ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 144

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

60e jaargang
8 mei 2017


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2017/C 144/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2017/C 144/02

Zaak C-141/15: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 9 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal administratif de Rennes — Frankrijk) — Doux SA, in surseance van betaling/Établissement national des produits de l’agriculture et de la mer (FranceAgriMer) [Prejudiciële verwijzing — Verordening (EG) nr. 543/2008 — Artikel 15, lid 1 — Artikel 16 — Bevroren of diepgevroren kippen — Maximaal watergehalte — Vraag of dit maximum achterhaald is — Praktische regelingen voor het verrichten van de controles — Tegenanalyses — Verordening (EG) nr. 612/2009 — Artikel 28 — Uitvoerrestituties voor landbouwproducten — Voorwaarden voor toekenning — Gezonde handelskwaliteit — Producten die in normale omstandigheden in de handel kunnen worden gebracht]

2

2017/C 144/03

Zaak C-173/15: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 9 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf — Duitsland) — GE Healthcare GmbH/Hauptzollamt Düsseldorf [„Prejudiciële verwijzing — Douane-unie — Communautair douanewetboek — Artikel 32, lid 1, onder c) — Vaststelling van de douanewaarde — Royalty’s of licentierechten betreffende goederen waarvan de waarde moet worden bepaald — Begrip — Verordening (EEG) nr. 2454/93 — Artikel 160 — Voorwaarde voor de verkoop van de goederen waarvan de waarde moet worden bepaald — Betaling van royalty’s of merklicentierechten aan een onderneming die verbonden is met zowel de verkoper als de koper van de goederen — Artikel 158, lid 3 — Aanpassings- en toebedelingsmaatregelen]

3

2017/C 144/04

Zaak C-321/15: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 8 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour constitutionnelle — Luxemburg) — ArcelorMittal Rodange et Schifflange SA/État du Grand-Duché de Luxembourg (Prejudiciële verwijzing — Milieu — Regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten in de Europese Unie — Richtlijn 2003/87/EG — Artikel 3, onder a) — Artikelen 11 en 12 — Stopzetting van de activiteiten van een installatie — Inlevering van de niet-gebruikte rechten — Periode 2008-2012 — Geen schadeloosstelling — Opzet van de regeling voor de handel in emissierechten)

4

2017/C 144/05

Zaak C-342/15: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 9 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof — Oostenrijk) — Leopoldine Gertraud Piringer (Prejudiciële verwijzing — Vrij verrichten van diensten door advocaten — Mogelijkheid voor de lidstaten om het opmaken van authentieke akten waarbij onroerende zakelijke rechten worden gevestigd of overgedragen, voor te behouden aan bepaalde categorieën van advocaten — Wettelijke regeling van een lidstaat die vereist dat de echtheid van de handtekening op een verzoek tot kadastrale inschrijving door een notaris wordt bevestigd)

5

2017/C 144/06

Zaak C-390/15: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 7 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Trybunał Konstytucyjny w Warszawie — Polen) — procedure ingeleid door Rzecznik Praw Obywatelskich (RPO) [Prejudiciële verwijzing — Fiscale bepalingen — Belasting over de toegevoegde waarde (btw) — Richtlijn 2006/112/EG — Punt 6 van bijlage III — Geldigheid — Procedure — Wijziging van een voorstel voor een richtlijn van de Raad na advies van het Parlement — Geen nieuwe raadpleging van het Parlement — Artikel 98, lid 2 — Geldigheid — Geen verlaagd btw-tarief voor de levering van digitale boeken langs elektronische weg — Beginsel van gelijke behandeling — Vergelijkbaarheid van twee situaties — Levering van digitale boeken langs elektronische weg en op alle fysieke dragers]

5

2017/C 144/07

Zaak C-398/15: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 9 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione — Italië) — Camera di Commercio, Industria, Artigianato e Agricoltura di Lecce/Salvatore Manni [Prejudiciële verwijzing — Persoonsgegevens — Bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van deze gegevens — Richtlijn 95/46/EG — Artikel 6, lid 1, onder e) — Gegevens die in het vennootschapsregister openbaar moeten worden gemaakt — Eerste richtlijn (68/151/EEG) — Artikel 3 — Ontbinding van de betrokken vennootschap — Beperking van de toegang van derden tot deze gegevens]

6

2017/C 144/08

Zaak C-406/15: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 9 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad — Bulgarije) — Petya Milkova/Izpalnitelen direktor na Agentsiata za privatizatsia i sledprivatizatsionen kontrol (Prejudiciële verwijzing — Sociale politiek — Gelijke behandeling in arbeid en beroep — Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap — Artikelen 5 en 27 — Richtlijn 2000/78/EG — Artikel 7 — Verhoogde bescherming bij ontslag van gehandicapte werknemers — Ontbreken van een dergelijke bescherming voor gehandicapte ambtenaren — Algemeen beginsel van gelijke behandeling)

7

2017/C 144/09

Zaak C-448/15: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 8 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het hof van beroep Brussel — België) — Belgische Staat/Wereldhave Belgium Comm. VA, Wereldhave International NV, Wereldhave NV [Prejudiciële verwijzing — Moedermaatschappijen en dochterondernemingen die in verschillende lidstaten zijn gevestigd — Toepasselijke gemeenschappelijke fiscale regeling — Vennootschapsbelasting — Richtlijn 90/435/EEG — Werkingssfeer — Artikel 2, onder c) — Vennootschap die onderworpen is aan de belasting, zonder keuzemogelijkheid en zonder ervan te zijn vrijgesteld — Belasting tegen nultarief]

8

2017/C 144/10

Zaak C-484/15: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 9 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Općinski sud u Novom Zagrebu — Kroatië) — Ibrica Zulfikarpašić/Slaven Gajer [Prejudiciële verwijzing — Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Verordening (EG) nr. 805/2004 — Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen — Voorwaarden voor waarmerking als Europese executoriale titel — Begrip gerecht — Notaris die op grond van een bewijskrachtig document een dwangbevel heeft uitgevaardigd — Authentieke akte]

8

2017/C 144/11

Zaak C-551/15: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 9 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Općinski sud u Puli-Pola — Kroatië) — Pula Parking d.o.o./Sven Klaus Tederahn [Prejudiciële verwijzing — Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Verordening (EU) nr. 1215/2012 — Temporele en materiële werkingssfeer — Burgerlijke en handelszaken — Procedure van gedwongen tenuitvoerlegging ter invordering van een niet-voldane schuld die zijn oorsprong vindt in het parkeren op een openbaar terrein — Daaronder begrepen — Begrip gerecht — Notaris die op grond van een bewijskrachtig document een dwangbevel heeft afgegeven]

9

2017/C 144/12

Zaak C-573/15: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 9 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de cour d’appel de Liège — België) — Belgische Staat/Oxycure Belgium NV (Prejudiciële verwijzing — Belasting over de toegevoegde waarde — Richtlijn 2006/112/EG — Artikel 98, lid 2 — Bijlage III, punten 3 en 4 — Beginsel van fiscale neutraliteit — Medische zuurstofbehandeling — Verlaagd btw-tarief — Zuurstofflessen — Normaal btw-tarief — Zuurstofconcentratoren)

10

2017/C 144/13

Zaak C-615/15 P: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 9 maart 2017 — Samsung SDI Co. Ltd, Samsung SDI (Malaysia) Bhd/Europese Commissie (Hogere voorziening — Mededingingsregelingen — Wereldmarkt van tv- en computerbeeldbuizen — Overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen met betrekking tot prijzen, verdeling van de markten en de klanten, en beperking van de productie — Geldboeten — Richtsnoeren voor de berekening van de geldboeten (2006) — Punt 13 — Vaststelling van de waarde van de verkopen die verband houden met de inbreuk)

10

2017/C 144/14

Zaak C-660/15 P: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 8 maart 2017 — Viasat Broadcasting UK Ltd/Europese Commissie, Koninkrijk Denemarken, TV2/Danmark A/S (Hogere voorziening — Staatssteun — Artikel 107, lid 1, VWEU — Artikel 106, lid 2, VWEU — Maatregel van de Deense autoriteiten ten behoeve van de Deense publieke omroep TV2/Danmark — Compensatie van de kosten die inherent verbonden zijn aan de uitvoering van de openbaredienstverplichtingen — Besluit waarbij de steun verenigbaar wordt verklaard met de interne markt)

11

2017/C 144/15

Zaak C-14/16: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 8 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État — Frankrijk) — Euro Park Service, rechtsopvolgster van de SCI Cairnbulg Nanteuil/Ministre des Finances et des Comptes publics [Prejudiciële verwijzing — Directe belastingen — Vennootschappen uit verschillende lidstaten — Gemeenschappelijke fiscale regeling — Fusie door overneming — Voorafgaande goedkeuring door de belastingdienst — Richtlijn 90/434/EEG — Artikel 11, lid 1, onder a) — Belastingfraude of belastingontwijking — Vrijheid van vestiging]

11

2017/C 144/16

Zaak C-100/16 P: Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 9 maart 2017 — Ellinikos Chrysos AE Metalleion kai Viomichanias Chrysou/Helleense Republiek, Europese Commissie (Hogere voorziening — Staatssteun — Overdracht van mijnen beneden de werkelijke marktwaarde — Vrijstelling van belastingen over de overdrachtstransactie — Bepaling van de waarde van het toegekende voordeel)

12

2017/C 144/17

Zaak C-105/16 P: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 9 maart 2017 — Republiek Polen/Europese Commissie [Hogere voorziening — EOGFL en Elfpo — Uitgaven die van financiering door de Europese Unie zijn uitgesloten — Plattelandsontwikkeling — Verordening (EG) nr. 1257/1999 — Artikel 33 ter — Steun voor semi-zelfvoorzieningsbedrijven die een herstructurering ondergaan — Verplichting om minstens 50 % van de steun te besteden aan herstructureringsverrichtingen]

13

2017/C 144/18

Zaak C-638/16 PPU: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 7 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen — België) — X, X/Belgische Staat [Prejudiciële verwijzing — Verordening (EG) nr. 810/2009 — Artikel 25, lid 1, onder a) — Visum met territoriaal beperkte geldigheid — Afgifte van een visum op humanitaire gronden of ter nakoming van internationale verplichtingen — Begrip internationale verplichtingen — Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden — Verdrag van Genève — Afgifte van een visum bij een vaststaand risico op schending van de artikelen 4 en/of 18 van het Handvest van de grondrechten — Geen verplichting]

13

2017/C 144/19

Zaak C-576/16 P: Hogere voorziening ingesteld op 14 november 2016 door TVR Italia Srl tegen de beschikking van het Gerecht (Vierde kamer) van 9 september 2016 in zaak T-277/16, TVR Italia/EUIPO — TVR Automotive (TVR ITALIA)

14

2017/C 144/20

Zaak C-674/16 P: Hogere voorziening ingesteld op 29 december 2016 door Guccio Gucci SpA tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 11 oktober 2016 in zaak T-753/15, Guccio Gucci SpA/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

14

2017/C 144/21

Zaak C-675/16 P: Hogere voorziening ingesteld op 29 december 2016 door Guccio Gucci SpA tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 11 oktober 2016 in zaak T-461/15, Guccio Gucci SpA/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

16

2017/C 144/22

Zaak C-678/16 P: Hogere voorziening ingesteld op 29 december 2016 door Monster Energy Company tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 20 oktober 2016 in zaak T-407/15, Monster Energy Company/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

17

2017/C 144/23

Zaak C-685/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Münster (Duitsland) op 27 december 2016 — EV/Finanzamt Lippstadt

18

2017/C 144/24

Zaak C-18/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk) op 16 januari 2017 — Danieli & C. Officine Meccaniche SpA e.a./Arbeitsmarktservice Leoben

18

2017/C 144/25

Zaak C-46/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesarbeitsgericht Bremen (Duitsland) op 30 januari 2017 — Hubertus John/Freie Hansestadt Bremen

19

2017/C 144/26

Zaak C-51/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Ítélőtábla (Hongarije) op 1 februari 2017 — Teréz Ilyés en Emil Kiss/OTP Bank Nyrt. en OTP Faktoring Követeléskezelő Zrt.

20

2017/C 144/27

Zaak C-52/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Oostenrijk) op 1 februari 2017 — VTB Bank (Austria) AG

21

2017/C 144/28

Zaak C-53/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Törvényszék (Hongarije) op 2 februari 2017 — Bericap Záródástechnikai Cikkeket Gyártó Bt./Nemzetgazdasági Minisztérium

22

2017/C 144/29

Zaak C-58/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin (Duitsland) op 3 februari 2017 — INEOS Köln GmbH/Bundesrepublik Deutschland

23

2017/C 144/30

Zaak C-61/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesarbeitsgericht Berlin-Brandenburg (Duitsland) op 6 februari 2017 — Miriam Bichat/APSB — Aviation Passage Service Berlin GmbH & Co. KG

23

2017/C 144/31

Zaak C-62/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesarbeitsgericht Berlin-Brandenburg (Duitsland) op 6 februari 2017 — Daniela Chlubna/APSB — Aviation Passage Service Berlin GmbH & Co. KG

24

2017/C 144/32

Zaak C-63/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de tribunal d’instance de Limoges (Frankrijk) op 6 februari 2017 — Banque Solfea SA/Jean-François Veitl

25

2017/C 144/33

Zaak C-65/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 6 februari 2017 — Oftalma Hospital Srl/C.I.O.V. — Commissione Istituti Ospitalieri Valdesi, Regione Piemonte

25

2017/C 144/34

Zaak C-68/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Bundesarbeitsgericht (Duitsland) op 9 februari 2017 — IR/JQ

26

2017/C 144/35

Zaak C-69/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel București (Roemenië) op 8 februari 2017 — Gamesa Wind România SRL/Agenția Națională de Administrare Fiscală — Direcția Generală de Soluționare a Contestațiilor, Agenția Națională de Administrare Fiscală — Direcţia Generală de Administrare a Marilor Contribuabili

27

2017/C 144/36

Zaak C-72/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesarbeitsgericht Berlin-Brandenburg (Duitsland) op 9 februari 2017 — Isabelle Walkner/APSB — Aviation Passage Service Berlin GmbH & Co. KG

28

2017/C 144/37

Zaak C-77/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (België) op 13 februari 2017 — X/Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen

28

2017/C 144/38

Zaak C-78/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (België) op 13 februari 2017 — X/Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen

29

2017/C 144/39

Zaak C-80/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal de Justiça (Portugal) op 14 februari 2017 — Fundo de Garantia Automóvel/Alina Antónia Destapado Pão Mole Juliana, Cristiana Micaela Caetano Juliana

30

2017/C 144/40

Zaak C-90/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa — CAAD) (Portugal) op 21 februari 2017 — Turbogás Produtora Energética SA/Autoridade Tributária e Aduaneira

31

2017/C 144/41

Zaak C-105/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Administrativen Sad — Varna (Bulgarije) op 28 februari 2017 — Komisia za zashtita na potrebitelite/Evelina Kamenova

32

2017/C 144/42

Zaak C-111/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Monomeles Protodikeio Athinon (Griekenland) op 7 maart 2017 — O. L./P. Q.

32

2017/C 144/43

Zaak C-130/17: Beroep ingesteld op 10 maart 2017 — Europese Commissie/Republiek Bulgarije

33

 

Gerecht

2017/C 144/44

Zaak T-117/15: Arrest van het Gerecht van 24 maart 2017 — Estland/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Landbouw — Gemeenschappelijke ordening van de markten — Wegens de toetreding van nieuwe lidstaten vast te stellen maatregelen — Bedrag dat moet worden geheven voor de hoeveelheden niet-weggewerkte overtollige suiker — Verzoek tot wijziging van een eindbeschikking van de Commissie — Afwijzing van het verzoek — Niet voor beroep vatbare handeling — Bevestigende handeling — Ontbreken van nieuwe en wezenlijke elementen — Niet-ontvankelijkheid)

34

2017/C 144/45

Zaak T-132/15: Arrest van het Gerecht van 14 maart 2017 — IR/EUIPO — Pirelli Tyre (popchrono) [Uniemerk — Procedure tot vervallenverklaring — Uniewoordmerk popchrono — Geen normaal gebruik van het merk — Artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009]

34

2017/C 144/46

Zaak T-231/15: Arrest van het Gerecht van 22 maart 2017 — Haswani/Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen tegen Syrië — Bevriezing van tegoeden — Aanpassing van het verzoekschrift — Motiveringsplicht — Rechten van verdediging — Onjuiste beoordeling — Evenredigheid — Niet-contractuele aansprakelijkheid)

35

2017/C 144/47

Zaak T-239/15: Arrest van het Gerecht van 23 maart 2017 — Cryo-Save/EUIPO — MedSkin Solutions Dr. Suwelack (Cryo-Save) [Uniemerk — Procedure tot vervallenverklaring — Uniewoordmerk Cryo-Save — Artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Normaal gebruik van het merk — Bewijslast — Vervallenverklaring]

36

2017/C 144/48

Zaak T-336/15: Arrest van het Gerecht van 22 maart 2017 — Windrush Aka/EUIPO — Dammers (The Specials) [Uniemerk — Procedure tot vervallenverklaring — Uniewoordmerk The Specials — Normaal gebruik — Artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Toestemming van de merkhouder — Artikel 15, lid 2, van verordening nr. 207/2009]

37

2017/C 144/49

Zaak T-473/15: Arrest van het Gerecht van 16 maart 2017 — Capella/EUIPO — Abus (APUS) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniewoordmerk APUS — Ouder nationaal woordmerk ABUS — Relatieve weigeringsgrond — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Verwarringsgevaar — Herhaalde beperkingen van de inschrijvingsaanvraag voor de kamer van beroep — Artikel 43, lid 1, van verordening nr. 207/2009 — Bevoegdheid van de kamer van beroep — Artikel 64, lid 1, van verordening nr. 207/2009 — Recht om te worden gehoord — Artikel 75, tweede volzin, van verordening nr. 207/2009 — Regel 13, lid 3, van verordening (EG) nr. 2868/95]

37

2017/C 144/50

Zaak T-495/15: Arrest van het Gerecht van 16 maart 2017 — Sociedad agraria de transformación no 9982 Montecitrus/EUIPO — Spanish Oranges (MOUNTAIN CITRUS SPAIN) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniebeeldmerk MOUNTAIN CITRUS SPAIN — Ouder Uniebeeldmerk monteCitrus — Relatieve weigeringsgrond — Geen verwarringsgevaar — Dezelfde waren — Geen overeenstemmende tekens — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009]

38

2017/C 144/51

Zaak T-174/16: Arrest van het Gerecht van 14 maart 2017 — Wessel-Werk/EUIPO — Wolf PVG (Mondstukken voor stofzuigers) [Gemeenschapsmodel — Nietigheidsprocedure — Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een mondstuk voor stofzuigers afbeeldt — Ouder gemeenschapsmodel — Nietigheidsgrond — Eigen karakter — Geïnformeerde gebruiker — Artikel 6 en artikel 25, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 6/2002]

39

2017/C 144/52

Zaak T-175/16: Arrest van het Gerecht van 14 maart 2017 — Wessel-Werk/EUIPO — Wolf PVG (Mondstukken voor stofzuigers) [Gemeenschapsmodel — Nietigheidsprocedure — Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een mondstuk voor stofzuigers afbeeldt — Ouder gemeenschapsmodel — Nietigheidsgrond — Eigen karakter — Geïnformeerde gebruiker — Artikel 6 en artikel 25, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 6/2002]

39

2017/C 144/53

Zaak T-216/16: Arrest van het Gerecht van 23 maart 2017 — Vignerons de la Méditerranée/EUIPO — Bodegas Grupo Yllera (LE VAL FRANCE) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniebeeldmerk LE VAL FRANCE — Ouder Uniewoordmerk VIÑA DEL VAL — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009]

40

2017/C 144/54

Zaak T-425/16: Arrest van het Gerecht van 22 maart 2017 — Hoffmann/EUIPO (Genius) [Uniemerk — Aanvraag voor Uniewoordmerk Genius — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009]

40

2017/C 144/55

Zaak T-430/16: Arrest van het Gerecht van 22 maart 2017 — Intercontinental Exchange Holdings/EUIPO (BRENT INDEX) [Uniemerk — Aanvraag voor Uniewoordmerk BRENT INDEX — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009]

41

2017/C 144/56

Zaak T-455/16 P: Arrest van het Gerecht van 15 maart 2017 — Fernández González/Commissie (Hogere voorziening — Openbare dienst — Tijdelijk functionarissen — Aanwerving — Aanstelling van tijdelijk functionarissen in permanente ambten — Exceptie van onwettigheid — Onjuiste rechtsopvatting)

42

2017/C 144/57

Zaak T-323/13: Beschikking van het Gerecht van 9 maart 2017 — Pure Fishing/EUIPO — Łabowicz (NANOFIL) (Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniewoordmerk NANOFIL — Nietigheid van het oudere Uniebeeldmerk NANO — Afdoening zonder beslissing)

42

2017/C 144/58

Zaak T-747/14: Beschikking van het Gerecht van 8 maart 2017 — Merck/EUIPO — Société des produits Nestlé (HEALTHPRESSO) (Uniemerk — Oppositieprocedure — Afdoening zonder beslissing)

43

2017/C 144/59

Zaak T-21/16: Beschikking van het Gerecht van 14 maart 2017 — Karl Conzelmann/EUIPO (LIKE IT) (Uniemerk — Aanvraag tot inschrijving van het woordmerk LIKE IT — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009)

43

2017/C 144/60

Zaak T-22/16: Beschikking van het Gerecht van 9 maart 2017 — Comprojecto Projectos e Construções en Gomes de Azevedo/ECB (Beroep wegens nalaten, beroep tot nietigverklaring en beroep tot schadevergoeding — Economisch en monetair beleid — Toezicht op kredietinstellingen — Voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld — Corrigerende maatregelen — Geen verzoek tot handelen — Onvoldoende nauwkeurig verzoekschrift — Niet voor beroep vatbare handeling — Beroep deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk rechtens ongegrond)

44

2017/C 144/61

Zaak T-295/16: Beschikking van het Gerecht van 7 maart 2017 — SymbioPharm/EMA (Beroep tot nietigverklaring — Geneesmiddelen voor menselijk gebruik — Inleiding van de procedure tot voorlegging aan het EMA — Artikelen 31 tot en met 34 van richtlijn 2001/83/EG — Geneesmiddel Symbioflor 2 en geneesmiddelen met soortgelijke benamingen — Niet voor beroep vatbare handeling — Voorbereidende handeling — Niet-ontvankelijkheid)

45

2017/C 144/62

Zaak T-380/16: Beschikking van het Gerecht van 8 maart 2017 — Popescu/Roemenië (Kennelijke onbevoegdheid)

45

2017/C 144/63

Zaak T-556/16: Beschikking van het Gerecht van 3 maart 2017 — GX/Commissie (Openbare dienst — Aanwerving — Aankondiging van vergelijkend onderzoek — Algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/248/13 — Besluit om verzoekers naam niet op de reservelijst te plaatsen — Beroep kennelijk rechtens ongegrond)

46

2017/C 144/64

Zaak T-625/16 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 10 maart 2017 — Przedsiębiorstwo Energetyki Cieplnej/ECHA (Kort geding — Europees Agentschap voor chemische stoffen — REACH — Voor registratie van een stof verschuldigde vergoeding — Lagere vergoeding voor kleine, middelgrote en micro-ondernemingen — Besluit waarbij een vergoeding voor administratieve kosten en een aanvullende vergoeding worden opgelegd — Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging — Geen spoedeisendheid)

46

2017/C 144/65

Zaak T-855/16 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 10 maart 2017 — Fertisac/ECHA (Kort geding — REACH — Voor registratie van een stof verschuldigde vergoeding — Lagere vergoeding voor kleine, middelgrote en micro-ondernemingen — Besluit waarbij een vergoeding voor administratieve kosten en een aanvullende vergoeding wordt opgelegd — Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging — Geen spoedeisendheid)

47

2017/C 144/66

Zaak T-48/17 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 14 maart 2017 — ADDE/Parlement (Kort geding — Financiering van een politieke partij — Institutioneel recht — Bankgarantie — Geen spoedeisendheid)

47

2017/C 144/67

Zaak T-99/17: Beroep ingesteld op 16 februari 2017 — Eutelsat/GSA

48

2017/C 144/68

Zaak T-134/17: Beroep ingesteld op 2 maart 2017 — Hércules Club de Fútbol/Commissie

49

2017/C 144/69

Zaak T-135/17: Beroep ingesteld op 28 februari 2017 — Scor/Commissie

50

2017/C 144/70

Zaak T-137/17: Beroep ingesteld op 3 maart 2017 — Kakol/Commissie

51

2017/C 144/71

Zaak T-148/17: Beroep ingesteld op 7 maart 2017 — Troszczynski/Parlement

52

2017/C 144/72

Zaak T-152/17: Beroep ingesteld op 6 maart 2017 — Sumner/Commissie

53

2017/C 144/73

Zaak T-158/17: Beroep ingesteld op 13 maart 2017 — Post Telecom/EIB

54

2017/C 144/74

Zaak T-160/17: Beroep ingesteld op 10 maart 2017 — RY/Commissie

55

2017/C 144/75

Zaak T-164/17: Beroep ingesteld op 14 maart 2017 — Apple and Pear Australia en Star Fruits Diffusion/EUIPO — Pink Lady America (WILD PINK)

55

2017/C 144/76

Zaak T-167/17: Beroep ingesteld op 16 maart 2017 — RV/Commissie

56

2017/C 144/77

Zaak T-171/17: Beroep ingesteld op 17 maart 2017 — M & K/EUIPO — Genfoot (KIMIKA)

57

2017/C 144/78

Zaak T-176/17: Beroep ingesteld op 13 maart 2017 — Sequel Naturals/EUIPO — Fernandes (VeGa one)

58

2017/C 144/79

Zaak T-178/17: Beroep ingesteld op 21 maart 2017 — W&O medical esthetics/EUIPO — Fidia farmaceutici (HYALSTYLE)

58

2017/C 144/80

Zaak T-179/17: Beroep ingesteld op 17 maart 2017 — Laboratoire Nuxe/EUIPO — Camille en Tariot (NYOUX)

59

2017/C 144/81

Zaak T-335/12: Beschikking van het Gerecht van 16 maart 2017 — T & L Sugars en Sidul Açúcares/Commissie

60

2017/C 144/82

Zaak T-527/12: Beschikking van het Gerecht van 8 maart 2017 — DeMaCo Holland/Commissie

60

2017/C 144/83

Zaak T-225/13: Beschikking van het Gerecht van 16 maart 2017 — T & L Sugars en Sidul Açúcares/Commissie

60

2017/C 144/84

Zaak T-411/13: Beschikking van het Gerecht van 16 maart 2017 — T & L Sugars en Sidul Açúcares/Commissie

60

2017/C 144/85

Zaak T-554/13: Beschikking van het Gerecht van 16 maart 2017 — Hongarije/Commissie

60

2017/C 144/86

Zaak T-13/14: Beschikking van het Gerecht van 16 maart 2017 — Hongarije/Commissie

61

2017/C 144/87

Zaak T-697/14: Beschikking van het Gerecht van 9 maart 2017 — MIP Metro/EUIPO — Associated Newspapers (METRO)

61

2017/C 144/88

Zaak T-150/15: Beschikking van het Gerecht van 15 maart 2017 — EFB/Commissie

61

2017/C 144/89

Zaak T-151/15: Beschikking van het Gerecht van 15 maart 2017 — EFB/Commissie

61

2017/C 144/90

Zaak T-174/15: Beschikking van het Gerecht van 15 maart 2017 — EFB/Commissie

61

2017/C 144/91

Zaak T-432/15: Beschikking van het Gerecht van 7 maart 2017 — Inditex/EUIPO — Ffauf (ZARA)

62

2017/C 144/92

Zaak T-117/16: Beschikking van het Gerecht van 7 maart 2017 — Isdin/EUIPO — Spirig Pharma (ERYFOTONA ACTINICA)

62

2017/C 144/93

Zaak T-173/16: Beschikking van het Gerecht van 7 maart 2017 — Wöhlke/EUIPO — Danielle Roches (ALIQUA)

62

2017/C 144/94

Zaak T-252/16: Beschikking van het Gerecht van 7 maart 2017 — Cleversafe/EUIPO (Beyond Scale)

62

2017/C 144/95

Zaak T-253/16: Beschikking van het Gerecht van 7 maart 2017 — Cleversafe/EUIPO (Storage Beyond Scale)

62

2017/C 144/96

Zaak T-356/16: Beschikking van het Gerecht van 7 maart 2017 — Brita/EUIPO — Aquis Wasser-Luft-Systeme (maxima)

63

2017/C 144/97

Zaak T-384/16: Beschikking van het Gerecht van 17 maart 2017 — Tri-Ocean Trading/Raad

63

2017/C 144/98

Zaak T-731/16: Beschikking van het Gerecht van 16 maart 2017 — Perifereia Stereas Elladas/Commissie

63

2017/C 144/99

Zaak T-896/16: Beschikking van de president van het Gerecht van 9 maart 2017 — Puma/EUIPO — Senator (TRINOMIC)

63


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2017/C 144/01)

Laatste publicatie

PB C 129 van 24.4.2017

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 121 van 18.4.2017

PB C 112 van 10.4.2017

PB C 104 van 3.4.2017

PB C 95 van 27.3.2017

PB C 86 van 20.3.2017

PB C 78 van 13.3.2017

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/2


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 9 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal administratif de Rennes — Frankrijk) — Doux SA, in surseance van betaling/Établissement national des produits de l’agriculture et de la mer (FranceAgriMer)

(Zaak C-141/15) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Verordening (EG) nr. 543/2008 - Artikel 15, lid 1 - Artikel 16 - Bevroren of diepgevroren kippen - Maximaal watergehalte - Vraag of dit maximum achterhaald is - Praktische regelingen voor het verrichten van de controles - Tegenanalyses - Verordening (EG) nr. 612/2009 - Artikel 28 - Uitvoerrestituties voor landbouwproducten - Voorwaarden voor toekenning - Gezonde handelskwaliteit - Producten die in normale omstandigheden in de handel kunnen worden gebracht])

(2017/C 144/02)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal administratif de Rennes

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Doux SA, in surseance van betaling

Verwerende partij: Établissement national des produits de l’agriculture et de la mer (FranceAgriMer)

Dictum

1)

Het onderzoek van de derde vraag heeft geen gegevens opgeleverd die afdoen aan de geldigheid van de maxima voor het watergehalte van diepgevroren kippenvlees die zijn vastgesteld in artikel 15, lid 1, van verordening (EG) nr. 543/2008 van de Commissie van 16 juni 2008 houdende uitvoeringsbepalingen voor verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de handelsnormen voor vlees van pluimvee, zoals gewijzigd bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 1239/2012 van de Commissie van 19 december 2012.

2)

Artikel 28, lid 1, van verordening (EG) nr. 612/2009 van de Commissie van 7 juli 2009 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 173/2011 van de Commissie van 23 februari 2011, moet aldus worden uitgelegd dat bevroren of diepgevroren kippen waarvan het watergehalte de maxima overschrijdt die zijn vastgesteld in verordening nr. 543/2008, zoals gewijzigd bij uitvoeringsverordening nr. 1239/2012, geen producten zijn die in normale omstandigheden op het grondgebied van de Unie in de handel kunnen worden gebracht en die voldoen aan het vereiste van gezonde handelskwaliteit, zelfs indien daarvoor een door de bevoegde autoriteit afgegeven gezondheidscertificaat is verkregen.

3)

Aangezien de bijlagen VI en VII bij verordening nr. 543/2008, zoals gewijzigd bij uitvoeringsverordening nr. 1239/2012, voldoende nauwkeurig zijn voor het verrichten van controles van bevroren of diepgevroren kippen die bestemd zijn voor uitvoer met toekenning van uitvoerrestituties, leidt de omstandigheid dat een lidstaat geen praktische regelingen heeft getroffen waarvan artikel 18, lid 2, van deze verordening bepaalt dat zij moeten worden vastgesteld, niet ertoe dat die controles niet kunnen worden tegengeworpen aan de betrokken ondernemingen.

4)

De exporteur van bevroren of diepgevroren kippen heeft volgens artikel 118, lid 2, en artikel 119, lid 1, tweede alinea, van verordening (EG) nr. 450/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (gemoderniseerd douanewetboek) enerzijds het recht om persoonlijk of via een vertegenwoordiger aanwezig te zijn bij het onderzoek van de goederen en bij de monsterneming, en kan anderzijds verzoeken om een aanvullend onderzoek of aanvullende bemonstering van de betrokken goederen indien hij van mening is dat de door de bevoegde autoriteiten verkregen resultaten niet geldig zijn.


(1)  PB C 190 van 8.6.2015.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/3


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 9 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf — Duitsland) — GE Healthcare GmbH/Hauptzollamt Düsseldorf

(Zaak C-173/15) (1)

([„Prejudiciële verwijzing - Douane-unie - Communautair douanewetboek - Artikel 32, lid 1, onder c) - Vaststelling van de douanewaarde - Royalty’s of licentierechten betreffende goederen waarvan de waarde moet worden bepaald - Begrip - Verordening (EEG) nr. 2454/93 - Artikel 160 - „Voorwaarde voor de verkoop” van de goederen waarvan de waarde moet worden bepaald - Betaling van royalty’s of merklicentierechten aan een onderneming die verbonden is met zowel de verkoper als de koper van de goederen - Artikel 158, lid 3 - Aanpassings- en toebedelingsmaatregelen])

(2017/C 144/03)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Düsseldorf

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: GE Healthcare GmbH

Verwerende partij: Hauptzollamt Düsseldorf

Dictum

1)

Artikel 32, lid 1, onder c), van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad van 20 november 2006, moet aldus worden uitgelegd dat dit artikel enerzijds niet verlangt dat het bedrag van de royalty’s of de licentierechten wordt vastgesteld op het tijdstip waarop de licentieovereenkomst wordt gesloten dan wel op het tijdstip waarop de douaneschuld ontstaat, teneinde deze royalty’s of licentierechten te kunnen aanmerken als betrekking hebbende op de goederen waarvan de waarde moet worden bepaald, en dat het anderzijds toestaat dat deze royalty’s of deze licentierechten worden geacht „betrekking [te hebben op] […] de goederen waarvan de waarde dient te worden bepaald”, ook al houden die royalty’s of die licentierechten slechts gedeeltelijk verband met die goederen.

2)

Artikel 32, lid 1, onder c), van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1791/2006, en artikel 160 van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1875/2006 van de Commissie van 18 december 2006, moeten aldus worden uitgelegd dat royalty’s of licentierechten een „voorwaarde voor de verkoop” van de goederen waarvan de waarde moet worden bepaald vormen, wanneer — binnen eenzelfde groep van ondernemingen — de betaling van deze royalty’s of deze licentierechten wordt verlangd door een onderneming die verbonden is met zowel de verkoper als de koper en welke betaling ten behoeve van deze laatste onderneming wordt verricht.

3)

Artikel 32, lid 1, onder c), van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1791/2006, en artikel 158, lid 3, van verordening nr. 2454/93, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1875/2006, moeten aldus worden uitgelegd dat de aanpassings- en de toebedelingsmaatregelen waarin deze bepalingen respectievelijk voorzien, kunnen worden toegepast wanneer de douanewaarde van de betrokken goederen niet volgens artikel 29 van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd, maar aan de hand van de subsidiaire methode van artikel 31 van deze verordening is vastgesteld.


(1)  PB C 236 van 20.7.2015.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/4


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 8 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour constitutionnelle — Luxemburg) — ArcelorMittal Rodange et Schifflange SA/État du Grand-Duché de Luxembourg

(Zaak C-321/15) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Milieu - Regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten in de Europese Unie - Richtlijn 2003/87/EG - Artikel 3, onder a) - Artikelen 11 en 12 - Stopzetting van de activiteiten van een installatie - Inlevering van de niet-gebruikte rechten - Periode 2008-2012 - Geen schadeloosstelling - Opzet van de regeling voor de handel in emissierechten))

(2017/C 144/04)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour constitutionnelle

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: ArcelorMittal Rodange et Schifflange SA

Verwerende partij: État du Grand-Duché de Luxembourg

Dictum

Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 219/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale wettelijke regeling die de bevoegde instantie toestaat de inlevering, zonder schadeloosstelling, te verlangen van alle of een gedeelte van de niet-gebruikte emissierechten die ten onrechte aan een exploitant zijn verleend doordat deze laatste de verplichting de bevoegde instantie tijdig in kennis te stellen van de stopzetting van de exploitatie van een installatie niet is nagekomen.

Emissierechten die zijn verleend nadat een exploitant de activiteiten van de installatie waarop de emissierechten betrekking hebben, heeft stopgezet, zonder de bevoegde instantie daarvan op voorhand in kennis te hebben gesteld, kunnen niet worden aangemerkt als „emissierechten” in de zin van artikel 3, onder a), van richtlijn 2003/87, zoals gewijzigd bij verordening nr. 219/2009.


(1)  PB C 294 van 7.9.2015.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/5


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 9 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof — Oostenrijk) — Leopoldine Gertraud Piringer

(Zaak C-342/15) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Vrij verrichten van diensten door advocaten - Mogelijkheid voor de lidstaten om het opmaken van authentieke akten waarbij onroerende zakelijke rechten worden gevestigd of overgedragen, voor te behouden aan bepaalde categorieën van advocaten - Wettelijke regeling van een lidstaat die vereist dat de echtheid van de handtekening op een verzoek tot kadastrale inschrijving door een notaris wordt bevestigd))

(2017/C 144/05)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberste Gerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Leopoldine Gertraud Piringer

Dictum

1)

Artikel 1, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 77/249/EEG van de Raad van 22 maart 1977 tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening door advocaten van het vrij verrichten van diensten, moet aldus worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op een regeling van een lidstaat, zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling, die de legalisatie van handtekeningen op akten die nodig zijn om onroerende zakelijke rechten te vestigen of over te dragen, voorbehoudt aan notarissen, en hierdoor de mogelijkheid uitsluit om in deze lidstaat een dergelijke legalisatie door een in een andere lidstaat gevestigde advocaat te erkennen.

2)

Artikel 56 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een regeling van een lidstaat, zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling, die de legalisatie van handtekeningen op akten die nodig zijn om onroerende zakelijke rechten te vestigen of over te dragen, voorbehoudt aan notarissen, en hierdoor de mogelijkheid uitsluit om in deze lidstaat een dergelijke legalisatie die door een in een andere lidstaat gevestigde advocaat overeenkomstig zijn nationale recht is verricht, te erkennen.


(1)  PB C 354 van 26.10.2015.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/5


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 7 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Trybunał Konstytucyjny w Warszawie — Polen) — procedure ingeleid door Rzecznik Praw Obywatelskich (RPO)

(Zaak C-390/15) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Fiscale bepalingen - Belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Punt 6 van bijlage III - Geldigheid - Procedure - Wijziging van een voorstel voor een richtlijn van de Raad na advies van het Parlement - Geen nieuwe raadpleging van het Parlement - Artikel 98, lid 2 - Geldigheid - Geen verlaagd btw-tarief voor de levering van digitale boeken langs elektronische weg - Beginsel van gelijke behandeling - Vergelijkbaarheid van twee situaties - Levering van digitale boeken langs elektronische weg en op alle fysieke dragers])

(2017/C 144/06)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Trybunał Konstytucyjny w Warszawie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Rzecznik Praw Obywatelskich (RPO)

In tegenwoordigheid van: Marszałek Sejmu Rzeczypospolitej Polskiej, Prokurator Generalny

Dictum

Bij het onderzoek van de prejudiciële vragen is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van punt 6 van bijlage III bij richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/47/EG van de Raad van 5 mei 2009, of van artikel 98, lid 2, van die richtlijn, gelezen in samenhang met punt 6 van bijlage III daarbij.


(1)  PB C 346 van 19.10.2015.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/6


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 9 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione — Italië) — Camera di Commercio, Industria, Artigianato e Agricoltura di Lecce/Salvatore Manni

(Zaak C-398/15) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Persoonsgegevens - Bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van deze gegevens - Richtlijn 95/46/EG - Artikel 6, lid 1, onder e) - Gegevens die in het vennootschapsregister openbaar moeten worden gemaakt - Eerste richtlijn (68/151/EEG) - Artikel 3 - Ontbinding van de betrokken vennootschap - Beperking van de toegang van derden tot deze gegevens])

(2017/C 144/07)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte suprema di cassazione

Partijen in het hoofdgeding

Eiseres tot cassatie: Camera di Commercio, Industria, Artigianato e Agricoltura di Lecce

Verweerder in cassatie: Salvatore Manni

Dictum

Artikel 6, lid 1, onder e), artikel 12, onder b), en artikel 14, eerste alinea, onder a), van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, gelezen in samenhang met artikel 3 van de Eerste richtlijn (68/151/EEG) van de Raad van 9 maart 1968 strekkende tot het coördineren van de waarborgen, welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van de tweede alinea van artikel 58 van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden, zulks teneinde die waarborgen gelijkwaardig te maken, zoals gewijzigd bij richtlijn 2003/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003, moeten aldus worden uitgelegd dat het bij de huidige stand van het Unierecht aan de lidstaten is om te bepalen of natuurlijke personen als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder d) en j), van richtlijn 68/151 de met het houden van het centraal register, handelsregister of vennootschapsregister belaste autoriteit mogen verzoeken om op basis van een beoordeling per geval na te gaan of het, om zwaarwegende en gerechtvaardigde redenen die verband houden met hun bijzondere situatie, bij wijze van uitzondering gerechtvaardigd is om, na verloop van een voldoende lange termijn na de ontbinding van de betrokken vennootschap, de toegang tot in dat register over hen opgenomen persoonsgegevens te beperken tot derden die een aantoonbaar belang hebben bij inzage in die gegevens.


(1)  PB C 354 van 26.10.2015.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/7


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 9 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad — Bulgarije) — Petya Milkova/Izpalnitelen direktor na Agentsiata za privatizatsia i sledprivatizatsionen kontrol

(Zaak C-406/15) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Sociale politiek - Gelijke behandeling in arbeid en beroep - Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap - Artikelen 5 en 27 - Richtlijn 2000/78/EG - Artikel 7 - Verhoogde bescherming bij ontslag van gehandicapte werknemers - Ontbreken van een dergelijke bescherming voor gehandicapte ambtenaren - Algemeen beginsel van gelijke behandeling))

(2017/C 144/08)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Varhoven administrativen sad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Petya Milkova

Verwerende partij: Izpalnitelen direktor na Agentsiata za privatizatsia i sledprivatizatsionen kontrol

Dictum

1)

Artikel 7, lid 2, van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, gelezen in het licht van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap, dat namens de Europese Gemeenschap is goedgekeurd bij besluit 2010/48/EG van 26 november 2009, en in samenhang met het in de artikelen 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie verankerde algemene beginsel van gelijke behandeling, moet aldus worden uitgelegd dat dit een regeling van een lidstaat toestaat als aan de orde in het hoofdgeding, die aan werknemers met bepaalde handicaps een specifieke voorafgaande bescherming bij ontslag toekent, doch een dergelijke bescherming niet toekent aan ambtenaren met dezelfde handicaps, tenzij er sprake is van schending van het beginsel van gelijke behandeling, hetgeen aan de verwijzende rechter staat om te verifiëren. Bij deze verificatie dient de vergelijking van de situaties te worden gebaseerd op een analyse die zich toespitst op het geheel van relevante nationale rechtsregels die de positie regelen van, enerzijds, werknemers met een bepaalde handicap, en, anderzijds, ambtenaren met dezelfde handicap, waarbij met name rekening dient te worden gehouden met het doel van de bescherming bij het ontslag waarop het hoofdgeding betrekking heeft.

2)

Indien artikel 7, lid 2, van richtlijn 2000/78, gelezen in het licht van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap, en in samenhang met het algemeen beginsel van gelijke behandeling, zich verzet tegen een regeling van een lidstaat als aan de orde in het hoofdgeding, vereist de verplichting om het Unierecht te eerbiedigen dat de werkingssfeer van nationale regels die werknemers met een bepaalde handicap beschermen, wordt uitgebreid teneinde deze beschermingsregels eveneens ten goede te doen komen aan ambtenaren met dezelfde handicap.


(1)  PB C 337 van 12.10.2015.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/8


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 8 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het hof van beroep Brussel — België) — Belgische Staat/Wereldhave Belgium Comm. VA, Wereldhave International NV, Wereldhave NV

(Zaak C-448/15) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Moedermaatschappijen en dochterondernemingen die in verschillende lidstaten zijn gevestigd - Toepasselijke gemeenschappelijke fiscale regeling - Vennootschapsbelasting - Richtlijn 90/435/EEG - Werkingssfeer - Artikel 2, onder c) - Vennootschap die onderworpen is aan de belasting, zonder keuzemogelijkheid en zonder ervan te zijn vrijgesteld - Belasting tegen nultarief])

(2017/C 144/09)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van beroep Brussel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Belgische Staat

Verwerende partijen: Wereldhave Belgium Comm. VA, Wereldhave International NV, Wereldhave NV

Dictum

Richtlijn 90/435/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten moet aldus worden uitgelegd dat artikel 5, lid 1, ervan zich niet verzet tegen de regeling van een lidstaat op grond waarvan roerende voorheffing wordt geheven op dividenden die door een in die lidstaat gevestigde dochteronderneming worden uitgekeerd aan een in een andere lidstaat gevestigde fiscale beleggingsinstelling die in de vennootschapsbelasting aan een nultarief is onderworpen mits zij haar winst integraal aan haar aandeelhouders uitkeert, aangezien een dergelijke instelling geen „vennootschap van een lidstaat” in de zin van die richtlijn is.


(1)  PB C 363 van 3.11.2015.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/8


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 9 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Općinski sud u Novom Zagrebu — Kroatië) — Ibrica Zulfikarpašić/Slaven Gajer

(Zaak C-484/15) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Verordening (EG) nr. 805/2004 - Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen - Voorwaarden voor waarmerking als Europese executoriale titel - Begrip „gerecht” - Notaris die op grond van een „bewijskrachtig document” een dwangbevel heeft uitgevaardigd - Authentieke akte])

(2017/C 144/10)

Procestaal: Kroatisch

Verwijzende rechter

Općinski sud u Novom Zagrebu

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ibrica Zulfikarpašić

Verwerende partij: Slaven Gajer

Dictum

1)

Verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen moet aldus worden uitgelegd dat de notarissen in Kroatië, wanneer zij optreden in het kader van de bevoegdheden die hun door het nationale recht zijn toebedeeld in procedures van gedwongen tenuitvoerlegging op grond van een „bewijskrachtig document”, niet onder het begrip „gerecht” vallen in de zin van deze verordening.

2)

Verordening nr. 805/2004 moet aldus worden uitgelegd dat een door een notaris in Kroatië op grond van een „bewijskrachtig document” uitgevaardigd dwangbevel waartegen geen verzet is aangetekend, niet kan worden gewaarmerkt als Europese executoriale titel, aangezien het geen betrekking heeft op een niet-betwiste schuldvordering in de zin van artikel 3, lid 1, van deze verordening.


(1)  PB C 389 van 23.11.2015.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/9


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 9 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Općinski sud u Puli-Pola — Kroatië) — Pula Parking d.o.o./Sven Klaus Tederahn

(Zaak C-551/15) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Verordening (EU) nr. 1215/2012 - Temporele en materiële werkingssfeer - Burgerlijke en handelszaken - Procedure van gedwongen tenuitvoerlegging ter invordering van een niet-voldane schuld die zijn oorsprong vindt in het parkeren op een openbaar terrein - Daaronder begrepen - Begrip „gerecht” - Notaris die op grond van een „bewijskrachtig document” een dwangbevel heeft afgegeven])

(2017/C 144/11)

Procestaal: Kroatisch

Verwijzende rechter

Općinski sud u Puli-Pola

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Pula Parking d.o.o.

Verwerende partij: Sven Klaus Tederahn

Dictum

1)

Artikel 1, lid 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat een procedure van gedwongen tenuitvoerlegging die een aan een lokale overheid toebehorende onderneming tegen een in een andere lidstaat wonende natuurlijke persoon heeft ingeleid met het oog op de inning van een onbetaald gebleven schuld die is ontstaan naar aanleiding van het parkeren op een openbare parkeerplaats waarvan de exploitatie door die overheid aan de voornoemde onderneming is gedelegeerd en die niet punitief van aard is maar de loutere tegenprestatie van een verrichte dienst vormt, binnen de werkingssfeer van deze verordening valt.

2)

Verordening nr. 1215/2012 moet aldus worden uitgelegd dat de notarissen in Kroatië, wanneer zij optreden in het kader van de bevoegdheden die hun door het nationale recht zijn toebedeeld in procedures van gedwongen tenuitvoerlegging op grond van een „bewijskrachtig document”, niet onder het begrip „gerecht” in de zin van deze verordening vallen.


(1)  PB C 48 van 8.2.2016.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/10


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 9 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de cour d’appel de Liège — België) — Belgische Staat/Oxycure Belgium NV

(Zaak C-573/15) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Belasting over de toegevoegde waarde - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 98, lid 2 - Bijlage III, punten 3 en 4 - Beginsel van fiscale neutraliteit - Medische zuurstofbehandeling - Verlaagd btw-tarief - Zuurstofflessen - Normaal btw-tarief - Zuurstofconcentratoren))

(2017/C 144/12)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour d’appel de Liège

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Belgische Staat

Verwerende partij: Oxycure Belgium NV

Dictum

Artikel 98, leden 1 en 2, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde en de punten 3 en 4 van bijlage III bij deze richtlijn, gelezen in het licht van het beginsel van fiscale neutraliteit, staan niet in de weg aan een nationale regeling als in het hoofdgeding, die bepaalt dat het normale tarief in de belasting over de toegevoegde waarde van toepassing is op de levering of de verhuur van zuurstofconcentratoren, terwijl volgens die regeling een verlaagd tarief in de belasting over de toegevoegde waarde geldt voor de levering van zuurstofflessen.


(1)  PB C 38 van 1.2.2016.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/10


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 9 maart 2017 — Samsung SDI Co. Ltd, Samsung SDI (Malaysia) Bhd/Europese Commissie

(Zaak C-615/15 P) (1)

((Hogere voorziening - Mededingingsregelingen - Wereldmarkt van tv- en computerbeeldbuizen - Overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen met betrekking tot prijzen, verdeling van de markten en de klanten, en beperking van de productie - Geldboeten - Richtsnoeren voor de berekening van de geldboeten (2006) - Punt 13 - Vaststelling van de waarde van de verkopen die verband houden met de inbreuk))

(2017/C 144/13)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Samsung SDI Co. Ltd, Samsung SDI (Malaysia) Bhd (vertegenwoordigers: M. Struys, A. Fall, L. Eskenazi en C. Erol, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Biolan, G. Meessen en H. van Vliet, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Samsung SDI Co. Ltd en Samsung SDI (Malaysia) Bhd worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 27 van 25.1.2016.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/11


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 8 maart 2017 — Viasat Broadcasting UK Ltd/Europese Commissie, Koninkrijk Denemarken, TV2/Danmark A/S

(Zaak C-660/15 P) (1)

((Hogere voorziening - Staatssteun - Artikel 107, lid 1, VWEU - Artikel 106, lid 2, VWEU - Maatregel van de Deense autoriteiten ten behoeve van de Deense publieke omroep TV2/Danmark - Compensatie van de kosten die inherent verbonden zijn aan de uitvoering van de openbaredienstverplichtingen - Besluit waarbij de steun verenigbaar wordt verklaard met de interne markt))

(2017/C 144/14)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Viasat Broadcasting UK Ltd (vertegenwoordigers: M. Honoré en S. E. Kalsmose-Hjelmborg, advokater)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Grønfeldt, L. Flynn en B. Stromsky, gemachtigden), Koninkrijk Denemarken (vertegenwoordigers: C. Thorning, gemachtigde, bijgestaan door R. Holdgaard, advokat), TV2/Danmark A/S (vertegenwoordiger: O. Koktvedgaard, advokat)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Viasat Broadcasting UK Ltd wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie en van TV2/Danmark A/S.

3)

Het Koninkrijk Denemarken draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 59 van 15.2.2016.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/11


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 8 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État — Frankrijk) — Euro Park Service, rechtsopvolgster van de SCI Cairnbulg Nanteuil/Ministre des Finances et des Comptes publics

(Zaak C-14/16) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Directe belastingen - Vennootschappen uit verschillende lidstaten - Gemeenschappelijke fiscale regeling - Fusie door overneming - Voorafgaande goedkeuring door de belastingdienst - Richtlijn 90/434/EEG - Artikel 11, lid 1, onder a) - Belastingfraude of belastingontwijking - Vrijheid van vestiging])

(2017/C 144/15)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d’État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Euro Park Service, rechtsopvolgster van de SCI Cairnbulg Nanteuil

Verwerende partij: Ministre des Finances et des Comptes publics

Dictum

1)

Aangezien artikel 11, lid 1, onder a), van richtlijn 90/434/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten, geen uitputtende harmonisatie tot stand brengt, mag op grond van het Unierecht een nationale wettelijke regeling als die in het hoofdgeding worden getoetst aan het primaire recht ingeval die wettelijke regeling is vastgesteld om van de door die bepaling geboden mogelijkheid gebruik te maken in intern recht.

2)

Artikel 49 VWEU en artikel 11, lid 1, onder a), van richtlijn 90/434 moeten aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale wettelijke regeling zoals die in het hoofdgeding, die in het geval van een grensoverschrijdende fusie de toekenning van de op een dergelijke transactie krachtens die richtlijn toepasselijke belastingvoordelen, in casu belastinguitstel voor de meerwaarden uit de inbreng in een vennootschap die in een andere lidstaat is gevestigd door een Franse vennootschap, onderwerpt aan een procedure van voorafgaande toestemming in het kader waarvan de belastingplichtige voor het verkrijgen van die toestemming moet aantonen dat de betrokken transactie haar rechtvaardiging vindt in zakelijke overwegingen, dat zij niet als hoofddoel of een van de hoofddoelen belastingfraude of belastingontwijking heeft en dat door de wijze waarop de transactie plaatsvindt, wordt verzekerd dat de meerwaarden waarvoor belastinguitstel wordt verleend in de toekomst kunnen worden belast, terwijl in het geval van een interne fusie bedoeld uitstel wordt verleend zonder dat de belastingplichtige aan een dergelijke procedure is onderworpen.


(1)  PB C 106 van 21.3.2016.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/12


Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 9 maart 2017 — Ellinikos Chrysos AE Metalleion kai Viomichanias Chrysou/Helleense Republiek, Europese Commissie

(Zaak C-100/16 P) (1)

((Hogere voorziening - Staatssteun - Overdracht van mijnen beneden de werkelijke marktwaarde - Vrijstelling van belastingen over de overdrachtstransactie - Bepaling van de waarde van het toegekende voordeel))

(2017/C 144/16)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Ellinikos Chrysos AE Metalleion kai Viomichanias Chrysou (vertegenwoordigers: V. Christianos en I. Soufleros, dikigoroi)

Andere partijen in de procedure: Helleense Republiek, Europese Commissie (vertegenwoordigers: É. Gippini Fournier en A. Bouchagiar, gemachtigden)

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 9 december 2015, Griekenland en Ellinikos Chrysos/Commissie (T-233/11 en T-262/11, EU:T:2015:948), wordt vernietigd voor zover het Gerecht in dit arrest niet heeft geantwoord op het argument van Ellinikos Chrysos AE Metalleion kai Viomichanias Chrysou betreffende de doelstelling waarvoor het deskundigenverslag betreffende de waardering van de mijnen van Kassandra (Griekenland) werd opgesteld in de loop van 2004.

2)

De hogere voorziening wordt afgewezen voor het overige.

3)

Het beroep van Ellinikos Chrysos AE Metalleion kai Viomichanias Chrysou tot nietigverklaring van besluit 2011/452/EU van de Commissie van 23 februari 2011 betreffende steunmaatregel C 48/08 (ex NN 61/08) van Griekenland ten gunste van Ellinikos Chrysos AE wordt verworpen.

4)

Ellinikos Chrysos AE Metalleion kai Viomichanias Chrysou wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 175 van 17.5.2016.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/13


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 9 maart 2017 — Republiek Polen/Europese Commissie

(Zaak C-105/16 P) (1)

([Hogere voorziening - EOGFL en Elfpo - Uitgaven die van financiering door de Europese Unie zijn uitgesloten - Plattelandsontwikkeling - Verordening (EG) nr. 1257/1999 - Artikel 33 ter - Steun voor semi-zelfvoorzieningsbedrijven die een herstructurering ondergaan - Verplichting om minstens 50 % van de steun te besteden aan herstructureringsverrichtingen])

(2017/C 144/17)

Procestaal: Pools

Partijen

Rekwirante: Republiek Polen (vertegenwoordiger: B. Majczyna, gemachtigde)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Stobiecka-Kuik en J. Aquilina, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen

2)

De Republiek Polen wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 136 van 18.4.2016.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/13


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 7 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen — België) — X, X/Belgische Staat

(Zaak C-638/16 PPU) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Verordening (EG) nr. 810/2009 - Artikel 25, lid 1, onder a) - Visum met territoriaal beperkte geldigheid - Afgifte van een visum op humanitaire gronden of ter nakoming van internationale verplichtingen - Begrip „internationale verplichtingen” - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden - Verdrag van Genève - Afgifte van een visum bij een vaststaand risico op schending van de artikelen 4 en/of 18 van het Handvest van de grondrechten - Geen verplichting])

(2017/C 144/18)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Raad voor Vreemdelingenbetwistingen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: X, X

Verwerende partij: Belgische Staat

Dictum

Artikel 1 van verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (visumcode), zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 610/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013, moet aldus worden uitgelegd dat een aanvraag voor een visum met territoriaal beperkte geldigheid die een onderdaan van een derde land om humanitaire redenen op grond van artikel 25 van die code heeft ingediend bij de vertegenwoordiging van de lidstaat van bestemming op het grondgebied van een derde land, met de bedoeling bij zijn aankomst in deze lidstaat een verzoek om internationale bescherming in te dienen en bijgevolg in die lidstaat meer dan 90 dagen te verblijven binnen een periode van 180 dagen, niet binnen de werkingssfeer van de visumcode valt, maar naar de huidige stand van het Unierecht enkel onder het nationale recht valt.


(1)  PB C 38 van 6.2.2017.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/14


Hogere voorziening ingesteld op 14 november 2016 door TVR Italia Srl tegen de beschikking van het Gerecht (Vierde kamer) van 9 september 2016 in zaak T-277/16, TVR Italia/EUIPO — TVR Automotive (TVR ITALIA)

(Zaak C-576/16 P)

(2017/C 144/19)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirante: TVR Italia Srl (vertegenwoordiger: F. Caricato, avvocato)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, TVR Automotive Ltd

Bij beschikking van 2 maart 2017 heeft het Hof (Achtste kamer) de hogere voorziening afgewezen en beslist dat TVR Italia Srl haar eigen kosten draagt.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/14


Hogere voorziening ingesteld op 29 december 2016 door Guccio Gucci SpA tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 11 oktober 2016 in zaak T-753/15, Guccio Gucci SpA/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

(Zaak C-674/16 P)

(2017/C 144/20)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Guccio Gucci SpA (vertegenwoordigers: V. Volpi, P. Roncaglia, F. Rossi, N. Parrotta, advocaten)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, Guess? IP Holder LP

Conclusies

vernietiging van het bestreden arrest,

verwijzing van het EUIPO in de kosten die rekwirante in deze procedure zijn opgekomen,

verwijzing van Guess in de kosten die rekwirante in deze procedure zijn opgekomen.

Middelen en voornaamste argumenten

1

Met haar hogere voorziening verzoekt Guccio Gucci S.p.A. (hierna: „Gucci” of „rekwirante”) het Hof van Justitie om vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie (Derde kamer) in zaak T-753/15 (hierna: „bestreden arrest”), waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep dat Gucci had ingesteld tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van 14 oktober 2015 in zaak R 1703/2014-4, waarbij was herzien de beslissing van de oppositieafdeling van 1 juli 2014, waarbij was toegewezen de oppositie die Gucci had ingesteld tegen de aanduiding van de EU voor internationale inschrijving nr. 1090048 voor waren van klasse 9 (hierna: „litigieus merk”) op naam van Guess? IP Holder L.P. (hierna: „Guess”).

2.

Met de onderhavige hogere voorziening wenst rekwirante aan te tonen dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat de weigeringsgronden van artikel 8, lid 1, onder b), en lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1) van 26 februari 2009, in de toen geldende versie (hierna: „verordening nr. 207/2009”), niet van toepassing waren op het litigieuze merk. Het Gerecht heeft inzonderheid de aangedragen feiten en de overgelegde bewijzen onjuist opgevat bij de beoordeling van de overeenstemming van de conflicterende tekens en bijgevolg zowel artikel 8, lid 1, onder b), als artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 onjuist toegepast. Het Gerecht heeft verzuimd het bestreden arrest te motiveren.

3.

Naar het oordeel van het Gerecht was er geen sprake van overeenstemming van de conflicterende merken en daarbij baseerde het zich op de veronderstelling dat het relevante publiek […] in [het litigieuze merk] de hoofdletter „G” niet zal waarnemen als een weergave van de oudere merken, maar als een abstract decoratief element. Gelet op het feit dat het teken gestileerd is en de elementen ervan met elkaar verwezen zijn of samengevoegd zijn, kan het evenwel worden waargenomen niet alleen als een weergave van gestileerde letters, zoals de hoofdletter „X” of de letter „e”, maar ook als een combinatie van cijfers en letters, zoals het cijfer „3” en de letter „e” (zie in dit verband punt 32 van het bestreden arrest). Deze veronderstelling is de hoeksteen van het bestreden arrest, op basis waarvan het Gerecht heeft geoordeeld dat geen sprake kon zijn van overeenstemming van de conflicterende merken en bijgevolg dat de artikelen 8, lid 1, onder b), en artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 in casu geen toepassing vonden.

4.

Deze veronderstelling is evenwel kennelijk onjuist. Dit blijkt duidelijk uit de in casu overgelegde stukken, die zonder meer aantonen dat het relevante publiek in het litigieuze merk de hoofdletters „G” waarnemen, hetgeen wordt bevestigd door de resultaten van een door Gucci overgelegd marktonderzoek naar de perceptie van het litigieuze merk door het publiek. Deze kennelijk onjuiste opvatting van de feiten en de bewijzen heeft de uitspraak van het Gerecht op het door Gucci ingestelde beroep ongunstig beïnvloed: indien het Gerecht had erkend dat het relevante publiek — of althans een deel ervan — het litigieuze merk waarneemt als een combinatie van de hoofdletters „G”, dan zou het niet hebben kunnen oordelen dat geen sprake was van overeenstemming van de conflicterende merken en dus dat artikel 8, lid 1, onder b), en artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 geen toepassing vonden.

5.

Bovendien is het Gerecht zijn motiveringsplicht niet nagekomen aangezien het bij zijn beoordeling het hierboven bedoelde marktonderzoek geheel buiten beschouwing heeft gelaten, zonder te motiveren — zelfs niet impliciet — waarom het met dat cruciale bewijselement geen rekening heeft gehouden.

6.

Gelet op het bovenstaande verzoekt rekwirante het Hof van Justitie het bestreden arrest te vernietigen en zowel het EUIPO als Guess te verwijzen in de kosten die rekwirante in deze procedure zijn opgekomen.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (Gecodificeerde versie) (PB 2009, L 78, blz. 1).


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/16


Hogere voorziening ingesteld op 29 december 2016 door Guccio Gucci SpA tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 11 oktober 2016 in zaak T-461/15, Guccio Gucci SpA/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

(Zaak C-675/16 P)

(2017/C 144/21)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Guccio Gucci SpA (vertegenwoordigers: V. Volpi, P. Roncaglia, F. Rossi, N. Parrotta, advocaten)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, Guess? IP Holder LP

Conclusies

vernietiging van het bestreden arrest,

verwijzing van het EUIPO in de kosten die rekwirante in deze procedure zijn opgekomen,

verwijzing van Guess in de kosten die rekwirante in deze procedure zijn opgekomen.

Middelen en voornaamste argumenten

1

Met haar hogere voorziening verzoekt Guccio Gucci S.p.A. (hierna: „Gucci” of „rekwirante”) het Hof van Justitie om vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie (Derde kamer) in zaak T-461/15 (hierna: „bestreden arrest”), waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep dat Gucci had ingesteld tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van 27 mei 2015 in zaak R 2049/2014-4, waarbij was bevestigd de beslissing van de nietigheidsafdeling van 31 juli 2014, waarbij was afgewezen het verzoek tot nietigverklaring van Uniemerk nr. 5538012 voor waren en/of diensten van de klassen 3, 9, 14, 16, 18, 25 en 35 (hierna: „litigieus merk”) op naam van Guess? IP Holder L.P. (hierna: „Guess”).

2.

Met de onderhavige hogere voorziening wenst rekwirante aan te tonen dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat de nietigheidsgronden van artikel 8, lid 1, onder b), en lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1) van 26 februari 2009, in de toen geldende versie (hierna: „verordening nr. 207/2009”), niet van toepassing waren op het litigieuze merk. Het Gerecht heeft inzonderheid de aangedragen feiten en de overgelegde bewijzen onjuist opgevat bij de beoordeling van de overeenstemming van de conflicterende tekens en bijgevolg zowel artikel 8, lid 1, onder b), als artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 onjuist toegepast. Het Gerecht heeft verzuimd het bestreden arrest te motiveren.

3.

Naar het oordeel van het Gerecht was er geen sprake van overeenstemming van de conflicterende merken en daarbij baseerde het zich op de veronderstelling dat het relevante publiek […] in [het litigieuze merk] de hoofdletter „G” niet zal waarnemen als een weergave van de oudere merken, maar als een abstract decoratief element. Gelet op het feit dat het teken gestileerd is en de elementen ervan met elkaar verwezen zijn of samengevoegd zijn, kan het evenwel worden waargenomen niet alleen als een weergave van gestileerde letters, zoals de hoofdletter „X” of de letter „e”, maar ook als een combinatie van cijfers en letters, zoals het cijfer „3” en de letter „e” (zie in dit verband punt 30 van het bestreden arrest). Deze veronderstelling is de hoeksteen van het bestreden arrest, op basis waarvan het Gerecht heeft geoordeeld dat geen sprake kon zijn van overeenstemming van de conflicterende merken en bijgevolg dat de artikelen 8, lid 1, onder b), en artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 in casu geen toepassing vonden.

4.

Deze veronderstelling is evenwel kennelijk onjuist. Dit blijkt duidelijk uit de in casu overgelegde stukken, die zonder meer aantonen dat het relevante publiek in het litigieuze merk de hoofdletters „G” waarnemen, hetgeen wordt bevestigd door de resultaten van een door Gucci overgelegd marktonderzoek naar de perceptie van het litigieuze merk door het publiek. Deze kennelijk onjuiste opvatting van de feiten en de bewijzen heeft de uitspraak van het Gerecht op het door Gucci ingestelde beroep ongunstig beïnvloed: indien het Gerecht had erkend dat het relevante publiek — of althans een deel ervan — het litigieuze merk waarneemt als een combinatie van de hoofdletters „G”, dan zou het niet hebben kunnen oordelen dat geen sprake was van overeenstemming van de conflicterende merken en dus dat artikel 8, lid 1, onder b), en artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 geen toepassing vonden.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (Gecodificeerde versie) (PB 2009, L 78, blz. 1).


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/17


Hogere voorziening ingesteld op 29 december 2016 door Monster Energy Company tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 20 oktober 2016 in zaak T-407/15, Monster Energy Company/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

(Zaak C-678/16 P)

(2017/C 144/22)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Monster Energy Company (vertegenwoordiger: P. Brownlow, Solicitor)

Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van het arrest van het Gerecht van 20 oktober 2016 in zaak T-407/15;

nietigverklaring van de beslissing van de kamer van beroep van 4 mei 2015 in zaak R1028/2014-5;

nietigverklaring van de beslissing van de oppositieafdeling van 21 februari 2014 in oppositieprocedure nr. 2 178567

afwijzing van het merk waartegen oppositie is ingesteld voor alle waren van de klassen 29, 30 en 33

verwijzing van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie in zijn eigen kosten en in die van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Het Gerecht heeft artikel 8, lid 1, onder b, van verordening nr. 207/2009 (1) onjuist toegepast bij zijn opvatting van de wijze waarop een samengesteld merk moet worden beoordeeld en van de vraag welk belang moet worden gehecht aan de dominante en/of de onderscheidende bestanddelen van een dergelijk merk. Indien het Gerecht een en ander juist had benaderd, zou het tot de slotsom zijn gekomen dat er gevaar voor verwarring bestond tussen het merk waartegen oppositie was ingesteld en het oudere merk.

Het Gerecht heeft ook artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 onjuist toegepast bij zijn opvatting van de wijze waarop een samengesteld merk moet worden beoordeeld en van de vraag welk belang moet worden gehecht aan de dominante en/of de onderscheidende bestanddelen van een dergelijk merk.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB 2009, L 78, blz. 1).


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Münster (Duitsland) op 27 december 2016 — EV/Finanzamt Lippstadt

(Zaak C-685/16)

(2017/C 144/23)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Münster

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: EV

Verwerende partij: Finanzamt Lippstadt

Prejudiciële vraag

Moeten de bepalingen over het vrije kapitaal en betalingsverkeer van de artikelen 63 en volgende VWEU aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan de regeling van § 9, lid 7, van het Gewerbesteuergesetz 2002, in de versie van het Jahressteuergesetz 2008 van 20 december 2007 (BGBl. I 2007, 3150), op grond waarvan voor de vermindering voor de heffing van de bedrijfsbelasting van de winst en de verhogingen met opbrengsten uit deelnemingen in een kapitaalvennootschap waarvan de leiding en de zetel zich buiten de Bondsrepubliek Duitsland bevinden, strengere voorwaarden gelden dan voor de vermindering van de winst en de verhogingen met opbrengsten uit deelnemingen in een niet van belasting vrijgestelde binnenlandse kapitaalvennootschap of met het deel van de bedrijfswinst van een binnenlandse onderneming dat onder een niet in het binnenland gelegen vaste inrichting betrekking heeft?


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk) op 16 januari 2017 — Danieli & C. Officine Meccaniche SpA e.a./Arbeitsmarktservice Leoben

(Zaak C-18/17)

(2017/C 144/24)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekers tot Revision: Danieli & C. Officine Meccaniche SpA, Dragan Panic, Ivan Arnautov, Jakov Mandic, Miroslav Brnjac, Nicolai Dorassevitch, Alen Mihovic

Betrokken instantie: Arbeitsmarktservice Leoben

Prejudiciële vragen

1)

Dienen de artikelen 56 VWEU en 57 VWEU, richtlijn 96/71/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten, en de punten 2 en 12 van hoofdstuk 2, „Vrij verkeer van personen”, van bijlage V bij de Akte betreffende de voorwaarden voor de toetreding van de Republiek Kroatië en de aanpassing van het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie aldus te worden uitgelegd dat Oostenrijk het recht heeft om de terbeschikkingstelling van werknemers van een in Kroatië gevestigde vennootschap te beperken door het vereiste van een tewerkstellingsvergunning, wanneer deze terbeschikkingstelling plaatsvindt via overplaatsing van werknemers naar een in Italië gevestigde vennootschap met het oog op de verrichting van een dienst in Oostenrijk door de Italiaanse vennootschap, de activiteit van de Kroatische werknemers voor de Italiaanse vennootschap bij de bouw van een draadwalserij in Oostenrijk beperkt blijft tot de verrichting van deze dienst in Oostenrijk, en tussen hen en de Italiaanse vennootschap geen dienstverband bestaat?

2)

Dienen de artikelen 56 VWEU en 57 VWEU en richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten aldus te worden uitgelegd dat Oostenrijk het recht heeft om de terbeschikkingstelling van Russische en Wit-Russische werknemers van een in Italië gevestigde vennootschap te beperken door het vereiste van een tewerkstellingsvergunning, wanneer deze terbeschikkingstelling plaatsvindt via overplaatsing van werknemers naar een in Italië gevestigde tweede vennootschap met het oog op de verrichting van een dienst in Oostenrijk door de tweede vennootschap, de activiteit van die Russische of Wit-Russische werknemers voor de tweede vennootschap zich beperkt tot de verrichting van deze dienst in Oostenrijk, en tussen hen en de tweede vennootschap geen dienstverband bestaat?


(1)  PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesarbeitsgericht Bremen (Duitsland) op 30 januari 2017 — Hubertus John/Freie Hansestadt Bremen

(Zaak C-46/17)

(2017/C 144/25)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landesarbeitsgericht Bremen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Hubertus John

Verwerende partij: Freie Hansestadt Bremen

Prejudiciële vragen

1)

Moet clausule 5, punt 1, van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG (1) van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aldus worden uitgelegd dat deze clausule zich verzet tegen een nationale regeling die de partijen bij een arbeidsovereenkomst in staat stelt om, zonder verdere voorwaarden en beperking in de tijd, de overeengekomen beëindiging van de arbeidsverhouding door het bereiken van de normale pensioensleeftijd bij overeenkomst tijdens de arbeidsverhouding, in voorkomend geval ook herhaaldelijk, uit te stellen, enkel omdat de werknemer door het bereiken van de normale pensioenleeftijd aanspraak kan maken op ouderdomspensioen?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:

Geldt de onverenigbaarheid van de in de eerste vraag genoemde nationale regeling met clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst ook bij het eerste uitstel van de beëindiging?

3)

Moeten artikel 1, artikel 2, lid 1, en artikel 6, lid 1, van richtlijn 2000/78/EG (2) van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep en/of de algemene beginselen van gemeenschapsrecht aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling die de partijen bij een arbeidsovereenkomst in staat stelt om, zonder verdere voorwaarden en beperking in de tijd, de overeengekomen beëindiging van de arbeidsverhouding door het bereiken van de normale pensioenleeftijd bij overeenkomst tijdens de arbeidsverhouding, in voorkomend geval ook herhaaldelijk, uit te stellen, enkel omdat de werknemer door het bereiken van de normale pensioenleeftijd aanspraak kan maken op ouderdomspensioen?


(1)  PB L 175, blz. 43.

(2)  PB L 303, blz. 16.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/20


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Ítélőtábla (Hongarije) op 1 februari 2017 — Teréz Ilyés en Emil Kiss/OTP Bank Nyrt. en OTP Faktoring Követeléskezelő Zrt.

(Zaak C-51/17)

(2017/C 144/26)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővárosi Ítélőtábla

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Teréz Ilyés, Emil Kiss

Verwerende partijen: OTP Bank Nyrt., OTP Faktoring Követeléskezelő Zrt.

Prejudiciële vragen

1)

Dient een contractueel beding dat het wisselkoersrisico bij de consument legt en dat wegens de opheffing van een oneerlijk beding dat voorzag in een verschil inkoop/verkoopkoers („bid-ask spread”) en in de verplichting om het overeenkomstige wisselkoersrisico te dragen, met ex tunc werking deel is gaan uitmaken van de overeenkomst als consequentie van het optreden van de wetgever na gedingen over de ongeldigheid die een groot aantal overeenkomsten raakte, te worden aangemerkt als een beding waarover niet individueel is onderhandeld in de zin van artikel 3, lid 1, van [richtlijn 93/13/EEG] (1) en dat derhalve binnen de werkingssfeer ervan valt?

2)

Indien het beding dat het wisselkoersrisico bij de consument legt, binnen de werkingssfeer van de richtlijn valt, moet de uitsluitingsregel van artikel 1, lid 2, van de richtlijn dan in die zin worden uitgelegd dat deze ook ziet op een contractueel beding dat overeenkomt met dwingende wettelijke bepalingen in de zin van punt 26 van het arrest van het Hof van Justitie RWE Vertrieb AG (C-92/11) die zijn vastgesteld of in werking zijn getreden na de sluiting van de overeenkomst? Valt onder de uitsluitingsregel ook een beding dat met werking ex tunc deel van de overeenkomst is gaan uitmaken na de sluiting ervan, als consequentie van een dwingend wettelijk voorschrift waarbij de ongeldigheid als gevolg van het oneerlijke karakter van een beding, dat de uitvoering van de overeenkomst onmogelijk maakte, wordt verholpen?

3)

Indien, volgens de antwoorden op de voorgaande vragen, het oneerlijke karakter van het beding dat het wisselkoersrisico bij de consument legt, kan worden getoetst, moet het vereiste van een duidelijke en begrijpelijke formulering als bedoeld in artikel 4, lid 2, van de richtlijn dan in die zin worden uitgelegd dat aan dit vereiste ook is voldaan wanneer aan de wettelijk vastgelegde en dus noodzakelijkerwijs algemeen geformuleerde informatieverplichting wordt voldaan op de wijze als uiteengezet in de feiten van het onderhavige geval, of moet ook informatie worden meegedeeld over het risico voor de consument waarvan de financiële instelling op de hoogte is of waartoe deze toegang zou kunnen hebben op het tijdstip waarop de overeenkomst wordt gesloten?

4)

Is het uit het oogpunt van het vereiste van duidelijkheid en de transparantie en gelet op het bepaalde in punt 1, onder i) van de bijlage bij de richtlijn, voor de uitlegging van artikel 4, lid 1, van de richtlijn relevant dat op het tijdstip van sluiting van de overeenkomst de bedingen betreffende de bevoegdheid tot unilaterale wijziging en de bid-ask spread — die jaren later oneerlijk blijken te zijn — in de overeenkomst waren opgenomen samen met het beding betreffende de aanvaarding van het wisselkoersrisico, zodat als cumulatief gevolg van deze bedingen de consument in werkelijkheid in het geheel niet kon voorzien hoe de betalingsverplichtingen en het schommelingsmechanisme ervan zich naderhand zouden ontwikkelen? Of dient met de naderhand oneerlijk verklaarde contractuele bedingen geen rekening te worden gehouden bij de toetsing of het beding dat het wisselkoersrisico vastlegt, oneerlijk is?

5)

Indien de nationale rechter verklaart dat het beding dat het wisselkoersrisico bij de consument legt, oneerlijk is, is hij dan verplicht om bij het bepalen van de rechtsgevolgen overeenkomstig de bepalingen van het nationale recht, ambtshalve en met inachtneming van het recht van hoor en wederhoor van de partijen in een procedure op tegenspraak, rekening te houden met het oneerlijke karakter van andere contractuele bedingen die door de verzoekers in hun beroep niet zijn aangevoerd? Vindt het beginsel van ambtshalve toetsing overeenkomstig de rechtspraak van het Hof van Justitie ook toepassing indien de verzoeker consument is, of sluit het lijdelijkheidsbeginsel, rekening gehouden met de rol die het aanvullende recht in de gehele procedure inneemt, en met de bijzonderheden van de procedure, in dat geval ambtshalve toetsing uit?


(1)  Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB 1993, L 95, blz. 29).


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/21


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Oostenrijk) op 1 februari 2017 — VTB Bank (Austria) AG

(Zaak C-52/17)

(2017/C 144/27)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesverwaltungsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: VTB Bank (Austria) AG

Betrokken autoriteit: Finanzmarktaufsichtsbehörde

Prejudiciële vragen

1)

Zijn de voorschriften van het afgeleide Unierecht (inzonderheid de artikelen 64 of 65, lid 1, van richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (1)) van toepassing op de door de autoriteiten opgelegde verplichting tot het betalen van rente op grond van een wettelijke regeling van een lidstaat krachtens welke een kredietinstelling bij de overschrijding van de limiet voor grote blootstellingen overeenkomstig artikel 395, lid 1, van verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van verordening (EU) nr. 648/2012 (2), gedurende 30 dagen rente dient te betalen ten belope van 2 % van de overschrijding, gerekend per jaar, van de limiet voor grote blootstellingen?

2)

Staat het Unierecht (inzonderheid artikel 395, leden 1 en 5, van verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van verordening (EU) nr. 648/2012, PB 2013, L 321, blz. 6, zoals gerectificeerd) in de weg aan een nationale wettelijke regeling, zoals die welke was neergelegd in § 97, lid 1, punt 4, van het Bankwesengesetz (in de versie van BGBl. I nr. 532/2014), wanneer, ondanks dat is voldaan aan de voorwaarden voor de uitzonderingsregeling van artikel 395, lid 5, bij een overtreding van artikel 395, lid 1, (winstafromings)rente moet worden betaald?

3)

Moet artikel 48, lid 3, van verordening (EG) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank (ECB/2014/17) (GTM-kaderverordening) (3) aldus worden uitgelegd dat van een „formeel ingestelde toezichtprocedure” reeds sprake is wanneer een onderneming een melding afgeeft aan de toezichthoudende instantie, of kan van een „formeel ingestelde toezichtprocedure” sprake zijn wanneer in een parallelle procedure voor soortgelijke overtredingen in eerdere tijdvakken reeds een besluit door een toezichthoudende instantie is genomen?


(1)  PB 2013, L 176, blz. 338.

(2)  PB 2013, L 176, blz. 1.

(3)  Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank van 16 april 2014 tot vaststelling van een kader voor samenwerking binnen het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme tussen de Europese Centrale Bank en nationale bevoegde autoriteiten en met nationale aangewezen autoriteiten (GTM-kaderverordening) (PB 2014, L 141, blz. 1).


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/22


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Törvényszék (Hongarije) op 2 februari 2017 — Bericap Záródástechnikai Cikkeket Gyártó Bt./Nemzetgazdasági Minisztérium

(Zaak C-53/17)

(2017/C 144/28)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővárosi Törvényszék

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Bericap Záródástechnikai Cikkeket Gyártó Bt.

Verwerende partij: Nemzetgazdasági Minisztérium

Prejudiciële vragen

1)

Dient de alinea van artikel 3, lid 3, van bijlage I bij verordening (EG) nr. 800/2008 (1) van de Europese Commissie van 6 augustus 2008 krachtens welke „Ondernemingen die via een natuurlijke persoon of een in gemeenschappelijk overleg handelende groep van natuurlijke personen een van deze banden onderhouden […] eveneens als verbonden ondernemingen [worden] beschouwd indien zij hun activiteiten of een deel van hun activiteiten op dezelfde markt of op verwante markten uitoefenen”, aldus te worden uitgelegd dat ondernemingen die op dezelfde markt actief zijn als leden van een wereldwijd concern dat in handen is van dezelfde groep van eigenaren, a priori en zonder rekening te houden met andere omstandigheden, tezamen worden aangemerkt als „verbonden ondernemingen”, zonder dat gedetailleerd behoefd te worden onderzocht of er daadwerkelijk sprake is van „banden” in de zin van artikel 3, lid 3, [eerste alinea,] onder a) tot en d), of dat zij hun activiteiten op de dezelfde markt in gemeenschappelijk overleg uitoefenen?

2)

Of dient deze alinea aldus te worden opgevat dat van de ondernemingen die op dezelfde markt hun activiteiten uitoefenen als leden van een concern dat in handen is van dezelfde groep van eigenaren, enkel die ondernemingen als „verbonden ondernemingen” worden aangemerkt, ten aanzien waarvan een van de banden als bedoeld in artikel 3, lid 3, [eerste alinea,] onder a) tot en d), kan worden vastgesteld?


(1)  Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (de algemene groepsvrijstellingsverordening) (PB 2008, L 214, blz. 3).


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/23


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin (Duitsland) op 3 februari 2017 — INEOS Köln GmbH/Bundesrepublik Deutschland

(Zaak C-58/17)

(2017/C 144/29)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Berlin

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: INEOS Köln GmbH

Verwerende partij: Bundesrepublik Deutschland

Prejudiciële vraag

Moet het besluit van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (2011/287/EU) (1) aldus worden uitgelegd dat de definitie van „procesemissies-subinstallatie” in artikel 3, onder h), van besluit 2011/278 een gasvormige aggregatietoestand van onvolledig geoxideerde koolstof vereist, of valt ook onvolledig geoxideerde koolstof in vloeibare toestand eronder?


(1)  PB L 130, blz. 1.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/23


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesarbeitsgericht Berlin-Brandenburg (Duitsland) op 6 februari 2017 — Miriam Bichat/APSB — Aviation Passage Service Berlin GmbH & Co. KG

(Zaak C-61/17)

(2017/C 144/30)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landesarbeitsgericht Berlin-Brandenburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Miriam Bichat

Verwerende partij: APSB — Aviation Passage Service Berlin GmbH & Co. KG

Prejudiciële vragen

1)

Is slechts sprake van een zeggenschap uitoefenende onderneming in de zin van artikel 2, lid 4, eerste alinea, van richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag (1) wanneer de invloed van een onderneming verzekerd is via deelnemingen en stemrechten, of volstaat ook een contractueel of feitelijk zekergestelde invloed (bijvoorbeeld via de bevoegdheid van natuurlijke personen om instructies te geven)?

2)

Indien de eerste prejudiciële vraag aldus wordt beantwoord dat een via deelnemingen en stemrechten verzekerde invloed niet noodzakelijk is:

Is er ook sprake van een „beslissing betreffende het collectieve ontslag” in de zin van artikel 2, lid 4, eerste alinea, van richtlijn 98/59/EG, wanneer de zeggenschap uitoefenende onderneming aan de werkgever eisen stelt die collectieve ontslagen bij de werkgever economisch noodzakelijk maken?

3)

Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord:

Vereist artikel 2, lid 4, tweede alinea, in samenhang met lid 3, onder a) en b), i), en lid 1, van richtlijn 98/59/EG dat de werknemersvertegenwoordiging ook mededeling moet worden gedaan van de bedrijfseconomische of andere gronden voor de beslissingen van de zeggenschap uitoefenende onderneming die ertoe hebben geleid dat de werkgever collectieve ontslagen wil doorvoeren?

4)

Is het met artikel 2, lid 4, in samenhang met lid 3, onder a) en b), i), en lid 1, van richtlijn 98/59/EG verenigbaar om aan werknemers die in rechte aanvoeren dat hun in het kader van een collectief ontslag gegeven ontslag ongeldig is omdat de ontslaggevende werkgever de raadplegingsprocedure met de werknemersvertegenwoordiging niet correct heeft uitgevoerd, een stel- en bewijsplicht op te leggen die verder gaat dan het bewijs van aanknopingspunten voor een zeggenschap?

5)

Indien de vierde vraag bevestigend wordt beantwoord:

Welke extra stel- en bewijsverplichtingen mogen ingevolge de genoemde bepalingen in dat geval aan de werknemers worden opgelegd?


(1)  PB 1998, L 225, blz. 16.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/24


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesarbeitsgericht Berlin-Brandenburg (Duitsland) op 6 februari 2017 — Daniela Chlubna/APSB — Aviation Passage Service Berlin GmbH & Co. KG

(Zaak C-62/17)

(2017/C 144/31)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landesarbeitsgericht Berlin-Brandenburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Daniela Chlubna

Verwerende partij: APSB — Aviation Passage Service Berlin GmbH & Co. KG

Prejudiciële vragen

1)

Is slechts sprake van een zeggenschap uitoefenende onderneming in de zin van artikel 2, lid 4, eerste alinea, van richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag (1) wanneer de invloed van een onderneming verzekerd is via deelnemingen en stemrechten, of volstaat ook een contractueel of feitelijk zekergestelde invloed (bijvoorbeeld via de bevoegdheid van natuurlijke personen om instructies te geven)?

2)

Indien de eerste prejudiciële vraag aldus wordt beantwoord dat een via deelnemingen en stemrechten verzekerde invloed niet noodzakelijk is:

Is er ook sprake van een „beslissing betreffende het collectieve ontslag” in de zin van artikel 2, lid 4, eerste alinea, van richtlijn 98/59/EG, wanneer de zeggenschap uitoefenende onderneming aan de werkgever eisen stelt die collectieve ontslagen bij de werkgever economisch noodzakelijk maken?

3)

Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord:

Vereist artikel 2, lid 4, tweede alinea, in samenhang met lid 3, onder a) en b), i), en lid 1, van richtlijn 98/59/EG dat de werknemersvertegenwoordiging ook mededeling moet worden gedaan van de bedrijfseconomische of andere gronden voor de beslissingen van de zeggenschap uitoefenende onderneming die ertoe hebben geleid dat de werkgever collectieve ontslagen wil doorvoeren?

4)

Is het met artikel 2, lid 4, in samenhang met lid 3, onder a) en b), i), en lid 1, van richtlijn 98/59/EG verenigbaar om aan werknemers die in rechte aanvoeren dat hun in het kader van een collectief ontslag gegeven ontslag ongeldig is omdat de ontslaggevende werkgever de raadplegingsprocedure met de werknemersvertegenwoordiging niet correct heeft uitgevoerd, een stel- en bewijsplicht op te leggen die verder gaat dan het bewijs van aanknopingspunten voor een zeggenschap?

5)

Indien de vierde vraag bevestigend wordt beantwoord:

Welke extra stel- en bewijsverplichtingen mogen ingevolge de genoemde bepalingen in dat geval aan de werknemers worden opgelegd?


(1)  PB 1998, L 225, blz. 16.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de tribunal d’instance de Limoges (Frankrijk) op 6 februari 2017 — Banque Solfea SA/Jean-François Veitl

(Zaak C-63/17)

(2017/C 144/32)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal d’instance de Limoges

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Banque Solfea SA

Verwerende partij: Jean-François Veitl

Prejudiciële vraag

Indien het jaarlijkse kostenpercentage van een krediet 6,75772 % bedraagt, kan een vermeld JKP van 6,75 % dan als nauwkeurig worden beschouwd op grond van de regel die is opgenomen in de richtlijnen 98/7/EG van 16 februari 1998 (1) en 2008/48/EG van 23 april 2008 (2), die volgens de Franse taalversie luidt „[L]e résultat du calcul est exprimé avec une exactitude d’au moins une décimale. Si le chiffre de la décimale suivante est supérieur ou égal à 5, le chiffre de la première décimale sera augmenté de 1” [letterlijk vertaald: „De uitkomst van de berekening wordt met een nauwkeurigheid van minstens één decimaal weergegeven. Als de volgende decimaal groter is dan of gelijk is aan 5, wordt de eerste decimaal met 1 vermeerderd”]?


(1)  Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van richtlijn 87/102/EEG betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet (PB 1998, L 101, blz. 17).

(2)  Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PB 2008, L 133, blz. 66).


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 6 februari 2017 — Oftalma Hospital Srl/C.I.O.V. — Commissione Istituti Ospitalieri Valdesi, Regione Piemonte

(Zaak C-65/17)

(2017/C 144/33)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte suprema di cassazione

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Oftalma Hospital Srl

Verwerende partijen: C.I.O.V. — Commissione Istituti Ospitalieri Valdesi, Regione Piemonte

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 9 van richtlijn 92/50/EEG van de Raad van 18 juni 1992 (1), dat bepaalt dat de opdrachten voor het verlenen van in bijlage IB vermelde diensten overeenkomstig de artikelen 14 en 16 worden geplaatst, aldus worden uitgelegd dat die overeenkomsten niettemin onderworpen blijven aan de beginselen van vrijheid van vestiging en vrije dienstverrichting, het beginsel van gelijke behandeling en het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit, het transparantiebeginsel en het non-discriminatiebeginsel, zoals deze beginselen zijn neergelegd in de artikelen 43, 49 en 86 [EG]?

2)

Ingeval de eerste vraag bevestigend dient te worden beantwoord, moet artikel 27 van richtlijn 92/50/EEG, dat bepaalt dat wanneer de opdracht wordt geplaatst volgens de procedure van gunning via onderhandelingen, het aantal gegadigden dat tot de onderhandelingen wordt toegelaten, niet kleiner mag zijn dan drie, voor zover er voldoende geschikte gegadigden zijn, aldus worden uitgelegd dat het ook van toepassing is op opdrachten voor het verlenen van de diensten die zijn vermeld in bijlage IB bij die richtlijn?

3)

Staat artikel 27 van richtlijn 92/50/EEG, dat bepaalt dat wanneer de opdracht wordt geplaatst volgens de procedure van gunning via onderhandelingen, het aantal gegadigden dat tot de onderhandelingen wordt toegelaten, niet kleiner mag zijn dan drie, voor zover er voldoende geschikte gegadigden zijn, in de weg aan een nationale wettelijke regeling die met betrekking tot overheidsopdrachten die zijn geplaatst vóórdat richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 (2) is vastgesteld, wat de diensten betreft die in bijlage IB bij richtlijn 92/50/EEG zijn vermeld, geen openstelling voor de mededinging waarborgt wanneer de procedure van toewijzing van de opdracht via onderhandelingen wordt toegepast?


(1)  Richtlijn 92/50/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening (PB L 209, blz. 1).

(2)  Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB L 134, blz. 114).


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/26


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Bundesarbeitsgericht (Duitsland) op 9 februari 2017 — IR/JQ

(Zaak C-68/17)

(2017/C 144/34)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesarbeitsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: IR

Verwerende partij: JQ

Prejudiciële vragen

1)

Dient artikel 4, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2000/78/EG (1) van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (hierna: „richtlijn 2000/78/EG”) aldus te worden uitgelegd dat de kerk voor een organisatie als verweerster in het onderhavige geding bindend kan bepalen dat, indien van werknemers in een leidinggevende functie een houding van goede trouw en loyaliteit wordt verlangd, onderscheid dient te worden gemaakt tussen enerzijds werknemers die behoren tot de kerk en anderzijds werknemers die behoren tot een andere kerk of in het geheel niet behoren tot enige kerk?

2)

Indien het antwoord op de eerste vraag ontkennend luidt:

a)

Moet de bepaling van nationaal recht — zoals in casu § 9, lid 2, van het Allgemeine Gleichbehandlungsgesetz — volgens welke een dergelijk verschil in behandeling op grond van de geloofsovertuiging van de werknemers overeenkomstig het zelfbegrip van de kerk gerechtvaardigd is, in het onderhavige geding buiten toepassing blijven?

b)

Welke vereisten gelden op grond van artikel 4, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2000/78/EG als van de werknemers van een kerk of van één van de in die bepaling genoemde andere organisaties een houding van goede trouw en loyaliteit aan de grondslag van de organisatie wordt verlangd?


(1)  Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB 2000, L 303, blz. 16).


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/27


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel București (Roemenië) op 8 februari 2017 — Gamesa Wind România SRL/Agenția Națională de Administrare Fiscală — Direcția Generală de Soluționare a Contestațiilor, Agenția Națională de Administrare Fiscală — Direcţia Generală de Administrare a Marilor Contribuabili

(Zaak C-69/17)

(2017/C 144/35)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel București

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Gamesa Wind România SRL

Verwerende partijen: Agenția Națională de Administrare Fiscală — Direcția Generală de Soluționare a Contestațiilor, Agenția Națională de Administrare Fiscală — Direcţia Generală de Administrare a Marilor Contribuabili

Prejudiciële vragen

1)

Verzet richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1) (in het bijzonder de artikelen 213, 214 en 273) zich in omstandigheden als in het hoofdgeding tegen een nationale regeling of een belastingpraktijk volgens welke een belastingplichtige geen recht heeft op aftrek van de btw via verschillende btw-aangiften na de reactivering van het btw-identificatienummer van de belastingplichtige, op grond dat de betrokken btw verband houdt met aankopen in het tijdvak waarin het btw-identificatienummer van de belastingplichtige inactief was?

2)

Verzet richtlijn 2006/112 (in het bijzonder de artikelen 213, 214 en 273) zich in omstandigheden als in het hoofdgeding tegen een nationale regeling of een belastingpraktijk volgens welke een belastingplichtige geen recht heeft op aftrek van de btw via verschillende btw-aangiften na de reactivering van het btw-identificatienummer van de belastingplichtige, op grond dat de betrokken btw — ook al heeft zij betrekking op facturen die zijn uitgereikt na de reactivering van het btw-identificatienummer van de belastingplichtige — verband houdt met aankopen in het tijdvak waarin het btw-identificatienummer inactief was?


(1)  PB 2006, L 347, blz. 1.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/28


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesarbeitsgericht Berlin-Brandenburg (Duitsland) op 9 februari 2017 — Isabelle Walkner/APSB — Aviation Passage Service Berlin GmbH & Co. KG

(Zaak C-72/17)

(2017/C 144/36)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landesarbeitsgericht Berlin-Brandenburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Isabelle Walkner

Verwerende partij: APSB — Aviation Passage Service Berlin GmbH & Co. KG

Prejudiciële vragen

1)

Is slechts sprake van een zeggenschap uitoefenende onderneming in de zin van artikel 2, lid 4, eerste alinea, van richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag (1) wanneer de invloed van een onderneming verzekerd is via deelnemingen en stemrechten, of volstaat ook een contractueel of feitelijk zekergestelde invloed (bijvoorbeeld via de bevoegdheid van natuurlijke personen om instructies te geven)?

2)

Indien de eerste prejudiciële vraag aldus wordt beantwoord dat een via deelnemingen en stemrechten verzekerde invloed niet noodzakelijk is:

Is er ook sprake van een „beslissing betreffende het collectieve ontslag” in de zin van artikel 2, lid 4, eerste alinea, van richtlijn 98/59/EG, wanneer de zeggenschap uitoefenende onderneming aan de werkgever eisen stelt die collectieve ontslagen bij de werkgever economisch noodzakelijk maken?

3)

Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord:

Vereist artikel 2, lid 4, tweede alinea, in samenhang met lid 3, onder a) en b), i), en lid 1, van richtlijn 98/59/EG dat de werknemersvertegenwoordiging ook mededeling moet worden gedaan van de bedrijfseconomische of andere gronden voor de beslissingen van de zeggenschap uitoefenende onderneming die ertoe hebben geleid dat de werkgever collectieve ontslagen wil doorvoeren?

4)

Is het met artikel 2, lid 4, in samenhang met lid 3, onder a) en b), i), en lid 1, van richtlijn 98/59/EG verenigbaar om aan werknemers die in rechte aanvoeren dat hun in het kader van een collectief ontslag gegeven ontslag ongeldig is omdat de ontslaggevende werkgever de raadplegingsprocedure met de werknemersvertegenwoordiging niet correct heeft uitgevoerd, een stel- en bewijsplicht op te leggen die verder gaat dan het bewijs van aanknopingspunten voor een zeggenschap?

5)

Indien de vierde vraag bevestigend wordt beantwoord:

Welke extra stel- en bewijsverplichtingen mogen ingevolge de genoemde bepalingen in dat geval aan de werknemers worden opgelegd?


(1)  PB 1998, L 225, blz. 16.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/28


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (België) op 13 februari 2017 — X/Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen

(Zaak C-77/17)

(2017/C 144/37)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Raad voor Vreemdelingenbetwistingen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: X

Verwerende partij: Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen

Prejudiciële vragen

A.

Moet artikel 14, lid 5, van richtlijn 2011/95/EU (1) aldus worden uitgelegd dat daarmee een nieuwe grond in het leven wordt geroepen om iemand uit te sluiten van de vluchtelingenstatus als bedoeld in artikel 13 van die richtlijn en dus ook artikel 1.A van het Verdrag van Genève?

B.

Ingeval vraag A bevestigend wordt beantwoord, is het aldus uitgelegde artikel 14, lid 5, verenigbaar met artikel 18 van het Handvest van de grondrechten en artikel 78, lid 1, VWEU, waarin met name is bepaald dat het afgeleide Unierecht in overeenstemming moet zijn met het Verdrag van Genève, waarvan de in artikel 1.F opgenomen uitsluitingsbepaling exhaustief is geformuleerd en restrictief moet worden uitgelegd?

C.

Ingeval vraag A ontkennend wordt beantwoord, moet artikel 14, lid 5, van richtlijn 2011/95/EU dan aldus worden uitgelegd dat daarbij een grond tot weigering van de vluchtelingenstatus in het leven is geroepen waarin niet is voorzien door het Verdrag van Genève, dat overeenkomstig artikel 18 van het Handvest van de grondrechten en artikel 78, lid 1, VWEU dient te worden nageleefd?

D.

Ingeval vraag C bevestigend wordt beantwoord, is artikel 14, lid 5, van de voormelde richtlijn verenigbaar met artikel 18 van het Handvest van de grondrechten en artikel 78, lid 1, VWEU — waarin met name is bepaald dat het afgeleide Unierecht in overeenstemming moet zijn met het Verdrag van Genève — voor zover in eerstgenoemde bepaling een grond wordt ingevoerd om de vluchtelingenstatus te weigeren zonder dat is onderzocht of er vrees voor vervolging bestaat, hetgeen wordt vereist door artikel 1.A van het Verdrag van Genève?

E.

Ingeval de vragen A en C ontkennend worden beantwoord, hoe kan artikel 14, lid 5, van de voormelde richtlijn dan worden uitgelegd in overeenstemming met artikel 18 van het Handvest en artikel 78, lid 1, VWEU, waarin met name is bepaald dat het afgeleide Unierecht in overeenstemming moet zijn met het Verdrag van Genève?


(1)  Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (PB L 337, blz. 9).


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/29


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (België) op 13 februari 2017 — X/Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen

(Zaak C-78/17)

(2017/C 144/38)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Raad voor Vreemdelingenbetwistingen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: X

Verwerende partij: Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen

Prejudiciële vragen

A.

Moet artikel 14, lid 4, van richtlijn 2011/95/EU (1) aldus worden uitgelegd dat daarmee een nieuwe grond in het leven wordt geroepen om iemand uit te sluiten van de vluchtelingenstatus als bedoeld in artikel 13 van die richtlijn en dus ook artikel 1.A van het Verdrag van Genève?

B.

Ingeval vraag A bevestigend wordt beantwoord, is het aldus uitgelegde artikel 14, lid 4, verenigbaar met artikel 18 van het Handvest van de grondrechten en artikel 78, lid 1, VWEU, waarin met name is bepaald dat het afgeleide Unierecht in overeenstemming moet zijn met het Verdrag van Genève, waarvan de in artikel 1.F opgenomen uitsluitingsbepaling exhaustief is geformuleerd en restrictief moet worden uitgelegd?

C.

Ingeval vraag A ontkennend wordt beantwoord, moet artikel 14, lid 4, van richtlijn 2011/95/EU dan aldus worden uitgelegd dat daarbij een grond tot intrekking van de vluchtelingenstatus in het leven is geroepen waarin niet is voorzien door het Verdrag van Genève, dat overeenkomstig artikel 18 van het Handvest van de grondrechten en artikel 78, lid 1, VWEU dient te worden nageleefd?

D.

Ingeval vraag C bevestigend wordt beantwoord, is artikel 14, lid 4, van de voormelde richtlijn verenigbaar met artikel 18 van het Handvest van de grondrechten en artikel 78, lid 1, VWEU — waarin met name is bepaald dat het afgeleide Unierecht in overeenstemming moet zijn met het Verdrag van Genève — voor zover in eerstgenoemde bepaling een grond voor de intrekking van de vluchtelingenstatus wordt ingevoerd die in het Verdrag van Genève niet voorkomt en daarin ook helemaal geen grondslag vindt?

E.

Ingeval de vragen A en C ontkennend worden beantwoord, hoe kan artikel 14, lid 4, van de voormelde richtlijn dan worden uitgelegd in overeenstemming met artikel 18 van het Handvest en artikel 78, lid 1, VWEU, waarin met name is bepaald dat het afgeleide Unierecht in overeenstemming moet zijn met het Verdrag van Genève?


(1)  Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (PB L 337, blz. 9).


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/30


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal de Justiça (Portugal) op 14 februari 2017 — Fundo de Garantia Automóvel/Alina Antónia Destapado Pão Mole Juliana, Cristiana Micaela Caetano Juliana

(Zaak C-80/17)

(2017/C 144/39)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Supremo Tribunal de Justiça

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Fundo de Garantia Automóvel

Verwerende partijen: Alina Antónia Destapado Pão Mole Juliana, Cristiana Micaela Caetano Juliana

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 3 van richtlijn 72/166/EEG (1) van de Raad van 24 april 1972 (die gold op de datum van het ongeval) aldus worden uitgelegd dat de verplichte motorrijtuigenverzekering ook geldt ingeval het voertuig, op besluit van de eigenaar, aan het verkeer is onttrokken en in een particuliere tuin buiten de openbare weg is gestald?

of,

rust in die omstandigheden, onafhankelijk van de aansprakelijkheid die op het garantiefonds jegens de derde gelaedeerde rust, inzonderheid bij wederrechtelijk gebruik van het voertuig, op de eigenaar van het voertuig niet de verplichting, het voertuig te verzekeren?

2)

Moet artikel 1, lid 4, van richtlijn 84/5/EEG (2) van de Raad van 30 december 1983 (die gold op de datum van het ongeval) aldus worden uitgelegd dat het Fundo de Garantia Automóvel, dat bij gebreke van een verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid de derde die schade heeft geleden als gevolg van een verkeersongeval dat is veroorzaakt door een voertuig dat zonder medeweten en zonder toestemming van de eigenaar is weggehaald van het privéterrein waar het was gestald, schadeloos heeft gesteld, tegenover de eigenaar van het voertuig subrogatie kan inroepen, los van de vraag van de aansprakelijkheid voor het ongeval?

of,

moet voor de subrogatie van het Fundo de Garantia Automóvel tegenover de eigenaar van het voertuig worden vastgesteld of deze eigenaar wettelijk aansprakelijk is, meer in het bijzonder op grond dat hij toen het ongeluk plaatsvond daadwerkelijk de controle over het voertuig had?


(1)  Richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB 1972, L 103, blz. 1).

(2)  Tweede richtlijn 84/5/EEG van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB 1984, L 8, blz. 17).


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/31


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa — CAAD) (Portugal) op 21 februari 2017 — Turbogás Produtora Energética SA/Autoridade Tributária e Aduaneira

(Zaak C-90/17)

(2017/C 144/40)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa — CAAD)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Turbogás Produtora Energética SA

Verwerende partij: Autoridade Tributária e Aduaneira

Prejudiciële vragen

1)

Dienen, ingevolge en voor de toepassing van artikel 21, lid 5, derde alinea, van richtlijn 2003/96/EG (1), de entiteiten die voor eigen gebruik elektriciteit produceren, kleine elektriciteitsproducenten te zijn opdat zij worden beschouwd als distributeurs, die aldus onderworpen zijn aan de belasting op grond van dat artikel 21, lid 5, eerste alinea, van die richtlijn, zodat de andere entiteiten (die geen kleine elektriciteitsproducenten zijn) die voor eigen gebruik elektriciteit produceren, zijn uitgesloten van deze kwalificatie als distributeurs, of moeten alle entiteiten die voor eigen gebruik elektriciteit produceren (ongeacht hun omvang en ongeacht of zij dit doen als hoofd- of nevenactiviteit) en die niet zijn vrijgesteld als kleine elektriciteitsproducenten ingevolge artikel 21, lid 5, derde alinea, tweede zin, van die richtlijn, worden beschouwd als distributeurs, die aldus onderworpen zijn aan de belasting overeenkomstig artikel 21, lid 5, eerste alinea, van die richtlijn?

2)

Kan inzonderheid een entiteit als in het hoofdgeding, die een grote producent van elektriciteit is en voor de productie van ongeveer 9 % van de nationale energie zorgt met het oog op verkoop ervan aan het nationale net, worden beschouwd als een „entiteit die voor eigen gebruik elektriciteit produceert” in de zin van artikel 21, lid 5, van richtlijn 2003/96/EG, wanneer enkel een klein deel van de geproduceerde elektriciteit wordt gebruikt in de eigen productie van nieuwe elektriciteit, als integraal deel van haar productieproces?


(1)  Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PB 2003, L 283, blz. 51).


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/32


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Administrativen Sad — Varna (Bulgarije) op 28 februari 2017 — Komisia za zashtita na potrebitelite/Evelina Kamenova

(Zaak C-105/17)

(2017/C 144/41)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen Sad — Varna

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Komisia za zashtita na potrebitelite (commissie voor consumentenbescherming)

Verwerende partij: Evelina Kamenova

Prejudiciële vraag

1.

Moet artikel 2, onder b) en onder d), van richtlijn 2005/29/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken, aldus worden uitgelegd dat de activiteiten van een natuurlijke persoon die bij een website voor de verkoop van goederen is geregistreerd en op die website tegelijkertijd in totaal acht advertenties voor de verkoop van verschillende goederen heeft geplaatst, activiteiten van een handelaar in de zin van de wettelijke definitie van artikel 2, onder b), zijn[,] handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten in de zin van artikel 2, onder d), vormen, en overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder het toepassingsgebied van de richtlijn vallen?


(1)  Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) (Voor de EER relevante tekst) (PB 2005, L 149, blz. 22).


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/32


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Monomeles Protodikeio Athinon (Griekenland) op 7 maart 2017 — O. L./P. Q.

(Zaak C-111/17)

(2017/C 144/42)

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Monomeles Protodikeio Athinon (Griekenland)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: O. L.

Verwerende partij: P. Q.

Prejudiciële vraag

Welke uitlegging dient aan de uitdrukking „gewone verblijfplaats” in de zin van artikel 11, lid 1, van verordening (EG) nr. 2201/2003 (1)„betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid” te worden gegeven in het geval van een zuigeling die toevallig of door overmacht is geboren op een andere plaats dan die welke zijn ouders, die gezamenlijk de ouderlijke verantwoordelijkheid voor hem dragen, als zijn gewone verblijfplaats voor ogen hadden, en die sindsdien door een van zijn ouders ongeoorloofd is vastgehouden in de staat waar hij is geboren dan wel is overgebracht naar een derde staat[?] Is, meer in het bijzonder, de fysieke aanwezigheid hoe dan ook een noodzakelijke en vanzelfsprekende voorwaarde om te kunnen spreken van de gewone verblijfplaats van een persoon en met name van een boreling?


(1)  PB 2003, L 338, blz. 1.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/33


Beroep ingesteld op 10 maart 2017 — Europese Commissie/Republiek Bulgarije

(Zaak C-130/17)

(2017/C 144/43)

Procestaal: Bulgaars

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Wils en I. Zalogin)

Verwerende partij: Republiek Bulgarije

Conclusies

vaststellen dat de Republiek Bulgarije niet voldaan heeft aan haar verplichting om een enkel contactpunt op te richten voor de uitwisseling van elektronische certificaten voor de toegang tot biometrische gegevens in identiteitsdocumenten, overeenkomstig beschikking C(2009) 7476 van de Commissie van 5 oktober 2009 tot wijziging van beschikking C(2008) 8657 van de Commissie tot vaststelling van een certificaatbeleid als vereist in de technische specificaties in verband met de normen voor veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten, en besluit C(2011) 5478 van de Commissie van 4 augustus 2011 tot wijziging van beschikking C(2002) 3069 van de Commissie tot vaststelling van de technische specificaties voor het uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen;

de Republiek Bulgarije verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Door niet te zorgen voor de oprichting van een enkel contactpunt voor de uitwisseling van elektronische certificaten voor de toegang tot biometrische gegevens in identiteitsdocumenten, is de Republiek Bulgarije de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens bovengenoemde beschikking en voormeld besluit van de Commissie.


Gerecht

8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/34


Arrest van het Gerecht van 24 maart 2017 — Estland/Commissie

(Zaak T-117/15) (1)

((„Beroep tot nietigverklaring - Landbouw - Gemeenschappelijke ordening van de markten - Wegens de toetreding van nieuwe lidstaten vast te stellen maatregelen - Bedrag dat moet worden geheven voor de hoeveelheden niet-weggewerkte overtollige suiker - Verzoek tot wijziging van een eindbeschikking van de Commissie - Afwijzing van het verzoek - Niet voor beroep vatbare handeling - Bevestigende handeling - Ontbreken van nieuwe en wezenlijke elementen - Niet-ontvankelijkheid”))

(2017/C 144/44)

Procestaal: Ests

Partijen

Verzoekende partij: Republiek Estland (vertegenwoordiger: K. Kraavi-Käerdi, gemachtigde)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk L. Naaber-Kivisoo en P. Ondrůšek, gemachtigden, vervolgens P. Ondrůšek, bijgestaan door M. Kärson, advocaat)

Interveniënte aan de zijde van verzoekende partij: Republiek Letland (vertegenwoordigers: I. Kalniņš en D. Pelše, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van het besluit dat beweerdelijk is vervat in de brief van de Commissie van 22 december 2014 houdende weigering om haar besluit 2006/776/CE van 13 november 2006, betreffende de bedragen die moeten worden geheven voor de hoeveelheden niet-weggewerkte overtollige suiker (PB 2006, L 314, blz. 35), te wijzigen

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

De Republiek Estland wordt, behalve in haar eigen kosten, ook verwezen in de kosten van de Europese Commissie.

3)

De Republiek Letland zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 171 van 26.5.2015.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/34


Arrest van het Gerecht van 14 maart 2017 — IR/EUIPO — Pirelli Tyre (popchrono)

(Zaak T-132/15) (1)

([„Uniemerk - Procedure tot vervallenverklaring - Uniewoordmerk popchrono - Geen normaal gebruik van het merk - Artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2017/C 144/45)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: IR (vertegenwoordiger: C. de Marguerye, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Palmero Cabezas, vervolgens D. Gája, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Pirelli Tyre SpA (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: T. Malte Müller en F. Togo, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 13 februari 2015 (zaak R 217/2014-5) inzake een procedure tot vervallenverklaring tussen Pirelli Tyre en IR

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

IR wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 311 van 21.9.2015.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/35


Arrest van het Gerecht van 22 maart 2017 — Haswani/Raad

(Zaak T-231/15) (1)

((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen Syrië - Bevriezing van tegoeden - Aanpassing van het verzoekschrift - Motiveringsplicht - Rechten van verdediging - Onjuiste beoordeling - Evenredigheid - Niet-contractuele aansprakelijkheid”))

(2017/C 144/46)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: George Haswani (Yabroud, Syrië) (vertegenwoordiger: G. Karouni, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk G. Étienne en S. Kyriakopoulou, vervolgens S. Kyriakopoulou, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers L. Havas en R. Tricot, gemachtigden)

Voorwerp

Ten eerste, een verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit (GBVB) 2015/383 van de Raad van 6 maart 2015 houdende uitvoering van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2015, L 64, blz. 41), uitvoeringsverordening (EU) 2015/375 van de Raad van 6 maart 2015 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (PB 2015, L 64, blz. 10), besluit (GBVB) 2015/837 van de Raad van 28 mei 2015 houdende wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2015, L 132, blz. 82), uitvoeringsverordening (EU) 2015/828 van de Raad van 28 mei 2015 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (PB 2015, L 132, blz. 3), besluit (GBVB) 2016/850 van de Raad van 27 mei 2016 houdende wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2016, L 141, blz. 125), en van uitvoeringsverordening (EU) 2016/840 van de Raad van 27 mei 2016 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (PB 2016, L 141, blz. 30), voor zover die handelingen betrekking hebben op verzoeker, en, ten tweede, een verzoek krachtens artikel 268 VWEU tot vergoeding van de schade die verzoeker stelt te hebben geleden ten gevolge van die handelingen

Dictum

1)

Het verzoek tot nietigverklaring van besluit (GBVB) 2016/850 van de Raad van 27 mei 2016 houdende wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië, en van uitvoeringsverordening (EU) 2016/840 van de Raad van 27 mei 2016 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië, is niet-ontvankelijk.

2)

Uitvoeringsbesluit (GBVB) 2015/383 van de Raad van 6 maart 2015 houdende uitvoering van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië, uitvoeringsverordening (EU) 2015/375 van de Raad van 6 maart 2015 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië, besluit (GBVB) 2015/837 van de Raad van 28 mei 2015 houdende wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië, en uitvoeringsverordening (EU) 2015/828 van de Raad van 28 mei 2015 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië, worden nietig verklaard voor zover zij betrekking hebben op George Haswani.

3)

Het verzoek tot schadevergoeding van Haswani wordt afgewezen.

4)

De Raad van de Europese Unie wordt verwezen in zijn eigen kosten met betrekking tot de door Haswani ingediende verzoeken tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit 2015/383, uitvoeringsverordening 2015/375, besluit 2015/837 en uitvoeringsverordening 2015/828, alsmede in een derde van de door Haswani met betrekking tot die verzoeken gemaakte kosten.

5)

Haswani wordt verwezen in zijn eigen kosten met betrekking tot de verzoeken tot nietigverklaring van besluit 2016/850 en van uitvoeringsverordening 2016/840 en met betrekking tot zijn schadevordering, alsmede in twee derde van de kosten die de Raad met betrekking tot die verzoeken heeft gemaakt.

6)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 213 van 29.6.2015.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/36


Arrest van het Gerecht van 23 maart 2017 — Cryo-Save/EUIPO — MedSkin Solutions Dr. Suwelack (Cryo-Save)

(Zaak T-239/15) (1)

([„Uniemerk - Procedure tot vervallenverklaring - Uniewoordmerk Cryo-Save - Artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Normaal gebruik van het merk - Bewijslast - Vervallenverklaring”])

(2017/C 144/47)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Cryo-Save AG (Freienbach, Zwitserland) (vertegenwoordiger: C. Onken, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Schifko en W. Schramek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: MedSkin Solutions Dr. Suwelack AG (Billerbeck, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Thünken, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 3 maart 2015 (zaak R 2567/2013-4) inzake een procedure tot vervallenverklaring tussen MedSkin Solutions Dr. Suwelack en Cryo-Save

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Cryo-Save AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 236 van 20.7.2015.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/37


Arrest van het Gerecht van 22 maart 2017 — Windrush Aka/EUIPO — Dammers (The Specials)

(Zaak T-336/15) (1)

([„Uniemerk - Procedure tot vervallenverklaring - Uniewoordmerk The Specials - Normaal gebruik - Artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Toestemming van de merkhouder - Artikel 15, lid 2, van verordening nr. 207/2009”])

(2017/C 144/48)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Windrush Aka LLP (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: S. Malynicz, QC, en S. Britton, solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Jerry Dammers (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: C. Fehler, solicitor, H. Cuddigan en B. Brandreth, barristers)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 18 maart 2015 (zaak R 1412/2014-1) inzake een procedure tot vervallenverklaring tussen Windrush Aka en Dammers

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Windrush Aka LLP wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 294 van 7.9.2015.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/37


Arrest van het Gerecht van 16 maart 2017 — Capella/EUIPO — Abus (APUS)

(Zaak T-473/15) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk APUS - Ouder nationaal woordmerk ABUS - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Verwarringsgevaar - Herhaalde beperkingen van de inschrijvingsaanvraag voor de kamer van beroep - Artikel 43, lid 1, van verordening nr. 207/2009 - Bevoegdheid van de kamer van beroep - Artikel 64, lid 1, van verordening nr. 207/2009 - Recht om te worden gehoord - Artikel 75, tweede volzin, van verordening nr. 207/2009 - Regel 13, lid 3, van verordening (EG) nr. 2868/95”])

(2017/C 144/49)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Capella EOOD (Sofia, Bulgarije) (vertegenwoordiger: F. Henkel, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: S. Hanne, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Abus August Bremicker Söhne KG (Wetter, Duitsland) (vertegenwoordiger: G. Hallwachs, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 2 juni 2015 (zaak R 117/2014-4) inzake een oppositieprocedure tussen Abus August Bremicker Söhne en Capella

Dictum

1)

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 2 juni 2015 (zaak R 117/2014-4) wordt vernietigd.

2)

Het EUIPO zal behalve zijn eigen kosten de kosten van Capella EOOD dragen.

3)

Abus August Bremicker Söhne KG zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 328 van 5.10.2015.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/38


Arrest van het Gerecht van 16 maart 2017 — Sociedad agraria de transformación no 9982 Montecitrus/EUIPO — Spanish Oranges (MOUNTAIN CITRUS SPAIN)

(Zaak T-495/15) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk MOUNTAIN CITRUS SPAIN - Ouder Uniebeeldmerk monteCitrus - Relatieve weigeringsgrond - Geen verwarringsgevaar - Dezelfde waren - Geen overeenstemmende tekens - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2017/C 144/50)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sociedad agraria de transformación no 9982 Montecitrus (Pulpí, Spanje) (vertegenwoordiger: N. Fernández Fernández-Pacheco, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Schifko en K. Sidat Humphreys, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Spanish Oranges, SL (Castellón, Spanje) (vertegenwoordiger: F. Perez Arnau, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 26 juni 2015 (zaak R 871/2014-4) inzake een oppositieprocedure tussen Sociedad agraria de transformación no 9982 Montecitrus en Spanish Oranges

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Sociedad agraria de transformación no 9982 Montecitrus wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 354 van 26.10.2015.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/39


Arrest van het Gerecht van 14 maart 2017 — Wessel-Werk/EUIPO — Wolf PVG (Mondstukken voor stofzuigers)

(Zaak T-174/16) (1)

([„Gemeenschapsmodel - Nietigheidsprocedure - Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een mondstuk voor stofzuigers afbeeldt - Ouder gemeenschapsmodel - Nietigheidsgrond - Eigen karakter - Geïnformeerde gebruiker - Artikel 6 en artikel 25, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 6/2002”])

(2017/C 144/51)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Wessel-Werk GmbH (Reichshof, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Becker, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Schifko, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Wolf PVG GmbH & Co. KG (Vlotho, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Künzel, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 18 februari 2016 (zaak R 1652/2014-3), zoals rechtgezet, inzake een nietigheidsprocedure tussen Wolf PVG en Wessel-Werk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Wessel-Werk GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 211 van 13.6.2016.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/39


Arrest van het Gerecht van 14 maart 2017 — Wessel-Werk/EUIPO — Wolf PVG (Mondstukken voor stofzuigers)

(Zaak T-175/16) (1)

([„Gemeenschapsmodel - Nietigheidsprocedure - Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een mondstuk voor stofzuigers afbeeldt - Ouder gemeenschapsmodel - Nietigheidsgrond - Eigen karakter - Geïnformeerde gebruiker - Artikel 6 en artikel 25, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 6/2002”])

(2017/C 144/52)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Wessel-Werk GmbH (Reichshof, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Becker, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Schifko, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Wolf PVG GmbH & Co. KG (Vlotho, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Künzel, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 18 februari 2016 (zaak R 1725/2014-3), zoals rechtgezet, inzake een nietigheidsprocedure tussen Wolf PVG en Wessel-Werk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Wessel-Werk GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 211 van 13.6.2016.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/40


Arrest van het Gerecht van 23 maart 2017 — Vignerons de la Méditerranée/EUIPO — Bodegas Grupo Yllera (LE VAL FRANCE)

(Zaak T-216/16) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk LE VAL FRANCE - Ouder Uniewoordmerk VIÑA DEL VAL - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2017/C 144/53)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Vignerons de la Méditerranée (Narbonne, Frankrijk) (vertegenwoordigers: M. Karsenty-Ricard en M. Merli, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Bodegas Grupo Yllera SL (Rueda, Spanje)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 2 maart 2016 (zaak R 427/2015-5) inzake een oppositieprocedure tussen Bodegas Grupo Yllera en Vignerons de la Méditerranée

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Les Vignerons de la Méditerranée wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 243 van 4.7.2016.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/40


Arrest van het Gerecht van 22 maart 2017 — Hoffmann/EUIPO (Genius)

(Zaak T-425/16) (1)

([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniewoordmerk Genius - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2017/C 144/54)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Karl Hoffmann (Bad Schwalbach, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Jonas, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 31 mei 2016 (zaak R 1631/2015-5) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken Genius als Uniemerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Karl Hoffmann wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 343 van 19.9.2016.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/41


Arrest van het Gerecht van 22 maart 2017 — Intercontinental Exchange Holdings/EUIPO (BRENT INDEX)

(Zaak T-430/16) (1)

([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniewoordmerk BRENT INDEX - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2017/C 144/55)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Intercontinental Exchange Holdings, Inc. (Atlanta, Georgia, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: P. Heusler, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: S. Bonne, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 2 juni 2016 (zaak R 8/2016-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken BRENT INDEX als Uniemerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Intercontinental Exchange Holdings, Inc. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 371 van 10.10.2016.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/42


Arrest van het Gerecht van 15 maart 2017 — Fernández González/Commissie

(Zaak T-455/16 P) (1)

((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Tijdelijk functionarissen - Aanwerving - Aanstelling van tijdelijk functionarissen in permanente ambten - Exceptie van onwettigheid - Onjuiste rechtsopvatting”))

(2017/C 144/56)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Elia Fernández González (Brussel, België) (vertegenwoordigers: M. Casado García Hirschfeld en É. Boigelot, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Berardis Kayser en G. Berscheid, gemachtigden, aanvankelijk bijgestaan door D. Waelbroeck en A. Duron, vervolgens door A. Duron, advocaten)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Enkelvoudige kamer) van 14 juni 2016, Fernández González/Commissie (F-121/15, EU:F:2016:128), en strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie van 14 juni 2016, Fernández González/Commissie (F-121/15, EU:F:2016:128), wordt vernietigd.

2)

De zaak wordt verwezen naar een andere kamer van het Gerecht dan die welke zich over deze hogere voorziening heeft uitgesproken.

3)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


(1)  PB C 383 van 17.10.2016.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/42


Beschikking van het Gerecht van 9 maart 2017 — Pure Fishing/EUIPO — Łabowicz (NANOFIL)

(Zaak T-323/13) (1)

((„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk NANOFIL - Nietigheid van het oudere Uniebeeldmerk NANO - Afdoening zonder beslissing”))

(2017/C 144/57)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Pure Fishing, Inc. (Spirit Lake, Iowa, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: J. Dickerson, solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: L. Rampini, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Edward Łabowicz (Kłodzko, Polen) (vertegenwoordiger: M. Żygadło, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 15 april 2013 (zaak R 1241/2012-2) inzake een oppositieprocedure tussen Łabowicz en Pure Fishing

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 252 van 31.8.2013.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/43


Beschikking van het Gerecht van 8 maart 2017 — Merck/EUIPO — Société des produits Nestlé (HEALTHPRESSO)

(Zaak T-747/14) (1)

((„Uniemerk - Oppositieprocedure - Afdoening zonder beslissing”))

(2017/C 144/58)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Merck KGaA (Darmstadt, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Best, U. Pfleghar en S. Schäffner, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: L. Rampini, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Société des produits Nestlé SA (Vevey, Zwitserland) (vertegenwoordigers: A. Jaeger-Lenz, A. Lambrecht en S. Cobet-Nüse, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 7 augustus 2014 (zaak R 1880/2013-1) inzake een oppositieprocedure tussen Société des Produits Nestlé SA en Merck KGaA

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Merck KGaA en Société des Produits Nestlé SA worden verwezen in hun eigen kosten en elk in de helft van de kosten van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO).


(1)  PB C 462 van 22.12.2014.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/43


Beschikking van het Gerecht van 14 maart 2017 — Karl Conzelmann/EUIPO (LIKE IT)

(Zaak T-21/16) (1)

((„Uniemerk - Aanvraag tot inschrijving van het woordmerk LIKE IT - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009”))

(2017/C 144/59)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Karl Conzelmann GmbH + Co. KG (Albstadt, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Klink, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Graul en M. Fischer, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 11 november 2015 (zaak R 223/2015-1) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken LIKE IT als Uniemerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Karl Conzelmann GmbH + Co. KG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 98 van 14.3.2016.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/44


Beschikking van het Gerecht van 9 maart 2017 — Comprojecto Projectos e Construções en Gomes de Azevedo/ECB

(Zaak T-22/16) (1)

((„Beroep wegens nalaten, beroep tot nietigverklaring en beroep tot schadevergoeding - Economisch en monetair beleid - Toezicht op kredietinstellingen - Voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld - Corrigerende maatregelen - Geen verzoek tot handelen - Onvoldoende nauwkeurig verzoekschrift - Niet voor beroep vatbare handeling - Beroep deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk rechtens ongegrond”))

(2017/C 144/60)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partijen: Comprojecto-Projectos e Construções, Lda (Lissabon, Portugal), Julião Maria Gomes de Azevedo (Lissabon), Paulo Eduardo Matos Gomes de Azevedo (Lissabon), Isabel Maria Matos Gomes de Azevedo (Lissabon) (vertegenwoordiger: M. Ribeiro, advocaat)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank (vertegenwoordigers: A. Karpf, P. Ferreira Jorge en K. Kaiser, gemachtigden)

Voorwerp

Ten eerste, een verzoek krachtens artikel 265 VWEU tot vaststelling dat de ECB op onrechtmatige wijze heeft nagelaten op te treden tegen Portugese kredietinstellingen in het kader van de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld, ten tweede, een verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van de handeling waarbij de ECB het verzoek tot handelen dat verzoekers tot de ECB hadden gericht, aan verzoekers heeft teruggezonden en, ten derde, een verzoek krachtens artikel 268 VWEU tot vergoeding van de schade die verzoekers stellen te hebben geleden ten gevolge van dat nalaten

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Comprojecto — Projectos e Construções, Lda, Julião Maria Gomes de Azevedo, Paulo Eduardo Matos Gomes de Azevedo en Isabel Maria Matos Gomes de Azevedo worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 106 van 21.3.2016.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/45


Beschikking van het Gerecht van 7 maart 2017 — SymbioPharm/EMA

(Zaak T-295/16) (1)

((„Beroep tot nietigverklaring - Geneesmiddelen voor menselijk gebruik - Inleiding van de procedure tot voorlegging aan het EMA - Artikelen 31 tot en met 34 van richtlijn 2001/83/EG - Geneesmiddel Symbioflor 2 en geneesmiddelen met soortgelijke benamingen - Niet voor beroep vatbare handeling - Voorbereidende handeling - Niet-ontvankelijkheid”))

(2017/C 144/61)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: SymbioPharm GmbH (Herborn, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Sander, advocaat)

Verwerende partij: Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) (vertegenwoordigers: T. Jabłoński, N. Rampal Olmedo, I. Ratescu, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van de brief van het EMA van 1 april 2016 inzake de inleiding van de voorleggingsprocedure als bedoeld in de artikelen 32 tot en met 34 van richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB 2001, L 311, blz. 67), met betrekking tot het geneesmiddel Symbioflor 2 en de geneesmiddelen met soortgelijke benamingen, naar aanleiding van een kennisgeving door de Bondsrepubliek Duitsland krachtens artikel 31 van die richtlijn.

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

SymbioPharm GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 279 van 1.8.2016.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/45


Beschikking van het Gerecht van 8 maart 2017 — Popescu/Roemenië

(Zaak T-380/16)

((„Kennelijke onbevoegdheid”))

(2017/C 144/62)

Procestaal: Roemeens

Partijen

Verzoekende partij: Doina Popescu (Slatina, Roemenië) (vertegenwoordiger: M. Ispas, advocaat)

Verwerende partij: Roemenië

Voorwerp

Verzoek tot veroordeling van verschillende Roemeense nationale instanties wegens vermeende strafrechtelijke feiten en voorts tot vergoeding van de schade die verzoekster zou hebben geleden.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Doina Popescu zal haar eigen kosten dragen.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/46


Beschikking van het Gerecht van 3 maart 2017 — GX/Commissie

(Zaak T-556/16) (1)

((„Openbare dienst - Aanwerving - Aankondiging van vergelijkend onderzoek - Algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/248/13 - Besluit om verzoekers naam niet op de reservelijst te plaatsen - Beroep kennelijk rechtens ongegrond”))

(2017/C 144/63)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: GX (vertegenwoordiger: G.-M. Enache, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Gattinara en F. Simonetti, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, strekkende tot ten eerste nietigverklaring van het besluit van de jury van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/248/13 van 20 augustus 2014 om verzoekers naam niet op te nemen op de reservelijst, en ten tweede vergoeding van de materiële en immateriële schade die hij als gevolg van dat besluit zou hebben geleden

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

GX wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 279 van 24.8.2015 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie onder nummer F-89/15, en op 1 september 2016 overgedragen aan het Gerecht van de Europese Unie).


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/46


Beschikking van de president van het Gerecht van 10 maart 2017 — Przedsiębiorstwo Energetyki Cieplnej/ECHA

(Zaak T-625/16 R)

((„Kort geding - Europees Agentschap voor chemische stoffen - REACH - Voor registratie van een stof verschuldigde vergoeding - Lagere vergoeding voor kleine, middelgrote en micro-ondernemingen - Besluit waarbij een vergoeding voor administratieve kosten en een aanvullende vergoeding worden opgelegd - Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid”))

(2017/C 144/64)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Przedsiębiorstwo Energetyki Cieplnej sp. z o.o. (Grajewo, Polen) (vertegenwoordigers: T. Dobrzyński, advocaat)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) (vertegenwoordigers: E. Maurage en J. Trnka en M. Heikkilä, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU tot het treffen van voorlopige maatregelen met als doel, ten eerste, de opschorting van de tenuitvoerlegging van besluit nr. SME (2016) 2851 van 23 juni 2016 waarbij werd geoordeeld dat verzoekster niet kon profiteren van de voor middelgrote ondernemingen geldende lagere vergoedingen en, ten tweede, de veroordeling van verwerende partij tot het vernietigen van de op grond van dat besluit uitgeschreven facturen, namelijk de facturen nr. 10058238 en nr. 10058239 van het ECHA van 23 juni 2016.

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/47


Beschikking van de president van het Gerecht van 10 maart 2017 — Fertisac/ECHA

(Zaak T-855/16 R)

((„Kort geding - REACH - Voor registratie van een stof verschuldigde vergoeding - Lagere vergoeding voor kleine, middelgrote en micro-ondernemingen - Besluit waarbij een vergoeding voor administratieve kosten en een aanvullende vergoeding wordt opgelegd - Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid”))

(2017/C 144/65)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Fertisac, SL (Atarfe, Spanje) (vertegenwoordiger: J. Gomez Rodriguez, advocaat)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) (vertegenwoordigers: E. Maurage, J.-P. Trnka en M. Heikkilä, gemachtigden, bijgestaan door C. Molyneux, advocaat)

Voorwerp

Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU tot opschorting van de tenuitvoerlegging van besluit SME(2016) 5150 van 15 november 2016, waarbij is vastgesteld dat verzoekster niet in aanmerking kwam voor de lagere vergoeding voor middelgrote ondernemingen, en van de krachtens dat besluit opgemaakte facturen, te weten facturen nr. 10060160 en nr. 10060161 van ECHA van 15 november 2016.

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/47


Beschikking van de president van het Gerecht van 14 maart 2017 — ADDE/Parlement

(Zaak T-48/17 R)

((„Kort geding - Financiering van een politieke partij - Institutioneel recht - Bankgarantie - Geen spoedeisendheid”))

(2017/C 144/66)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Alliance for Direct Democracy in Europe vzw (ADDE) (Brussel, België) (vertegenwoordiger: L. Defalque, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: C. Burgos en S. Alves, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 278 en artikel 279 VWEU tot het treffen van voorlopige maatregelen met als doel te worden vrijgesteld van de verplichting om een bankgarantie te stellen als voorwaarde voor de voorfinanciering van de subsidie die voortvloeit uit besluit FINS-2017-13 van het Parlement van 15 december 2016 met betrekking tot de aan verzoekster toegekende financiering.

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/48


Beroep ingesteld op 16 februari 2017 — Eutelsat/GSA

(Zaak T-99/17)

(2017/C 144/67)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Eutelsat SA (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: L. de la Brosse, lawyer)

Verwerende partij: Agentschap voor het Europees wereldwijd satellietnavigatiesysteem

Conclusies

het beroep ontvankelijk verklaren;

het door verzoekster gedane verzoek om instructiemaatregelen toewijzen;

(i) het door GSA vastgestelde, op 29 november 2016 bekendgemaakte besluit tot afwijzing van verzoeksters „beste en laatste bod”(„BELB”) in verband met de aankondiging van een opdracht met kenmerk GSA/CD/14/14 — „Galileo service operator”, en (ii) het besluit om de opdracht tot exploitatie en onderhoud van het Galileo-systeem aan een andere inschrijver te gunnen, nietig verklaren;

verweerder verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster negen middelen aan.

1.

Eerste middel, inhoudend dat de als eerste geplaatste inschrijver zijn inschrijving tijdens de procedure heeft gewijzigd, hetgeen in strijd is met (i) de specificaties voor de inschrijving en (ii) het beginsel van gelijke behandeling van de inschrijvers.

2.

Tweede middel, inhoudend dat GSA tijdens de procedure de inhoud van de financiële criteria voor de selectie van de inschrijvingen heeft gewijzigd.

3.

Derde middel, inhoudend dat het met de door GSA gebruikte methode voor de klassering van de prijscriteria niet mogelijk was om de economisch meest voordelige inschrijving te kiezen.

4.

Vierde middel, inhoudend dat de samenstelling van het evaluatiecomité niet in overeenstemming was met de regels, en dat zijn onpartijdigheid niet kan worden gegarandeerd.

5.

Vijfde middel, inhoudend dat de als eerste geplaatste inschrijver een abnormaal lage inschrijving heeft ingediend.

6.

Zesde middel, ontleend aan schending van de regels inzake transparantie en gelijke behandeling van gegadigden, en aan een voordeel dat in strijd is met de regels inzake belangenconflicten.

7.

Zevende middel, inhoudend dat GSA een aantal fouten heeft gemaakt met betrekking tot de kwalitatieve gunningscriteria.

8.

Achtste middel, inhoudend dat GSA in strijd heeft gehandeld met zijn verplichting om de bestreden besluiten toereikend te motiveren.

9.

Negende middel, inhoudend dat de waarde van de opdracht veel lager is dan de totale waarde vermeld in het door GSA bekendgemaakte gunningsbericht en het BELB van Eutelsat.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/49


Beroep ingesteld op 2 maart 2017 — Hércules Club de Fútbol/Commissie

(Zaak T-134/17)

(2017/C 144/68)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Hércules Club de Fútbol, SAD (Alicante, Spanje) (vertegenwoordigers: S. Rating en Y. Martínez Mata, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

besluit C (2017) 736 final van de Europese Commissie van 2 februari 2017, in de procedure GESTDEM 2016/6034 — 2016/6044 nietig verklaren.

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep is gericht tegen het besluit tot bevestiging van een besluit houdende afwijzing van het verzoek om toegang tot documentatie dat door Hercules CF is ingediend om toegang te verkrijgen tot bepaalde documentatie in verband met de procedure die heeft geleid tot de vaststelling van besluit C (2016) 4060 final, van 4 juli 2016, betreffende staatssteun SA.36387 (2013/C) (ex 2013/NN) (ex 2013/CP) van Spanje ten gunste van Valencia Club de Fútbol Sociedad Anónima Deportiva, Hércules Club de Fútbol Sociedad Anónima Deportiva en Elche Club de Fútbol Sociedad Anónima Deportiva.

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

1.

Eerste middel: de conclusie dat toegang tot de gevraagde documentatie kan worden geweigerd op grond van het eerste en derde streepje van artikel 4, lid 2, van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 4), is onjuist.

In dit verband wordt betoogd dat de Commissie het door de communautaire rechtspraak erkende algemene vermoeden van vertrouwelijkheid van de administratieve procedures inzake overheidssteun automatisch heeft toegepast, en dat zij met betrekking tot de schade aan de commerciële belangen van derden ten onrechte naar analogie toepassing heeft gegeven aan de rechtspraak inzake concentratiezaken.

2.

Tweede middel: ontleend aan onjuiste toepassing van artikel 4, lid 3, van verordening nr. 1049/2001.

In dit verband wordt betoogd dat hier evenmin naar analogie toepassing kan worden gegeven aan de rechtspraak inzake concentratiezaken. Terwijl het in dergelijke gevallen begrijpelijk is dat het vertrouwelijke karakter na het besluit van de Commissie aanhoudt, is dit niet het geval wanneer er sprake is van één enkele lening, waarvan de voorwaarden voor toekenning ervan volgens de Commissie onverenigbaar zijn met het VWEU.

3.

Derde, subsidiair aangevoerde, middel: ook als de door de Commissie aangevoerde gronden voor vertrouwelijkheid in het concrete geval gegrond zijn, is er een hoger openbaar belang dat toegang tot de gevraagde documentatie rechtvaardigt, en dat erin bestaat te waarborgen dat de door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie erkende rechten van de verdediging daadwerkelijk kunnen worden uitgeoefend.

4.

Vierde, meer subsidiair aangevoerde, middel: schending van artikel 4, lid 6, van verordening nr. 1049/2001, aangezien, in laatste instantie, de Commissie verplicht is om ten minste een gedeeltelijke toegang tot de gevraagde informatie te verstrekken.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/50


Beroep ingesteld op 28 februari 2017 — Scor/Commissie

(Zaak T-135/17)

(2017/C 144/69)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Scor SE (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: N. Baverez, N. Autet, M. Béas en G. Marson, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het punt „(i) aan de Caisse Centrale de Réassurance (CCR) verstrekte onbeperkte garantie voor haar activiteit bestaande in de herverzekering van risico’s van natuurrampen in Frankrijk” in het besluit staatssteun SA.37649 (2013/CP); SA.45860 (2016/PN); SA.45860 (2016/N) — Frankrijk van 26 september 2016, C(2016) 5995 final, te vernietigen;

de Commissie overeenkomstig artikel 134 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht te verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

1.

Eerste middel: het bestreden besluit is gebaseerd op een onjuiste rechtsgrondslag om de verenigbaarheid van de aan de Caisse Centrale de Réassurance verstrekte garantie te beoordelen.

2.

Tweede middel: het bestreden besluit is op verschillende punten ontoereikend gemotiveerd.

3.

Derde middel: schending van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU. Dit middel bestaat uit twee onderdelen:

eerste onderdeel, ontleend aan onjuiste rechtsopvattingen met betrekking tot de toepassing van de evenredigheidstoets;

tweede onderdeel, ontleend aan de onevenredigheid van de garantie.

4.

Vierde middel: schending van de procedurele rechten van de verzoekende partij.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/51


Beroep ingesteld op 3 maart 2017 — Kakol/Commissie

(Zaak T-137/17)

(2017/C 144/70)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Danuta Kakol (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: R. Duta, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

nietig te verklaren de besluiten van de jury van 25 november 2016 en van 2 mei 2016 volgens welke de aanmelding van verzoekster, die vooraf was geselecteerd voor vergelijkend onderzoek EPSO/AD/177/10-AUDIT2013-Administrators-D5, is afgewezen;

de verwerende partij te veroordelen tot betaling van een bedrag van 5 000 EUR, dan wel tot elk ander en zelfs hoger bedrag dat het Gerecht ex aequo et bono zal vaststellen ter vergoeding van de grievende wijze waarop haar aanmelding is behandeld;

al het nodige te gelasten;

de verwerende partij te verwijzen in alle kosten, daaronder begrepen die van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep is in wezen gericht tegen de besluiten van 25 november 2016 en 5 mei 2016 volgens de bewoordingen waarvan verzoeksters aanmelding voor vergelijkend onderzoek „EPSO/AD/177/10-AUDIT2013-Administrators-D5” is afgewezen, op grond dat zij niet voldeed aan de toelatingsvoorwaarden betreffende de vereiste opleiding.

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vijf middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan het ontbreken van delegatie door de jury met betrekking tot het besluit van 2 mei 2016.

Verzoekster stelt in dit verband dat uit verschillende aanwijzingen blijkt dat het niet mogelijk is dat het besluit van 2 mei 2016 genomen is door de jury.

2.

Tweede middel, ontleend aan schending van de beginselen van gewettigd vertrouwen, rechtszekerheid en van „estoppel”.

De verzoekende partij stelt dat de administratie in het kader van het vergelijkend onderzoek waarvoor zij zich eerder had aangemeld, namelijk vergelijkend onderzoek EPSO/AD/172/09, waarvoor dezelfde toelatingsvoorwaarden gelden als voor vergelijkend onderzoek EPSO/AD/177/10, nauwkeurige toezeggingen heeft gedaan. In het kader van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/172/09 had de jury echter vastgesteld dat zij wel voldeed aan de voorwaarden verband houdende met de beroepservaring/-opleiding.

3.

Derde middel, ontleend aan schending van het beginsel van gelijke behandeling en het verbod van discriminatie.

4.

Vierde middel, ontleend aan het bestaan van een kennelijke beoordelingsfout.

De verzoekende partij stelt in dit verband dat uit de overgelegde diploma’s blijkt dat zij beschikt over een universitair onderwijsniveau dat gelijk is aan een volledige opleiding van ten minste drie jaar, afgesloten met een diploma en verband houdende met de aard van de functies van het vergelijkend onderzoek.

5.

Vijfde middel, ontleend aan het bestaan van misbruik van bevoegdheid en een gebrek aan evenredigheid.

Volgens de verzoekende partij is duidelijk dat haar aanmelding niet is afgewezen op basis van overwegingen verband houdende met haar kwalificatie en diploma’s, maar op basis van een kwestie van algemeen beleid die geen verband houdt met de door de aanwerving beoogde doelen.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/52


Beroep ingesteld op 7 maart 2017 — Troszczynski/Parlement

(Zaak T-148/17)

(2017/C 144/71)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Mylène Troszczynski (Noyon, Frankrijk) (vertegenwoordiger: M. Ceccaldi, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van de quaestoren van het Europees Parlement van 6 januari 2017, voor zover daarbij het besluit van de secretaris-generaal van 23 juni 2016 waarbij van Mylène Troszczynski een bedrag van 56 554 EUR wordt teruggevorderd, wordt gehandhaafd;

nietigverklaring van het besluit van de secretaris-generaal van het Europees Parlement van 23 juni 2016, dat is vastgesteld op grond van de artikelen 33, 43, 62, 67 en 68 van besluit 2009/C 159/01 van het Bureau van het Europees Parlement van 19 mei en 9 juli 2008„houdende de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden van het Europees Parlement”, zoals gewijzigd, waarbij jegens verzoekster een schuldvordering ten bedrage van 56 554 EUR is vastgesteld uit hoofde van bedragen die onverschuldigd waren uitgekeerd in het kader van parlementaire assistentie, de terugvordering ervan werd gemotiveerd, en de bevoegde ordonnateur werd gelast, in samenwerking met de rekenplichtige van de instelling, over te gaan tot terugvordering ervan op grond van artikel 68 van de uitvoeringsbepalingen en van de artikelen 78, 79 en 80 van het Financieel Reglement;

nietigverklaring van de debetnota nr. 2016-888, zonder datum, waarbij verzoekster ervan op de hoogte werd gesteld dat jegens haar een schuldvordering was vastgesteld bij het besluit van de secretaris-generaal van 23 juni 2016tot terugvordering van in het kader van parlementaire assistentie onverschuldigd uitgekeerde bedragen, op grond van artikel 68 van de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden van het Europees Parlement en de artikelen 78, 79 en 80 van het Financieel Reglement;

nietigverklaring van de debetnota van 29 juni 2016;

verwijzing van het Europees Parlement in de kosten;

veroordeling van het Europees Parlement tot betaling aan Mylène Troszczynski van het bedrag van 50 000 EUR als vergoeding van invorderbare kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De in de onderhavige zaak aan de orde zijnde bedragen hebben betrekking op een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur tussen verzoekster en een plaatselijke medewerker die voltijds als parlementair medewerker werkte in de lidstaat waarin verzoekster is verkozen. Een aantal aanwijzingen betreffende de functies die de plaatselijke medewerker vervulde bij de politieke partij waarvan verzoekster lid was, hebben bij verweerder twijfel doen rijzen of verzoekster de krachtens de artikelen 33, 43 en 62 van de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de parlementsleden op haar rustende verplichtingen wel nakwam.

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster aan dat in de onderhavige zaak de bestreden handelingen gebreken vertonen die gevolgen hebben voor de externe wettigheid ervan, met name omdat de opsteller van de handeling rationae materiae onbevoegd is, die handelingen niet gemotiveerd zijn en de wezenlijke vormvereisten niet zijn nageleefd.

Zij voert tevens aan dat de interne wettigheid van de bestreden handelingen gebreken vertoont. Deze hebben betrekking op het feit dat de verweten feiten niet stroken met de werkelijkheid, op de aanwijzing van de partij op wie de bewijslast rust, schending van het evenredigheidsbeginsel, inbreuk op de politieke rechten van plaatselijke medewerkers, misbruik van bevoegdheid, de discriminerende aard van de bestreden besluiten en het bestaan van fumus persecutionis, schending van de onafhankelijkheid van het parlementslid en van het verbod van een bindend mandaat, schending van de beginselen una via electa en non bis in idem, aangezien de voorzitter van het Europees Parlement aan OLAF de feitelijke gegevens heeft doen toekomen waaruit blijkt dat verzoekster gestelde onregelmatigheden heeft begaan.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/53


Beroep ingesteld op 6 maart 2017 — Sumner/Commissie

(Zaak T-152/17)

(2017/C 144/72)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Loreta Sumner (Leixlip, Ierland) (vertegenwoordiger: J. MacGuill, Solicitor)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van het besluit houdende weigering om verzoekster toegang te verlenen tot de memories van de partijen in de hangende inbreukprocedure betreffende een vermeende schending van de arbeidstijdenrichtlijn door Ierland, dat op 10 januari 2010 door de secretaris-generaal in naam van de Commissie is vastgesteld en op 17 januari 2017 is meegedeeld.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vijf middelen aan.

1.

Eerste middel: de Commissie heeft verzuimd het op verordening nr. 1049/2001 gebaseerde verzoek om toegang tot documenten concreet te onderzoeken.

2.

Tweede middel: de Commissie heeft zich, in strijd met de beginselen van de aangehaalde rechtspraak, ten onrechte op een algemeen vermoeden gebaseerd.

3.

Derde middel: de Commissie heeft, in strijd met de aangehaalde rechtspraak, verzuimd het risico voor elk betrokken document concreet en daadwerkelijk te onderzoeken.

4.

Vierde middel: de Commissie heeft, in strijd met de aangehaalde rechtspraak, verzuimd de mogelijkheid tot verlening van gedeeltelijke toegang concreet en daadwerkelijk te onderzoeken.

5.

Vijfde middel: de Commissie heeft, in strijd met de beginselen van de aangehaalde rechtspraak, een kennelijke fout gemaakt bij de beoordeling van het bestaan van een dwingend openbaar belang.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/54


Beroep ingesteld op 13 maart 2017 — Post Telecom/EIB

(Zaak T-158/17)

(2017/C 144/73)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Post Telecom SA (Luxembourg, Luxemburg) (vertegenwoordigers: M. Thewes, C. Saettel en T. Chevrier, advocaten)

Verwerende partij: Europese Investeringsbank

Conclusies

het besluit van de Europese Investeringsbank (EIB) dat is vervat in haar brief van 6 januari 2011, waarbij aan verzoeksters kennis is gegeven van de afwijzing van haar inschrijving op aanbesteding OP-1305 „Metropolitan area network and wide area network communication services for the European Investment Bank Group” en het besluit om de opdracht aan een andere inschrijver te gunnen, nietig verklaren;

op grond van een van de maatregelen tot organisatie van de procesgang zoals voorzien in artikel 89 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht of anders op grond van een van de maatregelen van instructie voorzien in artikel 91 van genoemd Reglement de EIB verzoeken om nader aan te geven of zij enig contact met TELINDUS heeft gehad met betrekking tot de aanbestedingsprocedure, zij het voor of na de indiening van de offertes, in het bijzonder om nadere uitleg te verkrijgen over diens technische oplossingen en, in voorkomend geval, gelasten alle uitgewisselde documenten hieromtrent te verstrekken; en gelasten om alle documenten uit het aanbestedingsdossier te over te leggen waarin de contacten tussen de Europese Investeringsbank en TELINDUS SA met betrekking tot de aanbestedingsprocedure, zij het voor of na indiening van de offertes, zijn vastgelegd;

de Europese Investeringsbank te veroordelen tot betaling van schadevergoeding en rente ten belope van 1 247 415,60 EUR op grond van niet-contractuele aansprakelijkheid;

de Europese Investeringsbank te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan schending van het beginsel van gelijke behandeling en van het transparantiebeginsel bij de beoordelingsmethode zoals voorzien in het bestek.

2.

Tweede middel, ontleend aan niet-nakoming van de motiveringsverplichting, dan wel een ontoereikende motivering, bij de beoordeling van de offerte van de inschrijver aan wie de opdracht werd gegund en bij de beoordeling van verzoeksters offerte.

3.

Derde middel, ontleend aan een kennelijke beoordelingsfout, niet-inachtneming van de bepalingen van het bestek en schending van het beginsel van gelijke behandeling door de EIB bij de beoordeling van de offerte van de inschrijver aan wie het de opdracht werd gegund en in het bijzonder bij de toetsing van zijn offerte aan technisch criterium nr. 1.

4.

Vierde middel, ontleend aan een materiële fout, een kennelijke beoordelingsfout, schending van het bestek, schending van het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van gelijke behandeling en aan misbruik van bevoegdheid door de EIB bij de beoordeling van de offerte van verzoekster. Dit middel bestaat uit twee onderdelen:

Eerste onderdeel, ontleend aan een fout bij de inhoudelijke vaststelling van de feiten, dan wel van een kennelijke beoordelingsfout, niet-inachtneming van het bestek, misbruik van bevoegdheid en schending van het evenredigheidsbeginsel;

Tweede onderdeel, ontleend aan een kennelijke beoordelingsfout.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/55


Beroep ingesteld op 10 maart 2017 — RY/Commissie

(Zaak T-160/17)

(2017/C 144/74)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: RY (vertegenwoordigers: J.-N. Louis en N. de Montigny, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

nietig te verklaren het besluit van de directeur-generaal Personele middelen en veiligheid (DG HR) van 27 april 2016 tot beëindiging van haar overeenkomst van tijdelijk functionaris die krachtens artikel 47, onder c-i), RAP is gesloten voor onbepaalde tijd;

de Europese Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij een middel aan, ontleend aan schending van haar recht om te worden gehoord vóór de vaststelling van het besluit tot beëindiging van haar overeenkomst voor onbepaalde tijd. Het bestreden besluit is vastgesteld in strijd met artikel 41 van het Handvest van de grondrechten. Bovendien is het genomen in strijd met de motiveringsplicht, meer bepaald het recht van de verzoekende partij om op de hoogte te worden gesteld van alle objectieve grieven die de basis voor het bestreden besluit vormen en, met name, van de redenen voor een vermeende verbreking van de vertrouwensrelatie.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/55


Beroep ingesteld op 14 maart 2017 — Apple and Pear Australia en Star Fruits Diffusion/EUIPO — Pink Lady America (WILD PINK)

(Zaak T-164/17)

(2017/C 144/75)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Apple and Pear Australia Ltd (Victoria, Australië), Star Fruits Diffusion (Caderousse, Frankrijk) (vertegenwoordigers: T. de Haan en P. Péters, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Pink Lady America (Yakima, Washington, Verenigde Staten)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniewoordmerk „WILD PINK” — inschrijvingsaanvraag nr. 11 701 216

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 9 januari 2017 in zaak R 87/2015-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO en interveniënte in de kosten, daaronder begrepen de kosten die verzoeksters hebben gemaakt voor de vierde kamer van beroep van het EUIPO.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009 en de rechten van de verdediging;

schending van artikel 75 van verordening nr. 207/2009 en van artikel 296 VWEU;

schending van artikel 8, lid 1, onder b), en/of artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/56


Beroep ingesteld op 16 maart 2017 — RV/Commissie

(Zaak T-167/17)

(2017/C 144/76)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: RV (vertegenwoordigers: J.-N. Louis en N. De Montigny, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

nietig te verklaren het besluit van de directeur-generaal van het DG HR van 21 december 2016 om verzoeker krachtens artikel 42 quater, lid 5, van het Statuut in het belang van de dienst ambtshalve verlof te verlenen en met ingang van 1 april 2017 ambtshalve te pensioneren;

de verwerende partij te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan schending van wezenlijke vormvoorschriften en een onwettige delegatie van de bevoegdheden van het TABG voor de toepassing van artikel 42 quater van het Statuut. Het is voorts ontleend aan schending van het beginsel van gelijke behandeling en het verbod van discriminatie.

2.

Tweede middel, ontleend aan de onwettigheid van artikel 42 quater van het Statuut, aangezien het in strijd is met de overwegingen van verordening (EU, Euratom) nr. 1023/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie (PB 2013, L 287, blz. 15), en met name met de mogelijkheid dat ambtenaren gemakkelijker kunnen doorwerken tot 67 jaar en in uitzonderlijke gevallen tot 70 jaar.

3.

Derde middel, ontleend aan schending van het evenredigheidsbeginsel, het beginsel van gewettigd vertrouwen en niet-nakoming van de zorgplicht. Het is eveneens ontleend aan het feit dat er in casu sprake is van een kennelijke beoordelingsfout.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/57


Beroep ingesteld op 17 maart 2017 — M & K/EUIPO — Genfoot (KIMIKA)

(Zaak T-171/17)

(2017/C 144/77)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: M & K Srl (Prato, Italië) (vertegenwoordiger: F. Caricato, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Genfoot, Inc. (Montreal, Quebec, Canada)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniewoordmerk „KIMIKA” — inschrijvingsaanvraag nr. 13 233 391

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 12 januari 2017 in zaak R 1206/2016-4

Conclusies

erkennen en verklaren dat verzoeksters beroep ontvankelijk en gegrond is; en bijgevolg

de bestreden beslissing wijzigen;

de zaak terugverwijzen naar het EUIPO voor een wijzigingsbeslissing en bijgevolg een definitieve inschrijving van Uniemerk nr. 13 233 391 zelfs in de betwiste klassen mogelijk maken;

tegenpartij verwijzen in de kosten van de drie procedures.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 15 van verordening nr. 207/2009;

onjuiste beoordeling van het gevaar voor verwarring tussen de merken door de kamer van beroep.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/58


Beroep ingesteld op 13 maart 2017 — Sequel Naturals/EUIPO — Fernandes (VeGa one)

(Zaak T-176/17)

(2017/C 144/78)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sequel Naturals ULC (Port Coquilam, British Columbia, Canada) (vertegenwoordiger: H. Lindström, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Carlos Fernandes (Gross-Umstadt, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniebeeldmerk met de woordelementen „VeGa one” — inschrijvingsaanvraag nr. 12 649 612

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 9 januari 2017 in zaak R 2466/2015-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/58


Beroep ingesteld op 21 maart 2017 — W&O medical esthetics/EUIPO — Fidia farmaceutici (HYALSTYLE)

(Zaak T-178/17)

(2017/C 144/79)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: W&O medical esthetics GmbH (Oberursel, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Finkentey, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Fidia farmaceutici SpA (Abano Terme, Italië)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniewoordmerk „HYALSTYLE” — Uniemerk nr. 11 645 471

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 17 januari 2017 in zaak R 872/2016-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 52, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/59


Beroep ingesteld op 17 maart 2017 — Laboratoire Nuxe/EUIPO — Camille en Tariot (NYOUX)

(Zaak T-179/17)

(2017/C 144/80)

Taal van het verzoekschrift: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Laboratoire Nuxe (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: P. Wilhelm en J. Roux, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partijen in de procedure voor de kamer van beroep: Elisabeth Camille (Alicante, Spanje), Jean Yves Tariot (Alicante, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniebeeldmerk met het woordelement „NYOUX” — inschrijvingsaanvraag nr. 12 931 739

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 16 januari 2017 in zaak R 718/2016-5

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/60


Beschikking van het Gerecht van 16 maart 2017 — T & L Sugars en Sidul Açúcares/Commissie

(Zaak T-335/12) (1)

(2017/C 144/81)

Procestaal: Engels

De president van de Zevende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 287 van 22.9.2012.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/60


Beschikking van het Gerecht van 8 maart 2017 — DeMaCo Holland/Commissie

(Zaak T-527/12) (1)

(2017/C 144/82)

Procestaal: Nederlands

De president van de Vierde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 26 van 26.1.2013.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/60


Beschikking van het Gerecht van 16 maart 2017 — T & L Sugars en Sidul Açúcares/Commissie

(Zaak T-225/13) (1)

(2017/C 144/83)

Procestaal: Engels

De president van de Zevende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 178 van 22.6.2013.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/60


Beschikking van het Gerecht van 16 maart 2017 — T & L Sugars en Sidul Açúcares/Commissie

(Zaak T-411/13) (1)

(2017/C 144/84)

Procestaal: Engels

De president van de Zevende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 274 van 21.9.2013.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/60


Beschikking van het Gerecht van 16 maart 2017 — Hongarije/Commissie

(Zaak T-554/13) (1)

(2017/C 144/85)

Procestaal: Hongaars

De president van de Negende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 24 van 25.1.2014.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/61


Beschikking van het Gerecht van 16 maart 2017 — Hongarije/Commissie

(Zaak T-13/14) (1)

(2017/C 144/86)

Procestaal: Hongaars

De president van de Negende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 71 van 8.3.2014.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/61


Beschikking van het Gerecht van 9 maart 2017 — MIP Metro/EUIPO — Associated Newspapers (METRO)

(Zaak T-697/14) (1)

(2017/C 144/87)

Procestaal: Duits

De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 409 van 17.11.2014.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/61


Beschikking van het Gerecht van 15 maart 2017 — EFB/Commissie

(Zaak T-150/15) (1)

(2017/C 144/88)

Procestaal: Engels

De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 190 van 8.6.2015.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/61


Beschikking van het Gerecht van 15 maart 2017 — EFB/Commissie

(Zaak T-151/15) (1)

(2017/C 144/89)

Procestaal: Engels

De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 190 van 8.6.2015.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/61


Beschikking van het Gerecht van 15 maart 2017 — EFB/Commissie

(Zaak T-174/15) (1)

(2017/C 144/90)

Procestaal: Engels

De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 205 van 22.6.2015.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/62


Beschikking van het Gerecht van 7 maart 2017 — Inditex/EUIPO — Ffauf (ZARA)

(Zaak T-432/15) (1)

(2017/C 144/91)

Procestaal: Engels

De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 320 van 28.9.2015.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/62


Beschikking van het Gerecht van 7 maart 2017 — Isdin/EUIPO — Spirig Pharma (ERYFOTONA ACTINICA)

(Zaak T-117/16) (1)

(2017/C 144/92)

Procestaal: Engels

De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 191 van 30.5.2016.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/62


Beschikking van het Gerecht van 7 maart 2017 — Wöhlke/EUIPO — Danielle Roches (ALIQUA)

(Zaak T-173/16) (1)

(2017/C 144/93)

Procestaal: Engels

De president van de Zevende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 232 van 27.6.2016.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/62


Beschikking van het Gerecht van 7 maart 2017 — Cleversafe/EUIPO (Beyond Scale)

(Zaak T-252/16) (1)

(2017/C 144/94)

Procestaal: Engels

De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 287 van 8.8.2016.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/62


Beschikking van het Gerecht van 7 maart 2017 — Cleversafe/EUIPO (Storage Beyond Scale)

(Zaak T-253/16) (1)

(2017/C 144/95)

Procestaal: Engels

De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 287 van 8.8.2016.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/63


Beschikking van het Gerecht van 7 maart 2017 — Brita/EUIPO — Aquis Wasser-Luft-Systeme (maxima)

(Zaak T-356/16) (1)

(2017/C 144/96)

Procestaal: Duits

De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 305 van 22.8.2016.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/63


Beschikking van het Gerecht van 17 maart 2017 — Tri-Ocean Trading/Raad

(Zaak T-384/16) (1)

(2017/C 144/97)

Procestaal: Engels

De president van de Vijfde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 326 van 5.9.2016.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/63


Beschikking van het Gerecht van 16 maart 2017 — Perifereia Stereas Elladas/Commissie

(Zaak T-731/16) (1)

(2017/C 144/98)

Procestaal: Grieks

De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 462 van 12.12.2016.


8.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 144/63


Beschikking van de president van het Gerecht van 9 maart 2017 — Puma/EUIPO — Senator (TRINOMIC)

(Zaak T-896/16) (1)

(2017/C 144/99)

Procestaal: Duits

De president van het Gerecht heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 53 van 20.2.2017.