, gemachtigden), Teva Pharma BV (vertegenwoordigers: K. Bacon, QC, geïnstrueerd door C. Firth, solicitor) (C-629/15 P), Hospira UK Ltd (vertegenwoordigers: J. Stratford, QC, geïnstrueerd door E. Vickers en N. Stoate, solicitors) (C-630/15 P)
Dictum
|
1) |
De hogere voorzieningen in de zaken C-629/15 P en C-630/15 P worden afgewezen. |
|
2) |
Novartis Europharm Ltd wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Europese Commissie, Teva Pharma BV en Hospira UK Ltd in de zaken C-629/15 P en C-630/15 P. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/5 |
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 27 juni 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo no 4 de Madrid — Spanje) — Congregación de Escuelas Pías Provincia Betania/Ayuntamiento de Getafe
(Zaak C-74/16) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Staatssteun - Artikel 107, lid 1, VWEU - Begrip „staatssteun” - Begrippen „onderneming” en „economische activiteit” - Andere voorwaarden voor toepassing van artikel 107, lid 1, VWEU - Artikel 108, leden 1 en 3, VWEU - Begrippen „bestaande steun” en „nieuwe steun” - Overeenkomst van 3 januari 1979 gesloten tussen het Koninkrijk Spanje en de Heilige Stoel - Belasting op de gebouwen, de installaties en de werken - Vrijstelling voor de onroerende zaken van de Katholieke Kerk))
(2017/C 283/06)
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Juzgado de lo Contencioso-Administrativo no 4 de Madrid
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Congregación de Escuelas Pías Provincia Betania
Verwerende partij: Ayuntamiento de Getafe
Dictum
Een belastingvrijstelling als aan de orde in het hoofdgeding, die een tot de Katholieke Kerk behorende congregatie geniet voor werken uitgevoerd aan een gebouw dat is bestemd voor de uitoefening van activiteiten die geen strikt religieus doel hebben, kan onder het verbod van artikel 107, lid 1, VWEU vallen indien en voor zover het daarbij gaat om economische activiteiten, wat de verwijzende rechterlijke instantie dient na te gaan.
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/5 |
Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 6 juli 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Burgos — Spanje) — Juan Moreno Marín, María Almudena Benavente Cárdaba, Rodrigo Moreno Benavente/Abadía Retuerta, SA
(Zaak C-139/16) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Merken - Richtlijn 2008/95/EG - Artikel 3, lid 1, onder c) - Nationaal woordmerk La Milla de Oro - Gronden voor weigering van inschrijving of nietigheid - Tekens die de geografische herkomst aanduiden])
(2017/C 283/07)
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Audiencia Provincial de Burgos
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Juan Moreno Marín, María Almudena Benavente Cárdaba, Rodrigo Moreno Benavente
Verwerende partij: Abadía Retuerta, SA
Dictum
|
1) |
Een teken als „la Milla de Oro”, dat verwijst naar de kenmerkende eigenschap van een waar of dienst erin bestaande dat die waar of dienst, met een hoge waarde en kwaliteit, in overvloed op eenzelfde plaats kan worden aangetroffen, kan geen aanduiding van een geografische herkomst zijn, aangezien dat teken vergezeld moet gaan van een naam die een geografische plaats aanduidt opdat de fysieke plaats waarmee een sterke concentratie van een waar of dienst van hoge waarde en kwaliteit wordt geassocieerd, kan worden geïdentificeerd. |
|
2) |
Artikel 3, lid 1, onder c), van richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, moet aldus worden uitgelegd dat een teken als „la Milla d’Oro”, dat verwijst naar de kenmerkende eigenschap van waren of diensten erin bestaande dat die waren of diensten, met een hoge waarde en kwaliteit, op eenzelfde plaats in overvloed kunnen worden aangetroffen, kan vallen buiten de kenmerkende eigenschappen waarvan het gebruik als merk een grond voor nietigheid in de zin van die bepaling zou vormen. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/6 |
Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 6 juli 2017 — Toshiba Corporation/Europese Commissie
(Zaak C-180/16 P) (1)
((Hogere voorziening - Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt voor projecten inzake gasgeïsoleerd schakelmateriaal - Besluit van de Europese Commissie dat na de gedeeltelijke nietigverklaring van de oorspronkelijke beschikking door het Gerecht van de Europese Unie is vastgesteld - Wijziging van de geldboeten - Rechten van de verdediging - Geen vaststelling van een nieuwe mededeling van punten van bezwaar - Gelijke behandeling - Gemeenschappelijke onderneming - Berekening van het uitgangsbedrag - Mate waarin aan de inbreuk is bijgedragen - Gezag van gewijsde))
(2017/C 283/08)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirante: Toshiba Corporation (vertegenwoordigers: J. F. MacLennan, solicitor, S. Sakellariou, dikigoros, A. Schulz, Rechtsanwalt, en J. Jourdan, avocat)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordiger: N. Khan, gemachtigde)
Dictum
|
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
|
2) |
Toshiba Corp. wordt verwezen in de kosten. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/7 |
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 5 juli 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesarbeitsgericht — Duitsland) — Werner Fries/Lufthansa CityLine GmbH
(Zaak C-190/16) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Luchtvervoer - Verordening (EU) nr. 1178/2011 - Bijlage I, FCL.065, onder b) - Verbod voor houders van een bewijs van bevoegdheid als bestuurder die de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt, om te fungeren als bestuurder van een luchtvaartuig dat betrokken is bij commercieel luchtvervoer - Geldigheid - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Artikel 15 - Vrijheid van beroep - Artikel 21 - Gelijke behandeling - Discriminatie op grond van leeftijd - Commercieel luchtvervoer - Begrip])
(2017/C 283/09)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesarbeitsgericht
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Werner Fries
Verwerende partij: Lufthansa CityLine GmbH
Dictum
|
1) |
Bij onderzoek van de eerste en de tweede vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van FCL.065, onder b), van bijlage I bij verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie van 3 november 2011 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures met betrekking tot de bemanning van burgerluchtvaartuigen, overeenkomstig verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad, in het licht van artikel 15, lid 1, of artikel 21, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. |
|
2) |
FCL.065, onder b), van bijlage I bij verordening nr. 1178/2011 moet aldus worden uitgelegd dat het de houder van een bewijs van bevoegdheid als bestuurder die de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, niet verboden is te fungeren als piloot op ferryvluchten in het kader van de bedrijfsactiviteit van een vervoerder, waarbij passagiers noch vracht of post worden vervoerd, of als instructeur en/of examinator aan boord van een luchtvaartuig te werken zonder tot het cockpitpersoneel te behoren. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/7 |
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 6 juli 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per le Marche — Italië) — Nerea SpA/Regione Marche
(Zaak C-245/16) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Staatssteun - Verordening (EG) nr. 800/2008 - Algemene groepsvrijstelling - Werkingssfeer - Artikel 1, lid 6, onder c) - Artikel 1, lid 7, onder c) - Begrip „onderneming in moeilijkheden” - Begrip „collectieve insolventieprocedure” - Onderneming die de begunstigde is van staatssteun uit hoofde van een regionaal operationeel programma van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en later is toegelaten tot een preventief akkoord met continuïteit van de bedrijfsvoering - Intrekking van de steun - Verplichting tot terugbetaling van het betaalde voorschot])
(2017/C 283/10)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Tribunale Amministrativo Regionale per le Marche
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Nerea SpA
Verwerende partij: Regione Marche
In tegenwoordigheid van: Banca del Mezzogiorno — Mediocredito Centrale SpA
Dictum
|
1) |
Artikel 1, lid 7, onder c), van verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen [107 en 108 VWEU] met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard („de algemene groepsvrijstellingsverordening”), moet aldus worden uitgelegd dat het daarin genoemde begrip „collectieve insolventieprocedure” ziet op alle in het nationale recht voorziene collectieve insolventieprocedures van ondernemingen, ongeacht of die procedures ambtshalve door de administratieve of rechterlijke instanties van de lidstaten dan wel op initiatief van de betrokken onderneming worden ingeleid. |
|
2) |
Artikel 1, lid 7, onder c), van verordening nr. 800/2008 moet aldus worden uitgelegd dat het feit dat een onderneming volgens het nationale recht voldoet aan de voorwaarden om aan een collectieve insolventieprocedure te worden onderworpen, hetgeen aan de verwijzende rechter staat om vast te stellen, voldoende is om te beletten dat aan deze onderneming krachtens die verordening staatssteun wordt verleend, dan wel om vast te stellen dat de steun, indien deze haar reeds is verleend, niet krachtens deze verordening had mogen worden verleend, indien op de datum waarop die steun werd verleend aan die voorwaarden was voldaan. Daarentegen kan steun die aan een onderneming is verleend met inachtneming van verordening nr. 800/2008, en met name van artikel 1, lid 6, daarvan, niet worden ingetrokken op de enkele grond dat die onderneming na de datum waarop deze steun aan haar werd verleend onderworpen is geweest aan een collectieve insolventieprocedure. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/8 |
Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 6 juli 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság — Hongarije) — Glencore Agriculture Hungary Kft., voorheen Glencore Grain Hungary Kft./Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatóság
(Zaak C-254/16) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 183 - Beginsel van fiscale neutraliteit - Aftrek van de voorbelasting - Teruggaaf van het btw-overschot - Controleprocedure - Geldboete opgelegd aan de belastingplichtige tijdens een dergelijke procedure - Verlenging van de teruggaaftermijn - Uitsluiting van de betaling van vertragingsrente])
(2017/C 283/11)
Procestaal: Hongaars
Verwijzende rechter
Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Glencore Agriculture Hungary Kft., voorheen Glencore Grain Hungary Kft.
Verwerende partij: Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatóság
Dictum
Het Unierecht moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als in het hoofdgeding, volgens welke, wanneer de belastingdienst een fiscale controleprocedure heeft ingeleid en aan een belastingplichtige een geldboete wegens niet-medewerking wordt opgelegd, de termijn voor de teruggaaf van het overschot aan belasting over de toegevoegde waarde kan worden verlengd tot de afgifte aan die belastingplichtige van het proces-verbaal van die controle en de betaling van vertragingsrente kan worden geweigerd, ook al duurt de fiscale controleprocedure buitensporig lang en is die buitensporig lange duur niet volledig te wijten aan het gedrag van de belastingplichtige.
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/9 |
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 29 juni 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa — Letland) — „L.Č.” IK/Valsts ieņēmumu dienests
(Zaak C-288/16) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2006/112/EG - Belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Artikel 146, lid 1, onder e) - Vrijstellingen bij uitvoer - Dienstverrichtingen die rechtstreeks verband houden met de uitvoer of invoer van goederen - Begrip])
(2017/C 283/12)
Procestaal: Lets
Verwijzende rechter
Augstākā tiesa
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij:„L.Č.” IK
Verwerende partij: Valsts ieņēmumu dienests
Dictum
Artikel 146, lid 1, onder e), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat de in die bepaling voorziene vrijstelling niet van toepassing is op een dienst als in het hoofdgeding, die verband houdt met het vervoer van goederen naar een derde land, wanneer die dienst niet rechtstreeks voor de afzender of de ontvanger van die goederen wordt verricht.
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/10 |
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 6 juli 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Air Berlin plc & Co. Luftverkehrs KG/Bundesverband der Verbraucherzentralen und Verbraucherverbände — Verbraucherzentrale Bundesverband e.V.
(Zaak C-290/16) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Vervoer - Gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Unie - Verordening (EG) nr. 1008/2008 - Tariefbepalingen - Artikel 22, lid 1 - Artikel 23, lid 1 - Informatie die moet worden verstrekt wanneer de tarieven voor het publiek beschikbaar worden gesteld - Verplichting om de daadwerkelijke bedragen van de belastingen, heffingen, toeslagen of vergoedingen te vermelden - Vrijheid van prijszetting - In rekening brengen van administratiekosten in geval van annulering van de boeking van een vlucht door de passagier of niet-verschijnen bij instappen - Bescherming van de consument])
(2017/C 283/13)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesgerichtshof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Air Berlin plc & Co. Luftverkehrs KG
Verwerende partij: Bundesverband der Verbraucherzentralen und Verbraucherverbände — Verbraucherzentrale Bundesverband e.V.
Dictum
|
1) |
Artikel 23, lid 1, derde volzin, van verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap, dient aldus te worden uitgelegd dat luchtvaartmaatschappijen bij de bekendmaking van hun passagierstarieven de door de klant te betalen bedragen van de in artikel 23, lid 1, derde volzin, onder b), c) en d), van die verordening bedoelde belastingen, luchthavengelden en andere heffingen, toeslagen en vergoedingen apart moeten specificeren, en deze dus niet, ook niet gedeeltelijk, mogen verwerken in de passagierstarieven bedoeld in artikel 23, lid 1, derde volzin, onder a), van die verordening. |
|
2) |
Artikel 22, lid 1, van verordening nr. 1008/2008 dient aldus te worden uitgelegd dat deze bepaling er niet aan in de weg staat dat de toepassing van een nationale regeling die richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten heeft omgezet, kan leiden tot nietigverklaring van een beding in de algemene voorwaarden op grond waarvan de klanten die niet zijn verschenen voor een vlucht of hun reservering hebben geannuleerd, separate forfaitaire administratiekosten in rekening kunnen worden gebracht. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/10 |
Arrest van het Hof (Negende kamer) van 6 juli 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curte de Apel Bucureşti — Roemenië) — Dumitru Marcu/Agenţia Naţională de Administrare Fiscală (ANAF), Direcția Generală Regională a Finanțelor Publice București
(Zaak C-392/16) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 199, lid 1, onder c) - Geen identificatie voor btw-doeleinden - Verleggingsregeling - Prejudiciële vraag van hypothetische aard - Niet-ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing])
(2017/C 283/14)
Procestaal: Roemeens
Verwijzende rechter
Curte de Apel Bucureşti
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Dumitru Marcu
Verwerende partijen: Agenţia Naţională de Administrare Fiscală (ANAF), Direcția Generală Regională a Finanțelor Publice București
Dictum
Het verzoek om een prejudiciële beslissing van de Curte de Apel Bucureşti (rechter in tweede aanleg Boekarest, Roemenië) is niet-ontvankelijk.
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/11 |
Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 28 juni 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Areios Pagos — Griekenland) — Georgios Leventis, Nikolaos Vafeias/Malcon Navigation Co. Ltd, Brave Bulk Transport Ltd
(Zaak C-436/16) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken - Verordening (EG) nr. 44/2001 - Artikel 23 - Forumkeuzebeding - Forumkeuzebeding in een overeenkomst tussen twee vennootschappen - Schadevordering - Hoofdelijke aansprakelijkheid van de vertegenwoordigers van een van die vennootschappen voor strafbare feiten - Inroepbaarheid van dat beding door die vertegenwoordigers])
(2017/C 283/15)
Procestaal: Grieks
Verwijzende rechter
Areios Pagos
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Georgios Leventis, Nikolaos Vafeias
Verwerende partijen: Malcon Navigation Co. Ltd, Brave Bulk Transport Ltd
Dictum
Artikel 23, lid 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat een forumkeuzebeding in een overeenkomst tussen twee vennootschappen door de vertegenwoordigers van een van die vennootschappen niet kan worden aangevoerd ter betwisting van de bevoegdheid van een rechter om kennis te nemen van een beroep tot schadevergoeding dat ertoe strekt hen hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor strafbare feiten die zij in de uitoefening van hun functie zouden hebben gepleegd.
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/12 |
Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 22 juni 2017 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Craiova en de Tribunalul Bucureşti — Roemenië) — Fondul Proprietatea SA/Complexul Energetic Oltenia SA (C-556/15), SC Hidroelectrica SA (C-22/16)
(Gevoegde zaken C-556/15 en C-22/16) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Artikel 53, lid 2, en artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Staatssteun - Deelname van een vennootschap waarin de Staat de meerderheid bezit aan de kapitaalverhoging van een vennootschap waarvan de Staat de enige aandeelhouder is of aan de vorming van het maatschappelijk kapitaal van een handelsvennootschap die in handen van de Staat is - Vragen van hypothetische aard - Onvoldoende preciseringen betreffende de feitelijke context - Kennelijke niet-ontvankelijkheid))
(2017/C 283/16)
Procestaal: Roemeens
Verwijzende rechters
Curtea de Apel Craiova, Tribunalul Bucureşti
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Fondul Proprietatea SA
Verwerende partijen: Complexul Energetic Oltenia SA (C-556/15), SC Hidroelectrica SA (C-22/16)
Dictum
De verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Craiova (rechter in tweede aanleg Craiova, Roemenië), bij beslissing van 13 oktober 2015, en de Tribunalul București (arrondissementsrechter Boekarest, Roemenië), bij beslissing van 3 juli 2015, zijn kennelijk niet-ontvankelijk.
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/12 |
Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 7 juni 2017 — Redpur GmbH/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie
(Zaak C-86/17 P) (1)
((Hogere voorziening - Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor woordmerk Redpur - Afwijzing van de inschrijvingsaanvraag))
(2017/C 283/17)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Redpur GmbH (vertegenwoordiger: S. Schiller, gemachtigde)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, Redwell Manufaktur GmbH
Dictum
|
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
|
2) |
Redpur GmbH zal haar eigen kosten dragen. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/13 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) op 13 april 2017 — Cresco Investigation GmbH/Markus Achatzi
(Zaak C-193/17)
(2017/C 283/18)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Oberster Gerichtshof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekster in Revision: Cresco Investigation GmbH
Verweerder in Revision: Markus Achatzi
Prejudiciële vragen
|
1) |
Dient het Unierecht, inzonderheid artikel 21 van het Handvest van de grondrechten juncto artikel 1 en artikel 2, lid 2, onder a), van richtlijn 2000/78/EG (1), aldus te worden uitgelegd dat het zich, in het kader van een geschil tussen een werknemer en een werkgever in verband met een privaatrechtelijke arbeidsverhouding, verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan alleen voor leden van de evangelische kerken Augsburger Bekenntnis (AB) en Helvetisches Bekenntnis (HB), de Oud-Katholieke Kerk en de Evangelisch-Methodistische Kerk ook Goede Vrijdag een feestdag met een ononderbroken rusttijd van ten minste 24 uur is en, ingeval de werknemer op deze feestdag arbeid verricht, naast het recht op loon voor de ten gevolge van de feestdag niet verrichte arbeid ook een recht op loon wordt toegekend voor wel verrichte arbeid, maar op grond waarvan dit recht niet toekomt aan andere werknemers, die geen lid zijn van deze kerken? |
|
2) |
Dient het Unierecht, inzonderheid artikel 21 van het Handvest van de grondrechten juncto artikel 2, lid 5, van richtlijn 2000/78/EG, aldus te worden uitgelegd dat de in de eerste vraag genoemde nationale regeling, die — gemeten aan het totale inwoneraantal en het lidmaatschap van de Rooms-Katholieke Kerk van de meeste inwoners — aan een relatief kleine groep van leden van bepaalde (andere) kerken rechten en aanspraken verleent, niet door deze richtlijn wordt aangetast omdat het om een maatregel gaat die in een democratische samenleving noodzakelijk is ter bescherming van de rechten en vrijheden van derden, in het bijzonder het recht op uitoefening van de godsdienstvrijheid? |
|
3) |
Dient het Unierecht, inzonderheid artikel 21 van het Handvest van de grondrechten juncto artikel 7, lid 1, van richtlijn 2000/78/EG, aldus te worden uitgelegd dat de in de eerste vraag genoemde nationale regeling een positieve en specifieke maatregel ten behoeve van de leden van de in de eerste vraag genoemde kerken ter waarborging van hun volledige gelijkstelling in het beroepsleven is om een benadeling van deze leden op grond van godsdienst te voorkomen of te compenseren, als daarmee aan hen hetzelfde recht op uitoefening van de godsdienstvrijheid gedurende de werktijd op een voor deze godsdienst belangrijke feestdag wordt verleend, als dat wat wordt verleend aan de meerderheid van de werknemers op grond van een andere nationale regeling, en dat erin bestaat dat op feestdagen van de godsdienst waartoe de meerderheid van de werknemers behoort, in het algemeen geen arbeid hoeft te worden verricht? Indien een discriminatie in de zin van artikel 2, lid 2, onder a), van richtlijn 2000/78/EG wordt aangenomen: |
|
4) |
Dient het Unierecht, inzonderheid artikel 21 van het Handvest van de grondrechten juncto artikel 1, artikel 2, lid 2, onder a), en artikel 7, lid 1, van richtlijn 2000/78/EG, aldus te worden uitgelegd dat de particuliere werkgever, zolang door de wetgever geen niet-discriminerende rechtssituatie is gecreëerd, aan alle werknemers, ongeacht hun religieuze overtuiging, de in de eerste vraag genoemde rechten en aanspraken met betrekking tot Goede Vrijdag dient te verlenen, of moet de in de eerste vraag genoemde nationale regeling in haar geheel buiten toepassing blijven, waardoor de in de eerste vraag genoemde rechten en aanspraken op Goede Vrijdag aan geen enkele werknemer toekomen? |
(1) Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB 2000, L 303, blz. 16).
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/14 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) op 25 april 2017 — Alexander Mölk/Valentina Mölk
(Zaak C-214/17)
(2017/C 283/19)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Oberster Gerichtshof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Alexander Mölk
Verwerende partij: Valentina Mölk
Prejudiciële vragen
|
1) |
Moet artikel 4, lid 3, juncto artikel 3 van het Haags Protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen van 2007 zo worden uitgelegd, dat op het verzoek van een onderhoudsplichtige tot verlaging van een rechtsgeldig vastgestelde onderhoudsbijdrage op grond van een veranderde inkomenssituatie ook dan het recht van het land waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft van toepassing is, indien de rechter op verzoek van deze laatste de tot dan te betalen onderhoudsbijdrage in overeenstemming met artikel 4, lid 3, van het Haags Protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen van 2007 heeft vastgelegd volgens het recht van de staat waar de onderhoudsplichtige onveranderd zijn gewone verblijfplaats heeft? Ingeval vraag 1 bevestigend wordt beantwoord: |
|
2) |
Moet artikel 4, lid 3, van het Haags Protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen van 2007 in die zin worden uitgelegd dat de onderhoudsgerechtigde de bevoegde instantie van de staat waar de onderhoudsplichtige zijn gewone verblijfplaats heeft ook dan „adieert” wanneer hij verschijnt en inhoudelijk verweer voert in een door de onderhoudsplichtige bij deze instantie ingeleide procedure, zoals voorzien in artikel 5 van verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen? (1) |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/14 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 25 april 2017 — Silvio Berlusconi, Finanziaria d’investimento Fininvest SpA (Fininvest)/Banca d’Italia, Istituto per la Vigilanza Sulle Assicurazioni (IVASS)
(Zaak C-219/17)
(2017/C 283/20)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Consiglio di Stato
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Silvio Berlusconi, Finanziaria d’investimento Fininvest SpA (Fininvest)
Verwerende partijen: Banca d’Italia, Istituto per la Vigilanza Sulle Assicurazioni (IVASS)
Prejudiciële vragen
|
1) |
Moeten artikel 263, leden 1, 2 en 5, en artikel 256, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, in onderlinge samenhang gelezen, aldus worden uitgelegd dat een beroep tegen inleidende handelingen, onderzoekshandelingen en niet-bindende ontwerpbesluiten van de nationale bevoegde autoriteit (zoals gespecificeerd in § 1 van de onderhavige beslissing) in het kader van de procedure van de artikelen 22 en 23 van richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 (1), artikel 1, lid 5, artikel 4, lid 1, onder c), en artikel 15 van verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 (2), de artikelen 85, 86 en 87 van verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank van 16 april 2014 (3), en de artikelen 19, 22 en 25 van Italiaanse geconsolideerde wet inzake banken, onder de bevoegdheid van de Unierechter dan wel onder die van de nationale rechter valt? |
|
2) |
Meer in het bijzonder, kan de bevoegdheid van de Unierechter worden bevestigd indien tegen deze handelingen geen algemene vordering tot vernietiging is ingesteld, maar een vordering tot nietigheid wegens schending of ontwijking van het gezag van gewijsde van arrest nr. 882/2016 van de Consiglio di Stato van 3 maart 2016, in het kader van een tenuitvoerleggingsprocedure als bedoeld in de artikelen 112 en volgende van het Italiaanse wetboek van bestuursprocesrecht — ofwel in het kader van een bijzondere rechtsfiguur van het nationale bestuursprocesrecht — bij de beoordeling waarvan de objectieve grenzen aan het gezag van gewijsde van dit arrest volgens het nationale recht moeten worden uitgelegd en vastgesteld? |
(1) Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176, blz. 338).
(2) Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB L 287, blz. 63).
(3) Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank van 16 april 2014 tot vaststelling van een kader voor samenwerking binnen het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme tussen de Europese Centrale Bank en nationale bevoegde autoriteiten en met nationale aangewezen autoriteiten (GTM-kaderverordening) (ECB/2014/17) (PB L 141, blz. 1).
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/15 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 8 mei 2017 — Legatoria Editoriale Giovanni Olivotto (LEGO) SpA/Gestore dei servizi energetici (GSE) SpA e.a.
(Zaak C-242/17)
(2017/C 283/21)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Consiglio di Stato
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Legatoria Editoriale Giovanni Olivotto (LEGO) SpA
Verwerende partijen: Gestore dei servizi energetici (GSE) SpA, Ministero dell'Ambiente e della Tutela del Territorio e del Mare, Ministero dello Sviluppo Economico, Ministero delle Politiche Agricole e Forestali
Prejudiciële vragen
|
1) |
Verzet het recht van de Europese Unie, meer in het bijzonder artikel 18, lid 7, van richtlijn 2009/28/EG (1), juncto uitvoeringsbesluit 2011/438/EU van de Europese Commissie van 19 juli 2011 (2), zich tegen een nationale regeling als het [Italiaanse] ministeriële besluit van 23 januari 2012, en meer in het bijzonder de artikelen 8 en 12 daarvan, die andere en strengere specifieke verplichtingen oplegt dan die waaraan wordt voldaan via de toetreding tot een vrijwillig systeem ten aanzien waarvan de Europese Commissie een besluit heeft genomen krachtens voornoemd artikel 18, lid 4? |
|
2) |
Indien de vorige vraag ontkennend wordt beantwoord, is de in de eerste vraag genoemde Europese regeling dan van toepassing op marktdeelnemers die een rol vervullen in de leveringsketen van het product, ook wanneer zij louter de rol van trader of tussenpersoon vervullen en zij fysiek niet de beschikking over het product hebben? |
(1) Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van richtlijn 2001/77/EG en richtlijn 2003/30/EG (PB 2009, L 140, blz. 16).
(2) Uitvoeringsbesluit (EU) 2011/438 van de Commissie van 19 juli 2011 inzake de erkenning van de „International Sustainability and Carbon Certification”-regeling voor het aantonen van de naleving van de duurzaamheidscriteria onder richtlijnen 2009/28/EG en 2009/30/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB 2011, L 190, blz. 79).
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/16 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hamburg (Duitsland) op 15 mei 2017 — Bernhard Schloesser, Petra Noll/Société Air France SA
(Zaak C-255/17)
(2017/C 283/22)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Amtsgericht Hamburg
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Bernhard Schloesser, Petra Noll
Verwerende partij: Société Air France SA
Prejudiciële vraag
Is de rechter van de plaats van de eindbestemming bevoegd voor een op verordening nr. 261/2004 (1) gebaseerde vordering tot compensatie tegen een luchtvaartmaatschappij wanneer er, op grond van een overeenkomst die is gesloten met de luchtvaartmaatschappij welke de vlucht uitvoert, sprake is van een verbinding die bestaat uit twee deeltrajecten en voorziet in een overstap voor de passagiers, en er zich op het eerste deeltraject een langdurige vertraging voordoet?
(1) Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB L 46, blz. 1).
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/16 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk) op 15 mei 2017 — E. B./Versicherungsanstalt öffentlich Bediensteter BVA
(Zaak C-258/17)
(2017/C 283/23)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Verwaltungsgerichtshof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoeker tot Revision: E. B.
Verwerende instantie: Versicherungsanstalt öffentlich Bediensteter BVA
Prejudiciële vragen
|
1) |
Verzet artikel 2 van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (1) (hierna: „richtlijn 2000/78”) zich tegen de handhaving van de rechtsgevolgen van een naar nationaal recht onherroepelijke bestuurlijke beslissing op het gebied van het ambtenarentuchtrecht (tuchtrechtelijk besluit) waarbij een ambtenaar op pensioen wordt gesteld met korting van de pensioenuitkering, indien bij de vaststelling van de genoemde bestuurlijke beslissing bepalingen van Unierecht, met name richtlijn 2000/78, nog niet van toepassing waren, maar een (denkbeeldige) soortgelijke beslissing in strijd zou zijn met richtlijn 2000/78 als deze was vastgesteld binnen de temporele werkingssfeer ervan? |
|
2) |
Indien het antwoord op de eerste vraag bevestigend luidt, is het dan voor de totstandbrenging van een situatie zonder discriminatie
|
|
3) |
Is voor de beantwoording van de tweede vraag van belang of de betrokken ambtenaar vóór het bereiken van de pensioenleeftijd zelf stappen heeft ondernomen om daadwerkelijk in actieve dienst van de federale overheid te treden? |
|
4) |
Indien het (eventueel naargelang van de in de derde vraag vermelde omstandigheden) voldoende wordt geacht dat de procentuele korting van de pensioenuitkering ongedaan wordt gemaakt, brengt het discriminatieverbod van richtlijn 2000/78 dan met zich mee dat de nationale rechter bij de berekening van de pensioenuitkering de richtlijn ook bij voorrang moet toepassen boven daarmee strijdig nationaal recht wat de tijdvakken betreft die zijn voorafgegaan aan het tijdstip waarop de richtlijn in Oostenrijk rechtstreeks van toepassing is geworden? |
|
5) |
Indien het antwoord op de vierde vraag bevestigend luidt, op welk tijdstip heeft een dergelijke „terugwerkende kracht” dan betrekking? |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/17 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Münster (Duitsland) op 17 mei 2017 — Harry Mensing/Finanzamt Hamm
(Zaak C-264/17)
(2017/C 283/24)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Finanzgericht Münster
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Harry Mensing
Verwerende partij: Finanzamt Hamm
Prejudiciële vragen
|
1) |
Dient artikel 316, lid 1, onder b, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1) (hierna: „btw-richtlijn”) aldus te worden uitgelegd dat belastingplichtige wederverkopers de winstmargeregeling ook kunnen toepassen op de levering van kunstvoorwerpen die hun intracommunautair zijn geleverd door de maker of door diens rechthebbenden die niet tot de in artikel 314 van de btw-richtlijn vermelde personen behoren? |
|
2) |
Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord: legt artikel 322, onder b, van de btw-richtlijn de verplichting op om het recht van aftrek van voorbelasting op de verwerving van kunstvoorwerpen te weigeren aan de wederverkoper, zelfs indien er geen overeenkomstige nationale wettelijke regeling bestaat waarin dit is bepaald? |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/18 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgerichts Düsseldorf (Duitsland) op 17 mei 2017 — Rhein-Sieg-Kreis/Verkehrsbetrieb Hüttebräucker GmbH, BVR Busverkehr Rheinland GmbH
(Zaak C-266/17)
(2017/C 283/25)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Oberlandesgericht Düsseldorf
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Rhein-Sieg-Kreis
Verwerende partijen: Verkehrsbetrieb Hüttebräucker GmbH, BVR Busverkehr Rheinland GmbH
Prejudiciële vragen
|
1) |
Is artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 1370/2007 (1) van toepassing op opdrachten die geen opdrachten zijn die overeenkomstig artikel 5, lid 1, eerste zin, van verordening (EG) nr. 1370/2007 de vorm aannemen van contracten voor dienstenconcessies zoals gedefinieerd in de richtlijnen 2004/17/EG (2) of 2004/18/EG (3)? Ingeval de eerste prejudiciële vraag bevestigend wordt beantwoord: |
|
2) |
Is het in strijd met de door een afzonderlijke bevoegde overheid samen met de overige aandeelhouders van de interne exploitant uitgeoefende gemeenschappelijke zeggenschap, als deze overheid overeenkomstig artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 1370/2007 een openbaredienstcontract onderhands gunt aan een interne exploitant, wanneer de bevoegdheid om op te treden in het openbaar personenvervoer in een bepaald geografisch gebied [artikel 2, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 1370/2007] tussen de afzonderlijke bevoegde overheid en een groepering van overheden die geïntegreerde diensten voor openbaar personenvervoer aanbiedt, is verdeeld, bijvoorbeeld doordat de bevoegdheid voor het gunnen van openbaredienstcontracten aan een interne exploitant berust bij de afzonderlijke bevoegde overheid, maar de taak tarief wordt toevertrouwd aan een publiekrechtelijk lichaam zoals het „Zweckverband Verkehrsverbund” waartoe naast de afzonderlijke overheid andere in hun geografische gebieden bevoegde overheden behoren? |
|
3) |
Is het in strijd met de door een afzonderlijke bevoegde overheid samen met de overige aandeelhouders van de interne exploitant uitgeoefende gemeenschappelijke zeggenschap, als deze overheid overeenkomstig artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 1370/2007 een openbaredienstcontract onderhands gunt aan een interne exploitant, wanneer volgens diens statuten bij besluiten over de totstandkoming, de wijziging of de beëindiging van een openbaredienstcontract overeenkomstig artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 1370/2007 alleen die aandeelhouder stemgerechtigd is die zelf of wiens directe of indirecte eigenaar een openbaredienstcontract op grond van artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 1370/2007 aan de interne exploitant gunt? |
|
4) |
Is het op grond van artikel 5, lid 2, tweede zin, onder b), van verordening (EG) nr. 1370/2007 toegestaan dat de interne exploitant ook voor andere bevoegde plaatselijke overheden binnen hun grondgebied (inclusief uitgaande lijnen of andere kleinere elementen van die activiteit die het grondgebied van naburige bevoegde plaatselijke overheden binnenkomen) openbare personenvervoersdiensten verricht, ingeval deze niet in het kader van openbare aanbestedingen worden gegund? |
|
5) |
Is het op grond van artikel 5, lid 2, tweede zin, onder b), van verordening (EG) nr. 1370/2007 toegestaan dat de interne exploitant buiten het grondgebied van de overheid die de opdracht bij hem heeft geplaatst, voor andere met een overheidstaak belaste instellingen op grond van dienstcontracten die onder de overgangsregeling van artikel 8, lid 3, van verordening (EG) nr. 1370/2007 vallen, openbare personenvervoersdiensten verricht? |
|
6) |
Op welk moment moet zijn voldaan aan de voorwaarden van artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 1370/2007? |
(1) Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad (PB 2007, L 315, blz. 1).
(2) Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (PB 2004, L 134, blz. 1).
(3) Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB 2004, L 134, blz. 114).
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/19 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover (Duitsland) op 18 mei 2017 — Herbert Blesgen/TUIfly GmbH
(Zaak C-283/17)
(2017/C 283/26)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Amtsgericht Hannover
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Herbert Blesgen
Verwerende partij: TUIfly GmbH
Prejudiciële vragen
|
1) |
Vormt de uit ziekmeldingen resulterende afwezigheid van een voor de uitvoering van vluchten relevant deel van het personeel van de uitvoerende luchtvaartmaatschappij een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 (1)? Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord: hoe hoog moet het afwezigheidspercentage zijn om van een dergelijke omstandigheid te kunnen spreken? |
|
2) |
Indien vraag 1 ontkennend wordt beantwoord: vormt de spontane afwezigheid van een voor de uitvoering van de vluchten relevant deel van het personeel van de uitvoerende luchtvaartmaatschappij wegens een volgens het arbeidsrecht en volgens het collectieve overeenkomstenrecht niet gewettigde staking („wilde staking”) een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004? Indien vraag 2 bevestigend wordt beantwoord: hoe hoog moet het afwezigheidspercentage zijn om van een dergelijke omstandigheid te kunnen spreken? |
|
3) |
Indien vraag 1 of vraag 2 bevestigend wordt beantwoord: moet de buitengewone omstandigheid zich hebben voorgedaan bij de geannuleerde vlucht zelf of heeft de uitvoerende luchtvaartmaatschappij het recht om op grond van economische overwegingen een nieuw vliegplan op te stellen? |
|
4) |
Indien vraag 1 of vraag 2 bevestigend wordt beantwoord: heeft de vermijdbaarheid betrekking op de buitengewone omstandigheid dan wel op de gevolgen van het zich voordoen van de buitengewone omstandigheid? |
(1) Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1).
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/20 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover (Duitsland) op 18 mei 2017 — Simone Künnecke e.a./TUIfly GmbH
(Zaak C-284/17)
(2017/C 283/27)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Amtsgericht Hannover
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Simone Künnecke, Thomas Küther, Antonia Künnecke, Moritz Künnecke
Verwerende partij: TUIfly GmbH
Prejudiciële vragen
|
1) |
Vormt de uit ziekmeldingen resulterende afwezigheid van een voor de uitvoering van vluchten relevant deel van het personeel van de uitvoerende luchtvaartmaatschappij een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 (1)? Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord: hoe hoog moet het afwezigheidspercentage zijn om van een dergelijke omstandigheid te kunnen spreken? |
|
2) |
Indien vraag 1 ontkennend wordt beantwoord: vormt de spontane afwezigheid van een voor de uitvoering van de vluchten relevant deel van het personeel van de uitvoerende luchtvaartmaatschappij wegens een volgens het arbeidsrecht en volgens het collectieve overeenkomstenrecht niet gewettigde staking („wilde staking”) een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004? Indien vraag 2 bevestigend wordt beantwoord: hoe hoog moet het afwezigheidspercentage zijn om van een dergelijke omstandigheid te kunnen spreken? |
|
3) |
Indien vraag 1 of vraag 2 bevestigend wordt beantwoord: moet de buitengewone omstandigheid zich hebben voorgedaan bij de geannuleerde vlucht zelf of heeft de uitvoerende luchtvaartmaatschappij het recht om op grond van economische overwegingen een nieuw vliegplan op te stellen? |
|
4) |
Indien vraag 1 of vraag 2 bevestigend wordt beantwoord: heeft de vermijdbaarheid betrekking op de buitengewone omstandigheid dan wel op de gevolgen van het zich voordoen van de buitengewone omstandigheid? |
(1) Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1).
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/20 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover (Duitsland) op 18 mei 2017 — Marta Gentile, Marcel Gentile/TUIfly GmbH
(Zaak C-285/17)
(2017/C 283/28)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Amtsgericht Hannover
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Marta Gentile, Marcel Gentile
Verwerende partij: TUIfly GmbH
Prejudiciële vragen
|
1) |
Vormt de uit ziekmeldingen resulterende afwezigheid van een voor de uitvoering van vluchten relevant deel van het personeel van de uitvoerende luchtvaartmaatschappij een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 (1)? Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord: hoe hoog moet het afwezigheidspercentage zijn om van een dergelijke omstandigheid te kunnen spreken? |
|
2) |
Indien vraag 1 ontkennend wordt beantwoord: vormt de spontane afwezigheid van een voor de uitvoering van de vluchten relevant deel van het personeel van de uitvoerende luchtvaartmaatschappij wegens een volgens het arbeidsrecht en volgens het collectieve overeenkomstenrecht niet gewettigde staking („wilde staking”) een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004? Indien vraag 2 bevestigend wordt beantwoord: hoe hoog moet het afwezigheidspercentage zijn om van een dergelijke omstandigheid te kunnen spreken? |
|
3) |
Indien vraag 1 of vraag 2 bevestigend wordt beantwoord: moet de buitengewone omstandigheid zich hebben voorgedaan bij de geannuleerde vlucht zelf of heeft de uitvoerende luchtvaartmaatschappij het recht om op grond van economische overwegingen een nieuw vliegplan op te stellen? |
|
4) |
Indien vraag 1 of vraag 2 bevestigend wordt beantwoord: heeft de vermijdbaarheid betrekking op de buitengewone omstandigheid dan wel op de gevolgen van het zich voordoen van de buitengewone omstandigheid? |
(1) Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1).
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/21 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover (Duitsland) op 18 mei 2017 — Gabriele Ossenbeck/TUIfly GmbH
(Zaak C-286/17)
(2017/C 283/29)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Amtsgericht Hannover
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Gabriele Ossenbeck
Verwerende partij: TUIfly GmbH
Prejudiciële vragen
|
1) |
Vormt de uit ziekmeldingen resulterende afwezigheid van een voor de uitvoering van vluchten relevant deel van het personeel van de uitvoerende luchtvaartmaatschappij een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 (1)? Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord: hoe hoog moet het afwezigheidspercentage zijn om van een dergelijke omstandigheid te kunnen spreken? |
|
2) |
Indien vraag 1 ontkennend wordt beantwoord: vormt de spontane afwezigheid van een voor de uitvoering van de vluchten relevant deel van het personeel van de uitvoerende luchtvaartmaatschappij wegens een volgens het arbeidsrecht en volgens het collectieve overeenkomstenrecht niet gewettigde staking („wilde staking”) een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004? Indien vraag 2 bevestigend wordt beantwoord: hoe hoog moet het afwezigheidspercentage zijn om van een dergelijke omstandigheid te kunnen spreken? |
|
3) |
Indien vraag 1 of vraag 2 bevestigend wordt beantwoord: moet de buitengewone omstandigheid zich hebben voorgedaan bij de geannuleerde vlucht zelf of heeft de uitvoerende luchtvaartmaatschappij het recht om op grond van economische overwegingen een nieuw vliegplan op te stellen? |
|
4) |
Indien vraag 1 of vraag 2 bevestigend wordt beantwoord: heeft de vermijdbaarheid betrekking op de buitengewone omstandigheid dan wel op de gevolgen van het zich voordoen van de buitengewone omstandigheid? |
(1) Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1).
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/22 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) op 29 mei 2017 — Helleense Republiek/Leo Kuhn
(Zaak C-308/17)
(2017/C 283/30)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Oberster Gerichtshof
Partijen in het hoofdgeding
Verwerende partij en verzoekende partij tot Revision: Helleense Republiek
Verzoekende partij en verwerende partij in Revision: Leo Kuhn
Prejudiciële vragen
Dient artikel 7, punt 1, onder a), van de Brussel I bis-verordening (1) aldus te worden uitgelegd
|
1. |
dat voor de vaststelling van de plaats van uitvoering in de zin van deze bepaling beslissend is wat daaromtrent voor het eerst contractueel is afgesproken, ook al gaat het — zoals in casu — om een vordering die meermaals krachtens overeenkomst is overgegaan? |
|
2. |
dat de feitelijke plaats van uitvoering in het geval waarin nakoming wordt gevorderd van een verbintenis tot inachtneming van de voorwaarden van een staatsobligatie zoals die welke in casu door de Helleense Republiek is uitgegeven — of waarin schadevergoeding wordt gevorderd omdat deze verbintenis niet wordt nagekomen — reeds komt vast te staan door de bijschrijving van rente over deze staatsobligatie op een rekening die wordt aangehouden door een houder van een binnenlandse effectenrekening? |
|
3. |
dat de omstandigheid dat een juridische plaats van uitvoering in de zin van artikel 7, punt 1, onder a), van de verordening is komen vast te staan door wat daaromtrent voor het eerst contractueel is afgesproken, eraan in de weg staat dat wordt aangenomen dat door de daaropvolgende feitelijke uitvoering van een overeenkomst een — nieuwe — plaats van uitvoering in de zin van die bepaling komt vast te staan? |
(1) Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2012, L 351, blz. 1).
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/22 |
Hogere voorziening ingesteld op 6 juni 2017 door HB e.a. tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 5 april 2017 in zaak T-361/14, Europese Commissie/HB e.a.
(Zaak C-336/17 P)
(2017/C 283/31)
Procestaal: Duits
Partijen
Rekwiranten: HB e.a. (vertegenwoordiger: Dr. P. Brockmann, Rechtsanwalt)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
Rekwiranten verzoeken het Hof van Justitie:
|
1. |
het arrest van het Gerecht van de Europese Unie in zaak T-361/14, HB e.a./Commissie, van 5 april 2017, waarbij het beroep ongegrond is verklaard en verzoekers zijn verwezen in de kosten, te vernietigen en de zaak naar het Gerecht van de Europese Unie terug te verwijzen voor een nieuwe mondelinge behandeling, in voorkomend geval |
|
2. |
ingeval het Hof van oordeel is dat het voldoende is voorgelicht, de zaak zelf af te doen en vast te stellen dat de psychologische interactie tussen mens en dier binnen de bevoegdheid van de Unie valt; |
|
3. |
in elk geval, de Europese Commissie te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Eerste middel in hogere voorziening: procedurefout bestaande in schending van het recht om te worden gehoord, doordat
|
— |
de advocaten van de verzoekers en de rechters geen kennis hebben kunnen nemen van het feit dat verzoekster in eerste aanleg tijdig was verschenen voor de mondelinge behandeling van 27 september 2016 als gevolg van het feit dat een personeelslid van het Gerecht de minderjarige dochter van die verzoekster de toegang heeft geweigerd omdat de oppas van het kind te laat was komen opdagen, waardoor ook verzoekster in eerste aanleg de toegang is ontzegd en, anders dat dit personeelslid zegt, aan de rechters of aan de vertegenwoordigers van die verzoekers niet is meegedeeld dat zij aanwezig was; |
|
— |
aan de andere verzoekers evenmin is meegedeeld dat zij hun aanwezigheid in de zittingszaal actief moesten aanmelden, aangezien zij weliswaar vóór het begin van de zitting, maar na het in de oproepingsbrief vermelde tijdstip, waren aangekomen, |
waardoor verzoekers niet als getuigen konden worden gehoord ofschoon zij daar schriftelijk om hadden verzocht, wat volgens rekwiranten heeft geleid tot een onjuist juridisch oordeel, namelijk de vaststelling dat het beroep ongegrond was.
Tweede middel in hogere voorziening: procedurefout bestaande in een vooruitlopende beoordeling van de bewijzen doordat
|
— |
alle bewijsaanbiedingen zonder motivering en ten onrechte zijn afgewezen; |
|
— |
in het bijzonder met betrekking tot interdisciplinaire vraagstukken geen toelichting door deskundigen is toegestaan; |
|
— |
aan de partijen geen schriftelijke of mondelinge vragen zijn gesteld, |
wat volgens rekwiranten noodzakelijkerwijze tot een onjuist oordeel, namelijk ongegrondheid, heeft geleid.
Derde middel in hogere voorziening: Ingeval het Hof zou oordelen dat ethiek hoe dan ook een kwestie is die verband houdt met van de mensenrechten en een belangrijk integratievereiste is, zou zaak op basis van de stukken ten gronde kunnen worden afgedaan.
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/23 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Köln (Duitsland) op 7 juni 2017 — Verein für lauteren Wettbewerb e.V./Princesport GmbH
(Zaak C-339/17)
(2017/C 283/32)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Landgericht Köln
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Verein für lauteren Wettbewerb e.V.
Verwerende partij: Princesport GmbH
Prejudiciële vragen
|
1) |
Dient artikel 7, lid 1, van verordening (EU) nr. 1007/2011 (1) aldus te worden uitgelegd dat verplicht moet worden duidelijk gemaakt dat het een zuiver textielproduct betreft dat uit één enkele vezelsoort is samengesteld? |
|
2) |
Is het gebruik van één van de drie in artikel 7 van verordening (EU) nr. 1007/2011 genoemde toevoegingen „100 %”, „zuiver” of „puur” verplicht, of gaat het slechts om een keuze voor dergelijke producten, maar niet om een verplichting? |
|
3) |
Geldt de verplichting krachtens artikel 9, lid 1, van verordening (EU) nr. 1007/2011 om op het etiket of merk van een textielproduct de naam en het gewichtspercentage van alle samenstellende vezels te vermelden, ook voor zuivere textielproducten, zoals die welke onder artikel 7 van verordening (EU) nr. 1007/2011 vallen? |
(1) Verordening (EU) nr. 1007/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2011 betreffende textielvezelbenamingen en de desbetreffende etikettering en merking van de vezelsamenstelling van textielproducten, en houdende intrekking van richtlijn 73/44/EEG van de Raad en richtlijnen 96/73/EG en 2008/121/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 272, blz. 1).
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/24 |
Hogere voorziening ingesteld op 13 juni 2017 door Equipolymers Srl, M&G Polimeri Italia SpA, Novapet SA tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 5 april 2017 in zaak T-422/13, Committee of Polyethylene Terephthalate (PET) Manufacturers in Europe (CPME) e.a./Raad van de Europese Unie
(Zaak C-363/17 P)
(2017/C 283/33)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirantes: Equipolymers Srl, M&G Polimeri Italia SpA, Novapet SA (vertegenwoordigers: L. Ruessmann, advocaat, J. Beck, Solicitor)
Andere partijen in de procedure: Committee of Polyethylene Terephthalate (PET) Manufacturers in Europe (CPME), Cepsa Química SA, Indorama Ventures Poland sp. z o.o., Lotte Chemical UK Ltd, Ottana Polimeri Srl, UAB Indorama Polymers Europe, UAB Neo Group, UAB Orion Global pet, Raad van de Europese Unie, Europese Commissie
Conclusies
|
— |
de hogere voorziening ontvankelijk en gegrond verklaren; |
|
— |
het arrest van het Gerecht vernietigen voor zover daarbij het verzoek om schadevergoeding is afgewezen; |
|
— |
inhoudelijk uitspraak doen over het verzoek om schadevergoeding en rekwirantes de gevraagde schadevergoeding toekennen, of de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor een inhoudelijke beslissing over het verzoek om schadevergoeding; en |
|
— |
de Raad verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Het Gerecht heeft het door rekwirantes overgelegde bewijs verkeerd opgevat en verdraaid door te oordelen dat er geen causaal verband was tussen de onrechtmatige vaststelling van besluit 2013/226 (1) en de door rekwirantes geleden schade (bestreden arrest, punten 155-197, en meer bepaald punten 187-189).
(1) Uitvoeringsbesluit 2013/226/EU van de Raad van 21 mei 2013 houdende verwerping van het voorstel voor een uitvoeringsverordening van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit India, Taiwan en Thailand naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van verordening (EG) nr. 1225/2009, en tot beëindiging van de procedure van het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit Indonesië en Maleisië, voor zover bij het voorstel een definitief antidumpingrecht op de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit India, Taiwan en Thailand wordt ingesteld (PB 2013, L 136, blz. 12).
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/25 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de tribunal de grande instance de Bobigny (Frankrijk) op 19 juni 2017 — Caisse de retraite du personnel navigant professionnel de l'aéronautique civile (CRPNPAC)/Vueling Airlines S.A.
(Zaak C-370/17)
(2017/C 283/34)
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Tribunal de grande instance de Bobigny
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Caisse de retraite du personnel navigant professionnel de l'aéronautique civile (CRPNPAC)
Verwerende partij: Vueling Airlines S.A.
Prejudiciële vraag
Moet het gevolg van een E101-verklaring, die overeenkomstig de artikelen 11, lid 1, en 12 bis, lid 1 bis, van verordening nr. 574/72/EEG van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening nr. 1408/71 van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (1), is afgegeven door de instantie die is aangewezen door de overheid van de lidstaat waarvan de socialezekerheidswetgeving van toepassing blijft op de situatie van de werknemer, behouden blijven, zelfs al is de E101-verklaring verkregen na gebleken fraude, welke definitief is vastgesteld door een autoriteit of een rechterlijke instantie van de lidstaat waar de werknemer zijn activiteit uitoefent of moet uitoefenen?
Indien die vraag positief wordt beantwoord, verzet de afgifte van E101-verklaringen zich ertegen dat personen die slachtoffer zijn van schade die zij hebben ondervonden door de gedraging van de werkgever, de fraudepleger, vergoeding daarvan krijgen, zonder dat de aansluiting van de werknemers bij de in de E101-verklaring genoemde regelingen ter discussie wordt gesteld door de tegen de werkgever ingestelde aansprakelijkheidsvordering?
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/25 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court (Ierland) op 22 juni 2017 — Minister for Justice and Equality, Ireland en Attorney General/Arkadiusz Piotr Lipinski
(Zaak C-376/17)
(2017/C 283/35)
Procestaal: Engels
Verwijzende rechter
Supreme Court
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Minister for Justice and Equality, Ireland en Attorney General
Verwerende partij: Arkadiusz Piotr Lipinski
Prejudiciële vragen
|
1) |
Moet het begrip „proces” in artikel 4 bis van het kaderbesluit (1), wanneer een persoon door de bevoegde rechter van een lidstaat schuldig wordt bevonden en tot een straf wordt veroordeeld, en de oorspronkelijk opgelegde straf in hoger beroep wordt gewijzigd en de tenuitvoerlegging van die straf (zoals gewijzigd in hoger beroep) vervolgens wordt opgeschort en die straf na herroeping van die opschorting opnieuw uitvoerbaar wordt verklaard, aldus worden uitgelegd dat het:
|
|
2) |
Indien het begrip „proces” aldus moet worden uitgelegd dat het verwijst naar of mede ziet op de procedure in hoger beroep die leidt tot de gewijzigde straf, vormt het ontbreken van de vermelding dat de persoon om wiens overlevering wordt verzocht, in kennis was gesteld van en vertegenwoordigd was in de procedure in hoger beroep een grond voor nietigheid van het Europees aanhoudingsbevel, ook al is uit nadere informatie die in de loop van de procedure in de aangezochte staat werd verstrekt, feitelijk gebleken dat de betrokkene daadwerkelijk in kennis werd gesteld van en vertegenwoordigd was in de procedure in hoger beroep? |
(1) Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB 2002, L 190, blz. 1).
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/26 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court (Ierland) op 22 juni 2017 — Minister for Justice and Equality, The Commissioner of the Garda Síochána/Workplace Relations Commission
(Zaak C-378/17)
(2017/C 283/36)
Procestaal: Engels
Verwijzende rechter
Supreme Court
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Minister for Justice and Equality, The Commissioner of the Garda Síochána
Verwerende partij: Workplace Relations Commission
Prejudiciële vraag
Indien:
|
a) |
een bij wet ingesteld nationaal overheidsorgaan beschikt over een algemene bevoegdheid die hem is toegedeeld voor onder andere handhaving van het Unierecht op een specifiek gebied; |
|
b) |
een dergelijk overheidsorgaan volgens het nationale recht in een beperkt aantal zaken waarin een doeltreffende voorziening slechts kan worden genomen door een nationale wettelijke regeling op basis van nationaal of Europees recht buiten toepassing te laten, niet bevoegd is, en |
|
c) |
bevoegde nationale rechterlijke instanties bevoegd zijn om passende beslissingen te nemen, waarbij een nationale wettelijke regeling buiten toepassing wordt gelaten, nodig om de conformiteit met de betrokken Unierechtelijke bepaling te waarborgen, zij bevoegd zijn om zaken te behandelen waarin een dergelijke maatregel nodig was, en zij bevoegd zijn om in dergelijke zaken alle door het Unierecht vereiste maatregelen te nemen en waarbij overeenkomstig de rechtspraak van het Hof is gebleken dat de maatregel van de rechterlijke instanties voldoet aan de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid, |
moet het betrokken overheidsorgaan dan niettemin worden geacht bevoegd te zijn om zich uit te spreken over een klacht wegens schending van het toepasselijke Unierecht door een nationale wettelijke regeling en om, indien die klacht gegrond wordt verklaard, die wettelijke regeling buiten toepassing te laten, niettegenstaande het feit dat het nationale recht de bevoegdheid voor alle zaken waarin de geldigheid van een wettelijke regeling om een of andere reden wordt betwist of waarin wordt verzocht om een wettelijke regeling buiten toepassing te laten, niet aan het betrokken overheidsorgaan toekent maar aan een krachtens de Ierse grondwet ingestelde rechterlijke instantie?
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/27 |
Beroep ingesteld op 26 juni 2017 — Europese Commissie/Republiek Kroatië
(Zaak C-381/17)
(2017/C 283/37)
Procestaal: Kroatisch
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Mataija, T. Scharf, G. von Rintelen, gemachtigen)
Verwerende partij: Republiek Kroatië
Conclusies
|
— |
vaststellen dat de Republiek Kroatië door uiterlijk op 21 maart 2016 niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen te hebben vastgesteld die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2014/17/ЕU van het Europees Parlement en de Raad van 4 februari 2014 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen en tot wijziging van de richtlijnen 2008/48/EG en 2013/36/EU en verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB 2014, L 60, blz. 34), of althans door deze bepalingen niet te hebben meegedeeld aan de Commissie, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 42, lid 1, van deze richtlijn; |
|
— |
de Republiek Kroatië volgens artikel 260, lid 3, VWEU te veroordelen tot betaling van een dwangsom van 9 865,40 EUR per dag vanaf de datum van uitspraak van het arrest waarbij de niet-nakoming van haar verplichting tot mededeling van de maatregelen houdende uitvoering van de voornoemde richtlijn is vastgesteld; |
|
— |
de Republiek Kroatië verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De Republiek Kroatië is haar verplichting niet nagekomen tot mededeling van de maatregelen houdende uitvoering van richtlijn 2014/17/EU binnen de bij artikel 42, lid 1, van deze richtlijn gestelde termijn.
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/28 |
Beschikking van de president van de Eerste kamer van het Hof van 18 mei 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Commissione Tributaria Regionale di Milano — Italië) — Agenzia delle Entrate — Direzione Regionale Lombardia Ufficio Contenzioso/H3 g SpA
(Zaak C-202/15) (1)
(2017/C 283/38)
Procestaal: Italiaans
De president van de Eerste kamer van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/28 |
Beschikking van de president van het Hof van 2 mei 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Letrado de la Administración de Justicia del Juzgado de Violencia sobre la mujer único de Terrassa — Spanje) — María Assumpció Martínez Roges/José Antonio García Sánchez
(Zaak C-609/15) (1)
(2017/C 283/39)
Procestaal: Spaans
De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/28 |
Beschikking van de president van de Vierde kamer van het Hof van 19 mei 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State — België) — Belgische Staat/Max-Manuel Nianga
(Zaak C-199/16) (1)
(2017/C 283/40)
Procestaal: Frans
De president van de Vierde kamer van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/28 |
Beschikking van de president van het Hof van 26 april 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo no 1 — Santa Cruz de Tenerife — Spanje) — Dragados SA/Cabildo Insular de Tenerife
(Zaak C-324/16) (1)
(2017/C 283/41)
Procestaal: Spaans
De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/29 |
Beschikking van de president van het Hof van 18 mei 2017 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour d’appel de Versailles — Frankrijk) — Green Yellow Canet en Roussillon SNC (C-583/16), Green Yellow Hyères Sup SNC (C-584/16)/Enedis, SA, in tegenwoordigheid van: Axa Corporate Solutions Assurances SA
(Gevoegde zaken C-583/16 en C-584/16) (1)
(2017/C 283/42)
Procestaal: Frans
De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaken gelast.
Gerecht
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/30 |
Arrest van het Gerecht van 13 juli 2017 — Rosenich/EUIPO
(Zaak T-527/14) (1)
([„Interne markt - Beslissing van het EUIPO tot afwijzing van een verzoek om inschrijving op de lijst van erkende gemachtigden - Vereiste dat de aanvrager kantoor houdt binnen de Unie - Artikel 93, lid 2, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Vrij verrichten van diensten - Artikel 36 van de EER-Overeenkomst - Uitlegging die overeenstemt met het Unierecht”])
(2017/C 283/43)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Paul Rosenich (Triesenberg, Liechtenstein) (vertegenwoordigers: A. von Mühlendahl en C. Eckhartt, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk G. Schneider, vervolgens D. Walicka, gemachtigden)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 29 april 2014 (zaak R 2063/2012-4), betreffende de weigering van het EUIPO om verzoeker in te schrijven op de lijst van erkende gemachtigden die wordt geregeld bij artikel 93 van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Uniemerk (PB 2009, L 78, blz. 1)
Dictum
|
1) |
De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 29 april 2014 (zaak R 2063/2012-4) wordt vernietigd. |
|
2) |
De beslissing van de directeur van de afdeling „Ondersteuning van de verrichtingen” van het EUIPO van 7 september 2012 wordt vernietigd. |
|
3) |
Het EUIPO wordt verwezen in de kosten. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/30 |
Arrest van het Gerecht van 19 juli 2017 — Combaro/Commissie
(Zaak T-752/14) (1)
([„Douane-unie - Associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Letland - Artikel 239 van verordening (EEG) nr. 2913/92 - Terugbetaling en kwijtschelding van rechten bij invoer - Invoer van linnen uit Letland - Hardheidsclausule - Bijzondere situatie - Frauduleuze handeling of klaarblijkelijke nalatigheid - Besluit van de Commissie waarbij de kwijtschelding van de rechten bij invoer ongerechtvaardigd wordt verklaard”])
(2017/C 283/44)
Procestaal: Duitsland
Partijen
Verzoekende partij: Combaro SA (Lausanne, Zwitserland) (vertegenwoordiger: D. Ehle, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Caeiros en B.-R. Killmann, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van besluit C(2014) 4908 final van de Commissie van 16 juli 2014 houdende afwijzing van verzoeksters vordering tot kwijtschelding van een bedrag van 461 415,12 EUR aan rechten bij invoer
Dictum
|
1) |
Besluit C(2014) 4908 final van de Commissie van 16 juli 2014, houdende afwijzing van het door Combaro SA geformuleerde verzoek tot kwijtschelding van een bedrag van 461 415,12 EUR aan rechten bij invoer, wordt nietig verklaard. |
|
2) |
De Europese Commissie zal haar eigen kosten alsmede de kosten van Combaro dragen. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/31 |
Arrest van het Gerecht van 13 juli 2017 — Boomkwekerij van Rijn-de Bruyn/CPVO — Artevos (Oksana)
(Zaak T-767/14) (1)
([„Kweekproducten - Communautair kwekersrecht - Aanvraag tot verlening van een kwekersrecht voor de perenvariëteit Oksana - Bezwaren - Afwijzing van de aanvraag door de kamer van beroep van het CPVO - Artikel 10 van verordening (EG) nr. 2100/94 - Nieuwheid van de kandidaatvariëteit - Geen bewijs”])
(2017/C 283/45)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Boomkwekerij van Rijn-de Bruyn BV (Uden, Nederland) (vertegenwoordiger: P. Jonker, advocaat)
Verwerende partij: Communautair Bureau voor plantenrassen (CPVO) (vertegenwoordiger: F. Mattina, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het CPVO, interveniërend voor het Gerecht: Artevos GmbH (Karlsruhe, Duitsland) (vertegenwoordigers: G. Würtenberger, W. R. Kunze, advocaten, en B. Schnell, solicitor)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het CPVO: Dachverband Kulturpflanzen- und Nutztiervielfalt eV (Bielefeld, Duitsland)
Voorwerp
Beroep ingesteld tegen de beslissing van de kamer van beroep van het CPVO van 2 juli 2014 (zaak A 007/2013) betreffende de verlening van een communautair kwekersrecht voor de perenvariëteit Oksana.
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Boomkwekerij van Rijn-de Bruyn BV wordt verwezen in de kosten. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/31 |
Arrest van het Gerecht van 14 juli 2017 — Certified Angus Beef/EUIPO — Certified Australian Angus Beef (CERTIFIED AUSTRALIAN ANGUS BEEF)
(Zaak T-55/15) (1)
([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Internationale inschrijving met aanduiding van Europese Unie - Beeldmerk CERTIFIED AUSTRALIAN ANGUS BEEF - Algemeen bekende oudere beeld- en woordmerken SINCE 1978 CERTIFIED ANGUS BEEF BRAND en CERTIFIED ANGUS BEEF BRAND - Relatieve weigeringsgrond - Geen overeenstemmende tekens - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])
(2017/C 283/46)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Certified Angus Beef LLC (Wooster, Ohio, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: C. Aikens, barrister)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Fischer en A. Söder, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Certified Australian Angus Beef Pty Ltd (Surrey Hills, Australië)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 30 oktober 2014 (zaak R 662/2014-4) inzake een oppositieprocedure tussen Certified Angus Beef en Certified Australian Angus Beef
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Certified Angus Beef LLC wordt verwezen in de kosten. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/32 |
Arrest van het Gerecht van 13 juli 2017 — Talanton/Commissie
(Zaak T-65/15) (1)
([„Arbitragebeding - Overeenkomst Pocemon - Zevende kaderprogramma op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) - In aanmerking komende kosten - Terugbetaling van de uitgekeerde bedragen - Onrechtmatige uitoefening van contractuele rechten - Beginsel van goede trouw - Gewettigd vertrouwen - Bewijslast - Vordering in reconventie”])
(2017/C 283/47)
Procestaal: Grieks
Partijen
Verzoekende partij: Talanton AE — Symvouleftiki-Ekpaideftiki Etaireia Dianomon, Parochis Ypiresion Marketing kai Dioikisis Epicheiriseon (Palaio Faliro, Griekenland) (vertegenwoordiger: K. Damis, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Lyal, gemachtigde, bijgestaan door L. Athanassiou en G. Gerapetritis, advocaten)
Voorwerp
Ten eerste verzoek krachtens artikel 272 VWEU, strekkende tot vaststelling dat de uitgaven die verzoekster heeft gedeclareerd in het kader van subsidieovereenkomst nr. 216088 betreffende de uitvoering van het project „Point-of-care monitoring and diagnostics for autoimmune diseases”, gesloten in het kader van het Zevende kaderprogramma op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013), voor vergoeding in aanmerking kwamen en dat de vordering van de Commissie tot terugbetaling van 273 289,63 EUR krachtens die subsidieovereenkomst schending van haar contractverplichtingen vormde, net als, ten tweede, een vordering in reconventie tot veroordeling van verzoekster tot betaling van 253 289,63 EUR, vermeerderd met rente en onder aftrek van latere betalingen
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Talanton AE — Symvouleftiki-Ekpaideftiki Etaireia Dianomon, Parochis Ypiresion Marketing kai Dioikisis Epicheiriseon wordt veroordeeld om de Europese Commissie het bedrag terug te betalen van 253 289,63 EUR, dat is uitgekeerd krachtens subsidieovereenkomst nr. 216088 betreffende de uitvoering van het project „Point-of-care monitoring and diagnostics for autoimmune diseases”, vermeerderd met vertragingsrente tegen een rentevoet van 3,55 % met ingang van 27 januari 2015, onder aftrek van het bedrag van 5 000 EUR dat op 4 mei 2015 aan de Commissie is betaald en dat eerst wordt toegerekend op de vertragingsrente en vervolgens op de hoofdsom. |
|
3) |
Talanton AE — Symvouleftiki-Ekpaideftiki Etaireia Dianomon, Parochis Ypiresion Marketing kai Dioikisis Epicheiriseon wordt verwezen in de kosten. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/33 |
Arrest van het Gerecht van 12 juli 2017 — Estland/Commissie
(Zaak T-157/15) (1)
((„ELGF en Elfpro - Van financiering uitgesloten uitgaven - Door Estland verrichte uitgaven - Voorwaarden - Motiveringsplicht - Evenredigheid - Beginsel van goed bestuur - Rechtszekerheid”))
(2017/C 283/48)
Procestaal: Ests
Partijen
Verzoekende partij: Republiek Estland (vertegenwoordigers: aanvankelijk K. Kraavi-Käerdi, vervolgens N. Grünberg, gemachtigden)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Sauka en E. Randvere, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek op basis van artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit (EU) 2015/103 van de Commissie van 16 januari 2015 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB 2015, L 16, blz. 33), voor zover dit betrekking heeft op door de Republiek Estland verrichte uitgaven ten bedrage van 691 746,53 EUR.
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
De Republiek Estland draagt haar eigen kosten en die van de Europese Commissie. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/33 |
Arrest van het Gerecht van 20 juli 2017 — Diesel/EUIPO — Sprinter megacentros del deporte (Afbeelding van een lijn met krommen en hoeken)
(Zaak T-521/15) (1)
([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk dat een lijn met krommen en hoeken weergeeft - Ouder Uniebeeldmerk dat de hoofdletter „D” weergeeft - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])
(2017/C 283/49)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Diesel SpA (Breganze, Italië) (vertegenwoordigers: A. Gaul, M. Frank, A. Parassina en K. Dani, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Ivanauskas en A. Folliard-Monguiral, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Sprinter megacentros del deporte, SL (Elche, Spanje) (vertegenwoordiger: S. Malynicz, QC)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 18 juni 2015 (zaak R 3291/2014-2) inzake een oppositieprocedure tussen Diesel en Sprinter megacentros del deporte
Dictum
|
1) |
De beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 18 juni 2015 (zaak R 3291/2014-2) wordt vernietigd. |
|
2) |
Het EUIPO zal zijn eigen kosten dragen alsmede die van Diesel SpA. |
|
3) |
Sprinter megacentros del deporte, SL zal haar eigen kosten dragen. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/34 |
Arrest van het Gerecht van 20 juli 2017 — Basic Net/EUIPO (Afbeelding van drie verticale strepen)
(Zaak T-612/15) (1)
([„Uniemerk - Aanvraag voor een Uniebeeldmerk dat drie verticale strepen weergeeft - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Geen door het gebruik verkregen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 3, van verordening nr. 207/2009”])
(2017/C 283/50)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Basic Net SpA (Turijn, Italië) (vertegenwoordiger: D. Sindico, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: L. Rampini, gemachtigde)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 14 augustus 2015 (zaak R 2845/2014-1) inzake een aanvraag tot inschrijving van een beeldteken dat drie verticale strepen weergeeft als Uniemerk
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Basic Net SpA wordt verwezen in de kosten. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/34 |
Arrest van het Gerecht van 20 juli 2017 — Badica en Kardiam/Raad
(Zaak T-619/15) (1)
((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen ten aanzien van bepaalde personen en entiteiten in het licht van de situatie in de Centraal-Afrikaanse Republiek - Bevriezing van tegoeden - Initieel besluit tot plaatsing op een lijst - Lijst van personen en entiteiten waarop de bevriezing van tegoeden en economische middelen van toepassing is - Opname van de namen van verzoekers op die lijst - Tenuitvoerlegging van een VN-resolutie - Motiveringsplicht - Rechten van verdediging - Vermoeden van onschuld - Kennelijk onjuiste beoordeling”))
(2017/C 283/51)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partijen: Bureau d’achat de diamant Centrafrique (Badica) (Bangui, Centraal-Afrikaanse Republiek) en Kardiam (Antwerpen, België) (vertegenwoordigers: D. Luff en L. Defalque, advocaten)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: B. Driessen en P. Mahnič Bruni, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2015/1485 van de Raad van 2 september 2015 tot uitvoering van artikel 17, lid 1, van verordening (EU) nr. 224/2014 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van de Centraal-Afrikaanse Republiek (PB 2015, L 229, blz. 1)
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen |
|
2) |
Het Bureau d’achat de diamant Centrafrique (Badica) en Kardiam worden verwezen in de kosten. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/35 |
Arrest van het Gerecht van 12 juli 2017 — Frinsa del Noroeste/EUIPO — Frigoríficos Unidos (Frinsa LA CONSERVERA)
(Zaak T-634/15) (1)
([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk Frinsa LA CONSERVERA - Ouder Uniebeeldmerk FRIUSA - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Overeenstemmende tekens - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])
(2017/C 283/52)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Frinsa del Noroeste, SA (Santa Eugenia de Ribeira, Spanje) (vertegenwoordiger: J. Botella Reyna, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Schifko, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Frigoríficos Unidos, SA (Riudellots de la Selva, Spanje)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 27 juli 2015 (zaak R 2382/2014-5) inzake een oppositieprocedure tussen Frigoríficos Unidos en Frinsa del Noroeste
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Frinsa del Noroeste, SA wordt verwezen in de kosten. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/36 |
Arrest van het Gerecht van 19 juli 2017 — DD/FRA
(Zaak T-742/15 P) (1)
((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Tijdelijk functionarissen - Overeenkomst voor onbepaalde tijd - Tuchtmaatregel - Berisping - Beëindiging van de overeenkomst - Recht om te worden gehoord - Immateriële schade”))
(2017/C 283/53)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirant: DD (vertegenwoordigers: aanvankelijk L. Levi en M. Vandenbussche, vervolgens L. Levi, advocaten)
Andere partij in de procedure: Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) (vertegenwoordigers: M. O’Flaherty, gemachtigde, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 8 oktober 2015, DD/FRA (F-106/13 en F-25/14, EU:F:2015:118), en strekkende tot gedeeltelijke vernietiging van dat arrest
Dictum
|
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
|
2) |
DD zal zijn eigen kosten dragen. |
|
3) |
Het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) zal zijn eigen kosten dragen. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/36 |
Arrest van het Gerecht van 18 juli 2017 — EDF Toruń/ECHA
(Zaak T-758/15) (1)
((„REACH - Vergoeding verschuldigd voor de voor registratie van een stof - Lagere vergoeding voor KMO - Onjuiste aangifte van de grootte van de onderneming - Besluit waarbij een vergoeding voor administratieve kosten wordt opgelegd - Aanbeveling 2003/361/EG - Gewettigd vertrouwen - Evenredigheid - Criteria voor de berekening van het bedrag van de vergoeding voor administratieve kosten))
(2017/C 283/54)
Procestaal: Pools
Partijen
Verzoekende partij: EDF Toruń SA (Toruń, Polen) (vertegenwoordiger: K. Sienkiewicz, advocaat)
Verwerende partij: Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) (vertegenwoordigers: J.-P. Trnka, C. Schultheiss en M. Heikkilä, gemachtigden, bijgestaan door C. Garcia Molyneux, advocaat)
Voorwerp
Verzoek op grond van artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van, enerzijds, besluit SME(2015) 4950 van ECHA van 3 november 2015 waarbij is vastgesteld dat verzoekster niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de lagere vergoeding voor middelgrote ondernemingen en haar een vergoeding voor administratieve kosten is opgelegd, en anderzijds, de door de ECHA ten vervolge op de vaststelling van besluit SME(2015) 4950 geschreven factuur nr. 10054011
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
EDF Toruń S.A. wordt verwezen in de kosten. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/37 |
Arrest van het Gerecht van 18 juli 2017 — Alfonso Egüed/EUIPO — Jackson Family Farms (BYRON)
(Zaak T-45/16) (1)
([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk BYRON - Niet-ingeschreven ouder merk BYRON - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 4, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Regeling inzake de common law-vordering wegens misbruik (action for passing off) - Goodwill - Bewijs van de verkrijging en het voortbestaan van het oudere recht”])
(2017/C 283/55)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Nelson Alfonso Egüed (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: N. Fernández Fernández-Pacheco, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: J. Ivanauskas, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Jackson (Jackson Family Farms LLC (Santa Rosa, Californië, Verenigde Staten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 16 november 2015 (zaak R 822/2015-2), inzake een oppositieprocedure tussen Jackson Family Farms en Alfonso Egüed
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen |
|
2) |
Nelson Alfonso Egüed wordt verwezen in de kosten. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/37 |
Arrest van het Gerecht van 18 juli 2017 — Chanel/EUIPO — Jing Zhou en Golden Rose 999 (Versiering)
(Zaak T-57/16) (1)
((„Gemeenschapsmodel - Nietigheidsprocedure - Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een versiering weergeeft - Ouder model - Nietigheidsgrond - Geen eigen karakter - Betrokken voortbrengsel - Mate van vrijheid van de ontwerper - Geen andere algemene indruk - Artikel 6 en artikel 25, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 6/2002”))
(2017/C 283/56)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Chanel SAS (Neuilly-sur-Seine, Frankrijk) (vertegenwoordiger: C. Sueiras Villalobos, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: E. Zaera Cuadrado, gemachtigde)
Andere partijen in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Li Jing Zhou (Fuenlabrada, Spanje) en Golden Rose 999 Srl (Rome, Italië)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 18 november 2015 (zaak R 2346/2014-3) inzake een nietigheidsprocedure tussen Chanel enerzijds en Li Jing Zhou en Golden Rose 999 anderzijds.
Dictum
|
1) |
De beslissing van de derde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 18 november 2015 (zaak R 2346/2014-3) wordt vernietigd. |
|
2) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
|
3) |
Het EUIPO wordt verwezen in de kosten. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/38 |
Arrest van het Gerecht van 18 juli 2017 — Savant Systems/EUIPO — Savant Group (SAVANT)
(Zaak T-110/16) (1)
([„Uniemerk - Procedure tot vervallenverklaring - Uniewoordmerk SAVANT - Normaal gebruik van het merk - Artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Motiveringsplicht - Artikel 75 van verordening nr. 207/2009”])
(2017/C 283/57)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Savant Systems LLC (Osterville, Massachusetts, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: O. Nilgen en A. Kockläuner, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Lukošiūtė, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Savant Group Ltd (Burton in Kendal, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: G. Hollingworth, barrister, K. Gilbert en G. Lodge, solicitors)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 18 januari 2016 (zaak R 33/2015-4) inzake een procedure tot vervallenverklaring tussen Savant Systems en Savant Group
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Savant Systems LLC wordt verwezen in de kosten. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/39 |
Arrest van het Gerecht van 20 juli 2017 — Barnett en Mogensen/Commissie
(Zaak T-148/16 P) (1)
((„Hogere voorziening - Incidentele hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Pensioenen - Aanpassing van de aanpassingscoëfficiënten - Tussentijdse actualisering - Bezwarend besluit - Ontvankelijkheid van de incidentele hogere voorziening - Artikel 65, lid 4, van Statuut - Actualisering voor 2014 - Drempelwaarde voor de ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud”))
(2017/C 283/58)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwiranten: Adrian Barnett (Roskilde, Denemarken) en Sven-Ole Mogensen (Hellerup, Denemarken) (vertegenwoordigers: S. Orlandi en T. Martin, advocaten)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Gattinara en F. Simonetti, gemachtigden)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 5 februari 2016, Barnett en Mogensen/Commissie (F-56/15, EU:F:2016:11), en strekkende tot vernietiging van dat arrest
Dictum
|
1) |
De hogere voorziening en de incidentele hogere voorziening worden afgewezen. |
|
2) |
Adrian Barnett en Sven-Ole Mogensen zullen hun eigen kosten dragen en de kosten die de Europese Commissie in verband met de hogere voorziening heeft gemaakt. |
|
3) |
De Commissie zal haar eigen kosten dragen en de kosten die Adrian Barnett en Sven-Ole Mogensen in verband met de incidentele hogere voorziening hebben gemaakt. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/39 |
Arrest van het Gerecht van 13 juli 2017 — Ecolab USA/EUIPO (ECOLAB)
(Zaak T-150/16) (1)
([„Uniemerk - Internationale inschrijving met aanduiding van Europese Unie - Woordmerk ECOLAB - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Gelijke behandeling - Motiveringsplicht - Artikel 75 van verordening nr. 207/2009”])
(2017/C 283/59)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Ecolab USA, Inc. (Wilmington, Delaware, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: V. Töbelmann en C. Menebröcker, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: H. O’Neill en K. Doherty, gemachtigden)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 26 januari 2016 (zaak R 644/2015-4) inzake de internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie van het woordmerk ECOLAB
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Ecolab USA, Inc. wordt verwezen in de kosten. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/40 |
Arrest van het Gerecht van 13 juli 2017 — Migros-Genossenschafts-Bund/EUIPO — Luigi Lavazza (CReMESPRESSO)
(Zaak T-189/16) (1)
([„Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniebeeldmerk CReMESPRESSO - Ouder internationaal woordmerk CREMESSO - Zinspelend bestanddeel - Onderlinge samenhang van de criteria - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), en artikel 53, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009”])
(2017/C 283/60)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Migros-Genossenschafts-Bund (Zürich, Zwitserland) (vertegenwoordiger: M. Treis, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: H. O’Neill en I. Moisescu, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Luigi Lavazza SpA (Turijn, Italië) (vertegenwoordigers: M. Ricolfi en F. Tarocco, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 23 februari 2016 (zaak R 2823/2014-4) inzake een nietigheidsprocedure tussen Migros-Genossenschafts-Bund en Luigi Lavazza
Dictum
|
1) |
De beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 23 februari 2016 (zaak R 2823/2014-4) wordt vernietigd, voor zover de kamer van beroep het beroep van Luigi Lavazza SpA gegrond heeft verklaard en de beslissing van de nietigheidsafdeling ten dele heeft vernietigd voor de volgende door het bestreden merk aangeduide waren: „Elektrische machines voor het pletten van ijs” en „IJsmachines, machines voor de bereiding van consumptie-ijs, maar ook koffiemachines” van de klassen 7 en 11. |
|
2) |
Het EUIPO en Luigi Lavazza dragen naast hun eigen kosten die van Migros-Genossenschafts-Bund. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/40 |
Arrest van het Gerecht van 14 juli 2017 — Klassisk investment/EUIPO (CLASSIC FINE FOODS)
(Zaak T-194/16) (1)
([„Uniemerk - Internationale inschrijving met aanduiding van Europese Unie - Beeldmerk CLASSIC FINE FOODS - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Motiveringsplicht - Artikel 75 van verordening nr. 207/2009”])
(2017/C 283/61)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Klassisk investment Ltd (Hongkong, China) (vertegenwoordigers: J.-C. Plate en R. Kaase, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Eberl en D. Hanf, gemachtigden)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 29 januari 2016 (zaak R 1970/2015-1) inzake de internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie van het beeldmerk CLASSIC FINE FOODS
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Klassisk investment Ltd wordt verwezen in de kosten. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/41 |
Arrest van het Gerecht van 14 juli 2017 — Sata/EUIPO (4600)
(Zaak T-214/16) (1)
([„Uniemerk - Teken dat uitsluitend uit cijferts bestaat - Aanvraag voor Uniewoordmerk 4600 - Absolute weigeringsgronden - Beschrijvend karakter - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 207/2009”])
(2017/C 283/62)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Sata GmbH & Co. KG (Kornwestheim, Duitsland) (vertegenwoordiger: M.-C. Simon, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 24 februari 2016 (zaak R 1942/2015-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken 4600 als Uniemerk
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Sata GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/42 |
Arrest van het Gerecht van 14 juli 2017 — Massive Bionics/EUIPO — Apple (DriCloud)
(Zaak T-223/16) (1)
([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk DriCloud - Oudere internationale woordmerken ICLOUD - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Bewijselementen die buiten de termijn worden overgelegd - Artikel 76, lid 2, van verordening nr. 207/2009”])
(2017/C 283/63)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Massive Bionics, SL (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: M. Galindo Martens, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: S. Palmero Cabezas, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Apple Inc. (Cupertino, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: J. Olsen, P. Andreottola, solicitors, en G. Tritton, barrister)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 3 maart 2016 (zaak R 339/2015-5) inzake een oppositieprocedure tussen Apple en Massive Bionics
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Massive Bionics, SL wordt verwezen in de kosten. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/42 |
Arrest van het Gerecht van 18 juli 2017 — Freddo/EUIPO — Freddo Freddo (Freggo)
(Zaak T-243/16) (1)
([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk freggo - Ouder Uniebeeldmerk TENTAZIONE FREDDO FREDDO - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])
(2017/C 283/64)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Freddo SA (Buenos Aires, Argentinië) (vertegenwoordigers: S. Malynicz, QC, K. Gilbert en J. Lodge, solicitors)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: H. O’Neill, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Freddo Freddo, SL (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: J. F. Gallego Jiménez en C. Marí Aguilar, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 17 februari 2016 (zaak R 919/2015-2) inzake een oppositieprocedure tussen Freddo Freddo SL en Freddo SA
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Freddo SA wordt verwezen in de kosten. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/43 |
Arrest van het Gerecht van 13 juli 2017 — AIA/EUIPO — Casa Montorsi (MONTORSI F. & F.)
(Zaak T-389/16) (1)
([„Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniewoordmerk MONTORSI F. & F. - Ouder nationaal woordmerk Casa Montorsi - Relatieve nietigheidsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 53, lid 1, onder a), en artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Overeenkomst over het naast elkaar bestaan van de merken - Draagwijdte - Artikel 53, lid 3, van verordening nr. 207/2009”])
(2017/C 283/65)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Agricola italiana alimentare SpA (AIA) (San Martino Buon Albergo, Italië) (vertegenwoordiger: S. Rizzo, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: L. Rampini, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Casa Montorsi Srl (Vignola, Italië) (vertegenwoordigers: S. Verea, K. Muraro en M. Balestriero, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 28 april 2016 (zaak R 1239/2014-1) inzake een nietigheidsprocedure tussen Casa Montorsi en AIA
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Agricola italiana alimentare SpA (AIA) wordt verwezen in de kosten. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/43 |
Arrest van het Gerecht van 20 juli 2017 — Windfinder R&L/EUIPO (Windfinder)
(Zaak T-395/16) (1)
([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniewoordmerk Windfinder - Absolute weigeringsgronden - Geen beschrijvend karakter - Onderscheidend vermogen Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Neologisme - Onvoldoende rechtstreeks en concreet verband met bepaalde van de in de merkaanvraag opgegeven waren en diensten - Herzieningsbevoegdheid”])
(2017/C 283/66)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Windfinder R&L GmbH & Co. KG (Kiel, Duitsland) (vertegenwoordiger: B. Schneider, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 12 mei 2016 (zaak R 1206/2015-5) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken Windfinder als Uniemerk
Dictum
|
1) |
De beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 12 mei 2016 (zaak R 1206/2015-5) wordt vernietigd voor zover daarbij inschrijving van het woordteken Windfinder is geweigerd voor de bestreden waren en diensten, met uitzondering van windmeters, van klasse 9 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, en van weersinformatie, weersvoorspellingen, weersinformatieverstrekking en terbeschikkingstelling van weersinformatie, van klasse 42 in de zin van de Overeenkomst van Nice. |
|
2) |
Het door Windfinder R & L GmbH & Co. KG bij deze kamer van beroep ingestelde beroep wordt toegewezen onder de in punt 1 van het dictum uiteengezette voorwaarden. |
|
3) |
De vorderingen van Windfinder R & L worden afgewezen voor het overige. |
|
4) |
Windfinder R & L en het EUIPO dragen elk hun eigen kosten. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/44 |
Arrest van het Gerecht van 19 juli 2017 — Lackmann Fleisch- und Feinkostfabrik/EUIPO (медведь)
(Zaak T-432/16) (1)
([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniebeeldmerk медведь - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009”])
(2017/C 283/67)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Lackmann Fleisch- und Feinkostfabrik GmbH (Bühl, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Lingenfelser, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: P. Ivanov en D. Hanf, gemachtigden)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 17 mei 2016 (zaak R 240/2016-1) inzake een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken медведь als Uniemerk
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Lackmann Fleisch- und Feinkostfabrik GmbH wordt verwezen in de kosten. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/45 |
Arrest van het Gerecht van 19 juli 2017 — Dessi/EIB
(Zaak T-510/16) (1)
((„Openbare dienst - Personeel van de EIB - Beoordeling - Bevordering - Beoordeling en bevordering 2012 - Besluit van het beroepscomité - Omvang van het toezicht - Personeelsvertegenwoordigers - Discriminatie”))
(2017/C 283/68)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Nathalie Dessi (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Senes en L. Payot, vervolgens L. Levi, advocaten)
Verwerende partij: Europese Investeringsbank (EIB) (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Gómez de la Cruz en E. Raimond, vervolgens E. Raimond en G. Faedo en, tenslotte, G. Faedo en K. Carr, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van het besluit van het beroepscomité van de EIB van 23 oktober 2013 tot afwijzing van verzoeksters verzoek om herziening van haar beoordelingsrapport over 2012, voor zover zij in dat rapport aan de president van de EIB niet werd voorgedragen voor bevordering van de functiegroep F naar de functiegroep E
Dictum
|
1) |
Het besluit van het beroepscomité van de Europese Investeringsbank (EIB) van 23 oktober 2013 tot afwijzing van het verzoek van Nathalie Dessi om herziening van haar beoordelingsrapport over 2012, voor zover zij in dat rapport aan de president van de EIB niet werd voorgedragen voor bevordering van de functiegroep F naar de functiegroep E, wordt nietig verklaard. |
|
2) |
De EIB wordt verwezen in de kosten. |
(1) PB C 85 van 22.3.2014 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie onder nummer F-8/14, en op 1 september 2016 overgedragen aan het Gerecht van de Europese Unie).
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/45 |
Arrest van het Gerecht van 13 juli 2017 — OZ/EIB
(Zaak T-607/16) (1)
((„Openbare dienst - Personeel van de EIB - Seksuele intimidatie - Onderzoeksprocedure - Rapport van het onderzoekscomité - Besluit van de president van de EIB om geen gevolg te geven aan de klacht - Geen onrechtmatig gedrag van de EIB - Aansprakelijkheid”))
(2017/C 283/69)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: OZ (vertegenwoordiger: B. Maréchal, advocaat)
Verwerende partij: Europese Investeringsbank (EIB) (vertegenwoordigers: T. Gilliams, E. Raimond en G. Faedo, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, strekkende tot ten eerste nietigverklaring van het rapport van het onderzoekscomité van de EIB van 14 september 2015 en van het besluit van de president van de EIB van 16 oktober 2015 om geen gevolg te geven aan de door verzoekster ingediende klacht wegens seksuele intimidatie, en ten tweede vergoeding van de schade die zij door dat rapport en dat besluit zou hebben geleden
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
OZ wordt verwezen in de kosten. |
(1) PB C 335 van 12.9.2016 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie onder nummer F-37/16, en op 1 september 2016 overgedragen aan het Gerecht van de Europese Unie).
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/46 |
Arrest van het Gerecht van 13 juli 2017 — LG Electronics/EUIPO (QD)
(Zaak T-650/16) (1)
([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniewoordmerk QD - Absolute weigeringsgronden - Beschrijvend karakter - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 207/2009”])
(2017/C 283/70)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: LG Electronics, Inc. (Seoel, Zuid-Korea) (vertegenwoordiger: R. Schiffer, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: M. Rajh, gemachtigde)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 24 mei 2016 (zaak R 2046/2015-1) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken QD als Uniemerk
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
LG Electronics, Inc. wordt verwezen in de kosten. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/46 |
Arrest van het Gerecht van 18 juli 2017 — Commissie/RN
(Zaak T-695/16 P) (1)
((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Overlevende echtgenoot - Pensioenen - Overlevingspensioen - Artikel 20 van bijlage VIII bij het Statuut - Toekenningsvoorwaarden - Onjuiste rechtsopvatting”))
(2017/C 283/71)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A.-C. Simon, F. Simonetti en G. Gattinara, gemachtigden)
Andere partijen in de procedure: RN (vertegenwoordiger: F. Moyse, advocaat) en Europees Parlement (vertegenwoordigers: M. Ecker en E. Taneva, gemachtigden)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 20 juli 2016, RN/Commissie (F-104/15, EU:F:2016:163), en strekkende tot vernietiging van dat arrest
Dictum
|
1) |
Het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 20 juli 2016, RN/Commissie (F-104/15), wordt vernietigd. |
|
2) |
De zaak wordt terugverwezen naar een andere kamer van het Gerecht dan die welke zich over deze hogere voorziening heeft uitgesproken. |
|
3) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/47 |
Arrest van het Gerecht van 19 juli 2017 — Parlement/Meyrl
(Zaak T-699/16 P) (1)
((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Tijdelijk functionarissen - Nietigverklaring van het bestreden besluit in eerste aanleg - Ontslag - Recht om te worden gehoord - Beginsel van behoorlijk bestuur - Zorgplicht - Kennelijke beoordelingsfout - Misbruik van bevoegdheid”))
(2017/C 283/72)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirant: Europees Parlement (vertegenwoordigers: V. Montebello-Demogeot en M. Dean, gemachtigden)
Andere partij in de procedure: Sonja Meyrl (Brussel, België) (vertegenwoordiger: M. Casado García-Hirschfeld, advocaat)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 19 juli 2016, Meyrl/Parlement (F-147/15, EU:F:2016:157), en strekkende tot vernietiging van dat arrest
Dictum
|
1) |
Het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 19 juli 2016, Meyrl/Parlement (F-147/15), wordt vernietigd. |
|
2) |
Het beroep dat Sonja Meyrl bij het Gerecht voor ambtenarenzaken in zaak F-147/15 heeft ingesteld wordt verworpen. |
|
3) |
Elke partij zal de eigen kosten van de procedure in hogere voorziening dragen. |
|
4) |
Sonja Meyrl wordt verwezen in de kosten van de procedure in eerste aanleg, daaronder begrepen die van het Europees Parlement. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/47 |
Beschikking van het Gerecht van 10 juli 2017 — NTS Energie- und Transportsysteme/EUIPO — Schütz (X-Windwerk)
(Zaak T-649/14) (1)
((„Uniemerk - Aanduiding van een nieuwe vertegenwoordiger - Stilzitten van de verzoekende partij - Afdoening zonder beslissing”))
(2017/C 283/73)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: NTS Energie- und Transportsysteme GmbH (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordigers: S. Mach en W. Plewinski, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: M. Fischer, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Schütz GmbH & Co. KGaA (Selters, Duitsland) (vertegenwoordigers: D. Oerter en E. Tuchscherer, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 23 mei 2014 (zaak R 978/2013-1) inzake een oppositieprocedure tussen Schütz en NTS Energie- und Transportsysteme
Dictum
|
1) |
Op het onderhavige beroep behoeft niet meer te worden beslist. |
|
2) |
NTS Energie- und Transportsysteme GmbH wordt verwezen in haar eigen kosten alsmede in de kosten van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) en die van Schütz GmbH & Co. KGaA. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/48 |
Beschikking van het Gerecht van 30 maart 2017 — Herm. Sprenger/EUIPO — web2get (Vorm van een gewrichtsstijgbeugel)
(Zaak T-396/15) (1)
([„Uniemerk - Vordering tot nietigverklaring - Intrekking van de vordering tot nietigverklaring - Afdoening zonder beslissing”))
(2017/C 283/74)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Herm. Sprenger GmbH & Co. KG (Iserlohn, Duitsland) (vertegenwoordiger: V. Schiller, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Söder en A. Schifko, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: web2get GmbH & Co. KG (Dülmen, Duitsland)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 22 april 2015 (zaak R 520/2014-1) inzake een oppositieprocedure tussen web2get GmbH & Co. KG en Herm. Sprenger GmbH & Co. KG
Dictum
|
1) |
Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist. |
|
2) |
Herm. Sprenger GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/49 |
Beschikking van het Gerecht van 5 juli 2017 — EEB/Commissie
(Zaak T-448/15) (1)
([„Beroep tot nietigverklaring en schadevergoeding - Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Documenten inzake de intrekking van voorstel COM(2014) 397 final voor een richtlijn van het Parlement en de Raad - Gedeeltelijke weigering van toegang - Gedeeltelijke afdoening zonder beslissing - Gedeeltelijke kennelijke niet-ontvankelijkheid”])
(2017/C 283/75)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: European Environmental Bureau (EEB) (Brussel, België) (vertegenwoordiger: B. Kloostra, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Pignataro-Nolin, E. Sanfrutos Cano en A. Buchet, gemachtigden)
Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: A. Tamás en I. McDowell, gemachtigden) en Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: B. Driessen, E. Rebasti en M. Moore, gemachtigden)
Voorwerp
Een op artikel 263 VWEU gebaseerd verzoek dat primair strekt tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 1 juni 2015 en subsidiair tot nietigverklaring van een stilzwijgend afwijzingsbesluit, alsook een op artikel 268 VWEU gebaseerd verzoek tot vergoeding van de schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van die handeling
Dictum
|
1) |
Op het verzoek tot nietigverklaring behoeft geen uitspraak meer te worden gedaan. |
|
2) |
Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard voor het overige. |
|
3) |
De Europese Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van het European Environmental Bureau (EEB). |
|
4) |
Het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie zullen hun eigen kosten dragen. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/49 |
Beschikking van het Gerecht van 5 juli 2017 — EEB/Commissie
(Zaak T-38/16) (1)
([„Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Documenten inzake de intrekking van voorstel COM(2014) 397 final voor een richtlijn van het Parlement en de Raad - Gedeeltelijke weigering van toegang - Afdoening zonder beslissing”])
(2017/C 283/76)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: European Environmental Bureau (EEB) (Brussel, België) (vertegenwoordiger: B. Kloostra, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Buchet, F. Clotuche-Duvieusart en E. Sanfrutos Cano, gemachtigden)
Voorwerp
Op artikel 263 VWEU gebaseerd verzoek tot nietigverklaring van het besluit Ares(2015) 5212500 van de Commissie van 19 november 2015
Dictum
|
1) |
Op het onderhavige beroep behoeft geen uitspraak meer te worden gedaan. |
|
2) |
De Europese Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van het European Environmental Bureau (EEB). |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/50 |
Beschikking van het Gerecht van 3 juli 2017 — De Nicola/EIB
(Zaak T-666/16 P) (1)
((„Hogere voorziening - Personeel van de EIB - Beoordeling - Loopbaanontwikkelingsrapport - Beoordelingsrapport 2013 - Verzoek om nietigverklaring van het besluit van het beroepscomité en van het besluit om verzoeker niet te bevorderen - Psychisch geweld - Verzoek om schadevergoeding”))
(2017/C 283/77)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Rekwirant: Carlo De Nicola (Strassen, Luxemburg) (vertegenwoordiger: G. Ferabecoli, advocaat)
Andere partij in de procedure: Europese Investeringsbank (EIB) (vertegenwoordigers: T. Gilliams en G. Faedo, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 21 juli 2016, De Nicola/EIB (F-100/15, EU:F:2016:167), en strekkende tot vernietiging van dat arrest
Dictum
|
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
|
2) |
Carlo De Nicola zal zijn eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten die de Europese Investeringsbank (EIB) in het kader van deze procedure heeft gemaakt. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/50 |
Beschikking van het Gerecht van 3 juli 2017 — De Nicola/EIB
(Zaak T-669/16 P) (1)
((„Hogere voorziening - Personeel van de EIB - Ziektekostenverzekering - Weigering om ziektekosten te vergoeden - Lasertherapie - Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding”))
(2017/C 283/78)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Rekwirant: Carlo De Nicola (Strassen, Luxemburg) (vertegenwoordiger: G. Ferabecoli, advocaat)
Andere partij in de procedure: Europese Investeringsbank (EIB) (vertegenwoordigers: T. Gilliams en G. Faedo, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 21 juli 2016, De Nicola/EIB (F-82/15, EU:F:2016:166), en strekkende tot vernietiging van dat arrest
Dictum
|
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
|
2) |
Carlo De Nicola zal zijn eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten die de Europese Investeringsbank (EIB) in het kader van deze procedure heeft gemaakt. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/51 |
Beschikking van het Gerecht van 10 juli 2017 — No Limits/EUIPO — Morellato (NO LIMITS)
(Zaak T-43/17) (1)
((„Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniewoordmerk NO LIMITS - Intrekking van de bestreden beslissing - Geding zonder voorwerp geraakt - Afdoening zonder beslissing”))
(2017/C 283/79)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: No Limits International Investments SA (Bissone, Zwitserland) (vertegenwoordiger: F. Canu, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: S. Scardocchia en A. Folliard-Monguiral, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Morellato SpA (Fratte di Santa Giustina in Colle, Italië)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 21 november 2016 (zaak R 2007/2015-5) inzake een nietigheidsprocedure tussen Morellato en No Limits Investments
Dictum
|
1) |
Op het beroep behoeft niet te worden beslist. |
|
2) |
Het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) zal zijn eigen kosten dragen alsmede die van No Limits International Investments SA. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/51 |
Beschikking van de president van het Gerecht van 4 juli 2017 — Institute for Direct Democracy in Europe/Parlement
(Zaak T-118/17 R)
((„Kort geding - Institutioneel recht - Europees Parlement - Beslissing tot toekenning van een subsidie aan een politieke stichting - Opschorting van de voorfinanciering - Verplichting tot het stellen van een bankgarantie - Verzoek om voorlopige maatregelen - Geen spoedeisendheid”))
(2017/C 283/80)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Institute for Direct Democracy in Europe (Brussel, België) (vertegenwoordigers: E. Plasschaert en É. Montens, advocaten)
Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: C. Burgos en S. Alves, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU om toekenning van voorlopige maatregelen tot, ten eerste, opschorting van de uitvoering van besluit FINS-2017-28 van het Parlement van 15 december 2016 inzake de aan verzoekster toegekende financiering voor zover hierbij de betaling van de voorfinanciering wordt opgeschort, ten tweede, vrijstelling van de verplichting tot het stellen van een bankgarantie als voorwaarde voor de voorfinanciering en, ten derde, het gelasten van het Parlement om verzoekster het bedrag van de voorfinanciering te betalen.
Dictum
|
1) |
Het verzoek in kort geding wordt afgewezen. |
|
2) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/52 |
Beschikking van de president van het Gerecht van 13 juli 2017 — BASF Grenzach/ECHA
(Zaak T-125/17 R)
((„Kort geding - REACH - Stof triclosan - Beoordelingsprocedure - Beslissing van de kamer van beroep van ECHA - Verplichting om bepaalde inlichtingen te verstrekken waarvoor dierproeven noodzakelijk zijn - Verzoek om voorlopige maatregelen - Geen spoedeisendheid”))
(2017/C 283/81)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: BASF Grenzach GmbH (Grenzach-Wyhlen, Duitsland) (vertegenwoordigers: K. Nordlander en M. Abenhaïm, advocaten)
Verwerende partij: Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) (vertegenwoordigers: W. Broere, T. Röcke en M. Heikkilä, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om voorlopige maatregelen krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU strekkende tot opschorting van de tenuitvoerlegging van beslissing A-018-2014 van de kamer van beroep van ECHA van 19 december 2016 inzake de beoordeling van de stof triclosan en tot verlenging van de termijn voor mededeling van de testresultaten voor de duur van de opschorting.
Dictum
|
1) |
Het verzoek in kort geding wordt afgewezen. |
|
2) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/52 |
Beroep ingesteld op 22 mei 2017 — Niemelä e.a./ECB
(Zaak T-321/17)
(2017/C 283/82)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: Heikki Niemelä (Ohain, België), Mika Lehto (Espoo, Finland), Nemea plc (St. Julians, Malta), Nevestor SA (Ohain) en Nemea Bank plc (St. Julians) (vertegenwoordiger: A. Meriläinen, advocaat)
Verwerende partij: Europese Centrale Bank
Conclusies
|
— |
besluit ECB/SSM/2017-213800JENPXTUY75VS0/1 WHD-2017-0003 van de Europese Centrale Bank van 23 maart 2017, waarbij de vergunning van Nemea Bank plc (hierna: „onder toezicht staande entiteit”) als kredietinstelling wordt ingetrokken, nietig verklaren; |
|
— |
subsidiair, het besluit van de ECB aldus herzien dat de toepassing ervan wordt opgeschort, gelet op de onherstelbare schade die de onmiddellijke en permanente toepassing van het besluit waarschijnlijk zal hebben op de stakeholders van de onder toezicht staande entiteit, voornamelijk op haar depositohouders, werknemers en aandeelhouders, terwijl de directe/indirecte aandeelhouders van de onder toezicht staande entiteit wordt toegestaan dan wel opgelegd om binnen een te bepalen redelijke termijn afstand te doen van hun belang in de bank; |
|
— |
verweerster gelasten verzoekers 10 miljoen EUR te betalen (plus wettelijke rente, te rekenen vanaf 23 maart 2017) ter vergoeding van de schade die zij als gevolg van het besluit hebben geleden; |
|
— |
verweerster verwijzen in alle kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Tot staving van hun beroep voeren verzoekers vijf middelen aan.
|
1. |
De feiten van de zaak zijn in de motivering niet correct weergegeven en/of die motivering volstaat niet.
|
|
2. |
De ECB heeft een kennelijke beoordelingsfout gemaakt.
|
|
3. |
Het bestreden besluit berust op een onjuiste rechtsopvatting.
|
|
4. |
De ECB heeft misbruik gemaakt van haar bevoegdheid.
|
|
5. |
Het besluit van de ECB is niet conform het Unierecht, daar het in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
|
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/54 |
Beroep ingesteld op 30 maart 2017 — Grendene/EUIPO — Hipanema (HIPANEMA)
(Zaak T-435/17)
(2017/C 283/83)
Taal van het verzoekschrift: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Grendene, SA (Sobral, Brazilië) (vertegenwoordiger: J. L. de Castro Hermida, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Hipanema (Parijs, Frankrijk)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken merk: internationale inschrijving waarin de Europese Unie wordt aangewezen, van het beeldmerk met het woordelement „HIPANEMA” — internationale inschrijving waarin de Europese Unie wordt aangewezen nr. 1 154 586
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 20 januari 2017 in zaak R 629/2016-2
Conclusies
|
— |
de bestreden beslissing vernietigen en vervangen door een beslissing waarbij wordt vastgesteld dat de waren waarop het betwiste merk betrekking heeft en de waren waarop de oudere oppositiemerken betrekking hebben in dier voege op elkaar lijken dat de soortgelijkheid van deze waren in de zin van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 moet worden erkend; |
|
— |
na die soortgelijkheid te hebben vastgesteld, de conflicterende tekens op verbaal vlak vergelijken, hetgeen noch in de fase van de oppositie noch in de fase van het administratieve beroep heeft plaatsgevonden, verklaren dat deze op fonetisch en op begripsmatig vlak gelijk zijn en op grafisch vlak overeenstemmen, vaststellen dat de conflicterende merken niet vreedzaam kunnen co-existeren, en bijgevolg het verzoek om bescherming in de Europese Unie van het internationale merk nr. 1 154 586 „HIPANEMA” voor klasse 14 afwijzen. Indien het Gerecht zich daartoe evenwel niet bevoegd acht, de zaak terugverwijzen naar de kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, waarbij dit laatste wordt gelast vast te stellen dat de conflicterende merken overeenstemmen. |
Aangevoerd middel
|
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b) van verordening nr. 207/2009. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/54 |
Beroep ingesteld op 12 juli 2017 — CompuGroup Medical/EUIPO — Medion (life coins
(Zaak T-444/17)
(2017/C 283/84)
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: CompuGroup Medical AG (Koblenz, Duitsland) (vertegenwoordiger: B. Dix, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Medion AG (Essen, Duitsland)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager: verzoekende partij
Betrokken merk: Uniewoordmerk „life coins” — inschrijvingsaanvraag nr. 12 541 538
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 25 april 2017 in zaak R 1569/2016-1
Conclusies
|
— |
vernietiging van de bestreden beslissing. |
Aangevoerd middel
|
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009. |
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/55 |
Beschikking van het Gerecht van 10 juli 2017 — Meta Group/Commissie
(Zaak T-471/12) (1)
(2017/C 283/85)
Procestaal: Italiaans
De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/55 |
Beschikking van het Gerecht van 10 juli 2017 — Meta Group/Commissie
(Gevoegde zaken T-34/13 en T-35/13) (1)
(2017/C 283/86)
Procestaal: Italiaans
De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/55 |
Beschikking van het Gerecht van 10 juli 2017 — Meta Group/Commissie
(Zaak T-696/13) (1)
(2017/C 283/87)
Procestaal: Italiaans
De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
28.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 283/56 |
Beschikking van het Gerecht van 12 juli 2017 — The Regents of the University of California/CPVO/Nador Cott Protection en CVVP (Tang Gold)
(Zaak T-405/16) (1)
(2017/C 283/88)
Procestaal: Spaans
De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.