|
ISSN 1977-0995 |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93 |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
60e jaargang |
|
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
||
|
|
|
|
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen |
|
|
|
RESOLUTIES |
|
|
|
Europees Parlement |
|
|
|
Dinsdag 4 februari 2014 |
|
|
2017/C 93/01 |
||
|
2017/C 93/02 |
||
|
2017/C 93/03 |
||
|
2017/C 93/04 |
||
|
2017/C 93/05 |
||
|
2017/C 93/06 |
||
|
2017/C 93/07 |
||
|
2017/C 93/08 |
||
|
2017/C 93/09 |
||
|
2017/C 93/10 |
||
|
2017/C 93/11 |
||
|
|
Woensdag 5 februari 2014 |
|
|
2017/C 93/12 |
||
|
2017/C 93/13 |
||
|
2017/C 93/14 |
||
|
2017/C 93/15 |
||
|
|
Donderdag 6 februari 2014 |
|
|
2017/C 93/16 |
||
|
2017/C 93/17 |
||
|
2017/C 93/18 |
Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2014 over de situatie in Syrië (2014/2531(RSP)) |
|
|
2017/C 93/19 |
Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2014 over de situatie in Egypte (2014/2532(RSP)) |
|
|
2017/C 93/20 |
Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2014 over de top EU-Rusland (2014/2533(RSP)) |
|
|
2017/C 93/21 |
||
|
2017/C 93/22 |
||
|
2017/C 93/23 |
||
|
2017/C 93/24 |
||
|
2017/C 93/25 |
||
|
2017/C 93/26 |
||
|
2017/C 93/27 |
Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2014 over Transnistrië (2014/2552(RSP)) |
|
|
2017/C 93/28 |
|
|
II Mededelingen |
|
|
|
MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
|
Europees Parlement |
|
|
|
Dinsdag 4 februari 2014 |
|
|
2017/C 93/29 |
||
|
2017/C 93/30 |
|
Verklaring van de gebruikte tekens
(De aangeduide procedure is gebaseerd op de in de ontwerptekst voorgestelde rechtsgrond) Amendementen van het Parlement: Nieuwe tekstdelen worden in vet cursief aangegeven. Geschrapte tekstdelen worden aangegeven met het symbool ▌of worden doorgestreept. Waar tekstdelen worden vervangen, wordt de nieuwe tekst in vet cursief aangegeven, terwijl de vervangen tekst wordt geschrapt of doorgestreept. |
|
|
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst. |
|
NL |
|
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/1 |
EUROPEES PARLEMENT
ZITTING 2013-2014
Vergaderingen van 3 t/m 6 februari 2014
De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in het PB C 30 van 29.1.2015
AANGENOMEN TEKSTEN
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen
RESOLUTIES
Europees Parlement
Dinsdag 4 februari 2014
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/2 |
P7_TA(2014)0051
29e jaarverslag over de controle op de toepassing van het EU-recht (2011)
Resolutie van het Europees Parlement van 4 februari 2014 over het 29ste jaarverslag over de controle op de toepassing van het EU-recht (2011) (2013/2119(INI))
(2017/C 093/01)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het 29ste jaarlijkse verslag over de controle op de toepassing van het EU-recht (2011) (COM(2012)0714), |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie „Evaluatieverslag EU-Pilot” (COM(2010)0070), |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie „Tweede evaluatieverslag over EU Pilot” (COM(2011)0930), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 5 september 2007 getiteld „Een Europa van resultaten — toepassing van het gemeenschapsrecht” (COM(2007)0502), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 20 maart 2002 betreffende betrekkingen met de klager inzake inbreuken op het gemeenschapsrecht (COM(2002)0141), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 2 april 2012 getiteld „Tot modernisering van het beheer van betrekkingen met de klager inzake de toepassing van het recht van de Unie” (COM(2012)0154), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 14 september 2011 over het 26ste jaarlijkse verslag over de controle op de toepassing van het EU-recht (2009) (1), |
|
— |
gezien het juridisch advies van 26 november 2013 van de Juridische Dienst van het Europees Parlement inzake „Access to information about pre-infringement cases in the context of the EU Pilot and the annual report on the monitoring of the application of EU law” (toegang tot informatie over precontentieuze zaken in de context van EU-Pilot en het jaarverslag over het toezicht op de toepassing van EU-wetgeving), |
|
— |
gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie bij het 29ste jaarlijkse verslag over de controle op de toepassing van het EU-recht (SWD(2012)0399 en SWD(2012)0400), |
|
— |
gezien artikel 48 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en de adviezen van de Commissie constitutionele zaken en de Commissie verzoekschriften (A7-0055/2014), |
|
A. |
overwegende dat met het Verdrag van Lissabon een aantal nieuwe rechtsgronden is ingevoerd die de tenuitvoerlegging, toepassing en handhaving van het EU-recht moeten vereenvoudigen; |
|
B. |
overwegende dat artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie het recht op goed bestuur als volgt definieert: „Eenieder heeft er recht op dat zijn zaken onpartijdig, billijk en binnen een redelijke termijn door de instellingen en organen van de Unie worden behandeld”; |
|
C. |
overwegende dat overeenkomstig artikel 298 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) de instellingen, organen en instanties van de Unie bij de vervulling van hun taken op een open, doeltreffend en onafhankelijk Europees ambtenarenapparaat steunen; |
|
D. |
overwegende dat EU-Pilot, een online-platform dat door de lidstaten en de Commissie wordt gebruikt om de feitelijke en juridische achtergrond te onderzoeken van problemen die zich bij de toepassing van EU-wetgeving voordoen, volgens de Juridische Dienst van het Europees Parlement geen juridische status heeft, en overwegende dat de Europese Commissie overeenkomstig de kaderovereenkomst inzake de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Commissie het Parlement beknopte gegevens ter beschikking moet stellen over alle inbreukprocedures vanaf de ingebrekestelling, waaronder ook individuele gevallen, en alleen mag weigeren toegang tot persoonsgegevens in EU-Pilot te verlenen; |
|
1. |
herinnert eraan dat artikel 17 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) de Commissie de essentiële rol van „hoedster van de Verdragen” toebedeelt; merkt in dit verband op dat de bevoegdheid en de taak van de Commissie om toezicht uit te oefenen op de toepassing van het EU-recht en onder meer inbreukprocedures te starten tegen lidstaten die hun plichten overeenkomstig de Verdragen niet nakomen (2), een hoeksteen vormt van het rechtsstelsel van de Unie en als zodanig aansluit bij het concept van een Unie die op de rechtsstaat berust; |
|
2. |
merkt op dat de Commissie luidens haar jaarlijks verslag (3) het aantal nieuwe inbreukprocedures de afgelopen jaren heeft weten terug te dringen, met 2 900 procedures in 2009, 2 100 in 2010 en 1 775 in 2011; merkt verder op dat het jaarlijks verslag tevens voor de afgelopen jaren een toename laat zien van het aantal gevallen van vertraagde omzetting (1 185 in 2011, 855 in 2010 en 531 in 2009), en dat de vier beleidsterreinen waarop het vaakst sprake is van inbreuken het milieu (17 %), de interne markt (15 %), transport (15 %) en belastingen (12 %) zijn; |
|
3. |
wijst erop dat er in 2011 naar verhouding minder inbreukprocedures werden afgesloten voordat ze aan het Hof van Justitie werden voorgelegd (60,4 %) in vergelijking met 2010 (88 %); is van mening dat het van essentieel belang is doeltreffend toezicht te blijven uitoefenen op de maatregelen van de lidstaten, met inachtneming van het feit dat sommige aan het Parlement voorgelegde verzoekschriften en bij de Commissie ingediende klachten betrekking hebben op problemen die ook na afsluiting van het dossier nog voortbestaan; |
|
4. |
merkt op dat er in totaal 399 inbreukprocedures werden afgesloten omdat de lidstaat kon aantonen dat de EU-wetgeving in acht was genomen en zich had ingespannen om de inbreuk zonder tussenkomst van het Hof op te lossen; merkt tevens op dat het Hof 62 uitspraken deed krachtens artikel 258 VWEU in 2011, waarvan 53 (85 %) ten gunste van de Commissie; |
|
5. |
spreekt haar bezorgdheid uit over de gestage toename van inbreukprocedures wegens te late omzetting door de lidstaten, aangezien er eind 2011 nog 763 inbreukzaken hangende waren wegens te late omzetting, hetgeen neerkomt op een stijging van 60 % ten opzichte van vorig jaar; |
|
6. |
wijst erop dat de Commissie eind 2011 de eerste inbreukprocedure wegens te late omzetting bij het Hof van Justitie aanhangig heeft gemaakt, met een verzoek om financiële sancties zoals bedoeld in artikel 260, lid 3, VWEU; |
|
7. |
is niettemin van mening dat deze statistieken geen correct beeld geven van het huidige gebrek aan naleving van het EU-recht, maar alleen de meest ernstige inbreuken of de klachten van de meest hoorbaar klagende personen of entiteiten vertegenwoordigen; stelt vast dat de Commissie momenteel noch over de nodige beleidsmaatregelen noch over de middelen beschikt om alle gevallen van niet-naleving systematisch te identificeren en tot handhaving over te gaan (4); |
|
8. |
wijst erop dat de overeenkomst tussen de EU-instellingen betreffende de verklaringen waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten („concordantietabellen”) worden beschreven, in werking is getreden op 1 november 2011, en dat het derhalve niet mogelijk was om de tenuitvoerlegging ervan in dit jaarverslag te evalueren; |
|
9. |
verwacht dat de Commissie vóór 1 november 2014 voorziet in een eerste herziening van deze verklaringen, zoals beloofd in haar jaarverslag; |
|
10. |
is van mening dat de Commissie er ten aanzien van de werking van inbreukprocedures krachtens de artikelen 258 en 260 VWEU voor dient te zorgen dat verzoekschriften die worden ingediend bij het Parlement en klachten die worden ingediend bij de Commissie met evenveel aandacht behandeld worden; |
|
11. |
wijst erop dat in de verzoekschriften die door de burgers van de EU worden ingediend, met name die welke betrekking hebben op grondrechten, het milieu, de interne markt en eigendomsrechten, vaak gewezen wordt op inbreuken op de EU-wetgeving; is van mening dat uit de verzoekschriften blijkt dat er nog altijd vele verstrekkende gevallen van onvolledige omzetting of onjuiste toepassing van het EU-recht zijn; |
|
12. |
dringt er bij de Commissie op aan naleving van het EU-recht tot een werkelijke politieke prioriteit te maken waarnaar wordt gestreefd in nauwe samenwerking met het Parlement, dat immers tot taak heeft a) de Commissie politieke verantwoording te laten afleggen en b) als medewetgever, te garanderen dat het zelf steeds volledig geïnformeerd wordt, met het oog op voortdurende verbetering van zijn wetgevingswerkzaamheden; |
|
13. |
stelt vast dat het nodig is om in de procedures ter behandeling van klachten systematisch gebruik te maken van instrumenten die de naleving promoten en van het toetsingsrecht van het Parlement; |
|
14. |
merkt op dat een inbreukprocedure uit twee fasen bestaat: een bestuursrechtelijke (onderzoeks)fase en een gerechtelijke fase bij het Hof van Justitie; merkt op dat de Commissie erkent dat „burgers, ondernemingen en organisaties van belanghebbende partijen een belangrijke bijdrage … leveren door melding te maken van tekortkomingen bij de omzetting en/of de toepassing van het EU-recht door nationale autoriteiten”; merkt verder op dat wanneer er problemen zijn vastgesteld, de Commissie en de betrokken lidstaat bilaterale besprekingen voeren om deze, voor zover mogelijk, op te lossen via het platform EU-Pilot (5); |
|
15. |
stelt in dit verband vast dat EU-Pilot gedefinieerd wordt als een platform voor bilateraal overleg tussen de Commissie en de lidstaten (6) dat geen juridische status heeft maar slechts een instrument is in de administratieve autonomie van de Commissie (7) ten aanzien van de precontentieuze procedure; |
|
16. |
betreurt het gebrek aan juridische status van EU-Pilot en is van mening dat legitimiteit alleen kan worden gewaarborgd door transparantie en participatie van de klagers en van het Europees Parlement in het platform EU-Pilot en dat een juridische status kan worden bereikt door middel van zo spoedig mogelijke goedkeuring van een bindende handeling waarmee de regels worden vastgesteld voor de gehele precontentieuze procedure en de inbreukprocedure, zoals in een recente studie van het Parlement wordt gesteld (8); is van mening dat een dergelijke bindende rechtshandeling zou moeten verduidelijken wat de wettelijke rechten en plichten van respectievelijk individuele klagers en de Commissie zijn en erop zou moeten zijn gericht de participatie van klagers in EU-Pilot zoveel mogelijk toe te staan, en ten minste zou moeten waarborgen dat zij van de verschillende fasen van de procedure op de hoogte worden gesteld; |
|
17. |
betreurt in dit verband het feit dat er geen gevolg is gegeven aan zijn eerdere resoluties, met name aan zijn pleidooi voor bindende regels in de vorm van een verordening op grond van artikel 298 VWEU waarin de verschillende aspecten van de inbreukprocedure en de precontentieuze procedure nader worden geregeld, zoals de kennisgevingen, bindende termijnen, het recht te worden gehoord, de motiveringsplicht, en het recht van toegang tot het eigen dossier, waardoor de rechten van de burger worden versterkt en transparantie gewaarborgd wordt; |
|
18. |
is van oordeel dat de tenuitvoerlegging van EU-Pilot ten aanzien van de indieners van klachten transparanter moet worden gemaakt; verzoekt om toegang tot de databank waarin alle klachten bijeen worden gebracht, teneinde het Parlement in staat te stellen controle uit te oefenen op de wijze waarop de Commissie haar rol als hoedster van de Verdragen waarneemt; |
|
19. |
onderstreept het belang van goede administratieve praktijken en verzoekt om de instelling van een „procedurecode” in de vorm van een verordening, met als rechtsgrondslag artikel 298 VWEU, waarin de verschillende aspecten van de inbreukprocedure worden vastgelegd; |
|
20. |
roept de Commissie daarom andermaal op met voorstellen te komen voor bindende regels in de vorm van een verordening krachtens de nieuwe rechtsgrondslag zoals bedoeld in artikel 298 VWEU teneinde het recht van de burger op goed bestuur zoals bepaald in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten ten volle te eerbiedigen; |
|
21. |
brengt in herinnering dat de Commissie zich er in de herziene kaderovereenkomst inzake haar betrekkingen met het Parlement toe verplicht om „het Parlement beknopte gegevens ter beschikking [te stellen] over alle inbreukprocedures vanaf de ingebrekestelling, waaronder, zo het Parlement hierom verzoekt, … de kwesties waarop de inbreukprocedure betrekking heeft” en verwacht dat deze clausule te goeder trouw wordt toegepast; |
|
22. |
herhaalt dan ook dat het Parlement recht heeft op gedetailleerde informatie over specifieke handelingen of bepalingen die omzettingsproblemen veroorzaken, alsmede over het aantal klachten met betrekking tot specifieke handelingen of bepalingen (9), en dat de Commissie weliswaar gerechtigd is het Europees Parlement toegang te weigeren tot persoonsgegevens uit de databank van EU-Pilot, maar dat het Parlement het recht heeft informatie in anonieme vorm op te vragen om kennis te kunnen nemen van alle relevante aspecten van de tenuitvoerlegging en toepassing van het EU-recht (10); |
|
23. |
is er verheugd over dat alle lidstaten aan EU-Pilot deelnemen; hoopt dat dit tot een kleiner aantal inbreukprocedures zal leiden; vindt dat de burgers beter over EU-Pilot moeten worden geïnformeerd; |
|
24. |
is van mening dat het vraagstuk van EU-Pilot en meer in het algemeen van inbreuken op het EU-recht en de toegang van het Parlement tot relevante informatie over de contentieuze procedure en de inbreukprocedure essentiële punten vormen die op de agenda inzake een toekomstig interinstitutioneel akkoord moeten worden geplaatst; |
|
25. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie, de Europese Ombudsman en de parlementen van de lidstaten. |
(1) PB C 51 E van 22.2.2013, blz. 66.
(2) In de artikelen 258 en 260 VWEU wordt de bevoegdheid van de Commissie om inbreukprocedures tegen de lidstaten in gang te zetten omschreven. Meer specifiek staat in artikel 258 dat de Commissie „een met redenen omkleed advies uitbrengt” indien zij van oordeel is dat een lidstaat een van de krachtens de Verdragen op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.
(3) „Het 29ste jaarlijks verslag over de controle op de toepassing van het EU-recht (2011)” van de Commissie (COM(2012)0714), blz. 2-3.
(4) Door het Parlement in opdracht gegeven studie, beleidsdepartement C, „Tools for Ensuring Implementation and Application of EU Law and Evaluation of their Effectiveness”, Brussel 2013, blz. 11.
(5) Verslag van de Commissie (COM(2012)0714), blz. 7.
(6) Zie in het vorige lid geciteerde passage.
(7) „Access to information about pre-infringement cases in the context of the EU Pilot and the annual report on the monitoring of the application of EU law”, juridisch advies van 26 november 2013 van de Juridische Dienst van het Europees Parlement.
(8) „Tools for Ensuring Implementation and Application of EU Law and Evaluation of their Effectiveness”, blz. 13.
(9) „Access to information about pre-infringement cases in the context of the EU Pilot and the annual report on the monitoring of the application of EU law”, blz. 4.
(10) Ibid. De Commissie publiceert reeds een grote hoeveelheid informatie in haar jaarverslag over de controle op de toepassing van het EU-recht.
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/6 |
P7_TA(2014)0060
Rekenkamer
Resolutie van het Europees Parlement van 4 februari 2014 over de toekomstige rol van de Rekenkamer: de procedure voor de benoeming van leden van de Rekenkamer: raadpleging van het Europees Parlement (2012/2064(INI))
(2017/C 093/02)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name artikel 286, |
|
— |
gezien artikel 108 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien advies nr. 2/2004 van de Europese Rekenkamer over het model „single audit” (en een voorstel voor een communautair internecontrolekader) (1), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 17 november 1992 over de procedure van raadpleging van het Europees Parlement met het oog op de benoeming van de leden van de Rekenkamer (2), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 19 januari 1995 over de te volgen procedure bij de raadpleging van het Parlement inzake de benoeming van de leden van de Rekenkamer (3), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 3 juli 2013 over een geïntegreerd internecontrolekader (4), |
|
— |
gezien artikel 48 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A7-0014/2014), |
I. De toekomstige rol van de Rekenkamer
|
A. |
overwegende dat in de verklaringen van Lima en Mexico van de International Organisation of Supreme Audit Institutions de belangrijkste elementen worden omschreven van een onafhankelijke controle-instantie en wordt bevestigd dat nationale rekenkamers (SAI's) een aanzienlijke vrijheid hebben bij het interpreteren van de beginselen van deze verklaringen; |
|
B. |
overwegende dat de Europese Rekenkamer, als professionele controle-instantie, onder meer de internationale auditnormen voor de overheidssector moet toepassen; |
|
C. |
overwegende dat de Europese Rekenkamer bij het Begrotingsverdrag van 1975 is ingesteld om de financiën van de EU te controleren en overwegende dat deze instelling, als extern controleur van de EU, bijdraagt aan het verbeteren van het financieel beheer van de Unie, waarbij zij tegelijkertijd optreedt als onafhankelijke bewaker van de financiële belangen van de EU-burgers; |
|
D. |
overwegende dat de huidige snel veranderende financiële en economische situatie een doeltreffend micro- en macroprudentieel toezicht noodzakelijk maakt, in overeenstemming met de beginselen van spaarzaamheid, efficiëntie en doelmatigheid, in een moderne en uitdagende Europese Unie; |
|
E. |
overwegende dat openbare financiële controleurs, zoals de Rekenkamer en de SAI's van de lidstaten, een belangrijke rol spelen bij het herstel van het vertrouwen in en de verbetering van de openbare verantwoordingsplicht van de EU; overwegende dat het daarom belangrijk is om een discussie over mogelijke hervormingen van de Rekenkamer te voeren in de bredere context van het streven om de openbare verantwoordingsplicht van de EU te versterken; |
|
F. |
overwegende dat in het Verdrag van Lissabon het juridisch kader voor de Rekenkamer wordt bevestigd, met als taken het bevorderen van de openbare verantwoordingsplicht en het bijstaan van het Parlement en de Raad bij het houden van toezicht op de uitvoering van de EU-begroting, om zo bij te dragen aan de verbetering van het financieel beheer van de EU en de bescherming van de belangen van de burgers; |
II. De procedure voor de benoeming van leden van de Rekenkamer: raadpleging van het Europees Parlement
|
G. |
overwegende dat krachtens artikel 286 VWEU de leden van de Rekenkamer worden gekozen uit personen die in hun eigen land behoren of behoord hebben tot de externe controle-instanties of die voor deze functie bijzonder geschikt zijn en wier onafhankelijkheid boven alle twijfel verheven is; |
|
H. |
overwegende dat het van essentieel belang is dat de Rekenkamer bestaat uit leden die qua beroepsbekwaamheid en onafhankelijkheid voldoen aan de hoogste normen, zoals vereist door het Verdrag, en dat voorkomen moet worden dat de reputatie van de Rekenkamer op enige wijze wordt aangetast; |
|
I. |
overwegende dat sommige benoemingen hebben geleid tot meningsverschillen tussen het Parlement en de Raad, die indien ze lang voortduren de goede samenwerking van de Rekenkamer met deze instellingen in het geding brengen, en mogelijkerwijs ernstige negatieve gevolgen hebben voor de geloofwaardigheid en bijgevolg ook voor de effectiviteit van de Rekenkamer; |
|
J. |
overwegende dat besluiten van de Raad om leden van de Rekenkamer te benoemen die door het Parlement waren gehoord en ongeschikt waren bevonden onbegrijpelijk zijn en getuigen van een gebrek aan respect voor het Parlement; |
|
K. |
overwegende dat de mening van het Parlement intensief wordt belicht in de media; overwegende dat het aantreden als lid van de Rekenkamer van personen van wie de kandidatuur eerder in het openbaar en formeel door het Parlement werd afgewezen het vertrouwen in de betrokken instellingen zou schaden; |
|
L. |
overwegende dat de doeltreffendheid van de beoordelingen en de werking van de Rekenkamer zullen toenemen door leden te benoemen die beschikken over professionele kennis van controles en een bredere en meer diverse professionele achtergrond en daarmee over een diversere kijk en deskundigheid; overwegende dat een scheve verhouding tussen het aantal mannen en vrouwen tegenwoordig onaanvaardbaar is; |
|
M. |
overwegende dat de samenwerking tussen de Rekenkamer en het Parlement, die van cruciaal belang is voor het systeem van begrotingscontrole van de EU, wordt ondermijnd wanneer sommige leden van de Rekenkamer niet door het Parlement zijn goedgekeurd; |
|
N. |
overwegende dat in de Peer Review 2013 wordt opgeroepen tot kortere interne procedures in de Rekenkamer en een verduidelijking van de rol en het mandaat tegenover externe belanghebbenden en wordt benadrukt dat de gecontroleerden te veel invloed uitoefenen op de bevindingen en auditadviezen van de Rekenkamer; |
|
O. |
overwegende dat het Parlement zich vooral richt op voorstellen die geen verdragswijziging vereisen; |
|
P. |
overwegende dat de Raad de aanbeveling van het comité dat is opgericht krachtens artikel 255 VWEU om een advies te verstrekken over de geschiktheid van kandidaten voor de functie van advocaat-generaal van het Europees Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg altijd heeft geëerbiedigd, ondanks het feit dat het Verdrag geen duidelijke verplichting daartoe inhoudt; |
I. De visie van het Parlement op de Europese Rekenkamer: de toekomstige rol van de Rekenkamer
|
1. |
is niet alleen van mening dat de Europese Rekenkamer als externe controle-instantie voor de instellingen van de Europese Unie de wetgevers een verklaring mag voorleggen waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de regelmatigheid en de wettigheid van de onderliggende verrichtingen in een bepaald begrotingsjaar worden bevestigd, maar ook dat de Rekenkamer uitstekend geplaatst is om de wetgever en de begrotingsautoriteit, met name de Commissie begrotingscontrole van het Parlement, waardevolle adviezen te verstrekken over de resultaten van het EU-beleid, om zo de prestaties en de doeltreffendheid van door de EU gefinancierde activiteiten te verbeteren, schaal- en toepassingsvoordelen te vinden en eventuele overloopeffecten van het nationale beleid van de lidstaten vast te stellen en een externe beoordeling van de evaluatie van de overheidsfinanciën in de lidstaten door de Commissie te verrichten voor het Parlement; |
|
2. |
is van mening dat in het kader van het proces van publieke verantwoording van de EU-instellingen de onafhankelijkheid, integriteit, onpartijdigheid en professionaliteit van de Rekenkamer gewaarborgd moeten blijven, en dat de Rekenkamer moet streven naar nauwe samenwerking met zijn partners, met name het Europees Parlement, en meer in het bijzonder de Commissie begrotingscontrole, maar ook de overige gespecialiseerde commissies; |
Het traditionele model van de betrouwbaarheidsverklaring (DAS)
|
3. |
merkt op dat de Rekenkamer uit hoofde van het Verdrag (artikel 287 I, lid 2, VWEU) ertoe gehouden is een betrouwbaarheidsverklaring (DAS (5)) voor te leggen aan het Parlement en de Raad met betrekking tot de wettigheid en regelmatigheid van de betalingen, nadat hij de regelmatigheid, de wettigheid en de resultaten van de begroting van de Unie heeft onderzocht, en dat de Rekenkamer eveneens volgens het Verdrag speciale verslagen en adviezen dient af te geven; merkt op dat een groot deel van de personele middelen van de Rekenkamer wordt ingezet voor de jaarlijkse DAS-exercitie; |
|
4. |
is van mening dat onafhankelijkheid, integriteit, onpartijdigheid en professionalisme van de Rekenkamer van essentieel belang zijn voor de geloofwaardigheid van de Rekenkamer bij het ondersteunen van het Parlement en de Raad bij het controleren en verbeteren van het financieel beheer van de EU en voor het beschermen van de financiële belangen van de Unie, vanaf de programmeringsfase tot de afsluiting van de rekeningen; |
|
5. |
betreurt dat de Rekenkamer op basis van de resultaten van zijn controle — voor de achttiende maal op rij — geen positieve betrouwbaarheidsverklaring (DAS) heeft kunnen afgeven met betrekking tot de wettigheid en regelmatigheid van de betalingen; onderstreept het feit dat een foutenpercentage op zich slechts een gedeeltelijk beeld geeft van de doeltreffendheid van het beleid van de Unie; |
|
6. |
herinnert eraan dat artikel 287 VWEU bepaalt dat de Rekenkamer aan het Europees Parlement en aan de Raad een verklaring voorlegt waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd; herinnert eraan dat de Rekenkamer in 2012 in plaats van één verklaring over de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen, vier adviezen heeft uitgebracht; één over de betrouwbaarheid van de rekeningen en drie over de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen (één over de inkomsten, één over de vastleggingen en één over de betalingen); is van mening dat deze wijze van advies uitbrengen het moeilijker maakt om de uitvoering van de begroting door de Commissie te beoordelen; |
|
7. |
wijst erop dat de DAS een jaarlijkse indicatie is binnen een meerjarig uitgavenpatroon, waardoor het moeilijker wordt om rekening te houden met de cyclische aard en de gevolgen van meerjarige regelingen, en dat de totale gevolgen en doeltreffendheid van het beheer en de controlesystemen slechts deels gemeten kunnen worden aan het einde van een uitgavenperiode; is daarom van mening dat de Rekenkamer bij de kwijtingsautoriteit een tussentijdse evaluatie en aan het eind van een programmeringsperiode naast de jaarlijkse betrouwbaarheidsverklaring een samenvattend verslag zou moeten indienen; |
|
8. |
verwelkomt het feit dat de Rekenkamer sinds 2009 aanzienlijke inspanningen heeft verricht voor de ontwikkeling van zijn producten en diensten en van zijn jaarverslag; is echter van mening dat nog meer kan worden gedaan en meer middelen ingezet kunnen worden om de kwaliteit verder te verhogen, vooral op het gebied van de doelmatigheidscontroles, die informatie opleveren over de effectiviteit van de EU-begroting; is van mening dat de Rekenkamer het DAS-model kan gebruiken als basis om vast te stellen of en op welke wijze resultaten zijn geboekt, teneinde hier lering uit te trekken ten behoeve van andere terreinen; |
De nieuwe taken en uitdagingen van de Rekenkamer
|
9. |
wijst op de historische, constructieve rol van de DAS-procedure waarbij wettigheid en regelmatigheid nuttige indicatoren zijn voor goede financiële praktijken en beheersprestaties op alle niveaus van de EU-uitgaven en wordt aangetoond op welke manier EU-middelen zijn gebruikt overeenkomstig de beslissingen van het Parlement, dat optreedt als wetgever en begrotingsautoriteit; benadrukt echter dat de Rekenkamer momenteel en in de toekomst meer middelen moet besteden aan het onderzoeken van de vraag of de Commissie de aan haar toevertrouwde middelen op zuinige, doeltreffende en efficiënte wijze heeft besteed; wijst erop dat de bevindingen in de speciale verslagen moeten leiden tot dienovereenkomstige aanpassingen van de EU-programma's; |
|
10. |
onderstreept het feit dat het mandaat van de Rekenkamer, zoals vastgelegd in het Verdrag, het referentiekader vormt waarbinnen de Rekenkamer zijn rol moet vervullen als onafhankelijke externe auditinstantie van de Unie; wijst erop dat het mandaat een aanzienlijke mate van flexibiliteit biedt, zodat de Rekenkamer zich bij de uitvoering van zijn taken niet hoeft te beperken tot de DAS; herinnert eraan dat het mandaat de Rekenkamer de mogelijkheid biedt de resultaten van zijn doelmatigheidscontroles te presenteren in speciale verslagen, wat de mogelijkheid biedt een waardevolle bijdrage te leveren door de aandacht te richten op onderzoek te doen naar terreinen met hoog risico; wijst er bovendien op dat deze verslagen de Europese burgers informatie verstrekken over de werking van de Unie en de besteding van Europese middelen in verschillende domeinen, teneinde Europa nader bij de burger te brengen en transparanter en bevattelijker te maken; |
|
11. |
herinnert eraan dat een kwijting waarover gestemd wordt voor 31 december van het jaar volgend op het begrotingsjaar één van de beste manieren is om de controle van de jaarrekeningen van de Europese Unie en zowel de prestaties als de doeltreffendheid van de EU-uitgaven te verbeteren; onderstreept dat dit de Rekenkamer zou dwingen om zijn jaarverslag op 30 juni te presenteren; |
|
12. |
stelt voor dat de Europese Rekenkamer, zonder haar onafhankelijkheid in het gedrang te brengen, haar advies opstelt op grond van de materialiteitsdrempel en niet alleen op grond van het toelaatbare foutenpercentage, hetgeen meer in overeenstemming lijkt te zijn met de internationale auditnormen; |
|
13. |
stelt voor dat het Europees Parlement een bijzondere sectie van zijn jaarlijks kwijtingsverslag wijdt aan de follow-up van de aanbevelingen die de Rekenkamer in zijn verschillende prestatiecontroles heeft gedaan, om de Commissie en de lidstaten ertoe aan te sporen om deze aanbevelingen in de praktijk te brengen; het Parlement dient voorts aan te geven aan welke belangrijke follow-upmaatregelen de Rekenkamer bijzondere aandacht kan besteden in zijn jaarverslag, zonder afbreuk te doen aan zijn onafhankelijkheid; |
|
14. |
wijst erop dat de Rekenkamer de planning van zijn werkprogramma vaststelt op meerjarige en jaarlijkse grondslag; wijst erop dat het meerjarige plan dient om de strategie van de Rekenkamer te formuleren en te actualiseren, terwijl het jaarlijkse plan de specifieke taken vaststelt die in het betreffende jaar moeten worden uitgevoerd; verwelkomt het feit dat de Rekenkamer elk jaar het jaarlijkse werkprogramma presenteert aan de Commissie begrotingscontrole en daarbij de prioritaire controletaken uiteenzet, alsmede de middelen die aan de uitvoering ervan zijn toegewezen; |
|
15. |
is van mening dat de huidige vorm van de bijeenkomsten van de Rekenkamer met het Parlement en de Raad waardevol advies oplevert voor de vaststelling van het jaarlijks werkprogramma van de Rekenkamer; benadrukt dat deze gestructureerde voorbereidende dialogen in hoge mate bijdragen aan het waarborgen van een doeltreffende en democratische verantwoording aan de burgers inzake de besteding van openbare middelen voor het verwezenlijken van de EU-doelstellingen; benadrukt dat de Rekenkamer, ondanks een nauwere raadgevende samenwerking met het Parlement en de Raad, vrij van politieke of nationale inmenging over zijn jaarlijks werkprogramma dient te beslissen; |
|
16. |
merkt op dat kwesties die van bijzonder belang zijn voor externe belanghebbenden, zoals het Europees Parlement, en daarmee verband houdende controleverzoeken, niet op een gestructureerde manier worden verzameld en ook geen echte voorkeursbehandeling krijgen; vindt dit nadelig voor de relevantie en de impact van de resultaten van de controles door de Rekenkamer; wijst er daarnaast op dat de toegevoegde waarde van de Rekenkamer rechtstreeks verband houdt met de wijze waarop het Parlement en andere belanghebbenden tijdens het verantwoordingsproces gebruik maken van de werkzaamheden van de Rekenkamer; verzoekt de Rekenkamer derhalve om in zijn jaarlijkse werkprogramma rekening te houden met de politieke prioriteiten van de wetgevers en kwesties die van groot belang zijn voor de EU-burgers en die worden meegedeeld door de Commissie begrotingscontrole van het Parlement, zodat aandacht wordt besteed aan de zorgen van de EU-burgers; |
Samenwerking met nationale hoge controle-instanties (SAI's)
|
17. |
verwacht dat er een nauwere samenwerking tussen de Rekenkamer en de SAI's van de lidstaten tot stand wordt gebracht met concrete resultaten voor het delen van het werk dat de Rekenkamer jaarlijks verricht; verwacht voorts concrete methodologische stappen en afspraken over de auditkalenders; verwacht dat de Commissie aan de hand van een juridisch onderzoek voorstellen doet om het auditwerk van de SAI's van de lidstaten op te nemen in de audits van de Rekenkamer met betrekking tot het gedeeld beheer in de respectieve lidstaat; |
|
18. |
benadrukt dat de Rekenkamer het voortouw moet nemen bij het vormgeven van een werkmethode met als doel dat nationale SAI's en de Rekenkamer nauwer samenwerken bij de controle van de uitgaven en resultaten van de EU-begroting, om dubbele controlewerkzaamheden te voorkomen en controlegegevens uit te wisselen, risicogebieden te identificeren, gezamenlijke controles uit te voeren of de SAI's nauwer te betrekken bij de auditopdrachten van de Rekenkamer leidend tot de ontwikkeling van gezamenlijke werkmethodes en een grotere doelmatigheid op elke niveau van controle; wijst erop dat de uitwisseling van audit- en controlegegevens en beste praktijken tussen de Rekenkamer en de SAI's van wezenlijk belang is voor het verbeteren van de gerichtheid van de audits en controles; wijst erop dat er te veel controlelagen bestaan en dat dubbel werk moet worden vermeden om de druk op de beheersautoriteiten en begunstigden te verlichten; |
|
19. |
roept daarom op tot nauwere samenwerking tussen de nationale controle-instanties en de Rekenkamer met betrekking tot de controle van het gedeeld beheer, overeenkomstig artikel 287, lid 3, VWEU; |
|
20. |
stelt voor te onderzoeken of de nationale controle-instanties in hun hoedanigheid van onafhankelijke externe controleurs en met inachtneming van de internationale controlenormen, nationale controlecertificaten betreffende het beheer van de middelen van de Unie kunnen afleveren die vervolgens bij de regeringen van de lidstaten worden ingediend om tijdens het kwijtingsproces te worden overgelegd volgens een passende interinstitutionele procedure; |
|
21. |
benadrukt hoe belangrijk het is Europese programma's op te nemen in de planning van de controles van de SAI's en met name programma's onder gedeeld beheer, waarbij de nationale parlementen een cruciale rol moeten spelen daar zij hun respectieve SAI's kunnen verzoeken controles uit te voeren van de Europese middelen en programma's; door deze controles te institutionaliseren en te regelen, kunnen de resultaten ervan jaarlijks voorgelegd worden aan de nationale parlementen; |
De nieuwe operationele omgeving van de Rekenkamer
|
22. |
wijst erop dat de verordeningen die de belangrijkste terreinen van uitgaven voor de periode 2014-2020 dekken hebben geleid tot aanzienlijke wijzigingen van de financiële en juridische kaders voor de uitvoering van de EU-begroting; wijst erop dat deze hervormingen aanzienlijke veranderingen inhouden die de omgeving van de risico's met betrekking van het financieel beheer zullen beïnvloeden door de financieringsregels te vereenvoudigen, de voorwaarden uit te breiden en de hefboomwerking van de EU-begroting te vergroten; dringt er daarom op aan dat de Rekenkamer zich meer richt op resultaten door middel van passende verslaglegging over de risico's en de prestaties van dergelijke nieuwe instrumenten; |
|
23. |
stelt voor dat de Rekenkamer zijn meerjarig werkprogramma in overeenstemming brengt met het MFK en daarin zowel een tussentijdse als een uitgebreide evaluatie van de afsluiting van de rekeningen van de Commissie ten aanzien van het respectieve MFK opneemt; |
|
24. |
wijst erop dat het in doelmatigheidscontroles vaak ontbreekt aan een duidelijke analyse van de oorzaken van de auditbevindingen; wijst er voorts op dat er geen systeem is om te waarborgen dat de voor de uitvoering van een specifieke audit benoemde controleur over de technische kennis en methodologische vaardigheden beschikt om de audit te verrichten zonder voor welke kwestie ook van nul af aan te moeten beginnen; is van mening dat deze omstandigheden de ineffectiviteit en inefficiëntie van de bevindingen van de Rekenkamer in doelmatigheidscontroles vergroten; |
|
25. |
verwacht van de Rekenkamer volledige openheid over de tijd die de Rekenkamer voor zijn producten nodig heeft en verzoekt de Rekenkamer om binnen elke respectieve doelmatigheidscontrole het tijdschema te publiceren, alsmede de verschillende fasen die het respectieve product heeft ondergaan, m.a.w. de benodigde tijd om elk van de onderstaande huidige fasen te doorlopen:
|
|
26. |
wijst erop dat doelmatigheidscontroles van de Rekenkamer, inclusief een voorbereidend onderzoek, twee jaar in beslag nemen waardoor de auditbevindingen in veel gevallen achterhaald zijn en er onmogelijk passende maatregelen kunnen worden genomen; verwacht dat de Rekenkamer de opstelling van de doelmatigheidscontroles stroomlijnt en daarbij overbodige procedurele stappen schrapt; |
|
27. |
wenst dat de Rekenkamer in de toekomst niet alleen de opmerkingen van de Commissie op de bevindingen, conclusies en aanbevelingen van de Rekenkamer publiceert, maar waar nodig ook een duidelijke eindrepliek formuleert; |
|
28. |
is van mening dat de Rekenkamer regelmatig statistieken over de aanwezigheid van leden in zijn zetel in Luxemburg aan de Commissie begrotingscontrole van het Parlement moet doen toekomen; verwacht in dit opzicht volledige openheid van de Rekenkamer ten aanzien van het Parlement; verzoekt de Commissie te onderzoeken of het haalbaar is een deel van de bezoldiging van de leden van de Rekenkamer te vervangen door een dagvergoeding; |
|
29. |
benadrukt dat in het desbetreffende verslag eerlijkheid geboden is en er naar de argumenten van de gecontroleerde moet worden verwezen, maar dat er met de gecontroleerde geen consensus hoeft te worden bereikt; |
|
30. |
wijst erop dat de parlementaire beraadslagingen over in speciale verslagen aangekaarte zaken in sommige gevallen al gesloten waren, waardoor het onmogelijk was om effectief gebruik te maken van de resultaten van de audit van de Rekenkamer; wijst er verder op dat de belangrijkste aanbevelingen van de Rekenkamer in sommige gevallen al door de Commissie waren uitgevoerd zodra de Rekenkamer zijn verslag had voorgelegd; verwacht dat de Rekenkamer bij de uitvoering van zijn audits rekening houdt met alle externe termijnen en ontwikkelingen; |
|
31. |
verwacht dat de Rekenkamer in zijn verslagen duidelijk ingaat op de zwakke punten en beste praktijken van de autoriteiten van de lidstaten door ze consequent kenbaar te maken; |
|
32. |
is ervan overtuigd dat schaal- en toepassingsvoordelen kunnen worden verwezenlijkt door een grondige analyse van de behoeften aan middelen van de leden van de Rekenkamer; verwacht dat de Rekenkamer deze voordelen bekijkt, o.a. met betrekking tot een gemeenschappelijke chauffeursdienst voor leden en gedeelde kabinetten en personeelsleden; |
|
33. |
betreurt het feit dat intergouvernementele acties buiten het kader van de EU-verdragen, bijvoorbeeld ter vaststelling van de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit (EFSF) en het Europees stabiliteitsmechanisme (ESM), eveneens een grote uitdaging vormen voor de publieke verantwoording en controle en tegelijkertijd de cruciale rol van de Rekenkamer ondermijnen; |
|
34. |
betreurt dat er voor de EFSF tot dusver geen enkele regeling is getroffen voor een onafhankelijke publieke externe controle en betreurt dat zelfs nadat de Rekenkamer een lid van de controlecommissie van de ESM heeft benoemd, het jaarlijks controleverslag van deze commissie noch aan het Parlement, noch aan het brede publiek beschikbaar wordt gesteld; verzoekt de Rekenkamer om het Parlement regelmatig het jaarlijkse controleverslag van de commissie te doen toekomen, alsmede alle andere nodige informatie over de activiteiten van de Rekenkamer in deze context, zodat het Parlement tijdens de kwijtingsprocedure het werk van de Rekenkamer aan een kritisch onderzoek kan onderwerpen; |
Hervorming van de structuur van de Rekenkamer
|
35. |
wijst erop dat de samenstelling en benoemingsprocedure van de Rekenkamer zijn vastgelegd in artikel 285 en artikel 286 VWEU; benadrukt echter de noodzaak van een verdragswijziging zodat de Raad en het Parlement voortaan op gelijke voet staan bij de benoeming van de leden van de Rekenkamer om zo de democratische legitimiteit, openheid en volledige onafhankelijkheid van de leden van de Rekenkamer te waarborgen; |
|
36. |
betreurt het feit dat sommige benoemingsprocedures hebben geleid tot een conflict tussen het Parlement en de Raad over de kandidaten, hoewel het Verdrag niet in een dergelijk conflict voorziet; onderstreept dat het, zoals vastgesteld in het Verdrag, de taak van het Parlement is om de kandidaten te controleren; is van mening dat de Raad in de geest van goede samenwerking tussen de Europese instellingen respect moet tonen voor de beslissingen die het Parlement na de hoorzitting heeft genomen; |
|
37. |
verzoekt erom dat na de volgende wijziging van het EU-Verdrag de leden van de Europese Rekenkamer worden gekozen door het Europees Parlement op voorstel van de Raad; benadrukt dat een dergelijke procedure zorgt voor meer onafhankelijkheid van de leden van de Rekenkamer ten opzichte van de lidstaten; |
|
38. |
verwelkomt het feit dat de Rekenkamer in 2010 een nieuw reglement heeft aangenomen waarmee het besluitvormingsproces gestroomlijnd kon worden binnen het huidige juridische kader, zodat controleverslagen en adviezen nu worden goedgekeurd door kamers van 5 tot 6 leden in plaats van door het volledige college van 28 leden; |
|
39. |
is van mening dat de huidige regel van geografische vertegenwoordiging voor het topmanagement, wat inhoudt dat er slechts één lid per lidstaat kan zijn, op dit moment al lang achterhaald en niet meer geloofwaardig is en vervangen kan worden door een lichtere managementstructuur die is toegesneden op een breder mandaat van verantwoording, met passende regels om de onafhankelijkheid bij alle activiteiten van de Rekenkamer te waarborgen; |
|
40. |
stelt daarom voor om de Rekenkamer uit evenveel leden te laten bestaan als de Commissie; leden moeten in ieder geval professionele ervaring hebben op het gebied van controle en management; de leden van de Rekenkamer moeten hooggekwalificeerd zijn voor hun functie, en hun onafhankelijkheid moet boven alle twijfel verheven zijn; |
|
41. |
stelt voor om de wijze van bezoldiging van de leden van de Rekenkamer te herzien, alsmede de rechtstreeks en persoonlijk aan elk lid toegewezen middelen, zodat ze in overeenstemming zijn met de nationale en internationale praktijken voor soortgelijke functies en de leden van de Rekenkamer hun verantwoordelijkheden onafhankelijk kunnen vervullen; |
II. De procedure voor de benoeming van leden van de Rekenkamer: raadpleging van het Europees Parlement
|
42. |
stelt de volgende beginselen, selectiecriteria en procedures vast voor het geven van een advies over de kandidaten voor het lidmaatschap van de Rekenkamer:
|
|
43. |
is van oordeel dat de criteria voor de benoeming van leden van de Rekenkamer verder moeten worden gespecificeerd op basis van artikel 286 VWEU en benadrukt dat voor de beoordeling van het Parlement met name de volgende criteria gelden:
|
|
44. |
verzoekt de Raad om:
|
|
45. |
bepaalt het volgende met betrekking tot de procedures van de Commissie begrotingscontrole en de plenaire vergadering:
|
o
o o
|
46. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en de Rekenkamer en, ter informatie, aan de overige instellingen van de Europese Unie en de parlementen en controle-instellingen van de lidstaten. |
(1) PB C 107 van 30.4.2004, blz. 1.
(2) PB C 337 van 21.12.1992, blz. 51.
(3) PB C 43 van 20.2.1995, blz. 75.
(4) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0319.
(5) Afkorting van Franse term „Déclaration d'assurance”.
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/14 |
P7_TA(2014)0061
Gezonde EU-regelgeving en subsidiariteit en evenredigheid — beter wetgeven
Resolutie van het Europees Parlement van 4 februari 2014 over gezonde EU-regelgeving en subsidiariteit en evenredigheid — negentiende verslag „De wetgeving verbeteren” 2011 (2013/2077(INI))
(2017/C 093/03)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven” (1), |
|
— |
gezien Protocol nr. 2 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie betreffende de toepassing van het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel, met name de artikelen 4, 6 en 7 ervan, |
|
— |
gezien de praktische regelingen die op 22 juli 2011 zijn overeengekomen tussen de bevoegde diensten van het Europees Parlement en de Raad voor de tenuitvoerlegging van artikel 294, lid 4, VWEU bij akkoorden in eerste lezing, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 13 september 2012 over het achttiende verslag getiteld „De wetgeving verbeteren” — Toepassing van het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel (2010) (2), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 14 september 2011 over betere wetgeving, subsidiariteit en proportionaliteit en slimme regelgeving (3), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 8 juni 2011 over het garanderen van onafhankelijke effectbeoordelingen (4), |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie over subsidiariteit en evenredigheid (negentiende verslag getiteld „De wetgeving verbeteren” 2011) (COM(2012)0373), |
|
— |
gezien de mededelingen van de Commissie inzake gezonde EU-regelgeving (COM(2012)0746) en (COM(2013)0685), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Slimme regelgeving — Inspelen op de behoeften van kleine en middelgrote ondernemingen” (COM(2013)0122), |
|
— |
gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld „Monitoring and Consultation on Smart Regulation for SMEs” (SWD(2013)0060), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie over slimme regelgeving in de Europese Unie (COM(2010)0543), |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 30 mei 2013 over slimme regelgeving, |
|
— |
gezien het verslag van de groep van onafhankelijke belanghebbenden op hoog niveau inzake administratieve lasten van 15 november 2011, getiteld „Europe can do better: Report on the best practices in the Member States to implement EU legislation in the least burdensome way”, |
|
— |
gezien het advies van het Comité van de Regio's van 30 mei 2013 (5), |
|
— |
gezien artikel 48 van het Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en het advies van de Commissie constitutionele zaken (A7-0056/2014), |
|
A. |
overwegende dat de agenda voor slimme regelgeving een poging vormt om de inspanningen voor betere wetgeving, vereenvoudiging van het EU-recht en terugdringing van de administratieve lasten te consolideren en de weg in te slaan naar goed bestuur op grond van op feiten gebaseerde beleidsvorming waarin effectbeoordelingen en controles achteraf een essentiële rol spelen; |
|
B. |
overwegende dat de nationale parlementen betrokken moeten zijn bij de evaluatie ex post van nieuwe regelgeving, wat ten goede kan komen aan de rapporten van de Europese Commissie en in het algemeen tot verbetering kan leiden van de evaluatie van Europese vraagstukken door de nationale parlementen; |
|
C. |
overwegende dat het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven” van 2003 niet meer voldoende aansluit op het huidige, met het Verdrag van Lissabon gecreëerde wetgevingskader, niet in de laatste plaats omdat de EU-instellingen een gevalsgewijze benadering hanteren bij de aanneming van gezamenlijke politieke verklaringen over toelichtende stukken en bij het maken van praktische afspraken op secretariaatsniveau over de tenuitvoerlegging van artikel 294 VWEU; |
Algemene opmerkingen
|
1. |
onderstreept dat wetgeving die op Europees niveau wordt voorgesteld en aangenomen, eenvoudig, doeltreffend en efficiënt, gemakkelijk begrijpelijk en in alle officiële talen van de lidstaten toegankelijk moet zijn, een duidelijke meerwaarde moet bieden en grote voordelen moet opleveren tegen minimale kosten; erkent dat de financiële middelen van de nationale overheden door de economische crisis steeds sterker onder druk zijn komen te staan, en is van mening dat met een engagement voor het opstellen van heldere en gemakkelijk om te zetten wetgeving enige verlichting van de lasten van nationale overheden kan worden geboden en van burgers die de wetgeving moeten naleven; wijst erop dat het de verantwoordelijkheid van de Europese instellingen is om ervoor te zorgen dat de wetgeving duidelijk is, eenvoudig kan worden begrepen en geen onnodige administratieve lasten oplevert voor de burgers en de ondernemingen; |
|
2. |
onderstreept dat de effectbeoordeling van nieuwe regelgeving betreffende kmo's en grote bedrijven niet mag leiden tot discriminatie van werknemers op grond van de omvang van het bedrijf waar zij in dienst zijn noch tot de verslechtering van de grondrechten van werknemers, met inbegrip van de rechten op informatie en raadpleging, of van hun arbeidsomstandigheden, het welzijn op het werk en de rechten op het gebied van sociale zekerheid, en eveneens geen belemmering mag vormen voor de verbetering van deze rechten of hun bescherming op de werkplek tegen bestaande en nieuwe beroepsrisico's; |
|
3. |
benadrukt dat de Europese instellingen in het wetgevingsproces het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel moeten respecteren; |
|
4. |
herinnert aan zijn eerdere opmerkingen waarin het duidelijk maakte dat de dienst voor Effectbeoordelingen en de nationale parlementen bij diverse gelegenheden hebben vastgesteld dat deze beginselen onvoldoende aan de orde zijn gekomen in de effectbeoordelingen van de Commissie; spreekt opnieuw zijn teleurstelling uit dat dezelfde kritiek ook met betrekking tot dit jaar is geuit; |
|
5. |
is van oordeel dat verbetering van de regelgeving in de geest van gelaagd bestuur moet worden nagestreefd, d.w.z. via gecoördineerde actie van de Europese Unie, nationale instellingen en plaatselijke en regionale overheden; |
|
6. |
dringt er nogmaals op aan het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven” van 2003 open te breken om daarin met het nieuwe, door het Verdrag van Lissabon gecreëerde wetgevingskader rekening te houden, de huidige optimale praktijken te consolideren en het akkoord in overeenstemming met de agenda voor beter wetgeven te actualiseren; pleit ervoor dat elk nieuw akkoord wordt aangenomen op grond van artikel 295 VWEU en een bindend karakter krijgt; |
|
7. |
dringt er bij de Commissie en de Raad op aan om met het Parlement onderhandelingen te beginnen over de criteria voor een adequate toepassing van de artikelen 290 en 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; is van oordeel dat dit kan gebeuren in het kader van de herziening van het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven dat onder meer zulke criteria zou kunnen omvatten; |
|
8. |
is van mening dat de uiteenlopende titels van de door de Commissie gebruikte systemen voor het beoordelen van aangenomen wetten en het bewerkstelligen van lastenvermindering, tot verwarring leiden en onnodig ingewikkeld zijn; pleit ervoor dat één titel wordt vastgesteld onder het hoofdstuk „Beter wetgeven” en dringt er nogmaals op aan een lid van de Commissie met de desbetreffende informatieverstrekking te belasten; |
|
9. |
verzoekt de Commissie diepgaander onderzoek te doen naar de toepassing van het evenredigheidsbeginsel, met name ten aanzien van het gebruik van de artikelen 290 en 291 VWEU inzake gedelegeerde en uitvoeringshandelingen; |
|
10. |
is van mening dat in het kader van een vergroting van de democratische legitimiteit, bijzondere aandacht aan het mechanisme voor vroegtijdige waarschuwing moet worden besteed; |
Subsidiariteitsmechanisme voor de nationale parlementen
|
11. |
wijst erop dat, hoewel de financieel-economische crisis vraagt om een betere coördinatie van het beleid en de versterking van de bevoegdheden van de Unie op verschillende gebieden, het eveneens van wezenlijk belang is een duidelijk begrip van de scheiding van de bevoegdheden in het meerlagige bestuursstelsel van de Europese Unie te behouden, en na een transparant debat besluiten te nemen op het meest passende niveau, en gezorgd wordt voor een vermindering van de bureaucratische rompslomp; |
|
12. |
benadrukt dat de Europese instellingen de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid moeten respecteren, zoals verankerd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en in Protocol nr. 2 bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, die een algemeen karakter hebben en bindend zijn voor de instellingen bij de uitoefening van de bevoegdheden van de Unie, met dien verstande dat het beginsel van subsidiariteit niet van toepassing is op de beleidsgebieden die tot de exclusieve bevoegdheid van de Unie behoren; |
|
13. |
stelt voor na te gaan of het nuttig kan zijn om op EU-niveau passende criteria vast te stellen voor de evaluatie van de naleving van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel; |
|
14. |
merkt op dat de nationale parlementen op grond van Protocol nr. 2 formeel de mogelijkheid hebben hun standpunt aan de EU-wetgever kenbaar te maken over de vraag of een wetsvoorstel in overeenstemming is met het subsidiariteitsbeginsel, dat vereist dat de doelstellingen van dat wetsvoorstel vanwege de omvang en de gevolgen niet beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt dan op het niveau van de lidstaten; |
|
15. |
wijst op het cruciale belang van effectbeoordelingen als instrument ter ondersteuning van de besluitvorming in het kader van het wetgevingsproces en benadrukt de noodzaak om in dat verband voldoende aandacht te schenken aan subsidiariteit en evenredigheid; |
|
16. |
is verheugd over de nauwere betrokkenheid van de nationale parlementen bij het Europese wetgevingsproces en merkt op dat de parlementen van de lidstaten meer dan ooit belang tonen in de correcte toepassing van deze beginselen door de instellingen van de Unie; dit blijkt uit het feit dat in 2011 het Europees Parlement 77 gemotiveerde adviezen heeft ontvangen waarin werd aangevoerd dat een ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel, en 523 andere bijdragen inzake de waarde van een wetsontwerp, terwijl deze aantallen voor 2010 respectievelijk 41 en 299 bedroegen; spreekt zijn bereidheid uit de samenwerking en interparlementaire dialoog met de nationale parlementen voort te zetten en te intensiveren; |
|
17. |
benadrukt het belang van parlementaire controle door zowel het Europees Parlement als de nationale parlementen; beveelt aan de nationale parlementen uitgebreide ondersteuning te bieden zodat zij hun controletaken kunnen uitoefenen; stelt voor de nationale parlementen een leidraad ter beschikking te stellen met behulp waarvan het beoordelen van de naleving van het subsidiariteitsbeginsel kan worden vergemakkelijkt; |
|
18. |
benadrukt dat het Hof van Justitie, overeenkomstig artikel 263 VWEU, bevoegd is om de wettigheid van wetgevingshandelingen ten aanzien van de naleving van het subsidiariteitsbeginsel na te gaan, en dat dit beginsel een politiek richtsnoer vormt voor de uitvoering van de bevoegdheden op het niveau van de Unie; |
|
19. |
wijst erop dat het Hof van Justitie van de Europese Unie op grond van de Verdragen bevoegd is uitspraak te doen inzake ieder beroep wegens „schending van de Verdragen of van enige uitvoeringsregeling daarvan”, en dat de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid krachtens het Verdrag betreffende de Europese Unie tot deze regels behoren; wijst erop dat de rechterlijke toetsing van de geldigheid van de wetgevingsbesluiten van de Unie bijgevolg de naleving van deze beginselen omvat; |
|
20. |
benadrukt dat het Hof van Justitie in het arrest van 12 mei 2011, zaak C-176/09, Luxemburg/Parlement en Raad, verklaard heeft dat het evenredigheidsbeginsel „vereist dat de middelen waarmee een bepaling van het recht van de Unie de legitiem door de betrokken regeling nagestreefde doelstellingen beoogt te bereiken, daartoe geschikt zijn en niet verder gaan dan daarvoor noodzakelijk is”, aangezien „op gebieden waarop de wetgever van de Unie over een ruime regelgevende bevoegdheid beschikt”, de wettelijkheid van een in deze context aangenomen maatregel enkel kan worden ondermijnd indien de maatregel duidelijk niet strookt met de doelstelling die de bevoegde instellingen trachten na te streven, wat echter niet wegneemt dat de wetgever van de Unie „zijn keuze op objectieve criteria moet baseren” en dat hij, in het kader van de beoordeling van de lasten die verschillende mogelijke maatregelen meebrengen, „moet onderzoeken of de gekozen maatregel, gelet op de nagestreefde doelstellingen, — zelfs aanzienlijke — negatieve economische gevolgen voor bepaalde marktdeelnemers rechtvaardigt”; |
|
21. |
merkt op dat het subsidiariteitsbeginsel zoals dit opgenomen is in de Verdragen enkel maatregelen van de Unie toelaat op gebieden die niet onder haar exclusieve bevoegdheid vallen „indien en voor zover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kunnen worden bereikt”, terwijl het evenredigheidsbeginsel bepaalt dat de inhoud en de vorm van het optreden niet meer mogen omvatten dan hetgeen noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Verdragen; herinnert eraan dat subsidiariteit en evenredigheid nauw met elkaar verbonden, maar verschillende beginselen zijn: terwijl het subsidiariteitsbeginsel betrekking heeft op de mogelijkheid van de Unie om in te grijpen in gebieden die niet tot de exclusieve bevoegdheid van de EU behoren, betreft het evenredigheidsbeginsel de proportionele verhouding tussen de door de wetgever vastgestelde middelen en de daarmee na te streven doelen en geldt het als algemene regel voor de uitoefening van de bevoegdheden van de Unie; wijst er op dat de beoordeling van de evenredigheid van een ontwerp van wetgevingshandeling logischerwijs na de beoordeling van de subsidiariteit plaatsvindt, maar dat de subsidiariteitstoetsing zonder evenredigheidstoetsing niet doeltreffend genoeg zou zijn; |
|
22. |
stelt vast dat de Commissie in 2012 slechts een klein aantal parlementaire vragen (32 van in totaal meer dan 12 000) heeft ontvangen over kwesties in verband met de naleving van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid; |
|
23. |
benadrukt dat in 2011 de Commissie 64 gemotiveerde adviezen heeft ontvangen in de zin van Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, wat een aanzienlijke toename is in vergelijking met 2010; stelt echter vast dat die 64 gemotiveerde adviezen slechts 10 % van de in het totaal 622 adviezen uitmaken die in het kader van de betreffende politieke dialoog door de nationale parlementen in 2011 naar de Commissie werden gezonden; vestigt voorts de aandacht op het feit dat er voor geen enkel Commissievoorstel voldoende gemotiveerde adviezen werden ontvangen om de „gele of oranje kaart”-procedures krachtens het Protocol in werking te doen treden; stelt daarentegen vast dat op 22 mei 2012 voor het eerst een „gele kaart” is getrokken voor een voorstel van de Commissie (voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de uitoefening van het recht om collectieve actie te voeren in de context van de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverrichting, „Monti II”); onderstreept dat de Commissie het voorstel ingetrokken heeft niet omdat zij van mening was dat inbreuk was gemaakt op het subsidiariteitbeginsel, maar omdat zij vaststelde dat het onwaarschijnlijk was dat het voorstel binnen het Parlement en de Raad de nodige politieke steun zou krijgen om te kunnen worden aangenomen; |
|
24. |
is van mening dat het mechanisme voor de toetsing aan het subsidiariteitsbeginsel gezien en gebruikt moet worden als belangrijk instrument voor samenwerking tussen Europese en nationale instellingen; merkt tevreden op dat dit instrument in de praktijk wordt gebruikt als manier om te zorgen voor communicatie en dialoogvoering tussen de verschillende institutionele niveaus van het meerlagige Europese systeem; |
|
25. |
stelt tot zijn bezorgdheid vast dat de nationale parlementen in een aantal gemotiveerde adviezen hebben gewezen op de ontoereikendheid of afwezigheid van de motivering van een aantal wetgevingsvoorstellen van de Commissie ten aanzien van het subsidiariteitsbeginsel; |
|
26. |
stelt derhalve voor te onderzoeken wat de redenen zijn van het geringe aantal formele, gemotiveerde adviezen van de nationale parlementen en te vragen of dit te maken heeft met het feit dat het subsidiariteitsbeginsel overal wordt nageleefd of dat de nationale parlementen dit beginsel vanwege een gebrek aan middelen of een te korte termijn niet kunnen inroepen; wenst dat de Commissie dit onderzoekt; |
|
27. |
wijst erop dat de Europese instellingen de juiste omstandigheden moeten creëren om de nationale parlementen in staat te stellen om toezicht uit te oefenen op de wetgevingsvoorstellen, door ervoor te zorgen dat de Commissie haar wetgevingsvoorstellen gedetailleerd en uitvoerig motiveert ten aanzien van de subsidiariteit en evenredigheid, overeenkomstig artikel 5 van Protocol nr. 2 bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; |
|
28. |
merkt in dat opzicht eveneens op dat de huidige termijnen voor het uitvoeren van de controle op de subsidiariteit en de evenredigheid door de nationale parlementen vaak te kort worden geacht; |
|
29. |
is van mening dat de druk die qua tijd en middelen op de nationale parlementen wordt uitgeoefend wanneer zij moeten reageren op ontwerpwetgeving, bijdraagt aan hetgeen ondervonden wordt als een „democratisch tekort” binnen de EU; |
|
30. |
herinnert aan zijn vorige verzoeken om meer diepgaand onderzoek naar de problemen van de nationale parlementen, teneinde de werking van het huidige systeem te verbeteren; is van mening dat het ook wenselijk zou zijn om maatregelen te onderzoeken ter versterking van dit mechanisme zodat, wellicht in het kader van een toekomstige verdragswijziging, aan nationale parlementen meer rechten kunnen worden toegekend; stelt voor dat in het kader van een dergelijke herziening aandacht kan worden besteed aan het vereiste aantal reacties van nationale parlementen om een dergelijke procedure in te leiden, of het moet worden beperkt tot subsidiariteitsoverwegingen, en wat de gevolgen ervan moeten zijn, in het bijzonder in het licht van de recente ervaringen met de „gele-kaart”-procedure; beschouwt een dergelijke discussie als een nuttige fase in de ontwikkeling van de aan nationale parlementen toegekende macht, waarbij stimulansen voor het verrichten van toetsen met effecten op Europees niveau op één lijn worden gebracht; |
|
31. |
is van mening dat in afwachting hiervan diverse initiatieven kunnen worden genomen om de beoordeling van Europese vraagstukken door de nationale parlementen te verbeteren; stelt in het bijzonder voor dat:
|
Betere wetgeving
|
32. |
is van mening dat een effectieve aanpak van de uitdagingen die zich voordoen bij het verbeteren van zowel de bestaande als de toekomstige wetgeving de Europese instellingen zal helpen bij hun antwoord op de crisis; is van mening dat de hervorming van de Europese wetgeving en wetgevingspraktijken een essentieel instrument is voor het bewerkstelligen van groei, concurrentievermogen en fatsoenlijke banen in Europa; |
|
33. |
is verheugd over het feit dat de Commissie steeds sterker de nadruk legt op een „beleidscyclus” met meerdere stadia binnen het EU-wetgevingsproces: initiëring, effectbeoordeling, raadpleging, opstelling, uitvoering en beoordeling, en dat deze stadia worden gezien als onderdelen van een samenhangend proces; is in deze context dan ook van mening dat het „denk eerst klein”-principe in alle stadia een rode draad moet zijn, dat de evaluatie ex ante van nieuwe wetgeving moet worden verbeterd, waardoor een begrijpelijk en transparant proces tot stand komt dat groei en concurrentievermogen in Europa stimuleert; |
|
34. |
is in dit verband verheugd over de mededelingen van de Commissie over slimme regelgeving en over gezonde EU-regelgeving, alsmede over het werkdocument van de diensten van de Commissie over de top tien van de meest belastende wetgevingshandelingen voor kmo's; is van mening dat deze documenten geloofwaardige stappen vooruit zijn binnen de agenda voor betere regelgeving en op een groot aantal eerdere verzoeken van het Parlement inspelen; |
|
35. |
is van mening dat deze verbale stappen vooruit nu hun beslag moeten vinden in concrete daden; dringt er derhalve bij de Commissie op aan om te komen met verdere concrete voorstellen voor de vermindering van de algehele regeldruk zonder de gezondheid en de veiligheid op het werk te ondermijnen, en in het bijzonder:
|
|
36. |
beklemtoont dat verbetering van de gezondheid en de veiligheid op het werk en voorlichting en raadpleging van de werknemers twee kernaspecten zijn van het versterken van de productiviteit en het concurrentievermogen van de Europese economie; benadrukt dat krachtige en stabiele regelgeving op die gebieden de groei niet belemmert, maar juist bevordert; |
|
37. |
is van mening dat de Commissie de mogelijkheid om een „witboekfase” in het wetgevingsproces in te lassen verder moet onderzoeken; is van mening dat als belanghebbenden de mogelijkheid wordt geboden om commentaar te leveren op de ontwerpvoorstellen en op de daarmee gepaard gaande voorlopige effectbeoordelingen, de kwaliteit van de door de Commissie ingediende ontwerpwetgeving kan worden verbeterd zonder de incubatietijd van nieuwe wetgeving nodeloos te verlengen; |
|
38. |
herinnert bovendien aan zijn verzoek aan de Commissie om voorstellen in te dienen voor de compensatie van regelgevingslasten, wat zou vereisen dat voordat nieuwe wetgeving wordt ingevoerd die nieuwe kosten oplegt, equivalente kostenverlagingen moeten worden vastgesteld om deze kostenstijging te compenseren; merkt op dat uitvaardiging van EU-wetgeving niet automatisch betekent dat 28 nationale wetten komen te vervallen en door één Europese wet worden vervangen, en evenmin dat de nieuwe Europese wet minder belastend is dan de betreffende nationale wetten; dringt er derhalve bij de Commissie op aan dit voorstel zorgvuldig te onderzoeken en de effectbeoordeling ervan voor het einde van de huidige legislatuur in 2014 voor te leggen; |
|
39. |
betreurt het feit dat de Commissie van plan is haar voorstel betreffende het statuut van de Europese besloten vennootschap in te trekken, waartoe het Parlement in een wetgevend initiatiefverslag heeft opgeroepen; verzoekt de Commissie het Parlement te raadplegen voordat zij op grond van een dergelijk wetgevingsinitiatiefverslag een voorstel intrekt; |
|
40. |
onderstreept het belang van vereenvoudiging voor het stroomlijnen van het regelgevingskader, met name voor de plaatselijke en regionale overheden, wier financiële middelen voor de implementatie van wetgeving vaak beperkt zijn en verder zullen afnemen; |
|
41. |
begrijpt dat van „gold-plating” sprake is wanneer lidstaten bij de omzetting van EU-richtlijnen verder dan de minimumeisen gaan; spreekt opnieuw zijn steun uit voor maatregelen ter bestrijding van onnodige „gold-plating” en verzoekt derhalve de lidstaten in gevallen van „gold-plating” hun beweegredenen daarvoor uiteen te zetten; |
Effectbeoordelingen en Europese meerwaarde
|
42. |
is verheugd over de pogingen die worden ondernomen om ervoor te zorgen dat de effectbeoordelingen van de Commissie een brede en veelomvattende reeks potentiële effecten afdekken, maar is van mening dat het systeem op diverse manieren verder kan worden verbeterd, bijvoorbeeld door opneming van de territoriale dimensie (financiële en administratieve gevolgen voor de nationale, regionale en plaatselijke overheden); vindt het in dit verband bemoedigend dat de Commissie besloten heeft om haar richtsnoeren voor het opstellen van effectbeoordelingen voor eind juni 2014 te actualiseren, te consolideren en te herzien, en behoudt zich het recht voor om hieraan in de komende maanden een gedetailleerde bijdrage te leveren en aan te geven waar deze richtsnoeren kunnen worden verbeterd; wenst dat voor de effectbeoordelingen die voor de vorming van de publieke en politieke opinie van essentieel belang zijn, het beginsel van meertaligheid wordt nageleefd; |
|
43. |
verzoekt de Commissie de methode die wordt gebruikt voor het opstellen van effectbeoordelingen te analyseren, om te kunnen bepalen op welke wijze de kwalitatieve indicatoren en het algemene verloop van het raadplegingsproces, met name de betrokkenheid van de belanghebbenden, kunnen worden verbeterd; |
|
44. |
is van mening dat er volstrekte consistentie moet bestaan tussen de door de Commissie gepubliceerde effectbeoordelingen en de inhoud van de door het college van Commissieleden goedgekeurde wetgevingsvoorstellen; verzoekt ervoor te zorgen dat bij wijziging van voorstellen door het college de effectbeoordelingen automatisch worden geactualiseerd en de door de leden van de Commissie aangebrachte wijzigingen daarin worden weerspiegeld; |
|
45. |
doet een beroep op de Commissie om de rol en de onafhankelijkheid van de dienst voor Effectbeoordelingen te versterken en in het bijzonder de opstelling van wetgevingsvoorstellen pas af te ronden en de voorstellen pas in te dienen wanneer ze met een gunstig advies van de dienst voor effectbeoordelingen zijn goedgekeurd; dringt er bij de dienst voor effectbeoordelingen op aan de deskundigheid van de sociale partners te benutten; |
|
46. |
is van mening dat de huidige exoneratieclausule die bepaalt dat de effectbeoordelingen alleen de diensten van de Commissie verbinden die bij de opstelling ervan betrokken zijn en niet vooruitlopen op de definitieve vorm van de eventueel door de Commissie te nemen besluiten, een belangrijke zwakke plek in het bestaande systeem aan het licht brengt; |
|
47. |
is verheugd over het directoraat Effectbeoordeling en Europese Meerwaarde binnen het Parlement, dat een positieve ontwikkeling is; is van mening dat het Parlement een besluit moet nemen over een systematische benadering van de behandeling van effectbeoordelingen; is ingenomen met de korte samenvattingen die het directoraat Effectbeoordeling maakt van de met voorstellen van de Commissie gepaard gaande effectbeoordelingen, en is van mening dat deze samenvattingen een essentieel onderdeel moeten vormen van de behandeling van de wetgevingsvoorstellen in de commissies; stelt voor in de effectbeoordelingen van het Parlement, waar nodig, een territoriale dimensie op te nemen; verzoekt de Conferentie van commissievoorzitters na te gaan hoe deze aanbeveling het best ten uitvoer kan worden gelegd; |
|
48. |
herinnert eraan dat het Parlement en de Raad in de interinstitutionele gemeenschappelijke aanpak van effectbeoordelingen van 2005 zich hebben verplicht om voorafgaand aan de goedkeuring van materiële wijzigingen effectbeoordelingen uit te voeren, wanneer zij dit in het kader van het wetgevingsproces wenselijk en noodzakelijk achten, verzoekt de commissies om bij de nakoming van deze verplichting gebruik te maken van de Afdeling Effectbeoordeling; |
|
49. |
herinnert eveneens aan het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven” van 2003 en spoort de Raad aan zijn werkzaamheden voor de instelling van een eigen mechanisme voor het uitvoeren van effectbeoordelingen van zijn eigen materiële wijzigingen onverwijld af te ronden en aldus zijn verplichtingen op grond van het akkoord van 2003 na te komen; |
|
50. |
dringt erop aan dat de Commissie serieuze aandacht schenkt aan de bij de wetgevende initiatiefverslagen gevoegde beoordelingen van de Europese meerwaarde, en gedetailleerd uiteenzet waarom zij bepaalde argumenten van het Parlement niet kan aanvaarden of niet relevant acht; |
o
o o
|
51. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen. |
(1) PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.
(2) PB C 353 E van 3.12.2013, blz. 117.
(3) PB C 51 E van 22.2.2013, blz. 87.
(4) PB C 380 E van 11.12.2012, blz. 31.
(5) PB C 218 van 30.7.2013, blz. 22.
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/21 |
P7_TA(2014)0062
Homofobie en discriminatie op grond van seksuele gerichtheid of genderidentiteit
Resolutie van het Europees Parlement van 4 februari 2014 over de EU-routekaart tegen homofobie en discriminatie wegens seksuele gerichtheid of genderidentiteit (2013/2183(INI))
(2017/C 093/04)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, |
|
— |
gezien de artikelen 8 en 10 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name artikel 21, |
|
— |
gezien het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, |
|
— |
gezien Aanbeveling CM/Rec(2010)5 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa aan de lidstaten inzake maatregelen ter bestrijding van discriminatie wegens seksuele geaardheid of genderidentiteit, die is aangenomen op 31 maart 2010, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Strategie voor een doeltreffende tenuitvoerlegging van het Handvest van de grondrechten door de Europese Unie” (COM(2010)0573), |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie over de toepassing van het EU-Handvest van de grondrechten 2012 (COM(2013)0271) en de bijbehorende werkdocumenten, |
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid (COM(2008)0426) en zijn standpunt van 2 april 2009 ten aanzien van dat voorstel (1), |
|
— |
gezien de richtsnoeren ter bevordering en bescherming van de uitoefening van alle mensenrechten door lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksen (LGBTI-personen), die de Raad van de Europese Unie heeft aangenomen in zijn vergadering van 24 juni 2013, |
|
— |
gezien het verslag van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten van november 2010 over homofobie, transfobie en discriminatie op grond van seksuele gerichtheid en genderidentiteit, |
|
— |
gezien de resultaten van het onderzoek van het Bureau voor de grondrechten (FRA) naar ervaringen van lesbische, homoseksuele, biseksuele en transgenderpersonen in de Europese Unie, gepubliceerd op 17 mei 2013, |
|
— |
gezien het FRA-advies van 1 oktober 2013 over de stand van de gelijkheid in de Europese Unie 10 jaar na de eerste tenuitvoerlegging van de gelijkheidsrichtlijnen, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 24 mei 2012 over de bestrijding van homofobie in Europa (2), |
|
— |
onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 december 2012 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie (2010-2011) (3), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 14 maart 2013 over de opvoering van de strijd tegen racisme, vreemdelingenhaat en haatmisdrijven (4), |
|
— |
gezien artikel 48 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0009/2014), |
|
A. |
overwegende dat de Europese Unie berust op waarden als eerbiediging van de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren; |
|
B. |
overwegende dat de Europese Unie bij de bepaling en de uitvoering van haar beleid en optreden streeft naar bestrijding van iedere discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid; |
|
C. |
overwegende dat de Raad van de Europese Unie in juni 2013 stevige richtsnoeren heeft aangenomen ter bevordering en bescherming van de uitoefening van alle mensenrechten door LGBTI-personen buiten de Europese Unie, en ervoor moet zorgen dat deze effectief worden beschermd binnen de EU; |
|
D. |
overwegende dat de Europese Unie haar acties al coördineert met uitgebreid beleid op het gebied van gelijkheid en de bestrijding van discriminatie door middel van de „kaderstrategie tegen discriminatie en voor gelijke kansen voor iedereen”, op het gebied van gendergelijkheid door middel van de „strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2010-2015”, op het gebied van handicaps door middel van de „Europese strategie voor mensen met een handicap 2010-2020”, en op het gebied van de gelijkheid van de Roma door middel van het „EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma tot 2020”; |
|
E. |
overwegende dat de Commissie in haar „Strategie voor een doeltreffende tenuitvoerlegging van het Handvest van de grondrechten door de Europese Unie” heeft erkend dat er afzonderlijk beleid moet worden ontwikkeld met betrekking tot bepaalde specifieke grondrechten op basis van de Verdragen; |
|
F. |
overwegende dat het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) in het LGBT-onderzoek voor de EU van 2013 tot de conclusie kwam dat in de EU één op de twee LGBT-respondenten zich in het jaar voorafgaand aan het onderzoek gediscrimineerd had gevoeld of gepest was vanwege zijn of haar seksuele geaardheid, één op de drie was gediscrimineerd bij de toegang tot goederen of diensten, één op de vier fysiek was aangevallen en één op de vijf in werk of beroep was gediscrimineerd; |
|
G. |
overwegende dat het FRA de EU en de lidstaten heeft geadviseerd om actieplannen te ontwikkelen ter bevordering van het respect voor LGBT-personen en de bescherming van hun grondrechten; |
|
H. |
overwegende dat in mei 2013 elf ministers van Gelijkheid (5) de Commissie hebben opgeroepen om met een uitgebreid EU-beleid voor LGBT-gelijkheid te komen en dat tien lidstaten (6) reeds op nationaal of regionaal niveau een dergelijk beleid hebben aangenomen of overwegen dit te doen; |
|
I. |
overwegende dat het Europees Parlement tien keer heeft gevraagd om een uitgebreid EU-beleidsinstrument voor gelijkheid op grond van seksuele geaardheid en genderidentiteit; |
Algemene overwegingen
|
1. |
veroordeelt met klem alle discriminatie op grond van seksuele geaardheid en genderidentiteit, en betreurt het ten zeerste dat de grondrechten van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksuelen (LGBTI) nog niet altijd ten volle gerespecteerd worden in de Europese Unie; |
|
2. |
is van mening dat de Europese Unie momenteel een uitgebreid beleid ter bescherming van de grondrechten van LGBTI-personen mist; |
|
3. |
erkent dat de bescherming van de grondrechten onder de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de Commissie en de lidstaten valt; roept de Commissie op ten volle gebruik te maken van haar bevoegdheden, onder andere door de uitwisseling van goede praktijken tussen de lidstaten te bevorderen; roept de lidstaten op tot naleving van hun verplichtingen in het kader van het EU-recht en de aanbevelingen van de Raad van Europa betreffende maatregelen ter bestrijding van discriminatie vanwege seksuele geaardheid of genderidentiteit; |
Inhoud van de routekaart
|
4. |
verzoekt de Commissie, de lidstaten en de betrokken agentschappen gezamenlijk een uitgebreid meerjarenbeleid op te stellen ter bescherming van de grondrechten van LGBTI-personen, dat wil zeggen een routekaart, een strategie of een actieplan, waarin onderstaande thema's en doelstellingen zijn opgenomen;
|
|
5. |
het moet worden benadrukt dat dit uitgebreide beleid de bevoegdheden van de Europese Unie, van haar instanties en van de lidstaten moet eerbiedigen; |
|
6. |
onderstreept dat dit geen afbreuk mag doen aan de vrijheid van meningsuiting en aan de vrije uiting van overtuigingen en meningen overeenkomstig het beginsel van de veelheid aan ideeën, mits niet wordt aangezet tot haat, geweld of discriminatie; |
o
o o
|
7. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden, de regeringen en parlementen van de lidstaten, alle hier genoemde agentschappen en de Raad van Europa. |
(1) PB C 137 E van 27.5.2010, blz. 68.
(2) PB C 264 E van 13.9.2013, blz. 54.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0500.
(4) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0090.
(5) De ministers van Oostenrijk, België, Kroatië, Denemarken, Finland, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Malta, Nederland en Zweden.
(6) België, Kroatië, Frankrijk, Duitsland, Italië, Malta, Nederland, Portugal, Spanje en het Verenigd Koninkrijk.
(7) PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16.
(8) PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23.
(9) PB L 373 van 21.12.2004, blz. 37.
(10) PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77.
(11) PB L 251 van 3.10.2003, blz. 12.
(12) PB L 315 van 14.11.2012, blz. 57.
(13) PB L 180 van 29.6.2013, blz. 60.
(14) PB L 337 van 20.12.2011, blz. 9.
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/27 |
P7_TA(2014)0063
Toepassing van Richtlijn oneerlijke handelspraktijken
Resolutie van het Europees Parlement van 4 februari 2014 over de toepassing van Richtlijn 2005/29/EG over oneerlijke handelspraktijken (2013/2116(INI))
(2017/C 093/05)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) (1), |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over de toepassing van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken (COM(2013)0139), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over de toepassing van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken (COM(2013)0138), |
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming („verordening samenwerking consumentenbescherming”) (2), |
|
— |
gezien Richtlijn 98/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen (3), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 13 januari 2009 inzake de omzetting, uitvoering en handhaving van Richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en Richtlijn 2006/114/EG inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame (4), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 15 december 2010 over de gevolgen van adverteren voor het consumentengedrag (5), en het antwoord daarop dat de Commissie op 30 maart 2011 heeft aangenomen, |
|
— |
gezien de studie „Transposition and enforcement of the Directive on unfair commercial practices (2005/29/EG) and the Directive concerning misleading and comparative advertising (2006/114/EC)”, die op verzoek van de Commissie interne markt en consumentenbescherming werd uitgevoerd (6), |
|
— |
gezien artikel 48 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en het advies van de Commissie juridische zaken (A7-0474/2013), |
|
A. |
overwegende dat consumptie een van de noodzakelijke motoren van de groei in de Unie is en dat consumenten derhalve een essentiële rol spelen in de Europese economie; |
|
B. |
overwegende dat de bescherming van consumenten en van hun rechten een van de fundamentele waarden van de Unie is; |
|
C. |
overwegende dat Richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken het belangrijkste wetgevingsinstrument in de Europese Unie is waarmee misleidende reclame en andere oneerlijke praktijken in transacties tussen ondernemingen en consumenten worden gereglementeerd; |
|
D. |
overwegende dat met de richtlijn via de zogenaamde clausule „eengemaakte markt” wordt beoogd een hoog beschermingsniveau van de consumenten in de hele Unie te garanderen en hun vertrouwen in de eengemaakte markt te vergroten, en tegelijkertijd aan ondernemingen een belangrijke juridische zekerheid te verschaffen en de belemmeringen voor grensoverschrijdende handel te verminderen; |
|
E. |
overwegende dat Richtlijn 2005/29/EG naargelang de lidstaat op een duidelijk verschillende manier wordt toegepast; |
|
F. |
overwegende dat de tijdelijke afwijkingen, waardoor de lidstaten nationale bepalingen konden blijven toepassen die strenger of prescriptiever zijn dan de bepalingen van de richtlijn zelf en uitvoering geven aan clausules voor minimale harmonisatie die in andere EU-wetgeving zijn opgenomen, op 12 juni 2013 zijn verstreken; |
|
G. |
overwegende dat lidstaten die dit wensen, het toepassingsgebied van de richtlijn kunnen uitbreiden naar transacties tussen ondernemingen en dat tot nog toe slechts vier lidstaten deze keuze hebben gemaakt; |
|
H. |
overwegende dat de Commissie heeft aangekondigd binnenkort een herziening voor te stellen van Richtlijn 2006/114/EG inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame met betrekking tot transacties tussen ondernemingen; |
|
I. |
overwegende dat de ontwikkeling van de digitale economie en alle verwante technologische toepassingen de wijze waarop consumenten aankopen doen en bedrijven hun goederen en diensten adverteren en verkopen, ingrijpend hebben veranderd; |
|
J. |
overwegende dat nog niet alle ondernemingen, in het bijzonder de allerkleinste ondernemingen, en niet alle consumenten de rechten van consumenten in Europa kennen; |
|
K. |
overwegende dat de rol van consumentenorganisaties moet worden versterkt en dat deze de kans moet worden geboden om hun bevoegdheden uit te breiden; |
|
1. |
benadrukt de doeltreffendheid van het door de richtlijn vastgestelde wettelijke stelsel en het belang van de richtlijn om het vertrouwen te wekken van consumenten en handelaars ten opzichte van transacties in de eengemaakte markt (in het bijzonder ten opzichte van grensoverschrijdende transacties), om de juridische zekerheid van ondernemingen te vergroten en om bij te dragen tot het verbeteren van de consumentenbescherming; wijst erop dat bij een niet-uniforme toepassing van de richtlijn het risico bestaat dat de werkingssfeer ervan wordt ingeperkt; |
|
2. |
betreurt het dat ondanks de bepalingen in Richtlijn 2006/114/EG ter bestrijding van misleidende praktijken op het vlak van betrekkingen tussen ondernemingen bepaalde van deze praktijken, met name de „zwendel met de bedrijvengidsen”, blijven bestaan; neemt kennis van de intentie van de Commissie om binnenkort een herziening voor te stellen van Richtlijn 2006/114/EG met betrekking tot transacties tussen ondernemingen teneinde deze praktijken doeltreffender te bestrijden; stelt voor dat de Commissie in dit verband kan overwegen voor Richtlijn 2006/114/EG een gerichte zwarte lijst op te stellen met handelspraktijken tussen ondernemingen die onder alle omstandigheden worden beschouwd als oneerlijk, vergelijkbaar met de lijst die al bestaat voor Richtlijn 2005/29/EG; vindt het echter niet opportuun het toepassingsgebied van Richtlijn 2005/29/EG, die betrekking heeft op de relaties tussen ondernemingen en consumenten, in de nabije toekomst uit te breiden naar oneerlijke handelspraktijken tussen ondernemingen; |
|
3. |
vraagt de Commissie om de samenhang tussen Richtlijn 2005/29/EG en Richtlijn 2006/114/EG te verduidelijken, teneinde te garanderen dat alle economische actoren in de Unie, in het bijzonder de consumenten en kmo's, beter beschermd worden tegen frauduleuze of oneerlijke praktijken en teneinde zo het vertrouwen binnen de interne markt te versterken; |
|
4. |
is van mening dat de voor de sectoren van het vastgoed en van de financiële diensten vastgestelde afwijkingen gegrond zijn en dat deze best behouden blijven; |
|
5. |
beschouwt een uitbreiding van de zwarte lijst van bijlage I op dit moment niet opportuun; vraagt de Commissie toch een lijst op te stellen van praktijken die door de nationale autoriteiten als oneerlijk worden beschouwd in de zin van de algemene beginselen van de richtlijn teneinde de eventuele gepastheid van dergelijke uitbreiding in de toekomst te beoordelen; |
|
6. |
merkt op dat consumenten bij bepaalde vormen van overeenkomsten tussen consumenten en ondernemingen het slachtoffer kunnen worden van oneerlijke handelspraktijken, bijvoorbeeld wanneer zij producten doorverkopen aan een handelaar; roept de Commissie op dergelijke problemen te onderzoeken en in voorkomend geval een verkenning te verrichten naar gerichte en praktische oplossingen, die onder meer een flexibelere interpretatie van Richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken kunnen omvatten, en die kunnen worden toegelicht in de leidraad van de Commissie inzake de toepassing van deze richtlijn; |
|
7. |
herinnert eraan dat de lidstaten met ingang van 12 juni 2013 de tot dan toe als tijdelijke afwijkingen toegestane bepalingen niet langer in stand mogen houden; roept de lidstaten dan ook op zich zo snel mogelijk aan te passen aan de tekst van de richtlijn; verzoekt tegelijkertijd de Commissie te onderzoeken hoe de lidstaten de richtlijn hebben omgezet, vooral met betrekking tot nationale verbodsbepalingen die niet zijn opgenomen in bijlage I, en binnen twee jaar aan het Parlement en de Raad een nieuw alomvattend verslag over de toepassing ervan voor te leggen, met daarin, met name, een analyse van de mogelijkheden voor verdere harmonisatie en vereenvoudiging van de gemeenschapswetgeving met betrekking tot consumentenbescherming en voorstellen voor alle noodzakelijke maatregelen die op communautair niveau moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat een hoog niveau van consumentenbescherming wordt behouden; |
|
8. |
herinnert eraan dat een volledige en uniforme toepassing en gepaste tenuitvoerlegging van de richtlijn door de lidstaten belangrijk en noodzakelijk zijn om de onzekerheden op juridisch en praktisch vlak voor ondernemingen die grensoverschrijdend actief zijn weg te nemen; stelt met bezorgdheid vast dat de Commissie in 2011 en 2012 als gevolg van de gebrekkige omzetting van de richtlijn een beroep heeft moeten doen op het overlegsysteem „EU Pilot” ten aanzien van een aantal lidstaten; roept de lidstaten op de handhaving op nationaal niveau te ondersteunen met alle beschikbare middelen, en in het bijzonder met voldoende hulpbronnen; benadrukt dat een betere samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van de richtlijn, en het opbouwen van een gestructureerde en gecoördineerde dialoog tussen openbare handhavingsinstanties en andere belanghebbenden, in het bijzonder consumentenorganisaties, van essentieel belang zijn; |
|
9. |
stelt vast dat sinds het verstrijken van de termijn voor de omzetting van de richtlijn in 2007 er zich veel gevallen voordoen waarin de lidstaten kernbepalingen, met name de zwarte lijst van verboden, misleidende en agressieve handelspraktijken, niet correct hebben omgezet of toegepast; roept de Commissie derhalve op de toepassing van de richtlijn nauwgezet op te volgen en, zo nodig, de lidstaten die de richtlijn schenden, niet toepassen of niet correct doen naleven, gerechtelijk te vervolgen in overeenstemming met het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; verzoekt met name de Commissie zo snel mogelijk duidelijkheid te verschaffen over de tijdens het overleg van 2011 aan bod gekomen kwesties die vooralsnog onopgelost zijn gebleven, door hetzij de procedure te beëindigen, hetzij bij het Hof van Justitie een inbreukprocedure aanhangig te maken; |
|
10. |
steunt de Commissie in haar opzet om een lijst met indicatoren op te stellen op basis waarvan de doeltreffendheid van de tenuitvoerlegging van de richtlijn door de lidstaten wordt beoordeeld; |
|
11. |
is ingenomen met het feit dat, sinds de richtlijn is omgezet in de lidstaten, het aantal grensoverschrijdende aankopen is toegenomen; brengt echter in herinnering dat versterkte samenwerking en coördinatie tussen de Commissie en de nationale autoriteiten essentieel is om de onderlinge afstemming van praktijken bij de toepassing van de richtlijn, te bevorderen, en om snel en doeltreffend te reageren; wijst erop dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan grensoverschrijdende onlineaankopen, met name wanneer op websites voor prijsvergelijkingen de identiteit van de handelaar achter de site niet duidelijk wordt vermeld; |
|
12. |
bevestigt nogmaals dat de samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor de handhaving van de wetgeving, moet worden versterkt teneinde de volledige toepassing en correcte tenuitvoerlegging ervan door de lidstaten te bereiken; spoort de Commissie in dit verband aan een grondig onderzoek te starten naar het toepassingsgebied, de doeltreffendheid en de werkingsmechanismen van de verordening betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming („verordening betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming”), zoals zij heeft beloofd te doen tegen het einde van 2014; is in dat opzicht verheugd over het recente initiatief van de Commissie om een openbare raadpleging te houden over de herziening van deze verordening en over het feit dat de raadpleging in alle EU-talen beschikbaar is; roept de betrokken belanghebbenden op deel te nemen aan deze raadpleging; |
|
13. |
benadrukt het nut van de in het kader van de verordening betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming uitgevoerde „sweeps” en vraagt de Commissie deze operaties te ontwikkelen en te versterken en het bereik ervan te verbreden; spoort de Commissie aan een synthese te maken van de vergaarde gegevens en de lijst van de acties die de Commissie en de lidstaten hebben ondernomen ten gevolge van deze operaties en deze analyse openbaar te maken, rekening houdend met de noodzaak om bepaalde gevoelige informatie die gebruikt wordt in het kader van een nationale gerechtelijke procedure, geheim te houden; roept de Commissie op aan het Europees Parlement verslag uit te brengen over haar bevindingen en om in voorkomend geval aanvullende maatregelen voor te stellen om de werking van de interne markt te verbeteren; |
|
14. |
is het ermee eens dat er verdere inspanningen moeten worden gedaan om de richtlijn oneerlijke handelspraktijken beter te handhaven ten aanzien van kwetsbare consumenten; |
|
15. |
spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat enkele economische actoren misbruik maken van instrumenten voor klantenbeoordeling en prijsvergelijkingswebsites, alsook over de belangenverstrengelingen hierbij; is daarom ingenomen met het besluit van de Commissie om te onderzoeken hoe de informatie die dergelijke platforms aanbieden duidelijker kan worden gemaakt voor de consumenten; |
|
16. |
roept de Commissie en de lidstaten op te zorgen voor een correcte toepassing van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken, met name wat betreft misleidende „verborgen” reclame op internet in de vorm van commentaren op sociale netwerken, fora of blogs die ogenschijnlijk afkomstig zijn van consumenten zelf, terwijl deze boodschappen in werkelijkheid een reclame- of commercieel karakter hebben en direct of indirect gegenereerd of gefinancierd zijn door marktdeelnemers; wijst met klem op de schadelijke effecten van dergelijke praktijken op het consumentenvertrouwen en de mededingingsvoorschriften; roept de lidstaten op passende maatregelen te nemen om de ontwikkeling van dergelijke praktijken verder te beletten, onder meer door voorlichtingscampagnes op te zetten om consumenten te waarschuwen voor deze „verborgen” vormen van reclame, of door te bevorderen dat er specifiek getrainde waarnemers of moderatoren worden aangesteld bij fora, die op de gevaren van „verborgen” reclame wijzen; |
|
17. |
acht het absoluut noodzakelijk dat in het licht van de snelle verspreiding van internetreclame passende controlemechanismen worden ontwikkeld met betrekking tot de bescherming van zwakkere groepen, net name kinderen, en de toegang van adverteerders tot deze groepen; |
|
18. |
betreurt het dat ondanks de huidige Europese wetgeving over de prijs in de luchtvaartsector en de in 2007 in het kader van de verordening betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming uitgevoerde sweep die tegen websites die vliegtickets verkopen was gericht, de consumenten het slachtoffer blijven van veel misleidende praktijken in deze sector, zoals niet-opneming van onvermijdelijke kosten, zoals toeslagen voor het gebruik van creditcards en debetcards bij onlineboekingen; maakt zich zorgen over het toenemend aantal klachten van gebruikers van websites voor de verkoop van onlinetickets die het slachtoffer zijn geworden van het zogenaamde IP-tracking, waarbij het aantal via hetzelfde IP-adres tot stand gebrachte verbindingen van een internetgebruiker wordt bijgehouden om op grond van de getoonde belangstelling voor een bepaald product de prijs daarvan kunstmatig op te drijven; roept de Commissie op na te gaan hoe vaak deze praktijk, die tot oneerlijke concurrentie leidt en waarbij misbruik wordt gemaakt van de persoonsgegevens van de gebruiker, voorkomt en zo nodig wetgevingsvoorstellen te doen om de belangen van de gebruikers te beschermen; |
|
19. |
is van mening dat de sancties die worden opgelegd wegens de niet-eerbiediging van de richtlijn nooit lager mogen zijn dan het dankzij een als oneerlijk of misleidend beschouwde praktijk gerealiseerde voordeel; herinnert de lidstaten eraan dat in de richtlijn wordt gesteld dat de sancties doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend moeten zijn; vraagt de Commissie de gegevens over de door de lidstaten opgelegde sancties en de doeltreffendheid van handhavingsregelingen te verzamelen en te analyseren, met name met betrekking tot de complexiteit en de duur van de handhavingsprocedures; roept de Commissie op het Europees Parlement te voorzien van de resultaten van deze analyse; |
|
20. |
is verheugd over de geleverde inspanningen van de Europese Commissie om de lidstaten bij te staan bij de omzetting en toepassing van de richtlijn; |
|
21. |
is tevreden over de door de Commissie ontwikkelde databank over nationale wetgevingen en jurisprudentie inzake oneerlijke handelspraktijken en meent dat deze databank een nuttig instrument is om de consumenten beter te informeren; betreurt het dat deze enkel in het Engels beschikbaar is; vraagt de Commissie het aantal talen waarin deze database beschikbaar is, gestaag te doen toenemen en de zichtbaarheid ervan te bevorderen, vooral bij marktdeelnemers; roept de Commissie op daarnaast aanvullende instrumenten te overwegen om kmo's bewuster te maken van oneerlijke handelspraktijken; |
|
22. |
benadrukt het belang van de door de diensten van de Commissie opgestelde leidraad ter begeleiding van de uitvoering van de richtlijn; is verheugd over de intentie van de Commissie om dit document te herzien tegen 2014; raadt de Commissie aan om in alle transparantie te werken en gedurende het hele proces de belanghebbenden ruimschoots te raadplegen; roept de Commissie op dit document in de toekomst zeer regelmatig te blijven bijwerken en verduidelijken; roept de lidstaten op zoveel mogelijk rekening te houden met deze leidraad en beste praktijken inzake de tenuitvoerlegging ervan uit te wisselen; roept de Commissie op een evaluatie in te dienen van de interpretatie- en implementatieproblemen die de nationale autoriteiten en belanghebbenden regelmatig hebben ondervonden bij de tenuitvoerlegging van de bepalingen van de richtlijn om te bepalen welke aspecten van de leidraad moeten worden verbeterd; |
|
23. |
onderstreept dat het beginsel van maximale harmonisering dat bij de richtlijn is vastgesteld, impliceert dat het nationaal recht niet kan voorzien in strengere voorschriften dan die waarin de richtlijn voorziet; benadrukt dat het Hof van Justitie dit beginsel interpreteert als de vereiste dat koppelverkoop en andere handelspromoties, die door het Hof als oneerlijke handelspraktijken worden behandeld en die niet op de zwarte lijst van bijlage I staan, enkel geval per geval kan worden verboden; benadrukt dat de Commissie met het oog op de rechtszekerheid en een gegarandeerd hoog niveau van consumentenbescherming in het kader van de herziening van de leidraad moet verduidelijken in welke gevallen koppelverkoop en andere handelspromoties precies als onwettig moeten worden beschouwd; roept de Commissie op na te denken over een wetgevingsvoorstel betreffende handelspromoties; |
|
24. |
benadrukt dat het gebruik van valse milieuclaims een oneerlijke praktijk is die aan een opgang bezig is; spoort de Commissie aan om de hieraan gewijde sectie van de leidraad uit te diepen om zo aan de economische subjecten meer duidelijkheid te verschaffen over de toepassing van de richtlijn; verzoekt de Commissie tegelijkertijd om initiatieven te bestuderen die ze zou kunnen nemen om de consumenten beter tegen deze praktijken te beschermen; |
|
25. |
vraagt de Commissie en de lidstaten om ondernemingen meer bewust te maken van de rechten van consumenten teneinde tot een betere naleving ervan door de economische spelers te komen; |
|
26. |
herinnert eraan dat veel consumenten twijfelen om verhaal te halen wanneer het bedrag in kwestie niet hoog lijkt; benadrukt dat consumenten bewuster moeten worden gemaakt van de steun die zowel consumentenorganisaties als het netwerk van Europese consumentencentra hun kunnen verstrekken; onderstreept de belangrijke rol van consumentenorganisaties bij de toenemende bewustwording over bestaande oneerlijke handelspraktijken als preventieve maatregel en bij het verlenen van bijstand aan slachtoffers van oneerlijke praktijken, om de consumenten aldus in staat te stellen hun rechten ten volle uit te oefenen; roept op tot gecoördineerde acties tussen de consumentenorganisaties op nationaal en Europees niveau, en met de nationale autoriteiten en de Commissie; |
|
27. |
benadrukt dat consumenten doeltreffende, snelle en betaalbare rechtsmiddelen moeten kunnen gebruiken; vraagt de lidstaten in dit verband de richtlijn inzake alternatieve geschillenbeslechting en buitengerechtelijke geschillenbeslechting via internet volledig ten uitvoer te leggen; |
|
28. |
wijst op het belang van mechanismen voor collectief verhaal voor de consumenten en is verheugd over de onlangs gepubliceerde aanbeveling van de Commissie C(2013)3539 en mededeling van de Commissie COM(2013)0401; is het ermee eens dat een horizontaal kader inzake collectief verhaal zou voorkomen dat er ongecoördineerde sectorale EU-initiatieven worden genomen; roept de lidstaten op te handelen volgens de aanbevelingen van de Commissie inzake de vaststelling van horizontale gemeenschappelijke beginselen, die in de lidstaten ten uitvoer zouden worden gelegd om na te gaan of er verdere wetgevingsmaatregelen, met inbegrip van een wetgevingsvoorstel, nodig zijn, in het bijzonder voor grensoverschrijdende gevallen; herinnert eraan dat van geen van de verschillende aanpakken ten aanzien van collectief verhaal een economische prikkel mag uitgaan om onrechtmatige collectieve vorderingen in te stellen, en dat al deze aanpakken waarborgen moeten omvatten om waardeloze vorderingen te voorkomen; |
|
29. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB L 149 van 11.6.2005, blz. 22.
(2) PB L 364 van 9.12.2004, blz. 1.
(3) PB L 166 van 11.6.1998, blz. 51.
(4) PB C 46 E van 24.2.2010, blz. 26.
(5) PB C 169 E van 15.6.2012, blz. 58.
(6) IP/A/IMCO/NT/2008-16.
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/32 |
P7_TA(2014)0064
Het EU-scorebord voor justitie
Resolutie van het Europees Parlement van 4 februari 2014 over het EU-scorebord voor justitie — civiel en bestuursrecht in de lidstaten (2013/2117(INI))
(2017/C 093/06)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 27 maart 2013 aan het Europees Parlement, de Raad, de Europese Centrale Bank, het Europees Economische en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's met als titel „Het EU-scorebord voor justitie: Een instrument ter bevordering van een doeltreffende justitie en groei” (COM(2013)0160), |
|
— |
gezien de tweejaarlijkse evaluatieverslagen over de Europese rechtsstelsels van de Commissie voor efficiëntie in justitie van de Raad van Europa (CEPEJ), |
|
— |
gezien de artikelen 48 en 119, lid 2, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7-0442/2013), |
|
A. |
overwegende dat de Commissie, om het beleid inzake justitie beter te definiëren, het EU-scorebord voor justitie heeft ingevoerd, dat een niet-bindend vergelijkingsinstrument is waarmee de doeltreffendheid van nationale rechtsstelsels kan worden beoordeeld en dat zich toespitst op de parameters van rechtsstelsels die bijdragen tot een beter ondernemings- en investeringsklimaat in de Unie; |
|
B. |
overwegende dat het EU-scorebord voor justitie nationale rechtsstelsels vergelijkt aan de hand van bepaalde indicatoren, maar geen algemene rangorde van nationale rechtsstelsels opstelt; |
|
C. |
overwegende dat het scorebord voor justitie voor 2013 uitsluitend gericht is op civiel, handels- en bestuursrecht; |
|
D. |
overwegende dat een niet-bindende vergelijking het voordeel heeft dat kan worden nagegaan of er sprake is van vooruitgang of achteruitgang en kan worden bijgedragen aan de uitwisseling van optimale methodes in de Unie zonder dat de autonomie van de nationale rechtsstelsels en gerechtelijke apparaten wordt aangetast; |
|
1. |
neemt met grote belangstelling kennis van het EU-scorebord voor justitie; roept de Commissie op om verder invulling te geven aan dit initiatief, met inachtneming van de Verdragen en in overleg met de lidstaten, rekening houdend met de noodzaak om overlapping met de werkzaamheden van andere instanties te voorkomen; |
|
2. |
schaart zich achter het streven naar uitwisseling van optimale methodes, gericht op waarborging van een efficiënt en onafhankelijk justitieel stelsel dat kan bijdragen tot economische groei in Europa en het concurrentievermogen kan stimuleren; onderstreept dat een doeltreffend en betrouwbaar justitieel stelsel bedrijven stimulansen biedt voor ontwikkeling en investeringen op nationaal en grensoverschrijdend niveau; |
|
3. |
wijst op het belang van justitiële benchmarking voor grensoverschrijdend wederzijds vertrouwen, voor doeltreffende samenwerking tussen justitiële instellingen en voor de totstandbrenging van een gemeenschappelijke justitiële ruimte en een Europese justitiële cultuur; |
|
4. |
is van mening dat de vergelijking van nationale rechtsstelsels, en met name de beoordeling van rechtsstelsels ten opzichte van de situatie in het verleden, gebaseerd moet zijn op objectieve criteria en op bewijsmateriaal dat op objectieve wijze is verzameld, vergeleken en geanalyseerd; wijst erop dat het belangrijk is om de werking van het rechtsstelsel als geheel te beoordelen, zonder dit los te koppelen van de maatschappelijke, historische en economische situatie in de lidstaten of de constitutionele traditie waaruit het rechtsstelsel is ontstaan; onderstreept dat het belangrijk is om de lidstaten op onpartijdige wijze te behandelen en aldus een gelijke behandeling van alle lidstaten bij de beoordeling van hun rechtsstelsels te waarborgen; |
|
5. |
verzoekt de Commissie in een vroeg stadium en op transparante wijze over de te volgen methode te overleggen en bij dit overleg ook de lidstaten te betrekken; |
|
6. |
wijst erop dat er benchmarks moeten worden vastgesteld voordat er informatie over de nationale rechtsstelsels wordt verzameld, teneinde een gemeenschappelijke benadering met betrekking tot de methodologie en de indicatoren te ontwikkelen; |
|
7. |
prijst de Commissie om haar inspanningen om meetbare gegevens te verstrekken, maar is van mening dat sommige doelstellingen, zoals een onpartijdige rechter, niet eenvoudig te meten zijn; |
|
8. |
wijst erop dat de doeltreffendheid van rechtsstelselsels zich niet uitsluitend aan de hand van statistische parameters laat beoordelen, maar dat ook rekening gehouden moet worden met specifieke structurele kenmerken van en uiteenlopende maatschappelijke tradities in de lidstaten; verzoekt de Commissie in dit verband om in de toekomst meer rekening te houden met de verschillen tussen nationale rechtsstelsels bij de vergaring van gegevens en de vaststelling van benchmarks; |
|
9. |
dringt er bij de Commissie op aan op het gebied van het vennootschapsrecht monistische en dualistische systemen gelijk te behandelen; |
|
10. |
roept de lidstaten op de resultaten van het scorebord voor justitie voor 2013 zorgvuldig te bestuderen en te bepalen of hieruit consequenties moeten worden getrokken voor de organisatie en ontwikkeling van hun civielrechtelijk, handelsrechtelijk en bestuursrechtelijk stelsel; |
|
11. |
moedigt de lidstaten aan relevante gegevens te verzamelen over kwesties als proceskosten, bemiddelings- en handhavingsprocedures; betreurt het dat sommige lidstaten voor bepaalde categorieën in het scorebord voor justitie geen gegevens hebben verstrekt; is echter van mening dat de Commissie onderscheid had moeten maken tussen situaties waarin geen gegevens voorhanden waren en situaties waarin de indicatoren niet relevant waren voor of niet van toepassing waren op de desbetreffende lidstaten; |
|
12. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten wederzijds begrip en samenwerking tussen nationale rechtsstelsels, onder meer via netwerken van „contactrechters”; |
|
13. |
dringt erop aan meer prioriteit te verlenen aan opleidingsprogramma’s voor rechters, rechtbankpersoneel en andere beoefenaars van juridische beroepen; onderstreept dat het leren van talen een essentiële component van rechtenstudies moet zijn; |
|
14. |
zou graag gegevens ontvangen over grensoverschrijdende zaken, die vaak veel complexer zijn dan zuiver binnenlandse kwesties en laten zien met welke hindernissen de burgers van de Unie worden geconfronteerd als zij gebruikmaken van de rechten die uit de interne markt voortvloeien, met name bij de toepassing van het EU-recht; |
|
15. |
wijst erop welke rol alternatieve geschillenbeslechting kan spelen als het erom gaat de lasten van rechtbanken te verlichten en voor alle belanghebbenden geld te besparen; |
|
16. |
verzoekt de Commissie bij haar volgende actie van deze aard aandacht te besteden aan grensoverschrijdende bemiddelingsprocedures; moedigt de lidstaten aan bemiddelingsprocedures actief te promoten, met bijzondere aandacht voor handels- en familiezaken die op EU-niveau zijn geregeld, zoals Rome III en Brussel II; |
|
17. |
onderstreept dat er grote verschillen tussen de lidstaten zijn in de ontwikkeling van ICT-systemen; merkt op dat het gebruik van nieuwe technologieën op doeltreffende wijze kan bijdragen tot vermindering van de kosten en bespoediging van gerechtelijke procedures, met name via het gebruik van geautomatiseerde toepassingen en instrumenten voor het beheer van zaken en voor communicatie; |
|
18. |
wijst erop dat de behandeling van geringe vorderingen en onbetwiste schuldvorderingen sneller kan verlopen als gebruik wordt gemaakt van ICT-instrumenten; |
|
19. |
onderstreept dat de CEPEJ zowel op nationaal als op regionaal niveau een belangrijke rol speelt bij de vergaring en presentatie van de relevante gegevens; is van mening dat de EU-instellingen moeten streven naar samenwerking met de CEPEJ, aangezien dit een uitstekende basis biedt voor de uitwisseling van optimale praktijken; onderstreept dat overlapping daarbij vermeden dient te worden; |
|
20. |
wijst andermaal op de leidende rol van het Europees Justitieel Netwerk voor civiele en handelszaken en van het e-justitieportaal bij het vergemakkelijken van de toegang van EU-burgers tot kennis van het EU-recht en het nationale civiele en handelsrecht; |
|
21. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de lidstaten. |
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/34 |
P7_TA(2014)0065
Plaatselijke en regionale gevolgen van de ontwikkeling van slimme netwerken
Resolutie van het Europees Parlement van 4 februari 2014 over de lokale en regionale gevolgen van de ontwikkeling van slimme netwerken (2013/2128(INI))
(2017/C 093/07)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de artikelen 174, 175, 176, 177, 178 en 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 37 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, |
|
— |
gezien protocol 26 bij het VWEU, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld „Europa 2020 — Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (COM(2010)2020), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (1), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling „Investeren in groei en werkgelegenheid”, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006 (2), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1300/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1084/2006 van de Raad (3), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1298/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad wat de financiële toewijzing aan bepaalde lidstaten uit het Europees Sociaal Fonds betreft (4), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” (5), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1302/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1082/2006 betreffende een Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS), wat de verduidelijking, vereenvoudiging en verbetering van de oprichting en werking van dergelijke groeperingen betreft (6), |
|
— |
gezien Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van Richtlijn 2003/54/EG (7), |
|
— |
gezien de communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming (8), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 734/2013 van de Raad van 22 juli 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 659/1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (9), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie getiteld „EU-richtsnoeren voor de toepassing van de staatssteunregels in het kader van de snelle uitrol van breedbandnetwerken” (10), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 12 april 2011 getiteld „Slimme netwerken: van innovatie tot invoering” (COM(2011)0202), |
|
— |
gezien Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (11), |
|
— |
gezien Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (12), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 8 maart 2011 getiteld „Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050” (COM(2011)0112), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 15 november 2012 getiteld „De interne energiemarkt doen werken” (COM(2012)0663), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 6 juni 2012 getiteld „Hernieuwbare energie: een belangrijke speler op de Europese energiemarkt” (COM(2012)0271), |
|
— |
gezien het groenboek van de Commissie van 27 maart 2013 getiteld „Een kader voor het klimaat- en energiebeleid voor 2030” (COM(2013)0169), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 12 september 2013 over micro-opwekking — kleinschalige opwekking van stroom en warmte (13), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 16 januari 2013 over de rol van het cohesiebeleid van de EU en de actoren ervan bij de uitvoering van het nieuwe Europese energiebeleid (14), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 10 september 2013 over de tenuitvoerlegging en het effect van de energie-efficiëntiemaatregelen in het kader van het cohesiebeleid (15), |
|
— |
gezien het voorstel van 25 januari 2012 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (algemene verordening gegevensbescherming) (COM(2012)0011), |
|
— |
gezien het interne werkdocument van de Commissie van 14 november 2008 getiteld „Regio's 2020 — een beoordeling van de toekomstige uitdagingen voor de EU-regio's” (SEC(2008)2868), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 6 oktober 2010 over de bijdrage van het regionaal beleid aan de slimme groei in het kader van de Europa 2020-strategie (COM(2010)0553), |
|
— |
gezien het discussiestuk met ontwerpverordening (EU) nr. …/.. van de Commissie van XXX waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard, |
|
— |
gezien artikel 48 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling en het advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A7-0019/2014), |
|
A. |
overwegende dat voorbeelden van beste praktijken, zoals de regio Burgenland, het „MaRes-project” (Macaronesia Research Strategy) en het „Green Islands-project”, Energy Valley in Nederland, de regeneratieve voorbeeldregio Harz in Duitsland, Hostětín in de Tsjechische Republiek en het project „Orkney Micro Renewables” in Schotland, alsmede steden en gemeenschappen met proefprojecten in het kader van het CONCERTO-initiatief van de Commissie of het CO-POWER-initiatief voor efficiënt energieverbruik en gedecentraliseerde energieproductie aantonen dat lokale gemeenschappen en burgers ook „prosumenten” kunnen worden die in hun eigen energiebehoefte voorzien en daarnaast energie verkopen aan het net of krediet ontvangen voor hun overtollige stroom, waarbij gebruikgemaakt wordt van nettobemetering, en in virtuele elektriciteitscentrales samenwerken met andere actoren, waarbij maximale voordelen worden behaald door alle actoren bij de planning en uitvoering van regionale acties te betrekken, actieve participatie en informatie-uitwisseling te bevorderen en een holistische aanpak te ontwikkelen door er andere energiegerelateerde sectoren, zoals vervoer en woningbouw, bij te betrekken, intelligente regelingen voor financiële steun te gebruiken en nieuwe banen te scheppen; |
|
B. |
overwegende dat het Parlement verslagen heeft aangenomen over de rol van het cohesiebeleid van de EU en de actoren ervan bij de uitvoering van het nieuwe Europese energiebeleid en over de tenuitvoerlegging en het effect van de energie-efficiëntiemaatregelen in het kader van het cohesiebeleid; |
|
C. |
overwegende dat persoonsgegevens die voor de toepassing van slimme energiesystemen verzameld worden, uiterst gevoelig zijn, aangezien daaruit conclusies over het consumentengedrag getrokken kunnen worden, en dat daarom een bijzondere bescherming van deze gegevens gewaarborgd moet worden; |
Nieuwe kansen voor de regionale economie
|
1. |
juicht een paradigmawissel voor de regio's met betrekking tot de manier waarop energie wordt geproduceerd en verbruikt toe, waarbij een verschuiving plaatsvindt van een niet-flexibel traditioneel model dat gebaseerd is op een „basislastlogica”, naar variabele, gedecentraliseerde en lokale productie en de integratie van een groot aandeel kleinschalige hernieuwbare energie met een flexibele en snel reagerende vraag en gedecentraliseerde opslag; beseft dat, om een duurzame ontwikkeling te waarborgen en aan de eisen van de toekomstige vraag te kunnen voldoen, nieuwe energieproductie- en -verbruiksmodellen op basis van gedecentraliseerde en lokale productie moeten worden gestimuleerd; benadrukt dat een slim netwerk essentieel is voor een dergelijke paradigmawissel en dat de tenuitvoerlegging van slimme netwerken onderdeel dient uit te maken van een sectoroverschrijdende en omvattende benadering van regionale ontwikkeling teneinde de voordelen en de kansen op de markt voor de regio's te optimaliseren en te zorgen voor duurzaamheid, groei en innovatie; |
|
2. |
wijst erop dat veel Europese regio's projecten binnen het bestaande EU-kader hebben uitgevoerd waarmee zowel synergieën op bepaalde gebieden als een duurzame energieproductie en hernieuwbare energiebronnen zijn bevorderd en waarbij publieke en private partners de handen ineenslaan om de regionale groeikansen in de energiesector te verkennen, door middel van de vroegtijdige inschakeling van de Europese Structuur- en Investeringsfondsen (ESIF), gerichte partnerschappen op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau en doeltreffende, gedecentraliseerde uitvoeringsstrategieën voor de exploitatie van lokale energiebronnen; |
|
3. |
benadrukt de talrijke voordelen van slimme netwerken, namelijk verlaging van de broeikasgasuitstoot, vergroting van het aandeel van duurzame energie en gedecentraliseerde energieproductie, garanderen van een continue voorziening van huishoudens, creëren van de voorwaarden voor een efficiënt gebruik van elektriciteit tijdens het transport, de consumenten in staat stellen hun verbruik aan te passen om van de laagste prijzen te kunnen profiteren en tegelijk energie te besparen, verbetering van de energie-efficiëntie, stroombesparing, minder kostbare investeringen in stroomnetten door energie buiten piekperiodes te gebruiken, en stimulering van de technologische innovatie en ontwikkeling in de EU; onderstreept dat de burgers bij elk stadium moeten worden betrokken, ook bij de toepassing van geavanceerde meterinfrastructuur die voor een informatiestroom in twee richtingen zorgt, en bij de geplande activiteiten van de distributiesysteembeheerders (DSB's) en aanbieders van technologieën op het gebied van slimme netwerken; wijst er tevens op dat door de ontwikkeling en het gebruik van slimme netwerken het energieverlies bij het transport en de distributie aanzienlijk wordt verminderd; vestigt er de aandacht op dat automatische herconfiguratie van het net kan worden benut om uitval te voorkomen of te herstellen (zelfherstellend vermogen); merkt evenwel op dat de nationale ondersteunende systemen in diverse regio's vaak geen prioriteit toekennen aan de meest doeltreffende manier om technieken op het gebied van hernieuwbare energie te gebruiken ten behoeve van particuliere huishoudens; |
|
4. |
benadrukt in dit verband de mogelijkheden voor geografische (of territoriale) veranderingen in het energienetwerk en de bevordering van slimme netwerken voor achtergestelde regio's, ook de ultraperifere en perifere regio's en eilanden, die zich van energieconsumenten tot energieproducenten kunnen ontwikkelen en grote economische en concurrentievoordelen kunnen behalen terwijl een continue energievoorziening wordt gewaarborgd en de aanleg en exploitatie van slimme netwerken worden verzekerd; merkt op dat de aanleg en exploitatie van slimme netwerken met name kansen biedt aan deze regio's, die daarmee hun energiekosten kunnen verlagen; |
|
5. |
wijst erop dat de netwerkinfrastructuur, het netwerkbeheer en de marktregels op dit moment zijn toegespitst op de behoeften en mogelijkheden van nucleaire en fossiele installaties en derhalve een concurrentienadeel opleveren voor nieuwe technologieën zoals hernieuwbare energie; |
|
6. |
verzoekt de lidstaten en de regionale en lokale instanties zo snel mogelijk in lokale slimme netwerken te investeren en serieus te overwegen om het investeringsvolume met behulp van de ESIF te vergroten, inclusief financiële instrumenten om meer particuliere investeringen aan te trekken, met inachtneming van de behoeften van elke regio op milieu-, economisch, sociaal en territoriaal gebied, aangezien één standaardoplossing voor alle regio's niet bestaat; wenst een flexibele aanpak op lokaal en regionaal niveau om de belemmeringen voor het combineren van maatregelen voor energieproductie, -opslag, ook grensoverschrijdend, en -efficiëntie te verminderen en om samen te werken met andere sectoren, zoals informatie- en communicatietechnologie (ICT) en vervoer; onderstreept in dit verband het belang van pompopslag in combinatie met de exploitatie van hernieuwbare energiebronnen; |
|
7. |
benadrukt dat voor de invoering van slimme netwerken een stabiel beleidskader voor de lange termijn nodig is; verzoekt de Commissie ambitieuze strategieën, beleidsmaatregelen en streefdoelen voor 2030 ten aanzien van energie-efficiëntie, hernieuwbare energie en de uitstoot van broeikasgassen voor te stellen, teneinde investeerders en verwante industrieën zekerheid voor de toekomst te bieden en een slim energiesysteem te bevorderen; |
|
8. |
herinnert eraan dat een goede integratie van gedecentraliseerde hernieuwbare-energieproductie in de meeste scenario's van het Stappenplan Energie 2050 onmogelijk is zonder de ontwikkeling van plaatselijke en regionale slimme distributienetten voor elektriciteit, temeer omdat daarmee informatieverbindingen en verbindingen voor stroomlevering tussen de lokale gebieden van sociaaleconomische ontwikkeling ontstaan, zodat een flexibel beheer mogelijk wordt en de nodige reserves beschikbaar zijn voor deze fluctuerende energiebronnen; wenst daarom dat er meer belang wordt toegekend aan de distributienetten; benadrukt evenwel dat het bij de ontwikkeling van slimme netwerken gaat om het efficiënte vervoer van energie van de plaats van productie naar de plaats van eindverbruik; wijst er voorts op dat de toegevoegde waarde van slimme netwerken nog groter wordt naarmate ze op grotere schaal met elkaar in verbinding staan, bijvoorbeeld op nationaal of zelfs op Europees niveau, en dat door de vraag naar elektriciteit op deze schaal te beheren, d.w.z. de vraag te spreiden, nieuwe kansen ontstaan om vraag en aanbod op elkaar af te stemmen wanneer de productie lokaal te klein (dan wel te groot) is; |
|
9. |
roept op tot een flexibelere aanpak in de internemarktverordeningen en -richtlijnen van de EU ter vermindering van de belemmeringen voor regiospecifieke oplossingen wat betreft de productie, levering en opslag van energie, efficiëntiemaatregelen en de combinatie van dergelijke maatregelen, met inbegrip van publiek-private partnerschappen en grensoverschrijdende projecten; |
Slimme energiesystemen
|
10. |
benadrukt dat een strategie voor de regio's en lokale gemeenschappen gericht op „slimme energiesystemen” dient te worden ontwikkeld om slimme netwerken succesvol ten uitvoer te kunnen leggen, waarbij slimme netwerken onderdeel worden van het regionale energiesysteem en een groot aandeel energie uit hernieuwbare bronnen wordt geïntegreerd, inclusief gedecentraliseerde opwekkingscapaciteiten, gecombineerd met vraagbeheersing, maatregelen ter bevordering van energie-efficiëntie, grotere energiebesparingen, alsook slimme oplossingen voor opslag, de vervoersector (e-vervoer) en meer uitwisseling met aangrenzende netwerken; |
|
11. |
merkt op dat slimme meters een rol te spelen hebben in tweerichtingscommunicatie, aangezien zij consumenten het voordeel van nauwkeurige facturen bieden en de participatie van de vraagzijde ten goede komen, waarbij consumenten hun gewoonten gaan aanpassen aan pieken en dalen in de energieproductie; benadrukt dat de burgers volledig moeten profiteren van de voordelen van een slim energiesysteem en dat meer inspraak door de burgers tot efficiënter gedrag leidt en dus globaal gezien zorgt voor meer energiebesparingen via open protocollen; wijst op de verantwoordelijkheid van de DSB's als dienstverleners aan lokale, regionale of nationale overheden om de beveiliging en de stabiliteit van het netwerk te waarborgen en zo te garanderen dat iedereen toegang heeft tot deze dienst van algemeen belang; wijst erop dat elke burger rechtstreeks toegang dient te hebben tot consumptie- en productiegegevens om te garanderen dat slimme netwerken efficiënt en veilig functioneren; dringt er bij de Commissie op aan het nodige te doen om te bereiken dat elektrische apparaten (met name wasmachines, vaatwassers, warmtepompen, accumulatieverwarming enz.) automatisch door slimme meters kunnen worden aangestuurd en dat de consument dan het gunstigste tarief ontvangt; |
|
12. |
verzoekt de Commissie en haar taskforce voor slimme netwerken de bestaande definitie van slimme netwerken bij te werken en uit te breiden met het slimme energiesysteem; verzoekt de lokale en regionale autoriteiten om het energieverbruik en de belastingsafschakelingen in goede banen te leiden en op een slim energiesysteem gebaseerde regionale strategieën uit te werken en goed te keuren; |
|
13. |
benadrukt dat het voor de waarborging van de economische efficiëntie van slimme netwerken voor regio's noodzakelijk is de directe en indirecte voordelen te combineren en de energiesector te koppelen met een aantal andere sectoren, met name de sectoren woningbouw en vervoer, maar ook milieu, stadsplanning, sociale inclusie, afvalbeheer en de bouwsector, teneinde de streefdoelen op het gebied van energiebesparingen te verwezenlijken en tegelijkertijd de economische voordelen te optimaliseren, en vraag en aanbod op het gebied van energie binnen de regio in evenwicht te brengen; |
|
14. |
roept op tot innovatie en meer investeringen in de ICT-sector om de belangrijkste uitdagingen te overwinnen waarmee slimme technologieën te maken hebben, zoals de interoperabiliteit van technologieën met het bestaande netwerk, alsook uitdagingen op het gebied van regelgeving; verzoekt de Commissie en de nationale en regionale actoren positieve regelgevings- en investeringskaders tot stand te brengen om de ontwikkeling van interoperabele ICT-oplossingen mogelijk te maken; |
Positieve gevolgen voor de lokale werkgelegenheid
|
15. |
moedigt alle regio's en lokale overheden aan de voordelen van slimme energiesystemen als potentiële bron van lokale, groene en duurzame banen in ogen schouw te nemen en in zulke systemen te investeren; benadrukt dat de bouw een van de voornaamste sectoren is waar banen zullen ontstaan, niet alleen door directe investeringen in slimme energienetwerken, maar ook door het stimuleren van de technologische ontwikkeling en innovatie en het concurrentievermogen van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) in de EU, door middel van investeringen in energie-efficiëntiemaatregelen en renovatie, bijvoorbeeld in de woningbouw, en door aanpassing aan nieuwe technologische oplossingen voor de bouw van energie-efficiënte woningen; |
|
16. |
benadrukt dat de aanleg van slimme netwerken tevens kan helpen de concurrentiekracht en het wereldwijde technologische leiderschap van de technologiebedrijven in de EU, zoals die — voornamelijk kmo's — in de elektrotechnische en elektronische industrie, te vergroten; |
|
17. |
verzoekt alle regio's na te denken over investeringen in vaardigheden en scholing voor deze nieuwe banen, en daarbij te bedenken dat er ook een aanmerkelijk aantal nieuwe lokale banen kan worden gecreëerd in de ICT-diensten, de vervoersector en sectoren die slimme apparatuur, infrastructuur en diensten leveren, bijvoorbeeld voor nieuwe installaties, en daarmee een tekort aan gespecialiseerde arbeidskrachten te voorkomen en te zorgen voor mogelijkheden om zich aan te passen aan de behoeften die voortvloeien uit de opkomst van nieuwe beroepen in de desbetreffende domeinen; verzoekt de lidstaten en de regio's steun te verlenen aan opleidingsinitiatieven, zowel op academisch als op ambachtelijk niveau, op het gebied van hernieuwbare energie, zoals een studie milieutechniek en de ontwikkeling van nieuwe stageberoepen, zoals solateur; wijst erop dat regio's die erin slagen om een slim energiesysteem in te voeren meer banen kunnen aantrekken via gespecialiseerde opleidingen, door technische universiteiten en hogescholen op te richten die deskundig zijn op het desbetreffende gebied; verzoekt de regio's om samen te werken op het gebied van slimme specialisatie en juicht regelingen toe waarbij kennis wordt gedeeld tussen verschillende regio's en over de grenzen heen; wijst op de initiatieven waaraan het EIT werkt in de kennis- en informatiegemeenschap (KIC) InnoEnergy voor het onderzoek naar en de ontwikkeling van slimme netwerken, alsmede het opleiden van professionals in deze sector; wijst ook op de nieuwe mogelijkheden tot het instellen van regionale innovatieregelingen; |
|
18. |
benadrukt dat overheidsinvesteringen in slimme energiesystemen, onder andere via de Europese Structuur- en Investeringsfondsen (ESIF), lokaal de kans op duurzame banen kunnen vergroten, synergieën tot stand kunnen brengen en overloopeffecten op de werkgelegenheid en langetermijnvoordelen voor de regio's op economisch, sociaal en milieugebied kunnen opleveren, en evenzeer kunnen worden gebruikt als instrument om economische problemen op te lossen, met name in regio's in de landen die door de crisis zijn getroffen; |
De rol van de burger
|
19. |
benadrukt dat het succes van een slim energiesysteem, zoals is aangetoond in onderzoeken naar beste praktijken en toonaangevende voorbeelden, vaak te danken is aan eigen plaatselijke inbreng van individuele burgers, een coöperatie, een lokale gemeenschap of een combinatie van deze actoren; erkent dat door een dergelijke eigen inbreng de acceptatie van investeringen in alle onderdelen van slimme energiesystemen wordt vergroot; onderstreept dat de burgers beter moeten worden geïnformeerd en dat er voor hen stimulerende maatregelen moeten worden genomen, zoals een dynamische tariefstructuur en passende ICT-instrumenten, zodat zij kunnen worden betrokken bij alle stadia van de planning van de infrastructuur, de energieproductie en het distributienet; |
|
20. |
benadrukt dat het, gezien het technische karakter van slimme netwerken, van belang is gebruikers zodanig te informeren en bewust te maken dat zij prosumenten worden die op de hoogte zijn van de door deze netwerken geboden mogelijkheden, met name wat betreft hun verband met slimme meters; onderstreept dat deze bewustmaking zich vooral op jongeren dient te richten, aan de hand van onderwijsprogramma's bestemd voor leerlingen van het secundair en beroepsonderwijs; |
|
21. |
verzoekt de Commissie de belemmeringen in de regelgeving en de juridische problemen voor plaatselijke inbreng in de bestaande EU-wetgeving weg te nemen, met name in de regels inzake staatssteun; nodigt de lidstaten uit mogelijkheden voor lokale energielevering aan het net te steunen, alsook het delen van lokale energie, niet alleen bidirectioneel tussen het netwerk en de eindverbruiker, maar ook grensoverschrijdend en tussen eenheden van eindverbruikers, waardoor de lokale zeggenschap over energieproductie en het delen van lokaal geproduceerde energie worden aangemoedigd; |
|
22. |
benadrukt dat door de tenuitvoerlegging van slimme energiesystemen de particuliere en de publieke sector aanmerkelijk zullen veranderen, aangezien de elektriciteitsvoorziening zal worden gekoppeld aan het verzamelen van gegevens die in realtime worden doorgegeven; dringt derhalve aan op transparante procedures op alle niveaus, waar alle actoren bij worden betrokken, inclusief burgers, bedrijven, de industrie, lokale overheden, distributiesysteembeheerders (DSB's), transmissiesysteembeheerders (TSB's), lokale en regionale gegevensbeschermingsambtenaren of ombudsmannen en de aanbieders van technologieën op het gebied van slimme netwerken; |
Gegevensbescherming en privacy
|
23. |
onderstreept dat bij de exploitatie van slimme energiesystemen grote hoeveelheden persoonsgegevens en vele profielen gebruikt worden en dat er een groot risico bestaat op schending van de gegevensbescherming; benadrukt dat slimme meters moeten voldoen aan strenge normen inzake gegevens- en privacybescherming en dat de burgers moeten kunnen bepalen en controleren welke gegevens aan de netwerkexploitanten worden verstrekt, afgezien van het absolute minimum aan gegevens dat voor de levering van energie nodig is; wijst op verontruste geluiden met name in verband met de beveiliging van slimme netwerksystemen en de voordelen van slimme meters voor de consument, en roept op tot een betere evaluatie van een en ander en nader onderzoek naar de bescherming en het privékarakter van gegevens van slimme meters; benadrukt derhalve dat persoonsgegevens zonder uitzondering moeten worden beschermd, zodat zij beschermd en veilig blijven; benadrukt voorts dat de gegevensbeveiliging moet worden geïntegreerd in de strategieën voor de realisering van slimme netwerken; |
|
24. |
benadrukt dat de regeling en praktijk van de gegevens- en privacybescherming moeten worden verbeterd wanneer slimme metersystemen worden geïnstalleerd; benadrukt dat het voor de werking en invoering van slimme netwerken beslist noodzakelijk is dat de bescherming en het privékarakter van gegevens voor alle met het netwerk verbonden natuurlijke personen en huishoudens zijn gewaarborgd; benadrukt dat verzamelde gegevens uitsluitend mogen worden gebruikt om de continuïteit van de elektriciteitsvoorziening te garanderen; verzoekt de lidstaten toe te zien op de naleving van de regelgeving voor gegevensbescherming en tegelijkertijd synergieën overal in de telecommunicatie- en energienetwerken te handhaven en te ontwikkelen, en de individuele rechten op dit gebied te vrijwaren; onderstreept dat er voor het verzamelen van gegevens voor intelligente energiesystemen normen moeten worden ontwikkeld die moeten garanderen dat alleen relevante gegevens worden doorgegeven om de continuïteit van de elektriciteitsvoorziening te waarborgen, dat geen gegevens aan derden worden doorgegeven, dat klanten het recht hebben de verzamelde gegevens te controleren en te wissen als zij niet langer nodig zijn voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of anderszins verwerkt, en dat de burgers eigenaar van hun gegevens blijven en kunnen bepalen aan welke partijen zij inzage in deze gegevens verlenen; |
|
25. |
verzoekt de Commissie nadere richtsnoeren vast te stellen met betrekking tot het gebruik van in het kader van slimme netwerken verstrekte persoonlijke en niet-persoonlijke gegevens in het licht van de herziene EU-wetgeving inzake gegevensbescherming en de overeengekomen regels aangaande eigendom en beheer van deze gegevens door DSB's, leveranciers en andere commerciële organen; |
Kader voor succesvolle slimme energiesystemen
|
26. |
verzoekt de Commissie maatregelen te treffen om de invoering van slimme netwerken te versnellen en zich daarbij specifiek op de volgende aspecten te richten: stimulering van investeringen en financiële prikkels op dit vlak, ontwikkeling van technische normen, garanderen van gegevensbescherming voor consumenten, vaststelling van een regelgevingskader met stimulansen voor de aanleg van slimme netwerken, garanderen van een open, door concurrentie gekenmerkte retailmarkt in het belang van de consumenten en voortgezette steunverlening voor innovatie op het gebied van technologie en systemen; |
|
27. |
benadrukt dat de lidstaten volgens de nieuwe ESIF-verordeningen voor de periode 2014-2020 verplicht zijn de ESIF-middelen te concentreren op investeringen in een slim, duurzaam en inclusief Europa; merkt op dat voor de regio's zal worden bepaald dat zij, afhankelijk van hun economisch ontwikkelingsniveau, minimaal 20 % van de middelen uit het EFRO moeten aanwenden voor investeringen in de energietransitie, met veel aandacht voor slimme netwerken, de productie en distributie van energie uit hernieuwbare bronnen, energie-efficiëntie, energiebesparing, warmte-krachtkoppeling en koolstofarme strategieën, met bijzondere nadruk op stedelijke gebieden, en energie uit slimme netwerken op distributieniveau; benadrukt dat overheidsfinanciering nog steeds een cruciale rol speelt bij het stimuleren van particuliere investeringen in O&O en demonstratieprojecten op het gebied van slimme netwerken; wijst erop dat het Cohesiefonds ook investeringen op dit gebied mogelijk maakt; verzoekt de lidstaten optimaal gebruik te maken van deze nieuwe mogelijkheid; benadrukt dat het EFRO in het kader van investeringen waarvoor geen verplichte thematische concentratie geldt, ook steun kan verlenen aan de ontwikkeling van slimme netwerken voor distributie, opslag en vervoer van energie, alsmede integratie van gedecentraliseerde energieproductie uit duurzame bronnen; |
|
28. |
benadrukt dat de ESI-fondsen als katalysator voor investeringen fungeren en dat, aangezien verscheidene territoriale niveaus betrokken zijn bij de financiering en het besluitvormingsproces, meerlagig bestuur een belangrijke rol speelt in de succesvolle tenuitvoerlegging; is verheugd over de aanvullende financieringsmogelijkheden binnen het programma „Intelligente energie — Europa”; |
|
29. |
is ingenomen met het feit dat er in de financieringsfaciliteit „Connecting Europe” sterke nadruk wordt gelegd op slimme energieprojecten van gemeenschappelijk belang, en betreurt tegelijkertijd dat in de actuele lijst van twee jaar slechts twee projecten voor slimme netwerken zijn opgenomen; benadrukt dat ook projecten voor slimme distributiesystemen in aanmerking moeten worden genomen; onderstreept dat bij infrastructuurprojecten aan duurzaamheids- en concurrentiecriteria moet worden voldaan en dat deze gebaseerd moeten zijn op een geïntegreerde benadering, die door de betrokkenheid van distributiesysteembeheerders gewaarborgd moet worden; benadrukt daarnaast het belang van de ontwikkeling van de noord-zuidenergieverbindingen in het Middellandse Zeegebied; |
|
30. |
verzoekt de Commissie de belemmeringen voor investeringen in slimme energiesystemen te verminderen, met name door de vrijstelling in het kader van de modernisering van het staatssteunbeleid zodanig uit te breiden dat overheidssteun voor alle onderdelen van regionale en lokale slimme energiesystemen wordt toegestaan, inclusief sectoroverschrijdende investeringen en activiteiten; dringt erop aan dat slimme energiesystemen als categorie moeten worden opgenomen in de toekomstige verordening van de Commissie waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (algemene groepsvrijstellingsverordening) en de voorschriften aangaande andere groepsvrijstellingscategorieën die in wisselwerking staan met de ontwikkeling van slimme energiesystemen worden aangepast; |
|
31. |
benadrukt dat de interoperabiliteit van slimme infrastructuur van cruciaal belang is, aangezien onzekerheid in de regelgeving en uiteenlopende normen de verspreiding van slimme infrastructuur afremmen; roept derhalve op tot nauwere samenwerking tussen de verschillende Europese technische normalisatieorganisaties; benadrukt dat er open normen nodig zijn om de interoperabiliteit te bevorderen en de ontwikkeling en inzet van technologie te versnellen; |
|
32. |
verzoekt de Commissie maatregelen te nemen voor het opheffen van de belangrijkste belemmeringen, zoals het gebrek aan interoperabiliteit en normen (door gestandaardiseerde „plug and play” zouden de kosten lager worden en zou ook de connectiviteit van kleine decentrale energieproductie-eenheden (of kleine vraagresponstoepassingen) mogelijk worden), onzekerheid over de taken en verantwoordelijkheden bij nieuwe toepassingen van slimme netwerken, onzekerheid over de verdeling van kosten en baten en daarmee over nieuwe bedrijfsmodellen, de weerstand van consumenten om deel te nemen aan tests, en het scala aan voorschriften en regelingen in Europa die belangrijke belemmeringen kunnen vormen voor herhaling van projectresultaten in verschillende landen; |
|
33. |
herinnert aan de normalisatieopdracht uit 2011 ter ondersteuning van de ontwikkeling van een Europees slim netwerk, die in 2012 had moeten zijn afgerond; is verheugd over de vooruitgang die in het kader van deze opdracht is geboekt, maar benadrukt dat er nog meer moet worden gedaan; verzoekt de Commissie contact met de normalisatie-instellingen op te nemen om de voltooiing van hun werkzaamheden te bespoedigen en een nieuwe opdracht te verstrekken indien zij dit noodzakelijk acht; |
|
34. |
verzoekt de lidstaten verder samen te werken en positieve praktijken uit te wisselen in het forum van de Raad van Europese energieregulators (CEER) inzake de regulering van nationale DSB's; stelt tegelijkertijd vast dat er grote verschillen zijn in de organisatie van de DSB's; sommige lidstaten hebben één DSB, terwijl het er in andere lidstaten meer dan 800 zijn; moedigt de lidstaten aan nauwer samen te werken; verzoekt de lidstaten en de Commissie een uniforme classificatie vast te stellen om te bepalen of een organisatie moet worden beschouwd als een transmissiesysteembeheerder, een distributiesysteembeheerder of een gecombineerd beheerder; |
|
35. |
verzoekt de Commissie na te gaan of het nodig is om, in overeenstemming met het derde pakket voor de interne energiemarkt, voorstellen te doen voor de ontwikkeling en bevordering van intelligente netwerken, die vervolgens door het consequente optreden van de Commissie gewaarborgd moeten worden, aangezien hierdoor meer marktdeelnemers zouden kunnen worden aangetrokken en de potentiële synergieën bij de uitbouw, de ontwikkeling en het onderhoud van de telecommunicatie- en energienetwerken zouden kunnen worden vergroot; onderstreept echter dat deze voorstellen moeten worden ingepast in een gestroomlijnd regelgevingskader, volgens de door de Commissie vastgestelde beginselen; |
|
36. |
vraagt om samenwerking op Europees, nationaal en regionaal niveau bij de ontwikkeling van slimme netwerken; is van mening dat slimme netwerken een belangrijke kans bieden tot het stimuleren van innovatie, onderzoek en ontwikkeling, banengroei en het concurrentievermogen van het Europese bedrijfsleven op lokaal en regionaal niveau, en in het bijzonder van kmo's; |
|
37. |
verzoekt de regio's samenwerkingsverbanden aan te gaan en voordelen, kennis en beste praktijken te delen, alsook samen te werken bij kosten-batenanalyses van slimme energiesystemen binnen de doelstelling „territoriale samenwerking” van de ESI-fondsen; verzoekt de Commissie een transnationaal netwerk voor regio's met slimme energiesystemen op te zetten; nodigt grensoverschrijdende regio's uit het rechtsinstrument Europese groepering voor territoriale samenwerking te gebruiken om in een dergelijk netwerk gezamenlijk diensten van algemeen economische belang op het gebied van hernieuwbare energie, energiebesparing en slimme netinfrastructuur op te zetten en te beheren; |
|
38. |
onderstreept het belang van initiatieven als het Convenant van burgemeesters, de belangrijkste Europese beweging in de strijd tegen klimaatverandering waaraan plaatselijke en regionale overheden deelnemen; dit convenant is gebaseerd op een vrijwillige verbintenis van de ondertekenende partijen om de doelstelling van de EU om de CO2-uitstoot met 20 % te beperken te verwezenlijken en zelfs te overtreffen, via meer energie-efficiëntie en de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen; dergelijke initiatieven ondersteunen de inspanningen van de plaatselijke overheden bij de tenuitvoerlegging van een duurzaam energiebeleid; benadrukt dat lokale overheden een cruciale rol spelen bij het beperken van de gevolgen van klimaatverandering, zeker als men bedenkt dat 80 % van het energieverbruik en de CO2-uitstoot verband houdt met stedelijke activiteiten; |
o
o o
|
39. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en het Comité van de Regio's. |
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320.
(2) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 289.
(3) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 281.
(4) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 256.
(5) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 259.
(6) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 303.
(7) PB L 211 van 14.8.2009, blz. 55.
(8) PB C 82 van 1.4.2008, blz. 1.
(9) PB L 204 van 31.7.2013, blz. 15.
(10) PB C 25 van 26.1.2013, blz. 1.
(11) PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16.
(12) PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1.
(13) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0374.
(14) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0017.
(15) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0345.
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/42 |
P7_TA(2014)0066
Kleine landbouwbedrijven
Resolutie van het Europees Parlement van 4 februari 2014 over de toekomst van kleine landbouwbedrijven (2013/2096(INI))
(2017/C 093/08)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid uit artikel 39 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), in het bijzonder de doelstellingen „de productiviteit van de landbouw te doen toenemen door de technische vooruitgang te bevorderen en door zowel de rationele ontwikkeling van de landbouwproductie als een optimaal gebruik van de productiefactoren, met name de arbeidskrachten, te verzekeren” en „de landbouwbevolking een redelijke levensstandaard te verzekeren, met name door de verhoging van het hoofdelijk inkomen van hen die in de landbouw werkzaam zijn”, |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (1), in het bijzonder artikel 32 en artikel 61 die respectievelijk de herverdelingstoeslagen en de regeling voor kleine landbouwbedrijven betreffen, |
|
— |
gezien Verordening nr. (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 (2), in het bijzonder artikel 7 en artikel 19 die respectievelijk de thematische subprogramma's en de ontwikkeling van landbouwbedrijven en ondernemingen betreffen, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 3 mei 2011, getiteld „Onze levensverzekering, ons natuurlijk kapitaal: een EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020” (COM(2011)0244), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 7 september 2010 inzake billijke inkomens voor de boeren: een beter werkende voedselvoorzieningsketen in Europa (3), |
|
— |
gezien de analyse uit 2013 getiteld „Semi-Subsistence Farming — Value and Directions of Development” van de Beleidsondersteunende Afdeling B (Structuur- en Cohesiebeleid) van het Europees Parlement, |
|
— |
gezien artikel 48 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling(A7-0029/2014), |
|
A. |
overwegende dat kleine landbouwbedrijven in Europa voortdurend onder demografische, commerciële en technologische druk staan, waardoor in regio's waarin ze de meerderheid vormen, de landbouw geleidelijk verdwijnt en het platteland ontvolkt, onder meer door het massaal afstoten van kleine veehouderij en het afzien van de teelt van specifieke lokale gewassen; |
|
B. |
overwegende dat deze kleine landbouwbedrijven een agrarisch model vertegenwoordigen met een sociaal karakter dat vandaag de dag nog in de meerderheid is in de EU en dat kan en moet bestaan naast andere landbouwmodellen die grootschaliger en meer marktgericht zijn; |
|
C. |
overwegende dat kleine landbouwbedrijven niet alleen een productiefunctie hebben, maar ook een essentiële rol spelen bij het leveren van collectieve goederen: natuur- en landschapsbeheer (bijdrage aan de instandhouding van de karakteristieke kenmerken van het Europese platteland en de biodiversiteit van plattelandsgebieden), een maatschappelijke rol (levensonderhoud voor miljoenen mensen in Europa en voorkoming van armoede, arbeidsreserve voor de industrie en andere bedrijfstakken, zoals het toerisme) en een culturele rol (instandhouding van waardevolle tradities, volksgebruiken en ander immaterieel erfgoed en voortbrenging van regionale en traditionele producten); |
|
D. |
overwegende dat kleine landbouwbedrijven gunstige voorwaarden scheppen voor het uitoefenen van milieu- en diervriendelijke landbouwactiviteiten; |
|
E. |
overwegende dat de ontvolking en de trek naar de stad een sterke belemmering vormen voor het ondernemingsklimaat in plattelandsgebieden, daardoor ook de leefkwaliteit en arbeidsvoorwaarden van landbouwers sterk in het gedrang brengen en vaak doorslaggevend zijn bij het voortzetten dan wel stopzetten van een klein landbouwbedrijf; wijst erop dat het scheppen van bestaansvooruitzichten voor met name jonge mensen in plattelandsgebieden cruciaal is voor de toekomst van kleine landbouwbedrijven; |
|
F. |
overwegende dat de aanwezigheid en het voortbestaan van kleine landbouwbedrijven in bepaalde gebieden een bron van inkomsten garanderen en de ontvolking een halt toeroepen; |
|
G. |
gelet op de prijsschommelingen op de markt, die vaak worden versterkt door tussenhandelaars die de prijzen dicteren door misbruik te maken van de kwetsbaarheid van de producenten; |
|
H. |
overwegende dat kleine landbouwbedrijven doorgaans flexibeler zijn en zich makkelijker aanpassen aan crisisverschijnselen op de markt; |
|
I. |
overwegende dat veel kleine landbouwbedrijven zich specialiseren en samen producentenorganisaties opzetten en dus met recht kunnen stellen dat ze net als grotere bedrijven voor de levensmiddelenmarkt te produceren; |
|
J. |
overwegende dat de problemen van kleine landbouwbedrijven een bredere benadering vereisen; overwegende dat steun voor mogelijke alternatieve bronnen van inkomsten en de mogelijkheid van diversificatie, evenals het scheppen van niet-agrarische arbeidsplaatsen en de levering van openbare diensten in plattelandsgebieden daarbij van fundamenteel belang zijn voor de toekomst van kleine landbouwbedrijven en rurale gemeenschappen; |
|
K. |
overwegende dat kleine landbouwbedrijven in het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) onvoldoende aandacht krijgen, onder andere doordat de structuur van de GLB-steun in belangrijke mate op areaal en historische productie gebaseerd is en daardoor onvoldoende in kan spelen op de situatie en functie van kleine landbouwbedrijven, doordat sommige lidstaten minimale subsidiedrempels in het kader van de tweede pijler vaststellen en doordat de lidstaten geen uitvoeringsbepalingen invoeren die tegemoet komen aan de behoeften van dit soort bedrijven; |
|
L. |
overwegende dat kleine landbouwbedrijven problemen ondervinden bij het verkrijgen van financiële steun, bijvoorbeeld uit EU-programma's, doordat ze niet aan de kapitaal- en/of capaciteitsvereisten kunnen voldoen, of doordat ze niet of nauwelijks kredietwaardig zijn; |
|
M. |
overwegende dat de kleine landbouwbedrijven in de ultraperifere regio's eveneens bijzondere aandacht dienen te krijgen, aangezien hun activiteiten langs twee kanten onder druk staan; |
|
N. |
overwegende dat aanvullende en nevenactiviteiten voor veel kleine landbouwbedrijven van groot belang zijn; |
|
O. |
overwegende dat sommige soorten kleine landbouwbedrijven, zoals zelfvoorzieningsbedrijven, als buffer fungeren tegen absolute ontbering, aangezien ze tenminste een geringe hoeveelheid voedsel en inkomsten opleveren; |
|
P. |
overwegende dat het in bepaalde gevallen schort aan administratieve ondersteuning en goede voorlichting voor kleine landbouwbedrijven; overwegende dat de lidstaten vaak onnodige bureaucratische barrières opwerpen, en dat sommige kleine boeren niet over de nodige middelen en ervaring beschikken om formaliteiten effectief af te handelen; |
|
Q. |
overwegende dat landbouwbedrijven door geografische versnippering een veel slechtere onderhandelingspositie in de voedselketen hebben dan de overige marktdeelnemers, hetgeen vooral de kleine landbouwbedrijven treft; |
|
R. |
overwegende dat kleine landbouwbedrijven een bijzondere rol spelen bij de vitaliteit van bepaalde regio's, zoals berggebieden, achterstandsregio's en de meest afgelegen gebieden, alsook de regio's waar de landbouw als gevolg van geografische en morfologische beperkingen een van de weinige, zo niet de enige duurzame economische activiteit is; |
|
S. |
overwegende dat het inkomensniveau en de levensstandaard van gezinnen die in hun levensonderhoud voorzien op kleine landbouwbedrijven, vele malen lager ligt dan die van grote landbouwers of werknemers in andere bedrijfstakken; |
|
T. |
overwegende dat tal van kleinere landbouwbedrijven niet van de landbouw alleen kunnen leven en dat ze alternatieve inkomstenbronnen nodig hebben voor hun bestaanszekerheid; overwegende dat deze kleine landbouwbedrijven zich daarnaast sterker moeten richten op de rentabiliteit en productiviteit van hun bedrijf; |
|
U. |
overwegende dat in veel regio's kleine landbouwbedrijven in het levensonderhoud voorzien van gezinnen die geen mogelijkheid hebben om andere inkomstenbronnen te vinden; |
|
V. |
overwegende dat er onvoldoende betrouwbare gegevens over de situatie van de kleine landbouwbedrijven en de invloed van de GLB-instrumenten op deze sector beschikbaar zijn en dat kleine bedrijven in de afzonderlijke lidstaten zeer uiteenlopend worden gedefinieerd; |
|
W. |
overwegende dat bepaalde kleine landbouwproducenten, zoals imkers, ofwel geen land bezitten, ofwel dit land niet bebouwen, waardoor ze niet onder de regeling voor kleine landbouwers vallen; |
|
X. |
overwegende dat de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties 2014 heeft uitgeroepen tot het internationaal jaar van de gezinslandbouw; |
|
1. |
verzoekt de lidstaten en de Commissie om in het kader van het nieuwe gemeenschappelijk landbouwbeleid passende maatregelen te nemen en uitgangspunten te formuleren voor de periode na 2020 om sterker rekening te houden met de specifieke behoeften van kleine gezinsbedrijven, die een belangrijk element van het Europese landbouwmodel zijn en de spil vormen van multifunctionele plattelandsontwikkeling en de duurzame ontwikkeling van de regio's in het algemeen; |
|
2. |
dringt aan op voortzetting van het steunbeleid voor ruilverkaveling en toekenning van betalingen aan landbouwers die deelnemen aan de regeling voor kleine landbouwers en hun grond definitief aan een andere landbouwer hebben overgedragen, als effectieve methode om de agrarische productiestructuur te verbeteren; |
|
3. |
is van mening dat het simpelweg beperken van het aantal kleine landbouwbedrijven niet het hoofddoel van de herstructureringsmaatregelen mag zijn, omdat dit niet tot verbetering van het concurrentievermogen van de grotere bedrijven leidt; verzoekt de lidstaten in dit verband passende oplossingen en ontwikkelingsmodellen voor kleine landbouwbedrijven te ontwikkelen, rekening houdend met de specifieke eigenschappen van de landbouw in de betreffende lidstaat en de regionale verschillen, teneinde hun concurrentievermogen, rentabiliteit en winstgevendheid te vergroten, ondernemerschap te ontwikkelen, arbeidsplaatsen te scheppen en de ontvolking van het platteland tegen te gaan; |
|
4. |
is van mening dat de trek naar de stad en de ontvolking van het platteland dringend moeten worden tegengegaan om kleine landbouwbedrijven een passende omgeving te kunnen bieden zodat ze op hun vestigingsplaats ook vooruitzichten voor de lange termijn hebben; spoort de lidstaten dan ook aan om, mede met behulp van de ter beschikking staande Europese middelen uit desbetreffende fondsen, gerichte steun te verlenen voor infrastructuur, het opleidingsaanbod, de zorgsector, kinderopvang, snelle internettoegang en de opbouw en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) in plattelandsgebieden, zodat in de stad en op het platteland gelijke levensomstandigheden heersen; pleit ervoor om de nadruk te leggen op het scheppen van solide toekomstmogelijkheden voor goed opgeleide jongeren en voor vrouwen; |
|
5. |
bepleit dat de directe verkoop van onder andere traditionele producten op de lokale en regionale markten wordt gestimuleerd en dat er duurzame vormen van productverwerking op kleine landbouwbedrijven worden ontwikkeld, met toepassing van aansprakelijkheidsbeginselen en een noodzakelijk en proportioneel controlesysteem; verzoekt de Commissie en de lidstaten om de huidige wetgeving inzake voedselveiligheid te beoordelen met het oog op lastenverlichting en het wegnemen van de belemmeringen die daardoor kunnen ontstaan voor de ontwikkeling van de productverwerking en de voedselverkoop door kleine landbouwbedrijven; verzoekt de Commissie en de lidstaten om een platform te creëren voor de uitwisseling van goede praktijken betreffende regulering en controle van de productverwerking door kleine landbouwbedrijven; spoort daarnaast de regionale overheden aan om de infrastructuur voor directe verkoop, zoals markten op het platteland en in de stad, actiever te ontwikkelen, zodat consumenten gemakkelijker goedkope, gezonde en hoogwaardige landbouwproducten kunnen kopen; |
|
6. |
is van mening dat naast het GLB ook ander EU-beleid, waaronder het cohesiebeleid, moet worden ingezet bij de oplossing van de problemen van kleine landbouwbedrijven om de technische infrastructuur en de toegang tot openbare diensten in plattelandsgebieden te verbeteren, en dat de middelen uit het Europees Sociaal Fonds dienen te worden gebruikt om sociale maatregelen voor maatschappelijke integratie, onderwijs, scholing en kennisoverdracht te financieren; stelt dat deze landbouwbedrijven geen aanzienlijk effect op de markt hebben en dat daarom extra steun uit nationale middelen toelaatbaar is volgens de regels die met de Commissie zijn overeengekomen en zonder dat de mededinging belemmerd wordt; |
|
7. |
vestigt er de aandacht op dat de prijzen van landbouwgrond stijgen als gevolg van de ophanden zijnde liberalisering van de vastgoedmarkt in de nieuwe lidstaten; wijst erop dat kleinschalige boeren het sterkst door de stijgende grondprijzen worden getroffen; |
|
8. |
verzoekt de lidstaten in hun onderwijssysteem te zorgen voor een adequate infrastructuur voor beroepsopleiding in de landbouw; |
|
9. |
vestigt er de aandacht op dat de prijzen van landbouwgrond stijgen als gevolg van stadsuitbreiding; |
|
10. |
is ingenomen met de instelling van een steunregeling voor kleine landbouwers in het kader van de eerste pijler van het GLB, maar is van mening dat alleen de wijze van overdracht is vereenvoudigd en dat de lage tarieven voor rechtstreekse steun geen ontwikkelingskansen bieden, waardoor deze maatregelen nog steeds onvoldoende zijn om de situatie van kleine landbouwbedrijven in de EU te verbeteren; is van mening dat er een voorziening moet worden getroffen waardoor kleine landbouwbedrijven meerjarige aanvragen voor rechtstreekse betalingen kunnen indienen, die alleen worden aangepast wanneer zich op het bedrijf veranderingen voordoen; |
|
11. |
vestigt andermaal de aandacht op de grote verschillen tussen de in de diverse lidstaten toegekende landbouwsubsidies, die ten nadele van de nieuwe lidstaten zijn; |
|
12. |
benadrukt dat de regeling voor kleine landbouwers in het kader van de eerste pijler van het GLB een vrijwillig karakter draagt en dat het dus noodzakelijk is dat alle steunmogelijkheden voor kleine producenten in het kader van de tweede pijler in ogenschouw worden genomen en worden benut; |
|
13. |
is van mening dat het daarnaast nog steeds nodig is om een doeltreffende manier van ondersteuning te vinden voor kleine landbouwers die niet gebonden zijn aan het bezit en/of het bewerken van grond; |
|
14. |
spoort de lidstaten aan passende financieringsinstrumenten te ontwikkelen, bijvoorbeeld in de vorm van microkredieten, rentesubsidies, financiële leasing, vergoeding van eerste aflossingen of kredietgaranties; stelt dat de lagere overheden bij dit proces moeten worden betrokken; |
|
15. |
onderstreept dat ook de kleine landbouwbedrijven zich moeten houden aan de eisen van goede landbouwpraktijken en de Europese en nationale voorschriften inzake de landbouwproductie en de bescherming van de consumenten en het milieu en dat een minimale kwalificatie voor de bedrijfseigenaar daarom absoluut noodzakelijk is; verzoekt de Commissie en de lidstaten in dit verband na te gaan hoe deze minimumkwalificatie in een op kleine bedrijven toegesneden vorm over de gehele linie kan worden gerealiseerd; |
|
16. |
dringt aan op een beter op de behoeften afgestemde gratis voorlichting aan kleine landbouwbedrijven, vereenvoudiging van de procedures met betrekking tot informatie, scholing, risicobeoordeling en gezondheidstoezicht, het lanceren van voorlichtingscampagnes, bevordering van beste praktijken op het gebied van een korte voedselvoorzieningsketen, technische ondersteuning bij de indiening van aanvragen voor EU-subsidie en voorlichting om kleine landbouwers te helpen hun productieprofiel aan het productie- en milieupotentieel aan te passen; |
|
17. |
benadrukt dat het noodzakelijk is dat kleine landbouwbedrijven zich verenigen in organisaties, producentengroeperingen of coöperaties en gezamenlijke marketingplannen opstellen; is van mening dat er voor alle vormen van samenwerking tussen kleine landbouwbedrijven (coöperaties, producentenorganisaties of gemeenschappelijke gebruik van bedrijfsmiddelen zoals machines) speciale steun moet worden verstrekt in het kader van Europese en nationale regelingen; |
|
18. |
is van mening dat kleine landbouwbedrijven in berggebieden, achterstandsgebieden en verafgelegen streken in aanmerking moeten komen voor productiegerelateerde steun, bijvoorbeeld voor de veeteelt, wanneer er ook bepaalde natuurbeheersfuncties worden vervuld; |
|
19. |
is van mening dat het bij agrarische activiteiten meer dan ooit gaat om strategische activiteiten waar alle lidstaten oog voor moeten hebben om voor kleine boeren wegen te vinden om hun bedrijf te kunnen voortzetten, en wel zo dat er een evenwicht bestaat tussen de verkoopprijzen van landbouwproducten en de productiekosten; |
|
20. |
spoort de lidstaten aan om subprogramma's en maatregelen voor kleine landbouwbedrijven in hun programma's in de eerste en tweede pijler op te nemen; wijst erop dat in het bijzonder kleine bedrijven aanvullende en nevenactiviteiten, bijvoorbeeld in het toerisme, moeten ontplooien om toereikende inkomsten te verkrijgen; beklemtoont daarom dat een goed uitgeruste tweede pijler van het GLB en op kleine bedrijven afgestemde programma's voor plattelandsontwikkeling bijzonder belangrijk zijn; |
|
21. |
pleit ervoor om het bereik van het informatienet inzake landbouwbedrijfsboekhoudingen (ILB) uit te breiden om de situatie van kleine landbouwbedrijven en de invloed van het GLB te kunnen onderzoeken, en de ontwikkeling ervan te plannen; |
|
22. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 608.
(2) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487.
(3) PB C 308 E van 20.10.2011, blz. 22.
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/47 |
P7_TA(2014)0067
Een geïntegreerde markt van pakketbestellingen ter bevordering van de groei van de elektronische handel
Resolutie van het Europees Parlement van 4 februari 2014 over een geïntegreerde markt van pakketbestellingen ter bevordering van de groei van de elektronische handel in de EU (2013/2043(INI))
(2017/C 093/09)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien artikel 3, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), waarin wordt bepaald dat de Unie zich inzet voor „een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen die gericht is op volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang, en een hoog niveau van bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu”, |
|
— |
gezien artikel 9 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), waarin wordt bepaald: „Bij de bepaling en de uitvoering van haar beleid en optreden houdt de Unie rekening met de eisen in verband met de bevordering van een hoog niveau van werkgelegenheid, de waarborging van een adequate sociale bescherming, de bestrijding van sociale uitsluiting alsmede een hoog niveau van onderwijs, opleiding en bescherming van de volksgezondheid”, |
|
— |
gezien artikel 11 VWEU, waarin wordt bepaald: „De eisen inzake milieubescherming moeten worden geïntegreerd in de omschrijving en uitvoering van het beleid en het optreden van de Unie, in het bijzonder met het oog op het bevorderen van duurzame ontwikkeling”, |
|
— |
gezien artikel 12 VWEU, waarin wordt bepaald: „Met de eisen ter zake van consumentenbescherming wordt rekening gehouden bij het bepalen en uitvoeren van het beleid en het optreden van de Unie op andere gebieden”, |
|
— |
gezien artikel 14 VWEU en Protocol 26 daarvan betreffende de diensten van algemeen (economisch) belang, |
|
— |
gezien artikel 26 VWEU, waarin wordt bepaald: „De interne markt omvat een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd volgens de bepalingen van de Verdragen”, |
|
— |
gezien de artikelen 49 en 56 VWEU betreffende de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten binnen de Unie, |
|
— |
gezien de artikelen 101 en 102 VWEU betreffende de mededingingsregels die van toepassing zijn op de ondernemingen, |
|
— |
gezien artikel 169 VWEU betreffende het bevorderen van de belangen van de consumenten en het waarborgen van een hoog niveau van consumentenbescherming, |
|
— |
gezien Richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad, zoals gewijzigd bij de richtlijnen 2002/39/EG en 2008/6/EG inzake postdiensten, |
|
— |
gezien Richtlijn 2000/31/EG van het Europees parlement en de Raad van 8 juni 2000 inzake bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, in het bijzonder de elektronische handel, in de interne markt, |
|
— |
gezien Richtlijn 2013/11/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende alternatieve beslechting van consumentengeschillen en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en Richtlijn 2009/22/EG, |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 524/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende onlinebeslechting van consumentengeschillen en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en Richtlijn 2009/22/EG, |
|
— |
gezien Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG en van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad, |
|
— |
gezien het groenboek van de Commissie van 29 november 2012 over „Een geïntegreerde markt van pakketbestellingen voor groei van de elektronische handel in de EU” (COM(2012)0698), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 16 december 2013„Een stappenplan voor de voltooiing van de interne markt voor pakketbezorging. Vertrouwen scheppen in bezorgdiensten en onlineverkoop stimuleren” (COM(2013)0886), |
|
— |
gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 23 april 2013 met de titel „E-commerce Action plan 2012-2015 — State of play 2013” (SWD(2013)0153), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 11 januari 2012 met de titel „Een coherent kader voor een groter vertrouwen in de digitale eengemaakte markt voor elektronische handel en onlinediensten” (COM(2011)0942), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 18 december 2012 met de titel „Een digitale agenda voor Europa — Europese groei bevorderen op basis van digitale technologieën” (COM(2012)0784), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 26 augustus 2010 met de titel „Een digitale agenda voor Europa” (COM(2010)0245), |
|
— |
gezien het werkdocument van de Commissie van 7 december 2012 met de titel „Making markets work for consumers”, achtste editie van het scorebord voor de consumentenmarkten (SWD(2012)0432), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 22 mei 2012 aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's met de titel „Een Europese consumentenagenda — Vertrouwen en groei stimuleren” (COM(2012)0225), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 23 februari 2011 met de titel „Evaluatie van de „Small Business Act” voor Europa” (COM(2011)0078), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 9 januari 2013 met de titel „Actieplan Ondernemerschap 2020 — De ondernemingsgeest in Europa nieuw leven inblazen” (COM(2012)0795), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 9 november 2011 met de titel „Kleine ondernemingen in een grote wereld — een nieuw partnerschap om kmo's te helpen kansen wereldwijd te benutten” (COM(2011)0702), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 28 november 2012 met de titel „Jaarlijkse groeianalyse 2013” (COM(2012)0750), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 met de titel „Europa 2020 — Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (COM(2010)2020), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 27 oktober 2010 aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's met de titel „Naar een Single Market Act — Voor een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen — 50 voorstellen om beter samen te werken, te ondernemen en zaken te doen” (COM(2010)0608), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 3 oktober 2012 aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's met de titel „Akte voor de interne markt II” (COM(2012)0573), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 13 april 2011 aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's met de titel „Akte voor de interne markt: Twaalf hefbomen voor het stimuleren van de groei en het versterken van het vertrouwen” (COM(2011)0206), |
|
— |
gezien het witboek van de Commissie van 28 maart 2011 met de titel „Stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte” (COM(2011)0144), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 18 oktober 2007 met de titel „De EU-agenda op het gebied van goederenvervoer: versterking van de doeltreffendheid, integratie en duurzaamheid van het goederenvervoer in Europa” (COM(2007)0606), |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 31 mei 2012 over de digitale eengemaakte markt en de governance van de eengemaakte markt, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 4 juli 2013 inzake het voltooien van de digitale interne markt (1), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 11 december 2012 inzake het voltooien van de digitale interne markt (2), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 21 september 2010 over de voltooiing van de interne markt voor e-handel (3), |
|
— |
gezien zijn resoluties van 6 april 2011 over een interne markt voor Europeanen (4), over een interne markt voor ondernemingen en groei (5) en over governance en partnerschap op de interne markt (6), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 11 juni 2013 over een nieuwe agenda voor het Europese consumentenbeleid (7), |
|
— |
gezien artikel 48 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie vervoer en toerisme (A7-0024/2014), |
|
A. |
overwegende dat elektronische handel enorme kansen biedt om de economische en financiële crisis tegen te gaan, de interne markt te versterken en de economische groei en werkgelegenheid in de Europese Unie te bevorderen; overwegende dat de Commissie in haar mededeling over elektronische handel en onlinediensten van januari 2012 de levering van online bestelde goederen aanwijst als een van de vijf topprioriteiten om elektronische handel tegen 2015 te stimuleren, en dat zowel de Raad als het Parlement op het belang ervan hebben gewezen; |
|
B. |
overwegende dat de markt voor elektronische handel in 2012 met meer dan 20 % is gegroeid; overwegende dat met name wordt verwacht dat de grensoverschrijdende elektronische handel tot het viervoudige zal toenemen; overwegende dat de markt voor pakketbestellingen door de opkomst van nieuwe marktdeelnemers en nieuwe diensten en de nadruk op innovatie momenteel radicale veranderingen doormaakt; |
|
C. |
overwegende dat doeltreffende en betrouwbare besteldiensten een noodzakelijke voorwaarde zijn voor de verwezenlijking van de digitale interne markt omdat zij de elektronische handel in aanzienlijke mate vergemakkelijken en een centrale rol spelen in het opbouwen van vertrouwen tussen kopers en verkopers; |
|
D. |
overwegende dat grensoverschrijdende leveringen door 57 % van de webwinkels worden aangehaald als een obstakel, terwijl de helft van de consumenten zich naar eigen zeggen zorgen maakt over de levering bij grensoverschrijdende aankopen; overwegende dat problemen met de levering (inclusief het retourneren van producten) en de hoge leveringskosten de twee grootste kopzorgen zijn voor de consument die online koopt en ertoe bijdragen dat de consument weinig vertrouwen stelt in grensoverschrijdende elektronische handel; |
|
E. |
overwegende dat het derhalve van essentieel belang is het vertrouwen van de consumenten in de marktdeelnemers, de besteldiensten en de markt, alsook de kennis van hun rechten en plichten te versterken, door de leveringsvoorwaarden duidelijker, begrijpelijker en transparanter te maken; |
|
F. |
overwegende dat kmo's die nieuwe handelsmogelijkheden zoeken in de EU af te rekenen hebben met hogere kosten, meer complexiteit en een gebrek aan transparantie wanneer het om grensoverschrijdende verzendingen gaat; overwegende dat de prijzen voor grensoverschrijdende verzendingen drie tot vijf keer hoger liggen dan de nationale prijzen; overwegende dat doeltreffende, eenvoudige en betaalbare besteldiensten er ook sterk toe bijdragen dat kmo's duurzame bedrijfsmodellen kunnen ontwikkelen en hun klanten beter kunnen bedienen; |
Geïntegreerde besteldiensten in Europa: een belangrijke pijler voor de digitale interne markt
|
1. |
onderstreept dat toegankelijke, betaalbare, efficiënte en kwalitatief hoogwaardige besteldiensten cruciaal zijn bij het online kopen van goederen en dat deze het best tot stand kunnen worden gebracht middels een open en eerlijke concurrentie; stelt in dit verband vast dat veel consumenten huiverig zijn om online te kopen, met name grensoverschrijdend, vanwege de onzekerheden met betrekking tot de leveringswijzen waaruit zij kunnen kiezen, de uiteindelijke levering, de leveringskosten en/of de betrouwbaarheid; |
|
2. |
verwelkomt het groenboek dat de Commissie heeft opgesteld om mogelijke tekortkomingen in de Europese markt voor pakketbestellingen te identificeren en verzoekt de Commissie de nodige stappen te ondernemen opdat zowel bedrijven als consumenten ten volle van de mogelijkheden van de digitale interne markt kunnen profiteren; onderstreept dat bij alle voorgestelde maatregelen moet worden gestreefd naar een maximale duurzaamheid en een minimale ecologische voetafdruk van het leveringsproces; |
|
3. |
stelt vast dat de concurrentie tussen besteldiensten in een aantal lidstaten in grensoverschrijdend opzicht zwakke punten vertoont en betreurt dat het ontbreekt aan transparantie wat betreft tariefvoorwaarden en prestaties van de betrokken diensten; is met name van mening dat er instrumenten moeten komen om inzicht te kunnen krijgen in de aanbiedingen van alle Europese besteldiensten; |
De belangen van de consument als uitgangspunt van het leveringsproces
|
4. |
wijst erop dat het vertrouwen van de consument in het leveringsproces moet worden versterkt; meent dat een grotere transparantie en betere en gemakkelijker vergelijkbare informatie over leveringsmogelijkheden, prijzen en voorwaarden van essentieel belang is voor de consumenten, met name wat betreft de voorwaarden voor de levering van bestelde goederen en de te volgen procedures in geval van vertraging bij de levering of retourzending van goederen of beschadiging/verlies van goederen; |
|
5. |
pleit voor maatregelen die de vrije keuze van de consument op het moment van de aankoop waarborgen; merkt op dat er een aanzienlijke kloof bestaat tussen de verwachtingen van de consumenten en de daadwerkelijke beschikbaarheid van gebruikersvriendelijke, innovatieve diensten zoals doorgeefpunten, pakjeskiosken of terminals, altijd beschikbare 24-uursdiensten, track-and-tracesystemen, de mogelijkheid om goederen te leveren op een locatie die of een tijdstip dat de consument schikt of eenvoudige terugzendprocedures; |
|
6. |
onderstreept dat de betrouwbaarheid van besteldiensten van cruciaal belang is en dat doeltreffende systemen ervoor moeten zorgen dat leveringen hun bestemming binnen een redelijke termijn effectief bereiken; |
|
7. |
wijst erop dat de hoge kostprijs van grensoverschrijdende leveringen, leveringen in afgelegen gebieden of leveringen in de ultraperifere gebieden een van de belangrijkste redenen tot ontevredenheid is; onderstreept dat goedkopere leveringsmogelijkheden voor consumenten en verkopers, en met name kmo's, absoluut noodzakelijk zijn om grensoverschrijdende handel te stimuleren en van een werkelijke interne markt te kunnen spreken; |
|
8. |
beklemtoont dat de geografische dekking en de toegankelijkheid van universele pakketbesteldiensten in plattelands- en afgelegen gebieden moeten worden verbeterd; |
|
9. |
meent dat het voor het verwezenlijken van een geïntegreerde markt voor pakketbestellingen van essentieel belang is dat wordt gezorgd voor een solide en samenhangende sociale dimensie, waarbij besteldiensten de arbeidsrechten, de arbeids- en loonvoorwaarden en de sociale en milieunormen moeten naleven; merkt in dit verband op dat zwartwerk en misbruik een risico voor de sector betekenen en dat verantwoorde en hoogwaardige werkgelegenheid en levenslange, passende opleidingsmogelijkheden voor het personeel van essentieel belang zijn om kwalitatief hoogwaardige besteldiensten te verzekeren; onderstreept dat het integreren van de sociale dimensie en het zorgen voor voldoende flexibiliteit zodat de markt voor besteldiensten kan evolueren en zich kan aanpassen aan de technologische vernieuwing van essentieel belang zijn om te voldoen aan de eisen en verwachtingen van consumenten en tegelijk bedrijven in staat te stellen om de consumenten betere producten aan te bieden die aan hun behoeften en verwachtingen tegemoetkomen; |
|
10. |
wijst op het belang van rechtszekerheid voor het consumentenvertrouwen; beklemtoont in dat verband het belang van correcte informatie over het toepasselijk recht aan de consument; |
|
11. |
is van mening dat de ontwikkeling van de internethandel mede afhankelijk is van het vertrouwen van de klanten en dat het consumentenvertrouwen gebaat zou zijn bij de oprichting van een Europees netwerk van nationale centra voor probleemoplossing naar het voorbeeld van Solvit en van een waarschuwingssysteem als Rapex om te waarschuwen voor sites die niet bonafide zijn; |
|
12. |
merkt op dat een toenemend aantal consumenten de prijzen, kenmerken of leveringsvoorwaarden van producten en diensten van ondernemingen voor pakketbestelling vergelijken aan de hand van vergelijkingswebsites, met name wat betreft e-handel; verzoekt de Commissie EU-richtsnoeren met minimumnormen voor vergelijkende websites vast te stellen, en daarbij in het bijzonder oog te hebben voor de kernbeginselen transparantie, onpartijdigheid, kwaliteit, informatie en gebruikersvriendelijkheid; |
|
13. |
verzoekt de Commissie samen met de bedrijven en de consumentenorganisaties gemeenschappelijke indicatoren voor de kwaliteit van besteldiensten uit te werken die de consumenten in staat stellen de verschillende aanbiedingen beter met elkaar te vergelijken; |
Gelijke voorwaarden creëren voor kmo's
|
14. |
wijst op de cruciale rol die kmo's spelen bij innovatie en het creëren van groei en werkgelegenheid, met name voor jongeren; onderstreept dat besteldiensten van essentieel belang zijn voor Europese kmo's en dat een geïntegreerde, concurrerende markt van pakketbestellingen die verschillende betaalbare leveringsopties en mogelijkheden voor logistieke ondersteuning biedt, een noodzakelijke voorwaarde is om toegang te krijgen tot nieuwe markten en meer consumenten binnen de EU te bereiken; beklemtoont hoe belangrijk het is de kmo's beter te informeren over de mogelijkheden om het aantal pakjes te bestendigen en over innovatieve leverings- en afhaalmethoden die de kosten van de laatste leveringsfase zouden verminderen; |
|
15. |
beklemtoont dat ondernemingen, en met name kmo's, aan de behoeften en verwachtingen van consumenten moeten kunnen tegemoetkomen met eenvoudigere, snellere, betaalbaardere, transparante, betrouwbare en doeltreffende besteldiensten in het kader van de grensoverschrijdende elektronische handel; onderstreept dat besteldiensten die niet aan de verwachtingen van de consument beantwoorden een directe impact hebben op de merknaam, de reputatie en de concurrentiepositie van een bedrijf; |
|
16. |
wijst erop dat kleine en middelgrote webwinkels zich slechts in beperkte mate grensoverschrijdend ontwikkelen; bepleit samenwerking tussen kmo's, onder meer via vertegenwoordigende lichamen, om gunstiger leveringstarieven te bedingen, met name door invoering van gemeenschappelijke onlineplatforms, en om de kwaliteit van de dienstverlening te verbeteren; |
|
17. |
is bezorgd over de nadelen waarmee kmo's door hun geringe omvang worden geconfronteerd; onderstreept dat kmo's momenteel af te rekenen hebben met hogere kosten, meer complexiteit als gevolg van de gefragmenteerde Europese markt en een gebrek aan informatie over de beschikbare leveringsopties en -prijzen; |
Innovatieve en interoperabele oplossingen voor een geïntegreerde Europese markt van pakketbestellingen
|
18. |
constateert dat de Europese postsector opgedeeld is in weinig interoperabele nationale netten en dat de integratie van weg- en railvervoer en de binnenvaart te wensen overlaat; is ingenomen met de initiatieven die de exploitanten van besteldiensten al hebben genomen om oplossingen te ontwikkelen die beter passen bij de behoeften van de consumenten en detailhandelaars op de elektronische markt, zoals meer flexibele leveringsmogelijkheden of terugzending van producten; verzoekt de Commissie verdere maatregelen voor te stellen om bedrijven aan te moedigen de interoperabiliteit te verbeteren en de invoering van gestroomlijnde processen voor het verzenden en afhalen van pakjes te bespoedigen om zo de kosten te verlagen, schaalvoordelen voor besteldiensten te vergroten, de samenvoeging van verschillende kleine leveringen met het oog op hoeveelheidskorting voor kleinere handelaars in de hand te werken, de beschikbaarheid en kwaliteit van besteldiensten te verbeteren en betaalbare, flexibele tarieven te bieden aan zowel consumenten als bedrijven; |
|
19. |
meent dat samenwerking tussen de bedrijven op het stuk van interoperabele grensoverschrijdende track-and-tracesystemen in dit verband bijzonder belangrijk is; beveelt de Commissie aan verder onderzoek in te stellen naar de mogelijke invoering van Europese normen om de geïntegreerde trackingsystemen te verbeteren en de kwaliteit, betrouwbaarheid en duurzaamheid van de geïntegreerde logistieke diensten voor de elektronische handel te bevorderen; |
|
20. |
onderstreept dat eenvoudigere procedures voor ophaling of terugzending de ontwikkeling van e-handel nu al aanzienlijk beïnvloeden en in de toekomst kunnen leiden tot prijsverlaging en verbetering van de tevredenheid van de klanten, met name bij grensoverschrijdende leveringen; pleit voor nauwere samenwerking om de interoperabiliteit van callcenters voor consumentenklachten te verbeteren; |
|
21. |
verzoekt de Commissie platforms voor samenwerking en informatie-uitwisseling tussen besteldiensten op te richten, om snel tot een oplossing te komen voor de tekortkomingen van de Europese markt van pakketbestellingen wat betreft innovatie, flexibiliteit, voorraadbeheer, vervoer, afhaling en terugzending van pakjes, met inachtneming van de Europese mededingingsregels en om de mogelijkheid van het gemeenschappelijk gebruik van infrastructuur door snelkoeriersdiensten en postdiensten in beider voordeel te bespreken; |
|
22. |
verzoekt de Commissie om samen met de zakenwereld werk te maken van de vaststelling van Europese normen inzake adressering en etikettering, alsook normen voor e-handel-vriendelijke brievenbussen; |
|
23. |
verzoekt de Commissie de mogelijkheden te verkennen om een Europees betrouwbaarheidskeurmerk voor elektronische handel in het leven te roepen en na te gaan of een dergelijk keurmerk kan bijdragen tot een betere kwaliteit en betrouwbaarheid van geïntegreerde bezorgdiensten en aldus het vertrouwen van de consument in de elektronische handel kan bevorderen, handelaars en pakketbesteldiensten kan stimuleren om te zorgen voor meer transparantie en rechtszekerheid voor zowel de consument als de producent en het concurrentievoordeel van bedrijven, met name kmo's, kan verhogen, en zo bijdragen tot gezonde economische groei en het scheppen van banen; onderstreept dat een dergelijk keurmerk, om doeltreffend te zijn, moet voldoen aan een aantal minimumvereisten en transparante bepalingen op het gebied van consumentenbescherming en -voorlichting, en aan vereisten ten aanzien van procedures voor klachtenafhandeling en geschillenbeslechting; |
|
24. |
beklemtoont dat de bescherming van persoonsgegevens, en gegevensbescherming in het algemeen, van eminent belang is en dat elke nieuwe maatregel moet voldoen aan de EU-wetgeving inzake gegevensbescherming en met name Richtlijn 95/46/EG; |
Toezicht op de ontwikkeling van de markt en verbetering van het regelgevend toezicht
|
25. |
erkent dat de markt van pakketbestellingen in volle beweging is, met de opkomst van steeds nieuwe diensten en exploitanten; merkt op dat innovatieve oplossingen die tegemoetkomen aan de behoeften van webwinkels en klanten een cruciale factor worden voor de mededinging; is van mening dat mogelijke wetgevende maatregelen vooraf zorgvuldig moeten worden onderzocht om de dynamiek op de markt van pakketbestellingen niet te verstoren en deze niet door overmatige regelgeving te beperken; verzoekt de Commissie de ontwikkeling van de markt op de voet te volgen om tekortkomingen die mogelijk tot marktfalen kunnen leiden en waar in de toekomst mogelijk maatregelen nodig zijn te identificeren; onderstreept in dit verband dat het markttoezicht niet alleen gevestigde postdiensten, maar ook andere exploitanten van besteldiensten in aanmerking moet nemen; |
|
26. |
herinnert eraan dat er al een passend regelgevingskader bestaat en verzoekt de lidstaten en de Commissie ervoor te zorgen dat deze regelgeving ten volle wordt omgezet en toegepast, met bijzondere aandacht voor de richtlijn inzake postdiensten, de Europese mededingingsregels, de richtlijn betreffende alternatieve geschillenbeslechting en de richtlijn inzake consumentenrechten, met name wat de formele vereisten voor overeenkomsten op afstand betreft; |
|
27. |
benadrukt dat de doeltreffende handhaving van het rechtskader mede afhangt van het toezicht dat de nationale regelgevende instanties houden op de wettelijke verplichtingen van postexploitanten, met name ten aanzien van de universele dienstverplichting op grond van Richtlijn 97/67/EG; |
|
28. |
wijst erop dat ingewikkelde voorschriften over de btw een belangrijke hindernis vormen voor kleine ondernemingen die grensoverschrijdende handel drijven; verzoekt de Commissie om zo spoedig mogelijk te komen met het aangekondigde voorstel betreffende de invoering van een eenvormige btw-aangifte; |
|
29. |
beklemtoont dat een facultatief Europees contractenrecht voor contracten tussen ondernemers en consumenten zou leiden tot een merkbare vereenvoudiging en meer kmo's tot het grensoverschrijdend verzenden van pakjes zou aanzetten; verzoekt de lidstaten om de lopende onderhandelingen over het Europese aankooprecht constructief te bespoedigen; |
o
o o
|
30. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) Aangenomen teksten P7_TA(2013)0327.
(2) Aangenomen teksten P7_TA(2012)0468.
(3) PB C 50 E van 21.2.2012, blz. 1.
(4) PB C 296 E van 2.10.2012, blz. 59.
(5) PB C 296 E van 2.10.2012, blz. 70.
(6) PB C 296 E van 2.10.2012, blz. 51.
(7) Aangenomen teksten P7_TA(2013)0239.
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/53 |
P7_TA(2014)0068
Vrouwelijke migranten zonder papieren in de Europese Unie
Resolutie van het Europees Parlement van 4 februari 2014 over vrouwelijke migranten zonder papieren in de Europese Unie (2013/2115(INI))
(2017/C 093/10)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind, in het bijzonder de artikelen 24 en 28 daarvan, |
|
— |
gezien het Verdrag van de Verenigde Naties van 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW), |
|
— |
gezien het verslag van de secretaris-generaal van de VN over geweld tegen migrerende vrouwelijke werknemers, dat op 23 juli 2013 bij de Algemene Vergadering van de VN ingediend is, |
|
— |
gezien artikel 12 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten van de Verenigde Naties, |
|
— |
gezien algemene aanbeveling nr. 26 van het VN-comité voor de uitbanning van discriminatie van vrouwen van 5 december 2008 over migrerende vrouwelijke werknemers, |
|
— |
gezien het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van de rechten van migrerende werknemers en hun gezinsleden van de Verenigde Naties, |
|
— |
gezien algemene opmerking nr. 2 van het VN-comité voor migrerende werknemers over de rechten van migrerende werknemers en hun gezinsleden in een onregelmatige situatie, |
|
— |
gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), |
|
— |
gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, |
|
— |
gezien het Verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende aanvaardbaar werk voor huispersoneel, |
|
— |
gezien de uitleg van de artikelen 13 en 17 van het Europees Sociaal Handvest van het Europees Comité voor sociale rechten, |
|
— |
gezien de artikelen 79, 153 en 168 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in het bijzonder de artikelen 1, 14, 35, en 47 daarvan, |
|
— |
gezien het programma van Stockholm — Een open en veilig Europa ten dienste en ter bescherming van de burger (1), |
|
— |
gezien Richtlijn 2002/90/EG van de Raad van 28 november 2002 tot omschrijving van hulpverlening bij illegale binnenkomst, illegale doortocht en illegaal verblijf (2), |
|
— |
gezien Richtlijn 2009/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 tot vaststelling van minimumnormen inzake sancties en maatregelen tegen werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen (3), |
|
— |
gezien Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (4), |
|
— |
gezien Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie (5), |
|
— |
gezien het verslag van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten van 2011 over de fundamentele rechten van migranten in een onregelmatige situatie in de Europese Unie, |
|
— |
gezien de richtsnoeren die het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten in 2012 heeft opgesteld inzake „aanhoudingen van migranten in een onregelmatige situatie — overwegingen over grondrechten”, |
|
— |
gezien het Europees onderzoeksproject Clandestino en het project Undocumented Worker Transitions, beide gefinancierd door de Commissie uit hoofde van het zesde kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 17 juni 2013 getiteld „Vierde jaarverslag over immigratie en asiel (2012)” (COM(2013)0422), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 8 maart 2011 over verkleining van de ongelijkheid op gezondheidsgebied in de EU (6), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 4 juli 2013 over het effect van de crisis op de toegang tot zorg voor kwetsbare groepen (7), |
|
— |
gezien artikel 48 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A7-0001/2014), |
|
A. |
overwegende dat de term „migrant zonder papieren” wordt omschreven als een onderdaan van een derde land wiens aanwezigheid op het grondgebied van een lidstaat niet voldoet of niet langer voldoet aan de voorwaarden voor toegang die zijn vastgesteld in artikel 5 van de Schengengrenscode of aan andere voorwaarden voor toegang tot, verblijf of vestiging in die lidstaat (8) en wiens ontdekking door de immigratieautoriteiten zou leiden tot een terugkeer- of uitzettingsbesluit; |
|
B. |
overwegende dat de complexe situatie ten gevolge van oorlog en verergerd door humanitaire crises over de hele wereld, bijdraagt aan de toename van het aantal vluchtelingenstromen, waar vele vrouwen en kinderen zonder papieren deel van uitmaken; |
|
C. |
overwegende dat een lidstaat het recht heeft om over zijn eigen immigratiebeleid te besluiten; overwegende dat de grondrechten van immigranten echter beschermd en gewaarborgd moeten worden in overeenstemming met EU- en internationaal recht, dat bindend is voor de lidstaten; |
|
D. |
overwegende dat het migranten zonder papieren vaak aan financiële middelen ontbreekt, waardoor zij het risico lopen ondervoed te raken of gezondheidsproblemen te krijgen en hun toevlucht moeten zoeken tot onacceptabele oplossingen om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien; overwegende dat vrouwen vaak ook nog vergezeld worden door kinderen voor wie zij moeten zorgen, wat er extra aan bijdraagt dat zij oplossingen proberen te vinden om zich te handhaven en te overleven; |
|
E. |
overwegende dat vanwege hun juridische status, migranten zonder papieren vaak de toegang wordt ontzegd tot fatsoenlijke huisvesting, elementaire en spoedeisende gezondheidszorg en scholing; overwegende dat hun niet met documenten gestaafde juridische status hen niet beschermt tegen uitbuiting op het werk of tegen lichamelijk en geestelijk misbruik; overwegende dat hun juridische status de toegang tot de rechter belet; |
|
F. |
overwegende dat vooral vrouwelijke migranten zonder papieren en hun gezinsleden risico's lopen die voortvloeien uit hun juridische status, aangezien zij meer dan mannen blootstaan aan lichamelijke, seksuele en geestelijke uitbuiting, slechte arbeidsomstandigheden, arbeidsuitbuiting door werkgevers en dubbele discriminatie op grond van ras en gender; |
|
G. |
overwegende dat vrouwelijke migranten zonder papieren een gemakkelijk doelwit zijn voor mensenhandelaren en dus gemakkelijk het slachtoffer kunnen worden van mensensmokkel; |
|
H. |
overwegende dat migranten zonder papieren beperkte toegang hebben tot sociale huisvesting en afhankelijk blijven van de particuliere woningmarkt; overwegende dat vrouwelijke migranten zonder papieren het grootste risico lopen op misbruik in de vorm van lichamelijk en seksueel geweld van particuliere huiseigenaren; |
|
I. |
overwegende dat vrouwelijke migranten zonder papieren een grotere kans maken onder geweld en misbruik, bijvoorbeeld seksueel misbruik, te moeten lijden, en een groot risico lopen het slachtoffer te worden van seksuele uitbuiting en mensensmokkel in het algemeen; overwegende dat voor toegang tot door de overheid beheerde vrouwenopvangcentra een geldig identiteitsbewijs of geldige verblijfsvergunning nodig is en dat slachtoffers dientengevolge geen andere keuze hebben dan in dezelfde omstandigheden te blijven of de straat op te vluchten; overwegende dat zij het risico op uitzetting lopen als ze de politie inschakelen; |
|
J. |
overwegende dat genderstereotypen dieper geworteld zijn binnen immigrantengemeenschappen en dat migrantenvrouwen vaker slachtoffer zijn van verschillende soorten geweld jegens vrouwen, in het bijzonder gedwongen huwelijken, genitale verminking, eergerelateerde misdrijven, mishandeling in intieme relaties, seksuele intimidatie op het werk en zelfs mensenhandel en seksuele uitbuiting; |
|
K. |
overwegende dat er tussen de lidstaten grote verschillen bestaan in de mate waarin zij illegale migranten toegang bieden tot zorgverlening en wat betreft de voorwaarden die zij aan zorgverleners opleggen om migranten zonder papieren te melden of anderszins; |
|
L. |
overwegende dat vrouwen zonder papieren een onevenredig grote kans hebben dat zij voor spoedeisende medische zorg in verschillende fasen van hun leven zeer hoge ziekenhuisnota's moeten betalen in landen waar zij niet voor vergoeding van medische kosten in aanmerking komen; overwegende dat de vrees die vrouwen zonder papieren hebben voor hoge ziekenhuisnota's ertoe leidt dat sommigen van hen thuis bevallen, zonder medische ondersteuning; |
|
M. |
overwegende dat toegang tot de meest elementaire zorgverlening, zoals spoedhulp, zeer beperkt of helemaal niet aanwezig is voor migranten zonder papieren vanwege de identificatieplicht, de hoge behandelingskosten en de angst om te worden ontdekt en gemeld aan de autoriteiten; overwegende dat vrouwelijke migranten zonder papieren extra risico lopen aangezien zij geen genderspecifieke zorgverlening krijgen zoals prenatale, natale en postnatale zorg; overwegende dat sommige migranten zonder papieren niet eens van hun rechten op gezondheidszorg in het land van bestemming op de hoogte zijn; |
|
N. |
overwegende dat de angst om te worden ontdekt en bij de autoriteiten te worden gemeld het vrouwelijke migranten zonder papieren onmogelijk maakt om in geval van misbruik hulp te zoeken, zelfs bij ngo's die in juridisch advies aan immigranten gespecialiseerd zijn; overwegende dat deze migranten dan ook niet de mogelijkheid hebben om hun rechten te kennen en te doen gelden; overwegende dat om dezelfde redenen maatschappelijke organisaties moeite hebben om hulp en ondersteuning te verlenen; |
|
O. |
overwegende dat de prostitutiesector en -markten in grote mate kunnen gedijen dankzij de kwetsbaarheid van migrerende vrouwen en meisjes; overwegende dat veel in de prostitutie werkzame vrouwen niet in het bezit zijn van geldige papieren, hetgeen de kwetsbaarheid van deze vrouwen en de kans op misbruik, waarvan in deze sector toch al sprake is, nog eens vergroot; |
|
P. |
overwegende dat kinderen en meisjes uit migrantengezinnen zonder papieren niet naar school gaan, omdat de ouders bang zijn om te worden ontdekt en omdat zij niet de voor de inschrijving vereiste officiële documenten kunnen overleggen; overwegende dat tienermeisjes zonder papieren zich bij het verkrijgen van toegang tot hoger/voortgezet onderwijs en vervolgopleidingen voor grote hindernissen geplaatst zien; |
|
Q. |
overwegende dat de toegenomen vraag naar werknemers in de huishoudelijke en zorgsector een groot aantal vrouwelijke migranten lokt, waarvan velen niet over papieren beschikken; overwegende dat de vrouwen zonder papieren in deze sector grote kans lopen op lage lonen, geestelijk misbruik, het achterhouden van loonbetalingen en paspoorten en soms zelfs lichamelijk misbruik door hun werkgevers; overwegende dat vrouwen zonder papieren zich waarschijnlijk niet tot de rechter zullen wenden; |
|
R. |
overwegende dat het voor werkende vrouwelijke migranten zonder papieren vrijwel onmogelijk is om goede arbeidsomstandigheden of een billijk loon te eisen, omdat zij veelal in een economisch en sociaal isolement verkeren, niet goed op de hoogte zijn van hun rechten en bang zijn om te worden uitgezet; |
|
S. |
overwegende dat migranten zonder papieren zich in een juridisch niemandsland (9) bevinden; |
|
T. |
overwegende dat met name vrouwelijke migranten zonder papieren risico lopen op lichamelijk, geestelijk en seksueel misbruik tijdens de aanhouding of in detentiecentra; |
Aanbevelingen
|
1. |
herinnert eraan dat de behoefte aan bescherming van de grondrechten van migranten zonder papieren herhaaldelijk is benadrukt door internationale organisaties zoals de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa, in internationale mensenrechtenprogramma's van de Verenigde Naties en EU-wetgeving; verwijst in dit verband naar het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, dat discriminatie verbiedt op grond van seksuele geaardheid, genderidentiteit, of van een migranten- of vluchtelingenstatus of andere status; |
|
2. |
wijst erop dat immigratiebeleid en het beheer van migratiestromen behoren tot de gemeenschappelijke en gezamenlijke verantwoordelijkheid van de lidstaten; |
|
3. |
benadrukt dat lesbische, biseksuele en transseksuele immigranten zonder geldige papieren geconfronteerd worden met dubbele discriminatie en dat de ingewikkelde situatie waarin zij verkeren nog ingewikkelder wordt door hun kwetsbare positie als buitenlander zonder papieren; |
|
4. |
benadrukt dat immigratie een fenomeen van deze tijd is en dat er behoefte is aan een gemeenschappelijk rechtskader inzake migratiebeleid ter bescherming van migranten en potentiële slachtoffers, met name vrouwen en kinderen, die een groot risico lopen om het slachtoffer te worden van verschillende vormen van georganiseerde misdaad in samenhang met migratie, zoals mensenhandel; |
|
5. |
betreurt dat veel vrouwelijke migranten in hun land van oorsprong worden misleid met de belofte van een arbeidscontract in een ontwikkeld land en dat sommigen zelfs worden gekidnapt om door criminelen en netwerken van mensenhandelaren seksueel te worden uitgebuit; verzoekt de lidstaten hun inspanningen te verhogen om deze mensonterende misbruikpraktijken te bestrijden; |
|
6. |
spoort de lidstaten aan de richtlijn omschrijving hulpverlening zodanig uit te voeren dat de mogelijkheid voor migranten zonder papieren om woningen op de vrije markt te huren niet wordt beperkt, zodat de kans op uitbuiting en misbruik verkleind wordt; |
|
7. |
wijst op artikel 8 van het EVRM inzake de eerbiediging van de lichamelijke integriteit, en verzoekt de lidstaten daarom ten aanzien van migranten zonder papieren in de meest kwetsbare situaties, af te zien van de documentatieplicht voor toelating tot door de overheid beheerde opvangcentra en met name rekening te houden met de specifieke behoeften van zwangere vrouwen en vrouwen die de zorg dragen voor kleine kinderen of andere personen; |
|
8. |
vindt het bijzonder belangrijk dat rekening wordt gehouden met de bijzondere kwetsbaarheid van bepaalde groepen, zoals kinderen, jongeren, ouderen, personen met een handicap, analfabeten, minderheden, immigranten die in hun eigen land vervolgd worden vanwege bijvoorbeeld hun geloofsovertuiging, seksuele geaardheid of fysieke eigenschappen, en vrouwen die het slachtoffer zijn van gendergerelateerd geweld; |
|
9. |
benadrukt dat het recht op gezondheid een fundamenteel mensenrecht is, en verzoekt de lidstaten daarom het beleid met betrekking tot de gezondheidszorg los te koppelen van immigratiecontrole en dientengevolge geen verplichting aan zorgverleners op te leggen om migranten zonder papieren te melden; verzoekt tevens de lidstaten te zorgen voor passende zorgverlening en begeleiding die gericht is op genderspecifieke behoeften; dringt er voorts bij de lidstaten op aan ambtenaren die te maken krijgen met vrouwelijke migranten zonder papieren specifieke scholing te bieden op het gebied van gendervraagstukken, en scholen niet te verplichten de aanwezigheid van kinderen van migranten zonder papieren te melden; |
|
10. |
spoort de lidstaten aan vrouwen zonder papieren passende psychologische, medische en juridische hulp te bieden; |
|
11. |
wijst erop dat de rechten die in de richtlijn slachtofferbescherming zijn vastgelegd niet afhankelijk gesteld zijn van de verblijfsstatus van het slachtoffer (10); spoort de lidstaten dan ook aan om de vervolging van tegen vrouwelijke migranten zonder papieren gericht geweld los te koppelen van immigratiecontrole zodat slachtoffers veilig aangifte van strafbare feiten kunnen doen; |
|
12. |
veroordeelt elke vorm van geweld, mensenhandel, misbruik en discriminatie van vrouwen zonder papieren; benadrukt de noodzaak om in een dergelijke situatie toegang tot beschikbare hulp te bieden zonder dat er reden is om te vrezen dat dit onmiddellijk tot maatregelen leidt ter beëindiging van het verblijf; |
|
13. |
pleit voor de implementatie van IAO-verdrag nr. 29 over dwangarbeid; verzoekt rekening te houden met de bijzondere situatie van vrouwen in dwangarbeid, wat niet alleen gedwongen prostitutie behelst, maar alle onvrijwillige arbeid, ook in huiselijke kring, en deze vrouwelijke migranten zonder papieren te beschermen; |
|
14. |
verzoekt de lidstaten de nodige stappen te nemen om te voorkomen dat vrouwelijke migranten in de prostitutie terechtkomen of het slachtoffer worden van dwangarbeid; |
|
15. |
verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat de in artikel 6 van de richtlijn werkgeverssancties genoemde vrijwaringsclausule correct uitgevoerd wordt, die de lidstaten opdraagt mechanismen aan arbeidsmigranten zonder papieren beschikbaar te stellen om tegen hun werkgevers vorderingen wegens achterstallige loonbetaling in te stellen; vraagt de lidstaten, ngo's en alle andere maatschappelijke organisaties die voor migranten zonder papieren actief zijn, om voorlichtingscampagnes te voeren die migranten zonder papieren over dit recht informeren; |
|
16. |
verzoekt de lidstaten een einde te maken aan discriminerende praktijken, ongeregistreerde arbeid en uitbuiting op het werk te bestrijden, onder meer door middel van arbeidsinspecties, en toegang te geven tot elementaire gezondheidszorg; |
|
17. |
dringt er bij de lidstaten op aan om politieambtenaren en overige ambtenaren die tijdens hun werk te maken kunnen krijgen met vrouwelijke migranten zonder papieren passende scholing te bieden op het gebied van gendergerelateerd geweld en seksuele uitbuiting, omdat deze vrouwen de kans lopen daarvan het slachtoffer te worden; |
|
18. |
pleit ervoor dat de Commissie, als onderdeel van een toekomstige herziening van de richtlijn werkgeverssancties, de mogelijkheid schept voor mechanismen die illegale immigranten in staat stellen om anoniem officiële klachten in te dienen tegen een slechte werkgever; |
|
19. |
dringt er bij alle lidstaten op aan het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (het verdrag van Istanboel) te ratificeren en correcte uitvoering te geven aan de bepalingen van dit verdrag, met name aan artikel 59 waarin duidelijk is bepaald dat partijen de maatregelen nemen die nodig zijn om te waarborgen dat de uitzettingsprocedure van vrouwelijke migranten wier verblijfstitel afhangt van die van hun echtgenoot bij beëindiging van het huwelijk wordt opgeschort en/of dat deze vrouwen een eigen verblijfsvergunning krijgen; |
|
20. |
pleit ervoor dat de lidstaten onderzoeken op welke wijze zij de waarde van de werkzaamheden die verricht worden door vrouwen zonder papieren kunnen erkennen, omdat deze vrouwen nuttige diensten verlenen en bijdragen aan het functioneren van de ontvangende samenleving; |
|
21. |
dringt er bij de lidstaten op aan te waarborgen dat alle migrerende vrouwen, met inbegrip van migrerende vrouwen zonder papieren die het slachtoffer zijn geweest van misbruik of gendergerelateerd geweld, en zij die uitgebuit worden voor prostitutiedoeleinden, bescherming en steun geboden wordt, en verzoekt de lidstaten deze vrouwen op grond van hun bijzondere omstandigheden in aanmerking te laten komen voor asiel of een verblijfsvergunning om humanitaire redenen; |
|
22. |
verzoekt de lidstaten om de richtlijn inzake terugkeer in zijn geheel uit te voeren en overeenkomstig de richtlijn schriftelijke bevestigingen af te geven van het uitstel van de verwijdering, teneinde een juridisch niemandsland te voorkomen; |
|
23. |
onderstreept het belang om gegevens te verzamelen over de ervaringen van vrouwen zonder papieren en benadrukt de behoefte aan betrouwbare, nauwkeurige, actuele en vergelijkbare gegevens over gendergerelateerde problemen waar vrouwen zonder papieren mee kampen en over hun gebrekkige toegang tot de rechter en tot diensten in de Europese Unie, om aan de hand daarvan een bijdrage te kunnen leveren aan de ontwikkeling en uitvoering van een samenhangend overheidsbeleid; |
|
24. |
verzoekt de Commissie in het kader van de evaluatie de richtlijn zodanig te herzien dat de bescherming van de grondrechten van in bewaring gestelde migranten wordt verbeterd; |
|
25. |
wijst erop dat de opsporingsaspecten van de handhaving van het immigratiebeleid in geen geval de menselijke waardigheid of de fundamentele rechten van vrouwen mogen aantasten of vrouwen in een situatie mogen brengen waarin zij gevaar lopen het slachtoffer te worden van geweld of misbruik; verzoekt om die reden de Europese Commissie om de richtlijn inzake terugkeer aldus te herzien dat de mensenrechten van migranten zonder papieren worden geëerbiedigd, en met name de rechten van zwangere vrouwen en kinderen; |
|
26. |
herinnert eraan dat op grond van de richtlijn inzake terugkeer, de lidstaten de verplichting hebben om in bewaring gestelde onderdanen van derde landen „op humane en waardige wijze” te behandelen met volledige eerbiediging van hun grondrechten; betreurt de berichten over geweld tegen vrouwen in detentiecentra; verzoekt de lidstaten dan ook om elke klacht over lichamelijk misbruik van gedetineerden te onderzoeken; |
|
27. |
dringt er bij de lidstaten op aan zeer alert te zijn op signalen die erop wijzen dat migrerende vrouwen zonder papieren het slachtoffer zijn van dwang of onterende behandeling; |
|
28. |
spoort de lidstaten aan om de samenwerking met ngo's en maatschappelijke organisaties over deze kwestie te intensiveren teneinde alternatieven voor detentiecentra te vinden en erop toe te zien dat vrouwelijke migranten zonder papieren niet bang hoeven te zijn een beroep te doen op de mensen die er zijn om hen te helpen; |
|
29. |
verzoekt de Commissie te waarborgen dat de normen die in het VN-Verdrag inzake de rechten van kinderen vastgesteld zijn, centraal blijven staan in elke actie die de rechten van kinderen betreft, en dringt er dan ook bij de lidstaten op aan volledig en onverwijld een einde te maken aan de detentie van kinderen op grond van hun status als immigrant, kinderen te beschermen tegen uit migratiebeleid en -procedures voortvloeiende inbreuken, en alternatieven voor detentie vast te stellen zodat kinderen bij hun familieleden en/of verzorgers kunnen verblijven; |
|
30. |
dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om via uitgebreider en onderling gekoppeld onderzoek de leemten op te vullen wat betreft betrouwbare gegevens en aanwezige kennis over het aantal en de situatie van personen zonder papieren in de EU, de aandacht van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound) te vestigen op de situatie van vrouwen zonder papieren, en meer rekening met deze vrouwen te houden bij de verwezenlijking van de inclusiedoelstellingen van de Europa 2020-strategie; |
|
31. |
dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om op Europese schaal voorlichtingscampagnes op te zetten om vrouwelijke migranten zonder papieren over hun rechten te informeren; |
|
32. |
dringt erop aan dat bij de inspanningen om migratie door middel van ontwikkelingshulp aan landen van herkomst van migranten te voorkomen, de nadruk wordt gelegd op onderwijs aan vrouwen en vrouwenrechten; |
|
33. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten voldoende vrouwelijke contactpersonen, verzorgend personeel, ambtenaren, zaakbehartigers en ander personeel beschikbaar te stellen; dringt op dergelijke maatregelen aan uit respect voor andere religies en culturen en de noodzaak tot bescherming tegen discriminatie; |
o
o o
|
34. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB C 115 van 4.5.2010, blz. 1.
(2) PB L 328 van 5.12.2002, blz. 17.
(3) PB L 168 van 30.6.2009, blz. 24.
(4) PB L 348 van 24.12.2008, blz. 98.
(5) PB L 261 van 6.8.2004, blz. 19.
(6) PB C 199 E van 7.7.2012, blz. 25.
(7) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0328.
Artikel 3 van Richtlijn nr. 2008/115/EG.
(9) In het geval dat de immigratieautoriteiten migranten zonder papieren hebben aangehouden en geïdentificeerd en een besluit tot uitzetting hebben genomen dat vervolgens is opgeschort en de migranten niet over documenten beschikken die de opschorting van het besluit tot uitzetting aantonen.
(10) Overweging 10 van Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten.
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/59 |
P7_TA(2014)0069
Staalindustrie in Europa
Resolutie van het Europees Parlement van 4 februari 2014 over een actieplan voor een concurrerende en duurzame staalindustrie in Europa (2013/2177(INI))
(2017/C 093/11)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien artikel 173 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (oud artikel 157 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap) betreffende het industriebeleid van de EU, waarin o.a. het concurrentievermogen van de Europese industriesector wordt genoemd, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 11 juni 2013 over het actieplan staal getiteld „Actieplan voor een concurrerende en duurzame staalindustrie in Europa” (COM(2013)0407), |
|
— |
gezien het rapport van 10 juni 2013 dat het Centrum voor Europese Beleidsstudies in opdracht van de Commissie heeft opgesteld, getiteld „Assessment of cumulative cost impact for the steel industry” (1), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 21 mei 2013 over regionale strategieën voor industriegebieden in de Europese Unie (2), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 27 maart 2013 getiteld „Groenboek — Een kader voor het klimaat- en energiebeleid voor 2030” (COM(2013)0169), |
|
— |
gezien de aanbevelingen van de rondetafelbijeenkomst op hoog niveau over de toekomst van de staalindustrie van 12 februari 2013 (3), |
|
— |
gezien zijn debat van 4 februari 2013, na de verklaring van de Commissie, over het herstel van de Europese industrie tegen de achtergrond van de huidige moeilijkheden (2013/2538(RSP)), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 13 december 2012 over de staalindustrie in de Europese Unie (4), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 10 oktober 2012 getiteld „Een sterkere Europese industrie om bij te dragen tot groei en economisch herstel — Actualisering van de mededeling over het industriebeleid” (COM(2012)0582), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 14 juni 2012 over de toekomst van de Single Market Act (5), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 30 mei 2012 getiteld „Actie voor stabiliteit, groei en werkgelegenheid” (COM(2012)0299), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 14 oktober 2011 getiteld „Het industriebeleid: het concurrentievermogen versterken” (COM(2011)0642), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 9 maart 2011 over een industriebeleid voor het tijdperk van de globalisering (6), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 11 maart 2010 over investeren in de ontwikkeling van koolstofarme technologieën (SET-plan) (7), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 29 februari 2012 getiteld „Grondstoffen beschikbaar maken voor het toekomstige welzijn van Europa; voorstel voor een Europees innovatiepartnerschap inzake grondstoffen” (COM(2012)0082), |
|
— |
gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 13 december 2011 getiteld „Materials Roadmap Enabling Low Carbon Energy Technologies” (SEC(2011)1609), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 8 maart 2011 getiteld „Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050” (COM(2011)0112), |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 11 december 2013 (8), |
|
— |
gezien het advies van het Comité van de Regio's van 28 november 2013 (9), |
|
— |
gezien de studie van Eurofund over de organisaties van sociale partners: de staalindustrie, |
|
— |
gezien artikel 48 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie internationale handel, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie regionale ontwikkeling (A7-0028/2014), |
|
A. |
overwegende dat, na het verstrijken van de looptijd van het EGKS-Verdrag, de kolen- en staalsector geregeld worden door de bepalingen van het EU-Verdrag; |
|
B. |
overwegende dat de Europese kolen- en staalsector historisch van aanzienlijk belang is geweest voor de Europese integratie en de basis is van de industriële toegevoegde productiewaarde in Europa; |
|
C. |
overwegende dat de Europese staalindustrie de op een na grootste staalproducent ter wereld is en van strategisch belang is voor diverse grote Europese bedrijfstakken, zoals land- en zeevervoer, de bouwsector, de machinebouw, de sector huishoudelijke apparaten, de energiesector en defensie; |
|
D. |
overwegende dat het aandeel van de EU in de mondiale staalproductie de afgelopen tien jaar is gehalveerd, terwijl China nu bijna 50 % van de wereldproductie voor zijn rekening neemt; |
|
E. |
overwegende dat verwacht wordt dat de mondiale vraag naar staal op de lange termijn zal stijgen en dat staal een belangrijk materiaal zal blijven voor de industriële waardeketens in Europa en overwegende dat instandhouding van de binnenlandse productie daarom in het belang van de Europese Unie is; |
|
F. |
overwegende dat de Europese Unie een beleid dient te bevorderen dat erop gericht is de industriële productie in alle lidstaten te ontwikkelen, om zo de werkgelegenheid in de EU te vrijwaren en ervoor te zorgen dat het aandeel van het bbp, dat momenteel 15,2 % bedraagt, tegen 2020 stijgt tot minstens 20 %; |
|
G. |
overwegende dat de staalindustrie in de EU een belangrijke werkgever is, die 350 000 mensen rechtstreeks werk biedt en nog miljoenen anderen in aanverwante bedrijfstakken, waaronder de toeleveringsketen voor recycling; overwegende dat elke vorm van herstructurering een enorme impact heeft op het geografische gebied in kwestie; |
|
H. |
overwegende dat de arbeidsverhoudingen in de staalindustrie, vergeleken met andere sectoren, worden gekenmerkt door een hoge organisatiegraad; overwegende dat dit tot uiting komt in een hoog percentage werknemers dat lid is van een vakbond, een sterke aanwezigheid en grote dichtheid van werkgeversorganisaties en een zeer groot aantal werknemers dat onder een collectieve arbeidsovereenkomst valt; overwegende dat dit wordt weerspiegeld op Europees niveau, waar de staalindustrie een voortrekkersrol heeft gespeeld bij de ontwikkeling van de arbeidsverhoudingen en de relaties tussen sociale partners (10); |
|
I. |
overwegende dat ondanks de voortdurende inspanningen van de Europese staalindustrie op het gebied van onderzoek en ontwikkeling en de investeringen om milieueffecten te verminderen en hulpbronnenefficiëntie te optimaliseren, haar mondiale concurrentievermogen in gevaar is door een combinatie van factoren:
|
|
J. |
overwegende dat uit de resultaten van de cumulatieve kostenanalyse van de staalsector blijkt dat staalproducenten in de EU een aanzienlijk deel van hun winstmarge kwijt zijn aan de naleving van EU-verordeningen; |
|
K. |
overwegende dat het milieu- en energiebeleid van de EU een moeilijk bedrijfsklimaat creëert voor de ijzer- en staalindustrie, met name doordat het de energieprijzen doet stijgen en de concurrentiepositie van de productie in de EU op de mondiale markt onderuithaalt; |
|
L. |
overwegende dat de energiekosten tot 40 % van de totale operationele kosten uitmaken en dat de elektriciteitsprijzen voor eindgebruikers uit de Europese industrie het concurrentievermogen van het Europese bedrijfsleven in een gemondialiseerde markt beperken; |
|
M. |
overwegende dat de staalindustrie, en met name de productie van speciaal staal, een volledig gemondialiseerde sector is en Europa geconfronteerd wordt met sterke concurrentie uit derde landen, terwijl de productiekosten in de EU hoger zijn als gevolg van eenzijdige lastenverzwaringen in de EU in het kader van energie- en klimaatbeleid, hetgeen heeft geleid tot een situatie waarin de gasprijzen in de EU drie tot vier keer zo hoog zijn als in de VS en de elektriciteitsprijzen twee keer zo hoog zijn als in de VS; |
|
N. |
overwegende dat er meer schroot door de EU wordt uitgevoerd dan ingevoerd, waardoor de EU een belangrijk volume van deze waardevolle secundaire grondstof verliest, vaak ten voordele van de staalproductie in landen waar de milieuwetgeving achterligt op de EU-milieuwetgeving; overwegende dat de staalindustrie in de EU afhankelijk is van de invoer van grondstoffen, terwijl wereldwijd 40 % van de industriële grondstoffen aan uitvoerrestricties is gebonden, en Europa grote hoeveelheden staalschroot uitvoert terwijl veel landen de uitvoer ervan beperken; |
|
O. |
overwegende dat de vooruitzichten voor de werkgelegenheid in de staalsector aanleiding geven tot ernstige bezorgdheid, omdat de afgelopen jaren meer dan 65 000 banen in Europa verloren zijn gegaan als gevolg van capaciteitsinkrimpingen of bedrijfssluitingen; |
|
P. |
overwegende dat de huidige crisis enorme sociale problemen veroorzaakt voor de getroffen werknemers en regio's en overwegende dat bedrijven die herstructureren, dit moeten doen volgens de beginselen van maatschappelijk verantwoord ondernemen omdat uit ervaring blijkt dat succesvol herstructureren niet mogelijk is zonder een toereikende sociale dialoog; |
|
Q. |
overwegende dat de huidige crisis heeft geleid tot een wereldwijde overproductie van staal; overwegende echter dat het gebruik van staal en andere basismetalen in 2050 naar verwachting twee tot drie keer zo hoog zal liggen als nu, en dat de Europese staalindustrie de komende jaren deze „doodsvallei” moet zien te overleven, moet investeren en haar concurrentiekracht moet vergroten; |
|
R. |
overwegende dat de herstructurering, om economisch succesvol en sociaal verantwoord te zijn, moet worden opgenomen in een strategie op lange termijn die erop gericht is de duurzaamheid en het concurrentievermogen van de onderneming op lange termijn te waarborgen en te versterken; |
|
1. |
is verheugd over het actieplan van de Commissie voor de staalindustrie in Europa, omdat dit een belangrijk element is bij het voorkomen van een verdere verplaatsing van de staalindustrie naar locaties buiten Europa; |
|
2. |
is verheugd over de benadering van de Commissie die gericht is op voortzetting van de dialoog tussen de EU-instellingen, de directies van de staalondernemingen en de vakbonden in een permanente structuur van rondetafelbijeenkomsten op hoog niveau over staal en de Europese comités voor de sectorale sociale dialoog; |
|
3. |
is ingenomen met de oprichting van de Groep op hoog niveau voor de staalindustrie, maar betreurt dat deze groep slechts eenmaal per jaar bijeenkomt; acht het absoluut noodzakelijk dat de regionale en plaatselijke instanties nauw betrokken zijn bij dit proces, om zo de deelname van de Europese regio's waar de staalbedrijven gevestigd zijn, aan de werkzaamheden van de Groep op hoog niveau voor de staalindustrie te bevorderen en te stimuleren en de samenwerking en de uitwisseling van informatie en beste praktijken tussen de grootste belanghebbenden in de lidstaten te bevorderen; |
|
4. |
benadrukt dat de bestaande Europese regelgeving inzake concurrentie en staatssteun een stabiele omgeving voor de staalsector schept; roept de Commissie op concurrentieverstoring verder daadkrachtig te vervolgen en te bestraffen; |
I. Verbetering van de Randvoorwaarden
I.1. Vraagstimulering
|
5. |
benadrukt dat duurzame groei afhankelijk is van een sterke Europese industrie en dringt er daarom bij de Commissie en de lidstaten op aan dat zij de strategische ontwikkeling van cruciale staalverwerkende sectoren ondersteunen, door de investeringsvoorwaarden te verbeteren, onder meer voor onderzoek en innovatie en de ontwikkeling van vaardigheden, door stimulansen voor efficiënte en eerlijke productieprocessen te creëren (bijvoorbeeld door middel van beleid inzake normalisering en overheidsopdrachten), door de interne markt te versterken en door Europese infrastructuurprojecten sneller uit te voeren in overleg met alle relevante actoren; |
|
6. |
is van mening dat de bouw een van de belangrijkste staalverwerkende sectoren is en dat het om de sector te ondersteunen bijgevolg noodzakelijk is om een grondige studie te verrichten in de EU naar een verhoging van het aantal overheidsopdrachten, niet alleen voor communicatie- en vervoersinfrastructuur, maar ook in sectoren als het onderwijs, cultuur en openbaar bestuur en op het gebied van duurzame bouw en energie-efficiëntie; |
|
7. |
onderstreept het belang en de wenselijkheid van een trans-Atlantisch handels- en investeringspartnerschap om de handel in en de vraag naar staal in cruciale sectoren te bevorderen en benadrukt dus dat het noodzakelijk is onderhandelingen te voeren zonder afbreuk te doen aan het industrieel concurrentievermogen van de EU in deze sectoren; |
|
8. |
verzoekt de Commissie met een instrument te komen waarmee de staalmarkt diepgaand kan worden geanalyseerd en nauwkeurige informatie kan worden verkregen over de vraag- en aanbodsituatie van staal en recyclage in Europa en wereldwijd, waarbij het onderscheid moet worden gemaakt tussen de structurele en de cyclische componenten van de ontwikkeling van deze markt; is van mening dat toezicht op de staalmarkt in aanzienlijke mate kan bijdragen aan de transparantie van de staal- en schrootmarkt en waardevolle gegevens kan opleveren als basis voor corrigerende en proactieve maatregelen, die onvermijdelijk zijn wegens het cyclische karakter van de staalindustrie; |
|
9. |
verzoekt de Commissie om deze marktanalyse-instrumenten te gebruiken om te anticiperen op de risico's en te onderzoeken hoe de sluiting van fabrieken het herstel van de sector beïnvloedt; |
I.2. Werkgelegenheid
|
10. |
is van mening dat de Commissie, de lidstaten, de bedrijfstak en de vakbonden gezamenlijk in actie moeten komen om gekwalificeerde werknemers, getalenteerde, zeer bekwame wetenschappers en managers voor de staalsector te behouden en aan te trekken, en om jong talent aan te trekken via leerovereenkomsten, om zo voor een dynamisch, innovatief personeelsbestand te zorgen; herinnert aan de rol van regionale universiteiten en instituten voor industrieel onderzoek, die over topcompetenties beschikken die van groot belang zijn voor het creëren van de regionale voorwaarden voor een concurrerende staalindustrie; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan onmiddellijke maatregelen te nemen om te voorkomen dat deskundigheid verloren gaat en om het banenverlies tot een minimum te beperken; vraagt de planning en het beheer van verandering te verbeteren door opleiding bevorderen, vaardigheden verder te ontwikkelen en omscholing te ondersteunen; is bezorgd over het gebrek aan systematische oplossingen voor de generatiewisseling, die in de toekomst onder meer een tekort aan vaardigheden en verlies van knowhow en competenties met zich mee zal brengen, en benadrukt de noodzaak om de beroepsbevolking en hun vaardigheden die van cruciaal belang zijn voor het toekomstig concurrentievermogen van de sector, te behouden en te ontwikkelen; dringt er bij de Commissie op aan de „allianties voor sectorspecifieke vaardigheden” te bevorderen aan de hand van de programma's Erasmus voor iedereen en Erasmus voor ondernemers, waarbij deze allianties op basis van gegevens over de nood aan vaardigheden en de ontwikkeling daarvan worden gewijd aan de uitwerking en realisatie van gemeenschappelijke opleidingsprogramma's en methoden, ook op het gebied van leren op het werk; verzoekt maatregelen te nemen om de interventie-instrumenten voor de werknemers en de bevordering van hun beroepsopleiding te versterken, teneinde de professionele heroriëntering van de werknemers in de bedrijfstak die voortvloeit uit bedrijfsreorganisaties, te bevorderen en te begeleiden; |
|
11. |
is van mening dat het ontbreken van een passend industriebeleid verlies van het duurzame concurrentievoordeel van de Europese industrie veroorzaakt als gevolg van de veel hogere energiekosten; de hoge energiekosten en de hoge grondstofkosten zijn niet alleen het gevolg van het feit dat energie moet worden geïmporteerd uit derde landen, maar ook van interne oorzaken; is het eens met de Commissie dat de huidige herstructurering van de staalindustrie nadelige sociale gevolgen heeft veroorzaakt door de daling van het aantal arbeidsplaatsen; |
|
12. |
wenst dat bij de vaststelling van de nieuwe Europese strategie voor de gezondheid en veiligheid op het werk alsook in beleidsdocumenten over pensioenen en andere sociale voordelen rekening wordt gehouden met de door het productieproces bepaalde zwaarte en stress van het werk in de staalsector voor de werknemers en onderaannemers (11); onderstreept dat werknemers in de staalsector een hoger risico lopen op werkstress omdat ze zijn blootgesteld aan fysieke risico's en als gevolg van hun werkzaamheden eerder dan de gemiddelde werknemer in de EU-28 te kampen krijgen met gezondheidsproblemen; |
|
13. |
is ingenomen met de lopende sociale dialoog met de vertegenwoordigers van de werknemers en de aanvullende (formele en informele) structuren voor een sociale dialoog, zoals werkgroepen, stuurcomités enz., die een intensievere dialoog tussen werknemers en de werkgever bevorderen; |
|
14. |
wijst erop dat om de sociale dialoog in de Europese staalsector verder te stimuleren, bijzondere aandacht moet worden geschonken aan de specifieke eigenschappen van de sector, zoals het zware werk in de staalproductie, de kenmerken van de arbeidskrachten, milieuoverwegingen, de verspreiding van technologische innovatie en de grondige herstructurering van de Europese staalsector; |
|
15. |
onderstreept dat bij de uitvoering van het actieplan ook moet worden bekeken wat de gevolgen van de economische crisis op korte termijn zijn voor het aantal werknemers in en het concurrentievermogen van de sector en verzoekt de Commissie capaciteitinkrimpingen en bedrijfssluitingen in Europa van nabij te volgen; is van mening dat EU-middelen niet mogen worden gebruikt om bedrijfsactiviteiten of bepaalde installaties in stand te houden, aangezien dit de concurrentie tussen staalfabrikanten in de EU zou verstoren, maar alleen om de gevolgen van sluitingen of inkrimpingen voor de betrokken werknemers te verzachten en de jeugdwerkgelegenheid in de sector te bevorderen; |
|
16. |
benadrukt dat de krimpende vraag niet mag leiden tot oneerlijke concurrentie tussen de lidstaten van de EU om banen; roept in dit verband op tot een gezamenlijke oplossing voor de hele EU; |
|
17. |
verzoekt de Commissie initiatieven te bevorderen die gericht zijn op het behoud van de staalproductie in Europa en op het waarborgen van de werkgelegenheid in de sector, evenals initiatieven ter voorkoming en bestrijding van de sluiting van fabrieken in Europa; |
|
18. |
verzoekt de Commissie onmiddellijk en ten volle EU-middelen in te zetten om de sociale gevolgen van de industriële herstructurering te verminderen; stelt dat het met name wenselijk is om het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) ten volle te benutten; |
|
19. |
is ervan overtuigd dat participatie van de werknemers aan innovatie- en hervormingsmaatregelen de beste garantie voor economisch succes is; |
|
20. |
wijst op de noodzaak van gekwalificeerde en bekwame mensen om de overgang naar een duurzamer productieproces en duurzamere producten in goede banen te leiden en verzoekt om een Europese opleidings- en onderwijsstrategie; is ingenomen met het project inzake technisch beroepsonderwijs en technische beroepsopleiding op het gebied van vergroening in de staalsector (12), waarbij staalbedrijven, onderzoeksinstellingen en de sociale partners gezamenlijk onderzoek hebben gedaan naar de vaardigheden die nodig zijn om milieuduurzaamheid te bereiken; verzoekt de Commissie om de uitvoering van de resultaten van dit project verder te ondersteunen; |
|
21. |
roept de Europese Commissie op een herstructureringsplan op te stellen dat degelijke banen en een industriële toegevoegde productiewaarde in de Europese regio's behoudt en creëert: |
II. Maatregelen ter verbetering van het concurrentievermogen van de Europese staalindustrie
II.1. Veilige energievoorziening tegen betaalbare prijzen
|
22. |
stelt vast dat, doordat Europa een continent met beperkte hulpbronnen is, de energieprijzen in de EU de voorbije jaren sterk zijn gestegen, wat heeft geleid tot een aanzienlijke vermindering van het concurrentievermogen van de EU-industrie op het mondiale speelveld; beseft dat de energieprijzen de belangrijkste kostenpost voor de staalindustrie en andere energie-intensieve sectoren vormen; is van mening dat de efficiënte werking van de interne energiemarkt, met name op grond van doorzichtigheid van de prijzen, de noodzakelijke voorwaarde is om de staalindustrie van veilige en duurzame energie tegen betaalbare prijzen te kunnen voorzien; wijst erop dat ontbrekende grensoverschrijdende koppelingen moeten worden voltooid en dat de bestaande wetgeving volledig moet worden uitgevoerd om van de voordelen van een interne Europese energiemarkt te kunnen profiteren; steunt de toezegging van de Commissie dat de inspanningen zullen worden opgevoerd om de kloof tussen de energieprijzen en -kosten tussen de EU-industrie en haar belangrijkste concurrenten te verminderen, waarbij rekening wordt gehouden met de strategieën van de afzonderlijke lidstaten, zodat zij kunnen inspelen op de nationale omstandigheden; is van mening dat de Commissie binnen twaalf maanden met concrete voorstellen ter zake moet komen; |
|
23. |
benadrukt dat de Commissie concretere en meer gedetailleerde actie moet ondernemen tegen het weglekken van CO2, dat de doelstellingen van het klimaat- en energiebeleid voor 2030 technisch en economisch haalbaar moeten zijn voor EU-industrieën en dat de best presterende ondernemingen niet mogen worden geconfronteerd met directe of indirecte aanvullende kosten als gevolg van het klimaatbeleid; benadrukt dat de bepalingen inzake koolstoflekkage een 100 % kosteloze toewijzing van technisch haalbare benchmarks dienen te omvatten zonder reductiefactor voor sectoren waar koolstoflekkage zich voordoet; |
|
24. |
spoort de Commissie ertoe aan om strategieën te ontwikkelen voor de uitrol van koolstofarme energiebronnen met het oog op de bevordering van een snelle integratie van deze energiebronnen op de elektriciteitsmarkt; |
|
25. |
is van mening dat er steun dient te worden verleend voor investeringen in technologie die ervoor zorgt dat de energie-input en -terugwinning optimaal worden benut, bijvoorbeeld door het gebruik van procesgassen en restwarmte voor stoom- en elektriciteitsopwekking te optimaliseren; |
|
26. |
acht het noodzakelijk langetermijnovereenkomsten tussen elektriciteitsmaatschappijen en consumenten in de industrie te bevorderen, de kosten voor energie te drukken en internationale verbindingen te bevorderen, aangezien zij van essentieel belang zijn voor de perifere regio's van de EU; is van mening dat zo tevens kan worden vermeden dat activiteiten worden verplaatst naar derde landen of van de ene lidstaat naar de andere; onderstreept dat het afsluiten van langlopende energiecontracten het risico van instabiele energieprijzen kan ondervangen en kan bijdragen tot lagere elektriciteitsprijzen voor consumenten in de industrie; verzoekt de Commissie te adviseren ten aanzien van de concurrentieaspecten van langlopende overeenkomsten inzake energielevering; |
|
27. |
spoort de Commissie ertoe aan om strategieën te ontwikkelen om koolstofluwe energiebronnen op een kosteneffectieve manier in te zetten en de subsidies geleidelijk aan af te schaffen om zo de snelle integratie van deze energiebronnen op de elektriciteitsmarkt te stimuleren; is van mening dat het in tussentijd mogelijk moet zijn om de kosten voor energie-intensieve sectoren van de algemene heffingen op elektriciteit te compenseren als het gaat om kosten die concurrenten buiten de EU niet hoeven te dragen; |
|
28. |
benadrukt dat een gegarandeerde energievoorziening een belangrijk vereiste voor de staalindustrie is; verzoekt de lidstaten het derde energiepakket volledig uit te voeren; verzoekt de lidstaten voor een veilige energievoorziening te zorgen door de nodige projecten op het gebied van de energie-infrastructuur te ontwikkelen en de gepaste stimulansen te bieden om investeerders ertoe aan te zetten om voor een lagere afhankelijkheid van ingevoerde fossiele brandstoffen te kiezen; moedigt de Commissie aan om de diversificatie van de aardgasbronnen en de transportroutes te bevorderen en het voortouw te nemen bij de coördinatie en ondersteuning van het veiligstellen van de routes voor de bevoorrading met vloeibaar aardgas; verzoekt de Commissie een alomvattende beoordeling uit te voeren van de toereikendheid van de stroomopwekking en advies te geven over de wijze waarop de flexibiliteit van de stroomnetten kan worden gehandhaafd; |
|
29. |
verzoekt de Commissie om een verslag op te stellen waarin de ontwikkelingen in ondernemingen waarvan de integriteit bedreigd wordt, in de gaten worden gehouden, zoals gevraagd in de resolutie van het Europees Parlement van 13 december 2012 over de staalindustrie in de Europese Unie; |
II.2. Klimaatbescherming, hulpbronnenefficiëntie en milieueffect
|
30. |
herinnert eraan dat de totale uitstoot van de Europese staalindustrie sinds 1990 met ongeveer 25 % is afgenomen; merkt op dat staal volledig kan worden gerecycleerd zonder kwaliteitsverlies; erkent dat staalproducten een belangrijke rol kunnen spelen voor de overgang naar een koolstofarme kenniseconomie met een efficiënt gebruik van hulpbronnen; wijst op het belang van inspanningen om de totale uitstoot van de staalindustrie verder te beperken; |
|
31. |
is van mening dat de Europese staalproductie moet worden in stand gehouden door een duurzaam staalproductiemodel; dringt er bij de Commissie op aan Europese duurzaamheidsnormen, zoals Steel Construction Products Mark (SustSteel), op te stellen en te promoten; |
|
32. |
wijst op het belang van de logistieke kosten, met name van het vervoer over zee, de toelevering van grondstoffen, de continuïteit van de voorziening en de economische groei waarmee de ontwikkeling van havens gepaard gaat; |
|
33. |
is van mening dat de Europese Unie de toegang tot en de distributie van grondstoffen moet diversifiëren, aangezien dit van essentieel belang is om te vermijden dat de Europese staalsector afhankelijk wordt van één enkele haven van binnenkomst voor grondstoffen; is van mening dat er een distributiehub voor ertsen moet worden gecreëerd voor de distributie ervan naar Zuid- en Oost-Europa; |
|
34. |
erkent de belangrijke rol van de primaire staalproductie in de EU in het licht van de toenemende wereldwijde productie van staal en met het oog op de productie van specifieke hoeveelheden die nodig zijn in verschillende Europese waardeketens; benadrukt dat de vervaardiging van staal uit schroot de energie-input met 75 % vermindert en de input van grondstoffen met 80 %; dringt er derhalve bij de Commissie op aan om te zorgen voor een efficiënte werking van de Europese markt voor staal en schroot en de werking van de markten van secundair metaal te verbeteren door de illegale uitvoer van schroot waarbij waardevolle grondstoffen verloren gaan voor de Europese economie, te bestrijden en door de capaciteit van de lidstaten om in het kader van de verordening inspecties uit te voeren met betrekking tot de overbrenging van afvalstoffen te vergroten; moedigt de verdere ontwikkeling van recycling van schroot aan door ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk schroot wordt opgehaald en dat het schroot van betere kwaliteit is, als een manier om de toegang tot grondstoffen te garanderen, energieafhankelijkheid te verminderen, uitstoten te reduceren en een kringloopeconomie te bevorderen; steunt het initiatief van de Commissie om het vervoer van afval te inspecteren en te controleren teneinde de illegale uitvoer van schroot te voorkomen, die vaak plaatsvindt naar landen met een milieuwetgeving die niet vergelijkbaar is met de Europese milieuwetgeving; |
|
35. |
dringt er bij de Commissie op aan een holistische benadering van klimaatsverandering, milieu, energie en concurrentiebeleid aan te nemen en rekening te houden met sectorspecifieke kenmerken; is van mening dat de Commissie bij regelgevend werk op zoek moet gaan naar synergieën die de verwezenlijking van de klimaat- en energiedoelstellingen mogelijk maken, tegelijkertijd de doelstellingen van mededinging en werkgelegenheid ondersteunen en het risico op koolstoflekkage en -verplaatsing tot een minimum beperken; |
|
36. |
roept de Commissie op bij de volgende herziening van de koolstoflekkagelijst gebruik te maken van een open en transparante methodologie, rekening te houden met de potentieel verlichtende rol van in Europa geproduceerd staal en met de onrechtstreekse impact van de elektriciteitsprijzen op het concurrentievermogen; dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat bepalingen over koolstoflekkage doeltreffend blijven door de staalindustrie op de koolstoflekkagelijst te houden; |
|
37. |
benadrukt dat in het klimaatkader voor 2030 rekening moet worden gehouden met sectorale verschillen, technologische haalbaarheid en economische levensvatbaarheid en dat het klimaatkader in beginsel geen extra kosten mag opleveren voor de meest efficiënte industriële installaties; |
|
38. |
is bezorgd over de impact die het recente besluit van de Commissie betreffende de nationale uitvoeringsmaatregelen van de lidstaten voor de derde emissiehandelsperiode vanwege de toepassing van de sectoroverschrijdende correctiefactor kan hebben op de industrie, wat erop wijst dat het streefdoel voor de industrie niet langer haalbaar is, zelfs met de best beschikbare technologieën die momenteel in Europa worden toegepast, waardoor zelfs de meest efficiënte installaties in Europa kunnen worden geconfronteerd met extra kosten; |
|
39. |
benadrukt het belang van een doeltreffende en betrouwbare infrastructuur voor de ontwikkeling van de staalindustrie en herinnert eraan dat 65 % van de wereldwijde staalproductie nog steeds op erts gebaseerd is; om deze reden zijn investeringen in een adequate infrastructuur voor de volledige keten, met inbegrip van onder meer de mijnbouw, de staalfabrieken en de exportmarkten, van groot belang voor het concurrentievermogen, in het bijzonder voor de dunst bevolkte landen; |
II.3. Internationaal gelijke spelregels
|
40. |
is van mening dat er handelsonderhandelingen dienen te worden gevoerd om de economische en strategische belangen van de Unie en haar lidstaten te bevorderen en dat daarbij een wederzijdse benadering moet worden gevolgd waarbij rekening wordt gehouden met overwegingen als de toegang tot nieuwe markten, de toegang tot grondstoffen, het risico op koolstof- en investeringlekkage, gelijke spelregels en het verlies van knowhow; is van mening dat in de strategieën de verschillen dienen door te klinken tussen ontwikkelde en grote opkomende economieën enerzijds en minst ontwikkelde landen anderzijds; benadrukt dat de toegang tot nieuwe exportmarkten in groeiende economieën waar Europees staal zonder handelsbelemmeringen kan worden verkocht van doorslaggevend belang zal zijn voor het groei- en ontwikkelingspotentieel van de Europese staalindustrie; betreurt het feit dat een aantal van onze handelspartners oneerlijke, beperkende maatregelen toepassen, zoals beperkingen op investeringen en een voorkeursbeleid bij het verlenen van overheidsopdrachten waarbij binnenlandse staalindustrieën worden beschermd, waardoor de staaluitvoer van de EU ten onrechte wordt gehinderd betreurt tevens het feit dat sinds het begin van de wereldcrisis in 2008 de protectionistische maatregelen die door vele derde landen worden aangewend ter ondersteuning van hun staalindustrie, steeds intensiever zijn geworden; |
|
41. |
verzoekt de Commissie dringend om bij toekomstige handelsovereenkomsten te waarborgen dat de exportmogelijkheden en de toegang tot de markt voor Europees staal en op staal gebaseerde producten duidelijk verbeterd worden; |
|
42. |
steunt het voorstel van de Commissie dat ook voor staal een effectbeoordeling moet worden uitgevoerd vóór de ondertekening van vrijhandelsovereenkomsten en dat daarbij rekening moet worden gehouden met de waardeketen van de Europese productie en met de Europese industrie in de mondiale context; verzoekt de Commissie regelmatig een evaluatie uit te voeren van het cumulatieve effect van de overeenkomsten die al van kracht zijn en die waarover nog wordt onderhandeld, aan de hand van specifieke, vastgestelde criteria, waaronder de rol die aan de belanghebbende partijen wordt toebedeeld; |
|
43. |
dringt er bij de Commissie op aan te waarborgen dat alle toezeggingen die worden aangegaan in bestaande en toekomstige handelsbesprekingen en -overeenkomsten daadwerkelijk worden nagekomen; roept de Commissie op oneerlijke concurrentie vanuit derde landen te bestrijden door op evenredige en doeltreffende wijze gebruik te maken van de gepaste maatregelen die zij ter beschikking heeft, waaronder het handelsbeschermingsinstrument en het mechanisme voor geschillenbeslechting van de WTO; roept de Commissie op oneerlijk protectionisme door derde landen te bestrijden om zo de toegang tot de markt en tot grondstoffen te waarborgen voor Europese ondernemingen; |
|
44. |
wijst erop dat de staalindustrie de grootste gebruiker van handelsbeschermingsinstrumenten is; uit zijn bezorgdheid over de termijn — gemiddeld twee jaar — die de Commissie nodig heeft om antidumpingmaatregelen te nemen, terwijl deze periode in het geval van de VS slechts zes maanden bedraagt; roept de Commissie op maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de EU over effectieve handelsbeschermingsinstrumenten beschikt die snel kunnen worden ingezet en die haar in staat stellen sneller te reageren op gevallen van dumping, hetgeen nodig is door de felle concurrentie waarmee de Europese industrie te kampen heeft in een gemondialiseerde economie; |
|
45. |
spoort de Commissie aan te controleren of het „Surveillance 2”-systeem ten minste dezelfde garanties biedt inzake bewaking van en toezicht op oneerlijke subsidies en dumping als het systeem van voorafgaand toezicht op de invoer van bepaalde ijzer- en staalproducten, als vastgelegd in Verordening (EU) nr. 1241/2009; |
|
46. |
benadrukt dat er slechts sprake kan zijn van een eerlijker handel in staalproducten indien werknemersrechten en milieunormen in acht worden genomen; |
|
47. |
is van mening dat de EU-normen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemerschap (MVO) en medezeggenschap van werknemers ook door Europese bedrijven in derde landen ten uitvoer moeten worden gelegd, en dat regionale ontwikkeling moet worden bevorderd; |
|
48. |
moedigt de Commissie aan de voorgestelde maatregelen uit te voeren teneinde de toegang tot cokeskool te garanderen; |
|
49. |
vraagt de Commissie vooruitgang te boeken met de hervorming van het wetgevingskader voor financiële markten teneinde prijsvolatiliteit ten gevolge van speculatie te voorkomen, een transparante prijsstelling te verzekeren en de continuïteit van de voorziening van zowel staal als grondstoffen te verbeteren; |
|
50. |
dringt er bij de Commissie op aan het Europese staal te beschermen aan de hand van wetgevingsinstrumenten die gericht zijn op de certificatie van het eindverbruik van roestvrij staal en de chemisch-fysische samenstelling ervan, waarbij onder andere een kwaliteitscertificaat wordt ingesteld voor de aan staal verwante producten, zodat de Europese staalproductie kan worden beschermd tegen niet-gecertificeerde producten; |
|
51. |
steunt het voorstel van de Commissie voor maatregelen ter bestrijding van illegale markten in staalproducten; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan mogelijke maatregelen ter bestrijding van btw-ontwijking te onderzoeken; |
II.4. Onderzoek, ontwikkeling en innovatie
|
52. |
merkt op dat de algemene verspreiding van baanbrekende technologieën essentieel is voor de naleving van de in het Energiestappenplan 2050 bedoelde CO2-reductiedoelstelling; is verheugd over de doelstelling van het Ulcos-programma, namelijk innovatieve technologieën voor de productie van staal met een ultralage koolstofemissie identificeren en ontwikkelen, alsmede het SPIRE-programma en andere programma's voor de ontwikkeling van nieuwe staalkwaliteiten, productie- en recyclageprocessen en zakenmodellen die de waarde, efficiëntie en duurzaamheid verbeteren, wat het concurrentievermogen van de Europese staalindustrie ten goede komt; |
|
53. |
roept de Commissie op een ambitieus innovatiebeleid in te voeren, dat kansen schept voor hoogwaardige, energie-efficiënte en innovatieve producten en ervoor zorgt dat de EU haar mannetje kan staan in de toenemende mondiale concurrentie; |
|
54. |
is ingenomen met de resultaten van de specifieke instrumenten voor de kolen- en staalsector, zoals het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal, en spoort de Commissie aan om de sinds 2002 toegepaste regeling voort te zetten; |
|
55. |
acht het noodzakelijk de steun voor innovatie uit te breiden naar alle activiteiten die verband houden met de staalsector; is van mening dat in het kader van Horizon 2020 daarom financieringsmechanismen van de EIB moeten worden toegepast om de samenwerking op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en innovatie tussen staalbedrijven en de regio's waar zij gevestigd zijn, te bevorderen, om zo de economische activiteit te stimuleren en in stand te houden; |
|
56. |
is het er met de Commissie over eens dat in het kader van Horizon 2020 de nadruk moet worden gelegd op demonstratie- en pilootprojecten voor nieuwe technologieën en schonere technologieën die efficiënter zijn qua hulpbron- en energiegebruik; |
|
57. |
meent dat stimulansregelingen moeten worden ingevoerd om grote multinationale ondernemingen aan te zetten tot investeringen in onderzoek en ontwikkeling in de gebieden waarin zij hun industriële activiteiten uitvoeren, ter ondersteuning van de werkgelegenheid en de ontwikkeling van de betrokken gebieden; |
|
58. |
erkent dat aan de ontwikkeling, schaalvergroting, demonstratie en inzet van baanbrekende technologieën hoge financiële risico's zijn verbonden; steunt de oprichting van clusters, onderzoekssamenwerking en publiek-private partnerschappen, zoals SPIRE en EMIRI; moedigt het gebruik van innovatieve financiële instrumenten, zoals financieringsfaciliteiten met risicodeling, aan, die met voorrang toegang verlenen aan de in crisis verkerende staalindustrie; roept de Europese Investeringsbank en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling op een langetermijnfinancieringskader voor staalprojecten te ontwerpen; |
|
59. |
vraagt de Commissie het Europees innovatiepartnerschap inzake grondstoffen verder uit te voeren, met betrekking tot de staalindustrie en langsheen de grondstoffenwaardeketen, in het bijzonder recyclagemethoden en nieuwe bedrijfsmodellen; |
o
o o
|
60. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en aan de Raad, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten. |
(1) http://ec.europa.eu/enterprise/sectors/metals-minerals/files/steel-cum-cost-imp_en.pdf
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0199.
(3) http://ec.europa.eu/enterprise/sectors/metals-minerals/files/high-level-roundtable-recommendations_en.pdf
(4) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0509.
(5) PB C 332 E van 15.11.2013, blz. 72.
(6) PB C 199 E van 7.7. 2012, blz. 131.
(7) PB C 349 E van 22.12.2010, blz. 84.
(8) Nog niet in het Publicatieblad verschenen.
(9) Nog niet in het Publicatieblad verschenen.
(10) Eurofound (2009).
(11) Eurofound (januari 2014, verschijnt binnenkort).
(12) http://www.gt-vet.com/?page_id=18
Woensdag 5 februari 2014
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/68 |
P7_TA(2014)0076
Verzekering tegen natuurrampen en door mensen veroorzaakte rampen
Resolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2014 over de verzekering tegen natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen (2013/2174(INI))
(2017/C 093/12)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het groenboek van de Commissie van 16 april 2013 betreffende de verzekering tegen natuurlijke en door de mens veroorzaakte rampen (COM(2013)0213), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 16 april 2013 getiteld „Een EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering” (COM(2013)0216), |
|
— |
gezien de van 16 april 2013 t/m 15 juli 2013 door de Commissie gehouden openbare raadpleging over het groenboek, |
|
— |
gezien verslag nr. 12/2012 van het Europees Milieuagentschap getiteld „Climate change, impacts and vulnerability in Europe 2012, An indicator-based report”, |
|
— |
gezien het verslag van het Gemeenschappelijk centrum voor onderzoek van de Europese Commissie van september 2012 getiteld „Natural Catastrophes: Risk relevance and Insurance Coverage in the EU”, |
|
— |
gezien artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 48 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A7-0005/2014), |
|
A. |
overwegende dat de penetratiegraad, waarmee het percentage van de globale verzekeringspremies in verhouding tot het bbp van een land wordt gemeten, aanzienlijk varieert van lidstaat tot lidstaat en overwegende dat de omvang van de economische verliezen ten gevolge van weersomstandigheden niet in alle lidstaten even groot is; |
|
B. |
overwegende dat uit de verschillende penetratiegraden in de lidstaten ten gevolge van juridische, geofysische, historisch en culturele verschillen en de uiteenlopende vraag die daaruit voortvloeit, kan worden afgeleid dat op Europees niveau ten hoogste actie moet worden ondernomen op het gebied van voorlichtings- en preventiemaatregelen; |
|
C. |
overwegende dat de situatie op de verzekeringsmarkt in de EU erg heterogeen is omdat de lidstaten aan verschillende risico's en natuurrampen zijn blootgesteld en de voorspelbaarheid van natuurrampen afhankelijk is van verschillende factoren (meteorologische, hydrologische, geofysische enz.); |
|
D. |
overwegende dat een klein aantal grootschalige gebeurtenissen tussen 1980 en 2011 ongeveer de helft van de kosten ten gevolge van weersomstandigheden veroorzaakte; overwegende dat natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen financiële risico's inhouden, waar ze zich ook voordoen; |
|
E. |
overwegende dat in Europa stormen, bosbranden, overstromingen van rivieren en stortvloeden de grootste risico's op natuurrampen opleveren en dat, hoewel zij steeds vaker voorkomen, het nog steeds onmogelijk is om hun toenemende gevolgen op het stuk van schade en kosten te ramen; |
|
F. |
overwegende dat burgers zich vaak niet bewust zijn van de uiteenlopende risico's die weersomstandigheden kunnen opleveren, en dat zij als individuen en als gemeenschappen geneigd zijn de risico's van natuurrampen en de gevolgen van een gebrek aan voorbereiding te onderschatten; |
|
G. |
overwegende dat natuurrampen, enerzijds, afhangen van meteorologische en geografische elementen, terwijl door de mens veroorzaakte rampen, anderzijds, het gevolg zijn van verkeerd gedrag of een slechte beheer van de risico's; |
|
H. |
overwegende dat de gevolgen van bepaalde natuurrampen in sommige gevallen verergerd worden omdat de regeringen, de plaatselijke autoriteiten en de burgers geen toereikende voorzorgsmaatregelen hebben getroffen; |
|
I. |
overwegende dat bij door de mens veroorzaakte rampen de naleving en optimalisering van de veiligheidsvoorschriften zeer belangrijke factor zijn voor de preventie van ongevallen; |
|
J. |
overwegende dat de markt voor verzekeringen tegen natuurrampen wordt beïnvloed door de omvang van preventieve maatregelen, zoals aanpassing aan de klimaatverandering (bv. het aanleggen van waterkeringen of het opbouwen van snelle opsporings- en reactiecapaciteiten bij bosbranden), terwijl de markt voor verzekeringen tegen door de mens veroorzaakte rampen probeert te voldoen aan de aansprakelijkheidseisen die de veiligheidsnormen met zich brengen, waardoor de gelijke behandeling van schade- en aansprakelijkheidsverzekeringen niet juist is; |
Preventie en informatie
|
1. |
is van mening dat preventie de belangrijkste factor is bij het beschermen van mensen en het voorkomen van verliezen ten gevolge van onverwachte gebeurtenissen; merkt op dat de EU moet bijdragen tot de ontwikkeling van een verantwoordelijkere maatschappij die voldoende aandacht besteedt aan voorzorgsmaatregelen en de totstandbrenging van een preventiecultuur die de burgers beter bewust te maakt van de risico's van zowel natuurrampen als door de mens veroorzaakte rampen; |
|
2. |
is van mening dat meer onderzoek een gedetailleerd kader van verschillende situaties kan opleveren dat zal helpen om milieurisico's te begrijpen en te voorkomen en de onzekerheid hieromtrent te beperken; pleit voor partnerschappen tussen verzekeringsmaatschappijen en onderzoeksinstellingen om middelen, vaardigheden en risicodeskundigheid te bundelen om een beter begrip te krijgen van de betrokken vraagstukken en aldus de burgers en de gemeenschappen voor te bereiden, zodat zij beter in staat zijn aan de risico's van natuurrampen het hoofd te bieden; |
|
3. |
is van mening dat informatie cruciaal is voor de preventie en de beperking van dergelijke rampen; roept derhalve op tot nauwere samenwerking tussen de lidstaten en de particuliere sector om de burgers te voorzien van relevante informatie met betrekking tot de risico's die zij lopen; |
|
4. |
is van mening dat de EU en de nationale autoriteiten een zichtbare toegevoegde waarde kunnen verschaffen door verantwoord individueel gedrag te ondersteunen en door de optimale praktijken op het gebied van risicopreventie en -beperking tussen de lidstaten en op regionaal niveau te delen en is ingenomen met de steun voor campagnes om burgers beter bewust te maken van de risico's van natuurrampen en de kennis over geografie en het klimaat te vergroten; |
|
5. |
wijst erop dat de betrokkenheid van plaatselijke overheden en belanghebbenden bij beslissingen over ruimtelijke ordening en stedelijke ontwikkeling het beheer van natuurrampen ten goede zou kunnen komen; is van mening dat een nauwere samenwerking tussen de overheid en de privésector de lidstaten en de plaatselijke overheden zou kunnen helpen om na te gaan welke gebieden een hoger risico lopen, preventieve maatregelen vast te stellen en gecoördineerde acties voor te bereiden; |
|
6. |
roept de lidstaten en de overheidsinstanties op toereikende preventieve maatregelen te nemen om de gevolgen van natuurrampen te beperken; verzoekt de regeringen om eenheden voor crisisrespons op te richten en in stand te houden om de gevolgen van dergelijke crises te beperken; |
|
7. |
verzoekt de lidstaten om optimale praktijken en ervaringen uit te wisselen om burgers te beschermen tegen onvoorziene gebeurtenissen en om een netwerk op te richten voor informatie-uitwisseling, en om overeenstemming te bereiken over grensoverschrijdende coördinatie en beheer; |
Verzekeringsmarkt
|
8. |
is ingenomen met de inspanningen van de Commissie om het bewustzijn over rampen te vergroten, maar onderstreept dat natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen verschillende soorten verzekeringen vergen en door twee verschillende verzekeringsmarkten worden gedekt en bijgevolg niet op een hoop gegooid mogen worden, hoewel er natuurlijk gevallen bestaan waarin door mensen genomen beslissingen de blootstelling aan een risico op natuurrampen vergroten; |
|
9. |
onderstreept dat de EU geen overlappende en tegenstrijdige aansprakelijkheidsvoorschriften mag invoeren; wijst erop dat de meeste lidstaten beschikken over een op verzekeringen gebaseerd stelsel voor overstromingen en andere natuurschade; wijst erop dat dit stelsel kan worden aangevuld met overheidsmiddelen ter vergoeding voor de activa die niet particulier verzekerd kunnen worden, en dat overheidsmiddelen ook kunnen dienen ter vergoeding bij verzekeringsclaims die de maximale bedragen overschrijden of van andere vormen van uitzonderlijk ernstige schade; is voorts van mening dat de lidstaten kunnen bijdragen in de vergoeding van schade door te voorzien in herverzekering; is echter van oordeel dat deze stelsels in vele opzichten verschillen en dat het mogelijk niet verstandig of nodig is om deze te verenigen; |
|
10. |
merkt op dat Verordening (EG) nr. 2012/2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie de basis vormt voor communautaire acties bij grote rampen en dat in de verordening het volgende is bepaald: „Het optreden van de Gemeenschap mag niet dienen als vervanging van de aansprakelijkheid van derden die uit hoofde van het beginsel dat de vervuiler betaalt in eerste instantie aansprakelijk zijn voor de door hen teweeggebrachte schade en mag evenmin preventieve maatregelen op zowel nationaal als communautair niveau ontmoedigen”; |
|
11. |
spoort de Commissie ertoe aan om relevante informatie eenvoudig toegankelijk te maken, onder meer via vergelijkende statistieken, en spoort de lidstaten ertoe aan om duidelijke en nauwkeurige gegevens te publiceren die consumenten, gemeenschappen en ondernemingen moeten helpen bij het kiezen van een verzekering tegen natuurrampen; is van mening dat de invoering van standaardformaten op basis van verschillende categorieën van gebeurtenissen nuttig zou kunnen zijn; |
|
12. |
herinnert eraan dat natuurrampen zowel gezinnen als ondernemingen treffen en spoort verzekeringsmaatschappijen ertoe aan om een op het risico gebaseerde prijsstelling te hanteren als een centrale aanpak bij de verzekering tegen rampen; verzoekt de lidstaten stimulansen te bieden teneinde burgers aan te moedigen zichzelf te beschermen en hun eigendom te verzekeren tegen schade, evenals stimulansen die tegemoetkomen aan de behoeften aan verzekeringen tegen milieuaansprakelijkheid, bijvoorbeeld voor ondernemingen in de sectoren aardgas, chemie of kernenergie; |
|
13. |
verzoekt de verzekeringsmaatschappijen om contracten voor consumenten te verduidelijken en informatie te verstrekken over de beschikbare opties en de weerslag ervan op de prijs van de dekking om ervoor te zorgen dat de consument de juiste keuze maakt; verzoekt de verzekeringsmaatschappijen om te zorgen voor duidelijke en begrijpelijke informatie aan hun huidige en toekomstige klanten; |
|
14. |
onderkent dat consumenten goed moeten begrijpen welk soort dekking zij krijgen en hoe deze in werking treedt wanneer er zich risico's voordoen; wijst erop dat consumenten, wanneer zij verzekeringsproducten kopen en voordat zij een contract tekenen, volledig moeten worden geïnformeerd over alle voorwaarden, onder andere over de intrekkings- en klachtenprocedure en de bijbehorende termijnen; is van mening dat een op het risico gebaseerde prijsstelling centraal moet staan bij de beschikbaarheid van verzekeringsdekking; is van oordeel dat de EU en de lidstaten de consumentenbescherming ter harte moeten nemen; |
Niet-verplichte verzekering
|
15. |
herinnert eraan dat het uiteindelijk de overheid of de regionale autoriteiten zijn die een groot deel van de indirecte of directe kosten van de schade van natuurrampen of door de mens veroorzaakte rampen voor hun rekening nemen, en pleit ervoor dat de lidstaten en de regionale autoriteiten het belang van risicopreventie erkennen en van preventie een van de pijlers van hun investeringsstrategie maken, aangezien het efficiënter is om de gevolgen van rampen tot een minimum te beperken dan om uitsluitend achteraf dekking te bieden en de schade te herstellen; |
|
16. |
onderstreept het morele risico indien burgers ervan uitgaan dat hun regering overheidsmiddelen uit de nationale begroting zal gebruiken om hun verliezen te dekken; staat daarom kritisch tegenover maatregelen die burgers of gemeenschappen kunnen ontmoedigen om maatregelen te treffen om zichzelf te beschermen; is van mening dat burgers hun deel van de verantwoordelijkheid moeten dragen en dat de vergoedingen niet de totale schade moeten dekken; |
|
17. |
herinnert eraan dat de individuele verantwoordelijkheid in deze sector moet worden gehandhaafd en is zich bewust van de inspanningen van de lidstaten om het bevorderen van de individuele verantwoordelijkheid te combineren met interventie door de regering; |
|
18. |
besluit dat er geen sprake is van marktverstoringen op dit gebied die een interventie van de EU zouden rechtvaardigen en denkt niet dat een uniforme oplossing op dit vlak haalbaar zou zijn; herinnert eraan dat verzekeringsproducten op maat afhankelijk zijn van veel elementen, zoals het soort risico's, de waarschijnlijke kwantiteit en kwaliteit ervan, de preventiecultuur, de mate van paraatheid en de capaciteit om op te treden en de benadering van de lidstaten en de regionale autoriteiten op het gebied van risicomonitoring en voorbereiding op risico's; |
|
19. |
is van mening dat een flexibele markt voor verzekeringen tegen natuurrampen verzekeringsmaatschappijen in staat stelt om producten aan te passen aan uiteenlopende omstandigheden en gelooft dat een niet-verplicht kader de beste manier is om producten te ontwikkelen die aansluiten op de natuurlijke risico's in een bepaald geografisch gebied; |
o
o o
|
20. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, en de parlementen van de lidstaten. |
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/71 |
P7_TA(2014)0079
EU-samenwerkingsovereenkomsten over handhaving van het mededingingsbeleid — de toekomst
Resolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2014 over EU-samenwerkingsovereenkomsten over handhaving van het mededingingsbeleid — de toekomst (2013/2921(RSP))
(2017/C 093/13)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel voor een besluit van de Raad inzake de sluiting van een overeenkomst tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat betreffende samenwerking inzake de toepassing van hun mededingingswetgeving (COM(2012)0245), |
|
— |
gezien de overeenkomst van 17 mei 2013 tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat betreffende samenwerking inzake de toepassing van hun mededingingswetgeving (12418/2012), |
|
— |
gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend overeenkomstig de artikelen 103 en 352, juncto artikel 218, lid 6, onder a) v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0146/2013), |
|
— |
gezien de vraag voor mondeling antwoord aan de Commissie betreffende EU-samenwerkingsovereenkomsten ter handhaving van het mededingingsbeleid — de toekomst (O-000022/2014 — B7-0105/2014), |
|
— |
gezien artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 2, van zijn Reglement, |
|
1. |
is ingenomen met de voorgestelde overeenkomst tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat betreffende samenwerking inzake de toepassing van hun mededingingswetgeving (hierna „de overeenkomst” genoemd); staat zeer positief tegenover dergelijke samenwerkingsovereenkomsten die gericht zijn op de handhaving van mededingingsregels binnen een economisch landschap dat steeds mondialer wordt, met kartels die over de grenzen heen actief zijn en fusies die vaak verschillende jurisdicties omvatten; |
|
2. |
is van mening dat een dergelijke overeenkomst met Zwitserland noodzakelijk is, gelet op de strategische geografische locatie van Zwitserland voor de EU, de aanwezigheid van veel EU-bedrijven in Zwitserland en vice versa en de parallelle onderzoeken die recentelijk door beide jurisdicties zijn gevoerd; is voorts van mening dat de tenuitvoerlegging van de overeenkomst wordt vergemakkelijkt aangezien de materiële mededingingsregels van de EU en Zwitserland goed met elkaar te verenigen zijn; hoopt dat deze overeenkomst de vervolging van internationale kartels en de bestraffing van ernstige grensoverschrijdende misdrijven doeltreffender zal maken; hoopt ook dat dubbel werk van de mededingingsautoriteiten bij beslissingen over soortgelijke gevallen en het risico op uiteenlopende beoordelingen in beide jurisdicties erdoor zullen worden beperkt; roept de Europese Commissie en de Zwitserse mededingingscommissie op kartels op een vastberaden manier te blijven bestrijden, aangezien ze schadelijk zijn voor het consumentenwelzijn en de innovatie en ze negatieve gevolgen hebben voor het concurrentievermogen van beide economieën; |
|
3. |
betreurt echter dat er in de overeenkomst geen dwingende verplichtingen worden opgelegd met betrekking tot samenwerking en dat er een ruime beoordelingsmarge wordt gelaten, met name door de verwijzing naar „aanzienlijke belangen” die door de partijen kunnen worden ingeroepen als rechtvaardiging om niet aan een door de andere partij gedaan verzoek te voldoen; spoort zowel de Commissie als de Zwitserse autoriteiten aan loyaal samen te werken; roept de nationale mededingingsautoriteiten in de EU eveneens op om samen te werken met de Zwitserse mededingingscommissie en vice versa; |
|
4. |
benadrukt dat het belangrijk is ervoor te zorgen dat de procedurele waarborgen die aan de partijen zijn verleend in hun respectieve rechtsstelsels worden geëerbiedigd; wenst dat veilige mechanismen in het leven worden geroepen voor het gebruik en de overdracht van vertrouwelijke informatie; verzoekt de Commissie erop toe te zien dat clementieregelingen en schikkingsprocedures aantrekkelijk blijven, rekening houdende met het algemene beginsel dat in deze overeenkomst is vastgelegd met betrekking tot de overdracht van vertrouwelijke informatie; benadrukt derhalve dat het belangrijk is dat alle documenten met betrekking tot clementieverzoeken of schikkingsprocedures worden beschermd, met name zodat ze niet openbaar worden gemaakt in het kader van civiele of strafrechtelijke procedures, om de indieners van een clementieverzoek en de partijen bij een schikkingsprocedure de zekerheid te geven dat deze documenten niet zonder hun voorafgaande toestemming worden overgedragen of gebruikt; benadrukt dat de bescherming van persoonsgegevens en het bedrijfsgeheim ten volle moeten worden gewaarborgd; |
|
5. |
wijst erop dat een coherente aanpak van beroepen tegen definitieve besluiten in beide jurisdicties wenselijk is en roept de Europese Commissie en de Zwitserse mededingingscommissie op om deze mogelijkheid tot verdere samenwerking te onderzoeken; merkt evenwel op dat onderzoeken zouden worden belemmerd en de doeltreffendheid van deze overeenkomst in gevaar zou worden gebracht als de partijen wordt toegestaan in beroep te gaan tegen tussentijdse besluiten over bijvoorbeeld de uitwisseling van informatie; |
|
6. |
roept de lidstaten en hun nationale mededingingsautoriteiten op om volledig met de Commissie samen te werken voor een doeltreffende tenuitvoerlegging van deze overeenkomst; acht het van fundamenteel belang om nauwkeurig toezicht te houden op de uitvoering van deze overeenkomst om van de opgedane ervaringen te kunnen leren en om potentiële problematische kwesties te testen; verzoekt de Commissie in dit verband voor dergelijk toezicht te zorgen; |
|
7. |
merkt echter op dat de gemaakte vorderingen met betrekking tot de samenwerking bij de toepassing van de Zwitserse en Europese mededingingswetgeving niet mogen verhullen dat er dringend behoefte is aan een alomvattende institutionele overeenkomst tussen Zwitserland en de Unie die een eenvormige interpretatie, controle en toepassing van hun bilaterale overeenkomsten garandeert; roept de Commissie in dit verband op met spoed een alomvattende institutionele overeenkomst tussen Zwitserland en de EU te sluiten en aan het Parlement voor te leggen om de doeltreffendheid van deze overeenkomst te waarborgen; |
|
8. |
beschouwt de voornaamste nieuwe bepaling van deze „overeenkomst van de tweede generatie”, namelijk de mogelijkheid voor de Commissie en de Zwitserse mededingingscommissie om vertrouwelijke informatie uit te wisselen, als een positieve stap; is van oordeel dat deze overeenkomst als model kan dienen voor toekomstige bilaterale samenwerkingsovereenkomsten ter handhaving van het mededingingsbeleid wanneer de materiële mededingingsregels, onderzoeksbevoegdheden en toepasselijke sancties van de partijen bij de overeenkomst goed met elkaar verenigbaar zijn; is van oordeel dat de EU een algemeen kader moet aannemen waarmee een minimale gemeenschappelijke en samenhangende basis wordt vastgesteld voor alle toekomstige onderhandelingen over samenwerking op het gebied van de handhaving van mededinging, die echter wel speelruimte laat voor de Commissie om geval per geval ambitieuzere doelstellingen te verwezenlijken; merkt op dat dit kader regels over veilige kanalen voor de overdracht van vertrouwelijke informatie moet omvatten; |
|
9. |
verzoekt de Commissie samenwerking op het gebied van de handhaving van mededinging op internationaal niveau actief te bevorderen, met name binnen multilaterale fora zoals de Wereldhandelsorganisatie (WTO), het Internationale Concurrentienetwerk (ICN) en de Organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling (OESO); is van mening dat dit de meest doeltreffende manier is om samen te werken aangezien bij onderzoeken vaak verschillende jurisdicties betrokken zijn, er niet altijd bilaterale overeenkomsten tussen alle partijen zijn afgesloten en er soms sprake is van uiteenlopende voorwaarden in de overeenkomsten; roept de OESO en het ICN op om hulpmiddelen te ontwikkelen om multilaterale samenwerking in de hand te werken en om ervoor te zorgen dat de richtsnoeren betreffende optimale werkwijzen zijn bijgewerkt; |
|
10. |
merkt op dat de Raad en de Commissie, zolang de multilaterale samenwerking niet volledig operationeel is, deze vorm van bilaterale overeenkomsten dienen te bevorderen; moedigt de Commissie aan de mogelijkheid te onderzoeken om gelijkaardige onderhandelingen op te starten met de landen waarmee reeds overeenkomsten van de eerste generatie zijn gesloten, alsook met andere belangrijke internationale spelers en opkomende economieën zoals China of India, indien de partijen bij de overeenkomst voldoende vergelijkbaar zijn wat betreft hun materiële mededingingsregels, onderzoeksbevoegdheden en toepasselijke sancties; is wat China betreft voorstander van verdergaande samenwerking op grond van het memorandum van overeenstemming over samenwerking op het gebied van antimonopoliewetgeving tussen de EU en China van 20 september 2012, en dringt erop aan dat deze kwestie wordt aangekaart in de onderhandelingen over het bilaterale investeringsverdrag, zodat de rechten van EU-ondernemingen beter worden beschermd; benadrukt dat een strategie om convergentie te bereiken in het kader van de mondiale handhaving van het mededingingsrecht ervoor moet zorgen dat doeltreffende middelen worden ontwikkeld om te waarborgen dat het mededingingsrecht in derde landen niet wordt aangewend om doelstellingen op het gebied van het industriebeleid te verhullen; |
|
11. |
is in deze context ingenomen met het op 21 november 2013 ondertekende memorandum van overeenstemming over samenwerking met India op het gebied van de handhaving van het mededingingsbeleid, de lopende onderhandelingen over een bilaterale overeenkomst van de tweede generatie met Canada en de onderhandelingen over bepalingen betreffende samenwerking op het gebied van mededinging in de vrijhandelsovereenkomst met Japan; onderstreept dat bepalingen in het kader van een memorandum van overeenstemming of vrijhandelsovereenkomst weliswaar een goede eerste stap zijn op het gebied van samenwerking, maar dat het op lange termijn noodzakelijk is om tot een meer ontwikkeld en bindend soort samenwerking te komen, omdat internationale kartels en inbreuken op de mededingingsregels steeds vaker en op grotere schaal voorkomen; |
|
12. |
roept de Commissie en de Raad op hogere prioriteit te verlenen aan de versterking van de sectie over het mededingingsbeleid in vrijhandelsovereenkomsten; |
|
13. |
wijst er echter op dat er voldoende overeenstemming tussen de betrokken regelingen inzake het mededingingsrecht nodig is; merkt ook op dat de informatie die door de EU wordt doorgestuurd niet kan worden gebruikt om gevangenisstraffen op te leggen aan natuurlijke personen, zolang dit het op EU-niveau gevolgde beleid is; |
|
14. |
roept de Commissie op het Parlement regelmatig op de hoogte te brengen en te houden van alle soorten activiteiten waaraan zij deelneemt op het vlak van internationale samenwerking, ongeacht of dit multilaterale of bilaterale initiatieven van verschillende aard zijn (formele overeenkomsten, memoranda van overeenkomst enz.) en ruim voordat het uiteindelijke resultaat ervan bekend is, met name op dit moment met betrekking tot de lopende onderhandelingen over de bilaterale overeenkomst met Canada; verzoekt dit soort activiteiten op te nemen in het jaarlijks werkprogramma dat de Europees commissaris voor mededinging aan het Parlement aanbiedt en verzoekt de Europees commissaris de voorzitter van de parlementaire commissie regelmatig per brief op de hoogte te brengen van de ontwikkeling van de internationale samenwerking op het gebied van de handhaving van het mededingingsbeleid; |
|
15. |
verzoekt de Commissie met het oog op toekomstige onderhandelingen over mededingingsovereenkomsten het Parlement vaker en uitgebreider te informeren; |
|
16. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de nationale mededingingsautoriteiten, de Zwitserse mededingingscommissie, de WTO, de OESO en het ICN. |
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/74 |
P7_TA(2014)0081
Wapenhandelsverdrag
Resolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2014 over de ratificatie van het VN-wapenhandelsverdrag (ATT) (2014/2534(RSP))
(2017/C 093/14)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het Wapenhandelsverdrag (ATT) dat op 2 april 2013 door de Algemene Vergadering van de VN is aangenomen, |
|
— |
gezien Besluit 2010/336/GBVB van de Raad van 14 juni 2010 (1) en eerdere besluiten van de Raad betreffende activiteiten van de Europese Unie ter ondersteuning van het Wapenhandelsverdrag en het ontwerpbesluit van de Raad waarbij de lidstaten worden gemachtigd in het belang van de Europese Unie het Wapenhandelsverdrag te ratificeren (12178/2013), |
|
— |
gezien Richtlijn 91/477/EEG van de Raad van 18 juni 1991 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (2), |
|
— |
gezien Richtlijn 2009/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap (3), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 258/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 tot uitvoering van artikel 10 van het Protocol van de Verenigde Naties tegen de illegale vervaardiging van en handel in vuurwapens, hun onderdelen, componenten en munitie, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van grensoverschrijdende georganiseerde misdaad (VN-protocol inzake vuurwapens), en tot vaststelling van uitvoervergunningen voor vuurwapens, hun onderdelen, componenten en munitie en maatregelen betreffende de invoer en doorvoer ervan (4), |
|
— |
gezien het Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie (5), |
|
— |
gezien zijn resoluties van 21 juni 2007 over de sluiting van een wapenhandelsverdrag tot vaststelling van gemeenschappelijke internationale normen voor de in- en uitvoer en de overdracht van conventionele wapens (6), van 13 juni 2012 over de onderhandelingen over het wapenhandelsverdrag van de Verenigde Naties (ATT) (7), en van 13 maart 2008 over de Gedragscode van de EU betreffende wapenuitvoer — Het uitblijven van een gemeenschappelijk standpunt van de Raad om de gedragscode te veranderen in een juridisch bindend instrument (8), |
|
— |
gezien de artikelen 21 en 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, |
|
— |
gezien de artikelen 3, 4 en 5 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, lid 3, en artikel 218, lid 6, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0233/2013), |
|
— |
gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de internationale handel in conventionele wapens een jaarlijkse omzet van ten minste 70 miljard dollar vertegenwoordigt en dat, volgens ramingen van de VN, van de acht miljoen wapens die dagelijks in de wereld worden geproduceerd er bijna een miljoen zoek raken of gestolen worden en veelal in verkeerde handen vallen en dat wereldwijd iedere minuut iemand door wapengeweld om het leven komt; |
|
B. |
overwegende dat de EU volgens het Internationaal Instituut voor Vredesonderzoek van Stockholm goed is voor 26 % van de mondiale wapenexport en overwegende dat 61 % van deze uitvoer de EU verlaat; |
|
C. |
overwegende dat de handel in militaire uitrusting binnen de EU sinds de vaststelling van Richtlijn 2009/43/EG wordt gereguleerd door middel van een gemeenschappelijk EU-vergunningenstelsel; overwegende dat de EU bevoegd is om internationale overeenkomsten te sluiten op gebieden die onder haar exclusieve bevoegdheid vallen; |
|
D. |
overwegende dat het gemeenschappelijk standpunt van de Raad uit 2008 vier bindende criteria bevat die kunnen leiden tot het weigeren van een uitvoervergunning en vier andere criteria waarmee bij de verlening van een vergunning rekening moet worden gehouden; overwegende dat deze criteria de mogelijkheden voor de lidstaten om restrictievere wapenbeheersingsmaatregelen te treffen onverlet laten; |
|
E. |
overwegende dat de eerbiediging van de mensenrechten de hoeksteen vormt van de gemeenschappelijke waarden waarop de Europese Unie is gebouwd en dat volgens de Verdragen het handelsbeleid als onderdeel van het extern optreden van de EU moet bijdragen tot de eerbiediging van de mensenrechten; |
|
F. |
overwegende dat de wapenexport niet alleen van invloed is op de veiligheid, maar ook op onderzoek en ontwikkeling, innovatie en industriële capaciteit, bilaterale en multilaterale handel en duurzame ontwikkeling; overwegende dat instabiliteit ten gevolge van een grotere beschikbaarheid van wapens in veel gevallen leidt tot economische vertraging en armoede; overwegende dat handel in wapens, met name met ontwikkelingslanden, vaak leidt tot corruptie en een hoge schuldenlast en aan samenlevingen financiële middelen onttrekt die eigenlijk bestemd zijn voor ontwikkeling; overwegende dat de mogelijkheden van de internationale handel om een bijdrage te leveren aan het creëren van duurzame werkgelegenheid, groei en ontwikkeling uitsluitend goed kunnen worden benut in een klimaat van internationaal goed bestuur, of beter nog volledige vrede, veiligheid en stabiliteit; |
Algemene overwegingen
|
1. |
verheugt zich erover dat na zeven lange jaren van onderhandelen onder auspiciën van de Verenigde Naties een juridisch bindend Wapenhandelsverdrag is gesloten inzake de internationale handel in conventionele wapens; wijst erop dat dit verdrag beoogt de hoogst mogelijke gemeenschappelijke internationale normen vast te stellen om de internationale handel in conventionele wapens te reguleren en het illegale verhandelen van conventionele wapens te voorkomen en uit te bannen, om bij te dragen aan internationale en regionale vrede, veiligheid en stabiliteit en het verminderen van menselijk leed; meent dat een doeltreffende tenuitvoerlegging van dit verdrag aanzienlijk kan bijdragen tot een betere eerbiediging van de mensenrechten en het humanitaire recht in de wereld; is ingenomen met de grote bijdrage die maatschappelijke organisaties geleverd hebben in alle fasen van de totstandkoming van het handelsverdrag, van de eerste opzet tot de goedkeuring; |
|
2. |
benadrukt dat het langetermijnsucces van het ATT-verdragsregime berust op deelname van zoveel mogelijk landen, waarbij vooral deelname van de belangrijkste spelers op het gebied van de internationale wapenhandel essentieel is; is verheugd dat de meeste VN-lidstaten het verdrag al hebben ondertekend en vraagt de anderen dit voorbeeld te volgen en het verdrag zo spoedig mogelijk te ratificeren; verzoekt de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) om in zijn doelstellingen voor het buitenlands beleid en in de lijst van onderwerpen voor de besprekingen met het oog op bilaterale overeenkomsten een uitnodiging aan derde landen op te nemen om tot het wapenhandelsverdrag toe te treden; |
|
3. |
merkt op dat sommige handelsovereenkomsten bepalingen bevatten ter bevordering van non-proliferatiedoelstellingen en -overeenkomsten betreffende massavernietigingswapens en verzoekt de Commissie daarom te onderzoeken in hoeverre bestaande en toekomstige handelsinstrumenten kunnen worden gebruikt om de ratificering en tenuitvoerlegging van het wapenhandelsverdrag te bevorderen; |
|
4. |
benadrukt dat de illegale en niet-gereglementeerde wapenhandel menselijk leed veroorzaakt en bijdraagt tot gewapende conflicten, instabiliteit, terroristische aanslagen en corruptie, en in verband daarmee tot ondermijning van de sociaaleconomische ontwikkeling, en tot schendingen van de democratie en de rechtsstaat, de mensenrechtenwetgeving en het internationale humanitaire recht; |
Toepassingsgebied
|
5. |
betreurt dat het wapenhandelsverdrag geen gemeenschappelijke, nauwkeurige definitie omvat van conventionele wapens, en slechts van toepassing is op de acht in artikel 2, lid 1, vermelde categorieën wapens; betreurt voorts dat het verdrag geen overzicht bevat van de specifieke types wapens die tot elke categorie behoren; is echter verheugd dat de categorieën om te bepalen welke wapens onder het wapenverdrag vallen ruim omschreven zijn; is met name tevreden over de opneming van handvuurwapens en lichte wapens, munitie, onderdelen en componenten in het verdrag; verzoekt de verdragsluitende staten om elke categorie in hun nationale wetgeving zo ruim mogelijk te interpreteren; betreurt dat de handel in bewapende op afstand bestuurde luchtvaartuigen (drones) niet onder de toepassingssfeer van het verdrag valt; |
|
6. |
betreurt dat technische bijstand, zoals reparatie, onderhoud of ontwikkeling van wapens, buiten het toepassingsgebied van het wapenhandelsverdrag valt, terwijl deze activiteiten wel onder de EU-wetgeving op dit gebied vallen; |
|
7. |
verzoekt de lidstaten te verduidelijken dat de in artikel 2, lid 2, van het verdrag gebruikte term „overdracht” ook betrekking heeft op giften, leningen, leasetransacties en alle andere vormen van overdracht en dat deze activiteiten derhalve onder de toepassingssfeer van het verdrag vallen; |
|
8. |
verzoekt de verdragsluitende staten om met betrekking tot de controle op de wapenuitvoer en de toepassing van artikel 6 (verbodsbepalingen) en artikel 7, lid 1, (uitvoer en uitvoercontrole) van het wapenhandelsverdrag meer aandacht te besteden aan goederen die zowel voor civiel als voor militair gebruik geschikt zijn, zoals bewakingstechnologie, alsook aan onderdelen of producten die voor cyberoorlogsvoering of voor schendingen van de mensenrechten zonder dodelijke afloop kunnen worden aangewend, en stelt voor de mogelijkheid te onderzoeken om de werkingssfeer van het wapenhandelsverdrag uit te breiden tot aan de wapenuitvoer gerelateerde dienstverlening en goederen en technologie voor tweeërlei gebruik; |
|
9. |
verwelkomt de bepalingen ter voorkoming van illegale doorvoer van wapens; stelt echter vast dat de verdragsluitende staten veel vrijheid wordt gelaten om zelf het risico van illegale doorvoer te bepalen; betreurt dat munitie, onderdelen en componenten in deze bepalingen niet expliciet worden genoemd en verzoekt de verdragsluitende staten om dit probleem in hun nationale wetgeving te verhelpen; richt zich in dit verband en onder verwijzing naar het gemeenschappelijk standpunt van de Raad uit 2008 met name op de EU-lidstaten; |
|
10. |
erkent dat de wapenindustrie van groot belang is voor groei en innovatie en daarnaast ook een fundamentele rol speelt bij het verschaffen van essentiële capaciteit; wijst op het gerechtvaardigde belang van staten bij de aanschaf van conventionele wapens ter zelfverdediging en op het recht van staten om zelf conventionele wapens te produceren, exporteren, importeren en door te voeren; herinnert er voorts aan dat het in het belang van de verdragsluitende staten is om te waarborgen dat de wapenindustrie het internationale recht en de bindende wapenbeheersingsregelingen naleeft, teneinde ervoor te zorgen dat de fundamentele democratische en rechtsstatelijke beginselen, de mensenrechten en het humanitaire recht worden geëerbiedigd en beschermd, en om conflictpreventie en -oplossing te bevorderen; |
|
11. |
dringt er bij de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden op aan dat zij bindende gedragscodes helpen ontwikkelen voor particuliere actoren die betrokken zijn bij de handel in militaire producten, analoog aan de VN-richtsnoeren inzake het bedrijfsleven en de mensenrechten; dringt er bij de Europese wapenindustrie ten sterkste op aan om op open en transparante wijze bij te dragen aan de inspanningen ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging van het verdrag, waar passend door middel van publiek-private partnerschappen, en de naleving van het verdrag te bevorderen, met name door middel van aanscherping van de verantwoordingsplicht en van de verplichtingen uit hoofde van haar verantwoordelijkheid voor de preventie van illegale wapenhandel; |
Criteria en internationale normen
|
12. |
wijst op de belangrijke verplichting die het wapenhandelsverdrag de verdragsluitende staten oplegt om een nationaal controlesysteem voor wapenoverdracht (export, import, doorvoer, verscheping en tussenhandel) op te zetten; |
|
13. |
verwelkomt met name het verbod op overdracht indien de staat bij afgifte van de vergunning weet dat de wapens zullen worden gebruikt voor genocide, misdaden tegen de menselijkheid of oorlogsmisdaden; |
|
14. |
toont zich verheugd dat, in overeenstemming met verschillende regionale wapenbeheersingsovereenkomsten en -instrumenten, waaronder het gemeenschappelijk standpunt van de Raad uit 2008, wapenoverdracht niet is toegestaan indien verdragsluitende staten oordelen dat er een doorslaggevend risico bestaat dat de wapens de vrede en veiligheid in het gedrang kunnen brengen of zullen worden gebruikt voor: 1) schendingen van het humanitaire recht, 2) schendingen van de mensenrechten, 3) georganiseerde misdaad of 4) terrorisme; spoort alle verdragsluitende staten aan gedetailleerde richtsnoeren uit te werken zodat deze criteria strikt en consequent worden toegepast; |
|
15. |
dring er bij de Commissie en de Raad op aan om ter zake van de institutionele structuur op EU-niveau en de uitvoeringsmechanismen voor meer samenhang te zorgen tussen de verschillende Europese instrumenten die de verplaatsing (uitvoer, overdracht, tussenhandel en doorvoer) van wapens en strategische goederen regelen, zoals het gemeenschappelijk standpunt van de Raad uit 2008, Verordening (EG) nr. 428/2009 inzake producten voor tweeërlei gebruik, Verordening (EU) nr. 258/2012 tot uitvoering van artikel 10 van het Protocol van de Verenigde Naties en gerichte maatregelen krachtens artikel 218 van het Verdrag, teneinde rechtsonzekerheid en buitensporige extra kosten voor de betrokken marktdeelnemers in de EU te voorkomen; |
|
16. |
is ingenomen met de verplichting voor de verdragsluitende staten om in het besluitvormingsproces voor de afgifte van vergunningen rekening te houden met het risico dat de overgedragen wapens worden gebruikt om ernstige daden van gendergerelateerd geweld of geweld tegen vrouwen en kinderen te plegen of te helpen plegen; |
Uitvoering en verslaglegging
|
17. |
benadrukt het belang van een doeltreffende en geloofwaardige tenuitvoerlegging van het verdrag en een precieze omschrijving van de verantwoordelijkheden van de verdragsluitende staten; merkt in dit verband op dat de verdragsluitende staten bij de uitlegging van het verdrag een grote marge wordt gelaten; |
|
18. |
wil erop wijzen dat er geen verplichting bestaat om te onderzoeken of er in het land van bestemming sprake is van spanningen of gewapende conflicten, en dat evenmin rekening hoeft te worden gehouden met het niveau van ontwikkeling van het betrokken land; |
|
19. |
wijst op de verplichting van de verdragsluitende staten om jaarlijks verslag uit te brengen over hun export en import van conventionele wapens; is van oordeel dat deze verslagen in beginsel moeten worden gepubliceerd; verzoekt de lidstaten in dit kader in te zetten op transparantie en hun jaarlijkse verslagen over wapenoverdrachten te publiceren en hiermee niet te wachten tot dit beginsel algemeen wordt aanvaard; |
|
20. |
is van oordeel dat volledige transparantie is grote mate berust op de verantwoordingsplicht tegenover parlementen, burgers en maatschappelijke organisaties en dringt aan op de vaststelling van transparantiemechanismen ter verbetering van de betrokkenheid van burgers en organisaties, zodat deze in staat worden gesteld om hun overheden ter verantwoording te roepen; |
|
21. |
benadrukt dat de nationale parlementen, ngo's en maatschappelijke organisaties een belangrijke rol spelen bij de tenuitvoerlegging en handhaving op nationaal en internationaal niveau van de in het wapenhandelsverdrag neergelegde normen, alsmede bij de invoering van een transparant controlesysteem waarbij de verantwoordingsplicht centraal staat; dringt aan op steun (waaronder financiële steun) ten behoeve van een internationaal, transparant en degelijk controlemechanisme dat de rol van de parlementen en het maatschappelijk middenveld versterkt; |
|
22. |
is verheugd over de bepalingen inzake internationale samenwerking en bijstand en de oprichting van een vrijwillig trustfonds om verdragsluitende staten die hulp nodig hebben bij de tenuitvoerlegging van het verdrag bij te staan; |
|
23. |
verwelkomt ook de oprichting van een Conferentie van verdragsluitende staten die regelmatig bijeen zal komen om de tenuitvoerlegging van het wapenhandelsverdrag te evalueren en er daarnaast onder meer voor te zorgen dat de handel in nieuwe wapentechnologieën in het verdrag wordt opgenomen; |
De EU en haar lidstaten
|
24. |
wijst op de consistente wijze waarop de EU en haar lidstaten steun verlenen aan het internationale proces tot vaststelling van gemeenschappelijke bindende regels voor de internationale wapenhandel; is verheugd dat alle lidstaten het wapenhandelsverdrag hebben ondertekend; verwacht dat de lidstaten het wapenhandelsverdrag spoedig zullen ratificeren nadat het Parlement zijn goedkeuring heeft gehecht aan het verdrag; |
|
25. |
roept het Griekse voorzitterschap van de Raad daarom op de hoogste prioriteit toe te kennen aan de ratificatie en tenuitvoerlegging van het wapenhandelsverdrag en het Parlement geregeld verslag uit te brengen over de daarmee verband houdende activiteiten; dringt er bij de lidstaten op aan het wapenhandelsverdrag snel, doeltreffend en op uniforme wijze in de hele Europese Unie ten uitvoer te leggen, en tegelijkertijd volledig uitvoering te blijven geven aan het gemeenschappelijk standpunt van de Raad uit 2008, dat de huidige grondslag vormt voor gemeenschappelijke Europese normen inzake de controle op de wapenuitvoer; |
|
26. |
herinnert de lidstaten aan hun gezamenlijke verantwoordelijkheid om het gemeenschappelijk standpunt van de Raad uit 2008 over wapenuitvoer op uniforme en stringente wijze toe te passen en uit te leggen; |
|
27. |
dringt er bij de lidstaten op aan hun verslagleggingsverplichtingen binnen zowel de EU als de VN naar behoren te vervullen en daarbij transparantie en volledigheid te betrachten, en ervoor te ijveren dat wereldwijd transparantie wordt toegepast en informatie en optimale werkwijzen worden uitgewisseld op het gebied van de overdracht en illegale doorvoer van wapens; |
|
28. |
is ingenomen met de actieve rol die de EU speelt bij de onderhandelingen over het wapenhandelsverdrag; betreurt echter dat het wapenhandelsverdrag geen bepalingen bevat waardoor de EU of andere regionale organisaties partij kunnen zijn bij het verdrag; benadrukt dat regionale organisaties een actieve rol moeten kunnen spelen bij de tenuitvoerlegging van het wapenhandelsverdrag, en is van mening dat zo spoedig mogelijk bepalingen in het verdrag moeten worden opgenomen waardoor de EU of andere regionale organisaties tot het verdrag kunnen toetreden; |
|
29. |
is verheugd dat het wapenhandelsverdrag de verdragsluitende staten ertoe verplicht jaarlijks een verslag voor te leggen over zowel hun wapenuitvoer als hun wapeninvoer (artikel 13, lid 3), hetgeen een zeer positieve bepaling is die het vertrouwen tussen de landen ten goede komt, omdat zij daarmee worden geïnformeerd over de wapens die andere landen aanschaffen; |
|
30. |
roept de Commissie op een ambitieus voorstel in te dienen voor een besluit van de Raad over een EU-steunregeling voor de tenuitvoerlegging van het wapenhandelsverdrag; |
|
31. |
verzoekt de EU en de lidstaten derde landen die hulp nodig hebben bij het nakomen van de verplichtingen van het wapenhandelsverdrag bijstand te verlenen; is in dit verband verheugd over het besluit van de Raad Buitenlandse Zaken van 16 december 2013 om 5,2 miljoen EUR van de EU-begroting toe te wijzen aan het vrijwillige trustfonds dat in het kader van het verdrag moet worden opgezet; |
|
32. |
benadrukt dat elke op de tenuitvoerlegging gerichte maatregel nauw gecoördineerd moet worden met activiteiten van andere donoren en andere partijen bij het wapenhandelsverdrag, en dat rekening dient te worden gehouden met het standpunt van onderzoeksinstellingen en maatschappelijke organisaties, waaronder organisaties die gefinancierd worden in het kader van de VN-Trustfaciliteit voor steun aan samenwerking bij regelgeving inzake wapens (UNSCAR), en dat de betrokkenheid van lokale maatschappelijke organisaties moet worden aangemoedigd; |
|
33. |
roept de Commissie en de EDEO op een ondersteunend programma voor het wapenhandelsverdrag op te stellen en uit te voeren, waarbij wordt voortgebouwd op de bestaande activiteiten van de partijen bij het verdrag, rekening wordt gehouden met lokale campagnes van maatschappelijke organisaties en ondersteunende activiteiten van andere donoren, en gebruik wordt gemaakt van opgedane ervaringen op dit gebied; |
|
34. |
wijst op de bepaling die het mogelijk maakt om het wapenhandelsverdrag als uiterste middel bij meerderheid van drie vierde van de verdragsluitende staten te wijzigen indien de noodzaak hiertoe zich voordoet, en spoort de EU en de lidstaten aan van deze bepaling gebruik te maken om het verdragsregime in de toekomst verder te versterken en lacunes weg te werken; verzoekt de Commissie om in afwachting daarvan bilaterale oplossingen te vinden binnen het kader van bestaande handelsverdragen; |
|
35. |
roept het Griekse parlement op om, in het kader van het Griekse voorzitterschap van de Raad van de EU, de ratificatie van het wapenhandelsverdrag en het gemeenschappelijk standpunt van de Raad uit 2008 als onderwerpen op de agenda van de komende Interparlementaire Conferentie over het GBVB-GVDB te plaatsen; |
|
36. |
roept de Raad op om, aangezien het wapenhandelsverdrag betrekking heeft op zowel exclusieve EU-bevoegdheden als op nationale bevoegdheden, de lidstaten toestemming te geven het wapenhandelsverdrag in het belang van de Europese Unie te ratificeren; |
o
o o
|
37. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de nationale parlementen van de lidstaten, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Commissie en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties. |
(1) PB L 152 van 18.6.2010, blz. 14.
(2) PB L 256 van 13.9.1991, blz. 51.
(3) PB L 146 van 10.6.2009, blz. 1.
(4) PB L 94 van 30.3.2012, blz. 1.
(5) PB L 335 van 13.12.2008, blz. 99.
(6) PB C 146 E van 12.6.2008, blz. 342.
(7) PB C 332 E van 15.11.2013, blz. 58.
(8) PB C 66 E van 20.3.2009, blz. 48.
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/79 |
P7_TA(2014)0094
Een 2030-kader voor klimaat- en energiebeleid
Resolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2014 over een kader voor klimaat- en energiebeleid voor 2030 (2013/2135(INI))
(2017/C 093/15)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het Groenboek van de Commissie getiteld „Een kader voor het klimaat- en energiebeleid voor 2030” (COM(2013)0169), |
|
— |
gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name de artikelen 191, 192 en 194, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 17 februari 2011 over Europa 2020 (1), |
|
— |
gezien Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (2), |
|
— |
gezien Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (3), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 994/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gaslevering en houdende intrekking van Richtlijn 2004/67/EG van de Raad (4), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur en tot intrekking van Beschikking nr. 1364/2006/EG en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 713/2009, (EG) nr. 714/2009 en (EG) nr. 715/2009 (5), en de mededeling van de Commissie van 14 oktober 2013 getiteld „Langetermijnvisie op de infrastructuur voor Europa en verder” (COM(2013)0711), waarin de eerste EU-brede lijst van energieinfrastructuurprojecten van gemeenschappelijk belang is vastgesteld, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 13 november 2008 getiteld „Tweede strategische toetsing van het energiebeleid — Een EU-actieplan inzake energiezekerheid en -solidariteit” (COM(2008)0781), |
|
— |
gezien Richtlijn 2002/91/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende de energieprestatie van gebouwen (6), |
|
— |
gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de Connecting Europe Facility (COM(2011)0665), |
|
— |
gezien het witboek van de Commissie van 28 maart 2011 getiteld „Stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte — werken aan een concurrerend en zuinig vervoerssysteem” (COM(2011)0144) en de resolutie van het Europees Parlement van 15 december 2011 over het „Stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte — werken aan een concurrerend en zuinig vervoerssysteem” (7), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 8 maart 2011 getiteld „Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050” (COM(2011)0112) en de resolutie van het Parlement van 15 maart 2012 over een routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050 (8), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 20 september 2011 getiteld „Stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik in Europa” (COM(2011)0571) en de resolutie van het Parlement van 24 mei 2012 over het efficiënt gebruik van hulpbronnen in Europa (9), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 15 december 2011 getiteld „Stappenplan Energie 2050” (COM(2011)0885) en de resolutie van het Parlement van 14 maart 2013 over het „Stappenplan Energie 2050, een toekomst met energie” (10), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 10 oktober 2012 met als titel „Een sterkere Europese industrie om bij te dragen tot groei en economisch herstel” (COM(2012)0582), |
|
— |
gezien de resolutie van het Parlement van 15 december 2010 over een herziening van het Actieplan voor energie-efficiëntie (11), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 27 maart 2013 getiteld „Voortgangsrapport inzake duurzame energie” (COM(2013)0175), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 21 november 2012 over de gevolgen voor het milieu van de winning van schaliegas en schalieolie (12), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 21 november 2012 over industriële, energetische en andere aspecten van schaliegas en -olie (13), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 22 november 2012 over de klimaatconferentie in Doha (Qatar) (COP 18) (14), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 12 september 2013 over micro-opwekking — kleinschalige opwekking van stroom en warmte (15), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 6 juni 2012 getiteld „Hernieuwbare energie: een belangrijke speler op de Europese energiemarkt” (COM(2012)0271) en zijn resolutie van 21 mei 2013 over uitdagingen en kansen voor hernieuwbare energie in de Europese interne energiemarkt (16), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 15 november 2012 getiteld „De interne energiemarkt doen werken” (COM(2012)0663) en zijn resolutie van 10 september 2013 over een effectief werkende interne energiemarkt (17), |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie van 14 november 2012 getiteld „De toestand van de koolstofmarkt in 2012” (COM(2012)0652), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 16 april 2013 getiteld „Een EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering” (COM(2013)0216), |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 14 maart 2011, waarin de EU-doelstelling werd bevestigd om de uitstoot van broeikasgassen tegen 2050 met 80 tot 95 % te verminderen ten opzichte van het niveau van 1990, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 23 oktober 2013 over de conferentie over klimaatverandering in Warschau, Polen (COP 19) (18), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 6 mei 2010 inzake de inzet van informatie- en communicatietechnologieën (ICT) voor het vergemakkelijken van de overgang naar een energie-efficiënte, koolstofarme economie (19), |
|
— |
gezien het rapport van 10 juni 2013 dat het Centrum voor Europese Beleidsstudies in opdracht van de Commissie heeft opgesteld, getiteld „Assessment of cumulative cost impact for the steel industry” (20), |
|
— |
gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie over de benutting van het werkgelegenheidspotentieel van groene groei (SWD(2012)0092), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 12 juni 2012 over samenwerking op het gebied van energiebeleid met partners buiten onze grenzen: een strategische benadering van gegarandeerde, duurzame en concurrerende energievoorziening (21), |
|
— |
gezien het gezamenlijk verslag van de Commissie en de Internationale Arbeidsorganisatie getiteld „Towards a greener economy: the social dimensions”, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 2 juli 2013 over Blauwe groei: bevordering van de duurzame ontwikkeling in de mariene, maritieme en toeristische sectoren in de EU (22), |
|
— |
gezien artikel 48 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het gezamenlijk overleg van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie overeenkomstig artikel 51 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de Commissie industrie, onderzoek en energie, en de respectieve adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A7-0047/2014), |
|
A. |
overwegende dat klimaatdoelstellingen, duurzame groei, continuïteit van de energievoorziening, economische en technologische concurrentiekracht en de voltooiing van de interne energiemarkt voor de EU van essentieel belang zijn en onderling sterk verbonden zijn; |
|
B. |
overwegende dat dit wordt erkend in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), waarin is vastgelegd dat de doelstellingen van het energiebeleid van de Unie onder meer de werking van de energiemarkt, continuïteit van de (energie)voorziening, energie-efficiëntie, energiebesparing, nieuwe en duurzame energiebronnen en de interconnectie van energienetwerken omvatten, en dat het milieubeleid van de Unie moet bijdragen tot het behoud, de bescherming en de verbetering van de kwaliteit van het milieu, de bescherming van de gezondheid van de mens, een behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen en de bevordering van internationale maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen, en in het bijzonder de bestrijding van de klimaatverandering; |
|
C. |
overwegende dat uitsluitend bindende doelstellingen de lidstaten de nodige flexibiliteit bieden om hun economieën zo doeltreffend en kosteneffectief mogelijk koolstofarm te maken, rekening houdend met de nationale omstandigheden en kenmerken; |
|
D. |
overwegende dat de Europese Raad zich ertoe heeft verbonden de uitstoot van broeikasgassen tegen 2050 met 80-95 % te verminderen, als onderdeel van de vereiste reducties voor de ontwikkelde landen als groep; |
|
E. |
overwegende dat het kader voor het klimaat- en energiebeleid voor 2030 een zorgvuldige afweging van de klimaatverplichtingen (zowel voor de korte als voor de lange termijn) moet koppelen aan de noodzaak om dwingende economische en sociale kwesties aan te pakken, zoals energiezekerheid, hoge energiekosten voor de industrie en huishoudens, en de behoefte aan het scheppen van werkgelegenheid, economisch herstel en een overgang naar een model van duurzame groei; |
|
F. |
overwegende dat de verschillende beleidsdoelstellingen, zoals broeikasgasemissiereductie, de continuïteit van de energievoorziening en de bevordering van de groei, het concurrentievermogen en de werkgelegenheid, gebaseerd moeten zijn op baanbrekende technologieën waarbij op kostenefficiënte wijze gebruik wordt gemaakt van de middelen; |
|
G. |
overwegende dat het rechtskader van het huidige klimaat- en energiepakket met bindende doelstellingen voor het aandeel van hernieuwbare energiebronnen, het verminderen van het energieverbruik en de broeikasgasemissies in 2020 afloopt en het einde van de nationale verplichtingen betreffende de uitbreiding van hernieuwbare energie de noodzakelijke groei in deze sector zou kunnen doen afnemen; |
|
H. |
overwegende dat de Commissie in haar voormelde Stappenplan Energie 2050 stelt dat het welzijn van de bevolking, de concurrentiekracht van de industrie en de algehele werking van de maatschappij afhankelijk zijn van veilige, continu geleverde, duurzame en betaalbare energie; |
|
I. |
overwegende dat aanzienlijke investeringen nodig zijn om het energiesysteem te moderniseren, al dan niet met vermindering van de koolstofgehalten, en dat dit gevolgen zal hebben voor de energieprijzen in de periode tot 2030; |
|
J. |
overwegende dat energiebesparing en energie-efficiëntie de snelste en goedkoopste manieren zijn om kwesties als energiezekerheid, afhankelijkheid van de import, hoge prijzen en milieuproblemen aan te pakken; |
|
K. |
overwegende dat het kosteneffectief energiebesparingspotentieel van de bouwsector tegen 2020 naar schatting 65 miljoen ton olie-equivalent zal bedragen; |
|
L. |
overwegende dat het huidige onzekere klimaat omtrent de toekomstige richting van het klimaat- en energiebeleid de broodnodige investeringen in schone technologie ontmoedigt; |
|
M. |
overwegende dat in het Stappenplan Energie 2050 wordt gesteld dat het koolstofarm maken van de energiesector en een scenario waarbij sterk wordt ingezet op hernieuwbare energie, goedkoper zijn dan een voortzetting van het huidige beleid, en dat de prijs van energie uit kernenergie en fossiele brandstoffen zal blijven stijgen, terwijl de kosten van hernieuwbare energie zullen dalen; |
|
N. |
overwegende dat de Commissie in haar „Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050” raamt dat een verbetering van de lokale luchtkwaliteit tegen 2030 zal leiden tot een besparing op de gezondheidskosten van zo'n 17 miljard EUR per jaar en dat het Internationaal Energieagentschap (IEA) schat dat beleid dat overeenstemt met een temperatuurstijging van 2 oC tegen 2035, de jaarlijkse kosten van de invoer van fossiele brandstoffen in de EU kan verlagen met 46 % of 275 miljard EUR (1 % van het bbp van de EU); |
|
O. |
overwegende dat de energietarieven voor de eindgebruikers in het laatste decennium gestaag zijn gestegen en derhalve een steeds grotere bron van zorg voor de EU-burgers vormen en een aanzienlijke kostenpost voor ondernemingen en de industrie zijn; |
|
P. |
overwegende dat aandacht moet worden geschonken aan de impact die het klimaat- en energiebeleid heeft op de meest kwetsbare groepen in de samenleving en op de huishoudens met een laag of middeninkomen, waarvan de levensstandaard de afgelopen jaren is verslechterd; |
|
Q. |
overwegende dat de vervoersector verantwoordelijk is voor een aanzienlijk deel van de broeikasgasemissies en het energieverbruik in de EU; overwegende dat de broeikasgasemissies van de vervoersector tussen 1996 en 2007 met 36 % zijn gestegen; |
|
R. |
overwegende dat klimaatverandering een dringende en mogelijk onomkeerbare bedreiging vormt voor de ontwikkeling van de mens, de biodiversiteit en de nationale veiligheid, die door de internationale gemeenschap moet worden aangepakt; |
|
S. |
overwegende dat het verslag van werkgroep I van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) voor 2013 laat zien dat wij invloed hebben op de vormgeving van onze toekomst, maar dat de mogelijkheden snel afnemen omdat we al meer dan de helft van de „koolstofbegroting” waarmee we de opwarming waarschijnlijk tot 2 oC kunnen beperken, al hebben verbrand, en dat hier dringend rekening mee moet worden gehouden bij de besluitvorming rondom de huidige planningscycli voor grote ondernemingen en de investeringen in infrastructuur; |
|
T. |
overwegende dat de internationale gemeenschap zich op de top van Kopenhagen in 2009 ertoe verbonden heeft de opwarming van de aarde tijdens de 21e eeuw tot 2 oC boven het pre-industriële niveau te beperken, en dat zij momenteel achterloopt op het schema om deze toezegging na te komen; |
|
U. |
overwegende dat het vijfde beoordelingsverslag van het IPCC onlangs bevestigde dat we niet op schema liggen om de voormelde klimaatverbintenis na te komen, omdat een koolstofuitstoot van in totaal meer dan een triljoen ton leidt tot een temperatuurstijging van meer dan 2 oC, en overwegende dat we al ongeveer de helft daarvan hebben uitgestoten; overwegende dat de huidige handelwijze dus tot een stijging met meer dan 2 oC in minder dan dertig jaar zal leiden; overwegende dat we ambitieuze doelen moeten stellen en daar vanaf nu werk van moeten maken; |
|
V. |
overwegende dat de huidige emissiebanen volgens het verslag „Turn Down the Heat” van de Wereldbank zullen leiden tot een temperatuurstijging van 2 oC binnen twintig tot dertig jaar en van 4 oC tegen 2100; |
|
W. |
overwegende dat de Raad, om de klimaatverandering beneden de 2 oC te houden, in 2011 opnieuw de EU-doelstelling heeft bevestigd dat de broeikasgasemissies in 2050 met 80 tot 95 % moeten zijn afgenomen ten opzichte van het niveau van 1990; |
|
X. |
overwegende dat VN-secretaris-generaal Ban Ki-moon de staatshoofden heeft uitgenodigd voor zijn klimaattop in september 2014 teneinde duidelijke toezeggingen te doen voor verdere actie tegen klimaatverandering; |
|
Y. |
overwegende dat uit het Emissions Gap Report 2013 van het VN-Milieuprogramma blijkt dat de huidige klimaatverbintenissen voor 2020 niet toereikend zijn om gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen, en dat er derhalve behoefte is aan ambitieuzere doelstellingen voor de vermindering van de broeikasgasemissies na 2020; |
|
Z. |
overwegende dat uit cijfers van Eurostat blijkt dat de EU haar CO2-emissies tussen 1990 en 2011 met 16,97 % heeft teruggedrongen en op weg is om haar streefdoel voor 2020 op dit gebied te verwezenlijken; overwegende dat de EU de CO2-emissies op een ambitieuzere manier moet verminderen om op koers te blijven voor het behalen van de klimaatdoelstellingen voor 2050; |
|
AA. |
overwegende dat uit cijfers van de statistiekafdeling van de VN blijkt dat de mondiale CO2-emissies tussen 1990 en 2010 met meer dan 50 % zijn toegenomen; |
|
AB. |
overwegende dat de geverifieerde EU-emissies in de sectoren waarop de regeling inzake de handel in emissierechten (ETS) van toepassing is, tussen 2005 en 2012 met 16 % zijn verminderd, en in de niet aan het emissiehandelssysteem gerelateerde sectoren met 10 %, hetgeen erop wijst dat de respectieve streefdoelen van - 21 % en - 10 % voor 2020 waarschijnlijk al enkele jaren eerder zullen worden gehaald; |
|
AC. |
overwegende dat uit de routekaart naar een koolstofarme economie in 2050 blijkt dat de interne emissievermindering van 40-44 % kosteneffectief toewerkt naar de ondergrens van de EU-doelstelling voor 2050 van 80-95 %, zodat er voor 2030 een doelstelling van meer dan 44 % nodig is om kosteneffectief toe te werken naar het middendeel of de bovenkant van dit bereik; |
|
AD. |
overwegende dat het Europees Milieuagentschap de minimale kosten van niet-aanpassing aan de klimaatverandering voor de gehele EU heeft geraamd op 100 miljard EUR per jaar in 2020 en 250 miljard EUR in 2050; |
|
AE. |
overwegende dat de EU volgens schattingen van het IEA verantwoordelijk is voor 11 % van de mondiale broeikasgasemissies, dat de CO2-emissies in metrische ton per hoofd van de bevolking in de EU nog steeds boven het mondiale gemiddelde en dat van de opkomende economieën en de ontwikkelingslanden liggen, en dat de Europese interne markt daarbij de economie met het hoogste bbp ter wereld is en beschikt over een aanzienlijke diplomatieke capaciteit; overwegende dat de EU weliswaar over een beperkt vermogen beschikt om de mondiale emissies te verminderen door middel van unilaterale maatregelen, maar een belangrijke leidende rol kan vervullen om andere economieën tot klimaatmaatregelen te bewegen, met name in de context van de sluiting van een bindende internationale overeenkomst in Parijs in 2015; overwegende dat de EU bijgevolg een helder en ambitieus standpunt moet formuleren en ervoor moet zorgen dat de toekomstige overeenkomst door alle lidstaten kan worden geratificeerd; |
|
AF. |
overwegende dat de uitdaging van mondiale klimaatverandering alleen het hoofd kan worden geboden wanneer ambitieuze EU-beleidsmaatregelen gepaard gaan met toezeggingen van derde landen; |
|
AG. |
overwegende dat de EU-doelstelling ten aanzien van de vermindering van de broeikasgasemissies en de andere EU-klimaatmaatregelen alleen kunnen worden verwezenlijkt in het kader van een mondiale aanpak; overwegende dat de onderhandelingspositie van de EU voor een wereldwijde klimaatovereenkomst in 2015 moet worden bepaald door het kader voor 2030; overwegende dat de concurrentiekracht van de EU-economie naar behoren aan de orde moet worden gesteld zolang er geen rechtvaardige wereldwijde overeenkomst is vastgesteld; |
|
AH. |
overwegende dat de vermindering van de broeikasgasemissies ook een positief effect zal hebben op de volksgezondheid, doordat de luchtvervuiling zal afnemen, met name in en rond bewoonde gebieden; |
|
AI. |
overwegende dat de opwekking van wind- en zonne-energie op 16 juni 2013 goed was voor maar liefst 61 % van de elektriciteitsproductie in Duitsland, waaruit blijkt dat het klimaat- en energiebeleid succes heeft en als voorbeeld moet dienen voor de bevordering van regionale coördinatie en samenwerking; |
|
AJ. |
overwegende dat de EU volgens Eurostat in 2011 13 % van haar energie betrok uit hernieuwbare bronnen en op weg is om haar streefdoel voor 2020 op dit gebied te verwezenlijken; |
|
AK. |
overwegende dat de EU derhalve op weg is haar bindende doelstellingen voor 2020 te halen (inzake vermindering van de broeikasgasemissies en vergroting van het aandeel hernieuwbare energiebronnen), maar niet haar indicatieve energie-efficiëntiedoelstelling van 20 %; |
|
AL. |
overwegende dat het mondiale energieverbruik volgens de International Energy Outlook 2013 tussen 2010 en 2040 met 56 % zal toenemen (waarbij Aziatische landen die niet bij de OESO zijn aangesloten verantwoordelijk zullen zijn voor 60 % van die toename) en dat bijna 80 % van het mondiale energieverbruik tot 2040 nog steeds afkomstig zal zijn van fossiele brandstoffen (waarvan een opmerkelijk aandeel kolen); |
|
AM. |
overwegende dat investeringen in energie-efficiëntie, hernieuwbare energie en de vermindering van de broeikasgasemissies elkaar op velerlei wijze beïnvloeden en dat het van het grootste belang is om de compromissen tussen deze doelstellingen in het openbaar te behandelen en aan het publiek kenbaar te maken; |
|
AN. |
overwegende dat investeerders en industrieën dringend behoefte hebben aan een duidelijk kader voor het klimaat- en energiebeleid van de EU op de lange termijn met hogere zekerheidsniveaus en derhalve duidelijke prijssignalen, teneinde duurzame investeringen voor de middellange en lange termijn te bevorderen, het hieraan verbonden risico te verminderen en alle kansen op de mondiale markt voor duurzame technologieën te benutten; overwegende dat een heldere klimaat- en energiestrategie cruciaal is voor de industriële concurrentiekracht van de EU, het stimuleren van economische groei en het creëren van banen; |
|
AO. |
overwegende dat het kader voor het klimaat- en energiebeleid voor 2030 een zorgvuldige afweging van de klimaatverplichtingen (EU-langetermijndoelstellingen en internationale onderhandelingen op de korte termijn) moet koppelen aan de noodzaak om dwingende economische en sociale kwesties aan te pakken, zoals energiezekerheid, hoge energiekosten voor de industrie en huishoudens, en de behoefte aan het scheppen van werkgelegenheid en economisch herstel; |
|
AP. |
overwegende dat een ambitieuze overgang van de EU naar hernieuwbare energie, wegens de beperkte beschikbaarheid van binnenlandse hulpbronnen, de enige manier is om in de toekomst een zekere en betaalbare energievoorziening te garanderen; |
|
AQ. |
overwegende dat in het door het Parlement ondersteunde Stappenplan Energie 2050 van de Commissie wordt gesteld dat energie-efficiëntie, hernieuwbare energie en energie-infrastructuur de „no-regret”-opties zijn om de economie koolstofvrij te maken en dat passende beleidsmaatregelen en instrumenten moeten worden aangenomen; |
|
AR. |
overwegende dat het IEA in zijn marktverslag inzake energie-efficiëntie 2013 energie-efficiëntie heeft aangemerkt als 's werelds belangrijkste brandstof, en dat energie-efficiëntie de goedkoopste en snelste manier is om de EU minder afhankelijk te maken van energie, de energiezekerheid te vergroten, te zorgen voor lagere energierekeningen en de klimaatverandering te bestrijden; |
|
AS. |
overwegende dat het potentieel van hernieuwbare energiebronnen nog niet is uitgeput, dat deze volgens het Stappenplan Energie 2050 van de Commissie in 2050 zullen instaan voor het grootste deel van de energievoorziening en dat vóór 2050 concrete mijlpalen moeten worden geformuleerd om een geloofwaardig en stabiel toekomstperspectief voor hernieuwbare energie in de EU en een diversificatie van de energievoorziening op de Europese interne markt voor energie te waarborgen, die het concurrentievermogen en de voorzieningszekerheid van de EU ten goede komen en bijdragen tot het ontstaan van nieuwe industrietakken en uitvoermogelijkheden; |
|
AT. |
overwegende dat de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen en de toename van de energie-efficiëntie positieve gevolgen hebben voor de klimaat- en energiedoelstellingen, de energiezekerheid in de EU vergroten, haar leidinggevende rol op technologisch gebied en haar industriële concurrentievermogen versterken, de groei en werkgelegenheid bevorderen en ook in de toekomst zullen zorgen voor een hoge meerwaarde voor de EU; |
|
AU. |
overwegende dat verbetering van de energie-efficiëntie de meest kostenefficiënte en snelste manier is om de EU minder afhankelijk te maken van energie en tegelijkertijd de hoge energierekeningen voor eindgebruikers te beperken en banen en groei te creëren voor de lokale economie; |
|
AV. |
overwegende dat de rekening voor de invoer van fossiele brandstoffen in de EU in 2011 406 miljard EUR (of meer dan 1 000 EUR per hoofd van de bevolking) bedroeg en dat haar afhankelijkheid van geïmporteerde energie naar verwachting zal toenemen; overwegende dat deze afhankelijkheid de Unie kwetsbaar maakt voor de mondiale energieprijzen en grote politieke veranderingen, en de autonomie van de Unie en de lidstaten op het gebied van het buitenlands beleid in het gedrang brengt; overwegende dat het bijgevolg van vitaal belang is de energieprijzen voor eindgebruikers zo transparant mogelijk te maken; overwegende dat de EU zich gerichter moet concentreren op de „no-regret”-opties energie-efficiëntie, hernieuwbare energie en energieinfrastructuur; |
|
AW. |
overwegende dat het geld dat wordt besteed aan de invoer van fossiele brandstoffen weinig bijdraagt tot investeringen, banen of groei in de Unie, maar dat wanneer dit geld wordt bestemd voor binnenlandse investeringen in energie-efficiëntie, hernieuwbare energie en slimme infrastructuur, daarmee de bouw-, de automobiel- en de hightechsectoren en hun leveranciers gestimuleerd worden, waardoor hoogwaardige, hooggekwalificeerde banen worden gecreëerd die niet kunnen worden geëxporteerd of gedelokaliseerd; |
|
AX. |
overwegende dat volgens het IEA twee derde van het mondiale energie-efficiëntiepotentieel in 2035 onbenut zal blijven doordat dit geen echte beleidsprioriteit is; |
|
AY. |
overwegende dat uit studies van het Fraunhoferinstituut is gebleken dat de EU tegen 2030 op een kostenefficiënte manier 40 % energie kan besparen; |
|
AZ. |
overwegende dat uit studies is gebleken dat de EU in alle sectoren van de economie samen op een kosteneffectieve manier meer dan 40 % op het eindverbruik van energie zou kunnen besparen (woningsector: 61 %, vervoer: 41 %, tertiaire sector: 38 %, industrie: 21 %); overwegende dat de benutting van dit potentieel zou leiden tot een jaarlijkse nettobesparing van 239 miljard EUR op de energierekening; |
|
BA. |
overwegende dat meer dan 40 % van het eindverbruik van energie in de EU wordt gebruikt voor verwarming en koeling, en dat (volgens het Europees technologieplatform voor duurzame verwarming en koeling) huishoudens daarvan 43 % voor hun rekening nemen, de industrie 44 % en de dienstensector 13 %; |
|
BB. |
overwegende dat is aangetoond dat de bouwsector, die momenteel verantwoordelijk is voor 40 % van het eindverbruik van energie en 36 % van de CO2-emissies in de EU, het grootste potentieel heeft op het gebied van kosteneffectieve energiebesparingen; |
|
BC. |
overwegende dat uit studies blijkt dat een verbetering van de energie-efficiëntie de kosten vermindert en zowel het bedrijfsleven als de burgers ten goede komt; |
|
BD. |
overwegende dat als de huidige trends zich voortzetten, de wereldbevolking in 2050 uit meer dan 9 miljard mensen zal bestaan en de wereldwijde vraag naar energie tegen 2030 met meer dan 40 % zal stijgen; |
|
BE. |
overwegende dat de almaar stijgende energieprijzen hebben geleid tot een stijging van de energiearmoede in de EU; |
|
BF. |
overwegende dat de Europese Raad van mei 2012 heeft erkend dat energie-efficiëntie in belangrijke mate kan bijdragen tot een ommekeer in de huidige stijgingen van de energietarieven en -kosten, waardoor hoofdzakelijk de meest kwetsbare leden van de samenleving worden getroffen; |
|
BG. |
overwegende dat een ambitieuze energiebesparingsdoelstelling de werkgelegenheid tegen 2020 met 400 000 arbeidsplaatsen zal vergroten, met name door broodnodige arbeidsplaatsen te creëren in de bouwsector, en bevorderlijk is voor de overheidsbegrotingen doordat de werkloosheidskosten afnemen; |
|
BH. |
overwegende dat de voltooiing van de interne energiemarkt een vereiste voorwaarde is voor de algehele continuïteit van de energievoorziening van de EU, concurrerende energieprijzen en een kosteneffectieve verwezenlijking van de doelstellingen van haar klimaatbeleid; |
|
BI. |
overwegende dat de diverse subsidies voor de verschillende energiebronnen en -technologieën, bij gebrek aan coördinatie en een kosteneffectieve uitvoering, de mededinging verstoren en de voltooiing van de interne energiemarkt hinderen, zonder de investeringszekerheid te vergroten; |
|
BJ. |
overwegende dat de subsidies voor fossiele brandstoffen in de EU in 2011 alleen al voor elektriciteit 26 miljard EUR bedroegen en dat de subsidies voor gas en olie niet zijn meegeteld in dit bedrag; |
|
BK. |
overwegende dat in de conclusies van de Europese Raad van 22 mei 2013 werd opgeroepen prioriteit te geven aan de uitfasering van subsidies die schadelijk zijn voor het milieu of de economie, met inbegrip van subsidies voor fossiele brandstoffen; |
|
BL. |
overwegende dat verbetering en ontwikkeling van de netwerken en een vergroting van het aantal interconnecties volgens studies een belangrijke manier zijn om de interne markt te verbeteren, de energiekosten omlaag te brengen en het concurrentievermogen van de industrie te stimuleren, mits de desbetreffende investeringen worden onderworpen aan een kosten-batenanalyse; |
|
BM. |
overwegende dat uit studies blijkt dat er, wat de totale systeemkosten en -effecten betreft, grote verschillen bestaan tussen verschillende opwekkingsbronnen; overwegende dat dergelijke aspecten in ogenschouw moeten worden genomen bij de vaststelling van het klimaat- en energiebeleid van de EU; |
|
BN. |
overwegende dat het IEA ervan uitgaat dat de behoefte aan investeringen in de energie-infrastructuur gezien de toenemende decentralisatie van de energievoorziening zal verschuiven van transmissie naar distributie, waarbij in 2030 drie kwart van die investeringen nodig is voor de distributienetwerken; |
|
BO. |
overwegende dat uit cijfers van Eurostat blijkt dat ongeveer 40 % van de EU-bevolking al in stedelijke gebieden woont en dat de verstedelijking toeneemt, en dat hernieuwbare energiebronnen de vervuiling door fijn stof in de atmosfeer verminderen; overwegende dat vervoer een groot aandeel in de emissies heeft en baat zal hebben bij inspanningen op het gebied van efficiëntie; |
|
BP. |
overwegende dat de Commissie in haar Stappenplan Energie 2050 stelt dat een opwaardering van het netwerk onvermijdelijk is en, wat nog belangrijker is, dat de kosten van de verschillende toekomstige energiescenario's gelijk zijn, zelfs wanneer de gebruikelijke gang van zaken wordt voortgezet; overwegende dat het derhalve van essentieel belang is een slim en onderling verbonden netwerk te ontwikkelen en een scenario te kiezen dat gebaseerd is op hernieuwbare energie en energie-efficiëntie, aangezien de doelstellingen van duurzaamheid, concurrentiekracht, energie-onafhankelijkheid, energiezekerheid en betaalbare energieprijzen alleen op die manier kunnen worden verwezenlijkt; |
|
BQ. |
overwegende dat de sectoren duurzame energie en milieutechnologie volgens het verslag over het Europese concurrentievermogen 2012 aanzienlijke kansen voor het bedrijfsleven en voor het scheppen van werkgelegenheid bieden; |
|
BR. |
overwegende dat in het verslag over het Europese concurrentievermogen 2012 wordt aanbevolen dat Europese ondernemingen, om concurrerend te blijven, zich richten op „de benutting van de zakelijke mogelijkheden die geboden worden door de mondiale ecologische en maatschappelijke doelstellingen en uitdagingen”; |
|
BS. |
overwegende dat volgens de ramingen in het Stappenplan Energie 2050 van de Commissie alle geëvalueerde scenario’s voor het koolstofvrij maken van de economie vereisen dat hernieuwbare energie in 2050 een aandeel van 55 tot 75 % van het eindverbruik van energie uitmaakt; overwegende dat het aandeel van hernieuwbare energie volgens diezelfde ramingen na 2020 ineen zal storten als er geen aanvullende maatregelen worden getroffen; |
|
BT. |
overwegende dat de EU momenteel een wereldleider is op het gebied van hernieuwbare energietechnologie en dat er in deze sector al ongeveer een half miljoen banen is gecreëerd; overwegende dat een groter aandeel hernieuwbare energiebronnen zal resulteren in duurzame groei op de lange termijn en grotere energiezekerheid; |
|
BU. |
overwegende dat de sector van de hernieuwbare energie goed is voor 1 % van het bbp van de EU en rechtstreeks werk biedt aan ongeveer 1,2 miljoen mensen, hetgeen neerkomt op een stijging met 30 % ten opzichte van 2009; overwegende dat in 2020 in de EU 2,7 miljoen mensen in de sector van de hernieuwbare energie zullen werken; |
|
BV. |
overwegende dat de sectoren hernieuwbare energie en energie-efficiëntie ondanks de crisis zijn gegroeid en in de toekomst naar verwachting voor een verdere stijging van het bbp van de EU zullen zorgen; |
|
BW. |
overwegende dat studies hebben uitgewezen dat China het meest aantrekkelijke land is voor investeringen in hernieuwbare energie, en dat ook de VS, India, Japan, Canada en Australië tot de meest aantrekkelijke landen behoren; |
|
BX. |
overwegende dat de concurrentiekracht van de EU op de mondiale markt moet worden gewaarborgd; |
|
BY. |
overwegende dat uitbreiding van het onderzoek naar verschillende nieuwe en duurzame energiebronnen en de uitwisseling van positieve ervaringen de beste kansen op een langetermijnoplossing voor het probleem bieden; |
|
BZ. |
overwegende dat duurzame ontwikkeling gebaseerd is op een evenwicht tussen drie pijlers, namelijk ecologische, economische en sociale ontwikkeling; |
|
CA. |
overwegende dat de lokale en regionale betrokkenheid essentieel is voor de bevordering en uitvoering van de nodige maatregelen om te komen tot een koolstofarme economie; |
Doelstellingen
|
1. |
is verheugd over het Groenboek van de Commissie getiteld „Een kader voor het klimaat- en energiebeleid voor 2030” en verwacht van de Europese Raad dat hij deze kwesties tegemoet treedt met ambitieuze, realistische, kosteneffectieve en flexibele antwoorden waarmee de EU, met haar kennis en deskundigheid op energiegebied, een duurzaam concurrentievoordeel behoudt, en die zowel op korte als op lange termijn doeltreffend zijn; |
|
2. |
spreekt zijn diepe bezorgdheid uit over de voorstellen voor een nieuwe beheersstructuur voor het kader voor 2030, en wijst erop dat het kader voor 2020 gebaseerd is op volledige medebeslissing tussen Parlement en Raad; dringt er bij de Commissie op aan dat zij eventuele wetgevingsvoorstellen baseert op volledige medebeslissing tussen Parlement en Raad; |
|
3. |
betreurt dat de op 22 januari 2014 aangenomen mededeling van de Commissie getiteld „Een beleidskader voor klimaat en energie in de periode 2020-2030” (COM(2014)0015) op een aantal vlakken kortzichtig en te weinig ambitieus is, met name wat betreft het gebrek aan nationale streefcijfers voor hernieuwbare energie en aan noemenswaardige nieuwe maatregelen om energie-efficiëntie te stimuleren; neemt nota van de recente mededeling van de Commissie over de energieprijzen en -kosten in Europa (COM(2014)0021); |
|
4. |
vestigt de aandacht op de recente publicatie van het op 27 september 2013 aangenomen eerste deel van het vijfde beoordelingsverslag van het IPCC, waarin wordt bevestigd dat de opwarming van de aarde voor 95 % te wijten is aan activiteiten van de mens (terwijl in het vierde beoordelingsverslag uit 2007 nog een cijfer van 90 % werd genoemd), en wordt gewaarschuwd voor de mogelijke gevolgen voor de stabiliteit van ons ecosysteem als er geen actie wordt ondernomen; |
|
5. |
verzoekt de Raad en de Commissie, als onderdeel van het kader voor het klimaat- en energiebeleid voor 2030, een meerledige benadering aan te nemen en te hanteren, gebaseerd op elkaar wederzijds versterkende, gecoördineerde en coherente beleidsmaatregelen en ambitieuze, bindende doelstellingen inzake de vermindering van broeikasgasemissies, hernieuwbare energiebronnen en energie-efficiëntie; verzoekt de Commissie en de lidstaten om beter gebruik te maken van de synergie tussen deze drie doelstellingen, daar zij de meest geschikte instrumenten zijn om de klimaat- en energiedoelstellingen van de EU op kosteneffectieve wijze te verwezenlijken tegen 2030, investeringszekerheid te bieden en het concurrentievermogen en de energiezekerheid in de EU te stimuleren en te versterken; |
|
6. |
dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan een bindende EU-streefwaarde voor 2030 vast te stellen om de eigen broeikasgasemissies met ten minste 40 % terug te dringen ten opzichte van het niveau van 1990; is van mening dat het streefniveau moet aansluiten bij een kostenefficiënt traject om de doelstelling van 2 oC te halen; benadrukt dat een dergelijk doel moet worden nagestreefd door middel van individuele nationale streefwaarden, rekening houdend met de individuele situatie en het potentieel van elke lidstaat; |
|
7. |
is het ermee eens dat de EU zich tijdig vóór de top die de secretaris-generaal van de VN in september 2014 organiseert, in het kader van de internationale klimaatonderhandelingen ertoe moet verbinden deze broeikasgasdoelstelling na te streven, en roept de Europese Raad op zo snel mogelijk hetzelfde te doen; |
|
8. |
dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan voor 2030 een bindende EU-streefwaarde op het gebied van energie-efficiëntie van 40 % vast te stellen, in overeenstemming met het onderzoek naar het kosteneffectief energiebesparingspotentieel; benadrukt dat een dergelijk doel moet worden nagestreefd door middel van individuele nationale streefwaarden, rekening houdend met de individuele situatie en het potentieel van elke lidstaat; |
|
9. |
dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan een bindende EU-streefwaarde voor 2030 vast te stellen om het aandeel van hernieuwbare energiebronnen in het totale energie-eindverbruik tot ten minste 30 % te verhogen; benadrukt dat een dergelijk doel moet worden nagestreefd door middel van individuele nationale streefwaarden, rekening houdend met de individuele situatie en het potentieel van elke lidstaat; |
|
10. |
wijst erop dat alle sectoren van de economie een bijdrage aan de vermindering van de broeikasgasemissies zullen moeten leveren, wil de EU haar deel van de mondiale inspanningen kunnen leveren; is van mening dat een spoedig akkoord over het kader voor het klimaat- en energiebeleid voor 2030 noodzakelijk is opdat de EU zich op de internationale onderhandelingen over een nieuwe bindende internationale overeenkomst kan voorbereiden, en om voor de lidstaten, de industrie en andere sectoren een duidelijk, juridisch bindend kader en streefwaarden vast te stellen zodat zij de nodige middellange- en langetermijninvesteringen in emissiereductie, energie-efficiëntie en hernieuwbare energie kunnen doen; |
|
11. |
merkt op dat de in de lidstaten gevolgde trajecten op weg naar een koolstofarme economie afhankelijk zullen zijn van verschillende aandelen van duurzame technologieën — hernieuwbare energiebronnen, kernenergie en, indien op tijd beschikbaar, technologie voor het afvangen en opslaan van koolstof — in de energiemix; wijst erop dat voor de integratie van een groter aandeel van hernieuwbare energie een aanzienlijke uitbreiding van de transmissie- en distributienetten en meer snel bijschakelbare back-up- en/of opslagcapaciteit noodzakelijk is; |
|
12. |
wijst erop dat bijkomende kosten direct of indirect worden afgewenteld op de eindverbruikers en is van mening dat het beperken van de bijkomende kosten van het koolstofarmer maken van het energiesysteem in de EU een voorwaarde is voor het behoud van het concurrentievermogen van de EU; |
|
13. |
herinnert eraan dat de lidstaten nog steeds over de bevoegdheid beschikken om hun eigen energiemix te bepalen en derhalve voor een optimale mix dienen te kiezen teneinde de doelstellingen van het energiebeleid, met name wat betreft het koolstofarmer maken van de economie, te verwezenlijken; |
|
14. |
is van oordeel dat een ambitieuze bindende streefwaarde voor energie-efficiëntie van het grootste belang is voor een zo efficiënt mogelijk gebruik van energie in de Unie en dat een dergelijke streefwaarde het bijkomende effect heeft dat minder inspanningen nodig zullen zijn om aan de streefwaarden voor broeikasgasemissies en hernieuwbare energiebronnen te voldoen; |
|
15. |
is ervan overtuigd dat de vaststelling van bindende totale streefwaarden voor de gezamenlijke nationale inspanningen de meest kostenefficiënte en flexibele wijze is om de lidstaten de nodige speelruimte te bieden en het subsidiariteitsbeginsel te eerbiedigen; |
|
16. |
dringt er bij de Europese Raad op aan de continuïteit van de op EU-niveau geboekte vorderingen te waarborgen en de continuïteit van de voorziening op lange termijn te verzekeren door ambitieuze en realistische streefwaarden vast te stellen voor het kader voor het klimaat- en energiebeleid voor 2030, rekening houdend met het meest kosteneffectieve traject waarmee de EU het langetermijnengagement van het Parlement en de Raad kan nakomen om de broeikasgasemissies van de EU tegen 2050 met 80 tot 95 % in te perken ten opzichte van het niveau van 1990; |
|
17. |
dringt er bij de Commissie op aan haar klimaat- en energiebeleid te vereenvoudigen met het oog op een meer samenhangend, flexibeler en kosteneffectief EU-beleid; |
|
18. |
benadrukt dat de EU haar doel van een koolstofarme economie in 2050 alleen kan bereiken als van fossiele brandstoffen wordt overgestapt op andere energiebronnen, en stipt aan dat daarom moet worden voorkomen dat dergelijke brandstoffen in het beleid worden verankerd; wijst erop dat een ambitieus langetermijnbeleid inzake energie-efficiëntie en hernieuwbare energie een dergelijke verankering zal helpen voorkomen; onderstreept in dit verband de recente constatering van het IEA dat het op lange termijn goedkoper is om een beleid ter bevordering van hernieuwbare energie te volgen dan alleen te vertrouwen op heffingen voor CO2-emissies, aangezien een dergelijk beleid stimulansen biedt voor de tijdige opschaling van een breed scala van hernieuwbare-energietechnologieën die nodig is om de energiesector op den duur volledig koolstofvrij te maken; |
|
19. |
is ervan overtuigd dat het best in de huidige en toekomstige energiebehoeften van de EU kan worden voorzien door voor een evenwichtige en gedifferentieerde energiemix te zorgen waarbij de afhankelijkheid van één enkele energiebron wordt verminderd zonder nieuwe vormen van afhankelijkheid te creëren, en herinnert eraan dat de Commissie adviseert om onze afhankelijkheid van fossiele energiebronnen terug te dringen; verzoekt de lidstaten met klem om met deze factoren rekening te houden; |
|
20. |
verzoekt de Commissie om samen met de betrokken bedrijfstakken en als onderdeel van het kader voor het klimaat- en energiebeleid voor 2030 sectorspecifieke stappenplannen uit te werken die de actoren in de industrie voldoende flexibiliteit bieden; |
|
21. |
is van mening dat vele doelstellingen van het energiebeleid verwezenlijkt kunnen worden door de energieprijzen te verhogen, maar dat het juist de uitdaging is om deze doelstellingen te bereiken bij een toenemende economische bedrijvigheid; |
|
22. |
dringt erop aan de nodige middelen beschikbaar te stellen voor onderzoek en ontwikkeling in verband met hernieuwbare energiebronnen en energiebesparingstechnologieën; |
|
23. |
ziet een ruime consensus voor de vaststelling van een nieuw, bindend streefdoel voor de beperking van de CO2-uitstoot op basis van een herzien en goed werkend emissiehandelssysteem; |
|
24. |
is van mening dat bij de vaststelling van zowel de langetermijndoelstellingen van het EU-beleid als de specifieke beleidsinstrumenten voor de vermindering van de broeikasgasemissies het jaar 1990 consequent als referentiejaar moet worden gehanteerd; |
|
25. |
is van mening dat de EU haar ambitie met betrekking tot de vermindering van de CO2-uitstoot kan verhogen indien andere ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden die verantwoordelijk zijn voor omvangrijke emissies, zich ertoe verbinden hun deel van de mondiale inspanningen voor de emissiereductie te leveren; |
|
26. |
wijst erop dat het bindende streefdoel voor hernieuwbare energiebronnen voor 2020 van de EU een voorloper op het gebied van innovatie met betrekking tot technologie voor hernieuwbare energiebronnen heeft gemaakt; benadrukt dat de voortzetting van dit beleid, met bindende streefdoelen op het gebied van hernieuwbare energiebronnen, de positie van de EU op dit domein verder zal versterken; is van mening dat de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstelling om de uitstoot van broeikasgassen te beperken, de behoefte aan ingevoerde fossiele brandstoffen af te bouwen en de diversificatie van onze energiebronnen te vergroten; is daarom van mening dat de EU een bindend streefdoel voor hernieuwbare energiebronnen moet vaststellen in haar kader voor 2030; is ervan overtuigd dat een toekomstgericht energie- en klimaatbeleid moet worden gevolgd dat in overeenstemming is met de agenda voor het industriebeleid van de EU op het punt van concurrentievermogen; |
|
27. |
meent dat het kader en de streefwaarden voor 2030 gericht moeten zijn op de ontwikkeling en optimalisering van het energiesysteem als geheel om optimaal gebruik te kunnen maken van de capaciteit van hernieuwbare energiebronnen; |
|
28. |
is van mening dat de EU goed op weg is om de doelstelling van een uitbouw van 20 % hernieuwbare energie vóór 2020 te verwezenlijken; benadrukt dat de enigszins ongecoördineerde en uiterst snelle nationale uitbouw ernstige gevolgen heeft voor de interne energiemarkt van de EU (o.a. „loop-flows”); is van mening dat hernieuwbare energie in de toekomst een grotere rol moet krijgen in de systemen voor energievoorziening; verlangt dat rekening wordt gehouden met alle relevante aspecten van de systemen voor energievoorziening bij het nemen van beslissingen over een verdere uitbouw van hernieuwbare energie; |
|
29. |
is van mening dat weldoordachte, flexibele en voorspelbare steunregelingen een passend instrument zijn om de kostenefficiënte ontwikkeling en toepassing van hernieuwbare energiebronnen en energie-efficiëntie te stimuleren; benadrukt dat nationale steunregelingen voor hernieuwbare energiebronnen geleidelijk moeten evolueren naar een meer geïntegreerde steunregeling op EU- of sub-EU-niveau, rekening houdend met het maturiteitsniveau van de technologie en regionale en geografische verschillen, zodat het kader beter aansluit bij de markt, investeringszekerheid wordt geboden en voor een gelijk speelveld wordt gezorgd; is van mening dat voor de Commissie een belangrijke rol is weggelegd bij het verstrekken van richtsnoeren op dit gebied, met inbegrip van de overeenstemming van steunregelingen met de regels voor de interne markt en voor staatssteun, waarbij rekening moet worden gehouden met het belang van het Horizon 2020-programma voor onderzoek en innovatie; |
|
30. |
is van mening dat het beleidskader voor 2030 geïntegreerd moet zijn in een visie voor de langere termijn, met name voor de periode van nu tot 2050, in samenhang met de verschillende stappenplannen die door de Commissie zijn aangenomen; meent in dit verband dat de EU-beleidsmaatregelen op het gebied van de vermindering van de broeikasgasemissies, hernieuwbare energie en energie-efficiëntie voor 2030 moeten worden gezien als mijlpalen bij het bereiken van de doelstellingen voor de langere termijn, als onderdeel van een globale benadering die garandeert dat deze maatregelen kostenefficiënt, voorspelbaar en duurzaam zijn; |
|
31. |
is van mening dat het regionaal beleid van de EU een belangrijke rol te spelen heeft bij het bevorderen van de opwekking van energie uit hernieuwbare bronnen en van energie-efficiëntie op Europese schaal; merkt op dat de verschillende geografische omstandigheden het onmogelijk maken om op alle regio's een uniform energiebeleid toe te passen; |
|
32. |
erkent dat subsidies voor alle energiebronnen, met inbegrip van fossiele brandstoffen en kernenergie, aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor de energieprijzen; wijst erop dat enkele hernieuwbare energiebronnen, zoals landwindenergie en zonnepanelen, op het gebied van kosten bijna kunnen concurreren met conventionele energiebronnen, en is van mening dat de desbetreffende steunregelingen daarom moeten worden aangepast en dat de subsidies geleidelijk moeten worden afgeschaft, zodat de financiering kan gaan naar programma's voor onderzoek en ontwikkeling betreffende energietechnologieën zoals hernieuwbare energiebronnen en opslagtechnologieën van de volgende generatie; benadrukt evenwel dat dit voldoende op voorhand dient te worden aangekondigd om nadelige gevolgen voor de sector te vermijden, en dat hiervoor een hervormd ontwerp van de energiemarkt, gestroomlijnde administratieve en netaansluitingsprocedures en meer transparantie op de energiemarkten vereist zijn; betreurt de wijzigingen met terugwerkende kracht die sommige lidstaten aan hun steunregelingen hebben aangebracht, wat het vertrouwen van de investeerders en het niveau van investeringen in hernieuwbare energiebronnen heeft geschaad; verzoekt de Commissie te onderzoeken hoe louter voor energie bestemde markten zo kunnen worden omgevormd dat het rendement op investeringen in variabele hernieuwbare energiebronnen, die het effect hebben dat zij de groothandelsprijzen drukken en ook het rendement op investering beïnvloeden, wordt gewaarborgd; benadrukt dat een duidelijk beleid inzake hernieuwbare energiebronnen, in combinatie met O&O-programma's, noodzakelijk is om de kosten van alle hernieuwbare-energietechnologieën te drukken en innovatie en de ontwikkeling en toepassing van nieuwere, minder volwassen technologieën te stimuleren; verzoekt de Commissie onderzoek te doen naar het algemene effect van prioritaire distributie van hernieuwbare energie, mede voor de algemene energiekosten; |
|
33. |
benadrukt tegelijk dat de EU haar afhankelijkheid van ingevoerde fossiele brandstoffen moet verminderen; merkt op dat een aantal subsidies voor fossiele brandstoffen, kernenergie en enkele mature technologieën op het gebied van hernieuwbare energiebronnen in een aantal lidstaten structurele marktverstoringen veroorzaken; roept de lidstaten op deze subsidies, en met name milieuschadelijke directe en indirecte subsidies voor fossiele brandstoffen, zo snel mogelijk af te bouwen; |
|
34. |
verzoekt de Commissie om samen met de lidstaten stappenplannen voor elk land uit te werken, waarin duidelijke verbintenissen worden aangegaan ten aanzien van de geleidelijke afschaffing van subsidies; |
|
35. |
verzoekt de Commissie om een inventaris op te stellen van alle nationale en Europese subsidies en steunregelingen voor hernieuwbare energiebronnen en verzoekt de lidstaten om samen met de Commissie te zorgen voor samenhang en transparantie op het niveau van de EU; |
|
36. |
onderkent dat investeringen in hernieuwbare energie een stuk moeilijker zijn geworden door de wijzigingen die sommige lidstaten met terugwerkende kracht hebben ingevoerd; verzoekt om een stabiel en voorspelbaar kader inzake beleid en maatregelen voor 2030, dat gebaseerd moet zijn op een ambitieus, bindend streefdoel voor hernieuwbare energiebronnen, dat een aanzienlijke bijdrage zal leveren aan het scheppen van werkgelegenheid en het beperken van de onzekerheid, en dat het investeringsrisico zal inperken en de kosten van kapitaal zal drukken en bijgevolg ook de vereiste steunniveaus zal verlagen; |
|
37. |
merkt op dat streefdoelen op de lange termijn politieke stabiliteit creëren en het vertrouwen van investeerders versterken, waardoor de risicopremies voor investeerders dalen, wat van essentieel belang is voor de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen, die als kapitaalintensieve technologieën gelden; merkt op dat het ontbreken van zulke doelstellingen zou leiden tot een aanzienlijke verhoging van de kosten van hernieuwbare energiebronnen, en dat investeringen die mogelijk worden gemaakt door streefdoelen op de lange termijn, de kosten voor technologie daarentegen zouden drukken en de noodzaak van specifieke steun zouden beperken; |
|
38. |
wijst erop dat uit de routekaart van de Commissie naar een koolstofarme economie in 2050 blijkt dat hernieuwbare energiebronnen en meer energie-efficiëntie een jaarlijkse besparing van 175 tot 320 miljard euro zouden kunnen opleveren voor de Unie; |
|
39. |
wijst op het grote potentieel voor het scheppen van banen van hernieuwbare energiebronnen (3 miljoen banen tegen 2020) en energie-efficiëntie (2 miljoen banen tegen 2020) (23); |
|
40. |
is van mening dat de flexibiliteit van het net, de infrastructuur en de vervoerscapaciteit voor energie moeten worden verbeterd om op een efficiënte manier hernieuwbare energie te produceren; |
|
41. |
verzoekt de Commissie met het oog op de snelle integratie van hernieuwbare energiebronnen ook voorstellen in te dienen voor een interne kernmarkt met de lidstaten die bereid zijn tot een dergelijke integratie en snel willen samenwerken op het gebied van de gemeenschappelijke productie en distributie en het gemeenschappelijke gebruik van elektriciteit; |
|
42. |
is van mening dat de gevolgen van verschillende energiebronnen voor het milieu en het klimaat nauwlettend in de gaten moeten worden gehouden; |
|
43. |
wijst erop dat de goedkoopste energie die energie is die nooit wordt gebruikt; benadrukt in dit verband dat meer energie-efficiëntie als een hoeksteen van het EU-klimaat- en energiebeleid moet worden beschouwd; is ervan overtuigd dat energie-efficiëntie bijdraagt tot het behoud van hulpbronnen, het verlagen van de energiefactuur, minder afhankelijkheid van ingevoerde brandstoffen voor energie, lagere handelstekorten en minder gevolgen voor de gezondheid, en tevens het internationale concurrentievermogen van de Europese economie op lange termijn verbetert en de uitstoot van broeikasgassen in de EU helpt verminderen; wijst erop dat uit onderzoek blijkt dat de verwezenlijking van het kosteneffectieve energiebesparingspotentieel van de EU, dat 40 % bedraagt, de uitstoot van broeikasgassen met ten minste 50 % zou verminderen tegen 2030 en het aandeel van hernieuwbare energie in de energiemix tot 35 % zou doen oplopen; dringt er bij de lidstaten op aan de richtlijn inzake energie-efficiëntie en de richtlijn over de energieprestatie van gebouwen onverwijld en volledig ten uitvoer te leggen; benadrukt dat bij de ontwikkeling van nieuw beleid inzake energie-efficiëntie het potentieel van elke economische sector en elke economische situatie in aanmerking moeten worden genomen, en dat het streven naar een betere energie-efficiëntie gepaard moet gaan met een sterke focus op de hele vraag- en aanbodketen voor energie, waaronder transformatie, transmissie, distributie en voorziening, alsook het energieverbruik van de industrie, de bouwsector, huishoudens en de transportsector; onderkent de voordelen van bewustmakingscampagnes inzake energie-efficiëntie; |
|
44. |
erkent dat de EU met het huidige beleid haar energie-efficiëntiedoel voor 2020 niet zal halen; herinnert aan de toezegging van de Commissie om voor 2020 bindende streefdoelen voor energie-efficiëntie vast te stellen en aanvullende maatregelen overeen te komen voor de lidstaten die met het totaal van hun afzonderlijke streefdoelen de 20 %-doelstelling van de EU niet halen; herinnert eraan dat de doelstellingen voor 2030 als mijlpalen moeten worden beschouwd voor de vaststelling van een langetermijnvisie tot 2050 met als doel rekening te houden met de lange investeringscycli; verzoekt de Europese Raad om bindende streefdoelen inzake energie-efficiëntie voor 2020 en 2030 vast te stellen en hiervan de hoeksteen van een duurzaam energie- en klimaatbeleid te maken; |
|
45. |
benadrukt dat een enkel streefdoel voor de vermindering van broeikasgasemissies dat voornamelijk verwezenlijkt wordt met het mechanisme van het emissiehandelssysteem, tot gevolg zal hebben dat het grote energie-efficiëntiepotentieel in de niet binnen het emissiehandelssysteem vallende sectoren onbenut blijft en veel van de via de binnen het emissiehandelssysteem vallende sectoren te ondernemen decarboniseringsinspanningen hogere kosten dan noodzakelijk met zich mee zullen brengen; merkt op dat veel van de hinderpalen voor de verbetering van de energie-efficiëntie, niet van financiële aard zijn en niet kunnen worden aangepakt met het emissiehandelssysteem als onderdeel van één benadering van de streefdoelen voor broeikasgasreductie; |
|
46. |
benadrukt dat de vermindering van het energieverbruik in gebouwen een centrale plaats moet krijgen in het energie-efficiëntiebeleid op de lange termijn van de EU, omdat de renovatie van bestaande gebouwen een enorm potentieel heeft voor kosteneffectieve energiebesparingen; benadrukt dat het tempo en de kwaliteit van de renovatie van gebouwen aanzienlijk moeten worden opgevoerd om ervoor te zorgen dat de EU het energieverbruik in het bestaande gebouwenbestand tegen 2050 met 80 % kan verlagen ten opzichte van 2010; |
|
47. |
merkt op dat een sectoraal energie-efficiëntiestreefdoel voor gebouwen een drijfveer zou zijn voor de noodzakelijke transformatie van het gebouwenbestand en er uiteindelijk voor zou zorgen dat deze enorme bron van energiebesparing wordt aangeboord; erkent dat de meeste hinderpalen op dit gebied niet van technologische maar van wettelijke, administratieve en financiële aard zijn en dat een markttransformatie tijd vergt en in grote mate afhankelijk is van met tussentijdse doelstellingen voor 2020, 2030 en 2040 gepaard gaande langetermijndoelstellingen voor een gebouwenbestand dat tegen 2050 bijna geen energie meer verbruikt; |
|
48. |
verzoekt de Commissie te werken aan de ontwikkeling van betere methoden en instrumenten voor de berekening van en het toezicht op vorderingen, hetgeen kan helpen een consistentere en transparantere EU-benadering ten aanzien van energie-efficiëntie te ontwerpen, en met de lidstaten samen te werken om politieke hinderpalen uit de weg te ruimen; constateert dat de energie-intensiteit in verhouding tot de economische prestaties al tientallen jaren verbetert, hoofdzakelijk om economische redenen; is van mening dat energie-efficiëntie ook een belangrijke drijfveer voor de materiaalwetenschappen kan zijn en dat er meer moet gebeuren om industrieën in de EU te helpen hun energie-intensiteit en hun concurrentievermogen verder te verbeteren (met name middels eigen warmtekrachtopwekking), wat het risico van een weglekeffect zal helpen verminderen; verzoekt de Commissie de vooruitgang en de ontwikkelingen inzake energie-efficiëntie in de EU te toetsen en te beoordelen ten opzichte van de belangrijkste mondiale concurrenten van de EU, de energieprognoses te verbeteren gelet op de specifieke, niet-economische sturingsfactoren voor de verbetering van de energie-efficiëntie en de baten van energiebesparing, en bij de herziening van de richtsnoeren inzake staatssteun gunstige voorwaarden voor investeringen op het gebied van energie-efficiëntie te scheppen; verzoekt de Commissie de vooruitgang inzake energiebesparingen in de EU in het kader van de tenuitvoerlegging en de geplande herziening van de richtlijn inzake energie-efficiëntie tijdig te blijven evalueren; |
|
49. |
constateert dat het emissiehandelssysteem momenteel het voornaamste instrument is om de broeikasgasemissies van de industrie en de energiesector te verminderen en tegelijk investeringen in duurzame technologieën op kosteneffectieve en economisch efficiënte wijze te bevorderen; merkt daarom op dat structurele verbeteringen van het emissiehandelssysteem noodzakelijk zijn om het vermogen van het systeem om doeltreffend en automatisch in te springen op economische schommelingen te vergroten, de behoefte aan ad-hocmarktinterventies weg te nemen en investeerders weer zekerheid te geven via een op lange termijn voorspelbaar en betrouwbaar systeem; roept op tot een dringende, in 2014 voor te stellen structurele hervorming van het emissiehandelssysteem, opdat iets kan worden gedaan aan het huidige overaanbod aan emissierechten en de inflexibiliteit van het mechanisme; benadrukt dat er bij de hervorming van het emissiehandelssysteem voor moet worden gezorgd dat het systeem volledig marktgebaseerd blijft; |
|
50. |
herinnert de Commissie eraan dat het Parlement al heeft aangedrongen op een zo spoedig mogelijke indiening van wetgevingsvoorstellen met het oog op wijziging van de lineaire reductievereiste van jaarlijks 1,74 %, teneinde te voldoen aan de vereisten van het CO2-reductiestreefdoel voor 2050; |
|
51. |
is van mening dat de Commissie daarnaast voorstellen moet doen voor een verplichte reservering van veilingopbrengsten voor innovatieve, milieuvriendelijke technologie; is van mening dat de bepalingen inzake sectoren en subsectoren die het risico lopen op koolstoflekkage moeten worden gehandhaafd en kunnen worden herzien in het licht van een bindende internationale overeenkomst over de strijd tegen klimaatverandering, om de industrie zo de grootst mogelijke zekerheid te bieden; |
|
52. |
merkt op dat de EU een alomvattend beleidskader voor 2030 nodig heeft ter bevordering van investeringen in en het op de lange termijn koolstofvrij maken van de niet binnen het emissiehandelssysteem vallende sectoren, die 60 % van de broeikasgasemissies in de EU voor hun rekening nemen; benadrukt het aanzienlijke, onbenutte energie-efficiëntiepotentieel van specifieke sectoren, zoals gebouwen en transport (die respectievelijk een energie-efficiëntiepotentieel hebben van naar schatting 61 % en 41 %); beklemtoont dat de niet binnen het emissiehandelssysteem vallende sectoren de inspanningen van de EU voor de vermindering van de CO2-uitstoot aanzienlijk kunnen vergemakkelijken; dringt er daarom bij de Commissie en de lidstaten op aan door te gaan met een ambitieus kader voor de niet binnen het emissiehandelssysteem vallende sectoren voor 2030 en de lidstaten tegelijkertijd de flexibiliteit te blijven bieden hun eigen methode te kiezen om hun streefdoelen inzake het delen van inspanningen te bereiken; erkent dat de streefdoelen voor de niet binnen het emissiehandelssysteem vallende sectoren gebaseerd moeten zijn op een bottum-upbeoordeling van het potentieel van elke sector; |
|
53. |
benadrukt dat het ambitieniveau van de streefdoelen van de niet binnen het emissiehandelssysteem vallende sectoren (de verdeling van de inspanningen) vrij beperkt is in vergelijking met de streefdoelen voor de wel binnen het emissiehandelssysteem vallende sectoren, en dat sterk omstreden kredieten, bijvoorbeeld voor industriële gassen, nog steeds wel zijn toegestaan in de context van de verdeling van de inspanningen maar niet binnen het emissiehandelssysteem; |
|
54. |
verzoekt de Commissie zo snel mogelijk een voorstel in te dienen waarbij de kredieten die niet meer zijn toegestaan in het emissiehandelssysteem, ook worden uitgesloten van de beschikking inzake de verdeling van de inspanningen, en vraagt de lidstaten zich er onmiddellijk toe te verbinden dat zij dezelfde lijn zullen volgen als die welke aan de industrie is opgelegd; |
|
55. |
verzoekt de Commissie om een ambitieuzer kader voor te stellen voor de sectoren die niet binnen het emissiehandelssysteem vallen (de verdeling van de inspanningen); |
|
56. |
benadrukt dat onvoldoende rekening wordt gehouden met de invloed van methaan (CH4) op de opwarming van de aarde, overwegende dat het opwarmingspotentieel van methaan over een periode van 15 jaar 80 maal groter en over een periode van 40 jaar 49 maal groter is dan dat van CO2; roept de Commissie op de invloed van methaan grondiger te analyseren in het kader van het beleid tot vermindering van broeikasgasemissies, de mogelijkheden te beoordelen en een voorstel te doen voor een aan de specifieke situaties van verschillende sectoren en lidstaten aangepast CH4-emissiereductieplan; |
|
57. |
roept de Commissie op te komen met een specifiek kader voor vervoer, aangezien de vervoersector ongeveer een kwart van het energieverbruik en de broeikasgasemissies in de EU voor zijn rekening neemt en daarmee na de energieproductiesector de grootste uitstoter van broeikasgassen is; |
|
58. |
is van mening dat geavanceerde biobrandstoffen een belangrijke rol kunnen spelen bij het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen in de vervoersector en tegelijkertijd de energiezekerheid vergroten en voor meer groei en banen zorgen; |
|
59. |
wijst op het belang van een volledige koolstofboekhouding op grond van de richtlijn brandstofkwaliteit om de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus van transportbrandstoffen te verkleinen; benadrukt dat de richtlijn brandstofkwaliteit een belangrijke rol kan spelen bij de bevordering van duurzame biobrandstoffen in het kader voor het klimaat- en energiebeleid voor 2030; betreurt derhalve het gebrek aan bereidheid van de Commissie om de richtlijn brandstofkwaliteit na 2020 te handhaven; |
|
60. |
roept de Commissie op een reeks indicatoren vast te stellen voor de beoordeling van de vorderingen in specifieke, niet binnen het emissiehandelssysteem vallende sectoren, met name wat betreft de duurzaamheidsprestaties van gebouwen; |
|
61. |
is van mening dat warmtekrachtkoppeling en efficiënte stadsverwarming en -koeling een belangrijke rol kunnen spelen bij het vergroten van de energie-efficiëntie, een optimaler gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen voor het opwekken van warmte en elektriciteit, en het verbeteren van de lokale luchtkwaliteit nu en in de toekomst; verzoekt de EU om de volledige integratie van de verwarmings- en koelsector in het traject naar een duurzaam energiesysteem te overwegen; merkt op dat deze sector momenteel verantwoordelijk is voor ongeveer 45 % van het totale energie-eindverbruik in de EU; verzoekt de Commissie daarom de benodigde gegevens te verzamelen over de bronnen voor en het gebruik van verwarming en koeling en over de distributie van warmte aan de verschillende soorten eindgebruikers (zoals woningen, de industrie en de tertiaire sector); roept de Commissie en de lidstaten bovendien op steun te geven aan de gebruiksklare oplossingen voor efficiënte verwarming en koeling; |
|
62. |
onderstreept het aanzienlijke potentieel van stadsverwarming en -koeling bij het verhogen van de energie-efficiëntie door warmte te regenereren uit de energieproductie in warmtekrachtkoppelingsinstallaties, afvalverbrandingsinstallaties en industriële energieprocessen, die anders verloren zou gaan; merkt voorts op dat dit ook een geïntegreerde oplossing biedt in stedelijke gebieden, op grond waarvan de EU haar afhankelijkheid van energie-invoer kan verminderen en de kosten van verwarming en koeling betaalbaar kan houden voor haar burgers; |
|
63. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten om het resterende potentieel van hernieuwbare energie voor verwarming en koeling te onderzoeken en synergieën op te sporen tussen een hoger verbruik van hernieuwbare energie enerzijds en de tenuitvoerlegging van de richtlijn inzake energie-efficiëntie en de gebouwenrichtlijn anderzijds; |
|
64. |
merkt op dat de ICT-sector een enorm potentieel voor energiebesparingen biedt en een rolmodel zou kunnen worden op het gebied van energie-efficiëntie en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen, aangezien de sector een grote verbruiker is van elektriciteit — gegevenscentra in de EU zijn goed voor 1,5 % van het totale elektriciteitsverbruik — en consumenten zich steeds meer bewust worden van de koolstofvoetafdruk van de IT- en clouddiensten die zij gebruiken; |
Samenhang van beleidsinstrumenten
|
65. |
herhaalt dat de doelstellingen van het kader voor het klimaat- en energiebeleid voor 2030 op de meest kostenefficiënte manier moeten worden verwezenlijkt; is van mening dat dit kan worden bereikt door duidelijke investeringssignalen uit te sturen en overcompensatie en een te complexe regelgeving en regeldruk voor de industrie te voorkomen; is daarom van mening dat het kader de lidstaten binnen de erin vastgestelde grenzen flexibiliteit en vrijheid moet bieden, alsook stabiliteit en duidelijkheid voor investeringsbesluiten; verzoekt de lidstaten volledig aan het EU-kader te voldoen; |
|
66. |
benadrukt het belang van intensievere coördinatie bij het aanpakken van de vele uitdagingen op het gebied van klimaat en energie, waarbij een transparante energiemarkt in de EU tot stand moet worden gebracht en positieve ervaringen op het gebied van energie op EU-niveau moeten worden uitgewisseld, om de nationale maatregelen efficiënter en coherenter te maken; is van mening dat het kader voor het klimaat- en energiebeleid voor 2030 bepalingen moet bevatten die de lidstaten ertoe verplichten met hun buurlanden te overleggen over eventuele plannen om hun energievoorziening gevoelig te veranderen; |
|
67. |
brengt in herinnering dat een duidelijk, coherent en consistent beleids- en regelgevingskader, op basis van een holistische aanpak, van essentieel belang is om de economie te stimuleren, groei alsmede zekere, stabiele en betaalbare energieprijzen tot stand te brengen en de noodzakelijke investeringen in „no-regrets”-opties (hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en slimme infrastructuur), als gedefinieerd in het Stappenplan Energie 2050 van de Commissie, op kosteneffectieve en duurzame wijze te helpen bevorderen; merkt op dat een gebrek aan samenhang tussen onze doelstellingen voor 2020 heeft bijgedragen aan de huidige lage koolstofprijs; |
|
68. |
benadrukt dat het, met het oog op groene investeringen op lange termijn, essentieel is dat de industrie op middellange tot lange termijn regelgevingszekerheid wordt geboden, en roept op tot ambitieuze en bindende doelstellingen inzake uitstoot van broeikasgassen, hernieuwbare energie en energie-efficiëntie; |
|
69. |
benadrukt dat de meest coherente aanpak voor de periode na 2020 erin bestaat voor de hele EU een streefdoel voor de vermindering van broeikasgasemissies voor 2030 vast te stellen, met inachtneming van de vermindering van de uitstoot als gevolg van de EU-doelstellingen voor 2030 inzake energie-efficiëntie en hernieuwbare energie; merkt op dat de EU met een zogenoemde „pakketbenadering” bestaande uit doelstellingen op het gebied van energie-efficiëntie, hernieuwbare energie en broeikasgasemissies, die worden gedefinieerd overeenkomstig het bestaande potentieel voor kosteneffectieve energiebesparingen, haar doelstellingen op het gebied van concurrentievermogen, energiezekerheid en het koolstofarm maken van de economie zou kunnen verwezenlijken met een lagere koolstofprijs en lagere lasten voor de industrie dan met alleen een streefdoel voor de vermindering van broeikasgasemissies; |
|
70. |
merkt op dat de Unie een internationale evaluatieprocedure heeft voorgesteld om de voorlopige toezeggingen te beoordelen voordat de klimaatovereenkomst voor 2015 wordt gesloten; roept de Raad derhalve op een evaluatieprocedure met een duidelijk tijdschema goed te keuren om ervoor te zorgen dat de EU-doelstelling voor het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen en andere daarmee verbonden doelstellingen worden geëvalueerd en indien nodig verbeterd; |
|
71. |
benadrukt de noodzaak van een alomvattende analyse van de instrumenten en de doelstellingen, en van hun samenhang, om de goede werking van de interne markt te waarborgen; onderstreept dat het streefdoel voor de vermindering van broeikasgasemissies ambitieus genoeg moet zijn om een extra stimulans te vormen bovenop de doelstellingen inzake energie-efficiëntie en hernieuwbare energie, en in overeenstemming moet zijn met het reductieniveau dat op wetenschappelijke gronden nodig wordt geacht om een gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen; |
|
72. |
verzoekt de Commissie om de interactie tussen klimaat- en energiedoelstellingen te onderzoeken teneinde een zo efficiënt mogelijk beleid op EU-niveau te bewerkstelligen en de ondervonden problemen bij onsamenhangend vastgestelde streefdoelen en maatregelen te voorkomen, daarbij rekening houdend met niet alleen het bbp maar ook de capaciteit en het potentieel van iedere lidstaat om kostenefficiënte emissiereducties te verwezenlijken; wijst erop dat verbeteringen van de energie-efficiëntie in niet-ETS-sectoren, zoals gebouwen en vervoer, tot een aanmerkelijk lagere uitstoot van broeikasgassen leiden en het mogelijk maken dat er minder inspanningen moeten worden ondernomen om andere sectoren koolstofarm te maken; |
|
73. |
vraagt de Commissie de efficiëntie en de kosteneffectiviteit van de aanpak met drie doelstellingen te verbeteren door middel van een gecoördineerd en coherent beleid dat echt baat zou hebben bij de bestaande interactie tussen deze doelstellingen; |
|
74. |
merkt op dat het overleg over de doelstellingen voor 2030 gevoerd moet worden op basis van gedegen economisch onderzoek naar de mogelijke invloed van de doelstellingen, uitgesplitst per land en per sector; vraagt de Commissie om alle beschikbare gegevens en onderzoeken hierover te publiceren, teneinde te kunnen vaststellen of er een ongelijke last op de lidstaten zou worden gelegd; |
|
75. |
is van oordeel dat de lidstaten en regio's moeten worden aangemoedigd hun samenwerking te verbeteren, teneinde de inspanningen inzake onderzoek, ontwikkeling en innovatie en de efficiëntie van de uitbreiding van hernieuwbare energie, mede ten aanzien van windenergie op zee, te optimaliseren; betreurt dat de krachtens de richtlijn hernieuwbare energiebronnen uit 2009 ingestelde samenwerkingsmechanismen tot op heden nauwelijks zijn gebruikt, en dringt aan op een groter gebruik van deze mechanismen; neemt nota van de bevindingen van de Commissie dat een betere benutting van de bestaande samenwerkingsmogelijkheden aanzienlijke voordelen zou opleveren, zoals verregaande stimulering van de handel; benadrukt dat regionale integratie een zeer belangrijke rol speelt bij het kosteneffectieve gebruik van hernieuwbare energiebronnen; is in dit verband van mening dat de Commissie een belangrijke rol vervult bij de coördinatie, de financiële ondersteuning en de opstelling van relevante analyses met betrekking tot de hernieuwbare energiebronnen en het potentieel van elke lidstaat, en als drijvende kracht voor geleidelijke convergentie van ieders nationale beleid inzake hernieuwbare energiebronnen; |
|
76. |
merkt op dat de EU haar verbintenis om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen moet nakomen met een beleid dat een toenemende exploitatie van zeer broeikasgasintensieve onconventionele fossiele brandstoffen zoals teerzand voorkomt; |
|
77. |
dringt er bij de Commissie op aan met een analyse te komen over de vraag hoe verschillende energiebronnen — waaronder hernieuwbare — duurzamer en kosteneffectiever kunnen worden ontwikkeld, daarbij rekening houdend met de gevolgen voor het milieu, de totale systeemkosten, aspecten in verband met de afhankelijkheid van grondstoffen (met name zeldzame aardmetalen, die schaars zijn in Europa), een efficiënt gebruik van hulpbronnen en de levenscyclus; |
|
78. |
dringt er bij de Commissie op aan met een analyse te komen over de vraag hoe stabiele bronnen van hernieuwbare energie, zoals waterkracht (met name pomp-opslagfaciliteiten), duurzame biomassa en geothermische energie, samen met fossiele brandstoffen, een aanvulling kunnen vormen op variabele hernieuwbare energiebronnen; verzoekt de Commissie duurzaamheidscriteria voor vaste en gasvormige biomassa voor te stellen, rekening houdend met de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus teneinde het inefficiënte gebruik van biomassa te beperken; |
|
79. |
benadrukt de belangrijke rol van een efficiënt gebruik van hulpbronnen bij de verwezenlijking van de klimaat- en energiedoelstellingen van de EU; spoort de Commissie en de lidstaten aan de doelstellingen voor een efficiënt gebruik van hulpbronnen doeltreffend in andere belangrijke beleidsterreinen te integreren, positieve ervaringen uit te wisselen en subsidies die tot een inefficiënt gebruik van hulpbronnen leiden af te schaffen; |
|
80. |
verzoekt de Commissie een gemakkelijk toegankelijke online databank voor optimale werkwijzen op het gebied van hulpbronnenefficiëntie op te zetten; |
|
81. |
herinnert eraan dat de tijdige omzetting en tenuitvoerlegging van de Europese wetgevingsbesluiten, met name in de sectoren milieu en energie, een verplichting is en noodzakelijk is om marktversnippering te voorkomen; |
|
82. |
verzoekt de Commissie de ontwikkeling van energiebesparingen in de EU te evalueren; |
|
83. |
merkt op dat de indicatieve nationale efficiëntiedoelstellingen die in 2013 in het kader van de richtlijn energie-efficiëntie van 2012 zijn gepubliceerd, duidelijk niet overeenkomen met het afgesproken Europese streefniveau van 20 %; dringt erop aan dat de Commissie niet langer wacht met het voorstellen van nieuw beleid en nieuwe maatregelen, inclusief een bindende energie-efficiëntiedoelstelling voor 2020, en een bindende energie-efficiëntiedoelstelling in haar aangekondigde mededeling over het kader voor 2030 opneemt, teneinde de samenhang tussen de doelstellingen te waarborgen; |
|
84. |
onderstreept het belang van lokale en regionale klimaat- en energie-initiatieven, aangezien deze een aanzienlijke bijdrage kunnen leveren aan nationale inspanningen ter bestrijding van de klimaatverandering en aan de verdere ontwikkeling van gedecentraliseerde energieopwekking; beveelt de Commissie aan dergelijke initiatieven te ondersteunen, met name door de gerichte ontwikkeling van bestaande financieringsprogramma's op het gebied van klimaat en energie; moedigt de Commissie en de lidstaten aan alle hindernissen weg te nemen die de lokale en regionale autoriteiten belemmeren in de verwezenlijking van de klimaat- en energiedoelstellingen van de EU; |
|
85. |
merkt op dat in het huidige Europese energie- en klimaatkader geen rekening wordt gehouden met de verschillen in het energieverbruik tussen steden en niet op het netwerk aangesloten plattelandsgebieden; merkt op dat bepaalde energieproblemen dringender zijn in plattelandsgebieden (geringe energie-efficiëntie, betaalbaarheid van energie, de grote koolstofvoetafdruk van vaste en vloeibare brandstoffen voor verwarming); |
|
86. |
verzoekt de Commissie om binnen het kader voor het klimaat- en energiebeleid voor 2030 een energiestrategie voor het platteland uit te stippelen, met het oog op de analyse van een aantal specifieke problemen waarmee niet op het netwerk aangesloten energieverbruikers worden geconfronteerd, en een reeks beleidsaanbevelingen voor de lidstaten te formuleren; |
|
87. |
is van mening dat het kader voor het klimaat- en energiebeleid voor 2030 instrumenten van het regionaal beleid van de EU moet omvatten om de streefwaarden voor 2030 te kunnen halen, en dat daartoe de Europese structuurfondsen en investeringsfondsen beter moeten worden ingezet voor de ontwikkeling van decentrale hernieuwbare-energieprojecten, projecten op het gebied van schone brandstoffen in stedelijke en plattelandsgebieden en projecten inzake energie-efficiëntie; |
Energiezekerheid
|
88. |
benadrukt dat de zekerheid van de energievoorziening van cruciaal belang is voor Europese burgers en ondernemingen; onderstreept het belang van het kader voor het klimaat- en energiebeleid voor 2030 om in te spelen op de behoefte aan grotere energiezekerheid en werk te maken van milieuduurzaamheid, het economische en industriële concurrentievermogen in de EU, betaalbare energieprijzen voor alle Europeanen, een grotere veerkracht ten aanzien van mondiale energieschokken, en het creëren van banen, naast sociale aspecten, door middel van maatregelen zoals de diversificatie van toeleveringsroutes, leveranciers en bronnen van energie; |
|
89. |
benadrukt dat het nodig is de energiezekerheid en uiteindelijk de zelfvoorziening van de EU te waarborgen, die voornamelijk moet worden bereikt door energie-efficiëntie, energiebesparingen en hernieuwbare energie te bevorderen, wat samen met andere alternatieve energiebronnen de invoerafhankelijkheid zal verminderen; neemt nota van de groeiende belangstelling voor de exploratie van olie- en gasvelden in de Middellandse en de Zwarte Zee; gelooft dat in het EU-beleid inzake olie- en gasboringen op zee de nadruk moet komen te liggen op preventie van potentiële risico's en het afbakenen van exclusieve economische zones voor de desbetreffende EU-lidstaten en relevante derde landen in overeenstemming met het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, dat alle lidstaten van de EU en de EU zelf ondertekend hebben; |
|
90. |
benadrukt dat de lidstaten met het oog op de voorzieningszekerheid zelf hun nationale energiemix kunnen samenstellen en hun eigen energiebronnen kunnen benutten, op voorwaarde dat zij de langetermijnbeleidsdoelstellingen van de Unie op energie- en klimaatgebied halen en veilige, ecologisch duurzame en maatschappelijk aanvaardbare praktijken garanderen, ook in de context van exploratie- en winningsactiviteiten, waarbij zij ook rekening moeten houden met de mogelijke schadelijke grensoverschrijdende gevolgen; |
|
91. |
onderstreept dat een van de prioriteiten van de EU, bij haar streven naar energiezekerheid, bestaat uit het ontwikkelen van een model van samenwerking tussen de lidstaten door te zorgen voor de snelle voltooiing van de interne energiemarkt van de EU, met inbegrip van met name de aanleg van interconnectoren en de verwijdering van grensoverschrijdende barrières; is voorts van mening dat de voltooiing en modernisering van de infrastructuur die Noord, Zuid, Oost en West met elkaar verbindt, de EU in staat zal stellen optimaal gebruik te maken van de comparatieve voordelen van iedere lidstaat, en dringt aan op verdere doeltreffende en duurzame steun voor gedecentraliseerde energieproductie op microniveau in handen van de gemeenschap en intelligente infrastructuur voor de distributie van energie, naast opslag- en vraagresponsprogramma’s, zodat op lokaal niveau in alle lidstaten kan worden gezorgd voor een juist evenwicht tussen vraag en aanbod; wijst op de noodzaak van verdere ontwikkeling van macroregionale elektriciteitsmarkten in de EU, zoals de Nord Pool-markt en de Centraal-West-Europese markt; wijst daarom op de noodzaak van een sterke beleidscoördinatie tussen de lidstaten en van gezamenlijke maatregelen, solidariteit en transparantie aangezien nationale besluiten inzake energiebeleid gevolgen kunnen hebben voor andere lidstaten; oppert dat het wenselijk zou zijn na te gaan of en hoe de expertise en de faciliteiten van het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators kunnen worden benut bij de uitvoering van bovengenoemde taken, en hoe voor betere samenwerking tussen de transmissiesysteembeheerders kan worden gezorgd; |
|
92. |
roept de Commissie op om wanneer zij met wetgeving komt betreffende hydraulische fracturering, hierin ook een verplichte milieueffectbeoordeling op te nemen voor zowel de exploratie als de winning van schaliegas; benadrukt bovendien dat er nog onvoldoende gegevens zijn over de chemicaliën die worden gebruikt bij het proces van hydraulische fracturering; roept de Commissie daarom op om wanneer zij met wetgeving daaromtrent komt, te zorgen voor transparantie betreffende alle gegevens over deze chemicaliën en aldus te zorgen voor de grootst mogelijke bescherming van de volksgezondheid en het milieu; |
|
93. |
is van mening dat de afvang en opslag van kooldioxide (CCS) een belangrijke rol kan spelen bij het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen (zoals de Commissie heeft erkend in haar routekaart naar een koolstofarme economie in 2050 en haar Stappenplan Energie 2050), althans voor een overgangsperiode, met name voor energie-intensieve industrieën; constateert echter een gebrek aan publieke en private investeringen op dit gebied; verzoekt de Commissie te bekijken wat de beste aanpak is betreffende de ontwikkeling van CCS-technologieën in de EU, en in het kader voor 2030 passende maatregelen voor te stellen teneinde de betrokken actoren en de noodzakelijke financiering te mobiliseren; benadrukt dat zowel hernieuwbare energie als CCS een rol te spelen hebben in de toekomstige energiemix van de EU en niet mogen worden geacht met elkaar in concurrentie te staan; vraagt de Commissie bovendien om de uitwisseling van goede praktijken en informatie met de VS en Canada inzake technologie voor koolstofopvang en -opslag op te voeren; |
|
94. |
stipt aan dat gas een belangrijke rol zal spelen bij de omvorming van het energiesysteem in de EU en erkent het potentieel van aardgas om op korte en middellange termijn voor flexibiliteit binnen het energievoorzieningssysteem te zorgen; is van mening dat een coherent beleids- en regelgevingskader de overstap van elektriciteitsopwekking met steenkool, die voor een hoge koolstofemissie zorgt, naar elektriciteitsopwekking met aardgas niet mag ontmoedigen; verzoekt de Commissie en de lidstaten met het oog op de interne gasmarkt om alle gascontracten die gebaseerd zijn op verouderde prijsmechanismen, waaronder de ruweolie-index, te herzien en roept de Commissie op om bijstand te verlenen bij het onderzoek naar de mogelijkheid tot heronderhandeling van deze contracten en tot bevordering van de kortetermijnhandel in gas; onderstreept de recente ontwikkelingen op de mondiale energiemarkt en wijst op de belangrijke bijdrage die LNG aan de energievoorziening van de EU kan leveren dankzij de invloed ervan op de interne energiemarkt van de EU, de geopolitiek op het gebied van energie in de buurlanden van de EU en de betrekkingen met de traditionele toeleverende landen; |
|
95. |
benadrukt het grote potentieel van offshore-windenergie op de Noordzee; wijst op het belang van het offshore-netwerk op de Noordzee om kosteneffectief gebruik van hernieuwbare energie op de Noordzee mogelijk te maken; erkent in dit verband het belang van het initiatief van het offshore-netwerk van de Noordzeelanden en roept de betrokken lidstaten en de Commissie op hier meer belang aan te hechten en steun aan te geven; |
|
96. |
benadrukt dat een actieve bosbouw met meer aanwas en daardoor een hogere koolstofopname een belangrijke en kosteneffectieve manier is om bij te dragen aan het bereiken van de klimaatdoelstellingen; merkt op dat iedere extra kubieke meter bos die door middel van actieve bosbouw wordt geproduceerd, ongeveer 1,3 ton koolstofdioxide opneemt; verzoekt de Commissie en de lidstaten stimulansen te ontwikkelen voor boseigenaren om actief bij te dragen aan de totstandbrenging van meer klimaatvoordelen, bijvoorbeeld door te investeren in regionale maatregelen ter uitbreiding van de duurzame houtproductie en ter verhoging van de koolstofopname; |
|
97. |
is het met de Commissie eens dat het Europees niveau overheidsinterventies op alle niveaus kan helpen verminderen en tegelijk het risico op marktversnippering kan verkleinen; verzoekt de Commissie daarom door te gaan met het ontvlechtingsproces en de totstandbrenging van een optimaal elektriciteitssysteem; roept de lidstaten op het derde wetgevingspakket inzake de interne energiemarkt volledig en tijdig uit te voeren teneinde alle resterende obstakels voor de voltooiing van de interne markt weg te nemen; benadrukt dat het van groot belang is de resterende knelpunten in de infrastructuur en gevallen van marktfalen, marktverstoring en misbruik van machtspositie weg te nemen, het gebrek aan transparantie aan te pakken en ervoor te zorgen dat er geen nieuwe obstakels voor de integratie van de elektriciteits- en de gasmarkt worden gecreëerd, zoals slecht opgezette capaciteitsmarkten die voor bepaalde vormen van evenwicht tussen energiebronnen discriminerend werken; roept de Commissie op in haar voorstellen voor 2030 rekening te houden met het marktontwerp teneinde de handel in elektriciteit te verbeteren en transparante markten voor balancering en voor netondersteuningsdiensten te ontwikkelen; benadrukt dat bij de geleidelijke afschaffing in de gehele EU van gereguleerde retailprijzen die onder de kostprijs liggen, rekening moet worden gehouden met de legitieme belangen van kwetsbare consumenten, die niet altijd in staat zijn profijt te trekken van ware mededinging op de energiemarkt; |
|
98. |
onderstreept dat de eindverbruikers van energie — of het nu individuen, kmo's of de industrie betreft — de absolute kern van de interne energiemarkt vormen en moeten profiteren van de laagst mogelijke energiekosten en -prijzen, die transparant moeten zijn, dat zij nauwkeurig geïnformeerd en geadviseerd moeten worden door middel van eenvoudige toegang tot informatie, teneinde een verantwoord energieverbruik te bevorderen, en dat hun blootstelling aan stijgende en steeds volatielere energieprijzen moet worden aangepakt; stipt aan dat het belangrijk is het opzetten en beheren van burgerinitiatieven, mede via coöperaties, te vergemakkelijken; |
|
99. |
onderstreept dat in het nieuwe kader ook aandacht moet worden besteed aan de gevolgen van de stijgende energieprijzen en de economische crisis voor de betaalbaarheid van energie en een eerlijke verdeling van de financiële lasten voor eindverbruikers (huishoudens én bedrijven); dringt in het bijzonder aan op maatregelen ter voorkoming van banenverlies in getroffen Europese industrieën met een hoog energieverbruik, die in hun sector tot de schoonste in de wereld behoren; erkent dat kostenefficiënte energiebesparingen de energierekening voor huishoudens en bedrijven kunnen verlagen; benadrukt dat de tenuitvoerlegging van de richtlijn over de energieprestatie van gebouwen nieuwe werkgelegenheid kan genereren doordat bestaande gebouwen moeten worden aangepast om er gegarandeerd voordeel uit te blijven halen; adviseert de lidstaten dringend de beschikbare EU-fondsen voor dergelijke doelen aan te wenden; |
|
100. |
dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan specifieke aandacht te besteden aan de betaalbaarheid van energie en aan brandstof- of energiearmoede; is van mening dat voor de aanpak van deze problemen een coherent beleidskader, met inbegrip van passende sociale beleidsmaatregelen, noodzakelijk is, en verzoekt de Commissie de uitwisseling van optimale werkwijzen op dit gebied te bevorderen en samen met de lidstaten indicatoren en benchmarks te ontwikkelen om de huidige en potentiële energiearmoede in kaart te brengen en te vergelijken; erkent dat energiearmoede structureel wordt aangepakt met maatregelen op het gebied van energie-efficiëntie; merkt op dat energie een essentiële dienst is, die binnen het toepassingsbereik valt van Protocol nr. 26 betreffende de diensten van algemeen belang, dat is bijgevoegd bij het Verdrag van Lissabon; benadrukt dat de kosten van het energiebeleid zo eerlijk mogelijk moeten worden verhaald, met speciale nadruk op kwetsbare huishoudens met een laag inkomen, die het hevigst onder de hoge energieprijzen te lijden hebben; is van mening dat de betrokkenheid van de consument moet worden bevorderd; benadrukt dat een opwaardering van de markten en de infrastructuur aan de behoeften van de burgers moet voldoen, en dat er transparantie en verantwoordingsplicht voor de gedane investeringen moet zijn; |
|
101. |
wijst erop dat er, om de continuïteit van de energievoorziening te waarborgen, voldoende flexibele en betrouwbare bronnen moeten zijn om te voorzien in de capaciteit die nodig is in perioden van piekvraag en in perioden van politieke, economische of technische problemen, en dat voor die capaciteit kan worden gezorgd door middel van een back-up, beheer aan de vraagzijde, grensoverschrijdende handel en interconnectie, en een efficiënter gebruik van bestaande overcapaciteit; wijst erop dat er behoefte is aan energieopslag en flexibeler en dynamischer netwerken vanwege het toenemende aanbod aan variabele hernieuwbare energiebronnen; roept de Commissie op richtsnoeren op te stellen inzake het gebruik en de inzet van alle flexibele bronnen; |
|
102. |
merkt op dat sommige lidstaten (samen met bepaalde eilanden en ultraperifere gebieden), doordat zij energie-eilanden vormen of vrij slecht met de Europese interne energiemarkt zijn geïntegreerd, nog steeds grotendeels niet zijn aangesloten op de Europese gas- en elektriciteitsnetwerken, vaak nog altijd afhankelijk zijn van één leverancier van buiten de EU (wat bijzonder hachelijk is in het geval van politiek instabiele of ondemocratische regimes) en hogere prijzen voor energie betalen, hetgeen hun concurrentievermogen en hun economische en sociale ontwikkeling aantast en hen kwetsbaar maakt voor politieke en economische druk van buitenaf; wijst erop dat de toezegging van de Europese Raad dat na 2015 alle lidstaten moeten zijn aangesloten op de EU-netwerken zonder substantiële investeringen in de infrastructuur nauwelijks kan worden waargemaakt; pleit in dit verband voor de snelle tenuitvoerlegging van de lijst van projecten van gemeenschappelijk belang die in oktober 2013 is uitgebracht; |
|
103. |
merkt op dat de fysieke integratie van energie-infrastructuur tussen de EU-lidstaten een voorwaarde is voor het goed functioneren van de energiemarkten en het delen van elektriciteit over de grenzen heen; brengt in dit verband de conclusies van de Europese Raad van Barcelona van 2002 in herinnering, waarin werd bepaald dat een niet-bindend elektriciteitsinterconnectiestreefcijfer van 10 % van de nationaal geïnstalleerde productiecapaciteit tegen 2005 moest zijn bereikt; wijst erop dat het merendeel van de lidstaten deze doelstelling niet heeft bereikt; verzoekt de Commissie bijgevolg bindende minima vast te stellen voor de grensoverschrijdende transmissiecapaciteit, en een mogelijk nieuw model en nieuwe toezeggingen voor de fysieke integratie van elektriciteitsinfrastructuur tussen de EU-lidstaten voor te stellen, samen met een duidelijk tijdskader voor de toepassing ervan; gelooft dat dit de grensoverschrijdende handel zou bevorderen; |
|
104. |
erkent dat de uitbreiding van de regels van de interne energiemarkt naar Zuidoost- en Oost-Europa onontbeerlijk is voor de continuïteit van de energievoorziening van de EU en vraagt de lidstaten en de Commissie derhalve hun politieke en financiële steun voor de Energiegemeenschap te handhaven; |
|
105. |
verzoekt de Commissie het potentieel en de diverse mogelijke technologieën voor energieopslag in de EU te onderzoeken, met name met betrekking tot warmte en elektriciteit, zulks met het oog op ondersteuning van een meer integrale benadering van energievraag en -aanbod; merkt op dat O&O&I op het vlak van opslagtechnologie en -toepassingen, zoals elektrische voertuigen, een belangrijke rol kunnen spelen bij de opslag van overtollige hernieuwbare elektriciteit en het evenwicht van energienetwerken; verzoekt de Commissie bijgevolg de bestaande financieringsopties voor dergelijk onderzoek ten volle te benutten; |
|
106. |
merkt op dat het belangrijk is het tempo van investeringen in energie-infrastructuur af te stemmen op dat van investeringen in energiebronnen; benadrukt dat modernisering van de bestaande energie-infrastructuur en de aanleg van nieuwe, intelligente en flexibele infrastructuur op alle niveaus in het netwerk voor opwekking, transmissie (in het bijzonder via grensoverschrijdende gas- en elektriciteitsinterconnectoren), distributie en opslag van energie, zowel voor warmte als voor elektriciteit, essentieel zijn voor een stabiele, goed geïntegreerde en onderling goed verbonden energiemarkt met goed gediversifieerde aanvoerbronnen, waarbij negatieve effecten zoals ongeplande krachtstromen worden vermeden; onderstreept dat grootschalige investeringen moeten samengaan met investeringen in regionale of zelfs lokale netwerken; benadrukt dat investeringen in infrastructuur, die gericht zijn op de verwezenlijking van deze doelstellingen, gedurende elke fase van de uitvoering EU-steun moeten krijgen overeenkomstig de nieuwe richtsnoeren voor trans-Europese energie-infrastructuur, en moeten worden gesteund door de Connecting Europe Facility, die tot doel heeft de investeringen in trans-Europese netwerken van trans-Europees belang te versnellen en via een hefboomeffect financiële middelen uit de publieke en particuliere sector aan te trekken; beklemtoont dat er steun nodig is voor een coherent, efficiënt en beter gecoördineerd stelsel voor het verlenen van vergunningen voor infrastructuurinvesteringen in de hele EU; wijst erop dat in het kader van het gebruik van intelligente technologieën ook rekening moet worden gehouden met kwesties inzake gegevensbescherming; |
|
107. |
benadrukt dat het stimuleren van micro-opwekking van essentieel belang zal zijn om het aandeel van hernieuwbare energiebronnen te vergroten; beklemtoont de rol van initiatieven in handen van de gemeenschap, met inbegrip van coöperaties, in elk stadium van de energieketen: productie, consumptie en detailhandel; stelt in dit verband vast dat een gedecentraliseerde aanvoer van hernieuwbare energie kan bijdragen tot het indammen van problemen waar elektriciteitsnetwerken mee te kampen hebben, en er daardoor minder nieuwe transmissielijnen hoeven te worden gebouwd, met navenant lagere kosten, aangezien gedecentraliseerde technologieën veel dichter bij de eindgebruiker liggen; wijst daarom op de groeiende behoefte aan investeringen op het niveau van de distributie; |
Bevordering van het concurrentievermogen van de Europese economie
|
108. |
is van mening dat een voltooide open en transparante interne markt, waar alle bedrijven uit de EU en uit derde landen het acquis communautaire eerbiedigen, met name op het gebied van energie en milieu, voor EU-energieleveranciers voor gelijke concurrentievoorwaarden ten opzichte van energieproducenten in derde landen kan zorgen en hun positie kan versterken; onderstreept de noodzaak van een beter gecoördineerd extern energiebeleid; |
|
109. |
onderstreept dat marktgebaseerde prijsvorming in de energiesector, met inbegrip van de internalisering van externe kosten, maar met uitsluiting van enige koppeling aan de prijsvorming op derde markten, de beste manier is om concurrerende prijzen te waarborgen; |
|
110. |
benadrukt het belang van dialoog met niet-EU-landen over de tenuitvoerlegging van de beginselen zoals deze door de EU zijn vastgesteld voor de bescherming van het milieu, het gebruik van groene technologieën en het behoud van een adequate instandhouding; |
|
111. |
is van mening dat een duidelijk kader voor 2030, met bindende streefcijfers voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie, prikkels biedt voor investeringen in innovatieve technologieën, onderzoek en ontwikkeling aanmoedigt en particuliere investeringen zal stimuleren die, in combinatie met overheidssteun, een broodnodige economische stimulans voor de economie in het algemeen zullen vormen, wat zal leiden tot een groter concurrentievermogen, groei en kwaliteitsbanen die niet naar buiten de Unie kunnen worden verplaatst; is van mening dat een dergelijke toename van de investeringen zal leiden tot lagere productiekosten voor de Europese industrie door middel van een stijging van de energie- en hulpbronnenefficiëntie, en de kwetsbaarheid voor schommelingen van de energieprijzen op de wereldmarkt zal verminderen, wat dan weer zou leiden tot een stabieler investeringsklimaat; verzoekt de Commissie om in het kader van het Europees semester sterker de aandacht te vestigen op het werkgelegenheidspotentieel dat in de sectoren van duurzame energie in de afzonderlijke lidstaten en in de Unie in haar geheel bestaat; |
|
112. |
benadrukt dat de vaststelling van bindende streefwaarden voor broeikasgasemissies, hernieuwbare energiebronnen en energie-efficiëntie risicokapitaalinvesteringen in duurzame technologieën zal stimuleren, waardoor banen en groei worden gecreëerd en de Europese industrie een concurrentievoordeel op de internationale markt krijgt; |
|
113. |
verzoekt de Commissie de door haar voorgestelde reeks belangrijke werkgelegenheidsacties voor een koolstofarme economie ten uitvoer te leggen en een sterker gebruik van de op nationaal, regionaal en lokaal niveau en voor de particuliere sector beschikbare financiële EU-instrumenten voor slimme investeringen in duurzame technologieën te bevorderen, bijvoorbeeld door met de Europese Investeringsbank (EIB) te overleggen over een verdere verhoging van haar vermogen om leningen te verstrekken op het gebied van hulpbronnenefficiëntie en hernieuwbare energie; |
|
114. |
benadrukt dat in het komende decennium een aanzienlijke behoefte aan investeringen in de energiesector zal bestaan vanwege de verwachte vervanging van bestaande energiecentrales en de modernisering van energienetten; wijst er met klem op dat maatregelen op het gebied van energiebesparing en efficiënt energiegebruik een centrale rol toekomt wanneer het erom gaat de energiekosten te verminderen en zo laag mogelijke elektriciteitsprijzen voor de consumenten te waarborgen; wijst erop dat de bouwsector 40 % van het bruto-energieverbruik in de EU voor zijn rekening neemt en dat volgens het IEA 80 % van het energiebesparingspotentieel in de bouwsector en meer dan 50 % van dat in de industriële sector niet wordt benut; ziet op dit vlak een aanzienlijk potentieel voor de verlaging van energierekeningen; |
|
115. |
dringt er bij de Commissie, en met name DG Concurrentie, op aan om bij haar herziening van de richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming gunstige voorwaarden voor investeringen op het gebied van energie-efficiëntie, ook in de industriële sector, te introduceren; |
|
116. |
roept de Commissie op een studie te verrichten met een analyse van nieuwe en kostenefficiënte energiemarktstructuren, teneinde zo laag mogelijke energieprijzen voor de industrie en voor consumenten te waarborgen alsook het beste rendement op investeringen, waarbij meer variabele hernieuwbare energiebronnen en de voorkoming van het weglekken van CO2 worden geïntegreerd; vraagt de Commissie daarom zo spoedig mogelijk een bijkomende beoordeling uit te voeren en aanbevelingen uit te geven voor verdere maatregelen om het beleid inzake klimaat, milieu en industrie beter op elkaar af te stemmen en om het risico op koolstoflekkage te voorkomen, met name in energie-intensieve sectoren, als gevolg van de verplaatsing van productiefaciliteiten en investeringen naar plaatsen buiten de EU, rekening houdend met de internationale context; |
|
117. |
benadrukt dat de energieprijzen voor consumenten en de industrie een zeer belangrijk aspect vormen van gezinsbudgetten enerzijds en productiekosten anderzijds; is van mening dat de klimaatdoelstellingen van de EU haar concurrentievermogen en de zekerheid van haar energievoorziening moeten versterken; vraagt daarom dat alle nieuwe beleidsinstrumenten met betrekking tot deze klimaatdoelstellingen worden onderworpen aan een verplichte en diepgaande effectbeoordeling die is toegespitst op de gevolgen van de instrumenten voor het concurrentievermogen van de EU en haar lidstaten; spoort de Commissie en de lidstaten aan het industriële concurrentievermogen van de EU zo volledig mogelijk in alle andere beleidsterreinen te integreren, en steunt het voorstel van de Commissie om het aandeel van de industrie te doen toenemen tot 20 % van het bbp van de EU; |
|
118. |
erkent dat de Europese hernieuwbare-energiesector belangrijk is voor economische groei en het behoud van kwaliteits- en hightechbanen, en ook een ondersteunende rol speelt voor economische sectoren zoals de metaalindustrie, de sector elektrische en elektronische apparatuur, de IT-sector, de bouw, de vervoersector en de financiële dienstensector; verzoekt de Commissie om binnen het industriebeleid een strategie voor technologieën op het gebied van hernieuwbare energie te ontwikkelen die het hele bereik, van onderzoek en ontwikkeling tot en met financiering, beslaat; |
|
119. |
wijst met nadruk op het risico dat investeringen in duurzame technologie buiten Europa worden gedaan, onder meer als gevolg van onzekerheid over de ambities van de EU voor een verdere vermindering van de CO2-emissies; herinnert eraan dat uit recente gegevens blijkt dat de EU weliswaar nog nipt op kop ligt in de mondiale race op het gebied van schone technologie, maar dat de VS en China hun achterstand snel aan het inlopen zijn; merkt in dit verband op dat het aandeel van de EU in de wereldwijde octrooien op het gebied van duurzame technologie inmiddels slechts een derde bedraagt, tegenover bijna de helft in 1999; roept de Commissie en de lidstaten derhalve op hun steun voor duurzame technologieën en diensten uit te breiden; is van mening dat opbrengsten uit de verkoop van ETS-certificaten in de toekomst moeten worden aangewend om investeringen in innovatie op het gebied van duurzame technologieën mogelijk te maken; |
|
120. |
merkt op dat de belangrijkste concurrenten van de EU op de mondiale markt grote nadruk leggen op technologische ontwikkelingen, innovatie en verbeteringen van industriële processen; wijst er tevens op dat sommige van hun economieën sneller groeien dan die van de EU; concludeert dat de EU prioriteit moet verlenen aan O&O (met inbegrip van de ontwikkeling van wetenschappelijke en technologische partnerschappen met haar internationale partners), innovatie (met name het scheppen van Europese toegevoegde waarde voor de ontwikkeling en productie op de interne markt van duurzame technologieën) en de verbetering van de productiviteit van industriële processen; |
|
121. |
wijst erop dat er bij kosteloze toewijzing van emissierechten wordt voorbijgegaan aan de economische redenen voor de doorberekening van CO2-emissies in de prijzen voor producten; merkt op dat in het kader van een recentelijk in opdracht van de Commissie verrichte studie geen aanwijzingen voor het weglekken van CO2 tijdens de afgelopen twee handelsperioden van het ETS zijn gevonden; beklemtoont dat een deel van de opbrengsten van de ETS-veilingen dient te worden gereserveerd voor kapitaalintensieve investeringen in baanbrekende technologieën in energie-intensieve sectoren of voor de bevordering van andere manieren om banen te scheppen, bijvoorbeeld door middel van een vermindering van de belasting op arbeid, teneinde het potentiële toekomstige risico van het weglekken van CO2 te beperken; |
|
122. |
dringt erop aan maatregelen te nemen die tot doel hebben in te spelen op en te voldoen aan de waaier aan vaardigheden waar in de nieuwe banen vraag naar zal zijn, aanpassingen in de onderwijs- en opleidingsstelsels aan te brengen, en tegemoet te komen aan nieuwe uitdagingen in bestaande banen zodat deze een groener karakter krijgen; onderstreept dat het belangrijk is dat actieve arbeidsmarktmaatregelen ontwikkeld worden voor en toegesneden zijn op de vraag naar werknemers, teneinde een tekort aan gekwalificeerd personeel in de sector van de opkomende duurzame technologieën te voorkomen en jongeren, vrouwen en achterstandsgroepen toegang tot duurzame kwaliteitsbanen in de groene economie te geven; |
|
123. |
dringt er bij de lidstaten en de internationale gemeenschap op aan onderwijs in de natuurwetenschappen, technische en ingenieurswetenschappen en wiskunde ten behoeve van de energiesector te bevorderen en onderwijsinstellingen te financieren die geschoolde werkkrachten en de volgende generatie van wetenschappers en innoveerders kunnen opleiden, die ertoe zullen bijdragen de doelstelling van een op energiegebied zelfvoorzienend en duurzaam Europa te verwezenlijken; herinnert in dit verband aan de belangrijke rol die het programma Horizon 2020 en het Europees Instituut voor innovatie spelen bij het dichten van de kloof tussen onderzoek, onderwijs en toegepaste innovatie in de energiesector; |
|
124. |
wijst op de belangrijke rol van kmo's als aanjagers van economische groei in de EU en roept de Commissie en de lidstaten op een gunstig klimaat te scheppen voor investeringen van kmo's in energiebesparende technologieën en om deze investeringen tevens actief te bevorderen; |
|
125. |
spoort de Commissie aan de ontwikkeling van geavanceerde biobrandstoffen van hogere kwaliteit voor de transportsector te bevorderen en zo het algehele concurrentievermogen van de Europese economie te vergroten zonder dat extra investeringen in nieuwe infrastructuur nodig zijn; |
|
126. |
nodigt de Commissie uit een methode uit te werken om het concurrentievermogen van de EU en haar grootste concurrenten te meten, die bijvoorbeeld gebaseerd kan zijn op fiscaal beleid, O&O, de uitvoer van technologie, het aantal onderzoekers en hooggekwalificeerde werknemers, innovatie, energieprijzen voor de industrie, milieu- en energiebeleid, het loon- en productiviteitsniveau, infrastructuur, onnodige administratieve lasten en andere relevante factoren; benadrukt dat in deze methode in ruimere mate rekening moet worden gehouden met de externe kosten van de klimaatverandering, met inbegrip van mogelijk hogere kosten voor indekking tegen risico's als gevolg van de klimaatverandering; |
|
127. |
benadrukt met klem dat een toekomstig EU-beleid gericht moet zijn op de comparatieve krachten en zwakheden van de Europese economie, in het bijzonder met het oog op eventuele door de EU te sluiten vrijhandelsovereenkomsten, ook rekening houdend met de maatregelen die worden genomen om de broeikasgasemissies terug te dringen en de economische resultaten van die maatregelen; |
|
128. |
wijst erop dat de energieprijzen van regio tot regio verschillen, al naargelang de geologische, politieke en fiscale omstandigheden, en dat lage energieprijzen het best kunnen worden gewaarborgd door volledig gebruik te maken van de eigen duurzame energiebronnen van de EU; verzoekt de Commissie een uitgebreide analyse te maken van de totale kosten van het energiesysteem, de effecten van verschillende energiebronnen en de impact daarvan op de toereikendheid van de elektriciteitsopwekking op lange termijn; |
|
129. |
constateert dat de EU een continent met een beperkte voorraad hulpbronnen is en ongeveer 60 % van het door haar verbruikte aardgas, meer dan 80 % van de door haar verbruikte olie en bijna 50 % van de voor de energieproductie gebruikte steenkool importeert; dringt er in dit verband op aan een kader voor 2030 vast te stellen waarin sterk de nadruk wordt gelegd op duurzame en hernieuwbare energiebronnen in de EU; |
|
130. |
onderstreept dat de sociale dialoog en werknemersdeelname fundamentele waarden en middelen zijn die enerzijds de bevordering van sociale cohesie, kwalitatief hoogwaardige werkgelegenheid en het creëren van werkgelegenheid bevorderen en met elkaar in overeenstemming brengen, en anderzijds zorgen voor meer innovatie in en een groter concurrentievermogen van Europese economieën; |
|
131. |
vindt dat er maatregelen moeten worden genomen om banenverlies in de meest betroffen koolstofrijke sectoren, zoals de elektriciteitsproductie, de transportsector, de bouw en energie-intensieve industrieën, die over het algemeen de meest groene en hulpbronnenefficiënte sectoren ter wereld zijn, te voorkomen; dringt aan op facilitering van de overgang van werknemers uit koolstofintensieve sectoren naar andere sectoren indien in de eerstgenoemde groep sectoren banenverlies optreedt; |
|
132. |
onderstreept de noodzaak van inkomensondersteunende maatregelen, in combinatie met maatregelen op bijvoorbeeld het gebied van opleiding, om de inzetbaarheid te verbeteren en te behouden, werknemers op de arbeidsmarkt te houden en de uitholling van vaardigheden in tijden van crisis en herstructurering te voorkomen; |
Erkenning van de verschillen in capaciteit van de lidstaten
|
133. |
is ingenomen met de opmerkingen van de Commissie dat de klimaat- en energiedoelstellingen van de EU een verschillend effect kunnen hebben op iedere lidstaat en zijn burgers en dat het derhalve gerechtvaardigd is te blijven werken op basis van een eerlijke verdeling van de inspanningen, rekening houdend met de individuele omstandigheden van elk land (zoals het bbp), met bijzondere aandacht voor landen die te kampen hebben met ernstige financiële problemen, de resultaten die landen hebben geboekt bij de vermindering van emissies sinds 1990, de emissies per hoofd van de bevolking, hun economisch potentieel en het potentieel voor de beperking van broeikasgasemissies, hun hernieuwbare energiebronnen, hun toegang tot technologieën en hun energiebesparingscapaciteit; |
|
134. |
wijst erop dat de vaststelling van een strategie voor het koolstofarm maken van de economie waarbij geen rekening wordt gehouden met de situatie van bepaalde lidstaten tot een drastische toename van de energie-armoede in die landen kan leiden; |
|
135. |
benadrukt dat de EU krachtens artikel 194 van het VWEU verantwoordelijk is voor de voltooiing van de interne energiemarkt en voor de bevordering van hernieuwbare energiebronnen en energie-efficiëntie, terwijl het de lidstaten zijn die besluiten nemen betreffende hun energiemix en eveneens in staat moeten zijn een verschillende aanpak te kiezen en te ontwikkelen op basis van technologieën en energiebronnen die vanuit milieuoogpunt verantwoord zijn, sociaal en economisch aanvaardbaar zijn en die, in overeenstemming met de doelstellingen van het klimaat- en energiebeleid van de EU, erop gericht zijn het milieu te beschermen en te verbeteren; is van mening dat elk toekomstig kader de onafhankelijkheid van de lidstaten moet eerbiedigen; |
|
136. |
erkent dat hernieuwbare-energietechnologieën tal van verschillende technische opties bieden die in de elektriciteits-, de verwarmings- en koelings- en de vervoersector kunnen worden toegepast; benadrukt dat een bindende totale streefwaarde voor hernieuwbare energiebronnen voor 2030 de lidstaten ruime en flexibele keuzemogelijkheden biedt ten aanzien van de vraag wanneer zij willen investeren en in welke energiesectoren en in welke technologieën om in die sectoren tot de verwezenlijking van die streefwaarde bij te dragen; |
|
137. |
herinnert de Commissie eraan dat het Parlement heeft aangedrongen op wetgeving waarbij elke lidstaat wordt verplicht een strategie voor een koolstofarme economie in 2050 op te stellen; is van mening dat dergelijke op nationaal niveau vastgestelde stappenplannen weliswaar geen bindend karakter mogen hebben, maar van essentieel belang zijn om investeerders en ambtenaren de nodige duidelijkheid te verschaffen omtrent de richting van het beleid op de lange termijn en de maatregelen die noodzakelijk zijn om de beleidsdoelen te verwezenlijken; verwacht dat de Commissie voorstellen doet over de wijze waarop de lasten onder de lidstaten zullen worden verdeeld, en een datum vaststelt waarop die stappenplannen ter evaluatie moeten worden ingediend; verzoekt de Commissie om in gevallen waarin een stappenplan niet realistisch wordt geacht en de betrokken lidstaat niet bereid is om passende toelichtingen te geven, aanvullende maatregelen voor te stellen die noodzakelijk zijn om de geloofwaardigheid van de CO2-reductiedoelstellingen van de Unie te garanderen; |
|
138. |
wijst erop dat de geplande acties hoofdzakelijk gericht moeten zijn op de tenuitvoerlegging van scenario's waarin rekening wordt gehouden met het bestaande potentieel in de lidstaten, vooruitzichten voor de ontwikkeling van kosteneffectieve en duurzame nieuwe technologieën en het mondiale effect van de tenuitvoerlegging van het voorgestelde beleid, teneinde op grond hiervan de reductiedoelstellingen voor de komende jaren te kunnen vaststellen; |
|
139. |
verzoekt de Commissie de voorlichting over de bestaande financiële instrumenten voor investeringen in duurzame technologieën (bijvoorbeeld NER300) te verbeteren en de efficiëntie ervan te verhogen door alle noodzakelijke informatie over de op nationaal, regionaal en lokaal niveau beschikbare financiële mogelijkheden in één duidelijke en gemakkelijk toegankelijke databank te vergaren; |
|
140. |
merkt op dat toegang tot kapitaal en de kapitaalkosten, met name voor kmo's en zelfs voor de zware-industriesectoren, vaak een obstakel vormen voor investeringen in kapitaalintensieve schonere technologieën en energie-efficiëntie; verzoekt de Commissie daarom de mogelijkheid te onderzoeken om een fonds te creëren ter bevordering van de ontwikkeling van innovatieve duurzame technologieën en ter ondersteuning van initiatieven die gericht zijn op de verbetering van de efficiëntie van energie-intensieve industrieën; dit fonds zou bestaande en nieuwe financieringsstromen kunnen samenvoegen, kunnen bijdragen aan de bevordering van investeringen en onder meer gefinancierd kunnen worden uit een aandeel van de opbrengsten van het emissiehandelssysteem of door de structuurfondsen of het Cohesiefonds; verzoekt de Commissie innovatieve financieringsinstrumenten te ontwikkelen, een grotere rol toe te wijzen aan de EIB en nationale publieke financieringsinstellingen, en geld van pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen aan te trekken; |
|
141. |
vraagt de Raad, aangezien sommige industriesectoren baanbrekende technologieën nodig hebben om hun emissies verder te kunnen terugdringen en nog efficiënter van energie gebruik te kunnen maken dan met de huidige stand van de techniek mogelijk is, in zijn beleidsmaatregelen duidelijke financieringstoezeggingen op te nemen voor onderzoek en ontwikkeling, proefinstallaties en de toepassing van nieuwe technologieën die stroken met de voor de verwezenlijking van de doelstellingen voor 2030 vereiste inspanningen; |
|
142. |
pleit voor een pragmatische aanpak van de EU ten aanzien van nieuwe marktmodellen, regulering en financiële modellen voor oplossingen op het gebied van duurzame energie; |
De EU op internationaal niveau
|
143. |
merkt op dat verscheidene opkomende en ontwikkelde landen verschillende klimaatmaatregelen en –investeringen ontwikkelen, met inbegrip van de tenuitvoerlegging van hun eigen emissiehandelssystemen, naar het voorbeeld van het emissiehandelssysteem van de EU; is verheugd over het vooruitzicht van een toekomstige koppeling van het EU-ETS met andere mechanismen voor CO2-handel met het oog op de totstandbrenging van een mondiale koolstofmarkt; benadrukt dat een dergelijke mondiale aanpak kan resulteren in een gelijk speelveld voor de Europese industrie door te voorzien in een omvattende en kosteneffectieve benadering om mondiale industriële broeikasgasemissies te bestrijden; is in dit verband van mening dat een internationaal „cap-and-trade”-systeem van grote hulp zou zijn om een nieuwe, wettelijk bindende mondiale overeenkomst ter bestrijding van klimaatverandering ten uitvoer te leggen; |
|
144. |
onderstreept dat het doel van versterkte samenwerking op energiegebied ook in het extern energiebeleid zijn beslag moet vinden, en dringt er bijgevolg op aan dat energieovereenkomsten met derde landen op Europese leest geschoeid worden en de doelstellingen van het Europees energiebeleid verankerd worden; |
|
145. |
merkt op dat de EU haar leidende rol op het gebied van hernieuwbare-energietechnologieën te danken heeft aan innovatie in de productie en op gebieden als systeemintegratie; erkent dat de EU op grond van de vaststelling van bindende streefwaarden voor 2030 als competentiecluster zal fungeren dat de ontwikkeling van hoogwaardige, op het punt van kosten concurrerende producten mogelijk maakt; meent dat dit goed is voor de interne markt, maar Europese bedrijven ook de mogelijkheid geeft om dankzij het concurrentievoordeel van de EU marktaandelen in de groeiende markten van derde landen te veroveren; merkt op dat indien de EU niet met een ambitieus pakket voor 2030 komt, zij gevaar loopt haar leidende marktpositie en haar technologische voorsprong te verliezen; |
|
146. |
erkent het belang van de bindende streefwaarden voor 2020 en het beleid inzake hernieuwbare energie wanneer het erom gaat ervoor te zorgen dat de EU op technologisch gebied een koppositie inneemt op de mondiale markten en een voortrekkersrol gaat spelen voor innovatie met betrekking tot hernieuwbare energie-technologie; benadrukt dat de voortzetting van dit beleid door de vaststelling van bindende streefcijfers voor hernieuwbare energie voor 2030 de EU ondanks de huidige economische beperkingen in staat zal stellen met China, de VS, Zuid-Korea, Japan en India te concurreren om het technologisch leiderschap op de markt van morgen; |
|
147. |
wijst erop dat wereldwijd 138 landen specifieke doelstellingen en beleidsmaatregelen inzake hernieuwbare energieën kennen; erkent dat investeringen in groene technologie in India, China en de VS duidelijk sneller toenemen dan in de EU; benadrukt in dit verband dat de EU er geenszins 'alleen voor staat', maar integendeel gevaar loopt de economische kansen van de thans plaatshebbende omschakeling van het energiesysteem te missen; |
|
148. |
benadrukt de noodzaak om er bij wijze van prioriteit voor te zorgen dat ontwikkelde landen eerst en met spoed hun eigen emissies verminderen, en te voorzien in de vereiste financiële middelen voor ontwikkelingslanden met het oog op aanpassing aan en verzachting van de gevolgen van klimaatverandering; waarschuwt er niettemin tegen om, als alternatief, gebruik te maken van compensatiemechanismen zoals het mechanisme voor schone ontwikkeling (CDM), aangezien het van mening is dat dergelijke mechanismen niet bewezen hebben doeltreffende instrumenten te zijn voor de vermindering van broeikasgasemissies, terwijl zij essentiële structurele veranderingen in de economieën van ontwikkelde landen vertragen; |
|
149. |
benadrukt dat ontwikkelingsdoelstellingen en doelstellingen inzake de klimaatverandering op elkaar moeten worden afgestemd; beklemtoont dat de klimaatverandering een bedreiging vormt voor het vermogen van hele regio's om in voedsel te voorzien, hetgeen het verband aantoont met de doelstelling om armoede wereldwijd uit te roeien, die ten grondslag ligt aan het op de Rio+20-conferentie in gang gezette proces inzake de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling en de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling; dringt erop aan dat deze twee processen worden geïntegreerd tot één overkoepelende post-2015 structuur; |
|
150. |
wijst erop dat het voor de EU van belang is een vooraanstaande en richtinggevende rol te blijven spelen en dat de lidstaten tijdens de klimaatonderhandelingen met één stem moeten spreken om een krachtig en gemeenschappelijk standpunt te verdedigen, teneinde een nieuwe bindende mondiale klimaatovereenkomst in 2015 in Parijs te verzekeren; benadrukt dat de EU tijdig voor het begin van de door Ban Ki-moon belegde topconferentie van leiders het goede voorbeeld moet geven en een ambitieus bindend beleidskader moet aannemen omdat dit een positieve invloed op de onderhandelingen zal hebben; vraagt de Commissie de mogelijkheid te onderzoeken om de opbrengsten van de veiling van emissierechten gedeeltelijk te gebruiken om aan de internationale toezeggingen van de EU jegens ontwikkelingslanden met betrekking tot de financiering van klimaatmaatregelen te voldoen, naargelang hun behoeften inzake aanpassing aan en matiging van de klimaatverandering; |
|
151. |
benadrukt dat het van essentieel belang is dat ontwikkelingslanden beschikken over voldoende financiële middelen om ambitieuze klimaatmaatregelen te kunnen treffen; onderstreept derhalve de noodzaak om een coherente financiële architectuur voor klimaatverandering op te bouwen; dringt aan op grotere inspanningen van de lidstaten om de toezegging van de ontwikkelde landen te verwezenlijken om voor 2020 ten minste 100 miljard dollar per jaar uit te trekken voor de financiering van klimaatmaatregelen, in aanvulling op de toezeggingen om 0,7 % van het BNI te besteden aan officiële ontwikkelingshulp; |
|
152. |
is ingenomen met het initiatief van Ban Ki-moon, getiteld „Sustainable Energy 4 All”, dat erop is gericht energie-efficiëntie en hernieuwbare energiebronnen als belangrijkste maatregelen voor de bestrijding van klimaatverandering te bevorderen; verzoekt de EU dit programma te steunen; |
|
153. |
doet een beroep op de lidstaten en de andere partijen om de kwestie van het weglekken van CO2 bij de komende internationale onderhandelingen, met het oog op een potentieel bindende overeenkomst, op mondiaal niveau aan te kaarten; |
|
154. |
dringt derhalve aan op een betere coördinatie tussen de Raad, de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden om ervoor te zorgen dat de EU in internationale organisaties met één stem spreekt en een actievere rol speelt bij de bevordering van duurzaam beleid en daarop meer invloed uitoefent; |
o
o o
|
155. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB C 188 E van 28.6.2012, blz. 42.
(2) PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1.
(3) PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16.
(4) PB L 295 van 12.11.2010, blz. 1.
(5) PB L 115 van 25.4.2013, blz. 39.
(6) PB L 1 van 4.1.2003, blz. 65.
(7) PB C 168 E van 14.6.2013, blz. 72.
(8) PB C 251 E van 31.8.2013, blz. 75.
(9) PB C 264 E van 13.9.2013, blz. 59.
(10) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0088.
(11) PB C 169 E van 15.6.2012, blz. 66.
(12) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0443.
(13) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0444.
(14) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0452.
(15) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0374.
(16) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0201.
(17) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0344.
(18) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0443.
(19) PB C 81 E van 15.3.2011, blz. 107.
(20) http://ec.europa.eu/enterprise/sectors/metals-minerals/files/steel-cum-cost-imp_en.pdf
(21) PB C 332 E van 15.11.2013, blz. 28.
(22) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0300.
(23) Werkdocument van de Commissie van 18 april 2012 getiteld „Exploiting the employment potential of green growth” (SWD(2012)0092).
Donderdag 6 februari 2014
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/103 |
P7_TA(2014)0096
Aanbeveling voor een besluit overeenkomstig artikel 88, leden 2 en 3 van het Reglement, over de ontwerpverordening van de Commissie betreffende het land van oorsprong of plaats van herkomst voor vers, gekoeld of diepgevroren vlees van varkens, schapen, geiten en pluimvee
Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2014 over de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1337/2013 van de Commissie van 13 december 2013 tot vaststelling van de regels voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft het vermelden van het land van oorsprong of de plaats van herkomst voor vers, gekoeld of bevroren vlees van varkens, schapen, geiten en pluimvee (2014/2530(RSP))
(2017/C 093/16)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1337/2013 van de Commissie van 13 december 2013 tot vaststelling van de regels voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft het vermelden van het land van oorsprong of de plaats van herkomst voor vers, gekoeld of bevroren vlees van varkens, schapen, geiten en pluimvee (1), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1924/2006 en (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 87/250/EEG van de Commissie, Richtlijn 90/496/EEG van de Raad, Richtlijn 1999/10/EG van de Commissie, Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2002/67/EG en 2008/5/EG van de Commissie, en Verordening (EG) nr. 608/2004 van de Commissie (2) (de „verordening betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan de consumenten”) en met name artikel 7, lid 1, en artikel 26, leden 2, 8 en 9, |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (3), en met name artikel 11, |
|
— |
gezien artikel 88, leden 2 en 3, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat in artikel 26, lid 2, onder b), van Verordening (EU) nr. 1169/2011 wordt gesteld dat het vermelden van het land van oorsprong of de plaats van herkomst verplicht is voor vlees dat valt onder de codes van de Gecombineerde Nomenclatuur (GN) van bijlage XI van die Verordening (hetgeen vers, gekoeld of bevroren vlees van varkens, schapen, geiten en pluimvee omvat); |
|
B. |
overwegende dat voor de toepassing van artikel 26, lid 2, uitvoeringshandelingen moeten worden vastgesteld overeenkomstig lid 8 van dat artikel, vandaar de vaststelling van de uitvoeringsverordening van de Commissie in kwestie; overwegende dat overeenkomstig overweging 59 van Verordening (EU) nr. 1169/2011 in deze uitvoeringshandelingen de wijze moet worden vastgesteld waarop het land van oorsprong of de plaats van herkomst van in artikel 26, lid 2, onder b), bedoeld vlees wordt vermeld; |
|
C. |
overwegende dat in lid 9 van artikel 26 de Commissie wordt verzocht in de verslagen en de effectbeoordelingen over de toepassing van lid 2, onder b), van dit artikel onder meer rekening te houden met de opties voor de middelen om het land van oorsprong of de plaats van herkomst van deze levensmiddelen uit te drukken, met name met betrekking tot de volgende bepalende punten in het leven van het dier: geboorteplaats, plaats waar het dier is gehouden en plaats van slachting; |
|
D. |
overwegende dat het Parlement bij de stemming over de verordening betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan de consumenten op 16 juni 2010 de vermelding van het land van oorsprong voor de geboorteplaats, de plaats waar het dier is gehouden en de plaats van slachting van vers, gekoeld of bevroren vlees heeft gesteund (4); |
|
E. |
overwegende dat volgens artikel 7, lid 1, van de verordening betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan de consumenten voedselinformatie niet misleidend mag zijn, met name niet ten aanzien van het land van oorsprong of de plaats van herkomst; |
|
F. |
overwegende dat ten gevolge van de bovine spongiforme encefalopathie („BSE”)-crisis (5) de oorsprongsvermelding verplicht is voor rundvlees en rundvleesproducten in de Unie en overwegende dat een rundvleesetiketteringsregeling in de Unie bestaat sinds 1 januari 2002; overwegende dat deze etiketteringseisen reeds betrekking hebben op de geboorteplaats, de plaats waar het dier is gehouden en de plaats van slachting; |
|
G. |
overwegende dat door bovenvermelde vereisten, die toepasselijk zijn op rundvlees en rundvleesproducten, de verwachtingen van consumenten met betrekking tot de informatie over de herkomst van andere in de Unie veel geconsumeerde vleessoorten zijn gestegen; |
|
H. |
overwegende dat in overweging 31 van de verordening betreffende de verstrekking van voedselinformatie wordt benadrukt dat consumenten zeer veel belang hechten aan de oorsprong van vlees en dat zij verwachten correct te worden geïnformeerd over het land van oorsprong van vlees; overwegende dat dit ook wordt bevestigd door recente studies en consumentenonderzoeksverslagen (6); |
|
I. |
overwegende dat om de consument nauwkeurige informatie over de oorsprong van vlees te verstrekken de geboorteplaats, de plaats waar het dier is gehouden en de plaats van slachting moeten worden vermeld op het voedseletiket; overwegende dat hierdoor consumenten een meer alomvattend beeld kunnen krijgen van de dierenwelzijnnormen en de milieu-impact van een vleesproduct; |
|
J. |
overwegende dat uit de recente voedselschandalen, met inbegrip van de frauduleuze vervanging van rundvlees door paardenvlees, blijkt dat consumenten voorschriften inzake traceerbaarheid en consumenteninformatie nodig hebben en willen; |
|
K. |
overwegende dat de toepassing van een EU- of niet-EU-etiket op gehakt vlees en afsnijdsels bijna geen betekenis heeft en een ongewenst precedent kan creëren, vooral met betrekking tot een toekomstige etikettering van het land van oorsprong voor vlees dat als ingrediënt wordt gebruikt; overwegende dat uit de vereisten voor de vermelding van het land van oorsprong of de plaats van herkomst voor rundvlees blijkt dat een preciezere aanduiding van de oorsprong van gehakt vlees en afsnijdsels zowel haalbaar als geschikt is om consumenteninformatie en traceerbaarheid te garanderen; |
|
1. |
is van mening dat de Uitvoeringsverordening van de Commissie de bij Verordening (EU) nr. 1169/2011 aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt; |
|
2. |
vraagt de Commissie de Uitvoeringsverordening in te trekken; |
|
3. |
vraagt de Commissie een herziene versie van de Uitvoeringsverordening op te stellen, dat een verplichte etiketteringsvereiste bevat voor de geboorteplaats, de plaats waar het dier is gehouden en de plaats van slachting voor onverwerkte vleesproducten van varkens, schapen, geiten en pluimvee, overeenkomstig de van kracht zijnde wetgeving voor de vermelding van het land van oorsprong of de plaats van herkomst voor rundvlees; |
|
4. |
vraagt de Commissie elke afwijking voor gehakt vlees en afsnijdsels uit de Uitvoeringsverordening te verwijderen; |
|
5. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, alsmede de regeringen en de parlementen van de lidstaten. |
(1) PB L 335 van 14.12.2013, blz. 19.
(2) PB L 304 van 22.11.2011, blz. 18.
(3) PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.
(4) PB C 236 E van 12.8.2011, blz. 187.
(5) Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad (PB L 204 van 11.8.2000, blz. 1)
(6) Bijvoorbeeld: Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende de verplichte vermelding van het land van oorsprong of de plaats van herkomst van vlees dat als ingrediënt wordt gebruikt (COM(2013)0755), en het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie 17 december 2013„on origin labelling for meat used as an ingredient: consumers’ attitudes, feasibility of possible scenarios and impacts” (SWD(2013)0437); en de enquête van het Europees Bureau van Consumentenverenigingen (BEUC) van 24 januari 2013 over oorsprongsetikettering (zie: http://www.beuc.org/Content/Default.asp?PageID=2139).
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/105 |
P7_TA(2014)0098
Situatie in Oekraïne
Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2014 over de situatie in Oekraïne (2014/2547(RSP))
(2017/C 093/17)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien zijn resolutie van 12 december 2013 over de resultaten van de top in Vilnius en de toekomst van het Oostelijk Partnerschap, in het bijzonder wat betreft Oekraïne (1), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 23 oktober 2013 over het Europees nabuurschapsbeleid: naar een sterker partnerschap — standpunt van het Europees Parlement over de voortgangsverslagen van 2012 (2), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 12 september 2013 over de druk die Rusland uitoefent op landen van het Oostelijk Partnerschap (tegen de achtergrond van de komende top van het Oostelijk Partnerschap in Vilnius) (3), |
|
— |
gezien de gezamenlijke verklaring van de top van het Oostelijk Partnerschap in Vilnius op 29 november 2013, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 20 januari 2014 over Oekraïne, |
|
— |
gezien het aftreden van premier Azarov en zijn regering op 28 januari 2014, |
|
— |
gezien de gezamenlijke verklaring die de premiers van de landen van de Visegradgroep op 29 januari 2014 over Oekraïne hebben afgelegd, |
|
— |
gezien de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en Oekraïne, die op 1 maart 1998 in werking is getreden, en de op 30 maart 2012 geparafeerde nieuwe associatieovereenkomst, |
|
— |
gezien de top EU-Rusland op 28 januari 2014, |
|
— |
gezien artikel 110, leden 2 en 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de betogingen die meer dan twee maanden geleden zijn begonnen als gevolg van het besluit van president Janoekovitsj om de associatieovereenkomst met de EU niet te ondertekenen, nog steeds voortduren in de hoofdstad en dat de onvrede zich naar andere steden verspreidt, waaronder regio's in het oosten van Oekraïne; overwegende dat de volksopstand in Oekraïne zich over de meeste regio’s heeft verspreid, en dat het bestuur van die regio's al door de bevolking is overgenomen; |
|
B. |
overwegende dat de situatie de laatste weken verder en in groeiend tempo is verslechterd en dat de burgers, na het hardhandige optreden van de oproerpolitie Berkoet tegen demonstranten, mensenrechtenactivisten en journalisten, de straat zijn opgegaan om te demonstreren voor democratie en burgerlijke vrijheden; |
|
C. |
overwegende dat de Oekraïense autoriteiten ondanks internationale druk hun beleid van intimidatie, repressie, foltering en geweld tegen betogers voortzetten waarbij al meer dan 2 000 gewonden zijn gevallen, veel mensen werden ontvoerd en ten minste zes personen zijn omgekomen; |
|
D. |
overwegende dat de goedkeuring van een aantal antidemonstratiewetten door de regering op 16 januari 2014, waarmee de vrijheid van meningsuiting en van vergadering ernstig is beknot, tot internationale verontwaardiging heeft geleid en de aanleiding vormde tot gewelddadige botsingen in Kiev, waarbij mensen om het leven zijn gekomen; |
|
E. |
overwegende dat gewelddadig politieoptreden of het uitroepen van de noodtoestand als een misdrijf en een schending van de grondrechten zullen worden aangemerkt, met verstrekkende internationale gevolgen; |
|
F. |
overwegende dat tijdens het bezoek van de ad-hoc EP-delegatie aan Kiev op 28-30 januari 2014 werd gesproken met de autoriteiten en met de EuroMaidan, met oppositie- en kerkleiders, en een grondige en diepgaande analyse werd verkregen van de situatie in Oekraïne; |
|
1. |
is verheugd over de democratische geest en veerkracht van de Oekraïense bevolking na twee maanden van moedig protest dat door de autoriteiten met zoveel bruut geweld werd beantwoord en betuigt zijn volledige solidariteit en steun aan de inzet van de bevolking voor een vrij, democratisch en onafhankelijk Oekraïne, met een Europees perspectief; |
|
2. |
geeft uitdrukking aan zijn grote bezorgdheid over de ernstige politieke crisis in Oekraïne en de gewelddadige confrontaties in Kiev en andere Oekraïense steden; roept met klem op tot een politieke oplossing voor de crisis en dringt aan op een echt democratisch debat over de wijze waarop de confrontaties en de verdeeldheid in het land kunnen worden overwonnen; |
|
3. |
veroordeelt het escalerend geweld tegen vreedzame burgers, journalisten, studenten, maatschappelijke activisten, oppositieleden en geestelijken, en betuigt zijn oprechte medeleven aan de gezinnen van de slachtoffers van het geweld in Oekraïne; verzoekt de Oekraïense autoriteiten de burgerrechten en fundamentele vrijheden van de bevolking te eerbiedigen en onmiddellijk stappen te zetten om een einde te maken aan de toestand van straffeloosheid, door een onderzoek in te stellen naar het geweld tegen vreedzame demonstranten en de daders te bestraffen; |
|
4. |
roept de betogers op het Maidanplein op geen geweld te gebruiken en de legitimiteit van hun acties op een vreedzame manier te bewaren, en dringt er bij alle oppositieleiders op aan zich te blijven onthouden van niet uitgelokt geweld en het protest vreedzaam te houden; |
|
5. |
is bezorgd over het buitensporige geweld dat door de veiligheidstroepen en de „Titushki” wordt gebruikt, alsook over het gewelddadige optreden van ultranationalisten; |
|
6. |
verlangt in het bijzonder dat president Janoekovitsj een einde maakt aan de schandalige inzet van de Berkoet-oproerpolitie en andere veiligheidstroepen bij provocaties, ontvoeringen, intimidatie, foltering, mishandeling en vernedering van de EuroMaidan-aanhangers, alsook aan de willekeurige arrestaties en buitensporig lange voorarresten; is met name bezorgd over berichten over folteringen en wijst nadrukkelijk op de internationale verplichtingen van Oekraïne ter zake; vestigt de aandacht op het recente geval van Dmytro Bulatov, de leider van „AutoMaidan”, die werd ontvoerd en gemarteld; |
|
7. |
dringt er bij president Janoekovitsj op aan een einde te maken aan deze praktijken en verlangt onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating en politieke rehabilitatie van alle onrechtmatig vastgehouden demonstranten en politieke gevangenen, waaronder Julia Timosjenko; dringt aan op de oprichting van een onafhankelijke onderzoekscommissie onder de auspiciën van een erkend internationaal orgaan, zoals de Raad van Europa, die onderzoek moet gaan doen naar alle mensenrechtenschendingen die sinds het begin van de betogingen hebben plaatsgevonden; |
|
8. |
herinnert eraan dat de EU bereid blijft de associatie- en vrijhandelsovereenkomst met Oekraïne te ondertekenen zodra de politieke crisis is beëindigd en is voldaan aan de desbetreffende vereisten zoals geformuleerd door de Raad Buitenlandse Zaken van 10 december 2012 die werden onderschreven door het Parlement, in diens resolutie van 13 december 2012; |
|
9. |
is verheugd over het besluit van het Oekraïense parlement (Verchovna Rada) om de antidemonstratiewetten in te trekken en over de ondertekening van dit besluit door president Janoekovitsj, aangezien dit een positieve stap is in de richting van een politieke oplossing van de crisis; betreurt evenwel dat de amnestiewet die slachtoffers tot gijzelaars maakt op 29 januari 2014 is aangenomen zonder de instemming van de oppositie; is van mening dat een onvoorwaardelijke vrijlating van de betogers het overleg sterk zou vergemakkelijken en de samenleving tot rust zou brengen; |
|
10. |
verzoekt de president en de regering terdege werk te maken van een inclusieve dialoog met de oppositie, het maatschappelijk middenveld en de betogers op het Maidanplein, teneinde de gespannen en gepolariseerde situatie niet verder te laten escaleren en te onderzoeken hoe de huidige politieke en maatschappelijke crisis in Oekraïne op vreedzame wijze kan worden overwonnen; |
|
11. |
herinnert president Janoekovitsj aan zijn verantwoordelijkheid ten aanzien van de Oekraïense bevolking en de internationale gemeenschap om af te zien van het gebruik van repressieve methoden, om de huidige politieke crisis op te lossen en om het recht om vreedzaam te demonstreren te eerbiedigen; |
|
12. |
dringt aan op de voortdurende inspanningen van de EU om te bemiddelen en een proces mogelijk te maken dat leidt tot de-escalatie, een constructievere politieke dialoog in het land en een oplossing voor de crisis, waarbij de kloof die is veroorzaakt door het totale gebrek aan vertrouwen moet worden overbrugd; onderstreept dat een dergelijke dialoog transparant moet zijn en dat EuroMaidan en het maatschappelijk middenveld hierbij ten volle moeten worden betrokken; |
|
13. |
is van oordeel dat, in antwoord op de talrijke verzoeken van gewone Oekraïense burgers, activisten en politici, een actieve aanwezigheid van leden van het Europees Parlement in Kiev kan helpen voorkomen dat de crisis verder escaleert en pleit in dit verband voor de oprichting van een permanente vertegenwoordiging van het Europees Parlement in Oekraïne, teneinde spanningen te doen afnemen en de dialoog tussen partijen te bevorderen; geeft de Conferentie van voorzitters opdracht zo spoedig mogelijk over te gaan tot oprichting van deze vertegenwoordiging; |
|
14. |
dringt bij de EU-instellingen en de lidstaten aan op onmiddellijke actie, zoals het opvoeren van de diplomatieke druk en voorbereiding van persoonsgerichte maatregelen (reisbeperkingen en bevriezing van tegoeden en bezittingen) tegen al die Oekraïense functionarissen en wetgevers en hun sponsoren uit het bedrijfsleven (oligarchen) die verantwoordelijk zijn voor het gewelddadige optreden tegen en het doden van betogers, en verzoekt hen de inspanningen te intensiveren om witwaspraktijken en belastingontduiking door Oekraïense bedrijven en zakenlieden via Europese banken tegen te gaan; |
|
15. |
vraagt de EU, de VS, het IMF, de Wereldbank, de EBWO en de EIB door te gaan met de voorbereiding van een langetermijnpakket van concrete financiële steun dat Oekraïne moet helpen zijn verslechterende financiële en sociale situatie aan te pakken en dat economische steun moet bieden voor de noodzakelijke ingrijpende en omvattende hervormingen van de Oekraïense economie door de regering; |
|
16. |
is ingenomen met en ondersteunt de voortdurende inspanningen van de Europese Unie en de Verenigde Staten om een substantieel steunpakket voor Oekraïne samen te stellen dat aan een geloofwaardige interim-regering moet worden aangeboden teneinde de huidige krappe situatie in het betalingsverkeer te verlichten; |
|
17. |
beschouwt een terugkeer naar de grondwet van 2004, die in 2010 op onwettige wijze door het constitutionele hof, met voorbijgaan aan het Oekraïense parlement, buiten werking werd gesteld, als een van de belangrijke maatregelen waarmee de crisis in Oekraïne tot een oplossing kan worden gebracht, naast de installatie van een interim-regering en uitschrijving van vervroegde verkiezingen; |
|
18. |
vraagt de EU-instellingen en de lidstaten zich ruimhartig open te stellen voor de Oekraïense samenleving, in het bijzonder door spoedig een overeenkomst over een kosteloze visumregeling en uiteindelijk een visumvrij stelsel te sluiten; is van mening dat het visumtarief met onmiddellijke ingang drastisch moet worden verlaagd voor jonge Oekraïners, in combinatie met nauwere samenwerking op onderzoeksgebied, een uitbreiding van uitwisselingsprogramma's voor jongeren en een grotere beschikbaarheid van studiebeurzen; |
|
19. |
is van mening dat meer inspanningen nodig zijn om Oekraïne te integreren in de interne energiemarkt van de EU door middel van de Energiegemeenschap; benadrukt dat het aan de Oekraïense bevolking is — en aan haar alleen — om zonder buitenlandse inmenging te beslissen over de geopolitieke oriëntatie van het land en over de vraag tot welke internationale overeenkomsten en gemeenschappen Oekraïne moet toetreden; |
|
20. |
dringt er bij Rusland op aan een constructieve houding aan te nemen, represaillemaatregelen terug te draaien en geen ongeoorloofde druk uit te oefenen die het recht van de buurlanden om vrij hun toekomst te bepalen ondermijnt; vraagt de EU en haar lidstaten tegenover Rusland met één stem te spreken ter ondersteuning van de Europese aspiraties van de landen van het Oostelijk Partnerschap die de wens hebben hun betrekkingen met de EU te intensiveren; benadrukt dat het uitoefenen van politieke, economische en andere druk in strijd is met de Slotakte van Helsinki en het Memorandum van Boedapest van 1994 betreffende de veiligheid van Oekraïne; wijst erop dat zowel de EU als Rusland verantwoordelijkheid dragen voor het actief bijdragen aan vrede en welvaart in hun gemeenschappelijke buurlanden, waar zij beide baat bij hebben; herhaalt zijn opvatting dat samenwerking gericht op het bereiken van dit doel, de enige weg vooruit is; |
|
21. |
steunt de nauwere betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij nationale hervormingsprocessen; moedigt nauwere interparlementaire samenwerking met de Parlementaire Vergadering Euronest aan; verwelkomt de betrokkenheid van de Conferentie van lokale en regionale overheden van het Oostelijk Partnerschap; |
|
22. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de lidstaten, de president van Oekraïne, de Oekraïense regering, de Verchovna Rada, de Parlementaire Vergadering EuroNest, en de parlementaire vergaderingen van de Raad van Europa en van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa. |
(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0595.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0446.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0383.
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/108 |
P7_TA(2014)0099
Situatie in Syrië
Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2014 over de situatie in Syrië (2014/2531(RSP))
(2017/C 093/18)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties over Syrië, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken over Syrië, in het bijzonder die van 20 januari 2014; gezien de conclusies van de Europese Raad over Syrië, |
|
— |
gezien de verklaringen van Catherine Ashton, vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, over Syrië, en in het bijzonder haar uitlatingen op de Syriëconferentie (Genève II) op 22 januari 2014, en gezien haar verklaring van 18 januari 2014 over het besluit van de Algemene Vergadering van de Syrische coalitie van de oppositie om de Syriëconferentie bij te wonen, |
|
— |
gezien resolutie nr. 2118 van de VN-Veiligheidsraad van 27 september 2013 over de vernietiging van de chemische wapens in Syrië; gezien het op 12 december 2013 gepubliceerde eindverslag van de VN-missie die de beschuldigingen over het gebruik van chemische wapens in de Arabische Republiek Syrië heeft onderzocht, |
|
— |
gezien de verklaringen over Syrië van de commissaris voor Internationale samenwerking, humanitaire hulp en crisisbestrijding, Kristalina Georgieva, |
|
— |
gezien de resolutie van de VN-Mensenrechtenraad van 24 september 2013 over de gestage ernstige verslechtering van de mensenrechtensituatie en de humanitaire situatie in de Arabische Republiek Syrië, |
|
— |
gezien het 6e rapport van de onafhankelijke internationale onderzoekscommissie van de VN voor de Arabische Republiek Syrië van 11 september 2013, |
|
— |
gezien het slotcommuniqué van de actiegroep voor Syrië (het „communiqué van Genève”) van 30 juni 2012; gezien de Genève II-conferentie die op 22 januari 2014 van start is gegaan en de uitlatingen van de secretaris-generaal van de VN bij de opening en afsluiting ervan, |
|
— |
gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948, |
|
— |
gezien de internationale verplichtingen van Syrië, waaronder het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, het Verdrag inzake de rechten van het kind en het bijbehorende Facultatief Protocol inzake de betrokkenheid van kinderen bij gewapende conflicten, alsmede het Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide, |
|
— |
gezien de Verdragen van Genève van 1949 en de aanvullende protocollen hierbij, |
|
— |
gezien artikel 110, leden 2 en 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat het geweld in Syrië verder escaleert en de dodentol almaar blijft toenemen; overwegende dat volgens de Verenigde Naties sinds het begin van het gewelddadige optreden tegen vreedzame betogers in Syrië meer dan 130 000 mensen, in grote meerderheid burgers, om het leven gekomen zijn; overwegende dat volgens het VN-Bureau voor de coördinatie van humanitaire aangelegenheden (OCHA) naar schatting 9 miljoen personen humanitaire hulp nodig hebben in Syrië, waaronder meer dan 6,5 miljoen mensen die binnen Syrië zelf ontheemd zijn, en dat meer dan 2,3 miljoen mensen het land zijn ontvlucht, voornamelijk naar Turkije, Jordanië, Libanon, Egypte en Irak; |
|
B. |
overwegende dat de dramatische mensenrechten-, humanitaire en veiligheidssituatie blijft verslechteren; overwegende dat de mensenrechten op grote schaal worden geschonden door het Assad-regime en onbuigzame groeperingen die het regime steunen, waarbij onder meer sprake is van moordpartijen en andere gevallen van onrechtmatige doodslag, willekeurige arrestatie en onrechtmatige detentie, gijzelacties, gedwongen verdwijningen, executie van gevangenen, stelselmatige foltering en mishandeling, seksueel geweld en schending van de rechten van kinderen; overwegende dat het Syrische regime hele wijken heeft verwoest om burgers collectief te straffen; overwegende dat de grootschalige vernietiging van stedelijke gebieden tot wanhoop en het vertrek van grote aantallen burgers heeft geleid; |
|
C. |
overwegende dat er bewijzen zijn van standrechtelijke executies en andere vormen van mensenrechtenschendingen door troepen die zich tegen het Assad-regime verzetten; overwegende dat er wel 2 000 verschillende groeperingen tegen het Assad-regime vechten, waaronder veel georganiseerde criminele groepen; overwegende dat de aanwezigheid en infiltratie van aan al-Qaeda gelinkte milities zoals ISIS en Jabhat al-Nusra, die ook veel strijders met een radicale islamistische agenda tellen uit het buitenland en de EU, toeneemt; overwegende dat radicalisering een groot gevaar is in de regio; |
|
D. |
overwegende dat de toename van de inmenging door buitenlandse spelers, hun militaire middelen en politieke steun, en het aanhouden van de verdeeldheid in de internationale gemeenschap, met inbegrip van de VN-Veiligheidsraad, het conflict omvormen tot een oorlog op afstand; |
|
E. |
overwegende dat een voormalige fotograaf van de Syrische militaire politie 55 000 digitale foto's heeft aangeleverd van ongeveer 11 000 slachtoffers aan de Syrische nationale beweging, wat wijst op wijdverbreide en systematische schendingen van het internationaal humanitair recht door het regime; overwegende dat een team van internationale juridische deskundigen op hoog niveau de foto's heeft onderzocht en tot de conclusie is gekomen dat „het onderzochte materiaal duidelijk bewijs levert van systematische foltering en het doden van gevangenen door de agenten van de Syrische regering, dat door een rechtbank zou kunnen worden aanvaard” en dat dergelijk bewijsmateriaal erop wijst dat er misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden hebben plaatsgevonden; |
|
F. |
overwegende dat de gewelddadige crisis in Syrië geleid heeft tot een humanitaire catastrofe die zijn weerga niet kent in de recente geschiedenis, en overwegende dat het einde nog niet in zicht is; overwegende dat meer dan de helft van de getroffenen kinderen zijn die te kampen hebben met verhongering, ondervoeding en ziekten; overwegende dat het ontbreken van toegang tot voedsel, water, elementaire gezondheidszorg, hygiëne, onderdak en onderwijs een kritische dimensie vormt van deze humanitaire catastrofe; overwegende dat de levering van humanitaire hulp wordt gehinderd door een gebrek aan veiligheid, het ontzeggen van toegang door de Syrische autoriteiten en aan infrastructuur gerelateerde obstakels; |
|
G. |
overwegende dat 560 000 Palestijnse vluchtelingen in Syrië een bijzonder kwetsbare groep vormen die getroffen wordt door het conflict; overwegende dat 250 000 Syriërs vastzitten in belegerde of moeilijk toegankelijke gebieden, waaronder 18 000 Palestijnse vluchtelingen in het vluchtelingenkamp Yarmouk buiten Damascus die op grote schaal lijden, en dat er naar verluidt 57 mensen van de honger zijn omgekomen; overwegende dat op grond van de resultaten van de onderhandelingen over het vluchtelingenkamp Yarmouk enige hulp is verleend aan de bewoners van dit kamp, hoewel er veel meer nodig is; |
|
H. |
overwegende dat het aanhoudende geweld een enorm destabiliserend effect heeft gehad op de buurlanden, met name vanwege de enorme vluchtelingenstromen; overwegende dat deze landen met ernstige binnenlandse problemen kampen, waarbij met name Libanon en Jordanië bijzonder kwetsbaar zijn; overwegende dat, indien Libanon afglijdt naar een gewelddadig conflict, dit niet alleen een humanitaire crisis belooft maar ook het risico inhoudt dat de gehele regio instort; |
|
I. |
overwegende dat de Syriëconferentie (Genève II) op 22 januari 2014 door de secretaris-generaal van de VN is geopend met als doel een politieke oplossing voor het conflict te vinden door middel van een alomvattend akkoord tussen de Syrische regering en de oppositie over de volledige uitvoering van het communiqué van Genève, waarin werd opgeroepen tot de vorming van een overgangsregering die uiteindelijk verkiezingen moet organiseren; overwegende dat de constructieve deelname van alle relevante actoren in het vredesproces van cruciaal belang is om tot een blijvende politieke oplossing te komen; overwegende dat de Algemene Vergadering van de Syrische coalitie van revolutionaire en oppositiekrachten op 18 januari 2014 besloten heeft de uitnodiging te aanvaarden om zich aan te sluiten bij dit proces, maar dat verschillende rebellengroeperingen niet vertegenwoordigd waren; overwegende dat Iran eerst was uitgenodigd maar vervolgens werd geschrapt van de lijst met genodigden voor de conferentie in Zwitserland; overwegende dat de onderhandelingen op 31 januari 2014 werden opgeschort en de volgende overlegronde gepland is voor 10 februari 2014; overwegende dat de gevechten aanhielden tijdens de conferentie van Genève II; |
|
J. |
overwegende dat op 15 januari 2014 in Koeweit de tweede internationale donorconferentie voor Syrië plaatsvond en dat daar 2,4 miljard USD werd toegezegd, maar dat dit bedrag nog niet volstaat om de grote humanitaire behoefte te dekken, die door verschillende VN-organen wordt geschat op 6,5 miljard USD; overwegende dat de EU-financiering voor humanitaire hulp voor Syrië en de buurlanden is opgelopen tot 1,1 miljard EUR; |
|
K. |
overwegende dat een groot aantal vreedzame burgeractivisten, mensenrechtenactivisten, intellectuelen, religieuzen, waaronder twee ontvoerde bisschoppen, Ioann Ibrahim and Bulos Jazigi, journalisten en gezondheidsmedewerkers worden geconfronteerd met intimidatie, arrestatie, marteling of verdwijning in de handen van het Syrische regime, en in toenemende mate ook in handen van verschillende rebellengroeperingen; overwegende dat de winnares van de Sacharov-prijs 2011, Razan Zeitouneh, in december 2013 in Damascus is ontvoerd, samen met haar man en andere mensenrechtenactivisten en dat er nog steeds niets bekend is over hun lot; |
|
L. |
overwegende dat de VN-missie die de beschuldigingen over het gebruik van chemische wapens in de Arabische Republiek Syrië heeft onderzocht, op 12 december 2013 haar conclusie heeft gepubliceerd dat er in 2013 chemische wapens werden gebruikt tegen soldaten en/of burgers, onder wie kinderen; overwegende dat de VN-Veiligheidsraad op 27 september 2013 unaniem resolutie 2118 (2013) heeft aangenomen, waarin onder meer steun werd gegeven aan de voortvarende, op 30 juni 2014 af te ronden vernietiging van het Syrische arsenaal aan chemische wapens; overwegende dat nog maar 5 % van de totale voorraad chemische wapens het land heeft verlaten om te worden vernietigd; overwegende dat de overgrote meerderheid van de doden en gewonden echter het slachtoffer is van conventionele wapens; overwegende dat het Assad-regime de afgelopen maanden op grote schaal spijkerbommen heeft gebruikt, waarbij enorm veel slachtoffers zijn gevallen; |
|
M. |
overwegende dat het aantal Syriërs dat asiel aanvraagt in de EU het afgelopen jaar is blijven toenemen en dat de Syrische vluchtelingencrisis een eerste test vormt voor het nieuwe, herziene gemeenschappelijk Europees asielstelsel; |
|
N. |
overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 9 oktober 2013 de lidstaten heeft aangemoedigd om in dringende behoeften te voorzien door veilige toegang tot de EU te bieden om Syriërs tijdelijk toe te laten en door middel van hervestiging bovenop de bestaande nationale quota's, alsook door middel van toelating op humanitaire gronden; |
|
1. |
veroordeelt ten zeerste de wijdverbreide schendingen van de mensenrechten en het internationaal humanitair recht door het Assad-regime, waaronder alle gewelddaden, gevallen van stelselmatige foltering en de executie van gevangenen; veroordeelt alle schendingen van de mensenrechten en het internationaal humanitair recht door gewapende groeperingen die zich tegen het regime verzetten; veroordeelt ten zeerste alle schendingen en misbruiken tegen kinderen en vrouwen, met name seksueel misbruik en geweldpleging, onder meer in naam van de jihad (Jihad al-Nikah); veroordeelt ten zeerste het toenemende aantal terreuraanslagen door aan Al-Qaeda gelinkte extremistische organisaties en individuen, die zeer veel slachtoffers en grote vernielingen tot gevolg hebben; roept op tot beëindiging van alle vijandigheden in Syrië; benadrukt dat degenen die verantwoordelijk zijn voor de wijdverbreide, stelselmatige en grove mensenrechtenschendingen in Syrië ter verantwoording moeten worden geroepen en voor de rechter moeten worden gebracht en steunt de oproep van de EU aan alle buitenlandse strijders in Syrië, waaronder Hezbollah, om zich onmiddellijk terug te trekken, en om alle externe financiering en steun stop te zetten; |
|
2. |
betuigt zijn medeleven aan de families van de slachtoffers; prijst de moed van het Syrische volk en bevestigt nogmaals zijn solidariteit met hun strijd voor vrijheid, waardigheid en democratie; |
|
3. |
uit zijn bezorgdheid over de toename van de betrokkenheid van extremistische islamitische groeperingen en buitenlandse strijders bij het conflict in Syrië, het toegenomen religieus en etnisch gemotiveerde geweld in het land en de voortdurende versplintering en interne verdeeldheid van de oppositie; blijft de Nationale Coalitie van Syrische revolutionaire en oppositiekrachten aanmoedigen om een sterker verenigd, op integratie gericht en georganiseerd oppositiefront tot stand te brengen, zowel intern als extern; |
|
4. |
herhaalt zijn standpunt dat een politieke oplossing de eenheid, territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Syrië moet vrijwaren; |
|
5. |
geeft zijn volledige steun aan de Syriëconferentie (Genève II), die de eerste stap moet vormen in een proces dat tot een politieke en democratische oplossing van het conflict zal leiden, en benadrukt dat het van fundamenteel belang is om het Genève II-proces in leven te houden; is ingenomen met de inspanningen van speciaal gezant van de VN Lakhdar Brahimi die het mogelijk heeft gemaakt dat de strijdende partijen nu voor het eerst rechtstreeks met elkaar onderhandelen; is ervan overtuigd dat een duurzame oplossing van de huidige crisis in Syrië alleen kan worden bereikt via een inclusief politiek proces waarin Syrië de leiding heeft en de internationale gemeenschap steun verleent; onderstreept dat er behoefte is aan een echte politieke overgang in het land, om zo tegemoet te komen aan de wens van het volk naar vrijheid en democratie; herhaalt zijn oproep aan president Assad om af te treden; |
|
6. |
wijst in deze context op het cruciale belang van maatregelen om het vertrouwen op te bouwen; dringt er bijgevolg bij de onderhandelende delegaties op aan plaatselijke staakt-het-vuren te sluiten en uit te voeren, de belegering van bepaalde stedelijke gebieden, waaronder Homs, op te heffen, gevangenen vrij te laten of uit te wisselen en de humanitaire hulpverlening aan burgers in nood te vergemakkelijken, als springplank naar wezenlijke onderhandelingen op basis van het communiqué van Genève; merkt op dat er tijdens de eerste gesprekken geen serieuze doorbraak en geen belangrijke standpuntverschuiving bij beide partijen vielen vast te stellen; wijst eveneens op het belang van het betrekken van alle belangrijke internationale spelers bij het Genève II-proces; is van mening dat een toenadering op lange termijn tussen het westen en Iran zou kunnen zorgen voor een regionale context die bevorderlijk is voor het verzoeningsproces in Syrië; |
|
7. |
is ingenomen met de vooruitgang en de internationale samenwerking met betrekking tot de vernietiging van de chemische wapens van Syrië, en vraagt de volledige tenuitvoerlegging van het besluit van de Uitvoerende Raad van de Organisatie voor het verbod van chemische wapens van 27 september 2013; uit zijn bezorgdheid over berichten dat eind januari 2014 slechts 5 % van de Syrische chemische wapens uit het land zou zijn verwijderd om te worden vernietigd, en dringt er bij de Syrische autoriteiten op aan om zich te houden aan het tijdspad dat is vastgesteld in resolutie nr. 2118 (2013) van de VN-Veiligheidsraad; dringt erop aan dat er bijzondere aandacht wordt verleend aan de milieuveiligheid van het vernietigingsproces en het beheer van het resterende afval; benadrukt echter dat conventionele wapens aan de oorzaak liggen van de overgrote meerderheid van de sterfgevallen en verwondingen in de gewelddadige crisis in Syrië; |
|
8. |
benadrukt dat het verlichten van het lijden van miljoenen Syriërs die nood hebben aan basisgoederen en -diensten, gelet op de ongekende omvang van de crisis, een prioriteit moet zijn van de EU en van de hele internationale gemeenschap; verzoekt om een dringende humanitaire resolutie van de VN-Veiligheidsraad over dit onderwerp; verzoekt met name Rusland en China als permanente leden van de VN-Veiligheidsraad om hun verantwoordelijkheid te nemen en mee te werken aan de goedkeuring van een humanitaire resolutie; dringt er nogmaals bij de EU en haar lidstaten op aan om hun humanitaire verantwoordelijkheden niet uit de weg te gaan en meer steun te verlenen aan Syrische vluchtelingen en om hun inspanningen op dit gebied op een meer doeltreffende manier te coördineren; veroordeelt de stelselmatige tegenwerking van pogingen om humanitaire hulp te verlenen en verzoekt alle bij het conflict betrokken partijen, en in het bijzonder het Assad-regime, de verlening van humanitaire hulp en bijstand via alle mogelijke kanalen te vergemakkelijken, ook over grenzen en conflictlijnen heen, en de veiligheid van alle medische en humanitaire hulpverleners te garanderen; |
|
9. |
herinnert eraan dat overeenkomstig het internationaal humanitair recht, gewonden en zieken in de mate van het mogelijke en met zo weinig mogelijk vertraging alle medische zorg en aandacht moeten krijgen die hun toestand vergt; benadrukt dat de doelbewuste uithongering van burgers en aanvallen op medische infrastructuur krachtens het internationaal recht verboden zijn en als oorlogsmisdaden zullen worden beschouwd; |
|
10. |
vraagt opnieuw om de inrichting van veiligheidszones aan de Turks-Syrische grens en mogelijk ook in Syrië, alsook om de instelling van humanitaire corridors door de internationale gemeenschap; |
|
11. |
dringt aan op de onmiddellijke, onvoorwaardelijke en veilige vrijlating van alle politieke gevangenen, medisch personeel, humanitaire hulpverleners, journalisten, religieuze figuren en mensenrechtenactivisten, waaronder de winnares van de Sacharov-prijs 2011, Razan Zeithouneh, en dringt aan op gecoördineerde EU-maatregelen om haar vrijlating te verzekeren; verzoekt alle partijen hun veiligheid te waarborgen; verzoekt de Syrische regering met klem internationale documentatie-instanties, waaronder de onderzoekscommissie van de VN over Syrië, onmiddellijk en onvoorwaardelijk toegang te verlenen tot al haar detentiecentra; |
|
12. |
veroordeelt de intimidatie en aanvallen tegen vreedzame activisten en journalisten; betreurt het bestaan van internetcensuur en de beperkte toegang tot blogs en sociale netwerken; herinnert eraan dat het waarborgen van de vrijheid van meningsuiting, de bescherming van journalisten en vrije en onafhankelijke media fundamentele elementen zijn voor een democratisch politiek proces; benadrukt eveneens het belang van de versterking van het maatschappelijk middenveld in Syrië en van de actieve en betekenisvolle deelname van vrouwen, jongeren en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld aan het Genève II-proces en aan de wederopbouw van het land; |
|
13. |
benadrukt dat het belangrijk is dat alle spelers bescherming bieden aan zeer kwetsbare groepen in de Syrische samenleving, zoals etnische en religieuze minderheden, waaronder christenen, in de huidige crisis, en dat ze deelnemen aan het Genève II-proces, met als doel de instandhouding van de traditie van een interculturele, interetnische en interreligieuze samenleving in het land met het oog op een toekomstig nieuw Syrië; |
|
14. |
roept op tot nultolerantie met betrekking tot het vermoorden, ontvoeren en rekruteren van met name kinderen en vraagt alle partijen die bij het conflict betrokken zijn om resolutie nr. 1612 (2005) van de VN-Veiligheidsraad van 26 juli 2005 betreffende kinderen en gewapende conflicten volledig na te leven; onderstreept eveneens dat het belangrijk is gevallen van seksueel en gendergebaseerd geweld te voorkomen en passende steun te bieden aan slachtoffers; benadrukt in deze context het belang van programma's om vroegtijdig een antwoord te bieden op gendergebaseerd geweld; is eveneens ingenomen met het „No Lost Generation”-initiatief van de VN en haar humanitaire partners, dat tot doel heeft de wonden van de Syrische kinderen te helen en hun toekomst te vrijwaren, en moedigt de EU aan dit initiatief op een actieve manier te steunen; |
|
15. |
vraagt om bijzondere aandacht voor de situatie van Palestijnse vluchtelingen in Syrië, en met name voor de alarmerende humanitaire situatie in het vluchtelingenkamp van Yarmouk; vraagt alle partijen die bij het conflict betrokken zijn om de VN-organisatie voor hulpverlening aan Palestijnse vluchtelingen in het nabije Oosten en andere internationale hulporganisaties onmiddellijk en onvoorwaardelijk toegang te verlenen tot dit vluchtelingenkamp, met als doel het buitensporige lijden van de bevolking ervan te verlichten; |
|
16. |
blijft in dit verband de werkzaamheden van de door de VN-Mensenrechtenraad opgerichte onafhankelijke internationale onderzoekscommissie voor de Arabische Republiek Syrië steunen en herhaalt zijn oproep aan de VN-Veiligheidsraad om de situatie in Syrië door te verwijzen naar het Internationaal Strafhof voor een formeel onderzoek; vraagt de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid om actie te ondernemen in deze richting; |
|
17. |
looft de gastgemeenschappen en de buurlanden van Syrië, met name Jordanië, Libanon, Turkije, Irak en Egypte, voor de vernuftige manier waarop zij zorgen voor onderkomen en humanitaire hulp voor de gezinnen die het gewapende conflict in Syrië ontvluchten; spreekt opnieuw zijn diepe bezorgdheid uit over de humanitaire, sociale, economische, politieke en veiligheidsgerelateerde gevolgen van de crisis in Syrië voor de hele regio, en met name voor Libanon en Jordanië; herhaalt dat een coherent antwoord geboden is om de gastlanden te ondersteunen, en dat dit ook humanitaire, macro-economische en ontwikkelingshulp moet omvatten, en herhaalt zijn oproep aan de EU om een humanitaire conferentie over de Syrische vluchtelingencrisis te houden, waarbij prioriteit moet worden gegeven aan maatregelen om de gastlanden in de regio te steunen bij hun inspanningen om het voortdurend groeiende aantal vluchtelingen op te vangen en een opendeurbeleid te handhaven; |
|
18. |
benadrukt dat een gezamenlijke aanpak van de EU en haar lidstaten nodig is met betrekking tot de crisis in Syrië, zowel op het vlak van humanitaire hulpverlening als daarbuiten, en blijft de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid Catherine Ashton en Commissielid Kristalina Georgieva steunen bij hun inspanningen om te zorgen voor een betere coördinatie op dit vlak; |
|
19. |
is ingenomen met de 2,4 miljard USD die in Koeweit is toegezegd, en verzoekt de donoren hun beloftes en toezeggingen spoedig na te komen; is ingenomen met de toezeggingen van de EU en haar lidstaten, waardoor zij de grootste donoren van financiële steun en toekomstige toezeggingen zijn; wijst er echter op dat bijkomende aanzienlijke inspanningen nodig zijn om te voorzien in de humanitaire behoeften in Syrië, en vraagt bijgevolg extra financiële bijdragen van internationale spelers; |
|
20. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheid, de parlementen en regeringen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de speciale gezant van de VN-Arabische Liga in Syrië, het parlement en de regering van Irak, het parlement en de regering van Jordanië, het parlement en de regering van Libanon, het parlement en de regering van Turkije, het parlement en de regering van Egypte, het parlement en de regering van Rusland, het parlement en de regering van China en alle partijen die betrokken zijn bij het conflict in Syrië. |
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/113 |
P7_TA(2014)0100
Situatie in Egypte
Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2014 over de situatie in Egypte (2014/2532(RSP))
(2017/C 093/19)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties over Egypte, en met name die van 12 september 2013 over de situatie in Egypte (1), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 23 oktober 2013 over het Europees nabuurschapsbeleid: naar een sterker partnerschap — standpunt van het EP over de voortgangsverslagen van 2012 (2), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 23 mei 2013 over de terugvordering van activa door de landen van de Arabische Lente die in een overgangsfase verkeren (3), |
|
— |
gezien de verklaringen die de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger, Catherine Ashton, respectievelijk heeft afgelegd op 24 januari 2014 over de recente gewelddadige aanvallen in Egypte, op 19 januari 2014 over het referendum over de grondwet in Egypte, op 11 januari 2014 over de situatie in Egypte vóór het referendum over de grondwet, op 24 december 2013 over de bomauto's in Mansoura, Egypte, en op 23 december 2013 over de veroordeling van politieke activisten in Egypte, |
|
— |
gezien de conclusies van de Europese Raad van 8 februari 2013 over de Arabische Lente, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 22 juli en 21 augustus 2013 over Egypte, |
|
— |
gezien de associatieovereenkomst EU-Egypte van 2001, die in 2004 in werking is getreden en geschraagd is door het actieplan van 2007, en gezien het voortgangsverslag van de Commissie van 20 maart 2013 over de tenuitvoerlegging ervan, |
|
— |
gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948, |
|
— |
gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966, waarbij Egypte partij is, |
|
— |
gezien de grondwettelijke verklaring van Egypte van 8 juli 2013, waarin een stappenplan voor een grondwetsherziening en nieuwe verkiezingen worden voorgesteld, |
|
— |
gezien de grondwet van Egypte, die is opgesteld door de Constitutionele Commissie en op 14 en 15 januari 2014 bij referendum is goedgekeurd, |
|
— |
gezien het „programma voor een rechte weg naar de democratie” van de Egyptische interim-regering, |
|
— |
gezien de Egyptische wet nr. 107 van 24 november 2013 betreffende het recht op samenscholingen, optochten en vreedzame betogingen, |
|
— |
gezien artikel 110, leden 2 en 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat op 1 december 2013 de interim-president Adly Mansour de nieuwe Egyptische grondwet heeft goedgekeurd waarover overeenstemming was bereikt door de Constitutionele Commissie, bestaande uit vijftig deskundigen waaronder een groot aantal politieke en religieuze vertegenwoordigers maar zonder vertegenwoordiger van de Moslimbroederschap; |
|
B. |
overwegende dat op 14 en 15 januari 2014 het referendum over de grondwet plaatshad, met een opkomst die 38,6 % bedroeg waarvan 98,1 % vóór de grondwet stemde; overwegende dat de aanloop naar het referendum werd verstoord door gewelddaden en dat actievoerders die opriepen om nee te stemmen, werden lastiggevallen en gearresteerd, hetgeen geleid heeft tot een eenzijdig maatschappelijk debat in de aanloop naar het referendum; overwegende dat de EU volgens een verklaring van de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger Catherine Ashton niet in een positie verkeert om een grondige beoordeling te maken van de manier waarop het referendum is gehouden of om meldingen van onregelmatigheden te controleren, maar dat de eventuele onregelmatigheden het resultaat niet fundamenteel lijken te hebben beïnvloed; |
|
C. |
overwegende dat de nieuwe grondwet van Egypte vele positieve elementen bevat, met name op het gebied van fundamentele vrijheden en mensenrechten, de bescherming van minderheden, en de rechten van de vrouw, maar ook artikelen behelst waardoor de strijdkrachten niet aan civiele controle onderworpen zijn, hun begroting niet door het parlement wordt behandeld, en militaire rechters burgers kunnen berechten, terwijl een ander artikel de vrije beoefening van religieuze rituelen en de oprichting van gebedshuizen beperkt tot de volgelingen van de abrahamitische godsdiensten; |
|
D. |
overwegende dat politieke spanningen en de hevige polarisatie van de samenleving terroristische aanslagen en gewelddadige schermutselingen in Egypte blijven uitlokken; overwegende dat sinds juli 2013 meer dan duizend mensen zijn omgekomen en nog veel meer mensen gewond zijn geraakt bij confrontaties tussen betogers en de veiligheidsdiensten en tussen voor- en tegenstanders van voormalig president Morsi; overwegende dat de veiligheidsdiensten naar verluidt buitensporig geweld hebben gebruikt tegen de betogers en er duizenden hebben aangehouden en gevangengenomen, terwijl er straffeloosheid blijft heersen; overwegende dat de noodtoestand in het land op 12 november 2013 is opgeheven; |
|
E. |
overwegende dat in de grondwettelijke verklaring van 8 juli 2013 een politiek stappenplan voor Egypte is uitgestippeld; overwegende dat, in tegenstelling tot de routekaart, de Egyptische interim-president Adly Mansour er sindsdien toe heeft opgeroepen om eerst de presidentsverkiezingen te houden; overwegende dat de interim-regering zich in haar programma ertoe verbonden heeft om te werken aan de invoering van een democratisch bestel, dat de rechten en vrijheden van alle Egyptenaren waarborgt, en het stappenplan te volgen met de volledige deelname van alle politieke spelers en met een referendum over de nieuwe grondwet, gevolgd door vrije en eerlijke parlements- en presidentsverkiezingen die tijdig zullen worden gehouden overeenkomstig alle wettelijke voorschriften; |
|
F. |
overwegende dat schendingen van de fundamentele vrijheden en de mensenrechten in Egypte nog steeds schering en inslag zijn; overwegende dat het geweld en de opruiing tegen en de intimidatie van politieke tegenstanders, journalisten en activisten uit het maatschappelijk middenveld in de aanloop naar het referendum verder zijn toegenomen; overwegende dat vele politieke en maatschappelijke activisten — onder wie Alaa Abdel Fattah, Mohamed Abdel van het Egyptisch centrum voor economische en sociale rechten, en de leiders van de beweging 6 April Ahmed Maher en Ahmed Douma — alsook leden van verscheidene politieke partijen de afgelopen weken gearresteerd en veroordeeld zijn; overwegende dat de Egyptische Nationale Mensenrechtenraad op 12 januari 2014 een verslag heeft gepubliceerd na een bezoek aan de voormelde vooraanstaande activisten in de Tora-gevangenis, waarin kritiek wordt geuit op hun detentieomstandigheden en wordt opgeroepen ze niet langer te mishandelen; overwegende dat het Comité voor de bescherming van journalisten heeft laten weten dat er sinds juli 2013 ten minste vijf journalisten zijn gedood en 45 zijn aangevallen, elf nieuwskanalen zijn aangevallen en ten minste 44 journalisten zonder aanklacht langdurig zijn opgesloten in afwachting van een proces; overwegende dat op 29 januari 2014 twintig journalisten van Al-Jazeera, van wie er acht worden vastgehouden en drie Europeanen zijn, zijn beschuldigd van lidmaatschap van een terroristische organisatie of het verspreiden van valse berichten; |
|
G. |
overwegende dat de Moslimbroederschap herhaaldelijk heeft geweigerd om deel te nemen aan het door de interim-regering aangekondigde politieke proces en heeft opgeroepen tot een boycot van het referendum, terwijl verschillende leiders van de broederschap blijven aanzetten tot geweld tegen de overheidsinstanties en de veiligheidsdiensten; overwegende dat de Egyptische interim-autoriteiten de Moslimbroederschap hebben verboden, de leiders ervan hebben opgesloten, haar activa in beslag hebben genomen, haar media het zwijgen hebben opgelegd, en lidmaatschap ervan strafbaar hebben gesteld, terwijl de Vrijheids- en rechtvaardigheidspartij van de Moslimbroederschap nog steeds bestaat; overwegend dat voormalig president Morsi sinds 3 juli 2013 wordt vastgehouden en er diverse strafzaken tegen hem lopen; |
|
H. |
overwegende dat de fundamentele vrijheden en de mensenrechten alsook sociale rechtvaardigheid en een hogere levensstandaard voor de burgers cruciale elementen zijn in de overgang naar een open, vrij, democratisch en welvarend Egypte; overwegende dat onafhankelijke vakbonden en maatschappelijke organisaties hierbij een cruciale rol spelen en dat vrije media in elke democratie een cruciaal onderdeel van de samenleving vormen; overwegende dat de Egyptische vrouwen zich in de huidige periode van politieke en maatschappelijke overgang in het land in een zeer kwetsbare situatie blijven bevinden; |
|
I. |
overwegende dat de spanningen tussen jihadisten en koptische christenen in Egypte zijn toegenomen sinds de afzetting van president Morsi van afgelopen zomer, en geleid hebben tot de verwoesting van tientallen kerken van koptische christenen; overwegende dat in 2013 in Egypte wereldwijd de meeste incidenten met christenen hebben plaatsgevonden, waarvan ten minste 167 gevallen door de media zijn beschreven; overwegende dat er bijna 500 pogingen zijn ondernomen om kerken in het land te sluiten of te verwoesten en er minstens 83 religieus gemotiveerde moorden op christenen zijn gepleegd; |
|
J. |
overwegende dat de veiligheidssituatie verder verslechterd is en dat er steeds meer terreurdaden en gewelddadige aanvallen tegen veiligheidstroepen plaatsvinden in de Sinaï; overwegende dat volgens officiële gegevens sinds 30 juni 2013 minstens 95 beveiligingsmedewerkers bij gewelddadige aanvallen zijn omgekomen; |
|
K. |
overwegende dat in dit gebied duizenden mensen — hoofdzakelijk vluchtelingen uit Eritrea en Somalië, waaronder veel vrouwen en kinderen — omkomen, verdwijnen, ontvoerd en tegen losgeld gegijzeld worden, of door mensenhandelaars gefolterd, seksueel uitgebuit of voor orgaanhandel gedood worden; |
|
L. |
overwegende dat wet nr. 107 van 24 november 2013 betreffende het recht op samenscholingen, optochten en vreedzame betogingen een storm van protest heeft veroorzaakt, zowel in als buiten Egypte; overwegende dat de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger, Catherine Ashton, in haar verklaring van 23 december 2013 stelde dat de opvatting overheerst dat deze wet de vrijheid van meningsuiting en vergadering al te zeer beknot; overwegende dat de voorbije weken op grond van deze wet vreedzame protesten uiteengedreven en vele betogers aangehouden en gevangengenomen zijn; |
|
M. |
overwegende dat Egypte met grote economische problemen kampt; overwegende dat de werkloosheid en armoede sinds 2011 zijn toegenomen; overwegende dat voor economische welvaart in het land politieke stabiliteit, een gezond economisch beleid, maatregelen voor corruptiebestrijding en internationale steun nodig zijn; overwegende dat politieke, economische en sociale ontwikkelingen in Egypte verstrekkende gevolgen hebben voor de gehele regio en daarbuiten; |
|
N. |
overwegende dat het niveau en de intensiteit van de betrokkenheid van de EU bij Egypte conform het herziene Europese nabuurschapsbeleid, en met name als gevolg van de „meer voor meer”-strategie op stimulansen zijn gebaseerd en daarom afhangen van de vooruitgang die het land boekt bij het nakomen van zijn verplichtingen, onder andere met betrekking tot de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten en gendergelijkheid; |
|
1. |
spreekt andermaal zijn grote solidariteit uit met de Egyptische bevolking en blijft steun verlenen aan haar legitieme democratische aspiraties en pogingen om een vreedzame democratische overgang naar politieke, economische en maatschappelijke hervormingen te verzekeren; |
|
2. |
veroordeelt ten strengste alle vormen van geweld, terrorisme, ophitsing, haattaal en censuur; verzoekt alle politieke spelers en veiligheidstroepen om met uiterste terughoudendheid op te treden en provocaties te vermijden, om verder geweld te voorkomen in de beste belangen van het land; betuigt zijn oprecht medeleven met de nabestaanden van de slachtoffers; |
|
3. |
dringt er bij de Egyptische interim-autoriteiten en veiligheidsdiensten op aan te zorgen voor de veiligheid van alle burgers, ongeacht hun politieke standpunt, hun lidmaatschap van een politieke partij of hun politieke overtuiging, de rechtsstaat in stand te houden en de mensenrechten en de fundamentele vrijheden te eerbiedigen, de vrijheid van vereniging, van vreedzame vergadering en van meningsuiting alsmede de persvrijheid te beschermen, zich in te zetten voor een dialoog en voor geweldloosheid en de internationale verplichtingen van het land na te komen en uit te voeren; |
|
4. |
neemt akte van de nieuwe grondwet van Egypte, die bij het referendum van 14 en 15 januari 2014 is goedgekeurd en een belangrijke stap voorwaarts dient te zijn in de moeizame overgang van het land naar democratie; is ingenomen met de verwijzing in de nieuwe Egyptische grondwet naar een burgerregering, de vrijheid van geloof en de gelijkheid van alle burgers, inclusief een verbetering van de rechten van vrouwen, de bepaling betreffende de rechten van kinderen, het verbod op foltering in al haar vormen en verschijningen, het verbod op en de strafbaarstelling van alle vormen van slavernij en de toezegging om de door Egypte ondertekende internationale mensenrechtenverdragen na te leven; dringt erop aan om de bepalingen over de fundamentele vrijheden — met inbegrip van de vrijheid van vergadering, vereniging en meningsuiting — en de mensenrechten in de nieuwe grondwet volledig en daadwerkelijk ten uitvoer te leggen en alle bestaande en toekomstige wetgeving daaromtrent met de nieuwe grondwet te laten stroken; |
|
5. |
uit echter zijn bezorgdheid over bepaalde artikelen in de nieuwe grondwet, met name die in verband met de status van de strijdkrachten, waaronder de volgende: artikel 202, waarin is bepaald dat de minister van Defensie, die tevens bevelhebber is, wordt gekozen uit de officieren van de strijdkrachten; artikel 203 over de begroting van de strijdkrachten; artikel 204, dat de berechting van burgers door militaire rechters mogelijk maakt in geval van misdrijven waarbij een rechtstreekse aanval wordt uitgevoerd op militaire installaties, militaire zones, militaire uitrusting, militaire documenten en geheimen, overheidsmiddelen van de strijdkrachten, militaire fabrieken en militair personeel, en in geval van strafbare feiten in verband met de legerdienst; en artikel 234, waarin is bepaald dat de minister van Defensie wordt aangewezen mits goedkeuring van de Hoge Raad van de strijdkrachten, een bepaling die gedurende twee volledige presidentiële ambtstermijnen van kracht zal blijven, zonder dat is aangegeven hoe en door wie de minister uit zijn ambt kan worden ontzet; |
|
6. |
onderstreept het feit dat het referendum over de grondwet een kans was om nationale consensus, verzoening en institutionele en politieke stabiliteit voor het land tot stand te brengen; neemt kennis van het feit dat een overweldigende meerderheid achter de nieuwe grondwet staat, van de vrij lage opkomst alsook van de berichten over vermeende onregelmatigheden tijdens de stembusgang; betreurt ten zeerste de gewelddadige confrontaties vóór, tijdens en na het referendum, waarbij doden en gewonden zijn gevallen; |
|
7. |
veroordeelt alle daden van geweld en intimidatie en roept alle actoren en de veiligheidstroepen op tot terughoudendheid, met het oog op het voorkomen van nog meer doden of gewonden en in het belang van het land; dringt er bij de Egyptische interim-regering op aan ervoor te zorgen dat in al deze gevallen onmiddellijk een onafhankelijk, ernstig en onpartijdig onderzoek wordt ingesteld en dat degenen die ervoor verantwoordelijk zijn, ter verantwoording worden geroepen; herinnert de interim-regering aan haar verantwoordelijkheid de veiligheid van alle Egyptische burgers te waarborgen, ongeacht hun politieke standpunt of religieuze overtuiging, en degenen die verantwoordelijk zijn voor geweld, ophitsing tot geweld, of schendingen van de mensenrechten, onpartijdig ter verantwoording te roepen; |
|
8. |
benadrukt nogmaals dat verzoening en een door civiele autoriteiten geleid inclusief politiek proces, waaraan alle democratische politieke actoren deel hebben, cruciale elementen van de democratische overgang in Egypte zijn, en dat de organisatie van vrije en eerlijke parlements- en presidentsverkiezingen binnen het door de nieuwe grondwet bepaalde tijdskader — wat tot een passende vertegenwoordiging van de verschillende politieke visies en van vrouwen en minderheidsgroepen moet leiden — een andere cruciale stap in dit proces is; moedigt alle politieke en maatschappelijke actoren, onder wie de aanhangers van voormalig president Morsi, aan om gewelddaden, ophitsing tot geweld of provocaties te voorkomen en om bij te dragen aan de inspanningen tot verzoening; roept op tot de vrijlating van alle politieke gevangenen die in hechtenis zijn genomen wegens vreedzame uitoefening van hun recht op vrijheid van vergadering, vereniging en meningsuiting; beklemtoont het belang van een vrij en eerlijk proces voor alle gevangenen; stelt voor de wet op de gerechtelijke autoriteiten te herzien om een daadwerkelijke scheiding der machten te waarborgen; |
|
9. |
dringt aan op een onmiddellijke beëindiging van alle gewelddaden, pesterijen of intimidatie — gepleegd door overheidsinstanties, de veiligheidsdiensten of andere groepen — tegen politieke tegenstanders, vreedzame betogers, vakbondsvertegenwoordigers, journalisten, vrouwenrechtenactivisten en andere actoren van de civiele samenleving in Egypte; dringt in dergelijke gevallen aan op een ernstig en onpartijdig onderzoek en op strafrechtelijke vervolging van degenen die verantwoordelijk zijn; verzoekt de interim-regering nogmaals om te waarborgen dat binnenlandse en internationale maatschappelijke organisaties, onafhankelijke vakbonden en journalisten vrijelijk hun werk kunnen doen in het land, zonder inmenging van de regering; |
|
10. |
maakt zich zorgen door wet nr. 107 van 2013 tot regeling van het recht op samenscholingen, optochten en vreedzame protestacties en dringt er bij de Egyptische interim-autoriteiten op aan de wet te herzien of in te trekken, om ervoor te zorgen dat het recht op vrijheid van vereniging en vreedzame vergadering overeenkomstig het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten gegarandeerd is en dat de internationale normen en verplichtingen worden nageleefd; |
|
11. |
veroordeelt de recente terroristische aanslagen tegen de veiligheidsdiensten in Egypte; maakt zich ernstig zorgen over de verdere verslechtering van de veiligheidssituatie in de Sinaï, en dringt erop aan dat de Egyptische interim-regering en de veiligheidsdiensten zich extra inspanningen getroosten om de veiligheid in dit gebied te herstellen, met name door mensenhandelaars te bestrijden; wijst in dit verband erop dat in artikel 89 van de nieuwe grondwet is bepaald dat alle vormen van slavernij, verdrukking, uitbuiting onder dwang van mensen, sekshandel en andere vormen van mensenhandel in Egypte bij wet verboden en strafbaar gesteld zijn; |
|
12. |
veroordeelt scherp het geweld tegen de koptische gemeenschap en de verwoesting van een groot aantal kerken, gemeenschapshuizen en bedrijven overal in het land; spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat de autoriteiten geen adequate veiligheidsmaatregelen hebben genomen om de koptische gemeenschap te beschermen, ondanks vele waarschuwingen; |
|
13. |
verzoekt de Raad om Ansar Bayt al-Maqdis, de groep die de verantwoordelijkheid voor verschillende recente aanvallen en bomaanslagen heeft opgeëist in de Sinaï, alsook in Caïro en elders, op zijn lijst van terroristische organisaties te plaatsen; |
|
14. |
verzoekt de Egyptische interim-autoriteiten wetgeving te ontwikkelen, goed te keuren en uit te voeren ter bestrijding van alle vormen van geweld op basis van gender, inclusief verkrachting binnen het huwelijk en seksueel geweld tegen vrouwen die deelnemen aan protesten en demonstraties; verzoekt de Egyptische interim-autoriteiten voorts te zorgen voor effectieve en toegankelijke aangiftekanalen en beschermingsmaatregelen waarbij rekening wordt gehouden met de behoeften van de slachtoffers en met de vereiste van vertrouwelijkheid; dringt erop aan dat een einde wordt gemaakt aan de straffeloosheid en dat wordt gezorgd voor adequate strafrechtelijke sancties voor de daders; |
|
15. |
is tevreden met het feit dat de Egyptische interim-regering zich er na de aanbeveling van de Egyptische Nationale Mensenrechtenraad bereid toe heeft verklaard om een regionaal kantoor te openen van de VN-Commissaris voor de rechten van de mens in Caïro en dringt er bij de Egyptische interim-regering op aan het nodige te doen om de opening van dit kantoor te bespoedigen; |
|
16. |
is verheugd over en ondersteunt de bemiddelingsinspanningen van de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter Catherine Ashton en speciaal vertegenwoordiger Bernardino León met als doel de verschillende partijen een weg te laten vinden uit de huidige politieke crisis; dringt er nogmaals bij de Raad, de VV/HV en de Commissie op aan in hun bilaterale betrekkingen met en bij hun financiële steun aan Egypte rekening te houden met zowel het conditionaliteitsbeginsel („meer voor meer”) als de grote economische uitdaging waar het land voor staat; pleit in dit verband opnieuw voor duidelijke en gezamenlijk overeengekomen criteria; herhaalt zijn belofte om het Egyptische volk te ondersteunen bij het proces in de richting van democratische en economische hervormingen; |
|
17. |
verzoekt vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger Catherine Ashton het verslag van de verkiezingswaarnemingsmissie van EU-experts die het Egyptische constitutionele referendum van 14 en 15 januari 2014 heeft gevolgd, openbaar te maken; |
|
18. |
vraagt de Egyptische regering een verzoek te doen voor de komst van een EU-verkiezingswaarnemingsmissie om toezicht te houden op de komende presidentsverkiezingen; |
|
19. |
benadrukt andermaal dat de EU het als een morele plicht ziet de teruggave van activa die door voormalige dictators en hun regimes gestolen zijn, in de hand te werken, en dat dit, vanwege de symboolwaarde, een politiek gevoelige kwestie is in de betrekkingen van de Unie met haar zuidelijke buurlanden; |
|
20. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de parlementen en regeringen van de lidstaten, en de interim-regering van de Arabische Republiek Egypte. |
(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0379.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0446.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0224.
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/118 |
P7_TA(2014)0101
Top EU-Rusland
Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2014 over de top EU-Rusland (2014/2533(RSP))
(2017/C 093/20)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties over Rusland, |
|
— |
gezien de bestaande partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst waarmee een partnerschap tot stand is gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Russische Federatie, anderzijds, en gezien de lopende onderhandelingen over een nieuwe overeenkomst tussen de EU en Rusland, |
|
— |
gezien het „partnerschap voor modernisering” waartoe in 2010 het startsein werd gegeven in Rostov aan de Don, en de toezegging van de Russische leiders dat zij zich sterk willen maken voor de rechtsstaat als fundament voor de modernisering van Rusland, |
|
— |
gezien de doelstelling die de EU en Rusland delen, als omschreven in de gemeenschappelijke verklaring afgelegd na de 11de topontmoeting EU-Rusland in Sint Petersburg op 31 mei 2003, namelijk de invoering van een gemeenschappelijke economische ruimte, een gemeenschappelijke ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, een gemeenschappelijke ruimte van samenwerking op het gebied van externe veiligheid en een gemeenschappelijke ruimte van onderzoek en onderwijs, met inbegrip van culturele aspecten (de „vier gemeenschappelijke ruimtes”), |
|
— |
gezien het mensenrechtenoverleg tussen de EU en Rusland van 28 november 2013, |
|
— |
gezien de top van het Oostelijk Partnerschap van 28 en 29 november 2013; |
|
— |
gezien de top EU-Rusland van 28 januari 2014, |
|
— |
gezien de verklaring van de voorzitter van de Europese Commissie, José Manuel Durão Barroso, en de opmerkingen van de voorzitter van de Europese Raad, Herman Van Rompuy, na de top EU-Rusland van 28 januari 2014, |
|
— |
gezien de gezamenlijke verklaring van de EU en Rusland van 28 januari 2014 over de bestrijding van het terrorisme, |
|
— |
gezien artikel 110, leden 2 en 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de EU ernaar blijft streven haar betrekkingen met Rusland verder uit te diepen, wat blijkt uit haar toezegging om zich in te zetten voor de onderhandeling over een nieuwe kaderovereenkomst voor de verdere intensivering van de betrekkingen tussen de EU en Rusland, en dat de EU en Rusland diepgaande en omvattende betrekkingen tot stand hebben gebracht, met name in de energie-, de economische en de zakelijke sector; |
|
B. |
overwegende dat de top EU-Rusland op 28 januari 2014 niet meer inhield dan een drie uur durende vergadering waar slechts een beperkt aantal onderwerpen aan de orde kwam, en dat daaruit blijkt welke uitdagingen de betrekkingen tussen de EU en Rusland wachten, vooral als gevolg van de pressie die Rusland op de oostelijke partners uitoefent; |
|
C. |
overwegende dat nauwere samenwerking en goede nabuurschapsbetrekkingen tussen de EU en Rusland van fundamenteel belang zijn voor de stabiliteit, de veiligheid en de welvaart van Europa en met name in het gemeenschappelijk nabuurschap; dat een strategisch partnerschap tussen de EU en de Russische Federatie alleen kan worden ontwikkeld op basis van gedeelde gemeenschappelijke waarden; dat het van het allergrootste belang is de samenwerking tussen beide partners op internationaal niveau op te voeren in alle instellingen, organisaties en fora, met het oog op de verbetering van de mondiale governance en de aanpak van gemeenschappelijke uitdagingen; |
|
D. |
overwegende dat er nog steeds bezorgdheid heerst over de ontwikkelingen in de Russische Federatie ten aanzien van de eerbiediging en de bescherming van de rechten van de mens en de naleving van algemeen aanvaarde democratische beginselen en de rechtsstaat; dat de Russische Federatie volwaardig lid is van de Raad van Europa en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa en zich daarmee heeft verplicht tot naleving van de beginselen van democratie en eerbiediging van de mensenrechten; |
|
E. |
overwegende dat alle deelnemers aan de top van het Oostelijk Partnerschap te Vilnius opnieuw hebben bevestigd te hechten aan de beginselen van het internationaal recht en fundamentele waarden, zoals democratie, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten; |
|
F. |
overwegende dat goede buurbetrekkingen en vrede en stabiliteit in hun gemeenschappelijke buurlanden in het belang van zowel Rusland als de EU zijn; dat er een open, eerlijke en resultaatgerichte dialoog moet komen over de crises in deze landen, met name ten aanzien van de vastgelopen conflicten, met het oog op de versterking van de veiligheid en de stabiliteit, de ondersteuning van de territoriale integriteit van de betrokken landen en de totstandbrenging van gemeenschappelijke crisisbeheersingsmechanismen; |
|
G. |
overwegende dat de landen van het Oostelijk Partnerschap conform de overeenkomsten van Helsinki over het volledige en autonome recht en de volledige en autonome vrijheid beschikken om op voet van gelijkheid betrekkingen aan te gaan met de partners van hun keuze; |
|
H. |
overwegende dat het grensbepalingsproces rond Abchazië en het Tsinvali-gebied/Zuid-Ossetië in een stroomversnelling is gekomen en een vijandige wending heeft genomen, vanwege de steun van de Russische troepen die ten koste is gegaan van de Georgische gebieden; |
|
I. |
overwegende dat de luchtvaartmaatschappijen sinds 1 december 2013 op voorhand af te geven passagiersgegevens (Advance Passenger Information — API) doorgeven aan de Russische autoriteiten en dat deze autoriteiten vanaf 1 juli 2014 volledige passagiers- en bemanningsgegevens eisen voor vluchten over Russisch grondgebied; dat de Russische autoriteiten een uitgebreid systeem voor het inzamelen van persoonsgegevens van passagiers (Passenger Name Record — PNR) willen opzetten; |
|
1. |
neemt kennis van de top EU-Rusland van 28 januari 2014 als een mogelijkheid om na te denken over de aard en de richting van het strategische partnerschap tussen de EU en Rusland, en twistpunten op te helderen; wijst erop dat de beperkte omvang van de top tussen de EU en Rusland de huidige stand van zaken in de betrekkingen weerspiegelt, waarbij een pragmatische gedachtewisseling over specifieke thema's mogelijk is, maar tegelijk ook duidelijk wordt voor welke uitdagingen de samenwerking tussen de EU en Rusland momenteel staat; verwacht dat de besprekingen zullen leiden tot meer wederzijds vertrouwen en de voorwaarden zullen scheppen voor een hernieuwde politieke impuls om het partnerschap vooruit te helpen; |
|
2. |
bevestigt opnieuw zijn overtuiging dat Rusland een van de belangrijkste partners van de EU is bij de totstandbrenging van strategische samenwerking, aangezien het land met de EU niet alleen economische en handelsbelangen deelt, maar tevens streeft naar de verwezenlijking van gemeenschappelijk overeengekomen democratische waarden; benadrukt dat om vooruitgang in de bilaterale betrekkingen te boeken een open discussie over de opheldering van onderlinge twistpunten vereist is; |
|
3. |
onderstreept dat er een duurzame en constructieve dialoog nodig is om ontwikkelingen in de gemeenschappelijk buurlanden en verschillende initiatieven voor regionale economische integratie te bespreken, en dan met name de gevolgen daarvan voor de handel, op basis van bestaande verbintenissen ten opzichte van de Wereldhandelsorganisatie (WTO); spoort de EU en Rusland aan manieren te vinden om hun regionale integratieprocessen meer op elkaar af te stemmen, waarbij ze tegelijkertijd werken aan een visie voor een toekomstige gemeenschappelijke handels- en economische zone; |
|
4. |
herhaalt dat de dialoog tussen de EU en Rusland over vraagstukken in verband met de gemeenschappelijke buurlanden gebaseerd moet zijn op het grondbeginsel van soevereiniteit en onafhankelijkheid van de buurlanden in hun keuze voor politieke en handelsallianties; is ervan overtuigd dat verdere politieke en economische hervormingen in de landen van het Oostelijk Partnerschap, waaronder Oekraïne, op basis van de waarden en normen van de EU uiteindelijk Rusland zelf ten goede zullen komen aangezien de ruimte van stabiliteit, welvaart en samenwerking langs de Russische grenzen erdoor zou worden uitgebreid; herhaalt de vaste uitnodiging van de EU aan Rusland om aan dit proces bij te dragen via constructieve engagementen met de landen van het Oostelijk Partnerschap; verzet zich tegen het voornemen van Rusland om de regio van het Oostelijk Partnerschap als zijn invloedssfeer te blijven beschouwen; is van mening dat alleen de Oekraïense burgers het recht zouden mogen hebben over de toekomst van hun land te beslissen; |
|
5. |
betreurt dat het Russische leiderschap het Oostelijk Partnerschap als een bedreiging van zijn eigen politieke en economische belangen ziet; benadrukt dat Rusland daarentegen baat zal hebben bij de toename van de handel en de economische bedrijvigheid en dat de veiligheid van het land groter zal worden wanneer de buurregio stabiel en voorspelbaar is; wijst op het belang van het creëren van synergie, zodat de landen in het gemeenschappelijke nabuurschap zoveel mogelijk profijt kunnen trekken uit bilaterale betrekkingen met zowel de EU als de Russische Federatie; |
|
6. |
herhaalt dat de overeenkomsten over een diepe en brede vrijhandelsruimte (DCFTA) tussen de EU en de landen van het Oostelijk Partnerschap, in tegenstelling tot het door Rusland nagestreefde douane-unieproject, de partnerlanden niet zullen beletten vrij handel te voeren met derde landen; wijst er dan ook op dat de oostelijke partnerlanden na de ondertekening van de associatieovereenkomst en de DCFTA nog steeds vrij handel zullen kunnen bedrijven overeenkomstig de vrijhandelsovereenkomsten die zij als lid van het Gemenebest van Onafhankelijke Staten (GOS) hebben ondertekend; |
|
7. |
verwacht, als de voorwaarden goed worden voorbereid, op de volgende top in juni 2014 in Sotsji een begin te kunnen maken met de onderhandelingen over het nieuwe akkoord; betreurt het gebrek aan vooruitgang in de onderhandelingen over een nieuwe partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst ter vervanging van de huidige overeenkomst, dat voornamelijk te wijten is aan het gebrek aan inzet van Russische zijde om inhoudelijke onderhandelingen te voeren over het handelshoofdstuk; onderstreept de noodzaak om zich te blijven inzetten voor het partnerschap voor modernisering; |
|
8. |
wenst dat de verantwoordelijk voor het EU-beleid ten aanzien van Rusland in de volgende ambtsperiode van de Europese Commissie gecentraliseerd wordt, met een duidelijke en centrale rol voor de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter en de toezegging van de lidstaten dat zij met één stem zullen spreken wanneer het Rusland betreft; |
|
9. |
verzoekt Rusland zich te houden aan al zijn uit het WTO-lidmaatschap voortvloeiende multilaterale verplichtingen en zijn WTO-verplichtingen volledig na te komen; verzoekt Rusland af te zien van het opleggen van willekeurige verboden op producten uit EU-lidstaten, aangezien dergelijke maatregelen schadelijk zijn voor de bilaterale betrekkingen tussen afzonderlijke lidstaten en Rusland en voor de betrekkingen tussen de EU en Rusland; |
|
10. |
veroordeelt de recente terroristische aanslagen in Volgograd met klem; is ingenomen met de gezamenlijke verklaring die de EU en Rusland op 28 januari 2014 hebben aangenomen over de bestrijding van het terrorisme, waarin de EU en Rusland overeenkwamen om de mogelijkheden voor een nauwere samenwerking als antwoord op door terroristen begane misdrijven en georganiseerde misdaad te overwegen, de samenwerking bij de uitwisseling van optimale werkmethoden op het vlak van terrorismebestrijding en bij het opleiden van experts in terrorismebestrijding uit te breiden, en de samenwerking in het kader van de VN en andere multilaterale fora te intensiveren; |
|
11. |
neemt kennis van de voortgangsverslagen over de gemeenschappelijke ruimten van de EU en Rusland, waarin de voor- of achteruitgang bij de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke ruimten EU-Rusland en de in 2005 aangenomen stappenplannen wordt beschreven; steunt met name de samenwerking op het gebied van onderzoek en ontwikkeling en benadrukt dat de vier gemeenschappelijke ruimten gebaseerd zijn op het beginsel van wederkerigheid; |
|
12. |
benadrukt het belang van energiezekerheid en het feit dat de levering van natuurlijke hulpbronnen niet als politiek instrument mag worden gebruikt; beklemtoont dat Rusland en de EU beide belang hebben bij samenwerking op het gebied van energie, waarin kansen besloten liggen voor uitbreiding van de handel en de economische samenwerking in een opengestelde en transparante markt, met alle begrip voor de behoefte van de EU aan diversifiëring van de vervoerswegen en energieleveranciers; wijst erop dat de beginselen van onderlinge afhankelijkheid en transparantie het fundament dienen te zijn voor een dergelijke samenwerking, evenals gelijke toegang tot markten, infrastructuur en investeringen; dringt erop aan dat de samenwerking tussen de EU en Rusland op het gebied van energie stevig wordt gebaseerd op de beginselen van de interne markt, met inbegrip van het derde energiepakket, met name wat betreft de toegang van derden, en van het Verdrag inzake het Energiehandvest (EHV); is ervan overtuigd dat de volledige aanvaarding van de beginselen van het EHV door Rusland voor beide partijen gunstige gevolgen voor de bilaterale betrekkingen op energiegebied zou hebben; dringt aan op nauwe samenwerking tussen de EU en Rusland op het gebied van de levering van grondstoffen en zeldzame aardmetalen, met name die welke als kritiek beschouwd worden, en dringt aan op eerbiediging van de internationale regels, met name de WTO-regels; |
|
13. |
dringt er bij de Russische Federatie om haar bijdrage aan de aanpak van klimaatverandering op te voeren; verzoekt Rusland met name om een streefcijfer voor tweede verbintenisperiode te bepalen door de „wijziging van Doha” op het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering te ratificeren; |
|
14. |
herhaalt zijn toezegging inzake de langetermijndoelstelling van visumvrij reizen tussen de EU en Rusland, op basis van een stapsgewijze benadering die gericht is op de inhoud en concrete vorderingen; constateert dat de onderhandelingen over een opgewaardeerde visumversoepelingsovereenkomst nog aan de gang zijn, terwijl momenteel de laatste hand gelegd wordt aan de uitvoering van de gemeenschappelijke maatregelen inzake visumvrije korte reizen; is bezorgd over de plannen om in het kader van de visumfaciliteringsregeling ook aan een groot aantal Russische functionarissen een speciaal „dienstpaspoort” te verstrekken; |
|
15. |
uit zijn bezorgdheid over de ontwikkelingen in de Russische Federatie met betrekking tot de eerbiediging en de bescherming van de mensenrechten en de eerbiediging van gemeenschappelijk overeengekomen democratische beginselen, regels en procedures, vooral met betrekking tot de wet op buitenlandse agenten, de wetgeving die gericht is tegen lesbiennes, homo's, biseksuelen, transgenders en interseksuelen (LGBTI-personen), het opnieuw strafbaar stellen van laster, de wet op hoogverraad en de wetgeving die openbare demonstraties aan banden legt; verzoekt Rusland met klem zijn internationale verplichtingen als lid van de Raad van Europa na te komen; |
|
16. |
is verheugd over de recente amnestieverlening, en onderstreept dat duidelijke en betrouwbare overeenstemming over fundamentele vrijheden, mensenrechten en de rechtsstaat ons strategische partnerschap verder vooruit zal helpen; beklemtoont dat een onafhankelijk, onpartijdig en efficiënt rechtssysteem een cruciaal bestanddeel vormt van de rechtsstaat, en in grote mate bijdraagt aan de ontwikkeling van een betrouwbaar en stabiel ondernemers- en investeringsklimaat; |
|
17. |
uit andermaal zijn bezorgdheid over het feit dat de algemene situatie van de mensenrechten in Rusland verder verslechtert en dat er geen enkele vooruitgang wordt geboekt met betrekking tot de vorm van het mensenrechtenoverleg tussen de EU en Rusland; betreurt het met name dat deze dialoog meer een proces is geworden dan een middel om meetbare en tastbare resultaten te bereiken; benadrukt nogmaals dat in dit mensenrechtenoverleg publieke voortgangsindicatoren moeten worden opgenomen, dat de vorm van de dialoog moet worden verbeterd, bijvoorbeeld met een beurtwisseling voor de locatie van het overleg, betere interactie tussen Russische ngo's en de Russische autoriteiten als onderdeel van dit proces en een betere samenstelling van de Russische delegatie, en dat ter gelegenheid van de topontmoetingen tussen de EU en Rusland en na afloop van de bijeenkomsten van de partnerschapsraad publieke voortgangsevaluaties moeten worden gepubliceerd; |
|
18. |
verzoekt Rusland de federale wet op „propaganda voor niet-traditionele seksuele relaties” en vergelijkbare anti-propagandawetten die de mensenrechten beknotten, vooral de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging in verband met seksuele gerichtheid en genderidentiteit, volledig in te trekken; uit zijn oprechte bezorgdheid over de negatieve gevolgen van deze wetten op de samenleving, aangezien de discriminatie van en het geweld tegen LGBTI-personen toeneemt; verzoekt de EU-delegatie overeenkomstig de desbetreffende richtsnoeren meer steun te verlenen aan de verdedigers van de mensenrechten van LGBTI-personen; |
|
19. |
verzoekt de Commissie nogmaals om bij de huidige programmering van de financieringsinstrumenten Europees instrument voor democratie en mensenrechten (EIHDR) en organisaties van het maatschappelijk middenveld en plaatselijke overheden (CSO/LA) veel meer werk te maken van de bijstandsverlening aan het onderdrukte maatschappelijk middenveld door de daarvoor bestemde financiële steun aan het land te verdubbelen; |
|
20. |
benadrukt dat geregelde vergaderingen in het kader van de politieke dialoog over een brede waaier van kwesties op het gebied van buitenlandse zaken een essentieel element zijn in de betrekkingen tussen de EU en Rusland; stelt dat Rusland, als permanent lid van de VN-Veiligheidsraad, zijn verantwoordelijkheid moet opnemen bij internationale crises; dringt er bij Rusland op aan zich heel constructief op te stellen tijdens de Genève II-conferentie over Syrië, waar het de bedoeling is een politieke oplossing voor het conflict te bereiken; is ingenomen met de inspanningen die Rusland zich samen met de Verenigde Staten en de internationale gemeenschap getroost om een resolutie van de VN-Veiligheidsraad over de vernietiging van de chemische wapens van Syrië en de start van de Genève II-besprekingen goedgekeurd te krijgen; |
|
21. |
onderstreept het belang van de dialoog en de samenwerking met Rusland over mondiale kwesties met als doel tot een doeltreffende aanpak te komen van problemen als Afghanistan, het vredesproces in het Midden-Oosten en piraterij bij de Hoorn van Afrika; maakt zich hard voor een nauwere en intensievere samenwerking om tot een gezamenlijk optreden met betrekking tot het kernprogramma van Iran te komen; |
|
22. |
verzoekt Rusland zijn erkenning van de afgescheiden Georgische regio's Abchazië en Tsinvali/Zuid-Ossetië te herzien; veroordeelt het proces van het aanbrengen van een scheidingslijn rond Abchazië en het Tsinvali-gebied/Zuid-Ossetië ten zeerste aangezien dat heeft geleid tot de uitbreiding van de bezette gebieden ten koste van Georgië; verzoekt Georgië en Rusland om, zo nodig met bemiddeling door een voor beide zijden aanvaarbare derde partij, en zonder vooraf voorwaarden te stellen, directe gesprekken over een reeks onderwerpen aan te gaan, waarbij dit een aanvulling, maar geen vervanging, van het bestaande proces van Genève mag zijn; |
|
23. |
verzoekt de Russische Federatie haar toezeggingen aan de Raad van Europa in 1996, die ook waren weerspiegeld in de besluiten van de OVSE-top (Istanbul 1999 en Porto 2002), na te komen met betrekking tot de terugtrekking van Russische troepen en wapens uit Moldavisch grondgebied; uit zijn bezorgdheid over het gebrek aan vooruitgang in deze kwestie; onderstreept het feit dat alle partijen van de 5+2-besprekingen zich willen inzetten om het conflict op te lossen op basis van de territoriale integriteit van de Republiek Moldavië; verzoekt Rusland een constructieve rol op zich te nemen bij de inspanningen om het voortslepende conflict in Nagorno-Karabach op te lossen, in het kader van de Minskgroep; |
|
24. |
is van mening dat er nieuwe inspanningen nodig zijn om de samenwerking en de dialoog tussen de EU en Rusland te bevorderen in kwesties als regionale veiligheid, met inbegrip van het oplossen van voortdurende conflicten in de buurlanden; |
|
25. |
benadrukt dat de interculturele dialoog tussen de EU en Rusland en de dialoog over de kennis van elkaars geschiedenis en cultureel erfgoed moet worden aangewakkerd, en dat de mobiliteit en de uitwisseling van studenten, docenten, professoren en onderzoekers moet worden gestimuleerd om contacten tussen mensen mogelijk te maken die een zichtbaar en tastbaar bewijs zouden vormen van een duurzaam partnerschap dat op de lange termijn zou leiden tot een gemeenschap van waarden; |
|
26. |
roept de Russische autoriteiten op tot medewerking om Russische archieven te openen, onderzoekers toegang te verlenen en relevante documenten vrij te geven, waaronder die over het lot van Raoul Wallenberg, die 70 jaar geleden duizenden Hongaarse joden van de genocide heeft gered; |
|
27. |
is ingenomen met het werk van het parlementaire samenwerkingscomité EU-Rusland als een platform voor het opbouwen van de samenwerking en voor een permanente dialoog tussen de twee parlementaire instellingen; |
|
28. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de regeringen en parlementen van de landen van het Oostelijk Partnerschap, de president, de regering en het parlement van de Russische Federatie, de Raad van Europa en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa. |
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/122 |
P7_TA(2014)0102
Voortgangsverslag 2013 over Bosnië en Herzegovina
Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2014 over het voortgangsverslag 2013 over Bosnië en Herzegovina (2013/2884(RSP))
(2017/C 093/21)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de stabilisatie- en associatieovereenkomst (SAO) tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten enerzijds en Bosnië en Herzegovina anderzijds, die op 16 juni 2008 werd ondertekend, en door alle EU-lidstaten en Bosnië en Herzegovina is geratificeerd, |
|
— |
gezien de conclusies van de Europese Raad van 19 en 20 juni 2003 over de Westelijke Balkan en de bijlage daarbij met als titel „De agenda van Thessaloniki voor de Westelijke Balkan: op weg naar Europese integratie”, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 11 december 2012 en van 21 oktober 2013 over Bosnië en Herzegovina, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 16 oktober 2013 getiteld „Uitbreidingsstrategie en voornaamste uitdagingen 2013-2014” (COM(2013)0700), vergezeld van het werkdocument van de diensten van de Commissie van 16 oktober 2013 getiteld „Bosnië en Herzegovina: Voortgangsverslag 2013” (SWD(2013)0415), |
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties, met name die van 23 mei 2013 over het voortgangsverslag 2012 over Bosnië en Herzegovina (1) en van 22 november 2012 over Uitbreiding: beleid, criteria en de strategische belangen van de EU (2), |
|
— |
gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de EU zich nog altijd sterk blijft inzetten voor een soeverein en verenigd Bosnië en Herzegovina en het vooruitzicht op EU-lidmaatschap van het land; |
|
B. |
overwegende dat de complexe en inefficiënte institutionele opzet voortvloeiend uit Bijlage 4 van de Overeenkomst van Dayton, alsmede het gebrek aan politieke wil en het onvermogen van de politieke leiders van Bosnië en Herzegovina compromissen te sluiten, een negatieve invloed zijn blijven uitoefenen op het vermogen van het land om verdere vorderingen in de richting van de EU te boeken en de levens van de burgers te verbeteren; overwegende dat dringend constitutionele hervormingen moeten worden doorgevoerd om een goed functionerende en inclusieve democratische staat mogelijk te maken; |
|
C. |
overwegende dat het EU-lidmaatschap aan Bosnië en Herzegovina is aangeboden als één land; |
|
D. |
overwegende dat een nieuwe dynamiek, respect voor de burgers en naleving van internationale verplichtingen onmisbaar zijn om een nieuwe impasse in de aanloop naar de algemene verkiezingen van oktober 2014 te vermijden; |
|
E. |
overwegende dat wijdverspreide corruptie, een zeer hoge werkloosheid alsook het gebrek aan toekomstperspectieven voor de burgers van Bosnië en Herzegovina grote belemmeringen blijven voor de sociaaleconomische en politieke ontwikkeling van het land; |
|
F. |
overwegende dat samenwerking met andere landen in de regio in de geest van goed nabuurschap een absolute voorwaarde is voor vreedzame co-existentie en verzoening in Bosnië en Herzegovina en de Zuidoost-Europese regio; |
Algemene overwegingen
|
1. |
is ernstig verontrust over het nog altijd ontbreken van een gemeenschappelijke visie bij de politieke leiders van de drie etnische gemeenschappen in het land; dringt er bij de politieke groeperingen op alle besluitvormingsiveaus in het land op aan om de samenwerking en de dialoog te intensiveren, om de huidige geschillen op te lossen en vooruitgang te kunnen boeken met het doorvoeren van hervormingen en het verbeteren van de levensomstandigheden van de burgers van Bosnië en Herzegovina; roept op tot een grotere betrokkenheid van maatschappelijke organisaties bij inspanningen ter hervorming van het land; |
|
2. |
is ingenomen met het op 1 oktober 2013 in Brussel gesloten zes punten omvattende akkoord, maar betreurt de obstructie van centralistische krachten bij de tenuitvoerlegging daarvan; benadrukt dat Bosnië en Herzegovina de beginselen van federalisme en legitieme vertegenwoordiging moet naleven om verdere vooruitgang te kunnen boeken; |
|
3. |
roept de leiders van de drie volkeren in Bosnië en Herzegovina op hun nationalistische en etnocentrische retoriek achter zich te laten; veroordeelt alle vormen van segregatie en discriminatie op religieuze of etnische gronden in welk land dan ook; |
|
4. |
verzoekt politieke leiders met klem de aandacht te richten op de uitvoering van de routekaart van de dialoog op hoog niveau, zodat kan worden voldaan aan de vereisten voor de inwerkingtreding van de stabilisatie- en associatieovereenkomst (SAO); |
|
5. |
verzoekt de regeringen en bevoegde autoriteiten de doelmatigheid en de werking van hun instellingen te verbeteren en een effectief EU-coördinatiemechanisme op te zetten om ervoor te zorgen dat het EU-acquis in het hele land geharmoniseerd wordt omgezet en gehandhaafd met het oog op de algehele welvaart van zijn burgers; roept hen in dit verband op ervoor te zorgen dat zij op nationaal niveau met één stem kunnen spreken; benadrukt dat zonder een dergelijk mechanisme het toetredingsproces tot de EU muurvast zal blijven zitten; roept alle politieke partijen op zich in te zetten voor het verbeteren van de politieke dialoog en de politieke cultuur; |
|
6. |
herinnert de Commissie eraan dat uitbreiding van de EU meer is dan alleen maar overdracht van het EU-acquis en gebaseerd moet zijn op een werkelijke en volledige onderschrijving van de Europese waarden; roept op tot blijvend overleg tussen de EU en de leiders van Bosnië en Herzegovina en tot een herziening van de wijze waarop de EU Bosnië en Herzegovina benadert, met het oog op de trage vooruitgang naar het EU-lidmaatschap vergeleken met de vooruitgang die andere landen in de regio maken; dringt er bij de internationale gemeenschap en in het bijzonder de Europese Raad en de lidstaten op aan om zich meer in te spannen voor het bewerkstelligen van een consensus tussen de politieke leiders van Bosnië en Herzegovina over het uitvoeren van constitutionele en met de EU verband houdende hervormingen; roept de volgende vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger en de commissaris voor Uitbreiding op om Bosnië en Herzegovina als topprioriteit aan te wijzen na de benoeming van de volgende Commissie in 2014; wijst in dit verband op de belangrijke rol en toewijding van de EU-delegatie en de speciale EU-vertegenwoordiger in Bosnië en Herzegovina; |
|
7. |
verzoekt de Commissie extra inspanningen te leveren voor het bereiken van een overeenkomst over de tenuitvoerlegging van de uitspraak in de zaak Sejdić en Finci die alle betrokken volkeren en burgers gelijke rechten garandeert, alsook om een actieve rol te spelen bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de EU-agenda, met inbegrip van een functioneel systeem voor goed bestuur, democratische ontwikkeling en economische welvaart, en eerbiediging van de mensenrechten; |
|
8. |
vraagt de staatshoofden en regeringsleiders en ministers van Buitenlandse Zaken van de EU om hun persoonlijke inzet voor het land te vergroten; |
|
9. |
spoort de autoriteiten aan om de resterende doelstellingen te verwezenlijken en te voldoen aan de voorwaarden voor de sluiting van het Bureau van de hoge vertegenwoordiger, teneinde meer lokale zeggenschap en verantwoordelijkheid mogelijk te maken; benadrukt dat sluiting van het Bureau van de hoge vertegenwoordiger alleen kan worden overwogen als aan alle voorwaarden is voldaan; |
|
10. |
is zeer verontrust over het feit dat de vier jaar lang durende onenigheid tussen politieke leiders ertoe heeft geleid dat de Raad van Europa in eerste instantie overwoog om het recht van het land op vertegenwoordiging in deze organisatie op te schorten als er vóór de verkiezingen geen aanzienlijke vorderingen worden geboekt bij de tenuitvoerlegging van de uitspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM); benadrukt dat de legitimiteit van de presidentsverkiezingen en de verkiezingen van het Huis van Volkeren van Bosnië en Herzegovina in 2014 zal worden aangevochten indien de uitspraak van het EHRM niet ten uitvoer wordt gelegd; |
|
11. |
herhaalt dat een grondwetsherziening van essentieel belang blijft om Bosnië en Herzegovina tot een doeltreffende en volledig functionele staat om te vormen; dringt er bij de Federatie op aan om concretere voorstellen op dit gebied te overwegen, waaronder de samenvoeging van bepaalde kantons en de herverdeling van bevoegdheden, om de complexe institutionele structuur te vereenvoudigen, een evenwichtiger vertegenwoordiging van alle volkeren en burgers te waarborgen, discriminatie op grond van etnische afkomst uit te bannen en de staat beter te laten functioneren, minder duur te maken en meer verantwoording te laten afleggen tegenover zijn burgers; roept alle politieke partijen op aan dit proces op constructieve en open wijze deel te nemen en gebruik te maken van het advies en de begeleiding die de Commissie van Venetië bij dit proces kan bieden; verwelkomt en ondersteunt de inspanningen van maatschappelijke organisaties om invloed uit te oefenen op het proces van constitutionele hervorming; |
|
12. |
juicht toe dat de tellingsfase van de eerste volks- en woningtelling sinds 1991 soepel is verlopen en voltooid; roept de verantwoordelijke autoriteiten op ervoor te zorgen dat de telling een puur statistische exercitie blijft en aan de internationale normen voldoet; roept alle bevoegde autoriteiten op een dergelijke telling niet te politiseren, aangezien deze bedoeld is om objectieve sociaaleconomische gegevens te leveren; |
|
13. |
maakt zich ernstige zorgen over het feit dat de geschillen over de verdeling van bevoegdheden de financiële bijstand van de EU in de weg staan; betreurt, maar steunt volledig, het besluit van de Commissie om projecten in het kader van het instrument voor pretoetredingssteun I (IPA-I) te schrappen; vreest dat het uitblijven van maatregelen gevolgen kan hebben voor de toewijzing van miljoenen euro's aan EU-middelen voor politieke en sociaaleconomische ontwikkeling in het kader van IPA-II; |
Politieke criteria
|
14. |
maakt zich zorgen dat wetgevingsactiviteiten nog altijd worden gehinderd door politieke stellingnames; pleit ervoor dat de politieke leiders meer verantwoording afleggen aan het volk van Bosnië en Herzegovina; |
|
15. |
roept alle in de parlementaire vergadering van Bosnië en Herzegovina vertegenwoordigde politieke partijen op zo snel mogelijk de nodige wijzigingen van de kieswet door te voeren, zodat de algemene verkiezingen van oktober 2014 daadwerkelijk gehouden kunnen worden; herhaalt dat besluiten van het Grondwettelijk Hof van Bosnië en Herzegovina onherroepelijk en bindend zijn en daarom moeten worden uitgevoerd; |
|
16. |
is zeer verontrust over het inefficiënte rechtsbestel en het groeiende onvermogen uitspraken van rechtbanken uit te voeren; dringt erop aan politieke aanvallen op de rechtelijke macht te voorkomen en het probleem van versnippering van de budgettaire verantwoordelijkheid binnen de rechterlijke macht aan te pakken; |
|
17. |
prijst de gestructureerde dialoog inzake justitie die concrete resultaten heeft opgeleverd en waarvan reeds een aantal aanbevelingen zijn uitgevoerd; is ingenomen met de vorderingen met het wegwerken van de achterstand bij de afhandeling van rechtszaken; herhaalt, in aansluiting op de aanbevelingen van de gestructureerde dialoog, de oproep tot het uitvoeren van structurele en institutionele hervormingen van het gerechtelijk apparaat, onder meer door de kwestie aan te pakken in verband met de harmonisatie van de vier verschillende rechtsstelsels in Bosnië en Herzegovina, met inbegrip van de oprichting van een nationaal hooggerechtshof, overeenkomstig de aanbevelingen in het desbetreffende advies van de Commissie van Venetië; |
|
18. |
is verheugd dat de achterstand ten aanzien van oorlogsmisdaden ook is teruggedrongen en dat de vervolging van oorlogsmisdaden waarbij seksueel geweld is gebruikt is verbeterd; is ingenomen met de benoeming van 13 nieuwe officieren van justitie bij het Openbare Ministerie die zich in hoofdzaak zullen bezighouden met de vervolging van oorlogsmisdaden; roept op tot verhoogde inspanningen in verband met het onderzoek en de vervolging van deze misdaden, met inbegrip van een afdoende bescherming van getuigen, de invoering van een nationaal programma ter verbetering van de status van slachtoffers, waaronder slachtoffers van oorlogsmisdaden in de vorm van seksueel geweld en marteling, en maatregelen voor een grotere beschikbaarheid van middelen op alle niveaus; |
|
19. |
neemt nota van de uitspraak „Maktouf en Damjanović tegen Bosnië en Herzegovina” van het EHRM en de consequenties daarvan, leidend tot een wijziging van de jurisprudentie voor bij het Grondwettelijk Hof van Bosnië en Herzegovina aanhangig gemaakte beroepen, waaronder tegen tenlasteleggingen van volkerenmoord, waardoor tien voor langdurige gevangenisstraffen veroordeelde aangeklaagden zijn vrijgelaten; herhaalt dat de berechting van oorlogsmisdaden van cruciaal belang is voor de slachtoffers en hun families, en dat alle aspecten grondig bestudeerd moeten worden alvorens tot vrijlating wordt besloten; benadrukt dat het belangrijk is dat de binnenlandse autoriteiten alle nodige maatregelen nemen om waar mogelijk te zorgen voor de blijvende detentie van eerder veroordeelden die wachten op een nieuwe behandeling van hun zaak, mits hun detentie in overeenstemming is met de uitspraken van het EHRM, of andere veiligheidsmaatregelen; |
|
20. |
is bezorgd over de financiële duurzaamheid, de versplintering en politisering van het openbaar bestuur en het gebrek aan politieke wil voor de hervorming ervan; is ingenomen met het feit dat verbeteringen zijn bereikt bij de coördinatie binnen de regering wat betreft de afstemming van de wetgeving op de EU-normen, maar blijft bezorgd over de mogelijke gevolgen van de gecompliceerde verdeling en toewijzing van bevoegdheden wat betreft de openbare dienstverlening; is bezorgd dat de fytosanitaire testinstallaties die nodig zijn voor de uitvoer van landbouwproducten naar de EU nog onvoldoende ontwikkeld zijn; spoort de regering aan de oprichting van een Ministerie van Landbouw op nationaal niveau te steunen; |
|
21. |
verwelkomt het feit dat de samenwerking met het maatschappelijk middenveld verbetert, maar roept daarnaast op tot de invoering op nationaal niveau van institutionele kaders voor samenwerking tussen overheidsinstellingen en maatschappelijke organisaties, die zo snel mogelijk op het niveau van de entiteiten en kantons toegepast moeten kunnen worden; roept ertoe op de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij het proces van toetreding tot de EU op reguliere en gestructureerde wijze te vergroten; moedigt NGO's aan te streven naar meer samenwerking en synergieën; |
|
22. |
benadrukt dat Bosnië en Herzegovina de belangrijkste verdragen betreffende fundamentele arbeidsrechten van de IAO heeft geratificeerd; betreurt het feit dat de arbeids- en vakbondsrechten beperkt blijven en roept de regering op deze rechten te waarborgen; |
|
23. |
geeft uiting aan zijn zorgen over het feit dat alle lagen van het openbare leven sterk doordrongen zijn van corruptie, en dat politici, het bedrijfsleven en de media onderling gecompliceerde banden onderhouden; roept op tot de snellere invoering van een strategie voor corruptiebestrijding en tot het vaststellen van maatregelen om de doeltreffendheid van het onderzoek, de vervolging en de veroordeling van gevallen van corruptie te verbeteren; |
|
24. |
is ingenomen met de intentie van de regering van de Federatie het pakket wetten ter bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad ter behandeling voor te leggen aan het parlement; benadrukt dat het belangrijk is de bestrijding van corruptie de hoogste prioriteit toe te kennen, en roept op tot het voeren van breed overleg met alle belanghebbenden en betrokken instellingen, met het oog op het actualiseren van het wetgevingsvoorstel, in volledige overeenstemming met het EU-acquis en de aanbevelingen die naar voren kwamen uit de gestructureerde dialoog inzake justitie; verwelkomt in dit verband de technische ondersteuning van de delegatie van de EU in Bosnië en Herzegovina; |
|
25. |
stelt met bezorgdheid vast dat georganiseerde misdaad, witwaspraktijken en smokkel van mensen, drugs en goederen bij gebrek aan doeltreffende instellingen blijven voortbestaan; prijst de samenwerking met buurlanden en is in dit verband ingenomen met het akkoord tussen Bosnië en Herzegovina, Montenegro en Servië over de oprichting van een gezamenlijk coördinatiecentrum om de strijd tegen grensoverschrijdende misdaad te intensiveren; roept op tot het waarborgen van structurele verbeteringen bij de samenwerking op het gebied van grenscontroles, politietaken en vervolging, en van een doeltreffender gerechtelijk vervolg; roept op tot verbetering van de systematische verzameling, analyse en toepassing van informatie door wetshandhavingsinstanties; verwacht positieve ontwikkelingen als gevolg van de inwerkingtreding van de onlangs aangenomen Wet inzake het programma voor de bescherming van getuigen, waarvan de technische harmonisatie nog niet is afgerond; |
|
26. |
is bezorgd over het feit dat Bosnië en Herzegovina nog altijd een land van oorsprong, doorvoer en bestemming is van vrouwenhandel; verwelkomt de goedkeuring van een nieuwe strategie en een nieuw actieplan ter bestrijding van mensenhandel voor de periode 2013-2015; benadrukt dat de mensenhandel op een alomvattende, multidisciplinaire en op slachtoffers gerichte wijze moet worden aangepakt en de identificatie van slachtoffers moet worden verbeterd; |
|
27. |
is bezorgd over het feit dat er ondanks de bestaande wetgeving ter zake slechts beperkte vooruitgang geboekt is op het vlak van vrouwenrechten en gendergelijkheid; roept op tot de volledige implementatie van de relevante wetgeving en beleidsmaatregelen, mede in het kader van de kieswet voor de volgende algemene verkiezingen in 2014, en tot het nemen van concrete stappen ter verhoging van de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt en in het politieke leven; |
|
28. |
roept de bevoegde autoriteiten op de rechten van minderheden en kwetsbare groepen actief te beschermen en te bevorderen, antidiscriminatiewetten en -beleid te implementeren, en een nationale strategie tegen discriminatie te ontwikkelen; dringt er bij politieke partijen en maatschappelijke organisaties op aan zich te distantiëren van discriminatie en zich in te zetten voor een inclusieve en tolerante samenleving; is bezorgd over de haat zaaiende uitlatingen, bedreigingen, intimidatie en discriminatie waar vooral de lesbische, homoseksuele, transgender/transseksuele en interseksuele (LGBTI) gemeenschap mee wordt geconfronteerd; is diep geschokt over de wrede aanval op deelnemers aan filmfestival Merlinka in Sarajevo op 1 februari 2014; verzoekt in dit verband de autoriteiten om de aanval grondig te onderzoeken, en erop toe te zien dat soortgelijke evenementen in de toekomst toereikende politiebescherming genieten; verzoekt de EU-delegatie, de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina en de politieke partijen om openlijk hun steun te betuigen aan de slachtoffers van deze aanval en dergelijke acties te veroordelen; |
|
29. |
roept op tot maatregelen om het pluralisme van de media te waarborgen en te bevorderen; is verontrust over de toenemende politieke en financiële druk op de media en de bedreigingen aan het adres van journalisten; benadrukt dat transparante en vrije media essentieel zijn voor de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting; pleit voor maatregelen ten behoeve van een veilige werkomgeving voor journalisten; verzoekt de autoriteiten met klem om overeenkomstig de desbetreffende wetgeving de politieke, institutionele en financiële onafhankelijkheid van de publieke omroepen te waarborgen en de digitale omschakeling te voltooien; roept op tot verdere inspanningen om een gelijke toegang tot informatie in alle officiële talen te waarborgen en gelijke rechten voor alle volkeren in het land op het gebied van de publieke omroep te garanderen; |
|
30. |
verzoekt de autoriteiten voldoende middelen toe te wijzen voor onderwijs voor jonge kinderen, in diensten te voorzien voor families van kinderen met een handicap en maatregelen te nemen ter voorkoming van geweld tegen kinderen; |
|
31. |
dringt er bij de autoriteiten op alle niveaus in heel Bosnië en Herzegovina op aan de onderwijshervorming een beslissende stap vooruit te brengen door te streven naar verbetering van de onderwijsnormen, bevordering van een inclusief en niet-discriminerend onderwijsstelsel en opheffing van etnische segregatie in het onderwijs (twee scholen onder één dak); verzoekt hen de opleiding van onderwijzers te steunen, zodat deze de vaardigheden kunnen opdoen om contacten tussen leerlingen van verschillende etnische afkomst te stimuleren en bij te dragen aan programma's voor capaciteitsopbouw op lange termijn; spoort de media van Bosnië en Herzegovina ertoe aan geïntegreerd onderwijs te bevorderen; dringt er bij de Conferentie van ministers van Onderwijs op aan een samenhangender wetgevingskader te scheppen op het gebied van onderwijs in heel Bosnië en Herzegovina, met inbegrip van grotere onderlinge afstemming van leerstof en onderwijsnormen, als noodzakelijke stap voor het nader tot elkaar brengen van de etnische gemeenschappen; betreurt het feit dat er geen nationaal agentschap in Bosnië en Herzegovina bestond dat deel kon nemen aan enig onderdeel van het EU-programma „Een leven lang leren”; dringt er bij de bevoegde autoriteiten op aan een dergelijk agentschap op te richten, zodat het land deel kan nemen aan het vervolgprogramma Erasmus+; |
|
32. |
verzoekt de autoriteiten Roma-kinderen gelijke toegang te geven tot onderwijsdiensten, met de desbetreffende ngo's samen te werken om Roma-families aan te moedigen hun kinderen naar school te laten gaan alsook de daadwerkelijke schoolgang van Roma-kinderen te bevorderen met onder meer voorschoolse voorbereidingsprogramma's; |
|
33. |
verwelkomt het besluit van het bevoegde federale ministerie om tijdelijk de verantwoordelijkheid over te nemen voor het financieren van culturele instellingen als de Nationale Bibliotheek en het Historisch Museum; roept de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina op toe te zien op de tot snelle opheldering van de status van de zeven nationale culturele instellingen, te weten het Nationaal Museum, de Galerij der Kunsten, het Historisch Museum, het Museum voor Literatuur en Toneel, het Filmarchief, de Nationale Bibliotheek en de Bibliotheek voor Blinden, zodat zij een degelijke juridische en financiële status genieten; pleit voor een langetermijnoplossing voor de financiering van deze instellingen; |
|
34. |
roept op tot betere coördinatie op lokaal niveau, meer communicatie tussen donoren, belanghebbenden en lokale overheden en meer nadruk op duurzame maatregelen voor repatrianten; roept op tot het nemen van stappen om de terugkeer van vluchtelingen en binnenlandse ontheemden naar alle getroffen gebieden te waarborgen; roept het land op zich in te zetten voor de oplossing van de humanitaire kwestie van de 7 886 personen die sinds de oorlog nog altijd vermist zijn, en de arbeidsomstandigheden van het instituut voor vermiste personen te verbeteren; |
|
35. |
betuigt zijn eerbied voor de meer dan 430 mannen, vrouwen en kinderen die tijdens de oorlog zijn omgekomen en waarvan in september 2013 de stoffelijke overschotten zijn gevonden in een massagraf in Tomasica, bij Prijedor in Republika Srpska, en spreekt zijn medeleven uit met hun families; roept op tot een volledig en allesomvattend onderzoek naar de gruwelijkheden; roept eenieder die over informatie over nog niet ontdekte massagraven beschikt op om de autoriteiten op dezelfde wijze te informeren als is gedaan in het geval van het graf in Tomasica; |
Sociaaleconomische kwesties
|
36. |
dringt er bij de bevoegde autoriteiten op aan de coördinatie van het binnenlands economisch beleid te versterken om economische groei mogelijk te maken, verdere structurele hervormingen te starten, de begrotingsdiscipline te ondersteunen en de overheidsinkomsten te verbeteren; roept hen verder op om de samenstelling en doeltreffendheid van de overheidsuitgaven en van de grote ondoelmatige overheidssector, met zijn meerdere overlappende bevoegdheden, te verbeteren en de stabiliteit van de financiële sector te waarborgen door het wet- en regelgevend kader te versterken; is bezorgd over de krachteloze wetshandhaving en corruptiebestrijdingsmaatregelen, die het ondernemersklimaat verslechteren, buitenlandse investeringen ontmoedigen en bijdragen aan een grote informele sector; herhaalt dat er één enkele economische ruimte moet worden ingevoerd en dat het vastzittende privatiseringsproces opnieuw in gang moet worden gebracht en versneld teneinde de begrotingssituatie te verbeteren en de mededinging te vergroten; dringt er bij de autoriteiten op aan de milieubescherming te verbeteren, overeenkomstig de EU-normen; |
|
37. |
is bezorgd over het feit dat de socialebeschermingsregelingen zeer ondoelmatig zijn, ondanks het hoge niveau van overheidsuitgaven; acht het van groot belang dat de gefragmenteerde socialezekerheidsstelsels worden geharmoniseerd en hervormd opdat alle burgers, personen met een handicap inbegrepen, gelijk behandeld worden; dringt er bij de overheden op aan het ondernemersklimaat te verbeteren en hervormingen van de arbeidsmarkt door te voeren teneinde met behulp van concrete economische maatregelen het zeer hoge werkloosheidsniveau, dat de macro-economische stabiliteit aantast, aan te pakken; roept op tot verdere maatregelen ter stimulering van de participatie op de arbeidsmarkt van de vele werkloze jongeren in het land; |
Regionale samenwerking
|
38. |
prijst Bosnië en Herzegovina voor zijn constructieve rol in de regionale samenwerking en spoort het land aan verder te werken aan de oplossing van de huidige grens- en eigendomsgeschillen met de buurlanden; spoort aan tot verdere ontwikkeling van de betrekkingen met andere bij het Europese integratieproces betrokken landen; |
|
39. |
is bijzonder verheugd over de toezeggingen van Bosnië en Herzegovina om de bilaterale betrekkingen te verbeteren, onder meer door de uitleverings- en overnameovereenkomsten te ondertekenen, evenals een protocol voor de samenwerking bij de vervolging van personen die zich schuldig hebben gemaakt aan oorlogsmisdrijven, misdaden tegen de menselijkheid en genocide; is ingenomen met de bilaterale grensovereenkomsten met Kroatië; roept Bosnië en Herzegovina op verder met de Commissie samen te blijven werken aan de aanpassing van de interimovereenkomst/stabilisatie- en associatieovereenkomst, vooral op het gebied van grensoverschrijdende handel, teneinde de traditionele handelsstromen tussen EU-lidstaten en partners van de Midden-Europese Vrijhandelsovereenkomst in stand te houden; dringt er bij Bosnië en Herzegovina op aan dat de reisdocumenten van burgers van Kosovo worden geaccepteerd zodat zij het land binnen kunnen reizen; |
|
40. |
herhaalt zijn steun voor versoepeling van de visumplicht voor de landen van de Westelijke Balkan als een belangrijke pijler van hun Europees integratieproces; verzoekt de EU-lidstaten de asielprocedures voor burgers van landen van de Westelijke Balkan die zonder visum binnen de Schengenruimte kunnen reizen, te bekorten, als doeltreffend middel om het aantal ongegronde asielaanvragen te verminderen en tegelijkertijd asielzoekers nog altijd het recht te geven hun zaak in een volwaardig onderhoud uiteen te zetten; is bovendien ingenomen met het voornemen van de nieuwe coalitieregering in Duitsland, vastgelegd in het deel van hun coalitieovereenkomst over de nationale asielwetgeving, om Bosnië en Herzegovina aan te merken als „veilig land van oorsprong” om de procedures voor deze aanvragen te kunnen versnellen; |
o
o o
|
41. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, het presidentschap van Bosnië en Herzegovina, de raad van ministers van Bosnië en Herzegovina, de parlementaire vergadering van Bosnië en Herzegovina, alsmede aan de regeringen en parlementen van de Federatie van Bosnië en Herzegovina en de Republika Srpska. |
(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0225.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0453.
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/128 |
P7_TA(2014)0103
Voortgangsverslag 2013 over de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië
Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2014 over het voortgangsverslag van 2013 over de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (2013/2883(RSP))
(2017/C 093/22)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het besluit van de Europese Raad van 16 december 2005 om de status van kandidaat-land voor EU-lidmaatschap toe te kennen, en gezien de conclusies van de Europese Raad van 13 december 2012, van 27 en 28 juni 2013, en van 17 december 2013, |
|
— |
gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Thessaloniki van 19 en 20 juni 2003 over de vooruitzichten van de landen op de Westelijke Balkan op toetreding tot de Europese Unie, |
|
— |
gezien de resoluties van de VN-Veiligheidsraad 845 (1993) en 817 (1993), evenals de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN 47/225 en het interim-akkoord van 13 september 1995, |
|
— |
gezien het arrest van het Internationaal Gerechtshof over de toepassing van het interim-akkoord, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie van 16 april 2013, met de titel „Tenuitvoerlegging van de hervormingen in het kader van de toetredingsdialoog op hoog niveau en bevordering van goede nabuurschapsbetrekkingen” (COM(2013)0205), haar voortgangsverslag van 2013 (SWD(2013)0413) en haar mededeling van 16 oktober 2013 met de titel „Uitbreidingsstrategie en voornaamste uitdagingen 2013-2014” (COM(2013)0700), |
|
— |
gezien de overeenkomst tussen de politieke partijen van 1 maart 2013, het eindverslag van de enquêtecommissie van 26 augustus 2013 en het memorandum van overeenstemming van 16 september 2013, |
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties over het land, onder meer zijn resolutie van 22 november 2012 over uitbreiding: beleid, criteria en strategische belangen van de EU (1), |
|
— |
gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de Europese Raad heeft besloten om voor het vijfde opeenvolgende jaar de toetredingsonderhandelingen met het land niet te openen ondanks de positieve aanbeveling in dit verband van de Commissie; overwegende dat dit verdere uitstel de toenemende frustratie van de publieke opinie in het land over de impasse waarin het EU-integratieproces is beland, versterkt en de binnenlandse problemen en spanningen zou kunnen verergeren; overwegende dat bilaterale kwesties geen hindernis mogen vormen voor de officiële opening van de toetredingsonderhandelingen, maar wel opgelost dienen te zijn voordat het toetredingsproces wordt afgerond; |
|
B. |
overwegende dat de rechtsstaat, de vrijheid van de media, regionale samenwerking en goede betrekkingen met de buurlanden wezenlijke onderdelen zijn van het EU-uitbreidingsproces; |
|
C. |
overwegende dat bilaterale kwesties op zo kort mogelijke termijn constructief moeten worden aangepakt en dat hierbij rekening moet worden gehouden met de beginselen en de waarden van de VN en de EU; |
|
1. |
herhaalt zijn verzoek aan de Raad om onverwijld een datum vast te stellen voor de opening van de toetredingsonderhandelingen; |
|
2. |
verzoekt Griekenland om het Europese integratieproces van het land in een hogere versnelling te brengen en zo de in de agenda van Thessaloniki van 2003 aangegane verbintenis te herbevestigen en positieve omstandigheden tot stand te brengen waarin bilaterale geschillen kunnen worden opgelost in de geest van de Europese waarden en beginselen; verzoekt het Griekse voorzitterschap om de positieve dynamiek van zijn leiderschap aan te wenden voor de ontwikkeling van nieuwe initiatieven om de huidige impasse in de onderhandelingen te doorbreken en naar een oplossing toe te werken; |
|
3. |
moedigt het land aan zijn hervormingen te consolideren en beleid en praktijken ongedaan te maken die zijn Europese toekomst nog zouden kunnen belemmeren, en daadwerkelijke vooruitgang te boeken op sleutelgebieden zoals vastgesteld in de conclusies van de Europese Raad, en meer in het bijzonder de verklaringen over het uitbreidingsproces en het stabilisatie- en associatieproces; is van mening dat de opening van onderhandelingen met de EU een positieve stap vormt voor het oplossen van lopende geschillen met de buurlanden van het land, en zal leiden tot verdere hervormingen die de situatie in het land zullen verbeteren; |
|
4. |
betreurt, gezien de positieve aanbeveling van de Commissie en haar positieve evaluatie van de resultaten van de toetredingsdialoog op hoog niveau, dat de Europese Raad niet tot hetzelfde besluit is gekomen als in december 2012, toen hij concludeerde dat hij het standpunt van de Commissie grotendeels deelde, vooruitliep op een mogelijk besluit de toetredingsonderhandelingen tijdens het volgende voorzitterschap te openen, en opmerkte dat de Commissie alle noodzakelijke voorbereidende werkzaamheden op zich zou nemen om dit mogelijk te maken, en waarschuwt in dit verband voor het risico op terugval; |
|
5. |
benadrukt dat het voortdurend uitstellen van de opening van de toetredingsonderhandelingen almaar stijgende en onvoorziene kosten met zich meebrengt, zowel voor het land als voor de regionale stabiliteit; verzoekt zowel de regering als de Commissie om een kwantitatief onderzoek in te stellen naar de mogelijke sociale en economische kosten, de binnenlandse en regionale politieke gevolgen en de risico's van het niet-vaststellen door de Raad van een datum voor de opening van de toetredingsonderhandelingen; |
|
6. |
benadrukt dat alle kandidaat-lidstaten en mogelijke kandidaat-lidstaten op basis van hun verdiensten moeten worden behandeld; |
|
7. |
is het, ondanks de aanzienlijke uitdagingen waarvoor het land staat, eens met de conclusies van de Commissie dat het land een hoog niveau van aanpassing aan het EU-acquis heeft ten opzichte van het stadium in het toetredingsproces waarin het zich bevindt en dat in voldoende mate aan de criteria van Kopenhagen is voldaan om met de toetredingsonderhandelingen te beginnen; merkt op dat nieuwe lidstaten overeenkomstig de EU-procedures alleen worden toegelaten als zij aan alle vereisten voldoen; is het met de Commissie eens dat het openen van de hoofdstukken 23 en 24 over justitie, democratie en de mensenrechten, juist op die gebieden die bepaalde lidstaten bijzonder na aan het hart liggen, voor extra voortgang zal zorgen; |
|
8. |
vraagt de Europese Raad om de opening van het screeningsproces te ondersteunen, met name voor de hoofdstukken 23 en 24; is van mening dat deze screening de hervormingsdynamiek zal ondersteunen en het land zal helpen beter het hoofd te bieden aan uitdagingen waarmee alle kandidaat-landen te maken krijgen, zoals het verder versterken van de doeltreffendheid van de rechtsstaat, en het hervormen van de rechtsstaat en het openbaar bestuur, evenals het versterken van de interetnische cohesie; |
|
9. |
is verheugd dat het land zijn verplichtingen in het kader van de stabilisatie- en associatieovereenkomst is nagenomen en zich in een vergevorderd stadium bevindt wat betreft de aanpassing van de wetgeving aan het acquis; vraagt de Raad om aanneming van de aanbevelingen van de Commissie om over te gaan tot de tweede fase van de uitvoering van de stabilisatie- en associatieovereenkomst, overeenkomstig de relevante bepalingen van die overeenkomst; |
|
10. |
benadrukt dat goede nabuurschapsbetrekkingen en regionale samenwerking, waaronder een op basis van onderhandelingen tot stand gekomen en voor beide partijen aanvaardbare oplossing van de naamkwestie onder VN-toezicht, essentiële onderdelen van het EU-toetredingsproces van het land zijn; herinnert aan de Albanese minderheid in het land en ook aan de gevoelige bilaterale kwesties met andere buurlanden, met name Griekenland en Bulgarije, en herhaalt zijn op dit gebied met de Commissie gedeelde standpunt, dat bilaterale kwesties in een zo vroeg mogelijk stadium van het toetredingsproces op constructieve wijze en in een geest van goed nabuurschap moeten worden behandeld, door een intensieve en open dialoog in de geest van de gemeenschappelijke Europese toekomst, bij voorkeur vóór de opening van de toetredingsonderhandelingen; benadrukt dat gebaren, controversiële acties en uitspraken die een negatief effect zouden kunnen hebben op de betrekkingen met de buurlanden, moeten worden vermeden; vraagt om concretere resultaten in termen van samenwerking om goede nabuurschapsbetrekkingen tot stand te brengen tussen de drie partijen, te weten Athene, Sofia en Skopje; |
|
11. |
bevestigt de conclusie van de Commissie dat ieder aanhoudend falen van de Europese Raad om vorderingen te maken met betrekking tot de EU-toetreding van het land de geloofwaardigheid van het uitbreidingsproces van de EU op het spel zet; voegt daaraan toe dat dit ook het noodzakelijke klimaat voor het bevorderen van EU-gerelateerde hervormingsmaatregelen ondermijnt; merkt op dat het toetredingsproces zelf de impuls geeft om de hervormingen te voltooien; |
|
12. |
is van oordeel dat het feit dat beide partijen er gedurende bijna twintig jaar niet in zijn geslaagd een voor beiden aanvaardbare, rechtvaardige en billijke oplossing te vinden voor het geschil over de naam, ook vragen oproept over de geloofwaardigheid van het daarvoor opgezette kader, waarvoor inspanningen van wezenlijk belang zijn; merkt op dat de VN-bemiddelaar zich hiervoor evenwel intensief heeft ingespannen, en beide partijen zich evenwel daadwerkelijk politiek bereid hebben getoond om tot een oplossing te komen; herhaalt echter zijn standpunt dat bilaterale kwesties niet gebruikt mogen worden om het EU-toetredingsproces te dwarsbomen; |
|
13. |
is in dat opzicht ingenomen met het voorstel van de speciale VN-gezant, de heer Nimetz, voor een samengestelde naam met een geografische aanduiding, en meent dat dit een goede basis vormt voor een compromis, mits de Macedonische nationaliteit, identiteit, cultuur en taal niet in twijfel worden getrokken; |
|
14. |
verzoekt Griekenland om zijn voorzitterschap van de EU, samen met alle belangen binnen de Commissie, de Raad en het Parlement en in het land zelf, te gebruiken om een nieuwe politieke impuls te geven aan daadwerkelijke en oprechte inspanningen om onverwijld een wederzijds aanvaardbare oplossing voor het geschil over de naam te vinden; wijst op het besluit van 5 december 2011 van het Internationaal Gerechtshof over de toepassing van het interim-akkoord van 13 september 1995; is van mening dat het leiderschap van het land en de EU het publiek consequent moeten uitleggen welke voordelen de gevonden oplossing biedt, voordat een referendum over dit onderwerp wordt gehouden; is verheugd over de ontmoeting en de gesprekken tussen de Griekse minister van Buitenlandse Zaken Evangelos Venizelos en de Franse minister van Buitenlandse Zaken Laurent Fabius in verband met het land, en hoopt dat deze vooruitlopen op belangrijker positieve ontwikkelingen wat betreft de mogelijke oplossing van het geschil over de naam; |
|
15. |
juicht toe dat er in negen maanden tijd vijf vergaderingen hebben plaatsgevonden in een goede sfeer tussen de werkgroepen uit het land en Bulgarije; gelooft dat de diepgewortelde historische en gemeenschapskwesties, evenals andere kwesties die beide landen aangaan het best kunnen worden aangepakt door middel van een dialoog in deze geest, in samenwerking met de media, het justitieel apparaat en andere autoriteiten; verzoekt om significante maatregelen om te gelegener tijd een bilaterale overeenkomst te bereiken als geschikt kader in dit verband; |
|
16. |
herhaalt zijn bezorgdheid over het gebruik van historische argumenten in het huidige debat met buurlanden, en roept nogmaals op tot positieve ontwikkelingen wat betreft gezamenlijke vieringen van historische gebeurtenissen en gezamenlijke herdenkingen van personen met naburige EU-lidstaten, omdat dit zou bijdragen tot een beter begrip van de geschiedenis en tot goede betrekkingen met de buurlanden; steunt de pogingen om gemeenschappelijke deskundigencommissies met betrekking tot geschiedenis en onderwijs op te richten, met als doel bij te dragen tot een objectieve interpretatie van de geschiedenis, nauwere academische samenwerking, en de bevordering van een positieve houding van jongeren ten aanzien van hun buren; dringt er bij de autoriteiten op aan onderwijsmateriaal te introduceren dat vrij is van ideologische interpretaties van de geschiedenis en dat gericht is op wederzijds begrip; |
|
17. |
looft het land voor het handhaven van zijn constructieve rol en positieve bijdragen aan regionale samenwerking, en is verheugd over de actieve deelname van het land aan regionale initiatieven als het Midden-Europees Initiatief (MEI) en het Regionale Initiatief voor migratie, asiel en vluchtelingen (MARRI); feliciteert het land met de succesvolle voltooiing van zijn voorzitterschap van het Zuidoost-Europese samenwerkingsproces (juni 2012 — juni 2013) en is in dat opzicht verheugd over de bevordering van een alomvattende benadering als een waardevolle bijdrage aan een verdere versterking van de regionale samenwerking; |
|
18. |
vraagt de Commissie en de Raad om het land op te nemen in het nieuwe macroregionale samenwerkingskader in Zuidoost-Europa, te weten de Adriatisch-Ionische macroregionale strategie en het transnationale programma; |
|
19. |
benadrukt dat zowel de volledige uitvoering van de aanbevelingen van de parlementaire enquêtecommissie na de gebeurtenissen van 24 december 2012, als de naleving door alle partijen van het memorandum van overeenstemming, noodzakelijk zijn om het land een Euro-Atlantisch perspectief terug te bezorgen; is trots op de door de commissaris voor Uitbreiding en de door het Parlement zelf gespeelde rol bij het sluiten van de overeenkomst van 1 maart 2013, maar erkent dat de politieke partijen zelf verantwoordelijk zijn voor het aangaan van een constructieve onderlinge dialoog en samenwerking en voor het afkeuren van het gebruik van boycots, om volledig, onafhankelijk wetgevend toezicht op de regering mogelijk te maken en de Europese democratische normen te steunen; benadrukt dat zowel de regering als de politieke partijen moeten werken aan een verbetering van de betrekkingen teneinde de politieke stabiliteit te handhaven; |
|
20. |
is ingenomen met de conclusies van de verkiezingsobservatiemissie van de OVSE en het ODIHR volgens welke de in de lente gehouden gemeenteraadsverkiezingen efficiënt zijn verlopen; deelt de zorgen over het evenwicht van media-aandacht, de vervaging tussen staats- en partijactiviteiten in verband met het gebruik van administratieve middelen en gemelde onregelmatigheden betreffende de registratie van kiezers uit Pustec, Albanië; ondersteunt de toezegging van de regering om de aanbevelingen van de OVSE en het ODIHR voor een herziening van het kiesrecht volledig op te volgen; benadrukt de noodzaak van verdere inspanningen om transparante financiering te bevorderen en de verantwoordingsplicht van politieke partijen te versterken; dringt aan op maatregelen om vervaging tussen staats- en partijactiviteiten tijdens verkiezingscampagnes te voorkomen en om een partijoverschrijdend akkoord te bereiken over een onderzoek naar het kiesregister; |
|
21. |
benadrukt de noodzaak om het professionalisme en de onafhankelijkheid van het overheidsapparaat te waarborgen door verbeteringen op alle niveaus door te voeren; constateert dat de wet inzake ambtenaren en de wet inzake overheidspersoneel in eerste lezing werden aangenomen door het parlement op 8 januari 2014; vindt het belangrijk dat in een nieuw rechtskader de fundamentele beginselen van transparantie, verdienste en eerlijke vertegenwoordiging worden neergelegd; vraagt de regering de noodzakelijke hervormingen op dit gebied voort te zetten, evenals op het gebied van overheidsuitgaven en overheidsopdrachten, aangezien dit positieve gevolgen zal hebben voor de kwaliteit van het bestuur; |
|
22. |
pleit voor een verdieping van de democratie via aanvullende beslissende maatregelen voor begrotingsdecentralisatie, betreurt daarbij de verlaging van de begroting in het afgelopen jaar, maar kijkt uit naar het toezichtsverslag betreffende de status van de decentralisatie, en is verheugd over het toegenomen aandeel van inkomsten in de kernbegroting van de gemeenten door verdere maatregelen om de eerbiediging van het lokale zelfbestuur te verhogen, met name in gevallen waarin de partijen die op lokaal niveau aan de macht zijn, niet op nationaal niveau aan de macht zijn; |
|
23. |
is verheugd over de vorderingen in het EU-toetredingsproces van de andere landen in de regio, maar vreest dat verdere vertraging bij de opening van de toetredingsonderhandelingen tot een onredelijke ongelijkheid in de regio kan leiden, hetgeen de goede interetnische betrekkingen verder op het spel zou kunnen zetten en waardoor alle Macedonische burgers zich achtergesteld zouden kunnen gaan voelen; veroordeelt alle vormen van ultranationalisme, in welk land dan ook; vraagt om antidiscriminatiebeleid en verdraagzaamheid in de maatschappij, ongeacht godsdienst, etniciteit of taal; |
|
24. |
steunt het verzoek van de Commissie om de herziening van de kaderovereenkomst van Ohrid te voltooien en om aan te vangen met de tenuitvoerlegging van de erin opgenomen aanbevelingen; |
|
25. |
merkt op dat een verdere versterking van de politieke dialoog met de Albanese bevolking in het land een belangrijke bijdrage aan de stabiliteit in de regio en aan samenwerking levert; |
|
26. |
dringt er bij de regering, de media, de academische gemeenschap, het maatschappelijk middenveld en alle betrokken belanghebbenden op aan duidelijke signalen aan het publiek af te geven dat discriminatie op basis van nationale identiteit niet getolereerd wordt in het land, ook niet met betrekking tot het gerechtelijke apparaat, de media, werkgelegenheid en maatschappelijke kansen; onderstreept het belang hiervan voor de integratie van de diverse etnische gemeenschappen, de stabiliteit van het land en de Europese integratie van het land; |
|
27. |
betreurt dat er nog niet meer vorderingen zijn geboekt met betrekking tot geïntegreerd onderwijs, en dat er geen middelen zijn toegewezen om de strategie voor geïntegreerd onderwijs uit te voeren; geeft uiting aan zijn bezorgdheid over het feit dat minder jongeren elkaars talen lijken te beheersen; dringt aan op maatregelen op dit gebied om een kloof en potentieel conflict langs etnische scheidslijnen onder kinderen in de schoolgaande leeftijd te voorkomen; benadrukt tegelijkertijd de noodzaak om inclusief tweetalig onderwijs op vrijblijvende basis te bevorderen; blijft zich zorgen maken over de scheiding van Roma-leerlingen in scholen; |
|
28. |
is van oordeel dat de belemmeringen voor een volkstelling conform de beste democratische normen gedeeltelijk zouden kunnen worden weggenomen via de invoering van een register van de burgerlijke stand, als een tijdelijke oplossing; |
|
29. |
betreurt de verslechterende reputatie van het land wat betreft de vrijheid van de media; deelt de zorgen van de Commissie over het feit dat de waarborging van de vrijheid van meningsuiting met een divers en pluralistisch medialandschap vrij van politieke inmenging, een grote uitdaging voor het land blijft; wijst er in dit verband op dat het gebrek aan pluralisme van de media gedeeltelijk veroorzaakt wordt door overheidsadvertenties; benadrukt de noodzaak om de onafhankelijkheid en duurzaamheid van de publieke omroep te waarborgen, en moedigt de autoriteiten aan om in dat opzicht waarborgen op te nemen in de mediawet; dringt erop aan dat meer raadpleging en dialoog wordt gevoerd over de huidige mediawet, om ervoor te zorgen dat dergelijke belangrijke hervormingen alleen worden goedgekeurd als daar een breed draagvlak voor is binnen de journalistieke gemeenschap van het land; wijst erop dat meer inspanningen noodzakelijk zijn om het vertrouwen tussen de regering en de mediagemeenschap te herstellen en weer op te bouwen; steunt het initiatief van het media-instituut van het land met EU-steun om een witboek te publiceren over het versterken van de betrekkingen tussen het maatschappelijk middenveld en de media; onderstreept dat het noodzakelijk is meer inspanningen te ondernemen ter bescherming van de rechten en de onafhankelijkheid van de werknemers in de media; benadrukt dat er behoefte is aan transparantie in de eigendomsstructuur van de media; |
|
30. |
benadrukt de eerder geboekte vorderingen door de rondetafel tussen de regering en de Vereniging van journalisten, waarbij een beroep werd gedaan op de expertise van de speciale vertegenwoordiger inzake vrije media van de OVSE, en is van oordeel dat het opnieuw samenbrengen van de rondetafel en de uitvoering van haar routekaart op het vlak van de vrijheid van meningsuiting en de totstandbrenging van een goede werkomgeving voor journalisten het belangrijkste mechanisme blijven voor het maken van de nodige vorderingen; erkent dat volledige vrijheid van meningsuiting alleen kan worden bewerkstelligd in een maatschappij waarin het recht van openbare toegang tot informatie verworven is en waarin een openbare ruimte bestaat waarbinnen een betekenisvol maatschappelijk debat kan worden gevoerd; |
|
31. |
is evenwel van oordeel dat het recente geval van de gevangen genomen journalist Tomislav Kezarovski en andere gevallen, waarvan de uitkomst alleen mag worden bepaald door een onafhankelijke justitieel apparaat dat werkzaam is binnen het kader van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, vragen opwerpen over mogelijke selectieve rechtspraak in het land, waartegen alle betrokken autoriteiten doeltreffende maatregelen moeten nemen; |
|
32. |
wijst op de nieuwe zuiveringswet, maar eveneens op de zorgen van de Commissie van Venetië en de Commissie van Helsinki ten aanzien van de grondwettigheid en het potentiële misbruik ervan; |
|
33. |
dringt aan op versterking van het mandaat van de commissie gegevensverificatie door alle noodzakelijke documenten van de inlichtingendiensten en contra-inlichtingendiensten permanent over te brengen naar de gebouwen van die commissie; |
|
34. |
herhaalt de aanbevelingen uit zijn voorgaande resolutie voor een krachtig maatschappelijk middenveld; dringt er bij de regering op aan om de belangrijke rol van het maatschappelijk middenveld en de meerwaarde ervan in het politieke debat te erkennen en vraagt de regering maatschappelijke organisaties actief in de dialoog over beleidsvorming te betrekken; benadrukt de cruciale rol die de maatschappelijke organisaties kunnen spelen om het EU-integratieproces transparanter en inclusiever te maken en ervoor te zorgen dat in dit verband beter verantwoording wordt afgelegd; stelt voor steun te bieden aan het maatschappelijk middenveld ter ondersteuning van de hieruit voortkomende initiatieven; is verheugd over de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij de door het ministerie van Justitie opgerichte werkgroep over hoofdstuk 23, en spoort alle ministeries aan dit voorbeeld te volgen; dringt aan op een positief oordeel over het voorstel om maatschappelijke organisaties te selecteren om deel te nemen aan alle werkgroepen in het kader van het nationale programma voor het acquis; |
|
35. |
betreurt de geringe vorderingen bij de uitvoering van de tweede regeringsstrategie voor samenwerking met maatschappelijke organisaties en het bijbehorende actieplan, en is bezorgd over de ernstige vertraging die hierbij is opgelopen; maakt zich zorgen over de gebrekkige bereidwilligheid op dit gebied en het ontbreken van transparantie in begrotingssteun aan het maatschappelijk middenveld; is van oordeel dat het Open Government Partnership waarbij het land zich heeft aangesloten, een passend kader kan bieden voor het verbeteren van de situatie; is ingenomen met en dringt aan op het gebruik van indicatoren om de deelname van maatschappelijke organisaties te beoordelen, zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 12 september 2012 met als titel „Aan de basis van democratie en duurzame ontwikkeling” (COM(2012)0492); |
|
36. |
herhaalt zijn verzoek aan de Commissie en de regering om akkoord te gaan met de reservering van een minimumbedrag van de volgende programmeringsperiode van het pretoetredingsinstrument zodat een betaling van 15 % aan niet-overheidsactoren kan worden gewaarborgd en ervoor te zorgen dat technische bijstand aan maatschappelijke organisaties door het maatschappelijk middenveld zelf wordt beheerd; pleit er bovendien voor dat het instrument voor pretoetredingssteun (IPA II) verder wordt toegepast om te helpen een streefwaarde van 9 % van de eigen begroting van het land via gedecentraliseerde regionale en lokale overheden te besteden; |
|
37. |
looft het land voor de eerder doorgevoerde hervormingen die het nationale rechtskader in overeenstemming met de internationale normen hebben gebracht; dringt er bij het land op aan de transparantie van de Raad van Justitie te vergroten om percepties dat deze beïnvloed wordt en onder druk werkt, te beperken; verzoekt de Commissie om de eerbiediging van de vonnissen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens met betrekking tot het land, in haar toekomstige voortgangsverslagen in aanmerking te nemen en te analyseren; |
|
38. |
is ingenomen met de acties om het professionalisme, de onafhankelijkheid en de doeltreffendheid van het justitieel apparaat te verbeteren, die met name hebben geleid tot de aanwerving van afgestudeerde studenten van de Academie voor rechters en openbare aanklagers voor deze functies, de voortzetting van het positieve afhandelingspercentage van de rechtbanken in het eerste halfjaar van 2013, en de verdere vermindering van de achterstand; dringt aan op de harmonisering van de jurisprudentie, teneinde de rechtspraak voorspelbaar te maken en het vertrouwen van het publiek te waarborgen; |
|
39. |
vraagt in het bijzonder om versterking van de staatscommissie ter voorkoming van corruptie, de anticorruptie-eenheid van het ministerie van Binnenlandse Zaken, het openbaar ministerie voor de bestrijding van de georganiseerde misdaad en corruptie, en de overheidsdienst voor financiële controle in termen van begrotings-, materiële en personele middelen; benadrukt voorts de noodzaak om zich te concentreren op zaken betreffende corruptie op hoog niveau en om meer gebruik te maken van beschikkingen tot inbeslagneming en confiscatie van opbrengsten, en verlangt nadrukkelijk dat verdere inspanningen worden geleverd voor het instellen van een prestatiebalans inzake veroordelingen in zaken op hoog niveau; vraagt onafhankelijke maatschappelijke organisaties en de media om corruptie aan het licht te brengen en te pleiten voor onafhankelijke en onpartijdige onderzoeken en gerechtelijke procedures; is ingenomen met de aanhoudende, door het UNDP gesteunde inspanningen van de staatscommissie ter voorkoming van corruptie, voor het versterken van het preventieve aspect van de bestrijding van corruptie, door de introductie van alomvattende integriteitssystemen in negen testgemeenten; steunt het voornemen van de nationale autoriteiten om de wijziging van de wet inzake corruptiepreventie te voltooien, het concept van de integriteitssystemen landelijk in te voeren en systematische institutionele bescherming aan klokkenluiders te bieden; |
|
40. |
merkt op dat er nog steeds aan gewerkt wordt om de nationale inlichtingendatabank operationeel te maken en dringt er bij de autoriteiten van het land op aan hun inspanningen in dat opzicht te versnellen en het nationale coördinatiecentrum voor de strijd tegen de georganiseerde misdaad zo spoedig mogelijk op te richten, teneinde volledige steun te verlenen aan de bestrijding van georganiseerde misdaad, corruptie, fraude, witwassen van geld en andere ernstige misdrijven, met inbegrip van grensoverschrijdende misdrijven; |
|
41. |
geeft uiting aan zijn zorgen over het wijdverspreide en langdurige gebruik van voorarrest en de omstandigheden waarin gedetineerden worden vastgehouden; merkt op dat bij demonstraties soms sprake is van een buitensporige politieaanwezigheid; dringt aan op een evenredig beheer van de openbare orde en op de eerbiediging van het recht van vrije vergadering; |
|
42. |
is ingenomen met de nieuwe wet betreffende rechtsbedeling voor kinderen en vraagt om toereikende financiële middelen om deze wet ten uitvoer te leggen; blijft het gebrek aan gezondheidszorg en opleiding in jeugdgevangenissen betreuren; |
|
43. |
is ingenomen met het afnemende aantal kinderen in tehuizen, maar blijft zich zorgen maken over het hoge aantal nog altijd in instellingen verblijvende kinderen met een handicap; vraagt om verdere hervormingen van het systeem voor kinderbescherming en om versterkte capaciteiten van de sociale centra om steun te kunnen bieden aan kansarme gezinnen; |
|
44. |
is verheugd over de oprichting van de nationale jeugdraad en de inspanningen om ervoor te zorgen dat de raad breed opgezet en politiek onpartijdig is en volledig kan deelnemen als lid van het Europees Jeugdforum; verzoekt het agentschap voor jeugd en sport van het land om de activiteiten van de jeugdraad volledig te ondersteunen en eraan mee te doen; |
|
45. |
dringt er bij de regering op aan toereikende personele en financiële middelen toe te kennen aan de commissie voor de bescherming tegen discriminatie en aan de anti-discriminatie-eenheid binnen het departement voor gelijke kansen; vraagt om maatregelen om de bewustwording in verband met gelijkheid en non-discriminatie te vergroten; |
|
46. |
is ingenomen met de heropening van het LGBTI-centrum in Skopje, na vijf afzonderlijke aanvallen op het centrum in de afgelopen twaalf maanden; is verheugd over de conclusies van de antidiscriminatiecommissie van het land waarin homofobie in schoolboeken wordt veroordeeld, en pleit ervoor dat deze op bredere schaal worden toegepast; vraagt in het bijzonder om een verbod op discriminatie op grond van seksuele geaardheid in arbeid; betreurt dat de antidiscriminatiewet nog steeds niet in overeenstemming is met het EU-acquis; herhaalt zijn oproep tot wijziging van deze wet om deze volledig in overeenstemming met het EU-acquis te brengen; veroordeelt alle geweld tegen de gemeenschap van lesbiennes, homoseksuelen, bi-, trans- en interseksuelen en verzoekt alle politieke leiders en de rest van de maatschappij hetzelfde te doen; dringt erop aan dat plegers van dergelijk geweld worden berecht; herinnert de regering en de politieke partijen eraan dat zij verantwoordelijk zijn voor het tot stand brengen van een cultuur van integratie en tolerantie; |
|
47. |
dringt er bij de autoriteiten op aan systematisch gegevens te verzamelen over buitengesloten en gemarginaliseerde groepen, waaronder straatkinderen, Roma-kinderen en personen met een handicap; betreurt dat er geen gegevens over haatmisdrijven worden verzameld; blijft zich zorgen maken over het aantal Roma-kinderen in scholen voor kinderen met speciale behoeften, maar is verheugd over het systeem van staatsbeurzen om Roma-kinderen in staat te stellen de middelbare school af te maken; |
|
48. |
blijft zich zorgen maken over de aanhoudende discriminatie van Roma; benadrukt in dat opzicht dat Roma-vrouwen te kampen hebben met dubbele discriminatie, op grond van geslacht en van het behoren tot een bepaalde etnische groep, hetgeen vaak hand in hand gaat met armoede; vreest dat deze sinds lange tijd erkende dubbele discriminatie wijdverspreid, diepgeworteld en alomtegenwoordig is; vraagt de autoriteiten om dit patroon te doorbreken, en dringt sterk aan op de proactieve tenuitvoerlegging van de strategie voor inclusie van de Roma-gemeenschap en op maatregelen om de toegang tot gezondheidszorg, onderwijs, werk, huisvesting en sociaal welzijn voor Roma te waarborgen; |
|
49. |
dringt er bij de regering sterk op aan het probleem van Roma zonder persoonlijke documenten op te lossen; |
|
50. |
vraagt de regering zijn inspanningen op te voeren om de status van de Roma- en Ashkali-vluchtelingen uit Kosovo te verbeteren; |
|
51. |
is verheugd dat het aantal vrouwelijke burgemeesters is gestegen van nul naar vier van de 81 burgemeesters in het land, evenals het aantal vrouwen in het parlement, hetgeen in overeenstemming is met de genderquota; maakt zich echter zorgen over aanhoudende praktijken van vrijwillige terugtrekking van vrouwen uit de politieke besluitvorming; is ingenomen met de veranderingen in de arbeidswet om betere rechtsbescherming te verschaffen aan vrouwen die zwanger of recentelijk bevallen zijn, maar maakt zich zorgen over de hoge werkloosheid onder vrouwen; is ingenomen met de aanneming van de strategie inzake gendergelijkheid, maar merkt op dat de openbare regelingen voor gendergelijkheid nog steeds niet goed werken, en vraagt de regering de werking ervan te verbeteren en de personele en financiële middelen ervoor te verhogen; vraagt de autoriteiten om op alle beleidsterreinen genderaspecten een plaats te geven, en om de steun en initiatieven te intensiveren die erop gericht zijn de bewustwording van gendergelijkheid te doen toenemen; betreurt dat het parlement belangrijke amendementen op de wet op zwangerschapsbeëindiging heeft aangenomen in een verkorte procedure, zonder een breder maatschappelijk debat; |
|
52. |
complimenteert de regering met het feit dat zij de macro-economische stabiliteit heeft weten te behouden en is ingenomen met de terugkeer van de groei; merkt echter op dat de inkomensconvergentie langzaam is verlopen en deelt de zorgen over de vraag of het streefpercentage van 2,6 % overheidstekort tegen 2016 zal worden behaald en hoe de openbare financiën zullen worden geconsolideerd; beveelt aan dat de Commissie het land de status van „werkende markteconomie” toekent; |
|
53. |
is verheugd over de stijging van het BBP met 2,9 % in reële termen in het eerste kwartaal van 2013, vergeleken met hetzelfde kwartaal in 2012; wijst op de tendens van positieve veranderingen op de arbeidsmarkt, met een stijging van het aantal werkenden in het eerste kwartaal van 2013 met 3,9 % ten opzichte van hetzelfde kwartaal in 2012, en een afname van het aantal werklozen op jaarbasis met 4,2 %; is ingenomen met het feit dat het land in het verslag van de Wereldbank „Doing Business” in de top 10 staat van landen in de wereld die de grootste vooruitgang hebben geboekt op zakelijk gebied en op het gebied van regelgeving; |
|
54. |
is verheugd over het feit dat de Commissie voornemens is met dit land en andere landen in de regio een speciale dialoog op te starten over werkgelegenheid en sociaal beleid; pleit voor maatregelen voor een gemoderniseerde arbeidswet die volledig in overeenstemming is met de verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO); benadrukt dat het land de acht verdragen over de fundamentele arbeidsrechten van de IAO heeft geratificeerd; wenst dat de capaciteit van de sociale partners wordt versterkt en de arbeids- en vakbondsrechten worden gewaarborgd; deelt de zorg over het feit dat de hoge werkloosheid, met name onder kwetsbare groepen zoals jongeren en vrouwen, één van de grootste uitdagingen voor de regering blijft, en pleit voor krachtigere maatregelen ter bestrijding van de armoede, de hoge jeugdwerkloosheid en discriminatie; |
|
55. |
wijst op de maatregelen die door de autoriteiten van het land zijn genomen in verband met de recente gevallen van landbouwproducten die met hoge concentraties bestrijdingsmiddelen naar EU-landen zijn uitgevoerd; verzoekt de Macedonische autoriteiten met name de controles te intensiveren en beter na te gaan in hoeverre de fytosanitaire EU normen in het land worden nageleefd; |
|
56. |
betreurt het feit dat het land nog niet over een alomvattend klimaatbeleid beschikt, hoewel het zich heeft aangesloten bij de standpunten van de EU op het internationale toneel; verwacht dat de regering de noodzakelijke maatregelen zal nemen om de administratieve capaciteit te versterken voor de tenuitvoerlegging van de wetgeving inzake klimaatverandering; |
|
57. |
merkt op dat aanzienlijke inspanningen nodig zijn op het gebied van het milieu, in het bijzonder wat betreft waterkwaliteit, natuurbescherming, het behoud van wilde dieren en planten, en de bestrijding van verontreiniging en risicobeheer in de industrie; pleit voor inspanningen om de wetgeving op deze gebieden ten uitvoer te leggen; onderstreept dat geen grote vooruitgang kan worden geboekt zonder dat de administratieve capaciteiten naar behoren worden versterkt; vraagt de regering de noodzakelijke maatregelen in dit verband te nemen; |
|
58. |
dringt er bij de regering op aan om de samenwerking met de EU in de energiesector voort te zetten binnen het kader van de energiegemeenschap; |
|
59. |
wijst erop dat het potentieel van het land op het gebied van hernieuwbare energiebronnen onderontwikkeld is, mede door omslachtige administratieve procedures en het elektriciteitstarief; vraagt de autoriteiten in dit verband de inspanningen op dit gebied op te voeren teneinde te voldoen aan de verplichting van de energiegemeenschap om de richtlijn betreffende hernieuwbare energie begin 2014 ten volle ten uitvoer te hebben gelegd; |
|
60. |
herhaalt zijn steun aan de visumliberaliseringsregeling voor de landen op de westelijke Balkan als een belangrijke pijler van hun Europese integratieproces; verzoekt de lidstaten hun asielprocedures te verkorten voor burgers van landen van de Westelijke Balkan die zonder visum binnen het Schengengebied kunnen reizen, als doeltreffend middel om het aantal ongegronde asielaanvragen te verminderen en tegelijkertijd asielzoekers nog altijd het recht te geven hun zaak in een volwaardig gesprek uiteen te zetten; |
|
61. |
herhaalt dat er een goed evenwicht moet blijven bestaan tussen legitieme maatregelen voor de bestrijding van illegale migratie en vermijding van het opstellen van etnische profielen of andere maatregelen die discriminerend kunnen zijn met betrekking tot het recht van vrij verkeer; looft de regionale samenwerking op het gebied van migratie en vluchtelingen; dringt er met klem op aan dat de huidige EU-visumliberaliseringsregeling voor het land wordt behouden; meent dat het land als een „veilig land van herkomst” moet worden beschouwd, om procedures voor de behandeling van aanvragen sneller te laten verlopen; vraagt de regering het bestaande vrije visumregime met buurlanden te handhaven, en zijn inspanningen op te voeren om de sociale en economische situatie van minderheden te verbeteren en discriminatie of negatieve maatregelen zoals reisbeperkingen voor mensen wier asielaanvraag in de EU is afgewezen, te voorkomen; |
|
62. |
neemt kennis van de inspanningen van de regering om de lokale wegeninfrastructuur in het land opnieuw op te bouwen, met het doel het alternatieve toerisme te ontwikkelen en het leven van de burgers te verbeteren; dringt er in dit opzicht bij het land op aan om regionale ontwikkelingsprojecten in het kader van het instrument voor pretoetredingssteun (IPA) dynamischer te benaderen ter versterking van de grensoverschrijdende samenwerking en de banden tussen de landen in de regio, en om deel te nemen aan de ontwikkeling van een modern en milieuefficiënt spoorwegsysteem dat Zuidoost-Europa met de rest van het continent verbindt; vraagt om verdere ontwikkeling van het vervoersbeleid en de aanpassing ervan aan het acquis; |
|
63. |
neemt nota van de bijeenkomst van de ministers van Transport van het land en van Bulgarije op 28 november 2013 in Sofia, en hoopt dat de tijdens deze bijeenkomst bevestigde toezeggingen betreffende de voltooiing van de spoorweg tussen de twee landen, op korte termijn zullen worden nagekomen, hetgeen de regio nieuwe economische perspectieven zal bieden; |
|
64. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, alsmede aan de regering en het parlement van het land. |
(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0453.
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/136 |
P7_TA(2014)0104
Voortgangsverslag 2013 over Montenegro
Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2014 over het voortgangsverslag 2013 betreffende Montenegro (2013/2882(RSP))
(2017/C 093/23)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de stabilisatie- en associatieovereenkomst van 29 maart 2010 tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Montenegro, anderzijds (1), |
|
— |
gezien de conclusies van de Europese Raad van 19 en 20 juni 2003 en de bijlage daarbij met als titel „De agenda van Thessaloniki voor de Westelijke Balkan: op weg naar Europese integratie”, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 9 november 2010 aan het Europees Parlement en de Raad over het advies van de Commissie betreffende het verzoek van Montenegro om toetreding tot de Europese Unie (COM(2010)0670), |
|
— |
gezien het verslag van 22 mei 2012 van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de vorderingen van Montenegro bij de uitvoering van de hervormingen (COM(2012)0222) en de conclusies van de Raad van 26 juni 2012 met het besluit om op 29 juni 2012 de toetredingsonderhandelingen te openen met Montenegro, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad Algemene zaken van 11 december 2012 over de uitbreiding en het stabilisatie- en associatieproces, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie met de titel „Uitbreidingsstrategie en belangrijke uitdagingen 2013-2014” van 16 oktober 2013 (COM(2013)0700) en het daarbij gevoegde werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld „Voortgangsverslag 2013 over Montenegro” (SWD(2013)0411); |
|
— |
gezien de verklaring en de aanbevelingen van de zesde bijeenkomst van het Parlementair Stabilisatie- en associatiecomité EU-Montenegro van 29-30 april 2013, |
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties over Montenegro, onder meer zijn resolutie van 22 november 2012 over uitbreiding: beleid, criteria en strategische belangen van de EU (2), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 22 oktober 2013 over het begrotingsbeheer van de pretoetredingsmiddelen van de Europese Unie op het gebied van de rechtsstelsels en de strijd tegen corruptie in de kandidaat-landen en potentiële kandidaat-landen (3) en zijn opmerkingen over Montenegro, |
|
— |
gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat EU-toetreding een belangrijke drijvende kracht moet blijven achter aanhoudende politieke, sociale en economische hervormingen; |
|
B. |
overwegende dat de EU van de rechtsstaat het kernpunt van het uitbreidingsproces heeft gemaakt; |
|
C. |
overwegende dat Montenegro vooruitgang heeft geboekt met betrekking tot zijn integratie in de EU en dat het hele politieke spectrum en de samenleving in het algemeen enthousiast zijn over het Europese project; overwegende dat het land erin is geslaagd om de hoofdstukken 25 en 26 voorlopig af te sluiten; |
|
D. |
overwegende dat de handhaving van de rechtsstaat, met name via hervormingen van het rechtsstelsel, en de bestrijding van corruptie en de georganiseerde misdaad de hoogste prioriteit hebben; overwegende dat de screening van alle hoofdstukken is afgerond; overwegende dat de onderhandelingen over de hoofdstukken 23 en 24 in december 2013 zijn geopend, overeenkomstig de „nieuwe benadering” van de Commissie om de hervormingen van de rechtspraak en het binnenlands beleid vroeg in het toetredingsproces aan te pakken; |
|
E. |
overwegende dat de onafhankelijkheid en de doeltreffendheid van de rechterlijke macht door de recente grondwetshervormingen zullen worden vergroot, zodra die volledig zijn doorgevoerd; |
|
F. |
overwegende dat financiële corruptie en georganiseerde misdaad, ook binnen instellingen, alsmede electorale wanpraktijken een ernstige bron van zorgen blijven; overwegende dat Montenegro deze moet aanpakken en degelijke resultaten moet boeken op het vlak van de rechtsstaat; |
|
G. |
overwegende dat het maatschappelijk middenveld een belangrijke rol speelt in het proces van hervorming en EU-toetreding; |
|
H. |
overwegende dat regionale samenwerking bijzonder belangrijk is voor de politieke stabiliteit en voor de veiligheid en economische ontwikkeling in Montenegro en de gehele regio; |
Toetredingsonderhandelingen
|
1. |
is ingenomen met de opening van vijf nieuwe onderhandelingshoofdstukken in december 2013; is voorstander van meer schot brengen in de toetredingsonderhandelingen, op voorwaarde dat er hervormingen worden nagestreefd en doorgevoerd en er concrete resultaten worden geboekt; |
|
2. |
is ingenomen met de actieplannen van de regering met betrekking tot de hoofdstukken 23 en 24, die een uitgebreide hervormingsagenda bevatten en het ijkpunt vormen voor de opening van deze hoofdstukken; |
|
3. |
juicht toe dat de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld bij de onderhandelingsstructuren zijn betrokken; merkt desalniettemin op dat organisaties van het maatschappelijk middenveld de regering ertoe hebben opgeroepen zoveel mogelijk transparantie te tonen gedurende het onderhandelings- en toetredingsproces, onder meer door een bredere selectie van organisaties bij de werkgroepen te betrekken en uitgebreide nationale raadplegingen te organiseren; |
|
4. |
onderstreept de verantwoordelijkheid van zowel de regering als het parlement om de communicatie met het publiek te verbeteren en om alle belanghebbende partijen, organisaties van het maatschappelijk middenveld en het algemene publiek tijdig en op transparante wijze in kennis te stellen van de ontwikkelingen in de toetredingsonderhandelingen en om hun brede deelname aan dit proces te vergemakkelijken; |
Politieke criteria
|
5. |
dringt er bij alle politieke machten, zowel in de regering als in de oppositie, alsmede bij de belangrijkste sociale en economische actoren op aan om door middel van een duurzame dialoog en constructieve samenwerking de aandacht te blijven richten op de agenda inzake EU-integratie van het land; |
|
6. |
is ingenomen met de versterking van de toezichthoudende rol van het Montenegrijnse parlement, onder meer via hoorzittingen voor controle en raadpleging; dringt echter aan op een krachtigere follow-up van de conclusies van de hoorzittingen, beter toezicht op de uitvoering van aangenomen wetgeving en actievere parlementaire betrokkenheid bij de onderhandelingen; is ingenomen met de resolutie over de methode, de kwaliteit en de dynamiek van het EU-integratieproces van Montenegro, die op 27 december 2013 door het parlement van Montenegro is aangenomen; is van mening dat het parlement en de organisaties van het maatschappelijk middenveld volledig moeten worden betrokken bij het integratieproces en dat dit proces brede democratische steun nodig heeft; |
|
7. |
betreurt het feit dat een enquêtecommissie die naar aanleiding van het beruchte schandaal rond audio-opnamen dat dit jaar speelde belast was met onderzoek naar vermeend misbruik van overheidsmiddelen voor partijpolitieke doeleinden, geen politieke conclusies heeft getrokken in haar eindverslag en de gerechtelijke afhandeling in dit opzicht onvolledig is gebleven; onderstreept hoe belangrijk het is om in voorkomend geval grondig onderzoek te verrichten en passende actie te ondernemen; roept de verantwoordelijke Montenegrijnse autoriteiten derhalve op tot een snelle, vrije en eerlijke afronding van de gerechtelijke procedure, met de samenwerking van alle relevante partijen, waarbij alle delicten zorgvuldig, objectief en volledig in overeenstemming met de wet worden onderzocht; is voorts ingenomen met het onlangs aangekondigde onderzoek naar het schandaal rond video-opnamen in Cetinje, waarbij iedereen die inbreuk heeft gepleegd op de kieswet passende sancties krijgt opgelegd op basis van een eerlijk proces; |
|
8. |
benadrukt dat het vertrouwen van de bevolking in het kiesstelsel en de democratische structuren moet worden verbeterd en verzoekt het parlement de herziening van het kiesrecht te versnellen door de wetten die de verkiezingen en de financiering van politieke partijen regelen, te wijzigen, met inbegrip van de ontwerpwetgeving over één enkele kiezerslijst en de ontwerpwijzigingen van de wet op de identiteitskaarten; onderstreept dat het één-kiezersregister volledig transparant en aan controle onderworpen moet zijn; benadrukt dat deze hervormingen in overeenstemming met de sinds lang bestaande aanbevelingen van de OVSE en het ODIHR en volledig transparant moeten zijn, en dat het maatschappelijk middenveld erbij moet worden betrokken; steunt de oproep van de Commissie om een duidelijke, algemeen aanvaarde afbakening van openbare en partijpolitieke belangen vast te stellen; verzoekt de regering proactief informatie te publiceren over de staatssteun aan individuen en bedrijven, werkgelegenheid in de openbare dienstensector en andere uitgaven die van invloed kunnen zijn op het stemgedrag; merkt op dat de perceptie van corruptie net zo schadelijk kan zijn als corruptie zelf; |
|
9. |
benadrukt hoe belangrijk hervormingen van het openbaar bestuur zijn voor de toepassing van het acquis; is van oordeel dat het van essentieel belang is om het coördinatie- en toezichtmechanisme voor de uitvoering van de strategie voor overheidsdiensten te versterken en aanvullende maatregelen te treffen voor het scheppen van een transparant, professioneel, doeltreffend en op verdiensten gebaseerd openbaar bestuur; roept de autoriteiten op om bij de werving en het ontslag van ambtenaren niet de indruk te wekken dat het ambtenarenapparaat verder wordt gepolitiseerd; verzoekt tevens om de onafhankelijkheid en de capaciteiten van de diensten van de Ombudsman te versterken; |
|
10. |
is ingenomen met de grondwettelijke amendementen die tot doel hebben de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht te vergroten door de politieke invloed op de benoeming van de openbare aanklagers en rechterlijke ambtenaren op alle niveaus te verlagen, via transparantere, op verdiensten gebaseerde procedures, en met name door de hoogste openbare aanklager te kiezen; neemt evenwel nota van het initiatief van de Ombudsman om de grondwettelijkheid van deze amendementen en van de bepalingen van de wet op het Grondwettelijk Hof met betrekking tot de verkiezing van de rechters van dat hof te beoordelen; verzoekt de bevoegde autoriteiten degelijke resultaten te boeken op het gebied van tuchtprocedures en te zorgen voor tijdige rechtspraak, in combinatie met de eenmaking van de jurisprudentie; verzoekt voorts om aanvullende wetgevings- en andere maatregelen te treffen en ten uitvoer te leggen om de politisering van de rechterlijke macht in de praktijk verder terug te dringen, onder meer door de prestaties van de rechterlijke macht objectief te evalueren, de verantwoordingsplicht van de rechterlijke macht duidelijk aan te tonen in overeenstemming met de aanbevelingen van de Commissie van Venetië, en promoties te baseren op verdiensten; onderstreept tevens dat de onafhankelijkheid van de strafrechtbanken ten opzichte van de uitvoerende macht moet worden gewaarborgd; |
|
11. |
is ingenomen met de stappen die zijn gezet om het rechtsstelsel te stroomlijnen, een doeltreffende rechtspraak te bevorderen en de achterstand met de te behandelen gevallen verder weg te werken; maakt zich evenwel zorgen over de duur van de rechtsgang, de gebrekkige infrastructuur van vele rechtbanken, de zwakke handhaving van civiele en administratieve besluiten en het gebrek aan financiële middelen voor de rechterlijke macht en de aanklagers; pleit ervoor de capaciteiten van raden voor justitie en rechtsvervolging uit te breiden en de verantwoordingsplicht en integriteitsgaranties binnen het rechtsstelsel te versterken; dringt bovendien aan op maatregelen om de toegang van burgers tot de civiele rechtspraak en schadeloosstelling te waarborgen, in overeenstemming met de Europese normen; dringt er bij de rechtbanken op aan de bestrijding van corruptie en de georganiseerde misdaad transparanter en controleerbaarder te maken; |
|
12. |
pleit voor een passende follow-up van buitengewone verslagen over oorlogsmisdaden om zo een einde te maken aan straffeloosheid, waarbij oorlogsmisdaden strenger, doeltreffender en transparanter worden onderzocht en vervolgd; benadrukt dat er aanvullende actie moet worden ondernomen om niet alleen straffeloosheid, maar ook de schijn daarvan te bestrijden; spoort de autoriteiten in dit verband aan de richtsnoeren voor de strafbepaling te herzien en het schijnbaar onevenredig hoge aantal vrijspraken in het geval van de ernstigste misdrijven te onderzoeken; |
|
13. |
looft de regering voor haar strategie voor justitiële hervorming 2007-2012, maar maakt zich zorgen over de trage uitvoering ervan; merkt op dat de voorbereidingen van de strategie voor 2013-2018 zich in een gevorderd stadium bevinden; verzoekt de regering van Montenegro derhalve zich in algemene zin te richten op de uitvoering van de bestaande strategieën, met uitgebreide en in het openbaar besproken evaluaties, en niet simpelweg de bestaande strategieën te vervangen zonder de vereiste beoordeling te verrichten; pleit ervoor dat controleorganen voor strategieën en actieplannen de norm worden; |
|
14. |
benadrukt dat er aanvullende inspanningen moeten worden verricht op het gebied van corruptiebestrijding en verzoekt om de uitvoering van de GRECO-aanbevelingen; |
|
15. |
vreest dat onderwijs, de gezondheidszorg, het verkiezingsproces, landbeheer, ruimtelijke ordening en de bouwsector, privatisering en openbare aanbesteding nog altijd kwetsbaar zijn voor corruptie; verwacht dat de opening van de onderhandelingen inzake hoofdstuk 5 (overheidsopdrachten) de noodzakelijke hervormingen op dit gebied zullen bespoedigen; is ingenomen met de oprichting van de nieuwe anticorruptiecommissie van het Parlement; dringt er bij de autoriteiten op aan de capaciteit van de toezichthoudende organen te versterken, de auditing te verbeteren, de transparantie van partijfinanciering te vergroten en de capaciteit op alle niveaus uit te breiden, teneinde onregelmatigheden bij de uitvoering van de wetten op openbare aanbesteding en de overige bovengenoemde terreinen te beperken; |
|
16. |
is bezorgd over de toenemende beperkingen van de publieke toegang tot informatie over ondernemingen en het kadaster; merkt op dat publieke toegang tot dergelijke informatie van groot belang is voor journalisten en het maatschappelijk middenveld bij het onthullen van corruptie en het belichten van banden tussen de georganiseerde misdaad en overheidsinstellingen; dringt er bij de autoriteiten op aan een hoge mate van transparantie te herstellen ten aanzien van de betreffende registers; |
|
17. |
benadrukt dat hervormingen moeten worden doorgevoerd in de strijd tegen corruptie en de georganiseerde misdaad en dat moet worden gezorgd voor doeltreffende onderzoeken, vervolgingen en veroordelingen op alle niveaus; verzoekt om meer samenwerking en coördinatie tussen rechtshandhavingsinstanties en de rechterlijke macht bij de bestrijding van de georganiseerde misdaad en corruptie op alle niveaus, en om de prestaties van de rechterlijke macht in zaken op hoog niveau te verbeteren; maakt zich ernstig zorgen over de nietigverklaring van in eerste aanleg uitgesproken vonnissen in zaken die betrekking hebben op de georganiseerde misdaad; beklemtoont dat straffeloosheid voor misdadigers die voor corruptie of georganiseerde misdaad zijn veroordeeld, niet aanvaardbaar is; verzoekt de autoriteiten ervoor te zorgen dat de overheidsdiensten en -instellingen alle passende maatregelen nemen en verantwoordelijk worden gehouden wanneer ze dit niet doen; |
|
18. |
verzoekt Montenegro te blijven deelnemen aan internationale en regionale samenwerking ter bestrijding van corruptie en de georganiseerde misdaad; pleit voor meer inspanningen op het gebied van doeltreffende grensbewaking met het oog op de bestrijding van georganiseerde misdaad en smokkel op de „Balkanroute”; benadrukt dat het toezicht moet worden opgeschroefd en dat er maatregelen moeten worden getroffen ter bestrijding van het witwassen van geld door lokale en internationale criminele groepen; |
|
19. |
benadrukt dat de Montenegrijnse regering de raadplegingen moet voortzetten en versterken en de interactie en de dialoog met het maatschappelijk middenveld, alsook met de oppositie, moet verbeteren, met het oog op meer transparantie in beleid en wetgeving, in het bijzonder met betrekking tot de toepassing van wetten en de bestrijding van corruptie en de georganiseerde misdaad; looft in dit verband de inspanningen die de regering heeft geleverd om haar werkzaamheden transparanter te maken voor het publiek en te erkennen dat er nog veel werk moet worden verricht; is ingenomen met de ruime deelname van het maatschappelijk middenveld aan de werkgroepen inzake de onderhandelingshoofdstukken van de EU, maar wijst op de bezorgdheid van sommige vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld over de aard en de kwaliteit van die deelname; betreurt de recente verslechtering van de betrekkingen tussen bepaalde delen van de regering en het maatschappelijk middenveld, waarbij van beide kanten wordt gevreesd dat onderlinge vijandigheden de gedeelde wens om de EU-integratie te bevorderen, overschaduwen; pleit derhalve voor een productieve en evenwichtige dialoog tussen alle partijen, waarbij de regering het werk van het maatschappelijk middenveld objectief ondersteunt en vergemakkelijkt en de vertegenwoordigers volledig betrekt in het politieke proces, en waarbij de organisaties van het maatschappelijk middenveld het beleid bekritiseren en de regering op eerlijke en constructieve wijze ter verantwoording roepen; |
|
20. |
stelt met tevredenheid vast dat de IPA-steun in Montenegro goed functioneert; spoort zowel de Montenegrijnse regering als de Commissie aan om de administratieve procedure voor het verkrijgen van IPA-middelen te vereenvoudigen, opdat deze steun gemakkelijker toegankelijk wordt voor kleine en niet-gecentraliseerde maatschappelijke organisaties, vakbonden en andere begunstigden; |
|
21. |
benadrukt dat Montenegro de acht IAO-verdragen betreffende fundamentele arbeidsrechten en het herziene Europees Sociaal Handvest heeft geratificeerd; onderstreept het feit dat de fundamentele arbeidsrechten en vakbondsrechten, ofschoon deze over het algemeen worden geëerbiedigd, verder moeten worden versterkt; onderstreept de belangrijke rol van een sociale dialoog en verzoekt de regering de sociale raad te versterken; |
|
22. |
onderstreept het belang van vrije, onafhankelijke en onpartijdige media in een functionerende democratie; maakt zich ernstig zorgen over de toename van verbale en fysieke intimidatie van journalisten, maar ook over de toegenomen druk vanwege financiële tekorten en gerechtelijke procedures; is diep geschokt door het feit dat er sinds augustus 2013 sprake is geweest van ten minste twee bomaanslagen op en circa een half dozijn gevallen van fysieke agressie tegen journalisten; betreurt het ten zeerste dat Montenegro thans op de 113e plaats staat van de persvrijheidindex van Verslaggevers zonder grenzen; wijst opnieuw op het belang van het stimuleren van verantwoordelijke media, redactionele onafhankelijkheid en diversiteit van de eigendom van de media in overeenstemming met de Europese normen; benadrukt dat alle spelers uit de politiek en de media verantwoordelijk zijn voor het scheppen van een klimaat waarin verschillende meningen worden getolereerd; is van oordeel dat het van essentieel belang is dat er wordt bijgedragen aan de bescherming van journalisten en de persvrijheid; verzoekt om alle tegen journalisten gerichte bedreigingen en aanvallen adequaat te onderzoeken en vervolgen, met inbegrip van eerdere, onopgeloste delicten; is ingenomen met het besluit een speciaal orgaan op te zetten om toezicht te houden op de onderzoeksprocedures bij moorden en aanvallen op journalisten, dat kan bijdragen aan meer vertrouwen tussen de staat en de media; |
|
23. |
wijst op de bijzondere rol van onafhankelijke en duurzame publieke media bij het versterken van de persvrijheid en de democratie, en verzoekt de autoriteiten de wet op de Montenegrijnse radio en televisie ten volle te eerbiedigen, met inbegrip van de rechtswaarborgen die de betaalbaarheid van de publieke media garanderen, zodat deze hun maatschappelijke taken kunnen vervullen; |
|
24. |
verzoekt om betere getuigenbescherming en de vaststelling van een wet op de bescherming van klokkenluiders; |
|
25. |
benadrukt dat alle politieke actoren verantwoordelijk zijn voor het creëren van een klimaat van verdraagzaamheid en betrokkenheid voor alle minderheden in het land; is ingenomen met het minderhedenbeleid van de regering, dat met name de verdere integratie van de Albanese gemeenschap in Montenegro heeft bevorderd; is van oordeel dat de situatie van sociaal kwetsbare groepen moet worden verbeterd, bijvoorbeeld door mensen met een handicap toegang te bieden tot onderwijs en zorgvoorzieningen, evenals fysieke toegang tot overheidsgebouwen; is ingenomen met het recente actieplan voor de Roma van de regering, maar pleit voor aanvullende onderwijs- en werkgelegenheidsvoorzieningen voor de Roma en andere minderheden, die nog altijd worden gediscrimineerd, met name voor wat betreft de beperkte toegang tot onderwijs voor Roma-, Asjkali- en Egyptische kinderen; |
|
26. |
merkt op dat vrouwen nog steeds ondervertegenwoordigd zijn op vele terreinen van de Montenegrijnse samenleving, zoals in het parlement, in de besluitvorming en op de arbeidsmarkt; verzoekt de regering meer inspanningen te leveren om de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen, de relevante financiële en personele middelen te verhogen, de uitvoering van het actieplan inzake gendergelijkheid te waarborgen, het beginsel van gelijke beloning voor gelijk werk in te voeren, en een bredere participatie van vrouwen, met name in de politiek, te stimuleren; |
|
27. |
maakt zich zorgen over de hoge mate van intolerantie ten opzichte van homoseksualiteit in Montenegro, en de veelvuldige geweldsdaden en -dreigingen alsook haatuitingen tegen homorechtenactivisten; betreurt het feit dat de meeste prominente LGBTI-activisten uit veiligheidsoverwegingen asiel hebben aangevraagd in het buitenland; is evenwel ingenomen met de nieuwe strategie van de regering voor het verbeteren van de kwaliteit van leven van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksuelen, maar legt de nadruk op de uitvoering ervan; onderstreept met name de noodzaak om het publiek te onderrichten en te informeren om een mentaliteitsverandering te bevorderen; looft de regering en de politie met name voor hun steun voor en het faciliteren van de eerste Pride Parades die dit jaar zijn gehouden in Budva en Podgorica; benadrukt dat het tijdens de optochten gepleegde geweld tegen homo's volledig moet worden onderzocht en dat de daders moeten worden vervolgd; spoort de autoriteiten aan de verdraagzaamheid jegens lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksuelen verder te bevorderen en strafbare feiten tijdig te vervolgen; benadrukt de noodzaak om de maatschappelijke acceptatie te vergroten en een einde te maken aan de discriminatie jegens homoseksuelen; |
|
28. |
is bezorgd over het aanhoudende geweld tegen vrouwen en kinderen, en vreest dat velen dit als sociaal aanvaardbaar beschouwen; betreurt de trage ontwikkeling van gezins- en gemeenschapsgerichte diensten; verzoekt de regering het publiek meer bewust te maken van geweld binnen gezinnen en geweld tegen vrouwen, en van het recht van het kind op bescherming tegen elke vorm van geweld, verwaarlozing of uitbuiting; is ingenomen met de nieuwe maatregelen van de regering om huiselijk geweld aan te pakken, de rechten van kinderen te versterken en beroepsopleidingen te ontwikkelen, maar pleit voor aanvullende maatregelen met het oog op een doeltreffende uitvoering van de wet op bescherming tegen familiaal geweld, met name wat betreft de bescherming, ondersteuning en toegang tot de rechter van de slachtoffers, de ontwikkeling en coördinatie van preventieprogramma's en een grotere verantwoordingsplicht voor de daders; |
Sociaal-economische kwesties
|
29. |
verzoekt de regering de nadruk te leggen op toenemende economisch groei om armoede te bestrijden en de levensstandaard van alle burgers te verbeteren, onder meer door te onderzoeken of de sociale zekerheid kan worden hervormd, en om regionale verschillen te verkleinen; roept op tot meer inspanningen om de omvangrijke informele sector aan te pakken en de bescherming van intellectuele eigendomsrechten en het algemene rechtsstelsel te verbeteren, teneinde corruptie stelselmatig te bestrijden en het bedrijfsklimaat te verbeteren, en om structurele hervormingen door te voeren met het oog op het aantrekken en handhaven van buitenlandse directe investeringen, die van cruciaal belang zijn om de economie te diversifiëren; |
|
30. |
beklemtoont dat handelsgeschillen moeten worden beslecht op een transparante manier die vrij is van politieke inmenging en gebaseerd is op de rechtsstaat teneinde het ondernemingsklimaat verder te verbeteren; pleit ervoor het geschil rond de aluminiumfabriek KAP spoedig te beslechten; benadrukt dat privatiseringen op een eerlijke, zorgvuldige, transparante en ordelijke manier moeten geschieden; wijst op de problemen met betrekking tot staatssteun en verzoekt om transparantie en duurzaamheid wanneer deze wordt toegekend, overeenkomstig het acquis en de stabilisatie- en associatieovereenkomst; is ingenomen met de inspanningen van de regering om de toenemende staatsschuld en het grote structurele begrotingstekort aan te pakken; roept op tot meer activiteiten om de toekomstige tenuitvoerlegging van het IPA-programma voor plattelandsontwikkeling te waarborgen en om wetgeving inzake waterkwaliteit te ontwikkelen overeenkomstig het acquis; |
|
31. |
merkt op dat de nieuwe wet op openbare aanbesteding in januari 2012 van kracht is geworden, maar dat deze in de praktijk, in het bijzonder in de gezondheidszorg, niet doeltreffend genoeg wordt uitgevoerd; verzoekt de Montenegrijnse autoriteiten om meer transparantie te betrachten bij alle aanbestedingsprocedures en om actieplannen op te stellen met heldere doelstellingen, procedures en termijnen, teneinde de nieuwe wet op openbare aanbesteding op doeltreffende wijze te handhaven en de wetgeving inzake concessies, nutsvoorzieningen en overheidsopdrachten op defensiegebied in overeenstemming te brengen met het acquis communautaire; |
|
32. |
prijst de uitvoering van de Small Business Act; verzoekt om een verhoging van de overheidssteun voor kmo's als drijvende kracht achter economische groei; verzoekt om de eenmaking van gefragmenteerde strategieën die de doeltreffendheid van instrumenten voor ondernemingen en de industrie belemmeren; |
|
33. |
is bezorgd over de onveranderde situatie op de arbeidsmarkt en dringt derhalve aan op doortastende maatregelen om het hoofd te bieden aan de hoge werkloosheid, met name onder jongeren die op zoek zijn naar een eerste baan, en om de slecht functionerende arbeidsmarkt een impuls te geven; roept de regering op ervoor te zorgen dat de uitvoering van de arbeidswetgeving in overeenstemming is met de IAO-normen, onder meer door de inspecties te verbeteren; benadrukt dat de grijze economie moet worden aangepakt; pleit voor een versterking van de tripartiete sociale dialoog; |
|
34. |
spoort Montenegro aan verdere inspanningen te leveren op het gebied van milieu en klimaatverandering door de bestuurlijke capaciteit voor de uitvoering van de desbetreffende EU-beleidsmaatregelen en -wetgeving te versterken om te zorgen voor overeenstemming met het acquis op het gebied van milieu en klimaatverandering; |
|
35. |
merkt op dat illegale bouwwerkzaamheden, met name in de toeristische gebieden, een groot probleem zijn in Montenegro; roept de Montenegrijnse autoriteiten op duurzame ontwikkeling in het land krachtig te bevorderen; benadrukt dat de ontwikkeling van het toerisme in overeenstemming moet zijn met de bescherming van het milieu; |
Regionale samenwerking
|
36. |
is ingenomen met de proactieve deelname van Montenegro aan initiatieven zoals die over regionale verzoening en het project „de Zes van de Westelijke Balkan”, en de wens van de regering om het voortouw te nemen bij regionale samenwerkingsinitiatieven; verzoekt Montenegro zijn culturele en economische samenwerking met aangrenzende EU-lidstaten te versterken; prijst de regering voor het onderhouden van goede bilaterale betrekkingen met al haar buurlanden, met inbegrip van Kosovo, maar benadrukt dat het geschil met Kroatië over land- en zeegrenzen spoedig moet worden beslecht, met name in het licht van eerste offshore-olie-exploratie; moedigt de definitieve afbakening van de grenzen met Servië, Bosnië en Herzegovina en Kosovo aan om potentiële bronnen van spanning weg te nemen; is ingenomen met de vorderingen op het vlak van het proces van de verklaring van Sarajevo, met inbegrip van de uitvoering van het regionale huisvestingsprogramma; pleit voor verdere samenwerking met de buurlanden via de uitwisseling van ervaringen met de toetredingsonderhandelingen; |
|
37. |
is ingenomen met de recente bezoeken van premier Dačić aan Podgorica en van premier Đukanović aan Belgrado, de eerste premierbezoeken sinds Montenegro onafhankelijk werd; looft deze bezoeken als een sterk signaal van verzoening en van toegenomen betrokkenheid en openheid aan beide kanten, hetgeen een goed voorteken is voor verdere regionale en Europese integratie; |
|
38. |
benadrukt dat de goede betrekkingen die Montenegro onderhoudt met de landen in de regio een basis vormen voor vruchtbare onderhandelingen met de EU, en dat het land zelf een voorbeeld is van samenwerking en inzet voor vrede en stabiliteit in de Westelijke Balkanregio; |
|
39. |
is ingenomen met de recente inspanningen van de regering om intern ontheemden te registreren en hun status te verduidelijken, maar beseft dat dit moeilijk is, ook met betrekking tot het wegnemen van de administratieve lasten; roept de EU en de andere Balkanpartners op de Montenegrijnse regering bij te staan om deze kwestie zo snel mogelijk op te lossen en een pijnlijk hoofdstuk in de geschiedenis van de regio af te sluiten; |
|
40. |
is ingenomen met de inzet van de Montenegrijnse regering om lid te worden van de NAVO, maar wijst op de sterk uiteenlopende opvattingen in het parlement en in de samenleving als geheel; spreekt zijn vertrouwen uit dat de inspanningen van Montenegro om lid te worden van de NAVO ten goede zullen komen aan zijn streven om lid te worden van de EU en de regionale samenwerking en veiligheid zullen verbeteren; prijst met name de bijdrage die Montenegro, ondanks de beperkte defensiemiddelen, levert aan de VN- en de GVDB-missies, onder meer in Afghanistan, Liberia en Mali; is ingenomen met dit duidelijke signaal van de inzet van Montenegro om samen met de internationale partners wereldwijde vrede en stabiliteit te bevorderen; |
o
o o
|
41. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regering en het parlement van Montenegro. |
(1) PB L 108 van 29.4.2010, blz. 3.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0453.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0434.
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/142 |
P7_TA(2014)0105
Uitbannen van vrouwelijke genitale verminking
Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2014 over de mededeling van de Commissie „Naar het uitbannen van vrouwelijke genitale verminking” (2014/2511(RSP))
(2017/C 093/24)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Vrouwelijke genitale verminking uitbannen” (COM(2013)0833), |
|
— |
gezien het verslag van het Europees Instituut voor gendergelijkheid getiteld „Female genital mutilation in the European Union and Croatia”, |
|
— |
gezien resolutie 67/146 van de Algemene Vergadering van de VN betreffende het intensiveren van de wereldwijde inspanningen om een halt toe te roepen aan vrouwelijke genitale verminking, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 14 juni 2012 over genitale verminking van vrouwen (1), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 5 april 2011 over de prioriteiten en het ontwerp van een nieuw beleidskader van de EU voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen (2), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 24 maart 2009 over de strijd tegen genitale verminking van vrouwen in de EU (3), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 16 januari 2008 over de mededeling getiteld „Naar een EU-strategie voor de rechten van het kind” (4), |
|
— |
gezien Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad (5), |
|
— |
gezien de strategie van de Commissie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen (2010-2015), die op 21 september 2010 werd gepresenteerd, |
|
— |
gezien het programma van Stockholm — Een open en veilig Europa ten dienste en ter bescherming van de burger (6), |
|
— |
gezien het Verdrag van de Raad van Europa van 12 april 2011 inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Overeenkomst van Istanboel), |
|
— |
gezien de artikelen 6 en 7 van het EU-Verdrag over de eerbiediging van de mensenrechten (algemene beginselen) en de artikelen 12 en 13 van het EG-verdrag (niet-discriminatie), |
|
— |
gezien algemene aanbeveling nr. 14 over vrouwenbesnijdenis van het VN-comité voor de uitbanning van discriminatie van vrouwen, aangenomen in 1990, |
|
— |
gezien artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 2, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat in zijn resolutie van 5 april 2011 over de prioriteiten en het ontwerp van een nieuw beleidskader van de EU voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen, het Parlement geweld tegen vrouwen omschrijft als „iedere daad van gendergerelateerd geweld, die resulteert in of die vermoedelijk resulteert in lichamelijke, seksuele of psychologische schade of leed voor vrouwen, inclusief dreigingen met dergelijke daden, dwang of willekeurige vrijheidsberoving, ongeacht het feit of dit plaatsvindt in het openbaar of in het privéleven (7)”; |
|
B. |
overwegende dat vrouwelijke genitale verminking (VGV) een vorm van tegen vrouwen en meisjes gericht geweld is die een schending van hun grondrechten inhoudt en in strijd is met de beginselen neergelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en overwegende dat het absoluut noodzakelijk is om de strijd tegen vrouwelijke genitale verminking te integreren in een algemene en samenhangende benadering van de bestrijding van geweld tegen vrouwen; |
|
C. |
overwegende dat vrouwelijke genitale verminking in 2008 door de Wereldgezondheidsorganisatie (WGO) is omschreven als bestaande uit alle praktijken waarbij gedeeltelijke of gehele verwijdering van de externe vrouwelijke seksuele organen om niet-medische redenen plaatsvindt, met inbegrip van sunna-besnijdenis of clitoridectomie (gedeeltelijke of volledige verwijdering van de clitoris) en excisie (verwijdering van de clitoris en de kleine schaamlippen), en de meest extreme praktijk van VGV, infibulatie (vernauwing van de vaginale opening door wegsnijden en aan elkaar hechten van de kleine schaamlippen); |
|
D. |
overwegende dat de WGO ervan uitgaat dat ongeveer 140 miljoen kinderen, jonge meisjes en vrouwen wereldwijd deze gruwelijke vorm van genderspecifiek geweld hebben ondergaan; overwegende dat, volgens de WGO, genitale verminking meestal zijn uitgevoerd op meisjes in hun kindertijd tot de leeftijd van 15; overwegende dat van deze wrede praktijken melding is gemaakt in 28 Afrikaanse landen, Yemen, Noord-Irak en Indonesië; |
|
E. |
overwegende dat VGV een gruwelijke praktijk is die niet alleen in derde landen plaatsvindt maar ook vrouwen en kinderen in de EU raakt, die VGV op EU-grondgebied ondergaan of voor hun vertrek naar de EU, in hun land van herkomst, of tijdens een reis buiten de EU (8); overwegende dat, volgens de Hoge Commissaris van de VN voor Vluchtelingen, rond 20 000 vrouwen en meisjes afkomstig uit landen waar VGV-praktijken plaatsvinden, jaarlijks asiel in de EU aanvragen, waarvan 9 000 reeds zijn verminkt (9), en er naar schatting tot 500 000 (10) vrouwen in EU verblijven die VGV hebben ondergaan of het risico daarop lopen, en dat vervolging voor dit misdrijf nog steeds weinig voorkomt; |
|
F. |
overwegende dat VGV dikwijls thuis plaatsvindt, onder matige, onhygiënische omstandigheden en vaak zonder verdoving of medische kennis, en verscheidene zeer ernstige en vaak onherstelbare of fatale gevolgen heeft voor zowel de lichamelijke als de geestelijke gezondheid van vrouwen en meisjes en schadelijk is voor hun seksuele en reproductieve gezondheid; |
|
G. |
overwegende dat VGV duidelijk ingaat tegen de Europese fundamentele waarde van gelijkheid van mannen en vrouwen en traditionele waarden in stand houdt volgens welke vrouwen voorwerpen zijn die tot het eigendom van mannen behoren; overwegende dat culturele en traditionele waarden onder geen enkele omstandigheid kunnen dienen als rechtvaardiging van de praktijk van genitale verminking van kinderen, jonge meisjes of vrouwen; |
|
H. |
overwegende dat de bescherming van de rechten van het kind in talrijke lidstaten diepgeworteld en in Europese en internationale verdragen en wetgeving verankerd is, en overwegende dat geweld tegen vrouwen in het algemeen, met inbegrip van jonge meisjes, niet kan worden gerechtvaardigd op grond van culturele tradities of diverse vormen van initiatieriten; |
|
I. |
overwegende dat de preventie van VGV een internationale grondrechtenverplichting van elke lidstaat vormt op grond van algemene aanbeveling nr. 14 over vrouwenbesnijdenis van het VN-comité voor de uitbanning van discriminatie van vrouwen en Richtlijn 2012/29/EU tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, waarin VGV aangeduid wordt als een vorm van genderspecifiek geweld en met het oog waarop, onder meer, minimumnormen voor de bescherming vastgesteld moeten worden; |
|
1. |
is ingenomen over de mededeling van de Commissie getiteld „Vrouwelijke genitale verminking uitbannen”, waarin zij het plan opvat om met EU-gelden de preventie van VGV en de verbetering van hulp aan slachtoffers te financieren, met inbegrip van bescherming van vrouwen die risico lopen vanwege de EU-asielwetgeving, en om samen met de Europese Dienst extern optreden (EDEO) de internationale dialoog te versterken en een impuls te geven aan onderzoek dat beoogt de situatie van vrouwen en meisjes die het risico lopen te worden verminkt, in kaart te brengen; |
|
2. |
is ingenomen met de toezegging van de Commissie om de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken tussen lidstaten, ngo's en deskundigen over VGV-vraagstukken te vergemakkelijken, en benadrukt de noodzaak om hierbij het maatschappelijk middenveld te blijven betrekken, ook in derde landen, niet alleen bij voorlichtingscampagnes maar ook bij de ontwikkeling van educatief materiaal en opleidingen; |
|
3. |
wijst erop dat instellingen op internationaal, Europees en op lidstaatniveau een cruciale rol spelen bij de preventie van VGV, de bescherming van vrouwen en meisjes en de identificatie van slachtoffers en bij het treffen van maatregelen om genderspecifiek geweld, waaronder VGV, uit te bannen, en is verheugd over de toezegging van de EU om zich te blijven inzetten om de afschaffing van VGV te bevorderen in de landen waar dit wordt gepraktiseerd; |
|
4. |
herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om onverwijld een voorstel in te dienen voor een wetgevingshandeling van de EU tot vaststelling van preventiemaatregelen ten aanzien van alle vormen van geweld tegen vrouwen (waaronder VGV) en, zoals aangegeven in het programma van Stockholm, een omvattende EU-strategie ten aanzien van dit vraagstuk, inclusief meer gestructureerde gezamenlijke actieplannen ter beeïndiging van VGV in de EU; |
|
5. |
benadrukt de noodzaak dat de Commissie en de EDEO zich krachtig opstellen ten aanzien van derde landen die VGV niet veroordelen; |
|
6. |
verzoekt de Commissie om een geharmoniseerde aanpak van de verzameling van gegevens over VGV, en vraagt het Europees Instituut voor gendergelijkheid demografen en statistici te betrekken bij de ontwikkeling van een gemeenschappelijke methode en in overeenstemming met de mededeling indicatoren door hen te laten opstellen, om ervoor te zorgen dat vergelijking tussen lidstaten mogelijk is; |
|
7. |
verzoekt andermaal de lidstaten om van bestaande mechanismen gebruik te maken, met name Richtlijn 2012/29/EU, met inbegrip van scholing van vakmensen ter bescherming van vrouwen en meisjes, en door te gaan met de vervolging en bestraffing van elke inwoner die het misdrijf van VGV heeft begaan, zelfs als het misdrijf buiten de grenzen van de betrokken lidstaat heeft plaatsgevonden, en verzoekt derhalve dat het extraterritorialiteitsbeginsel in de strafrechtelijke bepalingen wordt opgenomen van alle lidstaten, zodat het misdrijf in de 28 lidstaten op gelijke wijze strafbaar is; |
|
8. |
verzoekt de EU en de lidstaten die het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Overeenkomst van Istanboel) nog niet hebben geratificeerd, dit onverwijld te doen zodat de inspanningen van de EU overeenkomen met de internationale normen ter bevordering van een holistische en geïntegreerde benadering van geweld tegen vrouwen en van VGV; |
|
9. |
verzoekt de Commissie om 2016 aan te wijzen als het Europees Jaar tot beëindiging van geweld tegen vrouwen en meisjes; |
|
10. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Raad van Europa, de secretaris-generaal van de VN en de regeringen en parlementen van de lidstaten. |
(1) PB C 332 E van 15.11.2013, blz. 87.
(2) PB C 296 E van 2.10.2012, blz. 26.
(3) PB C 117 E van 6.5.2010, blz. 52.
(4) PB C 41 E van 19.2.2009, blz. 24.
(5) PB L 315 van 14.11.2012, blz. 57.
(6) PB C 115 van 4.5.2010, blz. 1.
Artikel 1 van de Verklaring van de Verenigde Naties over de uitbanning van geweld tegen vrouwen van 20 december 1993 (A/RES/48/104); punt 113 van het actieprogramma van Peking van de Verenigde Naties van 1995.
(8) EIGE, Female genital mutilation in the European Union and Croatia, 2013.
(9) Bijdrage van de UNHCR aan de raadpleging van de Commissie over vrouwelijke genitale verminking in de EU, 2013.
(10) Waris, D. en Milborn, C., Desert Children, Virago, VK, 2005.
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/145 |
P7_TA(2014)0106
NAIADES II: een actieprogramma ter ondersteuning van het vervoer over binnenwateren
Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2014 over NAIADES II: een actieprogramma ter ondersteuning van het vervoer over binnenwateren (2013/3002(RSP))
(2017/C 093/25)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de vraag voor mondeling antwoord aan de Commissie over NAIADES II — een actieprogramma ter ondersteuning van het vervoer over binnenwateren (O-000016/2014 — B7-0104/2014), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 26 oktober 2006 over het bevorderen van de binnenvaart: NAIADES, een geïntegreerd Europees actieplan voor de binnenvaart (1), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 10 september 2013 getiteld „Naar een hoogwaardige binnenvaart NAIADES II” (COM(2013)0623), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 15 december 2011 over het stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte — werken aan een concurrerend en zuinig vervoerssysteem (2), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 17 januari 2006 betreffende het bevorderen van de binnenvaart „NAIADES” — Geïntegreerd Europees Actieplan voor de binnenvaart (COM(2006)0006), |
|
— |
gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 10 september 2013 getiteld „Vergroening van de vloot: beperking van verontreinigende emissies in het vervoer over binnenwateren” (SWD(2013)0324), |
|
— |
gezien artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 2, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de binnenvaartsector een aanzienlijke bijdrage levert aan het EU-vervoersysteem door goederen tussen de havens van de EU en het achterland te vervoeren; |
|
B. |
overwegende dat vervoer over de binnenwateren energie-efficiënt is en bijdraagt aan de doelstellingen van een koolstofarme economie als bedoeld in het witboek van de EU inzake vervoersbeleid; |
|
C. |
overwegende dat, indien het volledige potentieel van vervoer over de binnenwateren wordt benut, de binnenvaartsector een belangrijke rol in Europa zou kunnen vervullen bij de oplossing van file- en milieuproblematiek veroorzaakt door goederen die via zeehavens worden geïmporteerd; |
|
D. |
overwegende dat de binnenvaartvloot moet worden gemoderniseerd en aangepast aan de technische vooruitgang, teneinde de milieuprestaties van de vaartuigen verder te verbeteren, onder meer door voor rivieren geschikte schepen voor duurzame binnenvaart (River Adapted Ships for Sustainable Inland Navigation — Rassin) te ontwikkelen, en het concurrentievoordeel van vervoer over binnenwateren aldus te waarborgen; |
|
E. |
overwegende dat de slechte economische situatie in Europa tevens gevolgen heeft gehad voor de binnenvaartsector, en overwegende dat de scheepvaartindustrie voor de binnenvaart zich in zwaar economisch weer bevindt; |
|
F. |
overwegende dat de huidige overcapaciteit een verwoestend effect heeft op de scheepvaartindustrie voor de binnenvaart; |
|
G. |
overwegende dat de structuur van de binnenvaartsector grotendeels is gebaseerd op kmo's, dat wil zeggen kleine ondernemers die met hun familie op de vaartuigen wonen en werken, en overwegende dat deze kmo's uiterst kwetsbaar zijn voor de crisis; |
|
H. |
overwegende dat sociale normen zoals werktijden en onderwijs voor deze sector van essentieel belang zijn; |
|
I. |
overwegende dat slechts beperkte financiële middelen aan de binnenvaartsector worden toegekend en dat toegang tot financiering steeds moeilijker wordt; |
|
1. |
is ingenomen met het initiatief van de Commissie om het programma NAIADES voor 2020 te actualiseren en te vernieuwen; |
|
2. |
ondersteunt de specifieke maatregelen die in het actieprogramma NAIADES II voor de periode 2014-2020 zijn opgenomen; |
|
3. |
betreurt dat de Commissie het NAIADES II-voorstel niet heeft voorzien van adequate en gerichte financiering teneinde de doelstellingen van het actieprogramma te verwezenlijken, en dringt in dit verband aan op een goedgestructureerd beleid met haalbare korte- en middellangetermijndoelstellingen en een concreet stappenplan waarin onder meer de middelen voor de tenuitvoerlegging worden gedefinieerd; |
|
4. |
verzoekt de Commissie zo snel mogelijk te voorzien in maatregelen waarin rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van een sector die grotendeels op kmo's steunt; |
|
5. |
onderstreept het belang van kwalitatief hoogwaardige infrastructuur als een voorwaarde om de binnenvaart en binnenhavens te ontwikkelen en te integreren in het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-V); dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan alle belangrijke knelpunten op te nemen in de goed te keuren corridor-uitvoeringsplannen en onderstreept dat de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (Connecting Europe Facility — CEF) prioritair financiering verstrekt aan de ontwikkeling van infrastructuur voor groenere vervoerswijzen, zoals de binnenvaart; |
|
6. |
is ingenomen met het feit dat de binnenwateren zijn opgenomen in zes van de negen corridors van het kernnetwerk van het TEN-V en spreekt de hoop uit dat knelpunten en ontbrekende schakels op gepaste wijze zullen worden aangepakt, gegeven dat de CEF prioriteit verleent aan de financiering van het wegnemen van knelpunten, het overbruggen van ontbrekende schakels en, in het bijzonder, de verbetering van grensoverschrijdende secties van het kernnetwerk; herinnert eraan dat de CEF eveneens prioriteit zal verlenen aan de financiering van telematicatoepassingen die fungeren als informatiediensten voor de binnenvaart (River Information Services — RIS); |
|
7. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten bijzondere aandacht te schenken aan vrijstromende rivieren die nog vrijwel in natuurlijke staat verkeren en waarvoor dus specifieke maatregelen kunnen worden genomen; beklemtoont dat de hand moet worden gehouden aan de milieuwetgeving van de EU zoals de artikelen 16 en 36 van Verordening (EU) nr. 1315/2013 betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-T); |
|
8. |
wijst er met klem op dat de lidstaten niet alleen de verplichting hebben het kernnetwerk te voltooien, maar tevens de verantwoordelijkheid dragen om door geregeld onderhoud in adequate en betrouwbare infrastructuur te voorzien zodat een goede bevaarbaarheid wordt gegarandeerd, teneinde de rol van de binnenvaart als een betrouwbare en kosteneffectieve vervoerswijze te waarborgen; |
|
9. |
verzoekt de Commissie de integratie van de RIS, de marktobservatiegegevens met betrekking tot de binnenvaart en de instrumenten voor TEN-V-corridors te bespoedigen, teneinde geïntegreerde governance voor multimodaal vervoer te ondersteunen; ondersteunt de uitbreiding van de uitwisseling van RIS-gegevens en de integratie ervan in informatiestromen van andere vervoerswijzen, teneinde de integratie van de binnenvaart met andere vervoerswijzen te vergemakkelijken, en dringt er bij de Commissie op aan snel plannen te ontwikkelen om deze integratie te laten plaatsvinden; |
|
10. |
dringt er bij de Commissie op aan de toepassing van optimale werkwijzen inzake de integratie van vervoersdiensten over de binnenwateren in multimodale logistieke ketens, te ondersteunen; |
|
11. |
onderstreept het belang van passende financiering voor nieuwe technologie, innovatie en duurzame goederenvervoersdiensten in het kader van de bestaande EU-programma's zoals de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, Horizon 2020 en het cohesiefonds, teneinde innovatie te stimuleren en de milieuprestaties van de binnenvaart te verbeteren, en verzoekt de Commissie om concrete financieringsprogramma's te ontwikkelen om deze doelstelling te verwezenlijken; |
|
12. |
dringt er bij de Commissie op aan met voorstellen te komen inzake de vraag hoe de reservefondsen kunnen worden benut in combinatie met beschikbare financiële instrumenten van bestaande Uniefondsen zoals de CEF en van de Europese Investeringsbank; |
|
13. |
vraagt de lidstaten hun nationale strategieën om het vervoer over de binnenlandse waterwegen te stimuleren, verder te ontwikkelen, met inachtneming van het Europees actieprogramma, en regionale en plaatselijke overheden en havenautoriteiten ertoe aan te moedigen hetzelfde te doen; |
|
14. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten. |
(1) PB C 313 E van 20.12.2006, blz. 443.
(2) PB C 168 E van 14.6.2013, blz. 72.
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/147 |
P7_TA(2014)0107
Situatie in Thailand
Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2014 over de situatie in Thailand (2014/2551(RSP))
(2017/C 093/26)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien zijn vorige resoluties over Thailand van 5 februari 2009 (1), 20 mei 2010 (2) en 17 februari 2011 (3), |
|
— |
gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948, |
|
— |
gezien de universele periodieke toetsing van Thailand door de VN-Mensenrechtenraad en de aanbevelingen daarvan van 5 oktober 2011, |
|
— |
gezien de verklaringen van de woordvoerder van Catherine Ashton, de hoge vertegenwoordiger van de EU, van 26 november 2013 over de politieke situatie in Thailand, van 13 december 2013 en 23 januari 2014 over de recente gebeurtenissen in Thailand, en van 30 januari 2014 over de aanstaande verkiezingen, |
|
— |
gezien de verklaring van de delegatie van de Europese Unie van 2 december 2013, die in overleg met de hoofden van de EU-vertegenwoordigingen in Thailand is opgesteld, |
|
— |
gezien de persbriefings van de woordvoerder van de hoge commissaris van de VN voor mensenrechten van 26 december 2013 en 14 januari 2014, |
|
— |
gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCPR) van 1966, |
|
— |
gezien de Grondbeginselen van de Verenigde Naties voor het gebruik van geweld en vuurwapens door politiefunctionarissen van 1990, |
|
— |
gezien de artikelen 122, lid 5, en 110, lid 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat in november 2013 in Thailand demonstraties uitbraken nadat het lagerhuis van het parlement van het land had ingestemd met een door de regeringspartij Pheu Thai (PTP) ingediende wet die amnestie toekende voor verschillende misdaden die sinds 2004 door politieke leiders en regeringsfunctionarissen, waaronder de voormalige premier Thaksin Shinawatra, de broer van de huidige premier Yingluck Shinawatra, zijn begaan; overwegende dat de voormalige premier zich sinds 2008 in zelfverkozen ballingschap bevindt om te voorkomen dat hij de aan hem — na een veroordeling in verband met aan corruptie gerelateerde praktijken — opgelegde gevangenisstraf van twee jaar zou moeten uitzitten; |
|
B. |
overwegende dat op 11 november 2013 in Bangkok onder aanvoering van de voormalige vicepremier Suthep Thaugsuban, de leider van de anti-regeringsgroep People’s Democratic Reform Committee (PDRC), vreedzame demonstraties tegen het voorstel voor de amnestiewet uitbraken; overwegende dat de straatprotesten doorgingen ondanks de verwerping van de amnestiewet door de Thaise senaat; |
|
C. |
overwegende dat het constitutioneel hof op 20 november 2013 een voorstel tot wijziging van de grondwet waarmee de senaat in een volledig gekozen orgaan zou worden omgevormd, verwierp, evenals een verzoek van de oppositie betreffende ontbinding van de Pheu Thai-partij, hetgeen de anti-regeringsprotesten verder aanwakkerde; |
|
D. |
overwegende dat vicepremier Suthep Thaugsuban de regering ervan heeft beschuldigd onwettig te zijn en heeft voorgesteld het parlement te vervangen door een onverkozen „volksraad”, die politieke en institutionele hervormingen zou moeten implementeren; |
|
E. |
overwegende dat tijdens de vele maanden van onrust meerdere mensen zijn gedood en honderden mensen gewond zijn geraakt, waaronder Kwanchai Praipana, een van de leiders van de Thaise regeringsgezinde fractie, die op 22 januari 2014 door schoten werd verwond, alsook Suthin Tharatin, een van de leiders van een Thaise anti-regeringsbeweging, die op 26 januari 2014 werd doodgeschoten; |
|
F. |
overwegende dat premier Yingluck Shinawatra op 21 januari 2014 in de hoofdstad Bangkok en de omringende provincies voor een periode van zestig dagen de noodtoestand heeft afgekondigd, in het kader waarvan openbare bijeenkomsten van meer dan vijf personen verboden zijn, personen die van het plegen van geweld verdacht worden tot dertig dagen kunnen worden vastgehouden, nieuwsberichten die geacht worden tot geweld aan te zetten kunnen worden gecensureerd, en regeringsorganen en -functionarissen die bij de handhaving van het decreet betrokken zijn immuniteit tegen strafrechtelijk vervolging genieten; |
|
G. |
overwegende dat het constitutioneel hof op 24 januari 2014 bepaalde dat de verkiezingen vanwege de onrust mochten worden uitgesteld, maar dat de regering besloot vanaf 26 januari 2014 toch vervroegde verkiezingen te houden; |
|
H. |
overwegende dat in Thailand op 2 februari 2014 algemene verkiezingen hebben plaatsgevonden en dat het stemmen begon op 26 januari 2014, ondanks de oproep van de kiescommissie om de verkiezingen vanwege de aanhoudende onrust uit te stellen; |
|
I. |
overwegende dat de belangrijkste oppositiepartij, de ‘democratische partij’, had aangekondigd niet aan de voor 2 februari 2014 geplande verkiezingen deel te zullen nemen; |
|
J. |
overwegende dat op 26 januari 2014 het stemmen in 83 van de 375 kiesdistricten in het hele land is gestaakt omdat anti-regeringsdemonstranten de toegang tot kiesbureaus blokkeerden, verkiezingsfunctionarissen tegenhielden en kiezers ervan weerhielden hun stemrecht uit te oefenen; |
|
K. |
overwegende dat de premier, ondanks de lage opkomst en na een ontmoeting met de kiescommissie op 28 januari 2014, bevestigde dat 2 februari 2014 als geplande verkiezingsdatum zou worden gehandhaafd; |
|
L. |
overwegende dat in negen provincies helemaal niet is gestemd en dat demonstranten naar verluidt in delen van Bangkok en het zuiden van het land het verkiezingsproces hebben ontregeld, waardoor 8,75 miljoen kiezers in naar schatting 69 van de 375 kiesdistricten problemen hadden om hun stem uit te brengen; |
|
M. |
overwegende dat de Thaise wetgeving bepaalt dat het parlement niet bijeen kan komen als niet ten minste 95 % (d.w.z. 475 zetels) van de in totaal 500 zetels zijn bezet; overwegende dat dit betekent dat in de betroffen districten nieuwe verkiezingen zullen moeten worden gehouden; |
|
N. |
overwegende dat het parlement niet bijeen zal kunnen komen en dat geen nieuwe regering gevormd zal kunnen worden, met het daaraan gerelateerde risico van het ontstaan van een politiek vacuüm, waardoor de crisis waarschijnlijk zal voortbestaan; |
|
1. |
maakt zich ernstige zorgen over het feit dat de politieke en sociaal-economische verschillen in Thailand zich steeds meer vertalen in gewelddadige botsingen tussen de regering en de oppositie, en tussen demonstranten en veiligheidstroepen, en geeft uiting aan zijn solidariteit met het Thaise volk, dat onder de onrust te lijden heeft, en alle families van wie dierbaren de afgelopen maanden zijn gedood of verwond; |
|
2. |
vraagt de Thaise autoriteiten een diepgaand onderzoek in te stellen naar alle gevallen van recent geweld waarbij doden en gewonden zijn gevallen, en de verantwoordelijken te vervolgen; |
|
3. |
vraagt alle partijen de beginselen van de rechtstaat en democratie te eerbiedigen; onderstreept dat verkiezingen vrij en eerlijk moeten zijn, en veroordeelt de destructieve acties van anti-regeringsdemonstranten, die kiezers ervan hebben weerhouden op 26 januari 2014 en 2 februari 2014 hun stem uit te brengen; |
|
4. |
verzoekt de Thaise autoriteiten de vrijheid van meningsuiting en het recht van (vreedzame) vergadering en verzameling te waarborgen; verzoekt de autoriteiten de noodtoestand onmiddellijk in te trekken, aangezien met de bestaande wetten adequaat op de huidige situatie kan worden ingespeeld; |
|
5. |
vraagt zowel de regeringsaanhangers, als de anti-regeringsdemonstranten af te zien van elke vorm van politiek geweld en hun activiteiten te ontplooien binnen het democratische en constitutionele kader van het land; |
|
6. |
verzoekt de leider van de ‘democratische partij’ het parlement, dat door het volk van Thailand is gekozen, in staat te stellen zijn mandaat te vervullen; |
|
7. |
onderstreept dat het voorstel van de People’s Democratic Reform Party voor een onverkozen „volksraad”, die de regering zou vervangen en het land tot maximaal twee jaar zou besturen, ondemocratisch is; |
|
8. |
spoort de regering, de kiescommissie en de oppositie met klem aan onmiddellijk een constructieve dialoog te beginnen en een inclusief en van deadlines voorzien proces van institutionele en politieke hervormingen te starten, dat zou kunnen worden goedgekeurd middels een nationaal referendum en in aansluiting waarop inclusieve, veilige, vrije en eerlijke verkiezingen zouden kunnen worden gehouden; |
|
9. |
is er verheugd over dat de nationale mensenrechtencommissie intellectuelen, vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties, religieuze leiders en de vier oud-premiers Anand Panyarachun, Banharn Silapa-acha, Chavalit Yongchaiyudh en Chuan Leekpai voor overleg bijeen heeft geroepen, teneinde een oplossing voor het beëindigen van de crisis uit te werken; |
|
10. |
verzoekt het leger met klem neutraal te blijven en een positieve rol te vervullen, in het belang van een vreedzame oplossing van de huidige crisis; |
|
11. |
maakt zich zorgen over de bezetting van openbare gebouwen en televisiestations, de intimidatie van de media en de beschuldigingen van strafrechtelijke smaad aan het adres van twee in Phuket werkzame journalisten; |
|
12. |
herinnert eraan dat in de Grondbeginselen van de Verenigde Naties voor het gebruik van geweld en vuurwapens door politiefunctionarissen staat dat autoriteiten zich, in de mate van het mogelijke, van niet-gewelddadige middelen moeten bedienen alvorens over te gaan tot het gebruik van geweld en vuurwapens, en dat zij zich, wanneer het wettelijke gebruik van geweld en vuurwapens onvermijdelijk is geworden, terughoudend moeten opstellen en hun optreden evenredig moeten laten zijn aan de gedragingen van de demonstranten; |
|
13. |
spreekt zijn steun uit voor democratie in Thailand, en wijst op de buitengewoon goede betrekkingen tussen de EU en Thailand, alsook op de rol van Thailand als een bron van welvaart en stabiliteit in de regio; onderstreept dat de EU en Thailand onderhandelingen over een partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst hebben afgesloten, en dat van beide partijen verlangd wordt dat zij hun toegewijdheid aan democratische beginselen en mensenrechten bekrachtigen; |
|
14. |
spoort de internationale gemeenschap aan alles te doen dat in haar vermogen ligt om een eind aan het geweld te maken; verzoekt de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid met klem de politieke situatie van nabij te volgen en voor coördinatie met ASEAN en de Verenigde Naties te zorgen, teneinde dialoog te bevorderen en de democratie in Thailand te versterken; |
|
15. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regering en het parlement van Thailand, de secretaris-generaal van ASEAN en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties. |
(1) PB C 67 E van 18.3.2010, blz. 144.
(2) PB C 161 E van 31.5.2011, blz. 152.
(3) PB C 188 E van 28.6.2012, blz. 57.
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/150 |
P7_TA(2014)0108
Recht op onderwijs in de regio Trans-Dnjestrië
Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2014 over Transnistrië (2014/2552(RSP))
(2017/C 093/27)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen Moldavië en de Europese Unie die op 1 juli 1998 in werking is getreden, |
|
— |
gezien het actieplan voor de Republiek Moldavië dat op 22 februari 2005 door de Raad voor samenwerking tussen de EU en Moldavië werd goedgekeurd, |
|
— |
gezien de associatieovereenkomst die op 29 november 2013 door de EU en Moldavië werd geparafeerd tijdens de top van het Oostelijk Partnerschap in Vilnius, |
|
— |
gezien de recente uitspraak van de grote kamer van het Europese Hof voor de rechten van de mens van 19 oktober 2012 in de zaak van Catan en 27 anderen tegen Moldavië en Rusland (nr. 43370/04), |
|
— |
gezien de verklaringen van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) tijdens de top in Istanbul in 1999 en de vergadering van de ministerraad van de OVSE in Porto in 2002, |
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties over de situatie in de Republiek Moldavië, met name de op 15 september 2011 aangenomen resolutie over de associatieovereenkomst (1) en de resoluties over de situatie in de regio Transnistrië, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 12 september 2013 over de druk die Rusland uitoefent op landen van het Oostelijk Partnerschap (tegen de achtergrond van de komende top van het Oostelijk Partnerschap in Vilnius) (2) en zijn resolutie van 12 december 2013 over de resultaten van de top van Vilnius en de toekomst van het Oostelijk Partnerschap, in het bijzonder wat betreft Oekraïne (3), |
|
— |
gezien de uitspraak van het Constitutionele Hof van de Republiek Moldavië van 5 december 2013 dat de officiële taal van het land Roemeens is, en gezien het feit dat het Roemeenstalig onderwijs nog steeds wordt ingeperkt door de zelfbenoemde autoriteiten van Transnistrië, |
|
— |
gezien de aanbevelingen van de vergaderingen van de parlementaire samenwerkingscommissie EU-Moldavië, in het bijzonder met betrekking tot het recht op onderwijs in de regio Transnistrië, |
|
— |
gezien artikel 122, lid 5, en artikel 110, lid 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de oorlog die in 1992 in de regio Transnistrië van de Republiek Moldavië woedde heeft geleid tot de installatie van een separatistisch, illegaal en autoritair regime in de regio; overwegende dat de situatie van bevroren conflicten voortduurt, terwijl er nog steeds sprake is van grootschalige en wijdverbreide mensenrechtenschendingen, onder meer op het gebied van onderwijs en het functioneren van scholen; |
|
B. |
overwegende dat iedere vorm van politieke inmenging in het onderwijsproces onacceptabel is; overwegende dat de partijen die betrokken zijn bij de regeling over de kwestie-Transnistrië moeten zorgen voor vrije en niet-discriminerende toegang tot het onderwijs in het gebied en voor het correct functioneren van onderwijsinstellingen, en de hoogste prioriteit moeten toekennen aan de veiligheid van kinderen en het personeel; |
|
C. |
overwegende dat de lokale autoriteiten in Gagaoezië op 2 februari 2014 een regionaal referendum hebben georganiseerd met betrekking tot de richting van het buitenlands beleid van het land; overwegende dat dit referendum door de centrale regering en de bevoegde gerechtelijke autoriteiten illegaal werd verklaard; |
|
D. |
overwegende dat de onderhandelingen over Transnistrië sinds 1992 gaande zijn, in het zogeheten „5+2”-formaat, maar dat geen duurzame oplossing op basis van de volledige eerbiediging van de territoriale integriteit en soevereiniteit van de Republiek Moldavië is gevonden, ondanks bovengenoemde herhaaldelijke internationale besluiten; overwegende dat er nog steeds Russische troepen in het gebied zijn gestationeerd; |
|
E. |
overwegende dat de 5+2-onderhandelingen in 2011 zijn hervat en dat de Werkgroep onderwijs sindsdien bijeen is gekomen; |
|
F. |
overwegende dat de spanningen zijn toegenomen daar de onderhandelingen voortdurend worden ondermijnd door de zelfbenoemde Transnistrische autoriteiten; overwegende dat vooralsnog is afgesproken dat de nieuwe ronde van 5+2-onderhandelingen zal plaatsvinden op 27-28 februari 2014 en dat deze een nieuwe gelegenheid vormt om uit de impasse te komen en substantiële voortgang te boeken; |
|
G. |
overwegende dat er volgens een OVSE-verslag van november 2012 acht scholen zijn die het Latijnse schrift hanteren en die met behulp van het ministerie van Onderwijs kunnen blijven lesgeven, waarvan zes scholen op grondgebied in Transnistrische handen en twee scholen die zijn verplaatst naar aangrenzend grondgebied op de linkeroever dat onder Moldavische controle staat, hetgeen resulteert in ernstige dagelijkse vervoersproblemen voor de leerlingen; overwegende dat de situatie van deze scholen volgens het verslag nog steeds urgent is, waarbij de punten van zorg onder meer betrekking hebben op huurovereenkomsten en de toestand van de gebouwen, vrijheid van verkeer, vervoer van goederen, gezondheid, veiligheid en sanitaire inspecties, dalende leerlingenaantallen, druk op of intimidatie van ouders en docenten, de juridische status, en de specifieke omstandigheden van het eigendom in Rîbnița en de scholen die voorheen gevestigd waren in Grigoriopol en Dubăsari; |
|
H. |
overwegende dat de zelfbenoemde autoriteiten in Transnistrië in December 2013 opnieuw een agressieve champagne zijn begonnen tegen de acht Roemeenstalige scholen, met acties die variëren van het uitoefenen van administratieve druk tot verklaringen van de zelfbenoemde autoriteiten waarin wordt aangekondigd dat zij de scholen die weigeren de autoriteit van het separatistische regime te erkennen, zullen sluiten; |
|
I. |
overwegende dat veel van de docenten op de middelbare school Lucian Blaga in Tiraspol zijn onderworpen aan illegale ondervragingen door de separatistische milities en onder druk zijn gezet om belasting te betalen aan de zelfbenoemde autoriteiten in Transnistrië en niet aan de Moldavische staat; overwegende dat de bankrekeningen van de school in januari 2014 op illegale wijze werden geblokkeerd door de zelfbenoemde autoriteiten; overwegende dat op 5 februari 2014 het schoolhoofd, de hoofdboekhouder en de chauffeur van de middelbare school Lucian Blaga zijn vastgehouden terwijl zij onderweg waren om de salarissen van de medewerkers van de middelbare school over te brengen; |
|
J. |
overwegende dat het tijdens de vergadering van de Werkgroep onderwijs in Chișinău op 27 januari 2014 niet is gelukt de onopgeloste vraagstukken rondom de Roemeenstalige scholen succesvol aan te pakken; overwegende dat een voorlopig akkoord werd bereikt inzake gezamenlijke inspectiebezoeken aan deze scholen; |
|
K. |
overwegende dat de OVSE-missie in Moldavië de functionering van de Roemeenstalige scholen heeft gevolgd sinds de crisis in 2004 toen de zelfbenoemde autoriteiten in Transnistrië actie ondernamen tegen acht scholen in het gebied die worden geleid door de centrale Moldavische autoriteiten en die een Moldavisch curriculum volgen; overwegende dat de OVSE bemiddelt tussen de centrale en de Transnistrische onderwijsautoriteiten om een oplossing voor openstaande problemen te vinden en het ontstaan van nieuwe crises te voorkomen; overwegende dat de zelfbenoemde autoriteiten in Transnistrië de toegang van de OVSE-missie tot het gebied hebben belemmerd en het hoofd van de missie op 1 februari 2014 de toegang tot het gebied hebben ontzegd; |
|
L. |
overwegende dat in de uitspraak van het Europees Hof van de rechten van de mens van 19 oktober 2012 in de zaak van Catan en anderen tegen Moldavië en Rusland wordt gewezen op een schending door de Russische Federatie van artikel 2 van Protocol nr. 1 bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden; |
|
M. |
overwegende dat de Republiek Moldavië grote vooruitgang heeft geboekt bij de verdieping van haar betrekkingen met de EU en overwegende dat de associatieovereenkomst een gelegenheid vormt voor het hele land, met inbegrip van gebieden als Transnistrië of Gagaoezië, om de betrekkingen met de EU verder te verdiepen en de Europese waarden en normen aan te nemen alsook om de economische vooruitzichten te verbeteren; |
|
N. |
overwegende dat onderwijs een terrein is dat veel mogelijkheden biedt voor toekomstige samenwerking, ondanks de gevoeligheden die hierbij komen kijken; |
|
1. |
betreurt de gebrekkige eerbiediging van mensenrechten in de regio Transnistrië ten zeerste, met name op het gebied van onderwijs; |
|
2. |
veroordeelt de politisering van het onderwijsbeleid, beschouwt vrijheid van onderwijs als een grondrecht en dringt aan op volledige eerbiediging van dat recht en de beëindiging van iedere vorm van druk op Roemeenstalige onderwijsinstellingen in de regio Transnistrië; |
|
3. |
betreurt dat het voortduren van bovengenoemde problemen aanzienlijk heeft bijgedragen aan de dalende inschrijvingen op Roemeenstalige scholen; uit felle kritiek op het feit dat deze scholen hogere tarieven voor publieke voorzieningen in Transnistrië moeten betalen dan andere onderwijsinstellingen en dat zowel de scholen als de leerlingen vanwege de onduidelijke situatie omtrent de gebouwen en de huurcontracten in onzekerheid verkeren; |
|
4. |
veroordeelt de toegenomen administratieve druk die door de zelfbenoemde autoriteiten in Transnistrië wordt uitgeoefend, met name de hogere huurprijzen, de afschaffing van gratis huurovereenkomsten (met gevolgen voor de gymnasiums in Corjova en Roghi), restricties met betrekking tot het gebruik van bankrekeningen en intimidatie van docenten (middelbare school Lucian Blaga, januari 2014) hetgeen culmineerde in de vasthouding van het schoolhoofd, de hoofdboekhouder en de chauffeur van de middelbare school op 5 februari 2014; |
|
5. |
dringt er bij de zelfbenoemde autoriteiten in Transnistrië op aan het fundamentele recht op onderwijs in de moedertaal volledig te eerbiedigen en de hoogste prioriteit toe te kennen aan de veiligheid van de kinderen en het personeel; |
|
6. |
dringt er bij de autoriteiten op aan ervoor te zorgen dat kinderen en ouders worden beschermd tegen de nadelige gevolgen van de huidige politieke situatie en oplossingen te vinden die in het belang zijn van de direct betrokken kinderen en ouders; |
|
7. |
neemt kennis van de overeenkomst om gezamenlijke inspectiebezoeken af te leggen aan de Roemeenstalige scholen in de periode van 10-20 maart 2013; |
|
8. |
veroordeelt het uitblijven van constructieve deelname van de zelfbenoemde autoriteiten in Transnistrië aan de 5+2-onderhandelingen, hetgeen resulteert in minimale vooruitgang sinds de hervatting van de gesprekken; |
|
9. |
benadrukt dat de EU sterk hecht aan de territoriale integriteit van Moldavië en dringt aan op grotere betrokkenheid van de EU bij de oplossing van dit conflict in haar directe buurtregio, met inbegrip van de opwaardering van de status van de EU tot onderhandelingspartner; spreekt zijn steun uit voor de dialoog als enige instrument voor de oplossing van zulke gevoelige en belangrijke kwesties waarmee oplossingen voor de lange termijn kunnen worden bewerkstelligd; |
|
10. |
is van mening dat de welvarendheid en stabiliteit van de Republiek Moldavië, binnen haar internationaal erkende grenzen, en van de gehele regio alleen volledig kunnen worden verwezenlijkt door middel van een vreedzame oplossing voor het Transnistrische conflict; |
|
11. |
dringt er bij de OVSE op aan haar activiteiten op het gebied van monitoring en de bevordering van de onderhandelingen voort te zetten en om het recht op onderwijs van de leerlingen van de Roemeenstalige scholen in Transnistrië te verdedigen; dringt er voorts bij de zelfbenoemde autoriteiten in Transnistrië op aan met de OVSE-missie in Moldavië samen te werken en haar toegang tot het grondgebied te verschaffen; |
|
12. |
dringt er bij de hoge vertegenwoordiger op aan de kwestie van het recht op onderwijs aan de orde te stellen tijdens de voor februari 2014 geplande volgende ronde van de 5+2-onderhandelingen, meer aandacht te besteden aan de 5+2-onderhandelingen, en op alle niveaus, ook tijdens de bilaterale topontmoetingen, met alle partijen samen te werken teneinde een snellere omvattende en vreedzame oplossing van het Transnistrische conflict te bereiken; |
|
13. |
dringt bij de Russische Federatie aan op volledige tenuitvoerlegging van de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens waarin werd bepaald dat Rusland het recht op onderwijs heeft geschonden in de gevallen van Moldavische scholen die de Roemeense taal gebruiken in de regio Transnistrië; |
|
14. |
wijst erop dat de aanwezigheid van Russische troepen kan leiden tot een klimaat dat de eerbiediging en bevordering van mensenrechten in de regio in gevaar brengt; dringt er bij de Russische Federatie op aan haar steun aan de zelfbenoemde autoriteiten in Transnistrië onmiddellijk te beëindigen en de afspraken na te komen die in 1996 in de Raad van Europa zijn gemaakt en die zijn opgenomen in de besluiten van de OVSE (Istanbul 1999 en Porto 2002) betreffende de terugtrekking van de Russische troepen en wapens van het grondgebied van Moldavië; dringt er voorts op aan deze troepen te vervangen door een civiele vredesmissie; |
|
15. |
dringt aan op terughoudendheid van de lokale autoriteiten, ook die van Gagaoezië, en op volledige eerbiediging van de grondwet van de Republiek Moldavië, inclusief de bescherming van minderheden; moedigt de dialoog met de Moldavische centrale autoriteiten aan teneinde unilaterale besluiten te voorkomen; |
|
16. |
verzoekt de Raad en de lidstaten een snelle procedure vast te stellen voor goedkeuring van de visumliberalisering met Moldavië in de loop van de zomer, aangezien dit positieve gevolgen zal hebben voor alle burgers, onder meer op het gebied van onderwijs; |
|
17. |
dringt er bij de Commissie op aan de technische procedures voor de ondertekening en voorlopige toepassing van de associatieovereenkomst, met inbegrip van de diepe en brede vrijhandelsovereenkomst, te bespoedigen; |
|
18. |
is van mening dat sociale vooruitgang, verbeteringen op het gebied van de mensenrechten en economische modernisering in Transnistrië eveneens zullen worden bevorderd door de tenuitvoerlegging van de bepalingen van de associatieovereenkomst, met inbegrip van de diepe en brede vrijhandelsovereenkomst, door de zelfbenoemde autoriteiten in Transnistrië; |
|
19. |
dringt er bij de Commissie op aan tevens instrumenten als het Europees instrument voor democratie en mensenrechten in te zetten om de Transnistrische bevolking rechtstreeks te ondersteunen, door programma's te ontwikkelen ter bevordering van het maatschappelijk middenveld en de toegang tot informatie, onderwijs en vrije media, die door de zelfbenoemde autoriteiten in Transnistrië wordt belemmerd; |
|
20. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regering en het parlement van Moldavië, de regering van Roemenië, de regering van Oekraïne, de regering van de Russische Federatie, de regering van de VS, de secretaris-generaal van de OVSE en de secretaris-generaal van de Raad van Europa. |
(1) PB C 51 E van 22.2.2013, blz. 108.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0383.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0595.
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/154 |
P7_TA(2014)0109
Bahrein, met name de zaak van Nabeel Rajab, Abdulhadi al-Khawaja en Ibrahim Sharif
Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2014 over Bahrein, met name de zaak van Nabeel Rajab, Abdulhadi al-Khawaja en Ibrahim Sharif (2014/2553(RSP))
(2017/C 093/28)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties over Bahrein, en met name die van 17 januari 2013 (1) en 12 september 2013 (2), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 24 maart 2011 over de betrekkingen van de Europese Unie met de Samenwerkingsraad van de Golf (3), |
|
— |
gezien de verklaringen van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) over Bahrein, met name haar verklaringen van 7 januari, 11 februari, 1 juli en 25 november 2013, en van 16 januari 2014, |
|
— |
gezien de lokale EU-verklaring over de laatste ontwikkelingen in Bahrein van 19 september 2013, |
|
— |
gezien het bezoek van een delegatie van zijn Subcommissie mensenrechten aan Bahrein op 19 en 20 december 2012 en de door die delegatie afgegeven persverklaring, en gezien het bezoek van de delegatie voor de betrekkingen met het Arabisch schiereiland van 27 t/m 30 april 2013 en de door die delegatie afgegeven persverklaring, |
|
— |
gezien de verklaringen van de secretaris-generaal van de VN, en met name die van 8 januari 2013, en gezien de verklaring van de woordvoerder van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten van 6 augustus 2013, |
|
— |
gezien de verklaring van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten en de gezamenlijke verklaring over het OHCHR en de mensenrechtensituatie in Bahrein van 9 september 2013, |
|
— |
gezien de Gezamenlijke Raad en ministeriële bijeenkomst EU-GCC in Manama, Bahrein, op 30 juni 2013, |
|
— |
gezien het besluit van de vergadering van de ministeriële raad van de Arabische Liga in Caïro op 1 september 2013 om een pan-Arabisch hof voor de mensenrechten op de richten in Manama, de hoofdstad van Bahrein, |
|
— |
gezien het verslag dat in november 2011 is uitgebracht door de Bahreinse onafhankelijke onderzoekscommissie (BICI), en gezien het follow-upverslag van 21 november 2012, |
|
— |
gezien advies A/HRC/WGAD/2013/12 van de werkgroep van de Verenigde Naties inzake willekeurige detentie van 25 juli 2013, |
|
— |
gezien het strategisch kader en het actieplan van de EU voor mensenrechten en democratie van 25 juni 2012, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 11 december 2012 over een strategie voor digitale vrijheid in het buitenlandbeleid van de EU (4), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 13 juni 2013 over de vrijheid van pers en media in de wereld (5), |
|
— |
gezien de EU-richtsnoeren over mensenrechtenverdedigers van 2004, die in 2008 zijn bijgewerkt, |
|
— |
gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966, het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, en het Arabisch Handvest voor de rechten van de mens, die Bahrein allemaal heeft ondertekend, |
|
— |
gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948, |
|
— |
gezien het Verdrag van Genève van 1949, |
|
— |
gezien artikel 122, lid 5, en artikel 110, lid 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat over de schendingen van de mensenrechten in Bahrein grote bezorgdheid blijft bestaan; overwegende dat de Bahreinse autoriteiten met vele recente maatregelen de rechten en vrijheden van delen van de bevolking blijven schenden en beperken, met name het recht van de burgers op vreedzaam protest, vrijheid van meningsuiting en digitale vrijheid; overwegende dat mensenrechtenactivisten stelselmatig tot doelwit worden gemaakt en het slachtoffer zijn van intimidatie en arrestatie; |
|
B. |
overwegende dat Nabeel Rajab, de voorzitter van het Bahreinse Mensenrechtencentrum en waarnemend secretaris-generaal van de Internationale Federatie voor de mensenrechten, in augustus 2012 is veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf op verdenking van het oproepen tot en deelnemen aan „illegale bijeenkomsten” en „het verstoren van de openbare orde” in februari en maart 2011; overwegende dat zijn terechtstelling in hoger beroep is teruggebracht tot twee jaar gevangenisstraf; overwegende dat dhr. Rajab voorafgaand aan deze opsluiting meerdere malen is gearresteerd op grond van vreedzame uitingen van kritiek op de regering tijdens de in 2011 in Bahrein uitgebroken pro-democratische protesten; |
|
C. |
overwegende dat Nabeel Rajab op vrijdag 29 november 2013 driekwart van zijn gevangenisstraf van twee jaar had uitgezeten en dus wettelijk voor vrijlating in aanmerking kwam; overwegende dat de advocaten van Nabeel Rajab op 21 januari 2014 een derde verzoek om vervroegde invrijheidsstelling hebben ingediend bij het Hof, maar dat dit is afgekeurd; |
|
D. |
overwegende dat de werkgroep van de Verenigde Naties inzake willekeurige detentie de detentie van dhr. Nabeel Rajab als willekeurig heeft aangemerkt; |
|
E. |
overwegende dat Abdulhadi al-Khawaja, oprichter van het Bahreinse Mensenrechtencentrum en regionaal coördinator van de Front Line Defenders, die de Deense nationaliteit heeft, en Ibrahim Sharif, secretaris-generaal van de National Democratic Action Society, op 22 juni 2011 door een speciaal militair gerechtshof zijn veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf; overwegende dat de gerechtelijke procedure na 3 jaar procederen is beëindigd met een bevestiging van de vonnissen in hoger beroep; |
|
F. |
overwegende dat Zainab al-Khawaja, dochter van Abdulhadi al-Khawaja, op 27 januari 2014 door de lagere rechtbank in Manama is veroordeeld tot nog vier maanden gevangenisstraf op verdenking van „het vernietigen van overheidsbezittingen”; |
|
G. |
overwegende dat, volgens het verslag van de Bahreinse onafhankelijke onderzoekscommissie (BICI), de Bahreinse autoriteiten zich hebben verbonden tot het doorvoeren van hervormingen; overwegende dat de regering de essentiële aanbevelingen van de Commissie niet volledig ten uitvoer heeft gelegd, in het bijzonder de vrijlating van de demonstratieleiders die zijn veroordeeld voor het uitoefenen van hun recht op vrijheid van meningsuiting en vreedzame vergadering; |
|
H. |
overwegende dat Bahrein, nadat de Arabische Liga tijdens een vergadering in Caïro hieraan zijn goedkeuring hechtte, op 2 september 2013 heeft aangekondigd het Arabisch hof voor de mensenrechten te zullen huisvesten; |
|
I. |
overwegende dat Z.K.H. kroonprins Salman bin Hamad bin Isa al-Khalifa op verzoek van Z.M. koning Hamad bin Isa al-Khalifa op 15 januari 2014, voor het eerst sinds de gebeurtenissen van februari 2011, uitgebreide besprekingen heeft gevoerd met de deelnemers aan de nationale dialoog inzake consensus, waaronder in het bijzonder met sjeik Ali Salman, secretaris-generaal van Alwefaq; |
|
1. |
veroordeelt alle schendingen van de mensenrechten in Bahrein en dringt er bij de Bahreinse regering op om aan alle aanbevelingen in het BICI-verslag en de universele periodieke evaluatie ten uitvoer te leggen, om alle schendingen van de mensenrechten een halt toe te roepen en om de mensenrechten en de fundamentele vrijheden te eerbiedigen, met inbegrip van de vrijheid van meningsuiting, zowel online als offline, en de vrijheid van vergadering, in overeenstemming met de internationale verplichtingen van Bahrein op het gebied van de mensenrechten; |
|
2. |
roept op tot de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle gewetensgevangenen, politieke activisten, journalisten, verdedigers van de mensenrechten en vreedzame betogers, waaronder Nabeel Rajab, Abdulhadi al-Khawaja, Ibrahim Sharif, Naji Fateel en Zainab al-Khawaja; |
|
3. |
spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de manier waarop de Bahreinse autoriteiten Nabeel Rajab en andere mensenrechtenactivisten behandelen, en over het feit dat zij weigeren hem vervroegd vrij te laten terwijl hij hiervoor wettelijk in aanmerking komt; |
|
4. |
verzoekt om de ratificatie van het Internationaal Verdrag voor de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijningen; |
|
5. |
benadrukt de verplichting om ervoor te zorgen dat mensenrechtenverdedigers worden beschermd en dat zij hun werkzaamheden kunnen uitvoeren zonder daarbij te worden belemmerd, geïntimideerd of lastiggevallen; |
|
6. |
maakt bezwaar tegen de oprichting en het gebruik van speciale gerechtshoven of het gebruik van militaire gerechtshoven om misdaden tegen de nationale veiligheid te berechten; |
|
7. |
dringt er bij de Bahreinse autoriteiten op aan de rechten van jongeren te eerbiedigen, in overeenstemming met het Verdrag inzake de rechten van het kind, waarbij Bahrein partij is; |
|
8. |
is ingenomen met het besluit van prins Salman bin Hamad bin Isa al-Khalifa om op 15 januari 2014 besprekingen te voeren met de leiders van de vijf belangrijkste oppositiegroeperingen om te onderzoeken hoe het hoofd kan worden geboden aan de problemen met betrekking tot de nationale dialoog, welke een paar dagen eerder door de regering was opgeschort; is verheugd over de positieve reactie van de oppositie en kijkt uit naar de hervatting van de nationale dialoog inzake consensus; wijst erop dat er geen andere oplossing is dan een Bahreinse oplossing op basis van compromissen en wederzijds vertrouwen; hoopt dat deze maatregel een serieuze en inclusieve nationale dialoog zal bevorderen, waarmee de basis wordt gelegd voor diepgaande en duurzame hervormingen met het oog op de nationale verzoening van de Bahreinse samenleving; |
|
9. |
voelt zich bemoedigd door de operationele start van de Ombudsman bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en een afdeling voor bijzondere onderzoeken bij het openbaar ministerie, en verzoekt deze instanties op onafhankelijke en doeltreffende wijze op te treden; is ingenomen met de steeds actievere rol van het nationaal instituut voor de mensenrechten sinds de hervorming ervan, alsmede met de oprichting van de „commissie voor gevangenen en gedetineerden”, die toezicht zal houden op gevangenissen teneinde foltering en mishandeling te voorkomen; verzoekt de Bahreinse autoriteiten de omstandigheden en de behandeling van gevangenen te verbeteren en relevante plaatselijke en internationale organisaties toegang te verlenen tot de gevangenissen; |
|
10. |
wijst op de huidige inspanningen van de Bahreinse regering om het wetboek van strafrecht en de gerechtelijke procedures te hervormen, en pleit voor de voortzetting van dit proces; verzoekt de Bahreinse regering alle maatregelen te treffen die nodig zijn om een eerlijke procesvoering en de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechterlijke macht in Bahrein te waarborgen, en erop toe te zien dat de rechterlijke macht de internationale normen op het gebied van de mensenrechten volledig in acht neemt; |
|
11. |
moedigt de VN aan spoedig een bezoek te organiseren van de drie speciale rapporteurs inzake de vrijheid van vreedzame vergadering en vereniging, inzake foltering en inzake de onafhankelijkheid van rechters en advocaten; |
|
12. |
verzoekt de VV/HV en de lidstaten samen te werken aan de ontwikkeling van een duidelijke strategie waarin wordt beschreven hoe de EU, zowel in het openbaar als achter de schermen, zich actief zal inzetten voor de vrijlating van de gevangengenomen activisten en gewetensgevangenen; verzoekt de VV/HV samen te werken met de lidstaten om te zorgen voor de goedkeuring van de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken over de mensenrechtensituatie in Bahrein, waarin onder meer specifiek moet worden opgeroepen tot de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van de gevangengenomen activisten; |
|
13. |
is ingenomen met het besluit van de Arabische Liga om een Arabisch hof voor de mensenrechten op te richten in Manama, en spreekt de hoop uit dat dit hof kan fungeren als stimulans voor de naleving van de mensenrechten in de gehele regio; dringt er bij de regering van Bahrein en bij haar partners in de Arabische Liga op aan de integriteit, onpartijdigheid, efficiëntie en geloofwaardigheid van dit hof te waarborgen; |
|
14. |
dringt erop aan dat de Raad passende maatregelen neemt indien het hervormingsproces wordt stopgezet of wanneer de mensenrechtensituatie verslechtert; |
|
15. |
pleit voor de instelling van een officieel moratorium op executies, met het oog op de afschaffing van de doodstraf; |
|
16. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en de parlementen van de lidstaten, en de regering en het parlement van het Koninkrijk Bahrein. |
(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0032.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0390.
(3) PB C 247 E van 17.8.2012, blz. 1.
(4) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0470.
(5) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0274.
II Mededelingen
MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Europees Parlement
Dinsdag 4 februari 2014
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/157 |
P7_TA(2014)0052
Verzoek om verdediging van de parlementaire immuniteit van Lara Comi
Besluit van het Europees Parlement van 4 februari 2014 over het verzoek om verdediging van de immuniteit en de voorrechten van Lara Comi (2014/2014(IMM))
(2017/C 093/29)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het verzoek van Lara Comi om verdediging van haar immuniteit in het kader van de rechtszaak in behandeling bij de rechtbank van Ferrara, dat op 16 oktober 2013 werd ingediend, |
|
— |
na Lara Comi op 5 november 2013 te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 7, lid 3, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de artikelen 8 en 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, |
|
— |
gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010 en 6 september 2011 (1), |
|
— |
gezien zijn besluit van 14 januari 2014 over het verzoek om verdediging van de immuniteit en de voorrechten van Lara Comi, |
|
— |
gezien artikel 6, lid 3, en artikel 7 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7-0067/2014), |
|
A. |
overwegende dat Lara Comi, lid van het Europees Parlement, verzocht heeft om verdediging van haar parlementaire immuniteit in verband met een dagvaarding van de rechtbank van Ferrara die zij op 1 oktober 2013 heeft ontvangen en die betrekking heeft op een schadevergoeding die van haar geëist wordt wegens uitspraken die zij gedurende een politiek televisiedebat had gedaan; |
|
B. |
overwegende dat Lara Comi al op 30 juli 2013 had verzocht om verdediging van haar parlementaire immuniteit in verband met een door het openbaar ministerie van Ferrara ingestelde rechtszaak naar aanleiding van een aanklacht wegens smaad met verzwarende omstandigheden vanwege dezelfde verklaringen waarop ook dit besluit betrekking heeft; |
|
C. |
overwegende dat in artikel 8 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, waarop Lara Comi zich in haar verzoek om verdediging uitdrukkelijk beroept, wordt bepaald dat tegen de leden van het Europees Parlement geen opsporing kan plaatsvinden en dat zij niet kunnen worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem, die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht; |
|
D. |
overwegende dat het Parlement bij de uitoefening van zijn bevoegdheden met betrekking tot voorrechten en immuniteiten in de eerste plaats streeft naar handhaving van zijn integriteit als democratische wetgevende vergadering en naar waarborging van de onafhankelijkheid van zijn leden bij de uitvoering van hun functies; |
|
E. |
overwegende dat het Parlement beschikt over een ruime discretionaire bevoegdheid met betrekking tot de richting die het wil geven aan een besluit naar aanleiding van een verzoek van een van zijn leden tot verdediging van de parlementaire immuniteit; |
|
F. |
overwegende dat het Hof heeft geoordeeld dat een verklaring die een Europees afgevaardigde buiten het gebouw van het Europees Parlement aflegt een mening kan vormen die is uitgebracht in de uitoefening van zijn ambt als parlementariër in de zin van artikel 8 van het Protocol, waarbij niet de plaats waar een dergelijke verklaring is afgelegd van belang is, maar de aard en de inhoud ervan; |
|
G. |
overwegende dat de immuniteit tegen rechtsvervolging die de leden van het Europees Parlement genieten, ook voor civielrechtelijke zaken geldt; |
|
H. |
overwegende dat Lara Comi voor de televisie-uitzending in kwestie was uitgenodigd als lid van het Europees Parlement en niet als nationaal vertegenwoordiger van een partij, die overigens al vertegenwoordigd was door een andere gast, teneinde het in Italië wettelijk vereiste evenwicht tussen de verschillende politieke stromingen te waarborgen bij televisiedebatten die in verkiezingstijd plaatsvinden, zoals ook in deze zaak het geval was; |
|
I. |
overwegende dat het politieke debat in moderne democratieën niet louter in het parlement plaatsvindt maar ook via de diverse communicatiemedia, variërend van de pers tot internet; |
|
J. |
overwegende dat Lara Comi in de bewuste televisie-uitzending als lid van het Europese Parlement heeft deelgenomen aan een discussie over politieke aangelegenheden zoals openbare aanbestedingen en georganiseerde misdaad, een thema waarmee zij zich sinds jaar en dag in Europees verband bezighoudt; |
|
K. |
overwegende dat Lara Comi een dag later de klager haar excuses heeft aangeboden en dat zij die excuses heeft herhaald tijdens een andere nationale televisie-uitzending; |
|
L. |
overwegende dat het in het onderhavige geval om dezelfde verklaringen gaat waarvoor het Europees Parlement in zijn besluit van 14 januari 2014 al besloten had de immuniteit van Lara Comi te verdedigen in het kader van een voor dezelfde rechtbank van Ferrara dienende procedure; |
|
1. |
besluit de immuniteit en de voorrechten van Lara Comi te verdedigen; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan bevoegde autoriteiten van de Italiaanse Republiek en aan Lara Comi. |
(1) Arrest van 12 mei 1964 in zaak 101/63, Wagner/Fohrmann en Krier (Jurispr. 1964, blz. 407); arrest van 10 juli 1986 in zaak 149/85, Wybot/Faure e.a. (Jurispr. 1986, blz. 2391); arrest van 15 oktober 2008 in zaak T-345/05, Mote/Parlement (Jurispr. 2008, blz. II-2849); arrest van 21 oktober 2008 in gevoegde zaken C-200/07 en C-201/07, Marra/De Gregorio en Clemente (Jurispr. 2008, blz. I-7929); arrest van 19 maart 2010 in zaak T-42/06, Gollnisch/Parlement (Jurispr. 2010, blz. II-1135); arrest van 6 september 2011 in zaak C-163/10, Patriciello (Jurispr. 2011, blz. I-7565).
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/159 |
P7_TA(2014)0053
Verzoek om opheffing van de parlementaire immuniteit van Zbigniew Ziobro
Besluit van het Europees Parlement van 4 februari 2014 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Zbigniew Ziobro (2013/2189(IMM))
(2017/C 093/30)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het aan het Parlement voorgelegde verzoek om opheffing van de immuniteit van Zbigniew Ziobro, dat op 24 juni 2013 werd ingediend door het openbaar ministerie van de Republiek Polen in verband met een bij de districtsrechtbank van het centrum van de stad Warschau (sector V, strafzaken) aanhangige strafprocedure (referentienr. V K199/12), en van de ontvangst waarvan op 9 september 2013 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven, |
|
— |
na Zbigniew Ziobro te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 7, lid 3, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de artikelen 8 en 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, |
|
— |
gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010 en 6 september 2011 (1), |
|
— |
gezien artikel 105 van de grondwet van de Republiek Polen, |
|
— |
gezien artikel 6, lid 2, en artikel 7 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7-0045/2014), |
|
A. |
overwegende dat het openbaar ministerie van de Republiek Polen het Europees Parlement heeft verzocht om opheffing van de immuniteit van Zbigniew Ziobro, lid van het Europees Parlement, met het oog op een strafrechtelijke procedure wegens vermeende strafbare feiten; |
|
B. |
overwegende dat het verzoek om opheffing van de immuniteit verband houdt met een strafbaar feit (als omschreven in artikel 212, leden 1 en 2, van het Poolse wetboek van strafrecht) ten aanzien waarvan particuliere strafvervolging kan worden ingesteld; |
|
C. |
overwegende dat in artikel 8 van het protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen is bepaald dat tegen de leden van het Europees Parlement geen onderzoek kan worden ingesteld en dat zij niet kunnen worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht; |
|
D. |
overwegende dat de leden van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 9 van het protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend; |
|
E. |
overwegende dat artikel 105 van de grondwet van de Republiek Polen bepaalt dat een lid van de nationale volksvertegenwoordiging tijdens en na afloop van zijn mandaat niet aansprakelijk kan worden gesteld voor handelingen die verband houden met de uitvoering van zijn mandaat en voor dergelijke handelingen uitsluitend door het Poolse parlement ter verantwoording kan worden geroepen en, indien hij de rechten van derden heeft geschonden, uitsluitend met instemming van het Poolse parlement voor de rechter kan worden gedaagd; |
|
F. |
overwegende dat de beslissing om de immuniteit van een lid al dan niet op te heffen is voorbehouden aan het Parlement; overwegende dat het Parlement, als het zich een oordeel vormt over de wenselijkheid van opheffing van de immuniteit, rekening kan houden met het standpunt van het betrokken lid in dezen (2); |
|
G. |
overwegende dat de verweten gedragingen geen rechtstreeks en voor de hand liggend verband vertonen met de uitoefening door Zbigniew Ziobro van zijn taken als lid van het Europees Parlement en het niet gaat om een mening of stem die hij in het kader van de uitoefening van zijn taken als lid van het Europees Parlement heeft uitgebracht, als bedoeld in artikel 8 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie; |
|
H. |
overwegende dat de strafzaak tegen Zbigniew Ziobro geen verband houdt met zijn positie als lid van het Europees Parlement; |
|
I. |
overwegende dat het Parlement in deze zaak geen bewijs heeft gevonden dat duidt op fumus persecutionis, d.w.z. een voldoende ernstig en precies vermoeden dat de zaak aanhangig is gemaakt met de bedoeling het lid politieke schade toe te brengen; |
|
J. |
overwegende dat het verzoek om opheffing van de immuniteit is ingediend in het kader van een tegenprocedure, en dat in dat geval het niet opheffen van de immuniteit van het betrokken lid zou inhouden dat de andere partij de mogelijkheid wordt ontnomen om in het kader van haar verdediging een eigen zaak aan te spannen; |
|
1. |
besluit de immuniteit van Zbigniew Ziobro op te heffen; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde instantie van de Republiek Polen en aan Zbigniew Ziobro. |
(1) Arrest van 12 mei 1964 in zaak 101/63, Wagner/Fohrmann en Krier (Jurispr. 1964, blz. 407); arrest van 10 juli 1986 in zaak 149/85, Wybot/Faure e.a. (Jurispr. 1986, blz. 2391); arrest van 15 oktober 2008 in zaak T-345/05, Mote/Parlement (Jurispr. 2008, blz. II-2849); arrest van 21 oktober 2008 in gevoegde zaken C-200/07 en C-201/07, Marra/De Gregorio en Clemente (Jurispr. 2008, blz. I-7929); arrest van 19 maart 2010 in zaak T-42/06, Gollnisch/Parlement (Jurispr. 2010, blz. II-1135); arrest van 6 september 2011 in zaak C-163/10, Patriciello (Jurispr. 2011, blz. I-7565).
(2) Zaak T-345/05 Mote/Parlement, Jurispr. 2008, blz. II-2849, par. 28.
III Voorbereidende handelingen
EUROPEES PARLEMENT
Dinsdag 4 februari 2014
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/161 |
P7_TA(2014)0047
Opname van Groenland in de tenuitvoerlegging van de Kimberleyprocescertificering ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 4 februari 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2368/2002 van de Raad teneinde Groenland op te nemen in de tenuitvoerlegging van de Kimberleyprocescertificering (COM(2013)0427 — C7-0179/2013 — 2013/0198(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure — eerste lezing)
(2017/C 093/31)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0427), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0179/2013), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 16 januari 2014 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 55 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie internationale handel (A7-0467/2013), |
|
1. |
stelt zijn standpunt in eerste lezing vast zoals hierna is opgenomen; |
|
2. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
P7_TC1-COD(2013)0198
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 4 februari 2014 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. …/2014 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2368/2002 van de Raad teneinde Groenland op te nemen in de tenuitvoerlegging van de Kimberleyprocescertificering
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 257/2014.)
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/162 |
P7_TA(2014)0048
Deelname van Groenland aan de Kimberleyprocescertificering *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 4 februari 2014 over het voorstel voor een besluit van de Raad tot vaststelling van regels en procedures voor de deelname van Groenland aan de Kimberleyprocescertificering (COM(2013)0429 — C7-0232/2013 — 2013/0201(CNS))
(Bijzondere wetgevingsprocedure — raadpleging)
(2017/C 093/32)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2013)0429), |
|
— |
gezien artikel 203 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0232/2013), |
|
— |
gezien artikel 55 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie internationale handel (A7-0466/2013), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel; |
|
2. |
verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; |
|
3. |
wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst; |
|
4. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/163 |
P7_TA(2014)0049
Migratie naar overschrijvingen in de hele Unie en automatische afschrijvingen ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 4 februari 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 260/2012 ten aanzien van de migratie naar uniale overmakingen en automatische afschrijvingen (COM(2013)0937 — C7-0008/2014 — 2013/0449(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2017/C 093/33)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0937), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0008/2014), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het advies van de Europese Centrale Bank van 22 januari 2014 (1), |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 21 januari 2014 (2), |
|
— |
gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 22 januari 2014 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 55 en artikel 46, lid 1, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A7-0036/2014), |
|
A. |
overwegende dat het om redenen van urgentie gerechtvaardigd is om tot stemming over te gaan vóór het verstrijken van de in artikel 6 van Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid bedoelde termijn van acht weken; |
|
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; |
|
2. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) Nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt.
(2) Nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt.
P7_TC1-COD(2013)0449
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 4 februari 2014 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. …/2014 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 260/2012 betreffende de migratie naar Uniebrede overmakingen en automatische afschrijvingen
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 248/2014.)
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/164 |
P7_TA(2014)0050
Overeenkomst van Kaapstad van 2012 inzake de tenuitvoerlegging van de bepalingen van het protocol van 1993 bij het Internationaal Verdrag van Torremolinos voor de beveiliging van vissersvaartuigen van 1977 ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 4 februari 2014 over het ontwerp van besluit van de Raad waarbij de lidstaten worden gemachtigd om de Overeenkomst van Kaapstad van 2012 inzake de tenuitvoerlegging van de bepalingen van het Protocol van Torremolinos van 1993 inzake het Internationaal Verdrag van Torremolinos voor de beveiliging van vissersvaartuigen van 1977 te ondertekenen, te bekrachtigen of ertoe toe te treden (13408/2013 — C7-0389/2013 — 2013/0020(NLE))
(Goedkeuring)
(2017/C 093/34)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het ontwerp van besluit van de Raad (13408/2013), |
|
— |
gezien gezien de Overeenkomst van Kaapstad van 2012 inzake de tenuitvoerlegging van de bepalingen van het protocol van 1993 bij het Internationaal Verdrag van Torremolinos voor de beveiliging van vissersvaartuigen van 1977, |
|
— |
gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens de artikelen 100, lid 2, en 218, lid 5, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a) v), en lid 8, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0389/2013), |
|
— |
gezien artikel 81 en artikel 90, lid 7, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de aanbeveling van de Commissie vervoer en toerisme (A7-0040/2014), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van besluit van de Raad; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten. |
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/165 |
P7_TA(2014)0054
Bevordering van het vrije verkeer door vereenvoudigde aanvaarding van bepaalde openbare akten ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 4 februari 2014 betreffende het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van het vrije verkeer van burgers en bedrijven door vereenvoudigde aanvaarding van bepaalde openbare akten in de Europese Unie en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 (COM(2013)0228 — C7-0111/2013 — 2013/0119(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2017/C 093/35)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0228), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, artikel 21, lid 2, en artikel 114, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0111/2013), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het gemotiveerde advies dat in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid is uitgebracht door de Roemeense Senaat, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel, |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 11 juli 2013 (1), |
|
— |
gezien artikel 55 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7-0017/2014), |
|
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; |
|
2. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) PB C 327 van 12.11.2013, blz. 52.
P7_TC1-COD(2013)0119
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 4 februari 2014 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. …/2014 van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van het vrije verkeer van burgers en bedrijven door vereenvoudigde aanvaarding van bepaalde openbare akten in de Europese Unie en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 21, lid 2, en artikel 114, lid 1,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),
OVERWEGENDE HETGEEN VOLGT:
|
(1) |
De Unie heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht zonder binnengrenzen te handhaven en te ontwikkelen waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is. De Unie heeft zich ook ten doel gesteld de interne markt tot stand te brengen en de werking ervan te waarborgen. Om de EU-burgers en vennootschappen of andere ondernemingen in staat te stellen gebruik te maken van hun recht van vrij verkeer in de interne markt, dient de Unie concrete maatregelen vast te stellen ter vereenvoudiging van de bestaande administratieve formaliteiten in verband met de aanvaarding van bepaalde openbare akten in andere lidstaten. |
|
(2) |
Legalisatie en apostille zijn administratieve formaliteiten die in de huidige situatie moeten worden vervuld voordat een openbare akte die in een lidstaat is afgegeven, in een andere lidstaat voor officiële doeleinden kan worden gebruikt. |
|
(3) |
Het zijn ouderwetse en onevenredig omslachtige mechanismen om de echtheid van openbare akten vast te stellen. Er dienen eenvoudigere procedures te worden ingevoerd. Tegelijkertijd dienen de lidstaten over een effectiever mechanisme voor administratieve samenwerking te kunnen beschikken in gevallen van gegronde twijfel over de echtheid van een openbare akte. Dat mechanisme moet het wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten in de interne markt versterken. |
|
(4) |
De authenticatie echtheidsverificatie van openbare akten tussen de lidstaten is geregeld bij verschillende internationale verdragen en overeenkomsten. Deze verdragen en overeenkomsten dateren van voor de totstandkoming van administratieve en justitiële samenwerking op het niveau van de Unie, en van voor de vaststelling van sectorale EU-wetgeving inzake grensoverschrijdende aanvaarding van specifieke openbare akten. De voorschriften die in deze instrumenten zijn vervat, kunnen een zware belasting vormen voor burgers en vennootschappen of andere ondernemingen en bieden geen bevredigende oplossingen waardoor de lidstaten elkaars openbare akten gemakkelijker aanvaarden. [Am. 1] |
|
(5) |
Dit voorstel dient betrekking te hebben op bepaalde openbare akten die zijn opgesteld door autoriteiten van de lidstaten en die formele bewijskracht hebben op het gebied van geboorte, overlijden, naam, huwelijk of geregistreerd partnerschap, ouderschap, adoptie, woonplaats, burgerschap, nationaliteit, vastgoed, rechtsvorm en vertegenwoordiging van een vennootschap of andere onderneming, intellectuele-eigendomsrechten en de afwezigheid van een strafblad. Vereenvoudiging van de aanvaarding van deze categorieën openbare akten tussen de lidstaten levert concrete voordelen op voor de EU-burgers en vennootschappen of andere ondernemingen. Omdat door particulieren opgestelde documenten juridisch gezien van een andere aard zijn, dienen deze niet onder de werkingssfeer van deze verordening te vallen. Dat geldt ook voor stukken die zijn opgesteld door autoriteiten van derde landen. De werkingssfeer van deze verordening mag zich niet uitstrekken tot documenten die een overeenkomst tussen twee of meer partijen behelzen. [Am. 2] |
|
(6) |
Deze verordening beoogt geen wijziging van het materiële recht van de lidstaten inzake geboorte, overlijden, naam, huwelijk, geregistreerd partnerschap, ouderschap, adoptie, woonplaats, burgerschap of nationaliteit, vastgoed, rechtsvorm en vertegenwoordiging van een vennootschap of andere onderneming, intellectuele-eigendomsrechten of de afwezigheid van een strafblad rechtsfeiten van deze of gene aard dan wel inzake de rechtspositie van natuurlijke of rechtspersonen . Documenten die een overeenkomst tussen twee of meer partijen behelzen vallen buiten de toepassing ervan. [Am. 3] |
|
(7) |
Om het vrije verkeer van burgers en vennootschappen of andere ondernemingen in de Unie te bevorderen, dienen de genoemde categorieën openbare akten te worden vrijgesteld van elke vorm van legalisatie of vergelijkbare formaliteit apostille . |
|
(8) |
Andere formaliteiten die verband houden met het grensoverschrijdende gebruik van openbare akten, zoals het vereiste om gewaarmerkte kopieën en gewaarmerkte vertalingen over te leggen, dienen ook te worden vereenvoudigd om ervoor te zorgen dat de lidstaten elkaars openbare akten gemakkelijker aanvaarden. |
|
(9) |
Er dienen afdoende waarborgen te worden ingebouwd om fraude met en vervalsing van openbare akten die tussen de lidstaten onderling worden gebruikt, tegen te gaan teneinde rechtszekerheid in de Unie te waarborgen . [Am. 4] |
|
(10) |
Om de lidstaten in staat te stellen snel en veilig grensoverschrijdend informatie uit te wisselen en gemakkelijker wederzijdse bijstand te verlenen, dient deze verordening de administratieve samenwerking te regelen tussen de door de lidstaten aangewezen autoriteiten. Die administratieve samenwerking dient gebaseerd te zijn op het informatiesysteem interne markt („het IMI”), dat is ingevoerd bij Verordening (EU) nr. 1024/2012 van het Europees Parlement en de Raad (3). |
|
(11) |
Verordening (EU) nr. 1024/2012 dient daarom te worden gewijzigd teneinde de onderhavige verordening toe te voegen aan de lijst van bepalingen die door middel van het informatiesysteem interne markt ten uitvoer worden gelegd. |
|
(12) |
De autoriteiten van een lidstaat waar een openbare akte of een gewaarmerkte kopie daarvan wordt ingediend, dienen de mogelijkheid te hebben een verzoek om informatie te richten tot de desbetreffende autoriteiten van de lidstaat waar deze documenten zijn afgegeven, hetzij rechtstreeks via het informatiesysteem interne markt, hetzij via de centrale autoriteit van hun eigen lidstaat, wanneer zij gegronde twijfel hebben over de echtheid van de documenten. Entiteiten die bij wet of administratief besluit zijn belast met openbare taken, dienen die mogelijkheid ook te hebben. De aangezochte autoriteiten dienen dergelijke verzoeken zo snel mogelijk te behandelen, in ieder geval binnen een maand. Indien het antwoord van de aangezochte autoriteiten de echtheid van de openbare akte of de gewaarmerkte kopie daarvan niet bevestigt, dient de verzoekende autoriteit niet verplicht te zijn deze te aanvaarden. |
|
(13) |
De autoriteiten dienen gebruik te kunnen maken van de beschikbare IMI-functies, zoals een meertalig communicatiesysteem, voorvertaalde en standaardvragen en antwoorden, en een geheugen van modellen van openbare akten die worden gebruikt in de interne markt. |
|
(14) |
De centrale autoriteiten van de lidstaten dienen bijstand te verlenen bij verzoeken om informatie; zij dienen met name dergelijke verzoeken te verzenden en te ontvangen en alle benodigde informatie te verstrekken. |
|
(15) |
De centrale autoriteiten dienen alle verdere maatregelen te nemen die nodig zijn om deze verordening goed toe te passen, en met name goede praktijken op het gebied van de aanvaarding van openbare akten door de lidstaten uit te wisselen, en goede praktijken te verspreiden en regelmatig bij te werken op het gebied van het voorkomen van fraude met openbare akten en het bevorderen van het gebruik van elektronische versies van openbare akten. Zij dienen ook modellen van nationale openbare akten in het geheugen van het informatiesysteem interne markt op te slaan. Daartoe dient gebruik te worden gemaakt van het bij Beschikking 2001/470/EG van de Raad (4) ingestelde Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken. |
|
(15 bis) |
De Commissie dient zo spoedig mogelijk te beginnen met de vertaling van de standaardformulering van in de lidstaten algemeen gebruikelijke openbare akten teneinde het grensoverschrijdend gebruik ervan verder te vergemakkelijken. Deze vertalingen dienen vervolgens aan het publiek en de autoriteiten beschikbaar te worden gesteld om misverstanden te voorkomen en de communicatie te vergemakkelijken, op vergelijkbare wijze als de PRADO-databank die reeds in gebruik is voor identiteitspapieren. Ook zal hiermee in veel gevallen het gebruik van het IMI-systeem voor communicatie tussen centrale overheden waarop in geval van twijfel een beroep wordt gedaan, sneller verlopen. [Am. 5] |
|
(16) |
Er dienen meertalige EU-modelformulieren in alle officiële talen van de Unie te worden opgesteld voor openbare akten betreffende geboorte, overlijden, huwelijk, geregistreerd partnerschap, en rechtsvorm en vertegenwoordiging van een vennootschap of andere onderneming rechtsfeiten van deze of gene aard en inzake de rechtspositie van natuurlijke of rechtspersonen , om te voorkomen dat EU-burgers en vennootschappen of andere ondernemingen vertalingen moeten overleggen. [Am. 6] |
|
(17) |
De meertalige EU-modelformulieren dienen op verzoek te worden verstrekt aan burgers en vennootschappen of andere ondernemingen die gerechtigd zijn de equivalente een openbare akte van de lidstaat van afgifte te ontvangen als bewijs van de daarin vermelde rechtsfeiten en -handelingen , en onder dezelfde voorwaarden. De modelformulieren dienen dezelfde formele bewijskracht te hebben als de equivalente openbare akten die worden opgesteld door de autoriteiten van de lidstaat van afgifte, zodat EU-burgers en vennootschappen of andere ondernemingen per geval zelf kunnen beslissen welke van de twee zij willen gebruiken. De EU-modelformulieren dienen geen rechtsgevolgen te hebben voor wat betreft de erkenning van de inhoud ervan in de lidstaat waar zij worden ingediend. De Commissie dient uitvoerige richtsnoeren op te stellen voor het gebruik van de modelformulieren, in samenwerking met de centrale autoriteiten. [Am. 7] |
|
(18) |
Om het gebruik van moderne communicatietechnologie mogelijk te maken, dient de Commissie elektronische versies van de meertalige EU-modelformulieren of andere formaten te ontwikkelen die elektronisch kunnen worden uitgewisseld. |
|
(19) |
De verhouding tussen deze verordening en de bestaande wetgeving van de Unie dient te worden verduidelijkt. Deze verordening dient de toepassing van bestaande Unie-bepalingen over legalisatie, vergelijkbare formaliteiten apostille , of andere formaliteiten onverlet te laten en slechts aan te vullen. Deze verordening dient eveneens de toepassing van de wetgeving van de Unie inzake elektronische handtekeningen en elektronische identificatie onverlet te laten. Ten slotte dient deze verordening het gebruik van andere bij het EU-recht op bepaalde beleidsterreinen ingevoerde systemen voor administratieve samenwerking waarbij informatie tussen de lidstaten wordt uitgewisseld, onverlet te laten. Deze verordening kan tegelijk met dergelijke specifieke systemen worden toegepast. |
|
(20) |
Met het oog op de algemene doelstellingen van deze verordening dient deze tussen de lidstaten voorrang te hebben op bilaterale of multilaterale overeenkomsten waarbij de lidstaten partij zijn en die betrekking hebben op aangelegenheden waarop deze verordening van toepassing is. |
|
(21) |
Om de toepassing van deze verordening te vergemakkelijken, dienen de lidstaten de Commissie de contactgegevens van hun centrale autoriteiten te verstrekken. Die gegevens dienen openbaar te worden gemaakt, met name via het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken. |
|
(21 bis) |
Daar de instellingen, organen en instanties van de Unie en de Europese scholen steeds meer rechtstreeks administratieve taken uitvoeren, moeten ze bij het opstellen en aannemen van openbare akten worden gelijkgesteld aan de autoriteiten van de lidstaten. [Am. 8] |
|
(22) |
Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en strookt met de beginselen die worden erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name het recht op eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven (artikel 7), het recht op bescherming van persoonsgegevens (artikel 8), het recht om te huwen en een gezin te stichten (artikel 9), de vrijheid van beroep en het recht te werken (artikel 15), de vrijheid van ondernemerschap (artikel 16), en de vrijheid van verkeer en verblijf (artikel 45). Deze verordening dient te worden toegepast overeenkomstig deze rechten en beginselen. |
|
(23) |
Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) regelt de verwerking van persoonsgegevens in de lidstaten in het kader van deze verordening en onder het toezicht van de publieke onafhankelijke autoriteiten die door de lidstaten zijn aangewezen. Elke vorm van uitwisseling of doorgifte van informatie en documenten door de autoriteiten van de lidstaten dient in overeenstemming te zijn met Richtlijn 95/46/EG. Bovendien dienen uitsluitend gegevens te worden uitgewisseld en doorgegeven om de echtheid van openbare akten door autoriteiten te laten controleren via het informatiesysteem interne markt, en altijd alleen binnen de grenzen van hun bevoegdheden. |
|
(24) |
Aangezien de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve beter op het niveau van de Unie kunnen worden gerealiseerd, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken, |
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Hoofdstuk I
Onderwerp, toepassingsgebied en definities
Artikel 1
Onderwerp
Bij deze verordening worden bepaalde door de autoriteiten van de lidstaten afgegeven openbare akten vrijgesteld van legalisatie of een vergelijkbare formaliteit apostille en worden andere formaliteiten in verband met de aanvaarding van die akten vereenvoudigd.
De verordening bevat ook meertalige EU-modelformulieren betreffende geboorte, overlijden, huwelijk, geregistreerd partnerschap en rechtsvorm en vertegenwoordiging van een vennootschap of andere onderneming rechtsfeiten en inzake de rechtspositie van natuurlijke of rechtspersonen . [Am. 9]
Artikel 2
Werkingssfeer
1. Deze verordening heeft betrekking op de aanvaarding van openbare akten die moeten worden overgelegd aan de autoriteiten van een andere lidstaat. [Am. niet van toepassing op alle talen]
2. Zij heeft geen betrekking op de erkenning van de inhoud van openbare akten die door de autoriteiten van andere lidstaten zijn afgegeven.
Artikel 3
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
|
(1) |
„openbare akten”: akten die door autoriteiten van een lidstaat of door autoriteiten van de Unie worden afgegeven , met inbegrip van de in artikel 11 bedoelde meertalige EU-modelformulieren, en die formele bewijskracht hebben ten aanzien van:
|
|
(2) |
„autoriteit”: een openbare instantie van een lidstaat of een entiteit die bij wet of administratief besluit is gemachtigd openbare taken uit te voeren , met inbegrip van rechtbanken of notarissen die de in punt 1 bedoelde openbare akten opstellen, of een autoriteit van de Unie ; [Am. 12] |
|
(2 bis) |
„autoriteiten van de Unie”: instellingen, organen en instanties van de Unie en de Europese scholen; [Am. 13] |
|
(3) |
„legalisatie”: de formele procedure waarbij een bevestigende verklaring wordt afgegeven omtrent de echtheid van de handtekening van een ambtenaar, de hoedanigheid waarin de ondertekenaar van de akte heeft gehandeld en, in voorkomend geval, de identiteit van het zegel of het stempel op de akte; |
|
(4) |
„vergelijkbare formaliteit apostille ”: de toevoeging van de apostille in de zin van zoals voorzien in het Verdrag van Den Haag van 1961 tot afschaffing van het vereiste van legalisatie van buitenlandse openbare akten; [Am. 14. Dit amendement is van toepassing op de gehele tekst] |
|
(5) |
„andere formaliteit”: de afgifte van gewaarmerkte kopieën en gewaarmerkte vertalingen van openbare akten; |
|
(6) |
„centrale autoriteit”: de autoriteit die overeenkomstig artikel 9 is aangewezen om functies te vervullen in verband met de toepassing van deze verordening. |
Hoofdstuk II
Vrijstelling van legalisatie,
vereenvoudiging van andere formaliteiten, en verzoeken om informatie
Artikel 4
Vrijstelling van legalisatie en vergelijkbare formaliteiten apostille
Autoriteiten aanvaarden de aan hen voorgelegde openbare akten zijn vrijgesteld van elke vorm van die door de autoriteiten van een andere lidstaat of door een autoriteit van de Unie zijn afgegeven, zonder legalisatie en vergelijkbare formaliteiten of apostille . [Am. 15]
Artikel 5
Gewaarmerkte kopieën en originelen van openbare akten
1. De autoriteiten van een lidstaat mogen niet verlangen dat tegelijk met aanvaarden in plaats van het origineel van een door de autoriteiten van een andere lidstaat of door een autoriteit van de Unie afgegeven openbare akte een al dan niet door die autoriteiten gewaarmerkte kopie daarvan wordt overgelegd. [Am. 16]
2. Wanneer Indien een autoriteit in een bepaald geval de echtheid betwijfelt van een aan haar overgelegde niet-gewaarmerkte kopie van een door de autoriteiten van een andere lidstaat of door de autoriteiten van de Unie afgegeven originele openbare akte samen met een kopie wordt overgelegd, aanvaarden de autoriteiten van de andere lidstaten deze kopie zonder dat die is gewaarmerkt kan ze het origineel of een gewaarmerkte kopie van deze akte –naargelang de voorkeur van de overlegger– verlangen .
Indien een niet-gewaarmerkte kopie van een dergelijke openbare akte wordt overgelegd met het oog op de inschrijving van een rechtsfeit of een rechtshandeling in een openbaar register, waarbij de overheid geldelijk aansprakelijk is voor de juistheid ervan, mag de betrokken instantie ook indien er geen gegronde twijfels bestaat over de echtheid van de kopie het overleggen van het origineel of een gewaarmerkte kopie van de akte – naargelang de voorkeur van de overlegger – verlangen. [Am. 17]
3. De autoriteiten aanvaarden gewaarmerkte kopieën die in andere lidstaten zijn afgegeven.
Artikel 6
Niet-gewaarmerkte vertalingen
1. De autoriteiten aanvaarden niet-gewaarmerkte vertalingen van openbare akten die door de autoriteiten van de andere lidstaten of de autoriteiten van de Unie zijn afgegeven.
1 bis. In afwijking van het bepaalde in lid 1 kunnen de autoriteiten verlangen dat specifieke openbare akten welke onder artikel 3, lid 1, onder i), j) en j bis) vallen en geen meertalige EU-modelformulieren zijn, tezamen met een gewaarmerkte vertaling ervan worden overgelegd.
2. Wanneer de autoriteiten in individuele gevallen gegronde twijfel hebben over de juistheid of de kwaliteit van de vertaling van een openbare akte die aan hen wordt overgelegd, kunnen zij in individuele gevallen een gewaarmerkte of officiële vertaling van de betrokken akte verlangen. In dergelijke gevallen aanvaarden de autoriteiten vertalingen die in andere lidstaten zijn gewaarmerkt laten maken . Indien er aanzienlijke verschillen zijn tussen de vertaling en de in opdracht van de autoriteit uitgevoerde gewaarmerkte of officiële vertaling, d.w.z. indien de vertaling onvolledig, onbegrijpelijk of misleidend is, kan de autoriteit de kosten van de vertaling van de overlegger terugvorderen.
2 bis. De autoriteiten aanvaarden in andere lidstaten gemaakte, gewaarmerkte vertalingen. [Am. 18]
Artikel 7
Verzoek om informatie in geval van gegronde twijfel
1. Wanneer de autoriteiten van een lidstaat waar een openbare akte of een gewaarmerkte of niet-gewaarmerkte kopie daarvan wordt overgelegd op basis van een diepgaand en objectief onderzoek gegronde twijfel hebben over de echtheid ervan en deze twijfel niet op een andere manier kan worden weggenomen van de openbare akte , kunnen zij een verzoek om informatie richten tot de desbetreffende autoriteiten van de lidstaat waar deze documenten zijn akte is afgegeven, hetzij rechtstreeks via het in artikel 8 bedoelde informatiesysteem interne markt, hetzij via de centrale autoriteit van hun eigen lidstaat. [Am. 19]
2. De in lid 1 bedoelde gegronde twijfel die berust op een diepgaand en objectief onderzoek, kan in het bijzonder betrekking hebben op: [Am. 20]
|
a) |
de echtheid van de handtekening, |
|
b) |
de hoedanigheid waarin de persoon die de akte heeft ondertekend, heeft gehandeld, |
|
c) |
de identiteit van het zegel of het stempel. |
3. In elk verzoek om informatie wordt aangegeven op welke gronden het wordt ingediend. Deze gronden moeten direct te maken hebben met de omstandigheden van het geval en mogen niet beperkt blijven tot algemene overwegingen.
4. Verzoeken om informatie gaan vergezeld van een gescande kopie van de betrokken openbare akte of van de gewaarmerkte kopie daarvan. Op verzoeken om informatie en antwoorden daarop worden geen belastingen, rechten of heffingen geheven. [Am. 21]
5. De autoriteiten beantwoorden dergelijke verzoeken zo snel mogelijk, in ieder geval uiterlijk binnen een maand. Niet-beantwoording van het verzoek wordt beschouwd als bevestiging van de echtheid van de openbare akte of de gewaarmerkte kopie daarvan. [Am. 22]
6. Indien het antwoord van de autoriteiten op het verzoek om informatie de echtheid van de openbare akte of van de gewaarmerkte kopie daarvan niet bevestigt, is de verzoekende autoriteit niet verplicht deze de akte of een kopie ervan te aanvaarden. [Am. 23]
Hoofdstuk III
Administratieve samenwerking
Artikel 8
Informatiesysteem interne markt
Het informatiesysteem interne markt dat is ingevoerd bij Verordening (EU) nr. 1024/2012 wordt gebruikt voor de informatieverzoeken in de zin van artikel 7.
De Commissie ziet erop toe dat het Internal Market Information System (IMI) voldoet aan de technische en personele eisen voor de uitwisseling van de in artikel 7 bedoelde informatie. [Am. 24]
Artikel 9
Aanwijzing van centrale autoriteiten
1. Elke lidstaat wijst ten minste één centrale autoriteit aan.
2. Lidstaten die meer dan één centrale autoriteit hebben aangewezen, bepalen tevens aan welke centrale autoriteit alle mededelingen kunnen worden gericht die moeten worden doorgegeven aan de bevoegde centrale autoriteit van die lidstaat.
3. Elke lidstaat deelt de Commissie overeenkomstig artikel 20 mee welke centrale autoriteit of autoriteiten zijn aangewezen en vermeldt daarbij de contactgegevens van die autoriteit of autoriteiten. [Am. 25]
Artikel 10
Functies van centrale autoriteiten
1. De centrale autoriteiten verlenen bijstand in verband met de in artikel 7 bedoelde verzoeken om informatie en hebben met name tot taak:
|
a) |
dergelijke verzoeken door te geven en te ontvangen; |
|
b) |
alle informatie te verstrekken die nodig is in verband met dergelijke verzoeken. |
2. De centrale autoriteiten nemen alle maatregelen die nodig zijn om de toepassing van deze verordening te vergemakkelijken en richten zich daarbij met name op:
|
a) |
het uitwisselen van goede praktijken op het gebied van de aanvaarding door de lidstaten van elkaars openbare akten; |
|
b) |
het verspreiden en regelmatig bijstellen van goede praktijken op het gebied van de preventie van fraude met openbare akten, gewaarmerkte kopieën en gewaarmerkte vertalingen; |
|
c) |
het verspreiden en regelmatig bijstellen van goede praktijken op het gebied van de bevordering van het gebruik van elektronische versies van openbare akten; |
|
d) |
het opstellen van modellen van openbare akten die in het geheugen van het informatiesysteem interne markt worden opgenomen. |
3. Voor de in lid 2 genoemde doeleinden wordt gebruikgemaakt van het bij Beschikking 2001/470/EG ingestelde Europese justitiële netwerk in burgerlijke en handelszaken.
Hoofdstuk IV
Meertalige EU-modelformulieren
Artikel 11
Meertalige EU-modelformulieren betreffende geboorte, overlijden, huwelijk, geregistreerd partnerschap en rechtsvorm en vertegenwoordiging van een vennootschap of andere onderneming rechtsfeiten en inzake de rechtspositie van natuurlijke of rechtspersonen
Hierbij worden meertalige EU-modelformulieren betreffende geboorte, overlijden, huwelijk, geregistreerd partnerschap en rechtsvorm en vertegenwoordiging van een vennootschap of andere onderneming rechtsfeiten en inzake de rechtspositie van natuurlijke of rechtspersonen vastgesteld. [Am. 26]
Deze meertalige EU-modelformulieren zijn opgenomen in de bijlage.
Artikel 12
Afgifte van meertalige EU-modelformulieren
1. De meertalige EU-modelformulieren worden door de autoriteiten van de lidstaten aan burgers en vennootschappen of andere ondernemingen aangeboden als alternatief voor de equivalente openbare akten die in de betrokken lidstaat bestaan.
2. De meertalige EU-modelformulieren worden op verzoek verstrekt aan burgers en vennootschappen of andere ondernemingen die gerechtigd zijn de equivalente openbare akte van de lidstaat van afgifte te ontvangen, en onder dezelfde voorwaarden. De leges voor de afgifte van een EU-formulier mogen niet hoger zijn dan de leges voor de afgifte van de equivalente openbare akte in de desbetreffende lidstaat. [Am. 27]
3. De autoriteiten van een lidstaat geven een meertalig EU-modelformulier af indien er een equivalente openbare akte autoriteit bestaat in die lidstaat die bevoegd is om de juistheid van de informatie te bevestigen . De afgifte van meertalige EU-modelformulieren hangt niet af van de benaming van de equivalente openbare akten in die lidstaat. [Am. 28]
3 bis. De lidstaten delen de Commissie voor elk meertalig EU-modelformulier mede welke autoriteit bevoegd is voor de afgifte ervan. Zij delen de Commissie waar nodig mee welke formulieren niet overeenkomstig lid 3 afgegeven kunnen worden. Zij brengen de Commissie ervan op de hoogte zodra deze informatie nadien gewijzigd wordt.
De Commissie stelt de meegedeelde informatie op gepaste wijze ter beschikking van het publiek. [Am. 29]
4. Op de meertalige EU-modelformulieren worden de datum van afgifte en de handtekening en het stempel van de afgevende autoriteit aangebracht.
Artikel 13
Richtsnoeren voor het gebruik van de meertalige EU-modelformulieren
De Commissie stelt uitvoerige richtsnoeren op voor het gebruik van de meertalige EU-modelformulieren en betrekt de centrale autoriteiten daarbij op de in artikel 10 bedoelde manier.
Artikel 14
Elektronische versies van meertalige EU-modelformulieren
De Commissie ontwikkelt elektronische versies van de meertalige EU-modelformulieren, of andere formaten die elektronisch kunnen worden uitgewisseld.
Artikel 15
Gebruik en aanvaarding van de meertalige EU-modelformulieren
1. De meertalige EU-modelformulieren hebben dezelfde formele bewijskracht als de equivalente openbare akten die worden afgegeven door de autoriteiten van de lidstaten.
2. Onverminderd lid 1 hebben meertalige EU-modelformulieren die worden overgelegd in een andere lidstaat dan de lidstaat van afgifte, geen rechtsgevolgen ten aanzien van de erkenning van de inhoud ervan. [Am. 30]
3. De meertalige EU-modelformulieren worden zonder legalisatie of een vergelijkbare formaliteit vertaling van de inhoud ervan aanvaard door de autoriteiten van de lidstaten waar zij worden ingediend. [Am. 31]
4. Het gebruik van de meertalige EU-modelformulieren is niet verplicht en laat het gebruik van equivalente openbare akten die worden afgegeven door de autoriteiten van de lidstaat van afgifte, en van andere openbare akten of bewijsmiddelen onverlet.
Hoofdstuk V
Verhouding tot andere instrumenten
Artikel 16
Verhouding tot andere bepalingen van het recht van de Unie
1. Deze verordening laat de toepassing van bestaande specifieke bepalingen van het recht van de Unie inzake legalisatie, vergelijkbare formaliteiten, apostille of andere formaliteiten in bepaalde domeinen onverlet en vult deze slechts aan. [Am. 32]
2. Deze verordening laat de toepassing van de wetgeving van de Unie inzake elektronische handtekeningen en elektronische identificatie eveneens onverlet.
3. Deze verordening laat het gebruik van andere bij het EU-recht op bepaalde beleidsterreinen ingevoerde systemen voor administratieve samenwerking waarbij informatie tussen de lidstaten wordt uitgewisseld, onverlet.
Artikel 17
Wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012
In de bijlage van Verordening (EU) nr. 1024/2012 wordt het volgende punt 6 toegevoegd:
|
„6. |
Verordening (EU) nr. …/2014 (*1) (+) van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van het vrije verkeer van burgers en bedrijven door vereenvoudigde aanvaarding van bepaalde openbare akten in de Europese Unie en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012: artikel 7. |
Artikel 18
Verhouding tot bestaande internationale verdragen
1. Deze verordening laat onverlet de toepassing van internationale verdragen waarbij een of meer lidstaten op het tijdstip van de vaststelling van de verordening partij zijn en die betrekking hebben op kwesties waarop deze verordening van toepassing is.
2. Onverminderd lid 1, heeft deze verordening tussen de lidstaten voorrang op door de lidstaten gesloten overeenkomsten voor zover deze betrekking hebben op aangelegenheden waarop deze verordening van toepassing is.
Hoofdstuk VI
Algemene en slotbepalingen
Artikel 19
Gegevensbescherming
In het kader van deze verordening worden alleen gegevens en documenten uitgewisseld en doorgegeven om de autoriteiten in staat te stellen in elk afzonderlijk geval de echtheid van openbare akten te controleren via het informatiesysteem interne markt, en alleen binnen de grenzen van hun bevoegdheden.
Artikel 20
Informatie over centrale autoriteiten en contactgegevens
1. Uiterlijk op … (*2) delen de lidstaten de Commissie mee welke centrale autoriteit of autoriteiten zijn aangewezen en vermelden daarbij de contactgegevens van die autoriteit of autoriteiten, overeenkomstig artikel 9, lid 3. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van iedere wijziging van deze informatie. [Am. 33]
2. De Commissie maakt de in lid 1 bedoelde informatie openbaar via de daartoe geëigende kanalen, met name via het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken.
Artikel 21
Evaluatie
1. Ten laatste op …, (*3) en vervolgens uiterlijk om de drie jaar, dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de toepassing van deze verordening, waarin de praktische samenwerking tussen de centrale autoriteiten wordt geëvalueerd. In dat verslag wordt ook een behoeftenanalyse gemaakt met betrekking tot:
|
a) |
uitbreiding van de werkingssfeer van deze verordening tot andere categorieën openbare akten dan die welke in artikel 3, lid 1, onder a) — l) worden genoemd naar andere documenten ; [Am. 34] |
|
b) |
andere meertalige EU-modelformulieren betreffende ouderschap, adoptie, woonplaats, burgerschap en nationaliteit, vastgoed, intellectuele-eigendomsrechten en de afwezigheid van een strafblad; [Am. 35] |
|
c) |
in geval van uitbreiding als bedoeld onder a), meertalige EU-modelformulieren betreffende andere categorieën openbare akten schrapping van de in artikel 6, lid 1 bis, genoemde afwijking . [Am. 36] |
2. Het verslag gaat zo nodig vergezeld van voorstellen voor wijzigingen, met name betreffende de uitbreiding van de werkingssfeer van de verordening tot andere categorieën openbare documenten als bedoeld in lid 1, onder a), of de opstelling van nieuwe meertalige EU-modelformulieren of wijzigingen van de bestaande formulieren, als bedoeld in lid 1, onder b) en c).
Artikel 22
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van … (*4) met uitzondering van artikel 20, dat van toepassing is met ingang van … (*5).
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
Voor de Raad
De voorzitter
(1) PB C 327 van 12.11.2013, blz. 52.
(2) Standpunt van het Europees Parlement van 4 februari 2014.
(3) Verordening (EU) nr. 1024/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt en tot intrekking van Beschikking 2008/49/EG van de Commissie (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 1).
(4) Beschikking 2001/470/EG van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de oprichting van een Europese justitiële netwerk in burgerlijke en handelszaken (PB L 174 van 27.6.2001, blz. 25).
(5) Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 319).
(++) PB-gegevens van de verordening in procedure 2013/0119(COD).
(+) Nummer en datum van vaststelling van de verordening in procedure 2013/119(COD).
(*2) Zes maanden voor de datum waarop deze verordening van toepassing wordt.
(*3) Drie jaar na de datum waarop deze verordening van toepassing wordt.
(*4) Een jaar na de inwerkingtreding van deze verordening.
(*5) Zes maanden voor de datum waarop deze verordening van toepassing wordt.
Bijlage I
|
Artikel 11 van Verordening (EU) [Nummer en titel van deze verordening invoegen] |
|
|
1 |
LIDSTAAT |
2 |
AUTORITEIT VAN AFGIFTE |
||||||||||||||||||||||
|
3 |
MEERTALIG EU-MODELFORMULIER BETREFFENDE GEBOORTE |
||||||||||||||||||||||||
|
4 |
GEBOORTEDATUM EN -PLAATS |
|
DD MM JJJJ |
||||||||||||||||||||||
|
5 |
NAAM |
||||||||||||||||||||||||
|
6 |
VOORNA(A)M(EN) |
||||||||||||||||||||||||
|
7 |
GESLACHT |
||||||||||||||||||||||||
|
|
8 |
VADER |
9 |
MOEDER |
|||||||||||||||||||||
|
5 |
NAAM |
|
|
||||||||||||||||||||||
|
6 |
VOORNA(A)M(EN) |
|
|
||||||||||||||||||||||
|
10 |
ANDERE BIJZONDERHEDEN VAN DE REGISTRATIE |
||||||||||||||||||||||||
|
11 |
DATUM VAN AFGIFTE |
|
DD MM JJJJ |
||||||||||||||||||||||
|
HANDTEKENING, STEMPEL |
|||||||||||||||||||||||||
|
NB: Dit meertalige EU-modelformulier wordt aangeboden door de autoriteiten van de lidstaat van afgifte en kan worden aangevraagd in plaats van de equivalente openbare akte die in die lidstaat bestaat. Het formulier laat het gebruik van een equivalente, door de autoriteiten van de lidstaat van afgifte opgestelde nationale openbare akte onverlet. Het formulier heeft dezelfde formele bewijskracht als de equivalente openbare akte van de lidstaat van afgifte en het gebruik ervan verandert niets aan het materiële recht van die lidstaat inzake geboorte. |
|||||||||||||||||||||||||
AFKORTINGEN/SYMBOLS/SYMBOLES/ZEICHEN/СИМВОЛИ/SÍMBOLOS/SYMBOLY/SYMBOLER/SÜMBOLID/ΣΥΜΒΟΛΑ/NODA/SIMBOLI/SIMBOLI/APZĪMĒJUMI/SIMBOLIAI/JELMAGYARÁZAT/SIMBOLI/SKRÓT/SÍMBOLOS/SIMBOLURI/SYMBOLY/KRATICE/SYMBOLIT/FÖRKLARINGAR
|
— |
DD: dag/Day/Jour/Tag/ден/Día/Den/Dag/Päev/Ημέρα/Lá/Dan/Giorno/diena/diena/Nap/Jum/dzień/Dia/Ziua/Deň/Dan/Päivä/Dag |
|
— |
MM: maand/Month/Mois/Monat/месец/Mes/Měsíc/Måned/Kuu/Μήνας/Mí/Mjesec/Mese/mēnesis/mėnuo/Hónap/Xahar/miesiąc/Mês/Luna/Mesiac/Mesec/Kuukausi/Månad |
|
— |
JJJJ: jaar/Year/Année/Jahr/година/Año/Rok/År/Aasta/Έτος/Bliain/Godina/Anno/gads/metai/Év/Sena/rok/Ano/Anul/Rok/Leto/Vuosi/År |
|
— |
M: man/Masculine/Masculin/Männlich/мъжки/Masculino/Mužské/Mand/Mees/Άρρεν/Fireann/Muško/Maschile/Vīrietis/Vyras/Férfi/Maskil/mężczyzna/Masculino/Masculin/Muž/Moški/Mies/Manligt |
|
— |
V: vrouw/Feminine/Féminin/Weiblich/женски/Femenino/Ženské/Kvinde/Naine/Θήλυ/Baineann/Žensko/Femminile/Sieviete/Moteris/Nő/Femminil/kobieta/Feminino/Feminin/Žena/Ženska/Nainen/Kvinnligt |
|
— |
H: huwelijk/Marriage/Mariage/Eheschlieβung/брак/Matrimonio/Manželství/Gift/Abielu/Γάμος/Pósadh/Brak/Matrimonio/Laulība/Santuoka/Házasság/Żwieġ/związek małżeński/Casamento/Căsătorie/Manželstvo/Zakonska zveza/Avioliitto/Giftermål |
|
— |
GP: geregistreerd partnerschap/Registered Partnership/Partenariat enregistré/Eingetragene Partnerschaft/регистрирано партньорство/Unión registrada/Registrované partnerství/Registreret partnerskab/Registreeritud partnerlus/Καταχωρισμένη συμβίωση/Páirtnéireacht Chláraithe/Registrirano partnerstvo/Unione registrata/Reģistrētas partnerattiecības/Registruota partnerystė/Bejegyzett élettársi kapcsolat/Unjoni Rreġistrata/zarejestrowany związek partnerski/Parceria registada/Parteneriat înregistrat/Registrované partnerstvo/Registrirana partnerska skupnost/Rekisteröity parisuhde/Registrerat partnerskap |
|
— |
STP: scheiding van tafel en bed/Legal separation/Séparation de corps/Trennung ohne Auflösung des Ehebandes/законна раздяла/Separación judicial/Rozluka/Separeret/Lahuselu/Δικαστικός χωρισμός/Scaradh Dlíthiúil/Zakonska rastava/Separazione personale/Laulāto atšķiršana/Gyvenimas skyrium (separacija)/Különválás/Separazzjoni legali/separacja prawna/Separação legal/Separare de drept/Súdna rozluka/Prenehanje življenjske skupnosti/Asumusero/Hemskillnad |
|
— |
ES: echtscheiding/Divorce/Divorce/Scheidung/развод/Divorcio/Rozvod/Skilt/Lahutus/Διαζύγιο/Colscaradh/Razvod/Divorzio/Laulības šķiršana/Santuokos nutraukimas/Házasság felbontása/Divorzju/rozwód/Divórcio/Divorț/Rozvod/Razveza zakonske zveze/Avioero/Skilsmässa |
|
— |
NV: nietigverklaring/Annulment/Annulation/Nichtigerklärung/унищожаване/Anulación/Zrušení/Ophævelse af ægteskab/Tühistamine/Ακύρωση/Neamhniú pósta/Poništenje/Annullamento/Laulības atzīšana par neesošu/Pripažinimas negaliojančia/Érvénytelenítés/Annullament/rozwód/Anulação/Anulare/Anulovanie/Razveljavitev zakonske zveze/Mitätöinti/Annullering |
|
— |
O: overlijden/Death/Décès/Tod/смърт/Defunción/Úmrtí/Død/Surm/Θάνατος/Bás/Smrt/Decesso/Nāve/Mirtis/Halál/Mewt/zgon/Óbito/Deces/Úmrtie/Smrt/Kuolema/Dödsfall |
|
— |
OM: overlijden van echtgenoot/Death of the husband/Décès du mari/Tod des Ehemanns/смърт на съпруга/Defunción del esposo/Úmrtí manžela/Ægtefælles (mand) død/Abikaasa surm (M)/Θάνατος του συζύγου/Bás an fhir chéile/Smrt supruga/Decesso del marito/Vīra nāve/Vyro mirtis/Férj halála/: Mewt tar-raġel/zgon współmałżonka/Óbito do cônjuge masculino/Decesul soțului/Úmrtie manžela/Smrt moža/Aviomiehen kuolema/Makes dödsfall |
|
— |
OV: overlijden van echtgenote/Death of the Wife/Décès de la femme/Tod der Ehefrau/смърт на съпругата/Defunción de la esposa/Úmrtí manželky/Ægtefælles (kone) død/Abikaasa surm (F)/Θάνατος της συζύγου/Bás an fhir chéile/Smrt supruge/Decesso della moglie/Sievas nāve/Žmonos mirtis/Feleség halála/Mewt tal-mara/zgon współmałżonki/Óbito do cônjuge feminino/Decesul soției/Úmrtie manželky/Smrt žene/Vaimon kuolema/Makas dödsfall |
|
1 |
MEMBER STATE/ÉTAT MEMBRE/MITGLIEDSTAAT/ДЪРЖАВА ЧЛЕНКА/ESTADO MIEMBRO/ČLENSKÝ STÁ/MEDLEMSSTAT/LIIKMESRIIK/ΚΡΑΤΟΣ ΜΕΛΟΣ/BALLSTÁT/DRŽAVA ČLANICA/STATO MEMBRO/DALĪBVALSTS/VALSTYBĖ NARĖ/TAGÁLLAM/STAT MEMBRU/PAŃSTWO CZŁONKOWSKIE/ESTADO-MEMBRO/STATUL MEMBRU/ČLENSKÝ ŠTÁT/DRŽAVA ČLANICA/JÄSENVALTIO/MEDLEMSSTAT |
|
2 |
ISSUING AUTHORITY/AUTORITÉ DE DÉLIVRANCE/AUSSTELLUNGSBEHÖRDE/ИЗДАВАЩ ОРГАН/AUTORIDAD EXPEDIDORA/VYDÁVAJÍCÍ ORGÁN/UDSTEDENDE MYNDIGHED/VÄLJAANDJA ASUTUS/ΑΡΧΗ ΕΚΔΟΣΗΣ/ÚDARÁS EISIÚNA/NADLEŽNO TIJELO ZA IZDAVANJE/AUTORITÀ DI RILASCIO/IZSNIEDZĒJA IESTĀDE/IŠDUODANTI INSTITUCIJA/KIÁLLÍTÓ HATÓSÁG/AWTORITÀ KOMPETENTI/ORGAN WYDAJĄCY/AUTORIDADE DE EMISSÃO/AUTORITATEA EMITENTĂ/VYDÁVAJÚCI ORGÁN/ORGAN IZDAJATELJ/ANTAVA VIRANOMAINEN/UTFÄRDANDE MYNDIGHET |
|
3 |
EU MULTILINGUAL STANDARD FORM CONCERNING BIRTH/FORMULAIRE TYPE MULTILINGUE DE L'UE CONCERNANT LA NAISSANCE/MEHRSPRACHIGES EU-FORMULAR — GEBURT/МНОГОЕЗИЧНО СТАНДАРТНО УДОСТОВЕРЕНИЕ НА ЕС ЗА РАЖДАНЕ/IMPRESO ESTÁNDAR MULTILINGÜE DE LA UE RELATIVO AL NACIMIENTO/VÍCEJAZYČNÝ STANDARDNÍ FORMULÁŘ EU PRO NAROZENÍ/FLERSPROGET EU-STANDARDFØDSELSATTEST/ELi MITMEKEELNE STANDARDVORM SÜNNI KOHTA/ΠΟΛΥΓΛΩΣΣΟ ΤΥΠΟΠΟΙΗΜΕΝΟ ΕΝΤΥΠΟ ΤΗΣ ΕΕ ΓΙΑ ΤΗ ΓΕΝΝΗΣΗ/FOIRM CHAIGHDEÁNACH ILTEANGACH AN AE MAIDIR LE BREITH/VIŠEJEZIČNI STANDARDNI OBRAZAC EU-a — RODNI LIST/MODULO STANDARD MULTILINGUE DELL'UE RELATIVO ALLA NASCITA/ES DAUDZVALODU STANDARTA VEIDLAPA ATTIECĪBĀ UZ DZIMŠANAS FAKTU/ES DAUGIAKALBĖ STANDARTINĖ FORMA DĖL GIMIMO/TÖBBNYELVŰ UNIÓS FORMANYOMTATVÁNY SZÜLETÉS TEKINTETÉBEN/FORMOLA MULTILINGWA STANDARD TAL-UE DWAR IT-TWELID/WIELOJĘZYCZNY FORMULARZ STANDARDOWY UE DOTYCZĄCY NARODZIN/FORMULÁRIO MULTILINGUE DA UE RELATIVO AO NASCIMENTO/FORMULAR STANDARD MULTILINGV AL UE PRIVIND NAŞTEREA/ŠTANDARDNÝ VIACJAZYČNÝ FORMULÁR EÚ TÝKAJÚCI SA NARODENIA/STANDARDNI VEČJEZIČNI OBRAZEC EU V ZVEZI Z ROJSTVOM/EU:N MONIKIELINEN VAKIOLOMAKE — SYNTYMÄ/FLERSPRÅKIGT EU-STANDARDFORMULÄR RÖRANDE FÖDELSE |
|
4 |
DATE AND PLACE OF BIRTH/DATE ET LIEU DE NAISSANCE/TAG UND ORT DER GEBURT/ДАТА И МЯСТО НА РАЖДАНЕ/FECHA Y LUGAR DE NACIMIENTO/DATUM A MÍSTO NAROZENÍ/FØDSELSDATO OG -STED/SÜNNIAEG JA –KOHT/ΗΜΕΡΟΜΗΝΙΑ ΚΑΙ ΤΟΠΟΣ ΓΕΝΝΗΣΗΣ/DÁTA AGUS IONAD BREITHE/DATUM I MJESTO ROĐENJA/DATA E LUOGO DI NASCITA/DZIMŠANAS DATUMS UN VIETA/GIMIMO DATA IR VIETA/SZÜLETÉS IDEJE ÉS HELYE/POST U DATA TAT-TWELID/DATA I MIEJSCE URODZENIA/DATA E LOCAL DE NASCIMENTO/DATA ŞI LOCUL NAŞTERII/DÁTUM A MIESTO NARODENIA/DATUM IN KRAJ ROJSTVA/SYNTYMÄAIKA JA –PAIKKA/FÖDELSEDATUM OCH FÖDELSEORT |
|
5 |
NAME/NOM/NAME/ФАМИЛНО ИМЕ/APELLIDO(S)/PŘÍJMENÍ/EFTERNAVN/PEREKONNANIMI/ΕΠΩΝΥΜΟ/SLOINNE/PREZIME/COGNOME/UZVĀRDS/PAVARDĖ/CSALÁDI NÉV/KUNJOM/NAZWISKO/APELIDO/NUME/PRIEZVISKO/PRIIMEK/SUKUNIMI/EFTERNAMN |
|
6 |
FORNAME(S)/PRÉNOM(S)/VORNAME(N)/СОБСТВЕНО ИМЕ/NOMBRE(S)/JMÉNO (JMÉNA)/FORNAVN/-E/EESNIMED/ΟΝΟΜΑ/CÉADAINM(NEACHA)/IME(NA)/NOME/I/VĀRDS(-I)/VARDAS (-AI)/UTÓNÉV (UTÓNEVEK)/ISEM (ISMIJIET)/IMIĘ (IMIONA)/NOME PRÓPRIO/PRENUME/MENO(Á)/IME(NA)/ETUNIMET/FÖRNAMN |
|
7 |
SEX/SEXE/GESCHLECHT/ПОЛ/SEXO/POHLAVÍ/KØN/SUGU/ΦΥΛΟ/GNÉAS/SPOL/SESSO/DZIMUMS/LYTIS/NEM/SESS/PŁEĆ/SEXO/SEX/POHLAVIE/SPOL/SUKUPUOLI/KÖN |
|
8 |
FATHER/PÈRE/VATER/БАЩА/PADRE/OTEC/FAR/ISA/ΠΑΤΕΡΑΣ/ATHAIR/OTAC/PADRE/TĒVS/TĖVAS/APA/MISSIER/OJCIEC/PAI/TATĂL/OTEC/OČE/ISÄ/FADER |
|
9 |
MOTHER/MÈRE/MUTTER/МАЙКА/MADRE/MATKA/MOR/EMA/ΜΗΤΕΡΑ/MÁTHAIR/MAJKA/MADRE/MĀTE/MOTINA/ANYA/OMM/MATKA/MÃE/MAMA/MATKA/MATI/ÄITI/MODER |
|
10 |
OTHER PARTICULARS OF THE REGISTRATION/AUTRES INFORMATIONS FIGURANT DANS L'ACTE/ANDERE ANGABEN AUS DEM EINTRAG/ДРУГИ БЕЛЕЖКИ ВЪВ ВРЪЗКА С РЕГИСТРАЦИЯТА/OTROS DATOS DEL REGISTRO/DALŠÍ ÚDAJE O ZÁPISU/ANDRE BEMÆRKNINGER TIL REGISTRERINGEN/MUU TEAVE/ΑΛΛΑ ΣΤΟΙΧΕΙΑ ΤΗΣ ΚΑΤΑΧΩΡΙΣΗΣ/SONRAÍ EILE A BHAINEANN LEIS AN gCLÁRÚCHÁN/OSTALE INFORMACIJE ZA PRIJAVU/ALTRI ELEMENTI PARTICOLARI DELLA REGISTRAZIONE/CITAS ZIŅAS PAR REĢISTRĀCIJU/KITI REGISTRACIJOS DUOMENYS/EGYÉB ANYAKÖNYVI ADATOK/PARTIKOLARITAJIET OĦRA TAR-REĠISTRAZZJONI/INNE OKOLICZNOŚCI SZCZEGÓLNE ZWIĄZANE Z REJESTRACJĄ/OUTROS ELEMENTOS PARTICULARES DO REGISTO/ALTE CARACTERISTICI PRIVIND ÎNREGISTRAREA/INÉ OSOBITNÉ ÚDAJE V SÚVISLOSTI S REGISTRÁCIOU/DRUGE POSEBNOSTI PRIJAVE/MUITA REKISTERÖINTIIN LIITTYVIÄ SEIKKOJA/ANDRA UPPGIFTER I REGISTRERINGEN |
|
11 |
DATE OF ISSUE, SIGNATURE, SEAL/DATE DE DÉLIVRANCE, SIGNATURE, SCEAU/TAG DER AUSSTELLUNG, UNTERSCHRIFT, SIEGEL/ДАТА НА ИЗДАВАНЕ, ПОДПИС, ПЕЧАТ/FECHA DE EXPEDICIÓN, FIRMA Y SELLO/DATUM VYDÁNÍ, PODPIS, RAZÍTKO/UDSTEDELSESDATO, UNDERSKRIFT/STEMPEL/VÄLJAANDMISE KUUPÄEV, ALLKIRI, PITSER/ΗΜΕΡΟΜΗΝΙΑ ΕΚΔΟΣΗΣ, ΥΠΟΓΡΑΦΗ, ΣΦΡΑΓΙΔΑ/DÁTA EISIÚNA, SÍNIÚ, SÉALA/DATUM IZDAVANJA, POTPIS, PEČAT/DATA DI RILASCIO, FIRMA, TIMBRO/IZSNIEGŠANAS DATUMS, PARAKSTS, ZĪMOGS/IŠDAVIMO DATA, PARAŠAS, ANTSPAUDAS/KIÁLLÍTÁS DÁTUMA, ALÁÍRÁS, PECSÉT/DATA TAL-ĦRUĠ, FIRMA, TIMBRU/DATA WYDANIA, PODPIS, PIECZĘĆ/DATA DE EMISSÃO, ASSINATURA, SELO/DATA ELIBERĂRII, SEMNĂTURA, ŞTAMPILA/DÁTUM VYDANIA, PODPIS, PEČIATKA/DATUM IZDAJE, PODPIS, ŽIG/ANTAMISPÄIVÄ, ALLEKIRJOITUS, SINETTI/UTFÄRDANDEDATUM, UNDERSKRIFT, STÄMPEL |
Bijlage I bis
|
Artikel 11 van Verordening (EU) [Nummer en titel van deze verordening invoegen] |
|
|
1 |
LIDSTAAT |
2 |
AUTORITEIT VAN AFGIFTE |
||||||||||||||||||||
|
3 |
MEERTALIG MODELFORMULIER VAN DE EUROPESE UNIE BETREFFENDE VERWANTSCHAP |
||||||||||||||||||||||
|
4 |
NAAM |
||||||||||||||||||||||
|
5 |
VOORNA(A)M(EN) |
||||||||||||||||||||||
|
6 |
GEBOORTEDATUM EN -PLAATS |
|
DD
MM
JJJJ
|
||||||||||||||||||||
|
7 |
GESLACHT |
||||||||||||||||||||||
|
8 |
DATUM VAN AFGIFTE |
|
DD
MM
JJJJ
|
||||||||||||||||||||
|
HANDTEKENING, STEMPEL |
|||||||||||||||||||||||
|
NB: Dit meertalige EU-modelformulier wordt aangeboden door de autoriteiten van de lidstaat van afgifte en kan worden aangevraagd in plaats van de equivalente openbare akte die in die lidstaat bestaat. Het formulier laat het gebruik van een equivalente, door de autoriteiten van de lidstaat van afgifte opgestelde nationale openbare akte onverlet. Het formulier heeft dezelfde formele bewijskracht als de equivalente openbare akte van de lidstaat van afgifte en het gebruik ervan verandert niets aan het materiële recht van die lidstaat. |
|||||||||||||||||||||||
AFKORTINGEN/SYMBOLS/SYMBOLES/ZEICHEN/СИМВОЛИ/SÍMBOLOS/SYMBOLY/SYMBOLER/SÜMBOLID/ΣΥΜΒΟΛΑ/NODA/SIMBOLI/SIMBOLI/APZĪMĒJUMI/SIMBOLIAI/JELMAGYARÁZAT/SIMBOLI/SKRÓT/SÍMBOLOS/SIMBOLURI/SYMBOLY/KRATICE/SYMBOLIT/FÖRKLARINGAR
|
— |
Da: dag/Day/Jour/Tag/ден/Día/Den/Dag/Päev/Ημέρα/Lá/Dan/Giorno/diena/diena/Nap/Jum/dzień/Dia/Ziua/Deň/Dan/Päivä/Dag |
|
— |
Mo: maand/Month/Mois/Monat/месец/Mes/Měsíc/Måned/Kuu/Μήνας/Mí/Mjesec/Mese/mēnesis/mėnuo/Hónap/Xahar/miesiąc/Mês/Luna/Mesiac/Mesec/Kuukausi/Månad |
|
— |
Ye: jaar/Year/Année/Jahr/година/Año/Rok/År/Aasta/Έτος/Bliain/Godina/Anno/gads/metai/Év/Sena/rok/Ano/Anul/Rok/Leto/Vuosi/År |
|
— |
M: man/Masculine/Masculin/Männlich/мъжки/Masculino/Mužské/Mand/Mees/Άρρεν/Fireann/Muško/Maschile/Vīrietis/Vyras/Férfi/Maskil/mężczyzna/Masculino/Masculin/Muž/Moški/Mies/Manligt |
|
— |
F: vrouw/Feminine/Féminin/Weiblich/женски/Femenino/Ženské/Kvinde/Naine/Θήλυ/Baineann/Žensko/Femminile/Sieviete/Moteris/Nő/Femminil/kobieta/Feminino/Feminin/Žena/Ženska/Nainen/Kvinnligt |
|
1 |
MEMBER STATE/ÉTAT MEMBRE/MITGLIEDSTAAT/ДЪРЖАВА ЧЛЕНКА/ESTADO MIEMBRO/ČLENSKÝ STÁT/MEDLEMSSTAT/LIIKMESRIIK/ΚΡΑΤΟΣ ΜΕΛΟΣ/BALLSTÁT/DRŽAVA ČLANICA/STATO MEMBRO/DALĪBVALSTS/VALSTYBĖ NARĖ/TAGÁLLAM/STAT MEMBRU/PAŃSTWO CZŁONKOWSKIE/ESTADO-MEMBRO/STATUL MEMBRU/ČLENSKÝ ŠTÁT/DRŽAVA ČLANICA/JÄSENVALTIO/MEDLEMSSTAT |
|
2 |
ISSUING AUTHORITY/AUTORITÉ DE DÉLIVRANCE/AUSSTELLUNGSBEHÖRDE/ИЗДАВАЩ ОРГАН/AUTORIDAD EXPEDIDORA/VYDÁVAJÍCÍ ORGÁN/UDSTEDENDE MYNDIGHED/VÄLJAANDJA ASUTUS/ΑΡΧΗ ΕΚΔΟΣΗΣ/ÚDARÁS EISIÚNA/NADLEŽNO TIJELO ZA IZDAVANJE/AUTORITÀ DI RILASCIO/IZSNIEDZĒJA IESTĀDE/IŠDUODANTI INSTITUCIJA/KIÁLLÍTÓ HATÓSÁG/AWTORITÀ KOMPETENTI/ORGAN WYDAJĄCY/AUTORIDADE DE EMISSÃO/AUTORITATEA EMITENTĂ/VYDÁVAJÚCI ORGÁN/ORGAN IZDAJATELJ/ANTAVA VIRANOMAINEN/UTFÄRDANDE MYNDIGHET |
|
3 |
EU MULTILINGUAL STANDARD FORM — NAME/FORMULAIRE TYPE MULTILINGUE DE L'UE RELATIF AU NOM/MEHRSPRACHIGES EU-FORMULAR — NAME/МНОГОЕЗИЧНО СТАНДАРТНО УДОСТОВЕРЕНИЕ НА ЕВРОПЕЙСКИЯ СЪЮЗ ЗА ИМЕ/UE FORMULARIO NORMALIZADO MULTILINGÜE RELATIVO AL NOMBRE/VÍCEJAZYČNÝ STANDARDNÍ FORMULÁŘ EU TÝKAJÍCÍ SE JMÉNA/FLERSPROGET EU-STANDARDFORMULAR VEDRØRENDE NAVN/NIME PUUDUTAV MITMEKEELNE ELI STANDARDVORM/ΠΟΛΥΓΛΩΣΣΟ ΤΥΠΟΠΟΙΗΜΕΝΟ ΕΝΤΥΠΟ ΕΕ ΣΧΕΤΙΚΑ ΜΕ ΤΟ ΟΝΟΜΑ/FOIRM CHAIGHDEÁNACH ILTEANGACH AE MAIDIR LE HAINM/VIŠEJEZIČNI STANDARDNI OBRAZAC EUROPSKE UNIJE — IME/MODULO STANDARD MULTILINGUE DELL'UNIONE EUROPEA RELATIVO AL NOME/ES DAUGIAKALBĖ STANDARTINĖ FORMA DĖL VARDO/PAVARDĖS/EIROPAS SAVIENĪBAS DAUDZVALODU STANDARTA VEIDLAPA ATTIECĪBĀ UZ VĀRDU/TÖBBNYELVŰ EURÓPAI UNIÓS FORMANYOMTATVÁNY NÉV TEKINTETÉBEN/FORMOLA STANDARD MULTILINGWALI TAL-UE DWAR L-ISEM/WIELOJĘZYCZNY FORMULARZ STANDARDOWY UE DOTYCZĄCY NAZWISKA/FORMULÁRIO MULTILINGUE NORMALIZADO DA UE RELATIVO AO NOME/FORMULAR STANDARD MULTILINGV AL UE PRIVIND NUMELE/ŠTANDARDNÝ VIACJAZYČNÝ FORMULÁR EÚ TÝKAJÚCI SA MENA/VEČJEZIČNI STANDARDNI OBRAZEC EU O IMENU/EU:N MONIKIELINEN VAKIOLOMAKE — NIMI/FLERSPRÅKIGT EU-STANDARDFORMULÄR RÖRANDE NAMN |
|
4 |
NAME/NOM/NAME/ФАМИЛНО ИМЕ/APELLIDO(S)/PŘÍJMENÍ/EFTERNAVN/PEREKONNANIMI/ΕΠΩΝΥΜΟ/SLOINNE/PREZIME/COGNOME/UZVĀRDS/PAVARDĖ/CSALÁDI NÉV/KUNJOM/NAZWISKO/APELIDO/NUME/PRIEZVISKO/PRIIMEK/SUKUNIMI/EFTERNAMN |
|
5 |
FORENAME(S)/PRÉNOM(S)/VORNAME(N)/СОБСТВЕНО ИМЕ/NOMBRE(S)/JMÉNO (JMÉNA)/FORNAVN/-E/EESNIMED/ΟΝΟΜΑ/CÉADAINM(NEACHA)/IME(NA)/NOME/I/VĀRDS(-I)/VARDAS (-AI)/UTÓNÉV (UTÓNEVEK)/ISEM (ISMIJIET)/IMIĘ (IMIONA)/NOME PRÓPRIO/PRENUME/MENO(Á)/IME(NA)/ETUNIMET/FÖRNAMN |
|
6 |
DATE AND PLACE OF BIRTH/DATE ET LIEU DE NAISSANCE/TAG UND ORT DER GEBURT/ДАТА И МЯСТО НА РАЖДАНЕ/FECHA Y LUGAR DE NACIMIENTO/DATUM A MÍSTO NAROZENÍ/FØDSELSDATO OG -STED/SÜNNIAEG JA –KOHT/ΗΜΕΡΟΜΗΝΙΑ ΚΑΙ ΤΟΠΟΣ ΓΕΝΝΗΣΗΣ/DÁTA AGUS IONAD BREITHE/DATUM I MJESTO ROĐENJA/DATA E LUOGO DI NASCITA/DZIMŠANAS DATUMS UN VIETA/GIMIMO DATA IR VIETA/SZÜLETÉS IDEJE ÉS HELYE/POST U DATA TAT-TWELID/DATA I MIEJSCE URODZENIA/DATA E LOCAL DE NASCIMENTO/DATA ŞI LOCUL NAŞTERII/DÁTUM A MIESTO NARODENIA/DATUM IN KRAJ ROJSTVA/SYNTYMÄAIKA JA –PAIKKA/FÖDELSEDATUM OCH FÖDELSEORT |
|
7 |
SEX/SEXE/GESCHLECHT/ПОЛ/SEXO/POHLAVÍ/KØN/SUGU/ΦΥΛΟ/GNÉAS/SPOL/SESSO/DZIMUMS/LYTIS/NEM/SESS/PŁEĆ/SEXO/SEX/POHLAVIE/SPOL/SUKUPUOLI/KÖN |
|
8 |
DATE OF ISSUE, SIGNATURE, SEAL/DATE DE DÉLIVRANCE, SIGNATURE, SCEAU/TAG DER AUSSTELLUNG, UNTERSCHRIFT, SIEGEL/ДАТА НА ИЗДАВАНЕ, ПОДПИС, ПЕЧАТ/FECHA DE EXPEDICIÓN, FIRMA Y SELLO/DATUM VYDÁNÍ, PODPIS, RAZÍTKO/UDSTEDELSESDATO, UNDERSKRIFT, STEMPEL/VÄLJAANDMISE KUUPÄEV, ALLKIRI, PITSER/ΗΜΕΡΟΜΗΝΙΑ ΕΚΔΟΣΗΣ, ΥΠΟΓΡΑΦΗ, ΣΦΡΑΓΙΔΑ/DÁTA EISIÚNA, SÍNIÚ, SÉALA/DATUM IZDAVANJA, POTPIS, PEČAT/DATA DI RILASCIO, FIRMA, TIMBRO/IZSNIEGŠANAS DATUMS, PARAKSTS, ZĪMOGS/IŠDAVIMO DATA, PARAŠAS, ANTSPAUDAS/KIÁLLÍTÁS DÁTUMA, ALÁÍRÁS, PECSÉT/DATA TAL-ĦRUĠ, FIRMA, TIMBRU/DATA WYDANIA, PODPIS, PIECZĘĆ/DATA DE EMISSÃO, ASSINATURA, SELO/DATA ELIBERĂRII, SEMNĂTURA, ŞTAMPILA/DÁTUM VYDANIA, PODPIS, PEČIATKA/DATUM IZDAJE, PODPIS, ŽIG/ANTAMISPÄIVÄ, ALLEKIRJOITUS, SINETTI/UTFÄRDANDEDATUM, UNDERSKRIFT, STÄMPEL |
[Am. 37]
Bijlage I ter
|
Artikel 11 van Verordening (EU) [Nummer en titel van deze verordening invoegen] |
|
|
1 |
LIDSTAAT |
2 |
AUTORITEIT VAN AFGIFTE |
||||||||||||||||||||||
|
3 |
MEERTALIG MODELFORMULIER VAN DE EUROPESE UNIE BETREFFENDE VERWANTSCHAP |
||||||||||||||||||||||||
|
4 |
NAAM |
||||||||||||||||||||||||
|
5 |
VOORNA(A)M(EN) |
||||||||||||||||||||||||
|
6 |
GEBOORTEDATUM EN -PLAATS |
|
DD
MM
JJJJ
|
||||||||||||||||||||||
|
7 |
GESLACHT |
||||||||||||||||||||||||
|
|
8 |
OUDER 1 |
9 |
OUDER 2 |
|||||||||||||||||||||
|
4 |
NAAM |
|
|
||||||||||||||||||||||
|
5 |
VOORNA(A)M(EN) |
|
|
||||||||||||||||||||||
|
10 |
DATUM VAN AFGIFTE |
|
DD
MM
JJJJ
|
||||||||||||||||||||||
|
HANDTEKENING, STEMPEL |
|||||||||||||||||||||||||
|
NB: Dit meertalige EU-modelformulier wordt aangeboden door de autoriteiten van de lidstaat van afgifte en kan worden aangevraagd in plaats van de equivalente openbare akte die in die lidstaat bestaat. Het formulier laat het gebruik van een equivalente, door de autoriteiten van de lidstaat van afgifte opgestelde nationale openbare akte onverlet. Het formulier heeft dezelfde formele bewijskracht als de equivalente openbare akte van de lidstaat van afgifte en het gebruik ervan verandert niets aan het materiële recht van die lidstaat. |
|||||||||||||||||||||||||
AFKORTINGEN/SYMBOLS/SYMBOLES/ZEICHEN/СИМВОЛИ/SÍMBOLOS/SYMBOLY/SYMBOLER/SÜMBOLID/ΣΥΜΒΟΛΑ/NODA/SIMBOLI/SIMBOLI/APZĪMĒJUMI/SIMBOLIAI/JELMAGYARÁZAT/SIMBOLI/SKRÓT/SÍMBOLOS/SIMBOLURI/SYMBOLY/KRATICE/SYMBOLIT/FÖRKLARINGAR
|
— |
Da: dag/Day/Jour/Tag/ден/Día/Den/Dag/Päev/Ημέρα/Lá/Dan/Giorno/diena/diena/Nap/Jum/dzień/Dia/Ziua/Deň/Dan/Päivä/Dag |
|
— |
Mo: maand/Month/Mois/Monat/месец/Mes/Měsíc/Måned/Kuu/Μήνας/Mí/Mjesec/Mese/mēnesis/mėnuo/Hónap/Xahar/miesiąc/Mês/Luna/Mesiac/Mesec/Kuukausi/Månad |
|
— |
Ye: jaar/Year/Année/Jahr/година/Año/Rok/År/Aasta/Έτος/Bliain/Godina/Anno/gads/metai/Év/Sena/rok/Ano/Anul/Rok/Leto/Vuosi/År |
|
— |
M: man/Masculine/Masculin/Männlich/мъжки/Masculino/Mužské/Mand/Mees/Άρρεν/Fireann/Muško/Maschile/Vīrietis/Vyras/Férfi/Maskil/mężczyzna/Masculino/Masculin/Muž/Moški/Mies/Manligt |
|
— |
F: vrouw/Feminine/Féminin/Weiblich/женски/Femenino/Ženské/Kvinde/Naine/Θήλυ/Baineann/Žensko/Femminile/Sieviete/Moteris/Nő/Femminil/kobieta/Feminino/Feminin/Žena/Ženska/Nainen/Kvinnligt |
|
1 |
MEMBER STATE/ÉTAT MEMBRE/MITGLIEDSTAAT/ДЪРЖАВА ЧЛЕНКА/ESTADO MIEMBRO/ČLENSKÝ STÁT/MEDLEMSSTAT/LIIKMESRIIK/ΚΡΑΤΟΣ ΜΕΛΟΣ/BALLSTÁT/DRŽAVA ČLANICA/STATO MEMBRO/DALĪBVALSTS/VALSTYBĖ NARĖ/TAGÁLLAM/STAT MEMBRU/PAŃSTWO CZŁONKOWSKIE/ESTADO-MEMBRO/STATUL MEMBRU/ČLENSKÝ ŠTÁT/DRŽAVA ČLANICA/JÄSENVALTIO/MEDLEMSSTAT |
|
2 |
ISSUING AUTHORITY/AUTORITÉ DE DÉLIVRANCE/AUSSTELLUNGSBEHÖRDE/ИЗДАВАЩ ОРГАН/AUTORIDAD EXPEDIDORA/VYDÁVAJÍCÍ ORGÁN/UDSTEDENDE MYNDIGHED/VÄLJAANDJA ASUTUS/ΑΡΧΗ ΕΚΔΟΣΗΣ/ÚDARÁS EISIÚNA/NADLEŽNO TIJELO ZA IZDAVANJE/AUTORITÀ DI RILASCIO/IZSNIEDZĒJA IESTĀDE/IŠDUODANTI INSTITUCIJA/KIÁLLÍTÓ HATÓSÁG/AWTORITÀ KOMPETENTI/ORGAN WYDAJĄCY/AUTORIDADE DE EMISSÃO/AUTORITATEA EMITENTĂ/VYDÁVAJÚCI ORGÁN/ORGAN IZDAJATELJ/ANTAVA VIRANOMAINEN/UTFÄRDANDE MYNDIGHET |
|
3 |
EU MULTILINGUAL STANDARD FORM — DESCENT/FORMULAIRE TYPE MULTILINGUE DE L'UE RELATIF À LA FILIATION/MEHRSPRACHIGES EU-FORMULAR — ABSTAMMUNG/МНОГОЕЗИЧНО СТАНДАРТНО УДОСТОВЕРЕНИЕ НА ЕВРОПЕЙСКИЯ СЪЮЗ ЗА РОДСТВО/UE FORMULARIO NORMALIZADO MULTILINGÜE RELATIVO A LA FILIACIÓN/VÍCEJAZYČNÝ STANDARDNÍ FORMULÁŘ EU TÝKAJÍCÍ SE PŮVODU/FLERSPROGET EU-STANDARDFORMULAR VEDRØRENDE AFSTAMNING/PÕLVNEMIST PUUDUTAV MITMEKEELNE ELI STANDARDVORM/ΠΟΛΥΓΛΩΣΣΟ ΤΥΠΟΠΟΙΗΜΕΝΟ ΕΝΤΥΠΟ ΕΕ ΣΧΕΤΙΚΑ ΜΕ ΤΟΥΣ ΑΠΟΓΟΝΟΥΣ/FOIRM CHAIGHDEÁNACH ILTEANGACH AE MAIDIR LE GINEALACH/VIŠEJEZIČNI STANDARDNI OBRAZAC EUROPSKE UNIJE — PODRIJETLO/MODULO STANDARD MULTILINGUE DELL'UNIONE EUROPEA RELATIVO ALLA FILIAZIONE/ES DAUGIAKALBĖ STANDARTINĖ FORMA DĖL PAVELDĖJIMO/EIROPAS SAVIENĪBAS DAUDZVALODU STANDARTA VEIDLAPA ATTIECĪBĀ UZ IZCELSMI/TÖBBNYELVŰ EURÓPAI UNIÓS FORMANYOMTATVÁNY SZÁRMAZÁS TEKINTETÉBEN/FORMOLA STANDARD MULTILINGWALI TAL-UE DWAR ID-DIXXENDENZA/WIELOJĘZYCZNY FORMULARZ STANDARDOWY UE DOTYCZĄCY RODZICÓW/FORMULÁRIO MULTILINGUE NORMALIZADO DA UE RELATIVO À FILIAÇÃO/FORMULAR STANDARD MULTILINGV AL UE PRIVIND FILIAŢIA/ŠTANDARDNÝ VIACJAZYČNÝ FORMULÁR EÚ TÝKAJÚCI SA RODOVÉHO PÔVODU/VEČJEZIČNI STANDARDNI OBRAZEC EU O POREKLU/EU:N MONIKIELINEN VAKIOLOMAKE — SYNTYPERÄ/FLERSPRÅKIGT EU-STANDARDFORMULÄR RÖRANDE SLÄKTSKAP |
|
4 |
NAME/NOM/NAME/ФАМИЛНО ИМЕ/APELLIDO(S)/PŘÍJMENÍ/EFTERNAVN/PEREKONNANIMI/ΕΠΩΝΥΜΟ/SLOINNE/PREZIME/COGNOME/UZVĀRDS/PAVARDĖ/CSALÁDI NÉV/KUNJOM/NAZWISKO/APELIDO/NUME/PRIEZVISKO/PRIIMEK/SUKUNIMI/EFTERNAMN |
|
5 |
FORENAME(S)/PRÉNOM(S)/VORNAME(N)/СОБСТВЕНО ИМЕ/NOMBRE(S)/JMÉNO (JMÉNA)/FORNAVN/-E/EESNIMED/ΟΝΟΜΑ/CÉADAINM(NEACHA)/IME(NA)/NOME/I/VĀRDS(-I)/VARDAS (-AI)/UTÓNÉV (UTÓNEVEK)/ISEM (ISMIJIET)/IMIĘ (IMIONA)/NOME PRÓPRIO/PRENUME/MENO(Á)/IME(NA)/ETUNIMET/FÖRNAMN |
|
6 |
DATE AND PLACE OF BIRTH/DATE ET LIEU DE NAISSANCE/TAG UND ORT DER GEBURT/ДАТА И МЯСТО НА РАЖДАНЕ/FECHA Y LUGAR DE NACIMIENTO/DATUM A MÍSTO NAROZENÍ/FØDSELSDATO OG -STED/SÜNNIAEG JA –KOHT/ΗΜΕΡΟΜΗΝΙΑ ΚΑΙ ΤΟΠΟΣ ΓΕΝΝΗΣΗΣ/DÁTA AGUS IONAD BREITHE/DATUM I MJESTO ROĐENJA/DATA E LUOGO DI NASCITA/DZIMŠANAS DATUMS UN VIETA/GIMIMO DATA IR VIETA/SZÜLETÉS IDEJE ÉS HELYE/POST U DATA TAT-TWELID/DATA I MIEJSCE URODZENIA/DATA E LOCAL DE NASCIMENTO/DATA ŞI LOCUL NAŞTERII/DÁTUM A MIESTO NARODENIA/DATUM IN KRAJ ROJSTVA/SYNTYMÄAIKA JA –PAIKKA/FÖDELSEDATUM OCH FÖDELSEORT |
|
7 |
SEX/SEXE/GESCHLECHT/ПОЛ/SEXO/POHLAVÍ/KØN/SUGU/ΦΥΛΟ/GNÉAS/SPOL/SESSO/DZIMUMS/LYTIS/NEM/SESS/PŁEĆ/SEXO/SEX/POHLAVIE/SPOL/SUKUPUOLI/KÖN |
|
8 |
PARENT 1/Parent 1/ELTERNTEIL 1/РОДИТЕЛ 1/PADRE 1/RODIČ 1/FORÆLDER 1/1. VANEM/ΓΟΝΕΑΣ 1/TUISMITHEOIR 1/RODITELJ 1/GENITORE 1/TĖVAS/MOTINA 1/1. VECĀKS/1. SZÜLŐ/ĠENITUR 1/PRZYSPOSABIAJĄCY 1/PROGENITOR 1/PĂRINTE 1/RODIČ 1/STARŠ 1/VANHEMPI 1/FÖRÄLDER 1 |
|
9 |
PARENT 2/Parent 2/ELTERNTEIL 2/РОДИТЕЛ 2/PADRE 2/RODIČ 2/FORÆLDER 2/2. VANEM/ΓΟΝΕΑΣ 2/TUISMITHEOIR 2/RODITELJ 2/GENITORE 2/TĖVAS/MOTINA 2/2. VECĀKS/2. SZÜLŐ/ĠENITUR 2/PRZYSPOSABIAJĄCY 2/PROGENITOR 2/PĂRINTE 2/RODIČ 2/STARŠ 2/VANHEMPI 2/FÖRÄLDER 2 |
|
10 |
DATE OF ISSUE, SIGNATURE, SEAL/DATE DE DÉLIVRANCE, SIGNATURE, SCEAU/TAG DER AUSSTELLUNG, UNTERSCHRIFT, SIEGEL/ДАТА НА ИЗДАВАНЕ, ПОДПИС, ПЕЧАТ/FECHA DE EXPEDICIÓN, FIRMA Y SELLO/DATUM VYDÁNÍ, PODPIS, RAZÍTKO/UDSTEDELSESDATO, UNDERSKRIFT, STEMPEL/VÄLJAANDMISE KUUPÄEV, ALLKIRI, PITSER/ΗΜΕΡΟΜΗΝΙΑ ΕΚΔΟΣΗΣ, ΥΠΟΓΡΑΦΗ, ΣΦΡΑΓΙΔΑ/DÁTA EISIÚNA, SÍNIÚ, SÉALA/DATUM IZDAVANJA, POTPIS, PEČAT/DATA DI RILASCIO, FIRMA, TIMBRO/IZSNIEGŠANAS DATUMS, PARAKSTS, ZĪMOGS/IŠDAVIMO DATA, PARAŠAS, ANTSPAUDAS/KIÁLLÍTÁS DÁTUMA, ALÁÍRÁS, PECSÉT/DATA TAL-ĦRUĠ, FIRMA, TIMBRU/DATA WYDANIA, PODPIS, PIECZĘĆ/DATA DE EMISSÃO, ASSINATURA, SELO/DATA ELIBERĂRII, SEMNĂTURA, ŞTAMPILA/DÁTUM VYDANIA, PODPIS, PEČIATKA/DATUM IZDAJE, PODPIS, ŽIG/ANTAMISPÄIVÄ, ALLEKIRJOITUS, SINETTI/UTFÄRDANDEDATUM, UNDERSKRIFT, STÄMPEL |
[Am. 38]
Bijlage I quater
|
Artikel 11 van Verordening (EU) [Nummer en titel van deze verordening invoegen] |
|
|
1 |
LIDSTAAT |
2 |
AUTORITEIT VAN AFGIFTE |
||||||||||||||||||||||
|
3 |
MEERTALIG MODELFORMULIER VAN DE EUROPESE UNIE BETREFFENDE ADOPTIE |
||||||||||||||||||||||||
|
4 |
DATUM EN PLAATS VAN ADOPTIE |
|
DD
MM
JJJJ
|
||||||||||||||||||||||
|
5 |
NAAM |
||||||||||||||||||||||||
|
6 |
VOORNA(A)M(EN) |
||||||||||||||||||||||||
|
7 |
GEBOORTEDATUM EN -PLAATS |
|
DD
MM
JJJJ
|
||||||||||||||||||||||
|
8 |
GESLACHT |
||||||||||||||||||||||||
|
|
9 |
OUDER 1 |
10 |
OUDER 2 |
|||||||||||||||||||||
|
5 |
NAAM |
|
|
||||||||||||||||||||||
|
6 |
VOORNA(A)M(EN) |
|
|
||||||||||||||||||||||
|
11 |
DATUM VAN AFGIFTE |
|
DD
MM
JJJJ
|
||||||||||||||||||||||
|
HANDTEKENING, STEMPEL |
|||||||||||||||||||||||||
|
NB: Dit meertalige EU-modelformulier wordt aangeboden door de autoriteiten van de lidstaat van afgifte en kan worden aangevraagd in plaats van de equivalente openbare akte die in die lidstaat bestaat. Het formulier laat het gebruik van een equivalente, door de autoriteiten van de lidstaat van afgifte opgestelde nationale openbare akte onverlet. Het formulier heeft dezelfde formele bewijskracht als de equivalente openbare akte van de lidstaat van afgifte en het gebruik ervan verandert niets aan het materiële recht van die lidstaat. |
|||||||||||||||||||||||||
AFKORTINGEN/SYMBOLS/SYMBOLES/ZEICHEN/СИМВОЛИ/SÍMBOLOS/SYMBOLY/SYMBOLER/SÜMBOLID/ΣΥΜΒΟΛΑ/NODA/SIMBOLI/SIMBOLI/APZĪMĒJUMI/SIMBOLIAI/JELMAGYARÁZAT/SIMBOLI/SKRÓT/SÍMBOLOS/SIMBOLURI/SYMBOLY/KRATICE/SYMBOLIT/FÖRKLARINGAR
|
— |
Da: dag/Day/Jour/Tag/ден/Día/Den/Dag/Päev/Ημέρα/Lá/Dan/Giorno/diena/diena/Nap/Jum/dzień/Dia/Ziua/Deň/Dan/Päivä/Dag |
|
— |
Mo: maand/Month/Mois/Monat/месец/Mes/Měsíc/Måned/Kuu/Μήνας/Mí/Mjesec Mese/mēnesis/mėnuo/Hónap/Xahar/miesiąc/Mês/Luna/Mesiac/Mesec/Kuukausi/Månad |
|
— |
Ye: jaar/Year/Année/Jahr/година/Año/Rok/År/Aasta/Έτος/Bliain/Godina/Anno/gads/metai/Év/Sena/rok/Ano/Anul/Rok/Leto/Vuosi/År |
|
— |
M: man/Masculine/Masculin/Männlich/мъжки/Masculino/Mužské/Mand/Mees/Άρρεν/Fireann/Muško/Maschile/Vīrietis/Vyras/Férfi/Maskil/mężczyzna/Masculino/Masculin/Muž/Moški/Mies/Manligt |
|
— |
F: vrouw/Feminine/Féminin/Weiblich/женски/Femenino/Ženské/Kvinde/Naine/Θήλυ/Baineann/Žensko/Femminile/Sieviete/Moteris/Nő/Femminil/kobieta/Feminino/Feminin/Žena/Ženska/Nainen/Kvinnligt |
|
1 |
MEMBER STATE/ÉTAT MEMBRE/MITGLIEDSTAAT/ДЪРЖАВА ЧЛЕНКА/ESTADO MIEMBRO/ČLENSKÝ STÁT/MEDLEMSSTAT/LIIKMESRIIK/ΚΡΑΤΟΣ ΜΕΛΟΣ/BALLSTÁT/DRŽAVA ČLANICA/STATO MEMBRO/DALĪBVALSTS/VALSTYBĖ NARĖ/TAGÁLLAM/STAT MEMBRU/PAŃSTWO CZŁONKOWSKIE/ESTADO-MEMBRO/STATUL MEMBRU/ČLENSKÝ ŠTÁT/DRŽAVA ČLANICA/JÄSENVALTIO/MEDLEMSSTAT |
|
2 |
ISSUING AUTHORITY/AUTORITÉ DE DÉLIVRANCE/AUSSTELLUNGSBEHÖRDE/ИЗДАВАЩ ОРГАН/AUTORIDAD EXPEDIDORA/VYDÁVAJÍCÍ ORGÁN/UDSTEDENDE MYNDIGHED/VÄLJAANDJA ASUTUS/ΑΡΧΗ ΕΚΔΟΣΗΣ/ÚDARÁS EISIÚNA/NADLEŽNO TIJELO ZA IZDAVANJE/AUTORITÀ DI RILASCIO/IZSNIEDZĒJA IESTĀDE/IŠDUODANTI INSTITUCIJA/KIÁLLÍTÓ HATÓSÁG/AWTORITÀ KOMPETENTI/ORGAN WYDAJĄCY/AUTORIDADE DE EMISSÃO/AUTORITATEA EMITENTĂ/VYDÁVAJÚCI ORGÁN/ORGAN IZDAJATELJ/ANTAVA VIRANOMAINEN/UTFÄRDANDE MYNDIGHET |
|
3 |
EU MULTILINGUAL STANDARD FORM CONCERNING ADOPTION/FORMULAIRE TYPE MULTILINGUE DE L'UE RELATIF À L'ADOPTION/MEHRSPRACHIGES EU-FORMULAR — ADOPTION/МНОГОЕЗИЧНО СТАНДАРТНО УДОСТОВЕРЕНИЕ НА ЕВРОПЕЙСКИЯ СЪЮЗ ЗА ОСИНОВЯВАНЕ/UE FORMULARIO NORMALIZADO MULTILINGÜE RELATIVO A LA ADOPCIÓN/VÍCEJAZYČNÝ STANDARDNÍ FORMULÁŘ EU TÝKAJÍCÍ SE ADOPCE/FLERSPROGET EU-STANDARDFORMULAR VEDRØRENDE ADOPTION/LAPSENDAMIST PUUDUTAV MITMEKEELNE EL STANDARDVORM/ΠΟΛΥΓΛΩΣΣΟ ΤΥΠΟΠΟΙΗΜΕΝΟ ΕΝΤΥΠΟ ΕΕ ΣΧΕΤΙΚΑ ΜΕ ΤΗΝ ΥΙΟΘΕΣΙΑ/FOIRM CHAIGHDEÁNACH ILTEANGACH AE MAIDIR LE HUCHTÚ/VIŠEJEZIČNI STANDARDNI OBRAZAC EUROPSKE UNIJE — POSVOJENJE/MODULO STANDARD MULTILINGUE DELL'UNIONE EUROPEA RELATIVO ALL'ADOZIONE/ES DAUGIAKALBĖ STANDARTINĖ FORMA DĖL ĮVAIKINIMO/EIROPAS SAVIENĪBAS DAUDZVALODU STANDARTA VEIDLAPA ATTIECĪBĀ UZ ADOPCIJU/TÖBBNYELVŰ EURÓPAI UNIÓS FORMANYOMTATVÁNY ÖRÖKBEFOGADÁS TEKINTETÉBEN/FORMOLA STANDARD MULTILINGWALI TAL-UE DWAR L-ADOZZJONI/WIELOJĘZYCZNY FORMULARZ STANDARDOWY UE DOTYCZĄCY PRZYSPOSOBIENIA/FORMULÁRIO MULTILINGUE NORMALIZADO DA UE RELATIVO À ADOÇÃO/FORMULAR STANDARD MULTILINGV AL UE PRIVIND ADOPŢIA/ŠTANDARDNÝ VIACJAZYČNÝ FORMULÁR EÚ TÝKAJÚCI SA ADOPCIE/VEČJEZIČNI STANDARDNI OBRAZEC EU O POSVOJITVI/EU:N MONIKIELINEN VAKIOLOMAKE — LAPSEKSI OTTAMINEN/FLERSPRÅKIGT EU-STANDARDFORMULÄR RÖRANDE ADOPTION |
|
4 |
DATE AND PLACE OF THE ADOPTION/DATE ET LIEU DE L'ADOPTION/TAG UND ORT DER ADOPTION/ДАТА И МЯСТО ДА ОСИНОВЯВАНЕ/FECHA Y LUGAR DE LA ADOPCIÓN/DATUM A MÍSTO ADOPCE/DATO OG STED FOR ADOPTIONEN/LAPSENDAMISE KUUPÄEV JA KOHT/HΜΕΡΟΜΗΝΙΑ ΚΑΙ ΤΟΠΟΣ ΥΙΟΘΕΣΙΑΣ/DÁTA AGUS ÁIT AN UCHTAITHE/DATUM I MJESTO POSVOJENJA/DATA E LUOGO DELL'ADOZIONE/ĮVAIKINIMO DATA IR VIETA/ADOPCIJAS DATUMS UN VIETA/ÖRÖKBEFOGADÁS IDEJE ÉS HELYE/DATA U POST TAL-ADOZZJONI/DATA I MIEJSCE PRZYSPOSOBIENIA/DATA E LOCAL DA ADOÇÃO/DATA ŞI LOCUL ADOPŢIEI/DÁTUM A MIESTO ADOPCIE/DATUM IN KRAJ POSVOJITVE/LAPSEKSI OTTAMISEN AIKA JA PAIKKA/DATUM OCH ORT FÖR ADOPTION |
|
5 |
NAME/NOM/NAME/ФАМИЛНО ИМЕ/APELLIDO(S)/PŘÍJMENÍ/EFTERNAVN/PEREKONNANIMI/ΕΠΩΝΥΜΟ/SLOINNE/PREZIME/COGNOME/UZVĀRDS/PAVARDĖ/CSALÁDI NÉV/KUNJOM/NAZWISKO/APELIDO/NUME/PRIEZVISKO/PRIIMEK/SUKUNIMI/EFTERNAMN |
|
6 |
FORENAME(S)/PRÉNOM(S)/VORNAME(N)/СОБСТВЕНО ИМЕ/NOMBRE(S)/JMÉNO (JMÉNA)/FORNAVN/-E/EESNIMED/ΟΝΟΜΑ/CÉADAINM(NEACHA)/IME(NA)/NOME/I/VĀRDS(-I)/VARDAS (-AI)/UTÓNÉV (UTÓNEVEK)/ISEM (ISMIJIET)/IMIĘ (IMIONA)/NOME PRÓPRIO/PRENUME/MENO(Á)/IME(NA)/ETUNIMET/FÖRNAMN |
|
7 |
DATE AND PLACE OF BIRTH/DATE ET LIEU DE NAISSANCE/TAG UND ORT DER GEBURT/ДАТА И МЯСТО НА РАЖДАНЕ/FECHA Y LUGAR DE NACIMIENTO/DATUM A MÍSTO NAROZENÍ/FØDSELSDATO OG -STED/SÜNNIAEG JA –KOHT/ΗΜΕΡΟΜΗΝΙΑ ΚΑΙ ΤΟΠΟΣ ΓΕΝΝΗΣΗΣ/DÁTA AGUS IONAD BREITHE/DATUM I MJESTO ROĐENJA/DATA E LUOGO DI NASCITA/DZIMŠANAS DATUMS UN VIETA/GIMIMO DATA IR VIETA/SZÜLETÉS IDEJE ÉS HELYE/POST U DATA TAT-TWELID/DATA I MIEJSCE URODZENIA/DATA E LOCAL DE NASCIMENTO/DATA ŞI LOCUL NAŞTERII/DÁTUM A MIESTO NARODENIA/DATUM IN KRAJ ROJSTVA/SYNTYMÄAIKA JA –PAIKKA/FÖDELSEDATUM OCH FÖDELSEORT |
|
8 |
SEX/SEXE/GESCHLECHT/ПОЛ/SEXO/POHLAVÍ/KØN/SUGU/ΦΥΛΟ/GNÉAS/SPOL/SESSO/DZIMUMS/LYTIS/NEM/SESS/PŁEĆ/SEXO/SEX/POHLAVIE/SPOL/SUKUPUOLI/KÖN |
|
9 |
PARENT 1/PARENT 1/ELTERNTEIL 1/РОДИТЕЛ 1/PADRE 1/RODIČ 1/FORÆLDER 1/1. VANEM/ΓΟΝΕΑΣ 1/TUISMITHEOIR 1/RODITELJ 1/GENITORE 1/TĖVAS/MOTINA 1/1. VECĀKS/1. SZÜLŐ/ĠENITUR 1/PRZYSPOSABIAJĄCY 1/PROGENITOR 1/PĂRINTE 1/RODIČ 1/STARŠ 1/VANHEMPI 1/FÖRÄLDER 1 |
|
10 |
PARENT 2/PARENT 2/ELTERNTEIL 2/РОДИТЕЛ 2/PADRE 2/RODIČ 2/FORÆLDER 2/2. VANEM/ΓΟΝΕΑΣ 2/TUISMITHEOIR 2/RODITELJ 2/GENITORE 2/TĖVAS/MOTINA 2/2. VECĀKS/2. SZÜLŐ/ĠENITUR 2/PRZYSPOSABIAJĄCY 2/PROGENITOR 2/PĂRINTE 2/RODIČ 2/STARŠ 2/VANHEMPI 2/FÖRÄLDER 2 |
|
11 |
DATE OF ISSUE, SIGNATURE, SEAL/DATE DE DÉLIVRANCE, SIGNATURE, SCEAU/TAG DER AUSSTELLUNG, UNTERSCHRIFT, SIEGEL/ДАТА НА ИЗДАВАНЕ, ПОДПИС, ПЕЧАТ/FECHA DE EXPEDICIÓN, FIRMA Y SELLO/DATUM VYDÁNÍ, PODPIS, RAZÍTKO/UDSTEDELSESDATO, UNDERSKRIFT, STEMPEL/VÄLJAANDMISE KUUPÄEV, ALLKIRI, PITSER/ΗΜΕΡΟΜΗΝΙΑ ΕΚΔΟΣΗΣ, ΥΠΟΓΡΑΦΗ, ΣΦΡΑΓΙΔΑ/DÁTA EISIÚNA, SÍNIÚ, SÉALA/DATUM IZDAVANJA, POTPIS, PEČAT/DATA DI RILASCIO, FIRMA, TIMBRO/IZSNIEGŠANAS DATUMS, PARAKSTS, ZĪMOGS/IŠDAVIMO DATA, PARAŠAS, ANTSPAUDAS/KIÁLLÍTÁS DÁTUMA, ALÁÍRÁS, PECSÉT/DATA TAL-ĦRUĠ, FIRMA, TIMBRU/DATA WYDANIA, PODPIS, PIECZĘĆ/DATA DE EMISSÃO, ASSINATURA, SELO/DATA ELIBERĂRII, SEMNĂTURA, ŞTAMPILA/DÁTUM VYDANIA, PODPIS, PEČIATKA/DATUM IZDAJE, PODPIS, ŽIG/ANTAMISPÄIVÄ, ALLEKIRJOITUS, SINETTI/UTFÄRDANDEDATUM, UNDERSKRIFT, STÄMPEL |
[Am. 39]
Bijlage II
|
Artikel 11 van Verordening (EU) [Nummer en titel van deze verordening invoegen] |
|
|
1 |
LIDSTAAT: |
2 |
AUTORITEIT VAN AFGIFTE |
||||||||||||||||||||||
|
3 |
MEERTALIG EU-MODELFORMULIER BETREFFENDE OVERLIJDEN |
||||||||||||||||||||||||
|
4 |
DATUM EN PLAATS VAN OVERLIJDEN |
|
DD MM JJJJ |
||||||||||||||||||||||
|
5 |
NAAM |
||||||||||||||||||||||||
|
6 |
VOORNAMEN |
||||||||||||||||||||||||
|
7 |
GESLACHT |
||||||||||||||||||||||||
|
8 |
GEBOORTEDATUM EN -PLAATS |
|
DD MM JJJJ |
||||||||||||||||||||||
|
9 |
NAAM LAATSTE ECHTGENOOT/-GENOTE |
||||||||||||||||||||||||
|
10 |
VOORNAMEN LAATSTE ECHTGENOOT/-GENOTE |
||||||||||||||||||||||||
|
|
12 |
VADER |
13 |
MOEDER |
|||||||||||||||||||||
|
5 |
NAAM |
|
|
||||||||||||||||||||||
|
6 |
VOORNAMEN |
|
|
||||||||||||||||||||||
|
11 |
DATUM VAN AFGIFTE,, |
|
DD MM JJJJ |
||||||||||||||||||||||
|
HANDTEKENING, STEMPEL |
|||||||||||||||||||||||||
|
NB: Dit meertalige EU-modelformulier wordt aangeboden door de autoriteiten van de lidstaat van afgifte en kan worden aangevraagd in plaats van de equivalente openbare akte die in die lidstaat bestaat. Het formulier laat het gebruik van een equivalente, door de autoriteiten van de lidstaat van afgifte opgestelde nationale openbare akte onverlet. Het formulier heeft dezelfde formele bewijskracht als de equivalente openbare akte van de lidstaat van afgifte en het gebruik ervan verandert niets aan het materiële recht van die lidstaat inzake geboorte. |
|||||||||||||||||||||||||
AFKORTINGEN/SYMBOLS/SYMBOLES/ZEICHEN/СИМВОЛИ/SÍMBOLOS/SYMBOLY/SYMBOLER/SÜMBOLID/ΣΥΜΒΟΛΑ/NODA/SIMBOLI/SIMBOLI/APZĪMĒJUMI/SIMBOLIAI/JELMAGYARÁZAT/SIMBOLI/SKRÓT/SÍMBOLOS/SIMBOLURI/SYMBOLY/KRATICE/SYMBOLIT/FÖRKLARINGAR
|
— |
DD: dag/Day/Jour/Tag/ден/Día/Den/Dag/Päev/Ημέρα/Lá/Dan/Giorno/diena/diena/Nap/Jum/dzień/Dia/Ziua/Deň/Dan/Päivä/Dag |
|
— |
MM: maand/Month/Mois/Monat/месец/Mes/Měsíc/Måned/Kuu/Μήνας/Mí/Mjesec/Mese/mēnesis/mėnuo/Hónap/Xahar/miesiąc/Mês/Luna/Mesiac/Mesec/Kuukausi/Månad |
|
— |
JJJJ: jaar/Year/Année/Jahr/година/Año/Rok/År/Aasta/Έτος/Bliain/Godina/Anno/gads/metai/Év/Sena/rok/Ano/Anul/Rok/Leto/Vuosi/År |
|
— |
M: man/Masculine/Masculin/Männlich/мъжки/Masculino/Mužské/Mand/Mees/Άρρεν/Fireann/Muško/Maschile/Vīrietis/Vyras/Férfi/Maskil/mężczyzna/Masculino/Masculin/Muž/Moški/Mies/Manligt |
|
— |
V: vrouw/Feminine/Féminin/Weiblich/женски/Femenino/Ženské/Kvinde/Naine/Θήλυ/Baineann/Žensko/Femminile/Sieviete/Moteris/Nő/Femminil/kobieta/Feminino/Feminin/Žena/Ženska/Nainen/Kvinnligt |
|
1 |
MEMBER STATE/ÉTAT MEMBRE/MITGLIEDSTAAT/ДЪРЖАВА ЧЛЕНКА/ESTADO MIEMBRO/ČLENSKÝ STÁ/MEDLEMSSTAT/LIIKMESRIIK/ΚΡΑΤΟΣ ΜΕΛΟΣ/BALLSTÁT/DRŽAVA ČLANICA/STATO MEMBRO/DALĪBVALSTS/VALSTYBĖ NARĖ/TAGÁLLAM/STAT MEMBRU/LIDSTAAT/PAŃSTWO CZŁONKOWSKIE/ESTADO-MEMBRO/STATUL MEMBRU/ČLENSKÝ ŠTÁT/DRŽAVA ČLANICA/JÄSENVALTIO/MEDLEMSSTAT |
|
2 |
ISSUING AUTHORITY/AUTORITÉ DE DÉLIVRANCE/AUSSTELLUNGSBEHÖRDE/ИЗДАВАЩ ОРГАН/AUTORIDAD EXPEDIDORA/VYDÁVAJÍCÍ ORGÁN/UDSTEDENDE MYNDIGHED/VÄLJAANDJA ASUTUS/ΑΡΧΗ ΕΚΔΟΣΗΣ/ÚDARÁS EISIÚNA/NADLEŽNO TIJELO ZA IZDAVANJE/AUTORITÀ DI RILASCIO/IZSNIEDZĒJA IESTĀDE/IŠDUODANTI INSTITUCIJA/KIÁLLÍTÓ HATÓSÁG/AWTORITÀ KOMPETENTI/ORGAN WYDAJĄCY/AUTORIDADE DE EMISSÃO/AUTORITATEA EMITENTĂ/VYDÁVAJÚCI ORGÁN/ORGAN IZDAJATELJ/ANTAVA VIRANOMAINEN/UTFÄRDANDE MYNDIGHET |
|
3 |
EU MULTILINGUAL STANDARD FORM CONCERNING DEATH/FORMULAIRE TYPE MULTILINGUE DE L'UE CONCERNANT LE DÉCÈS/MEHRSPRACHIGES EU-FORMULAR — TOD/МНОГОЕЗИЧНО СТАНДАРТНО УДОСТОВЕРЕНИЕ НА ЕС ЗА СМЪРТ/IMPRESO ESTÁNDAR MULTILINGÜE DE LA UE RELATIVO A LA DEFUNCIÓN/VÍCEJAZYČNÝ STANDARDNÍ FORMULÁŘ EU PRO ÚMRTÍ/FLERSPROGET EU-STANDARDDØDSATTEST/ELi MITMEKEELNE STANDARDVORM SURMA KOHTA/ΠΟΛΥΓΛΩΣΣΟ ΤΥΠΟΠΟΙΗΜΕΝΟ ΕΝΤΥΠΟ ΤΗΣ ΕΕ ΓΙΑ ΤΟΝ ΘΑΝΑΤΟ/FOIRM CHAIGHDEÁNACH ILTEANGACH AN AE MAIDIR LE BÁS/VIŠEJEZIČNI STANDARDNI OBRAZAC EU-a KOJI SE ODNOSI NA SMRT/MODULO STANDARD MULTILINGUE DELL'UE RELATIVO AL DECESSO/ES DAUDZVALODU STANDARTA VEIDLAPA ATTIECĪBĀ UZ MIRŠANAS FAKTU/ES DAUGIAKALBĖ STANDARTINĖ FORMA DĖL MIRTIES/TÖBBNYELVŰ UNIÓS FORMANYOMTATVÁNY HALÁLESET TEKINTETÉBEN/FORMOLA MULTILINGWA STANDARD TAL-UE DWAR MEWT/WIELOJĘZYCZNY FORMULARZ STANDARDOWY UE DOTYCZĄCY ZGONU/FORMULÁRIO MULTILINGUE DA UE RELATIVO AO ÓBITO/FORMULAR STANDARD MULTILINGV AL UE PRIVIND DECESUL/ŠTANDARDNÝ VIACJAZYČNÝ FORMULÁR EÚ TÝKAJÚCI SA ÚMRTIA/STANDARDNI VEČJEZIČNI OBRAZEC EU V ZVEZI S SMRTJO/EU:N MONIKIELINEN VAKIOLOMAKE — KUOLEMA/FLERSPRÅKIGT EU-STANDARDFORMULÄR RÖRANDE DÖDSFALL |
|
4 |
DATE AND PLACE OF DEATH/DATE ET LIEU DU DÉCÈS/TAG UND ORT DES TODES/ДАТА И МЯСТО НА СМЪРТТА/FECHA Y LUGAR DE DEFUNCIÓN/DATUM A MÍSTO ÚMRTÍ/DØDSDATO OG DØDSSTED/SURMAAEG JA –KOHT/ΗΜΕΡΟΜΗΝΙΑ ΚΑΙ ΤΟΠΟΣ ΘΑΝΑΤΟΥ/DÁTA AGUS IONAD AN BHÁIS/DATUM I MJESTO SMRTI/DATA E LUOGO DEL DECESSO/MIRŠANAS DATUMS UN VIETA/MIRTIES DATA IR VIETA/HALÁL BEKÖVETKEZÉSÉNEK IDEJE ÉS HELYE/POST U DATA TAL-MEWT/DATA I MIEJSCE ZGONU/DATA E LOCAL DO ÓBITO/DATA ŞI LOCUL DECESULUI/DÁTUM A MIESTO ÚMRTIA/DATUM IN KRAJ SMRTI/KUOLINAIKA JA –PAIKKA/DÖDSDATUM OCH DÖDSORT |
|
5 |
NAME/Nom/Name/ФАМИЛНО ИМЕ/APELLIDO(S)/PŘÍJMENÍ/EFTERNAVN/PEREKONNANIMI/ΕΠΩΝΥΜΟ/SLOINNE/PREZIME/COGNOME/UZVĀRDS/PAVARDĖ/CSALÁDI NÉV/KUNJOM/NAZWISKO/APELIDO/NUME/PRIEZVISKO/PRIIMEK/SUKUNIMI/EFTERNAMN |
|
6 |
FORNAME(S)/Prénom(s)/Vorname(n)/СОБСТВЕНО ИМЕ/NOMBRE(S)/JMÉNO (JMÉNA)/FORNAVN/-E/EESNIMED/ΟΝΟΜΑ/CÉADAINM(NEACHA)/IME(NA)/NOME/I/VĀRDS(-I)/VARDAS (-AI)/UTÓNÉV (UTÓNEVEK)/ISEM (ISMIJIET)/VOORNAMEN/IMIĘ (IMIONA)/NOME PRÓPRIO/PRENUME/MENO(Á)/IME(NA)/ETUNIMET/FÖRNAMN |
|
7 |
SEX/Sexe/Geschlecht/ПОЛ/SEXO/POHLAVÍ/KØN/SUGU/ΦΥΛΟ/GNÉAS/SPOL/SESSO/DZIMUMS/LYTIS/NEM/SESS/PŁEĆ/SEXO/SEX/POHLAVIE/SPOL/SUKUPUOLI/KÖN |
|
8 |
DATE AND PLACE OF BIRTH/DATE ET LIEU DE NAISSANCE/TAG UND ORT DER GEBURT/ДАТА И МЯСТО НА РАЖДАНЕ/FECHA Y LUGAR DE NACIMIENTO/DATUM A MÍSTO NAROZENÍ/FØDSELSDATO OG -STED/SÜNNIAEG JA –KOHT/ΗΜΕΡΟΜΗΝΙΑ ΚΑΙ ΤΟΠΟΣ ΓΕΝΝΗΣΗΣ/DÁTA AGUS IONAD BREITHE/DATUM I MJESTO ROĐENJA/DATA E LUOGO DI NASCITA/DZIMŠANAS DATUMS UN VIETA/GIMIMO DATA IR VIETA/SZÜLETÉS IDEJE ÉS HELYE/POST U DATA TAT-TWELID/DATA I MIEJSCE URODZENIA/DATA E LOCAL DE NASCIMENTO/DATA ŞI LOCUL NAŞTERII/DÁTUM A MIESTO NARODENIA/DATUM IN KRAJ ROJSTVA/SYNTYMÄAIKA JA –PAIKKA/FÖDELSEDATUM OCH FÖDELSEORT |
|
9 |
NAME OF THE LAST SPOUSE/NOM DU DERNIER CONJOINT/NAME DES LETZTEN EHEPARTNERS/ФАМИЛНО ИМЕ НА ПОСЛЕДНИЯ СЪПРУГ/APELLIDO(S) DEL ÚLTIMO CÓNYUGE/PŘÍJMENÍ POSLEDNÍHO MANŽELA/MANŽELKY/SIDSTE ÆGTEFÆLLES EFTERNAVN/VIIMASE ABIKAASA PEREKONNANIMI/ΕΠΩΝΥΜΟ ΤΟΥ/ΤΗΣ ΤΕΛΕΥΤΑΙΟΥ/ΑΣ ΣΥΖΥΓΟΥ/SLOINNE AN CHÉILE DHEIREANAIGH/PREZIME POSLJEDNJEG BRAČNOG DRUGA/COGNOME DELL'ULTIMO CONIUGE/PĒDĒJĀ(-S) LAULĀTĀ(-S) UZVĀRDS/PASKUTINIO SUTUOKTINIO PAVARDĖ/UTOLSÓ HÁZASTÁRS CSALÁDI NEVE/KUNJOM L-AĦĦAR KONJUGI/NAZWISKO OSTATNIEGO MAŁŻONKA/APELIDO DO ÚLTIMO CÔNJUGE/NUMELE ULTIMULUI SOŢ/ULTIMEI SOŢII/PRIEZVISKO POSLEDNÉHO MANŽELA/POSLEDNEJ MANŽELKY/PRIIMEK ZADNJEGA ZAKONCA/VIIMEISIMMÄN PUOLISON SUKUNIMI/SISTA MAKENS/MAKANS EFTERNAMN |
|
10 |
FORENAME(S) OF THE LAST SPOUSE/Prénom(s) du dernier conjoint/Vorname(n) des letzten Ehepartners/СОБСТВЕНО ИМЕ НА ПОСЛЕДНИЯ СЪПРУГ/NOMBRE(S) DEL ÚLTIMO CÓNYUGE/JMÉNO (JMÉNA) POSLEDNÍHO MANŽELA/MANŽELKY/Sidste ægtefælles fornavn/-e/VIIMASE ABIKAASA EESNIMED/ΟΝΟΜΑ/ΟΝΟΜΑΤΑ ΤΟΥ/ΤΗΣ ΤΕΛΕΥΤΑΙΟΥ/ΑΣ ΣΥΖΥΓΟΥ/CÉADAINM(NEACHA) AN CHÉILE DHEIREANAIGH/IME(NA) POSLJEDNJEG BRAČNOG DRUGA/NOME/I DELL'ULTIMO CONIUGE/PĒDĒJĀ(-S) LAULĀTĀ(-S) VĀRDS(-I)/PASKUTINIO SUTUOKTINIO VARDAS (-AI)/UTOLSÓ HÁZASTÁRS UTÓNEVE(I)/ISEM (ISMIJIET) L-AĦĦAR KONJUĠI/IMIĘ (IMIONA) OSTATNIEGO MAŁŻONKA/NOME PRÓPRIO DO ÚLTIMO CÕNJUGE/PRENUMELE ULTIMULUI SOŢ/ULTIMEI SOŢII/MENO POSLEDNÉHO MANŽELA/POSLEDNEJ MANŽELKY/(IME)NA ZADNJEGA ZAKONCA/VIIMEISIMMÄN PUOLISON ETUNIMET/SISTA MAKENS/MAKANS FÖRNAMN |
|
11 |
DATE OF ISSUE, SIGNATURE, SEAL/DATE DE DÉLIVRANCE, SIGNATURE, SCEAU/TAG DER AUSSTELLUNG, UNTERSCHRIFT, SIEGEL/ДАТА НА ИЗДАВАНЕ, ПОДПИС, ПЕЧАТ/FECHA DE EXPEDICIÓN, FIRMA Y SELLO/DATUM VYDÁNÍ, PODPIS, RAZÍTKO/UDSTEDELSESDATO, UNDERSKRIFT, STEMPEL/VÄLJAANDMISE KUUPÄEV, ALLKIRI, PITSER/ΗΜΕΡΟΜΗΝΙΑ ΕΚΔΟΣΗΣ, ΥΠΟΓΡΑΦΗ, ΣΦΡΑΓΙΔΑ/DÁTA EISIÚNA, SÍNIÚ, SÉALA/DATUM IZDAVANJA, POTPIS, PEČAT/DATA DI RILASCIO, FIRMA, TIMBRO/IZSNIEGŠANAS DATUMS, PARAKSTS, ZĪMOGS/IŠDAVIMO DATA, PARAŠAS, ANTSPAUDAS/KIÁLLÍTÁS DÁTUMA, ALÁÍRÁS, PECSÉT/DATA TAL-ĦRUĠ, FIRMA, TIMBRU/DATA WYDANIA, PODPIS, PIECZĘĆ/DATA DE EMISSÃO, ASSINATURA, SELO/DATA ELIBERĂRII, SEMNĂTURA, ŞTAMPILA/DÁTUM VYDANIA, PODPIS, PEČIATKA/DATUM IZDAJE, PODPIS, ŽIG/ANTAMISPÄIVÄ, ALLEKIRJOITUS, SINETTI/UTFÄRDANDEDATUM, UNDERSKRIFT, STÄMPEL |
|
12 |
FATHER/PÈRE/VATER/БАЩА/PADRE/OTEC/FAR/ISA/ΠΑΤΕΡΑΣ/ATHAIR/OTAC/PADRE/TĒVS/TĖVAS/APA/MISSIER/OJCIEC/PAI/TATĂL/OTEC/OČE/ISÄ/FADER |
|
13 |
MOTHER/MÈRE/MUTTER/МАЙКА/MADRE/MATKA/MOR/EMA/ΜΗΤΕΡΑ/MÁTHAIR/MAJKA/MADRE/MĀTE/MOTINA/ANYA/OMM/MATKA/MÃE/MAMA/MATKA/MATI/ÄITI/MODER |
Bijlage II bis
|
Artikel 11 van Verordening (EU) [Nummer en titel van deze verordening invoegen] |
|
|
1 |
LIDSTAAT: |
2 |
AUTORITEIT VAN AFGIFTE |
||||||||||||||||||||
|
3 |
MEERTALIG EU-MODELFORMULIER TER STAVING VAN ONGEHUWDE STAAT |
||||||||||||||||||||||
|
4 |
NAAM |
||||||||||||||||||||||
|
5 |
VOORNA(A)M(EN) |
||||||||||||||||||||||
|
6 |
GESLACHT |
||||||||||||||||||||||
|
7 |
GEBOORTEDATUM EN -PLAATS |
|
DD
MM
JJJJ
|
||||||||||||||||||||
|
8 |
DATUM VAN AFGIFTE |
|
DD
MM
JJJJ
|
||||||||||||||||||||
|
HANDTEKENING, STEMPEL |
|||||||||||||||||||||||
|
NB: Dit meertalige EU-modelformulier wordt aangeboden door de autoriteiten van de lidstaat van afgifte en kan worden aangevraagd in plaats van de equivalente openbare akte die in die lidstaat bestaat. Het formulier laat het gebruik van een equivalente, door de autoriteiten van de lidstaat van afgifte opgestelde nationale openbare akte onverlet. Het formulier heeft dezelfde formele bewijskracht als de equivalente openbare akte van de lidstaat van afgifte en het gebruik ervan doet geen afbreuk aan het materiële recht van de lidstaten. |
|||||||||||||||||||||||
AFKORTINGEN/SYMBOLS/SYMBOLES/ZEICHEN/СИМВОЛИ/SÍMBOLOS/SYMBOLY/SYMBOLER/SÜMBOLID/ΣΥΜΒΟΛΑ/NODA/SIMBOLI/SIMBOLI/APZĪMĒJUMI/SIMBOLIAI/JELMAGYARÁZAT/SIMBOLI/SKRÓT/SÍMBOLOS/SIMBOLURI/SYMBOLY/KRATICE/SYMBOLIT/FÖRKLARINGAR
|
— |
Da: dag/Day/Jour/Tag/ден/Día/Den/Dag/Päev/Ημέρα/Lá/Dan/Giorno/diena/diena/Nap/Jum/dzień/Dia/Ziua/Deň/Dan/Päivä/Dag |
|
— |
Mo: maand/Month/Mois/Monat/месец/Mes/Měsíc/Måned/Kuu/Μήνας/Mí/Mjesec/Mese/mēnesis/mėnuo/Hónap/Xahar/miesiąc/Mês/Luna/Mesiac/Mesec/Kuukausi/Månad |
|
— |
Ye: jaar/Year/Année/Jahr/година/Año/Rok/År/Aasta/Έτος/Bliain/Godina/Anno/gads/metai/Év/Sena/rok/Ano/Anul/Rok/Leto/Vuosi/År |
|
— |
M: man/Masculine/Masculin/Männlich/мъжки/Masculino/Mužské/Mand/Mees/Άρρεν/Fireann/Muško/Maschile/Vīrietis/Vyras/Férfi/Maskil/mężczyzna/Masculino/Masculin/Muž/Moški/Mies/Manligt |
|
— |
F: vrouw/Feminine/Féminin/Weiblich/женски/Femenino/Ženské/Kvinde/Naine/Θήλυ/Baineann/Žensko/Femminile/Sieviete/Moteris/Nő/Femminil/kobieta/Feminino/Feminin/Žena/Ženska/Nainen/Kvinnligt |
|
1 |
MEMBER STATE/ÉTAT MEMBRE/MITGLIEDSTAAT/ДЪРЖАВА ЧЛЕНКА/ESTADO MIEMBRO/ČLENSKÝ STÁT/MEDLEMSSTAT/LIIKMESRIIK/ΚΡΑΤΟΣ ΜΕΛΟΣ/BALLSTÁT/DRŽAVA ČLANICA/STATO MEMBRO/DALĪBVALSTS/VALSTYBĖ NARĖ/TAGÁLLAM/STAT MEMBRU/PAŃSTWO CZŁONKOWSKIE/ESTADO-MEMBRO/STATUL MEMBRU/ČLENSKÝ ŠTÁT/DRŽAVA ČLANICA/JÄSENVALTIO/MEDLEMSSTAT |
|
2 |
ISSUING AUTHORITY/AUTORITÉ DE DÉLIVRANCE/AUSSTELLUNGSBEHÖRDE/ИЗДАВАЩ ОРГАН/AUTORIDAD EXPEDIDORA/VYDÁVAJÍCÍ ORGÁN/UDSTEDENDE MYNDIGHED/VÄLJAANDJA ASUTUS/ΑΡΧΗ ΕΚΔΟΣΗΣ/ÚDARÁS EISIÚNA/NADLEŽNO TIJELO ZA IZDAVANJE/AUTORITÀ DI RILASCIO/IZSNIEDZĒJA IESTĀDE/IŠDUODANTI INSTITUCIJA/KIÁLLÍTÓ HATÓSÁG/AWTORITÀ KOMPETENTI/ORGAN WYDAJĄCY/AUTORIDADE DE EMISSÃO/AUTORITATEA EMITENTĂ/VYDÁVAJÚCI ORGÁN/ORGAN IZDAJATELJ/ANTAVA VIRANOMAINEN/UTFÄRDANDE MYNDIGHET |
|
3 |
eu MULTILINGUAL STANDARD FORM CONFIRMING NON-MARRIED STATUS/FORMULAIRE TYPE MULTILINGUE DE L'UE CONFIRMANT LE STATUT NON MARIÉ/MEHRSPRACHIGES EU-FORMULAR ZUR BESTÄTIGUNG DER LEDIGKEITSBESCHEINIGUNG/МНОГОЕЗИЧНО СТАНДАРТНО УДОСТОВЕРЕНИЕ НА ЕВРОПЕЙСКИЯ СЪЮЗ ЗА ЛИПСА НА СКЛЮЧЕН БРАК/IMPRESO ESTÁNDAR MULTILINGÜE DE LA UNIÓN EUROPEA QUE ACREDITA EL ESTADO DE SOLTERÍA/VÍCEJAZYČNÝ STANDARDNÍ FORMULÁŘ EVROPSKÉ UNIE PRO RODINNÝ STAV „SVOBODNÝ/Á”/FLERSPROGET EU-STANDARDFORMULAR TIL BEKRÆFTELSE AF STATUS SOM UGIFT//ELi MITMEKEELNE STANDARDVORM VALLALISE STAATUSE KOHTA/ΠΟΛΥΓΛΩΣΣΟ ΤΥΠΟΠΟΙΗΜΕΝΟ ΕΝΤΥΠΟ ΤΗΣ ΕΥΡΩΠΑΪΚΗΣ ΕΝΩΣΗΣ ΓΙΑ ΤΗ ΒΕΒΑΙΩΣΗ ΑΓΑΜΙΑΣ/FOIRM CHAIGHDEÁNACH ILTEANGACH DE CHUID AN AONTAIS EORPAIGH LENA NDAINGNÍTEAR STÁDAS NEAMHPHÓSTA/VIŠEJEZIČNI STANDARDNI OBRAZAC EUROPSKE UNIJE KOJIM SE POTVRĐUJE SLOBODNO BRAČNO STANJE/MODULO STANDARD MULTILINGUE DELL'UE PER LA CONFERMA DELLO STATUS DI NON CONIUGATO/A/EIROPAS SAVIENĪBAS DAUDZVALODU STANDARTA VEIDLAPA (APLIECINA NEPRECĒTAS PERSONAS ĢIMENES STĀVOKLI)/EUROPOS SĄJUNGOS DAUGIAKALBĖ STANDARTINĖ FORMA, KURIA PATVIRTINAMAS NESUSITUOKUSIO ASMENS SATUSAS/TÖBBNYELVŰ EURÓPAI UNIÓS FORMANYOMTATVÁNY NŐTLEN/HAJADON CSALÁDI ÁLLAPOT TEKINTETÉBEN/FORMOLA STANDARD MULTILINGWI TAL-UNJONI EWROPEA LI TIKKONFERMA STATUS MHUX MIŻŻEWWEĠ/WIELOJĘZYCZNY FORMULARZ STANDARDOWY UNII EUROPEJSKIEJ POTWIERDZAJĄCY STAN WOLNY/FORMULÁRIO MULTILINGUE DA UNIÃO EUROPEIA RELATIVO AO ESTADO DE SOLTEIRO/FORMULAR STANDARD MULTILINGV AL UE PRIVIND STAREA CIVILĂ A UNEI PERSOANE NECĂSĂTORITE/ŠTANDARDNÝ VIACJAZYČNÝ FORMULÁR EÚ TÝKAJÚCI SA NEUZAVRETIA MANŽELSTVA/VEČJEZIČNI STANDARDNI OBRAZEC EU O SAMSKEM STANU/EU:N MONIKIELINEN VAKIOLOMAKE, JOLLA VAHVISTETAAN SIVIILISÄÄDYKSI NAIMATON/FLERSPRÅKIGT EU STANDARDFORMULÄR FÖR INTYGANDE AV ATT EN PERSON ÄR OGIFT |
|
4 |
NAME/NOM/NAME/ФАМИЛНО ИМЕ/APELLIDO(S)/PŘÍJMENÍ/EFTERNAVN/PEREKONNANIMI/ΕΠΩΝΥΜΟ/SLOINNE/PREZIME/COGNOME/UZVĀRDS/PAVARDĖ/CSALÁDI NÉV/KUNJOM/NAZWISKO/APELIDO/NUME/PRIEZVISKO/PRIIMEK/SUKUNIMI/EFTERNAMN |
|
5 |
FORNAME(S)/PRÉNOM(S)/VORNAME(N)/СОБСТВЕНО ИМЕ/NOMBRE(S)/JMÉNO (JMÉNA)/FORNAVN/-E/EESNIMED/ΟΝΟΜΑ/CÉADAINM(NEACHA)/IME(NA)/NOME/I/VĀRDS(-I)/VARDAS (-AI)/UTÓNÉV (UTÓNEVEK)/ISEM (ISMIJIET)/IMIĘ (IMIONA)/NOME PRÓPRIO/PRENUME/MENO(Á)/IME(NA)/ETUNIMET/FÖRNAMN |
|
6 |
SEX/SEXE/GESCHLECHT/ПОЛ/SEXO/POHLAVÍ/KØN/SUGU/ΦΥΛΟ/GNÉAS/SPOL/SESSO/DZIMUMS/LYTIS/NEM/SESS/PŁEĆ/SEXO/SEX/POHLAVIE/SPOL/SUKUPUOLI/KÖN |
|
7 |
DATE AND PLACE OF BIRTH/DATE ET LIEU DE NAISSANCE/TAG UND ORT DER GEBURT/ДАТА И МЯСТО НА РАЖДАНЕ/FECHA Y LUGAR DE NACIMIENTO/DATUM A MÍSTO NAROZENÍ/FØDSELSDATO OG -STED/SÜNNIAEG JA –KOHT/ΗΜΕΡΟΜΗΝΙΑ ΚΑΙ ΤΟΠΟΣ ΓΕΝΝΗΣΗΣ/DÁTA AGUS IONAD BREITHE/DATUM I MJESTO ROĐENJA/DATA E LUOGO DI NASCITA/DZIMŠANAS DATUMS UN VIETA/GIMIMO DATA IR VIETA/SZÜLETÉS IDEJE ÉS HELYE/POST U DATA TAT-TWELID/DATA I MIEJSCE URODZENIA/DATA E LOCAL DE NASCIMENTO/DATA ŞI LOCUL NAŞTERII/DÁTUM A MIESTO NARODENIA/DATUM IN KRAJ ROJSTVA/SYNTYMÄAIKA JA –PAIKKA/FÖDELSEDATUM OCH FÖDELSEORT |
|
8 |
DATE OF ISSUE, SIGNATURE, SEAL/DATE DE DÉLIVRANCE, SIGNATURE, SCEAU/TAG DER AUSSTELLUNG, UNTERSCHRIFT, SIEGEL/ДАТА НА ИЗДАВАНЕ, ПОДПИС, ПЕЧАТ/FECHA DE EXPEDICIÓN, FIRMA Y SELLO/DATUM VYDÁNÍ, PODPIS, RAZÍTKO/UDSTEDELSESDATO, UNDERSKRIFT, STEMPEL/VÄLJAANDMISE KUUPÄEV, ALLKIRI, PITSER/ΗΜΕΡΟΜΗΝΙΑ ΕΚΔΟΣΗΣ, ΥΠΟΓΡΑΦΗ, ΣΦΡΑΓΙΔΑ/DÁTA EISIÚNA, SÍNIÚ, SÉALA/DATUM IZDAVANJA, POTPIS, PEČAT/DATA DI RILASCIO, FIRMA, TIMBRO/IZSNIEGŠANAS DATUMS, PARAKSTS, ZĪMOGS/IŠDAVIMO DATA, PARAŠAS, ANTSPAUDAS/KIÁLLÍTÁS DÁTUMA, ALÁÍRÁS, PECSÉT/DATA TAL-ĦRUĠ, FIRMA, TIMBRU/DATA WYDANIA, PODPIS, PIECZĘĆ/DATA DE EMISSÃO, ASSINATURA, SELO/DATA ELIBERĂRII, SEMNĂTURA, ŞTAMPILA/DÁTUM VYDANIA, PODPIS, PEČIATKA/DATUM IZDAJE, PODPIS, ŽIG/ANTAMISPÄIVÄ, ALLEKIRJOITUS, SINETTI/UTFÄRDANDEDATUM, UNDERSKRIFT, STÄMPEL |
[Am. 40]
Bijlage III
|
Artikel 11 van Verordening (EU) [Nummer en titel van deze verordening invoegen] |
|
|
1 |
LIDSTAAT |
2 |
AUTORITEIT VAN AFGIFTE |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
3 |
MEERTALIG EU-MODELFORMULIER BETREFFENDE HUWELIJK |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
4 |
DATUM EN PLAATS VAN HUWELIJK |
|
DD MM JJJJ |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
5 |
ECHTGENOOT A/ECHT GENOTE A [Am. 41] |
6 |
ECHTGENOOT B/ECHT GENOTE B [Am. 42] |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
7 |
NAAM VÓÓR HET HUWELIJK |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
8 |
VOORNAMEN |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
9 |
GESLACHT |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
10 |
GEBOORTEDATUM EN -PLAATS |
DD MM JJJJ |
DD MM JJJJ |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
11 |
NAAM NA HET HUWELIJK |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
12 |
GEWONE VERBLIJFPLAATS |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
13 |
ANDERE BIJZONDERHEDEN VAN DE REGISTRATIE |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
14 |
DATUM VAN AFGIFTE |
|
DD MM JJJJ |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
HANDTEKENING, STEMPEL |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
NB: Dit meertalige EU-modelformulier wordt aangeboden door de autoriteiten van de lidstaat van afgifte en kan worden aangevraagd in plaats van de equivalente openbare akte die in die lidstaat bestaat. Het formulier laat het gebruik van een equivalente, door de autoriteiten van de lidstaat van afgifte opgestelde nationale openbare akte onverlet. Het formulier heeft dezelfde formele bewijskracht als de equivalente openbare akte van de lidstaat van afgifte en het gebruik ervan verandert niets aan het materiële recht van die lidstaat inzake geboorte. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
AFKORTINGEN/SYMBOLS/SYMBOLES/ZEICHEN/СИМВОЛИ/SÍMBOLOS/SYMBOLY/SYMBOLER/SÜMBOLID/ΣΥΜΒΟΛΑ/NODA/SIMBOLI/SIMBOLI/APZĪMĒJUMI/SIMBOLIAI/JELMAGYARÁZAT/SIMBOLI/SKRÓT/SÍMBOLOS/SIMBOLURI/SYMBOLY/KRATICE/SYMBOLIT/FÖRKLARINGAR
|
— |
DD: dag/Day/Jour/Tag/ден/Día/Den/Dag/Päev/Ημέρα/Lá/Dan/Giorno/diena/diena/Nap/Jum/dzień/Dia/Ziua/Deň/Dan/Päivä/Dag |
|
— |
MM: maand/Month/Mois/Monat/месец/Mes/Měsíc/Måned/Kuu/Μήνας/Mí/Mjesec/Mese/mēnesis/mėnuo/Hónap/Xahar/miesiąc/Mês/Luna/Mesiac/Mesec/Kuukausi/Månad |
|
— |
JJJJ: jaar/Year/Année/Jahr/година/Año/Rok/År/Aasta/Έτος/Bliain/Godina/Anno/gads/metai/Év/Sena/rok/Ano/Anul/Rok/Leto/Vuosi/År |
|
— |
H: huwelijk/Marriage/Mariage/Eheschlieβung/брак/Matrimonio/Manželství/Gift/Abielu/Γάμος/Pósadh/Brak/Matrimonio/Laulība/Santuoka/Házasság/Żwieġ/związek małżeński/Casamento/Căsătorie/Manželstvo/Zakonska zveza/Avioliitto/Giftermål |
|
— |
GP: geregistreerd partnerschap/Registered Partnership/Partenariat enregistré/Eingetragene Partnerschaft/регистрирано партньорство/Unión registrada/Registrované partnerství/Registreret partnerskab/Registreeritud partnerlus/Καταχωρισμένη συμβίωση/Páirtnéireacht Chláraithe/Registrirano partnerstvo/Unione registrata/Reģistrētas partnerattiecības/Registruota partnerystė/Bejegyzett élettársi kapcsolat/Unjoni Rreġistrata/zarejestrowany związek partnerski/Parceria registada/Parteneriat înregistrat/Registrované partnerstvo/Registrirana partnerska skupnost/Rekisteröity parisuhde/Registrerat partnerskap |
|
— |
STP: scheiding van tafel en bed/Legal separation/Séparation de corps/Trennung ohne Auflösung des Ehebandes/законна раздяла/Separación judicial/Rozluka/Separeret/Lahuselu/Δικαστικός χωρισμός/Scaradh Dlíthiúil/Zakonska rastava/Separazione personale/Laulāto atšķiršana/Gyvenimas skyrium (separacija)/Különválás/Separazzjoni legali/separacja prawna/Separação legal/Separare de drept/Súdna rozluka/Prenehanje življenjske skupnosti/Asumusero/Hemskillnad |
|
— |
ES: echtscheiding/Divorce/Divorce/Scheidung/развод/Divorcio/Rozvod/Skilt/Lahutus/Διαζύγιο/Colscaradh/Razvod/Divorzio/Laulības šķiršana/Santuokos nutraukimas/Házasság felbontása/Divorzju/rozwód/Divórcio/Divorț/Rozvod/Razveza zakonske zveze/Avioero/Skilsmässa |
|
— |
NV: nietigverklaring/Annulment/Annulation/Nichtigerklärung/унищожаване/Anulación/Zrušení/Ophævelse af ægteskab/Tühistamine/Ακύρωση/Neamhniú pósta/Poništenje/Annullamento/Laulības atzīšana par neesošu/Pripažinimas negaliojančia/Érvénytelenítés/Annullament/rozwód/Anulação/Anulare/Anulovanie/Razveljavitev zakonske zveze/Mitätöinti/Annullering |
|
— |
O: overlijden/Death/Décès/Tod/смърт/Defunción/Úmrtí/Død/Surm/Θάνατος/Bás/Smrt/Decesso/Nāve/Mirtis/Halál/Mewt/zgon/Óbito/Deces/Úmrtie/Smrt/Kuolema/Dödsfall |
|
— |
OM: overlijden van echtgenoot/Death of the husband/Décès du mari/Tod des Ehemanns/смърт на съпруга/Defunción del esposo/Úmrtí manžela/Ægtefælles (mand) død/Abikaasa surm (M)/Θάνατος του συζύγου/Bás an fhir chéile/Smrt supruga/Decesso del marito/Vīra nāve/Vyro mirtis/Férj halála/: Mewt tar-raġel/zgon współmałżonka/Óbito do cônjuge masculino/Decesul soțului/Úmrtie manžela/Smrt moža/Aviomiehen kuolema/Makes dödsfall |
|
— |
OV: overlijden van echtgenote/Death of the Wife/Décès de la femme/Tod der Ehefrau/смърт на съпругата/Defunción de la esposa/Úmrtí manželky/Ægtefælles (kone) død/Abikaasa surm (F)/Θάνατος της συζύγου/Bás an fhir chéile/Smrt supruge/Decesso della moglie/Sievas nāve/Žmonos mirtis/Feleség halála/Mewt tal-mara/zgon współmałżonki/Óbito do cônjuge feminino/Decesul soției/Úmrtie manželky/Smrt žene/Vaimon kuolema/Makas dödsfall |
|
1 |
MEMBER STATE/ÉTAT MEMBRE/MITGLIEDSTAAT/ДЪРЖАВА ЧЛЕНКА/ESTADO MIEMBRO/ČLENSKÝ STÁT/MEDLEMSSTAT/LIIKMESRIIK/ΚΡΑΤΟΣ ΜΕΛΟΣ/BALLSTÁT/DRŽAVA ČLANICA/STATO MEMBRO/DALĪBVALSTS/VALSTYBĖ NARĖ/TAGÁLLAM/STAT MEMBRU/PAŃSTWO CZŁONKOWSKIE/ESTADO-MEMBRO/STATUL MEMBRU/ČLENSKÝ ŠTÁT/DRŽAVA ČLANICA/JÄSENVALTIO/MEDLEMSSTAT |
|
2 |
ISSUING AUTHORITY/AUTORITÉ DE DÉLIVRANCE/AUSSTELLUNGSBEHÖRDE/ИЗДАВАЩ ОРГАН/AUTORIDAD EXPEDIDORA/VYDÁVAJÍCÍ ORGÁN/UDSTEDENDE MYNDIGHED/VÄLJAANDJA ASUTUS/ΑΡΧΗ ΕΚΔΟΣΗΣ/ÚDARÁS EISIÚNA/NADLEŽNO TIJELO ZA IZDAVANJE/AUTORITÀ DI RILASCIO/IZSNIEDZĒJA IESTĀDE/IŠDUODANTI INSTITUCIJA/KIÁLLÍTÓ HATÓSÁG/AWTORITÀ KOMPETENTI/ORGAN WYDAJĄCY/AUTORIDADE DE EMISSÃO/AUTORITATEA EMITENTĂ/VYDÁVAJÚCI ORGÁN/ORGAN IZDAJATELJ/ANTAVA VIRANOMAINEN/UTFÄRDANDE MYNDIGHET |
|
3 |
EU MULTILINGUAL STANDARD FORM CONCERNING MARRIAGE/FORMULAIRE TYPE MULTILINGUE DE L'UE CONCERNANT LE MARIAGE/MEHRSPRACHIGES EU-FORMULAR — EHESCHLIEßUNG/МНОГОЕЗИЧНО СТАНДАРТНО УДОСТОВЕРЕНИЕ НА ЕС ЗА БРАК/IMPRESO ESTÁNDAR MULTILINGÜE DE LA UE RELATIVO AL MATRIMONIO/VÍCEJAZYČNÝ STANDARDNÍ FORMULÁŘ EU PRO MANŽELSTVÍ/FLERSPROGET EU-STANDARDVIELSESATTEST/ELI MITMEKEELNE STANDARDVORM ABIELU KOHTA/ΠΟΛΥΓΛΩΣΣΟ ΤΥΠΟΠΟΙΗΜΕΝΟ ΕΝΤΥΠΟ ΤΗΣ ΕΕ ΓΙΑ ΤΟΝ ΓΑΜΟ/FOIRM CHAIGHDEÁNACH ILTEANGACH AN AE MAIDIR LE PÓSADH/MODULO STANDARD MULTILINGUE DELL'UE RELATIVO AL MATRIMONIO/ES DAUDZVALODU STANDARTA VEIDLAPA ATTIECĪBĀ UZ LAULĪBU/ES DAUGIAKALBĖ STANDARTINĖ FORMA DĖL SANTUOKOS/TÖBBNYELVŰ UNIÓS FORMANYOMTATVÁNY HÁZASSÁG TEKINTETÉBEN/FORMOLA MULTILINGWA STANDARD TAL-UE DWAR ŻWIEĠ/WIELOJĘZYCZNY FORMULARZ STANDARDOWY UE DOTYCZĄCY ZAWARCIA ZWIĄZKU MAŁŻEŃSKIEGO/VIŠEJEZIČNI STANDARDNI FORMULAR EU-A KOJI SE ODNOSI NA BRAK/FORMULÁRIO MULTILINGUE DA UE RELATIVO AO CASAMENTO/FORMULAR STANDARD MULTILINGV AL UE PRIVIND CĂSĂTORIA/ŠTANDARDNÝ VIACJAZYČNÝ FORMULÁR EÚ TÝKAJÚCI SA UZAVRETIA MANŽELSTVA/STANDARDNI VEČJEZIČNI OBRAZEC EU V ZVEZI S SKLENITVIJO ZAKONSKE ZVEZE/EU:N MONIKIELINEN VAKIOLOMAKE — AVIOLIITTO/FLERSPRÅKIGT EU-STANDARDFORMULÄR RÖRANDE GIFTERMÅL |
|
4 |
DATE AND PLACE OF THE MARRIAGE/DATE ET LIEU DU MARIAGE/TAG UND ORT DES EINTRAGS/ДАТА И МЯСТО НА СКЛЮЧВАНЕ НА БРАКА/FECHA Y LUGAR DE MATRIMONIO/DATUM A MÍSTO UZAVŘENÍ MANŽELSTVÍ/VIELSESDATO- OG STED/ABIELLUMISE KUUPÄEV JA KOHT/ΗΜΕΡΟΜΗΝΙΑ ΚΑΙ ΤΟΠΟΣ ΤΟΥ ΓΑΜΟΥ/DÁTA AGUS IONAD AN PHÓSTA/DAN I MJESTO SKLAPANJA BRAKA/DATA E LUOGO DI MATRIMONIO/LAULĪBAS NOSLĒGŠANAS DATUMS UN VIETA/SANTUOKOS DATA IR VIETA/HÁZASSÁGKÖTÉS IDEJE ÉS HELYE/DATA U POST TAŻ-ŻWIEĠ/DATA I MIEJSCE ZAWARCIA ZWIĄZKU MAŁŻEŃSKIEGO/DATA E LOCAL DO CASAMENTO/DATA ŞI LOCUL CĂSĂTORIEI/DÁTUM A MIESTO UZAVRETIA MANŽELSTVA/DATUM IN KRAJ SKLENITVE ZAKONSKE ZVEZE/AVIOLIITON SOLMIMISAIKA JA –PAIKKA/GIFTERMÅLSDATUM OCH GIFTERMÅLSORT |
|
5 |
SPOUSE A/ÉPOUX A/EHEPARTNER A/СЪПРУГ A/CÓNYUGE A/MANŽEL/KA A/ÆGTEFÆLLE A/ABIKAASA A/ΣΥΖΥΓΟΣ Α/CÉILE A/BRAČNI DRUG A/CONIUGE A/LAULĀTAIS A/SUTUOKTINIS A/„A” HÁZASTÁRS/KONJUĠI A/MAŁŻONEK A/COÕNJUGE A/SOŢUL/SOŢIA A/MANŽEL A/ZAKONEC A/PUOLISO A/MAKE A |
|
6 |
SPOUSE B/ÉPOUX B/EHEPARTNER B//СЪПРУГ В/CÓNYUGE B/MANŽEL/KA B/ÆGTEFÆLLE B/ABIKAASA B/ΣΥΖΥΓΟΣ Β/CÉILE B/BRAČNI DRUG B/CONIUGE B/LAULĀTAIS B/SUTUOKTINIS B/„B” HÁZASTÁRS/KONJUĠI B/ECHTGENOOT/-GENOTE B/MAŁŻONEK B/CÕNJUGE B/SOŢUL/SOŢIA B/MANŽEL B/ZAKONEC B/PUOLISO B/MAKE B |
|
7 |
NAME BEFORE THE MARRIAGE/NOM ANTÉRIEUR AU MARIAGE/NAME VOR DER EHESCHLIEßUNG/ФАМИЛНО ИМЕ ПРЕДИ БРАКА/APELLIDO(S) ANTES DEL MATRIMONIO/PŘÍJMENÍ PŘED UZAVŘENÍM MANŽELSTVÍ/EFTERNAVN FØR INDGÅELSE AF ÆGTESKAB/PEREKONNANIMI ENNE ABIELLUMIST/ΕΠΩΝΥΜΟ ΠΡΙΝ ΑΠΟ ΤΟ ΓΑΜΟ/SLOINNE ROIMH PHÓSADH/DJEVOJAČKO PREZIME/COGNOME PRIMA DEL MATRIMONIO/UZVĀRDS PIRMS LAULĪBAS NOSLĒGŠANAS/PAVARDĖ IKI SANTUOKOS SUDARYMO/HÁZASSÁGKÖTÉS ELŐTTI CSALÁDI NÉV/KUNJOM QABEL IŻ-ŻWIEĠ/NAZWISKO PRZED ZAWARCIEM ZWIĄZKU MAŁŻEŃSKIEGO/APELIDO ANTERIOR AO CASAMENTO/NUMELE DINAINTEA CĂSĂTORIEI/PRIEZVISKO ZA SLOBODNA/PRIIMEK PRED SKLENITVIJO ZAKONSKE ZVEZE/SUKUNIMI ENNEN AVIOLIITTOA/EFTERNAMN FÖRE GIFTERMÅLET |
|
8 |
FORENAME(S)/PRÉNOM(S)/VORNAME(N)/СОБСТВЕНО ИМЕ/NOMBRE(S)/JMÉNO (JMÉNA)/FORNAVN/-E/EESNIMED/ΟΝΟΜΑ/ΟΝΟΜΑΤΑ/CÉADAINM(NEACHA)/IME(NA)/NOME/I/VĀRDS(-I)/VARDAS (-AI)/UTÓNÉV (UTÓNEVEK)/ISEM (ISMIJIET)/IMIĘ (IMIONA)/NOMÉPRÓPRIO/PRENUME/MENO(Á)/IME(NA)/ETUNIMET/FÖRNAMN |
|
9 |
SEX/SEXE/GESCHLECHT/ПОЛ/SEXO/POHLAVÍ/KØN/SUGU/ΦΥΛΟ/GNÉAS/SPOL/SESSO/DZIMUMS/LYTIS/NEM/SESS/PŁEĆ/SEXO/SEX/POHLAVIE/SPOL/SUKUPUOLI/KÖN |
|
10 |
DATE AND PLACE OF BIRTH/DATE ET LIEU DE NAISSANCE/TAG UND ORT DER GEBURT/ДАТА И МЯСТО НА РАЖДАНЕ/FECHA Y LUGAR DE NACIMIENTO/DATUM A MÍSTO NAROZENÍ/FØDSELSDATO OG –STED/KUUPÄEV JA KOHT/ΗΜΕΡΟΜΗΝΙΑ ΚΑΙ ΤΟΠΟΣ ΓΕΝΝΗΣΗΣ/DÁTA AGUS IONAD BREITHE/DATUM I MJESTO ROĐENJA/DATA E LUOGO DI NASCITA/DZIMŠANAS DATUMS UN VIETA/GIMIMO DATA IR VIETA/SZÜLETÉSI HELY ÉS IDŐ/DATA U POST TAT-TWELID/DATA I MIEJSCE URODZIN/DATA E LOCAL DE NASCIMENTO/DATA ŞI LOCUL NAŞTERII/DÁTUM A MIESTO NARODENIA/DATUM IN KRAJ ROJSTVA/SYNTYMÄAIKA JA –PAIKKA/FÖDELSEDATUM OCH FÖDELSEORT |
|
11 |
NAME FOLLOWING THE MARRIAGE/NOM POSTÉRIEUR AU MARIAGE/NAME NACH DER EHESCHLIEßUNG/ФАМИЛНО ИМЕ СЛЕД СКЛЮЧВАНЕ НА БРАКА/APELLIDO(S) TRAS EL MATRIMONIO/PŘÍJMENÍ PO UZAVŘENÍ MANŽELSTVÍ/EFTERNAVN EFTER INDGÅELSE AF ÆGTESKAB/PEREKONNANIMI PÄRAST ABIELLUMIST/ΕΠΩΝΥΜΟ ΜΕΤΑ ΤΟΝ ΓΑΜΟ/SLOINNE TAR ÉIS AN PHÓSTA/PREZIME NAKON SKLAPANJA BRAKA/COGNOME DOPO IL MATRIMONIO/UZVĀRDS PĒC LAULĪBAS NOSLĒGŠANAS/PAVARDĖ PO SANTUOKOS SUDARYMO/HÁZASSÁGKÖTÉS UTÁNI NÉV/KUNJOM WARA Ż-ŻWIEĠ/NAZWISKO PO ZAWARCIU ZWIĄZKU MAŁŻEŃSKIEGO/APELIDO POSTERIOR AO CASAMENTO/NUMELE DUPĂ CĂSĂTORIE/PRIEZVISKO PO UZAVRETÍ MANŽELSTVA/PRIIMEK PO SKLENITVI ZAKONSKE ZVEZE/SUKUNIMI AVIOLIITON SOLMIMISEN JÄLKEEN/EFTERNAMN EFTER GIFTERMÅLET |
|
12 |
HABITUAL RESIDENCE/RÉSIDENCE HABITUELLE/ORT DES GEWÖHNLICHEN AUFENTHALTS/ОБИЧАЙНО МЕСТОПРЕБИВАВАНЕ/DOMICILIO HABITUAL/OBVYKLÉ BYDLIŠTĚ/SÆDVANLIG BOPÆLSADRESSE/ALALINE ELUKOHT/ΣΥΝΗΘΗΣ ΔΙΑΜΟΝΗ/GNÁTHÁIT CHÓNAITHE/MJESTO PREBIVALIŠTA/RESIDENZA ABITUALE/PASTĀVĪGĀ DZĪVESVIETA/NUOLATINĖ GYVENAMOJI VIETA/SZOKÁSOS TARTÓZKODÁSI HELY/RESIDENZA NORMALI/MIEJSCE ZWYKŁEGO POBYTU/RESIDÊNCIA HABITUAL/REŞEDINŢA OBIŞNUITĂ/MIESTO OBVYKLÉHO POBYTU/OBIČAJNO PREBIVALIŠČE/ASUINPAIKKA/HEMVIST |
|
13 |
OTHER PARTICULARS OF THE REGISTRATION/AUTRES INFORMATIONS FIGURANT DANS L'ACTE/ANDERE ANGABEN AUS DEM EINTRAG/ДРУГИ БЕЛЕЖКИ ВЪВ ВРЪЗКА С РЕГИСТРАЦИЯТА/OTROS DATOS DEL REGISTRO/DALŠÍ ÚDAJE O ZÁPISU/ANDRE BEMÆRKNINGER TIL REGISTRERINGEN/MUU TEAVE/ΑΛΛΑ ΣΤΟΙΧΕΙΑ ΤΗΣ ΚΑΤΑΧΩΡΙΣΗΣ/SONRAÍ EILE A BHAINEANN LEIS AN GCLÁRÚCHÁN/OSTALE INFORMACIJE ZA PRIJAVU/ALTRI ELEMENTI PARTICOLARI DELLA REGISTRAZIONE/CITAS ZIŅAS PAR REĢISTRĀCIJU/KITI REGISTRACIJOS DUOMENYS/EGYÉB ANYAKÖNYVI ADATOK/PARTIKOLARITAJIET OĦRA TAR-REĠISTRAZZJONI/INNE OKOLICZNOŚCI SZCZEGÓLNE ZWIĄZANE Z REJESTRACJĄ/OUTROS ELEMENTOS PARTICULARES DO REGISTO/ALTE CARACTERISTICI PRIVIND ÎNREGISTRAREA/INÉ OSOBITNÉ ÚDAJE V SÚVISLOSTI S REGISTRÁCIOU/DRUGE POSEBNOSTI PRIJAVE/MUITA REKISTERÖINTIIN LIITTYVIÄ SEIKKOJA/ANDRA UPPGIFTER I REGISTRERINGEN |
|
14 |
DATE OF ISSUE, SIGNATURE, SEAL/DATE DE DÉLIVRANCE, SIGNATURE, SCEAU/TAG DER AUSSTELLUNG, UNTERSCHRIFT, SIEGEL/ДАТА НА ИЗДАВАНЕ, ПОДПИС, ПЕЧАТ/FECHA DE EXPEDICIÓN, FIRMA Y SELLO/DATUM VYDÁNÍ, PODPIS, RAZÍTKO/UDSTEDELSESDATO, UNDERSKRIFT, STEMPEL/VÄLJAANDMISE KUUPÄEV, ALLKIRI, PITSER/ΗΜΕΡΟΜΗΝΙΑ ΕΚΔΟΣΗΣ, ΥΠΟΓΡΑΦΗ, ΣΦΡΑΓΙΔΑ/DÁTA EISIÚNA, SÍNIÚ, SÉALA/DATUM IZDAVANJA, POTPIS, PEČAT/DATA DI RILASCIO, FIRMA, TIMBRO/IZSNIEGŠANAS DATUMS, PARAKSTS, ZĪMOGS/IŠDAVIMO DATA, PARAŠAS, ANTSPAUDAS/KIÁLLÍTÁS DÁTUMA, ALÁÍRÁS, PECSÉT/DATA TAL-ĦRUĠ, FIRMA, TIMBRU/DATA WYDANIA, PODPIS, PIECZĘĆ/DATA DE EMISSÃO, ASSINATURA, SELO/DATA ELIBERĂRII, SEMNĂTURA, ŞTAMPILA/DÁTUM VYDANIA, PODPIS, PEČIATKA/DATUM IZDAJE, PODPIS, ŽIG/ANTAMISPÄIVÄ, ALLEKIRJOITUS, SINETTI/UTFÄRDANDEDATUM, UNDERSKRIFT, STÄMPEL |
Bijlage III bis
|
Artikel 11 van Verordening (EU) [Nummer en titel van deze verordening invoegen] |
|
|
1 |
LIDSTAAT |
2 |
AUTORITEIT VAN AFGIFTE |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
3 |
MEERTALIG MODELFORMULIER VAN DE EUROPESE UNIE BETREFFENDE ECHTSCHEIDING |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
4 |
DATUM EN PLAATS VAN ECHTSCHEIDING |
|
DD
MM
JJJJ
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
5 |
ECHTGENOOT A |
6 |
ECHTGENOOT B |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
7 |
NAAM VÓÓR ECHTSCHEIDING |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
8 |
VOORNA(A)M(EN) |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
9 |
GESLACHT |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
10 |
GEBOORTEDATUM EN -PLAATS |
DD
MM
JJJJ
|
DD
MM
JJJJ
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
11 |
NAAM NA ECHTSCHEIDING |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
12 |
GEWONE VERBLIJFPLAATS |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
13 |
ANDERE BIJZONDERHEDEN VAN DE AKTE |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
14 |
DATUM VAN AFGIFTE |
|
DD
MM
JJJJ
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
HANDTEKENING, STEMPEL |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
NB: Dit meertalige EU-modelformulier wordt aangeboden door de autoriteiten van de lidstaat van afgifte en kan worden aangevraagd in plaats van de equivalente openbare akte die in die lidstaat bestaat. Het formulier laat het gebruik van een equivalente, door de autoriteiten van de lidstaat van afgifte opgestelde nationale openbare akte onverlet. Het formulier heeft dezelfde formele bewijskracht als de equivalente openbare akte van de lidstaat van afgifte en het gebruik ervan verandert niets aan het materiële recht van die lidstaat. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
AFKORTINGEN/SYMBOLS/SYMBOLES/ZEICHEN/СИМВОЛИ/SÍMBOLOS/SYMBOLY/SYMBOLER/SÜMBOLID/ΣΥΜΒΟΛΑ/NODA/SIMBOLI/SIMBOLI/APZĪMĒJUMI/SIMBOLIAI/JELMAGYARÁZAT/SIMBOLI/SKRÓT/SÍMBOLOS/SIMBOLURI/SYMBOLY/KRATICE/SYMBOLIT/FÖRKLARINGAR
|
— |
Da: dag/Day/Jour/Tag/ден/Día/Den/Dag/Päev/Ημέρα/Lá/Dan/Giorno/diena/diena/Nap/Jum/dzień/Dia/Ziua/Deň/Dan/Päivä/Dag |
|
— |
Mo: maand/Month/Mois/Monat/месец/Mes/Měsíc/Måned/Kuu/Μήνας/Mí/Mjesec/Mese/mēnesis/mėnuo/Hónap/Xahar/miesiąc/Mês/Luna/Mesiac/Mesec/Kuukausi/Månad |
|
— |
Ye: jaar/Year/Année/Jahr/година/Año/Rok/År/Aasta/Έτος/Bliain/Godina/Anno/gads/metai/Év/Sena/rok/Ano/Anul/Rok/Leto/Vuosi/År |
|
— |
M: man/Masculine/Masculin/Männlich/мъжки/Masculino/Mužské/Mand/Mees/Άρρεν/Fireann/Muško/Maschile/Vīrietis/Vyras/Férfi/Maskil/mężczyzna/Masculino/Masculin/Muž/Moški/Mies/Manligt |
|
— |
F: vrouw/Feminine/Féminin/Weiblich/женски/Femenino/Ženské/Kvinde/Naine/Θήλυ/Baineann/Žensko/Femminile/Sieviete/Moteris/Nő/Femminil/kobieta/Feminino/Feminin/Žena/Ženska/Nainen/Kvinnligt |
|
— |
Mar: huwelijk/Marriage/Mariage/Eheschlieβung/брак/Matrimonio/Manželství/Gift/Abielu/Γάμος/Pósadh/Brak/Matrimonio/Laulība/Santuoka/Házasság/Żwieġ/związek małżeński/ Casamento/Căsătorie/Manželstvo/Zakonska zveza/Avioliitto/Giftermål |
|
— |
Reg: geregistreerd partnerschap/Registered Partnership/Partenariat enregistré/Eingetragene Partnerschaft/регистрирано партньорство/Unión registrada/Registrované partnerství/Registreret partnerskab/Registreeritud partnerlus/Καταχωρισμένη συμβίωση/Páirtnéireacht Chláraithe/Registrirano partnerstvo/Unione registrata/Reģistrētas partnerattiecības/Registruota partnerystė/Bejegyzett élettársi kapcsolat/Unjoni Rreġistrata/zarejestrowany związek partnerski/Parceria registada/Parteneriat înregistrat/Registrované partnerstvo/Registrirana partnerska skupnost/Rekisteröity parisuhde/Registrerat partnerskap |
|
— |
Ls: scheiding van tafel en bed/Legal separation/Séparation de corps/Trennung ohne Auflösung des Ehebandes/законна раздяла/Separación judicial/Rozluka/Separeret/Lahuselu/Δικαστικός χωρισμός/Scaradh Dlíthiúil/Zakonska rastava/Separazione personale/Laulāto atšķiršana/Gyvenimas skyrium (separacija)/Különválás/Separazzjoni legali/separacja prawna/Separação legal/Separare de drept/Súdna rozluka/Prenehanje življenjske skupnosti/Asumusero/Hemskillnad |
|
— |
Div: echtscheiding/Divorce/Divorce/Scheidung/развод/Divorcio/Rozvod/Skilt/Lahutus/Διαζύγιο/Colscaradh/Razvod/Divorzio/Laulības šķiršana/Santuokos nutraukimas/Házasság felbontása/Divorzju/rozwód/Divórcio/Divorț/Rozvod/Razveza zakonske zveze/Avioero/Skilsmässa |
|
— |
A: nietigverklaring/Annulment/Annulation/Nichtigerklärung/унищожаване/Anulación/Zrušení/Ophævelse af ægteskab/Tühistamine/Ακύρωση/Neamhniú pósta/Poništenje/Annullamento/Laulības atzīšana par neesošu/Pripažinimas negaliojančia/Érvénytelenítés/Annullament/anulowanie/Anulação/Anulare/Anulovanie/Razveljavitev zakonske zveze/Mitätöinti/Annullering |
|
— |
D: overlijden/Death/Décès/Tod/смърт/Defunción/Úmrtí/Død/Surm/Θάνατος/Bás/Smrt/Decesso/Nāve/Mirtis/Halál/Mewt/zgon/Óbito/Deces/Úmrtie/Smrt/Kuolema/Dödsfall |
|
— |
Dh: overlijden van echtgenoot/Death of the husband/Décès du mari/Tod des Ehemanns/смърт на съпруга/Defunción del esposo/Úmrtí manžela/Ægtefælles (mand) død/Abikaasa surm (M)/Θάνατος του συζύγου/Bás an fhir chéile/Smrt supruga/Decesso del marito/Vīra nāve/Vyro mirtis/Férj halála/: Mewt tar-raġel/zgon współmałżonka/Óbito do cônjuge masculino/Decesul soțului/Úmrtie manžela/Smrt moža/Aviomiehen kuolema/Makes dödsfall |
|
— |
Dw: overlijden van echtgenote/Death of the Wife/Décès de la femme/Tod der Ehefrau/смърт на съпругата/Defunción de la esposa/Úmrtí manželky/Ægtefælles (kone) død/Abikaasa surm (F)/Θάνατος της συζύγου/Bás na mná céile/Smrt supruge/Decesso della moglie/Sievas nāve/Žmonos mirtis/Feleség halála/Mewt tal-mara/zgon współmałżonki/Óbito do cônjuge feminino/Decesul soției/Úmrtie manželky/Smrt žene/Vaimon kuolema/Makas dödsfall |
|
1 |
MEMBER STATE/ÉTAT MEMBRE/MITGLIEDSTAAT/ДЪРЖАВА ЧЛЕНКА/ESTADO MIEMBRO/ČLENSKÝ STÁT/MEDLEMSSTAT/LIIKMESRIIK/ΚΡΑΤΟΣ ΜΕΛΟΣ/BALLSTÁT/DRŽAVA ČLANICA/STATO MEMBRO/DALĪBVALSTS/VALSTYBĖ NARĖ/TAGÁLLAM/STAT MEMBRU/PAŃSTWO CZŁONKOWSKIE/ESTADO-MEMBRO/STATUL MEMBRU/ČLENSKÝ ŠTÁT/DRŽAVA ČLANICA/JÄSENVALTIO/MEDLEMSSTAT |
|
2 |
ISSUING AUTHORITY/AUTORITÉ DE DÉLIVRANCE/AUSSTELLUNGSBEHÖRDE/ИЗДАВАЩ ОРГАН/AUTORIDAD EXPEDIDORA/VYDÁVAJÍCÍ ORGÁN/UDSTEDENDE MYNDIGHED/VÄLJAANDJA ASUTUS/ΑΡΧΗ ΕΚΔΟΣΗΣ/ÚDARÁS EISIÚNA/NADLEŽNO TIJELO ZA IZDAVANJE/AUTORITÀ DI RILASCIO/IZSNIEDZĒJA IESTĀDE/IŠDUODANTI INSTITUCIJA/KIÁLLÍTÓ HATÓSÁG/AWTORITÀ KOMPETENTI/ORGAN WYDAJĄCY/AUTORIDADE DE EMISSÃO/AUTORITATEA EMITENTĂ/VYDÁVAJÚCI ORGÁN/ORGAN IZDAJATELJ/ANTAVA VIRANOMAINEN/UTFÄRDANDE MYNDIGHET |
|
3 |
EUROPEAN UNION MULTILINGUAL STANDARD FORM — DIVORCE/FORMULAIRE TYPE MULTILINGUE DE L'UE RELATIF AU DIVORCE/MEHRSPRACHIGES EU-FORMULAR — SCHEIDUNG/МНОГОЕЗИЧНО СТАНДАРТНО УДОСТОВЕРЕНИЕ НА ЕВРОПЕЙСКИЯ СЪЮЗ ЗА РАЗВОД/UE FORMULARIO NORMALIZADO MULTILINGÜE RELATIVO AL DIVORCIO/VÍCEJAZYČNÝ STANDARDNÍ FORMULÁŘ EU TÝKAJÍCÍ SE ROZVODU/FLERSPROGET EU-STANDARDFORMULAR VEDRØRENDE SKILSMISSE/LAHUTUST PUUDUTAV MITMEKEELNE ELI STANDARDVORM/ΠΟΛΥΓΛΩΣΣΟ ΤΥΠΟΠΟΙΗΜΕΝΟ ΕΝΤΥΠΟ ΕΕ ΣΧΕΤΙΚΑ ΜΕ ΤΟ ΔΙΑΖΥΓΙΟ/FOIRM CHAIGHDEÁNACH ILTEANGACH AE MAIDIR LE COLSCARADH/VIŠEJEZIČNI STANDARDNI OBRAZAC EUROPSKE UNIJE — RAZVOD/MODULO STANDARD MULTILINGUE DELL'UNIONE EUROPEA RELATIVO AL DIVORZIO/ES DAUGIAKALBĖ STANDARTINĖ FORMA DĖL SKYRYBŲ/EIROPAS SAVIENĪBAS DAUDZVALODU STANDARTA VEIDLAPA ATTIECĪBĀ UZ LAULĪBAS ŠĶIRŠANU/TÖBBNYELVŰ EURÓPAI UNIÓS FORMANYOMTATVÁNY VÁLÁS TEKINTETÉBEN/FORMOLA STANDARD MULTILINGWALI TAL-UE DWAR ID-DIVORZJU/WIELOJĘZYCZNY FORMULARZ STANDARDOWY UE DOTYCZĄCY ROZWODU/FORMULÁRIO MULTILINGUE NORMALIZADO DA UE RELATIVO AO DIVÓRCIO/FORMULAR STANDARD MULTILINGV AL UE PRIVIND DIVORŢUL/ŠTANDARDNÝ VIACJAZYČNÝ FORMULÁR EÚ TÝKAJÚCI SA ROZVODU/VEČJEZIČNI STANDARDNI OBRAZEC EU O RAZVEZI ZAKONSKE ZVEZE/EU:N MONIKIELINEN VAKIOLOMAKE — AVIOERO/FLERSPRÅKIGT EU-STANDARDFORMULÄR RÖRANDE SKILSMÄSSA |
|
4 |
DATE AND PLACE OF DIVORCE/DATE ET LIEU DU DIVORCE/TAG UND ORT DER SCHEIDUNG/ДАТА И МЯСТО НА РАЗВОДА/FECHA Y LUGAR DEL DIVORCIO/DATUM A MÍSTO ROZVODU/DATO OG STED FOR SKILSMISSEN/LAHUTUSE KUUPÄEV JA KOHT/HΜΕΡΟΜΗΝΙΑ ΚΑΙ ΤΟΠΟΣ ΔΙΑΖΥΓΙΟΥ/DÁTA AGUS ÁIT AN CHOLSCARTHA/DATUM I MJESTO RAZVODA/DATA E LUOGO DEL DIVORZIO/SKYRYBŲ DATA IR VIETA/LAULĪBAS ŠĶIRŠANAS DATUMS UN VIETA/VÁLÁS IDEJE ÉS HELYE/DATA U POST TAD-DIVORZJU/DATA I MIEJSCE ROZWODU/DATA E LOCAL DO DIVÓRCIO/DATA ŞI LOCUL DIVORŢULUI/DÁTUM A MIESTO ROZVODU/DATUM IN KRAJ RAZVEZE/AVIOERON VOIMAANTULOPÄIVÄ JA PAIKKA/DATUM OCH ORT FÖR SKILSMÄSSA |
|
5 |
SPOUSE A/CONJOINT A/EHEPARTNER A/СЪПРУГ A/CÓNYUGE A/MANŽEL/ÆGTEFÆLLE A/ABIKAASA A/ΣΥΖΥΓΟΣ Α/CÉILE A/BRAČNI PARTNER A/CONIUGE A/LAULĀTAIS A/SUTUOKTINIS A/„A” HÁZASTÁRS/KONJUĠI A/MAŁŻONEK A/COÕNJUGE A/SOŢUL/SOŢIA A/MANŽEL A/ZAKONEC A/PUOLISO A/MAKE A |
|
6 |
SPOUSE B/CONJOINT B/EHEPARTNER B/СЪПРУГ В/CÓNYUGE B/MANŽELKA/ÆGTEFÆLLE B/ABIKAASA B/ΣΥΖΥΓΟΣ Β/CÉILE B/BRAČNI PARTNER B/CONIUGE B/LAULĀTAIS B/SUTUOKTINIS B/„B” HÁZASTÁRS/KONJUĠI B/MAŁŻONEK B/CÕNJUGE B/SOŢUL/SOŢIA B/MANŽEL B/ZAKONEC B/PUOLISO B/MAKE B |
|
7 |
NAME BEFORE THE DIVORCE/NOM ANTÉRIEUR AU DIVORCE/NAME VOR DER SCHEIDUNG/ИМЕ ПРЕДИ РАЗВОДА/NOMBRE ANTES DEL DIVORCIO/JMÉNO PŘED ROZVODEM/NAVN FØR SKILSMISSEN/LAHUTUSE-EELNE NIMI/ΌΝΟΜΑ ΠΡΙΝ ΤΟ ΔΙΑΖΥΓΙΟ/SLOINNE ROIMH AN GCOLSCARADH/PREZIME PRIJE RAZVODA/NOME ANTERIORMENTE AL DIVORZIO/PAVARDĖ PRIEŠ SKYRYBAS/VĀRDS PIRMS LAULĪBAS ŠĶIRŠANAS/VÁLÁS ELŐTTI NÉV/ISEM QABEL ID-DIVORZJU/NAZWISKO PRZED ROZWODEM/APELIDO ANTERIOR AO DIVÓRCIO/NUMELE ÎNAINTE DE DIVORŢ/MENO PRED ROZVODOM/IME PRED RAZVEZO/SUKUNIMI ENNEN AVIOEROA/EFTERNAMN FÖRE SKILSMÄSSA |
|
8 |
FORENAME(S)/PRÉNOM(S)/VORNAME(N)/СОБСТВЕНО ИМЕ/NOMBRE(S)/JMÉNO (JMÉNA)/FORNAVN/-E/EESNIMED/ΟΝΟΜΑ/CÉADAINM(NEACHA)/IME(NA)/NOME/I/VĀRDS(-I)/VARDAS (-AI)/UTÓNÉV (UTÓNEVEK)/ISEM (ISMIJIET)/IMIĘ (IMIONA)/NOME PRÓPRIO/PRENUME/MENO(Á)/IME(NA)/ETUNIMET/FÖRNAMN |
|
9 |
SEX/SEXE/GESCHLECHT/ПОЛ/SEXO/POHLAVÍ/KØN/SUGU/ΦΥΛΟ/GNÉAS/SESSO/DZIMUMS/LYTIS/NEM/SESS/PŁEĆ/SPOL/SEXO/SEX/POHLAVIE/SPOL/SUKUPUOLI/KÖN |
|
10 |
DATE AND PLACE OF BIRTH/DATE ET LIEU DE NAISSANCE/TAG UND ORT DER GEBURT/ДАТА И МЯСТО НА РАЖДАНЕ/FECHA Y LUGAR DE NACIMIENTO/DATUM A MÍSTO NAROZENÍ/FØDSELSDATO OG -STED/SÜNNIAEG JA –KOHT/ΗΜΕΡΟΜΗΝΙΑ ΚΑΙ ΤΟΠΟΣ ΓΕΝΝΗΣΗΣ/DÁTA AGUS IONAD BREITHE/DATUM I MJESTO ROĐENJA/DATA E LUOGO DI NASCITA/DZIMŠANAS DATUMS UN VIETA/GIMIMO DATA IR VIETA/SZÜLETÉS IDEJE ÉS HELYE/POST U DATA TAT-TWELID/DATA I MIEJSCE URODZENIA/DATA E LOCAL DE NASCIMENTO/DATA ŞI LOCUL NAŞTERII/DÁTUM A MIESTO NARODENIA/DATUM IN KRAJ ROJSTVA/SYNTYMÄAIKA JA –PAIKKA/FÖDELSEDATUM OCH FÖDELSEORT |
|
11 |
NAME AFTER DIVORCE/NOM POSTÉRIEUR AU DIVORCE/NAME NACH DER SCHEIDUNG/ИМЕ СЛЕД РАЗВОДА/NOMBRE DESPUÉS DEL DIVORCIO/JMÉNO PO ROZVODU/NAVN EFTER SKILSMISSEN/LAHUTUSEJÄRGNE NIMI/ΌΝΟΜΑ ΜΕΤΑ ΤΟ ΔΙΑΖΥΓΙΟ/SLOINNE I NDIAIDH AN CHOLSCARTHA/PREZIME NAKON RAZVODA/NOME SUCCESSIVAMENTE AL DIVORZIO/PAVARDĖ PO SKYRYBŲ/VĀRDS PĒC LAULĪBAS ŠĶIRŠANAS/VÁLÁS UTÁNI NÉV/ISEM WARA D-DIVORZJU/NAZWISKO PO ROZWODZIE/APELIDO POSTERIOR AO DIVÓRCIO/NUMELE DUPĂ DIVORŢ/MENO PO ROZVODE/IME PO RAZVEZI/SUKUNIMI AVIOERON JÄLKEEN/EFTERNAMN EFTER SKILSMÄSSA |
|
12 |
HABITUAL RESIDENCE/RÉSIDENCE HABITUELLE/ORT DES GEWÖHNLICHEN AUFENTHALTS/ОБИЧАЙНО МЕСТОПРЕБИВАВАНЕ/DOMICILIO HABITUAL/OBVYKLÉ BYDLIŠTĚ/SÆDVANLIG BOPÆLSADRESSE/ALALINE ELUKOHT/ΣΥΝΗΘΗΣ ΔΙΑΜΟΝΗ/GNÁTHÁIT CHÓNAITHE/MJESTO PREBIVALIŠTA/RESIDENZA ABITUALE/PASTĀVĪGĀ DZĪVESVIETA/NUOLATINĖ GYVENAMOJI VIETA/SZOKÁSOS TARTÓZKODÁSI HELY/RESIDENZA NORMALI/MIEJSCE ZWYKŁEGO POBYTU/RESIDÊNCIA HABITUAL/REŞEDINŢA OBIŞNUITĂ/MIESTO OBVYKLÉHO POBYTU/OBIČAJNO PREBIVALIŠČE/ASUINPAIKKA/HEMVIST |
|
13 |
OTHER PARTICULARS OF THE ACT/AUTRES INFORMATIONS FIGURANT DANS L'ACTE/ANDERE ANGABEN AUS DEM EINTRAG/ДРУГИ БЕЛЕЖКИ ВЪВ ВРЪЗКА С РЕГИСТРАЦИЯТА/OTROS DATOS DEL REGISTRO/DALŠÍ ÚDAJE O ZÁPISU/ANDRE BEMÆRKNINGER TIL REGISTRERINGEN/MUU TEAVE/ΑΛΛΑ ΣΤΟΙΧΕΙΑ ΤΗΣ ΚΑΤΑΧΩΡΙΣΗΣ/SONRAÍ EILE A BHAINEANN LEIS AN GCLÁRÚCHÁN/OSTALE INFORMACIJE ZA PRIJAVU/ALTRI ELEMENTI PARTICOLARI DELLA REGISTRAZIONE/CITAS ZIŅAS PAR REĢISTRĀCIJU/KITI REGISTRACIJOS DUOMENYS/EGYÉB ANYAKÖNYVI ADATOK/PARTIKOLARITAJIET OĦRA TAR-REĠISTRAZZJONI/INNE OKOLICZNOŚCI SZCZEGÓLNE ZWIĄZANE Z REJESTRACJĄ/OUTROS ELEMENTOS PARTICULARES DO REGISTO/ALTE CARACTERISTICI PRIVIND ÎNREGISTRAREA/INÉ OSOBITNÉ ÚDAJE V SÚVISLOSTI S REGISTRÁCIOU/DRUGE POSEBNOSTI PRIJAVE/MUITA REKISTERÖINTIIN LIITTYVIÄ SEIKKOJA/ANDRA UPPGIFTER I REGISTRERINGEN |
|
14 |
DATE OF ISSUE, SIGNATURE, SEAL/DATE DE DÉLIVRANCE, SIGNATURE, SCEAU/TAG DER AUSSTELLUNG, UNTERSCHRIFT, SIEGEL/ДАТА НА ИЗДАВАНЕ, ПОДПИС, ПЕЧАТ/FECHA DE EXPEDICIÓN, FIRMA Y SELLO/DATUM VYDÁNÍ, PODPIS, RAZÍTKO/UDSTEDELSESDATO, UNDERSKRIFT, STEMPEL/VÄLJAANDMISE KUUPÄEV, ALLKIRI, PITSER/ΗΜΕΡΟΜΗΝΙΑ ΕΚΔΟΣΗΣ, ΥΠΟΓΡΑΦΗ, ΣΦΡΑΓΙΔΑ/DÁTA EISIÚNA, SÍNIÚ, SÉALA/DATUM IZDAVANJA, POTPIS, PEČAT/DATA DI RILASCIO, FIRMA, TIMBRO/IZSNIEGŠANAS DATUMS, PARAKSTS, ZĪMOGS/IŠDAVIMO DATA, PARAŠAS, ANTSPAUDAS/KIÁLLÍTÁS DÁTUMA, ALÁÍRÁS, PECSÉT/DATA TAL-ĦRUĠ, FIRMA, TIMBRU/DATA WYDANIA, PODPIS, PIECZĘĆ/DATA DE EMISSÃO, ASSINATURA, SELO/DATA ELIBERĂRII, SEMNĂTURA, ŞTAMPILA/DÁTUM VYDANIA, PODPIS, PEČIATKA/DATUM IZDAJE, PODPIS, ŽIG/ANTAMISPÄIVÄ, ALLEKIRJOITUS, SINETTI/UTFÄRDANDEDATUM, UNDERSKRIFT, STÄMPEL |
[Am. 43]
Bijlage IV
|
Artikel 11 van Verordening (EU) [Nummer en titel van deze verordening invoegen] |
|
|
1 |
LIDSTAAT: |
2 |
AUTORITEIT VAN AFGIFTE |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
3 |
MEERTALIG EU-MODELFORMULIER BETREFFENDE GEREGISTREERD PARTNERSCHAP |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
4 |
DATUM EN PLAATS VAN REGISTRATIE |
|
DD MM JJJJ |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
5 |
PARTNER A |
6 |
PARTNER B |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
7 |
NAAM VÓÓR REGISTRATIE PARTNERSCHAP |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
8 |
VOORNAMEN |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
9 |
GESLACHT |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
10 |
GEBOORTEDATUM EN -PLAATS |
DD MM JJJJ |
DD MM JJJJ |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
11 |
NAAM NA REGISTRATIE PARTNERSCHAP |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
12 |
GEWONE VERBLIJFPLAATS |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
13 |
ANDERE BIJZONDERHEDEN VAN DE REGISTRATIE |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
14 |
DATUM VAN AFGIFTE, |
|
DD MM JJJJ |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
HANDTEKENING, STEMPEL |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
NB: Dit meertalige EU-modelformulier wordt aangeboden door de autoriteiten van de lidstaat van afgifte en kan worden aangevraagd in plaats van de equivalente openbare akte die in die lidstaat bestaat. Het formulier laat het gebruik van een equivalente, door de autoriteiten van de lidstaat van afgifte opgestelde nationale openbare akte onverlet. Het formulier heeft dezelfde formele bewijskracht als de equivalente openbare akte van de lidstaat van afgifte en het gebruik ervan verandert niets aan het materiële recht van die lidstaat inzake geboorte. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
AFKORTINGEN/SYMBOLS/SYMBOLES/ZEICHEN/СИМВОЛИ/SÍMBOLOS/SYMBOLY/SYMBOLER/SÜMBOLID/ΣΥΜΒΟΛΑ/NODA/SIMBOLI/SIMBOLI/APZĪMĒJUMI/SIMBOLIAI/JELMAGYARÁZAT/SIMBOLI/SKRÓT/SÍMBOLOS/SIMBOLURI/SYMBOLY/KRATICE/SYMBOLIT/FÖRKLARINGAR
|
— |
DD: dag/Day/Jour/Tag/ден/Día/Den/Dag/Päev/Ημέρα/Lá/Dan/Giorno/diena/diena/Nap/Jum/dzień/Dia/Ziua/Deň/Dan/Päivä/Dag |
|
— |
MM: maand/Month/Mois/Monat/месец/Mes/Měsíc/Måned/Kuu/Μήνας/Mí/Mjesec/Mese/mēnesis/mėnuo/Hónap/Xahar/miesiąc/Mês/Luna/Mesiac/Mesec/Kuukausi/Månad |
|
— |
JJJJ: jaar/Year/Année/Jahr/година/Año/Rok/År/Aasta/Έτος/Bliain/Godina/Anno/gads/metai/Év/Sena/rok/Ano/Anul/Rok/Leto/Vuosi/År |
|
— |
H: huwelijk/Marriage/Mariage/Eheschlieβung/брак/Matrimonio/Manželství/Gift/Abielu/Γάμος/Pósadh/Brak/Matrimonio/Laulība/Santuoka/Házasság/Żwieġ/związek małżeński/Casamento/Căsătorie/Manželstvo/Zakonska zveza/Avioliitto/Giftermål |
|
— |
GP: geregistreerd partnerschap/Registered Partnership/Partenariat enregistré/Eingetragene Partnerschaft/регистрирано партньорство/Unión registrada/Registrované partnerství/Registreret partnerskab/Registreeritud partnerlus/Καταχωρισμένη συμβίωση/Páirtnéireacht Chláraithe/Registrirano partnerstvo/Unione registrata/Reģistrētas partnerattiecības/Registruota partnerystė/Bejegyzett élettársi kapcsolat/Unjoni Rreġistrata/zarejestrowany związek partnerski/Parceria registada/Parteneriat înregistrat/Registrované partnerstvo/Registrirana partnerska skupnost/Rekisteröity parisuhde/Registrerat partnerskap |
|
— |
STP: scheiding van tafel en bed/Legal separation/Séparation de corps/Trennung ohne Auflösung des Ehebandes/законна раздяла/Separación judicial/Rozluka/Separeret/Lahuselu/Δικαστικός χωρισμός/Scaradh Dlíthiúil/Zakonska rastava/Separazione personale/Laulāto atšķiršana/Gyvenimas skyrium (separacija)/Különválás/Separazzjoni legali/separacja prawna/Separação legal/Separare de drept/Súdna rozluka/Prenehanje življenjske skupnosti/Asumusero/Hemskillnad |
|
— |
ES: echtscheiding/Divorce/Divorce/Scheidung/развод/Divorcio/Rozvod/Skilt/Lahutus/Διαζύγιο/Colscaradh/Razvod/Divorzio/Laulības šķiršana/Santuokos nutraukimas/Házasság felbontása/Divorzju/rozwód/Divórcio/Divorț/Rozvod/Razveza zakonske zveze/Avioero/Skilsmässa |
|
— |
NV: nietigverklaring/Annulment/Annulation/Nichtigerklärung/унищожаване/Anulación/Zrušení/Ophævelse af ægteskab/Tühistamine/Ακύρωση/Neamhniú pósta/Poništenje/Annullamento/Laulības atzīšana par neesošu/Pripažinimas negaliojančia/Érvénytelenítés/Annullament/rozwód/Anulação/Anulare/Anulovanie/Razveljavitev zakonske zveze/Mitätöinti/Annullering |
|
— |
O: overlijden/Death/Décès/Tod/смърт/Defunción/Úmrtí/Død/Surm/Θάνατος/Bás/Smrt/Decesso/Nāve/Mirtis/Halál/Mewt/zgon/Óbito/Deces/Úmrtie/Smrt/Kuolema/Dödsfall |
|
— |
OM: overlijden van echtgenoot/Death of the husband/Décès du mari/Tod des Ehemanns/смърт на съпруга/Defunción del esposo/Úmrtí manžela/Ægtefælles (mand) død/Abikaasa surm (M)/Θάνατος του συζύγου/Bás an fhir chéile/Smrt supruga/Decesso del marito/Vīra nāve/Vyro mirtis/Férj halála/: Mewt tar-raġel/zgon współmałżonka/Óbito do cônjuge masculino/Decesul soțului/Úmrtie manžela/Smrt moža/Aviomiehen kuolema/Makes dödsfall |
|
— |
OV: overlijden van echtgenote/Death of the Wife/Décès de la femme/Tod der Ehefrau/смърт на съпругата/Defunción de la esposa/Úmrtí manželky/Ægtefælles (kone) død/Abikaasa surm (F)/Θάνατος της συζύγου/Bás an fhir chéile/Smrt supruge/Decesso della moglie/Sievas nāve/Žmonos mirtis/Feleség halála/Mewt tal-mara/zgon współmałżonki/Óbito do cônjuge feminino/Decesul soției/Úmrtie manželky/Smrt žene/Vaimon kuolema/Makas dödsfall |
|
1 |
MEMBER STATE/ÉTAT MEMBRE/MITGLIEDSTAAT/ДЪРЖАВА ЧЛЕНКА/ESTADO MIEMBRO/ČLENSKÝ STÁT/MEDLEMSSTAT/LIIKMESRIIK/ΚΡΑΤΟΣ ΜΕΛΟΣ/BALLSTÁT/DRŽAVA ČLANICA/STATO MEMBRO/DALĪBVALSTS/VALSTYBĖ NARĖ/TAGÁLLAM/STAT MEMBRU/PAŃSTWO CZŁONKOWSKIE/ESTADO-MEMBRO/STATUL MEMBRU/ČLENSKÝ ŠTÁT/DRŽAVA ČLANICA/JÄSENVALTIO/MEDLEMSSTAT |
|
2 |
ISSUING AUTHORITY/AUTORITÉ DE DÉLIVRANCE/AUSSTELLUNGSBEHÖRDE/ИЗДАВАЩ ОРГАН/AUTORIDAD EXPEDIDORA/VYDÁVAJÍCÍ ORGÁN/UDSTEDENDE MYNDIGHED/VÄLJAANDJA ASUTUS/ΑΡΧΗ ΕΚΔΟΣΗΣ/ÚDARÁS EISIÚNA/NADLEŽNO TIJELO ZA IZDAVANJE/AUTORITÀ DI RILASCIO/IZSNIEDZĒJA IESTĀDE/IŠDUODANTI INSTITUCIJA/KIÁLLÍTÓ HATÓSÁG/AWTORITÀ KOMPETENTI/ORGAN WYDAJĄCY/AUTORIDADE DE EMISSÃO/AUTORITATEA EMITENTĂ/VYDÁVAJÚCI ORGÁN/ORGAN IZDAJATELJ/ANTAVA VIRANOMAINEN/UTFÄRDANDE MYNDIGHET |
|
3 |
EU MULTILINGUAL STANDARD FORM CONCERNING REGISTERED PARTNERSHIP/FORMULAIRE TYPE MULTILINGUE DE L'UE CONCERNANT LE PARTENARIAT ENREGISTRÉ/MEHRSPRACHIGES EU-FORMULAR — EINGETRAGENE PARTNERSCHAFT/МНОГОЕЗИЧНО СТАНДАРТНО УДОСТОВЕРЕНИЕ НА ЕС ЗА РЕГИСТРИРАНО ПАРТНЬОРСТВО/IMPRESO ESTÁNDAR MULTILINGÜE DE LA UE RELATIVO A LA UNIÓN REGISTRADA/VÍCEJAZYČNÝ STANDARDNÍ FORMULÁŘ EU PRO REGISTROVANÉ PARTNERSTVÍ/FLERSPROGET EU-STANDARFORMULAR FOR REGISTRERET PARTNERSKAB/ELI MITMEKEELNE STANDARDVORM REGISTREERITUD PARTNRELUSE KOHTA/ΠΟΛΥΓΛΩΣΣΟ ΤΥΠΟΠΟΙΗΜΕΝΟ ΕΝΤΥΠΟ ΤΗΣ ΕΕ ΓΙΑ ΤΗΝ ΚΑΤΑΧΩΡΙΣΜΕΝΗ ΣΥΜΒΙΩΣΗ/FOIRM CHAIGHDEÁNACH ILTEANGACH AN AE MAIDIR LE PÁIRTNÉIREACHT CHLÁRAITHE/VIŠEJEZIČNI STANDARDNI FORMULAR EU-A KOJI SE ODNOSI NA REGISTRIRANO PARTNERSTVO/MODULO STANDARD MULTILINGUE DELL'UE RELATIVO ALL'UNIONE REGISTRATA/ES DAUDZVALODU STANDARTA VEIDLAPA ATTIECĪBĀ UZ REĢISTRĒTĀM PARTNERATTIECĪBĀM/ES DAUGIAKALBĖ STANDARTINĖ FORMA DĖL REGISTRUOTOS PARTNERYSTĖS/TÖBBNYELVŰ UNIÓS FORMANYOMTATVÁNY BEJEGYZETT ÉLETTÁRSI KAPCSOLAT TEKINTETÉBEN/FORMOLA MULTILINGWA STANDARD TAL-UE DWAR SĦUBIJA REĠISTRATA/WIELOJĘZYCZNY FORMULARZ STANDARDOWY UE DOTYCZĄCY ZAREJESTROWANIA ZWIĄZKU PARTNERSKIEGO/FORMULÁRIO MULTILINGUE DA UE RELATIVO À PARCERIA REGISTADA/FORMULAR STANDARD MULTILINGV AL UE PRIVIND PARTENERIATUL ÎNREGISTRAT/ŠTANDARDNÝ VIACJAZYČNÝ FORMULÁR EÚ TÝKAJÚCI SA REGISTROVANÉHO PARTNERSTVA/STANDARDNI VEČJEZIČNI OBRAZEC EU V ZVEZI Z REGISTRACIJO PARTNERSKE SKUPNOSTI/EU:N MONIKIELINEN VAKIOLOMAKE — REKISTERÖITY PARISUHDE/FLERSPRÅKIGT EU-STANDARDFORMULÄR RÖRANDE REGISTRERAT PARTNERSKAP |
|
4 |
DATE AND PLACE OF THE ACT/DATE ET LIEU DE L'ÉTABLISSEMENT DE L'ACTE/TAG UND ORT DES EINTRAGS/ДАТА И МЯСТО НА РЕГИСТРИРАНЕ НА ПАРТНЬОРСТВОТО/FECHA Y LUGAR DE MATRIMONIO/DATUM A MÍSTO UZAVŘENÍ PARTNERSTVÍ/DATO OG STED FOR REGISTRERINGEN/PARTNERLUSE REGISTREERIMISE KUUPÄEV JA KOHT/ΗΜΕΡΟΜΗΝΙΑ ΚΑΙ ΤΟΠΟΣ ΤΗΣ ΠΡΑΞΗΣ/DÁTA AGUS IONAD CHLÁRÚ NA PÁIRTNÉIREACHTA/DATUM I MJESTO SKLAPANJA PARTNERSTVA/DATA E LUOGO DELL'ATTO/AKTA DATUMS UN VIETA/SUDARYMO DATA IR VIETA/CSELEKMÉNY IDEJE ÉS HELYE/DATA U POST TAL-ATT/DATA I MIEJSCE ZAREJESTROWANIA ZWIĄZKU/DATA E LOCAL DO ATO/DATA ŞI LOCUL ÎNREGISTRĂRII PARTENERIATULUI/DÁTUM A MIESTO UZAVRETIA PARTNERSTVA/DATUM IN KRAJ REGISTRACIJE/REKISTERÖINTIAIKA JA –PAIKKA/DATUM OCH ORT FÖR REGISTRERINGEN |
|
5 |
PARTNER A/PARTENAIRE A/PARTNER A/ПАРТНЬОР A/PAREJA A/PARTNER A/PARTNER A/PARTNER A/ΣΥΝΤΡΟΦΟΣ A/PÁIRTÍ A/PARTNER A/PARTNER A/PARTNERIS A/„A” ÉLETTÁRS/SIEĦEB A/PARTNER A/PARCEIRO A/PARTENERUL A/PARTNER A/PARTNER A/PUOLISO A/PARTNER A |
|
6 |
PPARTNER B/ARTENAIRE B/PARTNER B/ПАРТНЬОР В/PAREJA B/PARTNER B/PARTNER B/PARTNER B/ΣΥΝΤΡΟΦΟΣ B/PÁIRTÍ B/PARTNER B/PARTNER B/PARTNERIS B/„B” ÉLETTÁRS/SIEĦEB B/PARTNER B/PARCEIRO B/PARTENERUL B/PARTNER B/PARTNER B/PUOLISO B/PARTNER B |
|
7 |
NAME BEFORE THE ACT/NOM ANTÉRIEUR À L'ÉTABLISSSEMENT DE L'ACTE/NAME VOR DEM EINTRAG/ФАМИЛНО ИМЕ ПРЕДИ РЕГИСТРИРАНЕ НА ПАРТНЬОРСТВОТО/APELLIDO(S) ANTES DEL CONTRATO DE UNIÓN/PŘÍJMENÍ PŘED UZAVŘENÍM PARTNERSTVÍ/EFTERNAVN FØR INDGÅELSE AF PARTNERSKABET/PEREKONNANIMI ENNE REGISTREERIMIST/ΕΠΩΝΥΜΟ ΠΡΙΝ ΑΠΌ ΤΗΝ ΠΡΑΞΗ/SLOINNE ROIMH AN GCLÁRÚ/PREZIME PRIJE SKLAPANJA PARTNERSTVA/COGNOME PRIMA DELL'ATTO/UZVĀRDS PIRMS AKTA/PAVARDĖ IKI SUDARYMO/BEJEGYZETT ÉLETTÁRSI KAPCSOLAT LÉTESÍTÉSE ELŐTTI CSALÁDI NÉV/KUNJOM QABEL L-ATT/NAZWISKO PRZED ZAREJESTROWANIEM ZWIĄZKU/APELIDO ANTERIOR AO ATO/NUMELE AVUT ÎNAINTE DE ÎNREGISTRAREA PARTENERIATULUI/PRIEZVISKO PRED UZAVRETÍM PARTNERSTVA/PRIIMEK PRED REGISTRACIJO PARTNERSKE SKUPNOSTI/SUKUNIMI ENNEN REKISTERÖINTIÄ/EFTERNAMN FÖRE REGISTRERINGEN |
|
8 |
FORENAME(S)/PRÉNOM(S)/VORNAME(N)/СОБСТВЕНО ИМЕ/NOMBRE(S)/JMÉNO (JMÉNA)/FORNAVN/-E/EESNIMED/ΟΝΟΜΑ/ΟΝΟΜΑΤΑ/CÉADAINM(NEACHA)/IME(NA)/NOME/I/VĀRDS(-I)/VARDAS (-AI)/UTÓNÉV (UTÓNEVEK)/ISEM (ISMIJIET)/IMIĘ (IMIONA)/NOMÉPRÓPRIO/PRENUME/MENO(Á)/IME(NA)/ETUNIMET/FÖRNAMN |
|
9 |
SEX/SEXE/GESCHLECHT/ПОЛ/SEXO/POHLAVÍ/KØN/SUGU/ΦΥΛΟ/GNÉAS/SPOL/SESSO/DZIMUMS/LYTIS/NEM/SESS/PŁEĆ/SEXO/SEX/POHLAVIE/SPOL/SUKUPUOLI/KÖN |
|
10 |
DATE AND PLACE OF BIRTH/DATE ET LIEU DE NAISSANCE/TAG UND ORT DER GEBURT/ДАТА И МЯСТО НА РАЖДАНЕ/FECHA Y LUGAR DE NACIMIENTO/DATUM A MÍSTO NAROZENÍ/FØDSELSDATO OG –STED/KUUPÄEV JA KOHT/ΗΜΕΡΟΜΗΝΙΑ ΚΑΙ ΤΟΠΟΣ ΓΕΝΝΗΣΗΣ/DÁTA AGUS IONAD BREITHE/DATUM I MJESTO ROĐENJA/DATA E LUOGO DI NASCITA/DZIMŠANAS DATUMS UN VIETA/GIMIMO DATA IR VIETA/SZÜLETÉSI HELY ÉS IDŐ/DATA U POST TAT-TWELID/DATA I MIEJSCE URODZIN/DATA E LOCAL DE NASCIMENTO/DATA ŞI LOCUL NAŞTERII/DÁTUM A MIESTO NARODENIA/DATUM IN KRAJ ROJSTVA/SYNTYMÄAIKA JA –PAIKKA/FÖDELSEDATUM OCH FÖDELSEORT |
|
11 |
NAME FOLLOWING THE ACT/NOM POSTÉRIEUR À L'ÉTABLISSEMNT DE L'ACTE/NAME NACH DEM EINTRAG/ФАМИЛНО ИМЕ СЛЕД РЕГИСТРИРАНЕ НА ПАРТНЬОРСТВОТО/APELLIDO(S) TRAS EL CONTRATO DE UNIÓN/PŘÍJMENÍ PO UZAVŘENÍ PARTNERSTVÍ/NAVN EFTER ACT/PEREKONNANIMI PÄRAST REGISTREERIMIST/ΕΠΩΝΥΜΟ ΜΕΤΑ ΤΗΝ ΠΡΑΞΗ/SLOINNE TAR ÉIS AN CHLÁRAITHE/PREZIME NAKON SKLAPANJA PARTNERSTVA/COGNOME DOPO L'ATTO/UZVĀRDS PĒC AKTA/PAVARDĖ PO SUDARYMO/BEJEGYZETT ÉLETTÁRSI KAPCSOLAT LÉTESÍTÉSE UTÁNI NÉV/KUNJOM WARA L-ATT/NAAM NA REGISTRATIE PARTNERSCHAP/NAZWISKO PO ZAREJESTROWANIU ZWIĄZKU/APELIDO POSTERIOR AO ATO/NUMELE DOBÂNDIT DUPĂ ÎNREGISTRARE/PRIEZVISKO PO UZAVRETÍ PARTNERSTVA/PRIIMEK PO REGISTRACIJI PARTNERSKE SKUPNOSTI/NIMI REKISTERÖINNIN JÄLKEEN/EFTERNAMN EFTER REGISTRERINGEN |
|
12 |
HABITUAL RESIDENCE/RÉSIDENCE HABITUELLE/ORT DES GEWÖHNLICHEN AUFENTHALTS/ОБИЧАЙНО МЕСТОПРЕБИВАВАНЕ/DOMICILIO HABITUAL/OBVYKLÉ BYDLIŠTĚ/SÆDVANLIG BOPÆLSADRESSE/ALALINE ELUKOHT/ΣΥΝΗΘΗΣ ΔΙΑΜΟΝΗ/GNÁTHÁIT CHÓNAITHE/MJESTO PREBIVALIŠTA/RESIDENZA ABITUALE/PASTĀVĪGĀ DZĪVESVIETA/NUOLATINĖ GYVENAMOJI VIETA/SZOKÁSOS TARTÓZKODÁSI HELY/RESIDENZA NORMALI/MIEJSCE ZWYKŁEGO POBYTU/RESIDÊNCIA HABITUAL/REŞEDINŢA OBIŞNUITĂ/MIESTO OBVYKLÉHO POBYTU/OBIČAJNO PREBIVALIŠČE/ASUINPAIKKA/HEMVIST |
|
13 |
OTHER PARTICULARS OF THE REGISTRATION/AUTRES INFORMATIONS FIGURANT DANS L'ACTE/ANDERE ANGABEN AUS DEM EINTRAG/ДРУГИ БЕЛЕЖКИ ВЪВ ВРЪЗКА С РЕГИСТРАЦИЯТА/OTROS DATOS DEL REGISTRO/DALŠÍ ÚDAJE O ZÁPISU/ANDRE BEMÆRKNINGER TIL REGISTRERINGEN/MUU TEAVE/ΑΛΛΑ ΣΤΟΙΧΕΙΑ ΤΗΣ ΚΑΤΑΧΩΡΙΣΗΣ/SONRAÍ EILE A BHAINEANN LEIS AN GCLÁRÚCHÁN/OSTALE INFORMACIJE ZA PRIJAVU/ALTRI ELEMENTI PARTICOLARI DELLA REGISTRAZIONE/CITAS ZIŅAS PAR REĢISTRĀCIJU/KITI REGISTRACIJOS DUOMENYS/EGYÉB ANYAKÖNYVI ADATOK/PARTIKOLARITAJIET OĦRA TAR-REĠISTRAZZJONI/INNE OKOLICZNOŚCI SZCZEGÓLNE ZWIĄZANE Z REJESTRACJĄ/OUTROS ELEMENTOS PARTICULARES DO REGISTO/ALTE CARACTERISTICI PRIVIND ÎNREGISTRAREA/INÉ OSOBITNÉ ÚDAJE V SÚVISLOSTI S REGISTRÁCIOU/DRUGE POSEBNOSTI PRIJAVE/MUITA REKISTERÖINTIIN LIITTYVIÄ SEIKKOJA/ANDRA UPPGIFTER I REGISTRERINGEN |
|
14 |
DATE OF ISSUE, SIGNATURE, SEAL/DATE DE DÉLIVRANCE, SIGNATURE, SCEAU/TAG DER AUSSTELLUNG, UNTERSCHRIFT, SIEGEL/ДАТА НА ИЗДАВАНЕ, ПОДПИС, ПЕЧАТ/FECHA DE EXPEDICIÓN, FIRMA Y SELLO/DATUM VYDÁNÍ, PODPIS, RAZÍTKO/UDSTEDELSESDATO, UNDERSKRIFT, STEMPEL/VÄLJAANDMISE KUUPÄEV, ALLKIRI, PITSER/ΗΜΕΡΟΜΗΝΙΑ ΕΚΔΟΣΗΣ, ΥΠΟΓΡΑΦΗ, ΣΦΡΑΓΙΔΑ/DÁTA EISIÚNA, SÍNIÚ, SÉALA/DATUM IZDAVANJA, POTPIS, PEČAT/DATA DI RILASCIO, FIRMA, TIMBRO/IZSNIEGŠANAS DATUMS, PARAKSTS, ZĪMOGS/IŠDAVIMO DATA, PARAŠAS, ANTSPAUDAS/KIÁLLÍTÁS DÁTUMA, ALÁÍRÁS, PECSÉT/DATA TAL-ĦRUĠ, FIRMA, TIMBRU/DATA WYDANIA, PODPIS, PIECZĘĆ/DATA DE EMISSÃO, ASSINATURA, SELO/DATA ELIBERĂRII, SEMNĂTURA, ŞTAMPILA/DÁTUM VYDANIA, PODPIS, PEČIATKA/DATUM IZDAJE, PODPIS, ŽIG/ANTAMISPÄIVÄ, ALLEKIRJOITUS, SINETTI/UTFÄRDANDEDATUM, UNDERSKRIFT, STÄMPEL |
Bijlage IV bis
|
Artikel 11 van Verordening (EU) [Nummer en titel van deze verordening invoegen] |
|
|
1 |
LIDSTAAT |
2 |
AUTORITEIT VAN AFGIFTE |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
3 |
MEERTALIG MODELFORMULIER VAN DE EUROPESE UNIE BETREFFENDE ONTBINDING VAN GEREGISTREERD PARTNERSCHAP |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
4 |
DATUM EN PLAATS VAN DE ONTBINDING |
|
DD
MM
JJJJ
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
5 |
PARTNER A |
6 |
PARTNER B |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
7 |
NAAM VÓÓR DE ONTBINDING |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
8 |
VOORNA(A)M(EN) |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
9 |
GESLACHT |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
10 |
GEBOORTEDATUM EN -PLAATS |
DD
MM
JJJJ
|
DD
MM
JJJJ
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
11 |
NAAM NA DE ONTBINDING |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
12 |
GEWONE VERBLIJFPLAATS |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
13 |
ANDERE BIJZONDERHEDEN VAN DE AKTE |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
14 |
DATUM VAN AFGIFTE |
|
DD
MM
JJJJ
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
HANDTEKENING, STEMPEL |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
NB: Dit meertalige EU-modelformulier wordt aangeboden door de autoriteiten van de lidstaat van afgifte en kan worden aangevraagd in plaats van de equivalente openbare akte die in die lidstaat bestaat. Het formulier laat het gebruik van een equivalente, door de autoriteiten van de lidstaat van afgifte opgestelde nationale openbare akte onverlet. Het formulier heeft dezelfde formele bewijskracht als de equivalente openbare akte van de lidstaat van afgifte en het gebruik ervan verandert niets aan het materiële recht van die lidstaat. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
AFKORTINGEN/SYMBOLS/SYMBOLES/ZEICHEN/СИМВОЛИ/SÍMBOLOS/SYMBOLY/SYMBOLER/SÜMBOLID/ΣΥΜΒΟΛΑ/NODA/SIMBOLI/SIMBOLI/APZĪMĒJUMI/SIMBOLIAI/JELMAGYARÁZAT/SIMBOLI/SKRÓT/SÍMBOLOS/SIMBOLURI/SYMBOLY/KRATICE/SYMBOLIT/FÖRKLARINGAR
|
— |
Da: dag/Day/Jour/Tag/ден/Día/Den/Dag/Päev/Ημέρα/Lá/Dan/Giorno/diena/diena/Nap/Jum/dzień/Dia/Ziua/Deň/Dan/Päivä/Dag |
|
— |
Mo: maand/Month/Mois/Monat/месец/Mes/Měsíc/Måned/Kuu/Μήνας/Mí/Mjesec/Mese/mēnesis/mėnuo/Hónap/Xahar/miesiąc/Mês/Luna/Mesiac/Mesec/Kuukausi/Månad |
|
— |
Ye: jaar/Year/Année/Jahr/година/Año/Rok/År/Aasta/Έτος/Bliain/Godina/Anno/gads/metai/Év/Sena/rok/Ano/Anul/Rok/Leto/Vuosi/År |
|
— |
M: man/Masculine/Masculin/Männlich/мъжки/Masculino/Mužské/Mand/Mees/Άρρεν/Fireann/Muško/Maschile/Vīrietis/Vyras/Férfi/Maskil/man/mężczyzna/Masculino/Masculin/Muž/Moški/Mies/Manligt |
|
— |
F: vrouw/Feminine/Féminin/Weiblich/женски/Femenino/Ženské/Kvinde/Naine/Θήλυ/Baineann/Žensko/Femminile/Sieviete/Moteris/Nő/Femminil/kobieta/Feminino/Feminin/Žena/Ženska/Nainen/Kvinnligt |
|
— |
Mar: huwelijk/Marriage/Mariage/Eheschlieβung/брак/Matrimonio/Manželství/Gift/Abielu/Γάμος/Pósadh/Brak/Matrimonio/Laulība/Santuoka/Házasság/Żwieġ/związek małżeński/ Casamento/Căsătorie/Manželstvo/Zakonska zveza/Avioliitto/Giftermål |
|
— |
Reg: geregistreerd partnerschap/Registered Partnership/Partenariat enregistré/Eingetragene Partnerschaft/регистрирано партньорство/Unión registrada/Registrované partnerství/Registreret partnerskab/Registreeritud partnerlus/Καταχωρισμένη συμβίωση/Páirtnéireacht Chláraithe/Registrirano partnerstvo/Unione registrata/Reģistrētas partnerattiecības/Registruota partnerystė/Bejegyzett élettársi kapcsolat/Unjoni Rreġistrata/zarejestrowany związek partnerski/Parceria registada/Parteneriat înregistrat/Registrované partnerstvo/Registrirana partnerska skupnost/Rekisteröity parisuhde/Registrerat partnerskap |
|
— |
Ls: scheiding van tafel en bed/Legal separation/Séparation de corps/Trennung ohne Auflösung des Ehebandes/законна раздяла/Separación judicial/Rozluka/Separeret/Lahuselu/Δικαστικός χωρισμός/Scaradh Dlíthiúil/Separazione personale/Laulāto atšķiršana/Gyvenimas skyrium (separacija)/Különválás/Zakonska rastava/Separazzjoni legali/separacja prawna/Separação legal/Separare de drept/Súdna rozluka/Prenehanje življenjske skupnosti/Asumusero/Hemskillnad |
|
— |
Div: echtscheiding/Divorce/Divorce/Scheidung/развод/Divorcio/Rozvod/Skilt/Lahutus/Διαζύγιο/Colscaradh/Razvod/Divorzio/Laulības šķiršana/Santuokos nutraukimas/Házasság felbontása/Divorzju/rozwód/Divórcio/Divorț/Rozvod/Razveza zakonske zveze/Avioero/Skilsmässa |
|
— |
A: nietigverklaring/Annulment/Annulation/Nichtigerklärung/унищожаване/Anulación/Zrušení/Ophævelse af ægteskab/Tühistamine/Ακύρωση/Neamhniú pósta/Poništenje/Annullamento/Laulības atzīšana par neesošu/Pripažinimas negaliojančia/Érvénytelenítés/Annullament/anulowanie/Anulação/Anulare/Anulovanie/Razveljavitev zakonske zveze/Mitätöinti/Annullering |
|
— |
D: overlijden/Death/Décès/Tod/смърт/Defunción/Úmrtí/Død/Surm/Θάνατος/Bás/Smrt/Decesso/Nāve/Mirtis/Halál/Mewt/zgon/Óbito/Deces/Úmrtie/Smrt/Kuolema/Dödsfall |
|
1 |
MEMBER STATE/ÉTAT MEMBRE/MITGLIEDSTAAT/ДЪРЖАВА ЧЛЕНКА/ESTADO MIEMBRO/ČLENSKÝ STÁT/MEDLEMSSTAT/LIIKMESRIIK/ΚΡΑΤΟΣ ΜΕΛΟΣ/BALLSTÁT/DRŽAVA ČLANICA/STATO MEMBRO/DALĪBVALSTS/VALSTYBĖ NARĖ/TAGÁLLAM/STAT MEMBRU/PAŃSTWO CZŁONKOWSKIE/ESTADO-MEMBRO/STATUL MEMBRU/ČLENSKÝ ŠTÁT/DRŽAVA ČLANICA/JÄSENVALTIO/MEDLEMSSTAT |
|
2 |
ISSUING AUTHORITY/AUTORITÉ DE DÉLIVRANCE/AUSSTELLUNGSBEHÖRDE/ИЗДАВАЩ ОРГАН/AUTORIDAD EXPEDIDORA/VYDÁVAJÍCÍ ORGÁN/UDSTEDENDE MYNDIGHED/VÄLJAANDJA ASUTUS/ΑΡΧΗ ΕΚΔΟΣΗΣ/ÚDARÁS EISIÚNA/NADLEŽNO TIJELO ZA IZDAVANJE/AUTORITÀ DI RILASCIO/IZSNIEDZĒJA IESTĀDE/IŠDUODANTI INSTITUCIJA/KIÁLLÍTÓ HATÓSÁG/AWTORITÀ KOMPETENTI/ORGAN WYDAJĄCY/AUTORIDADE DE EMISSÃO/AUTORITATEA EMITENTĂ/VYDÁVAJÚCI ORGÁN/ORGAN IZDAJATELJ/ANTAVA VIRANOMAINEN/UTFÄRDANDE MYNDIGHET |
|
3 |
EUROPEAN UNION MULTILINGUAL STANDARD FORM — DISSOLUTION OF A REGISTERED PARTNERSHIP/FORMULAIRE TYPE MULTILINGUE DE L'UE RELATIF À LA DISSOLUTION D'UN PARTENARIAT ENREGISTRÉ/MEHRSPRACHIGES EU-FORMULAR — AUFHEBUNG EINER EINGETRAGENEN PARTNERSCHAFT/МНОГОЕЗИЧНО СТАНДАРТНО УДОСТОВЕРЕНИЕ НА ЕВРОПЕЙСКИЯ СЪЮЗ ЗА ПРЕКРАТЯВАНЕ НА РЕГИСТРИРАНО ПАРТНЬОРСТВО/UE FORMULARIO NORMALIZADO MULTILINGÜE RELATIVO A LA DISOLUCIÓN DE UNA PAREJA DE HECHO INSCRITA EN UN REGISTRO/VÍCEJAZYČNÝ STANDARDNÍ FORMULÁŘ EU TÝKAJÍCÍ SE ZÁNIKU REGISTROVANÉHO PARTNERSTVÍ/FLERSPROGET EU-STANDARDFORMULAR VEDRØRENDE OPLØSNING AF REGISTRERET PARTNERSKAB/REGISTREERITUD PARTNERLUSE LÕPPEMIST PUUDUTAV MITMEKEELNE ELI STANDARDVORM/ΠΟΛΥΓΛΩΣΣΟ ΤΥΠΟΠΟΙΗΜΕΝΟ ΕΝΤΥΠΟ ΕΕ ΣΧΕΤΙΚΑ ΜΕ ΤΗ ΔΙΑΛΥΣΗ ΚΑΤΑΧΩΡΙΣΜΕΝΗΣ ΣΥΜΒΙΩΣΗΣ/FOIRM CHAIGHDEÁNACH ILTEANGACH AE MAIDIR LE SCAOILEADH PÁIRTNÉIREACHTA CLÁRAITHE/VIŠEJEZIČNI OBRAZAC EUROPSKE UNIJE — RAZVRGNUĆE REGISTRIRANOG PARTNERSTVA/MODULO STANDARD MULTILINGUE DELL'UNIONE EUROPEA RELATIVO ALLO SCIOGLIMENTO DI UN'UNIONE REGISTRATA/ES DAUGIAKALBĖ STANDARTINĖ FORMA DĖL REGISTRUOTOS PARTNERYSTĖS NUTRAUKIMO/EIROPAS SAVIENĪBAS DAUDZVALODU STANDARTA VEIDLAPA ATTIECĪBĀ UZ REĢISTRĒTU PARTNERATTIECĪBU IZBEIGŠANU/TÖBBNYELVŰ EURÓPAI UNIÓS FORMANYOMTATVÁNY BEJEGYZETT ÉLETTÁRSI KAPCSOLAT FELBONTÁSA TEKINTETÉBEN/FORMOLA STANDARD MULTILINGWALI TAL-UE DWAR IX-XOLJIMENT TA' UNJONI REĠISTRATA/WIELOJĘZYCZNY FORMULARZ STANDARDOWY UE DOTYCZĄCY ROZWIĄZANIA ZAREJESTROWANEGO ZWIĄZKU PARTNERSKIEGO/FORMULÁRIO MULTILINGUE NORMALIZADO DA UE RELATIVO À DISSOLUÇÃO DE PARCERIA REGISTADA/FORMULAR STANDARD MULTILINGV AL UE PRIVIND DESFACEREA PARTENERIATULUI ÎNREGISTRAT/ŠTANDARDNÝ VIACJAZYČNÝ FORMULÁR EÚ TÝKAJÚCI SA ZRUŠENIA REGISTROVANÉHO PARTNERSTVA/VEČJEZIČNI STANDARDNI OBRAZEC EU O PRENEHANJU REGISTRIRANE PARTNERSKE SKUPNOSTI/EU:N MONIKIELINEN VAKIOLOMAKE — REKISTERÖIDYN PARISUHTEEN PURKAMINEN/FLERSPRÅKIGT EU-STANDARDFORMULÄR RÖRANDE UPPLÖSNING AV REGISTRERAT PARTNERSKAP |
|
4 |
DATE AND PLACE OF THE DISSOLUTION/DATE ET LIEU DE LA DISSOLUTION/TAG UND ORT DER AUFHEBUNG/ДАТА И МЯСТО НА ПРЕКРАТЯВАНЕ/FECHA Y LUGAR DE LA DISOLUCIÓN/DATUM A MÍSTO ZÁNIKU REGISTROVANÉHO PARTNERSTVÍ/DATO OG STED FOR OPLØSNINGEN/LÕPPEMISE KUUPÄEV JA KOHT/HΜΕΡΟΜΗΝΙΑ ΚΑΙ ΤΟΠΟΣ ΔΙΑΛΥΣΗΣ/DÁTA AGUS ÁIT AN SCAOILTE/DATUM I MJESTO RAZVRGNUĆA/DATA E LUOGO DELLO SCIOGLIMENTO/NUTRAUKIMO DATA IR VIETA/IZBEIGŠANAS DATUMS UN VIETA/FELBONTÁS HELYE ÉS IDEJE/DATA U POST TAX-XOLJIMENT/DATA I MIEJSCE ROZWIĄZANIA ZAREJESTROWANEGO ZWIĄZKU PARTNERSKIEGO/DATA E LOCAL DA DISSOLUÇÃO/DATA ŞI LOCUL DESFACERII/DÁTUM A MIESTO ZRUŠENIA REGISTROVANÉHO PARTNERSTVA/DATUM IN KRAJ PRENEHANJA/PARISUHTEEN PURKAMISEN VOIMAANTULOPÄIVÄ JA PAIKKA/DATUM OCH ORT FÖR UPPLÖSNING |
|
5 |
PARTNER A/PARTENAIRE A/PARTNER A/ПАРТНЬОР A/PAREJA A/PARTNER A/PARTNER A/PARTNER A/ΣΥΝΤΡΟΦΟΣ A/PÁIRTÍ A/PARTNER A/PARTNER A/PARTNERIS A/„A” ÉLETTÁRS/SIEĦEB A/PARTNER A/PARCEIRO A/PARTENERUL A/PARTNER A/PARTNER A/PUOLISO A/PARTNER A |
|
6 |
PARTNER B/PARTENAIRE B/PARTNER B/ПАРТНЬОР В/PAREJA B/PARTNER B/PARTNER B/PARTNER B/ΣΥΝΤΡΟΦΟΣ B/PÁIRTÍ B/PARTNER B/PARTNER B/PARTNERIS B/„B” ÉLETTÁRS/SIEĦEB B/PARTNER B/PARCEIRO B/PARTENERUL B/PARTNER B/PARTNER B/PUOLISO B/PARTNER B |
|
7 |
NAME BEFORE DISSOLUTION/NOM ANTÉRIEUR À LA DISSOLUTION/NAME VOR DER AUFHEBUNG/ИМЕ ПРЕДИ ПРЕКРАТЯВАНЕТО НА РЕГИСТРИРАНОТО ПАРТНЬОРСТВОG/NOMBRE ANTES DE LA DISOLUCIÓN/JMÉNO PŘED ZÁNIKEM REGISTROVANÉHO PARTNERSTVÍ/NAVN FØR OPLØSNINGEN/PARTNERLUSE LÕPPEMISE EELNE NIMI/ΌΝΟΜΑ ΠΡΙΝ ΤΗ ΔΙΑΛΥΣΗ/SLOINNE ROIMH AN SCAOILEADH/PREZIME PRIJE RAZVRGNUĆA/NOME ANTERIORMENTE ALLO SCIOGLIMENTO/PAVARDĖ PRIEŠ NUTRAUKIMĄ/VĀRDS PIRMS IZBEIGŠANAS/FELBONTÁS ELŐTTI NÉV/ISEM QABEL IX-XOLJIMENT/NAZWISKO PRZED ROZWIĄZANIEM ZAREJESTROWANEGO ZWIĄZKU PARTNERSKIEGO/APELIDO ANTERIOR À DISSOLUÇÃO/NUMELE ÎNAINTE DE DESFACERE/MENO PRED ZRUŠENÍM REGISTROVANÉHO PARTNERSTVA/IME PRED PRENEHANJEM/SUKUNIMI ENNEN PARISUHTEEN PURKAMISTA/EFTERNAMN FÖRE UPPLÖSNING |
|
8 |
FORENAME(S)/PRÉNOM(S)/VORNAME(N)/СОБСТВЕНО ИМЕ/NOMBRE(S)/JMÉNO (JMÉNA)/FORNAVN/-E/EESNIMED/ΟΝΟΜΑ/CÉADAINM(NEACHA)/IME(NA)/NOME/I/VĀRDS(-I)/VARDAS (-AI)/UTÓNÉV (UTÓNEVEK)/ISEM (ISMIJIET)/IMIĘ (IMIONA)/NOME PRÓPRIO/PRENUME/MENO(Á)/IME(NA)/ETUNIMET/FÖRNAMN |
|
9 |
SEX/SEXE/GESCHLECHT/ПОЛ/SEXO/POHLAVÍ/KØN/SUGU/ΦΥΛΟ/GNÉAS/SPOL/SESSO/DZIMUMS/LYTIS/NEM/SESS/PŁEĆ/SEXO/SEX/POHLAVIE/SPOL/SUKUPUOLI/KÖN |
|
10 |
DATE AND PLACE OF BIRTH/DATE ET LIEU DE NAISSANCE/TAG UND ORT DER GEBURT/ДАТА И МЯСТО НА РАЖДАНЕ/FECHA Y LUGAR DE NACIMIENTO/DATUM A MÍSTO NAROZENÍ/FØDSELSDATO OG -STED/SÜNNIAEG JA –KOHT/ΗΜΕΡΟΜΗΝΙΑ ΚΑΙ ΤΟΠΟΣ ΓΕΝΝΗΣΗΣ/DÁTA AGUS IONAD BREITHE/DATUM I MJESTO ROĐENJA/DATA E LUOGO DI NASCITA/DZIMŠANAS DATUMS UN VIETA/GIMIMO DATA IR VIETA/SZÜLETÉS IDEJE ÉS HELYE/POST U DATA TAT-TWELID/DATA I MIEJSCE URODZENIA/DATA E LOCAL DE NASCIMENTO/DATA ŞI LOCUL NAŞTERII/DÁTUM A MIESTO NARODENIA/DATUM IN KRAJ ROJSTVA/SYNTYMÄAIKA JA –PAIKKA/FÖDELSEDATUM OCH FÖDELSEORT |
|
11 |
NAME AFTER DISSOLUTION/NOM POSTÉRIEUR À LA DISSOLUTION/NAME NACH DER AUFHEBUNG/ИМЕ СЛЕД ПРЕКРАТЯВАНЕТО НА РЕГИСТРИРАНОТО ПАРТНЬОРСТВО/NOMBRE DESPUÉS DE LA DISOLUCIÓN/JMÉNO PO ZÁNIKEM REGISTROVANÉHO PARTNERSTVÍ/NAVN EFTER OPLØSNINGEN/PARTNERLUSE LÕPPEMISE JÄRGNE NIMI/ΌΝΟΜΑ ΜΕΤΑ ΤΗ ΔΙΑΛΥΣΗ/SLOINNE I NDIAIDH AN SCAOILTE/PREZIME NAKON RAZVRGNUĆA/NOME SUCCESSIVAMENTE ALLO SCIOGLIMENTO/PAVARDĖ PO NUTRAUKIMO/VĀRDS PĒC IZBEIGŠANAS/FELBONTÁS UTÁNI NÉV/ISEM WARA IX-XOLJIMENT/NAZWISKO PO ROZWIĄZANIU ZAREJESTROWANEGO ZWIĄZKU PARTNERSKIEGO/APELIDO POSTERIOR À DISSOLUÇÃO/NUMELE DUPĂ DESFACERE/MENO PO ZRUŠENÍ REGISTROVANÉHO PARTNERSTVA/IME PO PRENEHANJU/SUKUNIMI PARISUHTEEN PURKAMISEN JÄLKEEN/EFTERNAMN EFTER UPPLÖSNING |
|
12 |
HABITUAL RESIDENCE/RÉSIDENCE HABITUELLE/ORT DES GEWÖHNLICHEN AUFENTHALTS/ОБИЧАЙНО МЕСТОПРЕБИВАВАНЕ/DOMICILIO HABITUAL/OBVYKLÉ BYDLIŠTĚ/SÆDVANLIG BOPÆLSADRESSE/ALALINE ELUKOHT/ΣΥΝΗΘΗΣ ΔΙΑΜΟΝΗ/GNÁTHÁIT CHÓNAITHE/MJESTO PREBIVALIŠTA/RESIDENZA ABITUALE/PASTĀVĪGĀ DZĪVESVIETA/NUOLATINĖ GYVENAMOJI VIETA/SZOKÁSOS TARTÓZKODÁSI HELY/RESIDENZA NORMALI/MIEJSCE ZWYKŁEGO POBYTU/RESIDÊNCIA HABITUAL/REŞEDINŢA OBIŞNUITĂ/MIESTO OBVYKLÉHO POBYTU/OBIČAJNO PREBIVALIŠČE/ASUINPAIKKA/HEMVIST |
|
13 |
OTHER PARTICULARS OF THE ACT/AUTRES INFORMATIONS FIGURANT DANS L'ACTE/ANDERE ANGABEN AUS DEM EINTRAG/ДРУГИ БЕЛЕЖКИ ВЪВ ВРЪЗКА С РЕГИСТРАЦИЯТА/OTROS DATOS DEL REGISTRO/DALŠÍ ÚDAJE O ZÁPISU/ANDRE BEMÆRKNINGER TIL REGISTRERINGEN/MUU TEAVE/ΑΛΛΑ ΣΤΟΙΧΕΙΑ ΤΗΣ ΚΑΤΑΧΩΡΙΣΗΣ/SONRAÍ EILE A BHAINEANN LEIS AN gCLÁRÚCHÁN/OSTALE INFORMACIJE ZA PRIJAVU/ALTRI ELEMENTI PARTICOLARI DELLA REGISTRAZIONE/CITAS ZIŅAS PAR REĢISTRĀCIJU/KITI REGISTRACIJOS DUOMENYS/EGYÉB ANYAKÖNYVI ADATOK/PARTIKOLARITAJIET OĦRA TAR-REĠISTRAZZJONI/INNE OKOLICZNOŚCI SZCZEGÓLNE ZWIĄZANE Z REJESTRACJĄ/OUTROS ELEMENTOS PARTICULARES DO REGISTO/ALTE CARACTERISTICI PRIVIND ÎNREGISTRAREA/INÉ OSOBITNÉ ÚDAJE V SÚVISLOSTI S REGISTRÁCIOU/DRUGE POSEBNOSTI PRIJAVE/MUITA REKISTERÖINTIIN LIITTYVIÄ SEIKKOJA/ANDRA UPPGIFTER I REGISTRERINGEN |
|
14 |
DATE OF ISSUE, SIGNATURE, SEAL/DATE DE DÉLIVRANCE, SIGNATURE, SCEAU/TAG DER AUSSTELLUNG, UNTERSCHRIFT, SIEGEL/ДАТА НА ИЗДАВАНЕ, ПОДПИС, ПЕЧАТ/FECHA DE EXPEDICIÓN, FIRMA Y SELLO/DATUM VYDÁNÍ, PODPIS, RAZÍTKO/UDSTEDELSESDATO, UNDERSKRIFT, STEMPEL/VÄLJAANDMISE KUUPÄEV, ALLKIRI, PITSER/ΗΜΕΡΟΜΗΝΙΑ ΕΚΔΟΣΗΣ, ΥΠΟΓΡΑΦΗ, ΣΦΡΑΓΙΔΑ/DÁTA EISIÚNA, SÍNIÚ, SÉALA/DATUM IZDAVANJA, POTPIS, PEČAT/DATA DI RILASCIO, FIRMA, TIMBRO/IZSNIEGŠANAS DATUMS, PARAKSTS, ZĪMOGS/IŠDAVIMO DATA, PARAŠAS, ANTSPAUDAS/KIÁLLÍTÁS DÁTUMA, ALÁÍRÁS, PECSÉT/DATA TAL-ĦRUĠ, FIRMA, TIMBRU/DATA WYDANIA, PODPIS, PIECZĘĆ/DATA DE EMISSÃO, ASSINATURA, SELO/DATA ELIBERĂRII, SEMNĂTURA, ŞTAMPILA/DÁTUM VYDANIA, PODPIS, PEČIATKA/DATUM IZDAJE, PODPIS, ŽIG/ANTAMISPÄIVÄ, ALLEKIRJOITUS, SINETTI/UTFÄRDANDEDATUM, UNDERSKRIFT, STÄMPEL |
[Am. 44]
Bijlage IV ter
|
Artikel 11 van Verordening (EU) [Nummer en titel van deze verordening invoegen] |
|
|
1 |
LIDSTAAT |
2 |
AUTORITEIT VAN AFGIFTE |
||||||||||||||||||||
|
3 |
MEERTALIG EU-FORMULIER BETREFFENDE EU-BURGERSCHAP EN NATIONALITEIT |
||||||||||||||||||||||
|
4 |
NAAM |
||||||||||||||||||||||
|
5 |
VOORNA(A)M(EN) |
||||||||||||||||||||||
|
6 |
GEBOORTEDATUM EN -PLAATS |
|
DD
MM
JJJJ
|
||||||||||||||||||||
|
7 |
GESLACHT |
||||||||||||||||||||||
|
8 |
EU-BURGER; NATIONALITEIT: (ISO 3166-1 alpha-3) |
||||||||||||||||||||||
|
9 |
DATUM VAN AFGIFTE |
|
DD
MM
JJJJ
|
||||||||||||||||||||
|
HANDTEKENING, STEMPEL |
|||||||||||||||||||||||
|
NB: Dit meertalige EU-modelformulier wordt aangeboden door de autoriteiten van de lidstaat van afgifte en kan worden aangevraagd in plaats van de equivalente openbare akte die in die lidstaat bestaat. Het formulier laat het gebruik van een equivalente, door de autoriteiten van de lidstaat van afgifte opgestelde nationale openbare akte onverlet. Het formulier heeft dezelfde formele bewijskracht als de equivalente openbare akte van de lidstaat van afgifte en het gebruik ervan verandert niets aan het materiële recht van die lidstaat. |
|||||||||||||||||||||||
AFKORTINGEN/SYMBOLS/SYMBOLES/ZEICHEN/СИМВОЛИ/SÍMBOLOS/SYMBOLY/SYMBOLER/SÜMBOLID/ΣΥΜΒΟΛΑ/NODA/SIMBOLI/SIMBOLI/APZĪMĒJUMI/SIMBOLIAI/JELMAGYARÁZAT/SIMBOLI/SKRÓT/SÍMBOLOS/SIMBOLURI/SYMBOLY/KRATICE/SYMBOLIT/FÖRKLARINGAR
|
— |
Da: dag/Day/Jour/Tag/ден/Día/Den/Dag/Päev/Ημέρα/Lá/Dan/Giorno/diena/diena/Nap/Jum/dzień/Dia/Ziua/Deň/Dan/Päivä/Dag |
|
— |
Mo: maand/Month/Mois/Monat/месец/Mes/Měsíc/Måned/Kuu/Μήνας/Mí/Mjesec/Mese/mēnesis/mėnuo/Hónap/Xahar/miesiąc/Mês/Luna/Mesiac/Mesec/Kuukausi/Månad |
|
— |
Ye: jaar/Year/Année/Jahr/година/Año/Rok/År/Aasta/Έτος/Bliain/Godina/Anno/gads/metai/Év/Sena/rok/Ano/Anul/Rok/Leto/Vuosi/År |
|
— |
M: man/Masculine/Masculin/Männlich/мъжки/Masculino/Mužské/Mand/Mees/Άρρεν/Fireann/Muško/Maschile/Vīrietis/Vyras/Férfi/Maskil/man/mężczyzna/Masculino/Masculin/Muž/Moški/Mies/Manligt |
|
— |
F: vrouw/Feminine/Féminin/Weiblich/женски/Femenino/Ženské/Kvinde/Naine/Θήλυ/Baineann/Žensko/Femminile/Sieviete/Moteris/Nő/Femminil/kobieta/Feminino/Feminin/Žena/Ženska/Nainen/Kvinnligt |
|
1 |
MEMBER STATE/ÉTAT MEMBRE/MITGLIEDSTAAT/ДЪРЖАВА ЧЛЕНКА/ESTADO MIEMBRO/ČLENSKÝ STÁT/MEDLEMSSTAT/LIIKMESRIIK/ΚΡΑΤΟΣ ΜΕΛΟΣ/BALLSTÁT/DRŽAVA ČLANICA/STATO MEMBRO/DALĪBVALSTS/VALSTYBĖ NARĖ/TAGÁLLAM/STAT MEMBRU PAŃSTWO CZŁONKOWSKIE/ESTADO-MEMBRO/STATUL MEMBRU/ČLENSKÝ ŠTÁT/DRŽAVA ČLANICA/JÄSENVALTIO/MEDLEMSSTAT |
|
2 |
ISSUING AUTHORITY/AUTORITÉ DE DÉLIVRANCE/AUSSTELLUNGSBEHÖRDE/ИЗДАВАЩ ОРГАН/AUTORIDAD EXPEDIDORA/VYDÁVAJÍCÍ ORGÁN/UDSTEDENDE MYNDIGHED/VÄLJAANDJA ASUTUS/ΑΡΧΗ ΕΚΔΟΣΗΣ/ÚDARÁS EISIÚNA/NADLEŽNO TIJELO ZA IZDAVANJE/AUTORITÀ DI RILASCIO/IZSNIEDZĒJA IESTĀDE/IŠDUODANTI INSTITUCIJA/KIÁLLÍTÓ HATÓSÁG/AWTORITÀ KOMPETENTI/ORGAN WYDAJĄCY/AUTORIDADE DE EMISSÃO/AUTORITATEA EMITENTĂ/VYDÁVAJÚCI ORGÁN/ORGAN IZDAJATELJ/ANTAVA VIRANOMAINEN/UTFÄRDANDE MYNDIGHET |
|
3 |
MEERTALIG EU-FORMULIER BETREFFENDE EU-BURGERSCHAP EN NATIONALITEIT/FORMULAIRE TYPE MULTILINGUE DE L'UE RELATIF À LA CITOYENNETÉ DE L'UNION ET À LA NATIONALITÉ/MEHRSPRACHIGES EU-FORMULAR — UNIONSBÜRGERSCHAFT UND STAATSANGEHÖRIGKEIT/МНОГОЕЗИЧНО СТАНДАРТНО УДОСТОВЕРЕНИЕ НА ЕВРОПЕЙСКИЯ СЪЮЗ ЗА ГРАЖДАНСТВО НА СЪЮЗА И НАЦИОНАЛНА ПРИНАДЛЕЖНОСТ/UE FORMULARIO NORMALIZADO MULTILINGÜE RELATIVO A LA CIUDADANÍA DE LA UNIÓN Y A LA NACIONALIDAD/VÍCEJAZYČNÝ STANDARDNÍ FORMULÁŘ EU TÝKAJÍCÍ SE OBČANSTVÍ UNIE A STÁTNÍ PŘÍSLUŠNOSTI/FLERSPROGET EU-STANDARDFORMULAR VEDRØRENDE UNIONSBORGERSKAB OG STATSBORGERSKAB/LIIDU KODAKONDSUST JA RAHVUST PUUDUTAV MITMEKEELNE ELI STANDARDVORM/ΠΟΛΥΓΛΩΣΣΟ ΤΥΠΟΠΟΙΗΜΕΝΟ ΕΝΤΥΠΟ ΕΕ ΣΧΕΤΙΚΑ ΜΕ ΤΗΝ ΥΠΗΚΟΟΤΗΤΑ ΤΗΣ ΈΝΩΣΗΣ ΚΑΙ ΤΗΝ ΙΘΑΓΕΝΕΙΑ/FOIRM CHAIGHDEÁNACH ILTEANGACH AE MAIDIR LE SAORÁNACHT AN AONTAIS AGUS NÁISIÚNTACHT/VIŠEJEZIČNI STANDARDNI OBRAZAC EUROPSKE UNIJE — GRAĐANSTVO UNIJE I DRŽAVLJANSTVO/MODULO STANDARD MULTILINGUE DELL'UNIONE EUROPEA RELATIVO ALLA CITTADINANZA DELL'UNIONE E ALLA NAZIONALITÀ/ES DAUGIAKALBĖ STANDARTINĖ FORMA DĖL SĄJUNGOS PILIETYBĖS IR TAUTYBĖS/EIROPAS SAVIENĪBAS DAUDZVALODU STANDARTA VEIDLAPA ATTIECĪBĀ UZ SAVIENĪBAS PILSONĪBU UN VALSTSPIEDERĪBU/TÖBBNYELVŰ EURÓPAI UNIÓS FORMANYOMTATVÁNY UNIÓS POLGÁRSÁG ÉS ÁLLAMPOLGÁRSÁG TEKINTETÉBEN/FORMOLA STANDARD MULTILINGWALI TAL-UE DWAR IĊ-ĊITTADINANZA U N-NAZZJONALITÀ TAL-UNJONI/WIELOJĘZYCZNY FORMULARZ STANDARDOWY UE DOTYCZĄCY OBYWATELSTWA UNII I OBYWATELSTWA KRAJOWEGO/FORMULÁRIO MULTILINGUE NORMALIZADO DA UE RELATIVO À CIDADANIA DA UNIÃO E NACIONALIDADE/FORMULAR STANDARD MULTILINGV AL UE PRIVIND CETĂŢENIA UNIUNII ŞI NAŢIONALITATEA/ŠTANDARDNÝ VIACJAZYČNÝ FORMULÁR EÚ TÝKAJÚCI SA OBČIANSTVA ÚNIE A ŠTÁTNEJ PRÍSLUŠNOSTI/VEČJEZIČNI STANDARDNI OBRAZEC EU O DRŽAVLJANSTVU UNIJE IN NARODNOSTI/EU:N MONIKIELINEN VAKIOLOMAKE — UNIONIN KANSALAISUUS JA KANSALLISUUS/FLERSPRÅKIGT EU-STANDARDFORMULÄR RÖRANDE UNIONSMEDBORGARSKAP OCH NATIONALITET |
|
4 |
NAME/NOM/NAME/ФАМИЛНО ИМЕ/APELLIDO(S)/PŘÍJMENÍ/EFTERNAVN/PEREKONNANIMI/ΕΠΩΝΥΜΟ/SLOINNE/PREZIME/COGNOME/UZVĀRDS/PAVARDĖ/CSALÁDI NÉV/KUNJOM/NAZWISKO/APELIDO/NUME/PRIEZVISKO/PRIIMEK/SUKUNIMI/EFTERNAMN |
|
5 |
FORENAME(S)/PRÉNOM(S)/VORNAME(N)/СОБСТВЕНО ИМЕ/NOMBRE(S)/JMÉNO (JMÉNA)/FORNAVN/-E/EESNIMED/ΟΝΟΜΑ/CÉADAINM(NEACHA)/IME(NA)/NOME/I/VĀRDS(-I)/VARDAS (-AI)/UTÓNÉV (UTÓNEVEK)/ISEM (ISMIJIET)/IMIĘ (IMIONA)/NOME PRÓPRIO/PRENUME/MENO(Á)/IME(NA)/ETUNIMET/FÖRNAMN |
|
6 |
DATE AND PLACE OF BIRTH/DATE ET LIEU DE NAISSANCE/TAG UND ORT DER GEBURT/ДАТА И МЯСТО НА РАЖДАНЕ/FECHA Y LUGAR DE NACIMIENTO/DATUM A MÍSTO NAROZENÍ/FØDSELSDATO OG -STED/SÜNNIAEG JA –KOHT/ΗΜΕΡΟΜΗΝΙΑ ΚΑΙ ΤΟΠΟΣ ΓΕΝΝΗΣΗΣ/DÁTA AGUS IONAD BREITHE/DATUM I MJESTO ROĐENJA/DATA E LUOGO DI NASCITA/DZIMŠANAS DATUMS UN VIETA/GIMIMO DATA IR VIETA/SZÜLETÉS IDEJE ÉS HELYE/POST U DATA TAT-TWELID/DATA I MIEJSCE URODZENIA/DATA E LOCAL DE NASCIMENTO/DATA ŞI LOCUL NAŞTERII/DÁTUM A MIESTO NARODENIA/DATUM IN KRAJ ROJSTVA/SYNTYMÄAIKA JA –PAIKKA/FÖDELSEDATUM OCH FÖDELSEORT |
|
7 |
SEX/SEXE/GESCHLECHT/ПОЛ/SEXO/POHLAVÍ/KØN/SUGU/ΦΥΛΟ/GNÉAS/SPOL/SESSO/DZIMUMS/LYTIS/NEM/SESS/PŁEĆ/SEXO/SEX/POHLAVIE/SPOL/SUKUPUOLI/KÖN |
|
8 |
UNION CITIZEN; NATIONALITY (ISO 3166-1 ALPHA-3)/CITOYEN DE L'UNION; NATIONALITÉ (ISO 3166-1 ALPHA-3)/UNIONSBÜRGER; STAATSANGEHÖRIGKEIT: (ISO 3166-1 ALPHA-3)/ГРАЖДАНИН НА СЪЮЗА, ГРАЖДАНСТВО (ISO 3166-1 ALPHA-3)/CIUDADANÍA DE LA UNIÓN, NACIONALIDAD (ISO 3166-1 ALPHA-3)/OBČANSTVÍ UNIE; STÁTNÍ PŘÍSLUŠNOST (ISO 3166-1 ALPHA-3)/UNIONSBORGERSKAB; STATSBORGERSKAB (ISO 3166-1 ALPHA-3)/LIIDU KODAKONDSUS; RAHVUS (ISO 3166-1 ALPHA-3)/ΠΟΛΙΤΗΣ ΤΗΣ ΈΝΩΣΗΣ• ΙΘΑΓΕΝΕΙΑ (ISO 3166-1 ALPHA-3)/SAORÁNACHT AN AONTAIS; NÁISIÚNTACHT (ISO 3166-1 ALPHA-3)/GRAĐANIN UNIJE; DRŽAVLJANSTVO: (ISO 3166-1 ALPHA-3)/CITTADINO DELL'UNIONE; NAZIONALITÀ (ISO 3166-1 ALPHA-3)/SĄJUNGOS PILIETYBĖ; TAUTYBĖ (ISO 3166-1 ALPHA-3)/SAVIENĪBAS PILSONIS; VALSTSPIEDRĪBA (ISO 3166-1 ALPHA-3)/UNIÓS POLGÁR, ÁLLAMPOLGÁR (ISO 3166-1 ALPHA-3)/ĊITTADIN TAL-UNJONI; NAZZJONALITÀ (ISO 3166-1 ALPHA-3)/OBYWATEL UNII; OBYWATELSTWO KRAJOWE (ISO 3166-1 ALFA-3)/CIDADANIA DA UNIÃO; NACIONALIDADE (ISO 3166-1 ALPHA - 3)/CETĂŢEAN AL UNIUNII; NAŢIONALITATE (ISO 3166-1 ALPHA-3)/OBČAN ÚNIE; ŠTÁTNA PRÍSLUŠNSOŤ (ISO 3166-1 ALPHA-3)/DRŽAVLJANSTVO UNIJE, NARODNOST (ISO 3166-1 ALPHA-3)/UNIONIN KANSALAINEN; KANSALLISUUS (ISO 3166-1 ALPHA-3)/UNIONSMEDBORGARE; NATIONALITET (ISO 3166-1 ALPHA-3) |
|
9 |
DATE OF ISSUE, SIGNATURE, SEAL/DATE DE DÉLIVRANCE, SIGNATURE, SCEAU/TAG DER AUSSTELLUNG, UNTERSCHRIFT, SIEGEL/ДАТА НА ИЗДАВАНЕ, ПОДПИС, ПЕЧАТ/FECHA DE EXPEDICIÓN, FIRMA Y SELLO/DATUM VYDÁNÍ, PODPIS, RAZÍTKO/UDSTEDELSESDATO, UNDERSKRIFT, STEMPEL/VÄLJAANDMISE KUUPÄEV, ALLKIRI, PITSER/ΗΜΕΡΟΜΗΝΙΑ ΕΚΔΟΣΗΣ, ΥΠΟΓΡΑΦΗ, ΣΦΡΑΓΙΔΑ/DÁTA EISIÚNA, SÍNIÚ, SÉALA/DATUM IZDAVANJA, POTPIS, PEČAT/DATA DI RILASCIO, FIRMA, TIMBRO/IZSNIEGŠANAS DATUMS, PARAKSTS, ZĪMOGS/IŠDAVIMO DATA, PARAŠAS, ANTSPAUDAS/KIÁLLÍTÁS DÁTUMA, ALÁÍRÁS, PECSÉT/DATA TAL-ĦRUĠ, FIRMA, TIMBRU/DATA WYDANIA, PODPIS, PIECZĘĆ/DATA DE EMISSÃO, ASSINATURA, SELO/DATA ELIBERĂRII, SEMNĂTURA, ŞTAMPILA/DÁTUM VYDANIA, PODPIS, PEČIATKA/DATUM IZDAJE, PODPIS, ŽIG/ANTAMISPÄIVÄ, ALLEKIRJOITUS, SINETTI/UTFÄRDANDEDATUM, UNDERSKRIFT, STÄMPEL |
[Am. 45]
Bijlage IV quater
|
Artikel 11 van Verordening (EU) [Nummer en titel van deze verordening invoegen] |
|
|
1 |
LIDSTAAT |
2 |
AUTORITEIT VAN AFGIFTE |
||||||||||||||||||||
|
3 |
MEERTALIG MODELFORMULIER VAN DE EUROPESE UNIE BETREFFENDE AFWEZIGHEID VAN EEN STRAFBLAD |
||||||||||||||||||||||
|
4 |
NAAM |
||||||||||||||||||||||
|
5 |
VOORNA(A)M(EN) |
||||||||||||||||||||||
|
6 |
GEBOORTEDATUM EN -PLAATS |
|
DD
MM
JJJJ
|
||||||||||||||||||||
|
7 |
GESLACHT |
||||||||||||||||||||||
|
8 |
DATUM VAN AFGIFTE |
|
DD
MM
JJJJ
|
||||||||||||||||||||
|
HANDTEKENING, STEMPEL |
|||||||||||||||||||||||
|
NB: Dit meertalige EU-modelformulier wordt aangeboden door de autoriteiten van de lidstaat van afgifte en kan worden aangevraagd in plaats van de equivalente openbare akte die in die lidstaat bestaat. Het formulier laat het gebruik van een equivalente, door de autoriteiten van de lidstaat van afgifte opgestelde nationale openbare akte onverlet. Het formulier heeft dezelfde formele bewijskracht als de equivalente openbare akte van de lidstaat van afgifte en het gebruik ervan verandert niets aan het materiële recht van die lidstaat. |
|||||||||||||||||||||||
AFKORTINGEN/SYMBOLS/SYMBOLES/ZEICHEN/СИМВОЛИ/SÍMBOLOS/SYMBOLY/SYMBOLER/SÜMBOLID/ΣΥΜΒΟΛΑ/NODA/SIMBOLI/SIMBOLI/APZĪMĒJUMI/SIMBOLIAI/JELMAGYARÁZAT/SIMBOLI/SKRÓT/SÍMBOLOS/SIMBOLURI/SYMBOLY/KRATICE/SYMBOLIT/FÖRKLARINGAR
|
— |
Da: dag/Day/Jour/Tag/ден/Día/Den/Dag/Päev/Ημέρα/Lá/Dan/Giorno/diena/diena/Nap/Jum/dzień/Dia/Ziua/Deň/Dan/Päivä/Dag |
|
— |
Mo: maand/Month/Mois/Monat/месец/Mes/Měsíc/Måned/Kuu/Μήνας/Mí/Mjesec/Mese/mēnesis/mėnuo/Hónap/Xahar/miesiąc/Mês/Luna/Mesiac/Mesec/Kuukausi/Månad |
|
— |
Ye: jaar/Year/Année/Jahr/година/Año/Rok/År/Aasta/Έτος/Bliain/Godina/Anno/gads/metai/Év/Sena/rok/Ano/Anul/Rok/Leto/Vuosi/År |
|
— |
M: man/Masculine/Masculin/Männlich/мъжки/Masculino/Mužské/Mand/Mees/Άρρεν/Fireann/Muško/Maschile/Vīrietis/Vyras/Férfi/Maskil/mężczyzna/Masculino/Masculin/Muž/Moški/Mies/Manligt |
|
— |
F: vrouw/Feminine/Féminin/Weiblich/женски/Femenino/Ženské/Kvinde/Naine/Θήλυ/Baineann/Žensko/Femminile/Sieviete/Moteris/Nő/Femminil/kobieta/Feminino/Feminin/Žena/Ženska/Nainen/Kvinnligt |
|
1 |
MEMBER STATE/ÉTAT MEMBRE/MITGLIEDSTAAT/ДЪРЖАВА ЧЛЕНКА/ESTADO MIEMBRO/ČLENSKÝ STÁT/MEDLEMSSTAT/LIIKMESRIIK/ΚΡΑΤΟΣ ΜΕΛΟΣ/BALLSTÁT/DRŽAVA ČLANICA/STATO MEMBRO/DALĪBVALSTS/VALSTYBĖ NARĖ/TAGÁLLAM/STAT MEMBRU/PAŃSTWO CZŁONKOWSKIE/ESTADO-MEMBRO/STATUL MEMBRU/ČLENSKÝ ŠTÁT/DRŽAVA ČLANICA/JÄSENVALTIO/MEDLEMSSTAT |
|
2 |
ISSUING AUTHORITY/AUTORITÉ DE DÉLIVRANCE/AUSSTELLUNGSBEHÖRDE/ИЗДАВАЩ ОРГАН/AUTORIDAD EXPEDIDORA/VYDÁVAJÍCÍ ORGÁN/UDSTEDENDE MYNDIGHED/VÄLJAANDJA ASUTUS/ΑΡΧΗ ΕΚΔΟΣΗΣ/ÚDARÁS EISIÚNA/NADLEŽNO TIJELO ZA IZDAVANJE/AUTORITÀ DI RILASCIO/IZSNIEDZĒJA IESTĀDE/IŠDUODANTI INSTITUCIJA/KIÁLLÍTÓ HATÓSÁG/AWTORITÀ KOMPETENTI/ORGAN WYDAJĄCY/AUTORIDADE DE EMISSÃO/AUTORITATEA EMITENTĂ/VYDÁVAJÚCI ORGÁN/ORGAN IZDAJATELJ/ANTAVA VIRANOMAINEN/UTFÄRDANDE MYNDIGHET |
|
3 |
EUROPEAN UNION MULTILINGUAL STANDARD FORM — ABSENCE OF A CRIMINAL RECORD/FORMULAIRE TYPE MULTILINGUE DE L'UE RELATIF À L'ABSENCE D'UN CASIER JUDICIAIRE/MEHRSPRACHIGES EU-FORMULAR — VORSTRAFENFREIHEIT/МНОГОЕЗИЧНО СТАНДАРТНО УДОСТОВЕРЕНИЕ НА ЕВРОПЕЙСКИЯ СЪЮЗ ЗА ЛИПСА НА СЪДЕБНО МИНАЛО/UE FORMULARIO NORMALIZADO MULTILINGÜE RELATIVO A LA CARENCIA DE ANTECEDENTES PENALES/VÍCEJAZYČNÝ STANDARDNÍ FORMULÁŘ EU TÝKAJÍCÍ SE NEEXISTENCE ZÁZNAMU V TRESTNÍM REJSTŘÍKU/FLERSPROGET EU-STANDARDFORMULAR VEDRØRENDE REN STRAFFEATTEST/KRIMINAALKARISTUSE PUUDUMIST PUUDUTAV MITMEKEELNE ELI STANDARDVORM/ΠΟΛΥΓΛΩΣΣΟ ΤΥΠΟΠΟΙΗΜΕΝΟ ΕΝΤΥΠΟ ΕΕ ΣΧΕΤΙΚΑ ΜΕ ΤΗΝ ΑΠΟΥΣΙΑ ΠΟΙΝΙΚΟΥ ΜΗΤΡΩΟΥ/FOIRM CHAIGHDEÁNACH ILTEANGACH AE MAIDIR LE HÉAGMAIS TAIFID CHOIRIÚIL/VIŠEJEZIČNI STANDARDNI OBRAZAC EUROPSKE UNIJE — UVJERENJE O NEKAŽNJAVANJU/MODULO STANDARD MULTILINGUE DELL'UNIONE EUROPEA RELATIVO ALL'ASSENZA DI PRECEDENTI PENALI/ES DAUGIAKALBĖ STANDARTINĖ FORMA DĖL NETEISTUMO/EIROPAS SAVIENĪBAS DAUDZVALODU STANDARTA VEIDLAPA ATTIECĪBĀ UZ KRIMINĀLAS SODAMĪBAS NEESAMĪBU/TÖBBNYELVŰ EURÓPAI UNIÓS FORMANYOMTATVÁNY BÜNTETLEN ELŐÉLET TEKINTETÉBEN/FORMOLA STANDARD MULTILINGWALI TAL-UE DWAR IN-NUQQAS TA' REKORD KRIMINALI/WIELOJĘZYCZNY FORMULARZ STANDARDOWY UE DOTYCZĄCY NIEKARALNOŚCI/FORMULÁRIO MULTILINGUE NORMALIZADO DA UE RELATIVO À INEXISTÊNCIA DE REGISTO CRIMINAL/FORMULAR STANDARD MULTILINGV AL UE PRIVIND ABSENŢA CAZIERULUI JUDICIAR/ŠTANDARDNÝ VIACJAZYČNÝ FORMULÁR EÚ TÝKAJÚCI SA VÝPISU Z REGISTRA TRESTOV BEZ ZÁZNAMU/VEČJEZIČNI STANDARDNI OBRAZEC EU O NEKAZNOVANOSTI/EU:N MONIKIELINEN VAKIOLOMAKE — MERKINNÄTÖN RIKOSREKISTERIOTE/FLERSPRÅKIGT EU-STANDARDFORMULÄR RÖRANDE FRÅNVARO AV NOTERINGAR I BELASTNINGSREGISTER |
|
4 |
NAME/NOM/NAME/ФАМИЛНО ИМЕ/APELLIDO(S)/PŘÍJMENÍ/EFTERNAVN/PEREKONNANIMI/ΕΠΩΝΥΜΟ/SLOINNE/PREZIME/COGNOME/UZVĀRDS/PAVARDĖ/CSALÁDI NÉV/KUNJOM/NAZWISKO/APELIDO/NUME/PRIEZVISKO/PRIIMEK/SUKUNIMI/EFTERNAMN |
|
5 |
FORENAME(S)/PRÉNOM(S)/VORNAME(N)/СОБСТВЕНО ИМЕ/NOMBRE(S)/JMÉNO (JMÉNA)/FORNAVN/-E/EESNIMED/ΟΝΟΜΑ/CÉADAINM(NEACHA)/IME(NA)/NOME/I/VĀRDS(-I)/VARDAS (-AI)/UTÓNÉV (UTÓNEVEK)/ISEM (ISMIJIET)/IMIĘ (IMIONA)/NOME PRÓPRIO/PRENUME/MENO(Á)/IME(NA)/ETUNIMET/FÖRNAMN |
|
6 |
DATE AND PLACE OF BIRTH/DATE ET LIEU DE NAISSANCE/TAG UND ORT DER GEBURT/ДАТА И МЯСТО НА РАЖДАНЕ/FECHA Y LUGAR DE NACIMIENTO/DATUM A MÍSTO NAROZENÍ/FØDSELSDATO OG -STED/SÜNNIAEG JA –KOHT/ΗΜΕΡΟΜΗΝΙΑ ΚΑΙ ΤΟΠΟΣ ΓΕΝΝΗΣΗΣ/DÁTA AGUS IONAD BREITHE/DATUM I MJESTO ROĐENJA/DATA E LUOGO DI NASCITA/DZIMŠANAS DATUMS UN VIETA/GIMIMO DATA IR VIETA/SZÜLETÉS IDEJE ÉS HELYE/POST U DATA TAT-TWELID/DATA I MIEJSCE URODZENIA/DATA E LOCAL DE NASCIMENTO/DATA ŞI LOCUL NAŞTERII/DÁTUM A MIESTO NARODENIA/DATUM IN KRAJ ROJSTVA/SYNTYMÄAIKA JA –PAIKKA/FÖDELSEDATUM OCH FÖDELSEORT |
|
7 |
SEX/SEXE/GESCHLECHT/ПОЛ/SEXO/POHLAVÍ/KØN/SUGU/ΦΥΛΟ/GNÉAS/SPOL/SESSO/DZIMUMS/LYTIS/NEM/SESS/PŁEĆ/SEXO/SEX/POHLAVIE/SPOL/SUKUPUOLI/KÖN |
|
8 |
DATE OF ISSUE, SIGNATURE, SEAL/DATE DE DÉLIVRANCE, SIGNATURE, SCEAU/TAG DER AUSSTELLUNG, UNTERSCHRIFT, SIEGEL/ДАТА НА ИЗДАВАНЕ, ПОДПИС, ПЕЧАТ/FECHA DE EXPEDICIÓN, FIRMA Y SELLO/DATUM VYDÁNÍ, PODPIS, RAZÍTKO/UDSTEDELSESDATO, UNDERSKRIFT, STEMPEL/VÄLJAANDMISE KUUPÄEV, ALLKIRI, PITSER/ΗΜΕΡΟΜΗΝΙΑ ΕΚΔΟΣΗΣ, ΥΠΟΓΡΑΦΗ, ΣΦΡΑΓΙΔΑ/DÁTA EISIÚNA, SÍNIÚ, SÉALA/DATUM IZDAVANJA, POTPIS, PEČAT/DATA DI RILASCIO, FIRMA, TIMBRO/IZSNIEGŠANAS DATUMS, PARAKSTS, ZĪMOGS/IŠDAVIMO DATA, PARAŠAS, ANTSPAUDAS/KIÁLLÍTÁS DÁTUMA, ALÁÍRÁS, PECSÉT/DATA TAL-ĦRUĠ, FIRMA, TIMBRU/DATA WYDANIA, PODPIS, PIECZĘĆ/DATA DE EMISSÃO, ASSINATURA, SELO/DATA ELIBERĂRII, SEMNĂTURA, ŞTAMPILA/DÁTUM VYDANIA, PODPIS, PEČIATKA/DATUM IZDAJE, PODPIS, ŽIG/ANTAMISPÄIVÄ, ALLEKIRJOITUS, SINETTI/UTFÄRDANDEDATUM, UNDERSKRIFT, STÄMPEL |
[Am. 46]
Bijlage IV quinquies
|
Artikel 11 van Verordening (EU) [Nummer en titel van deze verordening invoegen] |
|
|
1 |
LIDSTAAT |
2 |
AUTORITEIT VAN AFGIFTE |
||||||||||||||||||||
|
3 |
MEERTALIG MODELFORMULIER VAN DE EUROPESE UNIE BETREFFENDE WOONPLAATS |
||||||||||||||||||||||
|
4 |
NAAM |
||||||||||||||||||||||
|
5 |
VOORNA(A)M(EN) |
||||||||||||||||||||||
|
6 |
GEBOORTEDATUM EN -PLAATS |
|
DD
MM
JJJJ
|
||||||||||||||||||||
|
7 |
GESLACHT |
||||||||||||||||||||||
|
8 |
RESIDENCE |
||||||||||||||||||||||
|
9 |
DATUM VAN AFGIFTE |
|
DD
MM
JJJJ
|
||||||||||||||||||||
|
HANDTEKENING, STEMPEL |
|||||||||||||||||||||||
|
NB: Dit meertalige EU-modelformulier wordt aangeboden door de autoriteiten van de lidstaat van afgifte en kan worden aangevraagd in plaats van de equivalente openbare akte die in die lidstaat bestaat. Het formulier laat het gebruik van een equivalente, door de autoriteiten van de lidstaat van afgifte opgestelde nationale openbare akte onverlet. Het formulier heeft dezelfde formele bewijskracht als de equivalente openbare akte van de lidstaat van afgifte en het gebruik ervan verandert niets aan het materiële recht van die lidstaat. |
|||||||||||||||||||||||
AFKORTINGEN/SYMBOLS/SYMBOLES/ZEICHEN/СИМВОЛИ/SÍMBOLOS/SYMBOLY/SYMBOLER/SÜMBOLID/ΣΥΜΒΟΛΑ/NODA/SIMBOLI/SIMBOLI/APZĪMĒJUMI/SIMBOLIAI/JELMAGYARÁZAT/SIMBOLI/SKRÓT/SÍMBOLOS/SIMBOLURI/SYMBOLY/KRATICE/SYMBOLIT/FÖRKLARINGAR
|
— |
Da: dag/Day/Jour/Tag/ден/Día/Den/Dag/Päev/Ημέρα/Lá/Dan/Giorno/diena/diena/Nap/Jum/dzień/Dia/Ziua/Deň/Dan/Päivä/Dag |
|
— |
Mo: maand/Month/Mois/Monat/месец/Mes/Měsíc/Måned/Kuu/Μήνας/Mí/Mjesec/Mese/mēnesis/mėnuo/Hónap/Xahar/miesiąc/Mês/Luna/Mesiac/Mesec/Kuukausi/Månad |
|
— |
Ye: jaar/Year/Année/Jahr/година/Año/Rok/År/Aasta/Έτος/Bliain/Godina/Anno/gads/metai/Év/Sena/rok/Ano/Anul/Rok/Leto/Vuosi/År |
|
— |
M: man/Masculine/Masculin/Männlich/мъжки/Masculino/Mužské/Mand/Mees/Άρρεν/Fireann/Muško/Maschile/Vīrietis/Vyras/Férfi/Maskil/mężczyzna/Masculino/Masculin/Muž/Moški/Mies/Manligt |
|
— |
F: vrouw/Feminine/Féminin/Weiblich/женски/Femenino/Ženské/Kvinde/Naine/Θήλυ/Baineann/Žensko/Femminile/Sieviete/Moteris/Nő/Femminil/kobieta/Feminino/Feminin/Žena/Ženska/Nainen/Kvinnligt |
|
1 |
MEMBER STATE/ÉTAT MEMBRE/MITGLIEDSTAAT/ДЪРЖАВА ЧЛЕНКА/ESTADO MIEMBRO/ČLENSKÝ STÁT/MEDLEMSSTAT/LIIKMESRIIK/ΚΡΑΤΟΣ ΜΕΛΟΣ/BALLSTÁT/DRŽAVA ČLANICA/STATO MEMBRO/DALĪBVALSTS/VALSTYBĖ NARĖ/TAGÁLLAM/STAT MEMBRU/PAŃSTWO CZŁONKOWSKIE/ESTADO-MEMBRO/STATUL MEMBRU/ČLENSKÝ ŠTÁT/DRŽAVA ČLANICA/JÄSENVALTIO/MEDLEMSSTAT |
|
2 |
ISSUING AUTHORITY/AUTORITÉ DE DÉLIVRANCE/AUSSTELLUNGSBEHÖRDE/ИЗДАВАЩ ОРГАН/AUTORIDAD EXPEDIDORA/VYDÁVAJÍCÍ ORGÁN/UDSTEDENDE MYNDIGHED/VÄLJAANDJA ASUTUS/ΑΡΧΗ ΕΚΔΟΣΗΣ/ÚDARÁS EISIÚNA/NADLEŽNO TIJELO ZA IZDAVANJE/AUTORITÀ DI RILASCIO/IZSNIEDZĒJA IESTĀDE/IŠDUODANTI INSTITUCIJA/KIÁLLÍTÓ HATÓSÁG/AWTORITÀ KOMPETENTI/ORGAN WYDAJĄCY/AUTORIDADE DE EMISSÃO/AUTORITATEA EMITENTĂ/VYDÁVAJÚCI ORGÁN/ORGAN IZDAJATELJ/ANTAVA VIRANOMAINEN/UTFÄRDANDE MYNDIGHET |
|
3 |
EUROPEAN UNION MULTILINGUAL STANDARD FORM — RESIDENCE/FORMULAIRE TYPE MULTILINGUE DE L'UE RELATIF AU DOMICILE/MEHRSPRACHIGES EU-FORMULAR — WOHNSITZ/МНОГОЕЗИЧНО СТАНДАРТНО УДОСТОВЕРЕНИЕ НА ЕВРОПЕЙСКИЯ СЪЮЗ ЗА МЕСТОПРЕБИВАВАНЕ/UE FORMULARIO NORMALIZADO MULTILINGÜE RELATIVO A LA RESIDENCIA/VÍCEJAZYČNÝ STANDARDNÍ FORMULÁŘ EU TÝKAJÍCÍ SE BYDLIŠTĚ/FLERSPROGET EU-STANDARDFORMULAR VEDRØRENDE BOPÆL/ELUKOHTA PUUDUTAV MITMEKEELNE ELI STANDARDVORM/ΠΟΛΥΓΛΩΣΣΟ ΤΥΠΟΠΟΙΗΜΕΝΟ ΕΝΤΥΠΟ ΕΕ ΣΧΕΤΙΚΑ ΜΕ ΤΗΝ ΚΑΤΟΙΚΙΑ/FOIRM CHAIGHDEÁNACH ILTEANGACH AE MAIDIR LE CÓNAÍ/VIŠEJEZIČNI STANDARDNI OBRAZAC EUROPSKE UNIJE — BORAVIŠTE/MODULO STANDARD MULTILINGUE DELL'UNIONE EUROPEA RELATIVO ALLA RESIDENZA/ES DAUGIAKALBĖ STANDARTINĖ FORMA DĖL GYVENAMOSIOS VIETOS/EIROPAS SAVIENĪBAS DAUDZVALODU STANDARTA VEIDLAPA ATTIECĪBĀ UZ DZĪVES VIETU/TÖBBNYELVŰ EURÓPAI UNIÓS FORMANYOMTATVÁNY LAKÓHELY TEKINTETÉBEN/FORMOLA STANDARD MULTILINGWALI TAL-UE DWAR IR-RESIDENZA/WIELOJĘZYCZNY FORMULARZ STANDARDOWY UE DOTYCZĄCY MIEJSCA ZAMIESZKANIA/FORMULÁRIO MULTILINGUE NORMALIZADO DA UE RELATIVO À RESIDÊNCIA/FORMULAR STANDARD MULTILINGV AL UE PRIVIND REŞEDINŢA/ŠTANDARDNÝ VIACJAZYČNÝ FORMULÁR EÚ TÝKAJÚCI SA POBYTU/VEČJEZIČNI STANDARDNI OBRAZEC EU O STALNEM PREBIVALIŠČU/EU:N MONIKIELINEN VAKIOLOMAKE — ASUINPAIKKA/FLERSPRÅKIGT EU-STANDARDFORMULÄR RÖRANDE HEMVIST |
|
4 |
NAME/NOM/NAME/ФАМИЛНО ИМЕ/APELLIDO(S)/PŘÍJMENÍ/EFTERNAVN/PEREKONNANIMI/ΕΠΩΝΥΜΟ/SLOINNE/PREZIME/COGNOME/UZVĀRDS/PAVARDĖ/CSALÁDI NÉV/KUNJOM/NAZWISKO/APELIDO/NUME/PRIEZVISKO/PRIIMEK/SUKUNIMI/EFTERNAMN |
|
5 |
FORENAME(S)/PRÉNOM(S)/VORNAME(N)/СОБСТВЕНО ИМЕ/NOMBRE(S)/JMÉNO (JMÉNA)/FORNAVN/-E/EESNIMED/ΟΝΟΜΑ/CÉADAINM(NEACHA)/IME(NA)/NOME/I/VĀRDS(-I)/VARDAS (-AI)/UTÓNÉV (UTÓNEVEK)/ISEM (ISMIJIET)/IMIĘ (IMIONA)/NOME PRÓPRIO/PRENUME/MENO(Á)/IME(NA)/ETUNIMET/FÖRNAMN |
|
6 |
DATE AND PLACE OF BIRTH/DATE ET LIEU DE NAISSANCE/TAG UND ORT DER GEBURT/ДАТА И МЯСТО НА РАЖДАНЕ/FECHA Y LUGAR DE NACIMIENTO/DATUM A MÍSTO NAROZENÍ/FØDSELSDATO OG -STED/SÜNNIAEG JA –KOHT/ΗΜΕΡΟΜΗΝΙΑ ΚΑΙ ΤΟΠΟΣ ΓΕΝΝΗΣΗΣ/DÁTA AGUS IONAD BREITHE/DATUM I MJESTO ROĐENJA/DATA E LUOGO DI NASCITA/DZIMŠANAS DATUMS UN VIETA/GIMIMO DATA IR VIETA/SZÜLETÉS IDEJE ÉS HELYE/POST U DATA TAT-TWELID/DATA I MIEJSCE URODZENIA/DATA E LOCAL DE NASCIMENTO/DATA ŞI LOCUL NAŞTERII/DÁTUM A MIESTO NARODENIA/DATUM IN KRAJ ROJSTVA/SYNTYMÄAIKA JA –PAIKKA/FÖDELSEDATUM OCH FÖDELSEORT |
|
7 |
SEX/SEXE/GESCHLECHT/ПОЛ/SEXO/POHLAVÍ/KØN/SUGU/ΦΥΛΟ/GNÉAS/SPOL/SESSO/DZIMUMS/LYTIS/NEM/SESS/PŁEĆ/SEXO/SEX/POHLAVIE/SPOL/SUKUPUOLI/KÖN |
|
8 |
RESIDENCE/DOMICILE/WOHNSITZ/МЕСТОПРЕБИВАВАНЕ/RESIDENCIA/BYDLIŠTĚ/BOPÆL/ELUKOHT/ΔΙΕΥΘΥΝΣΗ ΚΑΤΟΙΚΙΑΣ/CÓNAÍ/INDIRIZZO DI RESIDENZA/GYVENAMOJI VIETA/DZĪVES VIETA/LAKCÍM/BORAVIŠTE/RESIDENZA/MIEJSCE ZAMIESZKANIA/RESIDÊNCIA/REŞEDINŢA/POBYT/STALNO PREBIVALIŠČE/ASUINPAIKKA/HEMVIST |
|
9 |
DATE OF ISSUE, SIGNATURE, SEAL/DATE DE DÉLIVRANCE, SIGNATURE, SCEAU/TAG DER AUSSTELLUNG, UNTERSCHRIFT, SIEGEL/ДАТА НА ИЗДАВАНЕ, ПОДПИС, ПЕЧАТ/FECHA DE EXPEDICIÓN, FIRMA Y SELLO/DATUM VYDÁNÍ, PODPIS, RAZÍTKO/UDSTEDELSESDATO, UNDERSKRIFT, STEMPEL/VÄLJAANDMISE KUUPÄEV, ALLKIRI, PITSER/ΗΜΕΡΟΜΗΝΙΑ ΕΚΔΟΣΗΣ, ΥΠΟΓΡΑΦΗ, ΣΦΡΑΓΙΔΑ/DÁTA EISIÚNA, SÍNIÚ, SÉALA/DATUM IZDAVANJA, POTPIS, PEČAT/DATA DI RILASCIO, FIRMA, TIMBRO/IZSNIEGŠANAS DATUMS, PARAKSTS, ZĪMOGS/IŠDAVIMO DATA, PARAŠAS, ANTSPAUDAS/KIÁLLÍTÁS DÁTUMA, ALÁÍRÁS, PECSÉT/DATA TAL-ĦRUĠ, FIRMA, TIMBRU/DATA WYDANIA, PODPIS, PIECZĘĆ/DATA DE EMISSÃO, ASSINATURA, SELO/DATA ELIBERĂRII, SEMNĂTURA, ŞTAMPILA/DÁTUM VYDANIA, PODPIS, PEČIATKA/DATUM IZDAJE, PODPIS, ŽIG/ANTAMISPÄIVÄ, ALLEKIRJOITUS, SINETTI/UTFÄRDANDEDATUM, UNDERSKRIFT, STÄMPEL |
[Am. 47]
Bijlage IV sexies
|
Artikel 11 van Verordening (EU) [Nummer en titel van deze verordening invoegen] |
|
|
1 |
LIDSTAAT |
2 |
AUTORITEIT VAN AFGIFTE |
||||||||||||||||||||
|
3 |
MEERTALIG MODELFORMULIER VAN DE EUROPESE UNIE BETREFFENDE EEN ONDERWIJS- OF OPLEIDINGSDIPLOMA |
||||||||||||||||||||||
|
4 |
NAAM |
||||||||||||||||||||||
|
5 |
VOORNA(A)M(EN) |
||||||||||||||||||||||
|
6 |
GEBOORTEDATUM EN -PLAATS |
|
DD
MM
JJJJ
|
||||||||||||||||||||
|
7 |
GESLACHT |
||||||||||||||||||||||
|
8 |
NIVEAU VAN HET DIPLOMA (UNESCO ISCED 2011 Bijlage II) |
||||||||||||||||||||||
|
9 |
OPLEIDINGSGEBIED (UNESCO ISCED-F 2013 Bijlage I) |
||||||||||||||||||||||
|
10 |
DATUM VAN AFGIFTE |
|
DD
MM
JJJJ
|
||||||||||||||||||||
|
HANDTEKENING, STEMPEL |
|||||||||||||||||||||||
|
NB: Dit meertalige EU-modelformulier wordt aangeboden door de autoriteiten van de lidstaat van afgifte en kan worden aangevraagd in plaats van de equivalente openbare akte die in die lidstaat bestaat. Het formulier laat het gebruik van een equivalente, door de autoriteiten van de lidstaat van afgifte opgestelde nationale openbare akte onverlet. Het formulier heeft dezelfde formele bewijskracht als de equivalente openbare akte van de lidstaat van afgifte en het gebruik ervan verandert niets aan het materiële recht van die lidstaat. |
|||||||||||||||||||||||
AFKORTINGEN/SYMBOLS/SYMBOLES/ZEICHEN/СИМВОЛИ/SÍMBOLOS/SYMBOLY/SYMBOLER/SÜMBOLID/ΣΥΜΒΟΛΑ/NODA/SIMBOLI/SIMBOLI/APZĪMĒJUMI/SIMBOLIAI/JELMAGYARÁZAT/SIMBOLI/SKRÓT/SÍMBOLOS/SIMBOLURI/SYMBOLY/KRATICE/SYMBOLIT/FÖRKLARINGAR
|
— |
Da: dag/Day/Jour/Tag/ден/Día/Den/Dag/Päev/Ημέρα/Lá/Dan/Giorno/diena/diena/Nap/Jum/dzień/Dia/Ziua/Deň/Dan/Päivä/Dag |
|
— |
Mo: maand/Month/Mois/Monat/месец/Mes/Měsíc/Måned/Kuu/Μήνας/Mí/Mjesec/Mese/mēnesis/mėnuo/Hónap/Xahar/miesiąc/Mês/Luna/Mesiac/Mesec/Kuukausi/Månad |
|
— |
Ye: jaar/Year/Année/Jahr/година/Año/Rok/År/Aasta/Έτος/Bliain/Godina/Anno/gads/metai/Év/Sena/rok/Ano/Anul/Rok/Leto/Vuosi/År |
|
— |
M: /man/Masculine/Masculin/Männlich/мъжки/Masculino/Mužské/Mand/Mees/Άρρεν/Fireann/Muško/Maschile/Vīrietis/Vyras/Férfi/Maskil/mężczyzna/Masculino/Masculin/Muž/Moški/Mies/Manligt |
|
— |
F: vrouw/Feminine/Féminin/Weiblich/женски/Femenino/Ženské/Kvinde/Naine/Θήλυ/Baineann/Žensko/Femminile/Sieviete/Moteris/Nő/Femminil/kobieta/Feminino/Feminin/Žena/Ženska/Nainen/Kvinnligt |
|
1 |
MEMBER STATE/ÉTAT MEMBRE/MITGLIEDSTAAT/ДЪРЖАВА ЧЛЕНКА/ESTADO MIEMBRO/ČLENSKÝ STÁT/MEDLEMSSTAT/LIIKMESRIIK/ΚΡΑΤΟΣ ΜΕΛΟΣ/BALLSTÁT/DRŽAVA ČLANICA/STATO MEMBRO/DALĪBVALSTS/VALSTYBĖ NARĖ/TAGÁLLAM/STAT MEMBRU/PAŃSTWO CZŁONKOWSKIE/ESTADO-MEMBRO/STATUL MEMBRU/ČLENSKÝ ŠTÁT/DRŽAVA ČLANICA/JÄSENVALTIO/MEDLEMSSTAT |
|
2 |
ISSUING AUTHORITY/AUTORITÉ DE DÉLIVRANCE/AUSSTELLUNGSBEHÖRDE/ИЗДАВАЩ ОРГАН/AUTORIDAD EXPEDIDORA/VYDÁVAJÍCÍ ORGÁN/UDSTEDENDE MYNDIGHED/VÄLJAANDJA ASUTUS/ΑΡΧΗ ΕΚΔΟΣΗΣ/ÚDARÁS EISIÚNA/NADLEŽNO TIJELO ZA IZDAVANJE/AUTORITÀ DI RILASCIO/IZSNIEDZĒJA IESTĀDE/IŠDUODANTI INSTITUCIJA/KIÁLLÍTÓ HATÓSÁG/AWTORITÀ KOMPETENTI/ORGAN WYDAJĄCY/AUTORIDADE DE EMISSÃO/AUTORITATEA EMITENTĂ/VYDÁVAJÚCI ORGÁN/ORGAN IZDAJATELJ/ANTAVA VIRANOMAINEN/UTFÄRDANDE MYNDIGHET |
|
3 |
EUROPEAN UNION MULTILINGUAL STANDARD FORM — EDUCATIONAL CERTIFICATE/FORMULAIRE TYPE MULTILINGUE DE L'UE RELATIF AU DIPLÔME/MEHRSPRACHIGES EU-FORMULAR — BILDUNGSABSCHLUSS/МНОГОЕЗИЧНО СТАНДАРТНО УДОСТОВЕРЕНИЕ НА ЕВРОПЕЙСКИЯ СЪЮЗ ЗА ПРИДОБИВАНЕ НА УДОСТОВЕРЕНИЕ ЗА ОБРАЗОВАНИЕ/UE FORMULARIO NORMALIZADO MULTILINGÜE RELATIVO AL CERTIFICADO DE ESTUDIOS/VÍCEJAZYČNÝ STANDARDNÍ FORMULÁŘ EU TÝKAJÍCÍ SE OSVĚDČENÍ O ABSOLVOVÁNÍ STUDIA/FLERSPROGET EU-STANDARDFORMULAR VEDRØRENDE ET EKSAMENSBEVIS/HARIDUST TÕENDAVAT DOKUMENTI PUUDUTAV MITMEKEELNE ELI STANDARDVORM/ΠΟΛΥΓΛΩΣΣΟ ΤΥΠΟΠΟΙΗΜΕΝΟ ΕΝΤΥΠΟ ΕΕ ΣΧΕΤΙΚΑ ΜΕ ΠΙΣΤΟΠΟΙΗΤΙΚΟ ΣΠΟΥΔΩΝ/FOIRM CHAIGHDEÁNACH ILTEANGACH AE MAIDIR LE TEASTAS OIDEACHAIS/VIŠEJEZIČNI STANDARDNI OBRAZAC EUROPSKE UNIJE — POTVRDA O OBRAZOVANJU/MODULO STANDARD MULTILINGUE DELL'UNIONE EUROPEA RELATIVO A UN CERTIFICATO DI STUDI/ES DAUGIAKALBĖ STANDARTINĖ FORMA DĖL IŠSILAVINIMO PAŽYMĖJIMO/EIROPAS SAVIENĪBAS DAUDZVALODU STANDARTA VEIDLAPA ATTIECĪBĀ UZ IZGLĪTĪBAS APLIECĪBU/TÖBBNYELVŰ EURÓPAI UNIÓS FORMANYOMTATVÁNY KÉPESÍTÉS TEKINTETÉBEN/FORMOLA STANDARD MULTILINGWALI TAL-UE DWAR IĊ-ĊERTIFIKAT TA' EDUKAZZJONI/WIELOJĘZYCZNY FORMULARZ STANDARDOWY UE DOTYCZĄCY ŚWIADECTWA POTWIERDZAJĄCEGO WYKSZTAŁCENIE/FORMULÁRIO MULTILINGUE NORMALIZADO DA UE RELATIVO A UM CERTIFICADO DE ESTUDOS/FORMULAR STANDARD MULTILINGV AL UE PRIVIND DIPLOMELE DE STUDII/ŠTANDARDNÝ VIACJAZYČNÝ FORMULÁR EÚ TÝKAJÚCI SA POTVRDENIA O ŠTÚDIU/VEČJEZIČNI STANDARDNI OBRAZEC EU O POTRDILU O IZOBRAZBI/EU:N MONIKIELINEN VAKIOLOMAKE — KOULUTUSTODISTUS/FLERSPRÅKIGT EU-STANDARDFORMULÄR RÖRANDE UTBILDNINGSCERTIFIKAT |
|
4 |
NAME/NOM/NAME/ФАМИЛНО ИМЕ/APELLIDO(S)/PŘÍJMENÍ/EFTERNAVN/PEREKONNANIMI/ΕΠΩΝΥΜΟ/SLOINNE/PREZIME/COGNOME/UZVĀRDS/PAVARDĖ/CSALÁDI NÉV/KUNJOM/NAZWISKO/APELIDO/NUME/PRIEZVISKO/PRIIMEK/SUKUNIMI/EFTERNAMN |
|
5 |
FORENAME(S)/PRÉNOM(S)/VORNAME(N)/СОБСТВЕНО ИМЕ/NOMBRE(S)/JMÉNO (JMÉNA)/FORNAVN/-E/EESNIMED/ΟΝΟΜΑ/CÉADAINM(NEACHA)/IME(NA)/NOME/I/VĀRDS(-I)/VARDAS (-AI)/UTÓNÉV (UTÓNEVEK)/ISEM (ISMIJIET)/IMIĘ (IMIONA)/NOME PRÓPRIO/PRENUME/MENO(Á)/IME(NA)/ETUNIMET/FÖRNAMN |
|
6 |
DATE AND PLACE OF BIRTH/DATE ET LIEU DE NAISSANCE/TAG UND ORT DER GEBURT/ДАТА И МЯСТО НА РАЖДАНЕ/FECHA Y LUGAR DE NACIMIENTO/DATUM A MÍSTO NAROZENÍ/FØDSELSDATO OG -STED/SÜNNIAEG JA –KOHT/ΗΜΕΡΟΜΗΝΙΑ ΚΑΙ ΤΟΠΟΣ ΓΕΝΝΗΣΗΣ/DÁTA AGUS IONAD BREITHE/DATUM I MJESTO ROĐENJA/DATA E LUOGO DI NASCITA/DZIMŠANAS DATUMS UN VIETA/GIMIMO DATA IR VIETA/SZÜLETÉS IDEJE ÉS HELYE/POST U DATA TAT-TWELID/DATA I MIEJSCE URODZENIA/DATA E LOCAL DE NASCIMENTO/DATA ŞI LOCUL NAŞTERII/DÁTUM A MIESTO NARODENIA/DATUM IN KRAJ ROJSTVA/SYNTYMÄAIKA JA –PAIKKA/FÖDELSEDATUM OCH FÖDELSEORT |
|
7 |
SEX/SEXE/GESCHLECHT/ПОЛ/SEXO/POHLAVÍ/KØN/SUGU/ΦΥΛΟ/GNÉAS/SPOL/SESSO/DZIMUMS/LYTIS/NEM/SESS/PŁEĆ/SEXO/SEX/POHLAVIE/SPOL/SUKUPUOLI/KÖN |
|
8 |
LEVEL OF EDUCATIONAL CERTIFICATE (UNESCO CITE 2011, ANNEX II)/NIVEAU DU DIPLÔME (UNESCO CITE 2011, ANNEXE II)/NIVEAU DES ABSCHLUSSES (UNESCO ISCED 2011 ANHANG II)/СТЕПЕН НА ПРИДОБИТО ОБРАЗОВАНИЕ (UNESCO ISCED 2011 ANNEXE II)/NIVEL DEL CERTIFICADO DE ESTUDIOS (UNESCO ISCED 2011 ANEXO II)/ÚROVEŇ OSVĚDČENÍ O ABSOLVOVÁNÍ STUDIA (UNESCO ISCED 2011 PŘÍLOHA II)/EKSAMENSBEVISETS NIVEAU (UNESCO ISCED 2011 BILAG II)/HARIDUST TÕENDAVA DOKUMENDI KLASS (UNESCO ISCED 2011 LISA II)/ΕΠΙΠΕΔΟ ΠΙΣΤΟΠΟΙΗΤΙΚΟΥ ΣΠΟΥΔΩΝ (UNESCO ISCED 2011 ΠΑΡΑΡΤΗΜΑ II)/LEIBHÉAL AN TEASTAIS OIDEACHAIS (UNESCO ISCED 2011 IARSCRÍBHINN II)/RAZINA OBRAZOVANJA (UNESCO ISCED 2011. PRILOG II.)/LIVELLO DEL CERTIFICATO DI STUDI (UNESCO ISCED 2011 ALLEGATO II)/IŠSILAVINIMO PAŽYMĖJIMO LYGIS (2011 M. UNESCO ISCED II PRIEDAS)/IZGLĪTĪBAS APLIECĪBAS LĪMENIS (UNESCO ISCED 2011 II PIELIKUMS)/KÉPESÍTÉS SZINTJE (UNESCO ISCED 2011 ANNEXE II)/LIVELL TAĊ-ĊERTIFIKAT TA' EDUKAZZJONI (UNESCO ISCED 2011 ANNEXE II)/POZIOM WSKAZANY NA ŚWIADECTWIE POTWIERDZAJĄCYM WYKSZTAŁCENIE (UNESCO ISCED 2011 ZAŁĄCZNIK II)/NÍVEL DO CERTIFICADO DE ESTUDOS (UNESCO ISCED 2011 ANEXO II)/NIVELUL DIPLOMELOR DE STUDII (UNESCO ISCED 2011 ANEXA II)/ÚROVEŇ POTVRDENIA O ŠTÚDIU (UNESCO ISCED 2011 PRÍLOHA II)/POTRDILO O STOPNJI IZOBRAZBE (UNESCO ISCED 2011 PRILOGA II)/KOULUTUSTODISTUKSEN TASO (UNESCO ISCED 2011 LIITE II)/NIVÅ PÅ STUDIEINTYG (UNESCO ISCED 2011 BILAGA II) |
|
9 |
FIELD OF EDUCATIONAL CERTIFICATE (UNESCO CITE-F 2013, ANNEX I)/DOMAINE DU DIPLÔME (UNESCO CITE-F 2013, ANNEXE I)/GEBIET DES ABSCHLUSSES (UNESCO ISCED-F 2013 ANHANG I)/ОБЛАСТ НА ПРИДОБИТОТО ОБРАЗОВАНИЕ (UNESCO ISCED-F 2013 APPENDIX I)/RAMA DEL CERTIFICADO DE ESTUDIOS (UNESCO ISCED-F 2013 APÉNDICE I)/OBLAST OSVĚDČENÍ O ABSOLVOVÁNÍ STUDIA (UNESCO ISCED-F 2013 DODATEK I)/EKSAMENSBEVISETS OMRÅDE (UNESCO ISCED-F 2013 APPENDIX I)/HARIDUST TÕENDAVA DOKUMENDI VALDKOND (UNESCO ISCED-F 2013 LISA I)/TΟΜΕΑΣ ΠΙΣΤΟΠΟΙΗΤΙΚΟΥ ΣΠΟΥΔΩΝ (UNESCO ISCED-F 2013 ΠΡΟΣΑΡΤΗΜΑ I)/RÉIMSE AN TEASTAIS OIDEACHAIS (UNESCO ISCED-F 2013 FOSCRÍBHINN I)/PODRUČJE OBRAZOVANJA (UNESCO ISCED-F 2013. PRILOG I.)/SETTORE DEL CERTIFICATO DI STUDI (UNESCO ISCED-F 2013 APPENDICE I)/IŠSILAVINIMO PAŽYMĖJIMO SRITIS (2013 M. UNESCO ISCED-F I PRIEDĖLIS)/IZGLĪTĪBAS APLIECĪBAS JOMA (UNESCO ISCED-F 2011 II PIELIKUMS)/KÉPESÍTÉS SZAKTERÜLETE (UNESCO ISCED-F 2013 APPENDIX I)/QASAM TAĊ-ĊERTIFIKAT TA' EDUKAZZJONI (UNESCO ISCED-F 2013 APPENDIĊI I)/DZIEDZINA WSKAZANA NA ŚWIADECTWIE POTWIERDZAJĄCYM WYKSZTAŁCENIE (UNESCO ISCED-F 2013 DODATEK I)/ÁREA DO CERTIFICADO DE ESTUDOS (UNESCO ISCED-F 2013 APÊNDICE I)/DOMENIILE ÎN CARE AU FOST ACORDATE DIPLOMELE DE STUDII (UNESCO ISCED-F 2013 ANEXA I)/OBLASŤ POTVRDENIA O ŠTÚDIU (UNESCO ISCED-F 2013 DODATOK I)/POTRDILO O PODROČJU IZOBRAZBE (UNESCO ISCED-F 2013 DODATEK I)/KOULUTUSTODISTUKSEN ALA (UNESCO ISCED-F 2013 LISÄYS I)/OMRÅDE FÖR STUDIEINTYG (UNESCO ISCED-F 2013 TILLÄGG I) |
|
10 |
DATE OF ISSUE, SIGNATURE, SEAL/DATE DE DÉLIVRANCE, SIGNATURE, SCEAU/TAG DER AUSSTELLUNG, UNTERSCHRIFT, SIEGEL/ДАТА НА ИЗДАВАНЕ, ПОДПИС, ПЕЧАТ/FECHA DE EXPEDICIÓN, FIRMA Y SELLO/DATUM VYDÁNÍ, PODPIS, RAZÍTKO/UDSTEDELSESDATO, UNDERSKRIFT, STEMPEL/VÄLJAANDMISE KUUPÄEV, ALLKIRI, PITSER/ΗΜΕΡΟΜΗΝΙΑ ΕΚΔΟΣΗΣ, ΥΠΟΓΡΑΦΗ, ΣΦΡΑΓΙΔΑ/DÁTA EISIÚNA, SÍNIÚ, SÉALA/DATUM IZDAVANJA, POTPIS, PEČAT/DATA DI RILASCIO, FIRMA, TIMBRO/IZSNIEGŠANAS DATUMS, PARAKSTS, ZĪMOGS/IŠDAVIMO DATA, PARAŠAS, ANTSPAUDAS/KIÁLLÍTÁS DÁTUMA, ALÁÍRÁS, PECSÉT/DATA TAL-ĦRUĠ, FIRMA, TIMBRU/DATA WYDANIA, PODPIS, PIECZĘĆ/DATA DE EMISSÃO, ASSINATURA, SELO/DATA ELIBERĂRII, SEMNĂTURA, ŞTAMPILA/DÁTUM VYDANIA, PODPIS, PEČIATKA/DATUM IZDAJE, PODPIS, ŽIG/ANTAMISPÄIVÄ, ALLEKIRJOITUS, SINETTI/UTFÄRDANDEDATUM, UNDERSKRIFT, STÄMPEL |
[Am. 48]
Bijlage IV septies
|
Artikel 11 van Verordening (EU) [Nummer en titel van deze verordening invoegen] |
|
|
1 |
LIDSTAAT |
2 |
AUTORITEIT VAN AFGIFTE |
||||||||||||||||||||
|
3 |
MEERTALIG MODELFORMULIER VAN DE EUROPESE UNIE BETREFFENDE HANDICAP |
||||||||||||||||||||||
|
4 |
NAAM |
||||||||||||||||||||||
|
5 |
VOORNA(A)M(EN) |
||||||||||||||||||||||
|
6 |
GEBOORTEDATUM EN -PLAATS |
|
DD
MM
JJJJ
|
||||||||||||||||||||
|
7 |
GESLACHT |
||||||||||||||||||||||
|
8 |
MATE VAN OF SOORT HANDICAP ONDER HET NATIONAAL STELSEL |
||||||||||||||||||||||
|
9 |
DATUM VAN AFGIFTE |
|
DD
MM
JJJJ
|
||||||||||||||||||||
|
HANDTEKENING, STEMPEL |
|||||||||||||||||||||||
|
NB: Dit meertalige EU-modelformulier wordt aangeboden door de autoriteiten van de lidstaat van afgifte en kan worden aangevraagd in plaats van de equivalente openbare akte die in die lidstaat bestaat. Het formulier laat het gebruik van een equivalente, door de autoriteiten van de lidstaat van afgifte opgestelde nationale openbare akte onverlet. Het formulier heeft dezelfde formele bewijskracht als de equivalente openbare akte van de lidstaat van afgifte en het gebruik ervan verandert niets aan het materiële recht van die lidstaat. |
|||||||||||||||||||||||
AFKORTINGEN/SYMBOLS/SYMBOLES/ZEICHEN/СИМВОЛИ/SÍMBOLOS/SYMBOLY/SYMBOLER/SÜMBOLID/ΣΥΜΒΟΛΑ/NODA/SIMBOLI/SIMBOLI/APZĪMĒJUMI/SIMBOLIAI/JELMAGYARÁZAT/SIMBOLI/SKRÓT/SÍMBOLOS/SIMBOLURI/SYMBOLY/KRATICE/SYMBOLIT/FÖRKLARINGAR
|
— |
Da: dag/Day/Jour/Tag/ден/Día/Den/Dag/Päev/Ημέρα/Lá/Dan/Giorno/diena/diena/Nap/Jum/dzień/Dia/Ziua/Deň/Dan/Päivä/Dag |
|
— |
Mo: maand/Month/Mois/Monat/месец/Mes/Měsíc/Måned/Kuu/Μήνας/Mí/Mjesec/Mese/mēnesis/mėnuo/Hónap/Xahar/miesiąc/Mês/Luna/Mesiac/Mesec/Kuukausi/Månad |
|
— |
Ye: jaar/Year/Année/Jahr/година/Año/Rok/År/Aasta/Έτος/Bliain/Godina/Anno/gads/metai/Év/Sena/rok/Ano/Anul/Rok/Leto/Vuosi/År |
|
— |
M: man/Masculine/Masculin/Männlich/мъжки/Masculino/Mužské/Mand/Mees/Άρρεν/Fireann/Muško/Maschile/Vīrietis/Vyras/Férfi/Maskil/mężczyzna/Masculino/Masculin/Muž/Moški/Mies/Manligt |
|
— |
F: vrouw/Feminine/Féminin/Weiblich/женски/Femenino/Ženské/Kvinde/Naine/Θήλυ/Baineann/Žensko/Femminile/Sieviete/Moteris/Nő/Femminil/kobieta/Feminino/Feminin/Žena/Ženska/Nainen/Kvinnligt |
|
1 |
MEMBER STATE/ÉTAT MEMBRE/MITGLIEDSTAAT/ДЪРЖАВА ЧЛЕНКА/ESTADO MIEMBRO/ČLENSKÝ STÁT/MEDLEMSSTAT/LIIKMESRIIK/ΚΡΑΤΟΣ ΜΕΛΟΣ/BALLSTÁT/DRŽAVA ČLANICA/STATO MEMBRO/DALĪBVALSTS/VALSTYBĖ NARĖ/TAGÁLLAM/STAT MEMBRU/PAŃSTWO CZŁONKOWSKIE/ESTADO-MEMBRO/STATUL MEMBRU/ČLENSKÝ ŠTÁT/DRŽAVA ČLANICA/JÄSENVALTIO/MEDLEMSSTAT |
|
2 |
ISSUING AUTHORITY/AUTORITÉ DE DÉLIVRANCE/AUSSTELLUNGSBEHÖRDE/ИЗДАВАЩ ОРГАН/AUTORIDAD EXPEDIDORA/VYDÁVAJÍCÍ ORGÁN/UDSTEDENDE MYNDIGHED/VÄLJAANDJA ASUTUS/ΑΡΧΗ ΕΚΔΟΣΗΣ/ÚDARÁS EISIÚNA/NADLEŽNO TIJELO ZA IZDAVANJE/AUTORITÀ DI RILASCIO/IZSNIEDZĒJA IESTĀDE/IŠDUODANTI INSTITUCIJA/KIÁLLÍTÓ HATÓSÁG/AWTORITÀ KOMPETENTI/ORGAN WYDAJĄCY/AUTORIDADE DE EMISSÃO/AUTORITATEA EMITENTĂ/VYDÁVAJÚCI ORGÁN/ORGAN IZDAJATELJ/ANTAVA VIRANOMAINEN/UTFÄRDANDE MYNDIGHET |
|
3 |
EUROPEAN UNION MULTILINGUAL STANDARD FORM — DISABILITY/FORMULAIRE TYPE MULTILINGUE DE L'UE RELATIF AU HANDICAP/MEHRSPRACHIGES EU-FORMULAR — BEHINDERUNG/МНОГОЕЗИЧНО СТАНДАРТНО УДОСТОВЕРЕНИЕ НА ЕВРОПЕЙСКИЯ СЪЮЗ ЗА УВРЕЖДАНЕ/UE FORMULARIO NORMALIZADO MULTILINGÜE RELATIVO A LA INVALIDEZ/VÍCEJAZYČNÝ STANDARDNÍ FORMULÁŘ EU TÝKAJÍCÍ SE ZDRAVOTNÍHO POSTIŽENÍ/FLERSPROGET EU-STANDARDFORMULAR VEDRØRENDE HANDICAP/PUUET PUUDUTAV MITMEKEELNE ELI STANDARDVORM/ΠΟΛΥΓΛΩΣΣΟ ΤΥΠΟΠΟΙΗΜΕΝΟ ΕΝΤΥΠΟ ΕΕ ΣΧΕΤΙΚΑ ΜΕ ΑΝΑΠΗΡΙΑ/FOIRM CHAIGHDEÁNACH ILTEANGACH AE MAIDIR LE MÍCHUMAS/VIŠEJEZIČNI STANDARDNI OBRAZAC EUROPSKE UNIJE — INVALIDNOST/MODULO STANDARD MULTILINGUE DELL'UNIONE EUROPEA RELATIVO ALLA DISABILITÀ/ES DAUGIAKALBĖ STANDARTINĖ FORMA DĖL NEGALIOS/EIROPAS SAVIENĪBAS DAUDZVALODU STANDARTA VEIDLAPA ATTIECĪBĀ UZ INVALIDITĀTI/TÖBBNYELVŰ EURÓPAI UNIÓS FORMANYOMTATVÁNY FOGYATÉKOSSÁG TEKINTETÉBEN/FORMOLA STANDARD MULTILINGWALI TAL-UE DWAR ID-DIŻABILITÀ/WIELOJĘZYCZNY FORMULARZ STANDARDOWY UE DOTYCZĄCY NIEPEŁNOSPRAWNOŚCI/FORMULÁRIO MULTILINGUE NORMALIZADO DA UE RELATIVO À DEFICIÊNCIA/FORMULAR STANDARD MULTILINGV AL UE PRIVIND HANDICAPUL/ŠTANDARDNÝ VIACJAZYČNÝ FORMULÁR EÚ TÝKAJÚCI SA ZDRAVOTNÉHO POSTIHNUTIA/VEČJEZIČNI STANDARDNI OBRAZEC EU O INVALIDNOSTI/EU:N MONIKIELINEN VAKIOLOMAKE — VAMMAISUUS/FLERSPRÅKIGT EU-STANDARDFORMULÄR RÖRANDE FUNKTIONSHINDER |
|
4 |
NAME/NOM/NAME/ФАМИЛНО ИМЕ/APELLIDO(S)/PŘÍJMENÍ/EFTERNAVN/PEREKONNANIMI/ΕΠΩΝΥΜΟ/SLOINNE/PREZIME/COGNOME/UZVĀRDS/PAVARDĖ/CSALÁDI NÉV/KUNJOM/NAZWISKO/APELIDO/NUME/PRIEZVISKO/PRIIMEK/SUKUNIMI/EFTERNAMN |
|
5 |
FORENAME(S)/PRÉNOM(S)/VORNAME(N)/СОБСТВЕНО ИМЕ/NOMBRE(S)/JMÉNO (JMÉNA)/FORNAVN/-E/EESNIMED/ΟΝΟΜΑ/CÉADAINM(NEACHA)/IME(NA)/NOME/I/VĀRDS(-I)/VARDAS (-AI)/UTÓNÉV (UTÓNEVEK)/ISEM (ISMIJIET)/IMIĘ (IMIONA)/NOME PRÓPRIO/PRENUME/MENO(Á)/IME(NA)/ETUNIMET/FÖRNAMN |
|
6 |
DATE AND PLACE OF BIRTH/DATE ET LIEU DE NAISSANCE/TAG UND ORT DER GEBURT/ДАТА И МЯСТО НА РАЖДАНЕ/FECHA Y LUGAR DE NACIMIENTO/DATUM A MÍSTO NAROZENÍ/FØDSELSDATO OG -STED/SÜNNIAEG JA –KOHT/ΗΜΕΡΟΜΗΝΙΑ ΚΑΙ ΤΟΠΟΣ ΓΕΝΝΗΣΗΣ/DÁTA AGUS IONAD BREITHE/DATUM I MJESTO ROĐENJA/DATA E LUOGO DI NASCITA/DZIMŠANAS DATUMS UN VIETA/GIMIMO DATA IR VIETA/SZÜLETÉS IDEJE ÉS HELYE/POST U DATA TAT-TWELID/DATA I MIEJSCE URODZENIA/DATA E LOCAL DE NASCIMENTO/DATA ŞI LOCUL NAŞTERII/DÁTUM A MIESTO NARODENIA/DATUM IN KRAJ ROJSTVA/SYNTYMÄAIKA JA –PAIKKA/FÖDELSEDATUM OCH FÖDELSEORT |
|
7 |
SEX/SEXE/GESCHLECHT/ПОЛ/SEXO/POHLAVÍ/KØN/SUGU/ΦΥΛΟ/GNÉAS/SPOL/SESSO/DZIMUMS/LYTIS/NEM/SESS/PŁEĆ/SEXO/SEX/POHLAVIE/SPOL/SUKUPUOLI/KÖN |
|
8 |
DEGREE OR NATURE OF DISABILITY ACCORDING TO THE NATIONAL CLASSIFICATION/DEGRÉ OU TYPE DU HANDICAP SELON LA CLASSIFICATION NATIONALE/GRAD ODER ART DER BEHINDERUNG IM NATIONALEN SYSTEM/СТЕПЕН ИЛИ ЕСТЕСТВО НА УВРЕЖДАНЕТО СПОРЕД НАЦИОНАЛНАТА КЛАСИФИКАЦИЯ/GRADO O NATURALEZA DE LA INVALIDEZ DE ACUERDO LA CLASIFICACIÓN NACIONAL/STUPEŇ NEBO POVAHA ZDRAVOTNÍHO POSTIŽENÍ PODLE VNITROSTÁTNÍ KLASIFIKACE/HANDICAPPETS GRAD OG ART EFTER NATIONAL KLASSIFICERING/PUUDE ASTE VÕI OLEMUS VASTAVALT RAHVUSVAHELISELE KLASSIFIKATSIOONILE/BΑΘΜΟΣ Η ΦΥΣΗ ΤΗΣ ΑΝΑΠΗΡΙΑΣ ΣΥΜΦΩΝΑ ΜΕ ΤΗΝ ΕΘΝΙΚΗ ΟΝΟΜΑΤΟΛΟΓΙΑ/GRÁD NÓ CINEÁL AN MHÍCHUMAIS DE RÉIR AN AICMIÚCHÁIN NÁISIÚNTA/STUPANJ ILI VRSTA INVALIDNOSTI PREMA NACIONALNOJ KLASIFIKACIJI/LIVELLO O NATURA DELLA DISABILITÀ SECONDO LA CLASSIFICAZIONE NAZIONALE/NEGALIOS LAIPSNIS AR POBŪDIS PAGAL NACIONALINĘ KLASIFIKACIJĄ/INVALIDITĀTES PAKĀPE VAI VEIDS ATBILSTĪGI VALSTS KLASIFIKĀCIJAI/FOGYATÉKOSSÁG MÉRTÉKE VAGY JELLEGE A NEMZETI BESOROLÁS SZERINT/GRAD JEW IN-NATURA TAD-DIŻABBILTÀ SKONT IL-KLASSIFIKAZZJONI NAZZJONALI/STOPIEŃ LUB RODZAJ NIEPEŁNOSPRAWNOŚCI ZGODNIE Z KLASYFIKACJA KRAJOWĄ/GRAU OU NATUREZA DA DEFICIÊNCIA SEGUNDO O SISTEMA NACIONAL DE CLASSIFICAÇÃO/GRADUL ŞI NATURA HANDICAPULUI PORIVIT CLASIFICĂRII NAŢIONALEO/STUPEŇ ALEBO POVAHA ZDRAVOTNÉHO POSTIHNUTIA PODĽA VNÚTROŠTÁTNEJ KLASIFIKÁCIE/STOPNJA ALI VRSTA INVALIDNOSTI GLEDE NA NACIONALNO KLASIFIKACIJO/KANSALLISEN LUOKITUKSEN MUKAINEN VAMMAISUUDEN TASO TAI LUONNE/GRAD ELLER SLAG AV FUNKTIONSHINDER ENLIGT NATIONELL KLASSIFIKATION |
|
9 |
DATE OF ISSUE, SIGNATURE, SEAL/DATE DE DÉLIVRANCE, SIGNATURE, SCEAU/TAG DER AUSSTELLUNG, UNTERSCHRIFT, SIEGEL/ДАТА НА ИЗДАВАНЕ, ПОДПИС, ПЕЧАТ/FECHA DE EXPEDICIÓN, FIRMA Y SELLO/DATUM VYDÁNÍ, PODPIS, RAZÍTKO/UDSTEDELSESDATO, UNDERSKRIFT, STEMPEL/VÄLJAANDMISE KUUPÄEV, ALLKIRI, PITSER/ΗΜΕΡΟΜΗΝΙΑ ΕΚΔΟΣΗΣ, ΥΠΟΓΡΑΦΗ, ΣΦΡΑΓΙΔΑ/DÁTA EISIÚNA, SÍNIÚ, SÉALA/DATUM IZDAVANJA, POTPIS, PEČAT/DATA DI RILASCIO, FIRMA, TIMBRO/IZSNIEGŠANAS DATUMS, PARAKSTS, ZĪMOGS/IŠDAVIMO DATA, PARAŠAS, ANTSPAUDAS/KIÁLLÍTÁS DÁTUMA, ALÁÍRÁS, PECSÉT/DATA TAL-ĦRUĠ, FIRMA, TIMBRU/DATA WYDANIA, PODPIS, PIECZĘĆ/DATA DE EMISSÃO, ASSINATURA, SELO/DATA ELIBERĂRII, SEMNĂTURA, ŞTAMPILA/DÁTUM VYDANIA, PODPIS, PEČIATKA/DATUM IZDAJE, PODPIS, ŽIG/ANTAMISPÄIVÄ, ALLEKIRJOITUS, SINETTI/UTFÄRDANDEDATUM, UNDERSKRIFT, STÄMPEL |
[Am. 49]
Bijlage V
|
Artikel 11 van Verordening (EU) [Nummer en titel van deze verordening invoegen] |
|
|
1 |
LIDSTAAT |
2 |
AUTORITEIT VAN AFGIFTE |
||||||||||||||||||||||
|
3 |
MEERTALIG EU-MODELFORMULIER BETREFFENDE DE RECHTSVORM EN VERTEGENWOORDIGING VAN EEN VENNOOTSCHAP OF ANDERE ONDERNEMING |
||||||||||||||||||||||||
|
4 |
NAAM VENNOOTSCHAP OF ANDERE ONDERNEMING |
||||||||||||||||||||||||
|
5 |
RECHTSVORM |
||||||||||||||||||||||||
|
|
6 |
NATIONAAL |
7 |
EUROPEES |
|||||||||||||||||||||
|
8 |
STATUTAIRE ZETEL |
|
|
||||||||||||||||||||||
|
9 |
DATUM EN PLAATS VAN REGISTRATIE |
|
DD MM JJJJ |
||||||||||||||||||||||
|
10 |
REGISTRATIENUMMER |
|
|
||||||||||||||||||||||
|
11 |
NAAM GEMACHTIGDE VERTEGENWOORDIGER(S) |
||||||||||||||||||||||||
|
|
|||||||||||||||||||||||||
|
12 |
VOORNAAM GEMACHTIGDE VERTEGENWOORDIGER(S) |
||||||||||||||||||||||||
|
|
|||||||||||||||||||||||||
|
13 |
FUNCTIE GEMACHTIGDE VERTEGENWOORDIGER(S) |
||||||||||||||||||||||||
|
|
|||||||||||||||||||||||||
|
14 |
IS (ZIJN) GEMACHTIGD TE VERTEGENWOORDIGEN, EN WEL |
||||||||||||||||||||||||
|
|
15 |
ZELFSTANDIG |
16 |
GEZAMENLIJK |
|||||||||||||||||||||
|
17 |
DATUM VAN AFGIFTE, |
|
DD MM JJJJ |
||||||||||||||||||||||
|
HANDTEKENING, STEMPEL | |
|||||||||||||||||||||||||
|
NB: Dit meertalige EU-modelformulier wordt aangeboden door de autoriteiten van de lidstaat van afgifte en kan worden aangevraagd in plaats van de equivalente openbare akte die in die lidstaat bestaat. Het formulier laat het gebruik van een equivalente, door de autoriteiten van de lidstaat van afgifte opgestelde nationale openbare akte onverlet. Het formulier heeft dezelfde formele bewijskracht als de equivalente openbare akte van de lidstaat van afgifte en het gebruik ervan verandert niets aan het materiële recht van die lidstaat inzake geboorte. |
|||||||||||||||||||||||||
AFKORTINGEN/SYMBOLS/SYMBOLES/ZEICHEN/СИМВОЛИ/SÍMBOLOS/SYMBOLY/SYMBOLER/SÜMBOLID/ΣΥΜΒΟΛΑ/NODA/SIMBOLI/SIMBOLI/APZĪMĒJUMI/SIMBOLIAI/JELMAGYARÁZAT/SIMBOLI/SKRÓT/SÍMBOLOS/SIMBOLURI/SYMBOLY/KRATICE/SYMBOLIT/FÖRKLARINGAR
|
— |
DD: dag/Day/Jour/Tag/ден/Día/Den/Dag/Päev/Ημέρα/Lá/Dan/Giorno/diena/diena/Nap/Jum/dzień/Dia/Ziua/Deň/Dan/Päivä/Dag |
|
— |
MM: maand/Month/Mois/Monat/месец/Mes/Měsíc/Måned/Kuu/Μήνας/Mí/Mjesec/Mese/mēnesis/mėnuo/Hónap/Xahar/miesiąc/Mês/Luna/Mesiac/Mesec/Kuukausi/Månad |
|
— |
JJJJ: jaar/Year/Année/Jahr/година/Año/Rok/År/Aasta/Έτος/Bliain/Godina/Anno/gads/metai/Év/Sena/rok/Ano/Anul/Rok/Leto/Vuosi/År |
|
1 |
MEMBER STATE/ÉTAT MEMBRE/MITGLIEDSTAAT/ДЪРЖАВА ЧЛЕНКА/ESTADO MIEMBRO/ČLENSKÝ STÁT/MEDLEMSSTAT/LIIKMESRIIK/ΚΡΑΤΟΣ ΜΕΛΟΣ/BALLSTÁT/DRŽAVA ČLANICA/STATO MEMBRO/DALĪBVALSTS/VALSTYBĖ NARĖ/TAGÁLLAM/STAT MEMBRU/PAŃSTWO CZŁONKOWSKIE/ESTADO-MEMBRO/STATUL MEMBRU/ČLENSKÝ ŠTÁT/DRŽAVA ČLANICA/JÄSENVALTIO/MEDLEMSSTAT |
|
2 |
ISSUING AUTHORITY/AUTORITÉ DE DÉLIVRANCE/AUSSTELLUNGSBEHÖRDE/ИЗДАВАЩ ОРГАН/AUTORIDAD EXPEDIDORA/VYDÁVAJÍCÍ ORGÁN/UDSTEDENDE MYNDIGHED/VÄLJAANDJA ASUTUS/ΑΡΧΗ ΕΚΔΟΣΗΣ/ÚDARÁS EISIÚNA/NADLEŽNO TIJELO ZA IZDAVANJE/AUTORITÀ DI RILASCIO/IZSNIEDZĒJA IESTĀDE/IŠDUODANTI INSTITUCIJA/KIÁLLÍTÓ HATÓSÁG/AWTORITÀ KOMPETENTI/ORGAN WYDAJĄCY/AUTORIDADE DE EMISSÃO/AUTORITATEA EMITENTĂ/VYDÁVAJÚCI ORGÁN/ORGAN IZDAJATELJ/ANTAVA VIRANOMAINEN/UTFÄRDANDE MYNDIGHET |
|
3 |
EU MULTILINGUAL STANDARD FORM CONCERNING THE LEGAL STATUS AND REPRESENTATION OF A COMPANY OR OTHER UNDERTAKING/FORMULAIRE TYPE MULTILINGUE DE L'UE CONCERNANT LE STATUT ET LA REPRÉSENTATION JURIDIQUE DE LA SOCIÉTÉ OU AUTRE FORME D'ENTREPRISE/MEHRSPRACHIGES EU-FORMULAR ZUR RECHTSFORM EINER GESELLSCHAFT/EINES UNTERNEHMENS UND ZUR VERTRETUNGSBEFUGNIS/МНОГОЕЗИЧНО СТАНДАРТНО УДОСТОВЕРЕНИЕ НА ЕС ЗА ПРАВНИЯ СТАТУС И ПРЕДСТАВИТЕЛСТВОТО НА ДРУЖЕСТВО ИЛИ НА ДРУГ ВИД ПРЕДПРИЯТИЕ/IMPRESO ESTÁNDAR MULTILINGÜE DE LA UE RELATIVO A LA PERSONALIDAD JURÍDICA Y LA REPRESENTACIÓN DE LA SOCIEDAD O EMPRESA/VÍCEJAZYČNÝ STANDARDNÍ FORMULÁŘ EU TÝKAJÍCÍ SE PRÁVNÍHO POSTAVENÍ A ZASTUPOVÁNÍ SPOLEČNOSTI NEBO JINÉHO PODNIKU/FLERSPROGET EU-STANDARDFORMULAR VEDRØRENDE ET SELSKABS ELLER ET ANDET FORETAGENDES RETLIGE STATUS OG REPRÆSENTATION/ELi MITMEKEELNE STANDARDVORM ÄRIÜHINGU VÕI MUU ETTEVÕTJA ÕIGUSLIKU SEISUNDI JA ESINDAMISE KOHTA/ΠΟΛΥΓΛΩΣΣΟ ΤΥΠΟΠΟΙΗΜΕΝΟ ΕΝΤΥΠΟ ΤΗΣ ΕΕ ΓΙΑ ΤΟ ΝΟΜΙΚΟ ΚΑΘΕΣΤΩΣ ΚΑΙ ΤΗΝ ΕΚΠΡΟΣΩΠΗΣΗ ΕΤΑΙΡΕΙΑΣ Ή ΑΛΛΗΣ ΕΠΙΧΕΙΡΗΣΗΣ/FOIRM CHAIGHDEÁNACH ILTEANGACH AN AE MAIDIR LE STÁDAS DLÍTHIÚIL AGUS IONADAÍOCHT CUIDEACHTA NÓ GNÓTHAIS EILE/VIŠEJEZIČNI STANDARDNI FORMULAR EU-a KOJI SE ODNOSI NA PRAVNI STATUS I ZASTUPANJE TRGOVAČKIH DRUŠTAVA I DRUGIH VRSTA PODUZEĆA/MODULO STANDARD MULTILINGUE DELL'UE RELATIVO ALLO STATUS GIURIDICO E ALLA RAPPRESENTANZA DI UNA SOCIETÀ O ALTRA IMPRESA/ES DAUDZVALODU STANDARTA VEIDLAPA ATTIECĪBĀ UZ UZŅĒMUMA VAI CITA VEIDA KOMERSANTA JURIDISKO STATUSU UN PĀRSTĀVĪBU/ES DAUGIAKALBĖ STANDARTINĖ FORMA DĖL BENDROVĖS AR KITOKIOS ĮMONĖS TEISINIO STATUSO IR ATSTOVAVIMO/TÖBBNYELVŰ UNIÓS FORMANYOMTATVÁNY TÁRSASÁG VAGY EGYÉB VÁLLALKOZÁS JOGÁLLÁSA ÉS KÉPVISELETE TEKINTETÉBEN/FORMOLA STANDARD MULTILINGWA TAL-UE DWAR L-ISTATUS LEGALI U R-RAPPREŻENTAZZJONI TA' KUMPANIJA JEW TA' IMPRIŻA/WIELOJĘZYCZNY FORMULARZ STANDARDOWY UE DOTYCZĄCY STATUSU PRAWNEGO I REPREZENTACJI SPÓŁKI LUB INNYCH PRZEDSIĘBIORSTW/FORMULÁRIO MULTILINGUE DA UE RELATIVO AO ESTATUTO JURÍDICO E À REPRESENTAÇÃO DE UMA EMPRESA OU OUTRA SOCIEDADE/FORMULAR STANDARD MULTILINGV AL UE PRIVIND STATUTUL LEGAL ŞI REPREZENTAREA UNEI SOCIETĂŢI SAU A UNEI ALTE ÎNTREPRINDERI/ŠTANDARDNÝ VIACJAZYČNÝ FORMULÁR EÚ TÝKAJÚCI SA PRÁVNEHO POSTAVENIA A ZASTÚPENIA SPOLOČNOSTI ALEBO INÉHO PODNIKU/STANDARDNI VEČJEZIČNI OBRAZEC EU V ZVEZI S PRAVNO OBLIKO IN ZASTOPSTVOM GOSPODARSKE DRUŽBE ALI DRUGEGA PODJETJA/EU:N MONIKIELINEN VAKIOLOMAKE — YHTIÖN TAI MUUN YRITYKSEN OIKEUDELLINEN MUOTO JA EDUSTAJAT/FLERSPRÅKIGT EU-STANDARDFORMULÄR RÖRANDE ETT BOLAGS ELLER ANNAT FÖRETAGS RÄTTSLIGA STATUS OCH REPRESENTATION |
|
4 |
NAME OF THE COMPANY OR OTHER UNDERTAKING/NOM DE LA SOCIÉTÉ OU AUTRE FORME D'ENTREPRISE/FIRMA DER GESELLSCHAFT/DES UNTERNEHMENS/НАИМЕНОВАНИЕ НА ДРУЖЕСТВОТО/ДРУГИЯ ВИД ПРЕДПРИЯТИЕ/NOMBRE DE LA SOCIEDAD O EMPRESA/NÁZEV SPOLEČNOSTI NEBO JINÉHO PODNIKU/SELSKABETS ELLER FORETAGENDETS NAVN/ÄRIÜHINGU VÕI MUU ETTEVÕTJA NIMI/ΕΠΩΝΥΜΙΑ ΤΗΣ ΕΤΑΙΡΕΙΑΣ Ή ΑΛΛΗΣ ΕΠΙΧΕΙΡΗΣΗΣ/AINM NA CUIDEACHTA NÓ GNÓTHAIS EILE/TVRTKA DRUŠTVA/PODUZEĆA/DENOMINAZIONE DELLA SOCIETÀ O IMPRESA/UZŅĒMUMA VAI CITA VEIDA KOMERSANTA NOSAUKUMS/BENDROVĖS AR KITOKIOS ĮMONĖS PAVADINIMAS/A TÁRSASÁG VAGY EGYÉB VÁLLALKOZÁS NEVE/ISEM TAL-KUMPANIJA JEW TA' IMPRIŻA OĦRA/NAZWA SPÓŁKI LUB INNEGO PRZEDSIĘBIORSTWA/NOME DE UMA EMPRESA OU OUTRA SOCIEDADE/NUMELE SOCIETĂŢII SAU AL ÎNTREPRINDERII/MENO SPOLOČNOSTI ALEBO INÉHO PODNIKU/IME GOSPODARSKE DRUŽBE ALI DRUGEGA PODJETJA/YHTIÖN TAI MUUN YRITYKSEN NIMI/FÖRETAGETS NAMN |
|
5 |
LEGAL FORM/FORME JURIDIQUE/RECHTSFORM/ПРАВНА ФОРМА/FORMA JURÍDICA/PRÁVNÍ FORMA/RETLIG STATUS/ÕIGUSLIK VORM/ΝΟΜΙΚΗ ΜΟΡΦΗ/FOIRM DHLÍTHIÚIL/PRAVNI OBLIK/FORMA GIURIDICA/JURIDISKĀ FORMA/TEISINĖ FORMA/JOGI FORMA/FORMA ĠURIDIKA/FORMA PRAWNA/FORMA JURÍDICA/FORMA JURIDICĂ/PRÁVNA FORMA/PRAVNA OBLIKA/OIKEUDELLINEN MUOTO/RÄTTSLIG FORM |
|
6 |
NATIONAL/NATIONAL/NATIONAL/НАЦИОНАЛНА/NACIONAL/VNITROSTÁTNÍ/NATIONALT/RIIKLIK/ΕΘΝΙΚΗ/NÁISIÚNTA/DRŽAVNA/NAZIONALE/VALSTS/NACIONALINĖ/BELFÖLDI/NAZZJONALI/KRAJOWA/NACIONAL/NAŢIONAL/VNÚTROŠTÁTNA/V DRŽAVI/KANSALLINEN/NATIONELL |
|
7 |
EUROPEAN/EUROPÉEN/EUROPÄISCH/ЕВРОПЕЙСКА/EUROPEA/EVROPSKÁ/EUROPÆISK/EUROOPA/ΕΥΡΩΠΑΪΚΗ/EORPACH/EUROPSKA/EUROPEA/EIROPAS/EUROPOS/EURÓPAI/EWROPEA/EUROPEJSKA/EUROPEIA/EUROPEAN/EURÓPSKA/V EU/EUROOPPALAINEN/EUROPEISK |
|
8 |
REGISTERED OFFICE/SIÈGE SOCIAL/SITZ DER GESELLSCHAFT/DES UNTERNEHMENS/СЕДАЛИЩЕ/SEDE SOCIAL/SÍDLO/HJEMSTED/REGISTRIJÄRGNE ASUKOHT/ΕΔΡΑ/OIFIG CHLÁRAITHE/SJEDIŠTE DRUŠTVA/SEDE LEGALE/JURIDISKĀ ADRESE/BUVEINĖ/SZÉKHELY/UFFIĊĊJU REĠISTRAT/ZAREJESTROWANA SIEDZIBA/SEDE SOCIAL/SEDIUL SOCIAL/OFICIÁLNE SÍDLO/STATUTARNI SEDEŽ/TOIMIPAIKKA/SÄTE |
|
9 |
DATE AND PLACE OF REGISTRATION/DATE ET LIEU DE L'IMMATRICULATION/TAG UND ORT DER EINTRAGUNG/ДАТА И МЯСТО НА РЕГИСТРИРАНЕ/FECHA Y LUGAR DE REGISTRO/DATUM A MÍSTO ZÁPISU/DATO OG STED/REGISTRISSE KANDMISE KUUPÄEV JA KOHT/ΗΜΕΡΟΜΗΝΙΑ ΚΑΙ ΤΟΠΟΣ ΚΑΤΑΧΩΡΙΣΗΣ/DÁTA AGUS IONAD AN CHLÁRAITHE/DATUM I MJESTO UPISA/DATA E LUOGO DI REGISTRAZIONE/REĢISTRĀCIJAS DATUMS UN VIETA/REGISTRACIJOS DATA IR VIETA/BEJEGYZÉS IDEJE ÉS HELYE/DATA U POST TA' REĠISTRAZZJONI/DATA I MIEJSCE REJESTRACJI/DATA E LOCAL DE REGISTO/DATA ŞI LOCUL ÎNREGISTRĂRII/DÁTUM A MIESTO REGISTRÁCIE/DATUM IN KRAJ REGISTRACIJE/REKISTERÖINTIAIKA JA –PAIKKA/REGISTRERINGSDATUM OCH REGISTRERINGSORT |
|
10 |
NREGISTRATION NUMBER/NUMÉRO D'IMMATRICULATION/EINTRAGUNGSNUMMER/НОМЕР В РЕГИСТЪРА/NÚMERO DE REGISTRO/IDENTIFIKAČNÍ ČÍSLO/REGISTRERINGSNUMMER/REGISTRINUMBER/ΑΡΙΘΜΟΣ ΚΑΤΑΧΩΡΙΣΗΣ/UIMHIR CHLÁRAITHE/BROJ UPISA/NUMERO DI REGISTRAZIONE/REĢISTRĀCIJAS NUMURS/REGISTRACIJOS NUMERIS/CÉGJEGYZÉKSZÁM/NUMRU TA' REĠISTRAZZJONI/REGISTRATIENUMMER/NUMER REJESTRACYJNY/NÚMERO DE REGISTO/NUMĂRUL DE ÎNREGISTRARE/REGISTRAČNÉ ČÍSLO/REGISTRSKA ŠTEVILKA/REKISTERÖINTINUMERO/REGISTRERINGSNUMMER |
|
11 |
NAME(S) OF THE AUTHORISED REPRESENTATIVE(S)/NOM DU/DES REPRÉSENTANT(S) HABILITÉ(S)/NAME DES (DER) VERTRETUNGSBEFUGTEN/ФАМИЛНО(И) ИМЕ(НА) НА УПЪЛНОМОЩЕНИЯ(ТЕ) ПРЕДСТАВИТЕЛ(И)/APELLIDO(S) DEL REPRESENTANTE O LOS REPRESENTANTES AUTORIZADOS/PŘÍJMENÍ POVĚŘENÉHO ZÁSTUPCE (POVĚŘENÝCH ZÁSTUPCŮ)/EFTERNAVN/-E FOR DE BEMYNDIGEDE REPRÆSENTANTER/-ER/VOLITATUD ESINDAJA(TE) PEREKONNANIMI/NIMED/ΕΠΩNΥΜΟ ΤΟΥ Ή ΤΩΝ ΕΞΟΥΣΙΟΔΟΤΗΜΕΝΩΝ ΕΚΠΡΟΣΩΠΩΝ/SLOINNE AN IONADAÍ ÚDARAITHE/NA NIONADAITHE ÚDARAITHE/PREZIME OVLAŠTENOG ZASTUPNIKA/COGNOME/I DEL/I RAPPRESENTANTE/I AUTORIZZATO/I/PILNVAROTĀ(-O) PĀRSTĀVJA(-U) UZVĀRDS(-I)/ĮGALIOTO (-Ų) ATSTOVO (-Ų) PAVARDĖ (-ĖS)/KÉPVISELETRE JOGOSULT(AK) CSALÁDI NEVE(I)/KUNJOM(IJIET) TAR-RAPPREŻENTANT(I) AWTORIZZAT(I)/NAZWISKO (NAZWISKA) UPOWAŻNIONEGO PRZEDSTAWICIELA (UPOWAŻNIONYCH PRZEDSTAWICIELI)/APELIDO DO OU DOS REPRESENTANTES AUTORIZADOS/NUMELE REPREZENTANTULUI AUTORIZAT/REPREZENTANŢILOR AUTORIZAŢI/PRIEZVISKO(Á) OPRÁVNENÉHO ZÁSTUPCU (OPRÁVNENÝCH ZÁSTUPCOV)/PRIIMEK ZAKONITEGA ZASTOPNIKA/PRIIMKI ZAKONITIH ZASTOPNIKOV/VALTUUTETTUJEN EDUSTAJIEN SUKUNIMET/BEMYNDIGAD(E) FÖRETRÄDARES EFTERNAMN |
|
12 |
FORENAME(S) OF THE AUTHORISED REPRESENTATIVE(S)/PRÉNOM(S) DU/DES REPRÉSENTANT(S) HABILITÉ(S)/VORNAME(N) DES (DER) VERTRETUNGSBEFUGTEN/СОБСТВЕНО(И) ИМЕ(НА) НА УПЪЛНОМОЩЕНИЯ(ТЕ) ПРЕДСТАВИТЕЛ(И)/NOMBRE(S) DEL REPRESENTANTE O LOS REPRESENTANTES AUTORIZADOS/JMÉNO (JMÉNA) POVĚŘENÉHO ZÁSTUPCE (POVĚŘENÝCH ZÁSTUPCŮ)/FORNAVN/-E FOR DE BEMYNDIGEDE REPRÆSENTANT/-ER/VOLITATUD ESINDAJA(TE) EESNIMED/ΟΝΟΜΑ/ΟΝΟΜΑΤΑ ΤΟΥ Ή ΤΩΝ ΕΞΟΥΣΙΟΔΟΤΗΜΕΝΩΝ ΕΚΠΡΟΣΩΠΩΝ/CÉADAINM(NEACHA) AN IONADAÍ ÚDARAITHE/NA NIONADAITHE ÚDARAITHE/IME OVLAŠTENOG ZASTUPNIKA/NOME/I DEL/I RAPPRESENTANTE/I AUTORIZZATO/I/PILNVAROTĀ(-O) PĀRSTĀVJA(-U) VĀRDS(-I)/ĮGALIOTO (-Ų) ATSTOVO (-Ų) VARDAS (-AI)/KÉPVISELETRE JOGOSULT(AK) UTÓNEVE(I)/ISEM (ISMIJIET) TAR-RAPPREŻENTANT(I) AWTORIZZAT(I)/IMIĘ (IMIONA) UPOWAŻNIONEGO PRZEDSTAWICIELA (UPOWAŻNIONYCH PRZEDSTAWICIELI)/NOME PRÓPRIO DO OU DOS REPRESENTANTES AUTORIZADOS/PRENUMELE REPREZENTANTULUI AUTORIZAT/REPREZENTANŢILOR AUTORIZAŢI/MENO(Á) OPRÁVNENÉHO ZÁSTUPCU (OPRÁVNENÝCH ZASTUPCOV)/IME(NA) ZAKONITEGA ZASTOPNIKA/IMENA ZAKONITIH ZASTOPNIKOV/VALTUUTETTUJEN EDUSTAJIEN ETUNIMET/BEMYNDIGAD(E) FÖRETRÄDARES FÖRNAMN |
|
13 |
FUNCTION OF THE AUTHORISED REPRESENTATIVE(S)/FONCTION DU/DES RÉPRESENTANT(S) HABILITÉ(S)/FUNKTION DES (DER) VERTRETUNGSBEFUGTEN/ДЛЪЖНОСТ НА УПЪЛНОМОЩЕНИЯ(ТЕ) ПРЕДСТАВИТЕЛ(И)/CARGO DEL REPRESENTANTE O LOS REPRESENTANTES AUTORIZADOS/FUNKCE POVĚŘENÉHO ZÁSTUPCE (ZÁSTUPCŮ)/DE BEMYNDIGEDE REPRÆSENTANTERS STILLING/VOLITATUD ESINDAJA(TE) ÜLESANDED/ΚΑΘΗΚΟΝΤΑ ΤΟΥ Ή ΤΩΝ ΕΞΟΥΣΙΟΔΟΤΗΜΕΝΩΝ ΕΚΠΡΟΣΩΠΩΝ/FEIDHM AN IONADAÍ ÚDARAITHE/NA NIONADAITHE ÚDARAITHE/FUNKCIJA OVLAŠTENOG ZASTUPNIKA/FUNZIONE DEL/I RAPPRESENTANTE/I AUTORIZZATO/I/PILNVAROTĀ(-O) PĀRSTĀVJA(-U) PILNVARAS/ĮGALIOTO (-Ų) ATSTOVO (-Ų) PAREIGOS/KÉPVISELETRE JOGOSULT(AK) TISZTSÉGE(I)/IL-FUNZJONI TAR-RAPPREŻENTANT(I) AWTORIZZAT(I)/FUNKCJA UPOWAŻNIONEGO PRZEDSTAWICIELA (UPOWAŻNIONYCH PRZEDSTAWICIELI)/CARGO DO OU DOS REPRESENTANTES AUTORIZADOS/FUNCŢIA REPREZENTANTULUI AUTORIZAT/REPREZENTANŢILOR AUTORIZAŢI/FUNKCIA OPRÁVNENÉHO ZÁSTUPCU (OPRÁVNENÝCH ZASTUPCOV)/FUNKCIJA ZAKONITEGA ZASTOPNIKA/FUNKCIJE ZAKONITIH ZASTOPNIKOV/VALTUUTETTUJEN EDUSTAJIEN TEHTÄVÄ/BEMYNDIGAD(E) FÖRETRÄDARES FUNKTION |
|
14 |
IS (ARE) AUTHORISED TO REPRESENT/EST (SONT) HABLITÉ(S) À REPRÉSENTER/IST (SIND) VERTRETUNGSBEFUGT/УПЪЛНОМОЩЕН(И) Е(СА) ДА ПРЕДСТАВЛЯВА(Т)/ESTÁ(N) AUTORIZADO(S) PARA ASUMIR LA REPRESENTACIÓN/JE (JSOU) POVĚŘEN(I) ZASTUPOVAT/ER BEMYNDIGETET TIL AT REPRÆSENTERE/ON VOLITATUD ESINDAMA/ΕΞΟΥΣΙΟΔΟΤΕΙΤΑΙ ΝΑ ΕΚΠΡΟΣΩΠΕΙ/ΕΞΟΥΣΙΟΔΟΤΟΥΝΤΑΙ ΝΑ ΕΚΠΡΟΣΩΠΟΥΝ/ATÁ ÚDARAITHE IONADAÍOCHT A DHÉANAMH/OVLAŠTEN(I) ZA ZASTUPANJE/È/SONO AUTORIZZATO/I A RAPPRESENTARE/PĀRSTĀVĪBAS PILNVARAS/YRA ĮGALIOJAMAS (-I) ATSTOVAUTI/KÉPVISELETI JOG FAJTÁJA/HUWA (HUMA) AWTORIZZAT(I) JIRRAPPREŻENTA(W)/JEST (SĄ) UPOWAŻNIONY (UPOWAŻNIENI) DO REPREZENTOWANIA/HABILITADO(S) A ASSUMIR A REPRESENTAÇÃO/ESTE (SUNT) AUTORIZAT (AUTORIZAȚI) SĂ REPREZINTE/JE (SÚ) OPRÁVNENÝ(Í) ZASTUPOVAŤ/POOBLAŠČEN(-I) ZA ZASTOPANJE/ON VALTUUTETTU/OVAT VALTUUTETTUJA EDUSTAMAAN/ÄR BEMYNDIGAD(E) ATT FÖRETRÄDA FÖRETAGET |
|
15 |
ALONE/SEUL/ALLEIN/САМОСТОЯТЕЛНО/SOLO(S)/SAMOSTATNĚ/ALENE/ERALDI/ΜΕΜΟΝΩΜΕΝΑ/INA AONAR/SAMOSTALNO/DA SOLO/ATSEVIŠĶI/ATSKIRAI/ÖNÁLLÓ/WAĦDU/SAMODZIELNIE/SÓZINHO(S)/INDIVIDUAL/JEDNOTLIVO/SAMOSTOJNO/YKSIN/ENSAM(MA) |
|
16 |
JOINTLY/CONJOINTEMENT/GEMEINSCHAFTLICH/СЪВМЕСТНО/CONJUNTAMENTE/SPOLEČNĚ/SAMMEN/KOOS/ΑΠΟ ΚΟΙΝΟΥ/LE CHÉILE/ZAJEDNIČKI/CONGIUNTAMENTE/KOPĪGI/KARTU/EGYÜTTES/IN SOLIDUM/ŁĄCZNIE/CONJUNTAMENTE/SOLIDAR/SPOLOČNE/SKUPAJ/YHDESSÄ/TILLSAMMANS |
|
17 |
DATE OF ISSUE, SIGNATURE, SEAL/DATE DE DÉLIVRANCE, SIGNATURE, SCEAU/TAG DER AUSSTELLUNG, UNTERSCHRIFT, SIEGEL/ДАТА НА ИЗДАВАНЕ, ПОДПИС, ПЕЧАТ/FECHA DE EXPEDICIÓN, FIRMA Y SELLO/DATUM VYDÁNÍ, PODPIS, RAZÍTKO/UDSTEDELSESDATO, UNDERSKRIFT, STEMPEL/VÄLJAANDMISE KUUPÄEV, ALLKIRI, PITSER/ΗΜΕΡΟΜΗΝΙΑ ΕΚΔΟΣΗΣ, ΥΠΟΓΡΑΦΗ, ΣΦΡΑΓΙΔΑ/DÁTA EISIÚNA, SÍNIÚ, SÉALA/DATUM IZDAVANJA, POTPIS, PEČAT/DATA DI RILASCIO, FIRMA, TIMBRO/IZSNIEGŠANAS DATUMS, PARAKSTS, ZĪMOGS/IŠDAVIMO DATA, PARAŠAS, ANTSPAUDAS/KIÁLLÍTÁS DÁTUMA, ALÁÍRÁS, PECSÉT/DATA TAL-ĦRUĠ, FIRMA, TIMBRU/DATA WYDANIA, PODPIS, PIECZĘĆ/DATA DE EMISSÃO, ASSINATURA, SELO/DATA ELIBERĂRII, SEMNĂTURA, ŞTAMPILA/DÁTUM VYDANIA, PODPIS, PEČIATKA/DATUM IZDAJE, PODPIS, ŽIG/ANTAMISPÄIVÄ, ALLEKIRJOITUS, SINETTI/UTFÄRDANDEDATUM, UNDERSKRIFT, STÄMPEL |
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/239 |
P7_TA(2014)0055
Indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 4 februari 2014 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 92/58/EEG, 92/85/EEG, 94/33/EG en 98/24/EG van de Raad en Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad, teneinde deze aan te passen aan Verordening (EG) nr. 1272/2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels (COM(2013)0102 — C7-0047/2013 — 2013/0062(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2017/C 093/36)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0102), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 153, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0047/2013), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 12 maart 2008 (1), |
|
— |
na raadpleging van het Comité van de Regio's, |
|
— |
gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 4 december 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 55 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A7-0319/2013), |
|
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; |
|
2. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) PB C 204 van 9.8.2008, blz. 47.
P7_TC1-COD(2013)0062
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 4 februari 2014 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2014/…/EU van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 92/58/EEG, 92/85/EEG, 94/33/EG en 98/24/EG van de Raad en Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad, teneinde deze aan te passen aan Verordening (EG) nr. 1272/2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2014/27/EU.)
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/240 |
P7_TA(2014)0056
Auteursrechten en naburige rechten en de afgifte van multiterritoriale licenties voor het online-gebruik van rechten op muziekwerken ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 4 februari 2014 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten en de multiterritoriale licentieverlening van rechten inzake muziekwerken voor onlinegebruik op de interne markt (COM(2012)0372 — C7-0183/2012 — 2012/0180(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2017/C 093/37)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0372), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 50, lid 2, onder g), evenals de artikelen 53 en 62 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0183/2012), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3 en artikel 50, lid1, artikel 53, lid 1 en artikel 62, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien de gemotiveerde adviezen die in het kader van Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zijn uitgebracht door de Franse senaat, het Luxemburgse parlement, de Poolse Nationale Vergadering en de Zweedse Rijksdag, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel, |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 12 december 2012 (1), |
|
— |
gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 6 november 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 55 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en de adviezen van de Commissie internationale handel, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de Commissie cultuur en onderwijs (A7-0281/2013), |
|
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; |
|
2. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) PB C 44 van 15.2.2013, blz. 104.
P7_TC1-COD(2012)0180
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 4 februari 2014 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2014/…/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende het collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten en de multiterritoriale licentieverlening van rechten inzake muziekwerken voor het online gebruik ervan op de interne markt
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2014/26/EU.)
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/241 |
P7_TA(2014)0057
Strafrechtelijke sancties op handelen met voorkennis en marktmanipulatie ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 4 februari 2014 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende strafrechtelijke sancties voor handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (COM(2011)0654 — C7-0358/2011 — 2011/0297(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2017/C 093/38)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0654), en het gewijzigde voorstel (COM(2012)0420), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 83, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0358/2011), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het gemotiveerde advies dat in het kader van Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid is uitgebracht door de Duitse Bondsraad, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel, |
|
— |
gezien het advies van de Europese Centrale Bank van 22 maart 2012 (1) |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 28 maart 2012 (2), |
|
— |
gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 20 december 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 55 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de adviezen van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie juridische zaken (A7-0344/2012), |
|
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; |
|
2. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) PB C 161 van 7.6.2012, blz. 3.
(2) PB C 181 van 21.6.2012, blz. 64.
P7_TC1-COD(2011)0297
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 4 februari 2014 met het oog op de vaststelling van Richtlijn (EU) 2014/…/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende strafrechtelijke sancties voor marktmisbruik (richtlijn marktmisbruik)
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2014/57/EU.)
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/242 |
P7_TA(2014)0058
Investeringsprojecten met betrekking tot energie-infrastructuur ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 4 februari 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake mededeling aan de Commissie van investeringsprojecten met betrekking tot energie-infrastructuur binnen de Europese Unie en houdende vervanging van Verordening (EU, Euratom) nr. 617/2010 van de Raad (COM(2013)0153 — C7-0075/2013 — 2013/0082(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2017/C 093/39)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0153), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 194 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0075/2013), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 22 mei 2013 (1), |
|
— |
na raadpleging van het Comité van de Regio's, |
|
— |
gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 13 november 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 55 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A7-0323/2013), |
|
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; |
|
2. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) PB C 271 van 19.9.2013, blz. 153.
P7_TC1-COD(2013)0082
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 4 februari 2014 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. …/2014 van het Europees Parlement en de Raad inzake de mededeling aan de Commissie van investeringsprojecten met betrekking tot energie-infrastructuur binnen de Europese Unie, houdende vervanging van Verordening (EU, Euratom) nr. 617/2010 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 736/96
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 256/2014.)
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/243 |
P7_TA(2014)0059
Benoeming van een lid van de Rekenkamer
Besluit van het Europees Parlement van 4 februari 2014 over de voordracht van Klaus-Heiner Lehne voor de benoeming tot lid van de Rekenkamer (C7-0423/2013 — 2013/0813(NLE))
(Raadpleging)
(2017/C 093/40)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien artikel 286, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0423/2013), |
|
— |
gezien artikel 108 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A7-0050/2014), |
|
A. |
overwegende dat zijn Commissie begrotingscontrole de kwalificaties van de voorgedragen kandidaat heeft onderzocht, met name gelet op de in artikel 286, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vermelde voorwaarden; |
|
B. |
overwegende dat deze commissie de kandidaat vervolgens op 23 januari 2014 heeft gehoord; |
|
1. |
brengt positief advies uit over de voordracht van de Raad voor de benoeming van Klaus-Heiner Lehne tot lid van de Rekenkamer; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en, ter informatie, aan de Rekenkamer, alsmеde aan de overige instellingen van de Europese Unie en de controle-instellingen van de lidstaten. |
Woensdag 5 februari 2014
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/244 |
P7_TA(2014)0070
Besluit om geen bezwaar te maken tegen een uitvoeringsmaatregel: technische eisen en administratieve procedures met betrekking tot de bemanning van burgerluchtvaartuigen
Besluit van het Europees Parlement om geen bezwaar te maken tegen het ontwerp van verordening van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures met betrekking tot de bemanning van burgerluchtvaartuigen (D029683/02 — 2014/2500(RPS))
(2017/C 093/41)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het ontwerp van verordening van de Commissie (D029683/02, |
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van Richtlijn 91/670/EEG van de Raad, Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Richtlijn 2004/36/EG (1), en met name artikel 7, leden 5 en 6, |
|
— |
gezien het advies van 18 oktober 2013 van het in artikel 65 van bovengenoemde verordening bedoelde comité, |
|
— |
gezien de brief van de Commissie van 16 januari 2014, waarin zij het Parlement verzoekt te verklaren dat het geen bezwaar zal maken tegen het ontwerp van verordening, |
|
— |
gezien de brief van de Commissie vervoer en toerisme van 21 januari 2014 aan de voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters, |
|
— |
gezien artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (2), |
|
— |
gezien artikel 88, lid 4, onder d), en artikel 87 bis, lid 6, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien er geen bezwaar werd gemaakt binnen de in artikel 87 bis, lid 6, derde en vierde streepjes, van zijn Reglement gestelde termijn, die op 4 februari 2014 verstreek, |
|
1. |
verklaart geen bezwaar te maken tegen het ontwerp van verordening van de Commissie; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Commissie en, ter informatie, aan de Raad. |
(1) PB L 79 van 19.3.2008, blz. 1.
(2) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/245 |
P7_TA(2014)0071
Besluit om geen bezwaar te maken tegen een gedelegeerde handeling: Europese gedragscode voor partnerschap in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen
Besluit van het Europees Parlement om geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening van de Commissie van 7 januari 2014 betreffende de Europese gedragscode voor partnerschap in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen (C(2013)9651 — 2014/2508(DEA))
(2017/C 093/42)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de gedelegeerde verordening van de Commissie (C(2013)9651), |
|
— |
gezien de brief van de Commissie van 21 januari 2014, waarin zij het Parlement verzoekt te verklaren geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening, |
|
— |
gezien artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 (1) van de Raad, en met name artikel 5, lid 3, |
|
— |
gezien artikel 87 bis, lid 6, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien er geen bezwaar werd gemaakt binnen de in artikel 87 bis, lid 6, derde en vierde streepjes, van zijn Reglement gestelde termijn, die op 4 februari 2014 verstreek, |
|
A. |
overwegende dat het belangrijk is ervoor te zorgen dat de gedelegeerde verordening betreffende de Europese gedragscode voor partnerschap zo snel mogelijk in werking treedt, aangezien het dringend noodzakelijk is dat de gedragscode van toepassing is op de lopende voorbereiding van de partnerschapsovereenkomsten en -programma's voor de periode 2014-2020; |
|
1. |
verklaart geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320.
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/246 |
P7_TA(2014)0072
Voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen voor seizoenarbeid ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2014 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op seizoenarbeid (COM(2010)0379 — C7-0180/2010 — 2010/0210(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2017/C 093/43)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2010)0379), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, onder a) en b), en artikel 79, lid 2 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0180/2010), |
|
— |
gezien het advies van de Commissie juridische zaken inzake de voorgestelde rechtsgrond, |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien de gemotiveerde adviezen die in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zijn ingediend door de Tsjechische Kamer van afgevaardigden, de Tsjechische Senaat, de Nederlandse Eerste kamer, de Nederlandse Tweede Kamer, de Oostenrijkse Nationale Raad en de Oostenrijkse Bondsraad, waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingsbesluit niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel, |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 4 mei 2011 (1), |
|
— |
gezien het advies van het Comité van de Regio's van 31 maart 2011 (2), |
|
— |
gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 6 november 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien de artikelen 55 en 37 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0428/2013), |
|
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; |
|
2. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) PB C 218 van 23.7.2011, blz. 97.
(2) PB C 166 van 7.6.2011, blz. 59.
P7_TC1-COD(2010)0210
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 5 februari 2014 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2014/…/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op tewerkstelling als seizoenarbeider
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2014/36/EU.)
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/247 |
P7_TA(2014)0073
Invoer van grootoogtonijn ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot intrekking van Verordening (EG) nr. 827/2004 van de Raad houdende een verbod op de invoer van grootoogtonijn (Thunnus obesus) van oorsprong uit Bolivia, Cambodja, Equatoriaal-Guinea, Georgië en Sierra Leone en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1036/2001 (COM(2013)0185 — C7-0091/2013 — 2013/0097(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2017/C 093/44)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0185), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 207, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0091/2013), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 22 januari 2014 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 55 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie visserij (A7-0475/2013), |
|
1. |
stelt zijn onderstaand standpunt in eerste lezing vast |
|
2. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
P7_TC1-COD(2013)0097
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 5 februari 2014 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. …/2014 van het Europees Parlement en de Raad tot intrekking van Verordening (EG) nr. 827/2004 van de Raad houdende een verbod op de invoer van grootoogtonijn (Thunnus obesus) van oorsprong uit Bolivia, Cambodja, Equatoriaal-Guinea, Georgië en Sierra Leone en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1036/2001
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 249/2014.)
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/248 |
P7_TA(2014)0074
Protocol EU-Gabon tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien in de partnerschapsovereenkomst inzake visserij ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2014 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het tussen de Europese Unie en de Republiek Gabon overeengekomen protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de partnerschapsovereenkomst inzake visserij (11871/2013 — C7-0484/2013 — 2013/0216(NLE))
(Goedkeuring)
(2017/C 093/45)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het ontwerpbesluit van de Raad (11871/2013), |
|
— |
gezien het ontwerp van protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en de Republiek Gabon (11875/2013), |
|
— |
gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 43en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), en lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0484/2013), |
|
— |
gezien artikel 81 en artikel 90, lid 7, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 25 oktober 2012 over het verslag 2011 van de EU over de coherentie van het ontwikkelingsbeleid (1), |
|
— |
gezien de aanbeveling van de Commissie visserij en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Begrotingscommissie (A7-0049/2014), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het protocol; |
|
2. |
verzoekt de Commissie het Parlement de notulen en de conclusies van de vergaderingen van de in artikel 9 van de Overeenkomst bedoelde gemengde commissie te doen toekomen, evenals het in artikel 3 van het protocol bedoelde meerjarige sectorale programma en de resultaten van de desbetreffende jaarlijkse beoordelingen en de notulen en conclusies van de vergaderingen als bedoeld in artikel 4 van het protocol; verzoekt de Commissie om de deelname van vertegenwoordigers van het Parlement als waarnemers aan de vergaderingen van de gemengde commissie te vergemakkelijken; verzoekt de Commissie om in het laatste jaar van de looptijd van het protocol en voordat er onderhandelingen over de verlenging ervan worden geopend, het Parlement en de Raad een volledig verslag over de uitvoering ervan voor te leggen, met een evaluatie van de benutting van de vangstmogelijkheden en een kosten-batenbeoordeling van het protocol; stelt zich op het standpunt dat de toegang tot dat verslag niet onnodig moet worden beperkt; |
|
3. |
verzoekt de Raad en de Commissie om het Parlement binnen de grenzen van hun bevoegdheden onmiddellijk en volledig te informeren over alle fasen van de procedures betreffende het protocol en de verlenging ervan, overeenkomstig artikel 13, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 218, lid 10, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; |
|
4. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en van de Republiek Gabon. |
(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0399.
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/249 |
P7_TA(2014)0075
Betrekkingen tussen de EU enerzijds, en Groenland en het Koninkrijk Denemarken anderzijds *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2014 over het ontwerp van besluit van de Raad inzake de betrekkingen tussen de Europese Unie, enerzijds, en Groenland en het Koninkrijk Denemarken, anderzijds (12274/2013 — C7-0237/2013 — 2011/0410(CNS))
(Bijzondere wetgevingsprocedure — raadpleging)
(2017/C 093/46)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het ontwerp van besluit van de Raad (12274/2013), |
|
— |
gezien artikel 203 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0237/2013), |
|
— |
gezien artikel 55 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A7-0054/2014), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van besluit van de Raad, als geamendeerd door het Parlement; |
|
2. |
verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; |
|
3. |
wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in zijn ontwerp; |
|
4. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
Amendement 1
Voorstel voor een besluit
Overweging 10
|
Door de Raad voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 2
Voorstel voor een besluit
Overweging 11
|
Door de Raad voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 3
Voorstel voor een besluit
Overweging 11 bis (nieuw)
|
Door de Raad voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 4
Voorstel voor een besluit
Overweging 13
|
Door de Raad voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 5
Voorstel voor een besluit
Overweging 13 bis (nieuw)
|
Door de Raad voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 6
Voorstel voor een besluit
Overweging 17
|
Door de Raad voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
Amendement 7
Voorstel voor een besluit
Overweging 17 bis (nieuw)
|
Door de Raad voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 8
Voorstel voor een besluit
Artikel 1 — lid 2
|
Door de Raad voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2. Het partnerschap erkent de geostrategische positie van Groenland in het Arctisch gebied en de vraagstukken inzake de exploratie en exploitatie van natuurlijke hulpbronnen, met inbegrip van grondstoffen, en het waarborgt versterkte samenwerking en beleidsdialoog op deze punten . |
2. Het partnerschap erkent de geostrategische positie van Groenland in het Arctisch gebied en het waarborgt versterkte samenwerking en beleidsdialoog op punten van gemeenschappelijk belang voor beide partijen . |
Amendement 9
Voorstel voor een besluit
Artikel 2 — lid 2 — streepje 1
|
Door de Raad voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 10
Voorstel voor een besluit
Artikel 2 — lid 2 — streepje 2
|
Door de Raad voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 11
Voorstel voor een besluit
Artikel 3 — lid 1 — letter a
|
Door de Raad voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 12
Voorstel voor een besluit
Artikel 3 — lid 1 — letter a
|
Door de Raad voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 13
Voorstel voor een besluit
Artikel 3 — lid 2 — letter c
|
Door de Raad voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 14
Voorstel voor een besluit
Artikel 4 — lid 4 — alinea 1
|
Door de Raad voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Het PDDO wordt gebaseerd op raadplegingen van en dialoog met het maatschappelijk middenveld, plaatselijke autoriteiten en andere belanghebbenden, en op ervaringen en goede handelwijzen, zodat er ten aanzien van het PDDO sprake is van een voldoende mate van eigen inbreng. |
Het PDDO wordt gebaseerd op raadplegingen van en dialoog met het maatschappelijk middenveld, sociale partners, het parlement, plaatselijke autoriteiten en andere belanghebbenden in Groenland , en op ervaringen en goede handelwijzen, zodat er ten aanzien van het PDDO sprake is van een voldoende mate van eigen inbreng. |
Amendement 15
Voorstel voor een besluit
Artikel 4 — lid 6
|
Door de Raad voorgestelde tekst |
Amendement |
|
6. Het PDDO wordt vastgesteld volgens de in artikel 9, lid 2, bepaalde onderzoeksprocedure . Deze procedure is ook van toepassing op substantiële herzieningen van het PDDO die tot gevolg hebben dat de strategie of haar programmering aanzienlijk wordt gewijzigd. Zij is niet van toepassing op niet-substantiële wijzigingen in het PDDO waarbij wordt overgegaan tot technische aanpassingen, het herverdelen van middelen binnen de indicatieve toewijzingen per prioritair terrein, of het met minder dan 20 % verhogen of verlagen van de initiële indicatieve toewijzing, mits deze wijzigingen niet van invloed zijn op de prioritaire terreinen en doelstellingen die in het PDDO zijn neergelegd. In deze gevallen worden het Europees Parlement en de Raad binnen één maand van de aanpassingen in kennis gesteld. |
6. Het PDDO wordt vastgesteld door middel van gedelegeerde handelingen volgens de procedure bepaald in artikel 9 bis, respectievelijk 9 ter . Deze procedure is ook van toepassing op substantiële herzieningen van het PDDO die tot gevolg hebben dat de strategie of haar programmering aanzienlijk wordt gewijzigd. Zij is niet van toepassing op niet-substantiële wijzigingen in het PDDO waarbij wordt overgegaan tot technische aanpassingen, het herverdelen van middelen binnen de indicatieve toewijzingen per prioritair terrein, of het met minder dan 20 % verhogen of verlagen van de initiële indicatieve toewijzing, mits deze wijzigingen niet van invloed zijn op de prioritaire terreinen en doelstellingen die in het PDDO zijn neergelegd. In deze gevallen worden het Europees Parlement en de Raad binnen één maand van de aanpassingen in kennis gesteld. |
Amendement 16
Voorstel voor een besluit
Artikel 7 — lid 1
|
Door de Raad voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1. Uiterlijk op 31 december 2017 voeren de Europese Commissie, de regering van Groenland en de regering van Denemarken een tussentijdse beoordeling van het PDDO en zijn effect op Groenland als geheel uit. De Commissie betrekt daar alle belanghebbenden , met inbegrip van niet-overheidsactoren en plaatselijke overheden, bij. |
1. Uiterlijk op 31 december 2017 voeren de Europese Commissie, de regering van Groenland en de regering van Denemarken een tussentijdse beoordeling van het PDDO en zijn effect op Groenland als geheel uit. De Commissie betrekt daar alle in artikel 4, lid 4, bedoelde belanghebbenden bij. |
Amendement 17
Voorstel voor een besluit
Artikel 8 — lid 1 bis (nieuw)
|
Door de Raad voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
1 bis. Indien de regering van Groenland besluit een verzoek om financiële steun van de EU op het gebied van onderwijs en opleiding in het PDDO op te nemen, dient voor een dergelijke steun naar behoren rekening te worden gehouden met de noodzaak bij te dragen aan de inspanningen van Groenland wat betreft versterkte capaciteitsopbouw op dat gebied en de verstrekking van technische ondersteuning. |
Amendement 18
Voorstel voor een besluit
Artikel 9 bis (nieuw)
|
Door de Raad voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
Artikel 9 bis |
|
|
Delegatie van bevoegdheden aan de Commissie |
|
|
De Europese Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 9 ter een gedelegeerde handeling vast te stellen om het PDDO goed te keuren. |
Amendement 19
Voorstel voor een besluit
Artikel 9 ter (nieuw)
|
Door de Raad voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
Artikel 9 ter |
|
|
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie |
|
|
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden. |
|
|
2. De in artikel 9 bis bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor zolang dit besluit van kracht is. |
|
|
3. De Raad kan de in artikel 9 bis bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Indien de Raad een interne procedure is begonnen om te besluiten of hij de bevoegdheidsdelegatie wenst in te trekken, brengt hij het Europees Parlement en de Commissie hiervan binnen een redelijke termijn voordat een definitief besluit wordt genomen, op de hoogte en geeft hij daarbij aan welke gedelegeerde bevoegdheden mogelijk worden ingetrokken alsook de redenen daarvoor. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. |
|
|
4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad. |
|
|
5. Een overeenkomstig artikel 9 ter vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan de Raad geen bezwaar heeft gemaakt, of indien de Raad voor het verstrijken van deze termijn de Commissie heeft medegedeeld dat hij daartegen geen bezwaar zal maken. Die termijn wordt op initiatief van de Raad met twee maanden verlengd. |
|
|
Indien de Raad voornemens is bezwaar aan te tekenen, brengt hij het Europees Parlement hiervan binnen een redelijke termijn vóór hij een definitief besluit neemt op de hoogte, en geeft hij daarbij aan tegen welke gedelegeerde handeling hij bezwaar wil aantekenen alsook de redenen daarvoor. |
Amendement 20
Voorstel voor een besluit
Artikel 10
|
Door de Raad voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Artikel 10 |
Schrappen |
|
Comitéprocedure |
|
|
1. De Europese Commissie wordt bijgestaan door het Groenlandcomité, hierna „het comité” genoemd. Dit comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. |
|
|
2. In gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. |
|
|
3. In gevallen waarin het advies van het comité via een schriftelijke procedure dient te worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, de voorzitter van het comité daartoe besluit of een eenvoudige meerderheid van de leden van het comité daarom verzoekt. |
|
Amendement 21
Voorstel voor een besluit
Artikel 11
|
Door de Raad voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Het indicatieve bedrag voor de uitvoering van dit besluit voor de periode 2014-2020 is [217,8 miljoen ] (6) euro. |
In het licht van de langdurige en bijzondere band tussen de EU en Groenland en het toenemende mondiale belang van het Arctisch gebied wordt de voortzetting van de financiële steun van de EU voor Groenland bevestigd. Het indicatieve bedrag voor de uitvoering van dit besluit voor de periode van 2014-2020 is derhalve 217,8 miljoen euro. |
(5) PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13-18.
(6) Alle referentiebedragen worden ingevoegd nadat de onderhandelingen betreffende het meerjarig kader (2014-2020) zijn afgerond.
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/258 |
P7_TA(2014)0077
Benoeming van een ondervoorzitter van de raad van toezicht van de Europese Centrale Bank
Besluit van het Europees Parlement van 5 februari 2014 over het voorstel van de Europese Centrale Bank voor de benoeming van de ondervoorzitter van de raad van toezicht van de Europese Centrale Bank (N7-0003/2014 — C7-0017/2014 — 2014/0900(NLE))
(Goedkeuring)
(2017/C 093/47)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Europese Centrale Bank van 22 januari 2014 tot benoeming van de ondervoorzitter van de raad van toezicht van de Europese Centrale Bank (N7-0003/2014), |
|
— |
gezien artikel 26, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013, waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (1), |
|
— |
gezien het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement en de Europese Centrale Bank over de praktische regelingen in verband met de uitoefening van democratische verantwoordingsplicht en toezicht op de uitoefening van de taken die in het kader van het Gemeenschappelijk toezichtmechanisme aan de Europese Centrale Bank zijn opgedragen (2), |
|
— |
gezien zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A7-0086/2014), |
|
A. |
overwegende dat in artikel 26, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 is bepaald dat de Europese Centrale Bank (ECB) haar voorstel tot benoeming van de ondervoorzitter van haar raad van toezicht aan het Europees Parlement moet voorleggen en dat de ondervoorzitter moet worden gekozen uit de leden van de raad van bestuur van de ECB; |
|
B. |
overwegende dat in artikel 26, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 is bepaald dat bij benoemingen voor de raad van toezicht overeenkomstig die verordening de beginselen van genderevenwicht, ervaring en kwalificaties moeten worden nageleefd; |
|
C. |
overwegende dat de Europese Raad op 21 januari 2014 Sabine Lautenschläger heeft benoemd als lid van de raad van bestuur van de ECB in overeenstemming met artikel 283, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; |
|
D. |
overwegende dat de ECB, bij brief van 22 januari 2014, bij het Parlement een voorstel heeft ingediend tot benoeming van Sabine Lautenschläger als ondervoorzitter van de raad van toezicht van de ECB voor een ambtstermijn van vijf jaar; |
|
E. |
overwegende dat de Commissie economische en monetaire zaken van het Parlement vervolgens de kwalificaties van de voorgedragen kandidate heeft onderzocht, met name tegen de achtergrond van de eisen in artikel 26, leden 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 1024/2013; overwegende dat de commissie in het kader van de uitvoering van deze beoordeling een curriculum vitae van de voorgedragen kandidate heeft ontvangen, alsook haar antwoorden op een schriftelijke vragenlijst; |
|
F. |
overwegende dat de commissie de voorgedragen kandidate op 3 februari 2014 heeft gehoord, waarbij zij een openingsverklaring heeft afgelegd en vervolgens vragen van de commissieleden heeft beantwoord; |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de ECB tot benoeming van Sabine Lautenschläger als ondervoorzitter van de raad van toezicht van de ECB; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Europese Centrale Bank, de Raad, alsmede aan de regeringen van de lidstaten. |
(1) PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63.
(2) PB L 320 van 30.11.2013, blz. 1.
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/259 |
P7_TA(2014)0078
Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat betreffende samenwerking inzake de toepassing van hun mededingingswetgeving ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2014 over het ontwerpbesluit van de Raad inzake de sluiting van een overeenkomst tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat betreffende samenwerking inzake de toepassing van hun mededingingswetgeving (12418/2012 — C7-0146/2013 — 2012/0127(NLE))
(Goedkeuring)
(2017/C 093/48)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het ontwerpbesluit van de Raad (12418/2012), |
|
— |
gezien de ontwerpovereenkomst tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat betreffende samenwerking inzake de toepassing van hun mededingingswetgeving (12513/2012), |
|
— |
gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens de artikelen 103 en 352 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a) v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0146/2013), |
|
— |
gezien artikel 81 en artikel 90, lid 7, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de aanbeveling van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Commissie internationale handel (A7-0060/2014), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst; |
|
2. |
herinnert de Raad eraan dat het Europees Parlement opnieuw om goedkeuring moet worden verzocht indien hij zijn ontwerpbesluit wijzigt; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Zwitserse Bondsstaat. |
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/260 |
P7_TA(2014)0080
Verlening van machtiging aan de lidstaten om in het belang van de Europese Unie het Wapenhandelsverdrag te ratificeren ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2014 over het ontwerp van besluit van de Raad waarbij de lidstaten worden gemachtigd, in het belang van de Europese Unie, het Wapenhandelsverdrag te ratificeren (12178/2013 — C7-0233/2013 — 2013/0225(NLE))
(Goedkeuring)
(2017/C 093/49)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het ontwerp van besluit van de Raad (12178/2013), |
|
— |
gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 114, artikel 207, lid 3, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a) v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0233/2013), |
|
— |
gezien artikel 81 en artikel 90, lid 7, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel en het advies van de Commissie buitenlandse zaken (A7-0041/2014), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van besluit van de Raad; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten. |
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/261 |
P7_TA(2014)0082
Bescherming tegen gedumpte en gesubsidieerde import uit landen die geen lid zijn van de EU ***I
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 5 februari 2014 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap en Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (COM(2013)0192 — C7-0097/2013 — 2013/0103(COD)) (1)
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2017/C 093/50)
Amendement 1
Voorstel voor een verordening
Overweging 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 2
Voorstel voor een verordening
Overweging 4
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
Amendement 95
Voorstel voor een verordening
Overweging 5
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Alvorens voorlopige maatregelen in te stellen, moet exporteurs en producenten de gelegenheid worden geboden hun eigen dumping- of subsidiemarge te berekenen. Eventuele fouten in deze berekening zouden vervolgens vóór de instelling van de maatregelen kunnen worden gecorrigeerd. |
Schrappen |
Amendement 3
Voorstel voor een verordening
Overweging 6
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 4
Voorstel voor een verordening
Overweging 7
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 5
Voorstel voor een verordening
Overweging 10
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
Amendement 6
Voorstel voor een verordening
Overweging 11 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 7
Voorstel voor een verordening
Overweging 11 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 8
Voorstel voor een verordening
Overweging 12 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 9
Voorstel voor een verordening
Overweging 12 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 10
Voorstel voor een verordening
Overweging 12 quater (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 93
Voorstel voor een verordening
Overweging 18
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
Amendement 11
Voorstel voor een verordening
Overweging 18 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 12
Voorstel voor een verordening
Overweging 18 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 13
Voorstel voor een verordening
Overweging 18 quater (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 14
Voorstel voor een verordening
Overweging 18 quinquies (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 92
Voorstel voor een verordening
Overweging 18 sexies (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 15
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt - 1 (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1225/2009
Titel
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap |
Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie. |
|
|
(Deze wijziging is van toepassing voor de gehele tekst van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad) |
Amendement 16
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt - 1 bis (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1225/2009
Overweging 11 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 17
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt - 1 ter (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1225/2009
Artikel 1 — lid 1 — alinea 2 (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
-1 ter . Aan artikel 1, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd: |
|
|
„Het gebruik van een gedumpt product in verband met de exploratie van het continentaal plateau of de exclusieve economische zone van een lidstaat of de winning van grondstoffen in die gebieden, wordt als invoer in de zin van deze verordening beschouwd die dienovereenkomstig aan rechten wordt onderworpen indien als gevolg van dat gebruik schade wordt berokkend aan de bedrijfstak van de Unie.” |
Amendement 18
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt - 1 quater (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1225/2009
Artikel 1 — lid 4 bis
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
-1 quater. Aan artikel 1 wordt het volgende lid toegevoegd: |
|
|
„4 bis. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder een grondstof verstaan de input van een bepaald product dat een doorslaggevende invloed heeft op de productiekosten ervan.” |
Amendement 19
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt - 1 quinquies (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1225/2009
Artikel 1 — lid 4 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
-1 quinquies. Aan artikel 1 wordt het volgende lid toegevoegd: |
|
|
„4 ter. Een grondstof wordt geacht voorwerp te zijn van een structurele verstoring wanneer de prijs ervan niet uitsluitend het resultaat is van de normale marktwerking wat vraag en aanbod betreft. Dergelijke verstoringen zijn het gevolg van maatregelen van derde landen zoals uitvoerbelastingen, uitvoerbeperkingen en systemen van dubbele prijzen.” |
Amendementen 70 en 86
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt - 1 sexies (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1225/2009
Artikel 2– lid 7 — letter a — alinea 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
-1 sexies. In artikel 2, lid 7, onder a), wordt de tweede alinea vervangen door: |
|
Een geschikt derde land met een markteconomie wordt op redelijke wijze geselecteerd, met inachtneming van alle betrouwbare gegevens die op het tijdstip van de selectie beschikbaar zijn. Voorts wordt rekening gehouden met termijnen; in voorkomend geval wordt gebruik gemaakt van een derde land met markteconomie dat bij hetzelfde onderzoek betrokken is. |
„Een geschikt derde land met een markteconomie wordt op redelijke wijze geselecteerd, met inachtneming van alle betrouwbare gegevens die op het tijdstip van de selectie beschikbaar zijn. Het geselecteerde land kent tevens toereikende sociale en milieunormen, waarbij er sprake is van een toereikend niveau indien het derde land de multilaterale milieuovereenkomsten en de daaraan gehechte protocollen waarbij de Unie op een gegeven moment partij is, alsook de in bijlage I bis vermelde IAO-verdragen heeft geratificeerd en doeltreffend ten uitvoer legt. Voorts wordt rekening gehouden met termijnen; in voorkomend geval wordt gebruik gemaakt van een derde land met markteconomie dat bij hetzelfde onderzoek betrokken is.” |
Amendementen 87 en 90
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 1 bis (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1225/2009
Artikel 5 — lid 1 — alinea 1
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
1 bis. In artikel 5, lid 1, wordt de eerste alinea vervangen door: |
|
Behoudens het bepaalde in lid 6, wordt een onderzoek naar het bestaan, de omvang en de gevolgen van dumping geopend naar aanleiding van een schriftelijke klacht die door een natuurlijke persoon of een rechtspersoon of een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid namens een bedrijfstak van de Gemeenschap wordt ingediend. |
„Behoudens het bepaalde in lid 6, wordt een onderzoek naar het bestaan, de omvang en de gevolgen van dumping geopend naar aanleiding van een schriftelijke klacht die door een natuurlijke persoon of een rechtspersoon of een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid namens een bedrijfstak van de Unie wordt ingediend. Klachten kunnen ook door de bedrijfstak van de Unie of een namens deze handelende natuurlijke persoon of rechtspersoon of vereniging zonder rechtspersoonlijkheid gezamenlijk met vakbonden worden ingediend.” |
Amendement 20
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 1 ter (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1225/2009
Artikel 5 — lid 1 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
1 ter. Aan artikel 5 wordt het volgende lid 1 bis toegevoegd: |
|
|
„1 bis. De Commissie bevordert toegang tot het instrument voor diverse en gefragmenteerde bedrijfstakken, die merendeels bestaan uit kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's), in de context van gevallen van antidumping, door middel van een helpdesk voor kmo's. |
|
|
De helpdesk voor kmo's zorgt voor meer bekendheid van het instrument en geeft voorlichting en uitleg met betrekking tot specifieke zaken, de vraag hoe een klacht kan worden ingediend en hoe bewijzen voor dumping en schade het best kunnen worden gepresenteerd. |
|
|
De helpdesk voor kmo's stelt standaardformulieren beschikbaar voor met het oog op de beoordeling van de representativiteit in te dienen statistieken en voor de vragenlijsten. |
|
|
Na de instelling van een onderzoek stelt de helpdesk voor kmo's ondernemingen en hun relevante verenigingen die waarschijnlijk gevolgen zullen ondervinden van de instelling van het onderzoek op de hoogte van de relevante termijnen om zich te laten registreren als belanghebbende. |
|
|
Zij helpt de ondernemingen met vragen inzake het invullen van vragenlijsten, waarbij bijzondere aandacht zal worden besteed aan vragen van kmo's met betrekking tot onderzoeken die worden ingesteld overeenkomstig artikel 5, lid 6. Voor zover mogelijk helpt zij problemen als gevolg van taalbarrières verminderen. |
|
|
Ingeval kmo's aantonen dat er aanwijzingen zijn voor dumping, verstrekt de helpdesk kmo's, overeenkomstig artikel 14, lid 6, informatie over de ontwikkeling van de omvang en de waarde van de invoer van het betrokken product. |
|
|
Zij geeft tevens adviezen over aanvullende manieren om in contact te treden met de raadadviseur-auditeur en de nationale douaneautoriteiten. De helpdesk voor kmo's informeert ondernemingen over de mogelijkheden en de voorwaarden waaronder zij kunnen verzoeken om herziening van de maatregelen en om terugbetaling van de betaalde antidumpingrechten.” |
Amendement 21
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 1 quater (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1225/2009
Artikel 5 — lid 4 — alinea 2 (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
1 quater. Aan artikel 5, lid 4, wordt de volgende alinea toegevoegd: |
|
|
„In het geval van diverse en gefragmenteerde bedrijfstakken die grotendeels uit kleine en middelgrote ondernemingen bestaan, helpt de Commissie de belanghebbenden deze drempels te bereiken door ondersteuning te bieden via de helpdesk voor kmo's.” |
Amendement 22
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 1 quinquies (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1225/2009
Artikel 5 — lid 6
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
1 quinquies. Artikel 5, lid 6, komt als volgt te luiden: |
|
6. Indien in bijzondere omstandigheden wordt besloten een onderzoek te openen, zonder dat een daartoe strekkende schriftelijke klacht van of namens de bedrijfstak van de Gemeenschap is ontvangen, wordt hiertoe slechts overgegaan indien er voldoende bewijsmateriaal is voor het bestaan van dumping, schade en oorzakelijk verband, zoals bedoeld in lid 2, om de opening van het onderzoek te rechtvaardigen. |
„6. Indien de Commissie in bijzondere omstandigheden , met name in het geval van diverse en gefragmenteerde bedrijfstakken die merendeels uit kleine en middelgrote ondernemingen bestaan, besluit een onderzoek te openen, zonder dat zij een daartoe strekkende schriftelijke klacht van of namens de bedrijfstak van de Unie heeft ontvangen, wordt hiertoe slechts overgegaan indien er voldoende bewijsmateriaal is voor het bestaan van dumping, schade en oorzakelijk verband, zoals bedoeld in lid 2, om de opening van het onderzoek te rechtvaardigen.” |
Amendement 23
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 1 sexies (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1225/2009
Artikel 6 — lid 9
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
1 sexies. Artikel 6, lid 9, komt als volgt te luiden: |
|
9. Het onderzoek in de overeenkomstig artikel 5, lid 9, ingeleide procedures wordt, voor zover mogelijk, binnen één jaar afgesloten. Het wordt in ieder geval binnen 15 maanden na de opening beëindigd, overeenkomstig artikel 8 of artikel 9 gedane bevindingen. |
„9. Het onderzoek in de overeenkomstig artikel 5, lid 9 ingeleide procedures wordt, voor zover mogelijk, binnen uiterlijk negen maanden afgesloten. Het wordt in ieder geval binnen een jaar na de opening beëindigd, overeenkomstig artikel 8 of artikel 9 gedane bevindingen. De onderzoeksperioden vallen indien mogelijk, in het bijzonder in het geval van diverse en gefragmenteerde bedrijfstakken die grotendeels uit kmo's bestaan, samen met het boekjaar.” |
Amendement 24
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 2
Verordening (EG) nr. 1225/2009
Artikel 6 — lid 10
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
De producenten in de Unie van het soortgelijke product zijn verplicht tot medewerking aan de krachtens artikel 5, lid 6, ingeleide procedure. |
De producenten in de Unie van het soortgelijke product , kleine en micro- ondernemingen uitgezonderd, worden verzocht om medewerking aan de krachtens artikel 5, lid 6, ingeleide procedure." |
Amendement 25
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 2
Verordening (EG) nr. 1225/2009
Artikel 6 — lid 10 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
10 bis. De Commissie zorgt voor optimale toegang tot informatie voor alle belanghebbenden door te voorzien in een informatiesysteem door middel waarvan belanghebbenden op de hoogte worden gesteld wanneer er nieuwe niet-vertrouwelijke informatie wordt toegevoegd aan het onderzoeksdossier. Niet-vertrouwelijke informatie moet ook toegankelijk worden gemaakt via een internetplatform. |
Amendement 26
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 2
Verordening (EG) nr. 1225/2009
Artikel 6 — lid 10 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
10 ter. De Commissie ziet erop toe dat de procedurele rechten van de belanghebbenden daadwerkelijk gewaarborgd worden en zorgt er tevens voor dat procedures onpartijdig, objectief en binnen een redelijke termijn worden afgewikkeld, waar nodig door een raadadviseur-auditeur. |
Amendement 27
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 2
Verordening (EG) nr. 1225/2009
Artikel 6 — punt 10 quater (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
10 quater. De vragenlijsten die in de onderzoeken worden gebruikt, worden op verzoek van belanghebbenden door de Commissie opgesteld in alle officiële talen van de Unie. |
Amendement 28
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 3 — letter a
Verordening (EG) nr. 1225/2009
Artikel 7 — lid 1 — zinnen 1 en 2
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
1. Voorlopige rechten kunnen worden ingesteld indien een procedure is ingeleid overeenkomstig artikel 5, hiervan bericht is gegeven en belanghebbenden overeenkomstig artikel 5, lid 10, voldoende gelegenheid hebben gehad, inlichtingen te verstrekken en opmerkingen te maken, er voorlopig is vastgesteld dat dumping plaatsvindt en daaruit schade voor een bedrijfstak van de Gemeenschap voortvloeit, en het belang van de Gemeenschap maatregelen ter voorkoming van dergelijke schade noodzakelijk maakt. Voorlopige rechten worden niet eerder ingesteld dan 60 dagen en niet later dan negen maanden na de inleiding van de procedure. |
1. Voorlopige rechten kunnen worden ingesteld indien een procedure is ingeleid overeenkomstig artikel 5, hiervan bericht is gegeven en belanghebbenden overeenkomstig artikel 5, lid 10, voldoende gelegenheid hebben gehad, inlichtingen te verstrekken en opmerkingen te maken, er voorlopig is vastgesteld dat dumping plaatsvindt en daaruit schade voor een bedrijfstak van de Unie voortvloeit, en het belang van de Unie maatregelen ter voorkoming van dergelijke schade noodzakelijk maakt. Voorlopige rechten worden niet eerder ingesteld dan 60 dagen en niet later dan zes maanden na de inleiding van de procedure. |
Amendement 29
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 3 — letter a
Verordening (EG) nr. 1225/2009
Artikel 7 — lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
||
|
|
Amendement 30
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 3 — letter b
Verordening (EG) nr. 1225/2009
Artikel 7 — lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Het voorlopige antidumpingrecht bedraagt niet meer dan de voorlopig vastgestelde dumpingmarge . Het voorlopige antidumpingrecht is lager dan de dumpingmarge indien dit lagere recht toereikend is om de schade aan de bedrijfstak van de Unie weg te nemen , tenzij in verband met het betrokken product in het land van uitvoer een structurele verstoring van de grondstoffenmarkt is vastgesteld . |
Het voorlopige antidumpingrecht bedraagt niet meer dan de voorlopig vastgestelde dumpingmarge en is lager dan de dumpingmarge indien dit lagere recht toereikend is om de schade aan de bedrijfstak van de Unie weg te nemen. |
||
|
|
In de volgende omstandigheden is het lagere recht niet van toepassing: |
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
Het lagere recht wordt evenwel altijd toegepast wanneer in verband met het betrokken product een structurele verstoring van de grondstoffenmarkt wordt vastgesteld in een land van uitvoer dat tot de minst ontwikkelde landen behoort als vermeld in bijlage IV bij Verordening (EU) nr. 978/2012 van het Europees Parlement en de Raad (*1). |
Amendement 31
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 3 bis (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1225/2009
Artikel 8 — lid 1
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
3 bis. Artikel 8, lid 1, komt als volgt te luiden: |
|
1. Mits er voorlopig is vastgesteld dat dumping plaatsvindt en daaruit schade voortvloeit, kan de Commissie overgaan tot aanvaarding van een door een exporteur op vrijwillige basis aangeboden bevredigende verbintenis om zijn prijzen te herzien of de uitvoer met dumping te staken, mits de Commissie na specifieke raadpleging van het raadgevend comité ervan overtuigd is dat de schadelijke gevolgen van de dumping hierdoor worden weggenomen. In dergelijke gevallen en voor de duur van de verbintenis zijn de door de Commissie op grond van artikel 7, lid 1, ingestelde voorlopige rechten of de door de Raad op grond van artikel 9, lid 4, ingestelde definitieve rechten niet van toepassing op de invoer van de betreffende producten die geproduceerd worden door de ondernemingen die worden genoemd in het besluit van de Commissie tot aanvaarding van verbintenissen, en eventuele wijzigingen daarvan. De prijzen worden ingevolge deze verbintenissen niet sterker verhoogd dan nodig is om de dumpingmarge te doen verdwijnen. De prijsverhoging moet lager zijn dan de dumpingmarge als dat toereikend is om de schade aan de bedrijfstak van de Gemeenschap weg te nemen. |
„1. Mits er voorlopig is vastgesteld dat dumping plaatsvindt en daaruit schade voortvloeit, kan de Commissie na specifieke raadpleging van het raadgevend comité overgaan tot aanvaarding van een door een exporteur op vrijwillige basis aangeboden bevredigende verbintenis om zijn prijzen te herzien of de uitvoer met dumping te staken, mits door die aangeboden verbintenis gewaarborgd is dat de schadelijke gevolgen van de dumping daadwerkelijk worden weggenomen. In dergelijke gevallen en voor de duur van de verbintenis zijn de door de Commissie op grond van artikel 7, lid 1, ingestelde voorlopige rechten of de door de Raad op grond van artikel 9, lid 4, ingestelde definitieve rechten niet van toepassing op de invoer van de betreffende producten die geproduceerd worden door de ondernemingen die worden genoemd in het besluit van de Commissie tot aanvaarding van verbintenissen, en eventuele wijzigingen daarvan. De prijzen worden ingevolge deze verbintenissen niet sterker verhoogd dan nodig is om de dumpingmarge te doen verdwijnen. De prijsverhoging moet lager zijn dan de dumpingmarge als dat toereikend is om de schade aan de bedrijfstak van de Unie weg te nemen , tenzij de Commissie bij het instellen van voorlopige of definitieve rechten had besloten dat dit lagere recht niet wordt toegepast .” |
Amendement 32
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 3 ter (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1225/2009
Artikel 8 — lid 4
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
3 ter. Artikel 8, lid 4, komt als volgt te luiden: |
|
4. Partijen die een verbintenis aanbieden, dienen een niet-vertrouwelijke versie daarvan te verschaffen die ter beschikking van de bij het onderzoek betrokken partijen kan worden gesteld. |
„4. Partijen die een verbintenis aanbieden, dienen een betekenisvolle niet-vertrouwelijke versie daarvan te verschaffen die ter beschikking van de bij het onderzoek betrokken partijen , het Europees Parlement en de Raad kan worden gesteld. De partijen worden verzocht zo veel mogelijk informatie te verstrekken betreffende de inhoud en aard van de onderneming waarbij terdege rekening wordt gehouden met de bescherming van vertrouwelijke informatie in de zin van artikel 19. Voorts moet de Commissie alvorens een eventuele aangeboden verbintenis te aanvaarden de bedrijfstak van de Unie raadplegen met betrekking tot de belangrijkste kenmerken van de onderneming.” |
Amendement 33
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 4 — letter b
Verordening (EG) nr. 1225/2009
Artikel 9 — lid 4 — laatste zin
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Het antidumpingrecht bedraagt niet meer dan de vastgestelde dumpingmarge . Het antidumpingrecht is lager dan de dumpingmarge indien dit lagere recht toereikend is om de schade aan de bedrijfstak van de Unie weg te nemen , tenzij in verband met het betrokken product in het land van uitvoer een structurele verstoring van de grondstoffenmarkt is vastgesteld. |
Het antidumpingrecht bedraagt niet meer dan de vastgestelde dumpingmarge en moet lager zijn dan deze marge indien dit lagere recht toereikend is om de schade aan de bedrijfstak van de Unie weg te nemen. |
||
|
|
In de volgende omstandigheden is het lagere recht niet van toepassing: |
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
Het lagere recht wordt evenwel altijd toegepast wanneer in verband met het betrokken product een structurele verstoring van de grondstoffenmarkt wordt vastgesteld in een land van uitvoer dat tot de minst ontwikkelde landen behoort als vermeld in bijlage IV bij Verordening (EU) nr. 978/2012. |
Amendement 77/rev
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 5 — letter –a (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1225/2009
Artikel 11 — lid 2 — tweede alinea
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||
|
|
|
||
|
Een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van een maatregel wordt geopend, wanneer het verzoek daartoe voldoende bewijs bevat, dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk tot voortzetting of herhaling van dumping en schade zou leiden. Deze waarschijnlijkheid kan bijvoorbeeld worden aangetoond door het bewijs, dat nog steeds invoer met dumping plaatsvindt en dat daardoor schade ontstaat, dat het verdwijnen van de schade geheel of ten dele aan de bestaande maatregelen is toe te schrijven of dat de omstandigheden van de exporteurs dan wel de marktsituatie van zodanige aard zijn, dat de schade veroorzakende dumping waarschijnlijk zal voortduren. |
|
Amendement 35
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 5 — letter a
Verordening (EG) nr. 1225/2009
Artikel 11 — lid 5
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
||
|
|
Amendement 36
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 6 bis (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1225/2009
Artikel 14 — lid 3
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
6 bis. Artikel 14, lid 3, komt als volgt te luiden: |
|
3. Uit hoofde van deze verordening kunnen bijzondere bepalingen worden vastgesteld, in het bijzonder wat de gemeenschappelijke definitie betreft van het begrip „oorsprong van goederen” als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek. |
„3. Uit hoofde van deze verordening kunnen bijzondere bepalingen worden vastgesteld, in het bijzonder wat de gemeenschappelijke definitie betreft van het begrip „oorsprong van goederen” als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek , of overeenkomstig artikel 2 van het douanewetboek .” |
Amendement 79
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 6 ter (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1225/2009
Artikel 14 — lid 5
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
(6 ter) In artikel 14 wordt lid 5 vervangen door: |
|
5. De Commissie kan, na overleg in het raadgevend comité , de douaneautoriteiten opdracht geven passende maatregelen te nemen om de invoer te registreren, zodat met ingang van de datum van registratie maatregelen met betrekking tot deze invoer kunnen worden genomen. Tot registratie van de invoer kan worden overgegaan naar aanleiding van een door de bedrijfstak van de Gemeenschap ingediend verzoek dat voldoende bewijsmateriaal bevat om een dergelijke maatregel te rechtvaardigen. De registratieverplichting wordt opgelegd door middel van een verordening waarin het doel van de maatregel en, zo nodig, een schatting van de bedragen die eventueel later verschuldigd zullen zijn, worden vermeld. De invoer wordt voor een periode van ten hoogste negen maanden aan registratieplicht onderworpen. |
5. De Commissie kan, nadat zij de lidstaten tijdig heeft geïnformeerd , de douaneautoriteiten opdracht geven passende maatregelen te nemen om de invoer te registreren, zodat met ingang van de datum van registratie maatregelen met betrekking tot deze invoer kunnen worden genomen. Tot registratie van de invoer wordt overgegaan naar aanleiding van een door de bedrijfstak van de Unie ingediend verzoek dat voldoende bewijsmateriaal bevat om een dergelijke maatregel te rechtvaardigen. De invoer kan ook op initiatief van de Commissie aan registratie worden onderworpen. |
|
|
Indien de door de bedrijfstak van de Unie ingediende klacht een verzoek tot registratie en voldoende bewijsmateriaal bevat om een dergelijke maatregel te rechtvaardigen, wordt de invoer aan registratie onderworpen met ingang van de datum waarop het onderzoek wordt ingesteld. |
|
|
De registratieverplichting wordt opgelegd door middel van een verordening waarin het doel van de maatregel en, zo nodig, een schatting van de bedragen die eventueel later verschuldigd zullen zijn, worden vermeld. Registratie van de invoer geschiedt niet voor een periode van langer dan negen maanden." |
Amendement 75
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 6 quater (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1225/2009
Artikel 14 — lid 6
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
6 quater. In artikel 14 wordt lid 6 vervangen door: |
|
6. De lidstaten brengen de Commissie maandelijks verslag uit over de invoer van goederen die voorwerp van onderzoeken en maatregelen zijn, onder opgave van het bedrag van de rechten dat op grond van de onderhavige verordening is geheven. |
„6. De lidstaten brengen de Commissie maandelijks verslag uit over de invoer van goederen die voorwerp van onderzoeken en maatregelen zijn, onder opgave van het bedrag van de rechten dat op grond van de onderhavige verordening is geheven. De Commissie kan na ontvangst van een uitdrukkelijk en met redenen omkleed verzoek van een belanghebbende partij en na advies hierover van het in artikel 15, lid 2, bedoelde comité beslissen om hen te informeren over het volume en de waarde van de invoer van deze producten.” |
Amendement 39
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 6 quinquies (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1225/2009
Artikel 14 — lid 7 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
6 quinquies. Aan artikel 14 wordt het volgende lid toegevoegd: |
|
|
„7 bis. Wanneer de Commissie beoogt een document aan te nemen of te publiceren ter verduidelijking van de vaste praktijk van de Commissie met betrekking tot de toepassing van enig element van deze verordening, raadpleegt zij alvorens het document aan te nemen of te publiceren het Europees Parlement en de Raad, teneinde consensus te bereiken en het desbetreffende document aan te nemen. Voor latere wijzigingen van dergelijke documenten gelden dezelfde procedurele vereisten. In elk geval zijn deze documenten in volledige overeenstemming met de bepalingen van deze verordening. Zij strekken niet tot uitbreiding van de bevoegdheden van de Commissie tot het vaststellen van maatregelen, zoals geïnterpreteerd door het Hof van Justitie van de Europese Unie.” |
Amendement 40
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 7
Verordening (EG) nr. 1225/2009
Artikel 17 — lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
„1. Indien het aantal producenten in de Unie, exporteurs of importeurs, productsoorten of transacties groot is, kan het onderzoek worden beperkt tot een redelijk aantal partijen, producten of transacties, door gebruik te maken van statistisch geldige steekproeven op basis van op het tijdstip van de selectie beschikbare gegevens, of tot de grootste representatieve productie-, verkoop- of exporthoeveelheden die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kunnen worden onderzocht.” |
„1. Indien het aantal producenten in de Unie, exporteurs of importeurs dat vrijwillig medewerking aan het onderzoek verleent , of het aantal productsoorten of transacties groot is, kan het onderzoek worden beperkt tot een redelijk aantal partijen, producten of transacties, door gebruik te maken van statistisch geldige steekproeven op basis van op het tijdstip van de selectie beschikbare gegevens, of tot de grootste representatieve productie-, verkoop- of exporthoeveelheden die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kunnen worden onderzocht. In het geval van diverse en gefragmenteerde bedrijfstakken die grotendeels uit kmo's bestaan, moet bij de definitieve selectie van partijen rekening worden gehouden met hun aandeel in de desbetreffende bedrijfstak. ” |
Amendement 41
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 8
Verordening (EG) nr. 1225/2009
Artikel 19 bis — lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
1. De producenten in de Unie, de importeurs, de exporteurs, en hun representatieve verenigingen en vertegenwoordigers van het land van uitvoer kunnen om informatie verzoeken over de beoogde instelling van voorlopige rechten. Deze verzoeken dienen binnen de in het bericht van opening/inleiding vastgestelde termijn schriftelijk te worden ingediend. Dergelijke informatie wordt deze partijen ten minste twee weken vóór het verstrijken van de in artikel 7, lid 1, genoemde termijn voor de instelling van voorlopige rechten ter beschikking gesteld. Deze informatie behelst de volgende elementen: |
Schrappen |
||
|
|
||
|
|
Amendement 42
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 9
Verordening (EG) nr. 1225/2009
Artikel 21 — lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
9. Artikel 21, lid 2, wordt vervangen door: |
Schrappen |
|
‘2. Teneinde de autoriteiten een gezonde basis te verschaffen om bij het besluit, of de instelling van maatregelen in het belang van de Unie is, met alle standpunten en gegevens rekening te kunnen houden, kunnen de producenten in de Unie, de importeurs en hun representatieve verenigingen, de representatieve gebruikers en de representatieve consumentenorganisaties binnen de in het bericht van opening van een antidumpingonderzoek gestelde termijnen, zich bij de Commissie bekendmaken en haar inlichtingen verstrekken. Deze inlichtingen, of passende samenvattingen daarvan, worden ter beschikking gesteld aan de andere in dit artikel genoemde partijen, die het recht hebben daarover opmerkingen te maken. |
|
Amendement 43
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 9 bis (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1225/2009
Artikel 22 — lid 1 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
9 bis. aan artikel 22 wordt de volgende alinea toegevoegd: |
|
|
„1 bis. Zodra alle lidstaten nieuwe IAO-verdragen hebben geratificeerd, werkt de Commissie bijlage I bis bij volgens de procedure van artikel 290 VWEU.” |
Amendement 44
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 9 ter (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1225/2009
Artikel 22 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
9 ter. Het volgende artikel wordt ingevoegd: |
|
|
„Artikel 22 bis |
|
|
Verslag |
|
|
1. Om het toezicht op de tenuitvoerlegging van de Verordening door het Europees Parlement en de Raad te vergemakkelijken legt de Commissie, hierbij terdege rekening houdend met de bescherming van vertrouwelijke informatie in de zin van artikel 19, het Europees Parlement en de Raad jaarlijks een verslag voor over de toepassing en tenuitvoerlegging van deze verordening, als onderdeel van een dialoog inzake handelsbeschermingsinstrumenten tussen de Commissie, het Europees Parlement en de Raad. Het verslag omvat informatie over de vaststelling van voorlopige en definitieve maatregelen, de beëindiging van onderzoeken zonder maatregelen, verbintenissen, nieuwe onderzoeken, herzieningsprocedures en verificatiebezoeken, en de activiteiten van de diverse instanties die bevoegd zijn voor het toezicht op de uitvoering van de verordening en de naleving van de verplichtingen uit hoofde van deze verordening. Het verslag omvat ook het gebruik van handelsbeschermingsinstrumenten door derde landen gericht tegen de Unie, informatie over het herstel van de bedrijfstak van de Unie die getroffen wordt door de genomen maatregelen en de beroepen tegen de genomen maatregelen. Het omvat de werkzaamheden van de raadadviseur-auditeur van het Directoraat-generaal Handel en die van de helpdesk voor kmo's in verband met de toepassing van deze verordening. |
|
|
2. Het Europees Parlement kan de Commissie binnen een maand nadat deze het verslag heeft ingediend, op een ad-hocvergadering van zijn bevoegde commissie uitnodigen om alle aspecten met betrekking tot de toepassing van deze verordening uiteen te zetten en toe te lichten. Het verslag kan tevens onderwerp zijn van een resolutie. |
|
|
3. Uiterlijk zes maanden na de indiening van het verslag bij het Europees Parlement en de Raad, maakt de Commissie het verslag openbaar.” |
Amendement 45
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — punt 9 quater (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1225/2009
Bijlage I bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
9 quater. De volgende bijlage wordt toegevoegd: |
||
|
|
|||
|
|
In de artikelen 7, 8 en 9 bedoelde IAO-verdragen |
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
|
Amendement 46
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — punt - 1 (nieuw)
Verordening (EG) nr. 597/2009
Titel
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap |
Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Unie zijn. |
|
|
(Deze wijziging is van toepassing voor de gehele tekst van Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad) |
Amendement 47
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — punt - 1 bis (nieuw)
Verordening (EG) nr. 597/2009
Overweging 9 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
|
Amendement 48
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — punt - 1 ter (nieuw)
Verordening (EG) nr. 597/2009
Artikel 1 — lid 1 — alinea 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
-1 ter. In artikel 1, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd: |
|
|
„Het gebruik van een gesubsidieerd product in verband met de exploratie van het continentaal plateau of de exclusieve economische zone van een lidstaat of de winning van grondstoffen in die gebieden, wordt als invoer in de zin van deze verordening beschouwd die dienovereenkomstig aan rechten wordt onderworpen indien als gevolg van dat gebruik schade wordt berokkend aan de bedrijfstak van de Unie.” |
Amendement 91
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — punt 1 bis (nieuw)
Verordening (EG) nr. 597/2009
Artikel 10 — lid 1 — alinea 1
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
1 bis. In artikel 10, lid 1, wordt de eerste alinea vervangen door: |
|
1. Behoudens het bepaalde in lid 8 wordt een onderzoek geopend naar het bestaan, de mate en de gevolgen van beweerde subsidiëring naar aanleiding van een schriftelijke klacht die namens de bedrijfstak van de Gemeenschap door een natuurlijke persoon, door een rechtspersoon of door een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid wordt ingediend. |
„1. Behoudens het bepaalde in lid 8 wordt een onderzoek geopend naar het bestaan, de mate en de gevolgen van beweerde subsidiëring naar aanleiding van een schriftelijke klacht die namens de bedrijfstak van de Unie door een natuurlijke persoon, door een rechtspersoon of door een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid wordt ingediend. . Klachten kunnen ook door de bedrijfstak van de Unie of een namens deze handelende natuurlijke persoon of rechtspersoon of vereniging zonder rechtspersoonlijkheid gezamenlijk met vakbonden worden ingediend.” |
Amendement 94
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — punt 1 ter (nieuw)
Verordening (EG) nr. 597/2009
Artikel 10 — lid 6 — alinea 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
1 ter. Aan artikel 10, lid 6, wordt de volgende alinea toegevoegd: |
|
|
„In het geval van gediversifieerde en gefragmenteerde bedrijfstakken die grotendeels uit kleine en middelgrote ondernemingen bestaan, helpt de Commissie de belanghebbenden deze drempels te bereiken door ondersteuning te bieden via de mkb-helpdesk.” |
Amendement 49
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — punt 1 quater (nieuw)
Verordening (EG) nr. 597/2009
Artikel 10 — lid 8
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
1 quater. Artikel 10, lid 8, wordt vervangen door: |
|
8. Indien de Commissie, in bijzondere omstandigheden, besluit een onderzoek te openen zonder dat zij een schriftelijke klacht van of namens de bedrijfstak van de Gemeenschap om tot opening van een onderzoek over te gaan, heeft ontvangen, geschiedt zulks aan de hand van voldoende bewijsmateriaal betreffende het bestaan van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies, van schade en van oorzakelijk verband als bedoeld in lid 2, om de opening van een dergelijk onderzoek te rechtvaardigen. |
„8. Indien de Commissie in bijzondere omstandigheden, met name in het geval van diverse en gefragmenteerde bedrijfstakken die merendeels uit kmo's bestaan, , besluit een onderzoek te openen zonder dat zij een schriftelijke klacht van of namens de bedrijfstak van de Unie om tot opening van een onderzoek over te gaan, heeft ontvangen, geschiedt zulks aan de hand van voldoende bewijsmateriaal betreffende het bestaan van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies, van schade en van oorzakelijk verband als bedoeld in lid 2, om de opening van een dergelijk onderzoek te rechtvaardigen.” |
Amendement 51
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — punt 2
Verordening (EG) nr. 597/2009
Artikel 11 — lid 9
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
9. Het onderzoek in de overeenkomstig artikel 10, lid 11, ingeleide procedures wordt, voor zover mogelijk, binnen één jaar afgesloten. Het wordt in ieder geval binnen 13 maanden na de opening ervan afgesloten in overeenstemming met de bevindingen als bedoeld in artikel 13 voor verbintenissen of met die als bedoeld in artikel 15 voor definitieve maatregelen. |
9. Het onderzoek in de overeenkomstig artikel 10, lid 11 ingeleide procedures wordt, voor zover mogelijk, binnen uiterlijk negen maanden afgesloten. Het wordt in ieder geval binnen 10 maanden na de opening ervan afgesloten in overeenstemming met de bevindingen als bedoeld in artikel 13 voor verbintenissen of met die als bedoeld in artikel 15 voor definitieve maatregelen. De onderzoeksperioden vallen indien mogelijk, in het bijzonder in het geval van diverse en gefragmenteerde bedrijfstakken die grotendeels uit kmo's bestaan, samen met het boekjaar. |
Amendement 50
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — punt 2
Verordening (EG) nr. 597/2009
Artikel 11 — lid 11
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
11. De producenten van het soortgelijke product in de Unie zijn verplicht tot medewerking aan de krachtens artikel 10, lid 8, ingeleide procedure. |
11. De producenten in de Unie van het soortgelijke product , kleine en micro- ondernemingen uitgezonderd, worden verzocht om medewerking aan de krachtens artikel 10, lid 8, ingeleide procedure. |
Amendement 52
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — punt 2
Verordening (EG) nr. 597/2009
Artikel 11 — lid 11 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
11 bis. De Commissie bevordert de toegang tot het instrument voor diverse en gefragmenteerde bedrijfstakken, die grotendeel uit kmo's bestaan, in de context van gevallen van antisubsidie, door middel van een helpdesk voor kmo's. |
|
|
De helpdesk voor kmo's zorgt voor meer bekendheid van het instrument en geeft voorlichting en uitleg met betrekking tot specifieke zaken, de vraag hoe een klacht kan worden ingediend en hoe bewijzen voor tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies en schade het best kunnen worden gepresenteerd. De helpdesk voor kmo's stelt standaardformulieren beschikbaar voor met het oog op de beoordeling van de representativiteit in te dienen statistieken en voor de vragenlijsten. |
|
|
Na de instelling van een onderzoek stelt de helpdesk voor kmo's ondernemingen en hun relevante verenigingen die waarschijnlijk gevolgen zullen ondervinden van de instelling van het onderzoek op de hoogte van de relevante termijnen om zich te laten registreren als belanghebbende. |
|
|
Zij helpt de ondernemingen met vragen inzake het invullen van vragenlijsten, waarbij bijzondere aandacht zal worden besteed aan vragen van kmo's met betrekking tot onderzoeken die worden ingesteld overeenkomstig artikel 10, lid 8. Voor zover mogelijk helpt zij problemen als gevolg van taalbarrières verminderen. |
|
|
Ingeval kmo's aantonen dat er aanwijzingen zijn voor tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies, verstrekt de helpdesk kmo's, overeenkomstig artikel 24, lid 6, informatie over de ontwikkeling van de omvang en de waarde van de invoer van het betrokken product. |
|
|
Zij geeft tevens adviezen over aanvullende manieren om in contact te treden met de raadadviseur-auditeur en de nationale douaneautoriteiten. De helpdesk voor kmo's informeert ondernemingen over de mogelijkheden en de voorwaarden waaronder zij kunnen verzoeken om herziening van de maatregelen en om terugbetaling van de betaalde tot compenserende maatregelen aanleiding gevende rechten." |
Amendement 53
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — punt 2
Verordening (EG) nr. 597/2009
Artikel 11 — lid 11 ter (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
11 ter. De Commissie zorgt voor optimale toegang tot informatie voor alle belanghebbenden door te voorzien in een informatiesysteem door middel waarvan belanghebbenden op de hoogte worden gesteld wanneer er nieuwe niet-vertrouwelijke informatie wordt toegevoegd aan het onderzoeksdossier. Niet-vertrouwelijke informatie moet ook toegankelijk worden gemaakt via een internetplatform. |
Amendement 54
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — punt 2
Verordening (EG) nr. 597/2009
Artikel 11 — lid 11 quater (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
11 quater. De Commissie ziet erop toe dat de procedurele rechten van de belanghebbenden daadwerkelijk gewaarborgd worden en zorgt er tevens voor dat procedures onpartijdig, objectief en binnen een redelijke termijn worden afgewikkeld, waar nodig door een raadadviseur-auditeur. |
Amendement 55
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — punt 2
Verordening (EG) nr. 597/2009
Artikel 11 — lid 11 quinquies (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
11 quinquies. De vragenlijsten die in de onderzoeken worden gebruikt, worden op verzoek van belanghebbenden door de Commissie opgesteld in alle officiële talen van de Unie. |
Amendement 56
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — punt 3 — letter -a (nieuw)
Verordening (EG) nr. 597/2009
Artikel 12 — lid 1 — alinea 2
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||
|
|
|
||
|
Voorlopige rechten worden niet eerder ingesteld dan 60 dagen en niet later dan negen maanden na de inleiding van de procedure. |
|
Amendement 57
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — punt 3 — letter b
Verordening (EG) nr. 597/2009
Artikel 12 — lid 1 — alinea 3 bis
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
||
|
|
Amendement 58
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — punt 3 bis (nieuw)
Verordening (EG) nr. 597/2009
Artikel 13 — lid 1
|
Bestaande tekst |
Amendement |
||||
|
|
3 bis. Artikel 13, lid 1, komt als volgt te luiden: |
||||
|
1. Mits er voorlopig is vastgesteld dat subsidiering plaatsvindt en daaruit schade voortvloeit, kan de Commissie overgaan tot aanvaarding van op vrijwillige basis aangeboden bevredigende verbintenissen, die inhouden dat: |
„1. Mits er voorlopig is vastgesteld dat subsidiering plaatsvindt en daaruit schade voortvloeit, kan de Commissie overgaan tot aanvaarding van op vrijwillige basis aangeboden verbintenissen, die inhouden dat: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
In dergelijke gevallen en voor de duur van de verbintenis gelden de door de Commissie op grond van artikel 12, lid 3, ingestelde voorlopige rechten of de door de Raad op grond van artikel 15, lid 1, ingestelde definitieve rechten niet voor de invoer van de betreffende producten die worden geproduceerd door de ondernemingen die worden genoemd in het besluit van de Commissie tot aanvaarding van verbintenissen, en eventuele wijzigingen daarvan. |
In dergelijke gevallen en voor de duur van de verbintenis gelden de door de Commissie op grond van artikel 12, lid 3, ingestelde voorlopige rechten of de door de Raad op grond van artikel 15, lid 1, ingestelde definitieve rechten niet voor de invoer van de betreffende producten die worden geproduceerd door de ondernemingen die worden genoemd in het besluit van de Commissie tot aanvaarding van verbintenissen, en eventuele wijzigingen daarvan. |
||||
|
De prijzen worden ingevolge deze verbintenissen niet meer verhoogd dan nodig om de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie te compenseren. De prijsverhogingen zouden lager moeten zijn dan de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies als dat toereikend is om de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade weg te nemen. |
De regel van het lagere recht is niet van toepassing op prijzen die in het kader van dergelijke verbintenissen in verband met antisubsidieprocedures worden overeengekomen.” |
Amendement 59
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — punt 3 ter (nieuw)
Verordening (EG) nr. 597/2009
Artikel 13 — lid 4
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
3 ter. Artikel 13, lid 4, komt als volgt te luiden: |
|
4. Partijen die een verbintenis aanbieden, dienen een niet-vertrouwelijke versie daarvan te verschaffen die ter beschikking van de bij het onderzoek betrokken partijen kan worden gesteld. |
„4. Partijen die een verbintenis aanbieden, dienen een betekenisvolle niet-vertrouwelijke versie daarvan te verschaffen die ter beschikking van de bij het onderzoek betrokken partijen , het Europees Parlement en de Raad kan worden gesteld. De partijen worden verzocht zo veel mogelijk informatie te verstrekken betreffende de inhoud en aard van de onderneming waarbij terdege rekening wordt gehouden met de bescherming van vertrouwelijke informatie in de zin van artikel 29. Voorts moet de Commissie alvorens een eventuele aangeboden verbintenis te aanvaarden de bedrijfstak van de Unie raadplegen met betrekking tot de belangrijkste kenmerken van de onderneming.” |
Amendement 60
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — punt 6 — letter a
Verordening (EG) nr. 597/2009
Artikel 22 — lid 1 — alinea 7 bis
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
||
|
|
Amendement 61
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — punt 7 bis (nieuw)
Verordening (EG) nr. 597/2009
Artikel 24 — lid 3
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
7 bis. Artikel 24, lid 3, komt als volgt te luiden: |
|
3. Uit hoofde van deze verordening kunnen bijzondere bepalingen worden vastgesteld, in het bijzonder wat de gemeenschappelijke definitie betreft van het begrip „oorsprong van goederen” als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek. |
„3. Uit hoofde van deze verordening kunnen bijzondere bepalingen worden vastgesteld, in het bijzonder wat de gemeenschappelijke definitie betreft van het begrip „oorsprong van goederen” als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek , of overeenkomstig artikel 2 van het douanewetboek .” |
Amendement 78
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — punt 7 ter (nieuw)
Verordening (EG) nr. 597/2009
Artikel 24- lid 5
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
7 ter. In artikel 24 wordt lid 5 vervangen door: |
|
5. De Commissie kan, na overleg in het raadgevend comité , de douaneautoriteiten opdracht geven passende maatregelen te nemen om de invoer te registreren, zodat met ingang van de datum van registratie maatregelen met betrekking tot deze invoer kunnen worden genomen. |
„5. De Commissie kan, nadat zij de lidstaten tijdig heeft geïnformeerd , de douaneautoriteiten opdracht geven passende maatregelen te nemen om de invoer te registreren, zodat met ingang van de datum van registratie maatregelen met betrekking tot deze invoer kunnen worden genomen. |
|
Tot registratie van de invoer kan worden overgegaan naar aanleiding van een door de bedrijfstak van de Gemeenschap ingediend verzoek dat voldoende bewijsmateriaal bevat om een dergelijke maatregel te rechtvaardigen. |
Tot registratie van de invoer wordt overgegaan naar aanleiding van een door de bedrijfstak van de Unie ingediend verzoek dat voldoende bewijsmateriaal bevat om een dergelijke maatregel te rechtvaardigen. De invoer kan ook op initiatief van de Commissie aan registratie worden onderworpen. |
|
|
Indien de door de bedrijfstak van de Unie ingediende klacht een verzoek tot registratie en voldoende bewijsmateriaal bevat om een dergelijke maatregel te rechtvaardigen, wordt de invoer aan registratie onderworpen met ingang van de datum waarop het onderzoek wordt ingesteld. |
|
De registratieverplichting wordt opgelegd door middel van een verordening waarin het doel van de maatregel en, zo nodig, een schatting van de bedragen die eventueel later verschuldigd zullen zijn, worden vermeld. De invoer wordt voor een periode van ten hoogste negen maanden aan registratieplicht onderworpen. |
De registratieverplichting wordt opgelegd door middel van een verordening waarin het doel van de maatregel en, zo nodig, een schatting van de bedragen die eventueel later verschuldigd zullen zijn, worden vermeld. De invoer wordt voor een periode van ten hoogste negen maanden aan registratieplicht onderworpen.” |
Amendement 76
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — punt 7 quater (nieuw)
Verordening (EG) nr. 597/2009
Artikel 24 — lid 6
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
7 quater. In artikel 24 wordt lid 6 vervangen door: |
|
6. De lidstaten brengen de Commissie maandelijks verslag uit over de invoer van goederen die voorwerp van onderzoeken en maatregelen zijn, onder opgave van het bedrag van de rechten dat op grond van de onderhavige verordening is geheven. |
„6. De lidstaten brengen de Commissie maandelijks verslag uit over de invoer van goederen die voorwerp van onderzoeken en maatregelen zijn, onder opgave van het bedrag van de rechten dat op grond van de onderhavige verordening is geheven. De Commissie kan na ontvangst van een uitdrukkelijk en met redenen omkleed verzoek van een belanghebbende partij en na advies hierover van het in artikel 25, lid 2, bedoelde comité beslissen om hen te informeren over het volume en de waarde van de invoer van deze producten.” |
Amendement 64
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — punt 7 quinquies (nieuw)
Verordening (EG) nr. 597/2009
Artikel 24 — lid 7 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
7 quinquies. Aan artikel 24 wordt het volgende lid toegevoegd: |
|
|
„7 bis. Wanneer de Commissie beoogt een document aan te nemen of te publiceren ter verduidelijking van de vaste praktijk van de Commissie met betrekking tot de toepassing van enig element van deze verordening, raadpleegt zij alvorens het document aan te nemen of te publiceren het Europees Parlement en de Raad, teneinde consensus te bereiken en het desbetreffende document aan te nemen. Voor latere wijzigingen van dergelijke documenten gelden dezelfde procedurele vereisten. In elk geval zijn deze documenten in volledige overeenstemming met de bepalingen van deze verordening. Zij strekken niet tot uitbreiding van de bevoegdheden van de Commissie tot het vaststellen van maatregelen, zoals geïnterpreteerd door het Hof van Justitie van de Europese Unie.” |
Amendement 65
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — punt 8
Verordening (EG) nr. 597/2009
Artikel 27 — lid 1
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
8. in artikel 27, lid 1, wordt de eerste alinea vervangen door: |
8. Artikel 27, lid 1, komt als volgt te luiden: |
||
|
"1. Indien het aantal producenten in de Unie, exporteurs of importeurs, productsoorten of transacties groot is, kan het onderzoek worden beperkt tot: |
„1. Indien het aantal producenten in de Unie, exporteurs of importeurs dat medewerking aan het onderzoek verleent , of het aantal productsoorten of transacties groot is, kan het onderzoek worden beperkt tot: |
||
|
|
|
||
|
|
|
||
|
|
In het geval van diverse en gefragmenteerde bedrijfstakken die grotendeels uit kmo's bestaan, wordt bij de definitieve selectie van partijen rekening gehouden met hun aandeel in de desbetreffende bedrijfstak.” |
Amendement 66
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — punt 9
Verordening (EG) nr. 597/2009
Artikel 29 ter
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
9. Na artikel 29 wordt het volgende artikel ingevoegd: |
Schrappen |
||
|
„Artikel 29 ter |
|
||
|
Informatie over voorlopige maatregelen |
|
||
|
1. De producenten in de Unie, de importeurs, de exporteurs, en hun representatieve verenigingen en het land van oorsprong en/of van uitvoer kunnen om informatie verzoeken over de beoogde instelling van voorlopige rechten. Deze verzoeken dienen binnen de in het bericht van opening/inleiding vastgestelde termijn schriftelijk te worden ingediend. Dergelijke informatie wordt deze partijen ten minste twee weken vóór het verstrijken van de in artikel 12, lid 1, genoemde termijn voor de instelling van voorlopige rechten ter beschikking gesteld. |
|
||
|
Deze informatie behelst de volgende elementen: |
|
||
|
|
||
|
|
||
|
2. Indien wordt besloten het onderzoek voort te zetten zonder voorlopige rechten in te stellen, worden de belanghebbenden twee weken vóór het verstrijken van de in artikel 12, lid 1, genoemde termijn voor de instelling van voorlopige rechten in kennis gesteld van het feit dat geen voorlopige rechten worden ingesteld.” |
|
Amendement 67
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — punt 10
Verordening (EG) nr. 597/2009
Artikel 31 — lid 2
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
10. Artikel 31, lid 2, wordt vervangen door: |
Schrappen |
|
„2. Teneinde de autoriteiten een deugdelijke basis te verschaffen om bij het besluit of de instelling van maatregelen in het belang van de Unie is, met alle standpunten en gegevens rekening te kunnen houden, kunnen de producenten in de Unie, de importeurs en hun representatieve verenigingen, de representatieve gebruikers- en consumentenorganisaties zich binnen de in het bericht van opening van een antisubsidieonderzoek gestelde termijnen, bij de Commissie bekendmaken en haar inlichtingen verstrekken. Deze inlichtingen, of passende samenvattingen daarvan, worden ter beschikking gesteld aan de andere in dit lid genoemde partijen die het recht hebben daarover opmerkingen te maken.” |
|
Amendement 68
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — punt 10 bis (nieuw)
Verordening (EG) nr. 597/2009
Artikel 33 bis (nieuw)
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
10 bis. Het volgende artikel wordt ingevoegd: |
|
|
„Artikel 33 bis. |
|
|
Verslag |
|
|
1. Om het toezicht op de tenuitvoerlegging van de Verordening door het Europees Parlement en de Raad te vergemakkelijken legt de Commissie, hierbij terdege rekening houdend met de bescherming van vertrouwelijke informatie in de zin van artikel 19, het Europees Parlement en de Raad jaarlijks een verslag voor over de toepassing en tenuitvoerlegging van deze verordening, als onderdeel van een dialoog inzake handelsbeschermingsinstrumenten tussen de Commissie, het Europees Parlement en de Raad. Het verslag omvat informatie over de vaststelling van voorlopige en definitieve maatregelen, de beëindiging van onderzoeken zonder maatregelen, verbintenissen, nieuwe onderzoeken, herzieningsprocedures en verificatiebezoeken, en de activiteiten van de diverse instanties die bevoegd zijn voor het toezicht op de uitvoering van de verordening en de naleving van de verplichtingen uit hoofde van deze verordening. Het verslag omvat ook het gebruik van handelsbeschermingsinstrumenten door derde landen gericht tegen de Unie, informatie over het herstel van de bedrijfstak van de Unie die getroffen wordt door de genomen maatregelen en de beroepen tegen de genomen maatregelen. Het omvat de werkzaamheden van de raadadviseur-auditeur van het Directoraat-generaal Handel en die van de helpdesk voor kmo's in verband met de toepassing van deze verordening. |
|
|
2. Het Europees Parlement kan de Commissie binnen een maand nadat deze het verslag heeft ingediend, op een ad-hocvergadering van zijn bevoegde commissie uitnodigen om alle aspecten met betrekking tot de toepassing van deze verordening uiteen te zetten en toe te lichten. Het verslag kan tevens onderwerp zijn van een resolutie. |
|
|
3. Uiterlijk zes maanden na de indiening van het verslag bij het Europees Parlement en de Raad, maakt de Commissie het verslag openbaar.” |
Amendement 69
Voorstel voor een verordening
Artikel 3
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. |
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. |
|
|
Het wordt geconsolideerd met Verordening (EG) nr. 1225/2009 en Verordening (EG) nr. 597/2009 voor … (*2). |
(1) De zaak werd dan terugverwezen naar de Commissie uit hoofde van artikel 57, lid 2, tweede alinea, van het Reglement (A7-0053/2014).
(*1) Verordening (EU) nr. 978/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 732/2008 van de Raad.
(*2) Drie maanden na inwerkingtreding van deze verordening.
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/297 |
P7_TA(2014)0083
Naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (COM(2013)0009 — C7-0019/2013 — 2013/0007(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2017/C 093/51)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0009), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0019/2013), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 april 2013 (1), |
|
— |
gezien artikel 55 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie visserij (A7-0468/2013), |
|
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; |
|
2. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen. |
(1) PB C 198 van 10.7.2013, blz. 71.
P7_TC1-COD(2013)0007
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 5 februari 2014 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. …/2014 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad (3), worden aan de Commissie bevoegdheden overgedragen met het oog op de tenuitvoerlegging van sommige bepalingen van die verordening. |
|
(2) |
Naar aanleiding van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon moeten de in het kader van Verordening (EG) nr. 1224/2009 overgedragen bevoegdheden worden aangepast aan de artikelen 290 en 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). |
|
(3) |
Om sommige bepalingen van Verordening (EG) nr. 1224/2009 verder te kunnen uitwerken, moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen met betrekking tot:
|
|
(4) |
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau , zoals de regionale adviesraden . De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen voor ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad. [Am. 2] |
|
(5) |
Om te garanderen dat de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 1224/2009 in gelijke omstandigheden plaatsvindt, moeten aan de Commissie overeenkomstig artikel 291 VWEU uitvoeringsbevoegdheden worden overgedragen met betrekking tot:
Indien de controle van de lidstaten vereist is, moeten deze bevoegdheden worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (4). |
|
(6) |
Naar aanleiding van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon moet de bepaling inzake noodmaatregelen, krachtens welke bepaalde door de Commissie vastgestelde maatregelen in bepaalde omstandigheden aan de Raad kunnen worden voorgelegd, worden aangepast. |
|
(7) |
Naar aanleiding van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon moeten sommige bepalingen krachtens welke alleen aan de Raad besluitvormingsbevoegdheden worden overgedragen, worden aangepast aan de nieuwe procedures die van toepassing zijn op het gemeenschappelijk visserijbeleid. Daarom moeten de volgende bepalingen van Verordening (EG) nr. 1224/2009 worden geherformuleerd:
|
|
(8) |
Verordening (EG) nr. 1224/2009 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
|
(8 bis) |
Daar deze verordening tot doel heeft Verordening (EG) nr. 1224/2009 in overeenstemming te brengen met het Verdrag van Lissabon, is het van belang dat de Commissie die haar toekomstige herziening van die verordening het volgende onderzoekt:
|
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EG) nr. 1224/2009 wordt als volgt gewijzigd:
|
(1) |
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
|
|
(2) |
Artikel 6, lid 5, wordt vervangen door: „5. De vlaggenlidstaat zorgt voor de afgifte, het beheer en de intrekking van de visvergunning overeenkomstig de door middel van uitvoeringshandelingen vastgestelde uitvoeringsbepalingen over de geldigheid van de visvergunning en de gegevens die daarin als minimum moet worden vermeld. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 119, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.” |
|
(3) |
Artikel 7, lid 5, wordt vervangen door: „5. De nadere bepalingen over de geldigheid van de vismachtigingen en de gegevens die daarin als minimum moet worden vermeld, worden vastgesteld door middel van uitvoeringshandelingen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 119, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. 6. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 119 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de toepasbaarheid voorwaarden voor vrijstelling van kleine vaartuigen van de vismachtiging op kleine vaartuigen verplichting in het bezit te zijn van vismachtigingen .”[Am. 6] |
|
(4) |
Artikel 8, lid 2, wordt vervangen door: „2. De Commissie wordt ertoe gemachtigd gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 119 bis vast te stellen kan uitvoeringshandelingen vaststellen met betrekking tot de markering en identificatie van vissersvaartuigen, vistuig en visserssloepen, meer bepaald betreffende:
Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 119, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.” [Am. 7] |
|
(5) |
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
|
|
(6) |
Artikel 13 wordt vervangen door: „Artikel 13 Nieuwe technologieën 1. Overeenkomstig het Verdrag kunnen maatregelen worden vastgesteld om de toepassing van elektronische toezichtapparatuur en traceerinstrumenten, zoals genetische analyse, te verplichten. Om de toe te passen technologie te beoordelen, voeren de lidstaten, op eigen initiatief of in samenwerking met de Commissie of de door haar aangewezen instantie, vóór 1 juni 2013 proefprojecten uit met betrekking tot traceerinstrumenten, zoals genetische analyse. 2. Over de invoering van andere nieuwe visserijcontroletechnieken kan overeenkomstig het Verdrag en in overleg met de betrokken partijen een besluit worden genomen voor zover wanneer die technieken tot een betere naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid leiden en kostenefficiënt zijn.”[Am. 9] |
|
(7) |
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
|
|
(8) |
Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:
|
|
(9) |
Artikel 16, lid 2, wordt vervangen door: „2. Voor het in lid 1 bedoelde toezicht, stelt elke lidstaat overeenkomstig de methode die de Commissie volgens de in artikel 119, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure door middel van uitvoeringshandelingen vaststelt, een steekproefplan op voor het bepalen van vaartuiggroepen en risiconiveaus en voor het ramen van de vangst, en stuurt hij dit plan elk jaar uiterlijk op 31 januari toe aan de Commissie, met vermelding van de methoden die voor de opstelling van dat plan zijn gebruikt. De steekproefplannen blijven, voor zover mogelijk, stabiel in de tijd en zijn binnen betrokken geografische gebieden gestandaardiseerd.” |
|
(10) |
Artikel 17, lid 6, wordt vervangen door: „6. De Commissie wordt ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 119 bis gedelegeerde handelingen is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen waarbij om bepaalde categorieën vissersvaartuigen voor een beperkte periode, die verlengbaar is, vrij te stellen worden vrijgesteld van de in lid 1 vastgestelde verplichting of om een andere kennisgevingstermijn vast te stellen met inachtneming van de soort visserijproducten en de afstand tussen de visgronden, de aanlandingsplaatsen en de havens waar de betrokken vaartuigen zijn geregistreerd. Die uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 119, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. ”[Am. 10] |
|
(11) |
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
|
|
(12) |
Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:
|
|
(13) |
Artikel 23, lid 5, wordt vervangen door: „5. De Commissie stelt uitvoeringsbepalingen vast met betrekking tot:
|
|
(14) |
Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:
|
|
(15) |
Artikel 25, lid 2, wordt vervangen door: „2. Voor het in lid 1 bedoelde toezicht, stelt elke lidstaat overeenkomstig de methode die de Commissie volgens de in artikel 119, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure door middel van uitvoeringshandelingen vaststelt, een steekproefplan op voor het bepalen van vaartuiggroepen en risiconiveaus en voor het ramen van de vangst, en stuurt hij dit plan elk jaar uiterlijk op 31 januari toe aan de Commissie, met vermelding van de methoden die voor de opstelling van dat plan zijn gebruikt. De steekproefplannen blijven, voor zover mogelijk, stabiel in de tijd en zijn binnen betrokken geografische gebieden gestandaardiseerd.” |
|
(16) |
Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:
|
|
(17) |
Artikel 32 wordt geschrapt. |
|
(18) |
Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:
|
|
(19) |
Artikel 36, lid 2, wordt vervangen door: „2. Wanneer de Commissie op basis van de krachtens artikel 35 verstrekte gegevens of op eigen initiatief oordeelt dat de voor de Unie, een lidstaat of een groep lidstaten beschikbare vangstmogelijkheden als opgebruikt moeten worden beschouwd, stelt zij de betrokken lidstaten daarvan in kennis en verbiedt zij door middel van uitvoeringshandelingen de visserijactiviteiten voor het gebied, het vistuig, het bestand, de groep bestanden of de vloot die/dat bij die specifieke visserijactiviteiten is betrokken.” |
|
(20) |
Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:
|
|
(21) |
Artikel 38, lid 2, wordt vervangen door: „2. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen uitvoeringsbepalingen voor de toepassing van dit artikel vaststellen die betrekking hebben op:
Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 119, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.” |
|
(22) |
Artikel 40, lid 6, wordt vervangen door: „6. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen uitvoeringsbepalingen vast met betrekking tot de certificering van het vermogen van de voortstuwingsmotor en de verificatie van het vermogen van de voortstuwingsmotor. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 119, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.” |
|
(23) |
De aanhef van artikel 41, lid 1, wordt vervangen door: „1. De lidstaten verrichten, na een risicoanalyse, een gegevensverificatie om na te gaan of het motorvermogen strookt met alle informatie over de technische kenmerken van het betrokken vaartuig die de administratie ter beschikking staat. De gegevensverificatie wordt gedaan aan de hand van een steekproefplan dat is gebaseerd op de methode die de Commissie volgens de in artikel 119, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure door middel van uitvoeringshandelingen vaststelt, en dat betrekking heeft op de criteria inzake grote risico's, de omvang van de aselecte steekproeven en de technische documenten die moeten worden geverifieerd. Met name verifiëren de lidstaten de gegevens die zijn opgenomen in:” |
|
(24) |
Artikel 43 wordt als volgt gewijzigd:
|
|
(25) |
Artikel 45, lid 2, wordt vervangen door: „2. Zowel de betrokken drempel als de frequentie waarmee de in lid 1 bedoelde gegevens moeten worden gemeld, wordt in elk meerjarenplan vastgesteld overeenkomstig het Verdrag.” |
|
(26) |
Artikel 49, lid 2, wordt vervangen door: „2. Onverminderd artikel 44 wordt de Commissie ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 119 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot het aan boord hebben van een opslagschema voor de verwerkte producten waarin per soort wordt aangegeven waar die zich in het ruim bevinden.” |
|
(27) |
Artikel 50, leden 1 en 2, worden vervangen door: „1. Op de visserijactiviteiten van de EU-vissersvaartuigen en vissersvaartuigen van derde landen in visserijzones waar overeenkomstig het Verdrag een voor de visserij beperkt gebied is ingesteld, wordt controle uitgeoefend door het visserijcontrolecentrum van de kustlidstaat, dat beschikt over een systeem om te detecteren en te registreren wanneer vaartuigen het voor de visserij beperkte gebied binnenvaren, doorvaren en verlaten. 2. Naast het bepaalde in lid 1 wordt overeenkomstig het Verdrag een datum vastgesteld met ingang waarvan de vissersvaartuigen een operationeel systeem aan boord dienen te hebben dat de kapitein waarschuwt bij het binnenvaren en het verlaten van een voor de visserij beperkt gebied.” |
|
(28) |
Artikel 51 wordt als volgt gewijzigd:
|
|
(29) |
Het volgende artikel wordt toegevoegd: „Artikel 51 bis Uitvoeringsbepalingen De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen uitvoeringsbepalingen vaststellen met betrekking tot gebieden waarvoor realtimesluitingen gelden, de sluiting van visserijtakken en de informatie over realtimesluitingen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 119, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.” |
|
(30) |
Artikel 52 wordt vervangen door: „1. Als de vangsthoeveelheid bij twee opeenvolgende trekken een vangstdrempel overschrijdt, begint het vissersvaartuig pas weer te vissen nadat het het vangstgebied met een bepaalde afstand ten opzichte van de positie van de vorige trek heeft verlegd, en stelt het de bevoegde autoriteiten van de kustlidstaat daarvan onmiddellijk in kennis. 2. De in lid 1 bedoelde afstand is aanvankelijk ten minste vijf zeemijl, en twee zeemijl voor vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 meter. 3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 119 bis op eigen initiatief of op verzoek van de betrokken lidstaat gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de wijziging van de in de leden 1 en 2 bedoelde afstanden, en houdt daarbij rekening met:[Am. 12]
|
|
(31) |
Artikel 54, lid 1, wordt vervangen door: „1. Op basis van gegevens waaruit blijkt dat een vangstdrempel is bereikt, kan de Commissie, als de kustlidstaat zelf geen sluiting heeft ingesteld, door middel van uitvoeringshandelingen een gebied vaststellen dat tijdelijk wordt gesloten.” |
|
(32) |
Artikel 55, leden 4 en 5, worden vervangen door: „4. Het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) evalueert de biologische impact van de recreatievisserij als bedoeld in lid 3. Wanneer blijkt dat de recreatievisserij een beduidende impact heeft, kunnen op basis van een wetenschappelijke beoordeling van de biologische impact van de recreatievisserij als bedoeld in lid 3, overeenkomstig het Verdrag beheersmaatregelen worden vastgesteld, zoals vismachtigingen en vangstaangiften. [Am. 13] 5. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen uitvoeringsbepalingen vast met betrekking tot het opstellen van in lid 3 bedoelde steekproefplannen en het melden en beoordelen van steekproefplannen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 119, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.” |
|
(33) |
Artikel 58 wordt als volgt gewijzigd:
|
|
(34) |
Artikel 59, lid 3, wordt vervangen door: „3. Kopers van visserijproducten die een bepaalde gewichtsdrempel niet overschrijden en nadien niet op de markt worden gebracht, maar uitsluitend voor particuliere consumptie worden gebruikt, worden vrijgesteld van toepassing van dit artikel. 4. De in lid 3 bedoelde gewichtsdrempel bedraagt aanvankelijk niet meer dan 30 kg per dag. 5. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 119 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de wijziging van de in lid 4 vastgestelde gewichtsdrempel in het licht van situatie van het betrokken bestand.” |
|
(35) |
Artikel 60 wordt als volgt gewijzigd:
|
|
(36) |
Artikel 61 wordt vervangen door: „Artikel 61 Weging van visserijproducten na vervoer vanaf de plaats van aanlanding 1. De lidstaten kunnen bij wijze van afwijking van artikel 60, lid 2, toestaan dat visserijproducten worden gewogen na vervoer vanaf de plaats van aanlanding, mits de producten naar een bestemming op het grondgebied van de betrokken lidstaat worden vervoerd en deze lidstaat een controleplan heeft aangenomen dat door middel van een uitvoeringshandeling door de Commissie is goedgekeurd. Dat controleplan wordt gebaseerd op een risicogebaseerde methode voor het bepalen van de omvang van de steekproeven, de risiconiveaus, de risicocriteria en de inhoud van de controleplannen. De Commissie stelt deze steekproefmethode door middel van uitvoeringshandelingen vast volgens de in artikel 119, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. 2. Bij wijze van afwijking van lid 1 kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de visserijproducten worden aangeland, toestaan dat deze producten, voordat zij worden gewogen, worden vervoerd naar geregistreerde kopers, geregistreerde visafslagen of andere instanties of personen die verantwoordelijk zijn voor de eerste afzet van visserijproducten in een andere lidstaat. Deze toelating valt onder een gemeenschappelijk controleprogramma van de betrokken lidstaten, zoals bedoeld in artikel 94, dat door de Commissie door middel van een uitvoeringshandeling is goedgekeurd. Dat gemeenschappelijke controleprogramma wordt gebaseerd op een risicogebaseerde methode voor het bepalen van de omvang van de steekproeven, de risiconiveaus, de risicocriteria en de inhoud van de controleplannen. De Commissie stelt deze steekproefmethode door middel van uitvoeringshandelingen vast volgens de in artikel 119, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.” |
|
(37) |
Artikel 64, lid 2, wordt vervangen door: „2. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen uitvoeringsbepalingen vast met betrekking tot de vermelding van individuen, aanbiedingsvorm en prijs in verkoopdocumenten en met betrekking tot het formaat van de verkoopdocumenten. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 119, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.” |
|
(38) |
Artikel 65 wordt vervangen door: „Artikel 65 Vrijstellingen van de voorschriften inzake verkoopdocumenten 1. Er kan vrijstelling worden verleend van de verplichting om aan de bevoegde autoriteiten of andere gemachtigde instanties van de lidstaat het verkoopdocument voor te leggen voor visserijproducten die zijn aangeland door bepaalde in de artikelen 16 en 25 bedoelde categorieën EU-vissersvaartuigen, alsmede voor kleine hoeveelheden aangelande visserijproducten. Deze kleine hoeveelheid bedraagt aanvankelijk niet meer dan 50 kg equivalent levend gewicht per soort. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 119 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met als doel dergelijke vrijstellingen te verlenen en de kleine hoeveelheden aan te passen in het licht van de situatie van het betrokken bestand. 2. Kopers van producten die een bepaalde gewichtsdrempel niet overschrijden en nadien niet op de markt worden gebracht, maar uitsluitend voor particuliere consumptie worden gebruikt, worden vrijgesteld van toepassing van de artikelen 62, 63 en 64. Deze gewichtsdrempel bedraagt aanvankelijk niet meer dan 30 kg. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 119 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de wijziging van deze gewichtsdrempel in het licht van situatie van het betrokken bestand.” |
|
(39) |
Artikel 71, lid 5, wordt vervangen door: „5. De Commissie stelt het formaat van het bewakingsverslag vast door middel van uitvoeringshandelingen. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 119, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.” |
|
(40) |
Artikel 73 wordt als volgt gewijzigd:
|
|
(41) |
Artikel 74, lid 6, wordt vervangen door: „6. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 119 bis gedelegeerde handelingen inzake de methode en de uitvoering van inspecties vast te stellen, onder meer met betrekking tot:
|
|
(42) |
Artikel 75, lid 2, wordt vervangen door: „2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 119 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de verplichtingen van de reder en de kapitein tijdens de inspectie.” |
|
(43) |
Artikel 76, lid 4, wordt vervangen door: „4. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen uitvoeringsbepalingen vast inzake gemeenschappelijke voorschriften voor de inhoud van inspectieverslagen, het invullen van de inspectieverslagen en het opsturen van een exemplaar van het inspectieverslag naar de marktdeelnemer. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 119, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.” |
|
(44) |
Artikel 78, lid 2, wordt vervangen door: „2. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen uitvoeringsbepalingen vast met betrekking tot de werking van het elektronische gegevensbestand en de toegang van de Commissie tot dit bestand. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 119, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.” |
|
(45) |
Artikel 79 wordt vervangen door: „Artikel 79 EU-inspecteurs 1. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen een lijst van EU-inspecteurs op. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 119, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. 2. Onverminderd de primaire verantwoordelijkheid van de kustlidstaten mogen de EU-inspecteurs overeenkomstig deze verordening inspecties uitvoeren in EU-wateren en op EU-vissersvaartuigen buiten de EU-wateren. 3. EU-inspecteurs kunnen worden aangewezen in het kader van:
4. Voor het uitvoeren van hun taken krijgen de EU-inspecteurs, met inachtneming van lid 5, onmiddellijk toegang tot:
5. EU-inspecteurs hebben buiten het grondgebied van hun lidstaat van herkomst, of buiten de EU-wateren die onder de soevereiniteit en de jurisdictie van hun lidstaat vallen, geen politiebevoegdheden of handhavingsbevoegdheden. 6. Functionarissen van de Commissie of van de door haar aangewezen instantie die als EU-inspecteur worden aangewezen, hebben geen politiebevoegdheden of handhavingsbevoegdheden. 7. De Commissie stelt uitvoeringsbepalingen vast met betrekking tot:
|
|
(46) |
Artikel 88, lid 2, wordt vervangen door: „2. Na overleg met de twee betrokken lidstaten stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen de hoeveelheden vis vast die in mindering moeten worden gebracht op het quotum van de lidstaat van aanlanding of overlading. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 119, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.” |
|
(47) |
Artikel 92, lid 5, wordt vervangen door: „5. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 119 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:
5 bis. De Commissie stelt uitvoeringsbepalingen vast met betrekking tot:
|
|
(48) |
Artikel 95, lid 1, wordt vervangen door: „1. Voor sommige visserijtakken kunnen specifieke controle- en inspectieprogramma's worden uitgevoerd. In overleg met de betrokken lidstaten kan de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen bepalen voor welke visserijtakken specifieke controle- en inspectieprogramma's kunnen worden uitgevoerd, uitgaande van de behoefte aan specifieke en gecoördineerde controle in die visserijtakken. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 119, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.” |
|
(49) |
Artikel 102, leden 3 en 4, worden vervangen door: „3. Uiterlijk drie maanden na het verzoek van de Commissie stellen de betrokken lidstaten de Commissie in kennis van de resultaten van het onderzoek en zenden zij haar een verslag. De Commissie kan deze termijn door middel van uitvoeringshandelingen verlengen, wanneer een lidstaat daartoe een naar behoren gemotiveerd verzoek om een redelijk uitstel heeft ingediend. 4. Indien het in lid 2 bedoelde administratieve onderzoek er niet toe leidt dat de onregelmatigheden worden opgeheven of indien de Commissie bij de in de artikelen 98 en 99 bedoelde verificaties en autonome inspecties of in de in artikel 100 bedoelde audits tekortkomingen vaststelt in het controlesysteem van een lidstaat, stelt zij door middel van uitvoeringshandelingen een actieplan vast met die lidstaat. De lidstaat neemt alle nodige maatregelen om dat actieplan uit te voeren.” |
|
(50) |
Artikel 103 wordt als volgt gewijzigd:
|
|
(51) |
Artikel 104 wordt als volgt gewijzigd:
|
|
(52) |
Artikel 105 wordt als volgt gewijzigd:
|
|
(53) |
Artikel 106 wordt als volgt gewijzigd:
|
|
(54) |
Artikel 107 wordt als volgt gewijzigd:
|
|
(55) |
Titel XI, hoofdstuk IV, wordt vervangen door: „HOOFDSTUK IV Tijdelijke maatregelen Artikel 108 Tijdelijke maatregelen 1. Indien, mede op basis van de resultaten van de door de Commissie verrichte steekproeven, blijkt dat door een lidstaat of lidstaten verrichte visserijactiviteiten en/of vastgestelde maatregelen de instandhoudings- en beheersmaatregelen die in het kader van een meerjarenplan zijn aangenomen, ondermijnen of een bedreiging vormen voor het mariene ecosysteem, en indien hiervoor onmiddellijke actie vereist is, kan de Commissie op gemotiveerd verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief door middel van uitvoeringshandelingen een besluit vaststellen met betrekking tot tijdelijke maatregelen met een geldigheidsduur van ten hoogste zes maanden. 2. De in lid 1 bedoelde tijdelijke maatregelen staan in verhouding tot de bedreiging en kunnen onder andere het volgende omvatten:
3. De lidstaat deelt het in lid 1 bedoelde gemotiveerde verzoek terzelfder tijd mee aan de Commissie, de overige lidstaten en de betrokken adviesraden.” |
|
(56) |
Artikel 109, lid 8, wordt vervangen door: „8. De lidstaten stellen een nationaal plan op om het valideringssysteem voor de in lid 2, onder a) en b), genoemde gegevens in te voeren en de follow-up van inconsistenties te garanderen. Het plan moet de lidstaten in staat stellen prioriteiten te bepalen voor de validering en de kruiscontroles en de daaruit voortvloeiende follow-up van inconsistenties op basis van risicobeheer. Het plan wordt uiterlijk op 31 december 2011 ter goedkeuring bij de Commissie ingediend. De Commissie biedt de lidstaten de gelegenheid correcties door te voeren en keurt de plannen vóór 1 juli 2012 goed door middel van uitvoeringshandelingen. Wijzigingen van het plan worden jaarlijks ter goedkeuring bij de Commissie ingediend. De Commissie keurt de wijzigingen van het plan door middel van uitvoeringshandelingen goed.” |
|
(57) |
Artikel 110, lid 3, wordt vervangen door: „3. Onverminderd de leden 1 en 2 kunnen de lidstaten tot en met 30 juni 2012 met de Commissie of de door haar aangewezen instantie een proefproject (proefprojecten) uitvoeren die tot doel hebben rechtstreekse toegang op afstand te verlenen tot de overeenkomstig deze verordening geregistreerde en gevalideerde gegevens van de lidstaten over vangstmogelijkheden. Als zowel de Commissie als de betrokken lidstaat tevreden is over het resultaat van het proefproject, en zolang de toegang op afstand werkt zoals overeengekomen, is de betrokken lidstaat niet langer verplicht verslag over de vangstmogelijkheden uit te brengen overeenkomstig artikel 33, leden 2 en 8. Het formaat en de procedures voor toegang tot de gegevens worden onderzocht en getest. Indien lidstaten overwegen proefprojecten uit te voeren, laten zij dit vóór 1 januari 2012 aan de Commissie weten. Met ingang van 1 januari 2013 kunnen overeenkomstig het Verdrag met het oog op de rechtstreekse toegang tot gegevens voorschriften over een andere manier en een andere frequentie van toezending van gegevens worden vastgesteld.” |
|
(58) |
Artikel 111, lid 3, wordt geschrapt. |
|
(59) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd vóór hoofdstuk II: „Artikel 111 bis Uitvoeringsbepalingen voor de tenuitvoerlegging van bepalingen inzake gegevens De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen uitvoeringsbepalingen vast met betrekking tot het controleren van de kwaliteit, de inachtneming van de termijnen voor de indiening van gegevens, kruiscontroles, analyse en verificatie van de gegevens en de vaststelling van een gestandaardiseerd formaat voor het downloaden en uitwisselen van gegevens. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 119, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.” |
|
(60) |
Artikel 114, lid 1, wordt vervangen door: „1. Voor de toepassing van deze verordening zet elke lidstaat vóór 1 januari 2012 een officiële website op die toegankelijk is via internet en die de in de artikelen 115 en 116 vermelde gegevens bevat. De lidstaten delen het internetadres van hun officiële website mee aan de Commissie. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen besluiten gemeenschappelijke normen en procedures op te stellen met het oog op een transparante communicatie tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten, de door de Commissie aangewezen instantie en de Commissie zelf, onder meer inzake het verzenden van regelmatige korte verslagen over de verhouding tussen de geregistreerde visserijactiviteiten en de vangstmogelijkheden.” |
|
(61) |
Artikel 116, lid 6, wordt geschrapt. |
|
(62) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd vóór titel XIII: „Artikel 116 bis Uitvoeringsbepalingen voor de tenuitvoerlegging van bepalingen inzake websites en webdiensten De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen uitvoeringsbepalingen vast met betrekking tot de werking van websites en webdiensten. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 119, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.” |
|
(63) |
Artikel 117, lid 4, wordt vervangen door: „4. De Commissie is bevoegd door middel van uitvoeringshandelingen voorschriften inzake wederzijdse bijstand vast te stellen met betrekking tot:
Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 119, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.” |
|
(64) |
Artikel 118, lid 5, wordt vervangen door: „5. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen uitvoeringsbepalingen vast met betrekking tot de inhoud en het formaat van de door de lidstaten in te dienen verslagen. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 119, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.” |
|
(65) |
Artikel 119 wordt vervangen door: „Artikel 119 Comitéprocedure 1. De Commissie wordt bijgestaan door het in artikel 30 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 ingestelde Comité voor de visserij en de aquacultuur. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. 2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.” |
|
(66) |
Het volgende artikel wordt toegevoegd: „Artikel 119 bis Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie 1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden. 2. De in artikel 7, lid 6, artikel 8, lid 2, artikel 9, lid 10, artikel 14, lid 11, artikel 15, lid 9, artikel 17, lid 6, artikel 21, lid 6, artikel 22, lid 7, artikel 49, lid 2, artikel 51, lid 1, artikel 52, lid 3, artikel 58, leden 10 en 11, artikel 59, lid 5, artikel 60, lid 7, artikel 65, leden 1 en 2, artikel 73, lid 9, artikel 74, lid 6, artikel 75, lid 2, artikel 92, lid 5 bis, en artikel 107, lid 4, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd een termijn van drie jaar met ingang van … (*1). De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van drie jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. In dat verslag beoordeelt zij de doeltreffendheid van de vastgestelde handelingen in het licht van de doelstellingen van deze verordening en het Gemeenschappelijk Visserijbeleid, met name om ervoor te zorgen dat de controle op eerlijke wijze wordt verricht, bijvoorbeeld met gebruikmaking van vergelijkende indicatoren. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 15] 3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 7, lid 6, artikel 14, lid 11, artikel 15, lid 9, artikel 21, lid 6, artikel 22, lid 7, artikel 49, lid 2, artikel 51, lid 1, artikel 52, lid 3, artikel 58, leden 10 en 11, artikel 59, lid 5, artikel 60, lid 7, artikel 65, leden 1 en 2, artikel 73, lid 9, artikel 74, lid 6, artikel 75, lid 2, artikel 92, lid 5 bis, en artikel 107, lid 4, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. 4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad. 5. Een overeenkomstig artikel 7, lid 6, artikel 14, lid 11, artikel 15, lid 9, artikel 21, lid 6, artikel 22, lid 7, artikel 49, lid 2, artikel 51, lid 1, artikel 52, lid 3, artikel 58, leden 10 en 11, artikel 59, lid 5, artikel 60, lid 7, artikel 65, leden 1 en 2, artikel 73, lid 9, artikel 74, lid 6, artikel 75, lid 2, artikel 92, lid 5 bis, en artikel 107, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.” |
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te ….,
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
Voor de Raad
De voorzitter
(1) PB C 198 van 10.7.2013, blz. 71.
(2) Standpunt van het Europees Parlement van 5 februari 2014.
(3) Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).
(4) Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.
(*1) Datum van inwerkingtreding van deze verordening.
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/320 |
P7_TA(2014)0084
Apparaten en beveiligingssystemen bedoeld voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2014 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake apparaten en beveiligingssystemen bedoeld voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen (herschikking) (COM(2011)0772 — C7-0426/2011 — 2011/0356(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure — herschikking)
(2017/C 093/52)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0772), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0426/2011), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 28 maart 2012 (1), |
|
— |
gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten (2), |
|
— |
gezien de brief d.d. 27 maart 2012 van de Commissie juridische zaken aan de Commissie interne markt en consumentenbescherming overeenkomstig artikel 87, lid 3, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 11 oktober 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien de artikelen 87 en 55 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A7-0255/2012), |
|
A. |
overwegende dat het betreffende voorstel volgens de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie geen andere inhoudelijke wijzigingen bevat dan die welke als zodanig in het voorstel worden vermeld en dat met betrekking tot de codificatie van de ongewijzigde bepalingen van de eerdere besluiten met die wijzigingen kan worden geconstateerd dat het voorstel een eenvoudige codificatie van de bestaande besluiten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen; |
|
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast, rekening houdend met de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie; |
|
2. |
hecht zijn goedkeuring aan zijn hierbij gehechte verklaring, die samen met de definitieve wetgevingstekst in de L-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie zal worden bekendgemaakt; |
|
3. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in het voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
4. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) PB C 181 van 21.6.2012, blz. 105.
(2) PB C 77 van 28.3.2002, blz. 1.
P7_TC1-COD(2011)0356
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 5 februari 2014 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2014/…/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake apparaten en beveiligingssystemen bedoeld voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen (herschikking)
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2014/34/EU.)
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE
VERKLARING VAN HET EUROPEES PARLEMENT
Het Europees Parlement is van mening dat slechts wanneer en in zoverre uitvoeringshandelingen in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 in vergaderingen van comités worden besproken, deze comités kunnen worden opgevat als „comitéprocedure-comités” als bedoeld in Bijlage I bij het Kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie. Vergaderingen van comités vallen binnen het toepassingsgebied van punt 15 van het Kaderakkoord wanneer en in zoverre andere aangelegenheden besproken worden.
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/322 |
P7_TA(2014)0085
Explosieven voor civiel gebruik ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2014 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake op de markt aanbieden van en de controle op explosieven voor civiel gebruik (herschikking) (COM(2011)0771 — C7-0423/2011 — 2011/0349(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure — herschikking)
(2017/C 093/53)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0771), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0423/2011), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 28 maart 2012 (1), |
|
— |
gezien het Interinstitutioneel akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten (2), |
|
— |
gezien de brief d.d. 27 maart 2012 van de Commissie juridische zaken aan de Commissie interne markt en consumentenbescherming overeenkomstig artikel 87, lid 3, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 11 oktober 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien de artikelen 87 en 55 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A7-0256/2012), |
|
A. |
overwegende dat het betreffende voorstel volgens de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie geen andere inhoudelijke wijzigingen bevat dan die welke als zodanig in het voorstel worden vermeld en dat met betrekking tot de codificatie van de ongewijzigde bepalingen van de eerdere besluiten met die wijzigingen kan worden geconstateerd dat het voorstel een eenvoudige codificatie van de bestaande besluiten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen; |
|
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast, rekening houdend met de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie; |
|
2. |
hecht zijn goedkeuring aan zijn hierbij gehechte verklaring, die samen met de definitieve wetgevingstekst in de L-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie zal worden bekendgemaakt; |
|
3. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in het voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
4. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) PB C 181 van 21.6.2012, blz. 105.
(2) PB C 77 van 28.3.2002, blz. 1.
P7_TC1-COD(2011)0349
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 5 februari 2014 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2014/…/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van en de controle op explosieven voor civiel gebruik (Herschikking)
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2014/28/EU.)
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE
VERKLARING VAN HET EUROPEES PARLEMENT
Het Europees Parlement is van mening dat slechts wanneer en in zoverre uitvoeringshandelingen in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 in vergaderingen van comités worden besproken, deze comités kunnen worden opgevat als „comitéprocedure-comités” als bedoeld in Bijlage I bij het Kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie. Vergaderingen van comités vallen binnen het toepassingsgebied van punt 15 van het Kaderakkoord wanneer en in zoverre andere aangelegenheden besproken worden.
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/324 |
P7_TA(2014)0086
Niet-automatische weegwerktuigen ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2014 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van niet-automatische weegwerktuigen (herschikking) (COM(2011)0766 — C7-0430/2011 — 2011/0352(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure — herschikking)
(2017/C 093/54)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0766), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0430/2011), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 28 maart 2012 (1), |
|
— |
gezien het Interinstitutioneel akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten (2), |
|
— |
gezien de brief van 27 maart 2012 van de Commissie juridische zaken aan de Commissie interne markt en consumentenbescherming overeenkomstig artikel 87, lid 3, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 11 oktober 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien de artikelen 87 en 55 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A7-0257/2012), |
|
A. |
overwegende dat het betreffende voorstel volgens de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie geen andere inhoudelijke wijzigingen bevat dan die welke als zodanig in het voorstel worden vermeld en dat met betrekking tot de codificatie van de ongewijzigde bepalingen van de eerdere besluiten met die wijzigingen kan worden geconstateerd dat het voorstel een eenvoudige codificatie van de bestaande besluiten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen; |
|
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast, rekening houdend met de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie; |
|
2. |
hecht zijn goedkeuring aan zijn hierbij gehechte verklaring, die samen met de definitieve wetgevingstekst in de L-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie zal worden bekendgemaakt; |
|
3. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in het voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
4. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) PB C 181 van 21.6.2012, blz. 105.
(2) PB C 77 van 28.3.2002, blz. 1.
P7_TC1-COD(2011)0352
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 5 februari 2014 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2014/…/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van niet-automatische weegwerktuigen (herschikking)
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2014/31/EU.)
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE
VERKLARING VAN HET EUROPEES PARLEMENT
Het Europees Parlement is van mening dat slechts wanneer en in zoverre uitvoeringshandelingen in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 in vergaderingen van comités worden besproken, deze comités kunnen worden opgevat als „comitéprocedure-comités” als bedoeld in Bijlage I bij het Kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie. Vergaderingen van comités vallen binnen het toepassingsgebied van punt 15 van het Kaderakkoord wanneer en in zoverre andere aangelegenheden besproken worden.
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/326 |
P7_TA(2014)0087
Elektromagnetische compatibiliteit ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2014 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake elektromagnetische compatibiliteit (herschikking) (COM(2011)0765 — C7-0429/2011 — 2011/0351(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure — herschikking)
(2017/C 093/55)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0765), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0429/2011), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 28 maart 2012 (1), |
|
— |
gezien het Interinstitutioneel akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten (2), |
|
— |
gezien de brief van 27 maart 2012 van de Commissie juridische zaken aan de Commissie interne markt en consumentenbescherming overeenkomstig artikel 87, lid 3, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 11 oktober 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien de artikelen 87 en 55 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A7-0258/2012), |
|
A. |
overwegende dat het desbetreffende voorstel volgens de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie geen andere inhoudelijke wijzigingen bevat dan die als zodanig in het voorstel worden vermeld, en overwegende dat het voorstel wat betreft de codificatie van de ongewijzigde bepalingen van de eerdere besluiten samen met die wijzigingen een eenvoudige codificatie van de bestaande besluiten zonder inhoudelijke wijzigingen behelst; |
|
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast, rekening houdend met de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie; |
|
2. |
hecht zijn goedkeuring aan zijn hierbij gehechte verklaring, die samen met de definitieve wetgevingstekst in de L-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie zal worden bekendgemaakt; |
|
3. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in het voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
4. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) PB C 181 van 21.6.2012, blz. 105.
(2) PB C 77 van 28.3.2002, blz. 1.
P7_TC1-COD(2011)0351
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 5 februari 2014 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2014/…/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake elektromagnetische compatibiliteit (Herschikking)
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2014/30/EU.)
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE
VERKLARING VAN HET EUROPEES PARLEMENT
Het Europees Parlement is van mening dat slechts wanneer en in zoverre uitvoeringshandelingen in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 in vergaderingen van comités worden besproken, deze comités kunnen worden opgevat als „comitéprocedure-comités” als bedoeld in Bijlage I bij het Kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie. Vergaderingen van comités vallen binnen het toepassingsgebied van punt 15 van het Kaderakkoord wanneer en in zoverre andere aangelegenheden besproken worden.
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/328 |
P7_TA(2014)0088
Elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2014 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen (herschikking) (COM(2011)0773 — C7-0427/2011 — 2011/0357(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure — herschikking)
(2017/C 093/56)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0773), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0427/2011), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 28 maart 2012 (1), |
|
— |
gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten (2), |
|
— |
gezien de brief d.d. 27 maart 2012 van de Commissie juridische zaken aan de Commissie interne markt en consumentenbescherming overeenkomstig artikel 87, lid 3, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 11 oktober 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien de artikelen 87 en 55 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A7-0259/2012), |
|
A. |
overwegende dat het betreffende voorstel volgens de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie geen andere inhoudelijke wijzigingen bevat dan die welke als zodanig in het voorstel worden vermeld en dat met betrekking tot de ongewijzigd gebleven bepalingen van de bestaande teksten kan worden geconstateerd dat het voorstel een eenvoudige codificatie hiervan behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen, |
|
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast, rekening houdend met de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie; |
|
2. |
hecht zijn goedkeuring aan zijn hierbij gehechte verklaring, die samen met de definitieve wetgevingstekst in de L-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie zal worden bekendgemaakt; |
|
3. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in het voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
4. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen. |
(1) PB C 181 van 21.6.2012, blz. 105.
(2) PB C 77 van 28.3.2002, blz. 1.
P7_TC1-COD(2011)0357
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 5 februari 2014 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2014/…/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen (herschikking)
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2014/35/EU.)
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE
VERKLARING VAN HET EUROPEES PARLEMENT
Het Europees Parlement is van mening dat slechts wanneer en in zoverre uitvoeringshandelingen in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 in vergaderingen van comités worden besproken, deze comités kunnen worden opgevat als „comitéprocedure-comités” als bedoeld in Bijlage I bij het Kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie. Vergaderingen van comités vallen binnen het toepassingsgebied van punt 15 van het Kaderakkoord wanneer en in zoverre andere aangelegenheden besproken worden.
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/330 |
P7_TA(2014)0089
Liften en veiligheidscomponenten voor liften ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2014 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van liften en veiligheidscomponenten voor liften (herschikking) (COM(2011)0770 — C7-0421/2011 — 2011/0354(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure — herschikking)
(2017/C 093/57)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0770), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0421/2011), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 28 maart 2012 (1), |
|
— |
gezien het Interinstitutioneel akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten (2), |
|
— |
gezien de brief d.d. 27 maart 2012 van de Commissie juridische zaken aan de Commissie interne markt en consumentenbescherming overeenkomstig artikel 87, lid 3, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 11 oktober 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien de artikelen 87 en 55 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A7-0260/2012), |
|
A. |
overwegende dat het betreffende voorstel volgens de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie geen andere inhoudelijke wijzigingen bevat dan die welke als zodanig in het voorstel worden vermeld en dat met betrekking tot de codificatie van de ongewijzigde bepalingen van de eerdere besluiten met die wijzigingen kan worden geconstateerd dat het voorstel een eenvoudige codificatie van de bestaande besluiten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen; |
|
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast, rekening houdend met de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie; |
|
2. |
hecht zijn goedkeuring aan zijn hierbij gehechte verklaring, die samen met de definitieve wetgevingstekst in de L-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie zal worden bekendgemaakt; |
|
3. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in het voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
4. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) PB C 181 van 21.6.2012, blz. 105.
(2) PB C 77 van 28.3.2002, blz. 1.
P7_TC1-COD(2011)0354
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 5 februari 2014 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2014/…/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake liften en veiligheidscomponenten voor liften (herschikking)
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2014/33/EU.)
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE
VERKLARING VAN HET EUROPEES PARLEMENT
Het Europees Parlement is van mening dat slechts wanneer en in zoverre uitvoeringshandelingen in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 in vergaderingen van comités worden besproken, deze comités kunnen worden opgevat als „comitéprocedure-comités” als bedoeld in Bijlage I bij het Kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie. Vergaderingen van comités vallen binnen het toepassingsgebied van punt 15 van het Kaderakkoord wanneer en in zoverre andere aangelegenheden besproken worden.
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/332 |
P7_TA(2014)0090
Drukvaten van eenvoudige vorm ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2014 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van drukvaten van eenvoudige vorm (herschikking) (COM(2011)0768 — C7-0428/2011 — 2011/0350(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure — herschikking)
(2017/C 093/58)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0768), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0428/2011), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 28 maart 2012 (1), |
|
— |
gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten (2), |
|
— |
gezien de brief van 27 maart 2012 van de Commissie juridische zaken aan de Commissie interne markt en consumentenbescherming overeenkomstig artikel 87, lid 3, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 11 oktober 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien de artikelen 87 en 55 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A7-0261/2012), |
|
A. |
overwegende dat het betreffende voorstel volgens de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie geen andere inhoudelijke wijzigingen bevat dan die welke als zodanig in het voorstel worden vermeld en dat met betrekking tot de ongewijzigd gebleven bepalingen van de bestaande teksten kan worden geconstateerd dat het voorstel een eenvoudige codificatie hiervan behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen; |
|
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast, rekening houdend met de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie; |
|
2. |
hecht zijn goedkeuring aan zijn hierbij gehechte verklaring, die samen met de definitieve wetgevingstekst in de L-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie zal worden bekendgemaakt; |
|
3. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in het voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
4. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen. |
(1) PB C 181 van 21.6.2012, blz. 105.
(2) PB C 77 van 28.3.2002, blz. 1.
P7_TC1-COD(2011)0350
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 5 februari 2014 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2014/…/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van drukvaten van eenvoudige vorm (herschikking)
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2014/29/EU.)
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE
VERKLARING VAN HET EUROPEES PARLEMENT
Het Europees Parlement is van mening dat slechts wanneer en in zoverre uitvoeringshandelingen in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 in vergaderingen van comités worden besproken, deze comités kunnen worden opgevat als „comitéprocedure-comités” als bedoeld in Bijlage I bij het Kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie. Vergaderingen van comités vallen binnen het toepassingsgebied van punt 15 van het Kaderakkoord wanneer en in zoverre andere aangelegenheden besproken worden.
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/334 |
P7_TA(2014)0091
Meetinstrumenten ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2014 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van meetinstrumenten (herschikking) (COM(2011)0769 — C7-0422/2011 — 2011/0353(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure — herschikking)
(2017/C 093/59)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0769), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0422/2011), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 28 maart 2012 (1), |
|
— |
gezien het Interinstitutioneel akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten (2), |
|
— |
gezien de brief d.d. 8 oktober 2012 van de Commissie juridische zaken aan de Commissie interne markt en consumentenbescherming overeenkomstig artikel 87, lid 3, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 11 oktober 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien de artikelen 87 en 55 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A7-0376/2012), |
|
A. |
overwegende dat het betreffende voorstel volgens de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie geen andere inhoudelijke wijzigingen bevat dan die welke als zodanig in het voorstel worden vermeld en dat met betrekking tot de codificatie van de ongewijzigde bepalingen van de eerdere besluiten met die wijzigingen kan worden geconstateerd dat het voorstel een eenvoudige codificatie van de bestaande besluiten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen; |
|
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast, rekening houdend met de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie; |
|
2. |
hecht zijn goedkeuring aan zijn hierbij gehechte verklaring, die samen met de definitieve wetgevingstekst in de L-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie zal worden bekendgemaakt; |
|
3. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in het voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
4. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) PB C 181 van 21.6.2012, blz. 105.
(2) PB C 77 van 28.3.2002, blz. 1.
P7_TC1-COD(2011)0353
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 5 februari 2014 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2014/…/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van meetinstrumenten (herschikking)
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2014/32/EU.)
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE
VERKLARING VAN HET EUROPEES PARLEMENT
Het Europees Parlement is van mening dat slechts wanneer en in zoverre uitvoeringshandelingen in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 in vergaderingen van comités worden besproken, deze comités kunnen worden opgevat als „comitéprocedure-comités” als bedoeld in Bijlage I bij het Kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie. Vergaderingen van comités vallen binnen het toepassingsgebied van punt 15 van het Kaderakkoord wanneer en in zoverre andere aangelegenheden besproken worden
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/336 |
P7_TA(2014)0092
Compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 261/2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en Verordening (EG) nr. 2027/97 betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders met betrekking tot het luchtvervoer van passagiers en hun bagage (COM(2013)0130 — C7-0066/2013 — 2013/0072(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2017/C 093/60)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0130), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 100, lid 2 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0066/2013), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 11 juli 2013 (1), |
|
— |
na raadpleging van het Comité van de Regio’s, |
|
— |
gezien artikel 55 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en het advies van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A7-0020/2014), |
|
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; |
|
2. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) PB C 327 van 12.11.2013, blz. 115.
P7_TC1-COD(2013)0072
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 5 februari 2014 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. …/2014 van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 261/2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en Verordening (EG) nr. 2027/97 betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders met betrekking tot het luchtvervoer van passagiers en hun bagage
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 100, lid 2,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van een wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Gezien het advies van het Comité van de regio's (2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten (4) en Verordening (EG) nr. 2027/97 van de Raad betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen (5) hebben er in grote mate toe bijgedragen dat de rechten van luchtvaartpassagiers worden beschermd wanneer hun reisplannen worden verstoord door instapweigering, langdurige vertraging, annulering of slecht behandelde bagage. |
|
(2) |
Door een aantal tekortkomingen die tijdens de toepassing van deze rechten aan het licht zijn gekomen, hebben deze verordeningen niet de verhoopte resultaten op het gebied van passagiersbescherming opgeleverd. Om te garanderen dat de passagiersrechten in de hele Unie op effectievere, efficiëntere en consequentere wijze worden toegepast, zijn een aantal aanpassingen van het huidige wetgevingskader nodig. Dit werd benadrukt in het Verslag van de Commissie over het EU-burgerschap 2010 „Het wegnemen van de belemmeringen voor de rechten van EU-burger”, waarin maatregelen zijn aangekondigd om een reeks gemeenschappelijke rechten te garanderen, met name voor luchtvaartpassagiers, en om deze rechten te handhaven. |
|
(2 bis) |
Luchtvaartdiensten worden vooraf betaald door de passagier en worden direct of indirect gesubsidieerd door de belastingbetaler. Vliegtickets moeten derhalve als „resultaatcontracten” worden beschouwd, waarbij de luchtvaartmaatschappijen waarborgen dat zij de verplichtingen uit hoofde van het contract met de grootste zorg naleven. [Am. 1] |
|
(3) |
Om de rechtszekerheid voor luchtvaartmaatschappijen en passagiers te vergroten, is een preciezere definitie van het begrip „buitengewone omstandigheden” nodig, waarbij rekening moet worden gehouden met het arrest van het Europees Hof van Justitie in zaak C-549/07 (Wallentin-Hermann). Deze definitie moet verder worden verduidelijkt aan de hand van een niet-uitputtende lijst van omstandigheden die al dan niet als buitengewoon dienen te worden beschouwd. Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden gedelegeerd om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen om die lijst zo nodig aan te vullen. [Am. 2] |
|
(4) |
In zaak C-173/07 (Emirates) heeft het Europees Hof van Justitie geoordeeld dat het concept 'vlucht' in de zin van Verordening (EG) nr. 261/2004 moet worden uitgelegd als in wezen bestaande uit een luchtvervoershandeling, dus als een 'onderdeel' van het luchtvervoer, die wordt uitgevoerd door een luchtvaartmaatschappij die het traject ervan vaststelt. Om onzekerheid te vermijden, moet een duidelijke definitie van het begrip „vlucht” worden opgesteld, en van de aanverwante begrippen „aansluitende vlucht” en „reis”. |
|
(5) |
In zaak C-22/11 (Finnair) heeft het Europees Hof van Justitie geoordeeld dat het concept „instapweigering” niet alleen betrekking heeft op instapweigeringen die het gevolg zijn van overboekingen, maar ook op instapweigeringen om andere redenen, zoals operationele redenen. Op basis daarvan is er geen reden om de huidige De definitie van „instapweigering”te wijzigen moet ook gelden voor gevallen waarin de geplande vertrektijd is verplaatst naar een eerder tijdstip met als gevolg dat een passagier de vlucht mist . [Am. 3] |
|
(6) |
Verordening (EG) nr. 261/2004 is ook van toepassing op passagiers die luchtvervoer hebben geboekt als onderdeel van een pakketreis. Er zij echter op gewezen dat passagiers de rechten uit hoofde van deze verordening niet mogen cumuleren met die uit hoofde van Richtlijn 90/314/EEG van de Raad betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten (6). De passagiers moeten kunnen kiezen onder welke wetgeving zij hun vorderingen indienen, maar hebben niet het recht om voor hetzelfde probleem compensatie te krijgen op basis van beide wetteksten. De passagiers dienen zich niet te bekommeren over de wijze waarop L uchtvaartmaatschappijen en touroperators deze moeten passagiers de bewijsstukken verstrekken die zij nodig hebben om hun vorderingen onderling verdelen onverwijld af te ronden . [Am. 4] |
|
(7) |
Om het niveau van de bescherming te verbeteren, mogen moet het niet mogelijk zijn dat passagiers niet worden geweigerd op de terugvlucht een traject van een retourticket omdat ze niet alle trajecten van de heenreis niet met dat vlucht waarvoor het ticket geldt, hebben afgelegd. [Am. 5] |
|
(8) |
Soms krijgen passagiers een administratieve boete wegens spelfouten in hun naam. Redelijke Correcties van fouten in een boeking moeten gratis worden aangebracht, voor zover het geen wijziging van tijdstip, datum, traject of passagier betreft. [Am. 6] |
|
(9) |
Voorts moet duidelijk worden gesteld dat, in geval van annulering, de keuze tussen terugbetaling, voortzetting van de reis door herroutering of reizen later diezelfde dag of op een latere datum, toekomt aan de passagier en niet aan de luchtvaartmaatschappij. [Am. 7] |
|
(9 bis) |
Wanneer een passagier een vlucht annuleert, moeten de luchtvaartmaatschappijen verplicht zijn reeds betaalde belastingen kosteloos terug te betalen. [Am. 8] |
|
(9 ter) |
Indien de passagier er op grond van een overeenkomst voor kiest om op een later tijdstip te reizen, moeten de kosten van de reis van en naar de luchthaven voor de geannuleerde vlucht altijd volledig worden vergoed. Tot die kosten behoren altijd de kosten voor openbaar vervoer, taxikosten en parkeertarieven op de luchthaven. [Am. 9] |
|
(9 quater) |
De financiële bescherming van passagiers in geval van faillissement van een luchtvaartmaatschappij is een cruciaal bestanddeel van een doeltreffend stelsel van passagiersrechten. Om de bescherming van luchtvaartpassagiers te verbeteren in geval van annuleringen van vluchten vanwege de insolventie van een luchtvaartmaatschappij of de opschorting van de activiteiten van een luchtvaartmaatschappij als gevolg van de intrekking van de exploitatievergunning, moet van luchtvaartmaatschappijen geëist worden dat zij voldoende bewijs leveren dat de terugbetaling of repatriëring van de passagiers is gewaarborgd. [Am. 10] |
|
(9 quinquies) |
Door de oprichting van een garantiefonds of een verplicht verzekeringsstelsel kan de luchtvaartmaatschappij bijvoorbeeld instaan voor de terugbetaling of repatriëring van passagiers in geval van annulering van een vlucht als gevolg van de insolventie van een luchtvaartmaatschappij of de opschorting van haar activiteiten als gevolg van de intrekking van haar exploitatievergunning. [Am. 11] |
|
(10) |
Luchthavens Het luchthavenbeheersorgaan en luchthavengebruikers, zoals luchtvaartmaatschappijen, engrondafhandelingsbedrijven, verleners van navigatiediensten en verleners van bijstand aan passagiers met een handicap en met beperkte mobiliteit, moeten samenwerken passende maatregelen nemen om de coördinatie en samenwerking tussen luchthavengebruikers te verbeteren om het effect van meervoudige vluchtverstoringen op de passagiers tot een minimum te beperken door te zorgen voor verzorging en herroutering. Zij Met het oog daarop moeten noodplannen opstellen luchthavenbeheersorganen zorgen voor passende coördinatie door middel van een deugdelijk noodplan voor dergelijke gebeurtenissen en moeten zij samenwerken met nationale, regionale of plaatselijke autoriteiten bij het opstellen van zo'n plan. Die plannen moeten worden beoordeeld door de opstelling van dergelijke plannen nationale handhavingsinstanties, die indien nodig aanpassingen kunnen verlangen . [Am. 12] |
|
(10 bis) |
Luchtvaartmaatschappijen moeten zorgen voor procedures en gecoördineerd optreden om de benodigde informatie te verschaffen aan gestrande passagiers. In deze procedures moet duidelijk worden aangegeven wie op elke luchthaven verantwoordelijk is voor het regelen van verzorging, bijstand, herroutering of terugbetaling, en moeten tevens de procedures en voorwaarden voor het verlenen van die diensten worden vastgelegd. [Am. 13] |
|
(10 ter) |
Om passagiers bij te staan in geval van vluchtverstoringen of van vertraagde, beschadigde of verloren geraakte bagage, moeten de luchtvaartmaatschappijen contactpunten opzetten op luchthavens waar hun personeel of derde partijen die voor die luchtvaartmaatschappijen werken de passagiers de nodige informatie verstrekken over hun rechten, met inbegrip van klachtenprocedures, en hen helpen onmiddellijk actie te ondernemen. [Am. 14] |
|
(11) |
Verordening (EG) nr. 261/2004 moet expliciet voorzien in het recht op compensatie voor passagiers die te lijden hebben onder langdurige vertraging, overeenkomstig het arrest van het Europees Hof van Justitie in gevoegde zaken C-402/07 en C-432/07 (Sturgeon) en het beginsel van gelijke behandeling, dat vereist dat vergelijkbare situaties niet verschillend mogen worden behandeld . Tegelijk moet De tijdsduur die moet worden overschreden om recht te hebben op compensatie , moet worden verhoogd , onder meer om rekening te houden met de financiële impact op de sector en om te vermijden dat steeds meer vluchten worden geannuleerd. Om homogene compensatievoorwaarden te garanderen . Dat moet ervoor zorgen dat voor burgers die binnen de EU reizen, moet de drempel dezelfde zijn voor alle reizen in de Unie. Voor reizen van en homogene compensatievoorwaarden gelden. Tegelijkertijd moeten bepaalde drempels worden verhoogd naar derde landen moet deze drempel echter afhankelijk zijn gelang van de afstand van de reis, van en naar derde landen , teneinde rekening te kunnen houden met de operationele moeilijkheden waarmee luchtvaartmaatschappijen worden geconfronteerd als zij te kampen hebben met vertragingen op ver weg gelegen luchthavens. Voor wat het compensatiebedrag betreft, moet voor dezelfde vluchtafstand het tarief in alle gevallen hetzelfde zijn. [Am. 15] |
|
(12) |
Om rechtszekerheid te garanderen moet in Verordening (EG) nr. 261/2004 expliciet worden bevestigd dat wijzigingen van vluchtschema's soortgelijke gevolgen hebben voor passagiers als langdurige vertragingen en instapweigering , en dus aanleiding moeten geven tot dezelfde rechten. [Am. 16] |
|
(13) |
Passagiers die een aansluitende vlucht missen vanwege een wijziging van het vluchtschema of een vertraging , moeten voldoende verzorging krijgen terwijl zij wachten op herroutering. Overeenkomstig het beginsel van gelijke behandeling en het arrest van het Hof van Justitie in zaak C-11/11 (Air France vs. Folkerts) moeten dergelijke passagiers compensatie kunnen eisen op soortgelijke basis als passagiers wier vlucht vertraging heeft of geannuleerd is, omdat ook zij met vertraging op hun eindbestemming aankomen. [Am. 17] |
|
(13 bis) |
In principe moet de verplichting om bijstand en herroutering aan te bieden rusten op de luchtvaartmaatschappij die de wijziging van het vluchtschema of de vertraging heeft veroorzaakt. Om de financiële last voor de luchtvaartmaatschappij in kwestie te verlichten, moet de aan de passagier te betalen compensatie echter gerelateerd zijn aan de vertraging van een eerdere aansluitende vlucht op het overstappunt. [Am. 18] |
|
(13 ter) |
Passagiers met een handicap of met beperkte mobiliteit die een aansluitende vlucht missen als gevolg van vertraging die veroorzaakt is door bijstandsdiensten op de luchthaven, moeten passende verzorging ontvangen tijdens het wachten op herroutering. De bedoelde passagiers moeten bij het luchthavenbeheersorgaan compensatie kunnen eisen op soortgelijke basis als passagiers wier vlucht vertraagd is of door de luchtvaartmaatschappij geannuleerd is. [Am. 19] |
|
(14) |
Om de passagiersbescherming te verbeteren, moet worden verduidelijkt dat passagiers in geval van vertraging recht hebben op verzorging en compensatie, ongeacht of zij in de luchthaventerminal wachten of al aan boord van het luchtvaartuig zijn. Aangezien deze laatsten echter geen toegang hebben tot de diensten in de terminal, moeten hun rechten op basisbehoeften en op uitstappen worden versterkt. |
|
(15) |
Als een passagier ervoor gekozen heeft zo snel mogelijk herroutering te krijgen, stellen luchtvaartmaatschappijen vaak als voorwaarde dat er stoelen beschikbaar moeten zijn op hun eigen vluchten en ontzeggen zij de passagier de mogelijkheid op snellere herroutering. Daarom dient te worden bepaald dat luchtvaartmaatschappijen na het verstrijken van een bepaalde tijdsduur herroutering met een andere maatschappij of een andere vervoerswijze moeten aanbieden als dit de voortzetting van de reis kan bespoedigen. Dergelijke alternatieve herroutering kan alleen als er plaatsen beschikbaar zijn. |
|
(16) |
Nu zijn luchtvaartmaatschappijen onbeperkt aansprakelijk voor de accommodatie van hun passagiers in geval van buitengewone omstandigheden van lange duur. Als Luchtvaartmaatschappijen moeten echter de duur van de accommodatieverstrekking niet wordt beperkt, kan deze onzekere factor de financiële stabiliteit van een luchtvaartmaatschappij in gevaar brengen. Daarom moeten luchtvaartmaatschappijen de verstrekking van accommodatie en, wanneer passagiers hun accommodatie zelf regelen, de kosten en verzorging na een bepaalde periode kunnen beperken. Bovendien moeten noodplanning en snelle herroutering het risico op langdurig gestrande passagiers doen afnemen. [Am. 20] |
|
(17) |
Voor bepaalde kleinschalige activiteiten bleek de toepassing van sommige passagiersrechten, met name het recht op accommodatie, niet in verhouding te staan tot de inkomsten van de luchtvaartmaatschappijen. Vluchten met kleine luchtvaartuigen over korte afstanden moeten dan ook worden vrijgesteld van de verplichting om accommodatie te betalen, maar de luchtvaartmaatschappij moet de passagiers nog steeds helpen dergelijke accommodatie te vinden. [Am. 21] |
|
(18) |
Voor gehandicapten, personen met beperkte mobiliteit en andere personen met bijzondere behoeften, zoals onbegeleide kinderen, zwangere vrouwen en personen die behoefte hebben aan specifieke medische bijstand, kan het moeilijker zijn om accommodatie te vinden wanneer hun vlucht wordt verstoord. Daarom gelden de beperkingen op het recht op accommodatie in buitengewone omstandigheden of voor regionale activiteiten niet in geen geval voor deze categorieën passagiers. [Am. 22] |
|
(18 bis) |
Wanneer de in de Unie gevestigde luchtvaartmaatschappij vereist dat personen met een handicap of met beperkte mobiliteit vergezeld worden door een verzorger, moet de verzorger vrijgesteld zijn van de betaling van de toepasselijke luchthavenbelasting. [Am. 23] |
|
(18 ter) |
De dienstverleners moeten ervoor zorgen dat personen met een handicap of met beperkte mobiliteit te allen tijde het recht hebben kosteloos gebruik te maken van de ademhalingsapparatuur met een veiligheidskeurmerk die zich aan boord van het luchtvaartuig bevindt. De Commissie moet in samenwerking met de bedrijfstak en belangenorganisaties van personen met een handicap en met beperkte mobiliteit een lijst van goedgekeurde apparatuur voor medische zuurstof opstellen, waarbij terdege rekening moet worden gehouden met de veiligheidsvereisten. [Am. 24] |
|
(19) |
De luchtvaartmaatschappijen zijn niet als enige verantwoordelijk voor het huidige niveau van langdurige vertragingen en geannuleerde vluchten in de EU. Om alle actoren in de luchtvaartketen aan te sporen om tijdige en efficiënte oplossingen te zoeken en het ongemak van langdurige vertragingen en annuleringen voor de passagiers tot een minimum te beperken, moeten luchtvaartmaatschappijen het recht hebben om verhaal te halen bij derde partijen die hebben bijgedragen tot de gebeurtenissen die tot compensatie of andere verplichtingen hebben geleid. |
|
(20) |
Passagiers moeten niet alleen correcte informatie krijgen over hun rechten in geval van verstoring van de vlucht, wijziging van het vluchtschema en instapweigering, maar ook over de oorzaak van de verstoring, zodra deze informatie beschikbaar is. Deze informatie moet eveneens worden verstrekt door de luchtvaartmaatschappij als de passagier zijn ticket heeft gekocht via een in de Unie gevestigde tussenpersoon. Bovendien moeten de passagiers worden geïnformeerd over de eenvoudigste en snelste vorderings- en klachtenprocedures, zodat zij gebruik kunnen maken van hun rechten. [Am. 25] |
|
(21) |
Om een betere handhaving van passagiersrechten te garanderen, moet de rol van de nationale handhavingsorganen preciezer worden omschreven en duidelijk worden onderscheiden van de behandeling van individuele klachten van passagiers. |
|
(21 bis) |
Om de nationale handhavingsinstanties te helpen bij het handhaven van deze verordening, moeten de luchtvaartmaatschappijen hen voorzien van relevante conformiteitsdocumentatie die aantoont dat zij alle toepasselijke artikelen van deze verordening naar behoren naleven. [Am. 26] |
|
(21 ter) |
Aangezien de commerciële luchtvaart een geïntegreerde Europese markt vormt, zullen maatregelen ter handhaving van de verordening doeltreffender zijn indien ze op Unieniveau worden genomen en indien voor de Commissie een grotere rol is weggelegd. Meer bepaald moet de Commissie ervoor zorgen dat luchtvaartpassagiers zich meer bewust worden van de mate waarin de luchtvaartmaatschappijen voldoen aan de vereisten op het gebied van de passagiersrechten, door een lijst openbaar te maken van luchtvaartmaatschappijen die de verordening stelselmatig niet naleven. [Am. 27] |
|
(22) |
Passagiers moeten passende informatie krijgen over de relevante procedures voor het indienen van vorderingen en klachten bij luchtvaartmaatschappijen , moeten attent worden gemaakt op de daarvoor geldende termijnen, met name die van artikel 16 bis, lid 2, en moeten binnen een redelijke de kortst mogelijke termijn antwoord krijgen. Passagiers moeten ook de mogelijkheid hebben om buitengerechtelijke klachten tegen luchtvaartmaatschappijen in te dienen. De lidstaten moeten voorzien in goed toegeruste bemiddelingsdiensten voor gevallen waarin conflicten tussen passagiers en luchtvaartmaatschappijen niet konden worden opgelost. Aangezien het recht op een doeltreffende voorziening in rechte echter als fundamenteel recht is erkend in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, mogen dergelijke maatregelen de toegang van passagiers tot rechtbanken niet verhinderen of belemmeren. Met het oog daarop moeten de passagiers altijd het adres en de contactgegevens krijgen van alle instanties die in elk land belast zijn met het vervullen van de desbetreffende formaliteiten. Om de vorderingen soepel, snel en goedkoop te behandelen in zowel gerechtelijke als buitengerechtelijke procedures, dient in het bijzonder te worden verwezen naar online en alternatieve procedures voor geschillenbeslechting en de Europese procedure voor geringe vorderingen. [Am. 28] |
|
(22 bis) |
Een vordering moet altijd worden voorafgegaan door een klacht. [Am. 29] |
|
(23) |
In zaak C-139/11 (Moré vs KLM) heeft het Europees Hof van Justitie verduidelijkt dat de termijnen voor het indienen van compensatievorderingen worden vastgesteld overeenkomstig de nationale wetgeving van elke lidstaat. Voor buitenrechtelijke schikkingen zijn tijdslimieten vastgesteld bij Richtlijn 2013/11/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende alternatieve beslechting van consumentengeschillen (7) . [Am. 30] |
|
(24) |
Een regelmatige informatiestroom tussen de Commissie en de handhavingsorganen zou de Commissie in staat stellen de nationale organen beter te controleren, te coördineren en te ondersteunen. |
|
(25) |
Om uniforme voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 261/2004 te garanderen, moeten uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie worden verleend. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (8). |
|
(26) |
De adviesprocedure moet worden gebruikt voor het vaststellen van uitvoeringsbesluiten met betrekking tot de inhoud van de activiteitenverslagen die de lidstaten bij de Commissie indienen. |
|
(26 bis) |
Om de rechtszekerheid voor passagiers en luchtvaartmaatschappijen te vergroten, moet aan de hand van de werkzaamheden van de nationale handhavingsinstanties en de gerechtelijke uitspraken kunnen worden verduidelijkt wat onder „buitengewone omstandigheden” wordt verstaan. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging van de nationale handhavingsinstanties overgaat. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad. [Am. 31] |
|
(27) |
Om te garanderen dat bij verlies of beschadiging van mobiliteitshulpmiddelen de volledige waarde wordt vergoed, moeten luchtvaartmaatschappijen en bijstandsdiensten op de luchthaven personen met een handicap of met beperkte mobiliteit gratis bij het boeken en nogmaals bij het inchecken informeren over de mogelijkheid bieden om een bijzondere belangenverklaring af te leggen waardoor zij, overeenkomstig het Verdrag van Montreal, volledige vergoeding van verlies of schade kunnen eisen. De luchtvaartmaatschappijen moeten de passagiers, telkens wanneer ze een ticket boeken, inlichten over het bestaan van deze verklaring en over de rechten die eruit voortvloeien. [Am. 32] |
|
(28) |
Er heerst soms verwarring bij passagiers over de bagage die zij aan boord mogen meenemen, zowel wat de afmetingen, het gewicht als het aantal stukken bagage betreft. De luchtvaartmaatschappijen moeten dit duidelijk aangegeven bij de boeking en in de luchthaven, zodat de passagiers weten hoeveel hand- en ruimbagage zij volgens hun ticket mogen meenemen. |
|
(29) |
Muziekinstrumenten moeten in de mate van het mogelijke als bagage in de passagierscabine worden aanvaard; als dit niet mogelijk is, moeten ze in passende omstandigheden in het vrachtruim van het luchtvaartuig worden vervoerd. Om ervoor te zorgen dat de betrokken passagiers kunnen beoordelen of hun instrument in de cabine kan worden opgeslagen, moeten de luchtvaartmaatschappijen hen informeren over de omvang van de opslagfaciliteiten. Verordening (EG) nr. 2027/97 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd. [Am. 33] |
|
(30) |
Om te garanderen dat de rechten die passagiers genieten uit hoofde van Verordening (EG) nr. 2027/97 correct en consequent worden toegepast, moeten de bij Verordening (EG) nr. 261/2004 aangewezen nationale handhavingsorganen ook toezicht houden op de rechten uit hoofde van Verordening (EG) nr. 2027/97 en deze handhaven. |
|
(31) |
Gezien de korte termijnen voor het indienen van klachten wegens verloren, beschadigde of vertraagde bagage moet er op alle luchthavens een speciale bagageservicebalie worden opgezet waar passagiers bij aankomst een klacht kunnen indienen. Voor dit doeleinde moeten luchtvaartmaatschappijen in de luchthaven passagiers een klachtenformulier in alle officiële talen van de Unie ter beschikking stellen. Dit kan ook in de vorm van het gemeenschappelijke „Property Irregularity Report (PIR)”. De Commissie moet bij uitvoeringshandeling het formaat van het standaardklachtenformulier vaststellen. [Am. 34] |
|
(32) |
Artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2027/97 is achterhaald omdat verzekeringskwesties nu geregeld zijn bij Verordening (EG) nr. 785/2004 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verzekeringseisen voor luchtvervoerders en exploitanten van luchtvaartuigen (9). Het dient te worden geschrapt. |
|
(33) |
De in Verordening (EG) nr. 2027/97 vermelde monetaire beperkingen moeten worden aangepast aan de economische ontwikkelingen, zoals in 2009 bepaald door de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) overeenkomstig artikel 24, lid 2, van het Verdrag van Montreal. |
|
(34) |
Om de blijvende overeenstemming tussen Verordening (EG) nr. 2027/97 en het Verdrag van Montreal te garanderen, moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Deze bevoegdheid stelt de Commissie in staat de in Verordening (EG) nr. 2027/97 vermelde monetaire beperkingen te wijzigen, in het geval ze worden aangepast door de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) overeenkomstig artikel 24, lid 2, van het Verdrag van Montreal. |
|
(35) |
Deze verordening moet in overeenstemming zijn met de grondrechten en de beginselen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name inzake consumentenbescherming, het recht op bescherming van persoonsgegevens, het verbod op elke vorm van discriminatie, de integratie van personen met een handicap en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht. |
|
(35 bis) |
Om de passagiersbescherming over de grenzen van de Unie heen te verbeteren, moeten de passagiersrechten aan de orde komen in bilaterale en internationale overeenkomsten. [Am. 35] |
|
(35 ter) |
Op alle luchthavens van de Unie met meer dan een miljoen reizigers per jaar moeten specifieke faciliteiten voor reizigers met een ernstige handicap die verschoon- en toiletfaciliteiten nodig hebben (de zogenaamde „changing places”) gratis beschikbaar zijn. [Am. 36] |
|
(35 quater) |
De door de lidstaten opgezette nationale handhavingsinstanties („NHI's”) hebben niet altijd voldoende bevoegdheden om te zorgen voor doeltreffende bescherming van passagiersrechten. De lidstaten moeten de NHI's derhalve voldoende bevoegdheden geven om sancties op te leggen bij inbreuken en om geschillen tussen passagiers en de sector te beslechten, en alle NHI's moeten alle ontvangen klachten volledig onderzoeken. [Am. 37] |
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EG) nr. 261/2004 wordt als volgt gewijzigd:
|
-1. |
Aan artikel 1, lid 1, wordt het volgende punt toegevoegd:
|
|
-1 bis. |
Aan artikel 1, lid 1, wordt het volgende punt toegevoegd:
|
|
-1 ter. |
In artikel 1 wordt lid 3 geschrapt. [Am. 174/rev] |
|
1. |
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
|
|
2. |
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
|
|
3. |
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
|
|
4. |
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
|
|
5. |
Artikel 6 wordt vervangen door: „Artikel 6 Langdurige vertraging 1. Als een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert redelijkerwijs verwacht dat de vlucht vertraging zal oplopen of als zij de geplande vertrektijd uitstelt tot na de oorspronkelijk geplande vertrektijd, moet zij de passagiers het volgende aanbieden:
„1 bis. Wanneer de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert de geplande vertrektijd met meer dan drie uur vervroegt, biedt zij passagiers de in artikel 8, lid 1, onder a), gespecificeerde compensatie of de in artikel 8, lid 1, onder b), gespecificeerde herroutering aan. De passagier kan zelf zijn/haar herroutering regelen en kan terugbetaling van de desbetreffende kosten vorderen als de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert verzuimt herroutering als optie aan te bieden krachtens artikel 8, lid 1, onder b).” [Am. 73] 2. Overeenkomstig artikel 7 hebben passagiers recht op compensatie van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert als de passagier zijn eindbestemming bereikt:
3. Lid 2 is eveneens van toepassing als de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert de geplande vertrek- en aankomsttijden heeft gewijzigd waardoor een vertraging ontstaat ten opzichte van de aankomsttijd van het oorspronkelijke vluchtschema, tenzij de passagier meer dan 15 dagen vóór de oorspronkelijk geplande vertrektijd in kennis was gesteld van de wijziging van het vluchtschema. 4. Een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert, is niet verplicht compensatie te betalen overeenkomstig artikel 7 als indien zij kan aantonen dat de vertraging of wijziging van het vluchtschema veroorzaakt is door het gevolg is van buitengewone omstandigheden en dat de vertraging of wijziging van het vluchtschema ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet kon worden voorkomen. Dergelijke buitengewone omstandigheden kunnen alleen worden ingeroepen als ze een invloed hebben op de desbetreffende vlucht of de vorige daaraan voorafgaande vlucht die met hetzelfde luchtvaartuig werd uitgevoerd. Indien de luchtvaartmaatschappij niet schriftelijk aantoont dat er sprake is van buitengewone omstandigheden, betaalt zij de in artikel 7 bedoelde compensatie. Het bovenstaande ontslaat de luchtvaartmaatschappijen niet van de verplichting om bijstand te verlenen aan de passagiers overeenkomstig artikel 5, lid 1, onder b). [Am. 75] 5. Als een vertraging op het tarmac meer dan één uur duurt, stelt de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, met inachtneming van de veiligheidsvoorschriften, gratis toiletfaciliteiten en drinkwater ter beschikking, zorgt zij voor passende verwarming of koeling van de passagierscabine en ziet zij erop toe dat passende medische bijstand beschikbaar is, indien nodig. Als een vertraging op het tarmac de maximumduur van vijf twee uur bereikt, keert het luchtvaartuig terug naar de gate of naar een ander geschikt uitstappunt waar de passagiers kunnen uitstappen en dezelfde bijstand kunnen genieten als vermeld in lid 1, tenzij het luchtvaartuig zijn plaats op het tarmac niet kan verlaten om veiligheids- of beveiligingsredenen.' Na een vertraging van in totaal meer dan drie uur ten opzichte van de oorspronkelijke vertrektijd, genieten passagiers dezelfde bijstand als vermeld in lid 1, met inbegrip van de mogelijkheid van terugbetaling, een terugvlucht of herroutering, als vermeld in artikel 8, lid 1, en worden zij dienovereenkomstig geïnformeerd. [Am. 76]” |
|
6. |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 6 bis Gemiste aansluitende vlucht 1. Als Wanneer een passagier een aansluitende vlucht waarvoor hij een reservering heeft, ook wanneer hij op een alternatieve vlucht is geboekt in geval van herroutering, mist ten gevolge van een vertraging of wijziging van het vluchtschema van een voorgaande vlucht, biedt de communautaire luchtvaartmaatschappij van de Unie die de aansluitende voorafgaande vlucht uitvoert die verantwoordelijk is voor die vertraging of wijziging van het vluchtschema, de passagier het volgende aan: [Am. 77]
2. Als Wanneer een passagier een aansluitende vlucht op een EU-luchthaven mist ten gevolge van een wijziging van het vluchtschema of een vertraging van een voorgaande vlucht die 90 minuten of meer bedraagt , berekend op basis van de aankomsttijd op het overstappunt , heeft hij de passagier recht op compensatie van de communautaire luchtvaartmaatschappij van de Unie die de voorgaande voorafgaande vlucht uitvoerde, overeenkomstig artikel 6, lid 2. Hiertoe wordt de totale vertraging wordt berekend op basis van de geplande aankomsttijd op de eindbestemming. [Am. 79] 3. Lid 2 laat alle regelingen inzake schadeloosstelling tussen de getroffen luchtvaartmaatschappijen onverlet. 4. Leden 1 en 2 zijn ook van toepassing op luchtvaartmaatschappijen uit derde landen die een aansluitende vlucht uitvoeren van een luchthaven binnen de Unie naar een andere luchthaven binnen de Unie, of van een EU-luchthaven luchthaven binnen de Unie naar een luchthaven buiten de Unie .”[Am. 80] |
|
7. |
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
|
|
8. |
Artikel 8 wordt vervangen door: „Artikel 8 Recht op terugbetaling of herroutering 1. Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, krijgen de passagiers gratis de keuze tussen drie opties:
2. Lid 1, onder a), is ook van toepassing op passagiers wier vlucht onderdeel is van een pakket, behalve wat het recht op terugbetaling betreft indien Richtlijn 90/314/EEG aanleiding geeft tot dit recht. 2 bis) Lid 1, onder b), is ook van toepassing op gevallen waarin het luchtvaartuig is opgestegen maar vervolgens gedwongen was om te landen op een andere luchthaven dan die van bestemming. Krachtens lid 3 draagt de luchtvaartmaatschappij de kosten van de overbrenging van de passagier van die andere luchthaven naar de luchthaven waarvoor was geboekt. [Am. 86] 3. Als een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert een passagier een vlucht aanbiedt naar of van een andere luchthaven dan die waarvoor was geboekt, draagt de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert de kosten van de overbrenging van de passagier van die andere luchthaven naar de luchthaven waarvoor was geboekt of, wat de luchthaven van bestemming betreft, naar een andere met de passagier overeengekomen nabijgelegen bestemming. [Am. 87] 4. Als de passagier ermee instemt mag voor de in lid 1, onder a), vermelde terugvlucht(en) of de in lid 1, onder b) of c), vermelde herroutering gebruik worden gemaakt van diensten die door een andere luchtvaartmaatschappij worden geëxploiteerd, die een andere route volgen of waarbij gebruik wordt gemaakt van een andere vervoerswijze. 5. Als passagiers de in lid 1, onder b), vermelde optie kiezen, hebben zij , indien beschikbaar en mits er vergelijkbare alternatieven bestaan, het recht op zo snel mogelijke herroutering met een andere luchtvaartmaatschappij of een andere vervoerswijze als de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert de passagier niet met haar eigen diensten binnen 12 acht uur na de geplande aankomsttijd ter bestemming kan brengen. Onverminderd artikel 22, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1008/2008 (11) mogen de andere luchtvaartmaatschappijen of vervoersexploitanten aan De luchtvaartmaatschappij waarmee het vervoerscontract werd gesloten geen prijs vragen die hoger is dan de gemiddelde prijs die hun eigen passagiers deelt de passagier binnen 30 minuten na de geplande vertrektijd mee of een tijdige herroutering met haar eigen diensten mogelijk is. De passagier heeft het recht de herroutering met een andere vervoerswijze te weigeren, en behoudt in dat geval zijn/haar recht op de voorbije drie maanden voor gelijkwaardige diensten hebben betaald in artikel 9 bedoelde verzorging tijdens het wachten op de herroutering . [Am. 88] 6. Telkens als passagiers overeenkomstig lid 1 een volledige of gedeeltelijke herroutering met een andere vervoerswijze krijgen aangeboden, is deze verordening artikel 6 bis van toepassing op het vervoer met die andere vervoerswijze als betrof het vervoer met een luchtvaartuig met vaste vleugels overeenkomstig de geldende herrouteringsafspraken tussen de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert en de andere vervoerswijze . De luchtvaartmaatschappij blijft verantwoordelijk voor de toepassing van deze verordening voor de volledige reis .”[Am. 89] |
|
8 bis. |
In artikel 8 wordt het volgende lid ingevoegd: „6 bis. De passagier kan zelf zijn herroutering regelen en de compensatie van de desbetreffende kosten vorderen als de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, verzuimt herroutering als optie aan te bieden krachtens lid 1, onder b).” [Am. 90] |
|
9. |
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
|
|
-10) |
In artikel 10, lid 2, komt de inleidende formule als volgt te luiden: „2. Indien de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert een passagier in een lagere klasse plaatst dan die waarvoor een ticket is gekocht, vindt er, overeenkomstig het bepaalde in artikel 7, lid 3, binnen zeven werkdagen terugbetaling plaats”. [Am. 99] |
|
10. |
In artikel 10, lid 2, onder a), b) en c), wordt de term „prijs van het ticket” vervangen door „prijs van de vlucht”. |
|
11. |
Het volgende lid wordt toegevoegd Aan artikel 11 worden de volgende leden toegevoegd : „3. De luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, past de in artikel 9, leden 4 en 5, vermelde beperkingen niet toe als de passagier een persoon met beperkte mobiliteit, gehandicapte of een begeleider van een persoon met beperkte mobiliteit of een persoon die de gehandicapte of de persoon met beperkte mobiliteit begeleidt , een onbegeleid kind, een zwangere vrouw of een persoon met specifieke medische behoeften is, voor zover de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert of haar vertegenwoordiger of de organisator minstens 48 uur vóór de geplande vertrektijd van de vlucht in kennis is gesteld van de bijzondere behoeften. Deze kennisgeving geldt voor de volledige reis en de terugreis, als voor indien beide reizen een contract met dezelfde luchtvaartmaatschappij is gesloten.' op hetzelfde ticket staan vermeld. De luchtvaartmaatschappijen zorgen er tevens voor dat geleide- en hulphonden goed worden verzorgd. De informatie over bijstand en de beschikbare regelingen wordt via diverse toegankelijke communicatiemiddelen verstrekt. [Am. 100] „3 bis De luchtvaartuigbemanning wordt opgeleid om gehandicapte passagiers of passagiers met beperkte mobiliteit behulpzaam te zijn bij het in- en uitstappen van het luchtvaartuig.” [Am. 101] „3 ter. Luchtvaartmaatschappijen mogen een gehandicapte passagier of een passagier met beperkte mobiliteit de toegang tot een luchtvaartuig niet weigeren op grond van het feit dat hij/zij niet wordt begeleid, en mogen niet eisen dat een andere persoon hem/haar systematisch begeleidt;”” [Am. 102] |
|
11 bis. |
Artikel 12, lid 2, wordt vervangen door de volgende tekst: „2. Deze verordening is van toepassing ongeacht enige andere compensatievordering van de passagier. De uit hoofde van deze verordening toegekende compensatie mag niet in mindering worden gebracht op een dergelijke compensatievordering.” [Am. 103] |
|
12. |
Artikel 13 wordt vervangen door: „Artikel 13 Recht op schadevergoeding In gevallen waarin een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert compensatie betaalt of voldoet aan de overige verplichtingen die krachtens deze verordening op haar rusten en onverminderd de bestaande overeenkomsten met derde partijen inzake de afwijzing van aansprakelijkheid die op het moment van het geschil van kracht zijn , mag geen enkele bepaling van deze verordening of van de nationale wetgeving worden uitgelegd als een beperking van het recht van de luchtvaartmaatschappij om , overeenkomstig het toepasselijke recht, te trachten van een persoon, inclusief een derde partij, die heeft bijgedragen tot de gebeurtenis die aanleiding heeft gegeven tot de compensatie of andere verplichtingen, compensatie of volledige terugbetaling te vragen voor de kosten die verkrijgen van de uit hoofde van deze verordening moeten worden gemaakt gemaakte kosten te vorderen. Deze verordening beperkt met name op geen enkele wijze het recht van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert om compensatie te eisen of haar kosten terug te vorderen van een luchthaven of een andere derde partij waarmee de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert een overeenkomst heeft '”. [Am. 104] |
|
13. |
Artikel 14 wordt vervangen door: „Artikel 14 Verplichting tot informatieverstrekking aan de passagiers 1. Het luchthavenbeheersorgaan en de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, zien erop toe dat bij de incheckbalie (waaronder ook zelfbedieningsincheckautomaten) en de boarding gate een duidelijk leesbaar en voor de passagiers duidelijk zichtbaar bericht uithangt met de volgende tekst: „Indien u niet tot uw vlucht wordt toegelaten, of indien deze is geannuleerd of voor minstens twee uur is vertraagd, of indien de geplande vertrektijd van uw vlucht ten opzichte van de oorspronkelijke geplande tijd, die vermeld staat op uw ticket, met ten minste twee uur is vervroegd, vraag dan bij de incheckbalie of bij de boarding gate om de tekst waarin uw rechten vermeld staan, met name uw recht op bijstand en eventuele compensatie”. [Am. 105] 1 bis. De luchtvaartmaatschappijen zetten op elke luchthaven waar zij actief zijn een contactpunt op waar zij zorgen voor de aanwezigheid van een contactpersoon of een door de luchtvaartmaatschappij in kwestie gemachtigde derde partij, die passagiers moet voorzien van de nodige informatie over hun rechten, met inbegrip van klachtenprocedures, en die bijstand moet verlenen en onmiddellijke actie moet ondernemen in geval van geannuleerde of vertraagde vluchten, instapweigeringen en verloren gegane of vertraagde bagage.' Tijdens de werktijden van de luchtvaartmaatschappijen en totdat de laatste passagier is uitgestapt uit het laatste luchtvaartuig, zijn deze contactpunten geopend voor het verlenen van bijstand aan passagiers, onder meer met betrekking tot terugbetaling, herroutering, omboeking en het in ontvangst nemen van klachten. [Am. 106] 1 ter. De luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, verstrekt de passagiers op elektronische tickets en elektronische en gedrukte versies van instapkaarten duidelijk leesbare en transparante informatie over passagiersrechten en contacten voor hulp en bijstand. [Am. 107] 2. Als een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert, overgaat tot instapweigering of Ingeval van instapweigering, annulering van een vlucht bezorgt zij iedere , vertraging of wijziging van het vluchtschema van ten minste twee uur, brengt de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert de daardoor getroffen passagier zo spoedig mogelijk volledig op de hoogte en bezorgt zij hem een schriftelijke mededeling of een mededeling in elektronische vorm waarin de regels voor compensatie en bijstand overeenkomstig deze verordening uiteengezet zijn uiteengezet, inclusief informatie over eventuele beperkingen overeenkomstig artikel 9, leden 4 en 5.; Zij verstrekt ook elke passagier wiens vlucht minstens twee uur vertraging heeft of waarvan het vluchtschema minstens twee uur wordt gewijzigd, een soortgelijke mededeling ook verstrekt zij de betrokken passagier informatie over mogelijke alternatieve vervoerswijzen . Het adres van de luchtvaartmaatschappij waar een klacht kan worden ingediend en de contactgegevens van de bevoegde klachtenbehandelingsorganen die krachtens artikel 16 bis zijn aangewezen, worden eveneens schriftelijk aan de passagiers verstrekt. [Am. 108] 3. Ten behoeve van gehandicapten of personen met beperkte mobiliteit, met name blinden en visueel gehandicapten wordt het bepaalde van dit artikel met behulp van alternatieve passende middelen en in een passende vorm toegepast. [Am. 109] 4. Het luchthavenbeheersorgaan ziet erop toe dat algemene informatie over passagiersrechten duidelijk en zichtbaar wordt uitgehangen in de passagierszones van de luchthaven. Uitgaand van de ontvangen informatie ziet zij ziet er ook op toe dat de passagiers die aanwezig zijn in op de luchthaven informatie krijgen over de oorzaken van en hun rechten bij vertragingen en vluchtverstoringen, zoals de annulering van hun vlucht, en over hun rechten als de luchtvaartmaatschappij onverwacht haar activiteiten stopzet , bijvoorbeeld ten gevolge van insolventie of de intrekking van haar exploitatievergunning. [Am. 110] 5. In geval van annulering of vertraging bij vertrek verstrekt de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, de passagiers zo snel mogelijk, informatie over de situatie , waaronder de oorzaak van de verstoring, zodra deze informatie beschikbaar is, en uiterlijk 30 minuten na de geplande vertrektijd, informatie over de situatie en over de verwachte vertrektijd, zodra deze informatie beschikbaar is, voor zover de luchtvaartmaatschappij de contactgegevens van de passagier heeft ontvangen overeenkomstig leden 6 en 7, in geval het ticket via een tussenpersoon is gekocht. [Am. 111] 5 bis. De luchtvaartmaatschappij heeft bij de incheckbalie en de boarding gate documenten beschikbaar die het charter van de rechten van luchtvaartpassagiers in de Europese Unie bevatten en die haar personeel desgevraagd aan luchtvaartpassagiers verstrekt. De Commissie actualiseert dit charter bij elke substantiële wijziging van de rechten van luchtvaartpassagiers. [Am. 112] 5 ter. De luchtvaartmaatschappijen verlenen toegankelijke en doeltreffende telefonische bijstand aan alle passagiers vanaf het moment waarop een vlucht geboekt wordt; deze dienst omvat de verstrekking van informatie en alternatieve voorstellen in het geval van een verstoring en mag in geen geval duurder zijn dan een lokaal telefoongesprek. [Am. 113] 6. Als de passagier zijn ticket niet rechtstreeks koopt bij de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert maar bij een in de Unie gevestigde tussenpersoon, verstrekt deze die tussenpersoon de contactgegevens van de passagier aan de luchtvaartmaatschappij, voor zover de passagier daartoe uitdrukkelijk en schriftelijk daarvoor toestemming heeft gegeven. Deze Die toestemming mag alleen worden gegeven op „opt in”-basis. De luchtvaartmaatschappij mag deze contactgegevens uitsluitend gebruiken om de bij dit artikel vastgestelde informatieverplichting na te komen en niet voor marketingdoeleinden; zij schrapt de contactgegevens binnen 72 uur na uitvoering van het vervoerscontract. De toestemming van de passagier voor het doorgeven van zijn contactgegevens aan de luchtvaartmaatschappij en met de verwerking, raadpleging en opslag van deze die gegevens vinden vindt plaats overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (*2). [Am. 114] 7. Een tussenpersoon wordt vrijgesteld van de toepassing verplichtingen uit hoofde van lid 6 als hij kan aantonen dat er een alternatief systeem bestaat dat garandeert dat de passagier in kennis wordt gesteld zonder dat de relevante contactgegevens hoeven te worden meegedeeld of indien de passagier ervoor heeft gekozen zijn contactgegevens niet op te geven . [Am. 115] 7 bis. De dienstverlener biedt eenvoudige toegang tot nauwkeurige en objectieve informatie over de milieueffecten (waaronder die met betrekking tot het klimaat) en energie-efficiëntie van hun reis. Die informatie wordt duidelijk zichtbaar op de website van luchtvaartmaatschappijen en touroperators bekendgemaakt en op het ticket vermeld. De Commissie ondersteunt de lopende werkzaamheden op dit gebied. [Am. 116] 7 ter. Onverminderd de verplichtingen krachtens lid 2 wordt in elke elektronische mededeling aan de passagier waarmee deze in kennis wordt gesteld van een annulering, lange vertraging of wijziging van het vluchtschema, prominent vermeld dat de passagier mogelijk recht heeft op compensatie en/of bijstand krachtens deze verordening. (*2) Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).”.[Am. 117]" |
|
14. |
Artikel 16 wordt vervangen door: „Artikel 16 Handhaving 1. Elke lidstaat wijst een nationaal handhavingsorgaan nationale handhavingsinstantie aan die verantwoordelijk is voor de handhaving van de verordening met betrekking tot inbreuken op deze verordening op luchthavens die zich op het grondgebied van deze lidstaat bevinden, vluchten vanop vanaf de luchthavens die zich op het grondgebied van deze lidstaat bevinden en met betrekking tot vluchten vanuit een derde land naar deze luchthavens. De lidstaten delen de Commissie mee welk orgaan overeenkomstig dit lid is aangewezen. [Am. 118] 2. Het nationaal handhavingsorgaan De nationale handhavingsinstantie houdt nauwlettend toezicht op de naleving van de voorschriften van deze verordening en neemt de nodige maatregelen om te garanderen dat de rechten van de passagiers worden gerespecteerd. Met het oog daarop verstrekken luchtvaartmaatschappijen en luchthavenbeheersorganen op verzoek de relevante documenten aan het de nationale handhavingsorgaan handhavingsinstantie uiterlijk één maand nadat deze daarom heeft verzocht, onverminderd de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen overeenkomstig artikel 14 bis . Om zijn haar taken te kunnen uitvoeren houdt het de nationale handhavingsorgaan handhavingsinstantie ook rekening met de informatie die het zij ontvangt van het bij artikel 16 bis aangewezen orgaan. Het mag ook besluiten Zij neemt handhavingsmaatregelen te nemen op basis van individuele klachten die het zij heeft ontvangen van het bij artikel 16 bis aangewezen orgaan. De lidstaten zorgen ervoor dat hun nationale handhavingsinstantie over voldoende bevoegdheden beschikt om ingeval van inbreuk effectief sancties op te leggen. [Am. 119] 2 bis. De luchtvaartmaatschappijen verstrekken de nationale handhavingsinstantie proactief uitgebreide informatie wat betreft het op handen zijn van technische problemen, met name over de redenen ervan. De nationale handhavingsinstantie geeft deze informatie door aan de in artikel 16 bis, lid 3, bedoelde instanties verantwoordelijk voor buitengerechtelijke beslechting van geschillen. [Am. 120] 3. De door de lidstaten vastgestelde sancties voor inbreuken op deze verordening moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn , en moeten volstaan om luchtvaartmaatschappijen financieel te stimuleren om op consistente wijze aan deze verordening te voldoen . [Am. 121] 4. Indien bij de artikelen 16 en 16 bis verschillende organen zijn aangewezen, Overeenkomstig Richtlijn 2013/11/EU worden rapporteringsmechanismen samenwerkingsmechanismen opgezet om de uitwisseling van informatie tussen die organen te garanderen, zodat het de nationale handhavingsorgaan zijn handhavingsinstantie en het op grond van artikel 16 bis aangewezen orgaan. Deze samenwerkingsmechanismen bestaan onder meer in wederzijdse informatie-uitwisseling om de nationale handhavingsinstantie te helpen bij het verrichten van haar toezichts- en handhavingstaken kan uitvoeren en het bij artikel 16 bis opgerichte orgaan bij het verzamelen van de benodigde informatie kan verzamelen die nodig is om en het verwerven van de benodigde technische expertise voor de behandeling van individuele klachten te onderzoeken. [Am. 122] 5. Voor elk jaar publiceert het nationaal handhavingsorgaan de nationale handhavingsinstantie uiterlijk eind april van het volgende kalenderjaar statistieken over zijn activiteiten, waaronder de opgelegde sancties. De nationale handhavingsinstantie publiceert op hetzelfde moment en op basis van gegevens die de luchtvaartmaatschappijen en luchthavenbeheersorganen verplicht bijhouden en verstrekken, statistieken omtrent het aantal en de aard van klachten, het aantal instapweigeringen en vertragingen en de duur hiervan en gegevens over verloren, vertraagde of beschadigde bagage. [Am. 123] 6. De luchtvaartmaatschappijen delen contactgegevens voor de onder deze verordening vallende kwesties mee aan de nationale handhavingsorganen van de lidstaten waarin zij actief zijn.' In afwachting van de omzetting van de bepalingen van Richtlijn 2013/11/EU door de lidstaten, kan iedere passagier op elke op het grondgebied van een lidstaat gelegen luchthaven bij elke aangewezen nationale handhavingsinstantie een klacht indienen over een vermeende inbreuk op deze verordening op een op het grondgebied van een lidstaat gelegen luchthaven of met betrekking tot vluchten vanaf elke op het grondgebied van een lidstaat gelegen luchthaven of vluchten vanuit een derde land naar deze luchthavens.” [Am. 124] |
|
14 bis. |
het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 16 bis Conformiteitsdocumenten 1. Vóór 1 januari 2016 stellen de in de Unie gevestigde luchtvaartmaatschappijen een document op dat redelijk gedetailleerd aantoont dat hun exploitatieprocedures volstaan om te waarborgen dat zij op consistente wijze voldoen aan alle relevante artikelen van deze verordening, en dienen dit in bij de nationale handhavingsinstantie van de lidstaat die hun exploitatievergunning conform Verordening (EG) nr. 1008/2008 heeft afgegeven, en bij de Commissie. 1 bis. De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen waarin de minimale inhoud van deze conformiteitsdocumenten wordt vastgesteld. Tot de minimale inhoud behoren op zijn minst de noodplannen voor ernstige verstoringen, de vermelding wie verantwoordelijk zijn voor het verlenen van bijstand en andere rechten, de praktische regelingen en procedures voor de behandeling van klachten en de verlening van bijstand en compensatie, en de procedures en standaardformulieren voor de communicatie met passagiers. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 16 quater, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure. 2. Alle overige luchtvaartmaatschappijen die diensten vanuit luchthavens van de Unie uitvoeren, dienen een conformiteitsdocument in bij de nationale handhavingsinstanties van alle lidstaten waarin zij actief zijn, en bij de Commissie. 3. Met ingang van 1 januari 2019 herzien de luchtvaartmaatschappijen om de drie jaar hun conformiteitsdocument en dienen zij bij de relevante nationale handhavingsinstantie(s) en bij de Commissie een bijgewerkte versie ervan in. 4. De nationale handhavingsinstantie houdt rekening met de door de luchtvaartmaatschappijen ingediende conformiteitsdocumenten en toetst, indien mogelijk, de juistheid ervan aan informatie over klachten.” [Am. 125] |
|
15. |
De volgende artikelen worden ingevoegd: „Artikel 16 bis Vorderingen en klachten van passagiers 1. Op het ogenblik van de reservatie De luchtvaartmaatschappijen of ticketverkopers in de zin van artikel 2, onder d), van Verordening (EG) nr. 2111/2005 verstrekken luchtvaartmaatschappijen de passagiers informatie over hun procedure de procedures van de luchtvaartmaatschappij voor de behandeling van vorderingen en klachten en de daarvoor geldende termijn overeenkomstig lid 2 van dit artikel in verband met de in deze verordening uiteengezette rechten en over de relevante contactadressen waar de passagiers vorderingen en klachten kunnen indienen, inclusief via elektronische weg. De luchtvaartmaatschappijen en, indien van toepassing de organisatoren, verstrekken de passagiers ook informatie over het orgaan of de organen dat (die) bevoegd is (zijn) voor de behandeling van klachten van passagiers , als aangewezen door de lidstaten op grond van dit artikel en artikel 16 bis . De relevante informatie wordt verstrekt tijdens het boeken, is voor iedereen toegankelijk, wordt duidelijk vermeld op het ticket van de passagier en op de websites van de luchtvaartmaatschappij, wordt uitgedeeld aan de balie van de luchtvaartmaatschappij op luchthavens en wordt vermeld in het e-mailbericht waarmee passagiers in kennis worden gesteld van de vertraging of annulering van hun vlucht. De passagiers krijgen desgevraagd een klachtenformulier overhandigd . [Am. 126] 1 bis. De bewijslast inzake de informatievoorziening aan de passagiers berust bij de luchtvaartmaatschappij. [Am. 127] 2. Als een passagier bij de luchtvaartmaatschappij klacht wenst in te dienen met betrekking tot zijn rechten uit hoofde van deze verordening, moet hij deze uiterlijk drie maanden na de datum waarop de vlucht plaatsvond of was gepland bij de luchtvaartmaatschappij indienen. Het indienen van een klacht binnen drie maanden en na afloop van deze termijn van drie maanden, doet geen afbreuk aan het recht van de passagier om zijn aanspraken uit hoofde van deze verordeningen te handhaven in het kader van een gerechtelijke procedure of via niet-gerechtelijke bemiddeling. Binnen 7 dagen zeven werkdagen na ontvangst van de klacht bevestigt de luchtvaartmaatschappij de ontvangst van de klacht aan de passagier. Binnen twee maanden na ontvangst van de klacht geeft de luchtvaartmaatschappij de passagier een volledig antwoord. Wanneer de luchtvaartmaatschappij niet binnen twee maanden een volledig antwoord geeft, wordt zij geacht de vorderingen van de passagier te hebben aanvaard. Wanneer de luchtvaartmaatschappij zich op buitengewone omstandigheden beroept, moet zij in haar antwoord de passagier de specifieke omstandigheden meedelen die tot de annulering of vertraging hebben geleid. Bovendien moet de luchtvaartmaatschappij aantonen dat ze alle redelijke maatregelen heeft genomen om de annulering of vertraging te vermijden. In haar volledige antwoord deelt de luchtvaartmaatschappij de betrokken passagier ook de relevante contactgegevens van het in lid 3 bedoelde aangewezen orgaan mee, waaronder diens postadres, telefoonnummer, e-mailadres en website. [Am. 128] 3. Overeenkomstig de relevante EU-wetgeving en nationale wetgeving De lidstaten zien erop toe dat luchtvaartpassagiers geschillen met luchtvaartmaatschappijen over de bij deze verordening vastgestelde rechten en plichten kunnen indienen bij onafhankelijke, doeltreffende en efficiënte instanties voor buitengerechtelijk geschillenbeslechting. Daartoe wijst elke lidstaat een nationaal orgaan of organen aan dat (die) verantwoordelijk is (zijn) voor de buitengerechtelijke beslechting van geschillen tussen luchtvaartmaatschappijen en passagiers met betrekking tot de rechten uit hoofde van deze verordening. Deze organen moeten andere organen zijn dan de in artikel 16 lid 1 aangewezen handhavingsinstantie. De lidstaten zien erop toe dat die organen bevoegd zijn om het onderliggende geschil tussen luchtvaartpassagiers en luchtvaartmaatschappijen te beslechten door middel van een voor beide partijen juridisch bindende en afdwingbare uitspraak. Voor geschillen die onder de werkingssfeer van Richtlijn 2013/11/EU vallen, is alleen die richtlijn van toepassing. Alle luchtvaartmaatschappijen die betrokken zijn bij vluchten van een luchthaven op het grondgebied van een lidstaat of van een derde land naar deze luchthavens passen het in Richtlijn 2013/11/EU bedoelde systeem voor alternatieve geschillenbeslechting toe, dat zal zorgen voor een eenvoudige, snelle en goedkope buitengerechtelijke oplossing van geschillen tussen passagiers en luchtvaartmaatschappijen. [Am. 129] 4. Elke Bij ontvangst van het volledige antwoord van de luchtvaartmaatschappij kan de passagier mag in kwestie bij elk krachtens lid 3 aangewezen nationaal orgaan voor buitengerechtelijke geschillenbeslechting een klacht indienen over een vermeende inbreuk op deze verordening op een luchthaven op het grondgebied van een lidstaat of met betrekking tot een vlucht van een luchthaven op het grondgebied van een lidstaat of van een derde land naar een luchthaven op dat grondgebied deze luchthavens . Dergelijke klachten mogen ten vroegste twee maanden na het indienen kunnen worden ingediend binnen een van tevoren gespecificeerde termijn, die wordt gesteld op niet minder dan een jaar nadat de passagier de klacht of vordering bij de betrokken luchtvaartmaatschappij worden in kwestie heeft ingediend, tenzij de luchtvaartmaatschappij al een definitief antwoord op de klacht heeft gegeven. [Am. 130] 4 bis. Indien wordt vastgesteld dat de luchtvaartmaatschappij in gebreke is gebleven, stelt het klachtenbehandelingsorgaan de nationale handhavingsinstantie hiervan in kennis, dat overeenkomstig artikel 16 bis, lid 2, maatregelen neemt om handhaving te waarborgen. [Am. 131] 5. Binnen zeven dagen na ontvangst Wanneer een aangewezen orgaan een klacht heeft ontvangen, stelt het de partijen bij het geschil in kennis zodra het alle documenten met de informatie over de klacht heeft ontvangen. Het stuurt een kopie van de klacht bevestigt het aangewezen orgaan documenten in verband met de ontvangst van de klacht en stuurt het een kopie naar het de betrokken nationale handhavingsorgaan handhavingsinstantie . De klager moet uiterlijk binnen drie maanden na ontvangst van de klacht 90 kalenderdagen nadat het aangewezen orgaan het volledige klachtendossier heeft ontvangen een definitief antwoord krijgen. Het nationaal handhavingsorgaan De nationale handhavingsinstantie ontvangt eveneens een kopie van het definitieve antwoord. [Am. 132] 5 bis. Luchtvaartmaatschappijen delen aan de uit hoofde van dit artikel aangewezen organen van de lidstaten waar zij hun activiteiten uitvoeren hun contactgegevens mee, zodat zij kunnen worden gecontacteerd voor de onder deze verordening vallende kwesties. [Am. 133] 5 ter. Wanneer veiligheidsredenen worden ingeroepen krachtens deze verordening, ligt de bewijslast bij de luchtvaartmaatschappij. [Am. 134] Artikel 16 bis bis De lidstaten zetten goed toegeruste, gratis en onafhankelijke bemiddelingsorganen op om te helpen bij het zoeken naar oplossingen voor conflicten tussen de passagiers en de luchtvaartmaatschappijen en dienstverleners van andere vervoerswijzen. [Am. 135] Artikel 16 ter Samenwerking tussen lidstaten en de Commissie 1. De Commissie steunt de dialoog en bevordert de samenwerking tussen de lidstaten over de nationale interpretatie en toepassing van deze verordening via het in artikel 16 quater vermelde comité. [Am. 136] 2. De lidstaten verstrekken de Commissie jaarlijks en uiterlijk eind april van het volgende kalenderjaar een verslag over hun activiteiten , met inbegrip van de in artikel 16, lid 5, bedoelde statistieken . De Commissie kan aan de hand van uitvoeringsbesluiten een beslissing nemen over de kwesties die in deze verslagen aan bod moeten komen. Deze uitvoeringsbesluiten worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 16 quater vermelde procedure. [Am. 137] 3. De lidstaten verstrekken de Commissie regelmatig relevante informatie over de manier waarop zij de verordening toepassen en interpreteren. De Commissie stelt deze informatie in elektronisch formaat ter beschikking van andere lidstaten. 4. Op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief onderzoekt de Commissie gevallen waarin bepalingen van deze verordening, met name met betrekking tot buitengewone omstandigheden, verschillend worden geïnterpreteerd en gehandhaafd, en verduidelijkt zij de bepalingen van de verordening teneinde een gemeenschappelijke benadering te bevorderen. Daartoe kan de Commissie een aanbeveling vaststellen, na raadpleging van het in artikel 16 quater vermelde comité. 5. Op verzoek van de Commissie onderzoeken de nationale handhavingsorganen specifieke verdachte praktijken van een of meerdere luchtvaartmaatschappijen en brengen zij binnen vier maanden na het verzoek bij de Commissie verslag uit van hun bevindingen. 5 bis. De Commissie en de lidstaten zetten voor de hele Unie een mechanisme op dat bestaat uit alle krachtens de artikelen 16 en 16 bis aangewezen organen en dat moet zorgen voor de uitwisseling tussen lidstaten van informatie over inbreuken, sancties en optimale handhavingspraktijken. De Commissie stelt deze informatie in elektronische vorm ter beschikking van alle lidstaten. [Am. 138] 5 ter. De nationale handhavingsinstanties verstrekken desgevraagd informatie en relevante documenten over individuele gevallen van inbreuk aan de Commissie. [Am. 139] 5 quater. De Commissie publiceert uiterlijk op 1 mei 2015 op haar website een lijst van alle in de Unie opererende luchtvaartmaatschappijen die systematisch verzuimen om de bepalingen van deze verordening na te leven, en werkt deze lijst regelmatig bij. Ongeacht grootte of nationaliteit beschouwt de Commissie een luchtvaartmaatschappij waarvan zij bewijzen heeft ontvangen over inbreuken overeenkomstig artikel 16 ter, lid 5 ter, waarvan passagiers op meer dan tien verschillende vluchten in één kalenderjaar het slachtoffer zijn geworden, en die betrekking hebben op meer dan één artikel van deze verordening, als een luchtvaartmaatschappij die systematisch verzuimt om aan deze verordening te voldoen. [Am. 140] Artikel 16 quater Comitéprocedure 1. De Commissie wordt bijgestaan door het Comité inzake passagiersrechten, dat is samengesteld uit twee vertegenwoordigers van elke lidstaat, waarvan minstens één een nationaal handhavingsorgaan vertegenwoordigt. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. 2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.” |
|
(15 bis) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 16 quater bis Gedelegeerde handelingen De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 16 quater ter gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van de volledige lijst van omstandigheden die als buitengewone omstandigheden worden gezien, met punten die voortvloeien uit de werkzaamheden van de nationale handhavingsinstanties en de arresten van het Europese Hof van Justitie.” [Am. 141] |
|
(15 ter) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 16 quater ter Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie 1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden. 2. De in artikel 16 quater bis bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van … (*3) . De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. 3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 16 quater bis bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. 4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad. 5. Een overeenkomstig artikel 16 quater bis vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.” [Am. 142] (*3) Datum van inwerkingtreding van deze verordening. " |
|
16. |
Artikel 17 wordt vervangen door: „Artikel 17 Verslag De Commissie brengt uiterlijk op 1 januari 2017 bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de werking en de resultaten van deze verordening, met name wat betreft het effect op de compensaties voor langdurige vertraging en de beperking van de accommodatie in buitengewone omstandigheden van lange duur , kwesties in verband met de interpretatie van buitengewone omstandigheden, de door de nationale handhavingsinstanties gepubliceerde statistieken over hun activiteiten, onder andere over sancties en hun bevindingen over handelwijzen van luchtvaartmaatschappijen die op inbreuken wijzen, de geboekte vooruitgang bij de oprichting van nationale organen die verantwoordelijk zijn voor buitengerechtelijke geschillenbeslechting en de activiteiten van deze organen . De Commissie brengt ook verslag uit over de verbeterde bescherming van passagiers op vluchten vanuit derde landen die door niet-communautaire niet in de Unie gevestigde luchtvaartmaatschappijen worden uitgevoerd, in het kader van internationale luchtvervoersovereenkomsten. De Commissie brengt tevens verslag uit over de doeltreffendheid van de door de in artikel 16 bedoelde organen vastgestelde maatregelen en sancties en over de mogelijke behoefte aan een geharmoniseerde aanpak . Dit verslag gaat indien nodig vergezeld van wetgevingsvoorstellen.”[Am. 143] |
|
17. |
Bijlage I bij deze verordening wordt als bijlage I toegevoegd aan Verordening (EG) nr. 261/2004. |
Artikel 2
Verordening (EG) nr. 2027/97 wordt als volgt gewijzigd:
|
1. |
Artikel 3, lid 2, wordt vervangen door: „2. Op alle luchthavens in de communautaire luchtvaartmaatschappij stelt Unie zetten de in de Unie gevestigde luchtvaartmaatschappijen en de namens hen optredende verleners van grondafhandelingsdiensten een dienst op die de luchthaven een klachtenformulier ter beschikking passagiers voorziet van klachtenformulieren waarmee de passagier zij onmiddellijk een klacht kan kunnen indienen wegens beschadigde of vertraagde bagage bij aankomst . Ook verstrekken de in de Unie gevestigde luchtvaartmaatschappijen de passagier op diens verzoek . een dergelijk klachtenformulier bij hun incheckbalie of bij hun servicebalie op de luchthaven , of bij beide, en maken zij het klachtenformulier beschikbaar op hun website. Het klachtenformulier, dat de vorm kan aannemen van een Property Irregularity Report (PIR), wordt door de luchtvaartmaatschappij op de luchthaven aanvaard als een klacht uit hoofde van artikel 31, lid 2, van het Verdrag van Montreal. Deze mogelijkheid heeft geen invloed op het recht van de passagier om via andere middelen een klacht in te dienen binnen de in het Verdrag van Montreal gestelde voorgeschreven termijnen. 2 bis. De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen waarbij de vorm van het standaardklachtenformulier wordt vastgesteld. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 6 septies, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.” [Am. 144] |
|
2. |
Artikel 5, lid 2, wordt vervangen door: „2. Onverminderd lid 1 moet het voorschot in geval van overlijden ten minste het equivalent in euro van 18 096 SDR per passagier bedragen. De Commissie krijgt de bevoegdheid om, door middel van een gedelegeerd besluit overeenkomstig artikel 6 quater, dit bedrag aan te passen in het licht van een beslissing van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie overeenkomstig artikel 24, lid 2, van het Verdrag van Montreal. Elke wijziging in het bovenvermelde bedrag zal ook tot een wijziging van het overeenkomstige bedrag in de bijlage leiden.” |
|
2 bis. |
Aan artikel 5 wordt het volgende lid toegevoegd: „3 bis Indien bagage verloren gegaan of vertraagd of beschadigd is, verlenen luchtvaartmaatschappijen eerst compensatie aan de passagier met wie zij een overeenkomst hebben gesloten, voordat zij enige vordering kunnen instellen tegen de luchthavens of dienstverleners wegens de schade, waarvoor zij niet noodzakelijkerwijs verantwoordelijk zijn.” [Am. 145] |
|
3. |
De volgende zin wordt toegevoegd aan artikel 6, lid 1: „De Commissie krijgt de bevoegdheid om, door middel van een gedelegeerd besluit overeenkomstig artikel 6 quater, de in de bijlage vermelde bedragen, met uitzondering van het in artikel 5, lid 2, vermelde bedrag, aan te passen in het licht van een beslissing van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie overeenkomstig artikel 24, lid 2, van het Verdrag van Montreal.” |
|
4. |
De volgende artikelen worden ingevoegd: „Artikel 6 bis 1. Bij het vervoer van ingecheckte rolstoelen of andere mobiliteits- of hulpmiddelen biedt wijzen de luchtvaartmaatschappij en haar agenten passagiers op hun rechten en bieden zij elke gehandicapte of persoon met beperkte mobiliteit, zoals gedefinieerd in artikel 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 1107/2006 (*4) de keuze mogelijkheid aan om bij de boeking of ten laatste wanneer de hulpmiddelen aan de luchtvaartmaatschappij worden overgedragen gratis een bijzondere belangenverklaring af te leggen, overeenkomstig artikel 22, lid 2, van het Verdrag van Montreal. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast ter bepaling van het modelformulier dat voor zo'n belangenverklaring moet worden gebruikt. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 6 septies, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure. [Am. 146] 2. In geval van vernieling, verlies of beschadiging van mobiliteitshulpmiddelen is de aansprakelijkheid van de luchtvaartmaatschappij beperkt tot het bedrag dat de passagier heeft aangegeven op het ogenblik dat de ingecheckte mobiliteitshulpmiddelen werden overhandigd aan de communautaire luchtvaartmaatschappij. 3. In geval van vernieling, verlies, beschadiging of vertraging bij het vervoer van ingecheckte rolstoelen of andere mobiliteits- of hulpmiddelen is de aansprakelijkheid van de communautaire luchtvaartmaatschappij beperkt tot het bedrag dat de passagier heeft aangegeven, tenzij de luchtvaartmaatschappij aantoont dat de gevorderde som groter is dan het werkelijke belang bij de aflevering op de bestemming. 3 bis De luchtvaartmaatschappijen zorgen ervoor dat passagiers hun rolstoelen en kinderwagens tot aan de boarding gate kunnen gebruiken, en dat deze bij de deur van het luchtvaartuig aan hen worden teruggegeven zonder hiervoor extra kosten te rekenen. Indien dit om veiligheidsredenen niet mogelijk is, bieden de luchtvaartmaatschappijen de passagiers zonder extra kosten een alternatief mobiliteitsmiddel in de terminal van de luchthaven totdat ze hun rolstoel kunnen ophalen. Indien de bedoelde veiligheidsredenen rechtstreeks samenhangen met de terminal, is het de verantwoordelijkheid van de luchthavenbeheersautoriteit te zorgen voor de in dit lid bedoelde alternatieve mobiliteitsmiddelen. [Am. 147] Artikel 6 ter 1. Het bij artikel 16 van Verordening (EG) nr. 261/2004 aangewezen nationaal handhavingsorgaan ziet toe op de naleving van deze verordening, en met name op:
2. Met het oog op het toezicht op de bescherming van passagiers met beperkte mobiliteit en gehandicapte passagiers in geval van beschadiging van hun mobiliteits- of andere hulpmiddelen , onderzoekt het de nationale handhavingsorgaan handhavingsinstantie ook de informatie over klachten inzake mobiliteitshulpmiddelen die zijn ingediend bij de krachtens artikel 16 bis van Verordening (EG) nr. 261/2004 aangewezen organen, en houdt het rekening met deze informatie. [Am. 148] 3. De door de lidstaten vastgestelde sancties voor inbreuken op deze verordening moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. 4. In hun jaarverslagen overeenkomstig artikel 16, lid 6, van Verordening (EG) nr. 261/2004 publiceren de nationale handhavingsorganen ook statistieken over hun activiteiten en over de sancties die zij hebben opgelegd in verband met de toepassing van deze verordening. Artikel 6 quater 1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden. 2. De in artikel 6, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd een termijn van vijf jaar met ingang van .... (*5) De datum Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van inwerkingtreding van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verordening verlenging verzet . [Am. 149] 3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikel 6, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. 4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad. 5. Een overeenkomstig artikel 6, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. Artikel 6 quinquies 1. Luchtvaartmaatschappijen genieten volledige commerciële vrijheid om de voorwaarden voor het vervoer van bagage vast te stellen, maar zij moeten duidelijk aangegeven, zowel bij de boeking als aan geven in een vroeg stadium van het boekingsproces via alle gebruikte distributiekanalen, inclusief gecomputeriseerde reserveringssystemen, en bij de incheckbalies (en aan zelfbedienings-incheckautomaten) duidelijk aan hoeveel bagage passagiers maximaal mogen meenemen in de cabine en het ruim van het luchtvaartuig op elk van de vluchten waarvoor de passagier een reservering heeft, inclusief eventuele de opgelegde beperkingen op het aantal stukken bagage die binnen een maximaal toegestane hoeveelheid bagage. Als zullen worden toegepast en welke beperkingen eventueel voor aankopen op luchthavens gelden . De bijzonderheden van extra heffingen in rekening worden gebracht voor het vervoer van bagage, moeten worden door de luchtvaartmaatschappijen de bijzonderheden van die heffingen duidelijk aangeven bij de boeking in een vroeg stadium van het boekingsproces en, op verzoek, in de luchthaven , op een duidelijke, transparante en eenduidige manier verstrekt. Basisreisdiensten en extra heffingen moeten duidelijk herkenbaar zijn en moeten los van elkaar kunnen worden gekocht . [Am. 150] 1 bis. Het is passagiers toegestaan bovenop de maximaal toegestane hoeveelheid handbagage kosteloos essentiële persoonlijke artikelen zoals jassen en handtassen mee aan boord te nemen, met inbegrip van ten minste een gestandaardiseerde zak van een luchthavenwinkel. [Am. 151] 1 ter. Onverminderd Verordening (EG) nr. 1107/2006 mag de toegestane hoeveelheid handbagage worden uitgedrukt in maximumafmetingen en/of maximumgewicht van het totaal aan toegestane handbagage per passagier, maar zonder beperking op het specifieke aantal mee te nemen stukken. [Am. 152] 2. Als toegestane stukken handbagage wegens buitengewone omstandigheden, zoals veiligheidsredenen of een wijziging van het type luchtvaartuig na De boeking, niet in de cabine mogen worden meegenomen, mag de luchtvaartmaatschappij deze mag bovengenoemde bagagestukken in het ruim van het luchtvaartuig vervoeren, zonder indien vervoer in de cabine wegens uitzonderlijke omstandigheden in verband met de veiligheid en de specifieke kenmerken van het luchtvaartuig niet mogelijk is. In deze gevallen worden geen extra kosten voor de passagier in rekening gebracht . [Am. 153] 2 bis. Indien handbagage vóór het instappen in het luchtvaartuig of voor de start van het luchtvaartuig uit de cabine van het luchtvaartuig naar de laadruimte wordt verplaatst, moet deze bij het verlaten van het luchtvaartuig als handbagage aan de passagiers worden teruggegeven. [Am. 154] 3. Deze rechten laten de beperkingen op handbagage uit hoofde van EU- en internationale beveiligingsregels, zoals Verordeningen (EG) nr. 300/2008 en (EG) nr. 820/2008, onverlet. Artikel 6 sexties 1. Een communautaire luchtvaartmaatschappij van de Unie staat toe dat een passagier een muziekinstrument meeneemt in de passagierscabine van een luchtvaartuig, met inachtneming van de toepasselijke veiligheidsregels en de technische specificaties en beperkingen van het desbetreffende luchtvaartuig. Muziekinstrumenten mogen in de passagierscabine van een luchtvaartuig worden meegenomen mits ze veilig kunnen worden opgeborgen in een geschikt bagagecompartiment in de cabine of onder een geschikte passagiersstoel. Wanneer een luchtvaartmaatschappij mag bepalen dat een muziekinstrument mag worden meegenomen in de passagierscabine van een luchtvaartuig, maakt het deel uit uitmaakt van de toegestane hoeveelheid handbagage van een passagier. en niet Het staat de luchtvaartmaatschappij vrij extra kosten te berekenen voor handbagage die bovenop die de toegestane hoeveelheid mag worden wordt meegenomen. [Am. 155] 2. Als een muziekinstrument te groot is om veilig in een geschikt bagagecompartiment in de cabine of onder een geschikte passagiersstoel te worden opgeborgen, mag de luchtvaartmaatschappij vragen een tweede ticket te betalen als het muziekinstrument als handbagage op een tweede stoel wordt vervoerd. Voor dit extra ticket hoeven geen luchthavenbelastingen te worden betaald. Als een tweede ticket wordt gekocht, levert de luchtvaartmaatschappij redelijke inspanningen om ervoor te zorgen dat het muziekinstrument zich naast de passagier bevindt. Voor zover beschikbaar worden muziekinstrumenten, op verzoek, in een verwarmd deel van het vrachtruim van het luchtvaartuig vervoerd, voor zover de toepasselijke veiligheidsregels, de beschikbare ruimte en de technische specificaties van het luchtvaartuig dit mogelijk maken. Een luchtvaartmaatschappij vermeldt in haar voorwaarden duidelijk de basis voor het vervoer van muziekinstrumenten en de toepasselijke heffingen.' [Am. 156] 2 bis. Voor zover er plaats is, worden muziekinstrumenten op verzoek in een verwarmd deel van het vrachtruim van het luchtvaartuig vervoerd, als de toepasselijke veiligheidsregels, de beschikbare ruimte en de technische specificaties van het luchtvaartuig dit mogelijk maken. Luchtvaartmaatschappijen verstrekken speciale labels die duidelijk moeten worden aangebracht op muziekinstrumenten zodat ze met de nodige zorg worden behandeld. Alleen instrumenten die op de juiste wijze verpakt zijn, in een koffer met een onbuigzame en/of harde koffer die speciaal ontworpen is voor dergelijke voorwerpen, worden toegestaan als ruimbagage. [Am. 157] 2 ter. Een luchtvaartmaatschappij vermeldt ten tijde van de boeking en in haar voorwaarden duidelijk op welke basis muziekinstrumenten zullen worden vervoerd, met inbegrip van de toepasselijke heffingen, de faciliteiten voor het vervoer van muziekinstrumenten, die beschikbaar zijn in het luchtvaartuig in kwestie, en de afmetingen van deze faciliteiten. Als er een tweede ticket moet worden geboekt, krijgen passagiers de mogelijkheid dat online te doen. [Am. 158] Artikel 6 septies 1. De Commissie wordt bijgestaan door het comité voor passagiersrechten. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. 2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. |
|
5. |
Artikel 7 wordt vervangen door: „Artikel 7 De Commissie brengt uiterlijk 1 januari 2017 bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de werking en de resultaten van deze verordening. Dit verslag gaat indien nodig vergezeld van wetgevingsvoorstellen.” |
|
6. |
De bijlage bij Verordening (EG) nr. 2027/97 wordt vervangen door bijlage II bij de onderhavige verordening. |
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te …,
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
Voor de Raad
De voorzitter
(1) PB C 327 van 12.11.2013, blz. 115.
(2) PB C…, blz. .
(3) Standpunt van het Europees Parlement van 5 februari 2014.
(4) Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91 (PB L 46 van 17.2.2004, blz. 1).
(5) Verordening (EG) nr. 2027/97 van de Raad van 9 oktober 1997 betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen (PB L 285 van 17.10.1997, blz. 1).
(6) Richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten (PB L 158 van 23.6.1990, blz. 59).
(7) Richtlijn 2013/11/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende alternatieve beslechting van consumentengeschillen en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en Richtlijn 2009/22/EG (richtlijn ADR consumenten) (PB L 165 van 18.6.2013, blz. 65).
(8) Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(9) Verordening (EG) nr. 785/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende de verzekeringseisen voor luchtvervoerders en exploitanten van luchtvaartuigen (PB L 138 van 30.4.2004, blz. 1).
(*1) Verordening (EG) nr. 1008/2008 van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap (PB L 293 van 31.10.2008, blz. 3).”.
(*4) Verordening (EG) nr. 1107/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 inzake de rechten van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit die per luchtvervoer reizen (PB L 204 van 26.7.2006, blz. 1).” [Am. 159]
(*5) Datum van inwerkingtreding van deze verordening.
Bijlage I
„Bijlage: niet-exhaustieve volledige lijst lijst van omstandigheden die met het oog op de toepassing van deze verordening als buitengewone omstandigheden worden beschouwd [Am. 160]
|
1. |
De volgende omstandigheden worden als buitengewoon beschouwd:
|
|
2. |
De volgende omstandigheden worden niet als buitengewoon beschouwd:
|
BIJLAGE II
„BIJLAGE
AANSPRAKELIJKHEID VAN LUCHTVAARTMAATSCHAPPIJEN VOOR PASSAGIERS EN HUN BAGAGE
Deze mededeling bevat een samenvatting van de aansprakelijkheidsregels die door communautaire luchtvaartmaatschappijen worden toegepast, zoals vereist krachtens de EU-wetgeving en het Verdrag van Montreal.
COMPENSATIE IN GEVAL VAN OVERLIJDEN OF VERWONDING
Er staan geen financiële beperkingen op de aansprakelijkheid voor verwondingen of overlijden van passagiers ten gevolge van een ongeval aan boord van het luchtvaartuig of tijdens het in- of uitstappen. Voor schade tot 113 000 SDR (bedrag bij benadering in plaatselijk munt) mag de luchtvaartmaatschappij haar aansprakelijkheid niet afwijzen of beperken. Boven dat bedrag is de luchtvaartmaatschappij niet aansprakelijk als zij kan aantonen dat ze niet nalatig is geweest of anderszins in gebreke is gebleven, of dat de schade uitsluitend te wijten was aan de nalatigheid of andere fout van een derde partij.
VOORSCHOTTEN
Als een passagier gewond raakt of overlijdt, moet de luchtvaartmaatschappij binnen 15 dagen na de identificatie van de persoon die recht heeft op compensatie een voorschot uitbetalen om aan de onmiddellijke economische behoeften tegemoet te komen. In geval van overlijden bedraagt het voorschot minstens 18 096 SDR (bedrag bij benadering in plaatselijk munt).
VERTRAGING VAN PASSAGIERS
In geval van vertraging is de luchtvaartmaatschappij aansprakelijk voor schade die ontstaat, tenzij zij alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te voorkomen of dat het onmogelijk was dergelijke maatregelen te nemen. De aansprakelijkheid voor vertraging is beperkt tot 4 694 SDR (bedrag bij benadering in plaatselijke munt).
VERLIES, BESCHADIGING OF VERTRAGING VAN BAGAGE
In geval van verlies, beschadiging of vertraging van bagage is de luchtvaartmaatschappij aansprakelijk tot een maximum van 1 113 SDR (bedrag bij benadering in plaatselijke munt) per passagier, waarbij deze beperking geldt per passagier en niet per stuk ingecheckte bagage, tenzij de passagier en de luchtvaartmaatschappij een hogere limiet zijn overeengekomen in een bijzondere belangenverklaring. In geval van beschadiging of verlies van bagage is de luchtvaartmaatschappij niet aansprakelijk als de beschadiging of het verlies is veroorzaakt door de inherente kwaliteit of een defect van de bagage. In geval van vertraging van bagage is de luchtvaartmaatschappij niet aansprakelijk als zij alle redelijke maatregelen heeft genomen om de schade ten gevolge van de vertraging van de bagage te voorkomen of als het onmogelijk was dergelijke maatregelen te nemen. In geval van handbagage, waaronder persoonlijke artikelen, is de luchtvaartmaatschappij uitsluitend aansprakelijk indien de schade door haar schuld is ontstaan.
HOGERE LIMIETEN VOOR BAGAGE
Als een passagier de aansprakelijkheidslimiet wil verhogen, kan hij uiterlijk bij de check-in een bijzondere belangenverklaring afleggen. De luchtvaartmaatschappij mag hiervoor een aanvullende vergoeding in rekening brengen. Deze aanvullende vergoeding wordt gebaseerd op een tarief dat in verhouding staat tot de extra kosten die het vervoeren en verzekeren van de desbetreffende bagage met zich meebrengen bovenop de aansprakelijkheidslimiet van 1 131 SDR. Het tarief wordt op verzoek aan de passagiers meegedeeld. Aan gehandicapte passagiers en passagiers met beperkte mobiliteit moet systematisch en gratis de mogelijkheid worden aangeboden om een bijzondere belangenverklaring af te leggen voor het vervoer van hun mobiliteitshulpmiddelen.
TERMIJNEN VOOR HET INDIENEN VAN KLACHTEN OVER BAGAGE
In geval van beschadigde, vertraagde, verloren of vernielde bagage moet de passagier in elk geval zo snel mogelijk schriftelijk een klacht indienen bij de luchtvaartmaatschappij. In geval van beschadigde bagage geldt een termijn van 7 dagen en in geval van vertraagde bagage 21 dagen; in beide gevallen begint de termijn te lopen vanaf de datum waarop de bagage ter beschikking van de passagier werd gesteld. De luchtvaartmaatschappij moet de passagiers de mogelijkheid bieden om in de luchthaven een klachtenformulier in te vullen, zodat de termijnen gemakkelijk kunnen worden nageleefd. Een dergelijk klachtenformulier, dat ook de vorm kan aannemen van een Property Irregularity Report (PIR), moet door de luchtvaartmaatschappij op de luchthaven worden aanvaard als een klacht.
AANSPRAKELIJKHEID VAN DE LUCHTVAARTMAATSCHAPPIJ WAARMEE HET VERVOERSCONTRACT IS GESLOTEN EN DE LUCHTVAARTMAATSCHAPPIJ DIE DE VLUCHT UITVOERT
Als de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert niet dezelfde is als de luchtvaartmaatschappij waarmee het vervoerscontract is gesloten, heeft de passagier het recht een klacht of vordering in te dienen bij elk van beide maatschappijen. Dit geldt ook in gevallen waarin de passagier met de luchtvaartmaatschappij een bijzondere belangenverklaring is overeengekomen.
TERMIJN VOOR GERECHTELIJKE PROCEDURE
Een gerechtelijke procedure tot het verkrijgen van schadeloosstelling moet worden ingeleid binnen twee jaar na de datum van aankomst van het luchtvaartuig of de datum waarop het luchtvaartuig moest zijn aangekomen.
GRONDSLAG VOOR DE INFORMATIE
De grondslag voor de hierboven beschreven regels is het Verdrag van Montreal van 28 mei 1999, dat in de Gemeenschap ten uitvoer is gelegd bij Verordening (EG) nr. 2027/97 (zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 889/2002 en bij Verordening (EU) nr. xxx) en bij de nationale wetgeving van de lidstaten.”
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/366 |
P7_TA(2014)0093
Insolvabiliteitsprocedures ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1346/2000 betreffende insolventieprocedures (COM(2012)0744 — C7-0413/2012 — 2012/0360(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2017/C 093/61)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0744), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 81 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0413/2012), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 22 mei 2013 (1), |
|
— |
gezien artikel 55 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7-0481/2013), |
|
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; |
|
2. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) PB C 271 van 19.9.2013, blz. 55.
P7_TC1-COD(2012)0360
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 5 februari 2014 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. …/2014 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad betreffende insolventieprocedures
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 81,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),
Na raadpleging van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (3),
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Bij verordening (EG) nr. 1346/2000 (4) van de Raad is een Europees kader vastgesteld voor grensoverschrijdende insolventieprocedures. De verordening bepaalt in welke lidstaat rechterlijke bevoegdheid bestaat tot het openen van insolventieprocedures, stelt uniforme regels vast inzake het toepasselijke recht en regelt de erkenning en uitvoering van beslissingen inzake insolventie alsook de coördinatie van hoofd- en secundaire insolventieprocedures. |
|
(2) |
In het verslag van de Commissie over de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1346/2000 van 12 december 2012 (5) wordt geconcludeerd dat de verordening in het algemeen goed functioneert, maar dat het wenselijk is om de toepassing van bepaalde bepalingen ervan te verbeteren, zodat het effectieve beheer van grensoverschrijdende insolventieprocedures wordt verbeterd. |
|
(3) |
Het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1346/2000 moet worden uitgebreid tot procedures die het herstel van economisch levensvatbare schuldenaren in ernstige financiële moeilijkheden bevorderen, zodat gezonde ondernemingen geholpen worden om te overleven en ondernemers een tweede kans wordt gegeven. Het toepassingsgebied zou zich met name moeten uitstrekken tot procedures voor de herstructurering van een schuldenaar in een pre-insolventiefase of waarbij het bestaande management wordt gehandhaafd. De verordening zou ook betrekking moeten hebben op de procedures die voorzien in een schuldbevrijding van consumenten of zelfstandigen die niet aan de criteria van het vigerende instrument voldoen. [Am. 1] |
|
(4) |
De regels inzake de rechterlijke bevoegdheid tot de opening van insolventieprocedures moeten worden verduidelijkt en het procedurele kader voor het vaststellen van de rechterlijke bevoegdheid moet worden verbeterd. Ook moet er een expliciete regeling komen voor de rechterlijke bevoegdheid inzake maatregelen die rechtstreeks uit insolventieprocedures voortvloeien of en die daarmee nauw verbonden zijn. [Am. 2] |
|
(5) |
Teneinde de effectiviteit van insolventieprocedures te verbeteren in gevallen waarin de schuldenaar een vestiging in een andere lidstaat heeft, moet het vereiste dat secundaire procedures liquidatieprocedures zijn, worden afgeschaft. Bovendien moet een rechter de opening van een secundaire procedure kunnen weigeren wanneer die niet nodig is om de belangen van plaatselijke schuldeisers te beschermen. De coördinatie tussen hoofd- en secundaire procedures moet worden verbeterd, met name door de betrokken rechters tot samenwerking te verplichten. |
|
(6) |
Teneinde de voor de betrokken schuldeisers en rechters beschikbare informatie te verbeteren en te voorkomen dat parallelle insolventieprocedures worden geopend, moeten lidstaten worden verplicht om relevante beslissingen in grensoverschrijdende insolventiezaken openbaar te maken in een openbaar toegankelijk elektronisch register. Er moet worden voorzien in de onderlinge koppeling van insolventieregisters. Om de taak van buitenlandse schuldeisers te vereenvoudigen en de kosten van vertaling te verminderen, moeten standaardformulieren voor het indienen van vorderingen worden ingevoerd. |
|
(7) |
Er moeten specifieke regels komen inzake de coördinatie van procedures waarbij verschillende leden van eenzelfde groep ondernemingen betrokken zijn. De bij de verschillende insolventieprocedures betrokken curatoren insolventievertegenwoordigers en rechters moeten worden verplicht tot onderlinge samenwerking en onderling overleg. Bovendien moet ieder van de betrokken curatoren insolventievertegenwoordigers over de procedurele instrumenten beschikken om voor de groep ondernemingen die het voorwerp van een insolventieprocedure is, een herstelplan voor te stellen en om, zo nodig, om een schorsing van de insolventieprocedure te verzoeken met betrekking tot een andere onderneming dan die waarvoor hij is aangewezen. De definitie van de term „groep ondernemingen” moet aldus worden opgevat dat deze beperkt is tot het kader van insolventie en mag geen enkele invloed hebben op de vennootschapsrechtelijke aspecten inzake groepen. [Am. 3. Dit amendement geldt voor de hele tekst] |
|
(8) |
Om een snelle aanpassing mogelijk te maken van de verordening aan de relevante wijzigingen van de nationale insolventiewet die de lidstaten hebben aangemeld, moet de bevoegdheid om in overeenstemming met artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen, met betrekking tot de wijziging van de bijlagen worden gedelegeerd aan de Commissie. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden passende raadplegingen uitvoert, ook op het niveau van deskundigen. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van gedelegeerde handelingen zorgen voor een gelijktijdige, tijdige en passende verstrekking van de relevante documenten aan het Europees Parlement en de Raad. |
|
(9) |
Om ervoor te zorgen dat Verordening (EG) nr. 1346/2000 volgens eenvormige voorwaarden wordt uitgevoerd, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend conform Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (6). |
|
(10) |
Verordening (EG) nr. 1346/2000 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
|
(11) |
De wijziging van deze verordening moet de regels inzake de terugvordering van staatssteun van insolvente ondernemingen, zoals uitgelegd in de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (C-454/09 Commissie tegen Italië — „New Interline”) onverlet laten. Wanneer de volledige terugvordering van het bedrag van de staatssteun niet mogelijk is omdat het bevel tot terugvordering een onderneming betreft die het voorwerp van een insolventieprocedure vormt, moeten deze procedures altijd liquidatieprocedures zijn en leiden tot de definitieve staking van de activiteiten van de begunstigde en de liquidatie van zijn vermogen. |
|
(12) |
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht [hebben het Verenigd Koninkrijk en Ierland kennis gegeven van hun wens deel te nemen aan de vaststelling en de toepassing van deze verordening]/[nemen het Verenigd Koninkrijk en Ierland onverminderd artikel 4 van dat protocol, niet deel aan de vaststelling van deze verordening; deze is dan ook niet bindend voor noch van toepassing in deze landen]. |
|
(13) |
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gehechte Protocol betreffende de positie van Denemarken, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening, die bijgevolg niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaat, |
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EG) nr. 1346/2000 wordt als volgt gewijzigd:
|
(1) |
In overweging 2 wordt de verwijzing naar artikel 65 vervangen door een verwijzing naar artikel 81. |
|
(2) |
In de overwegingen 3, 5, 8, 11, 12, 14 en 21 wordt het woord „Gemeenschap” vervangen door het woord „Unie”. |
|
(3) |
Overweging 4 wordt vervangen door:
|
|
(4) |
Overweging 6 wordt vervangen door:
|
|
(5) |
Overweging 7 wordt vervangen door:
(*1) Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1).”" |
|
(6) |
Overweging 9 wordt vervangen door:
(*2) Richtlijn 2001/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001 betreffende de sanering en de liquidatie van kredietinstellingen (PB L 125 van 5.5.2001, blz. 15).”" |
|
(7) |
De volgende overweging wordt ingevoegd:
|
|
(8) |
Overweging 10 wordt vervangen door:
|
|
(8 bis) |
Overweging 11 wordt vervangen door:
|
|
(9) |
Een nieuwe overweging wordt ingevoegd:
|
|
(10) |
Overweging 13 vervalt. |
|
(11) |
De volgende overwegingen worden ingevoegd:
|
|
(12) |
De volgende overwegingen worden ingevoegd:
|
|
(13) |
Overweging 20 wordt vervangen door:
|
|
(14) |
De volgende overwegingen worden ingevoegd:
|
|
(15) |
De volgende overweging wordt ingevoegd:
|
|
(16) |
Overweging 29 wordt vervangen door:
|
|
(17) |
De volgende overweging wordt ingevoegd:
|
|
(18) |
Overweging 31 wordt vervangen door:
|
|
(19) |
De volgende overwegingen worden ingevoegd:
(*4) Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13)." (*5) Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31)." (*6) Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).”" |
|
(20) |
In de overwegingen 32 en 33 worden de woorden „Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap” vervangen door „Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie”. |
|
(21) |
De artikelen 1 en 2 worden vervangen door: „Artikel 1 Toepassingsgebied 1. Deze verordening is van toepassing op collectieve gerechtelijke of administratieve procedures, met inbegrip van kortgedingprocedures, die zijn gebaseerd op wetgeving inzake insolventie of schuldaanpassing, en waarin, ten behoeve van herstel, voorkoming van liquidatie , schuldaanpassing, reorganisatie of liquidatie,
Wanneer dergelijke procedures vóór de insolventie mogen worden begonnen, moeten zij het voorkomen van liquidatie tot doel hebben. De in dit lid bedoelde procedures worden opgesomd in bijlage A. [Am. 13] 1 bis. Wanneer de in lid 1 vermelde procedures krachtens de wet van de lidstaat waarin de insolventieprocedures worden geopend, vertrouwelijk zijn, is deze verordening slechts op dergelijke procedures van toepassing nadat zij overeenkomstig de wet van die lidstaat openbaar worden gemaakt en op voorwaarde dat zij geen gevolgen hebben op de vorderingen van de schuldeisers die er niet bij betrokken zijn. [Am. 14] 2. Deze verordening is niet van toepassing op insolventieprocedures betreffende
Artikel 2 Definities Voor het doel van deze verordening wordt verstaan onder:
(*7) Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338). " (*8) Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1). " (*9) Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19). ”" |
|
(22) |
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
|
|
(23) |
De volgende artikelen worden ingevoegd: „Artikel 3 bis Bevoegdheid inzake samenhangende vorderingen 1. De rechter van de lidstaat op het grondgebied waarvan een insolventieprocedure is geopend overeenkomstig artikel 3 is bevoegd om kennis te nemen van alle vorderingen die rechtstreeks uit de insolventieprocedure voortvloeien en die daar nauw op aansluiten. 2. Wanneer een vordering als bedoeld in lid 1 verband houdt met een vordering in een burgerlijke of handelszaak tegen dezelfde verweerder, kan de curator insolventievertegenwoordiger beide vorderingen instellen bij de rechter van de lidstaat waar de verweerder woonachtig is of, wanneer de vordering wordt ingesteld tegen verschillende verweerders, bij de rechter van de lidstaat waar een van hen woonachtig is, mits die rechter bevoegd is op grond van Verordening (EG EU ) nr. 44/2001 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad (*10) . [Am. 29] 3. Samenhangend in de zin van dit artikel lid 2 zijn vorderingen waartussen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven. [Am. 30] Artikel 3 ter Toetsing van de bevoegdheid; recht op voorziening in rechte 1. De rechter bij wie een verzoek tot opening van een insolventieprocedure is ingediend, onderzoekt ambtshalve of hij op grond van artikel 3 bevoegd is. In de beslissing tot opening van een insolventieprocedure wordt aangeven op welke gronden de bevoegdheid van de rechter is gebaseerd, en met name of de bevoegdheid is gebaseerd op artikel 3, lid 1, of artikel 3, lid 2. 2. Wanneer een insolventieprocedure wordt geopend op grond van nationale wetgeving zonder een rechterlijke beslissing daartoe, onderzoekt de in een dergelijke procedure aangewezen curator of de lidstaat waar de procedure aanhangig is, op grond van artikel 3 bevoegd is. Wanneer dit het geval is, geeft de curator aan op welke gronden de bevoegdheid van de rechter is gebaseerd, en met name of de bevoegdheid is gebaseerd op artikel 3, lid 1, of artikel 3, lid 2. [Am. 31] 3. Elke schuldeiser of belanghebbende die zijn gewone verblijfplaats, woonplaats of statutaire zetel in een andere lidstaat heeft dan de staat waar de procedure wordt geopend, heeft het recht om de beslissing tot opening van de hoofdprocedure te betwisten. De rechter die de hoofdprocedure opent of de curator stelt dergelijke schuldeisers voor zover zij bekend zijn, tijdig in kennis van de beslissing, zodat zij deze kunnen betwisten. op basis van internationale jurisdictie binnen drie weken nadat informatie betreffende de datum van de opening van de insolventieprocedure overeenkomstig artikel 20 bis, lid a, openbaar werd gemaakt . [Am. 32] (*10) Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 351 van 20.12.2012).” " |
|
(24) |
In artikel 4, lid 2, wordt punt m) vervangen door:
|
|
(25) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 6 bis Overeenkomsten inzake verrekening Clausule tot verrekening bij vroegtijdige beëindiging Overeenkomsten inzake Wanneer een partij bij een contract dat een clausule tot verrekening worden bij vroegtijdige beëindiging bevat, een instelling is waarop Richtlijn 2001/24/EG van toepassing is, wordt deze clausule tot verrekening bij vroegtijdige beëindiging uitsluitend geregeld door het recht dat van toepassing is op de overeenkomst inzake verrekening deze bepaling .”[Am. 33] |
|
(26) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 10 bis Goedkeuringsvereisten krachtens plaatselijke wetgeving Wanneer de wetgeving van de lidstaat die de gevolgen van de insolventieprocedure voor de in de artikelen 8 en 10 bedoelde overeenkomsten beheerst, bepaalt dat een overeenkomst alleen kan worden beëindigd of gewijzigd met goedkeuring van de rechter die de insolventieprocedure heeft geopend, maar er in die lidstaat geen insolventieprocedure is geopend, is de rechter die de insolventieprocedure heeft geopend, bevoegd om de beëindiging of wijzing van deze overeenkomsten goed te keuren.” |
|
(26 bis) |
Artikel 12 wordt vervangen door: „Artikel 12 Europees octrooi met eenheidswerking en Gemeenschapsmerk Europees octrooi met eenheidswerking , Gemeenschapsmerken of soortgelijke bij communautaire bepalingen vastgelegde rechten kunnen uit hoofde van deze verordening slechts in de procedure bedoeld in artikel 3, lid 1, worden ingebracht.”[Am. 34] |
|
(27) |
Artikel 15 wordt vervangen door: „Artikel 15 Gevolgen van de insolventieprocedure voor lopende rechtsvorderingen of arbitrageprocedures De gevolgen van de insolventieprocedure voor een lopende rechtsvordering of arbitrageprocedure betreffende een goed of recht waarover de schuldenaar het beheer en de beschikking heeft verloren, worden uitsluitend beheerst door het recht van de lidstaat waar deze rechtsvordering of arbitrageprocedure aanhangig is.” |
|
(28) |
Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:
|
|
(29) |
De volgende artikelen worden ingevoegd: „Artikel 20 bis Invoering van insolventieregisters Door de lidstaten worden op hun grondgebied een of meerdere registers ingevoerd en bijgehouden waarin de volgende informatie voor het publiek gratis op het internet beschikbaar wordt gemaakt („insolventieregisters”):
Artikel 20 ter Onderlinge koppeling van insolventieregisters 1. De Commissie voert door middel van uitvoeringshandelingen een gedecentraliseerd systeem in voor de onderlinge koppeling van insolventieregisters. Dit systeem bestaat uit de insolventieregisters en het Europese e-justitieportaal, dat zal dienen als centraal openbaar elektronisch punt voor toegang tot informatie uit het systeem. Het systeem zal een zoekoptie in alle officiële talen van de Unie bieden zodat de in artikel 20 bis bedoelde informatie beschikbaar wordt. 2. De Commissie zal door middel van een uitvoeringshandeling overeenkomstig de in artikel 45 ter, lid 3, genoemde procedure uiterlijk .... (*11):
Artikel 20 quater Kosten van de invoering en onderlinge koppeling van insolventieregisters 1. De invoering en toekomstige ontwikkeling van het systeem van onderling gekoppelde insolventieregisters worden gefinancierd uit de algemene begroting van de Unie. 2. Elke lidstaat draagt de kosten van de aanpassing van zijn nationale insolventieregister zodat dit compatibel is met het Europese e-justitieportaal alsmede de kosten van het beheer, de werking en het onderhoud van dat register. Artikel 20 quinquies Registratie van insolventieprocedures Wanneer een hoofd- of secundaire procedure wordt geopend, met betrekking tot een onderneming of rechtspersoon of een natuurlijke persoon die een onafhankelijke onderneming exploiteert of een onafhankelijke beroepsactiviteit uitoefent, waarborgt de rechter die de insolventieprocedure opent dat de in artikel 20 bis genoemde informatie direct openbaar wordt gemaakt in het insolventieregister van de staat waar de procedure is geopend. De lidstaten stellen procedures vast voor het verwijderen van gegevens uit het insolventieregister. ”[Am. 37] |
|
(30) |
Artikel 21 wordt vervangen door: „Artikel 21 Openbaarmaking in een andere lidstaat 1. Tot het tijdstip waarop het in artikel 20 ter bedoelde systeem voor de onderlinge koppeling van insolventieregisters is ingevoerd, verzoekt de curator insolventievertegenwoordiger dat de kennisgeving van de beslissing tot opening van de insolventieprocedure en, in voorkomend geval, de beslissing inzake de aanwijzing van de curator insolventievertegenwoordiger , in elke andere lidstaat waar zich een vestiging van de schuldenaar bevindt, openbaar worden gemaakt volgens de in die lidstaat geldende openbaarmakingsregels. In de openbaarmakingsmaatregelen het kader van dergelijke openbaarmaking wordt de aangewezen curator vermeld alsmede de bevoegdheidsregel die van toepassing is krachtens alle in artikel 3, lid 1, dan wel artikel 3, lid 2. 20 bis genoemde overige informatie gespecificeerd . [Am. 38] 2. De curator insolventievertegenwoordiger kan verzoeken dat de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie openbaar wordt gemaakt in elke andere lidstaat waar zich goederen of schuldeisers of schuldenaren van de schuldenaar bevinden volgens de in die lidstaat geldende procedure.”[Am. 39] |
|
(31) |
Artikel 22 wordt vervangen door: „Artikel 22 Inschrijving in de openbare registers van een andere lidstaat Tot het tijdstip waarop het in artikel 20 ter bedoelde systeem voor de onderlinge koppeling van insolventieregisters is ingevoerd, verzoekt de curator insolventievertegenwoordiger dat de in artikel 21 bedoelde beslissingen openbaar worden gemaakt in het kadaster, het handelsregister of enig ander openbaar register van elke andere lidstaat waar zich een vestiging van de schuldenaar bevindt en deze vestiging in een openbaar register van die lidstaat is ingeschreven. De curator insolventievertegenwoordiger kan om een dergelijke publicatie in elke andere lidstaat verzoeken.” |
|
(31 bis) |
Artikel 24, lid 2, wordt vervangen door: „2. Degene die deze verbintenis heeft uitgevoerd vóór de in artikel 20 bis of 21 bedoelde openbaarmakingsmaatregelen wordt, totdat het tegendeel is bewezen, vermoed niet van de opening van de insolventieprocedure op de hoogte te zijn geweest; degene die deze verbintenis heeft uitgevoerd na de in artikel 20 bis of 21 bedoelde openbaarmakingsmaatregelen wordt, totdat het tegendeel is bewezen, geacht van de opening van de procedure op de hoogte te zijn geweest.”[Am. 40] |
|
(32) |
Artikel 25 wordt vervangen door: „Artikel 25 Erkenning en executoir karakter van andere beslissingen 1. De inzake het verloop en de beëindiging van een insolventieprocedure gegeven beslissingen van een rechter wiens beslissing tot opening van de procedure krachtens artikel 16 is erkend, alsmede een door die rechter bevestigd akkoord, worden eveneens zonder verdere formaliteiten erkend. Die beslissingen worden ten uitvoer gelegd overeenkomstig de artikelen 32 39 tot en met 56 (met uitzondering van artikel 34, lid 2), 46 van Verordening (EG EU ) nr. 44/2001 1215/2012 . [Am. 41] De eerste alinea geldt eveneens voor beslissingen die rechtstreeks voortvloeien uit de insolventieprocedure en daar nauw op aansluiten, zelfs indien die beslissingen door een andere rechter worden gegeven. De eerste alinea geldt eveneens voor beslissingen betreffende na het verzoek tot opening van een insolventieprocedure of in verband daarmee genomen conservatoire maatregelen. 2. De erkenning en de tenuitvoerlegging van andere beslissingen dan die bedoeld in lid 1 worden beheerst door Verordening (EU) nr. 1215/2012 voor zover die verordening van toepassing is.” |
|
(33) |
Artikel 27 wordt vervangen door: „Artikel 27 Opening Wanneer een hoofdprocedure is geopend door een rechter van een lidstaat en in een andere lidstaat is erkend, kan een rechter van een andere lidstaat die op grond van artikel 3, lid 2, bevoegd is, een secundaire procedure openen volgens de bepalingen van dit hoofdstuk. De gevolgen van de secundaire procedure gelden alleen ten aanzien van de goederen van de schuldenaar die zich op het grondgebied van de lidstaat bevinden waar die procedure is geopend.” |
|
(34) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 29 bis Beslissing tot opening van een secundaire procedure 1. De rechter bij wie een verzoek tot opening van een secundaire procedure is ingediend, stelt de curator insolventievertegenwoordiger in de hoofdprocedure daarvan onmiddellijk in kennis en biedt hem de gelegenheid om te worden gehoord wanneer hij daarom verzoekt. [Am. 42] 2. Op verzoek van de curator insolventievertegenwoordiger in de hoofdprocedure schort de in lid 1 bedoelde rechter de beslissing tot opening van een secundaire procedure op of weigert deze rechter een secundaire procedure te openen, wanneer de insolventievertegenwoordiger in de hoofdprocedure voldoende bewijs levert dat de opening van een dergelijke procedure niet nodig is om de belangen van de plaatselijke schuldeisers te beschermen, met name wanneer de curator insolventievertegenwoordiger in het hoofdgeding de in artikel 18, lid 1, bedoelde toezegging heeft gegeven en deze gestand doet. [Am. 43] 2 bis. Plaatselijke schuldeisers hebben het recht om de beslissing om de opening van secundaire procedures op te schorten of te weigeren aan te vechten binnen drie weken nadat die beslissing overeenkomstig artikel 20 bis, punt a), openbaar werd gemaakt. [Am. 44] 2 ter. Plaatselijke schuldeisers hebben het recht de rechter die de hoofdprocedures voert, te verzoeken van de insolventievertegenwoordiger in de hoofdprocedure te eisen dat hij gepaste maatregelen neemt om de belangen van de plaatselijke schuldeisers te beschermen. Dergelijke eis kan bevatten: een verbod de goederen te verwijderen uit de lidstaat waar de opening van de secundaire procedures werd opgeschort of geweigerd, een opschorting van de verdeling van de opbrengst in de hoofdprocedure of een verplichting voor de insolventievertegenwoordiger in de hoofdprocedure om een zekerheid te verstrekken voor de uitvoering van de toezegging. [Am. 45] 2 quater. De in lid 1 bedoelde rechter mag een trustee met beperkte bevoegdheden benoemen. De trustee zorgt ervoor dat de toezegging naar behoren wordt uitgevoerd en neemt deel aan de uitvoering ervan indien zulks noodzakelijk is om de belangen van de plaatselijke schuldeisers te beschermen. De trustee beschikt over het recht om in overeenstemming met lid 2 ter een verzoek in te dienen. [Am. 46] 3. Wanneer de in lid 1 bedoelde rechter beslist een secundaire procedure te openen, dan opent hij het soort procedure op grond van zijn nationale recht dat gelet op de belangen van de plaatselijke schuldeisers het meest geëigend is, ongeacht of eventuele voorwaarden inzake de solventie van de schuldenaar zijn vervuld. 4. De curator insolventievertegenwoordiger in de hoofdprocedure wordt onmiddellijk in kennis gesteld van de beslissing tot opening van de secundaire procedure en heeft het recht tegen die beslissing beroep in te stellen binnen drie weken na ontvangst van deze kennisgeving . In gerechtvaardigde gevallen kan de rechter die de secundaire procedures heeft geopend, deze termijn beperken tot niet minder dan een week na ontvangst van de kennisgeving .”[Am. 47] |
|
(35) |
Artikel 31 wordt vervangen door: „Artikel 31 Samenwerking en communicatie tussen curatoren insolventievertegenwoordigers 1. De curator in de hoofdprocedure en de curatoren in de secundaire procedures insolventievertegenwoordigers in insolventieprocedures met betrekking tot dezelfde schuldenaar werken met elkaar samen voor zover dit deze samenwerking geschikt is om de doeltreffende uitvoering van de procedure te vereenvoudigen, niet onverenigbaar is met de op elk van de procedures elke procedure toepasselijke regels en geen belangenconflict veroorzaakt . Deze samenwerking kan plaatsvinden in de vorm van overeenkomsten of protocollen. [Am. 48] 2. De curatoren insolventievertegenwoordigers zullen met name:
|
|
(36) |
De volgende artikelen worden ingevoegd: „Artikel 31 bis Samenwerking en communicatie tussen rechters 1. Om de coördinatie tussen de hoofd- en de secundaire van de procedures met betrekking tot dezelfde schuldenaar te bevorderen, werkt een rechter bij wie een verzoek tot opening van een insolventieprocedure aanhangig is of die een dergelijke procedure heeft geopend, samen met iedere andere rechter bij wie een insolventieprocedure aanhangig is of die een dergelijke procedure heeft geopend, voor zover deze samenwerking geschikt is om de doeltreffende uitvoering van de procedure te vereenvoudigen en niet onverenigbaar is met de op elk van de procedures toepasselijke regels. De rechter kan daartoe zo nodig een persoon of orgaan opdragen overeenkomstig zijn instructies handelend persoon of orgaan benoemen. te handelen voor zover dit niet onverenigbaar is met de op de procedures toepasselijke regels . [Am. 49] 2. De in lid 1 bedoelde rechters kunnen rechtstreeks met elkaar communiceren of informatie of bijstand aan elkaar vragen, mits deze communicatie kosteloos is en daarbij de procedurele rechten van partijen bij de procedure en de vertrouwelijkheid van de informatie in acht worden genomen. 3. Samenwerking kan plaatsvinden op elke daartoe geschikte manier, waaronder
Artikel 31 ter Samenwerking en communicatie tussen curatoren insolventievertegenwoordigers en rechters 1. Om de coördinatie tussen de hoofd- en de secundaire procedures die met betrekking tot dezelfde schuldenaar zijn geopend, te bevorderen, [Am. 50]
in elk geval voor zover deze samenwerking en communicatie geschikt zijn om de doeltreffende uitvoering van de procedure te vereenvoudigen, niet onverenigbaar zijn met de op elke procedure toepasselijke regels en geen belangenconflict veroorzaken. [Am. 51] 2. De in lid 1 bedoelde samenwerking vindt plaats op elke daartoe geschikte wijze, waaronder de in artikel 31 bis, lid 3, genoemde wijzen, voor zover deze niet onverenigbaar zijn met de op elk van de procedures toepasselijke regels.” |
|
(37) |
Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:
|
|
(38) |
Artikel 34 wordt vervangen door: „Artikel 34 Beëindiging van de hoofd- of secundaire insolventieprocedure 1. De beëindiging van de hoofdprocedure belet niet de voortzetting van de secundaire procedures die op dat moment nog lopen. 2. Wanneer een secundaire procedure inzake een rechtspersoon is geopend in de lidstaat waar die persoon zijn statutaire zetel heeft en de beëindiging van die procedure de ontbinding van de rechtspersoon met zich brengt, belet deze ontbinding niet dat de hoofdprocedure die in een andere lidstaat is geopend, wordt voortgezet wordt de betrokken rechtspersoon niet uit het bedrijfsregister geschrapt vóór de hoofdprocedure wordt beëindigd .”[Am. 52] |
|
(39) |
In artikel 35 wordt het woord „liquidatie” vervangen door het woord „tegeldemaking”. |
|
(40) |
Artikel 37 wordt vervangen door: „Artikel 37 Omzetting van de eerder geopende procedure De curator insolventievertegenwoordiger in de hoofdprocedure kan de rechter van de lidstaat waar een secundaire procedure is geopend, verzoeken de omzetting te gelasten van de secundaire procedure in een ander type insolventieprocedure waarin de wetgeving van die lidstaat voorziet.” |
|
(41) |
Artikel 39 wordt vervangen door: „Artikel 39 Recht om vorderingen in te dienen Elke schuldeiser die zijn gewone verblijfplaats, woonplaats of statutaire zetel heeft in een andere lidstaat dan de lidstaat waar de procedure is geopend, met inbegrip van de belastingautoriteiten en de sociale-zekerheidsinstellingen van de lidstaten („buitenlandse schuldeiser”), heeft het recht zijn vorderingen in de insolventieprocedure in te dienen door middel van elk communicatiemiddel, waaronder elektronische middelen, dat door de wetgeving van de lidstaat waar de procedure is geopend, wordt aanvaard. Voor de indiening van vorderingen is vertegenwoordiging door een advocaat of een andere beoefenaar van een juridisch beroep niet verplicht.” |
|
(42) |
Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:
|
|
(43) |
Artikel 41 wordt vervangen door: „Artikel 41 Procedure voor de indiening van vorderingen 1. Iedere bekende buitenlandse schuldeiser dient zijn vordering in met gebruikmaking van het standaardformulier voor de indiening van vorderingen dat in overeenstemming met de in artikel 45 ter, lid 4, bedoelde raadplegingsprocedure wordt opgesteld en uiterlijk .... (*13) wordt gepubliceerd op het Europese e-justitieportaal. Het formulier bevat het opschrift „Indiening van vorderingen” in alle officiële talen van de Unie. 2. In het standaardformulier voor de indiening van vorderingen vermeldt de in lid 1 bedoelde schuldeiser:
Bij het standaardformulier voor de indiening van vorderingen worden kopieën van eventuele bewijsstukken gevoegd. 3. Vorderingen kunnen in elk van de officiële talen van de Unie worden ingediend. Van de schuldeiser kan een vertaling in de officiële taal of een van de officiële talen van de lidstaat waar de procedure is geopend of in een andere taal die die lidstaat heeft aanvaard, worden verlangd. Elke lidstaat geeft ten minste één andere officiële taal van de Unie dan zijn eigen taal aan, die hij voor het indienden van vorderingen aanvaardt. 4. Vorderingen worden ingediend binnen de periode die door de wetgeving van de staat waar de insolventieprocedure is geopend, is vastgesteld. In geval van een buitenlandse schuldeiser is deze periode niet korter dan 45 dagen na de openbaarmaking van de opening van de procedure in het insolventieregister van de staat waar de procedure is geopend. 5. Wanneer de curator insolventievertegenwoordiger een overeenkomstig dit artikel ingediende vordering betwist, biedt hij de schuldeiser de gelegenheid aanvullend bewijs te leveren over het bestaan en het bedrag van de vordering.” |
|
(44) |
Artikel 42 vervalt. |
|
(45) |
Het volgende hoofdstuk wordt ingevoegd: „HOOFDSTUK IV BIS INSOLVENTIE VAN LEDEN VAN EEN GROEP ONDERNEMINGEN Artikel 42 bis Verplichting tot samenwerking en communicatie tussen curatoren insolventievertegenwoordigers 1. Wanneer een insolventieprocedure betrekking heeft op twee of meer leden van een groep ondernemingen, werkt een curator insolventievertegenwoordiger die is aangewezen in een procedure met betrekking tot een lid van de groep, samen met iedere curator insolventievertegenwoordiger die is aangewezen in een procedure met betrekking tot een ander lid van dezelfde groep voor zover deze samenwerking geschikt is om de doeltreffende uitvoering van de procedure te vereenvoudigen, niet onverenigbaar is met de op dergelijke procedures toepasselijke regels en geen belangenconflict veroorzaakt. Deze samenwerking kan plaatsvinden in de vorm van overeenkomsten of protocollen. 2. Bij de in lid 1 bedoelde samenwerking zullen de curatoren insolventievertegenwoordigers
De curatoren insolventievertegenwoordigers kunnen ermee instemmen dat aan de curator insolventievertegenwoordigers die in een van de procedures is aangewezen, aanvullende bevoegdheden worden verleend wanneer de op elk van de procedures toepasselijke regels deze instemming toelaten. Artikel 42 ter Communicatie en samenwerking tussen rechters 1. Wanneer insolventieprocedures betrekking hebben op twee of meer leden van een groep ondernemingen werkt een rechter bij wie een verzoek tot opening van een procedure met betrekking tot een lid van de groep aanhangig is of die een dergelijke procedure heeft geopend, samen met iedere andere rechter bij wie een verzoek tot opening van een procedure met betrekking tot een ander lid van dezelfde groep aanhangig is of die een dergelijke procedure heeft geopend, voor zover deze samenwerking geschikt is om de doeltreffende uitvoering van de procedure te vereenvoudigen en niet onverenigbaar is met de daarop toepasselijke regels. De rechter kan daartoe zo nodig een persoon of orgaan opdragen overeenkomstig zijn instructies handelend persoon of orgaan benoemen te handelen voor zover dit niet onverenigbaar is met de op de procedures toepasselijke regels . [Am. 54] 2. De in lid 1 bedoelde rechters kunnen rechtstreeks met elkaar communiceren of informatie of bijstand aan elkaar vragen. 3. Samenwerking kan plaatsvinden op elke daartoe geschikte manier, waaronder
Artikel 42 quater Samenwerking en communicatie tussen curatoren insolventievertegenwoordigers en rechters Een curator insolventievertegenwoordiger die is aangewezen in een insolventieprocedure met betrekking tot een lid van een groep ondernemingen werkt samen en communiceert met iedere rechter bij wie een verzoek tot opening van een procedure met betrekking tot een ander lid van dezelfde groep ondernemingen aanhangig is of die een dergelijke procedure heeft geopend, voor zover deze samenwerking geschikt is om de coördinatie van de procedures te vereenvoudigen en niet onverenigbaar is met de daarop toepasselijke regels en geen belangenconflict veroorzaakt . Met name kan de curator insolventievertegenwoordiger die rechter om informatie verzoeken over de procedure met betrekking tot het andere lid van de groep of om bijstand vragen met betrekking tot de procedure waarin hij is aangewezen. [Am. 55] Artikel 42 quinqies Bevoegdheden van de curatoren insolventievertegenwoordigers en schorsing van de procedure 1. Een curator insolventievertegenwoordiger die is aangewezen in een insolventieprocedure die is geopend met betrekking tot een lid van een groep ondernemingen heeft het recht:
2. De rechter die de in lid 1, onder b), bedoelde procedure heeft geopend, schorst de procedure geheel of gedeeltelijk wanneer is aangetoond de insolventievertegenwoordiger voldoende bewijs levert dat deze schorsing gunstig voor de schuldeisers in deze procedure is. Een dergelijke schorsing mag niet meer dan drie twee maanden duren. en kan met dezelfde termijn worden verlengd of vernieuwd. De rechter die de schorsing gelast, kan de curator insolventievertegenwoordiger opdragen elke maatregel te nemen die geëigend is om de belangen van de schuldeisers in de procedure te beschermen.” [Am. 59] Artikel 42 quinquies bis Opening van groepscoördinatieprocedures 1. Groepscoördinatieprocedures kunnen door een insolventievertegenwoordiger worden ingeleid bij een rechter die bevoegd is voor de insolventieprocedures van een lid van de groep op voorwaarde dat:
2. Wanneer bij meer dan een rechter een verzoek tot opening van de groepscoördinatieprocedure werd ingediend, wordt de groepscoördinatieprocedure geopend in de lidstaat waar de meest cruciale functies worden uitgeoefend. Daartoe communiceren de rechters bij wie een verzoek werd ingediend, en werken zij samen overeenkomstig artikel 42 ter. Wanneer de meest cruciale functies niet kunnen worden bepaald, kan de eerste rechter bij wie een verzoek werd ingediend, een groepscoördinatieprocedure openen op voorwaarde dat aan de voorwaarden om dergelijke procedures te openen wordt voldaan. 3. Wanneer een groepscoördinatieprocedure werd geopend, wordt het recht van de insolventievertegenwoordigers om overeenkomstig artikel 42 quinquies, lid 1, onder b), een schorsing van de insolventieprocedure te verzoeken onderworpen aan de goedkeuring door de coördinator. Bestaande schorsingen blijven van kracht, behoudens de bevoegdheid van de coördinator om het verval van dergelijke schorsingen te verzoeken. [Am. 60] Artikel 42 quinquies ter Taken en rechten van de coördinator 1. De rechter die de groepscoördinatieprocedure opent, stelt een coördinator aan. De coördinator is onafhankelijk van de leden van de groep en hun schuldeisers en heeft de volgende taken:
2. De coördinator heeft de volgende rechten:
Artikel 42 quinquies quater Goedkeuring van de groepscoördinatieplannen door de rechter 1. Insolventievertegenwoordigers die zijn aangewezen voor insolventieprocedures waarop de tenuitvoerlegging van een groepscoördinatieplan van toepassing is, mogen commentaar leveren op het ontwerp van het groepscoördinatieplan binnen een periode van maximaal één maand die door de coördinator wordt vastgesteld wanneer hij het plan indient. 2. Bij het ontwerpplan dat aan de rechter ter goedkeuring wordt voorgelegd, wordt het volgende bijgevoegd:
3. De rechter keurt het plan goed als hij van mening is dat de coördinator de formele vereisten van lid 2 van dit artikel en van artikel 42 quinquies ter, lid 1, onder c), heeft nageleefd. [Am. 62] Artikel 42 quinquies quinquies Verband tussen groepscoördinatieprocedure en insolventieprocedure 1. Bij de uitvoering van de insolventieprocedure moeten de insolventievertegenwoordigers de aanbevelingen van de coördinator en het groepscoördinatieplan in overweging nemen. Wanneer een insolventievertegenwoordiger wil afwijken van de in het groepscoördinatieplan voorgestelde maatregelen of acties, legt hij de redenen voor deze afwijking uit op een bijeenkomst van schuldeisers of aan een orgaan waaraan hij krachtens de wetten van de relevante lidstaat verantwoording moet afleggen. 2. Niet-naleving van lid 1 wordt beschouwd als een schending van de plichten van insolventievertegenwoordigers krachtens de wetten van de relevante lidstaat. [Am. 63] Artikel 42 quinquies sexies Aansprakelijkheid van de coördinator De coördinator voert zijn plichten naar best vermogen uit. Hij is verantwoordelijk ten aanzien van de boedel van de insolventieprocedure waarop een groepscoördinatieprocedure van toepassing is, voor schade die qua aansprakelijkheid toe te schrijven is aan schendingen van die plichten. Zijn aansprakelijkheid wordt vastgelegd in overeenstemming met de wet van de lidstaten waar de coördinatieprocedure werd geopend. [Am. 64] Artikel 42 quinquies septies Kosten 1. De wetten van de lidstaten bevatten bepalingen over de gerechtskosten en de bezoldiging van de coördinator. 2. De kosten van de groepscoördinatieprocedure worden pro rata gedragen door de leden van de groep ten aanzien waarvan een insolventieprocedure was geopend op het moment van de opening van de coördinatieprocedure. Het deel dat door elk lid van de groep moet worden gedragen, wordt berekend aan de hand van het aandeel van de vermogenswaarde van dit lid in het geconsolideerde vermogen van alle leden van de groep ten aanzien waarvan een insolventieprocedure was geopend.”[Am. 65] |
|
(46) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 44 bis Informatie over nationale insolventiewetgeving 1. De lidstaten verstrekken binnen het kader van het bij Beschikking 2001/470/EG van de Raad opgerichte Europese (*14) justitiële netwerk in burgerlijke en handelszaken een beschrijving van hun nationale insolventiewetgeving en –procedures, met name met betrekking tot de in artikel 4, lid 2, opgesomde punten, teneinde deze informatie voor het publiek beschikbaar te maken. 2. De lidstaten werken deze informatie regelmatig bij. (*14) Beschikking 2001/470/EG van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de opgerichting van een Europese justitiële netwerk in burgerlijke en handelszaken (PB L 174 van 27.6.2001, blz. 25).”" |
|
(47) |
Artikel 45 wordt vervangen door: „Artikel 45 Wijziging van de bijlagen 1. De Commissie wordt de bevoegdheid verleend tot vaststelling van gedelegeerde handelingen om de bijlagen A en C te wijzigen volgens de in dit artikel en artikel 45 bis vastgestelde procedure. 2. Om een wijziging van bijlage A in gang te zetten, De lidstaten stellen de lidstaten de Commissie in kennis van hun nationale bepalingen inzake insolventieprocedures die zij in bijlage A opgenomen willen zien. voldoen aan de in artikel 1 vastgestelde criteria . Daarbij voegen zij een korte beschrijving. De Commissie onderzoekt of de aangemelde bepalingen voldoen aan de voorwaarden van artikel 1, en wijzigen bijlage A door middel van gedelegeerde handelingen indien dat het geval is.” [Am. 66] 2 bis. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van wezenlijke wijzigingen van hun nationale bepalingen inzake insolventieprocedures. De Commissie onderzoekt of de gewijzigde regels voldoen aan de voorwaarden van artikel 1, en wijzigt bijlage A door middel van gedelegeerde handelingen, indien dat het geval is.” [Am. 67] |
|
(48) |
De volgende artikelen worden ingevoegd: „Artikel 45 bis Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie 1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie verleend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden. 2. De in artikel 45 bedoelde delegatie van bevoegdheden wordt met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening verleend voor onbepaalde tijd. 3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 45 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. 4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad. 5. Een overeenkomstig artikel 45 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. Artikel 45 ter De bevoegdheid tot vaststelling van uitvoeringshandelingen 1. De bevoegdheid tot vaststelling van uitvoeringshandelingen wordt de Commissie voor de volgende doeleinden verleend:
2. Bij de vaststelling of wijziging van de in lid 1 bedoelde handelingen wordt de Commissie bijgestaan door een comité. Dat is comité is een comité als bedoeld in Verordening (EG) nr. 182/2011. 3. Waar naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. 4. Waar naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.” |
|
(49) |
In artikel 46 wordt de datum „1 juni 2012” vervangen door „…. [10 jaar na de inwerkingtreding van deze verordening]”. |
|
(50) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 46 bis Gegevensbescherming 1. De lidstaten passen De nationale voorschriften waarmee Richtlijn 95/46/EG toe wordt omgezet, zijn van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens die uit hoofde van deze verordening in de lidstaten plaatsvindt op voorwaarde dat deze geen betrekking heeft op de in artikel 3, lid 2, van Richtlijn 95/46/EG vermelde verwerkingsactiviteiten . [Am. 68] 2. Verordening (EG) nr. 45/2001 is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de Commissie uit hoofde van deze verordening.” |
|
(51) |
Bijlage B vervalt. |
|
(51 bis) |
In bijlage C wordt het onderdeel met als titel „DEUTSCHLAND” vervangen door: „DEUTSCHLAND
|
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van … (*15) met uitzondering van artikel 44 bis, welke van toepassing is met ingang van … (*16).
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.
Gedaan te ,
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
Voor de Raad
De voorzitter
(1) PB C 271 van 19.9.2013, blz. 55.
(2) Standpunt van het Europees Parlement van 5 februari 2014.
(3) PB C 358 van 7.12.2013, blz. 15.
(4) Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 voor grensoverschrijdende insolventieprocedures (PB L 160 van 30.6.2000, blz. 1).
(5) PB C , , blz. .
(6) Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(*3) Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (PB L 324 van 10.12.2007, blz. 79).”
(*11) 36 maanden na de inwerkingtreding van de verordening.
(*13) 24 maanden na de inwerkingtreding van de verordening.
(*15) 24 maanden na de inwerkingtreding van de verordening.
(*16) 12 maanden na de inwerkingtreding van de verordening.
Donderdag 6 februari 2014
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/389 |
P7_TA(2014)0095
Afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk bankenafwikkelingsfonds ***I
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 6 februari 2014 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk bankenafwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0520 — C7-0223/2013 — 2013/0253(COD)) (1)
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2017/C 093/62)
Amendement 1
AMENDEMENTEN VAN HET EUROPEES PARLEMENT (*1)
op het voorstel van de Commissie
(1) De zaak werd dan terugverwezen naar de Commissie uit hoofde van artikel 57, lid 2, tweede alinea, van het Reglement (A7-0478/2013).
(*1) Amendementen: nieuwe of vervangende tekst staat in vet en cursief, schrappingen zijn met het symbool ▐ aangegeven.
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk bankenafwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Om het economisch herstel in de Unie te bevorderen, is het van essentieel belang dat de interne markt voor bankdiensten beter is geïntegreerd. Met de huidige financiële en economische crisis is echter gebleken dat de werking van de interne markt ter zake wordt bedreigd en dat er een toenemende kans op financiële versnippering bestaat. De interbancaire markten zijn minder liquide geworden en de grensoverschrijdende activiteiten van banken nemen af door de vrees voor besmetting en door een gebrek aan vertrouwen in andere nationale bankstelsels en in het vermogen van de lidstaten om de banken te steunen. Dit vormt een echte bron van zorg in een interne markt waarin bankinstellingen kunnen beschikken over een Europees paspoort en voor het merendeel in verschillende lidstaten opereren. |
|
(2) |
Door verschillen in nationale afwikkelingsvoorschriften tussen de diverse lidstaten en in de overeenkomstige administratieve praktijken en door het ontbreken van een gezamenlijk besluitvormingsproces op Unieniveau voor de afwikkeling van grensoverschrijdende banken worden dit gebrek aan vertrouwen en de marktinstabiliteit in de hand gewerkt omdat over de mogelijke afloop van het failleren van een bank geen zekerheid bestaat en deze afloop evenmin voorspelbaar is. Afwikkelingsbesluiten die alleen op nationaal niveau en uit hoofde van niet-geharmoniseerde rechtskaders worden genomen, kunnen tot mededingingsverstoringen en uiteindelijk tot een ondermijning van de interne markt leiden. |
|
(3) |
Met name hebben de uiteenlopende praktijken van de lidstaten ten aanzien van de behandeling van crediteuren van banken in afwikkeling en ten aanzien van de bail-out van faillerende banken gevolgen voor de perceptie van het kredietrisico, de financiële soliditeit en de solvabiliteit van hun banken. Daardoor wordt het vertrouwen van het publiek in de bankensector ondermijnd en worden de uitoefening van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten op de interne markt belemmerd aangezien de financieringskosten zonder dergelijke verschillen in nationale praktijken lager zouden uitvallen. |
|
(4) |
De verschillen in nationale afwikkelingsvoorschriften tussen de diverse lidstaten en in overeenkomstige administratieve praktijken kunnen ertoe leiden dat banken en cliënten alleen om reden van hun plaats van vestiging en ongeacht hun echte kredietwaardigheid hogere leenkosten hebben. Voorts worden cliënten van banken in sommige lidstaten ongeacht hun kredietwaardigheid met hogere leentarieven geconfronteerd dan cliënten van banken in andere lidstaten. |
|
(4 bis) |
Het onvermogen van bepaalde lidstaten zich te voorzien van goed functionerende instellingen rond de afwikkeling van banken heeft de afgelopen jaren de schade van de bankcrisis alleen maar verder verergerd. |
|
(4 ter) |
Nationale autoriteiten hebben vaak eerder de neiging om een bank met overheidsgeld te redden dan tot afwikkeling van die bank over te gaan, en daarom is een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme (GAM) zo essentieel om een gelijk speelveld te verkrijgen en vanuit een neutralere benadering te kunnen beslissen of een bank moet worden afgewikkeld. |
|
(5) |
Zolang de afwikkelingsvoorschriften en -praktijken en de benaderingen voor de lastendeling nationaal blijven en de voor de financiering van een afwikkeling benodigde financiële middelen op nationaal niveau worden aangetrokken en uitgegeven, blijft de interne markt versnipperd. Bovendien hebben nationale toezichthouders een sterke neiging om de mogelijke gevolgen van een bankencrisis voor hun nationale economie zoveel mogelijk te beperken middels de vaststelling van unilaterale maatregelen om de bedrijfsactiviteiten van banken af te schermen door bijvoorbeeld overdrachten en leningen binnen een groep aan banden te leggen of door op hun grondgebied gevestigde dochternemingen van potentieel faillerende moederondernemingen hogere liquiditeits- en kapitaalvereisten op te leggen. Nationale en litigieuze kwesties tussen herkomst- en ontvangstlanden doen wezenlijk af aan de efficiëntie van grensoverschrijdende afwikkelingsprocessen . Daardoor worden de grensoverschrijdende activiteiten van banken ingeperkt, ontstaan belemmeringen voor de uitoefening van fundamentele vrijheden en wordt de mededinging op de interne markt verstoord. |
|
(6) |
Richtlijn [BRRD] van het Europees Parlement en de Raad (4) is een beslissende stap naar harmonisatie van de nationale regelgeving inzake de afwikkeling van banken ▐ en heeft in samenwerking tussen de afwikkelingsautoriteiten bij de aanpak van het failleren van grensoverschrijdende banken voorzien. Niettemin is de harmonisatie van Richtlijn [BRRD] niet absoluut en is het besluitvormingsproces niet gecentraliseerd. Richtlijn [BRRD] biedt de nationale autoriteiten van elke lidstaat hoofdzakelijk dezelfde afwikkelingsinstrumenten en -bevoegdheden, maar laat hen enigermate vrij in de toepassing van de instrumenten en in het gebruik van nationale financieringsregelingen ter ondersteuning van de afwikkelingsprocedures. Ondanks de regulerende en bemiddelende taak die aan de bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (5) , opgerichte Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit, 'EBA') is toebedeeld, wordt met Richtlijn BRRD▐ niet geheel voorkomen dat de lidstaten ten aanzien van de afwikkeling van grensoverschrijdende groepen afzonderlijke en potentieel inconsistente besluiten nemen die een nadelige uitwerking op de totale afwikkelingskosten kunnen hebben. Omdat de richtlijn voorts in nationale financieringsregelingen voorziet, neemt de afhankelijkheid van banken van steun uit de nationale begroting niet voldoende af en wordt niet geheel voorkomen dat de benadering ten aanzien van het gebruik van de financieringsregelingen van lidstaat tot lidstaat uiteenloopt. |
|
(7) |
Voor de voltooiing van de interne markt voor financiële diensten is het van essentieel belang om voor doeltreffende eenvormige afwikkelingsbesluiten voor faillerende banken in de Unie en voor het gebruik van op Unieniveau aangetrokken financiering te zorgen. Op de interne markt kan het failleren van een bank in één lidstaat de stabiliteit van de financiële markten in de gehele Unie aantasten. Doeltreffende en eenvormige afwikkelingsvoorschriften, alsmede gelijke voorwaarden voor de financiering van afwikkelingen in alle lidstaten zijn als middel om de mededinging in stand te houden en de werking van de interne markt te verbeteren, niet alleen van belang voor de lidstaten waarin de banken opereren, maar meer in het algemeen voor alle lidstaten. De bankstelsels op de interne markt zijn sterk met elkaar verweven, bankgroepen zijn internationaal en banken hebben een hoog percentage aan buitenlandse activa in bezit. Zonder een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme zou een bankencrisis in lidstaten die aan het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme (GTM) deelnemen, ook in de niet-deelnemende lidstaten sterkere negatieve systeemeffecten sorteren. Een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme zal de stabiliteit van de banken in de deelnemende lidstaten vergroten en het overslaan van een crisis naar niet-deelnemende lidstaten voorkomen, zodat het de werking van de gehele interne markt zal verbeteren. Het mechanisme voor samenwerking met betrekking tot zowel in deelnemende als in niet-deelnemende lidstaten gevestigde instellingen moet duidelijk zijn en het is belangrijk erop toe te zien dat niet-deelnemende lidstaten niet worden gediscrimineerd. |
|
(7 bis) |
Om het vertrouwen in de banksector en de geloofwaardigheid daarvan weer te herstellen, onderwerpt de Europese Centrale Bank (ECB) de balans van alle onder rechtstreeks toezicht vallende banken aan een uitgebreid onderzoek. Voor wat de banken in de deelnemende lidstaten die niet rechtstreeks onder het toezicht van de ECB vallen betreft, dienen de bevoegde autoriteiten in samenwerking met de ECB een soortgelijk balansonderzoek uit te voeren dat evenredig is aan de omvang en het bedrijfsmodel van de banken in kwestie. Ook dit draagt bij aan het herstel van de geloofwaardigheid en zorgt ervoor dat alle banken onder de loep worden genomen. |
|
(7 ter) |
Met het oog op een gelijk speelveld binnen de interne markt als geheel, moet elk kader voor herstel en afwikkeling van banken binnen de Unie berusten op de Richtlijn bankherstel en –afwikkeling (hierna: Richtlijn [BRRD]) en op de krachtens deze richtlijn uitgevaardigde gedelegeerde handelingen. De Commissie en de afwikkelingsraad moeten bij de uitvoering van hun taken uit hoofde van deze verordening handelen overeenkomstig de vereisten van die richtlijn en die gedelegeerde handelingen. In die richtlijn moeten de planning van herstel- en afwikkelingsmaatregelen, vroegtijdige interventie, de voorwaarden en beginselen voor afwikkeling, alsook de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten door het GAM, nader worden geregeld. Het belangrijkste doel van deze verordening is een zodanige regeling te treffen dat het GAM die richtlijn kan uitvoeren en over de daarvoor benodigde financiële middelen kan beschikken. De Commissie en de afwikkelingsraad blijven daarbij gebonden aan alle andere hier terzake doende Uniewetgeving, ook aan de bindende technische regulerings- en uitvoeringsnormen die door de EBA zijn uitgewerkt en door de Commissie zijn overgenomen conform de artikelen 10 tot en met 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. De afwikkelingsraad is tevens gebonden aan de richtsnoeren en aanbevelingen die de EBA in verband met richtlijn [BRRD] uitbrengt overeenkomstig artikel 16 van die verordening, en in voorkomend geval aan de besluiten van de EBA in het kader van bindende bemiddeling overeenkomstig artikel 19, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1093/2010. |
|
(8) |
Na de instelling van het GTM bij Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad (6), waarbij de banken in de deelnemende lidstaten onder centraal toezicht van de Europese Centrale Bank (ECB) komen te staan, is er sprake van een incongruentie tussen het Unietoezicht op dergelijke banken enerzijds en de nationale behandeling van deze banken in de afwikkelingsprocedures krachtens Richtlijn [ BRRD ] anderzijds. |
|
(8 bis) |
Verordening (EU) nr. 1024/2013 voorziet in de mogelijkheid dat een deelnemende lidstaat die geen lid is van de eurozone zijn nauwe samenwerking met het GTM beëindigt. Op die manier kan de situatie ontstaan dat een lidstaat besluit het GTM te verlaten, maar tegelijkertijd een instelling op zijn grondgebied heeft die afwikkelingsfinanciering uit het GAM-fonds geniet. Deze verordening kan bij herziening, worden toegerust met bepalingen voor dergelijke situaties. |
|
(9) |
Terwijl de banken in de lidstaten die buiten het GTM blijven, op nationaal niveau profiteren van op elkaar afgestemde toezichts-, afwikkelings- en financiële achtervangregelingen, zijn de banken in de lidstaten die aan het GTM deelnemen, onderworpen aan uniale toezichtsregelingen en nationale afwikkelings- en financiële achtervangregelingen. Door deze incongruentie ontstaat een concurrentienadeel voor de banken in de lidstaten die aan het GTM deelnemen, tegenover de banken in de andere lidstaten. Omdat toezicht en afwikkeling binnen het GTM op twee verschillende niveaus plaatsvinden, zijn interventies bij en afwikkelingen van banken in de lidstaten die aan het GTM deelnemen, niet zo snel, consistent en doeltreffend als bij banken in de lidstaten die niet onder het GTM vallen. Dit heeft nadelige gevolgen voor de financieringskosten voor deze banken en schept een concurrentienadeel met schadelijke effecten voor de lidstaten waarin deze banken opereren, en voor de algehele werking van de interne markt. Daarom is een gecentraliseerd afwikkelingsmechanisme voor alle banken die opereren in de lidstaten die aan het GTM deelnemen, van essentieel belang voor de waarborging van een gelijk speelveld. |
|
(10) |
De deling van de afwikkelingsverantwoordelijkheden tussen de nationale niveaus en een uniaal niveau moet worden gelijkgetrokken met de deling van de toezichtsverantwoordelijkheden tussen deze niveaus. Zolang het toezicht in een lidstaat nationaal blijft, moet deze lidstaat ook voor de financiële gevolgen van het failleren van een bank verantwoordelijk blijven. Het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme mag zich dus alleen uitstrekken tot banken en financiële instellingen die in de aan het GTM deelnemende lidstaten zijn gevestigd en die in het kader van het GTM aan het toezicht van de ECB zijn onderworpen. Banken die gevestigd zijn in de lidstaten die niet aan het GTM deelnemen, mogen niet aan het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme onderworpen zijn. Indien die lidstaten namelijk ook onder het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme zouden komen te vallen, zouden voor hen de verkeerde prikkels ontstaan. Met name zouden de toezichthouders in die lidstaten dan clementer kunnen worden jegens de banken in hun rechtsgebieden omdat zij het volle financiële risico van het failleren van die banken dan niet zouden hoeven te dragen. Met het oog op het parallellisme met het GTM mag het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme dus alleen van toepassing zijn op de lidstaten die aan het GTM deelnemen. Zodra een lidstaat zich bij het GTM aansluit, moet hij ook automatisch aan het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme worden onderworpen. Op den duur zou het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme zich moeten uitstrekken tot de gehele interne markt. |
|
(11) |
Een gemeenschappelijk bankenafwikkelingsfonds (hierna het „Fonds” genoemd) is van essentieel belang; zonder het Fonds kan een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme niet naar behoren werken. Uiteenlopende systemen van nationale financiering zouden de toepassing van gemeenschappelijke voorschriften voor de afwikkeling van banken op de interne markt verstoren. Als de financiering van afwikkeling op nationaal niveau blijft verlopen, zou de band tussen overheden en de bankensector niet worden verbroken en zouden investeerders hun leningsvoorwaarden blijven bepalen naar de plaats van vestiging van de banken in plaats van naar hun kredietwaardigheid. In de huidige ernstige versnippering van de financiële markten zou ook geen verandering komen. Het Fonds moet ertoe bijdragen dat een eenvormige administratieve praktijk bij de financiering van afwikkelingen gewaarborgd is en dat wordt vermeden dat, als gevolg van uiteenlopende nationale praktijken, belemmeringen voor de uitoefening van fundamentele vrijheden ontstaan of de mededinging wordt verstoord. Het Fonds moet rechtstreeks door de banken worden gefinancierd en moet op Unieniveau worden gepoold zodat de afwikkelingmiddelen op objectieve wijze aan de lidstaten worden toegewezen en daarmee de financiële stabiliteit wordt versterkt en de koppeling tussen enerzijds de gepercipieerde begrotingssituatie van de afzonderlijke lidstaten en anderzijds de financieringskosten van banken en ondernemingen die in deze lidstaten opereren, wordt verbroken. Om die koppeling nog verder te verbreken moet worden verboden dat een besluit van het GAM rechtstreeks van invloed is op de begrotingsverantwoordelijkheid van de lidstaten. |
|
(12) |
Derhalve is het noodzakelijk om maatregelen vast te stellen om voor alle lidstaten die aan het GTM deelnemen, een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme te creëren, teneinde een goede en stabiele werking van de interne markt te bevorderen. |
|
(13) |
Een gecentraliseerde toepassing van de bankenafwikkelingsvoorschriften van Richtlijn [BRRD] door een gemeenschappelijke uniale afwikkelingsautoriteit in de deelnemende lidstaten is alleen mogelijk wanneer de voorschriften voor de instelling en werking van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme in de lidstaten rechtstreeks toepasselijk zijn en daarmee uiteenlopende interpretaties in de lidstaten worden voorkomen. Om ervoor te zorgen dat de afwikkelingsinstrumenten op geharmoniseerde wijze worden ingezet, dient de afwikkelingsraad samen met de Commissie een afwikkelingshandleiding op te stellen met daarin duidelijke en gedetailleerde richtsnoeren voor het gebruik van de in Richtlijn [BRRD] geregelde afwikkelingsinstrumenten. Dit zou voor de interne markt als geheel voordelen moeten opleveren omdat aldus aan de waarborging van een eerlijke mededinging wordt bijgedragen en belemmeringen voor de vrije uitoefening van fundamentele vrijheden niet alleen in de deelnemende lidstaten, maar op de gehele interne markt worden voorkomen. |
|
(14) |
Parallel aan het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad moet een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme alle kredietinstellingen omvatten die in de deelnemende lidstaten gevestigd zijn. Om tijdens een afwikkelingsproces asymmetrieën op de interne markt bij de behandeling van faillerende instellingen en van crediteuren te vermijden, moet het binnen het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme evenwel mogelijk zijn om een kredietinstelling van een deelnemende lidstaat rechtstreeks af te wikkelen. Wanneer moederondernemingen, beleggingsondernemingen en financiële instellingen onder het geconsolideerde toezicht van de ECB vallen, moeten zij ook in het toepassingsgebied van het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme worden opgenomen. Hoewel de ECB op deze instellingen geen toezicht op solobasis zal uitoefenen, zal zij de enige toezichthouder zijn die een globale indruk heeft van het risico waaraan een groep en indirect de individuele leden blootstaan. Als bepaalde entiteiten die van het geconsolideerde ECB-toezicht deel uitmaken, van het toepassingsgebied van het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme worden uitgesloten, wordt het onmogelijk om de afwikkeling van bankgroepen te plannen en een groepafwikkelingsstrategie vast te stellen, en zullen afwikkelingsbesluiten sterk aan doeltreffendheid inboeten. |
|
(15) |
Binnen het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme moeten besluiten op het passendste niveau worden genomen. De afwikkelingsraad en met name de bestuursvergadering van deze raad moeten de bevoegdheid hebben om alle besluiten rond de afwikkelingsprocedure in de meest ruime zin voor te bereiden en te nemen, onder respectering van de rol van de Commissie zoals geregeld in het VWEU, met name de artikelen 114 en 107 daarvan. |
|
(15 bis) |
De Commissie moet de uitvoering van taken uit hoofde van deze verordening strikt gescheiden houden van haar andere taken, en zich daarbij steeds de doelstellingen en beginselen voor ogen houden zoals die in deze verordening en in Richtlijn [BRRD] zijn omschreven. Deze takenscheiding dient te worden gewaarborgd door een gescheiden organisatie. |
|
(16) |
De ECB is, als toezichthouder binnen het GTM, bij uitstek geschikt om te beoordelen of een kredietinstelling failleert of waarschijnlijk failleert en of er redelijkerwijs niet te verwachten valt dat alternatieve maatregelen van de particuliere sector of van toezichthouders het failleren ervan binnen een redelijk tijdsbestek zou voorkomen. Na de kennisgeving van de ECB en de beoordeling van de afwikkelingsvoorwaarden, moet de afwikkelingsraad, in bestuursvergadering bijeen, de Commissie een ontwerpbesluit aan de hand doen ▐ omtrent de vraag of een instelling al dan niet in afwikkeling wordt geplaatst. Dit ontwerpbesluit dient een aanbeveling te bevatten omtrent een duidelijk en gedetailleerd ▐ kader voor de afwikkelings instrumenten en, al naar het geval, het aanspreken van het Fonds. Binnen dit kader moet de afwikkelingsraad, in zijn bestuursvergadering , over een afwikkelingsregeling besluiten en de nationale afwikkelingsautoriteiten instructies over de afwikkelingsinstrumenten en de op nationaal niveau uit te oefenen afwikkelingsbevoegdheden geven. De leden van de afwikkelingsraad moeten bij het nemen van besluiten naar consensus streven zonder dat daardoor de besluitvorming binnen de raad aan effectiviteit inboet. |
|
(17) |
De afwikkelingsraad moet de bevoegdheid krijgen om met name besluiten op het gebied van de afwikkelingsplanning, de beoordeling van de afwikkelbaarheid, het wegnemen van belemmeringen voor de afwikkelbaarheid, en de voorbereiding van afwikkelingsmaatregelen te nemen. De nationale afwikkelingsautoriteiten moeten de afwikkelingsraad in de afwikkelingsplanning en in de voorbereiding van afwikkelingsbesluiten bijstaan. Daarnaast moeten zij voor de uitvoering van de afwikkelingsbesluiten verantwoordelijk zijn aangezien in het kader van de uitoefening van afwikkelingsbevoegdheden nationaal recht moet worden toegepast. |
|
(18) |
Voor een goede werking van de interne markt is het van belang dat voor alle afwikkelingsmaatregelen dezelfde voorschriften gelden, ongeacht of deze door nationale afwikkelingsautoriteiten in het kader van Richtlijn [BRRD] of in het kader van het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme worden genomen. De Commissie beoordeelt deze maatregelen in het kader van artikel 107, […]VWEU. Wanneer er bij het gebruik van afwikkelingsfinancieringsregelingen geen sprake is van staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, […] VWEU moet de Commissie die maatregelen mutatis mutandis aan artikel 107 […] VWEU toetsen, teneinde een gelijk speelveld op de interne markt te waarborgen. Indien een kennisgeving in het kader van artikel 108 VWEU niet noodzakelijk is omdat met het door de bestuursvergadering van de afwikkelingsraad voorgestelde beroep op het Fonds geen staatssteun in de zin van artikel 107 VWEU is gemoeid, moet de Commissie bij de beoordeling van het voorgestelde beroep op het Fonds de desbetreffende staatssteunregelgeving in het kader van artikel 107 […] VWEU mutatis mutandis toepassen, teneinde de integriteit van de interne markt voor de deelnemende en niet-deelnemende lidstaten te waarborgen. De afwikkelingsraad mag geen besluit over een afwikkelingsregeling nemen voordat de Commissie bij overeenkomstige toepassing van de staatssteunregelgeving ervoor heeft gezorgd dat bij het beroep op het Fonds dezelfde voorschriften worden gevolgd als bij interventies middels nationale financieringsregelingen. |
|
(19) |
Om een snel en doeltreffend besluitvormingsproces bij de afwikkeling te waarborgen, moet de afwikkelingsraad een specifiek Unieagentschap met een op zijn specifieke taken toegesneden specifieke structuur zijn die afwijkt van het model van alle overige agentschappen van de Unie. De samenstelling ervan moet waarborgen dat alle betrokken belangen in de afwikkelingsprocedures naar behoren tegen elkaar worden afgewogen. De afwikkelingsraad moet in plenaire en in bestuursvergaderingen werken. In de bestuursvergadering moet hij bestaan uit een uitvoerend directeur, een plaatsvervangend uitvoerend directeur en door de Commissie en de ECB benoemde leden, die onafhankelijk en objectief te werk moeten gaan, in het belang van de Unie als geheel . Gelet op de taken van de afwikkelingsraad moet en de uitvoerend directeur en de plaatsvervangend uitvoerend directeur worden benoemd op basis van verdienste, vaardigheden, kennis van bancaire en financiële aangelegenheden en ervaring die relevant is op het gebied van financieel toezicht en financiële regelgeving . De uitvoerend directeur en de plaatsvervangend uitvoerend directeur worden gekozen op basis van een open selectieprocedure, waarvan het Europees Parlement en de Raad naar behoren op de hoogte worden gehouden. De selectieprocedure moet het beginsel van genderevenwicht in acht nemen. De Commissie legt de bevoegde commissie van het Europees Parlement een lijst voor van kandidaten voor de functie van de uitvoerend directeur en de plaatsvervangend uitvoerend directeur. De Commissie legt een voordracht voor de benoeming van de uitvoerend directeur en de plaatsvervangend uitvoerend directeur ter goedkeuring voor aan het Europees Parlement . Na goedkeuring van de voordracht door het Europees Parlement benoemt de Raad bij uitvoeringsbesluit de uitvoerend directeur en de plaatsvervangend uitvoerend directeur . Bij beraadslagingen over de afwikkeling van een bank of groep die in één deelnemende lidstaat is gevestigd, moet de bestuursvergadering van de afwikkelingsraad ook het door de betrokken lidstaat benoemde lid dat zijn nationale afwikkelingsautoriteit vertegenwoordigt, uitnodigen en in het besluitvormingsproces betrekken. Bij beraadslagingen over een grensoverschrijdende groep moeten de door de lidstaat van herkomst en alle lidstaten van ontvangst in kwestie benoemde leden die de desbetreffende nationale afwikkelingsautoriteiten vertegenwoordigen, ook worden uitgenodigd en in het besluitvormingsproces van de bestuursvergadering van de afwikkelingsraad worden betrokken. Om er evenwel voor te zorgen dat de autoriteit van herkomst en de autoriteiten van ontvangst de besluitvorming op evenwichtige wijze beïnvloeden, moeten de autoriteiten van ontvangst gezamenlijk over één stem beschikken. Bij de besluitvorming moet terdege rekening worden gehouden met het relatieve belang van de dochteronderneming, het bijkantoor of de onder geconsolideerd toezicht vallende entiteit in de economie van de verschillende lidstaten en in de groep als geheel. |
|
(19 bis) |
Omdat de deelnemers aan de besluitvorming van de afwikkelingsraad in diens bestuursvergaderingen wisselen naargelang de lidstaat waar de betrokken instelling of groep actief is, moeten de vaste deelnemers — uitvoerend directeur, plaatsvervangend uitvoerend directeur, en door de Commissie en de ECB benoemde leden — erop toezien dat de besluiten in alle verschillende samenstellingen van de bestuursvergadering van de afwikkelingsraad coherent zijn, ter zake en proportioneel. |
|
(19 ter) |
De EBA woont als waarnemer de vergaderingen van de raad bij. Ook andere waarnemers, zoals een vertegenwoordiger van het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM), kunnen worden uitgenodigd voor de bijeenkomsten van de afwikkelingsraad. De waarnemers zijn onderworpen aan dezelfde geheimhoudingsplicht als de leden en de medewerkers van de afwikkelingsraad, en uitgewisselde of gedetacheerde medewerkers uit deelnemende lidstaten die afwikkelingstaken uitvoeren. |
|
(19 quater) |
De afwikkelingsraad moet interne afwikkelingsteams kunnen oprichten die bestaan uit eigen medewerkers en medewerkers van de nationale afwikkelingsautoriteiten van de deelnemende lidstaten, en onder leiding staan van coördinatoren die benoemd zijn door leidinggevende medewerkers van de afwikkelingsraad, en kunnen worden uitgenodigd om als waarnemers zonder stemrecht aan de bestuursvergadering van de afwikkelingsraad deel te nemen . |
|
(19 quinquies) |
Het beginsel van loyale samenwerking tussen de instellingen van de Europese Unie is in de Verdragen verankerd, meer bepaald in artikel 13, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie. |
|
(20) |
Gezien de taken van de afwikkelingsraad en de Commissie uit hoofde van deze verordening en gezien de afwikkelingsdoelstellingen, zoals de bescherming van publieke middelen, moet de werking van het GAM worden gefinancierd uit bijdragen van de instellingen in de deelnemende lidstaten. Onder geen enkel beding mogen de lidstaten of de Unie met hun begrotingen aansprakelijk worden gesteld voor deze kosten. |
|
(21) |
In alle aspecten van het besluitvormingsproces voor de afwikkeling moeten, indien terzake dienend de Commissie en de afwikkelingsraad in de plaats treden van de nationale afwikkelingsautoriteiten die in het kader van Richtlijn [BRRD] zijn aangewezen. De in het kader van Richtlijn [BRRD] aangewezen nationale afwikkelingsautoriteiten moeten werkzaam blijven op het gebied van de tenuitvoerlegging van de door de afwikkelingsraad vastgestelde afwikkelingsregelingen. Om de transparantie en de democratische controle te waarborgen en de rechten van de instellingen van de Unie te beschermen, is de afwikkelingsraad aan het Europees Parlement en de Raad verantwoording schuldig voor elk besluit dat op basis van dit voorstel wordt genomen. Om dezelfde redenen van transparantie en democratische controle moeten de nationale parlementen bepaalde rechten hebben om informatie over de werkzaamheden van de afwikkelingsraad te verkrijgen en met hem een dialoog aan te gaan. |
|
(21 bis) |
Alle relevante autoriteiten moeten bij de tenuitvoerlegging van de verordening het evenredigheidsbeginsel in acht nemen. Het evenredigheidsbeginsel impliceert in het bijzonder de mogelijke gevolgen van het failleren van een instelling als gevolg van de aard van haar bedrijfsactiviteiten, haar aandeelhoudersstructuur, rechtsvorm, risicoprofiel, omvang en juridische status, de eventuele afwijkingen die zij geniet uit hoofde van Verordening (EU) nr. 575/2013, haar verwevenheid met andere instellingen of het financieel stelsel in het algemeen, de reikwijdte en de complexiteit van haar activiteiten alsook haar lidmaatschap van een institutioneel protectiestelsel dat voldoet aan de eisen van artikel 113, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013 of van een ander coöperatief stelsel van wederzijdse solidariteit als bedoeld in artikel 113, lid 6, van die verordening, en of zij beleggingsdiensten verricht of andere activiteiten als omschreven in artikel 4, lid 1, onder 2) van richtlijn 2004/39/EG . |
|
(21 ter) |
Op verzoek van nationale parlementen van deelnemende lidstaten kunnen de bevoegde commissies van die parlementen een hoorzitting houden met een vertegenwoordiger van de afwikkelingsraad, in aanwezigheid van de nationale bevoegde autoriteit. |
|
(22) |
Voor de gevallen waarin de nationale afwikkelingsautoriteiten op grond van Richtlijn [BRRD] voor de vereiste opstelling van afwikkelingsplannen vereenvoudigde verplichtingen kunnen toepassen of ontheffing kunnen verlenen, moet worden voorzien in een procedure waarbij de afwikkelingsraad toestemming voor de toepassing van dergelijke vereenvoudigde verplichtingen kan verlenen. |
|
(23) |
Met het oog op een eenvormige aanpak voor de instellingen en groepen moet de afwikkelingsraad de bevoegdheid krijgen om voor deze instellingen en groepen afwikkelingsplannen op te stellen, in samenwerking met de nationale afwikkelingsautoriteiten, die door de afwikkelingsraad kunnen worden belast met taken in verband met het opstellen van afwikkelingsplannen. De afwikkelingsraad moet de afwikkelbaarheid van instellingen en groepen beoordelen en maatregelen nemen om eventuele belemmeringen voor de afwikkelbaarheid weg te nemen. Met het oog op de consistentie en op de afwikkelbaarheid van de betrokken instellingen moet de afwikkelingsraad de nationale afwikkelingsautoriteiten verplichten om dergelijke passende maatregelen om belemmeringen voor de afwikkelbaarheid weg te nemen, ten uitvoer te leggen. Gezien de instellingsspecifieke en vertrouwelijke aard van de informatie die vervat is in de afwikkelingsplannen, dienen besluiten ten aanzien van de opstelling en beoordeling van de afwikkelingsplannen en de uitvoering van passende maatregelen genomen te worden door de afwikkelingsraad in zijn bestuursvergadering. |
|
(24) |
Afwikkelingsplanning is een essentieel onderdeel van een doeltreffende afwikkeling. De afwikkelingsraad moet derhalve de bevoegdheid hebben om wijzigingen in de structuur en organisatie van instellingen of groepen te eisen teneinde praktische belemmeringen voor de toepassing van afwikkelingsinstrumenten weg te nemen en de afwikkelbaarheid van de betrokken entiteiten te waarborgen. Wegens de potentiële systeemrelevantie van alle instellingen is het voor het handhaven van de financiële stabiliteit van cruciaal belang dat autoriteiten over de mogelijkheid beschikken om elke instelling af te wikkelen. Om de in artikel 16 van het Handvest van de grondrechten vastgelegde vrijheid van ondernemerschap te respecteren, moet de manoeuvreerruimte van de afwikkelingsraad worden beperkt tot hetgeen noodzakelijk is om de structuur en bedrijfsactiviteiten van de instelling te vereenvoudigen met de uitsluitende bedoeling om de afwikkelbaarheid ervan te verbeteren. Elke maatregel die met dit doel wordt opgelegd, moet bovendien in overeenstemming zijn met het Unierecht. Maatregelen mogen direct noch indirect discriminerend zijn op grond van nationaliteit en moeten gerechtvaardigd zijn door de doorslaggevende reden dat zij in het algemeen belang bij financiële stabiliteit worden uitgevoerd. Om te bepalen of een maatregel in het algemeen belang is genomen, moet de in het algemeen belang handelende afwikkelingsraad de afwikkelingsdoelstellingen kunnen verwezenlijken zonder belemmeringen tegen te komen voor de toepassing van afwikkelingsinstrumenten of voor zijn vermogen om de hem verleende bevoegdheden uit te oefenen. Bovendien mag een maatregel niet verder gaan dan minimaal noodzakelijk is om de doelstellingen te bereiken. |
|
(24 bis) |
In de afwikkelingsplannen dient rekening te worden gehouden met de gevolgen voor de werknemers en de plannen dienen overeenkomstig Richtlijn [BRRD] procedures te omvatten voor het informeren en raadplegen van werknemers of hun vertegenwoordigers gedurende het gehele afwikkelingsproces. In voorkomend geval moeten collectieve overeenkomsten of andere regelingen van de sociale partners in dit verband in acht worden genomen. Afwikkelingsplannen en mogelijke latere bijstellingen daarvan dienen aan de werknemers of hun vertegenwoordigers worden meegedeeld zoals voorgeschreven in Richtlijn [BRRD]. |
|
(25) |
Het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme moet moet voortbouwen op de kaders van Richtlijn [BRRD] en het GTM. De afwikkelingsraad moet derhalve de bevoegdheid krijgen om bij een verslechtering van de financiële situatie of de solvabiliteit van een instelling in een vroeg stadium in te grijpen. De informatie die de afwikkelingsraad in deze fase ▐ van de ECB ontvangt, is van groot belang voor de bepaling van de mogelijke maatregelen die hij ter voorbereiding van de afwikkeling van de betrokken instelling neemt. |
|
(26) |
Om snel tot afwikkeling te kunnen overgaan op het moment waarop dit noodzakelijk wordt, moet de afwikkelingsraad, in samenwerking met de betrokken bevoegde autoriteit of de ECB, de toestand van de betrokken instellingen van nabij volgen en daarbij ook nagaan of deze zich houden aan de vroegtijdige-interventiemaatregelen die, in voorkomend geval, met betrekking tot hen zijn genomen. |
|
(27) |
Om een verstoring van de financiële markt en de economie zoveel mogelijk te beperken, moet het afwikkelingsproces in een kort tijdsbestek worden doorgevoerd. Deposanten moeten zo snel mogelijk tot in ieder geval hun gegarandeerde deposito’s worden toegelaten, sneller in ieder geval dan een deposant bij zijn gegarandeerd deposito wordt toegelaten in het kader van een normale insolventieprocedure volgens Richtlijn [depositogarantiestelsels, hierna: DGS] . De Commissie moet gedurende het gehele afwikkelingsproces toegang hebben tot de informatie die zij nodig acht om in het afwikkelingsproces met kennis van zaken een besluit te kunnen nemen. Wanneer de Commissie besluit om het door de afwikkelingsraad geconcipieerde ontwerpbesluit om een instelling in afwikkeling te plaatsen over te nemen , moet de afwikkelingsraad onmiddellijk een afwikkelingsregeling met een nadere uitwerking van de toe te passen afwikkelingsinstrumenten en –bevoegdheden en het gebruik van eventuele financieringsregelingen vaststellen. |
|
(28) |
Liquidatie van een faillerende instelling volgens de normale insolventieprocedure kan de financiële stabiliteit in gevaar brengen, de verlening van essentiële diensten verstoren en de bescherming van deposanten aantasten. In een dergelijk geval is het in het algemeen belang om afwikkelingsinstrumenten toe te passen. De afwikkeling moet dus tot doel hebben de continuïteit van essentiële financiële diensten te waarborgen, de stabiliteit van het financiële stelsel te handhaven, het moreel risico te verkleinen door het beroep van faillerende instellingen op openbare financiële steun zoveel mogelijk te beperken, en de deposanten te beschermen. |
|
(29) |
De liquidatie van een insolvente instelling volgens een normale insolventieprocedure moet echter altijd worden overwogen voordat kan worden besloten de instelling als going concern te handhaven. Een insolvente instelling moet omwille van de financiële stabiliteit als going concern worden gehandhaafd, voor zover mogelijk met gebruik van particuliere middelen. Dat doel kan worden verwezenlijkt door verkoop aan of fusie met een koper uit de particuliere sector, door afschrijving van de passiva van de instelling, dan wel door omzetting van de schuld in eigen vermogen om een herkapitalisatie te bewerkstelligen. |
|
(30) |
Bij het uitoefenen van afwikkelingsbevoegdheden moeten de Commissie en de afwikkelingsraad ervoor zorgen dat de aandeelhouders en crediteuren een passend aandeel van de verliezen dragen, dat het bestuur wordt vervangen of aangevuld , dat de kosten van de afwikkeling van de instelling zoveel mogelijk worden beperkt en dat alle crediteuren van een insolvente instelling die tot dezelfde categorie behoren op dezelfde manier worden behandeld, een en ander overeenkomstig deze verordening en Richtlijn [BRRD] . |
|
(31) |
De beperkingen van de rechten van aandeelhouders en crediteuren moeten in overeenstemming zijn met artikel 52 van het Handvest van de grondrechten. De afwikkelingsinstrumenten dienen daarom alleen te worden toegepast op instellingen die falen of waarschijnlijk zullen falen, en alleen wanneer zulks noodzakelijk is om de doelstelling van financiële stabiliteit in het algemeen belang na te streven. Afwikkelingsinstrumenten dienen met name te worden toegepast wanneer de instelling niet volgens een normale insolventieprocedure kan worden geliquideerd zonder het financiële stelsel te destabiliseren, de maatregelen noodzakelijk zijn om de snelle overdracht en continuïteit van systeemkritische functies te verzekeren en er geen redelijk vooruitzicht is op een alternatieve oplossing vanuit de particuliere sector, zoals onder meer een zodanige kapitaalverhoging door de bestaande aandeelhouders of door een derde dat de levensvatbaarheid van de instelling volledig wordt hersteld. |
|
(32) |
Er mag niet onevenredig worden ingegrepen in de eigendomsrechten. Getroffen aandeelhouders en crediteuren mogen bijgevolg geen grotere verliezen lijden dan de verliezen die zij zouden hebben geleden als de instelling op het moment van het nemen van het afwikkelingsbesluit zou zijn geliquideerd. In geval van een gedeeltelijke overdracht van activa van een instelling in afwikkeling aan een particuliere koper of aan een bruginstelling, dient het resterende deel van de instelling in afwikkeling volgens een normale insolventieprocedure te worden geliquideerd. Om de bestaande aandeelhouders en crediteuren van de instelling tijdens de liquidatieprocedure te beschermen, moeten zij het recht hebben om ter betaling van hun vorderingen niet minder te ontvangen dan het bedrag dat zij naar schatting zouden hebben teruggekregen indien de gehele instelling volgens de normale insolventieprocedure zou zijn geliquideerd. |
|
(33) |
Om het recht van aandeelhouders te beschermen en ervoor te zorgen dat crediteuren niet minder ontvangen dan wat zij bij een normale insolventieprocedure zouden ontvangen, moeten duidelijke verplichtingen worden vastgelegd wat de waardering van de activa en passiva van de instelling betreft, en moet voldoende tijd worden gelaten om zich een juist oordeel te vormen van de behandeling die zij zouden hebben genoten mocht de instelling volgens een normale insolventieprocedure zijn geliquideerd. Er moet worden voorzien in de mogelijkheid om reeds in de vroegtijdige-interventiefase met een dergelijke waardering te beginnen. Voordat een afwikkelingsmaatregel wordt genomen, moet een raming worden gemaakt van de waarde van de activa en passiva van de instelling en tevens worden ingeschat hoe aandeelhouders en crediteuren in het kader van een normale insolventieprocedure zouden worden behandeld. |
|
(34) |
Het is belangrijk dat de verliezen bij het faillissement van de instelling worden onderkend. De leidend e beginsel en voor de waardering van activa en passiva van faillerende instellingen zijn geregeld in richtlijn [BRRD] . Het moet mogelijk zijn dat de afwikkelingsraad in spoedeisende situaties een snelle voorlopige waardering van de activa en passiva van een faillerende instelling uitvoert die geldig moet blijven zolang er nog geen onafhankelijke waardering is verricht. |
|
(35) |
Omwille van de objectiviteit en zekerheid van het afwikkelingsproces moet de volgorde worden vastgelegd waarin concurrente vorderingen van crediteuren op een instelling in afwikkeling moeten worden afgeschreven of omgezet. Ter beperking van het risico dat crediteuren grotere verliezen lijden dan wanneer de instelling volgens een normale insolventieprocedure zou zijn geliquideerd, moet de vast te leggen volgorde zowel voor een normale insolventieprocedure als voor het afschrijvings- of omzettingsproces bij een afwikkeling van toepassing zijn. Daardoor wordt ook de prijsbepaling van de schuld vergemakkelijkt. |
|
(35 bis) |
De harmonisatie van insolventiewetgeving in de gehele Unie, die een belangrijke stap zou zijn naar de totstandbrenging van een werkelijke interne markt, is nog niet gerealiseerd. Voor de entiteiten gevestigd in lidstaten die aan het GTM deelnemen, en de in andere lidstaten gevestigde entiteiten, is de rangorde van vorderingen van crediteuren bij insolventie, waaronder ook de preferente vorderingen van depositanten, dezelfde, dankzij de met richtlijn [BRRD] doorgevoerde harmonisatie. Door die harmonisatie wordt een belangrijke bron van reguleringsarbitrage weggenomen. Niettemin moet er geleidelijk worden toegewerkt naar een Unieregeling voor insolventie. |
|
(36) |
De Commissie moet, aan de hand van het door de afwikkelingsraad opgestelde ontwerpbesluit, het kader voor de te nemen afwikkelingsmaatregelen verschaffen, volgens de afwikkelingsplannen van de desbetreffende entiteiten en afhankelijk van de omstandigheden van de zaak , en zij moet alle te gebruiken afwikkelingsinstrumenten kunnen aanwijzen. Binnen dit duidelijke en nauwkeurige kader moet de afwikkelingsraad besluiten over de concrete uitwerking van de afwikkelingsregeling. De desbetreffende afwikkelingsinstrumenten moeten het instrument van verkoop van de onderneming, het instrument van de bruginstelling, het instrument van de inbreng van de particuliere sector, en het instrument van afsplitsing van activa omvatten, dat wil zeggen de instrumenten waarin eveneens is voorzien bij Richtlijn [BRRD]. Aan de hand van het kader moet ook kunnen worden beoordeeld of aan de voorwaarden voor de afschrijving en omzetting van kapitaalinstrumenten is voldaan. |
|
(37) |
Overeenkomstig richtlijn [BRRD] moet h et instrument van verkoop van de onderneming ▐.het mogelijk maken de instelling of delen van de bedrijfsactiviteiten daarvan aan een of meer kopers te verkopen, zonder toestemming van de aandeelhouders. |
|
(38) |
Overeenkomstig richtlijn [BRRD] moet h et instrument van afsplitsing van activa ▐ de autoriteiten in staat stellen dubieuze of probleemactiva over te dragen aan een afzonderlijk vehikel. Dit instrument mag alleen worden gebruikt in combinatie met andere instrumenten om een onbedoeld concurrentievoordeel voor de faillerende instelling te vermijden. |
|
(39) |
Een doeltreffende afwikkelingsregeling moet de kosten van de afwikkeling van een faillerende instelling die door de belastingbetalers worden gedragen, zoveel mogelijk beperken. Zij dient er tevens voor te zorgen dat ook grote systeemrelevante instellingen kunnen worden afgewikkeld zonder dat zulks de financiële stabiliteit in gevaar brengt. Het instrument van de inbreng van de particuliere sector bereikt die doelstelling door ervoor te zorgen dat de aandeelhouders en crediteuren van de entiteit passende verliezen lijden en een passend deel van die kosten dragen. Te dien einde moeten, overeenkomstig de aanbeveling van de Raad voor financiële stabiliteit, wettelijke schuldafschrijvingsbevoegdheden in het afwikkelingskader worden opgenomen als extra mogelijkheid die in combinatie met andere afwikkelingsinstrumenten kan worden aangewend. |
|
(40) |
Om te zorgen voor de flexibiliteit die noodzakelijk is om verliezen aan de crediteuren in diverse omstandigheden toe te rekenen, verdient het aanbeveling dat het instrument van de inbreng van de particuliere sector overeenkomstig richtlijn [BRRD] kan worden toegepast zowel wanneer het de bedoeling is de faillerende instelling als going concern af te wikkelen indien er een realistisch vooruitzicht is dat de levensvatbaarheid van de instelling kan worden hersteld, als wanneer systeemkritische diensten aan een bruginstelling worden overgedragen en de activiteiten van het resterende deel van de instelling worden gestaakt en de instelling wordt geliquideerd. |
|
(41) |
Indien het instrument van de inbreng van de particuliere sector wordt toegepast met de bedoeling het kapitaal van de faillerende instelling te herstellen zodat deze als going concern actief kan blijven, moet de afwikkeling door middel van inbreng van de particuliere sector volgens richtlijn [BRRD] altijd vergezeld gaan van een vervanging van het bestuur en een daarop aansluitende zodanige herstructurering van de instelling en haar activiteiten dat de redenen voor het failleren worden aangepakt. Deze herstructurering moet worden verwezenlijkt via de tenuitvoerlegging van een bedrijfssaneringsplan. |
|
(42) |
Ingevolge richtlijn [BRRD] is het niet gepast om het instrument van de inbreng van de particuliere sector toe te passen op vorderingen voor zover die gedekt zijn, een onderpand hebben of anderszins zijn gegarandeerd. Om ervoor te zorgen dat het instrument van de inbreng van de particuliere sector doeltreffend is en zijn doelstellingen bereikt, is het echter wenselijk dat het kan worden toegepast op een zo breed mogelijk scala aan ongedekte verplichtingen van een faillerende instelling. Het is niettemin passend om bepaalde soorten ongedekte passiva van het toepassingsgebied van het instrument van de inbreng van de particuliere sector uit te sluiten. Met het oog op de openbare orde en de doeltreffende afwikkeling mag het instrument van de inbreng van de particuliere sector niet worden toegepast op deposito's die op grond van Richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad (7) beschermd zijn, op verplichtingen jegens werknemers van de faillerende instelling of op commerciële vorderingen die betrekking hebben op goederen en diensten die nodig zijn voor het dagelijks functioneren van de instelling. |
|
(43) |
Overeenkomstig richtlijn [BRRD] mogen d eposanten met deposito's die door een depositogarantiestelsel zijn gewaarborgd, ▐ niet onder de toepassing van het instrument van de inbreng van de particuliere sector vallen. De uitoefening van de bevoegdheid om een inbreng van de particuliere sector te eisen, zou er immers voor zorgen dat deposanten toegang tot hun deposito's blijven hebben. |
|
(44) |
In het kader van de deling van de lasten door aandeelhouders en junior crediteuren zoals vereist in het kader van de staatssteunregelgeving, kan het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening en van Richtlijn [BRRD] het instrument van de inbreng van de particuliere sector mutatis mutandis toepassen. |
|
(45) |
Om te vermijden dat instellingen hun passiva zodanig structureren dat afbreuk wordt gedaan aan de doeltreffendheid van het instrument van de inbreng van de particuliere sector, moet de afwikkelingsraad kunnen vaststellen dat de instellingen te allen tijde een bepaald totaalbedrag aan eigen vermogen, achtergestelde schuld en niet-achtergestelde verplichtingen moeten aanhouden dat onder het instrument van de inbreng van de particuliere sector valt en vermeld moet worden in de afwikkelingsplannen ; dat bedrag dient te worden uitgedrukt als percentage van de totale passiva van de instelling die voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (8) en van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 (9) niet als eigen vermogen worden aangemerkt |
|
(46) |
Afhankelijk van de omstandigheden van de zaak moet de beste afwikkelingsmethode worden gekozen en daartoe moeten alle afwikkelingsinstrumenten beschikbaar zijn waarin Richtlijn [BRRD] voorziet en overeenkomstig die richtlijn worden toegepast . |
|
(47) |
Bij Richtlijn [BRRD] is aan de nationale afwikkelingsautoriteiten de bevoegdheid tot afschrijving en omzetting van kapitaalinstrumenten verleend omdat de voorwaarden voor de afschrijving en omzetting van kapitaalinstrumenten met de voorwaarden voor afwikkeling kunnen samenvallen en in een dergelijk geval moet worden beoordeeld of een afschrijving en omzetting van de kapitaalinstrumenten op zich toereikend is om de financiële soliditeit van de betrokken entiteit te herstellen, of daarnaast ook afwikkelingsmaatregelen moeten worden genomen. In de regel zal daarvan in het kader van een afwikkeling gebruik worden gemaakt. Omdat de afwikkelingsraad en de Commissie ook in deze functie in de plaats moet en treden van de nationale afwikkelingsautoriteiten, moet en zij de bevoegdheid krijgen om te beoordelen of aan de voorwaarden voor de afschrijving en omzetting van kapitaalinstrumenten is voldaan, en moet en zij bepalen of een entiteit in afwikkeling moet worden geplaatst indien ook aan de vereisten voor een afwikkeling is voldaan. |
|
(48) |
In alle deelnemende lidstaten moeten de doelmatigheid en de eenvormigheid van afwikkelingsmaatregelen gewaarborgd zijn. Daartoe moet de afwikkelingsraad de bevoegdheid krijgen om, ▐ wanneer een nationale afwikkelingsautoriteit het besluit van de afwikkelingsraad niet of niet voldoende ten uitvoer heeft gelegd, rechtstreeks aanwijzingen te geven aan een instelling in afwikkeling ▐ . |
|
(49) |
Om de doeltreffendheid van het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme te versterken, moet de afwikkelingsraad onder alle omstandigheden nauw met de Europese Bankautoriteit samenwerken. In passende gevallen moet de afwikkelingsraad ook samenwerken met de Europese Autoriteit voor effecten en markten, met de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen, met het Europees Comité voor systeemrisico's en met de overige autoriteiten die deel uitmaken van het Europees systeem voor financieel toezicht. Voorts moet de afwikkelingsraad nauw samenwerken met de ECB en de overige autoriteiten die de bevoegdheid hebben om binnen het GTZ toezicht uit te oefenen op de kredietinstellingen, en met name op de groepen die onder het geconsolideerde toezicht van de ECB vallen. Om het afwikkelingsproces van faillerende banken doeltreffend te beheren, moet de afwikkelingsraad in alle fasen van het afwikkelingsproces met de nationale afwikkelingsautoriteiten samenwerken. Met laatstgenoemden moet derhalve niet alleen worden samengewerkt in het kader van de uitvoering van de afwikkelingsbesluiten van de afwikkelingsraad, maar ook vóór de vaststelling van een afwikkelingsbesluit, in de fase van de afwikkelingsplanning of in de fase van vroegtijdige interventie. Bij de uitoefening van haar taken uit hoofde van deze verordening werkt de Commissie nauw samen met de EBA en let zij terdege op de richtsnoeren en aanbevelingen die deze uitbrengt. |
|
(49 bis) |
Bij het toepassen van afwikkelingsinstrumenten en het uitoefenen van afwikkelingsbevoegdheden moet de afwikkelingsraad erop toezien dat de werknemersvertegenwoordigers bij de betrokken entiteiten overeenkomstig Richtlijn [BRRD] worden geïnformeerd en eventueel geraadpleegd. In voorkomend geval moeten collectieve overeenkomsten of andere regelingen van de sociale partners in dit verband in acht worden genomen. |
|
(50) |
Aangezien de afwikkelingsraad en niet de nationale afwikkelingsautoriteiten van de deelnemende lidstaten de afwikkelingsbesluiten neemt, moet hij ook in het kader van de samenwerking met de niet-deelnemende lidstaten in de plaats treden van die autoriteiten, voor zover het om de afwikkelingsfuncties gaat. Met name moet de afwikkelingsraad alle autoriteiten van de deelnemende lidstaten vertegenwoordigen in de afwikkelingscolleges die ook autoriteiten van de niet-deelnemende lidstaten omvatten. |
|
(50 bis) |
De afwikkelingsraad en de afwikkelingsautoriteiten van de lidstaten die geen deelnemende lidstaten zijn, dienen een memorandum van overeenstemming te sluiten met daarin een uiteenzetting van de algemene voorwaarden voor de onderlinge samenwerking bij de tenuitvoerlegging van hun taken uit hoofde van de richtlijn [BRRD]. In deze memoranda van van overeenstemming zou onder meer kunnen worden uiteengezet hoe de raadpleging ten aanzien van de besluiten van de Commissie en de afwikkelingsraad met gevolgen voor in de niet-deelnemende lidstaat gevestigde dochterondernemingen of vestigingen waarvan de moederonderneming in een deelnemende lidstaat is gevestigd, moet worden vormgegeven. De memoranda moeten regelmatig worden geëvalueerd. |
|
(51) |
Omdat tal van instellingen niet alleen in de Unie, maar ook daarbuiten opereren, moet een doeltreffend afwikkelingsmechanisme de beginselen voor de samenwerking met de betrokken autoriteiten van derde landen vastleggen. Steun aan de autoriteiten van derde landen moet overeenkomstig het rechtskader van artikel 88 van Richtlijn [BRRD] worden verleend. Daartoe moet de afwikkelingsraad, gezien het feit dat hij als enige autoriteit voor de afwikkeling van faillerende banken in de deelnemende lidstaten bevoegd dient te zijn, ook de exclusieve bevoegdheid krijgen om namens de nationale autoriteiten van de deelnemende lidstaten niet-bindende samenwerkingsovereenkomsten met deze autoriteiten van derde landen te sluiten. |
|
(52) |
De afwikkelingsraad moet voor een doeltreffende uitvoering van zijn taken over passende onderzoeksbevoegdheden beschikken. Hij moet alle nodige informatie hetzij rechtstreeks hetzij bij de nationale afwikkelingsautoriteiten kunnen opvragen en onderzoeken en inspecties ter plaatse kunnen verrichten, in voorkomend geval in samenwerking met de nationale bevoegde autoriteiten, en daarbij vol gebruik maken van alle binnen de ECB en de nationale bevoegde autoriteiten beschikbare informatie . In het kader van de afwikkeling zouden inspecties ter plaatse voor de afwikkelingsraad beschikbaar zijn om de uitvoering door de nationale autoriteiten op doeltreffende wijze te volgen en ervoor te zorgen dat de Commissie en de afwikkelingsraad hun besluiten op basis van volledig accurate informatie kunnen nemen. |
|
(53) |
Om ervoor te zorgen dat de afwikkelingsraad toegang tot alle relevante informatie heeft, mogen de betrokken entiteiten en hun werknemers zich niet op de voorschriften inzake het beroepsgeheim kunnen beroepen en aldus kunnen voorkomen dat de informatie aan de afwikkelingsraad wordt verstrekt. Tegelijkertijd mag de verstrekking van dergelijke informatie aan de afwikkelingsraad nooit als een inbreuk op het beroepsgeheim worden beschouwd. |
|
(54) |
Om ervoor te zorgen dat de in het kader van het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme genomen besluiten worden nageleefd, moeten voor het geval van een inbreuk evenredige en afschrikkende sancties worden opgelegd. De afwikkelingsraad moet gerechtigd zijn om de nationale afwikkelingsautoriteiten te instrueren om entiteiten bestuursrechtelijke sancties en dwangsommen op te leggen bij niet-naleving van de verplichtingen krachtens zijn besluiten. Met het oog op een consistente, doelmatige en doeltreffende handhavingspraktijk moet de afwikkelingsraad gerechtigd zijn om aan de nationale afwikkelingsautoriteiten richtsnoeren over de toepassing van bestuursrechtelijke sancties en dwangsommen uit te vaardigen. |
|
(55) |
Wanneer een nationale afwikkelingsautoriteit op de voorschriften van het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme inbreuk pleegt door geen gebruik te maken van de haar krachtens nationaal recht verleende bevoegdheden om een instructie van de afwikkelingsraad op te volgen, kan de betrokken lidstaat overeenkomstig de desbetreffende jurisprudentie aansprakelijk worden gesteld voor de schade die natuurlijke personen en in voorkomend geval de entiteit of groep in afwikkeling of de crediteuren van een deel van die entiteit of groep in een lidstaat is berokkend. |
|
(56) |
Er moet worden voorzien in passende voorschriften voor de begroting van de afwikkelingsraad, voor de opstelling van de begroting, voor de goedkeuring van interne voorschriften voor de procedure voor de vaststelling en uitvoering van zijn begroting, de bewaking en controle van de begroting door de plenaire vergadering van de afwikkelingsraad alsmede voor de interne en externe audit van de rekeningen. |
|
(56 bis) |
De afwikkelingsraad in plenaire vergadering moet tevens zijn jaarlijkse werkprogramma vaststellen, volgen en controleren, alsook adviezen en/of aanbevelingen uitbrengen over het ontwerpverslag van de uitvoerend directeur met onder meer een deel over de afwikkelingsactiviteiten en de lopende afwikkelingszaken, alsook een deel over financiële en administratieve aangelegenheden. |
|
(57) |
Er zijn omstandigheden waarin de doeltreffendheid van de toegepaste afwikkelingsinstrumenten afhankelijk kan zijn van de beschikbaarheid van kortetermijnfinanciering voor de instelling of een bruginstelling, de verlening van garanties aan potentiële kopers of de verstrekking van kapitaal aan de bruginstelling. Daarom moet een fonds worden opgezet dat voorkomt dat publieke middelen voor dergelijke doeleinden worden gebruikt. |
|
(58) |
Er moet worden gewaarborgd dat het Fonds volledig beschikbaar is voor de afwikkeling van faillerende instellingen. Derhalve mag geen beroep op het Fonds worden gedaan voor andere doeleinden dan voor een doelmatige toepassing van afwikkelingsinstrumenten en –bevoegdheden. Voorts mag daarop alleen overeenkomstig de toepasselijke afwikkelingsdoelstellingen en -beginselen een beroep worden gedaan, dit geheel overeenkomstig de bepalingen van de richtlijn [BRRD] . Daarom moet de afwikkelingsraad ervoor zorgen dat eventuele verliezen, kosten of andere uitgaven die met het gebruik van de afwikkelingsinstrumenten verband houden, in de eerste plaats door de aandeelhouders en crediteuren van de instelling in afwikkeling worden gedragen. Alleen indien de middelen van de aandeelhouders en crediteuren zijn uitgeput, mogen de verliezen, kosten of andere uitgaven in verband met de afwikkelingsinstrumenten door het Fonds worden gedragen. |
|
(59) |
In de regel moeten voorafgaand aan en onafhankelijk van elke afwikkelingsmaatregel bijdragen van de financiële sector worden geïnd. Als de financiering vooraf onvoldoende is om de verliezen of kosten te dekken die uit het beroep op het Fonds voortvloeien, moeten er aanvullende bijdragen worden geïnd om de extra kosten of verliezen te dragen. Voorts moet het Fonds in staat zijn leningen of andere vormen van steun van financiële instellingen of andere derden te verkrijgen ingeval de beschikbare middelen ontoereikend zijn om de verliezen, kosten of andere uitgaven als gevolg van het beroep op het Fonds te dekken en de buitengewone achteraf te betalen bijdragen niet onmiddellijk beschikbaar zijn. |
|
(59 bis) |
Wanneer in deelnemende lidstaten naar aanleiding van de crisis reeds bankheffingen, belastingen of afwikkelingsbijdragen zijn ingevoerd, moeten deze worden vervangen door bijdragen aan het Fonds om dubbele afdrachten te voorkomen. |
|
(60) |
Om een kritische massa te bereiken en de procyclische effecten te vermijden die zich zouden voordoen indien het Fonds bij een systeemcrisis uitsluitend op achteraf te betalen bijdragen aangewezen zou zijn, is het absoluut noodzakelijk dat de van tevoren beschikbare financiële middelen van het Fonds een zeker streefbedrag bereiken. |
|
(60 bis) |
Het streefbedrag van de financiering van het Fonds moet worden vastgesteld als percentage van het bedrag van de gedekte deposito’s bij alle kredietinstellingen waaraan in de deelnemende lidstaten vergunning is verleend. Omdat echter het bedrag van de totale verplichtingen van die instellingen, gezien de functies van het Fonds, een bruikbaarder benchmark zou zijn, moet de Commissie nagaan of in de toekomst wellicht een aan de totale verplichtingen gerelateerde, en in aanvulling op het streefbedrag te realiseren referentiewaarde moet worden ingevoerd, waardoor het gelijke speelveld in overeenstemming met Richtlijn [BRRD] bewaard blijft. |
|
(61) |
Er moet worden voorzien in een passend tijdsbestek om het streefbedrag van de financiering voor het Fonds te bereiken. Het moet evenwel voor de afwikkelingsraad mogelijk zijn om de bijdrageperiode aan te passen als aanzienlijke uitkeringen uit het Fonds worden gedaan. |
|
(61 bis) |
Om de koppeling tussen overheden en banken te verbreken en te zorgen voor een doeltreffend en geloofwaardig GAM is het van cruciaal belang — zeker zolang het mechanisme nog niet volledig is gefinancierd — dat er binnen een redelijk tijdsbestek na inwerkingtreding van de verordening een Europese openbare kredietfaciliteit wordt ingericht. Leningen uit die leningfaciliteit worden binnen een overeengekomen termijn door het Fonds terugbetaald. Die leningfaciliteit zou ervoor zorgen dat er meteen afdoende financiële middelen voor de in deze verordening geregelde doelen beschikbaar komen. |
|
(62) |
De lidstaten die al nationale financieringsregelingen voor afwikkelingen hebben vastgesteld, moeten kunnen bepalen dat deze regelingen hun beschikbare financiële middelen, die in het verleden middels vooraf te betalen bijdragen bij de instellingen zijn geïnd, gebruiken om instellingen te vergoeden voor de vooraf te betalen bijdragen die deze instellingen in het Fonds moeten storten. Een dergelijke restitutie dient de verplichtingen van de lidstaten uit hoofde van Richtlijn 94/18/EG van het Europees Parlement en de Raad onverlet te laten (10). |
|
(63) |
Om een eerlijke berekening van de bijdragen te waarborgen en het ontplooien van activiteiten volgens een model dat minder risico's meebrengt aan te moedigen, dient bij de bepaling van de door de afwikkelingsraad overeenkomstig Richtlijn [BRRD] en de op grond daarvan uitgevaardigde gedelegeerde handelingen, en na overleg met de bevoegde autoriteit vast te stellen bijdragen aan het Fonds rekening te worden gehouden met de mate waarin kredietinstellingen risico lopen. |
|
▐ |
|
|
(65) |
Om de waarde van de bedragen van het Fonds te beschermen, moeten deze bedragen in voldoende veilige, gediversifieerde en liquide activa worden belegd. |
|
(66) |
De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om overeenkomstig artikel 290 VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen om het volgende vast te leggen: het soort bijdragen aan het Fonds en de aangelegenheden waarvoor de bijdragen verschuldigd zijn, de manier waarop het bedrag van de bijdragen wordt berekend en de wijze waarop ze moeten worden betaald, de registratie-, boekhoud- en rapportageverplichtingen en andere verplichtingen om ervoor te zorgen dat de bijdragen volledig en tijdig worden betaald, het bijdragesysteem voor instellingen waaraan een vergunning voor de uitoefening van werkzaamheden is verleend terwijl het Fonds zijn streefbedrag al heeft bereikt, de criteria voor de spreiding in de tijd van de bijdragen, de omstandigheden waarin de betaling van de bijdragen kan worden vervroegd, de criteria om het bedrag aan jaarlijkse bijdragen te bepalen, en de maatregelen om de omstandigheden en voorwaarden nader te regelen waaronder een instelling geheel of gedeeltelijk van achteraf te betalen bijdragen kan worden vrijgesteld. |
|
(67) |
Om de vertrouwelijkheid van de werkzaamheden van de afwikkelingsraad te waarborgen, moeten de leden van de afwikkelingsraad, de personeelsleden van de afwikkelingsraad en de personeelsleden die ter uitvoering van afwikkelingstaken zijn uitgewisseld met of gedetacheerd zijn door de deelnemende lidstaten, onder de geheimhoudingsplicht vallen, zelfs na afloop van hun functie. Deze vereisten dienen tevens van toepassing te zijn op andere door de afwikkelingsraad gemachtigde personen en op personen die door de nationale afwikkelingsautoriteiten van de lidstaten gemachtigd of aangewezen zijn om inspecties ter plaatse te verrichten, en verder nog op waarnemers die worden uitgenodigd voor de plenaire vergaderingen en de bestuursvergaderingen van de afwikkelingsraad. Met het oog op de uitvoering van de hem opgedragen taken moet de afwikkelingsraad, onder bepaalde voorwaarden, gemachtigd zijn om met nationale of uniale autoriteiten en organen informatie uit te wisselen. |
|
(68) |
Om ervoor te zorgen dat de afwikkelingsraad in het Europees systeem voor financieel toezicht is vertegenwoordigd, moet Verordening (EU) nr. 1093/2010 worden gewijzigd om het bij die verordening vastgestelde concept van bevoegde autoriteiten uit te breiden tot de afwikkelingsraad. Een dergelijke gelijkstelling van afwikkelingsraad en bevoegde autoriteiten uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1093/2010 is consistent met de overeenkomstig artikel 25 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 aan de EBA toevertrouwde functies om actief bij te dragen en deel te nemen aan de ontwikkeling en coördinatie van herstel- en afwikkelingsplannen en om de afwikkeling van faillerende instellingen, en in het bijzonder van grensoverschrijdende groepen, te vergemakkelijken. |
|
(69) |
Zolang de afwikkelingsraad nog niet volledig operationeel is, moet de Commissie verantwoordelijk zijn voor het voorlopig functioneren, met inbegrip van het innen van de bijdragen die voor de bekostiging van de administratieve uitgaven nodig zijn, en het aanwijzen van een uitvoerend directeur ad interim, die namens de afwikkelingsraad alle nodige betalingen kan toestaan. |
|
(70) |
Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en strookt met de beginselen die in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend, en in het bijzonder het recht op eigendom, de bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van ondernemerschap, het recht van werknemers op informatie en raadpleging binnen de onderneming , alsook het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, en moet overeenkomstig deze rechten en beginselen worden toegepast. |
|
(71) |
Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk de doelstelling dat een doelmatig en doeltreffend Europees kader voor de afwikkeling van kredietinstellingen wordt opgezet, en de doelstelling dat voor een consistente toepassing van de afwikkelingsvoorschriften wordt gezorgd, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. In overeenstemming met het in datzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken. |
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
DEEL I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Onderwerp
Bij deze verordening worden eenvormige regels en een eenvormige procedure vastgesteld voor de afwikkeling van de in artikel 2 bedoelde entiteiten die in de in artikel 4 bedoelde deelnemende lidstaten zijn gevestigd.
Deze eenvormige regels en procedure worden toegepast door de ingevolge artikel 38 opgerichte afwikkelingsraad samen met de Commissie en de afwikkelingsautoriteiten van de deelnemende lidstaten in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme dat bij deze verordening wordt ingesteld. Het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme wordt ondersteund door een gemeenschappelijk bankenafwikkelingsfonds (hierna „het Fonds” genoemd).
Artikel 2
Toepassingsgebied
Deze verordening is van toepassing op de volgende entiteiten:
|
(a) |
kredietinstellingen die in deelnemende lidstaten zijn gevestigd; |
|
(b) |
in een van de deelnemende lidstaten gevestigde moederondernemingen, met inbegrip van financiële holdings en gemengde financiële holdings wanneer deze onder toezicht op geconsolideerde basis staan dat door de ECB wordt uitgeoefend in overeenstemming met artikel 4, lid 1, onder i), van Verordening (EU) nr. 1024/2013; |
|
(c) |
in deelnemende lidstaten gevestigde beleggingsondernemingen en financiële instellingen die vallen onder het toezicht op geconsolideerde basis op de moederonderneming dat door de ECB wordt uitgeoefend in overeenstemming met artikel 4, lid 1, onder i), van Verordening (EU) nr. 1024/2013. |
Artikel 3
Definities
Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de definities van artikel 2 van Richtlijn [BRRD] en van artikel 3 van Richtlijn 2013/36/EU . Voorts moet worden verstaan onder:
|
(1) |
„nationale bevoegde autoriteit”: een nationale bevoegde autoriteit als omschreven in artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1024/2013; |
|
(1bis) |
„bevoegde autoriteit”: bevoegde autoriteit als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 40, van Verordening (EU) nr. 575/2013 en de Europese Centrale Bank in haar toezichtfunctie overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1024/2013; |
|
(2) |
„nationale afwikkelingsautoriteit”: een door een lidstaat overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn [BRRD] aangewezen autoriteit; |
|
(3) |
„afwikkelingsmaatregel”: de toepassing van een afwikkelingsinstrument op een instelling of een in artikel 2 bedoelde entiteit, dan wel de uitoefening van een of meer afwikkelingsbevoegdheden; |
|
(3 bis) |
„de afwikkelingsraad”: de gemeenschappelijke afwikkelingsraad, opgericht bij artikel 38 van deze verordening; |
|
(4) |
„gedekte deposito's”: deposito's die in overeenstemming met Richtlijn 94/19/EG door depositogarantiestelsels naar nationaal recht worden gegarandeerd tot het bij artikel 7 van Richtlijn 94/19/EG vastgestelde dekkingsniveau; |
|
(5) |
„in aanmerking komende deposito's”: deposito's als omschreven in artikel 1 van Richtlijn 94/19/EG die niet van bescherming zijn uitgesloten overeenkomstig artikel 2 van genoemde richtlijn, ongeacht het bedrag ervan; |
|
▐ |
|
|
(11) |
„instelling in afwikkeling”: een in artikel 2 bedoelde entiteit ten aanzien waarvan een afwikkelingsmaatregel is genomen; |
|
(12) |
„instelling”: een kredietinstelling of een beleggingsonderneming die in overeenstemming met artikel 2, onder c), onder toezicht op geconsolideerde basis valt; |
|
(13) |
„groep”: een moederonderneming en haar dochterondernemingen, die in artikel 2 bedoelde entiteiten zijn; |
|
▐ |
|
|
(19) |
„beschikbare financiële middelen”: de contanten, deposito's, activa en onherroepelijke betalingstoezeggingen waarover het Fonds beschikt voor de doeleinden als bedoeld in artikel 74; |
|
(20) |
„streefbedrag van de financiering”: het overeenkomstig artikel 68 te realiseren bedrag aan beschikbare financiële middelen. |
Artikel 4
Deelnemende lidstaten
Een deelnemende lidstaat is een lidstaat die de euro als munt heeft of een lidstaat die niet de euro als munt heeft en die overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 een nauwe samenwerking is aangegaan.
Artikel 5
Relatie met Richtlijn [] en het toepasselijke nationale recht
-1. Behoudens deze verordening wordt de uitoefening door de Commissie en de afwikkelingsraad van taken en bevoegdheden uit hoofde van deze verordening nader geregeld in Richtlijn [BRRD] en in de op grond daarvan vast te stellen gedelegeerde handelingen.
1. Indien de Commissie of de afwikkelingsraad krachtens deze verordening taken of bevoegdheden uitoefent die volgens Richtlijn [BRRD] door de nationale afwikkelingsautoriteit van een deelnemende lidstaat moeten worden uitgeoefend, wordt de afwikkelingsraad voor de toepassing van deze verordening en van Richtlijn [BRRD] als de betrokken nationale afwikkelingsautoriteit of, in geval van grensoverschrijdende groepsafwikkeling, als de betrokken afwikkelingsautoriteit op groepsniveau beschouwd.
(1 bis) Bij de uitoefening van de bij deze verordening aan hem toegekende bevoegdheden is de afwikkelingsraad gebonden aan bindende technische regulerings- en uitvoeringsnormen die door de EBA zijn ontwikkeld en door de Commissie zijn overgenomen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, aan de richtsnoeren en aanbevelingen die de EBA uitbrengt overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, en aan eventuele overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 door de EBA genomen besluiten uit hoofde van de desbetreffende bepalingen van Richtlijn [BRRD].
2. Wanneer de afwikkelingsraad als een nationale afwikkelingsautoriteit handelt, handelt hij, in voorkomend geval, met goedkeuring van de Commissie.
3. Onder voorbehoud van het bepaalde in deze verordening handelen de nationale afwikkelingsautoriteiten van de deelnemende lidstaat op grond van en in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van het nationale recht, zoals geharmoniseerd door Richtlijn [BRRD].
Artikel 6
Algemene beginselen
1. Geen actie, voorstel of beleidsmaatregel van de afwikkelingsraad, de Commissie of een nationale afwikkelingsautoriteit discrimineert in artikel 2 bedoelde entiteiten, depositohouders, beleggers of andere crediteuren die in de Unie zijn gevestigd op grond van hun nationaliteit of hoofdkantoor.
(1 bis) De afwikkelingsraad, de Commissie of een nationale afwikkelingsautoriteit houden zich bij elke maatregel, elk voorstel en elke beleidsmaatregel in het kader van het GAM de bevordering van de stabiliteit van het financieel stelsel binnen de EU en binnen de respectieve deelnemende lidstaten voor ogen, en zij letten daarbij zorgvuldig op de eenheid en integriteit van de interne markt.
2. Bij het nemen van besluiten of maatregelen die in meer dan een ▐ lidstaat gevolgen kunnen hebben, en met name bij het nemen van besluiten met betrekking tot groepen die in twee of meer deelnemende lidstaten zijn gevestigd, houden de Commissie en de afwikkelingsraad naar behoren rekening met alle volgende factoren:
|
(a) |
de belangen van de ▐ lidstaten waar een groep actief is, en in het bijzonder het effect van een besluit of maatregel, dan wel het uitblijven daarvan, op de financiële stabiliteit, de economie, het depositogarantiestelsel of het beleggerscompensatiestelsel van elk van deze lidstaten; |
|
(b) |
de doelstelling de belangen van de verschillende betrokken lidstaten tegen elkaar af te wegen en te voorkomen dat de belangen van een ▐ lidstaat worden geschaad of onbillijk worden beschermd; |
|
(c) |
de noodzaak een negatief effect te vermijden op andere delen van een groep waarvan een in artikel 2 bedoelde entiteit in afwikkeling lid is; |
|
(c bis) |
zo mogelijk, het belang van de groep bij voortzetting van haar grensoverschrijdende activiteit; |
|
(d) |
de noodzaak te vermijden dat de kosten voor de crediteuren van de in artikel 2 bedoelde entiteiten een zodanig onevenredige stijging vertonen dat deze hoger uitvalt dan het geval zou zijn geweest mochten deze entiteiten volgens normale insolventieprocedures zijn afgewikkeld; |
|
(e) |
de uit hoofde van artikel 107 VWEU te nemen besluiten die in artikel 16, lid 10, worden bedoeld. |
3. De Commissie en de afwikkelingsraad wegen de in lid 2 bedoelde factoren af tegen de in artikel 12 bedoelde afwikkelingsdoelstellingen, rekening houdend met de aard en de omstandigheden van elke zaak.
4. Geen besluit of handeling van de afwikkelingsraad of de Commissie kan de lidstaten verplichten tot het verstrekken van buitengewone openbare financiële steun of rechtstreeks in de budgettaire verantwoordelijkheid van de lidstaten treden.
4 bis. Bij het nemen van besluiten of maatregelen ziet de afwikkelingsraad erop toe dat de werknemersvertegenwoordigers binnen de betrokken entiteiten worden geïnformeerd en eventueel geraadpleegd;
4 ter. Bij hun maatregelen, voorstellen en beleidsmaatregelen respecteren de afwikkelingsraad, de Commissie en de nationale afwikkelingsautoriteiten het non-discriminatiebeginsel ten aanzien van iedere lidstaat og groep van lidstaten.
4 quater. De Commissie voert haar taken uit hoofde van deze verordening onafhankelijk, en separaat van haar andere taken uit, en strikt volgens de doelstellingen en beginselen die in deze verordening en in Richtlijn [BRRD] zijn omschreven. Deze takenscheiding dient te worden gewaarborgd door een gescheiden organisatie.
Deel II
BIJZONDERE BEPALINGEN
TITEL I
FUNCTIES BINNEN HET GEMEENSCHAPPELIJK AFWIKKELINGSMECHANISME EN PROCEDUREREGELS
Hoofdstuk 1
Afwikkelingsplanning
Artikel 7
Afwikkelingsplannen
1. De afwikkelingsraad stelt in samenwerking met de nationale afwikkelingsautoriteiten afwikkelingsplannen op voor de in artikel 2 bedoelde entiteiten en voor groepen en keurt deze goed .
2. Voor de toepassing van lid 1 doen de nationale afwikkelingsautoriteiten de afwikkelingsraad alle voor de opstelling en uitvoering van de afwikkelingsplannen benodigde informatie toekomen die zij overeenkomstig artikel 10 en artikel 12, lid 1, van Richtlijn [BRRD] hebben verkregen, onverminderd hoofdstuk 5 van deze titel.
2 bis. Het afwikkelingsplan voor elke entiteit wordt opgesteld overeenkomstig de artikelen 9 — 12 van de richtlijn [BRRD].
▐
7. De afwikkelingsraad stelt de afwikkelingsplannen op in samenwerking met de toezichthouder of de consoliderende toezichthouder en met de nationale afwikkelingsautoriteiten van de deelnemende lidstaten waar de entiteiten zijn gevestigd. De afwikkelingsraad werkt samen met de afwikkelingsautoriteiten in niet-deelnemende lidstaten indien in die lidstaten entiteiten onderworpen zijn aan toezicht op geconsolideerde basis.
8. De afwikkelingsraad kan van nationale afwikkelingsautoriteiten eisen dat zij voorontwerpen van afwikkelingsplannen opstellen, en van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau dat zij een voorontwerp van groepsafwikkelingsplan opstelt ter beoordeling en goedkeuring door de afwikkelingsraad . De afwikkelingsraad kan van nationale afwikkelingsautoriteiten verlangen andere taken in verband met het opstellen van afwikkelingsplannen te verrichten.
9. De afwikkelingsplannen worden geëvalueerd en, indien nodig, bijgewerkt, iovereenkomstig de artikelen 9 en 12 van richtlijn [BRRD] .
9 bis. Besluiten met betrekking tot het opstellen, evalueren en goedkeuren van de afwikkelingsplannen alsook ten aanzien van de toepassing van passende maatregelen worden door de afwikkelingsraad genomen in zijn bestuursvergadering.
Artikel 8
Beoordeling van de afwikkelbaarheid
1. Bij de opstelling van afwikkelingsplannen in overeenstemming met artikel 7 beoordeelt de afwikkelingsraad, na raadpleging van de bevoegde autoriteit en , met inbegrip van de ECB, en van de afwikkelingsautoriteiten van niet-deelnemende lidstaten waar dochterondernemingen of significante bijkantoren of dochterondernemingen zijn gevestigd, voor zover zulks relevant is voor het significante bijkantoor in de zin als bedoeld in de artikelen 13 en 13 bis van richtlijn [BRRD] , in hoeverre instellingen en groepen afwikkelbaar zijn zoals vereist in de artikelen 13 en 13 bis van richtlijn [BRRD] .
2. ▐ Een entiteit wordt geacht afwikkelbaar te zijn in situaties als bedoeld in artikel 13 van richtlijn [BRRD] .
3. ▐ Een groep wordt geacht afwikkelbaar te zijn in situaties als bedoeld in artikel 13 bis van richtlijn [BRRD] .
4. Bij de beoordeling onderzoekt de afwikkelingsraad ten minste de zaken die in afdeling C van de bijlage bij Richtlijn [BRRD] zijn vermeld.
5. Indien de afwikkelingsraad, na raadpleging van de bevoegde autoriteit, met inbegrip van de ECB, op grond van een overeenkomstig lid 1 uitgevoerde beoordeling van de afwikkelbaarheid van een entiteit of een groep vaststelt dat er potentiële materiële belemmeringen voor de afwikkelbaarheid van de entiteit of de groep bestaan, stelt de afwikkelingsraad, in overleg met de bevoegde autoriteiten, een verslag op dat tot de instelling of de moederonderneming is gericht en waarin de materiële belemmeringen voor de doeltreffende toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden worden geanalyseerd. In dat verslag worden ook de maatregelen aanbevolen die volgens de afwikkelingsraad nodig of passend zijn om die belemmeringen overeenkomstig lid 8 weg te nemen.
6. Het verslag wordt ter kennis gebracht van de betrokken entiteit of moederonderneming, van de bevoegde autoriteiten en van de afwikkelingsautoriteiten van niet-deelnemende lidstaten waar significante bijkantoren of dochterondernemingen zijn gevestigd. Het motiveert de betrokken beoordeling of vaststelling en geeft aan hoe deze beoordeling of vaststelling voldoet aan het in artikel 6 vermelde vereiste van evenredige toepassing.
7. Binnen vier maanden na de datum van ontvangst van het verslag kan de entiteit of de moederonderneming opmerkingen indienen en aan de afwikkelingsraad alternatieve maatregelen voorstellen waarmee de in het verslag genoemde belemmeringen kunnen worden weggenomen. De afwikkelingsraad deelt elke door de entiteit of moederonderneming voorgestelde maatregel mee aan de bevoegde autoriteiten en aan de afwikkelingsautoriteiten van niet-deelnemende lidstaten waar significante bijkantoren of dochterondernemingen zijn gevestigd.
8. Indien de door de betrokken entiteit of moederonderneming voorgestelde maatregelen de belemmeringen voor de afwikkelbaarheid niet effectief wegnemen, neemt de afwikkelingsraad, na raadpleging van de bevoegde autoriteit en en, in voorkomend geval, van de macroprudentiële autoriteit, een besluit waarin wordt gesteld dat de voorgestelde maatregelen de belemmeringen voor de afwikkelbaarheid niet effectief wegnemen en waarin de nationale afwikkelingsautoriteiten de instructie wordt gegeven van de instelling, de moederonderneming of een dochteronderneming van de betrokken groep te eisen dat deze een van de in artikel 14 van Richtlijn [BRRD] vermelde maatregelen neemt, op basis van de volgende criteria:
|
(a) |
de doeltreffendheid van de maatregel bij het wegnemen van de belemmeringen voor de afwikkelbaarheid; |
|
(b) |
de noodzaak om een negatief effect op de financiële stabiliteit in ▐ lidstaten waar de groep actief is te vermijden; |
|
(c) |
de noodzaak om een effect op de betrokken instelling of groep te vermijden dat verder gaat dan nodig is om de belemmering voor de afwikkelbaarheid weg te nemen of dat onevenredig zou zijn. |
9. Voor de toepassing van lid 8 geeft de afwikkelingsraad nationale afwikkelingsautoriteiten instructies om een of meer van de in artikel 14 van Richtlijn [BRRD] bedoelde maatregelen te nemen:
▐
10. De nationale afwikkelingsautoriteiten voeren de instructies van de afwikkelingsraad uit conform artikel 26.
Artikel 8 bis
Afwikkelbaarheid van systeemrelevante instellingen
Onverminderd zijn bevoegdheden en onafhankelijkheid geeft de afwikkelingsraad voorrang aan de beoordeling van de afwikkelbaarheid van instellingen waaraan systeemrisico’s zijn verbonden, zoals de als mondiaal systeemrelevante instellingen (MSI's) aangemerkte instellingen of de anderszins systeemrelevante instellingen (ASI's) in de zin van artikel 131 van richtlijn 2013/36/EU, en stelt zonodig voor elk van deze instellingen overeenkomstig artikel 8 van deze verordening een plan op om overeenkomstig artikel 14 van Richtlijn [BRRD] belemmeringen voor de afwikkelbaarheid uit de weg te ruimen.
Artikel 9
Vereenvoudigde verplichtingen en ontheffingen
1. De afwikkelingsraad kan op eigen initiatief of op voorstel van een nationale afwikkelingsautoriteit vereenvoudigde verplichtingen met betrekking tot de opstelling van herstel- en afwikkelingsplannen overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn [BRRD] toepassen.
2. De nationale afwikkelingsautoriteiten kunnen de afwikkelingsraad voorstellen vereenvoudigde verplichtingen toe te passen voor specifieke instellingen of groepen ten aanzien van de opstelling van afwikkelingsplannen. Het voorstel wordt met redenen omkleed en met alle relevante documentatie onderbouwd.
3. Bij ontvangst van een voorstel in de zin van lid 1, of wanneer hij op eigen initiatief handelt, gaat de afwikkelingsraad over tot een beoordeling van de betrokken instellingen of groep. Bij de uitvoering van de beoordeling wordt rekening gehouden met de in artikel 4 van Richtlijn [BRRD] genoemde aspecten .
▐
4. De afwikkelingsraad beoordeelt de voortgezette toepassing van vereenvoudigde verplichtingen en staakt deze toepassing in de in artikel 4 van richtlijn [BRRD] bedoelde situaties .
Ingeval de nationale afwikkelingsautoriteit die overeenkomstig lid 1 heeft voorgesteld vereenvoudigde verplichtingen toe te passen ▐ van oordeel is dat het besluit tot toepassing van vereenvoudigde verplichtingen ▐moet worden ingetrokken, dient zij daartoe een voorstel in bij de afwikkelingsraad. In dat geval neemt de afwikkelingsraad in het licht van de in lid 3 vermelde elementen een besluit over het voorstel tot intrekking, terdege rekening houdend met de door de nationale afwikkelingsautoriteit aangevoerde motivering voor de intrekking
▐
7. De afwikkelingsraad stelt de EBA ervan in kennis wanneer hij de leden 1 en 4 toepast.
Artikel 10
Minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva
1. In overleg met de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de ECB, gaat de afwikkelingsraad over tot de vaststelling van het in lid 2 bedoelde minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, behoudens de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden, die instellingen en in artikel 2 bedoelde moederondernemingen moeten aanhouden.
2. Het minimumvereiste wordt berekend overeenkomstig artikel 39 van richtlijn [BRRD] .
3. De in lid 1 bedoelde vaststelling geschiedt op grond van de in artikel 39 van Richtlijn [BRRD] genoemde criteria:
▐
Bij de vaststelling wordt gepreciseerd aan welk minimumvereiste instellingen op individuele basis en moederondernemingen op geconsolideerde basis moeten voldoen. De afwikkelingsraad kan besluiten ontheffing te verlenen van de toepassing van het minimumvereiste op geconsolideerde of individuele basis in de in artikel 39 van richtlijn [BRRD] bedoelde situaties.
4. De in lid 1 bedoelde vaststelling kan erin voorzien dat op geconsolideerde of individuele basis gedeeltelijk aan het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva kan worden voldaan door middel van een contractueel instrument van inbreng van de particuliere sector, overeenkomstig artikel 39 van richtlijn [BRRD] .
▐
6. De afwikkelingsraad doet elke in lid 1 bedoelde vaststelling tijdens het opstellen en bijhouden van afwikkelingsplannen overeenkomstig artikel 7.
7. De afwikkelingsraad richt zijn vaststelling tot de nationale afwikkelingsautoriteiten. De nationale afwikkelingsautoriteiten voeren de instructies van de afwikkelingsraad uit conform artikel 26. De afwikkelingsraad eist dat de nationale afwikkelingsautoriteiten verifiëren of en waarborgen dat instellingen en moederondernemingen aan het in lid 1 bedoelde minimumvereiste blijven voldoen.
8. De afwikkelingsraad stelt de ECB en de EBA in kennis van het minimumvereiste dat hij overeenkomstig lid 1 voor elke instelling en moederonderneming heeft vastgesteld.
Hoofdstuk 2
Vroegtijdige interventie
Artikel 11
Vroegtijdige interventie
1. De ECB stelt de afwikkelingsraad ambtshalve of naar aanleiding van een kennisgeving van een nationale bevoegde autoriteit van een deelnemende lidstaat in kennis van elke maatregel die zij een instelling of groep verplicht te nemen of die zij zelf neemt uit hoofde van artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1024/2013, artikel 23, lid 1, of artikel 24 van Richtlijn [BRRD] of artikel 104 van Richtlijn 2013/36/EU.
De afwikkelingsraad stelt de Commissie in kennis van alle informatie die hij overeenkomstig de eerste alinea heeft ontvangen.
2. Vanaf de datum van ontvangst van de in lid 1 bedoelde informatie kan de afwikkelingsraad, onverminderd de bevoegdheden van de ECB en de bevoegde autoriteiten uit hoofde van ander Unierecht, de afwikkeling van de betrokken instelling of groep voorbereiden.
Voor de toepassing van de eerste alinea volgt de afwikkelingsraad, in samenwerking met de ECB en de betrokken bevoegde autoriteit, van nabij de toestand van de instelling of de moederonderneming, alsook of deze zich houden aan een eventuele vroegtijdige-interventiemaatregel die diende te worden genomen.
3. De afwikkelingsraad heeft de bevoegdheid om:
|
(a) |
overeenkomstig hoofdstuk 5 van deze titel de verstrekking te eisen van alle informatie die noodzakelijk is om de afwikkeling van de instelling of de groep voor te bereiden; |
|
(b) |
overeenkomstig artikel 17 een waardering van de activa en passiva van de instelling of groep te verrichten; |
|
(c) |
met potentiële kopers contact op te nemen teneinde de afwikkeling van de instelling of de groep voor te bereiden, dan wel om van de instelling, moederonderneming of de nationale afwikkelingsautoriteit te eisen dat te doen, met inachtneming van de vertrouwelijkheidsvereisten die bij deze verordening en bij artikel 76 van Richtlijn [BRRD] zijn vastgelegd; |
|
(d) |
van de betrokken nationale afwikkelingsautoriteit te eisen dat zij een voorlopige afwikkelingsregeling voor de betrokken instelling of groep opstelt. |
4. Indien de ECB of de nationale bevoegde autoriteiten van de deelnemende lidstaten voornemens zijn een instelling of groep een aanvullende maatregel uit hoofde van artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 , uit hoofde van de artikelen 23 of 24 van Richtlijn [BRRD], dan wel uit hoofde van artikel 104 van Richtlijn 2013/36/EU op te leggen voordat de instelling of groep volledige uitvoering heeft gegeven aan de eerste maatregel waarvan de afwikkelingsraad in kennis is gesteld, stelt de ECB de afwikkelingsraad daarvan ambtshalve of naar aanleiding van een mededeling van de nationale bevoegde autoriteit op de hoogte voordat aan de betrokken instelling of groep een dergelijke aanvullende maatregel wordt opgelegd .
5. De ECB of de bevoegde autoriteit en de afwikkelingsraad dragen er zorg voor dat de in lid 4 bedoelde aanvullende maatregel en elke door de afwikkelingsraad overeenkomstig lid 2 genomen maatregel ter voorbereiding van de afwikkeling consistent zijn.
Hoofdstuk 3
Afwikkeling
Artikel 12
Afwikkelingsdoelstellingen
1. Wanneer zij handelen volgens de in artikel 16 bedoelde afwikkelingsprocedure houden de Commissie en de afwikkelingsraad bij de uitoefening van hun respectieve verantwoordelijkheden rekening met de in artikel 26 van Richtlijn [BRRD] genoemde afwikkelingsdoelstellingen en kiezen zij de instrumenten en bevoegdheden waarmee naar hun mening de doelstellingen die gezien de omstandigheden van de zaak relevant zijn, het best kunnen worden verwezenlijkt.
2. ▐ Bij het nastreven van de bovengenoemde doelstellingen handelen de Commissie en de afwikkelingsraad in overeenstemming met artikel 26 van richtlijn [BRRD] .
▐
Artikel 13
Algemene beginselen met betrekking tot afwikkeling
Wanneer zij handelen volgens de in artikel 16 bedoelde afwikkelingsprocedure nemen de Commissie en de afwikkelingsraad alle passende maatregelen om te waarborgen dat de afwikkelingsmaatregel in overeenstemming met de in artikel 29 van Richtlijn [BRRD] genoemde beginselen wordt genomen:
▐
Artikel 14
Afwikkeling van financiële instellingen en moederondernemingen
Afwikkelingsmaatregelen ten aanzien van financiële instellingen en hun moederondernemingen worden genomen door de Commissie , aan de hand van een door de afwikkelingsraad overeenkomstig met artikel 28 van Richtlijn [BRRD] voorbereid ontwerpbesluit.
▐
Artikel 15
Rangorde van vorderingen
Bij de toepassing van het instrument van de inbreng van de particuliere sector op een instelling in afwikkeling, waarbij de uit hoofde van artikel 24, lid 3, van het toepassingsgebied van het instrument van de inbreng van de particuliere sector uitgesloten passiva onverlet worden gelaten, neemt de Commissie een besluit op basis van een door de afwikkelingsraad voorbereid ontwerpbesluit en oefenen de afwikkelingsraad en de nationale afwikkelingsautoriteiten van de deelnemende lidstaat de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden uit ten aanzien van vorderingen, waarbij zij de rangorde volgen zoals geregeld in artikel 43 van richtlijn [BRRD].
Artikel 16
Afwikkelingsprocedure
1. Indien de ECB ambtshalve of naar aanleiding van een mededeling van een nationale bevoegde autoriteit van een deelnemende lidstaat heeft besloten dat met betrekking tot een in artikel 2 bedoelde entiteit aan de in lid 2, onder a) en b), gestelde voorwaarden is voldaan, deelt zij dit besluit onverwijld aan de Commissie en de afwikkelingsraad mee.
De in de eerste alinea bedoelde kennisgeving kan plaatsvinden naar aanleiding van een verzoek tot beoordeling van de afwikkelingsraad of van een nationale afwikkelingsautoriteit, indien een van deze reden heeft om aan te nemen dat een instelling failleert of waarschijnlijk zal failleren.
De in de eerste alinea bedoelde mededeling vindt plaats na raadpleging van de afwikkelingsraad en de nationale afwikkelingsautoriteit.
1a. De afwikkelingsraad stelt ontwerpbesluiten op en neemt definitieve besluiten met betrekking tot de afwikkelingsprocedure in zijn bestuursvergadering overeenkomstig artikel 50.
2. Bij ontvangst van een kennisgeving in de zin van lid 1, gaat de afwikkelingsraad in zijn bestuursvergadering over tot een beoordeling om na te gaan of aan de volgende voorwaarden is voldaan:
|
(a) |
de entiteit failleert of zal waarschijnlijk failleren; |
|
(b) |
gezien de timing en andere ter zake doende omstandigheden valt het redelijkerwijze niet te verwachten dat een ten aanzien van de entiteit genomen alternatieve maatregel van de particuliere sector, waaronder ook maatregelen door een institutioneel protectiestelsel, of van een toezichthouder (met inbegrip van vroegtijdige-interventiemaatregelen of de afschrijving of omzetting van kapitaalinstrumenten overeenkomstig artikel 18 ) het failleren van de entiteit binnen een redelijk tijdsbestek zou voorkomen; |
|
(c) |
een afwikkelingsmaatregel is noodzakelijk in het algemeen belang als bedoeld in lid 4. |
3. Voor de toepassing van lid 2, onder a), wordt de entiteit als een faillerende of waarschijnlijk faillerende entiteit beschouwd onder ten minste een van de in artikel 27, lid 2, van Richtlijn [BRRD] genoemde omstandigheden:
▐
4. Voor de toepassing van lid 2, onder c), wordt een afwikkelingsmaatregel behandeld als zijnde in het algemeen belang in de in artikel 27, lid 3, van richtlijn [BRRD] bedoelde omstandigheden.
5. Wanneer hij van oordeel is dat aan alle in lid 2 gestelde voorwaarden is voldaan, legt de afwikkelingsraad, lettend op de in lid 1 bedoelde kennisgeving, een ontwerpbesluit aan de Commissie voor, inhoudende dat de entiteit in afwikkeling wordt geplaatst. Het ontwerpbesluit omvat ten minste het volgende:
|
(a) |
de aanbeveling de entiteit in afwikkeling te plaatsen; |
|
(b) |
het in artikel 19, lid 32, bedoelde kader voor de afwikkelingsinstrumenten; |
|
(c) |
het kader voor het beroep op het Fonds ter ondersteuning van de afwikkelingsmaatregel in overeenstemming met artikel 71. |
6. Na ontvangst van het ontwerpbesluit van de afwikkelingsraad besluit de Commissie of zij het ontwerpbesluit aanneemt en welk kader voor de afwikkelingsinstrumenten wordt toegepast ten aanzien van de betrokken entiteit en, waar passend , voor het beroep op het Fonds ter ondersteuning van de afwikkelingsmaatregel. ▐
Indien de Commissie voornemens is de door de afwikkelingsraad ingediende aanbeveling niet of alleen met wijzigingen aan te nemen, zendt zij de aanbeveling terug naar de afwikkelingsraad met verzoek om wijziging, onder vermelding van de redenen waarom zij deze niet wenst aan te nemen of, al naar gelang het geval, de redenen van de beoogde voorgenomen wijzigingen . De Commissie kan een termijn vaststellen waarbinnen de afwikkelingsraad zijn aanvankelijke ontwerpbesluit op basis van de door de Commissie voorgestelde wijzigingen kan wijzigen en opnieuw bij de Commissie kan indienen. Tenzij sprake is van een naar behoren gerechtvaardigd spoedgeval, heeft de afwikkelingsraad ten minste vijf werkdagen om het ontwerpbesluit volgens het daartoe strekkend verzoek van de Commissie te herzien .
De Commissie stelt alles in het werk om bij de uitoefening van de haar bij dit lid toevertrouwde taken de door de EBA uitgebrachte richtsnoeren en aanbevelingen te volgen met en zij handelt ten aanzien van de bevestiging of zij die richtsnoeren en aanbevelingen volgt of van plan is te volgen, volgens het bepaalde in artikel 16, lid 3, van verordening (EU) nr. 1093/2010.
7. Het besluit van de Commissie wordt tot de afwikkelingsraad gericht. Indien de Commissie besluit de entiteit niet in afwikkeling te plaatsen omdat niet aan de in lid 2, onder c), gestelde voorwaarde is voldaan, wordt de betrokken entiteit geliquideerd in overeenstemming met het nationale insolventierecht.
8. Binnen het kader dat bij het Commissiebesluit is vastgesteld, neemt de afwikkelingsraad in zijn bestuursvergadering een besluit ten aanzien van de in artikel 20 bedoelde afwikkelingsregeling en draagt hij er zorg voor dat de afwikkelingsmaatregel wordt genomen die noodzakelijk is voor de uitvoering van de afwikkelingsregeling door de betrokken nationale afwikkelingsautoriteiten. Het besluit van de afwikkelingsraad wordt tot de betrokken nationale afwikkelingsautoriteiten gericht en bevat instructies voor deze autoriteiten, die alle maatregelen nemen die noodzakelijk zijn om het besluit van de afwikkelingsraad in overeenstemming met artikel 26 uit te voeren door uitoefening van een of meer van de afwikkelingsbevoegdheden waarin Richtlijn [BRRD] voorziet, en die met name zijn vastgelegd in de artikelen 56 tot en met 64 van die richtlijn. Wanneer er van staatssteun sprake is, mag de afwikkelingsraad pas een besluit nemen nadat de Commissie een besluit ten aanzien van deze staatssteun heeft genomen.
9. Indien de afwikkelingsraad oordeelt dat afwikkelingsmaatregelen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU kunnen vormen, verzoekt hij de deelnemende lidstaat of de betrokken lidstaten om de voorgenomen maatregelen overeenkomstig artikel 108, lid 3, VWEU onverwijld bij de Commissie aan te melden.
10. Voor zover de door de afwikkelingsraad in zijn bestuursvergadering voorgenomen afwikkelingsmaatregel een beroep op het Fonds inhoudt en geen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU met zich meebrengt, past de Commissie parallel mutatis mutandis de voor de toepassing van artikel 107 VWEU vastgestelde criteria toe.
11. De Commissie beschikt over de bevoegdheid om van de afwikkelingsraad alle informatie te verkrijgen die zij relevant acht voor de uitvoering van haar taken uit hoofde van deze verordening en, in voorkomend geval, artikel 107 VWEU. De afwikkelingsraad beschikt over de bevoegdheid om overeenkomstig hoofdstuk 5 van deze titel van alle personen alle informatie te verkrijgen die hij nodig heeft om een afwikkelingsmaatregel voor te bereiden en daarover een besluit te nemen, met inbegrip van bijwerkingen en aanvullingen van de in de afwikkelingsplannen verstrekte informatie.
12. De afwikkelingsraad beschikt over de bevoegdheid om de Commissie ontwerpbesluiten voor te leggen om met betrekking tot een entiteit in afwikkeling aan te bevelen het kader voor de afwikkelingsinstrumenten en voor het beroep op het Fonds te wijzigen.
12 bis. Teneinde een gelijk speelveld te bewaren, behandelt de Commissie bij de uitoefening van haar bevoegdheden op gebied van staatssteun, en overeenkomstig Richtlijn [BRRD] het beroep op het Fonds op de wijze zoals zij een nationale regeling ter financiering van de afwikkeling zou behandelen .
Artikel 17
Waardering
1. Vóór het nemen van afwikkelingsmaatregelen of het uitoefenen van de bevoegdheid om kapitaalinstrumenten af te schrijven of om te zetten, draagt de afwikkelingsraad er zorg voor dat een eerlijke en realistische waardering van de activa en passiva van de in artikel 2 bedoelde entiteit wordt verricht overeenkomstig artikel 30 van richtlijn [BRRD] .
▐
16. Om te beoordelen of aandeelhouders en crediteuren beter zouden zijn behandeld mocht een normale insolventieprocedure ten aanzien van de instelling in afwikkeling zijn geopend, draagt de afwikkelingsraad er zorg voor dat een waardering ▐ wordt verricht overeenkomstig artikel 66 van richtlijn [BRRD], ▐ los van de waardering die uit hoofde van lid 1 ▐ is verricht.
▐
Artikel 18
Afschrijving en omzetting van kapitaalinstrumenten
1. De ECB stelt de afwikkelingsraad ambtshalve of naar aanleiding van een mededeling van een nationale bevoegde autoriteit van een deelnemende lidstaat, in kennis ingeval zij oordeelt dat met betrekking tot een in artikel 2 bedoelde entiteit of een groep die in een deelnemende lidstaat is gevestigd, aan de ▐ voorwaarden voor afschrijving en omzetting van kapitaalinstrumenten zoals geregeld in Richtlijn [BRRD] is voldaan.
▐
1 bis. De ECB verschaft de afwikkelingsraad de in lid bedoelde informatie naar aanleiding van een verzoek tot beoordeling van de afwikkelingsraad of van een nationale afwikkelingsautoriteit, indien een van hen reden heeft om aan te nemen dat met betrekking tot een in artikel 2 bedoelde entiteit of een groep die in een deelnemende lidstaat is gevestigd aan de voorwaarden voor afschrijving en omzetting van kapitaalinstrumenten is voldaan .
1 ter. Als aan de in lid 1 gestelde voorwaarden is voldaan, legt de afwikkelingsraad, lettend op de in lid 1 bedoelde informatie, een ontwerpbesluit aan de Commissie voor, inhoudende dat de bevoegdheden om kapitaalinstrumenten af te schrijven of om te zetten worden uitgeoefend, en dat die bevoegdheden afzonderlijk, dan wel, volgens de in artikel 16, leden 4 tot en met 7, beschreven procedure, in combinatie met een afwikkelingsmaatregel moeten worden uitgeoefend.
▌
5. Na ontvangst van het ontwerpbesluit van de afwikkelingsraad beslist d e Commissie ▐ of zij het ontwerpbesluit overneemt en of de bevoegdheden om kapitaalinstrumenten af te schrijven of om te zetten afzonderlijk, dan wel, volgens de in artikel 16, leden 4 tot en met 7, beschreven procedure, in combinatie met een afwikkelingsmaatregel moeten worden uitgeoefend.
6. Wanneer ▐ de in lid 1 bedoelde voorwaarden zijn vervuld, maar ▐ niet aan de in artikel 16, lid 2, gestelde afwikkelingsvoorwaarden is voldaan, geeft de afwikkelingsraad, op grond van een besluit van de Commissie, de nationale afwikkelingsautoriteiten de instructie de afschrijvings- of de omzettingsbevoegdheid conform de artikelen 51 en 52 van Richtlijn [] uit te oefenen.
7. Ingeval zowel aan de in lid 1 bedoelde voorwaarden voor afschrijving en omzetting van kapitaalinstrumenten als aan de in artikel 16, lid 2, gestelde afwikkelingsvoorwaarden is voldaan, is de in artikel 16, leden 4 tot en met 7, beschreven procedure van toepassing.
8. De afwikkelingsraad draagt er zorg voor dat de nationale afwikkelingsautoriteiten de afschrijvings- of de omzettingsbevoegdheid in overeenstemming met Richtlijn [BRRD] uitoefenen.
▐
9. De nationale afwikkelingsautoriteiten voeren de instructies van de afwikkelingsraad uit en gaan overeenkomstig artikel 26 over tot de afschrijving of omzetting van kapitaalinstrumenten.
Artikel 19
Algemene beginselen van afwikkelingsinstrumenten
1. Indien de afwikkelingsraad besluit een afwikkelingsinstrument op een in artikel 2 bedoelde entiteit toe te passen, en deze afwikkelingsmaatregel tot gevolg zou hebben dat crediteuren verliezen lijden of dat hun vorderingen worden omgezet, oefent de afwikkelingsraad de bevoegdheid uit hoofde van artikel 18 uit onmiddellijk voordat zij het afwikkelingsinstrument toepast dan wel op hetzelfde tijdstip.
2. De in artikel 16, lid 5, onder b), bedoelde afwikkelingsinstrumenten zijn:
|
(a) |
het instrument van verkoop van de onderneming; |
|
(b) |
het instrument van de overbruggingsinstelling; |
|
(c) |
het instrument van afsplitsing van activa; |
|
(d) |
het instrument van de inbreng van de particuliere sector. |
3. Bij de vaststelling van het in artikel 16, lid 5, bedoelde ontwerpbesluit neemt de afwikkelingsraad de volgende factoren in aanmerking:
|
(a) |
de activa en passiva van de instelling in afwikkeling op basis van de waardering in de zin van artikel 17; |
|
(b) |
de liquiditeitspositie van de instelling in afwikkeling; |
|
(c) |
de verkoopbaarheid van de franchisewaarde van de instelling in afwikkeling in het licht van de op de markt heersende economische en concurrentievoorwaarden; |
|
(d) |
de beschikbare tijd. |
4. De afwikkelingsinstrumenten mogen ofwel afzonderlijk, ofwel samen worden toegepast, met uitzondering van het instrument van de afsplitsing van activa, dat alleen samen met een ander afwikkelingsinstrument mag worden toegepast.
4 bis. Met het oog op de uitvoering van de hem door deze verordening opgelegde taken en met het doel om voor een gelijk speelveld te zorgen bij de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten brengt de afwikkelingsraad samen met de Commissie een afwikkelingshandleiding uit die duidelijke en uitgebreide begeleiding biedt bij het gebruik van de afwikkelingsinstrumenten.
De in de eerste alinea bedoelde handleiding wordt door de Commissie uitgevaardigd in de vorm van een gedelegeerde handeling overeenkomstig artikel 82.
Artikel 20
Afwikkelingsregeling
In de overeenkomstig artikel 16, lid 8, door de afwikkelingsraad aangenomen afwikkelingsregeling zijn, in overeenstemming met de uit hoofde van artikel 16, lid 6, door de Commissie genomen besluiten ten aanzien van het afwikkelingskader en, in voorkomend geval, een besluit inzake staatssteun, mutatis mutandis de bijzonderheden betreffende de op de instelling in afwikkeling toe te passen afwikkelingsinstrumenten vastgelegd welke ten minste op de in artikel 21, lid 2, artikel 22, lid 2, artikel 23, lid 2, en artikel 24 lid 1, bedoelde maatregelen betrekking hebben, en is tevens bepaald voor welke precieze bedragen en doeleinden een beroep op het Fonds zal worden gedaan.
In de loop van het afwikkelingsproces kan de afwikkelingsraad de afwikkelingsregeling wijzigen en bijwerken voor zover zulks passend blijkt in het licht van de omstandigheden van de zaak en tevens binnen de perken blijft van het overeenkomstig artikel 16, lid 6, door de Commissie vastgestelde afwikkelingskader.
Artikel 21
Het instrument van verkoop van de onderneming;
1. Binnen het door de Commissie vastgestelde kader bestaat het instrument van de verkoop van de onderneming in de overdracht aan een koper die geen overbruggingsinstelling is, van het volgende:
|
(a) |
aandelen of andere eigendomsinstrumenten van een instelling in afwikkeling; of |
|
(b) |
alle of welbepaalde activa, rechten of verplichtingen van een instelling in afwikkeling; |
2. In verband met het instrument van de verkoop van de onderneming wordt in de in artikel 16, lid 8, bedoelde afwikkelingsregeling met name het volgende vastgelegd:
|
(a) |
de in overeenstemming met artikel 32, leden 1 en 7 tot en met 11, van Richtlijn [BRRD] door de nationale afwikkelingsautoriteit over te dragen instrumenten, activa, rechten en verplichtingen; |
|
(b) |
de commerciële voorwaarden, gezien de omstandigheden en de in de loop van het afwikkelingsproces gemaakte kosten en verrichte uitgaven, waartegen de nationale afwikkelingsautoriteit overeenkomstig artikel 32, leden 2, 3 en 4, van Richtlijn [BRRD] de overdracht moet uitvoeren; |
|
(c) |
of de nationale afwikkelingsautoriteit de overdrachtbevoegdheden meer dan eens mag uitoefenen in overeenstemming met artikel 32, leden 5 en 6, van Richtlijn [BRRD]; |
|
(d) |
de regelingen voor de verkoop door de nationale afwikkelingsautoriteit van de betrokken entiteit of de betrokken instrumenten, activa, rechten en verplichtingen in overeenstemming met artikel 33, leden 1 en 2, van Richtlijn [BRRD]; |
|
(e) |
of het waarschijnlijk is dat de inachtneming van de verkoopsvoorwaarden door de nationale afwikkelingsautoriteit de afwikkelingsdoelstellingen zal ondermijnen in de zin van lid 3. |
3. De afwikkelingsraad past het instrument van verkoop van de onderneming toe zonder aan de in lid 2, onder e), gestelde voorwaarden voor de verkoop te voldoen wanneer hij besluit dat inachtneming van deze voorwaarden waarschijnlijk een of meer van de afwikkelingsdoelstellingen zou ondermijnen, en met name indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
|
(a) |
hij is van oordeel dat het failleren of potentieel failleren van de instelling in afwikkeling een wezenlijke bedreiging voor de financiële stabiliteit vormt of die bedreiging verergert; |
|
(b) |
hij is van oordeel dat inachtneming van die vereisten de doelmatigheid van het instrument van verkoop van de onderneming bij het wegnemen van die bedreiging of het verwezenlijken van de in artikel 12, lid 2, onder b), vermelde afwikkelingsdoelstelling zou ondermijnen. |
Artikel 22
Instrument van de overbruggingsinstelling
1. Binnen het door de Commissie vastgestelde kader bestaat het instrument van de overbruggingsinstelling in de overdracht aan een overbruggingsinstelling van een of meer van de volgende elementen:
|
(a) |
aandelen of andere eigendomsinstrumenten die zijn uitgegeven door een of meer instellingen in afwikkeling; |
|
(b) |
alle of bepaalde activa, rechten of verplichtingen van een of meer instellingen in afwikkeling. |
2. In verband met het instrument van de verkoop van de overbruggingsinstelling wordt in de in artikel 20 bedoelde afwikkelingsregeling met name het volgende vastgelegd:
|
(a) |
de in overeenstemming met artikel 34, leden 1 tot en met 9, van Richtlijn [BRRD] door de nationale afwikkelingsautoriteit aan een overbruggingsinstelling over te dragen instrumenten, activa, rechten en verplichtingen; |
|
(b) |
de regelingen voor de oprichting, werking en beëindiging van de overbruggingsinstelling door de nationale afwikkelingsautoriteit in overeenstemming met artikel 35, leden 1, 2, 3 en 5 tot en met 8, van Richtlijn [BRRD]; |
|
(c) |
de regelingen voor de verkoop van de overbruggingsinstelling of van de activa of passiva ervan door de nationale afwikkelingsautoriteit in overeenstemming met artikel 35, lid 4, van Richtlijn [BRRD]. |
3. De afwikkelingsraad draagt er zorg voor dat de totale waarde van de door de nationale afwikkelingsautoriteit aan de overbruggingsinstelling overgedragen passiva de totale waarde van de door de instelling in afwikkeling overgedragen of uit andere bronnen afkomstige rechten en activa niet overtreft.
3 bis. Elke voor de overbruggingsinstelling ontvangen vergoeding of sommige of alle eigendomsrechten en verplichtingen van de overbruggingsinstelling zijn in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van de [richtlijn inzake het herstel en de afwikkeling van banken].
Artikel 23
Instrument van afsplitsing van activa
1. Binnen het door de Commissie vastgestelde kader bestaat het instrument van de afsplitsing van activa in de overdracht van activa, rechten of verplichtingen van een instelling in afwikkeling aan een vehikel voor activabeheer dat als rechtspersoon aan de in richtlijn [BRRD] gestelde eisen voor een vehikel voor activabeheer voldoet .
▐
2. In verband met het instrument van de afsplitsing van activa wordt in de in artikel 20 bedoelde afwikkelingsregeling met name het volgende vastgelegd:
|
(a) |
de in overeenstemming met artikel 36, leden 1 tot en met 4 en 6 tot en met 10, van Richtlijn [BRRD] door de nationale afwikkelingsautoriteit over te dragen instrumenten, activa, rechten en verplichtingen; |
|
(b) |
de vergoeding waarvoor de activa door de nationale afwikkelingsautoriteit aan het vehikel voor activabeheer worden overgedragen in overeenstemming met de in artikel 17 vastgelegde beginselen. Deze bepaling staat er niet aan in de weg dat de vergoeding een nominale of negatieve waarde heeft. |
2 bis. Elke voor het vehikel voor activabeheer ontvangen vergoeding of sommige of alle eigendomsrechten en verplichtingen van het vehikel voor activabeheer zijn in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van Richtlijn [BRRD].
Artikel 24
Instrument van de inbreng van de particuliere sector
1. Het instrument van de inbreng van de particuliere sector kan voor de in artikel 37 van Richtlijn [BRRD] genoemde ▐ doeleinden worden toegepast.
▐
Binnen het door de Commissie vastgestelde kader voor het instrument van de inbreng van de particuliere sector wordt in de afwikkelingsregeling met name het volgende vastgelegd:
|
(a) |
het totaalbedrag waarmee in aanmerking komende passiva moeten worden verminderd of waarin deze moeten worden omgezet in overeenstemming met lid 6; |
|
(b) |
de passiva die overeenkomstig de leden 5 tot en met 13 kunnen worden uitgesloten; |
|
(c) |
de doelstellingen en minimuminhoud van het bedrijfssaneringsplan dat overeenkomstig lid 16 moet worden ingediend. |
2. ▐
Indien niet aan de in artikel 37, lid 3, van Richtlijn [BRRD] gestelde voorwaarde is voldaan voor toepassing van het instrument van de inbreng van de particuliere sector voor herkapitalisering van een entiteit , worden een van de in artikel 19, lid 2, onder a), b) of c), bedoelde afwikkelingsinstrumenten en het in artikel 19, lid 2, onder d), bedoelde instrument van de inbreng van de particuliere sector toegepast, al naargelang het geval.
3. De ▐ passiva genoemd in artikel 38, lid 2, van Richtlijn [BRRD] mogen niet worden afgeschreven en omgezet.▐
5. In uitzonderlijke gevallen kan uitsluiting van sommige passiva ▐ van de uitoefening van de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden in overeenstemming met artikel 32, lid 2 bis van Richtlijn [BRRD] plaatsvinden .
▐
Ingeval een in aanmerking komend passivum of een categorie van in aanmerking komende passiva geheel of gedeeltelijk wordt uitgesloten, mag het niveau van afschrijving of omzetting dat op andere in aanmerking komende passiva wordt toegepast, worden verhoogd om met die uitsluitingen rekening te houden, mits het niveau van afschrijving of omzetting dat op andere in aanmerking komende passiva wordt toegepast in overeenstemming is met het ▐ beginsel dat geen enkele crediteur grotere verliezen mag lijden dan hij zou hebben geleden indien de in artikel 2 bedoelde entiteit volgens een normale insolventieprocedure zou zijn geliquideerd .
6. Ingeval een in aanmerking komend passivum of een categorie van in aanmerking komende passiva uit hoofde van lid 5 geheel of gedeeltelijk wordt uitgesloten, en de verliezen die uit deze passiva zouden zijn voortgevloeid niet volledig aan andere crediteuren zijn overgedragen, kan een bijdrage van het Fonds aan de instelling in afwikkeling worden geleverd voor de doelen genoemd in, en in overeenstemming met artikel 38 van richtlijn [BRRD].
▐
8. De bijdrage van het Fonds kan worden gefinancierd door:
|
(a) |
het ter beschikking van het Fonds staande bedrag dat overeenkomstig artikel 66 is bijeengebracht door middel van bijdragen van in artikel 2 bedoelde entiteiten; |
|
(b) |
het bedrag dat overeenkomstig artikel 67 binnen een periode van drie jaar kan worden bijeengebracht door middel van achteraf te betalen bijdragen; en tevens |
|
(c) |
ingeval de onder a) en b) bedoelde bijdragen ontoereikend zijn, bedragen die overeenkomstig artikel 69 uit alternatieve financieringsbronnen worden aangetrokken, waaronder ook in het kader van de in dat artikel bedoelde leningfaciliteit . |
9. In de in artikel 38 van richtlijn [BRRD] bedoelde uitzonderlijke omstandigheden kunnen voor verdere financiering alternatieve financieringsbronnen worden aangeboord in overeenstemming met dat artikel.
▐
10. Wanneer aan de ▐ voorwaarden voor het leveren van een bijdrage aan het Fonds als bedoeld in artikel 38 van Richtlijn [BRRD] is voldaan, mag bij wijze van alternatief of ter aanvulling een bijdrage worden geleverd uit middelen die door middel van in artikel 66 bedoelde bijdragen vooraf zijn verkregen en die nog niet zijn aangewend.
▐
12. Bij het nemen van het in lid 5 bedoelde besluit om bepaalde passiva uit te sluiten van toepassing van het afschrijvings- en conversie-instrumen besluit wordt naar behoren rekening gehouden met de in artikel 38 van Richtlijn [BRRD] genoemde factoren.▐
13. Bij toepassing van het instrument van inbreng van de particuliere sector maakt de afwikkelingsraad een beoordeling overeenkomstig artikel 41 van richtlijn [BRRD].
▐
14. Er kunnen uitsluitingen uit hoofde van lid 5 worden toegepast om bepaalde passiva volledig van de afschrijving uit te sluiten of om de omvang van de op die passiva toegepaste afschrijving te beperken.
15. Bij de uitoefening van de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden wordt de in artikel 15 vervatte rangorde van vorderingen in acht genomen.
16. De nationale afwikkelingsautoriteit doet de afwikkelingsraad onverwijld het bedrijfssaneringsplan toekomen dat zij na de toepassing van het instrument van de inbreng van de particuliere sector van de overeenkomstig artikel 47, lid 1, van Richtlijn [BRRD] aangestelde bewindvoerder heeft ontvangen.
Uiterlijk twee weken na de datum van voorlegging van het bedrijfssaneringsplan stelt de afwikkelingsautoriteit de afwikkelingsraad in kennis van haar beoordeling van het plan. Uiterlijk een maand na de datum van voorlegging van het bedrijfssaneringsplan beoordeelt de afwikkelingsraad de waarschijnlijkheid dat het plan, indien uitgevoerd, de levensvatbaarheid op lange termijn van de in artikel 2 bedoelde entiteit zal herstellen. De evaluatie wordt in overleg met de bevoegde autoriteit verricht.
Indien de afwikkelingsraad ervan overtuigd is dat het plan het beoogde doel zal bereiken, staat hij de nationale afwikkelingsautoriteit toe het plan overeenkomstig artikel 47, lid 5, van Richtlijn [BRRD] goed te keuren. Indien de afwikkelingsraad er niet van overtuigd is dat het plan het beoogde doel zal bereiken, geeft hij de nationale afwikkelingsautoriteit de instructie de bewindvoerder van zijn bezorgdheden in kennis te stellen en overeenkomstig artikel 47, lid 6, van Richtlijn [BRRD] van de bewindvoerder te eisen dat deze het plan zodanig wijzigt dat aan deze bezorgdheden tegemoet wordt gekomen. Dit gebeurt in overleg met de bevoegde autoriteit.
De nationale afwikkelingsautoriteit doet de afwikkelingsraad het gewijzigde plan toekomen. De afwikkelingsraad geeft de nationale afwikkelingsautoriteit de instructie de bewindvoerder binnen een week te laten weten of zij ervan overtuigd is dat het plan, zoals gewijzigd, aan de gemelde bezorgdheden tegemoetkomt, dan wel of er verdere wijzigingen zijn vereist.
Artikel 25
Toezicht door de afwikkelingsraad
1. De afwikkelingsraad houdt nauwlettend toezicht op de uitvoering van de afwikkelingsregeling door de nationale afwikkelingsautoriteiten. De nationale afwikkelingsautoriteiten moeten daartoe:
|
(a) |
met de afwikkelingsraad samenwerken en deze bijstaan bij de vervulling van zijn toezichttaak; |
|
(b) |
met regelmatige tussenpozen die door de afwikkelingsraad worden vastgesteld, correcte, betrouwbare en volledige inlichtingen verstrekken die de afwikkelingsraad eventueel kan verlangen over de uitvoering van de afwikkelingsregeling, de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden, met inbegrip van informatie over de volgende elementen:
|
De nationale afwikkelingsautoriteiten dienen een eindverslag over de uitvoering van de afwikkelingsregeling in bij de afwikkelingsraad.
2. Op grond van de verstrekte informatie kan de afwikkelingsraad aan de nationale afwikkelingsautoriteiten instructies geven ten aanzien van elk aspect van de uitvoering van de afwikkelingsregeling, en met name ten aanzien van de in artikel 20 bedoelde elementen en de uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden.
3. Ingeval zulks noodzakelijk is om de afwikkelingsdoelstellingen te realiseren, kan de Commissie, op aanbeveling van de afwikkelingsraad ▐ haar besluit inzake het afwikkelingskader evalueren en daarin passende wijzigingen aanbrengen.
Artikel 26
Tenuitvoerlegging van afwikkelingsbesluiten
1. De nationale afwikkelingsautoriteiten ondernemen de nodige actie om uitvoering te geven aan het in artikel 16, lid 8, bedoelde afwikkelingsbesluit, met name door zeggenschap over de in artikel 2 bedoelde entiteiten uit te oefenen, door de nodige maatregelen te nemen in overeenstemming met artikel 64 van Richtlijn [BRRD], en door er zorg voor te dragen dat de waarborgen waarin Richtlijn [BRRD] voorziet, in acht worden genomen. De nationale afwikkelingsautoriteiten leggen alle door de afwikkelingsraad tot hen gerichte besluiten ten uitvoer.
Behoudens deze verordening oefenen zij daartoe volgens de in de nationale wetgeving bepaalde voorwaarden de bevoegdheden uit die hun krachtens het nationale recht tot omzetting van Richtlijn [BRRD] zijn verleend. De nationale afwikkelingsautoriteiten informeren de afwikkelingsraad volledig over de uitoefening van die bevoegdheden. Alle actie die zij ondernemen, is in overeenstemming met het in artikel 16, lid 8, bedoelde besluit.
2. Ingeval een nationale afwikkelingsautoriteit een in artikel 16 bedoeld besluit niet heeft toegepast, dan wel het besluit op zodanige wijze heeft toegepast dat de in deze verordening vastgelegde afwikkelingsdoelstellingen niet zijn verwezenlijkt, beschikt de afwikkelingsraad over de bevoegdheid een instelling in afwikkeling rechtstreeks te bevelen:
|
(a) |
om bepaalde rechten, activa of verplichtingen van een instelling in afwikkeling aan een andere rechts persoon over te dragen; |
|
(b) |
om de omzetting te eisen van schuldinstrumenten die een contractuele voorwaarde bevatten voor omzetting in de in artikel 18 beschreven omstandigheden; |
De afwikkelingsraad beschikt ook over de bevoegdheid om rechtstreeks andere bevoegdheden uit te oefenen waarin Richtlijn [BRRD] voorziet.
3. De instelling in afwikkeling geeft gevolg aan elk in lid 2 bedoelde besluit. Deze besluiten hebben voorrang op eerdere besluiten die door de nationale autoriteiten over dezelfde aangelegenheid zijn vastgesteld.
4. Wanneer zij actie ondernemen met betrekking tot aangelegenheden die onder een overeenkomstig lid 2 genomen besluit vallen, voegen de nationale autoriteiten zich naar dat besluit.
Hoofdstuk 4
Samenwerking
Artikel 27
Verplichting tot samenwerking
1. De afwikkelingsraad stelt de Commissie in kennis van alle maatregelen die hij neemt ter voorbereiding van de afwikkeling. Ten aanzien van informatie die van de afwikkelingsraad is ontvangen, geldt voor de leden van de Commissie en de personeelsleden van Commissie de in artikel 79 vastgelegde geheimhoudingsplicht.
2. Bij de uitoefening van hun respectieve verantwoordelijkheden op grond van deze verordening werken de afwikkelingsraad, de Commissie, de ▐ bevoegde autoriteiten en afwikkelingsautoriteiten nauw samen in de fasen van afwikkelingsplanning, vroegtijdige interventie en afwikkeling krachtens de artikelen 7 tot en met 26 . Zij verstrekken elkaar alle informatie die zij nodig hebben voor de uitvoering van hun taken.
▐
4. Wanneer de ECB de uitvoerend directeur van de afwikkelingsraad uitnodigt om als waarnemer deel te nemen aan de raad van toezicht van de ECB die overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 is opgericht, kan de afwikkelingsraad voor de toepassing van deze verordening een andere vertegenwoordiger aan wijzen .
5. Voor de toepassing van deze verordening wijst de afwikkelingsraad een vertegenwoordiger aan die deelneemt aan het afwikkelingscomité van de Europese Bankautoriteit dat overeenkomstig artikel 113 van Richtlijn [BRRD] is opgericht.
6. De afwikkelingsraad werkt nauw samen met de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit (EFSF), het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) en soortgelijke Europese entiteiten die in de toekomst wellicht nog worden opgericht , met name wanneer het EFSF, ▐ het ESM of soortgelijke Europese entiteiten die in de toekomst wellicht nog worden opgericht , directe of indirecte financiële steun heeft verleend, of dat waarschijnlijk zal doen, aan entiteiten die in een deelnemende lidstaat zijn gevestigd, met name in de in artikel 24, lid 9, bedoelde uitzonderlijke omstandigheden.
7. De afwikkelingsraad en de ECB sluiten een memorandum van overeenstemming met een algemene beschrijving van de wijze waarop zij uit hoofde van lid 2 zullen samenwerken. Het memorandum wordt regelmatig geëvalueerd, en wordt openbaar gemaakt onder voorbehoud van een passende behandeling van vertrouwelijke gegevens.
7 bis. De afwikkelingsraad en de afwikkelingsautoriteiten van de niet-deelnemende lidstaten sluiten een memorandum van overeenstemming met een algemene beschrijving van de wijze waarop zij bij de uitvoering van hun taken uit hoofde van Richtlijn [BRRD] met elkaar zullen samenwerken.
Onverminderd de eerste alinea, sluit de afwikkelingsraad een memorandum van overeenstemming met de afwikkelingsautoriteit van elke niet-deelnemende lidstaat waar ten minste een mondiaal systeemrelevante instelling is gevestigd, die als zodanig is aan te merken ingevolge artikel 131 van richtlijn 2013/36/EU.
Elk memorandum wordt regelmatig geëvalueerd, en wordt openbaar gemaakt onder voorbehoud van een passende behandeling van vertrouwelijke gegevens.
Artikel 28
Informatie-uitwisseling binnen het GAM
1. De afwikkelingsraad en de nationale afwikkelingsautoriteiten zijn gehouden tot loyale samenwerking te goeder trouw en tot informatie-uitwisseling.
2. De afwikkelingsraad verstrekt de Commissie alle informatie die relevant is voor de uitvoering van haar taken uit hoofde van deze verordening en, waar van toepassing, artikel 107 VWEU.
Artikel 29
Samenwerking binnen het GAM en groepsbehandeling
Artikel 12, leden 4, 5, 6 en 15, en de artikelen 80 tot en met 83 van Richtlijn [BRRD] zijn niet van toepassing in de betrekkingen tussen de nationale afwikkelingsautoriteiten van de deelnemende lidstaten. In de plaats daarvan zijn de desbetreffende bepalingen van deze verordening van toepassing.
Artikel 30
Samenwerking met niet-deelnemende lidstaten
Wanneer een groep entiteiten omvat die in deelnemende lidstaten en in niet-deelnemende lidstaten zijn gevestigd, vertegenwoordigt de afwikkelingsraad de nationale afwikkelingsautoriteiten van de deelnemende lidstaten, onverminderd ▐ deze verordening ▐ , met het oog op de samenwerking met de niet-deelnemende lidstaten overeenkomstig de artikelen 7, 8, 11, 12, 15, 50 en 80 tot en met 83 van Richtlijn [BRRD].
Artikel 31
Samenwerking met autoriteiten van derde landen
De Commissie en de afwikkelingsraad zijn binnen elk van hun respectieve bevoegdheden uitsluitend verantwoordelijk om namens de nationale afwikkelingsautoriteiten van de deelnemende lidstaten de in artikel 88, lid 4, van Richtlijn [BRRD] bedoelde niet-bindende samenwerkingsovereenkomsten te sluiten en geven daarvan kennis overeenkomstig lid 6 van dat artikel.
Hoofdstuk 5
Onderzoeksbevoegdheden
Artikel 32
Verzoeken om informatie
1. Voor de uitvoering van de in de artikelen 7, 8, 11, 16 en 17 van deze verordening bedoelde taken kan de afwikkelingsraad, hetzij direct hetzij via de nationale afwikkelingsautoriteiten, met behulp van alle informatie die beschikbaar is bij de ECB of de nationale bevoegde autoriteiten , van de volgende rechts- of natuurlijke personen verlangen dat zij alle informatie verstrekken die nodig is voor de uitvoering van de hem bij deze verordening opgedragen taken:
|
(a) |
de in artikel 2 bedoelde entiteiten; |
|
(b) |
de personeelsleden van de in artikel 2 bedoelde entiteiten; |
|
(c) |
derden aan wie de in de in artikel 2 bedoelde entiteiten functies of activiteiten hebben uitbesteed. |
2. De in lid 1 bedoelde entiteiten en ▐ personen verstrekken de krachtens lid 1 gevraagde informatie. Bepalingen inzake beroepsgeheim stellen die entiteiten en personen niet vrij van de plicht die informatie te verstrekken. De verstrekking van de gevraagde informatie wordt niet als een schending van het beroepsgeheim beschouwd.
3. Wanneer de afwikkelingsraad direct van die entiteiten en personen informatie verkrijgt, stelt hij die informatie ter beschikking van de betrokken nationale afwikkelingsautoriteiten.
4. De afwikkelingsraad kan doorlopend alle informatie verkrijgen die hij nodig heeft voor de uitoefening van zijn taken uit hoofde van deze verordening, met name over kapitaal, liquiditeit, activa en passiva met betrekking tot alle instellingen die onder zijn afwikkelingsbevoegdheden vallen.
5. De afwikkelingsraad, de bevoegde autoriteiten en de nationale afwikkelingsautoriteiten kunnen een memorandum van overeenstemming opstellen met een procedure voor de uitwisseling van informatie. De uitwisseling van informatie tussen de afwikkelingsraad, de bevoegde autoriteiten en de nationale afwikkelingsautoriteiten wordt niet beschouwd als schending van het beroepsgeheim.
6. De bevoegde autoriteiten, in voorkomend geval met inbegrip van de ECB, en de nationale afwikkelingsautoriteiten werken samen met de afwikkelingsraad om te verifiëren of de gevraagde informatie al gedeeltelijk of geheel beschikbaar is. Wanneer die informatie beschikbaar is, verstrekken de bevoegde autoriteiten, in voorkomend geval met inbegrip van de ECB, of de nationale afwikkelingsautoriteiten die informatie aan de afwikkelingsraad.
Artikel 33
Algemene onderzoeken
1. Met het oog op de uitvoering van de in deze verordening bedoelde taken bedoelde taken en behoudens andere in het toepasselijke Unierecht gestelde voorwaarden, kan de afwikkelingsraad alle nodige onderzoeken voeren naar in artikel 32, lid 1, bedoelde personen die gevestigd zijn of zich bevinden in een deelnemende lidstaat.
Daartoe heeft de afwikkelingsraad het recht om:
|
(a) |
de overlegging van documenten te verlangen; |
|
(b) |
de boeken en bescheiden van de in artikel 32, lid 1, bedoelde personen te onderzoeken en kopieën of uittreksels van die boeken en bescheiden te maken; |
|
(c) |
schriftelijke of mondelinge toelichting te krijgen van de in artikel 32, lid 1, bedoelde personen of hun vertegenwoordigers of personeelsleden; |
|
(d) |
alle andere personen te horen die daarin toestemmen, om informatie betreffende het onderwerp van een onderzoek te verzamelen. |
2. De in artikel 32, lid 1, bedoelde personen worden onderworpen aan de onderzoeken die bij een besluit van de afwikkelingsraad worden ingeleid.
Wanneer een persoon het voeren van het onderzoek hindert, verlenen de nationale afwikkelingsautoriteiten van de deelnemende lidstaat waar de bedrijfsruimten in kwestie zijn gelegen, de nodige bijstand overeenkomstig de nationale wetgeving, onder meer door voor de afwikkelingsraad de toegang te faciliteren tot de bedrijfsruimten van de in artikel 32, lid 1, bedoelde rechtspersonen, zodat de bovengenoemde rechten kunnen worden uitgeoefend.
Artikel 34
Inspecties ter plaatse
1. Met het oog op de uitvoering van de in deze verordening bedoelde taken en behoudens andere in het toepasselijke Unierecht gestelde voorwaarden, kan de afwikkelingsraad na voorafgaande kennisgeving aan de betrokken nationale afwikkelingsautoriteiten en de bevoegde autoriteiten alle nodige inspecties ter plaatse verrichten in de bedrijfsruimten van de in artikel 32, lid 1, bedoelde rechtspersonen. Daarnaast raadpleegt de afwikkelingsraad de bevoegde autoriteit alvorens van de in artikel 11 bedoelde bevoegdheden gebruik te maken. Indien dit voor het behoorlijk en efficiënt verrichten van de inspecties nodig is, kan de afwikkelingsraad de inspectie ter plaatse verrichten zonder dat vooraf aan die rechtspersonen aan te kondigen.
2. De ambtenaren van de afwikkelingsraad en andere personen die door de afwikkelingsraad gemachtigd zijn om een inspectie ter plaatse te verrichten, kunnen de bedrijfsruimten en terreinen van rechtspersonen die het voorwerp zijn van een door de afwikkelingsraad krachtens artikel 33 , lid 2, genomen onderzoeksbesluit betreden en hebben alle in artikel 33 , lid 1, vastgestelde bevoegdheden.
3. De in artikel 32, lid 1, bedoelde rechtspersonen worden onderworpen aan inspecties ter plaatse op basis van een besluit van de afwikkelingsraad.
4. De ambtenaren en andere begeleidende personen die gemachtigd of aangewezen zijn door de nationale afwikkelingsautoriteiten van de lidstaten waar de inspectie moet worden verricht, verlenen de ambtenaren van de afwikkelingsraad en andere door de afwikkelingsraad gemachtigde personen, onder toezicht en coördinatie van de afwikkelingsraad, actief bijstand. Daartoe beschikken zij over de in lid 2 beschreven bevoegdheden. De ambtenaren van de nationale afwikkelingsautoriteiten van de betrokken deelnemende lidstaten hebben eveneens het recht deel te nemen aan de inspecties ter plaatse.
5. Indien de ambtenaren van de afwikkelingsraad en andere door de afwikkelingsraad gemachtigde of aangewezen begeleidende personen constateren dat een persoon zich tegen een krachtens lid 1 gelaste inspectie verzet, verlenen de nationale afwikkelingsautoriteiten van de deelnemende lidstaten hun de nodige bijstand overeenkomstig de nationale wetgeving. Voor zover nodig voor de inspectie, omvat deze bijstand het verzegelen van alle ruimten en boeken of bescheiden van het bedrijf. Indien de betrokken nationale afwikkelingsautoriteiten niet over die bevoegdheid beschikken, maken zij gebruik van hun bevoegdheid om de nodige bijstand van andere nationale ▐ autoriteiten in te roepen.
Artikel 35
Toestemming van een rechterlijke instantie
1. Indien het nationale recht voorschrijft dat voor de in artikel 34, leden 1 en 2, bedoelde inspectie ter plaatse of voor de in artikel 34, lid 5, bedoelde bijstand de toestemming van een rechterlijke instantie vereist is, wordt die toestemming gevraagd.
2. Indien de in lid 1 bedoelde toestemming wordt gevraagd, toetst de nationale rechterlijke instantie het besluit van de afwikkelingsraad terstond en onverwijld op zijn authenticiteit en gaat zij na of de voorgenomen dwangmaatregelen niet willekeurig zijn, noch buitensporig in verhouding tot het voorwerp van de inspectie. Bij haar toetsing van de evenredigheid van de dwangmaatregelen kan de nationale rechterlijke instantie de afwikkelingsraad om nadere uitleg vragen, in het bijzonder met betrekking tot de redenen die de afwikkelingsraad heeft om aan te nemen dat een inbreuk op de in artikel 26 bedoelde handelingen heeft plaatsgevonden, en met betrekking tot de ernst van de vermoedelijke inbreuk en de aard van de betrokkenheid van de aan de dwangmaatregelen onderworpen persoon. De nationale rechterlijke instantie mag evenwel niet de noodzakelijkheid van de inspectie toetsen, noch de informatie in het dossier van de afwikkelingsraad opvragen. Uitsluitend het Hof van Justitie van de Europese Unie kan het besluit van de afwikkelingsraad op zijn rechtmatigheid toetsen.
Hoofdstuk 6
Sancties
Artikel 36
Bevoegdheid tot oplegging van bestuursrechtelijke sancties
1. Indien de afwikkelingsraad tot de bevinding komt dat een in artikel 2 bedoelde entiteit opzettelijk of uit onachtzaamheid een van de in lid 2 vermelde inbreuken heeft gepleegd, instrueert de afwikkelingsraad de betrokken nationale afwikkelingsautoriteit de in artikel 2 bedoelde entiteit overeenkomstig Richtlijn [BRRD] een bestuursrechtelijke sanctie op te leggen.
Een inbreuk door een in artikel 2 bedoelde entiteit wordt geacht opzettelijk te zijn gepleegd als er objectieve factoren zijn die aantonen dat de entiteit of de bedrijfsleiding ervan opzettelijk hebben gehandeld om de inbreuk te plegen.
2. De in artikel 2 bedoelde entiteiten kunnen bestuursrechtelijke sancties worden opgelegd voor de volgende inbreuken:
|
(a) |
wanneer zij de overeenkomstig artikel 32 gevraagde informatie niet verstrekken; |
|
(b) |
wanneer zij zich niet onderwerpen aan een algemeen onderzoek overeenkomstig artikel 33 of aan inspecties ter plaatse overeenkomstig artikel 34 ; |
|
(c) |
wanneer zij niet overeenkomstig de artikelen 66 of 67 aan het Fonds bijdragen; |
|
(d) |
wanneer zij niet voldoen aan een besluit dat de afwikkelingsraad krachtens artikel 26 tot hen heeft gericht. |
3. De nationale afwikkelingsautoriteiten maken de overeenkomstig lid 1 opgelegde bestuursrechtelijke sancties openbaar. Ingeval openbaarmaking de betrokken partijen onevenredige schade zou berokkenen, maakt de afwikkelingsraad de sancties openbaar zonder de identiteit van de partijen bekend te maken.
4. Om samenhangende, doeltreffende en doelmatige handhavingspraktijken vast te stellen en de gemeenschappelijke, eenvormige en samenhangende toepassing van deze verordening te garanderen, stelt de afwikkelingsraad ten behoeve van de nationale afwikkelingsautoriteiten richtsnoeren inzake de toepassing van bestuursrechtelijke sancties en dwangsommen vast.
Artikel 37
Dwangsommen
1. De afwikkelingsraad instrueert de betrokken nationale afwikkelingsautoriteit de in artikel 2 ▐ bedoelde entiteit een dwangsom op te leggen teneinde:
|
(a) |
een entiteit als bedoeld in artikel 2 ertoe te dwingen een krachtens artikel 32 vastgesteld besluit na te leven; |
|
(b) |
een in artikel 32, lid 1, bedoelde persoon ertoe te dwingen alle informatie te verstrekken die bij een besluit krachtens dat artikel wordt verlangd; |
|
(c) |
een in artikel 33, lid 1, bedoelde persoon ertoe te dwingen zich aan een onderzoek te onderwerpen en met name alle bescheiden, gegevens, procedures of ander verlangd materiaal over te leggen, alsmede andere informatie die in het kader van een bij een besluit krachtens dat artikel ingesteld onderzoek is verstrekt, aan te vullen en te corrigeren; |
|
(d) |
een in artikel 34, lid 1, bedoelde persoon ertoe te dwingen zich te onderwerpen aan een bij een besluit krachtens dat artikel bevolen inspectie ter plaatse. |
2. Een dwangsom moet doeltreffend en evenredig zijn. De opgelegde dwangsom geldt per dag totdat de entiteit als bedoeld in artikel 2 of de betrokken persoon de desbetreffende in lid 1, onder a) tot en met d), bedoelde besluiten naleeft.
3. Een dwangsom kan worden opgelegd gedurende ten hoogste zes maanden.
Deel III
INSTITUTIONEEL KADER
TITEL I
DE AFWIKKELINGSRAAD
Artikel 38
Rechtsstatus
1. Hierbij wordt een gemeenschappelijke afwikkelingsraad opgericht. De afwikkelingsraad is een agentschap van de Europese Unie met een specifieke structuur die toegesneden is op zijn taken. Hij heeft rechtspersoonlijkheid.
2. In elke lidstaat geniet de afwikkelingsraad de ruimste handelingsbevoegdheid die op grond van het nationale recht aan rechtspersonen wordt toegekend. De afwikkelingsraad kan in het bijzonder roerende en onroerende zaken verwerven of vervreemden en kan in rechte optreden.
3. De afwikkelingsraad wordt vertegenwoordigd door zijn uitvoerend directeur.
Artikel 39
Samenstelling
1. De afwikkelingsraad is samengesteld uit:
|
(a) |
de uitvoerend directeur, met stemrecht ; |
|
(b) |
de plaatsvervangend uitvoerend directeur, met stemrecht ; |
|
(c) |
een door de Commissie aangewezen lid, met stemrecht ; |
|
(d) |
een door de ECB aangewezen lid, met stemrecht ; |
|
(e) |
een door elke deelnemende lidstaat aangewezen lid, met stemrecht, dat de nationale afwikkelingsautoriteit vertegenwoordigt, met stemrecht overeenkomstig de artikelen 48 en 51; |
|
(e bis) |
een door de EBA tot waarnemer benoemd lid, zonder stemrecht. |
2. De ambtstermijn van de uitvoerend directeur, de plaatsvervangend uitvoerend directeur en de door de Commissie en de ECB aangewezen leden van de afwikkelingsraad bedraagt vijf jaar. Behoudens artikel 52, lid 6, is die ambtstermijn niet hernieuwbaar.
3. De bestuurs- en beheersstructuur van de afwikkelingsraad omvat:
|
(a) |
een plenaire vergadering van de afwikkelingsraad, die de in artikel 46 vermelde taken uitvoert; |
|
(b) |
een bestuursvergadering van de afwikkelingsraad, die de in artikel 50 vermelde taken uitvoert; |
|
(c) |
een uitvoerend directeur, die de in artikel 52 vermelde taken uitvoert. |
Artikel 40
Naleving van het Unierecht
De afwikkelingsraad treedt op met naleving van het Unierecht, met name de besluiten van de Commissie krachtens deze verordening.
Artikel 41
Verantwoordingsplicht
1. De afwikkelingsraad is met betrekking tot de tenuitvoerlegging van deze verordening overeenkomstig de leden 2 tot en met 8 verantwoordingsplichtig tegenover het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.
2. De afwikkelingsraad dient jaarlijks bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Europese Rekenkamer een verslag in over de uitvoering van de hem bij deze verordening opgedragen taken. Behoudens de geheimhoudingsplicht, wordt dit verslag op de website van de afwikkelingsraad gepubliceerd.
3. De uitvoerend directeur presenteert dat verslag in het openbaar aan het Europees Parlement en aan de Raad.
4. Op verzoek van het Europees Parlement neemt de uitvoerend directeur deel aan een hoorzitting in de bevoegde commissies van het Europees Parlement met betrekking tot de uitvoering van zijn afwikkelingstaken. Er wordt ten minste jaarlijks een hoorzitting georganiseerd.
4 bis. Op verzoek van het Europees Parlement neemt de plaatsvervangend uitvoerend directeur deel aan een hoorzitting in de bevoegde commissies van het Europees Parlement met betrekking tot de uitvoering van zijn afwikkelingstaken.
5. Op verzoek van de Raad kan de uitvoerend directeur door de Raad worden gehoord met betrekking tot de uitvoering van zijn afwikkelingstaken.
6. De afwikkelingsraad antwoordt mondeling of schriftelijk op de vragen die het Europees Parlement of de Raad hem overeenkomstig hun eigen procedures voorleggen, zo spoedig mogelijk en in elk geval binnen vijf weken na doorzending .
7. Desgevraagd voert de uitvoerend directeur achter gesloten deuren met de voorzitter en de onder voorzitters van de bevoegde commissie van het Europees Parlement vertrouwelijke mondelinge besprekingen, als die besprekingen nodig zijn voor de uitoefening van de bevoegdheden van het Europees Parlement uit hoofde van het Verdrag. Tussen het Europees Parlement en de afwikkelingsraad wordt een overeenkomst gesloten over de nadere modaliteiten voor de organisatie van dergelijke besprekingen, teneinde volledige vertrouwelijkheid te garanderen overeenkomstig de vertrouwelijkheidverplichtingen die bij deze verordening en artikel 76 van richtlijn [BRRD] aan de afwikkelingsraad zijn opgelegd in diens hoedanigheid van nationale afwikkelingsautoriteit overeenkomstig artikel 5 van deze verordening.
8. Tijdens onderzoeken van het Parlement werkt de afwikkelingsraad overeenkomstig het VWEU samen met het Parlement. De afwikkelingsraad en het Europees Parlement sluiten vóór uiterlijk 1 maart 2015 passende regelingen over de praktische modaliteiten in verband met de uitoefening van de democratische verantwoordingsplicht en het toezicht op de uitvoering van de bij deze verordening aan de afwikkelingsraad opgedragen taken. Die regelingen omvatten onder meer toegang tot informatie, samenwerking bij onderzoeken en informatie over de selectieprocedure voor de uitvoerend directeur en de plaatsvervangend uitvoerend directeur . Die regelingen hebben eenzelfde draagwijdte als het Interinstitutioneel Akkoord (IIA) tussen het Europees Parlement en de ECB op grond van artikel 20, lid 9, van verordening (EU) nr. 1024/2013 .
Deze regelingen voorzien in een overeenkomst tussen de afwikkelingsraad en het Parlement inzake de beginselen en procedures voor de classificatie, toezending aan het Parlement en uitgestelde openbaarmaking van andere vertrouwelijke gegevens dan die welke volgens artikel 20, lid 9, van verordening (EU) nr. 1024/2013 onder het IIA vallen.
Artikel 42
Nationale parlementen
-1. Wanneer zij het in artikel 41, lid 2, bedoelde verslag indient, doet de afwikkelingsraad dat verslag tegelijkertijd ook rechtstreeks aan de nationale parlementen van de deelnemende lidstaten toekomen.
De nationale parlementen kunnen hun gemotiveerde opmerkingen over dat verslag tot de afwikkelingsraad richten.
1. Gelet op de specifieke taken van de afwikkelingsraad kunnen de nationale parlementen van de deelnemende lidstaten de afwikkelingsraad via hun eigen procedures om een schriftelijke reactie verzoeken op hun opmerkingen of vragen aan de afwikkelingsraad met betrekking tot de functies van de afwikkelingsraad uit hoofde van deze verordening.
2. Het nationale parlement van een deelnemende lidstaat kan de uitvoerend directeur uitnodigen om samen met een vertegenwoordiger van de nationale afwikkelingsautoriteit aan een gedachtewisseling over de afwikkeling van de entiteiten waarvan sprake in artikel 2 in die lidstaat deel te nemen.
3. Deze verordening doet geen afbreuk aan de verantwoordingsplicht van nationale afwikkelingsautoriteiten ten aanzien van nationale parlementen overeenkomstig het nationale recht met betrekking tot de uitvoering van taken die niet bij deze verordening aan de afwikkelingsraad of aan de Commissie zijn opgedragen.
Artikel 43
Onafhankelijkheid
1. De afwikkelingsraad en de nationale afwikkelingsautoriteiten handelen bij de uitvoering van de hun bij deze verordening opgedragen taken onafhankelijk en in het algemeen belang.
2. De in artikel 39 , lid 2, bedoelde leden van de afwikkelingsraad handelen onafhankelijk en objectief in het belang van de Unie als geheel, en vragen noch aanvaarden instructies van instellingen of organen van de Unie, van de regering van een lidstaat of van andere publieke of particuliere organen.
Artikel 43 bis
De voor de afwikkelingsraad geldende algemene beginselen
Voor de afwikkelingsraad gelden de volgende beginselen:
|
(a) |
hij treedt onafhankelijk op, in overeenstemming met artikel 43; |
|
(b) |
de leden beschikken over de nodige deskundigheid op het vlak van bankherstructureringen en insolventie; |
|
(c) |
hij beschikt over de capaciteit om met grote bankconcerns te werken; |
|
(d) |
hij heeft de capaciteit om snel en onpartijdig op te treden; |
|
(e) |
hij ziet er op toe dat voldoende rekening wordt gehouden met de nationale financiële stabiliteit en met de financiële stabiliteit van de Europese Unie en de interne markt; en tevens |
|
(f) |
hij is overeenkomstig artikel 41 verantwoording verschuldigd aan het Europees Parlement en de Raad. |
Artikel 44
Zetel
De zetel van de afwikkelingsraad is gevestigd in Brussel, België.
TITEL II
PLENAIRE VERGADERING VAN DE AFWIKKELINGSRAAD
Artikel 45
Deelname aan plenaire vergaderingen
Alle leden van de afwikkelingsraad nemen deel aan zijn plenaire vergaderingen.
Artikel 46
Taken
1. De afwikkelingsraad heeft in zijn plenaire vergadering de volgende taken:
|
(a) |
▐ uiterlijk op 30 november van elk jaar het jaarlijkse werkprogramma van de afwikkelingsraad voor het komende jaar vaststellen, op basis van een ontwerpvoorstel van de uitvoerend directeur, en dit ter informatie doorsturen naar het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de ECB , waarvan de tenuitvoerlegging door de afwikkelingsraad in plenaire vergadering moet worden bewaakt en gecontroleerd; |
|
(b) |
overeenkomstig artikel 58 , lid 2, de jaarlijkse begroting van de afwikkelingsraad vaststellen, bewaken en controleren ; |
|
(b bis) |
adviezen en/of aanbevelingen afgeven over het ontwerpverslag van de uitvoerend directeur waarvan sprake in artikel 52, lid 2, onder g), |
|
(c) |
besluiten over de vrijwillige leningen tussen financieringsregelingen overeenkomstig artikel 68, de wederzijdse waarborging van nationale financieringsregelingen overeenkomstig artikel 72 en het verstrekken van leningen aan het depositogarantiestelsel overeenkomstig artikel 73, lid 4 ; |
|
(d) |
het in artikel 41 bedoelde jaarlijkse verslag van de afwikkelingsraad aannemen, met daarin gedetailleerde toelichtingen bij de uitvoering van de begroting; |
|
(e) |
overeenkomstig artikel 61 de financiële regels vaststellen die van toepassing zijn op de afwikkelingsraad; |
|
(f) |
een fraudebestrijdingsstrategie vaststellen, die evenredig is met de frauderisico’s en rekening houdt met de kosten en baten van de uit te voeren maatregelen; |
|
(g) |
stelt regels vast voor de voorkoming en beheersing van belangenconflicten met betrekking tot zijn leden; |
|
(h) |
zijn reglement van orde vaststellen; |
|
(i) |
overeenkomstig lid 2 met betrekking tot de personeelsleden van de afwikkelingsraad de bevoegdheden uitoefenen die het Statuut toekent aan het tot aanstelling bevoegde gezag, en die de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden toekent aan het tot het sluiten van contracten bevoegde gezag („de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag”); |
|
(j) |
stelt de toepasselijke uitvoeringsregels ten behoeve van de uitvoering van het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden vast overeenkomstig artikel 110 van het Statuut; |
|
(k) |
benoemt een rekenplichtige overeenkomstig het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, die functioneel onafhankelijk is bij de uitvoering van zijn taken; |
|
(l) |
zorgt voor een passende opvolging van de resultaten en aanbevelingen in de interne en externe auditverslagen en beoordelingen, alsook van de resultaten en aanbevelingen die voortvloeien uit de onderzoeken van het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF); |
|
(m) |
alle besluiten nemen betreffende het opzetten en, waar nodig, het wijzigen van de interne structuren van de afwikkelingsraad. |
2. In zijn plenaire vergadering neemt de afwikkelingsraad overeenkomstig artikel 110 van het Statuut een besluit dat is gebaseerd op artikel 2, lid 1, van het Statuut en artikel 6 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, waarin hij de nodige bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag delegeert aan de uitvoerend directeur en de voorwaarden vaststelt voor de opschorting van die gedelegeerde bevoegdheden. De uitvoerend directeur kan deze bevoegdheden op zijn beurt subdelegeren.
De afwikkelingsraad kan in zijn plenaire vergadering in uitzonderlijke gevallen door middel van een besluit de delegatie van de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag aan de uitvoerend directeur en de bevoegdheden die hij op zijn beurt heeft gedelegeerd tijdelijk opschorten en die bevoegdheden zelf uitoefenen of delegeren aan een van zijn leden of aan een ander personeelslid dan de uitvoerend directeur.
Artikel 47
Bijeenkomst van de plenaire vergadering van de afwikkelingsraad
1. De uitvoerend directeur roept de plenaire vergadering van de afwikkelingsraad bijeen.
2. De afwikkelingsraad komt ten minste tweemaal per jaar in gewone plenaire vergadering bijeen. Daarnaast komt de afwikkelingsraad bijeen op initiatief van de uitvoerend directeur, op verzoek van de Commissie of op verzoek van ten minste tweederde van zijn leden.
3. De afwikkelingsraad kan op ad-hocbasis waarnemers bij de bijeenkomsten van zijn plenaire vergadering uitnodigen. Op verzoek kan de afwikkelingsraad een vertegenwoordiger van het ESM als waarnemer uitnodigen.
4. De afwikkelingsraad stelt de plenaire vergadering van de afwikkelingsraad een secretariaat ter beschikking.
Artikel 48
Besluitvormingsproces
1. De afwikkelingsraad neemt in zijn plenaire vergadering besluiten bij gewone meerderheid van de leden bedoeld in artikel 39, lid 1, onder a) t/m e) . De in artikel 46 , lid 1, onder c), bedoelde besluiten worden echter genomen bij tweederdemeerderheid van zijn leden.
2. De uitvoerend directeur neemt aan de stemming deel.
3. De afwikkelingsraad stelt zijn reglement van orde vast en maakt dit openbaar. In het reglement van orde wordt de stemprocedure nader uitgewerkt, met name betreffende de gevallen waarin een lid mag handelen namens een ander lid, en eventuele quorumvereisten.
TITEL III
BESTUURSVERGADERING VAN DE AFWIKKELINGSRAAD
Artikel 49
Deelname aan de bestuursvergaderingen
1. De in artikel 39, lid 1, onder a) tot en met d), bedoelde leden van de afwikkelingsraad nemen deel aan de bestuursvergaderingen van de afwikkelingsraad.
2. Bij de beraadslaging over een in artikel 2 bedoelde entiteit of een groep entiteiten die slechts in één deelnemende lidstaat is gevestigd, neemt het door die lidstaat aangewezen lid ook deel aan de beraadslagingen en het besluitvormingsproces overeenkomstig artikel 51, lid 1 .
3. Bij de beraadslaging over een grensoverschrijdende groep nemen het lid dat is aangewezen door de lidstaat waarin de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau is gevestigd, alsook de leden die zijn aangewezen door de lidstaten waarin een dochteronderneming of een onder geconsolideerd toezicht vallende entiteit is gevestigd, eveneens deel aan de beraadslagingen en het besluitvormingsproces overeenkomstig artikel 51 , lid 2 .
3 bis. De in artikel 39, lid 1, onder a) tot en met d), bedoelde leden van de afwikkelingsraad zien erop toe dat de afwikkelingsbesluiten en -maatregelen, met name waar het gaat om gebruik van het Fonds, in de verschillende samenstellingen van de bestuursvergaderingen van de afwikkelingsraad coherent zijn, ter zake en proportioneel.
Artikel 50
Taken
1. De afwikkelingsraad wordt in zijn plenaire vergadering bijgestaan door een bestuursvergadering van de afwikkelingsraad.
2. De afwikkelingsraad heeft in zijn bestuursvergadering de volgende taken:
|
(a) |
voorbereiden van alle besluiten die door de afwikkelingsraad in zijn plenaire vergadering moeten worden genomen; |
|
(b) |
nemen van alle besluiten om deze verordening uit te voeren. |
2 bis. De taken van de afwikkelingsraad in zijn in lid 2 bedoelde bestuursvergadering omvatten:
|
(-i) |
afwikkelingsplannen voorbereiden, beoordelen en goedkeuren overeenkomstig de artikelen 7 — 9; |
|
(-i bis) |
de minimumvereisten voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva bepalen waaraan instellingen en moederondernemingen zich ingevolge artikel 10 moeten houden; |
|
(i) |
de Commissie zo vroeg mogelijk een ontwerpbesluit als bedoeld in artikel 16 vergezeld van alle relevante informatie aanreiken op basis waarvan zij overeenkomstig artikel 16, lid 6, een beoordeling kan maken en een met redenen omkleed besluit kan vaststellen; |
|
(ii) |
besluiten over deel II van de begroting van de afwikkelingsraad, betreffende het Fonds. |
3. Indien nodig kan de afwikkelingsraad in spoedeisende omstandigheden in zijn bestuursvergadering bepaalde voorlopige besluiten namens de afwikkelingsraad in zijn plenaire vergadering vaststellen, met name over administratieve aangelegenheden, waaronder begrotingsaangelegenheden.
4. De afwikkelingsraad komt in zijn bestuursvergadering bijeen op initiatief van de uitvoerend directeur of op verzoek van een van zijn leden.
5. De afwikkelingsraad stelt in zijn plenaire vergadering het reglement van orde van de de afwikkelingsraad in zijn bestuursvergadering vast.
Artikel 51
Besluitvormingsproces
1. Bij de beraadslaging over een individuele entiteit of een groep entiteiten die slechts in één deelnemende lidstaat is gevestigd, tracht de afwikkelingsraad in zijn bestuursvergaderingen ▐ consensus te bereiken. Bij uitblijven van consensus, neemt de afwikkelingsraad zijn besluiten bij gewone meerderheid van de stemhebbende leden bedoeld in artikel 39 lid 1, onder a) t/m d), en van de deelnemende leden als bedoeld in artikel 49, lid 2. Bij staking van de stemmen is de stem van de uitvoerend directeur doorslaggevend.
2. Bij de beraadslaging over een grensoverschrijdende groep neemt de afwikkelingsraad in zijn bestuursvergaderingen zijn besluiten. Bij uitblijven van consensus, neemt de afwikkelingsraad zijn besluiten bij gewone meerderheid van de stemhebbende leden bedoeld in artikel 39 lid 1, onder a) t/m d), en van de deelnemende leden als bedoeld in artikel 49, lid 3. De in artikel 39, lid 1, onder a) t/m d), bedoelde leden van de afwikkelingsraad en het lid dat is aangewezen door de lidstaat waar de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau is gevestigd, hebben ieder één stem. De nationale afwikkelingsautoriteiten van de deelnemende lidstaten waar een dochteronderneming of een onder geconsolideerd toezicht vallende entiteit is gevestigd hebben ieder een stemrecht dat gelijk is aan één stem gedeeld door hun aantal. Bij staking van de stemmen is de stem van de uitvoerend directeur doorslaggevend.
▐
3. De afwikkelingsraad stelt in zijn bestuursvergadering het reglement van orde van zijn bestuursvergaderingen vast en maakt dit openbaar.
De bestuursvergadering van de afwikkelingsraad komt bijeen op initiatief van de uitvoerend directeur of op verzoek van een van zijn leden, en wordt door de uitvoerend directeur voorgezeten. De afwikkelingsraad kan in zijn bestuursvergadering op ad-hocbasis waarnemers bij de bijeenkomsten uitnodigen. Met name kan de afwikkelingsraad desgevraagd een vertegenwoordiger van het ESM als waarnemer uitnodigen.
TITEL IV
UITVOEREND DIRECTEUR EN PLAATSVERVANGEND UITVOEREND DIRECTEUR
Artikel 52
Benoeming en taken
1. De afwikkelingsraad wordt voorgezeten door een voltijdse uitvoerend directeur, die geen ambten op nationaal niveau vervult.
2. De uitvoerend directeur is verantwoordelijk voor:
|
(a) |
het voorbereiden van de werkzaamheden van de afwikkelingsraad, in zijn plenaire vergadering en bestuursvergaderingen, en het bijeenroepen en voorzitten van zijn bijeenkomsten; |
|
(b) |
alle personeelszaken; |
|
(c) |
het dagelijkse beheer; |
|
(d) |
het uitvoeren van de begroting van de afwikkelingsraad overeenkomstig artikel 58, lid 3 ; |
|
(e) |
het bestuur van de afwikkelingsraad; |
|
(f) |
het uitvoeren van het jaarlijkse werkprogramma van de afwikkelingsraad; |
|
(g) |
het jaarlijks voorbereiden van een ontwerpverslag met een deel over de afwikkelingsactiviteiten van de afwikkelingsraad en een deel over financiële en administratieve aangelegenheden. |
3. De uitvoerend directeur wordt bijgestaan door een plaatsvervangend uitvoerend directeur.
De plaatsvervangend uitvoerend directeur vervult de functies van de uitvoerend directeur tijdens diens afwezigheid.
4. De uitvoerend directeur en de plaatsvervangend uitvoerend directeur worden benoemd op basis van verdienste, vaardigheden, kennis van bancaire en financiële aangelegenheden en ervaring die relevant is op het gebied van financieel toezicht en financiële regelgeving.
De uitvoerend directeur en de plaatsvervangend uitvoerend directeur worden gekozen op basis van een open selectieprocedure, waarbij het beginsel van genderevenwicht in acht wordt genomen en waarvan het Europees Parlement en de Raad naar behoren op de hoogte worden gehouden.
5. De Commissie legt de bevoegde commissie van het Europees Parlement een lijst voor van kandidaten voor de functie van de uitvoerend directeur en de plaatsvervangend uitvoerend directeur.
De Commissie legt een voordracht voor de benoeming van de de uitvoerend directeur en de plaatsvervangend uitvoerend directeur ter goedkeuring voor aan het Europees Parlement . Na goedkeuring van de voordracht benoemt de Raad bij uitvoeringsbesluit de uitvoerend directeur en de plaatsvervangend uitvoerend directeur ▐.
6. In afwijking van artikel 39 , lid 2, bedraagt de ambtstermijn van de eerste uitvoerend directeur die na de inwerkingtreding van deze verordening wordt benoemd, drie jaar; die termijn kan éénmaal worden verlengd met vijf jaar. De uitvoerend directeur en de plaatsvervangend uitvoerend directeur blijven in functie totdat hun opvolgers zijn benoemd.
7. Een plaatsvervangend uitvoerend directeur wiens ambtstermijn is verlengd, kan aan het eind van de volledige termijn niet deelnemen aan een andere selectieprocedure voor dezelfde functie.
8. Indien de uitvoerend directeur of de plaatsvervangend uitvoerend directeur niet langer voldoet aan de voor de uitvoering van zijn taken vereiste voorwaarden of schuldig is bevonden aan ernstig wangedrag, kan de Raad, op een door het Europees Parlement goedgekeurd voorstel van de Commissie de uitvoerend directeur of de plaatsvervangend uitvoerend directeur bij uitvoeringsbesluit uit zijn ambt ontzetten.
Te dien einde kan het Europees Parlement of de Raad de Commissie ervan in kennis stellen dat zij de voorwaarden voor ontzetting van de uitvoerend directeur of de plaatsvervangend uitvoerend directeur uit diens ambt vervuld achten, waarop de Commissie dient te reageren.
Artikel 53
Onafhankelijkheid
1. De uitvoerend directeur en de plaatsvervangend uitvoerend directeur voeren hun taken uit conform de besluiten van de Commissie en de afwikkelingsraad.
Bij de deelname aan de beraadslagingen en het besluitvormingsproces binnen de afwikkelingsraad vragen noch aanvaarden zij instructies van de instellingen of organen van de Unie, maar maken zij hun eigen standpunten kenbaar en stemmen zij onafhankelijk. In die beraadslagingen en dat besluitvormingsproces staat de plaatsvervangend uitvoerend directeur niet onder het gezag van de uitvoerend directeur.
2. Lidstaten of andere publieke of particuliere organen doen geen pogingen invloed uit te oefenen op de uitvoerend directeur en de plaatsvervangend uitvoerend directeur bij de uitvoering van hun taken.
3. Overeenkomstig het in artikel 78, lid 6, bedoelde Statuut blijft voor de uitvoerend directeur en de plaatsvervangend uitvoerend directeur na afloop van hun ambtstermijn de verplichting gelden om bij het aanvaarden van bepaalde functies of voordelen eerlijkheid en kiesheid te betrachten.
TITEL V
FINANCIËLE BEPALINGEN
Hoofdstuk 1
Algemene bepalingen
Artikel 54
Middelen
De afwikkelingsraad is verantwoordelijk voor het besteden van de nodige financiële en personele middelen aan de uitvoering van de hem bij deze verordening opgedragen taken.
Artikel 55
Begroting
1. Voor elk begrotingsjaar, dat samenvalt met het kalenderjaar, worden alle ontvangsten en uitgaven van de afwikkelingsraad geraamd en vervolgens opgenomen in de begroting van de afwikkelingsraad.
2. De ontvangsten en uitgaven in de begroting van de afwikkelingsraad zijn in evenwicht.
3. De begroting bestaat uit twee delen: deel I voor het beheer van de afwikkelingsraad en deel II voor het Fonds.
Artikel 56
Deel I van de begroting voor het beheer van de afwikkelingsraad
1. De ontvangsten van deel I van de begroting bestaan uit de jaarlijkse bijdragen die nodig zijn om de geraamde jaarlijkse administratieve uitgaven overeenkomstig artikel 62, lid 1, onder a), te dekken.
2. De uitgaven van deel I van de begroting bestaan ten minste uit personele, administratieve, loon- en infrastructuurkosten, kosten van beroepsopleiding en werkingskosten.
Artikel 57
Deel II van de begroting voor het Fonds
1. De ontvangsten van deel II van de begroting bestaan met name uit het volgende:
|
(a) |
de bijdragen die de in de deelnemende lidstaten gevestigde instellingen overeenkomstig artikel 62 hebben betaald, met uitzondering van de in artikel 62, lid 1, onder a), bedoelde jaarlijkse bijdrage; |
|
(b) |
leningen ontvangen van andere afwikkelingsfinancieringsregelingen in niet-deelnemende lidstaten overeenkomstig artikel 68, lid 1; |
|
(c) |
(c) leningen ontvangen van financiële instellingen of andere derden overeenkomstig artikel 69 , waaronder ook in het kader van de in dat artikel bedoelde leningfaciliteit ; |
|
(d) |
rendementen op de beleggingen van de bedragen in het Fonds overeenkomstig artikel 70. |
2. De uitgaven van deel II van de begroting bestaan uit het volgende:
|
(a) |
uitgaven voor de in artikel 71 vermelde doeleinden; |
|
(b) |
beleggingen overeenkomstig artikel 70; |
|
(c) |
betaalde rente op leningen ontvangen van andere afwikkelingsfinancieringsregelingen in niet-deelnemende lidstaten overeenkomstig artikel 68, lid 1; |
|
(d) |
(c) betaalde rente op leningen ontvangen van financiële instellingen of andere derden overeenkomstig artikel 69 , waaronder ook in het kader van de in dat artikel bedoelde leningfaciliteit ; |
Artikel 58
Opstellen en uitvoeren van de begroting
1. Uiterlijk op 15 februari van elk jaar stelt de uitvoerend directeur een ontwerp op van de raming van de ontvangsten en uitgaven van de afwikkelingsraad voor het volgende begrotingsjaar, dat hij uiterlijk op 31 maart van elk jaar naar de afwikkelingsraad stuurt voor goedkeuring in de plenaire vergadering.
2. De begroting van de afwikkelingsraad wordt door de plenaire vergadering van de afwikkelingsraad vastgesteld op basis van de raming. De begroting wordt zo nodig dienovereenkomstig aangepast , na door de afwikkelingsraad in de plenaire vergadering te zijn nagerekend en gecontroleerd .
3. De uitvoerend directeur voert de begroting van de afwikkelingsraad uit.
Artikel 59
Audit en controle
1. Bij de afwikkelingsraad wordt de functie van interne controleur gecreëerd, die moet worden uitgeoefend met inachtneming van de geldende internationale normen. De interne controleur wordt benoemd door de afwikkelingsraad en legt tegenover hem verantwoording af over de controle op de goede werking van de systemen en procedures voor de uitvoering van de begroting van de afwikkelingsraad.
2. De interne controleur adviseert de afwikkelingsraad bij het beheersen van de risico's door onafhankelijke adviezen uit te brengen over de kwaliteit van de beheers- en controlesystemen en aanbevelingen te formuleren ter verbetering van de uitvoeringsvoorwaarden van de verrichtingen en ter bevordering van een goed financieel beheer.
3. De afwikkelingsraad is verantwoordelijk voor het invoeren van interne controlesystemen en controleprocedures die zijn toegesneden op de uitvoering van zijn taken.
Artikel 60
Indiening van de rekeningen en kwijting
1. De uitvoerend directeur treedt op als ordonnateur.
2. Uiterlijk op 1 maart van het volgende begrotingsjaar stuurt de rekenplichtige van de afwikkelingsraad de voorlopige rekeningen naar de afwikkelingsraad .
3. Uiterlijk op 31 maart van elk jaar stuurt de afwikkelingsraad in zijn bestuursvergadering de voorlopige rekeningen van de afwikkelingsraad van het voorgaande begrotingsjaar naar het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.
4. Na ontvangst van de door de Rekenkamer geformuleerde opmerkingen over de voorlopige rekeningen van de afwikkelingsraad stelt de uitvoerend directeur op eigen verantwoordelijkheid de definitieve rekeningen van de afwikkelingsraad op en stuurt ze naar de afwikkelingsraad ter goedkeuring in zijn plenaire vergadering.
5. De uitvoerend directeur stuurt de definitieve rekeningen uiterlijk op 1 juli na afloop van elk begrotingsjaar naar het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.
6. De uitvoerend directeur dient uiterlijk op 1 juli een antwoord op de opmerkingen van de Rekenkamer in bij deze instelling.
7. De definitieve rekeningen worden uiterlijk op 15 november van het volgende jaar bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
8. De afwikkelingsraad verleent de uitvoerend directeur in zijn plenaire vergadering kwijting voor de uitvoering van de begroting.
9. De uitvoerend directeur verstrekt het Europees Parlement op verzoek alle informatie die nodig is in verband met de rekeningen van de afwikkelingsraad.
9 bis. Na de door de afwikkelingsraad overeenkomstig artikel 60 opgestelde jaarrekeningen te hebben bestudeerd maakt de Rekenkamer een verslag van haar bevindingen, dat zij uiterlijk op 1 december na elk boekjaar indient bij het Europees Parlement en de Raad.
9 ter. De Rekenkamer brengt met name verslag uit over:
|
(a) |
de economie, efficiëntie en effectiviteit waarmee middelen, waaronder middelen uit het Fonds, zijn gebruikt; |
|
(b) |
eventuele gerelateerde verplichtingen, zij het voor de afwikkelingsraad, de Commissie, of anderszins, die voortvloeien uit de verrichting door de Commissie en de afwikkelingsraad van hun taken uit hoofde van de verordening. |
Artikel 61
Financiële regels
Na advies van de Rekenkamer van de Unie en de Commissie stelt de afwikkelingsraad de interne financiële bepalingen vast waarin met name de wijze van opstelling en uitvoering van zijn begroting wordt geregeld.
Voor de financiële bepalingen wordt, voor zover dit verenigbaar is met het eigen karakter van de afwikkelingsraad, uitgegaan van de in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (11) bedoelde financiële kaderregeling voor de bij het VWEU opgerichte organen.
Artikel 62
Bijdragen
1. De in artikel 2 bedoelde entiteiten dragen bij aan de begroting van de afwikkelingsraad overeenkomstig deze verordening en de overeenkomstig lid 5 vastgestelde gedelegeerde handelingen betreffende bijdragen. De bijdragen omvatten het volgende:
|
(a) |
de jaarlijkse bijdragen die nodig zijn om de administratieve uitgaven te dekken; |
|
(b) |
de jaarlijkse vooraf te betalen bijdragen die nodig zijn om het in artikel 65 vastgelegde streefbedrag van de financiering te bereiken, berekend overeenkomstig artikel 66; en |
|
(c) |
de buitengewone achteraf te betalen bijdragen, berekend overeenkomstig artikel 67. |
2. De bedragen van de bijdragen worden zodanig vastgesteld dat de ontvangsten daarvan in beginsel toereikend zijn om de begroting van de afwikkelingsraad elk jaar in evenwicht te houden en de opdrachten van het Fonds uit te voeren.
3. Na overleg met de bevoegde autoriteit bepaalt d e afwikkelingsraad ▐ overeenkomstig de in lid 5 bedoelde gedelegeerde handelingen de bijdragen die door elke in lid 2 bedoelde entiteit verschuldigd zijn, in een tot de betrokken entiteit gericht besluit. De afwikkelingsraad past procedure-, rapportage- en andere regels toe om ervoor te zorgen dat de bijdragen volledig en tijdig worden betaald.
4. De overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 ontvangen bedragen worden alleen voor de doeleinden van deze verordening aangewend.
5. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 82 gedelegeerde handelingen betreffende bijdragen vast te stellen met het oog op de vaststelling van het volgende:
|
(a) |
het soort bijdragen en de aangelegenheden waarvoor de bijdragen verschuldigd zijn, de manier waarop het bedrag van de bijdragen is berekend, de wijze waarop ze moeten worden betaald; |
|
(b) |
de registratie-, boekhoud- en rapportageverplichtingen en andere in lid 3 bedoelde verplichtingen om ervoor te zorgen dat de bijdragen volledig en tijdig worden betaald; |
|
(c) |
het bijdragesysteem voor instellingen waaraan een vergunning voor de uitoefening van werkzaamheden is verleend terwijl het Fonds zijn streefbedrag al heeft bereikt, |
|
(d) |
de jaarlijkse bijdragen die nodig zijn om de administratieve uitgaven van de afwikkelingsraad te dekken voordat hij volledig operationeel wordt. |
Artikel 63
Fraudebestrijdingsmaatregelen
1. Teneinde de bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten krachtens Verordening (EG) nr. 1073/1999 te vereenvoudigen, treedt de afwikkelingsraad binnen zes maanden nadat hij operationeel is geworden, toe tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF) en stelt hij op basis van het model in de bijlage bij dat akkoord passende regels op voor al zijn personeelsleden.
2. De Europese Rekenkamer is bevoegd om bij alle begunstigden, contractanten en subcontractanten die van de afwikkelingsraad middelen ▐ hebben ontvangen, controles op stukken en controles ter plaatse te verrichten.
3. OLAF kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EG) nr. 1073/1999 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 onderzoeken verrichten, waaronder controles en inspecties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in verband met een contract dat door de afwikkelingsraad wordt gefinancierd.
Hoofdstuk 2
Het gemeenschappelijk bankenafwikkelingsfonds
AFDELING 1
SAMENSTELLING VAN HET FONDS
Artikel 64
Algemene bepalingen
1. Hierbij wordt een gemeenschappelijk bankenafwikkelingsfonds opgericht.
2. De afwikkelingsraad doet slechts een beroep op het Fonds om ervoor te zorgen dat de ▐ afwikkelingsinstrumenten en –bevoegdheden doeltreffend en overeenkomstig de ▐ afwikkelingsdoelstellingen en beginselen met betrekking tot afwikkeling worden toegepast. In geen geval zijn de begroting van de Unie of de nationale begrotingen van de lidstaten aansprakelijk voor de uitgaven of verliezen van het Fonds of voor enige vordering op de afwikkelingsraad .
3. De afwikkelingsraad is de eigenaar van het Fonds.
Artikel 65
Streefbedrag van de financiering
1. Uiterlijk binnen tien jaar na de inwerkingtreding van deze verordening bereiken de beschikbare financiële middelen van het Fonds ten minste 0,8 % van het bedrag van de deposito's van alle kredietinstellingen waaraan in de deelnemende lidstaten vergunning is verleend, die op grond van Richtlijn [Depositogarantiestelsel, DGS] gegarandeerd zijn en in overeenstemming met artikel 93, lid 1, van richtlijn [BRRD] .
2. In de in lid 1 bedoelde initiële periode worden de overeenkomstig artikel 66 berekende en overeenkomstig artikel 62 geïnde bijdragen aan het Fonds zo evenwichtig mogelijk in de tijd gespreid totdat het streefbedrag bereikt is, tenzij de bijdragen, afhankelijk van de omstandigheden, gelet op gunstige marktomstandigheden of de financieringsbehoeften kunnen worden vervroegd.
3. De afwikkelingsraad kan de initiële termijn met ten hoogste vier jaar verlengen ingeval het Fonds gecumuleerde uitbetalingen van meer dan het in artikel 93, lid 2, van Richtlijn [BRRD] genoemde percentage van het totale in lid 1 bedoelde bedrag verricht.
4. Indien de beschikbare financiële middelen na de in lid 1 bedoelde initiële termijn dalen tot onder het in lid 1 vermelde streefbedrag, worden opnieuw overeenkomstig artikel 66 bijdragen berekend en geïnd totdat het streefbedrag is bereikt. Wanneer de beschikbare financiële middelen minder dan de helft van het streefbedrag belopen, worden de jaarlijkse bijdragen bepaald overeenkomstig artikel 93, lid 3, van richtlijn [BRRD].
5. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 82 gedelegeerde handelingen vast te stellen om het volgende te bepalen:
|
(a) |
de criteria voor de spreiding in de tijd van de overeenkomstig lid 2 berekende bijdragen aan het Fonds; |
|
(b) |
de omstandigheden waarin de betaling van de bijdragen uit hoofde van lid 2 kan worden vervroegd; |
|
(c) |
criteria for determining the number of years by which the initial period referred to in paragraph 1 can be extended under paragraph 3; |
|
(d) |
de criteria om de jaarlijkse bijdragen te bepalen waarin lid 4 voorziet. |
Artikel 66
Vooraf te betalen bijdragen
1. De individuele bijdrage van elke instelling wordt ten minste jaarlijks geïnd en wordt berekend volgens de verhouding tussen het bedrag van haar passiva (exclusief eigen vermogen en gedekte deposito's) en het totaalbedrag van de passiva (exclusief eigen vermogen en gedekte deposito's) van alle instellingen waaraan op de grondgebieden van de deelnemende lidstaten vergunning is verleend.
De bijdrage wordt aangepast in verhouding tot het risicoprofiel van elke instelling, overeenkomstig de criteria die zijn opgenomen in de in artikel 94, lid 7, van Richtlijn [BRRD] bedoelde gedelegeerde handelingen.
2. De in aanmerking te nemen beschikbare financiële middelen om het in artikel 65 vermelde streefbedrag van de financiering te bereiken, kunnen ook geldmiddelen, quasi-kasequivalenten, liquide activa „van hoge kwaliteit” onder de liquiditeitsdekkingsratio of betalingstoezeggingen omvatten die volledig zijn gedekt door zekerheden of activa met een laag risico die niet met rechten van derden zijn bezwaard, waarover vrij kan worden beschikt en waarvan uitsluitend gebruik kan worden gemaakt door de afwikkelingsraad voor de in artikel 71, lid 1, vermelde doeleinden. Het aandeel van die onherroepelijke betalingstoezeggingen is niet hoger dan het in artikel 94, lid 3, van Richtlijn [BRRD] genoemde percentage van het totaalbedrag van de bijdragen dat overeenkomstig lid 1 wordt geïnd.
2 bis. De individuele bijdragen van elke in lid 1 bedoelde instelling zijn definitief en kunnen in geen geval achteraf worden terugbetaald.
2 ter. De lidstaten die al nationale financieringsregelingen voor afwikkelingen hebben vastgesteld, kunnen bepalen dat deze regelingen hun beschikbare financiële middelen, die in het verleden middels vooraf te betalen bijdragen bij de instellingen zijn geïnd, gebruiken om instellingen te vergoeden voor de vooraf te betalen bijdragen die deze instellingen wellicht in het Fonds moeten storten. Een dergelijke restitutie laat de verplichtingen van de lidstaten uit hoofde van Richtlijn 94/18/EG van het Europees Parlement en de Raad onverlet.
3. Behoudens het bepaalde in lid 1, alinea 2, is d e Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 82 gedelegeerde handelingen vast te stellen om het volgende te bepalen:
|
(a) |
de methode voor de berekening van de in lid 1 bedoelde individuele bijdragen; |
|
(b) |
de kwaliteit van de zekerheden voor de in lid 2 bedoelde betalingstoezeggingen; |
|
(c) |
de criteria voor de berekening van het aandeel van de in lid 2 bedoelde betalingstoezeggingen. |
Artikel 67
Buitengewone achteraf te betalen bijdragen
1. Indien de beschikbare financiële middelen niet toereikend zijn om de verliezen, kosten of andere uitgaven als gevolg van een beroep op het Fonds te dekken, int de afwikkelingsraad overeenkomstig artikel 62 buitengewone achteraf te betalen bijdragen bij de instellingen waaraan op de grondgebieden van de deelnemende lidstaten vergunning is verleend, teneinde de aanvullende bedragen te dekken. Deze buitengewone achteraf te betalen bijdragen worden overeenkomstig de in artikel 66 vastgestelde regels en in overeenstemming met artikel 95, lid 1, van Richtlijn [BRRD] over de instellingen verdeeld.
2. De afwikkelingsraad kan overeenkomstig de in lid 3 bedoelde gedelegeerde handelingen een instelling geheel of gedeeltelijk vrijstellen van de verplichting overeenkomstig lid 1 achteraf te betalen bijdragen te betalen, indien de som van de in artikel 66 en de in lid 1 van dit artikel bedoelde betalingen het gevaar zou meebrengen dat niet meer kan worden voldaan aan vorderingen van andere crediteuren van de instelling. Een dergelijke vrijstelling kan voor ten hoogste zes maanden worden toegekend, maar kan op verzoek van de instelling worden verlengd.
3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 82 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de omstandigheden en voorwaarden te bepalen waaronder een in artikel 2 bedoelde entiteit uit hoofde van lid 2 geheel of gedeeltelijk van achteraf te betalen bijdragen kan worden vrijgesteld.
Artikel 68
Vrijwillige leningen tussen financieringsregelingen
1. De afwikkelingsraad kan een verzoek indienen om voor het Fonds te lenen van alle andere afwikkelingsfinancieringsregelingen binnen niet-deelnemende lidstaten, ingeval:
|
(a) |
de overeenkomstig artikel 66 geïnde bedragen niet toereikend zijn om de verliezen, kosten of andere uitgaven als gevolg van een beroep op het Fonds te dekken; |
|
(b) |
de buitengewone achteraf te betalen bijdragen waarin artikel 67 voorziet, niet onmiddellijk beschikbaar zijn; |
▐
2. Die afwikkelingsfinancieringsregelingen nemen over een dergelijk verzoek een besluit overeenkomstig artikel 97 van Richtlijn [BRRD]. Op de leningsvoorwaarden is artikel 97, lid 3, onder a), b) en c), van die richtlijn van toepassing.
Artikel 69
Alternatieve financieringsmiddelen
1. De afwikkelingsraad streeft ernaar voor het Fonds leningen t e sluiten of contracten voor andere vormen van steun van financiële instellingen of andere derden, ingeval de overeenkomstig de artikelen 66 en 67 geïnde bedragen niet onmiddellijk beschikbaar zijn of niet toereikend zijn om de uitgaven als gevolg van een beroep op het Fonds te dekken.
In het bijzonder streeft de afwikkelingsraad ernaar voor het Fonds een leningfaciliteit te sluiten, bij voorkeur met gebruikmaking van een gemeenschappelijk overheidsinstrument, om de onmiddellijke beschikbaarheid van afdoende financiële middelen voor de in artikel 71 geregelde doelen te verzekeren, wanneer de overeenkomstig de artikelen verkregen of beschikbare bedragen niet toereikend zijn. Leningen uit die leningfaciliteit worden binnen een overeengekomen termijn door het Fonds terugbetaald.
2. De in lid 1 bedoelde leningen of contracten voor andere vormen van steun worden volledig terugverdiend overeenkomstig artikel 62 binnen de looptijd van de lening.
3. Alle uitgaven als gevolg van het beroep op de in lid 1 bedoelde leningen worden door de afwikkelingsraad zelf gedragen en niet door de begroting van de Unie of de deelnemende lidstaten.
AFDELING 2
BEHEER VAN HET FONDS
Artikel 70
Beleggingen
1. De afwikkelingsraad beheert het Fonds en kan de Commissie verzoeken bepaalde taken in verband met het beheer van het Fonds uit te voeren.
2. De van een instelling in afwikkeling of een overbruggingsinstelling ontvangen bedragen, de rente en andere beleggingsopbrengsten, alsook alle andere opbrengsten komen alleen toe aan het Fonds.
3. De afwikkelingsraad volgt een prudent en veilig beleggingsbeleid en belegt de bedragen van het Fonds in ▐ activa van hoge kredietwaardigheid. De beleggingen moeten voldoende sectoraal en geografisch gespreid zijn om de risico's van concentratie te beperken . De beleggingsopbrengsten komen toe aan het Fonds. De afwikkelingsraad publiceert een beleggingskader waarin het beleggingsbeleid van het Fonds nader wordt gespecificeerd.
4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 82 gedelegeerde handelingen vast te stellen om gedetailleerde regels voor het beheer van het Fonds te bepalen.
AFDELING 3
BEROEP OP HET FONDS
Artikel 71
Opdracht van het Fonds
1. Bij de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten op de in artikel 2 bedoelde entiteiten kan de afwikkelingsraad binnen het door de Commissie vastgelegde kader een beroep doen op het Fonds voor de volgende doeleinden:
|
(a) |
om de activa of verplichtingen van de instelling in afwikkeling, haar dochterondernemingen, een overbruggingsinstelling of een vehikel voor activabeheer te garanderen; |
|
(b) |
om leningen te verstrekken aan de instelling in afwikkeling, haar dochterondernemingen, een overbruggingsinstelling of een vehikel voor activabeheer; |
|
(c) |
om activa van de instelling in afwikkeling te kopen; |
|
(d) |
om kapitaal bij te dragen aan een overbruggingsinstelling of een vehikel voor activabeheer; |
|
(e) |
om een compensatie te betalen aan aandeelhouders of crediteuren indien zij na een waardering overeenkomstig artikel 17, lid 5, ter betaling van hun kredieten minder hebben ontvangen dan wat zij zouden hebben ontvangen, na een waardering overeenkomstig artikel 17, lid 6, in een liquidatie in een normale insolventieprocedure; |
|
(f) |
om een bijdrage te leveren aan de instelling in afwikkeling in plaats van de bijdrage die verkregen zou worden door het afschrijven van bepaalde crediteuren wanneer de inbreng van de particuliere sector wordt toegepast en de afwikkelingsautoriteit besluit bepaalde crediteuren uit te sluiten van het toepassingsgebied van het instrument van de inbreng van de particuliere sector overeenkomstig artikel 24, lid 3; |
|
(g) |
om een combinatie van de onder a) tot en met f) genoemde maatregelen te nemen. |
2. Er kan een beroep op het Fonds worden gedaan om in de context van het instrument van verkoop van de onderneming de onder a) tot en met g) genoemde maatregelen te nemen met betrekking tot de koper.
3. Er kan geen direct beroep op het Fonds worden gedaan om de verliezen van een instelling of een in artikel 2 bedoelde entiteit te absorberen of om een instelling of een in artikel 2 bedoelde entiteit te herkapitaliseren. Ingeval het beroep op de afwikkelingsfinancieringsregeling voor de doeleinden in lid 1 indirect erin resulteert dat een deel van de verliezen van een instelling of een in artikel 2 bedoelde entiteit op het Fonds worden afgewenteld, zijn de in artikel 38 van Richtlijn [BRRD] en artikel 24 vastgelegde beginselen inzake het beroep op de afwikkelingsfinancieringsregeling van toepassing.
4. De afwikkelingsraad kan het overeenkomstig lid 1, onder f), bijgedragen kapitaal ten hoogste vijf jaar aanhouden.
Artikel 72
Wederzijdse waarborging van nationale financieringsregelingen in geval van groepsafwikkeling waarbij instellingen in niet-deelnemende lidstaten zijn betrokken
In het geval van een groepsafwikkeling waarbij enerzijds instellingen waaraan in één of meer deelnemende lidstaten vergunning is verleend, en anderzijds instellingen waaraan in één of meer niet-deelnemende lidstaten vergunning is verleend, betrokken zijn, draagt het Fonds bij aan de financiering van de groepsafwikkeling overeenkomstig de bepalingen van artikel 98 van Richtlijn [BRRD].
▐
TITEL VI
OVERIGE BEPALINGEN
Artikel 74
Voorrechten en immuniteiten
Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, is van toepassing op de afwikkelingsraad en zijn personeelsleden.
Artikel 75
Talen
1. Verordening nr. 1 van de Raad (12) is van toepassing op de afwikkelingsraad.
2. De afwikkelingsraad beslist over de interne talenregeling voor de afwikkelingsraad.
3. De afwikkelingsraad kan besluiten welke van de officiële talen hij gebruikt voor het sturen van documenten naar instellingen en organen van de Unie.
4. De afwikkelingsraad kan met elke nationale afwikkelingsautoriteit overeenkomen in welke taal of talen documenten naar de nationale afwikkelingsautoriteiten worden gestuurd of door hen worden opgesteld.
5. De voor het functioneren van de afwikkelingsraad vereiste vertaaldiensten worden geleverd door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie.
Artikel 76
Personeelsleden van de afwikkelingsraad
1. Het Statuut, de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden en de regels die de instellingen van de Unie zijn overeengekomen met het oog op de toepassing van dat Statuut en die Regeling welke van toepassing op de andere personeelsleden, zijn van toepassing op de personeelsleden van de afwikkelingsraad, met inbegrip van de uitvoerend directeur en de plaatsvervangend uitvoerend directeur.
2. De afwikkelingsraad stelt, in overleg met de Commissie, de passende uitvoeringsregels vast ten behoeve van de uitvoering van het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden overeenkomstig artikel 110 van het Statuut.
Artikel 76 bis
Organisatie van het personeel van de afwikkelingsraad
1. De afwikkelingsraad richt interne afwikkelingsteams op bestaande uit personeelsleden van de nationale afwikkelingsautoriteiten van de deelnemende lidstaten en eigen personeelsleden.
2. Wanneer de afwikkelingsraad interne afwikkelingsteams opricht als geregeld in lid 1, kiest hij coördinatoren voor die teams uit de eigen personeelsleden. Ingevolge artikel 47, lid 3, kunnen de coördinatoren worden uitgenodigd om als waarnemers de bestuursvergadering van de afwikkelingsraad bij te wonen waaraan ook de door de respectieve lidstaten aangewezen leden overeenkomstig artikel 49, leden 2 en 3 deelnemen.
3. De afwikkelingsraad kan interne commissies oprichten die hem van raad en advies moeten dienen bij de kwijting van zijn taken uit hoofde van deze verordening.
Artikel 77
Uitwisseling van personeelsleden
1. De afwikkelingsraad kan een beroep doen op gedetacheerde nationale deskundigen of andere personeelsleden die niet bij de afwikkelingsraad in dienst zijn.
2. De afwikkelingsraad stelt in zijn plenaire vergadering passende besluiten vast tot vaststelling van regels inzake de uitwisseling en detachering van personeelsleden van en tussen de nationale afwikkelingsautoriteiten van de deelnemende lidstaten naar de afwikkelingsraad.
▐
Artikel 78
Aansprakelijkheid van de afwikkelingsraad
1. De contractuele aansprakelijkheid van de afwikkelingsraad wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op het betrokken contract.
2. Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd uitspraak te doen krachtens arbitrageclausules die in een door de afwikkelingsraad gesloten contract zijn opgenomen.
3. In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt de afwikkelingsraad overeenkomstig de algemene beginselen die de rechtsstelsels van de lidstaten inzake overheidsaansprakelijkheid gemeen hebben, alle door hem of door zijn personeelsleden bij de uitvoering van hun taken veroorzaakte schade, met name hun afwikkelingstaken, met inbegrip van handelingen en verzuim in ondersteuning van buitenlandse afwikkelingsprocedures.
4. De afwikkelingsraad vergoedt een nationale afwikkelingsautoriteit van een deelnemende lidstaat voor de schadevergoeding tot betaling waarvan zij door een nationaal gerecht is veroordeeld of die zij, in overleg met de afwikkelingsraad, op grond van een minnelijke schikking moet betalen, en die het gevolg is van een handeling of verzuim van die nationale afwikkelingsautoriteit in de loop van een afwikkeling op grond van deze verordening, tenzij die handeling of dat verzuim een schending vormde van het Unierecht, deze verordening, een besluit van de Commissie of een besluit van de afwikkelingsraad, hetzij opzettelijk, hetzij door een kennelijke en ernstige beoordelingsfout.
5. Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd in alle geschillen in verband met de leden 3 en 4. De vorderingen inzake niet-contractuele aansprakelijkheid verjaren vijf jaar na het feit dat tot deze vordering aanleiding heeft gegeven.
6. De persoonlijke aansprakelijkheid van de personeelsleden jegens de afwikkelingsraad wordt beheerst door de bepalingen van het Statuut dat of de Regeling welke op hen van toepassing is.
Artikel 79
Beroepsgeheim en uitwisseling van informatie
1. Voor de leden van de afwikkelingsraad, de personeelsleden van de afwikkelingsraad en de personeelsleden uitgewisseld met of gedetacheerd door de deelnemende lidstaten die afwikkelingstaken uitvoeren, geldt de geheimhoudingsplicht van artikel 339 VWEU en de desbetreffende bepalingen in het Unierecht, zelfs na afloop van hun functie.
2. De afwikkelingsraad zorgt ervoor dat personen die permanent of occasioneel, direct of indirect, diensten verstrekken voor de uitvoering van zijn taken, waaronder ook zijn ambtenaren en andere personen die door de afwikkelingsraad zijn gemachtigd of door de nationale afwikkelingsautoriteiten zijn aangewezen om inspecties ter plaatse te verrichten, aan een gelijkwaardige geheimhoudingsplicht worden onderworpen.
2 bis. De in de leden 1 en 2 bedoelde geheimhoudingsplicht geldt ook voor waarnemers die de bijeenkomsten van de afwikkelingsraad op ad-hocbasis bijwonen.
2 ter. De in de leden 1 en 2 bedoelde geheimhoudingsplicht geldt onverminderd Verordening (EG) nr. 1049/2001.
3. Met het oog op de toepassing van de hem bij deze verordening opgedragen taken is de afwikkelingsraad, binnen de grenzen en onder de voorwaarden die in het toepasselijke Unierecht zijn omschreven, gemachtigd om met nationale of Europese autoriteiten en organen informatie uit te wisselen in de gevallen waarin de nationale bevoegde autoriteiten krachtens het toepasselijke Unierecht informatie aan die entiteiten openbaar mogen maken of waarin de lidstaten krachtens het toepasselijke Unierecht in die openbaarmaking mogen voorzien.
Artikel 80
Toegang tot informatie en de verwerking van persoonsgegevens
4. Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de afwikkelingsraad (13). Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de nationale afwikkelingsautoriteiten (14).
4 bis. Aan de besluiten van de afwikkelingsraad onderworpen personen zijn gerechtigd toegang tot het dossier van de afwikkelingsraad te krijgen, onder voorbehoud van het rechtmatige belang van andere personen bij de bescherming van hun bedrijfsgeheimen. Het recht op toegang tot het dossier geldt niet voor vertrouwelijke informatie.
Artikel 81
Veiligheidsvoorschriften betreffende de bescherming van gerubriceerde gegevens en niet-gerubriceerde gevoelige gegevens
De afwikkelingsraad past de beveiligingsbeginselen toe die zijn vastgelegd in de veiligheidsvoorschriften van de Commissie voor de bescherming van gerubriceerde EU-gegevens (EUCI) en gevoelige, niet-gerubriceerde informatie, zoals omschreven in de bijlage bij Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom. De toepassing van de beveiligingsbeginselen omvat de toepassing van de bepalingen voor de uitwisseling, verwerking en opslag van dergelijke informatie.
DEEL IV
UITVOERINGSBEVOEGDHEDEN EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 82
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel vastgestelde voorwaarden.
2. De bevoegdheidsdelegatie wordt met ingang van de in artikel 88 vermelde datum voor onbepaalde tijd toegekend.
2 bis. De consistentie tussen deze verordening en Richtlijn [BRRD] moet gewaarborgd blijven. Alle gedelegeerde handelingen die krachtens deze verordening worden vastgesteld, dienen consistent te zijn met Richtlijn [BRRD] en de krachtens die richtlijn vastgestelde gedelegeerde handelingen.
3. De in artikel 19, lid 4 bis, artikel 62, lid 5, artikel 65, lid 5, artikel 66, lid 3, artikel 67, lid 3, en artikel 70, lid 4, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan op elk ogenblik door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van de bevoegdheden die in het besluit worden vermeld. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.
5. Een overeenkomstig artikel 62, lid 5, artikel 65, lid 5, artikel 66, lid 3, artikel 67, lid 3, en artikel 70, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt uitsluitend in werking als geen bezwaar is geuit door het Europees Parlement of de Raad binnen een periode van drie maanden na de mededeling van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad of wanneer het Europees Parlement en de Raad de Commissie, vóór het verstrijken van die periode, ervan in kennis hebben gesteld dat zij geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met drie maanden verlengd.
Artikel 83
Evaluatie
1. Tegen 31 december 2016, en daarna elke vijf jaar, brengt de Commissie een verslag uit over de toepassing van deze verordening, met bijzondere aandacht voor het monitoren van de mogelijke gevolgen voor het vlot functioneren van de interne markt. In dat verslag wordt het volgende geëvalueerd:
|
(a) |
het functioneren van het GAM en het effect van zijn afwikkelingsactiviteiten op de belangen van de Unie als geheel en op de samenhang en de integriteit van de interne markt voor financiële diensten, met inbegrip van de mogelijke gevolgen ervan voor de structuren van de nationale bankstelsels binnen de Unie, voor hun concurrentievermogen ten opzichte van andere bankstelsels buiten het GAM en buiten de Unie , en wat betreft de doeltreffendheid van de regelingen voor samenwerking en informatie-uitwisseling tussen het GAM en het GTM, en tussen het GAM en de nationale afwikkelingsautoriteiten en de nationale bevoegde autoriteiten van niet-deelnemende lidstaten; In het verslag moet met name worden bezien:
|
|
(b) |
de doelmatigheid van de regelingen inzake onafhankelijkheid en verantwoordingsplicht; |
|
(c) |
de interactie tussen de afwikkelingsraad en de EBA; |
|
(d) |
de interactie tussen de afwikkelingsraad en de nationale afwikkelingsautoriteiten van niet-deelnemende lidstaten en de gevolgen van het GAM voor die lidstaten en de interactie tussen de afwikkelingsraad en nationale afwikkelingsautoriteiten van derde landen als bedoeld in artikel 2, lid 80 van richtlijn [BRRD] ; |
2. Dit verslag wordt aan het Europees Parlement en de Raad toegestuurd. Indien nodig werkt de Commissie begeleidende voorstellen uit.
2 bis. Eventuele herziening van Richtlijn [BRRD] gaat zo nodig gepaard met dienovereenkomstige herziening van deze verordening .
Artikel 84
Wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010
Verordening (EU) nr. 1093/2010 wordt als volgt gewijzigd:
|
1. |
in artikel 4 wordt punt 2 vervangen door:
|
|
2. |
in artikel 25 wordt het volgende lid ingevoegd: „(1bis) De Autoriteit kan collegiale toetsingen van de uitwisseling van informatie en van de gezamenlijke activiteiten van de gemeenschappelijke afwikkelingsraad en nationale afwikkelingsautoriteiten van lidstaten die niet aan het GAM deelnemen, in de afwikkeling van grensoverschrijdende groepen organiseren en voeren, teneinde de resultaten doeltreffender en samenhangender te maken. De Autoriteit ontwikkelt te dien einde methoden om objectieve beoordeling en vergelijking mogelijk te maken.”. |
|
3. |
in artikel 40, lid 6, wordt de volgende derde alinea toegevoegd: „Om binnen het toepassingsgebied van artikel 62, lid 5, artikel 65, lid 5, artikel 66, lid 3, artikel 67, lid 4, en artikel 70, lid 4, op te treden, is de uitvoerend directeur van de Europese afwikkelingsraad een waarnemer bij de raad van toezichthouders.”. |
Artikel 85
Vervanging van nationale afwikkelingsfinancieringsregelingen
Vanaf de in artikel 88, tweede alinea, bedoelde datum van toepassing vervangt het Fonds de afwikkelingsfinancieringsregeling van de deelnemende lidstaten krachtens titel VII van Richtlijn [BRRD.].
Artikel 86
Vestigingsovereenkomst en voorwaarden voor de exploitatie
1. De nodige bepalingen betreffende de huisvesting van de afwikkelingsraad in de gastlidstaat en de door die lidstaat ter beschikking te stellen installaties, alsook de specifieke regels die in de gastlidstaat gelden voor de uitvoerend directeur, de leden van de afwikkelingsraad in zijn plenaire vergadering, de personeelsleden van de afwikkelingsraad en hun gezinsleden, worden vastgesteld in een vestigingsovereenkomst tussen de afwikkelingsraad en de gastlidstaat, die wordt gesloten nadat de afwikkelingsraad in zijn plenaire vergadering daarmee heeft ingestemd, doch uiterlijk binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening.
2. De gastlidstaat zorgt ervoor dat de afwikkelingsraad in optimale omstandigheden kan werken, onder andere door het aanbieden van meertalig onderwijs met een Europese dimensie en degelijke vervoersverbindingen.
Artikel 87
Aanvang van de activiteiten van de afwikkelingsraad
1. De afwikkelingsraad wordt volledig operationeel op 1 januari 2015.
2. De Commissie is ermee belast de afwikkelingsraad op te richten en voorlopig te laten functioneren, totdat hij voldoende operationele capaciteit heeft om zelf zijn begroting uit te voeren. Met dat doel:
|
(a) |
kan de Commissie, in afwachting dat de uitvoerend directeur zijn taken aanvat na overeenkomstig artikel 53 door de Raad te zijn benoemd, een ambtenaar van de Commissie aanwijzen die ad interim de functie van uitvoerend directeur zal vervullen en de aan de uitvoerend directeur opgedragen taken zal uitvoeren; |
|
(b) |
kan de uitvoerend directeur ad interim, in afwijking van artikel 46 , lid 1, onder i), en totdat een in artikel 46 , lid 2, , bedoeld besluit is vastgesteld, de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegd gezag uitoefenen; |
|
(c) |
kan de Commissie de afwikkelingsraad bijstand verlenen, met name door ambtenaren van de Commissie te detacheren om de activiteiten van de afwikkelingsraad te verrichten onder de verantwoordelijkheid van de uitvoerend directeur ad interim of de uitvoerend directeur; |
|
(d) |
ontvangt de Commissie de in artikel 62, lid 5, onder d), bedoelde jaarlijkse bijdragen namens de afwikkelingsraad. |
3. De uitvoerend directeur ad interim kan alle betalingen binnen de kredieten van de begroting van de afwikkelingsraad toestaan en kan contracten sluiten, waaronder contracten tot aanstelling van personeelsleden.
Artikel 88
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
De artikelen 7 tot en met 23 en de artikelen 25 tot en met 37 zijn van toepassing vanaf 1 januari 2015.
Artikel 24 is van toepassing vanaf 1 januari 2016 .
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan …,
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
Voor de Raad
De voorzitter
(1) Advies van 6 november 2013 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt).
(2) Advies van 17 oktober 2013 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt).
(3) Standpunt van het Europees Parlement van ....
(4) Richtlijn 2014/…/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van de Richtlijnen 77/91/EEG, 82/891/EEG, 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG en 2011/35/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB L …)
(5) Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).
(6) Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63).
(7) Richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels. PB L 135 van 31.5.1994, blz. 5-14.
(8) Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012, PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1.
(9) Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG, PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338.
(10) Richtlijn 94/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 tot wijziging van Richtlijn 80/390/EEG tot coördinatie van de eisen gesteld aan de opstelling van, het toezicht op en de verspreiding van het prospectus dat gepubliceerd moet worden voor de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs, met betrekking tot de verplichting tot het publiceren van een prospectus. PB L 135 van 31.5.1994, blz. 1.
(11) Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).
(12) PB 17 van 6.10.1958, blz. 385.
(13) Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.
(14) Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.
|
24.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/441 |
P7_TA(2014)0097
Besluit om geen bezwaar te maken tegen een gedelegeerde handeling: de ter veiling aan te bieden hoeveelheden broeikaseffectgassen voor de periode 2013-2020
Besluit van het Europees Parlement van 6 februari 2014 om geen bezwaar te maken tegen het ontwerp van Verordening (EU) nr. …/… van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1031/2010 ter vaststelling van de ter veiling aan te bieden hoeveelheden broeikaseffectgassen voor de periode 2013-2020 (D031326/02 — 2014/2523(RPS))
(2017/C 093/63)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien ontwerpverordening (EU) nr. …/.. van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1031/2010 met name met het oog op de vaststelling van het volume te veilen broeikasgasemissierechten voor de periode 2013-2020, |
|
— |
gezien Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (1), |
|
— |
gezien het advies van 8 januari 2014 van het in artikel 23 van bovengenoemde verordening bedoelde comité, |
|
— |
gezien de brief van de Commissie van 7 januari 2014, waarin zij het Parlement verzoekt te verklaren dat het geen bezwaar zal maken tegen de ontwerpverordening, |
|
— |
gezien de brief van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid van 30 januari 2014 aan de voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters, |
|
— |
gezien Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (2), |
|
— |
gezien artikel 88, lid 4, onder d), en artikel 87 bis, lid 6, van zijn Reglement, |
|
1. |
verklaart geen bezwaar te maken tegen de ontwerpverordening van de Commissie; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Commissie en, ter informatie, aan de Raad. |
(1) PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32.
(2) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.