ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 70

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

60e jaargang
6 maart 2017


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2017/C 70/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2017/C 70/02

Zaak C-189/15: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 18 januari 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Istituto di Ricovero e Cura a Carattere Scientifico (IRCCS) — Fondazione Santa Lucia/Cassa conguaglio per il settore elettrico e.a. (Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 2003/96/EG — Heffing van belasting over energieproducten en elektriciteit — Belastingverlagingen — Materiële werkingssfeer — Voordelen met betrekking tot de bijdragen voor de algemene kosten van de stroominfrastructuur — Artikel 17 — Energie-intensieve bedrijven — Voordelen die enkel aan dergelijke bedrijven binnen de verwerkende industrie worden toegekend — Toelaatbaarheid)

2

2017/C 70/03

Zaak C-282/15: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 19 januari 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Braunschweig — Duitsland) — Queisser Pharma GmbH & Co. KG/Bundesrepublik Deutschland [Prejudiciële verwijzing — Vrij verkeer van goederen — Artikelen 34 tot en met 36 VWEU — Zuiver interne situatie — Voedselveiligheid — Verordening (EG) nr. 178/2002 — Artikel 6 — Beginsel van risicoanalyse — Artikel 7 — Voorzorgsbeginsel — Verordening (EG) nr. 1925/2006 — Wetgeving van een lidstaat waarbij de vervaardiging en het in de handel brengen van voedingssupplementen met aminozuren worden verboden — Situatie waarin een tijdelijke ontheffing van dit verbod onder de discretionaire bevoegdheid van de nationale autoriteit valt]

3

2017/C 70/04

Zaak C-344/15: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 19 januari 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Appeal Commissioners — Ierland) — National Roads Authority/The Revenue Commissioners (Prejudiciële verwijzing — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde — Richtlijn 2006/112/EG — Artikel 13, lid 1, tweede alinea — Beheer en terbeschikkingstelling van wegeninfrastructuur tegen betaling van tol — Werkzaamheden die een publiekrechtelijk lichaam als overheid verricht — Aanwezigheid van particuliere marktdeelnemers — Verstoring van de mededinging van enige betekenis — Bestaan van daadwerkelijke of potentiële mededinging)

3

2017/C 70/05

Zaak C-351/15 P: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 19 januari 2017 — Europese Commissie/Total SA, Elf Aquitaine SA (Hogere voorziening — Mededingingsregelingen — Markt voor methacrylaat — Geldboeten — Hoofdelijke aansprakelijkheid van moedermaatschappijen en hun dochteronderneming voor het inbreukmakende gedrag van deze laatste — Betaling van de geldboete door de dochteronderneming — Verlaging van het bedrag van de geldboete van de dochteronderneming bij een arrest van het Gerecht van de Europese Unie — Brieven van de rekenplichtige van de Commissie waarbij van de moedermaatschappijen betaling wordt geëist van het bedrag dat de Commissie aan de dochteronderneming heeft terugbetaald, vermeerderd met vertragingsrente — Beroep tot nietigverklaring — Voor beroep vatbare handelingen — Doeltreffende rechtsbescherming)

4

2017/C 70/06

Zaak C-365/15: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 januari 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf — Duitsland) — Wortmann KG Internationale Schuhproduktionen/Hauptzollamt Bielefeld [Prejudiciële verwijzing — Douane-unie en gemeenschappelijk douanetarief — Terugbetaling van invoerrechten — Verordening (EEG) nr. 2913/92 (douanewetboek) — Artikel 241, eerste alinea, eerste streepje — Verplichting van een lidstaat om te voorzien in de betaling van moratoire interest, ook wanneer geen verzoek is ingediend bij de nationale rechterlijke instanties]

5

2017/C 70/07

Zaak C-427/15: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 18 januari 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nejvyšší soud České republiky — Tsjechië) — NEW WAVE CZ, a.s./ALLTOYS, spol. s r. o. (Prejudiciële verwijzing — Intellectuele eigendom — Richtlijn 2004/48/EG — Gerechtelijke procedure wegens inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht — Recht op informatie — Verzoek om informatie tijdens een procedure — Gerechtelijke procedure waarin is vastgesteld dat inbreuk is gemaakt op een intellectuele-eigendomsrecht)

5

2017/C 70/08

Zaak C-460/15: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 19 januari 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin — Duitsland) — Schaefer Kalk GmbH & Co. KG/Bundesrepublik Deutschland [Prejudiciële verwijzing — Milieu — Regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Europese Unie — Richtlijn 2003/87/EG — Monitoringplan — Verordening (EU) nr. 601/2012 — Artikel 49, lid 1, en punt 10 van bijlage IV — Berekening van de emissies van een installatie — Aftrek van het overgedragen kooldioxide (CO2) — Uitsluiting van het CO2 dat wordt gebruikt voor de productie van precipitatie van calciumcarbonaat — Geldigheid van de uitsluiting]

6

2017/C 70/09

Zaak C-471/15: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 januari 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vestre Landsret — Denemarken) — Sjelle Autogenbrug I/S/Skatteministreriet (Prejudiciële verwijzing — Fiscale bepalingen — Belasting over de toegevoegde waarde — Richtlijn 2006/112/EG — Bijzondere regeling voor de belastingheffing over de winstmarge — Begrip gebruikte goederen — Verkoop van reserveonderdelen van autowrakken)

6

2017/C 70/10

Zaak C-623/15 P: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 18 januari 2017 — Toshiba Corp./Europese Commissie (Hogere voorziening — Mededingingsregelingen — Wereldmarkt voor kathodestraalbuizen voor televisies en computerbeeldschermen — Overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen met betrekking tot prijzen, de verdeling van markten en klanten, en de beperking van de productie — Begrip economische eenheid tussen twee vennootschappen — Begrip beslissende invloed — Gezamenlijke zeggenschap door twee moedermaatschappijen — Onjuiste opvatting van het bewijs)

7

2017/C 70/11

Zaak C-37/16: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 18 januari 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny — Polen) — Minister Finansów/Stowarzyszenie Artystów Wykonawców Utworów Muzycznych i Słowno-Muzycznych SAWP (SAWP) (Prejudiciële verwijzing — Fiscale bepalingen — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde — Belastbare handelingen — Begrip verrichting van diensten onder bezwarende titel — Storting van heffingen ten gunste van collectieve beheersorganisaties voor auteursrechten en naburige rechten uit hoofde van de billijke compensatie — Daarvan uitgesloten)

7

2017/C 70/12

Zaak C-450/16 P: Hogere voorziening ingesteld op 11 augustus 2016 (faxbericht van 4 augustus) door U-R LAB tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 25 mei 2016 in de gevoegde zaken T-422/15 en T-423/15, U-R LAB/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

8

2017/C 70/13

Zaak C-627/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Administrativo e Fiscal de Viseu (Portugal) op 5 december 2016 — João Ventura Ramos/Fundo de Garantia Salarial

8

2017/C 70/14

Zaak C-635/16 P: Hogere voorziening ingesteld op 8 december 2016 door Spliethoff’s Bevrachtingskantoor BV tegen de beschikking van het Gerecht (Derde kamer) van 11 oktober 2016 in zaak T-564/15, Spliethoff’s Bevrachtingskantoor BV/Europese Commissie

9

2017/C 70/15

Zaak C-641/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) op 12 december 2016 — Tünkers France, Tünkers Maschinenbau GmbH/Expert France

10

2017/C 70/16

Zaak C-645/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) op 15 december 2016 — Conseils et mise en relations (CMR) SARL/Demeures terre et tradition SARL

10

2017/C 70/17

Zaak C-647/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de tribunal administratif de Lille (Frankrijk) op 15 december 2016 — Adil Hassan/Préfet du Pas-de-Calais

11

2017/C 70/18

Zaak C-668/16: Beroep ingesteld op 23 december 2016 — Europese Commissie/Bondsrepubliek Duitsland

11

2017/C 70/19

Zaak C-682/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Vestre Landsret (Denemarken) op 30 december 2016 — BEI ApS/Skatteministerium

12

 

Gerecht

2017/C 70/20

Zaak T-258/08: Arrest van het Gerecht van 24 januari 2017 — Rath/EUIPO — Portela & Ca. (Diacor) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniewoordmerk Diacor — Ouder nationaal beeldmerk Diacol PORTUGAL — Normaal gebruik van het oudere merk — Artikel 43, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 42, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 207/2009] — Bewijzen in een andere taal dan de procestaal — Regel 22, lid 4, van verordening (EG) nr. 2868/95 [thans regel 22, lid 6, van verordening nr. 2868/95, zoals gewijzigd] — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009]]

15

2017/C 70/21

Zaak T-768/14: Arrest van het Gerecht van 25 januari 2017 — ANKO/Commissie [Arbitragebeding — Subsidieovereenkomst gesloten in het kader van het Zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) — Project Pocemon — Subsidiabele kosten — Tegenvordering — Terugbetaling van de uitgekeerde bedragen — Vertragingsrente]

15

2017/C 70/22

Zaak T-771/14: Arrest van het Gerecht van 25 januari 2017 — ANKO/Commissie [Arbitragebeding — Subsidieovereenkomst gesloten in het kader van het Zesde kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2002-2006) — Project Doc@Hand — Subsidiabele kosten — Tegenvordering — Terugbetaling van de uitgekeerde bedragen — Vertragingsrente]

16

2017/C 70/23

Zaak T-325/15: Arrest van het Gerecht van 25 januari 2017 — Sun System Kereskedelmi és Szolgáltató/EUIPO — Hollandimpex Kereskedelmi és Szolgáltató (Choco Love) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniebeeldmerk Choco Love — Oudere Unie- en nationale beeld- en woordmerken CHOCOLATE, CSOKICSŐ en Chocolate Brown — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009]

17

2017/C 70/24

Zaak T-719/15 P: Arrest van het Gerecht van 17 januari 2017 — LP/Europol (Hogere voorziening — Openbare dienst — Tijdelijk functionarissen — Overeenkomst voor bepaalde tijd — Besluit tot niet-verlenging — Stilzwijgend afwijzend besluit — Besluit tot afwijzing van de klacht — Motiveringsplicht — Zorgplicht)

17

2017/C 70/25

Zaak T-727/15: Arrest van het Gerecht van 23 januari 2017 — Justice & Environment/Commissie [Toegang tot documenten — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Documenten betreffende een niet-nakomingsprocedure van de Commissie tegen Tsjechië — Weigering van toegang — Uitzondering inzake de bescherming van inspecties, onderzoeken en audits — Algemeen vermoeden — Hoger openbaar belang — Verdrag van Aarhus — Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden]

18

2017/C 70/26

Zaak T-749/15: Arrest van het Gerecht van 24 januari 2017 — Nausicaa Anadyomène en Banque d’Escompte/ECB (Niet-contractuele aansprakelijkheid — Economisch en monetair beleid — ECB — Nationale centrale banken — Herstructurering van de Griekse staatsschuld — Programma voor de aankoop van effecten — Overeenkomst inzake de omruiling van effecten ten gunste van enkel de centrale banken van het Eurosysteem — Betrokkenheid van de particuliere sector — Collective action clauses — Kredietverbetering in de vorm van een terugkoopprogramma, bedoeld om de kwaliteit van de effecten als onderpand te onderbouwen — Particuliere schuldeisers — Commerciële banken — Voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die rechten toekent aan particulieren — Gewettigd vertrouwen — Gelijke behandeling)

19

2017/C 70/27

Zaak T-96/16: Arrest van het Gerecht van 24 januari 2017 — Solenis Technologies/EUIPO (STRONG BONDS. TRUSTED SOLUTIONS.) [Uniemerk — Aanvraag voor Uniewoordmerk STRONG BONDS. TRUSTED SOLUTIONS. — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b), en lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009]

19

2017/C 70/28

Zaak T-187/16: Arrest van het Gerecht van 25 januari 2017 — Anton Riemerschmid Weinbrennerei und Likörfabrik/EUIPO — Viña y Bodega Botalcura (LITU) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniewoordmerk LITU — Relatieve weigeringsgrond — Geen verwarringsgevaar — Geen overeenstemmende tekens — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009]

20

2017/C 70/29

Zaak T-242/15: Beschikking van het Gerecht van 12 januari 2017 — ACDA e.a./Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Staatssteun — Verlenging van de concessies — Plan tot herstel van het autosnelwegennet op Frans grondgebied — Besluit om geen bezwaar te maken — Vereniging — Geen individuele geraaktheid — Regelgevingshandeling die uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt — Niet-ontvankelijkheid)

21

2017/C 70/30

Zaak T-435/16: Beroep ingesteld op 22 december 2016 — MS/Commissie

21

2017/C 70/31

Zaak T-664/16: Beroep ingesteld op 14 september 2016 — PJ/EUIPO — Erdmann & Rossi (Erdmann & Rossi)

22

2017/C 70/32

Zaak T-919/16: Beroep ingesteld op 28 december 2016 — Collins/Parlement

23

2017/C 70/33

Zaak T-9/17: Beroep ingesteld op 5 januari 2017 — RI/Raad

24

2017/C 70/34

Zaak T-17/17: Beroep ingesteld op 11 januari 2017 — Constantinescu/Parlement

24

2017/C 70/35

Zaak T-18/17: Beroep ingesteld op 13 januari 2017 — Tsjechische Republiek/Commissie

25

2017/C 70/36

Zaak T-19/17: Beroep ingesteld op 14 januari 2017 — Fastweb/Commissie

26

2017/C 70/37

Zaak T-26/17: Beroep ingesteld op 18 januari 2017 — Jalkh/Parlement

28

2017/C 70/38

Zaak T-27/17: Beroep ingesteld op 18 januari 2017 — Jalkh/Parlement

29

2017/C 70/39

Zaak T-35/17: Beroep ingesteld op 20 januari 2017 — Weber-Stephen Products/EUIPO (iGrill)

30

2017/C 70/40

Zaak T-36/17: Beroep ingesteld op 23 januari 2017 — Forest Pharma/EUIPO — Ipsen Pharma (COLINEB)

31

2017/C 70/41

Zaak T-557/16: Beschikking van het Gerecht van 12 januari 2017 — Belis/Commissie

31


 

Rectificaties

2017/C 70/42

Rectificatie van de bekendmaking in het Publicatieblad in zaak C-561/16 ( PB C 22 van 23.1.2017 )

32


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

6.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 70/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2017/C 070/01)

Laatste publicatie

PB C 63 van 27.2.2017

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 53 van 20.2.2017

PB C 46 van 13.2.2017

PB C 38 van 6.2.2017

PB C 30 van 30.1.2017

PB C 22 van 23.1.2017

PB C 14 van 16.1.2017

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

6.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 70/2


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 18 januari 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Istituto di Ricovero e Cura a Carattere Scientifico (IRCCS) — Fondazione Santa Lucia/Cassa conguaglio per il settore elettrico e.a.

(Zaak C-189/15) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2003/96/EG - Heffing van belasting over energieproducten en elektriciteit - Belastingverlagingen - Materiële werkingssfeer - Voordelen met betrekking tot de bijdragen voor de algemene kosten van de stroominfrastructuur - Artikel 17 - Energie-intensieve bedrijven - Voordelen die enkel aan dergelijke bedrijven binnen de verwerkende industrie worden toegekend - Toelaatbaarheid))

(2017/C 070/02)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Istituto di Ricovero e Cura a Carattere Scientifico (IRCCS) — Fondazione Santa Lucia

Verwerende partijen: Cassa conguaglio per il settore elettrico, Ministero dello Sviluppo Economico, Ministero dell’Economia e delle Finanze, Autorità per l’energia elettrica e il gas

In tegenwoordigheid van: 2M SpA

Dictum

1)

Artikel 17, lid 1, van richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit moet aldus worden uitgelegd dat het begrip „belastingverlagingen” ook betrekking heeft op de voordelen met betrekking tot bijdragen zoals die aan de orde in het hoofdgeding, voor de algemene kosten van de Italiaanse stroominfrastructuur, die door het nationale recht worden toegekend aan energie-intensieve bedrijven in de zin van die bepaling, onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter van de feiten en de nationale rechtsregels waarop dit antwoord van het Hof is gebaseerd.

2)

Artikel 17, lid 1, van richtlijn 2003/96 moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling waarbij belastingverlagingen op het elektriciteitsverbruik enkel worden toegekend aan die energie-intensieve bedrijven in de zin van die bepaling die behoren tot de verwerkende industrie.


(1)  PB C 228 van 13.7.2015.


6.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 70/3


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 19 januari 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Braunschweig — Duitsland) — Queisser Pharma GmbH & Co. KG/Bundesrepublik Deutschland

(Zaak C-282/15) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Vrij verkeer van goederen - Artikelen 34 tot en met 36 VWEU - Zuiver interne situatie - Voedselveiligheid - Verordening (EG) nr. 178/2002 - Artikel 6 - Beginsel van risicoanalyse - Artikel 7 - Voorzorgsbeginsel - Verordening (EG) nr. 1925/2006 - Wetgeving van een lidstaat waarbij de vervaardiging en het in de handel brengen van voedingssupplementen met aminozuren worden verboden - Situatie waarin een tijdelijke ontheffing van dit verbod onder de discretionaire bevoegdheid van de nationale autoriteit valt])

(2017/C 070/03)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Braunschweig

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Queisser Pharma GmbH & Co. KG

Verwerende partij: Bundesrepublik Deutschland

Dictum

De artikelen 6 en 7 van verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale wetgeving als in het hoofdgeding, waarbij de vervaardiging, de verwerking of het in de handel brengen van om het even welk voedingssupplement met aminozuren wordt verboden, tenzij ontheffing werd verleend door een nationale autoriteit die ter zake over een discretionaire bevoegdheid beschikt, indien deze wetgeving steunt op een risicoanalyse die slechts betrekking heeft op bepaalde aminozuren, wat aan de verwijzende rechter staat om na te gaan. Deze artikelen moeten in ieder geval aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een dergelijke nationale wetgeving indien daarin is bepaald dat de ontheffingen van het in die wetgeving gestelde verbod slechts voor een welbepaalde duur kunnen worden verleend, zelfs indien de onschadelijkheid van een stof vaststaat.


(1)  PB C 294 van 7.9.2015.


6.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 70/3


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 19 januari 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Appeal Commissioners — Ierland) — National Roads Authority/The Revenue Commissioners

(Zaak C-344/15) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 13, lid 1, tweede alinea - Beheer en terbeschikkingstelling van wegeninfrastructuur tegen betaling van tol - Werkzaamheden die een publiekrechtelijk lichaam als overheid verricht - Aanwezigheid van particuliere marktdeelnemers - Verstoring van de mededinging van enige betekenis - Bestaan van daadwerkelijke of potentiële mededinging))

(2017/C 070/04)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Appeal Commissioners

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: National Roads Authority

Verwerende partij: The Revenue Commissioners

Dictum

Artikel 13, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat een publiekrechtelijk lichaam dat een werkzaamheid uitoefent die erin bestaat toegang tot een weg te verlenen tegen betaling van tol, in een situatie als die van het hoofdgeding niet moet worden geacht te concurreren met particuliere exploitanten die, op basis van een met het betrokken publiekrechtelijke lichaam op grond van nationale wettelijke bepalingen gesloten overeenkomst, op andere tolwegen tol innen.


(1)  PB C 311 van 21.9.2015.


6.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 70/4


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 19 januari 2017 — Europese Commissie/Total SA, Elf Aquitaine SA

(Zaak C-351/15 P) (1)

((Hogere voorziening - Mededingingsregelingen - Markt voor methacrylaat - Geldboeten - Hoofdelijke aansprakelijkheid van moedermaatschappijen en hun dochteronderneming voor het inbreukmakende gedrag van deze laatste - Betaling van de geldboete door de dochteronderneming - Verlaging van het bedrag van de geldboete van de dochteronderneming bij een arrest van het Gerecht van de Europese Unie - Brieven van de rekenplichtige van de Commissie waarbij van de moedermaatschappijen betaling wordt geëist van het bedrag dat de Commissie aan de dochteronderneming heeft terugbetaald, vermeerderd met vertragingsrente - Beroep tot nietigverklaring - Voor beroep vatbare handelingen - Doeltreffende rechtsbescherming))

(2017/C 070/05)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Bottka en F. Dintilhac, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Total SA, Elf Aquitaine SA (vertegenwoordigers: E. Morgan de Rivery en E. Lagathu, advocaten)

Interveniënte aan de zijde van verzoekende partij: Toezichthoudende Autoriteit van de EVA (vertegenwoordiger: C. Perrin, gemachtigde)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

De Europese Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten alsook in de kosten van Total SA en Elf Aquitaine SA.

3)

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA wordt verwezen in haar eigen kosten.


(1)  PB C 294 van 7.9.2015.


6.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 70/5


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 januari 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf — Duitsland) — Wortmann KG Internationale Schuhproduktionen/Hauptzollamt Bielefeld

(Zaak C-365/15) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Douane-unie en gemeenschappelijk douanetarief - Terugbetaling van invoerrechten - Verordening (EEG) nr. 2913/92 (douanewetboek) - Artikel 241, eerste alinea, eerste streepje - Verplichting van een lidstaat om te voorzien in de betaling van moratoire interest, ook wanneer geen verzoek is ingediend bij de nationale rechterlijke instanties])

(2017/C 070/06)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Düsseldorf

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Wortmann KG Internationale Schuhproduktionen

Verwerende partij: Hauptzollamt Bielefeld

Dictum

Wanneer invoerrechten, met inbegrip van antidumpingrechten, worden terugbetaald omdat zij zijn geïnd in strijd met het Unierecht — hetgeen aan de verwijzende rechter staat om na te gaan — bestaat er voor de lidstaten een uit het Unierecht voortvloeiende verplichting om aan de justitiabelen die recht hebben op de terugbetaling, de daarover verschuldigde rente te vergoeden, welke rente begint te lopen op de datum van betaling door deze justitiabelen van de terugbetaalde rechten.


(1)  PB C 328 van 5.10.2015.


6.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 70/5


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 18 januari 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nejvyšší soud České republiky — Tsjechië) — NEW WAVE CZ, a.s./ALLTOYS, spol. s r. o.

(Zaak C-427/15) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Intellectuele eigendom - Richtlijn 2004/48/EG - Gerechtelijke procedure wegens inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht - Recht op informatie - Verzoek om informatie tijdens een procedure - Gerechtelijke procedure waarin is vastgesteld dat inbreuk is gemaakt op een intellectuele-eigendomsrecht))

(2017/C 070/07)

Procestaal: Tsjechisch

Verwijzende rechter

Nejvyšší soud České republiky

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: NEW WAVE CZ, a.s.

Verwerende partij: ALLTOYS, spol. s r. o.

Dictum

Artikel 8, lid 1, van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling van toepassing is op een situatie zoals die in het hoofdgeding, waarin een verzoekende partij na de definitieve beëindiging van een gerechtelijke procedure waarin is geoordeeld dat inbreuk is gemaakt op een intellectuele-eigendomsrecht, in een afzonderlijke gerechtelijke procedure verzoekt om informatie over de herkomst en de distributiekanalen van de goederen of diensten waarmee op dat recht inbreuk wordt gemaakt.


(1)  PB C 371 van 9.11.2015.


6.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 70/6


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 19 januari 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin — Duitsland) — Schaefer Kalk GmbH & Co. KG/Bundesrepublik Deutschland

(Zaak C-460/15) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Milieu - Regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Europese Unie - Richtlijn 2003/87/EG - Monitoringplan - Verordening (EU) nr. 601/2012 - Artikel 49, lid 1, en punt 10 van bijlage IV - Berekening van de emissies van een installatie - Aftrek van het overgedragen kooldioxide (CO2) - Uitsluiting van het CO2 dat wordt gebruikt voor de productie van precipitatie van calciumcarbonaat - Geldigheid van de uitsluiting])

(2017/C 070/08)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Berlin

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Schaefer Kalk GmbH & Co. KG

Verwerende partij: Bundesrepublik Deutschland

Dictum

De bepalingen van artikel 49, lid 1, tweede zin, van verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie van 21 juni 2012 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad, en van punt 10, B, van bijlage IV bij deze verordening, zijn ongeldig voor zover zij systematisch het met het oog op de productie van PCC overgebrachte kooldioxide (CO2) opnemen in de emissies van de installatie voor het branden van kalk, ongeacht of dit kooldioxide al dan niet wordt uitgestoten in de atmosfeer.


(1)  PB C 389 van 23.11.2015.


6.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 70/6


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 januari 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vestre Landsret — Denemarken) — Sjelle Autogenbrug I/S/Skatteministreriet

(Zaak C-471/15) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Fiscale bepalingen - Belasting over de toegevoegde waarde - Richtlijn 2006/112/EG - Bijzondere regeling voor de belastingheffing over de winstmarge - Begrip „gebruikte goederen” - Verkoop van reserveonderdelen van autowrakken))

(2017/C 070/09)

Procestaal: Deens

Verwijzende rechter

Vestre Landsret

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Sjelle Autogenbrug I/S

Verwerende partij: Skatteministreriet

Dictum

Artikel 311, lid 1, punt 1, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat gebruikte onderdelen die worden gedemonteerd uit autowrakken die door een autorecyclagebedrijf zijn gekocht van een particulier, en die zijn bestemd voor wederverkoop als reserveonderdelen, „gebruikte goederen” in de zin van die bepaling zijn, met als gevolg dat de levering van die onderdelen, door een belastingplichtige wederverkoper, onder de toepassing van de winstmargeregeling valt.


(1)  PB C 363 van 3.11.2015.


6.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 70/7


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 18 januari 2017 — Toshiba Corp./Europese Commissie

(Zaak C-623/15 P) (1)

((Hogere voorziening - Mededingingsregelingen - Wereldmarkt voor kathodestraalbuizen voor televisies en computerbeeldschermen - Overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen met betrekking tot prijzen, de verdeling van markten en klanten, en de beperking van de productie - Begrip „economische eenheid” tussen twee vennootschappen - Begrip „beslissende invloed” - Gezamenlijke zeggenschap door twee moedermaatschappijen - Onjuiste opvatting van het bewijs))

(2017/C 070/10)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Toshiba Corp. (vertegenwoordigers: J. F. MacLennan, Solicitor, A. Schulz, Rechtsanwalt, J. Jourdan, advocaat, A. Kadri, Solicitor)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Biolan en V. Bottka, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Toshiba Corp. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 27 van 25.1.2016.


6.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 70/7


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 18 januari 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny — Polen) — Minister Finansów/Stowarzyszenie Artystów Wykonawców Utworów Muzycznych i Słowno-Muzycznych SAWP (SAWP)

(Zaak C-37/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Fiscale bepalingen - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde - Belastbare handelingen - Begrip verrichting van diensten onder bezwarende titel - Storting van heffingen ten gunste van collectieve beheersorganisaties voor auteursrechten en naburige rechten uit hoofde van de billijke compensatie - Daarvan uitgesloten))

(2017/C 070/11)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Naczelny Sąd Administracyjny

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Minister Finansów

Verwerende partij: Stowarzyszenie Artystów Wykonawców Utworów Muzycznych i Słowno-Muzycznych SAWP (SAWP)

in tegenwoordigheid van: Prokuratura Generalna, Stowarzyszenie Zbiorowego Zarządzania Prawami Autorskimi Twórców Dzieł Naukowych i Technicznych Kopipol, Stowarzyszenie Autorów i Wydawców Copyright Polska

Dictum

Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, zoals gewijzigd bij richtlijn 2010/45/EU van de Raad van 13 juli 2010, moet aldus worden uitgelegd dat houders van reproductierechten geen dienst in de zin van deze richtlijn verrichten ten behoeve van producenten en importeurs van blanco dragers en van inrichtingen voor opname en reproductie bij wie collectieve beheersorganisaties voor auteursrechten en naburige rechten voor rekening van deze rechthebbenden, maar in eigen naam, een heffing innen op de verkoop van deze inrichtingen en dragers.


(1)  PB C 145 van 25.4.2016.


6.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 70/8


Hogere voorziening ingesteld op 11 augustus 2016 (faxbericht van 4 augustus) door U-R LAB tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 25 mei 2016 in de gevoegde zaken T-422/15 en T-423/15, U-R LAB/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

(Zaak C-450/16 P)

(2017/C 070/12)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: U-R LAB (vertegenwoordiger: A. Rudoni, advocaat)

Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

Bij beschikking van 25 november 2016 heeft het Hof (Tiende kamer) de hogere voorziening afgewezen.


6.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 70/8


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Administrativo e Fiscal de Viseu (Portugal) op 5 december 2016 — João Ventura Ramos/Fundo de Garantia Salarial

(Zaak C-627/16)

(2017/C 070/13)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Tribunal Administrativo e Fiscal de Viseu

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: João Ventura Ramos

Verwerende partij: Fundo de Garantia Salarial

Prejudiciële vragen

1)

Is een vervaltermijn voor de indiening van verzoeken om betaling door het waarborgfonds van verschuldigd salaris voor de werknemer gunstiger in de zin van artikel 11 van richtlijn 2008/94/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever, wanneer de betaling van de salarisvorderingen enkel gewaarborgd is ingeval de vordering bij het waarborgfonds wordt ingediend binnen een jaar te rekenen vanaf de dag volgend op die van beëindiging van de arbeidsovereenkomst of wanneer wordt gerekend vanaf de dag waarop de insolventieprocedure wordt ingeleid, rekening houdend met de omstandigheid dat het waarborgfonds enkel de betaling van vorderingen van de werknemer waarborgt die zijn ontstaan in de zes maanden voorafgaand aan de indiening van het verzoek?

2)

Indien de werknemer de termijn heeft laten verstrijken om redenen die hem niet kunnen worden toegerekend, moeten de rechtsvoorschriften van de lidstaten dan ingevolge artikel 11 van richtlijn 2008/94 voorzien in een aanvullende termijn voor de indiening van een vordering wanneer de werknemer bewijst dat de niet-inachtneming van de vervaltermijn hem niet kan worden toegerekend?


(1)  PB 2008, L 283, blz. 36.


6.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 70/9


Hogere voorziening ingesteld op 8 december 2016 door Spliethoff’s Bevrachtingskantoor BV tegen de beschikking van het Gerecht (Derde kamer) van 11 oktober 2016 in zaak T-564/15, Spliethoff’s Bevrachtingskantoor BV/Europese Commissie

(Zaak C-635/16 P)

(2017/C 070/14)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Spliethoff’s Bevrachtingskantoor BV (vertegenwoordiger: Y. de Vries, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

de beschikking van het Gerecht van 11 oktober 2016 in zaak T-564/15 vernietigen;

de zaak terugverwijzen naar het Gerecht, en

de Commissie verwijzen in de kosten, met inbegrip van de kosten voor het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien het is gericht tegen de Commissie, die de bestreden handeling niet heeft vastgesteld.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de bestreden handeling louter tijdelijk van aard is en zodoende geen definitieve handeling is.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de afwijzing van het verzoek van Spliethoff’s om haar vordering tot nietigverklaring te behandelen alsof zij was gericht tegen het besluit van 31 juli. (1)


(1)  Uitvoeringsbesluit C(2015) 5274 final van de Commissie tot vaststelling van de lijst met geselecteerde voorstellen voor financiële bijstand van de EU op het gebied van de Financieringsfaciliteit voor Europese Verbindingen — Vervoerssector na de op het meerjarig werkprogramma gebaseerde oproepen van 11 september 2014 tot het indienen van voorstellen.


6.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 70/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) op 12 december 2016 — Tünkers France, Tünkers Maschinenbau GmbH/Expert France

(Zaak C-641/16)

(2017/C 070/15)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour de cassation

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Tünkers France, Tünkers Maschinenbau GmbH

Verwerende partij: Expert France

Prejudiciële vraag

Dient artikel 3 van verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures (1) aldus te worden uitgelegd dat de aansprakelijkheidsvordering waarbij de cessionaris van een bedrijfsonderdeel dat in het kader van een insolventieprocedure is overgenomen, wordt verweten zich ten onrechte te hebben voorgedaan als de exclusieve distributeur van de door de schuldenaar vervaardigde artikelen, uitsluitend tot de bevoegdheid behoort van de rechtbank die deze insolventieprocedure heeft geopend?


(1)  PB L 160, blz. 1.


6.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 70/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) op 15 december 2016 — Conseils et mise en relations (CMR) SARL/Demeures terre et tradition SARL

(Zaak C-645/16)

(2017/C 070/16)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour de cassation

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Conseils et mise en relations (CMR) SARL

Verwerende partij: Demeures terre et tradition SARL

Prejudiciële vraag

Is artikel 17 van richtlijn 86/653/EEG van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten (1), van toepassing wanneer de agentuurovereenkomst wordt beëindigd tijdens de daarin bedongen proefperiode?


(1)  PB L 382, blz. 17.


6.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 70/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de tribunal administratif de Lille (Frankrijk) op 15 december 2016 — Adil Hassan/Préfet du Pas-de-Calais

(Zaak C-647/16)

(2017/C 070/17)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal administratif de Lille

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Adil Hassan

Verwerende partij: Préfet du Pas-de-Calais

Prejudiciële vraag

Staat het bepaalde in artikel 26 van verordening (EU) nr. 604/2013 van het Parlement en de Raad van 26 juni 2013 (1) eraan in de weg dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat die een andere lidstaat die hij beschouwt als de verantwoordelijke staat overeenkomstig de in de verordening vastgestelde criteria, heeft verzocht om over- of terugname van een onderdaan van een derde land of van een staatloze die een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend waarover nog niet definitief is beslist, of van een andere persoon als bedoeld in artikel 18, lid 1, punt c) of d), van de verordening, een overdrachtsbesluit [nemen] en dit ter kennis [brengen] van de betrokkene alvorens de aangezochte lidstaat heeft ingestemd met deze over- of terugname?


(1)  Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB L 180, blz. 31).


6.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 70/11


Beroep ingesteld op 23 december 2016 — Europese Commissie/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-668/16)

(2017/C 070/18)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Hermes, A. C. Becker, D. Kukovec, gemachtigden)

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland

Conclusies

De Bondsrepubliek Duitsland is de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens richtlijn 2006/40/EG (1) (richtlijn inzake klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen) en richtlijn 2007/46/EG (2) (kaderrichtlijn), door

niet de nodige maatregelen te nemen om de overeenstemming van voertuigen van de typen 246, 176 en 117 met de goedgekeurde typen te herstellen (artikelen 12 en 30 van de kaderrichtlijn);

niet de maatregelen te nemen die nodig zijn voor de toepassing van de sancties (artikel 46 junctis de artikelen 5 en 18 van de kaderrichtlijn);

op 17 mei 2013 een aanvraag in te willigen die door Daimler AG was ingediend voor de uitbreiding van het bestaande voertuigtype 245G tot voertuigen waarvoor reeds een andere typegoedkeuring was verleend en waarvoor de nieuwe voorwaarden van de richtlijn inzake klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen gelden, en derhalve die richtlijn te omzeilen.

De Bondsrepubliek Duitsland wordt verwezen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Volgens artikel 12 van en bijlage X bij de kaderrichtlijn zijn de lidstaten verplicht om in geval van niet-overeenstemming van de productie de nodige maatregelen te nemen om te waarborgen dat de voertuigen in productie in overeenstemming zijn met het goedgekeurde type. Wanneer nieuwe voertuigen afwijken van het goedgekeurde type, moeten voorts volgens artikel 30 van de kaderrichtlijn de nodige maatregelen worden genomen om de overeenstemming te herstellen. De productie en de vervaardigde nieuwe voertuigen van bepaalde typen van Daimler AG weken door het gebruik van een bepaald koelmiddel af van de goedgekeurde typen. De Duitse autoriteiten hebben in strijd met de artikelen 12 en 30 van de kaderrichtlijn niet de nodige maatregelen genomen tot herstel van de overeenstemming.

Bovendien hebben de Duitse autoriteiten artikel 46 van de kaderrichtlijn geschonden, doordat zij geen sancties hebben vastgesteld voor de schending door Daimler AG van artikel 5, lid 1, en artikel 18 van de kaderrichtlijn.

Ten slotte hebben de Duitse autoriteiten op ontoelaatbare wijze de richtlijn inzake klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen omzeild door een oud voertuigtype uit te breiden tot de bovengenoemde voertuigtypen.


(1)  Richtlijn 2006/40/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende emissies van klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen en houdende wijziging van richtlijn 70/156/EEG van de Raad (PB 2006, L 161, blz. 12).

(2)  Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (PB 2007, L 263, blz. 1).


6.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 70/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Vestre Landsret (Denemarken) op 30 december 2016 — BEI ApS/Skatteministerium

(Zaak C-682/16)

(2017/C 070/19)

Procestaal: Deens

Verwijzende rechter

Vestre Landsret

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: BEI ApS

Verwerende partij: Skatteministerium

Prejudiciële vragen

1)

Dient artikel 1, lid 1, juncto artikel 1, lid 4, van richtlijn 2003/49/EG (1) aldus te worden uitgelegd dat een in een lidstaat gevestigde onderneming die onder artikel 3 van deze richtlijn valt en die onder omstandigheden als die van het hoofdgeding van een in een andere lidstaat gevestigde dochteronderneming interest ontvangt, de „uiteindelijk gerechtigde” tot deze interest is in de zin van deze richtlijn?

1.1.

Dient het begrip „uiteindelijk gerechtigde” in artikel 1, lid 1, juncto artikel 1, lid 4, van richtlijn 2003/49/EG te worden uitgelegd in overeenstemming met het overeenkomstige begrip in artikel 11 van het modelverdrag van 1977?

1.2.

Indien vraag 1.1. bevestigend wordt beantwoord, dienen bij de uitlegging van dat begrip dan enkel de commentaren bij artikel 11 van het modelverdrag van 1977 (punt 8) in aanmerking te worden genomen, of kunnen daarbij ook latere commentaren in aanmerking worden genomen, waaronder de aanvullingen uit 2003 over „doorstroomvennootschappen” (punt 8.1, thans punt 10.1) en de aanvullingen uit 2014 over „contractuele en wettelijke verplichtingen” (punt 10.2)?

1.3.

Indien de commentaren uit 2003 bij de uitlegging in aanmerking kunnen worden genomen, is dan vereist dat er de facto middelen zijn doorgestroomd naar de personen die door de staat waar de betaler van de interest is gevestigd, worden beschouwd als de „uiteindelijk gerechtigden” tot de desbetreffende interest, om een onderneming niet als de „uiteindelijk gerechtigde” in de zin van richtlijn 2003/49/EG aan te merken, en — zo ja — is dan tevens vereist dat deze feitelijke doorstroming van middelen kort na de interestbetaling en/of bij wijze van interestbetaling plaatsvindt?

1.3.1.

In hoeverre is het in dit verband van belang of er eigen vermogen voor de lening is gebruikt, of de desbetreffende interest aan de hoofdsom wordt toegevoegd („wordt opgerold”), of de ontvanger van de interest over de ontvangen interest belastingen heeft moeten betalen in de staat waar de betaler van die interest is gevestigd, of de ontvanger van de interest vervolgens aan zijn in dezelfde staat gevestigde moedermaatschappij een groepsbijdrage heeft betaald om een fiscale consolidatie tot stand te brengen overeenkomstig de in de betrokken staat ter zake geldende regels, of de desbetreffende interest vervolgens is omgezet in eigen vermogen van de kredietnemer, en of op de ontvanger van de interest een contractuele of wettelijke verplichting rustte om de interest door te betalen aan een andere persoon?

1.4.

In hoeverre is het voor de beoordeling of de ontvanger van de interest dient te worden aangemerkt als de „uiteindelijk gerechtigde” in de zin van de richtlijn, van belang dat de verwijzende rechter na de beoordeling van de feiten van het geding tot de bevinding komt dat deze ontvanger weliswaar geen contractuele of wettelijke verplichting heeft om de ontvangen interest door te betalen aan een andere persoon, maar „in wezen” niet het recht had op het „gebruik en genot” van de interest, zoals bedoeld in de commentaren uit 2014 bij het modelverdrag van 1977?

2)

Is de mogelijkheid voor een lidstaat om zich te beroepen op artikel 5, lid 1, van de richtlijn, dat betrekking heeft op de toepassing van nationale voorschriften ter bestrijding van fraude en misbruiken, of op artikel 5, lid 2, van de richtlijn, onderworpen aan de voorwaarde dat de betrokken lidstaat een specifieke nationaal voorschrift ter uitvoering van artikel 5 van de richtlijn heeft vastgesteld dan wel dat het nationale recht algemene voorschriften of beginselen over fraude, misbruiken en belastingontduiking bevat die in overeenstemming met artikel 5 kunnen worden uitgelegd?

2.1.

Voor zover de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, kan § 2, lid [1], onder d), van de selskabsskattelov (wet op de vennootschapsbelasting), volgens welke de beperkte belastingplicht ter zake van rente-inkomsten zich niet uitstrekt tot „interest indien van de heffing van belasting daarover dient te worden afgezien […] op grond van richtlijn 2003/49/EG betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty’s tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten”, dan te worden aangemerkt als een specifiek nationaal voorschrift in de zin van artikel 5 van de richtlijn?

3)

Is een bepaling van een tussen twee lidstaten gesloten en overeenkomstig het modelverdrag van de OESO opgesteld dubbelbelastingverdrag, volgens welke de heffing van belasting over interest afhangt van de vraag of de ontvanger van de interest wordt aangemerkt als de uiteindelijk gerechtigde tot deze interest, een verdragsrechtelijk voorschrift ter bestrijding van misbruiken dat onder artikel 5 van de richtlijn valt?

4)

Is een lidstaat die niet erkent dat een in een andere lidstaat gevestigde onderneming de „uiteindelijk gerechtigde” tot de interest is, en die stelt dat deze onderneming een zogenaamde kunstmatige doorstroomvennootschap is, krachtens richtlijn 2003/49/EG of artikel 10 EG verplicht mee te delen wie hij in dit geval beschouwt als de uiteindelijk gerechtigde?


(1)  Richtlijn 2003/49/EG van de Raad van 3 juni 2003 betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty’s tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten (PB 2003, L 157, blz. 49).


Gerecht

6.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 70/15


Arrest van het Gerecht van 24 januari 2017 — Rath/EUIPO — Portela & Ca. (Diacor)

(Zaak T-258/08) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk Diacor - Ouder nationaal beeldmerk Diacol PORTUGAL - Normaal gebruik van het oudere merk - Artikel 43, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 42, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 207/2009] - Bewijzen in een andere taal dan de procestaal - Regel 22, lid 4, van verordening (EG) nr. 2868/95 [thans regel 22, lid 6, van verordening nr. 2868/95, zoals gewijzigd] - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009]”])

(2017/C 070/20)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Matthias Rath (Kaapstad, Zuid-Afrika) (vertegenwoordigers: U. Vogt, C. Kleiner en S. Ziegler, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Portela & Ca., SA (São Mamede do Coronado, Portugal)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 30 april 2008 (zaak R 1630/2006-2) inzake een oppositieprocedure tussen Portela & Ca. en M. Rath

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Matthias Rath wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 223 van 30.8.2008.


6.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 70/15


Arrest van het Gerecht van 25 januari 2017 — ANKO/Commissie

(Zaak T-768/14) (1)

([„Arbitragebeding - Subsidieovereenkomst gesloten in het kader van het Zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) - Project Pocemon - Subsidiabele kosten - Tegenvordering - Terugbetaling van de uitgekeerde bedragen - Vertragingsrente”])

(2017/C 070/21)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: ANKO AE Antiprosopeion, Emporiou kai Viomichanias (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: V. Christianos, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Lyal en P. Arenas, gemachtigden, bijgestaan door O. Lytra, advocaat)

Voorwerp

Ten eerste, verzoek krachtens artikel 272 VWEU tot ongegrondverklaring van het verzoek van de Commissie tot terugbetaling van een bedrag dat aan verzoekster is uitgekeerd op grond van overeenkomst nr. 216088 voor de financiering van het project „Monitoring- en diagnoseplatform voor auto-immuunziektes”, gesloten in het kader van het Zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013), en ten tweede, tegenvordering tot veroordeling van verzoekster tot terugbetaling van een bij de uitvoering van deze overeenkomst onverschuldigd uitgekeerd bedrag

Dictum

1)

Het beroep van ANKO AE Antiprosopeion, Emporiou kai Viomichanias wordt verworpen.

2)

ANKO AE Antiprosopeion, Emporiou kai Viomichanias wordt veroordeeld om aan de Europese Commissie het bedrag van 377 733,93 EUR te betalen, vermeerderd met de vertragingsrente op de voet van 3,75 % vanaf 3 mei 2014 tot de dag van volledige betaling van dat bedrag.

3)

ANKO AE Antiprosopeion, Emporiou kai Viomichanias wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 65 van 23.2.2015.


6.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 70/16


Arrest van het Gerecht van 25 januari 2017 — ANKO/Commissie

(Zaak T-771/14) (1)

([„Arbitragebeding - Subsidieovereenkomst gesloten in het kader van het Zesde kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2002-2006) - Project Doc@Hand - Subsidiabele kosten - Tegenvordering - Terugbetaling van de uitgekeerde bedragen - Vertragingsrente”])

(2017/C 070/22)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: ANKO AE Antiprosopeion, Emporiou kai Viomichanias (Athene, Griekenland) (vertegenwoordigers: V. Christianos en S. Paliou, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Lyal en P. Arenas, gemachtigden, bijgestaan door O. Lytra, advocaat)

Voorwerp

Ten eerste, verzoek krachtens artikel 272 VWEU tot ongegrondverklaring van het verzoek van de Commissie tot terugbetaling van een bedrag dat aan verzoekster is uitgekeerd op grond van overeenkomst nr. 508015 voor de financiering van het project „Kennisuitwisseling en beslissingsondersteuning voor beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg”, gesloten in het kader van het Zesde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2002-2006), en ten tweede, tegenvordering tot veroordeling van verzoekster tot terugbetaling van een bij de uitvoering van deze overeenkomst onverschuldigd uitgekeerd bedrag

Dictum

1)

Het beroep van ANKO AE Antiprosopeion, Emporiou kai Viomichanias wordt verworpen.

2)

ANKO AE Antiprosopeion, Emporiou kai Viomichanias wordt veroordeeld om aan de Europese Commissie het bedrag van 296 149,77 EUR te betalen, vermeerderd met de vertragingsrente op de voet van 3,75 % vanaf 3 mei 2014 tot de dag van volledige betaling van dat bedrag.

3)

ANKO AE Antiprosopeion, Emporiou kai Viomichanias wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 65 van 23.2.2015.


6.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 70/17


Arrest van het Gerecht van 25 januari 2017 — Sun System Kereskedelmi és Szolgáltató/EUIPO — Hollandimpex Kereskedelmi és Szolgáltató (Choco Love)

(Zaak T-325/15) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk Choco Love - Oudere Unie- en nationale beeld- en woordmerken CHOCOLATE, CSOKICSŐ en Chocolate Brown - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2017/C 070/23)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sun System Kereskedelmi és Szolgáltató Kft. (Budapest, Hongarije) (vertegenwoordiger: Á. László, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: I. Moisescu en A. Schifko, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Hollandimpex Kereskedelmi és Szolgáltató Kft. (Budapest)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 26 maart 2015 (zaak R 1369/2014-1) inzake een oppositieprocedure tussen Sun System Kereskedelmi és Szolgáltató en Hollandimpex Kereskedelmi és Szolgáltató

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Sun System Kereskedelmi és Szolgáltató Kft. wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO).


(1)  PB C 279 van 24.8.2015.


6.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 70/17


Arrest van het Gerecht van 17 januari 2017 — LP/Europol

(Zaak T-719/15 P) (1)

((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Tijdelijk functionarissen - Overeenkomst voor bepaalde tijd - Besluit tot niet-verlenging - Stilzwijgend afwijzend besluit - Besluit tot afwijzing van de klacht - Motiveringsplicht - Zorgplicht”))

(2017/C 070/24)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirerende partij: LP (vertegenwoordiger: M. Velardo, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Politiedienst (Europol) (vertegenwoordigers: D. Neumann en C. Falmagne, gemachtigden, bijgestaan door D. Waelbroeck en A. Duron, advocaten)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie [vertrouwelijk]  (2), en strekkende tot vernietiging van deze beschikking

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

LP draagt haar eigen kosten alsmede de kosten die de Europese Politiedienst (Europol) in het kader van deze procedure heeft gemaakt.


(1)  PB C 59 van 15.2.2016.

(2)  Vertrouwelijke gegevens weggelaten.


6.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 70/18


Arrest van het Gerecht van 23 januari 2017 — Justice & Environment/Commissie

(Zaak T-727/15) (1)

([„Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Documenten betreffende een niet-nakomingsprocedure van de Commissie tegen Tsjechië - Weigering van toegang - Uitzondering inzake de bescherming van inspecties, onderzoeken en audits - Algemeen vermoeden - Hoger openbaar belang - Verdrag van Aarhus - Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden”])

(2017/C 070/25)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Association Justice & Environment, z.s. (Brno, Tsjechië) (vertegenwoordiger: S. Podskalská, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Pignataro-Nolin, F. Clotuche-Duvieusart en M. Konstantinidis, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van het oorspronkelijke besluit van de Commissie van 19 augustus 2015 en het confirmatief besluit van de Commissie van 15 oktober 2015 waarbij verzoekster de toegang is geweigerd tot bepaalde documenten in het dossier van niet-nakomingsprocedure 2008/2186 tegen Tsjechië over de toepassing van richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (PB 2008, L 152, blz. 1)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen

2)

Association Justice & Environment, z.s. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 59 van 15.2.2016.


6.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 70/19


Arrest van het Gerecht van 24 januari 2017 — Nausicaa Anadyomène en Banque d’Escompte/ECB

(Zaak T-749/15) (1)

((„Niet-contractuele aansprakelijkheid - Economisch en monetair beleid - ECB - Nationale centrale banken - Herstructurering van de Griekse staatsschuld - Programma voor de aankoop van effecten - Overeenkomst inzake de omruiling van effecten ten gunste van enkel de centrale banken van het Eurosysteem - Betrokkenheid van de particuliere sector - Collective action clauses - Kredietverbetering in de vorm van een terugkoopprogramma, bedoeld om de kwaliteit van de effecten als onderpand te onderbouwen - Particuliere schuldeisers - Commerciële banken - Voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die rechten toekent aan particulieren - Gewettigd vertrouwen - Gelijke behandeling”))

(2017/C 070/26)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Nausicaa Anadyomène SAS (Parijs, Frankrijk) en Banque d’Escompte (Parijs) (vertegenwoordigers: S. Rodrigues en A. Tymen, advocaten)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank (vertegenwoordigers: O. Heinz, G. Varhelyi en F. von Lindeiner, gemachtigden, bijgestaan door H.-G. Kamann, advocaat)

Voorwerp

Op artikel 268 VWEU gebaseerd verzoek om vergoeding van de schade die verzoeksters stellen te hebben geleden als gevolg van met name de vaststelling van besluit 2012/153/EU van de ECB van 5 maart 2012 inzake de beleenbaarheid van verhandelbare schuldbewijzen die door de Helleense Republiek worden uitgegeven of volledig worden gegarandeerd in de context van het aanbod van de Helleense Republiek tot schuldenruil (ECB/2012/3) (PB 2012, L 77, blz. 19), alsook van andere maatregelen van de ECB in verband met de herstructurering van de Griekse staatsschuld

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Nausicaa Anadyomène SAS en Banque d’escompte worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 68 van 22.2.2016.


6.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 70/19


Arrest van het Gerecht van 24 januari 2017 — Solenis Technologies/EUIPO (STRONG BONDS. TRUSTED SOLUTIONS.)

(Zaak T-96/16) (1)

([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniewoordmerk STRONG BONDS. TRUSTED SOLUTIONS. - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), en lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2017/C 070/27)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Solenis Technologies LP (Wilmington, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: A. Sanz Cerralbo, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Fischer en A. Kusturovic, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 3 december 2015 (zaak R 613/2015-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken STRONG BONDS. TRUSTED SOLUTIONS. als Uniemerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Solenis Technologies LP wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 156 van 2.5.2016.


6.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 70/20


Arrest van het Gerecht van 25 januari 2017 — Anton Riemerschmid Weinbrennerei und Likörfabrik/EUIPO — Viña y Bodega Botalcura (LITU)

(Zaak T-187/16) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk LITU - Relatieve weigeringsgrond - Geen verwarringsgevaar - Geen overeenstemmende tekens - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2017/C 070/28)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Anton Riemerschmid Weinbrennerei und Likörfabrik GmbH & Co. KG (Erding, Duitsland) (vertegenwoordiger: P. Koch Moreno, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: J. Ivanauskas, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Viña y Bodega Botalcura SA (Las Condes, Chili)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 9 februari 2016 (zaak R 719/2015-2) inzake een oppositieprocedure tussen Anton Riemerschmid Weinbrennerei und Likörfabrik en Viña y Bodega Botalcura

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Anton Riemerschmid Weinbrennerei und Likörfabrik GmbH & Co. KG wordt verwezen in haar eigen kosten en in de kosten van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO).


(1)  PB C 243 van 4.7.2016.


6.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 70/21


Beschikking van het Gerecht van 12 januari 2017 — ACDA e.a./Commissie

(Zaak T-242/15) (1)

((„Beroep tot nietigverklaring - Staatssteun - Verlenging van de concessies - Plan tot herstel van het autosnelwegennet op Frans grondgebied - Besluit om geen bezwaar te maken - Vereniging - Geen individuele geraaktheid - Regelgevingshandeling die uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt - Niet-ontvankelijkheid”))

(2017/C 070/29)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Automobile club des avocats (ACDA) (Parijs, Frankrijk), Organisation des transporteurs routiers européens (OTRE) (Bordeaux, Frankrijk), Fédération française des motards en colère (FFMC) (Parijs), Fédération française de motocyclisme (Parijs), Union nationale des automobile clubs (Parijs) (vertegenwoordiger: M. Lesage, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Flynn en R. Sauer, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2014) 7850 final van de Commissie van 28 oktober 2014 betreffende staatssteun SA.2014/N 38271 — Frankrijk — Plan tot herstel van het autosnelwegennet

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Er hoeft geen uitspraak te worden gedaan op het verzoek tot interventie van de Franse Republiek.

3)

De Automobile club des avocats (ACDA), de Organisation des transporteurs routiers européens (OTRE), de Fédération française des motards en colère (FFMC), de Fédération française de motocyclisme en de Union nationale des automobile clubs dragen hun eigen kosten alsmede die van de Europese Commissie.

4)

De Franse Republiek draagt haar eigen kosten in verband met het verzoek tot interventie.


(1)  PB C 236 van 20.7.2015.


6.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 70/21


Beroep ingesteld op 22 december 2016 — MS/Commissie

(Zaak T-435/16)

(2017/C 070/30)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: MS (Castries, Frankrijk) (vertegenwoordigers: L. Levi en M. Vandenbussche, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het besluit van 16 juni 2016 van de Commissie tot weigering van de mededeling van persoonsgegevens betreffende verzoeker nietig verklaren;

de Commissie veroordelen tot vergoeding van de morele schade als gevolg van de foute gedraging van de Europese Commissie, ex aequo et bono op 20 000 EUR begroot;

verweerster verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster één middel aan, namelijk schending van de artikelen 8, 13 en 20 van verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB 2001, L 8, blz. 1). Verzoekster stelt ook schending aan de orde van het grondrecht op toegang tot de persoonsgegevens en van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, alsook schending van het beginsel van de rechten van verdediging, van de wapengelijkheid en van het recht op behoorlijk bestuur. Het bestreden besluit is bovendien aangetast door een onrechtmatige en ongegronde motivering. Al deze onwettigheden zijn foute gedragingen die aan verzoekster daadwerkelijke en zekere schade hebben veroorzaakt.


6.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 70/22


Beroep ingesteld op 14 september 2016 — PJ/EUIPO — Erdmann & Rossi (Erdmann & Rossi)

(Zaak T-664/16)

(2017/C 070/31)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: PJ (vertegenwoordiger: B. Schürmann, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Erdmann & Rossi GmbH (Berlijn, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniewoordmerk „Erdmann & Rossi” — Uniemerk nr. 10 310 481

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 18 juli 2016 in zaak R 1670/2015-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de procedurekosten, daaronder begrepen de kosten die zijn opgekomen in de nietigheidsprocedure voor de kamer van beroep en voor de nietigheidsafdeling.

Aangevoerde middelen

schending van de artikelen 52, 56, 63, 75 en 76 van verordening nr. 207/2009;

schending van de regels 50, 55, 94 van verordening nr. 2868/95;

schending van artikel 12 van verordening nr. 216/96;

schending van artikel 6 EVRM;

schending van de artikelen 47 en 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.


6.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 70/23


Beroep ingesteld op 28 december 2016 — Collins/Parlement

(Zaak T-919/16)

(2017/C 070/32)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Jane Maria Collins (Hotham, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: I. Anderson, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

nietig te verklaren het besluit van het Europees Parlement van 25 oktober 2016 om niet verzoeksters voorrechten en immuniteiten te beschermen;

uitspraak te doen over verzoeksters verzoek tot bescherming door het Parlement van haar voorrechten en immuniteiten krachtens artikel 8 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie;

de immateriële schade te vergoeden die verzoekster door dat besluit heeft geleden;

de verwerende partij te verwijzen in verzoeksters kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan schending van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens wegens het niet-horen door het comité juridische zaken van het Europees Parlement en door het Europees Parlement van het door verzoekster aangevoerde bewijs.

2.

Tweede middel, ontleend aan schending van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens wegens het niet naar behoren uiteenzetten door het comité juridische zaken van het Europees Parlement en het Europees Parlement van de redenen voor het besluit om niet verzoeksters immuniteit te beschermen krachtens artikel 8 van Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie.

3.

Derde middel, ontleend aan schending van de artikelen 6 en 11 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens wegens het niet houden van een onpartijdige hoorzitting door het comité juridische zaken van het Europees Parlement en het Europees Parlement.

4.

Vierde middel, ontleend aan een ernstige rechtsdwaling door het comité juridische zaken van het Europees Parlement en het Europees Parlement.


6.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 70/24


Beroep ingesteld op 5 januari 2017 — RI/Raad

(Zaak T-9/17)

(2017/C 070/33)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: RI (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: T. Bontinck en A. Guillerme, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

nietig te verklaren het besluit van het TABG van de Raad van 8 februari 2016 houdende weigering om te erkennen dat de verzoekende partij invalide is als gevolg van een beroepsziekte in de zin van artikel 78, lid 5, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie;

de Raad van de Europese Unie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan een kennelijk onjuiste beoordeling en een verkeerde opvatting van het begrip beroepsziekte door de invaliditeitscommissie en het tot aanstelling bevoegd gezag (TABG) van de Raad. De verzoekende partij komt met name op tegen de conclusies van die commissie dat:

het carpale tunnelsyndroom niet kan worden aangemerkt als een beroepsziekte;

het carpale tunnelsyndroom niet de oorzaak zou zijn voor haar onvermogen om het werk te hervatten, maar alleen de algoneurodystrofie die zich heeft ontwikkeld nadat zij aan haar linkerhand is geopereerd.

2.

Tweede middel, ontleend aan een niet-nakoming van de motiveringsplicht, daar de invaliditeitscommissie geen rechtens afdoende uitleg heeft gegeven over de redenen waarom zij is afgeweken van de vroegere medische rapporten waaruit duidelijk bleek dat zij aan een beroepsziekte leed, welke werd aangeduid als „een carpaal tunnelsyndroom verergerd door een algoneurodystrofie”.


6.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 70/24


Beroep ingesteld op 11 januari 2017 — Constantinescu/Parlement

(Zaak T-17/17)

(2017/C 070/34)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Radu Constantinescu (Kreuzweiler, Duitsland) (vertegenwoordigers: S. Rodrigues en A. Blot, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond verklaren;

en bijgevolg:

het besluit van het Bureau voor infrastructuur en logistiek — Luxemburg van 27 mei 2016 tot inschrijving van verzoekers kind in het kinderdagverblijf te Bertrange Mamer en, bijgevolg, weigering van toelating van dit kind tot het kinderdagverblijf te Kirchberg, nietig verklaren;

het besluit van het Europees Parlement van 7 oktober 2016 tot afwijzing van verzoekers klacht van 6 juni 2016 tegen dat besluit, nietig verklaren;

vergoeding van de geleden materiële en immateriële schade toekennen;

verweerder verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie („Handvest”) en artikel 1 quinquies van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie, alsook schending van het beginsel van non-discriminatie en van de regels inzake de bewijslast. In dit verband verwijt verzoeker verweerder dat deze wel afwijkingen heeft toegestaan aan andere families doch een dergelijke afwijking aan hem heeft geweigerd, zonder dat een verschil in behandeling door objectieve omstandigheden werd gerechtvaardigd.

2.

Tweede middel: het bestreden besluit is gebrekkig wegens kennelijke beoordelingsfouten, schending van het beginsel van behoorlijk bestuur, van de zorgvuldigheidsplicht en van artikel 41 van het Handvest.


6.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 70/25


Beroep ingesteld op 13 januari 2017 — Tsjechische Republiek/Commissie

(Zaak T-18/17)

(2017/C 070/35)

Procestaal: Tsjechisch

Partijen

Verzoekende partij: Tsjechische Republiek (vertegenwoordigers: M. Smolek en J. Vláčil, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

uitvoeringsverordening (EU) 2016/1867 van de Commissie van 20 oktober 2016 tot wijziging van de bijlage bij verordening (EG) nr. 3199/93 inzake de wederzijdse erkenning van procedures voor de volledige denaturering van alcohol in verband met de vrijstelling van accijns nietig te verklaren;

de Europese Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan schending van artikel 13, lid 2, VEU en artikel 27, leden 3 en 4, van richtlijn 92/83/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken. Doordat de Commissie de bestreden handeling heeft vastgesteld, heeft zij ingegrepen in de Tsjechische nationale voorschriften op het gebied van de volledige denaturering van alcohol, hoewel de Tsjechische Republiek nog geen aanmelding had verricht overeenkomstig artikel 27, lid 3, van richtlijn 92/83 en zij de Commissie juist herhaaldelijk te kennen had gegeven dat zij het niet eens was met het voorstel voor voornoemde verordening. Volgens artikel 27, lid 4, van richtlijn 92/83 is een dergelijke bemoeiing betreffende de nationale wettelijke bepalingen van een lidstaat op het gebied van de volledige denaturering van alcohol echter uitgesloten zonder de instemming van deze lidstaat.

2.

Tweede middel, ontleend aan schending van artikel 27, lid 1, onder a), van richtlijn 92/83, aangezien eurodenaturant 1:1:1 niet beantwoordt aan de doelstelling van deze bepaling en geen voldoende waarborgen biedt inzake de voorkoming van fiscale fraude. Eurodenaturant 1:1:1 is immers een zwak denatureringsprocedé, daar de via dit procedé gedenatureerde alcohol moeiteloos kan worden misbruikt voor de productie van alcoholische dranken.


6.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 70/26


Beroep ingesteld op 14 januari 2017 — Fastweb/Commissie

(Zaak T-19/17)

(2017/C 070/36)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Fastweb SpA (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: M. Merola, L. Armati, A. Guarino en E. Cerchi, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het bestreden besluit in zijn geheel nietig verklaren;

de Commissie verwijzen in de kosten;

Middelen en voornaamste argumenten

Fastweb SpA vordert nietigverklaring van het besluit van 1 september 2016 waarbij de Europese Commissie de concentratie in de zaak M.7758 Hutchinson 3 Italia/Wind/JV heeft toegestaan krachtens artikel 8, lid 2, van verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de „EG-concentratieverordening”) (PB 2004, L 24, blz. 1), en de transactie waarbij Hutchinson Europe Telecommunications (HET) en Vimpel/Com Luxembourg Holdings (VIP) samen de controle verwerven over een nieuw opgerichte gemeenschappelijke vennootschap (joint venture of JV) door aan de JV hun respectievelijke activiteiten in de sector van de telecommunicatie in Italië over te dragen, verenigbaar met de interne markt heeft verklaard onder voorwaarden en met verplichtingen die ertoe strekken de toegang tot de interne markt van een nieuwe [mobiele] netwerkoperator (MNO) mogelijk te maken.

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster zeven middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van wezenlijke vormvoorschriften, van het beginsel van goed bestuur en transparantie, en schending van artikel 8 van de betrokken verordening.

In dat verband wordt aangevoerd dat het onderzoek van de Commissie aangetast is door ernstige en kennelijke, en bovenal procedurele, nalatigheden, te weten: (A) tekortkomingen die dateren van vóór de mededeling van de finale verplichtingen, en die erin bestaan dat, in aanwezigheid van verschillende ernstige kandidaten die interesse vertonen in het verplichtingenpakket, geen transparante en niet-discriminerende procedure is gevoerd, die toestaat de keuze van de beste kandidaat te waarborgen, en dat ten onrechte is ingestemd met een preventieve maatregel, de zogeheten „fix-it-first”, die te laat in de procedure is voorgesteld, en (B) tekortkomingen in het onderzoek na de mededeling van de finale verplichtingen, en in het bijzonder het verzuim bepaalde aspecten van die verplichtingen (bijvoorbeeld inzake de roamingovereenkomst) te beoordelen en het verzuim om de geschiktheid van de kandidaat-koper naar behoren nader te onderzoeken, waarbij die tekortkomingen des te duidelijk blijken uit het ontbreken van een market test.

2.

Tweede middel: kennelijke beoordelingsfout en tekortkomingen in het onderzoek van de Commissie, doordat zij heeft geoordeeld dat de komst van een nieuwe MNO op zich voldoende is om de horizontale gevolgen van de concentratie tegen te gaan, zonder rekening te houden met de factoren die het succes van de komst van H3G hebben bepaald, een vennootschap die voor 100 % eigendom is en onder controle staat van Hutchison en via welke Hutchison actief is.

In dat verband wordt aangevoerd dat de Commissie meer bepaald niet is nagegaan of de nieuwe MNO (zowel op de detailhandelsmarkt als op de whole sale-markt) beschikt over operationele capaciteiten, economische voorwaarden en incentives, die in hun geheel minstens gelijkwaardig zijn aan die waarover H3G beschikte, die tijdens de beginjaren actief was op een markt die in volle expansie was. De Commissie had bovendien rekening moeten houden met de gevolgen voor de concurrentiedynamiek van de asymmetrie van de afgiftetarieven die H3G heeft genoten, en die haar aanzienlijk heeft bevoordeeld ten opzichte van de andere MNO’s.

3.

Derde middel: kennelijk onjuiste beoordeling van het verplichtingenpakket.

In dat verband wordt aangevoerd dat de vergelijking met de frequentietoewijzing van H3G van vóór de fusie, op zich sterke twijfels doet rijzen omtrent de toereikendheid van de voorgestelde stralingstoewijzing. Bovendien heeft de Commissie zich gebaseerd op toekomstige en onzekere gebeurtenissen, zoals de deelname van de nieuwe MNO aan toekomstige aanbestedingen, zonder echter rekening te houden met de hoge kosten als gevolg van de imminente hernieuwing en refarming van de overgedragen frequenties. De Commissie heeft de overdracht van een ongeschikt aantal sites aanvaard en zich daarbij gebaseerd op onzekere overeenkomsten met de Tower Companies. Ten slotte vermindert de overgangsovereenkomst tussen de aanmeldende partijen, die een structuur heeft die op de capaciteit is gebaseerd, sterk de stimulans om te investeren.

4.

Vierde middel: ontoereikend onderzoek doordat het onderzoek van de concentratie en de verplichtingen is gebaseerd op de onjuiste veronderstelling dat de prijs de enige belangrijke mededingingsfactor op de relevante markt is.

In dat verband wordt aangevoerd dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met het feit dat de kwaliteit en de dekking van het netwerk van vergelijkbaar belang zijn, en zij mocht zich niet beperken tot een statische analyse van de voorkeuren van een zeer beperkt staal van de gebruikers, die behoren tot de categorie die weinig uitgeeft. Bovendien heeft zij geen rekening gehouden met het toekomstige belang van de het convergentieproces, die doorslaggevend is voor de nieuwe operator, die in vergelijking met een reeds gevestigde operator (zoals H3G destijds) bijkomende hefbomen nodig heeft. De keuze van een koper die in staat is te voldoen aan de convergerende vraag, zou een grotere doeltreffendheid en duurzaamheid van de verplichtingen in de tijd hebben gewaarborgd.

5.

Vijfde middel: onjuiste beoordeling van de ongeschiktheid van de verplichtingen om de bezorgdheden inzake gecoördineerde gevolgen voor de detailmarkt tegen te gaan.

In dat verband wordt aangevoerd dat, om werkelijk agressief te kunnen handelen en het samenspanningsevenwicht te „breken”, de nieuwe operator immers onafhankelijk van de andere MNO moet kunnen handelen. Toch schept de gekozen formule voor de terbeschikkingstelling van de middelen (roamingovereenkomsten en nationaal MOCN) voor lange tijd een sterke afhankelijkheid tussen de nieuwe MNO en de JV. Het besluit is bovendien aangetast door tekortkomingen in het onderzoek betreffende de verenigbaarheid van de roamingovereenkomsten/nationaal MOCN met artikel 101 VWEU.

6.

Zesde middel: ongeschiktheid van de verplichtingen om de bezorgheden betreffende de mededinging op de markt van de toegang tot de groothandel tegen te gaan.

In dat verband wordt aangevoerd dat de Commissie meer bepaald een fout heeft begaan bij de reconstructie van de contrafeitelijke situatie, door geen enkele specifieke maatregel te eisen en zich enkel te baseren op het feit dat zij erop vertrouwt dat Iliad een incentive zal hebben om dergelijke diensten aan te bieden, ondanks het ontbreken van verplichtingen in die zin, en op de ervaring van die operator in Frankrijk. De verplichtingen zetten de nieuwe MNO er integendeel toe aan om enkel en alleen de klanten van MVNO’s te bestoken en te verwerven.

7.

Zevende middel: schending van artikel 8, lid 2, van verordening nr. 139/2004 en van het beginsel van goed bestuur.

In dat verband wordt aangevoerd dat de Commissie Iliad als geschikte koper heeft aanvaard zonder rekening te houden met de risico’s voor de doeltreffendheid van de verplichtingen, die eigen zijn aan de komst van een nieuwe operator met zijn eigenschappen, en dat zij in de verbintenissen niet in geschikte waarborgen heeft voorzien, meer bepaald inzake de kwaliteit/dekking van het netwerk.


6.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 70/28


Beroep ingesteld op 18 januari 2017 — Jalkh/Parlement

(Zaak T-26/17)

(2017/C 070/37)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Jean François Jalkh (Gretz Armainvillers, Frankrijk) (vertegenwoordiger: J.-P. Le Moigne, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

het besluit van het Europees Parlement van 22 november 2016 tot opheffing van de parlementaire immuniteit van verzoeker en tot vaststelling van rapport nr. A8-3019/2016 van [X], nietig verklaren;

het Europees Parlement veroordelen tot betaling aan Jalkh van het bedrag van 8 000 EUR als vergoeding van de geleden immateriële schade;

het Europees Parlement verwijzen in alle kosten van de procedure;

het Europees Parlement veroordelen tot betaling aan Jalkh van het bedrag van 5 000 EUR als terugbetaling van de invorderbare kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij negen middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van artikel 9 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen. Verzoeker is van mening dat het Parlement de regels inzake de immuniteit van de afgevaardigden van het Franse parlement onjuist heeft toegepast en kennelijk de artikelen 8 en 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, met elkaar heeft verward.

2.

Tweede middel: artikel 9 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen had moeten worden toegepast. De uitlatingen en standpunten van de heer Le Pen op de site van het Front National vallen binnen het kader van de politieke activiteiten van de heer Le Pen en verzoeker.

3.

Derde middel: schending van het begrip „parlementaire immuniteit”. Verzoeker is van mening dat het Parlement heeft miskend dat parlementaire immuniteit in een democratie in dubbel opzicht van rechtsvervolging bevrijdt, namelijk in die zin dat zij leidt tot niet-aansprakelijkheid en onschendbaarheid.

4.

Vierde middel: schending van de vaste rechtspraak van de Commissie Juridische Zaken van het Europees Parlement inzake:

vrijheid van meningsuiting

fumus persecutionis

5.

Vijfde middel: niet-eerbiediging van de communautaire rechtszekerheid en schending van het vertrouwensbeginsel.

6.

Zesde middel: inbreuk op de onafhankelijkheid van een parlementslid.

7.

Zevende middel: schending van de bepalingen van het reglement van het Europees Parlement inzake de procedure die kan leiden tot vervallenverklaring van het mandaat van een lid (artikel 3, lid 4 nieuw, tweede alinea, van dat reglement). Volgens verzoeker voorziet de Franse wet met betrekking tot het hem ten laste gelegde weliswaar in een aanvullende straf van niet-verkiesbaarheid, die leidt tot vervallenverklaring van het mandaat, doch de Franse regering heeft de voorzitter van het Parlement daar niet, zoals de procedure vereist, van in kennis gesteld, en geen enkel bevoegd orgaan van het Parlement (Voorzitter, Commissie Juridische Zaken, Vergadering) heeft de Franse regering in dit opzicht om uitleg gevraagd. Het rapport en het bestreden besluit zijn reeds wegens het verzuim van dit wezenlijk vormvoorschrift onrechtmatig.

8.

Achtste middel: schending van de rechten van de verdediging van verzoeker. Laatstgenoemde was niet uitgenodigd voor de stemming in de voltallige vergadering van het Parlement over het verzoek tot opheffing van zijn immuniteit. Derhalve had hij slechts tien minuten de tijd — tegen 18:00 uur en nadat de Commissie Juridische Zaken haar werkzaamheden al had beëindigd — om in de twee hem betreffende dossiers verweer te voeren voor deze Commissie.

9.

Negende middel: ontbreken van elke grondslag voor de vervolging en voor het verzoek tot opheffing van immuniteit. De oorspronkelijke klacht en de door het Franse openbaar ministerie tegen verzoeker ingestelde vervolging ontberen elke grondslag. Volgens verzoeker is het door het Parlement opgestelde rapport in dit verband in dubbel opzicht leugenachtig. Het feit dat verzoeker strafrechtelijk werd vervolgd, hoewel hij aan de hem ten laste gelegde overtreding, die niet door hem was begaan, juist zelf een einde had gemaakt en dat werd verzocht om opheffing van zijn parlementaire immuniteit, heeft duidelijk niets meer te maken met rechtvaardigheid, maar met de wil om hem en zijn beweging te bezoedelen, te benadelen en te vervolgen.


6.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 70/29


Beroep ingesteld op 18 januari 2017 — Jalkh/Parlement

(Zaak T-27/17)

(2017/C 070/38)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Jean François Jalkh (Gretz Armainvillers, Frankrijk) (vertegenwoordiger: J.-P. Le Moigne, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het besluit van het Europees Parlement van 22 november 2016 tot opheffing van de parlementaire immuniteit van verzoeker en tot vaststelling van rapport nr. A8 3018/2016 van [X], nietig verklaren;

het Europees Parlement veroordelen tot betaling aan Jalkh van het bedrag van 8 000 EUR als vergoeding van de geleden immateriële schade;

het Europees Parlement verwijzen in alle kosten van de procedure;

het Europees Parlement veroordelen tot betaling aan Jalkh van het bedrag van 5 000 EUR als terugbetaling van de invorderbare kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij negen middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van artikel 9 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen. Verzoeker is van mening dat het Parlement de regels inzake de immuniteit van de afgevaardigden van het Franse parlement onjuist heeft toegepast en kennelijk de artikelen 8 en 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, met elkaar heeft verward.

2.

Tweede middel: artikel 9 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen had moeten worden toegepast. Volgens verzoeker verwijten de Franse gerechtelijke autoriteiten hem uitlatingen die hij niet heeft gedaan en waarvan voornoemde autoriteiten niet betwisten dat zij vallen binnen het kader van zijn politieke activiteiten.

3.

Derde middel: schending van het begrip „parlementaire immuniteit”. Verzoeker is van mening dat het Parlement heeft miskend dat parlementaire immuniteit in een democratie in dubbel opzicht van rechtsvervolging bevrijdt, namelijk in die zin dat zij leidt tot niet-aansprakelijkheid en onschendbaarheid.

4.

Vierde middel: schending van de vaste rechtspraak van de Commissie Juridische Zaken van het Europees Parlement inzake:

vrijheid van meningsuiting

fumus persecutionis

5.

Vijfde middel: niet-eerbiediging van de communautaire rechtszekerheid en schending van het vertrouwensbeginsel.

6.

Zesde middel: inbreuk op de onafhankelijkheid van een parlementslid.

7.

Zevende middel: schending van de bepalingen van het reglement van het Europees Parlement inzake de procedure die kan leiden tot vervallenverklaring van het mandaat van een lid (artikel 3, lid 4 nieuw, tweede alinea, van dat reglement). Volgens verzoeker voorziet de Franse wet met betrekking tot het hem ten laste gelegde weliswaar in een aanvullende straf van niet-verkiesbaarheid, die leidt tot vervallenverklaring van het mandaat, doch de Franse regering heeft de voorzitter van het Parlement daar niet, zoals de procedure vereist, van in kennis gesteld, en geen enkel bevoegd orgaan van het Parlement (Voorzitter, Commissie Juridische Zaken, Vergadering) heeft de Franse regering in dit opzicht om uitleg gevraagd. Het rapport en het bestreden besluit zijn reeds wegens het verzuim van dit wezenlijk vormvoorschrift onrechtmatig.

8.

Achtste middel: schending van de rechten van de verdediging van verzoeker. Laatstgenoemde was niet uitgenodigd voor de stemming in de voltallige vergadering van het Parlement over het verzoek tot opheffing van zijn immuniteit. Derhalve had hij slechts tien minuten de tijd — tegen 18:00 uur en nadat de Commissie Juridische Zaken haar werkzaamheden al had beëindigd — om in de twee hem betreffende dossiers verweer te voeren voor deze Commissie.

9.

Negende middel: ontbreken van elke grondslag voor de vervolging en voor het verzoek tot opheffing van immuniteit, aangezien:

allereerst verzoeker noch de hoofdredacteur van de papieren uitgaven van het Front National en zijn federaties, noch de hoofdredacteur van de publicaties op internet van de FN-federaties is, en derhalve evenmin de hoofdredacteur is van de publicatie van de federatie FN 66 (Pyrénées Orientales), zodat het door het Parlement opgestelde rapport in dit verband in dubbel opzicht leugenachtig is;

voorts verzoeker niet de auteur is van de litigieuze brochure, maar de auteurs ervan wel bekend zijn. Zij zijn evenwel niet strafrechtelijk vervolgd, terwijl van hem de immuniteit is opgeheven;

bovendien het vervolgen van afgevaardigden onder het voorwendsel dat zij in hun programma een wijziging van de bestaande wetgeving eisen, een extreem gevaarlijke antidemocratische ontwikkeling is, aangezien dit een bijzonder ernstige aanslag vormt op de vrijheid van meningsuiting.


6.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 70/30


Beroep ingesteld op 20 januari 2017 — Weber-Stephen Products/EUIPO (iGrill)

(Zaak T-35/17)

(2017/C 070/39)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Weber-Stephen Products LLC (Palatine, Illinois, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: R. Niebel en A. Jauch, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: internationale inschrijving nr. 1 258 162 waarin de Europese Unie wordt aangewezen, van het woordmerk „iGrill”

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 4 november 2016 in zaak R 538/2016-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 7, lid 1, onder b) van verordening nr. 207/2009.


6.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 70/31


Beroep ingesteld op 23 januari 2017 — Forest Pharma/EUIPO — Ipsen Pharma (COLINEB)

(Zaak T-36/17)

(2017/C 070/40)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Forest Pharma BV (Amsterdam, Nederland) (vertegenwoordiger: T. Holman, Solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Ipsen Pharma SAS (Boulogne Billancourt, Frankrijk)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniewoordmerk „COLINEB” — inschrijvingsaanvraag nr. 13 191 671

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 13 oktober 2016 in zaak R 500/2016-5

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b) van verordening nr. 207/2009.


6.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 70/31


Beschikking van het Gerecht van 12 januari 2017 — Belis/Commissie

(Zaak T-557/16) (1)

(2017/C 070/41)

Procestaal: Frans

De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 294 van 7.9.2015 (aanvankelijk onder het nummer F-97/15 bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie ingeschreven zaak, overgedragen aan het Gerecht van de Europese Unie op 1.9.2016).


Rectificaties

6.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 70/32


Rectificatie van de bekendmaking in het Publicatieblad in zaak C-561/16

( Publicatieblad van de Europese Unie C 22 van 23 januari 2017 )

(2017/C 070/42)

De bekendmaking in het Publicatieblad in zaak C-561/16, Saras Energía, dient te worden gelezen als volgt:

Verwijzende rechter

Tribunal Supremo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Saras Energía, S.A.

Verwerende partij: Administración del Estado

Andere partijen: Endesa, SA, Endesa Energía, SA, Endesa Energía XXI, S.L.U., Viesgo Infraestructuras Energéticas, S.L., Hidroeléctrica del Cantábrico, S.A.U., Nexus Energía, SA, Nexus Renovables, S.L.U., Engie España, S.L., Villar Mir Energía, S.L., Enérgya VM Gestión de Energía, S.L.U. en Estaciones de Servicio de Guipúzcoa, S.A.

Prejudiciële vragen

1.

Verdraagt regelgeving van een lidstaat waarbij een nationale verplichtingsregeling voor energie-efficiëntie wordt opgesteld waaraan hoofdzakelijk uitvoering wordt gegeven via een jaarlijkse storting in een op grond van artikel 20, lid 4, van richtlijn 2012/27/EU (1) opgericht nationaal fonds voor energie-efficiëntie, zich met artikel 7, leden 1 en 9, van die richtlijn?

2.

Verdraagt een nationale regeling die voorziet in de mogelijkheid om aan de energiebesparingsverplichtingen te voldoen door aan te tonen dat er, in plaats van de storting in het nationaal fonds voor energie-efficiëntie, besparingen zijn gerealiseerd, zich met artikel 7, lid 1, en artikel 20, lid 6, van richtlijn 2012/27/EU?

3.

Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord: verdraagt die alternatieve mogelijkheid om aan de energiebesparingsverplichtingen te voldoen zich met artikel 7, lid 1, en artikel 20, lid 6, van de richtlijn wanneer het daadwerkelijke bestaan daarvan afhankelijk is van de omstandigheid dat de regering deze mogelijkheid naar eigen goeddunken in het leven roept middels regelgeving?

En in het verlengde daarvan: hoe zit het met de verenigbaarheid van een dergelijke regeling wanneer de regering die alternatieve mogelijkheid niet in het leven roept?

4.

Verdraagt een nationale regeling waarbij alleen leveranciers van gas en elektriciteit en groothandelaars in aardolieproducten en lpg, en niet distributeurs van gas en elektriciteit en detailhandelaars in aardolieproducten en lpg, worden aangemerkt als partijen voor wie de energie-efficiëntieverplichtingen gelden, zich met artikel 7, leden 1 en 4, van de richtlijn?

5.

Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord: verdraagt de omstandigheid dat leveranciers van gas en elektriciteit en groothandelaars in aardolieproducten en lpg aan verplichtingen gebonden partijen zijn zonder dat wordt aangegeven waarom distributeurs van gas en elektriciteit en detailhandelaars in aardolieproducten en lpg dat niet zijn, zich met de genoemde leden van artikel 7?


(1)  Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB 2012, L 315, blz. 1).