ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 63

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

60e jaargang
27 februari 2017


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2017/C 63/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2017/C 63/02

Zaak C-128/15: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 11 januari 2017 — Koninkrijk Spanje/Raad van de Europese Unie [Beroep tot nietigverklaring — Visserij — Verordening (EU) nr. 1380/2013 — Verordening (EU) nr. 1367/2014 — Geldigheid — Vangstmogelijkheden — Voorzorgsbenadering — Beginsel van de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten — Evenredigheidsbeginsel — Beginsel van gelijke behandeling — Rondneusgrenadier en noordelijke grenadier]

2

2017/C 63/03

Zaak C-289/15: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 11 januari 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Krajský súd v Prešove — Slowakije) — Strafzaak tegen Jozef Grundza (Prejudiciële verwijzing — Justitiële samenwerking in strafzaken — Kaderbesluit 2008/909/JBZ — Artikel 7 — Voorwaarde van dubbele strafbaarheid — Artikel 9 — Aan het ontbreken van dubbele strafbaarheid ontleende grond tot weigering van de erkenning en tenuitvoerlegging — Onderdaan van de tenuitvoerleggingsstaat die in de beslissingsstaat is veroordeeld wegens het niet naleven van een beslissing van een overheidsinstantie)

2

2017/C 63/04

Zaak C-411/15 P: Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 12 januari 2017 — Timab Industries, Cie financière et de participations Roullier (CFPR)/Europese Commissie (Hogere voorziening — Mededingingsregelingen — Europese markt van fosfaten voor diervoeder — Toewijzing van verkoopquota, coördinatie van de prijzen en de verkoopvoorwaarden en uitwisseling van gevoelige commerciële informatie — Afbreking van de schikkingsprocedure door rekwirantes — Volledige rechtsmacht — Bescherming van het gewettigd vertrouwen en gelijke behandeling — Redelijke duur van de procedure)

3

2017/C 63/05

Zaak C-491/15 P: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 11 januari 2017 — Rainer Typke/Europese Commissie [Hogere voorziening — Toegang tot documenten van de instellingen — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Artikel 3 — Begrip document — Artikel 2, lid 3 — Bij een instelling berustende documenten — Kwalificatie van de in een gegevensbank opgenomen informatie — Verplichting om een niet-bestaand document op te stellen — Geen — Bestaande documenten die uit een gegevensbank kunnen worden geëxtraheerd]

4

2017/C 63/06

Gevoegde zaken C-568/14 tot en met C-570/14: Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 26 oktober 2016 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Mercantil no 3 de Barcelona — Spanje) — Ismael Fernández Oliva/Caixabank, S.A. (C-568/14), Jordi Carné Hidalgo en Anna Aracil Gracia/Catalunya Banc, S.A. (C-569/14) en Nuria Robirosa Carrera en César Romera Navales/Banco Popular Español, S.A. (C-570/14) (Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 93/13/EEG — Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof — Consumentenovereenkomsten — Hypotheekovereenkomsten — Bodemrentebeding — Collectieve procedure — Individuele procedure met hetzelfde voorwerp — Voorlopige maatregelen)

4

2017/C 63/07

Zaak C-446/15: Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 10 november 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság — Hongarije) — Signum Alfa Sped Kft./Nemzeti Adó- és Vámhivatal Kiemelt Adó- és Vám Főigazgatóság (Prejudiciële verwijzing — Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof — Belastingen — Belasting over de toegevoegde waarde — Richtlijn 2006/112/EG — Recht op aftrek — Weigering — Niet als de daadwerkelijke leverancier van de gefactureerde diensten aangemerkte opsteller van de factuur — Op de belastingplichtige rustende controleplichten)

5

2017/C 63/08

Zaak C-526/15: Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 27 oktober 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Nederlandstalige rechtbank van koophandel Brussel — België) — Uber Belgium BVBA/Taxi Radio Bruxellois NV (Prejudiciële verwijzing — Artikel 53, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof — Niet-ontvankelijkheid — Vervoer van personen per auto — Particuliere bestuurders die een smartphoneapp gebruiken om in contact te treden met personen die een stadstraject willen afleggen — Verplichting om over een exploitatievergunning te beschikken)

6

2017/C 63/09

Zaak C-575/15: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 26 oktober 2016 — Industria de Diseño Textil, SA (Inditex)/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) [Hogere voorziening — Uniemerk — Woordmerk ZARA — Transportdiensten — Normaal gebruik — Procedure tot vervallenverklaring — Verordening (EG) nr. 207/2009 — Artikel 51, lid 1, onder a) — Onjuiste opvatting van bewijzen — Rechten van de verdediging]

6

2017/C 63/10

Zaak C-590/15 P: Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 10 november 2016 — Alain Laurent Brouillard/Hof van Justitie van de Europese Unie (Hogere voorziening — Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof — Overheidsopdrachten voor diensten — Procedure voor het plaatsen van een opdracht via onderhandelingen met het oog op de sluiting van kaderovereenkomsten voor de vertaling van juridische teksten — Uitsluiting van een voorgestelde onderaannemer — Beroepsbekwaamheid — Vereiste van een voltooide juridische opleiding — Erkenning van diploma’s)

7

2017/C 63/11

Zaak C-637/15 P: Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 25 oktober 2016 — VSM Geneesmiddelen BV/Europese Commissie [Hogere voorziening — Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof — Volksgezondheid — Consumentenbescherming — Verordening (EG) nr. 1924/2006 — Gezondheidsclaims voor levensmiddelen — Artikel 13, lid 3 — Communautaire lijst van toegestane gezondheidsclaims voor levensmiddelen — Botanische substanties — Onzekere claims — Beroep wegens nalaten en beroep tot nietigverklaring — Standpuntbepaling door de Commissie — Engelse voor beroep vatbare handeling]

7

2017/C 63/12

Zaak C-697/15: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 10 november 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per il Piemonte — Italië) — MB Srl/Società Metropolitana Acque Torino (SMAT) SpA (Prejudiciële verwijzing — Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof — Overheidsopdrachten — Richtlijn 2004/18/EG — Richtlijn 2014/24/EU — Deelneming aan een aanbesteding — Inschrijver die heeft verzuimd om in de offerte de kosten van de onderneming in verband met de arbeidsveiligheid te vermelden — Door de rechtspraak opgelegde verplichting om deze kosten te vermelden — Uitsluiting van de aanbesteding zonder mogelijkheid om dit verzuim recht te zetten)

8

2017/C 63/13

Gevoegde zaken C-10/16 tot en met C-12/16: Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 26 oktober 2016 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Commissione tributaria provinciale di Genova — Italië) — Ignazio Messina & C. SpA/Ministero delle Infrastrutture e dei Trasporti — Capitaneria di porto di Genova (C-10/16), Agenzia delle Dogane e dei Monopoli — Ufficio di Genova (C-11/16), Autorità portuale di Genova (C-12/16) (Prejudiciële verwijzing — Artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof — Verwijzingsbeslissing — Onvoldoende precisering van het feitelijke en juridische kader — Geen nadere motivering van de noodzaak van een antwoord op de prejudiciële vragen voor de beslechting van het hoofdgeding — Artikel 53, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof — Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

9

2017/C 63/14

Zaak C-140/16: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 10 november 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per le Marche — Italië) — Edra Costruzioni Soc. coop., Edilfac Srl/Comune di Maiolati Spontini (Prejudiciële verwijzing — Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof — Overheidsopdrachten — Richtlijn 2004/18/EG — Richtlijn 2014/24/EU — Deelneming aan een aanbesteding — Inschrijver die heeft verzuimd om in de offerte de kosten van de onderneming in verband met de arbeidsveiligheid te vermelden — Door de rechtspraak opgelegde verplichting om deze kosten te vermelden — Uitsluiting van de aanbesteding zonder mogelijkheid om dit verzuim recht te zetten)

9

2017/C 63/15

Zaak C-162/16: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 10 november 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo regionale per il Molise — Italië) — Spinosa Costruzioni Generali SpA, Melfi Srl/Comune di Monteroduni (Prejudiciële verwijzing — Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof — Overheidsopdrachten — Richtlijn 2004/18/EG — Richtlijn 2014/24/EU — Deelneming aan een aanbesteding — Inschrijver die heeft verzuimd om in de offerte de kosten van de onderneming in verband met de arbeidsveiligheid te vermelden — Door de rechtspraak opgelegde verplichting om deze kosten te vermelden — Uitsluiting van de aanbesteding zonder mogelijkheid om dit verzuim recht te zetten)

10

2017/C 63/16

Zaak C-222/16: Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 15 november 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad — Varna — Bulgarije) — MIP-TS OOD/Nachalnik na Mitnitsa Varna [Prejudiciële verwijzing — Handelspolitiek — Verordening (EG) nr. 1225/2009 — Artikel 13 — Ontwijking — Uitvoeringsverordening (EU) nr. 791/2011 — Open weefsels van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China — Antidumpingrechten — Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 437/2012 en (EU) nr. 21/2013 — Verzending vanuit Thailand — Uitbreiding van het antidumpingrecht — Temporele werkingssfeer — Communautair douanewetboek — Navordering van rechten bij invoer]

11

2017/C 63/17

Zaak C-321/16: Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 10 november 2016 — (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Dublin District Court — Ierland) — Strafzaak tegen Owen Pardue (Prejudiciële verwijzing — Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Preambule en artikelen 6, 20, 41, 47 en 48 — Bevoegdheden van de nationale met strafvervolging belaste autoriteit — Niet-uitvoering van het Unierecht — Artikel 53, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof — Kennelijke onbevoegdheid van het Hof)

12

2017/C 63/18

Zaak C-577/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin (Duitsland) op 16 november 2016 — Trinseo Deutschland Anlagengesellschaft mbH/Bondsrepubliek Duitsland

12

2017/C 63/19

Zaak C-594/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 23 november 2016 — Enzo Buccioni/Banca d’Italia

13

2017/C 63/20

Zaak C-596/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 23 november 2016 — Enzo Di Puma/Commissione Nazionale per le Società e la Borsa (Consob)

14

2017/C 63/21

Zaak C-597/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 23 november 2016 — Commissione Nazionale per le Società e la Borsa (Consob)/Antonio Zecca

15

2017/C 63/22

Zaak C-616/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 28 november 2016 — Presidenza del Consiglio dei Ministri e.a./Nello Grassi e.a.

15

2017/C 63/23

Zaak C-617/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 28 november 2016 — Presidenza del Consiglio dei Ministri/Giovanna Castellano e.a.

16

2017/C 63/24

Zaak C-630/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Helsingin hallinto-oikeus (Finland) op 7 december 2016 — Anstar Oy

17

2017/C 63/25

Zaak C-650/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Østre Landsret (Denemarken) op 19 december 2016 — A/S Bevola en Jens W. Trock ApS/Skatteministerium

18

2017/C 63/26

Zaak C-669/16: Beroep ingesteld op 23 december 2016 — Europese Commissie/Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

18

2017/C 63/27

Zaak C-4/17 P: Hogere voorziening ingesteld op 4 januari 2017 door de Tsjechische Republiek tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 20 oktober 2016 in zaak T-141/15, Tsjechische Republiek/Commissie

19

2017/C 63/28

Zaak C-6/17 P: Hogere voorziening ingesteld op 5 januari 2017 door ANKO AE Antiprosopeion, Emporiou kai Viomichanias, tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 27 april 2016 in zaak T-154/14, ANKO/Europese Commissie

20

2017/C 63/29

Zaak C-7/17 P: Hogere voorziening ingesteld op 5 januari 2017 door ANKO AE Antiprosopeion, Emporiou kai Viomichanias, tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 27 april 2016 in zaak T-155/14, ANKO/Europese Commissie

21

2017/C 63/30

Zaak C-495/15 P: Beschikking van de president van het Hof van 10 november 2016 — Europese Commissie/Portugese Republiek, ondersteund door: Koninkrijk Spanje, Koninkrijk der Nederlanden

22

 

Gerecht

2017/C 63/31

Zaak T-189/14: Arrest van het Gerecht van 13 januari 2017 — Deza/ECHA [Toegang tot documenten — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Bij het ECHA berustende documenten die informatie bevatten welke is verstrekt in het kader van de procedure betreffende een aanvraag voor een autorisatie voor het gebruik van de stof bis(2-ethylhexyl)ftalaat (DEHP) — Besluit tot openbaarmaking van bepaalde gegevens die door de verzoekende partij als vertrouwelijk worden beschouwd — Uitzondering betreffende de bescherming van de commerciële belangen — Begrip persoonlijke levenssfeer — Eigendomsrecht — Motiveringsplicht]

23

2017/C 63/32

Zaak T-225/15: Arrest van het Gerecht van 17 januari 2017 — QuaMa Quality Management/EUIPO — Microchip Technology (medialbo) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniewoordmerk medialbo — Ouder Uniewoordmerk MediaLB — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Artikel 41, lid 1, van verordening nr. 207/2009 — Inschrijving van de overgang van het merk — Artikel 17, lid 7, van verordening nr. 207/2009]

24

2017/C 63/33

Zaak T-250/15: Beschikking van het Gerecht van 24 november 2016 — Speciality Drinks/EUIPO — William Grant (CLAN) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniewoordmerk CLAN — Ouder Uniewoordmerk CLAN MACGREGOR — Relatieve weigeringsgrond — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Verwarringsgevaar — Soortgelijkheid van de door de conflicterende tekens aangeduide waren — Relevant publiek — Onderlinge samenhang van de criteria — Herzieningsbevoegdheid — Artikel 65, lid 3, van verordening nr. 207/2009]

24

2017/C 63/34

Zaak T-399/15: Arrest van het Gerecht van 19 januari 2017 — Morgan & Morgan/EUIPO — Grupo Morgan & Morgan (Morgan & Morgan) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniebeeldmerk Morgan & Morgan — Ouder Uniebeeldmerk MMG TRUST MIEMBRO DEL GRUPO MORGAN & MORGAN — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009]

25

2017/C 63/35

Zaak T-419/15: Arrest van het Gerecht van 17 januari 2017 — Cofely Solelec e.a./Parlement (Overheidsopdrachten voor dienstverlening — Aanbestedingsprocedure — Uitbreiding en modernisering van het Konrad Adenauer-gebouw te Luxemburg — Nietigverklaring van de aanbestedingsprocedure — Motiveringsplicht — Waarde van de opdracht — Kennelijke beoordelingsfout)

26

2017/C 63/36

Zaak T-701/15: Arrest van het Gerecht van 19 januari 2017 — Stock Polska/EUIPO — Lass & Steffen (LUBELSKA) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniebeeldmerk LUBELSKA — Ouder nationaal woordmerk Lubeca — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Aandachtsniveau van het publiek — Overeenstemmende tekens — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009]

26

2017/C 63/37

Zaak T-54/16: Arrest van het Gerecht van 17 januari 2017 — Netguru/EUIPO (NETGURU) [Uniemerk — Aanvraag voor Uniewoordmerk NETGURU — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Motiveringsplicht — Artikel 41 van het Handvest van de grondrechten — Artikel 75 van verordening nr. 207/2009 — Artikel 76, lid 2, van verordening nr. 207/2009]

27

2017/C 63/38

Zaak T-64/16: Arrest van het Gerecht van 18 januari 2017 — Wieromiejczyk/EUIPO (Tasty Puff) [Uniemerk — Aanvraag voor Uniebeeldmerk Tasty Puff — Absolute weigeringsgronden — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009]

28

2017/C 63/39

Zaak T-232/16 P: Arrest van het Gerecht van 19 januari 2017 — Commissie/Frieberger en Vallin (Hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Pensioenen — Hervorming van het Statuut — Verhoging van de pensioenleeftijd — Besluit houdende weigering om de extra pensioenjaren te herwaarderen — Verbod om ultra petita te beslissen — Onjuiste rechtsopvatting — Motiveringsplicht)

28

2017/C 63/40

Zaak T-314/16: Beroep ingesteld op 15 december 2016 — MS/Commissie

29

2017/C 63/41

Zaak T-886/16: Beroep ingesteld op 15 december 2016 — Nf Nails In Vogue/EUIPO — Nails & Beauty (NAILS FACTORY)

30

2017/C 63/42

Zaak T-890/16: Beroep ingesteld op 12 december 2016 — Scandlines Danmark en Scandlines Deutschland/Commissie

31

2017/C 63/43

Zaak T-891/16: Beroep ingesteld op 12 december 2016 — Scandlines Danmark en Scandlines Deutschland/Commissie

32

2017/C 63/44

Zaak T-904/16: Beroep ingesteld op 21 december 2016 — Labiri/EESC en Comité van de Regio’s

33

2017/C 63/45

Zaak T-907/16: Beroep ingesteld op 22 december 2016 — Schwenk Zement/Commissie

33

2017/C 63/46

Zaak T-912/16: Beroep ingesteld op 22 december 2016 — RRTec/EUIPO — Mobotec (RROFA)

34

2017/C 63/47

Zaak T-913/16: Beroep ingesteld op 23 december 2016 — Fininvest en Berlusconi/ECB

35

2017/C 63/48

Zaak T-2/17: Beroep ingesteld op 3 januari 2017 — J.M.-E.V. e hijos/EUIPO — Masi (MASSI)

37

2017/C 63/49

Zaak T-6/17: Beroep ingesteld op 4 januari 2017 — Equivalenza Manufactory/EUIPO — ITM Entreprises (BLACK LABEL BY EQUIVALENZA)

38

2017/C 63/50

Zaak T-7/17: Beroep ingesteld op 5 januari 2017 — John Mills/EUIPO — Jerome Alexander Consulting (MINERAL MAGIC)

38

2017/C 63/51

Zaak T-8/17: Beroep ingesteld op 5 januari 2017 — Golden Balls/EUIPO — Intra-Presse (GOLDEN BALLS)

39

2017/C 63/52

Zaak T-12/17: Beroep ingesteld op 11 januari 2017 — Mellifera/Commissie

40

2017/C 63/53

Zaak T-13/17: Beroep ingesteld op 12 januari 2017 — Europa Terra Nostra/Parlement

40

2017/C 63/54

Zaak T-14/17: Beroep ingesteld op 12 januari 2017 — Landesbank Baden-Württemberg/GAR

41

2017/C 63/55

Zaak T-15/17: Beroep ingesteld op 6 januari 2017 — Mitrakos/EUIPO — Belasco Baquedano (YAMAS)

43

2017/C 63/56

Zaak T-16/17: Beroep ingesteld op 13 januari 2017 — APF/Parlement

43

2017/C 63/57

Zaak T-25/17: Beroep ingesteld op 17 januari 2017 — Rintisch/EUIPO — Compagnie laitière européenne (PROTICURD)

44


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2017/C 063/01)

Laatste publicatie

PB C 53 van 20.2.2017

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 46 van 13.2.2017

PB C 38 van 6.2.2017

PB C 30 van 30.1.2017

PB C 22 van 23.1.2017

PB C 14 van 16.1.2017

PB C 6 van 9.1.2017

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/2


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 11 januari 2017 — Koninkrijk Spanje/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-128/15) (1)

([Beroep tot nietigverklaring - Visserij - Verordening (EU) nr. 1380/2013 - Verordening (EU) nr. 1367/2014 - Geldigheid - Vangstmogelijkheden - Voorzorgsbenadering - Beginsel van de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten - Evenredigheidsbeginsel - Beginsel van gelijke behandeling - Rondneusgrenadier en noordelijke grenadier])

(2017/C 063/02)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordigers: A. Rubio González en L. Banciella Rodríguez-Miñón, gemachtigden)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Westerhof Löfflerová, A. de Gregorio Merino en F. Florindo Gijón, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Bouquet, I. Galindo Martín en A. Stobiecka-Kuik, gemachtigden)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.

3)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 155 van 11.5.2015.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/2


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 11 januari 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Krajský súd v Prešove — Slowakije) — Strafzaak tegen Jozef Grundza

(Zaak C-289/15) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in strafzaken - Kaderbesluit 2008/909/JBZ - Artikel 7 - Voorwaarde van dubbele strafbaarheid - Artikel 9 - Aan het ontbreken van dubbele strafbaarheid ontleende grond tot weigering van de erkenning en tenuitvoerlegging - Onderdaan van de tenuitvoerleggingsstaat die in de beslissingsstaat is veroordeeld wegens het niet naleven van een beslissing van een overheidsinstantie))

(2017/C 063/03)

Procestaal: Slowaaks

Verwijzende rechter

Krajský súd v Prešove

Partij in de strafzaak

Jozef Grundza

in tegenwoordigheid van: Krajská prokuratúra Prešov

Dictum

Artikel 7, lid 3, en artikel 9, lid 1, onder d), van kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie, zoals gewijzigd bij kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van 26 februari 2009 dienen aldus worden uitgelegd dat, in een situatie als in het hoofdgeding, moet worden aangenomen dat aan de voorwaarde van dubbele strafbaarheid is voldaan wanneer de feitelijke elementen die de oorsprong vormen van het strafbare feit, zoals die zijn weergegeven in het door de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat uitgesproken vonnis, als zodanig ook op het grondgebied van de tenuitvoerleggingsstaat strafrechtelijk hadden kunnen worden bestraft, indien zij op dat grondgebied zouden hebben plaatsgevonden.


(1)  PB C 294 van 7.9.2015.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/3


Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 12 januari 2017 — Timab Industries, Cie financière et de participations Roullier (CFPR)/Europese Commissie

(Zaak C-411/15 P) (1)

((Hogere voorziening - Mededingingsregelingen - Europese markt van fosfaten voor diervoeder - Toewijzing van verkoopquota, coördinatie van de prijzen en de verkoopvoorwaarden en uitwisseling van gevoelige commerciële informatie - Afbreking van de schikkingsprocedure door rekwirantes - Volledige rechtsmacht - Bescherming van het gewettigd vertrouwen en gelijke behandeling - Redelijke duur van de procedure))

(2017/C 063/04)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirantes: Timab Industries, Cie financière et de participations Roullier (CFPR) (vertegenwoordiger: N. Lenoir, avocate)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Giolito en B. Mongin, gemachtigden, bijgestaan door N. Coutrelis, avocate)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Timab Industries en Cie financière et de participations Roullier (CFPR) worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 320 van 28.9.2015.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/4


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 11 januari 2017 — Rainer Typke/Europese Commissie

(Zaak C-491/15 P) (1)

([Hogere voorziening - Toegang tot documenten van de instellingen - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Artikel 3 - Begrip document - Artikel 2, lid 3 - Bij een instelling berustende documenten - Kwalificatie van de in een gegevensbank opgenomen informatie - Verplichting om een niet-bestaand document op te stellen - Geen - Bestaande documenten die uit een gegevensbank kunnen worden geëxtraheerd])

(2017/C 063/05)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: Rainer Typke (vertegenwoordiger: C. Cortese, avvocato)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Clotuche-Duvieusart en B. Eggers, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Rainer Typke wordt in de kosten verwezen.


(1)  PB C 27 van 25.1.2016.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/4


Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 26 oktober 2016 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Mercantil no 3 de Barcelona — Spanje) — Ismael Fernández Oliva/Caixabank, S.A. (C-568/14), Jordi Carné Hidalgo en Anna Aracil Gracia/Catalunya Banc, S.A. (C-569/14) en Nuria Robirosa Carrera en César Romera Navales/Banco Popular Español, S.A. (C-570/14)

(Gevoegde zaken C-568/14 tot en met C-570/14) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 93/13/EEG - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Consumentenovereenkomsten - Hypotheekovereenkomsten - Bodemrentebeding - Collectieve procedure - Individuele procedure met hetzelfde voorwerp - Voorlopige maatregelen))

(2017/C 063/06)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado de lo Mercantil no 3 de Barcelona

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Ismael Fernández Oliva (C-568/14), Jordi Carné Hidalgo en Anna Aracil Gracia (C-569/14) en Nuria Robirosa Carrera en César Romera Navales (C-570/14)

Verwerende partijen: Caixabank, S.A. (C-568/14), Catalunya Banc, S.A. (C-569/14) en Banco Popular Español, S.A. (C-570/14)

Dictum

Artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als in de hoofdgedingen, die de rechter bij wie een consument een individuele vordering heeft ingesteld strekkende tot vaststelling dat een beding in een overeenkomst tussen hem en een verkoper oneerlijk is, niet de mogelijkheid geeft om ambtshalve, en voor zo lang als hij dienstig oordeelt, voorlopige maatregelen te nemen in afwachting van een definitieve uitspraak met betrekking tot een aanhangige collectieve actie waarvan de uitkomst kan worden toegepast op de individuele vordering, wanneer dergelijke maatregelen noodzakelijk zijn ter verzekering van de volle werking van de te geven rechterlijke beslissing omtrent het bestaan van de rechten waarop de consument aanspraak maakt op grond van richtlijn 93/13.


(1)  PB C 46 van 9.2.2015.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/5


Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 10 november 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság — Hongarije) — Signum Alfa Sped Kft./Nemzeti Adó- és Vámhivatal Kiemelt Adó- és Vám Főigazgatóság

(Zaak C-446/15) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Belastingen - Belasting over de toegevoegde waarde - Richtlijn 2006/112/EG - Recht op aftrek - Weigering - Niet als de daadwerkelijke leverancier van de gefactureerde diensten aangemerkte opsteller van de factuur - Op de belastingplichtige rustende controleplichten))

(2017/C 063/07)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Signum Alfa Sped Kft.

Verwerende partij: Nemzeti Adó- és Vámhivatal Kiemelt Adó- és Vám Főigazgatóság

Dictum

De bepalingen van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2016 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, moeten aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale praktijk waarbij de belastingdienst een belastingplichtige het recht weigert op aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde die is verschuldigd of voldaan over de aan hem geleverde diensten op grond dat de facturen voor deze diensten niet geloofwaardig zijn aangezien de opsteller van die facturen niet de daadwerkelijke leverancier van die diensten kon zijn, tenzij aan de hand van objectieve gegevens en zonder dat van de belastingplichtige wordt geëist dat hij controles verricht waartoe hij niet verplicht is, wordt aangetoond dat deze belastingplichtige wist of had moeten weten dat die diensten deel uitmaakten van fraude met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.


(1)  PB C 381 van 16.11.2015.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/6


Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 27 oktober 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Nederlandstalige rechtbank van koophandel Brussel — België) — Uber Belgium BVBA/Taxi Radio Bruxellois NV

(Zaak C-526/15) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Artikel 53, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Niet-ontvankelijkheid - Vervoer van personen per auto - Particuliere bestuurders die een smartphoneapp gebruiken om in contact te treden met personen die een stadstraject willen afleggen - Verplichting om over een exploitatievergunning te beschikken))

(2017/C 063/08)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Nederlandstalige rechtbank van koophandel Brussel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Uber Belgium BVBA

Verwerende partij: Taxi Radio Bruxellois NV

in tegenwoordigheid van: Uber International BV, Rasier Operations BV, Uber BV, Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Belgische Federatie van Taxis, Nationale Groepering van Ondernemingen met Taxi- en Locatievoertuigen met Chauffeur VZW

Dictum

Het door de Nederlandstalige rechtbank van koophandel Brussel (België) bij beslissing van 23 september 2015 ingediende verzoek om een prejudiciële beslissing is kennelijk niet-ontvankelijk.


(1)  PB C 429 van 21.12.2015.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/6


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 26 oktober 2016 — Industria de Diseño Textil, SA (Inditex)/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

(Zaak C-575/15) (1)

([Hogere voorziening - Uniemerk - Woordmerk ZARA - Transportdiensten - Normaal gebruik - Procedure tot vervallenverklaring - Verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikel 51, lid 1, onder a) - Onjuiste opvatting van bewijzen - Rechten van de verdediging])

(2017/C 063/09)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Industria de Diseño Textil, SA (Inditex) (vertegenwoordiger: C. Duch Fonoll, abogada)

Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Industria de Diseño Textil SA (Inditex) wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 38 van 1.2.2016.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/7


Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 10 november 2016 — Alain Laurent Brouillard/Hof van Justitie van de Europese Unie

(Zaak C-590/15 P) (1)

((Hogere voorziening - Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Overheidsopdrachten voor diensten - Procedure voor het plaatsen van een opdracht via onderhandelingen met het oog op de sluiting van kaderovereenkomsten voor de vertaling van juridische teksten - Uitsluiting van een voorgestelde onderaannemer - Beroepsbekwaamheid - Vereiste van een voltooide juridische opleiding - Erkenning van diploma’s))

(2017/C 063/10)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Alain Laurent Brouillard (vertegenwoordiger: P. Vande Casteele, advocaat)

Andere partij in de procedure: Hof van Justitie van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Inghelram en S. Chantre, gemachtigden)

Dictum

1.

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2.

Alain Laurent Brouillard wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 48 van 8.2.2016.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/7


Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 25 oktober 2016 — VSM Geneesmiddelen BV/Europese Commissie

(Zaak C-637/15 P) (1)

([Hogere voorziening - Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Volksgezondheid - Consumentenbescherming - Verordening (EG) nr. 1924/2006 - Gezondheidsclaims voor levensmiddelen - Artikel 13, lid 3 - Communautaire lijst van toegestane gezondheidsclaims voor levensmiddelen - Botanische substanties - Onzekere claims - Beroep wegens nalaten en beroep tot nietigverklaring - Standpuntbepaling door de Commissie - Engelse voor beroep vatbare handeling])

(2017/C 063/11)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: VSM Geneesmiddelen BV (vertegenwoordiger: U. Grundmann, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Wilderspin en S. Grünheid, gemachtigden)

Dictum

1.

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2.

Er behoeft geen uitspraak te worden gedaan over het door de European Confederation of Pharmaceutical Entrepreneurs (EUCOPE) ingediende verzoek tot interventie.

3.

VSM Geneesmiddelen BV wordt verwezen in de kosten van de procedure in hogere voorziening.

4.

VSM Geneesmiddelen BV en de European Confederation of Pharmaceutical Entrepreneurs (EUCOPE) zullen hun eigen kosten dragen in verband met het door laatstgenoemde ingediende verzoek tot interventie.


(1)  PB C 48 van 8.2.2016.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/8


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 10 november 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per il Piemonte — Italië) — MB Srl/Società Metropolitana Acque Torino (SMAT) SpA

(Zaak C-697/15) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Overheidsopdrachten - Richtlijn 2004/18/EG - Richtlijn 2014/24/EU - Deelneming aan een aanbesteding - Inschrijver die heeft verzuimd om in de offerte de kosten van de onderneming in verband met de arbeidsveiligheid te vermelden - Door de rechtspraak opgelegde verplichting om deze kosten te vermelden - Uitsluiting van de aanbesteding zonder mogelijkheid om dit verzuim recht te zetten))

(2017/C 063/12)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per il Piemonte

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: MB Srl

Verwerende partij: Società Metropolitana Acque Torino (SMAT) SpA

Dictum

Het beginsel van gelijke behandeling en de transparantieverplichting, zoals deze tot uitdrukking komen in richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de uitsluiting van een inschrijver van de aanbestedingsprocedure wegens niet-nakoming van de verplichting om in de offerte de kosten van de onderneming in verband met de arbeidsveiligheid afzonderlijk te vermelden — waarvan de niet-nakoming wordt bestraft met uitsluiting van de procedure — wanneer deze verplichting niet uitdrukkelijk in de aanbestedingsdocumenten of in de geldende nationale regeling is vermeld, maar volgt uit de uitlegging van deze regeling en de aanvulling van de leemtes in deze documenten door de nationale rechter die in laatste aanleg uitspraak doet. Voorts moeten de beginselen van gelijke behandeling en evenredigheid aldus worden uitgelegd dat zij zich niet ertegen verzetten dat aan de inschrijver in een dergelijk geval de mogelijkheid wordt geboden zijn situatie te regulariseren en voornoemde verplichting na te komen binnen de door de aanbestedende dienst gestelde termijn.


(1)  PB C 106 van 21.3.2016.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/9


Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 26 oktober 2016 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Commissione tributaria provinciale di Genova — Italië) — Ignazio Messina & C. SpA/Ministero delle Infrastrutture e dei Trasporti — Capitaneria di porto di Genova (C-10/16), Agenzia delle Dogane e dei Monopoli — Ufficio di Genova (C-11/16), Autorità portuale di Genova (C-12/16)

(Gevoegde zaken C-10/16 tot en met C-12/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Verwijzingsbeslissing - Onvoldoende precisering van het feitelijke en juridische kader - Geen nadere motivering van de noodzaak van een antwoord op de prejudiciële vragen voor de beslechting van het hoofdgeding - Artikel 53, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Kennelijke niet-ontvankelijkheid))

(2017/C 063/13)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Commissione tributaria provinciale di Genova

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ignazio Messina & C. SpA

Verwerende partijen: Ministero delle Infrastrutture e dei Trasporti — Capitaneria di porto di Genova (C-10/16), Agenzia delle Dogane e dei Monopoli — Ufficio di Genova (C-11/16), Autorità portuale di Genova (C-12/16)

Dictum

De bij beslissingen van 11 december 2015 door de Commissione tributaria provinciale di Genova (provinciale belastingcommissie van Genua, Italië) ingediende verzoeken om een prejudiciële beslissing zijn kennelijk niet-ontvankelijk.


(1)  PB C 111 van 29.3.2016.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/9


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 10 november 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per le Marche — Italië) — Edra Costruzioni Soc. coop., Edilfac Srl/Comune di Maiolati Spontini

(Zaak C-140/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Overheidsopdrachten - Richtlijn 2004/18/EG - Richtlijn 2014/24/EU - Deelneming aan een aanbesteding - Inschrijver die heeft verzuimd om in de offerte de kosten van de onderneming in verband met de arbeidsveiligheid te vermelden - Door de rechtspraak opgelegde verplichting om deze kosten te vermelden - Uitsluiting van de aanbesteding zonder mogelijkheid om dit verzuim recht te zetten))

(2017/C 063/14)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per le Marche

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Edra Costruzioni Soc. coop., Edilfac Srl

Verwerende partij: Comune di Maiolati Spontini

In tegenwoordigheid van: Torelli Dottori SpA

Dictum

Het beginsel van gelijke behandeling en de transparantieverplichting, zoals deze tot uitdrukking komen in richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de uitsluiting van een inschrijver van de aanbestedingsprocedure wegens niet-nakoming van de verplichting om in de offerte de kosten van de onderneming in verband met de arbeidsveiligheid afzonderlijk te vermelden — waarvan de niet-nakoming wordt bestraft met uitsluiting van de procedure — wanneer deze verplichting niet uitdrukkelijk in de aanbestedingsdocumenten of in de geldende nationale regeling is vermeld, maar volgt uit de uitlegging van deze regeling en de aanvulling van de leemtes in deze documenten door de nationale rechter die in laatste aanleg uitspraak doet. Voorts moeten de beginselen van gelijke behandeling en evenredigheid aldus worden uitgelegd dat zij zich niet ertegen verzetten dat aan de inschrijver in een dergelijk geval de mogelijkheid wordt geboden zijn situatie te regulariseren en voornoemde verplichting na te komen binnen de door de aanbestedende dienst gestelde termijn.


(1)  PB C 200 van 6.6.2016.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/10


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 10 november 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo regionale per il Molise — Italië) — Spinosa Costruzioni Generali SpA, Melfi Srl/Comune di Monteroduni

(Zaak C-162/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Overheidsopdrachten - Richtlijn 2004/18/EG - Richtlijn 2014/24/EU - Deelneming aan een aanbesteding - Inschrijver die heeft verzuimd om in de offerte de kosten van de onderneming in verband met de arbeidsveiligheid te vermelden - Door de rechtspraak opgelegde verplichting om deze kosten te vermelden - Uitsluiting van de aanbesteding zonder mogelijkheid om dit verzuim recht te zetten))

(2017/C 063/15)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo regionale per il Molise

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Spinosa Costruzioni Generali SpA, Melfi Srl

Verwerende partij: Comune di Monteroduni

In tegenwoordigheid van: I.c.i Impresa Costruzioni Industriali Srl e.a., Alba Costruzioni ScpA, Ottoerre Group Srl

Dictum

Het beginsel van gelijke behandeling en de transparantieverplichting, zoals deze tot uitdrukking komen in richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de uitsluiting van een inschrijver van de aanbestedingsprocedure wegens niet-nakoming van de verplichting om in de offerte de kosten van de onderneming in verband met de arbeidsveiligheid afzonderlijk te vermelden — waarvan de niet-nakoming wordt bestraft met uitsluiting van de procedure — wanneer deze verplichting niet uitdrukkelijk in de aanbestedingsdocumenten of in de geldende nationale regeling is vermeld, maar volgt uit de uitlegging van deze regeling en de aanvulling van de leemtes in deze documenten door de nationale rechter die in laatste aanleg uitspraak doet. Voorts moeten de beginselen van gelijke behandeling en evenredigheid aldus worden uitgelegd dat zij zich niet ertegen verzetten dat aan de inschrijver in een dergelijk geval de mogelijkheid wordt geboden zijn situatie te regulariseren en voornoemde verplichting na te komen binnen de door de aanbestedende dienst gestelde termijn.


(1)  PB C 200 van 6.6.2016.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/11


Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 15 november 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad — Varna — Bulgarije) — „MIP-TS” OOD/Nachalnik na Mitnitsa Varna

(Zaak C-222/16) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Handelspolitiek - Verordening (EG) nr. 1225/2009 - Artikel 13 - Ontwijking - Uitvoeringsverordening (EU) nr. 791/2011 - Open weefsels van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China - Antidumpingrechten - Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 437/2012 en (EU) nr. 21/2013 - Verzending vanuit Thailand - Uitbreiding van het antidumpingrecht - Temporele werkingssfeer - Communautair douanewetboek - Navordering van rechten bij invoer])

(2017/C 063/16)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen sad — Varna

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij:„MIP-TS” OOD

Verwerende partij: Nachalnik na Mitnitsa Varna

Dictum

Artikel 1, lid 1, van uitvoeringsverordening (EU) nr. 791/2011 van de Raad van 3 augustus 2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde open weefsels van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China moet aldus worden uitgelegd dat het bij die bepaling vastgestelde definitieve antidumpingrecht van toepassing is op de invoer van in deze bepaling bedoelde open weefsels van glasvezels die zijn aangegeven als zijnde van oorsprong uit Thailand en zijn ingevoerd vóór de datum van inwerkingtreding van verordening (EU) nr. 437/2012 van de Commissie van 23 mei 2012 tot opening van een onderzoek naar de mogelijke ontwijking van de bij uitvoeringsverordening nr. 791/2011 ingestelde antidumpingmaatregelen, en tot registratie van deze invoer, zoals de invoer die aan de orde is in het hoofdgeding, wanneer is aangetoond dat deze open weefsels van glasvezels in werkelijkheid afkomstig zijn uit de Volksrepubliek China.


(1)  PB C 243 van 4.7.2016.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/12


Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 10 november 2016 — (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Dublin District Court — Ierland) — Strafzaak tegen Owen Pardue

(Zaak C-321/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Preambule en artikelen 6, 20, 41, 47 en 48 - Bevoegdheden van de nationale met strafvervolging belaste autoriteit - Niet-uitvoering van het Unierecht - Artikel 53, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Kennelijke onbevoegdheid van het Hof))

(2017/C 063/17)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Dublin District Court

Partij in de strafzaak

Owen Pardue

Dictum

Het Hof van Justitie van de Europese Unie is kennelijk onbevoegd om te antwoorden op de vragen die de Dublin District Court (districtsrechtbank van Dublin, Ierland) bij beslissing van 27 mei 2016 heeft gesteld.


(1)  PB C 279 van 1.6.2016.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin (Duitsland) op 16 november 2016 — Trinseo Deutschland Anlagengesellschaft mbH/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-577/16)

(2017/C 063/18)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Berlin

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Trinseo Deutschland Anlagengesellschaft mbH

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 1 van richtlijn 2003/87/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap, juncto bijlage I bij deze richtlijn, aldus worden uitgelegd dat de productie van polymeren, en in het bijzonder van het polymeer polycarbonaat, in installaties met een productiecapaciteit van meer dan 100 ton per dag valt onder de daarin vermelde activiteit van productie van organische bulkchemicaliën door kraken, reforming, gedeeltelijke of volledige oxidatie of vergelijkbare processen?

2)

Indien vraag 1) bevestigend wordt beantwoord, heeft de exploitant van een dergelijke installatie recht op kosteloze toewijzing van emissierechten ingevolge de rechtstreekse werking van de bepalingen van richtlijn 2003/87/EG en van besluit 2011/278/EU (2) van de Commissie wanneer een kosteloze toewijzing van emissierechten op grond van het nationale recht niet mogelijk is om de enkele reden dat de betrokken lidstaat installaties voor de productie van polymeren niet heeft opgenomen in de werkingssfeer van de nationale wet ter uitvoering van richtlijn 2003/87/EG en die installaties louter om die reden niet aan de handel in emissierechten deelnemen?


(1)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32).

(2)  Besluit van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 130, blz. 1).


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/13


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 23 november 2016 — Enzo Buccioni/Banca d’Italia

(Zaak C-594/16)

(2017/C 063/19)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Enzo Buccioni

Verwerende partij: Banca d’Italia

Prejudiciële vragen

1)

Is het beginsel van doorzichtigheid, dat uitdrukkelijk is neergelegd in artikel 15 van de geconsolideerde versie van het Verdrag betreffende [de werking van] de Europese Unie, als algemeen bindend voorschrift, opgevat in de zin dat dit beginsel kan worden geregeld door de in lid 3 bedoelde regelgevingsbronnen of daarmee gelijkgestelde bronnen, waarvan de inhoud blijk zou kunnen geven van een te ruime discretionaire bevoegdheid zonder grondslag in een hogere bron van Europees recht over de noodzakelijke voorafgaande vaststelling van niet-derogeerbare minimumbeginselen, niet zodanig in strijd met een vergelijkbare beperkende doelstelling in de Europese regelgeving voor toezicht op kredietinstellingen dat het beginsel van doorzichtigheid wordt uitgehold, ook ingeval het belang bij de toegang verband houdt met wezenlijke belangen van de verzoeker die kennelijk overeenkomen met de gevallen die in positieve zin zijn uitgezonderd van de beperkingen in de sector?

2)

Moeten artikel 22, lid 2, en artikel 27, lid 1, van verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013, waarbij aan de Europese Centrale Bank welomschreven taken worden toegewezen op het vlak van het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (1), dientengevolge worden uitgelegd niet als niet-uitzonderlijke gevallen waarin derogaties aan de niet-toegankelijkheid van documenten mogelijk zijn, maar als voorschriften die moeten worden uitgelegd in de sleutel van de ruimere doelstellingen van artikel 15 van de geconsolideerde versie van het Verdrag betreffende [de werking van] de Europese Unie en als zodanig als voorschriften die kunnen worden herleid tot een algemeen beginsel van Unierecht dat inhoudt dat de toegang, op grond van een redelijke en evenredige weging van de behoeften van het kredietwezen en de fundamentele belangen van spaarders die betrokken zijn bij een geval van burden sharing, niet kan worden beperkt, in het licht van de relevante omstandigheden die zijn vastgesteld door een toezichthouder met organisatorische kenmerken en sectorale bevoegdheden die analoog zijn aan die van de Europese Centrale Bank?

3)

Moet artikel 53 van richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (Voor de EER relevante tekst) (2), ook gelet op de voorschriften van de nationale rechtsorde die met deze bepaling verenigbaar zijn, niet in overeenstemming worden gebracht met de overige regels en beginselen van Europees recht die in punt [1] zijn opgesomd, in de zin dat toegang kan worden verleend, in geval van een verzoek in die zin nadat de procedure van gedwongen administratieve liquidatie op de bank is toegepast, niet alleen wanneer de verzoeker niet uitsluitend om toegang verzoekt in een daadwerkelijk ingeleide civiele of handelsrechtelijke procedure met het oog op de bescherming van vermogensrechtelijke belangen die zijn aangetast doordat de procedure van gedwongen administratieve liquidatie op de bank is toegepast, maar ook in het geval dat deze verzoeker zich juist met het oog op de toetsing van de concrete slaagkans van dergelijke civiele of handelsrechtelijke procedures daaraan voorafgaand wendt tot een rechterlijke instantie die door de nationale staat is bekleed met de bevoegdheid om het recht op toegang en de doorzichtigheid te beschermen, juist met het oog op de volledige bescherming van het recht van verweer en beroep, inzonderheid in het geval van een spaarder die al de gevolgen van burden sharing heeft ondergaan in het kader van een insolventieprocedure van een kredietinstelling waarbij hij zijn spaargeld had gedeponeerd?


(1)  PB L 287, blz. 63.

(2)  PB L 176, blz. 338.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 23 november 2016 — Enzo Di Puma/Commissione Nazionale per le Società e la Borsa (Consob)

(Zaak C-596/16)

(2017/C 063/20)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte suprema di cassazione

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Enzo Di Puma

Verwerende partij: Commissione Nazionale per le Società e la Borsa (Consob)

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in die zin worden uitgelegd dat wanneer onherroepelijk is vastgesteld dat de handelwijze die het strafrechtelijke feit oplevert, niet is bewezen, het dan uitgesloten is, zonder dat de nationale rechter een verdere beoordeling hoeft te verrichten, dat nog een procedure wordt ingeleid en gevoerd voor dezelfde feiten teneinde sancties op te leggen die naar de aard en zwaarte ervan als strafrechtelijk moeten worden aangemerkt?

2)

Moet de nationale rechter bij de beoordeling of de sancties doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn, teneinde vast te stellen of het in artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie vervatte beginsel ne bis in idem is geschonden, rekening houden met de bij richtlijn 2014/57/EU (1) gestelde strafgrenzen?


(1)  Richtlijn 2014/57/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende strafrechtelijke sancties voor marktmisbruik (richtlijn marktmisbruik), PB 2014, L 173, blz. 179.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/15


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 23 november 2016 — Commissione Nazionale per le Società e la Borsa (Consob)/Antonio Zecca

(Zaak C-597/16)

(2017/C 063/21)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte suprema di cassazione

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Commissione Nazionale per le Società e la Borsa (Consob)

Verwerende partij: Antonio Zecca

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in die zin worden uitgelegd dat wanneer onherroepelijk is vastgesteld dat de handelwijze die het strafrechtelijke feit oplevert, niet is bewezen, het dan uitgesloten is, zonder dat de nationale rechter een verdere beoordeling hoeft te verrichten, dat nog een procedure wordt ingeleid en gevoerd voor dezelfde feiten teneinde sancties op te leggen die naar de aard en zwaarte ervan als strafrechtelijk moeten worden aangemerkt?

2)

Moet de nationale rechter bij de beoordeling of de sancties doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn, teneinde vast te stellen of het in artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie vervatte beginsel ne bis in idem is geschonden, rekening houden met de bij richtlijn 2014/57/EU (1) gestelde strafgrenzen?


(1)  Richtlijn 2014/57/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende strafrechtelijke sancties voor marktmisbruik (richtlijn marktmisbruik), PB 2014, L 173, blz. 179.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/15


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 28 november 2016 — Presidenza del Consiglio dei Ministri e.a./Nello Grassi e.a.

(Zaak C-616/16)

(2017/C 063/22)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte suprema di cassazione

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Presidenza del Consiglio dei Ministri, Gianni Pantuso, Angelo Tralongo, Maria Michela D’Alessandro

Verwerende partijen en incidentele verzoekers: Nello Grassi, Carmela Amato, Università degli Studi di Palermo, Presidenza del Consiglio dei Ministri, Ministero della Salute, Ministero dell’Istruzione, dell’Università e della Ricerca

Prejudiciële vragen

1)

Moet richtlijn 82/76/EEG (1) (waarbij de richtlijnen 75/362/EEG (2) en 75/363/EEG (3) zijn gewijzigd) aldus worden uitgelegd dat ook die opleidingen tot medisch specialist, zowel voltijds als deeltijds, binnen de werkingssfeer ervan vallen die al waren begonnen op en zijn voortgezet na 31 december 1982, de termijn die de lidstaten in artikel 16 van richtlijn 82/76/EEG was gesteld om de maatregelen te treffen die nodig waren om aan die richtlijn te voldoen?

Indien de vraag onder a) bevestigend wordt beantwoord:

2)

Moet de bijlage die bij artikel 13 van richtlijn 82/76/EEG (waarbij de richtlijnen 75/362/EEG en 75/363/EEG zijn gewijzigd) aan de coördinatierichtlijn 75/363/EEG is gehecht, aldus worden uitgelegd dat het ontstaan van een verplichting van adequate beloning voor medisch specialisten in opleiding die hun opleiding al vóór 31 december 1982 waren begonnen, ervan afhangt of is voldaan aan de verplichting van reorganisatie, althans toetsing van de verenigbaarheid ervan met de bepalingen van deze richtlijnen?

3)

Is er een verplichting ontstaan om medici die een opleiding tot specialist hebben gevolgd die op 1 januari 1983 al was begonnen maar op die datum nog niet was afgerond, een adequate vergoeding te betalen voor de gehele duur van de opleiding of enkel voor het tijdvak na 31 december 1982, en eventueel onder welke voorwaarden?


(1)  Richtlijn 82/76/EEG van de Raad van 26 januari 1982 tot wijziging van richtlijn 75/362/EEG inzake de onderlinge erkenning van de diploma’s, certificaten en andere titels van de arts, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten, alsmede van richtlijn 75/363/EEG inzake de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de werkzaamheden van de arts (PB L 43, blz. 21).

(2)  Richtlijn 75/362/EEG van de Raad van 16 juni 1975 inzake de onderlinge erkenning van de diploma’s certificaten en andere titels van de arts, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten (PB L 167, blz. 1).

(3)  Richtlijn 75/363/EEG van de Raad van 16 juni 1975 inzake de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de werkzaamheden van de arts(PB L 167, blz. 14).


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 28 november 2016 — Presidenza del Consiglio dei Ministri/Giovanna Castellano e.a.

(Zaak C-617/16)

(2017/C 063/23)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte suprema di cassazione

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Presidenza del Consiglio dei Ministri

Verwerende partijen en incidentele verzoekende partijen: Giovanna Castellano, Maria Concetta Pandolfo, Antonio Marletta, Vito Mannino, Olga Gagliardo, Emilio Nardi, Maria Catania, Massimo Gallucci, Giovanna Pischedda, Giambattista Gagliardo

Prejudiciële vragen

1)

Moet richtlijn 82/76/EEG (1) (waarbij de richtlijnen 75/362/EEG (2) en 75/363/EEG (3) zijn gewijzigd) aldus worden uitgelegd dat ook die opleidingen tot medisch specialist, zowel voltijds als deeltijds, binnen de werkingssfeer ervan vallen die al waren begonnen op en zijn voortgezet na 31 december 1982, de termijn die de lidstaten in artikel 16 van richtlijn 82/76/EEG was gesteld om de maatregelen te treffen die nodig waren om aan die richtlijn te voldoen?

Indien de vraag onder a) bevestigend wordt beantwoord:

2)

Moet de bijlage die bij artikel 13 van richtlijn 82/76/EEG (waarbij de richtlijnen 75/362/EEG en 75/363/EEG zijn gewijzigd) aan de coördinatierichtlijn 75/363/EEG is gehecht, aldus worden uitgelegd dat het ontstaan van een verplichting van adequate beloning voor medisch specialisten in opleiding die hun opleiding al vóór 31 december 1982 waren begonnen, ervan afhangt of is voldaan aan de verplichting van reorganisatie, althans toetsing van de verenigbaarheid ervan met de bepalingen van deze richtlijnen?

3)

Is er een verplichting ontstaan om medici die een opleiding tot specialist hebben gevolgd die op 1 januari 1983 al was begonnen maar op die datum nog niet was afgerond, een adequate vergoeding te betalen voor de gehele duur van de opleiding of enkel voor het tijdvak na 31 december 1982, en eventueel onder welke voorwaarden?


(1)  Richtlijn 82/76/EEG van de Raad van 26 januari 1982 tot wijziging van richtlijn 75/362/EEG inzake de onderlinge erkenning van de diploma’s, certificaten en andere titels van de arts, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten, alsmede van richtlijn 75/363/EEG inzake de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de werkzaamheden van de arts (PB L 43, blz. 21).

(2)  Richtlijn 75/362/EEG van de Raad van 16 juni 1975 inzake de onderlinge erkenning van de diploma’s certificaten en andere titels van de arts, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten (PB L 167, blz. 1).

(3)  Richtlijn 75/363/EEG van de Raad van 16 juni 1975 inzake de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de werkzaamheden van de arts(PB L 167, blz. 14).


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/17


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Helsingin hallinto-oikeus (Finland) op 7 december 2016 — Anstar Oy

(Zaak C-630/16)

(2017/C 063/24)

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Helsingin hallinto-oikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Anstar Oy

Andere partij: Turvallisuus- ja kemikaalivirasto (Tukes)

Prejudiciële vragen

1)

Dienen het mandaat M/120 en de op grond daarvan opgestelde geharmoniseerde norm EN 1090-1 (:2009+A1:2011) aldus te worden uitgelegd dat de in de nummers 1 tot en met 4 van het besluit van het Tukes genoemde producten ter bevestiging in beton voordat dit hard wordt (ophangsystemen die worden gebruikt om schaalelementen en metselschoren aan het geraamte van een gebouw te bevestigen, bepaalde ankerbouten, ankerplaten, standaard stalen inbouwonderdelen, windschoorsystemen, kolom- en wandschoenen, alsook balkonaansluitingen), niet onder de werkingssfeer ervan vallen?

2)

Staan verordening (EU) nr. 305/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van richtlijn 89/106/EEG van de Raad (1), de in casu genoemde door de Commissie verstrekte mandaten of het Unierecht anderszins in de weg aan de door het Tukes gegeven uitlegging dat de genoemde producten niet onder de werkingssfeer van het mandaat M/120 en de norm EN 1090-1 vallen?


(1)  Verordening (EU) nr. 305/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van richtlijn 89/106/EEG van de Raad (PB 2011, L 88, blz. 5).


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Østre Landsret (Denemarken) op 19 december 2016 — A/S Bevola en Jens W. Trock ApS/Skatteministerium

(Zaak C-650/16)

(2017/C 063/25)

Procestaal: Deens

Verwijzende rechter

Østre Landsret

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: A/S Bevola en Jens W. Trock ApS

Verwerende partij: Skatteministerium

Prejudiciële vraag

Staat artikel 49 VWEU in de weg aan een nationale fiscale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan verliezen van nationale filialen in mindering kunnen worden gebracht, terwijl dit niet mogelijk is voor verliezen van filialen in andere lidstaten, ook niet in omstandigheden die vergelijkbaar zijn met die van het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Marks & Spencer (C-446/03 (1), punten 55 en 56), tenzij het concern heeft geopteerd voor een internationale gezamenlijke aanslag onder de in het hoofdgeding beschreven voorwaarden?


(1)  EU:C:2005:763.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/18


Beroep ingesteld op 23 december 2016 — Europese Commissie/Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

(Zaak C-669/16)

(2017/C 063/26)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Norris-Usher, C. Hermes, gemachtigden)

Verwerende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

Conclusies

verklaren dat het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, door na te laten gebieden aan te wijzen voor de bescherming van de soort phocoena phocoena (bruinvis), de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 4, lid 1, van richtlijn 92/43/EEG (1) inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, en bijlage II en bijlage III daarbij;

verklaren dat door het daarmee verband houdende verzuim om bij te dragen tot de totstandkoming van een Natura 2000-netwerk al naar gelang van de aanwezigheid op zijn grondgebied van de habitats van de soort „bruinvis” (phocoena phoecoena), het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland ook de verplichtingen die krachtens artikel 3, lid 2, van deze richtlijn op hem rusten, niet is nagekomen;

het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De bruinvis (phocoena phocoena) is een soort walvisachtige die is vermeld in bijlage II bij de Habitatrichtlijn als een soort die van communautair belang is en waarvoor speciale beschermingszones moeten worden aangewezen. Een significante populatie van deze soort in de Europese Unie komt voor in de mariene wateren waarover het Verenigd Koninkrijk soevereine rechten uitoefent.

Krachtens de artikelen 3, lid 2, en 4, lid 1, van de Habitatrichtlijn, alsmede de bijlagen II en III daarbij, dient een lidstaat, indien de bruinvis in zijn mariene wateren voorkomt, gebieden voor te stellen voor de bescherming ervan, en daarmee een bijdrage te leveren tot de totstandkoming van het Natura 2000-netwerk. Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie moet de voorgestelde lijst van gebieden uitputtend zijn.

Het Verenigd Koninkrijk heeft onvoldoende gebieden voor de bruinvis voorgesteld.


(1)  PB 1992, L 206, blz. 7.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/19


Hogere voorziening ingesteld op 4 januari 2017 door de Tsjechische Republiek tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 20 oktober 2016 in zaak T-141/15, Tsjechische Republiek/Commissie

(Zaak C-4/17 P)

(2017/C 063/27)

Procestaal: Tsjechisch

Partijen

Rekwirante: Tsjechische Republiek (vertegenwoordigers: M. Smolek, J. Vláčil en J. Pavliš, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Betreft

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 20 oktober 2016 in zaak T-141/15, Tsjechische Republiek/Commissie (hierna: „bestreden arrest”) waarin de Tsjechische Republiek verzocht om nietigverklaring van uitvoeringsbesluit (EU) 2015/103 (1) van de Commissie van 16 januari 2015 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) [kennisgeving geschied onder nummer C(2015)53] (hierna: „litigieuze besluit”), voor zover daarbij de uitgaven van de Tsjechische Republiek in de periode van 2010 tot en met 2012 voor een totaalbedrag van 2 123 199,04 EUR worden uitgesloten.

Conclusies

vernietiging van het bestreden arrest;

nietigverklaring van het litigieuze besluit voor zover daarbij de uitgaven van de Tsjechische Republiek voor een totaalbedrag van 2 123 199,04 EUR aan financiering worden onttrokken, en

verwijzing van de Europese Commissie in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert rekwirante drie middelen aan.

Eerste middel: schending van artikel 11 van verordening (EG) nr. 479/2008 (2) van de Raad van 29 april 2008 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (hierna: „verordening nr. 479/2008”), omdat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat artikel 11 van die verordening niet van toepassing is op maatregelen ter bescherming van wijnstokken tegen schade die door dieren en/of vogels is veroorzaakt.

Tweede middel: schending van artikel 5, lid 2, van verordening nr. 479/2008 en de beginselen van rechtszekerheid en het gewettigd vertrouwen. Het Gerecht heeft in het bestreden arrest blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de Europese Commissie mag bepalen dat bepaalde maatregelen in het geheel van EU-financiering kunnen worden uitgesloten en dat dientengevolge alle uitgaven die in verband met deze maatregelen zijn verricht, aan financiering worden onttrokken, ondanks het feit dat de Europese Commissie zelf heeft onderzocht of deze maatregelen voor financiering in aanmerking kwamen door het ontwerpsteunprogramma te beoordelen, en daarbij geen bezwaren heeft gemaakt.

Derde middel: schending van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in samenhang met artikel 31 van verordening (EG) nr. 1290/2005 (3) van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, of met artikel 52 van verordening (EU) nr. 1306/2013 (4) van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en met de artikelen 11 en 16 van verordening (EG) nr. 885/2006 (5) van de Commissie van 21 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad met betrekking tot de erkenning van de betaalorganen en andere instanties en de goedkeuring van de rekeningen inzake het ELGF en het ELFPO. Het Gerecht heeft in het bestreden arrest blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de Europese Commissie uitgaven aan EU-financiering kon onttrekken die betrekking hadden op een tijdvak ten aanzien waarvan de Tsjechische Republiek haar standpunt niet volgens de procedure die is voorzien in geval van financiële correcties in verband met landbouw, uiteen kon zetten.


(1)  PB 2015, L 16, blz. 33.

(2)  PB 2008, L 148, blz. 1.

(3)  PB 2005, L 209, blz. 1.

(4)  PB 2013, L 347, blz. 549.

(5)  PB 2006, L 171, blz. 90.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/20


Hogere voorziening ingesteld op 5 januari 2017 door ANKO AE Antiprosopeion, Emporiou kai Viomichanias, tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 27 april 2016 in zaak T-154/14, ANKO/Europese Commissie

(Zaak C-6/17 P)

(2017/C 063/28)

Procestaal: Grieks

Partijen

Rekwirante: ANKO AE Antiprosopeion, Emporiou kai Viomichanias (vertegenwoordiger: Stavroula Paliou, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

het arrest van het Gerecht van 27 april 2016 in zaak T-154/14 vernietigen en de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor afdoening ten gronde;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met haar hogere voorziening komt rekwirante op tegen de onjuiste rechtsopvattingen waarvan in het arrest van het Gerecht van 27 april 2016 in zaak T-154/14 blijk is gegeven en die in strijd zijn met het Unierecht.

Volgens rekwirante moet het bestreden arrest worden vernietigd:

i.

in de eerste plaats, met betrekking tot de toepasselijke bepalingen van materieel recht, voor zover in het bestreden arrest blijk is gegeven van onjuiste rechtsopvattingen en vormvoorschriften betreffende de motivering zijn geschonden;

ii.

in de tweede plaats, voor zover in het bestreden arrest blijk is gegeven van onjuiste rechtsopvattingen met betrekking tot de regels die van toepassing zijn, wat het beroep aangaat, op het te leveren bewijs en de bewijslast en, wat de tegenvordering aangaat, op de verdeling van de bewijslast.

Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert rekwirante de volgende middelen aan:

I.

Met betrekking tot de onjuiste rechtsopvattingen en de schending van vormvoorschriften:

1)

eerste middel: kennelijk ontoereikende motivering.

2)

tweede middel: onjuiste rechtsopvattingen en tegenstrijdige motivering.

II.

Met betrekking tot de onjuiste rechtsopvattingen en de bepalingen die het te leveren bewijs en de bewijslast regelen:

3)

derde middel: onjuiste rechtsopvattingen inzake het te leveren bewijs en de bewijslast wat het beroep aangaat.

4)

vierde middel: onjuiste rechtsopvattingen inzake de verdeling van de bewijslast wat de tegenvordering van de Commissie aangaat.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/21


Hogere voorziening ingesteld op 5 januari 2017 door ANKO AE Antiprosopeion, Emporiou kai Viomichanias, tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 27 april 2016 in zaak T-155/14, ANKO/Europese Commissie

(Zaak C-7/17 P)

(2017/C 063/29)

Procestaal: Grieks

Partijen

Rekwirante: ANKO AE Antiprosopeion, Emporiou kai Viomichanias (vertegenwoordiger: Stavroula Paliou, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

het arrest van het Gerecht van 27 april 2016 in zaak T-155/14 vernietigen en de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor afdoening ten gronde;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met haar hogere voorziening komt rekwirante op tegen de onjuiste rechtsopvattingen waarvan in het arrest van het Gerecht van 27 april 2016 in zaak T-155/14 blijk is gegeven en die in strijd zijn met het Unierecht.

Volgens rekwirante moet het bestreden arrest worden vernietigd:

i.

in de eerste plaats, met betrekking tot de toepasselijke bepalingen van materieel recht, voor zover in het bestreden arrest blijk is gegeven van onjuiste rechtsopvattingen en vormvoorschriften betreffende de motivering zijn geschonden;

ii.

in de tweede plaats, voor zover in het bestreden arrest blijk is gegeven van onjuiste rechtsopvattingen met betrekking tot de regels die van toepassing zijn, wat het beroep in eerste aanleg betreft, op het te leveren bewijs en de bewijslast en, wat de tegeneis betreft, op de verdeling van de bewijslast.

Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert rekwirante de volgende middelen aan:

I.

Met betrekking tot de onjuiste rechtsopvattingen en de schending van vormvoorschriften:

1)

Eerste middel: volledig ontbreken van een motivering.

2)

Tweede middel: onjuiste rechtsopvattingen en tegenstrijdige motivering.

II.

Met betrekking tot de onjuiste rechtsopvattingen en de bepalingen die het te leveren bewijs en de bewijslast regelen:

3)

Derde middel: onjuiste rechtsopvattingen inzake het te leveren bewijs en de bewijslast wat het beroep in eerste aanleg aangaat.

4)

Vierde middel: onjuiste rechtsopvattingen inzake de verdeling van de bewijslast wat de tegenvordering van de Commissie aangaat.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/22


Beschikking van de president van het Hof van 10 november 2016 — Europese Commissie/Portugese Republiek, ondersteund door: Koninkrijk Spanje, Koninkrijk der Nederlanden

(Zaak C-495/15 P) (1)

(2017/C 063/30)

Procestaal: Portugees

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 371 van 9.11.2015.


Gerecht

27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/23


Arrest van het Gerecht van 13 januari 2017 — Deza/ECHA

(Zaak T-189/14) (1)

([„Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Bij het ECHA berustende documenten die informatie bevatten welke is verstrekt in het kader van de procedure betreffende een aanvraag voor een autorisatie voor het gebruik van de stof bis(2-ethylhexyl)ftalaat (DEHP) - Besluit tot openbaarmaking van bepaalde gegevens die door de verzoekende partij als vertrouwelijk worden beschouwd - Uitzondering betreffende de bescherming van de commerciële belangen - Begrip „persoonlijke levenssfeer” - Eigendomsrecht - Motiveringsplicht”])

(2017/C 063/31)

Procestaal: Tsjechisch

Partijen

Verzoekende partij: Deza, a.s. (Valašské Meziříčí, Tsjechië) (vertegenwoordiger: P. Dejl, advocaat)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Iber, T. Zbihlej en M. Heikkilä, gemachtigden, vervolgens M. Heikkilä, C. Buchanan en W. Broere, gemachtigden, bijgestaan door M. Mašková, advocaat)

Interveniëntes aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Clotuche-Duvieusart, P. Ondrůšek en K. Talabér-Ritz, gemachtigden), en ClientEarth (Londen, Verenigd Koninkrijk), European Environmental Bureau (EEB) (Brussel, België), Vereniging Health Care Without Harm Europe (Rijswijk, Nederland) (vertegenwoordiger: B. Kloostra, advocaat)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van de besluiten van het ECHA van 24 januari 2014 betreffende de openbaarmaking van bepaalde informatie die verzoekster heeft verstrekt in het kader van de procedure inzake de aanvraag voor een autorisatie voor het gebruik van de chemische stof bis(2-ethylhexyl)ftalaat (DEHP)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Deza, a.s. draagt, naast haar eigen kosten, de kosten van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA), daaronder begrepen de kosten van de procedure in kort geding.

3)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten.

4)

ClientEarth, European Environmental Bureau (EEB) en Vereniging Health Care Without Harm Europe dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 194 van 24.6.2014.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/24


Arrest van het Gerecht van 17 januari 2017 — QuaMa Quality Management/EUIPO — Microchip Technology (medialbo)

(Zaak T-225/15) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk medialbo - Ouder Uniewoordmerk MediaLB - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikel 41, lid 1, van verordening nr. 207/2009 - Inschrijving van de overgang van het merk - Artikel 17, lid 7, van verordening nr. 207/2009”])

(2017/C 063/32)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: QuaMa Quality Management GmbH (Glashütten, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Russ, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: M. Fischer, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Microchip Technology, Inc. (Chandler, Arizona, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: C. Bergmann, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 19 februari 2015 (gevoegde zaken R 1809/2014-4 en R 1680/2014-4) inzake een oppositieprocedure tussen Microchip Technology en Alexander Bopp

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

QuaMa Quality Management GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 228 van 13.7.2015.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/24


Beschikking van het Gerecht van 24 november 2016 — Speciality Drinks/EUIPO — William Grant (CLAN)

(Zaak T-250/15) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk CLAN - Ouder Uniewoordmerk CLAN MACGREGOR - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Verwarringsgevaar - Soortgelijkheid van de door de conflicterende tekens aangeduide waren - Relevant publiek - Onderlinge samenhang van de criteria - Herzieningsbevoegdheid - Artikel 65, lid 3, van verordening nr. 207/2009”])

(2017/C 063/33)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Speciality Drinks Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: G. Pritchard, barrister)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Vuijst, A. Folliard-Monguiral en M. Rajh, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: William Grant & Sons Ltd (Dufftown, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: J. Cormack en G. Anderson, solicitors)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 5 maart 2015 (zaak R 220/2014-1) inzake een oppositieprocedure tussen William Grant & Sons en Speciality Drinks

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Speciality Drinks Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 245 van 27.7.2015.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/25


Arrest van het Gerecht van 19 januari 2017 — Morgan & Morgan/EUIPO — Grupo Morgan & Morgan (Morgan & Morgan)

(Zaak T-399/15) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk Morgan & Morgan - Ouder Uniebeeldmerk MMG TRUST MIEMBRO DEL GRUPO MORGAN & MORGAN - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2017/C 063/34)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Morgan & Morgan Srl International Insurance Brokers (Conegliano, Italië) (vertegenwoordigers: F. Caricato en F. Gatti, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Crespo Carrillo en C. Martini, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Grupo Morgan & Morgan (Panama-Stad, Panama)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 7 mei 2015 (zaak R 1657/2014-1) inzake een oppositieprocedure tussen Grupo Morgan & Morgan en Morgan & Morgan International Insurance Brokers

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Morgan & Morgan Srl International Insurance Brokers wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 311 van 21.9.2015.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/26


Arrest van het Gerecht van 17 januari 2017 — Cofely Solelec e.a./Parlement

(Zaak T-419/15) (1)

((„Overheidsopdrachten voor dienstverlening - Aanbestedingsprocedure - Uitbreiding en modernisering van het Konrad Adenauer-gebouw te Luxemburg - Nietigverklaring van de aanbestedingsprocedure - Motiveringsplicht - Waarde van de opdracht - Kennelijke beoordelingsfout”))

(2017/C 063/35)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Cofely Solelec (Esch-sur-Alzette, Luxemburg), Mannelli & Associés SA (Bertrange, Luxemburg), Cofely Fabricom (Brussel, België) (vertegenwoordiger: S. Marx, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: L. Chrétien en M. Mraz, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek op basis van artikel 263 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van de besluiten, vervat in de brieven onder referentie D(2015) 24297 en D(2015).28116 van het directoraat-generaal Infrastructuur en Logistiek van het Europees Parlement, van respectievelijk 29 mei en 11 juni 2015, waarin verzoeksters in kennis werden gesteld van de nietigverklaring van aanbestedingsprocedure INLO-D-UPIL-T-14-A04 voor de gunning van kavel nr. 75, getiteld „Electriciteit — Hoogspanning”, met betrekking tot het project van uitbreiding en modernisering van het Konrad Adenauer-gebouw te Luxemburg (Luxemburg)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Cofely Solelec, Mannelli & Associés SA en Cofely Fabricom worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 337 van 12.10.2015.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/26


Arrest van het Gerecht van 19 januari 2017 — Stock Polska/EUIPO — Lass & Steffen (LUBELSKA)

(Zaak T-701/15) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk LUBELSKA - Ouder nationaal woordmerk Lubeca - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Aandachtsniveau van het publiek - Overeenstemmende tekens - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2017/C 063/36)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Stock Polska sp. z o.o. (Warschau, Polen) (vertegenwoordiger: T. Gawrylczyk, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: M. Rajh, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Lass & Steffen GmbH Wein- und Spirituosen-Import (Lübeck, Duitsland) (vertegenwoordiger: R. Kunz-Hallstein, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 24 september 2015 (zaak R 1788/2014-5) inzake een oppositieprocedure tussen Lass & Steffen Wein- und Spirituosen-Import en Stock Polska

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Stock Polska sp. z.o.o. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 38 van 1.2.2016.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/27


Arrest van het Gerecht van 17 januari 2017 — Netguru/EUIPO (NETGURU)

(Zaak T-54/16) (1)

([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniewoordmerk NETGURU - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Motiveringsplicht - Artikel 41 van het Handvest van de grondrechten - Artikel 75 van verordening nr. 207/2009 - Artikel 76, lid 2, van verordening nr. 207/2009”])

(2017/C 063/37)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Netguru sp. z o.o. (Poznań, Polen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk K. Jarosiński, vervolgens T. Grzybkowski, T. Guzek, M. Jackowski, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 18 december 2015 (zaak R 144/2015-5) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken NETGURU als Uniemerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Netguru sp. z o.o. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 111 van 29.3.2016.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/28


Arrest van het Gerecht van 18 januari 2017 — Wieromiejczyk/EUIPO (Tasty Puff)

(Zaak T-64/16) (1)

([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniebeeldmerk Tasty Puff - Absolute weigeringsgronden - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009”])

(2017/C 063/38)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Michał Wieromiejczyk (Pabianice, Polen) (vertegenwoordiger: R. Rumpel, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: E. Śliwińska en D. Walicka, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 5 november 2015 (zaak R 3058/2014-5) inzake een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken Tasty Puff als Uniemerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Michał Wieromiejczyk wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 111 van 29.3.2016.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/28


Arrest van het Gerecht van 19 januari 2017 — Commissie/Frieberger en Vallin

(Zaak T-232/16 P) (1)

((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Pensioenen - Hervorming van het Statuut - Verhoging van de pensioenleeftijd - Besluit houdende weigering om de extra pensioenjaren te herwaarderen - Verbod om ultra petita te beslissen - Onjuiste rechtsopvatting - Motiveringsplicht”))

(2017/C 063/39)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Berscheid en G. Gattinara, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Jürgen Frieberger (Sint-Lambrechts-Woluwe, België), Benjamin Vallin (Sint-Gillis, België) (vertegenwoordigers: J.-N. Louis en N. de Montigny, advocaten)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 2 maart 2016, Frieberger en Vallin/Commissie (F-3/15, EU:F:2016:26), en strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 2 maart 2016, Frieberger en Vallin/Commissie (F-3/15), wordt vernietigd.

2)

Het door Frieberger en Vallin bij het Gerecht voor ambtenarenzaken ingestelde beroep in de zaak F-3/15 wordt verworpen.

3)

Elke partij draagt haar eigen kosten van de procedure in hogere voorziening.

4)

Frieberger en Vallin worden verwezen in de kosten van de procedure voor het Gerecht voor ambtenarenzaken, daaronder begrepen de kosten van de Europese Commissie.


(1)  PB C 243 van 4.7.2016.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/29


Beroep ingesteld op 15 december 2016 — MS/Commissie

(Zaak T-314/16)

(2017/C 063/40)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: MS (Castries, Frankijk) (vertegenwoordigers: L. Levi en M. Vandenbussche, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond verklaren;

en mitsdien:

het besluit van de Commissie van 2 februari 2016 houdende weigering van de toegang tot documenten en het besluit van 19 april 2016 tot bevestiging van die weigering nietig verklaren;

de als gevolg van de onjuiste handelwijze van de Europese Commissie ontstane immateriële schade, die ex aequo et bono wordt geraamd op 20 000 EUR doen vergoeden;

verweerster verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep voert verzoekster één enkel middel aan, ontleend aan schending van verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43), en met name van de artikelen 2 en 4 daarvan.

Volgens verzoekster heeft de Commissie zich, om de toegang tot de gevraagde documenten te weigeren, beroepen op twee, in artikel 4 van verordening nr. 1049/2001 neergelegde uitzonderingen, te weten, ten eerste, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de integriteit van het individu en, ten tweede, de bescherming van gerechtelijke procedures. De Commissie heeft evenwel niet aangetoond dat de openbaarmaking van voornoemde documenten zou hebben geleid tot ondermijning van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de integriteit van de personen die in deze documenten worden genoemd. Bovendien was de doorgifte van de in die documenten vervatte persoonsgegevens absoluut noodzakelijk om de tegen verzoekster uitgebrachte beschuldigingen te begrijpen. Zonder die mogelijkheid is jegens verzoekster het beginsel van equality of arms niet gewaarborgd en is zij niet in staat om een adequate verdediging voor te bereiden. De toegang tot documenten, alsmede tot de daarin vervatte persoonsgegevens is echter noodzakelijk, gerechtvaardigd en evenredig met het oog op de doelstelling van behoorlijk bestuur, bescherming van de rechten van verdediging en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van verzoekster. De Commissie ondermijnt de persoonlijke levenssfeer van verzoekster bovendien ook doordat zij de op haar betrekking hebbende persoonsgegevens niet loyaal behandelt.

Subsidiair beklemtoont verzoekster dat de in artikel 4 bedoelde uitzonderingen zich enkel verzetten tegen de openbaarmaking van het gevraagde document indien een openbaar belang die openbaarmaking niet rechtvaardigt. Zij is van mening dat de grondrechten, en met name de rechten van verdediging, een dergelijk openbaar belang vormen.

In haar besluit tot afwijzing van het confirmatief verzoek, heeft de Commissie slechts een louter algemene motivering verstrekt, daar zij niet uitlegt hoe een gedeeltelijke toegang tot voornoemde documenten het belang van de bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer van de daarin genoemde individuen in gevaar zou brengen.

Ten slotte is verzoekster van mening dat de door de Commissie begane onregelmatigheden stuk voor stuk fouten opleveren die haar een reële en zekere schade hebben berokkend.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/30


Beroep ingesteld op 15 december 2016 — Nf Nails In Vogue/EUIPO — Nails & Beauty (NAILS FACTORY)

(Zaak T-886/16)

(2017/C 063/41)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Nf Nails In Vogue, SL (Arganda del Rey, Spanje) (vertegenwoordiger: L. Jáudenes Sánchez, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Nails & Beauty Vertriebs GmbH (Kiel, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniebeeldmerk met de woordelementen „NAILS FACTORY” — inschrijvingsaanvraag nr. 13 528 336

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 5 oktober 2016 in zaak R 202/202016-1

Conclusies

ontvankelijkverklaring van het beroep;

vernietiging van de bestreden beslissing en bevestiging van de beslissing van de oppositieafdeling;

verwijzing van het EUIPO in de kosten, daaronder begrepen de kosten van de procedure voor de kamer van beroep.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/31


Beroep ingesteld op 12 december 2016 — Scandlines Danmark en Scandlines Deutschland/Commissie

(Zaak T-890/16)

(2017/C 063/42)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Scandlines Danmark ApS (Kopenhagen, Denemarken) en Scandlines Deutschland GmbH (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: L. Sandberg-Mørch, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Het besluit van de Europese Commissie van 30 september 2016 (hierna: „bestreden besluit”) inzake steunmaatregelen ten behoeve van bepaalde derden met betrekking tot de financiering, de planning, de bouw en de exploitatie van het Fehmarnbeltverbindingsproject (tunnel);

de Commissie verwijzen in de verzoeksters’ kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters tien middelen aan.

1.

Eerste middel: de Commissie heeft blijk gegeven van een onjuiste opvatting door vast te stellen dat de potentiële overcompensatie die besloten ligt in de spoortarieven, bestaande steun vormt die is goedgekeurd in het bouwbesluit.

2.

Tweede middel: de Commissie heeft blijk gegeven van een onjuiste opvatting door vast te stellen het gratis gebruik van staatseigendom bestaande steun vormt die is goedgekeurd in het bouwbesluit.

3.

Derde middel: de Commissie heeft blijk gegeven van een onjuiste opvatting door vast te stellen dat de staatsgaranties aan de betrokken derde bestaande steun vormen die is goedgekeurd in het planningbesluit.

4.

Vierde middel: de Commissie heeft blijk gegeven van een onjuiste opvatting door vast te stellen dat de kapitaalinjecties bestaande steun vormen die is goedgekeurd in het planningbesluit.

5.

Vijfde middel: de Commissie heeft blijk gegeven van een onjuiste opvatting door vast te stellen dat de staatsleningen bestaande steun vormen die is goedgekeurd in het planningbesluit.

6.

Zesde middel: de Commissie heeft blijk gegeven van een onjuiste opvatting door vast te stellen dat de staatssteun die het in het planningbesluit goedgekeurde bedrag te boven gaat, bestaande steun vormt.

7.

Zevende middel: de Commissie heeft blijk gegeven van een onjuiste opvatting door vast te stellen dat de belastingvoordelen bestaande steun vormen die is goedgekeurd in het planningbesluit.

8.

Achtste middel: de Commissie heeft blijk gegeven van een onjuiste opvatting door vast te stellen dat de bestreden steunmaatregelen voor de planningfase in het bouwbesluit zijn goedgekeurd.

9.

Negende middel: de Commissie is haar verplichting niet nagekomen om de formele onderzoeksprocedure in te leiden.

10.

Tiende middel: de Commissie heeft niet voldaan aan haar motiveringsplicht.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/32


Beroep ingesteld op 12 december 2016 — Scandlines Danmark en Scandlines Deutschland/Commissie

(Zaak T-891/16)

(2017/C 063/43)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Scandlines Danmark ApS (Kopenhagen, Denemarken) en Scandlines Deutschland GmbH (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: L. Sandberg-Mørch, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Vaststellen, overeenkomstig artikel 265 VWEU, dat verweerster ten onrechte heeft nagelaten een besluit te nemen, voor zover zij heeft nagelaten haar standpunt uiteen te zetten over verzoeksters’ klacht van 5 juni 2014 over staatssteun voor de financiering van de vaste Fehmarnbeltverbinding (tunnel);

de Commissie verwijzen in de kosten, daaronder begrepen verzoeksters’ procedurekosten, zelfs indien de Commissie, nadat het beroep is ingesteld, alsnog een besluit neemt, waardoor volgens het Hof niet meer op de vordering hoeft te worden beslist, of indien het Hof de vordering niet-ontvankelijk verklaart.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters zeven middelen aan.

1.

Eerste middel: de Commissie heeft nagelaten een besluit te nemen in de zin van artikel 265 VWEU met betrekking tot het toekennen van staatssteun in de vorm van potentiële overcompensatie die besloten ligt in de niet-commerciële spoortarieven die de Deense nationale spoorwegexploitant DSB aan de betrokken derde moet betalen voor het gebruik van de „vaste verbinding” (bouwfase).

2.

Tweede middel: de Commissie heeft nagelaten een besluit te nemen in de zin van artikel 265 VWEU met betrekking tot het toekennen van staatssteun in de vorm van het gratis gebruik van staatseigendom door de betrokken derde voor de aanleg van de vaste verbinding (bouwfase).

3.

Derde middel: de Commissie heeft nagelaten een besluit te nemen in de zin van artikel 265 VWEU met betrekking tot het toekennen van staatssteun in de vorm van staatsgaranties aan de betrokken derde, daar dit in het planbesluit niet was toegestaan (planningsfase).

4.

Vierde middel: de Commissie heeft nagelaten een besluit te nemen in de zin van artikel 265 VWEU met betrekking tot het toekennen van staatssteun in de vorm van kapitaalinjecties in de betrokken derde die de in het planbesluit toegestane bedragen te boven gaan (planningsfase).

5.

Vijfde middel: de Commissie heeft nagelaten een besluit te nemen in de zin van artikel 265 VWEU met betrekking tot het toekennen van staatssteun in de vorm van staatsleningen aan de betrokken derden terwijl het planbesluit alleen het verlenen van staatsgaranties toeliet (planningsfase).

6.

Zesde middel: de Commissie heeft nagelaten een besluit te nemen in de zin van artikel 265 VWEU met betrekking tot het toekennen van staatssteun in de vorm van staatsleningen aan de betrokken derden die de in het planbesluit goedgekeurde begroting te boven gaan (planningsfase).

7.

Zevende middel: de Commissie heeft nagelaten een besluit te nemen in de zin van artikel 265 VWEU met betrekking tot het toekennen van staatssteun in de vorm van belastingvoordelen voor de betrokken derden die in het planbesluit niet waren goedgekeurd (planningsfase).


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/33


Beroep ingesteld op 21 december 2016 — Labiri/EESC en Comité van de Regio’s

(Zaak T-904/16)

(2017/C 063/44)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Vassiliki Labiri (Brussel, België) (vertegenwoordigers: J.-N. Louis en N. De Montigny, advocaten)

Verwerende partijen: Europees Economisch en Sociaal Comité, Comité van de Regio’s van de Europese Unie

Conclusies

het besluit van het secretariaat-generaal van het Comité van de Regio’s van 11 mei 2016 om verzoekster over te plaatsen naar een post als administrateur bij de Directie Vertalingen ter uitvoering van de schikking in zaak F-33/15, nietig verklaren;

het EESC schuldig verklaren aan misbruik van bevoegdheid en schending van zijn verplichting tot loyaliteit jegens verzoekster, doordat het verzoekster opzettelijk heeft misleid met betrekking tot de strekking van de op 4 februari 2016 tussen partijen gesloten overeenkomst;

het EESC en het CvdR gezamenlijk verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van artikel 266 VWEU, aangezien de in de zaak F-33/15, Labiri/EESC, overeengekomen minnelijke schikking duidelijk is geschonden door de vaststelling van het bestreden besluit.

2.

Tweede middel: misbruik van bevoegdheid, aangezien verzoekster opzettelijk is misleid met betrekking tot de strekking van de tussen partijen gesloten overeenkomst, en, meer in het bijzonder, met betrekking tot de uitlegging van de overeenkomst door de twee Comités.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/33


Beroep ingesteld op 22 december 2016 — Schwenk Zement/Commissie

(Zaak T-907/16)

(2017/C 063/45)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Schwenk Zement KG (Ulm, Duitsland) (vertegenwoordigers: U. Soltész, M. Raible en G. Wecker, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het bestreden besluit nietig verklaren,

de Commissie verwijzen in verzoeksters kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep tot nietigverklaring is gericht tegen besluit C (2016) 6591 final van de Commissie van 10 oktober 2016 (zaak M.7878 — HeidelbergCement/Schwenk/Cemex Hungary/Cemex Croatia [PB 2016, C 374, blz. 1]).

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van artikel 1 van verordening (EG) nr. 139/2004 (1), al dan niet in samenhang met punt 147 van de geconsolideerde mededeling van de Commissie over bevoegdheidskwesties op grond van verordening (EG) nr. 139/2004 (hierna „geconsolideerde bevoegdheidsmededeling”)

In het kader van dit eerste middel stelt verzoekster dat de Commissie niet bevoegd is voor de beoordeling van de litigieuze concentratie. Zou verzoekster namelijk terecht niet als een betrokken onderneming zijn beschouwd, dan zouden de omzetdrempels van artikel 1 van verordening (EG) nr. 139/2004 niet zijn gehaald.

2.

Tweede middel: ontoereikende motivering

Met dit middel voert verzoekster aan dat de Commissie weliswaar verwijst naar het bestaan van het uitzonderingsgeval van punt 147 van de geconsolideerde bevoegdheidsmededeling, maar niet heeft aangetoond dat aan de voorwaarden daarvoor daadwerkelijk is voldaan.


(1)  Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PB 2004, L 24, blz 1).


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/34


Beroep ingesteld op 22 december 2016 — RRTec/EUIPO — Mobotec (RROFA)

(Zaak T-912/16)

(2017/C 063/46)

Taal van het verzoekschrift: Pools

Partijen

Verzoekende partij: RRTec sp. z o.o. (Gliwice, Polen) (vertegenwoordiger: T. Gawrylczyk, radca prawny)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Mobotec AB (Göteborg, Zweden)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniebeeldmerk met het woordelement „RROFA” — inschrijvingsaanvraag nr. 12 699 534

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 5 oktober 2016 in zaak R 2392/2015-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder a) en b), van verordening nr. 207/2009.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/35


Beroep ingesteld op 23 december 2016 — Fininvest en Berlusconi/ECB

(Zaak T-913/16)

(2017/C 063/47)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partijen: Finanziaria d’investimento Fininvest SpA (Fininvest) (Rome, Italië) en Silvio Berlusconi (Rome) (vertegenwoordigers: R. Vaccarella, A. Di Porto, M. Carpinelli en A. Saccucci, advocaten)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank

Conclusies

Het besluit van de Europese Centrale Bank van 25 oktober 2016, waarbij deze bank heeft vastgesteld „dat zij zich verzet tegen de verwerving door de Verwervers van een gekwalificeerde deelneming in de over te nemen onderneming”, nietig verklaren.

de Europese Centrale Bank verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het beroep is gericht tegen het besluit van de Europese Centrale Bank van 25 oktober 2016 (ECB/SSM/20016-7LVZJ6XRIE7VNZ4UBX81/4) krachtens de artikelen 22 en 23 van richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (hierna: „CRD IV”) (PB 2013, L 176, blz. 338), de artikelen 1, lid 5, 4, lid 1, onder c), en 15, lid 3, van verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB 2013, L 287, blz. 63; hierna: „GTM-verordening”), artikel 87 van verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank van 16 april 2014 tot vaststelling van een kader voor samenwerking binnen het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme tussen de Europese Centrale Bank en nationale bevoegde autoriteiten en met nationale aangewezen autoriteiten (GTM-kaderverordening) (PB 2014, L 141, blz. 1), alsmede de artikelen 19, 22 en 25 van de Italiaanse geconsolideerde wet inzake banken, waarbij de Centrale Bank zich verzet tegen de verwerving door Finanziaria d’Investimento Fininvest S.p.A. van een gekwalificeerde deelneming in een kredietinstelling (over te nemen onderneming).

Tot staving van hun beroep voeren verzoekers acht middelen aan, opgedeeld in drie groepen.

1.

Eerste middel: onjuiste toepassing van de artikelen 22 en 23 van de CRD IV, schending van de artikelen 1, lid 5, 4, lid 1, onder c) en 15 van de GTM-verordening en van de artikelen 86 en 87 van de GTM-kaderverordening, ook met betrekking tot de artikelen 4, lid 1, 5, lid 2, en 13, lid 2, VEU en artikel 127, lid 6, VWEU, alsmede misbruik van bevoegdheid.

2.

Tweede middel, subsidiair: indien aan de CRD IV in casu een ruime toepassing wordt gegeven, wordt het verbod van terugwerkende kracht van handelingen van afgeleid recht geschonden.

3.

Derde middel: schending van het beginsel van rechtszekerheid en van het beginsel van de kracht van gewijsde die is verworven door de onherroepelijke beslissing nr. 882 van de Consiglio di Stato (raad van state) van 3 maart 2016, waarbij uitspraak is gedaan over gevolgen van de toestemming voor fusie die door de Banca d’Italia is verleend voor de deelneming van Fininvest in de over te nemen onderneming.

Deze eerste groep middelen heeft betrekking op het uitgangspunt zelf van het bestreden besluit, en betwist met name de door ECB gegeven uitlegging van de CRD IV, daar deze juridisch onjuist is en op onrechtmatige wijze de bij de GTM-verordening en de GTM-kaderverordening verleende specifieke bevoegdheden van de ECB uitbreidt, alsmede afbreuk doet aan de kracht van gewijsde die op nationaal niveau reeds is verworven met betrekking tot de deelneming in de over te nemen onderneming door de onherroepelijke uitspraak van de Consiglio di Stato van 3 maart 2016.

4.

Vierde middel: schending van artikel 4, lid 3, van de GTM-verordening, van artikel 23, leden 1 en 4, van de CRD IV, alsmede van de algemene beginselen van legaliteit, rechtszekerheid en voorzienbaarheid van overheidsoptreden, met betrekking tot de toepassing door de ECB van nationale omzettingsbepalingen, alsmede schending van de algemene beginselen van legaliteit en rechtszekerheid voor zover de ECB meent dat de Guidelines for the prudential assessment of acquisitions and increases in holdings in the financial sector required by Directive 2007/44/EC, vastgesteld in 2008 door de comités CEBS, CESR en CEIOPS, tegen verzoekers kunnen worden aangevoerd.

5.

Vijfde middel, subsidiair: schending van wezenlijke vormvoorschriften, te weten verzuim om onderzoek te verrichten en motiveringsgebrek met betrekking tot het criterium van de „waarschijnlijke invloed van de kandidaat-verwerver op die kredietinstelling” (artikel 23, lid 1, CRD IV).

6.

Zesde middel: schending van het algemene evenredigheidsbeginsel omdat het bestreden besluit in wezen het effect heeft van een onteigeningsmaatregel die de gedwongen verkoop van een grote deelneming oplegt, alsmede schending van de artikelen 16 en 17 van het Handvest van de grondrechten van de EU en van de overeenkomstige algemene beginselen van het recht van de Europese Unie, zoals deze kunnen worden afgeleid uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en uit de constitutionele tradities die de lidstaten gemeen hebben.

Deze tweede groep middelen betreft de door de ECB verrichte beoordeling en ziet op, ten eerste, de door de ECB gegeven uiteenzetting van de nationale regeling en, ten tweede, het ontbreken van een concrete beoordeling van de „waarschijnlijke invloed van de kandidaat-verwerver op die kredietinstelling” en op het niet in acht nemen van het evenredigheidsbeginsel op het gebied van prudentieel toezicht.

De derde groep middelen betreft daarentegen een reeks ernstige gebreken in de toezichtprocedures en in het definitieve besluit van de ECB.

7.

Zevende middel: schending van het recht van verweer dat „volledig gerespecteerd” had moeten worden (art. 22, lid 2, van de GTM-verordening en art. 32, lid 1, van de GTM-kaderverordening) en van het recht op behoorlijk bestuur als vervat in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten, voor zover verzoekers pas zeer laat toegang hebben gekregen tot het dossier en geen kennis hebben kunnen nemen van de inhoud van de handeling van de ECB op basis waarvan de toestemmingsprocedure is ingeleid. Verzoekers voeren ook de verkeerde toepassing van artikel 32, leden 1 en 5, van de GTM-kaderverordening aan.

8.

Achtste middel: onwettigheid, overeenkomstig artikel 277 VWEU, van artikel 31, lid 3, van de GTM-kaderverordening, wegens schending van de rechten van verweer die zijn gewaarborgd door artikel 41 van het Handvest van de grondrechten en door de overeenkomstige algemene rechtsbeginselen die kunnen worden afgeleid uit de constitutionele tradities die de lidstaten gemeen hebben.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/37


Beroep ingesteld op 3 januari 2017 — J.M.-E.V. e hijos/EUIPO — Masi (MASSI)

(Zaak T-2/17)

(2017/C 063/48)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: J.M.-E.V. e hijos, SRL (Granollers, Spanje) (vertegenwoordigers: M. Ceballos Rodríguez en J. Güell Serra, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Alberto Masi (Milaan, Italië)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniewoordmerk „MASSI” — Uniemerk nr. 414 086

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 4 oktober 2016 (gecorrigeerd bij beslissing van 3 november 2016) in zaak R 793/2015-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

afwijzing van de door Alberto Masi ingestelde vordering tot nietigverklaring van het onder nr. 414086 ingeschreven Uniewoordmerk „MASSI” voor waren van klasse 12;

verwijzing van het EUIPO, en van de andere partij in de procedure voor het EUIPO indien zij aan de onderhavige procedure deelneemt, in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 56, lid 3, van verordening nr. 207/2009 (res judicata);

niet-toepassing van artikel 53, lid 1, onder a), juncto artikel 8, lid 2, onder c), van verordening nr. 207/2009.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/38


Beroep ingesteld op 4 januari 2017 — Equivalenza Manufactory/EUIPO — ITM Entreprises (BLACK LABEL BY EQUIVALENZA)

(Zaak T-6/17)

(2017/C 063/49)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Equivalenza Manufactory, SL (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordigers: G. Macías Bonilla, G. Marín Raigal en E. Armero Lavie, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: ITM Entreprises SA (Parijs, Frankrijk)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniebeeldmerk met de woordelementen „BLACK LABEL BY EQUIVALENZA” — inschrijvingsaanvraag nr. 13 576 616

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 11 oktober 2016 in zaak R 690/2016-2

Conclusies

gegrondverklaring van het onderhavige beroep en dientengevolge vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO als verwerende partij en eventueel van ITM Entreprises als interveniërende partij in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/38


Beroep ingesteld op 5 januari 2017 — John Mills/EUIPO — Jerome Alexander Consulting (MINERAL MAGIC)

(Zaak T-7/17)

(2017/C 063/50)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: John Mills Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: S. Malynicz, QC)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Jerome Alexander Consulting Corp. (Surfside, Florida, Verenigde Staten)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniewoordmerk „MINERAL MAGIC” — Uniemerk nr. 12 151 379

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 5 oktober 2016 in zaak R 2087/2015-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO en de andere partij in hun eigen kosten en in verzoeksters kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 3, van verordening nr. 207/2009.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/39


Beroep ingesteld op 5 januari 2017 — Golden Balls/EUIPO — Intra-Presse (GOLDEN BALLS)

(Zaak T-8/17)

(2017/C 063/51)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Golden Balls Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: M. Edenborough, QC, M. Hawkins, solicitor en T. Dolde, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Intra-Presse (Boulogne Billancourt, Frankrijk)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniewoordmerk „GOLDEN BALLS” — inschrijvingsaanvraag nr. 6 036 503

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 30 september 2016 in zaak R 1962/2015-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), en van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/40


Beroep ingesteld op 11 januari 2017 — Mellifera/Commissie

(Zaak T-12/17)

(2017/C 063/52)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Mellifera eV, Vereinigung für wesensgemäße Bienenhaltung (Rosenfeld, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Willand, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

besluit Ares (2016) 6306335 van de Commissie van 8 november 2016, dat op 11 november 2016 ter kennis van verzoekster is gebracht, nietig verklaren;

de Commissie gelasten opnieuw te beslissen over de gegrondheid van verzoeksters verzoek tot interne herziening van uitvoeringsverordening (EU) 2016/[1056] betreffende de verlenging van de goedkeuring voor glyfosaat;

verweerster verwijzen in de kosten van het geding.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.

1.

Eerste middel: artikel 10, lid 1, juncto artikel 2, lid 1, onder g), van verordening (EG) nr. 1367/2006 (1) en het Verdrag van Aarhus (2) zijn geschonden.

Verzoekster betoogt in het kader van het eerste middel dat de verlenging van de goedkeuring voor de werkzame stof glyfosaat een administratieve handeling is die in de procedure van artikel 10, lid 1, van verordening (EG) nr. 1367/2006 kan worden herzien.

2.

Tweede middel: artikel 17 van verordening (EG) nr. 1107/2009 (3) is geschonden.

Verzoekster voert aan dat de Commissie niet bevoegd was om de goedkeuring voor de werkzame stof glyfosaat op grond van bovengenoemde bepaling te verlengen, aangezien deze regeling in het onderhavige geval helemaal niet van toepassing was.


(1)  Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen (PB 2006, L 264, blz. 13).

(2)  Verdrag van de Economische Commissie voor Europa (ECE) van de Verenigde Naties betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden.

(3)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB 2009, L 309, blz. 1).


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/40


Beroep ingesteld op 12 januari 2017 — Europa Terra Nostra/Parlement

(Zaak T-13/17)

(2017/C 063/53)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Europa Terra Nostra e.V. (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordiger: P. Richter, Rechtsanwalt)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

artikel I.4.1 van het besluit van de verwerende partij van 12 december 2016 (kenmerk: FINS-2017-30) betreffende de verlaging van de voorfinanciering tot 33 % van het vastgestelde maximumbedrag alsmede de opdracht tot het stellen van zekerheid, nietig verklaren;

de verwerende partij verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van de Verdragen of van uitvoeringsregelingen daarvan

De verzoekende partij betoogt dat op grond van artikel 134, lid 2, van verordening (EU, EURATOM) nr. 966/2012 (1) en artikel 206, lid 1, van gedelegeerde verordening (EU) nr. 1268/2012 (2) bij subsidies van kleine bedragen in het geheel geen zekerheidstelling mag worden verlangd.

Bovendien heeft de verwerende partij geen belang bij zekerheidstelling omdat het tegen de „Alliance for Peace and Freedom” (hierna: „APF”) ingediende controleverzoek geen enkele basis heeft en kennelijk ongegrond is.

Daarenboven heeft de verwerende partij de tegen APF opgestarte controleprocedure opzettelijk een half jaar lang getraineerd en daardoor haar beweerde behoefte aan zekerheidstelling zelf in het leven geroepen.

Verder zijn de maatregelen onevenredig gebleken, aangezien de verzoekende partij niet in staat is om zekerheden te stellen, en zij door de ontneming van de financiële ondersteuning in economische zin ten onder dreigt te gaan, hetgeen een verstoring van de politieke concurrentie tot gevolg zou hebben. Dit vormt een ernstige inbreuk op de grondrechten van de verzoekende partij in verband met de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging (artikelen 11 en 12 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie).

2.

Tweede middel: misbruik van bevoegdheid

De verzoekende partij stelt dat de verwerende partij haar bevoegdheid bovendien heeft misbruikt. Zij is van mening dat bij de maatregelen van de verwerende partij sprake is van een zuiver politiek gemotiveerde manoeuvre om een onwelgevallige politieke partij met inbegrip van de daaraan gelieerde stichting de financiële ondersteuning te ontnemen en daardoor de politieke concurrentie in de Unie te manipuleren.


(1)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB 2012, L 298, blz. 1).

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB 2012, L 362, blz. 1).


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/41


Beroep ingesteld op 12 januari 2017 — Landesbank Baden-Württemberg/GAR

(Zaak T-14/17)

(2017/C 063/54)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Landesbank Baden-Württemberg (Stuttgart, Duitsland) (vertegenwoordigers: H. Berger en K. Rübsamen, advocaten)

Verwerende partij: gemeenschappelijke afwikkelingsraad (GAR)

Conclusies

het besluit van de gemeenschappelijke afwikkelingsraad van 15 april 2016 betreffende de in 2016 vooraf te betalen bijdragen aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds (SRB/ES/SRF/2016/06) en het besluit van de gemeenschappelijke afwikkelingsraad van 20 mei 2016 betreffende de aanpassing van de in 2016 vooraf te betalen bijdragen aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds, ter aanvulling van het besluit van de raad van 15 april 2016 betreffende de in 2016 vooraf te betalen bijdragen aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds (SRB/ES/SRF/2016/13), nietig verklaren voor zover zij verzoeksters bijdrage betreffen;

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan.

1.

Eerste middel: artikel 296, tweede alinea, VWEU en artikel 41, lid 1 en lid 2, onder c), van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) zijn geschonden doordat de bestreden besluiten ontoereikend zijn gemotiveerd.

2.

Tweede middel: het recht om te worden gehoord in de zin van artikel 41, lid 1 en lid 2, onder a), van het Handvest is geschonden doordat verzoekster niet is gehoord voordat de bestreden besluiten zijn vastgesteld.

3.

Derde middel: artikel 103, lid 7, onder h), van richtlijn 2014/59/EU (1), artikel 113, lid 7, van verordening (EU) nr. 575/2013 (2), artikel 6, lid 5, eerste volzin, van gedelegeerde verordening (EU) 2015/63 (3), de artikelen 16 en 20 van het Handvest alsook het evenredigheidsbeginsel zijn geschonden doordat de multiplicator 0,556 is toegepast op de IPS (institutioneel protectiestelsel)-indicator.

Verzoekster bekritiseert in het kader van het derde middel dat verweerder de IPS-indicator ten aanzien van haar niet ten volle heeft toegepast. Een institutioneel protectiestelsel biedt alle deelnemende instellingen een volledige en gelijke bescherming. Het is in strijd met het stelsel en willekeurig dat met betrekking tot de IPS-indicator een onderscheid wordt gemaakt tussen de instellingen. Ook verzoeksters indeling in de categorie van instellingen met het hoogste risicoprofiel is kennelijk ongerechtvaardigd en willekeurig.

4.

Vierde middel: door de toepassing van de risicoaanpassingsmultiplicator zijn artikel 16 van het Handvest en het evenredigheidsbeginsel geschonden.

Verzoekster voert voorts aan dat de gemeenschappelijke afwikkelingsraad inbreuk heeft gemaakt op haar vrijheid van ondernemerschap en op het evenredigheidsbeginsel door risicoaanpassingsmultiplicatoren te berekenen die niet in overeenstemming zijn met haar risicoprofiel, dat beter is dan het gemiddelde risicoprofiel van andere bijdrageplichtige instellingen.


(1)  Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (PB 2014, L 173, blz. 190).

(2)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van verordening (EU) nr. 648/2012 (PB 2013, L 176, blz. 1).

(3)  Gedelegeerde verordening (EU) 2015/63 van de Commissie van 21 oktober 2014 tot aanvulling van richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van wat de vooraf te betalen bijdragen aan afwikkelingsfinancieringsregelingen betreft (PB 2015, L 11, blz. 44).


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/43


Beroep ingesteld op 6 januari 2017 — Mitrakos/EUIPO — Belasco Baquedano (YAMAS)

(Zaak T-15/17)

(2017/C 063/55)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Dimitrios Mitrakos (Palaio Faliro, Griekenland) (vertegenwoordiger: D. Bakopanou, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Juan Ignacio Belasco Baquedano (Viana, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniebeeldmerk met het woordelement „YAMAS” — inschrijvingsaanvraag nr. 13 645 478

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 11 oktober 2016 in zaak R 532/2016-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing en van de beslissing van de oppositieafdeling die aan de vaststelling van de bestreden beslissing voorafging;

afwijzing van de oppositie en aanvaarding van de inschrijving van het aangevraagde merk;

verwijzing van het EUIPO en/of andere partij in de procedure in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/43


Beroep ingesteld op 13 januari 2017 — APF/Parlement

(Zaak T-16/17)

(2017/C 063/56)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Alliance for Peace and Freedom (APF) (Brussel, België) (vertegenwoordiger: P. Richter, Rechtsanwalt)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

artikel I.4.1 van het besluit van de verwerende partij van 12 december 2016 (kenmerk: FINS-2017-15) betreffende de verlaging van de voorfinanciering tot 33 % van het vastgestelde maximumbedrag alsmede de opdracht tot het stellen van zekerheid, nietig verklaren;

de verwerende partij verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan, die in essentie identiek zijn aan of vergelijkbaar met de in zaak T-13/17, Europa Terra Nostra/Parlement, aangevoerde middelen.


27.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 63/44


Beroep ingesteld op 17 januari 2017 — Rintisch/EUIPO — Compagnie laitière européenne (PROTICURD)

(Zaak T-25/17)

(2017/C 063/57)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Bernhard Rintisch (Bottrop, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Dreyer, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Compagnie laitière européenne SA (Condé Sur Vire, Frankrijk)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie nr. 981 041 voor het woordmerk „PROTICURD”

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 8 november 2016 in zaak R 247/2016-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.