|
ISSN 1977-0995 |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 407 |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
59e jaargang |
|
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
||
|
|
|
|
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen |
|
|
|
RESOLUTIES |
|
|
|
Europees Parlement |
|
|
|
Dinsdag 9 juni 2015 |
|
|
2016/C 407/01 |
||
|
2016/C 407/02 |
||
|
2016/C 407/03 |
||
|
|
Woensdag 10 juni 2015 |
|
|
2016/C 407/04 |
||
|
2016/C 407/05 |
||
|
2016/C 407/06 |
Resolutie van het Europees Parlement van 10 juni 2015 over de situatie in Hongarije (2015/2700(RSP)) |
|
|
2016/C 407/07 |
||
|
|
Donderdag 11 juni 2015 |
|
|
2016/C 407/08 |
||
|
2016/C 407/09 |
||
|
2016/C 407/10 |
||
|
2016/C 407/11 |
||
|
2016/C 407/12 |
||
|
|
Woensdag 24 juni 2015 |
|
|
2016/C 407/13 |
|
|
II Mededelingen |
|
|
|
MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
|
Europees Parlement |
|
|
|
Woensdag 24 juni 2015 |
|
|
2016/C 407/14 |
||
|
2016/C 407/15 |
|
|
III Voorbereidende handelingen |
|
|
|
EUROPEES PARLEMENT |
|
|
|
Dinsdag 9 juni 2015 |
|
|
2016/C 407/16 |
||
|
|
Woensdag 10 juni 2015 |
|
|
2016/C 407/17 |
||
|
2016/C 407/18 |
||
|
2016/C 407/19 |
||
|
2016/C 407/20 |
||
|
|
Woensdag 24 juni 2015 |
|
|
2016/C 407/21 |
||
|
2016/C 407/22 |
|
Verklaring van de gebruikte tekens
(De aangeduide procedure is gebaseerd op de in de ontwerptekst voorgestelde rechtsgrond) Amendementen van het Parlement: Nieuwe tekstdelen worden in vet cursief aangegeven. Geschrapte tekstdelen worden aangegeven met het symbool ▌of worden doorgestreept. Waar tekstdelen worden vervangen, wordt de nieuwe tekst in vet cursief aangegeven, terwijl de vervangen tekst wordt geschrapt of doorgestreept. |
|
NL |
|
|
4.11.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 407/1 |
EUROPEES PARLEMENT
ZITTING 2015-2016
Vergaderingen van 8 t/m 11 juni 2015
De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in PB C 247 van 7.7.2016.
AANGENOMEN TEKSTEN
Vergadering van 24 juni 2015
De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in PB C 256 van 14.7.2016.
AANGENOMEN TEKSTEN
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen
RESOLUTIES
Europees Parlement
Dinsdag 9 juni 2015
|
4.11.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 407/2 |
P8_TA(2015)0218
De EU-strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen na 2015
Resolutie van het Europees Parlement van 9 juni 2015 over de EU-strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen na 2015 (2014/2152(INI))
(2016/C 407/01)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien artikel 2 en artikel 3, lid 3, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en artikel 8 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), |
|
— |
gezien artikel 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), |
|
— |
gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948, |
|
— |
gezien het Verdrag van de Verenigde Naties van 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW), |
|
— |
gezien het Verdrag van de Verenigde Naties van 1949 inzake de afschaffing van mensenhandel en van de exploitatie van prostitutie van anderen, |
|
— |
gezien de verklaring en het actieplatform van Beijing, die op 15 september 1995 zijn goedgekeurd op de vierde Wereldvrouwenconferentie, de latere slotdocumenten die zijn aangenomen op speciale bijeenkomsten van de Verenigde Naties Beijing+5 (2000), Beijing+10 (2005) en Beijing+15 (2010), en het slotdocument van de toetsingsconferentie Beijing+20, |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 606/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken (1), |
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 1567/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende steun voor beleid en maatregelen op het gebied van reproductieve en seksuele gezondheid en rechten in ontwikkelingslanden (2), |
|
— |
gezien Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ (3), |
|
— |
gezien Richtlijn 2011/99/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende het Europees beschermingsbevel (4), |
|
— |
gezien Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad (5), |
|
— |
gezien Richtlijn 2010/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen en tot intrekking van Richtlijn 86/613/EEG van de Raad (6), |
|
— |
gezien Richtlijn 2010/18/EU van de Raad van 8 maart 2010 tot uitvoering van de door BusinessEurope, UEAPME, het CEEP en het EVV gesloten herziene raamovereenkomst en tot intrekking van Richtlijn 96/34/EG (7), |
|
— |
gezien Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (herschikking) (8), |
|
— |
gezien Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (tiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (9), |
|
— |
gezien Richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten (10) en het daarmee verband houdende arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 1 maart 2011 in zaak C-236/09 (Test-Achats) (11), |
|
— |
gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Overeenkomst van Istanbul), |
|
— |
gezien het Europees Pact voor gendergelijkheid (2011-2020) dat in maart 2011 door de Europese Raad is aangenomen (12), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 5 maart 2010 getiteld „Een grotere inzet voor de gelijkheid van vrouwen en mannen: Een Vrouwenhandvest” (COM(2010)0078), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 21 september 2010 getiteld „Strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2010-2015” (COM(2010)0491), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld: „Europa 2020: Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (COM(2010)2020), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 20 september 2011 getiteld „Ondersteuning van groei en werkgelegenheid — een agenda voor de modernisering van de Europese hogeronderwijssystemen” (COM(2011)0567), |
|
— |
gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 16 september 2013„Tussentijdse herziening van de strategie voor gelijkheid van vrouwen en mannen 2010-2015” (SWD(2013)0339), |
|
— |
gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 8 maart 2010 getiteld „EU-actieplan inzake gendergelijkheid en empowerment van vrouwen in de ontwikkeling 2010-2015” (SWD(2010)0265), |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Gezondheid en Consumentenaangelegenheden van 19-20 juni 2014, |
|
— |
gezien de in 2014 gepubliceerde studie van beleidsondersteunende afdeling C van het Europees Parlement getiteld „Study on the Evaluation of the Strategy for Equality between Women and Men 2010-2015 as a contribution to achieve the goals of the Beijing Platform for Action”, |
|
— |
gezien het in maart 2014 gepubliceerde verslag van het Bureau van de Unie voor de grondrechten (FRA) getiteld „Geweld tegen vrouwen — een EU-breed onderzoek. Belangrijkste resultaten”, |
|
— |
gezien het in oktober 2014 gepubliceerde verslag van het Bureau van de Unie voor de grondrechten (FRA) getiteld „Discrimination against and living conditions of Roma women in 11 EU Member States”, |
|
— |
gezien het in december 2014 gepubliceerde verslag van het Bureau van de Unie voor de grondrechten (FRA) getiteld „Being Trans in the EU — Comparative analysis of the EU LGBT survey data”, |
|
— |
gezien zijn resoluties van 15 juni 1995 over de vierde Wereldvrouwenconferentie te Peking — Gelijke rechten, ontwikkeling en vrede (13), van 10 maart 2005 over de follow-up van de vierde Wereldvrouwenconferentie — Het actieplatform Peking+10 (14), en van 25 februari 2010 over Peking+15 — het VN-actieprogramma voor gendergelijkheid (15), |
|
— |
gezien zijn resoluties van 10 februari 2010 over gelijkheid tussen vrouwen en mannen in de Europese Unie — 2009 (16), van 8 maart 2011 over gelijkheid tussen vrouwen en mannen in de Europese Unie — 2010 (17), van 13 maart 2012 over gelijkheid tussen vrouwen en mannen in de Europese Unie — 2011 (18) en van 10 maart 2015 over vooruitgang op het gebied van de gelijkheid tussen vrouwen en mannen in de Europese Unie in 2013 (19), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 12 september 2013 over de toepassing van het beginsel van gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke werknemers voor gelijke of gelijkwaardige arbeid (20), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 12 maart 2013 over de uitbanning van genderstereotypen in de EU (21), |
|
— |
gezien zijn resoluties van 17 juni 2010 over de genderaspecten van de economische neergang en de financiële crisis (22) en van 12 maart 2013 over de gevolgen van de economische crisis voor de gendergelijkheid en de rechten van de vrouw (23), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 6 februari 2013 over de 57ste zitting van de VN-Commissie inzake de positie van de vrouw: Uitbanning en preventie van alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes (24), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 24 mei 2012 met aanbevelingen aan de Commissie over de toepassing van het beginsel van gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke werknemers voor gelijke of gelijkwaardige arbeid (25), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 20 november 2013 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de verbetering van de man-vrouwverhouding bij niet-uitvoerende bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen en daarmee samenhangende maatregelen (26), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 25 februari 2014 met aanbevelingen aan de Commissie over de bestrijding van geweld tegen vrouwen (27), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 25 februari 2014 over het Europees semester voor economische beleidscoördinatie: jaarlijkse groeianalyse 2014 (28), |
|
— |
gezien artikel 52 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A8-0163/2015), |
|
A. |
overwegende dat het recht op gelijke behandeling een in de Verdragen van de Europese Unie erkend grondrecht is dat diep in de Europese samenleving verankerd is en voor de verdere ontwikkeling van die samenleving onontbeerlijk is en dat in de wetgeving, de praktijk, de rechtspraak en het echte leven moet gelden; |
|
B. |
overwegende dat de EU in het verleden belangrijke maatregelen heeft getroffen om de rechten van de vrouw en gendergelijkheid te versterken, maar dat beleidsmaatregelen en hervormingen ten gunste van gendergelijkheid op EU-niveau het afgelopen decennium vertraging hebben opgelopen; overwegende dat de strategie van de Commissie tot dusverre te zwak was en er niet toe heeft geleid dat er voldoende maatregelen ter bevordering van gendergelijkheid zijn getroffen; overwegende dat een nieuwe strategie een nieuwe impuls moet geven en concrete maatregelen moet opleveren ter versterking van de rechten van de vrouw en ter bevordering van gendergelijkheid; |
|
C. |
overwegende dat met de bestaande strategie van de Commissie wel enkele doelstellingen zijn verwezenlijkt, maar geen volledige gendergelijkheid is bereikt, dat het daarin vaak heeft ontbroken aan verwijzingen naar het samenspel van verschillende vormen van discriminatie, nauwkeurig omschreven doelen en doeltreffende evaluatiemaatregelen en dat gendermainstreaming nog steeds slechts in beperkte mate plaatsvindt; |
|
D. |
overwegende dat gelijkheid van vrouwen en mannen een fundamentele waarde van de EU is die in de Verdragen en in het Handvest van de grondrechten wordt erkend, en dat de EU zich specifiek tot taak heeft gesteld hieraan in al haar activiteiten een plaats toe te kennen; overwegende dat gelijkheid van vrouwen en mannen als strategische doelstelling van essentieel belang is met het oog op de verwezenlijking van de algemene doelen van de EU, zoals de nagestreefde arbeidsparticipatie in de Europa 2020-strategie, en een belangrijke economische troef is om eerlijke en inclusieve economische groei te bevorderen; overwegende dat het verkleinen van de ongelijkheid in het beroep niet alleen tot doel heeft om gelijke behandeling te verwezenlijken, maar ook om de doeltreffendheid van en de doorstroming op de arbeidsmarkt te verbeteren; |
|
E. |
overwegende dat de kloof tussen de Roma en de reguliere samenleving op het gebied van onderwijs, werkgelegenheid, gezondheidszorg en discriminatie groot blijft, terwijl de situatie van de Roma-vrouwen in de EU nog slechter is als gevolg van meervoudige discriminatie op grond van etnische herkomst en geslacht; |
|
F. |
overwegende dat Europa zijn economische en politieke positie alleen zal kunnen versterken en de gevolgen van de demografische veranderingen alleen zal kunnen worden opvangen door het talent en het potentieel van alle vrouwen en mannen te benutten; |
|
G. |
overwegende dat we niet mogen blijven steken in ouderwetse, uit duurzaamheidsoogpunt niet meer te handhaven economische modellen die gebaseerd zijn op een arbeidsverdeling tussen mannen en vrouwen die inmiddels is achterhaald doordat vrouwen ook deel zijn gaan uitmaken van de arbeidsmarkt; overwegende dat we behoefte hebben aan een nieuw, maatschappelijk duurzaam model dat gebaseerd is op kennis en innovatie en dat het gehele scala aan vrouwelijke vaardigheden in de economie integreert, o.a. door vraagtekens te plaatsen bij bepaalde door de industrie gestelde normen alsmede de factoren waardoor mannen en vrouwen in verschillende beroepen terechtkomen, dat het evenwicht in de taakverdeling tussen mannen en vrouwen in het openbare en het privéleven herstelt en voor beide geslachten voor een goede balans tussen werk en privéleven zorgt; |
|
H. |
overwegende dat het verbeteren van de toegang tot betaalbare en kwalitatief goede kinderopvang en zorgdiensten voor ouderen en andere afhankelijke personen van essentieel belang is voor het verwezenlijken van een gelijke participatie van vrouwen en mannen in arbeid, onderwijs en scholing; |
|
I. |
overwegende dat het actieplatform van Beijing dit jaar 20 jaar oud wordt en dat de in dat verband geformuleerde doelstellingen alsmede de volledige uitvoering ervan actueler zijn dan ooit; |
|
J. |
overwegende dat geweld tegen vrouwen, ongeacht of het van fysieke, seksuele of psychologisch aard is, een belangrijk obstakel vormt voor gelijkheid tussen mannen en vrouwen, en nog steeds de meest wijdverbreide schending van de mensenrechten is, die voorkomt in alle lagen van de bevolking, maar waarvan het minst aangifte wordt gedaan; overwegende dat ondanks de getroffen tegenmaatregelen volgens de FRA-enquête van maart 2014 55 % van de vrouwen in de loop van hun leven te maken krijgt met een of meer vormen van seksuele intimidatie en 33 % van de vrouwen na hun 15e te maken krijgt met lichamelijk en/of seksueel geweld; overwegende dat een leven zonder geweld een voorwaarde is voor volledige maatschappelijke participatie en dat er krachtige maatregelen moeten worden ingevoerd ter bestrijding van geweld tegen vrouwen; |
|
K. |
overwegende dat gedwongen prostitutie een vorm van geweld is die met name de meest kwetsbaren treft, voornamelijk plaatsvindt in samenhang met georganiseerde misdaadnetwerken en mensenhandel en een obstakel is voor gelijkheid tussen mannen en vrouwen; |
|
L. |
overwegende dat vrouwen als gevolg van traditionele structuren en verkeerde fiscale prikkels veroordeeld worden tot de status van persoon met bijkomende inkomsten, hetgeen tot uiting komt in zowel de verticale als de horizontale segregatie van de arbeidsmarkt, carrièreonderbrekingen en ongelijke beloning van vrouwen en mannen, en dat voorts onbetaalde zorg (voor kinderen), verpleging van ouderen en andere afhankelijke personen en huishoudelijk werk aanzienlijk vaker door vrouwen worden verricht, waardoor zij minder tijd hebben om betaald werk te doen, wat weer tot een veel lager pensioen leidt; dat er daarom nog steeds concrete maatregelen nodig zijn om het combineren van beroep en gezin gemakkelijker te maken, o.a. om de doelstellingen van de Europa 2020-strategie te kunnen halen, waarbij vooral mannen een grotere rol moeten gaan spelen; |
|
M. |
overwegende dat de arbeidsparticipatie onder vrouwen 63 % is en uitgedrukt in voltijdsequivalenten 53,5 % (29); overwegende dat de genderspecifieke loonkloof 16,4 % bedraagt en de genderspecifieke pensioenkloof gemiddeld 39 %; overwegende dat de arbeidsparticipatie van vrouwen niet altijd wordt omgezet in invloed doordat functies met macht en beslisbevoegdheid overwegend door mannen worden bekleed, hetgeen vrouwen beperkt in hun mogelijkheden om invloed uit te oefenen en een gebrek aan democratische legitimiteit van de besluitvorming met zich meebrengt, aangezien vrouwen de helft van de bevolking uitmaken; overwegende dat bevordering van gendergelijkheid meer inhoudt dan een verbod op discriminatie op grond van geslacht en dat positieve acties gericht op vrouwen van essentieel belang zijn gebleken voor de volledige integratie van vrouwen in de arbeidsmarkt, in het politieke en economische besluitvormingsproces en in de samenleving in het algemeen; overwegende dat de uitsluiting van vrouwen van functies met macht en beslisbevoegdheid een nadelig effect heeft op hun vermogen om invloed uit te oefenen niet alleen op hun eigen ontwikkeling en emancipatie, maar ook op de ontwikkeling van de samenleving; |
|
N. |
overwegende dat genderquota en om-en-omlijsten bij de politieke besluitvorming het doeltreffendst zijn gebleken bij het aanpakken van discriminatie en genderspecifieke machtsongelijkheid alsook het verbeteren van de democratische vertegenwoordiging in politieke besluitvormingsorganen; |
|
O. |
overwegende dat het niet bevorderen van beleidsmaatregelen om werk, gezin en privéleven beter te combineren, het onvoldoende bevorderen van flexibele werkuren, met name onder mannen, en het geringe aantal mannen dat gebruikmaakt van ouder- en vaderschapsverlof belangrijke obstakels vormen voor de economische onafhankelijkheid van vrouwen en de gelijke verdeling van verzorgende en huishoudelijke taken; |
|
P. |
overwegende dat het gezicht van de armoede in Europa onevenredig vrouwelijk is, en dat in het bijzonder alleenstaande moeders, vrouwen met een handicap, jonge vrouwen, oudere vrouwen, migrantenvrouwen en vrouwen uit etnische minderheden te lijden hebben onder armoede en maatschappelijke uitsluiting, hetgeen nog wordt versterkt door de economische crisis en specifieke bezuinigingsmaatregelen — wat geen rechtvaardiging mag zijn om minder voor gelijkheid te doen -, onzeker werk, deeltijdwerk, lage lonen en pensioenen, een moeilijke toegang tot sociale en basisgezondheidsdiensten en het schrappen van banen, vooral bij de overheid en bij voorzieningen op het gebied van verpleging en opvang, waardoor het gendergelijkheidsperspectief nog belangrijker wordt; |
|
Q. |
overwegende dat vrouwen in plattelandsgebieden vaker het slachtoffer worden van meervoudige discriminatie en genderstereotypen dan vrouwen in steden; overwegende dat de werkgelegenheidsgraad van deze vrouwen veel lager ligt dan die van vrouwen in steden; overwegende dat de plattelandsgebieden onder het gebrek aan vacatures van goede kwaliteit te lijden hebben; overwegende bovendien dat een groot aantal vrouwen nooit actief is op de officiële arbeidsmarkt en daardoor noch als werkloos staat geregistreerd, noch in de werkloosheidsstatistieken wordt opgenomen, hetgeen zorgt voor financiële en juridische problemen met betrekking tot het recht op moederschaps- en ziekteverlof, de opbouw van pensioenrechten en de toegang tot sociale zekerheid, alsook voor problemen bij echtscheiding; |
|
R. |
overwegende dat de traditionele rollen van man en vrouw en stereotypen nog steeds van grote invloed zijn op de taakverdeling tussen vrouwen en mannen in het huishouden, het onderwijs, de loopbaanontwikkeling, het werk en de samenleving in het algemeen; |
|
S. |
overwegende dat genderstereotypen en traditionele structuren zich negatief uitwerken op de gezondheid en op de algemene toegang tot seksuele en reproductieve gezondheidszorg met de bijbehorende rechten, wat fundamentele mensenrechten zijn die daarom nooit mogen worden beperkt; overwegende dat zeggenschap over het eigen lichaam en zelfbeschikking basisvoorwaarden zijn voor de gelijkheid van alle mensen; |
|
T. |
overwegende dat mondiaal een op de zes stellen te maken heeft met een vorm van onvruchtbaarheid; overwegende dat de Commissie een nieuwe vergelijkende analyse van de voortplanting onder medische begeleiding in de EU dient te publiceren, aangezien het onderzoek van 2008 (SANCO/2008/C6/051), waaruit bleek dat er sprake was van een aanzienlijke ongelijkheid op het gebied van de toegang tot vruchtbaarheidsbehandelingen, verouderd is; |
|
U. |
overwegende dat er nog steeds onderwijsinstellingen bestaan waar meisjes en jongens van elkaar gescheiden worden, en dat lesmateriaal vaak stereotypen bevat die bijdragen tot de instandhouding van de traditioneel aan meisjes en jongens toegeschreven rollen, wat een negatief effect heeft op hun keuzemogelijkheden; overwegende dat deze rolpatronen vooral door het beeld dat van de vrouw wordt geschetst in de media, de informatie op internet en de reclame nog worden versterkt; |
|
V. |
overwegende dat transgenders in de hele EU vandaag de dag vaak het slachtoffer zijn van discriminatie, intimidatie en geweld vanwege hun genderidentiteit of genderexpressie; |
|
W. |
overwegende dat de EU een zekere verantwoordelijkheid draagt en een voorbeeldfunctie heeft met betrekking tot gendergelijkheid en vrouwenrechten, die een kernpunt van haar externe optreden moeten worden; overwegende dat gendergelijkheid, de bestrijding van op gender gebaseerd geweld en empowerment van vrouwen noodzakelijk zijn met het oog op de verwezenlijking van de internationale ontwikkelingsdoelstellingen en om de EU een succesvol beleid te laten voeren op het gebied van buitenlandse zaken, ontwikkelingssamenwerking en internationale handel; overwegende dat vrouwen niet alleen kwetsbaarder zijn voor de gevolgen van energie-, milieu- en klimaatverandering, maar ook doeltreffend meewerken aan bestrijdings- en aanpassingsstrategieën, en zich sterk inzetten voor een billijk en duurzaam groeimodel; |
|
X. |
overwegende dat de institutionele mechanismen noodzakelijk zijn als basis voor het realiseren van gendergelijkheid; overwegende dat voorts gendergelijkheid — samen met de concepten gendermainstreaming, genderbudgettering en gendereffectbeoordeling — moet worden behandeld als belangrijk horizontaal aspect van alle beleidsterreinen in de EU en haar lidstaten; |
|
Y. |
overwegende dat het gebruik van genderspecifieke gegevens een essentieel instrument is om reële vooruitgang te kunnen boeken en de bereikte resultaten effectief te kunnen beoordelen; |
|
Z. |
overwegende dat in een aantal lidstaten tegen gendergelijkheid gerichte bewegingen de afgelopen jaren in de publieke opinie terrein hebben gewonnen en proberen traditionele genderrollen te versterken en zich verzetten tegen bestaande verworvenheden op het gebied van gendergelijkheid; |
|
AA. |
overwegende dat de bestaande problematiek en de opgedane ervaring aantonen dat het gebrek aan beleidsmatige samenhang tussen de verschillende domeinen de verwezenlijking van gendergelijkheid in het verleden in de weg heeft gestaan en dat er behoefte is aan een behoorlijke financiering en een betere coördinatie, verspreiding en bevordering van de rechten van de vrouw, rekening houdend met verschillende realiteiten; |
Algemene aanbevelingen
|
1. |
verzoekt de Commissie, uitgaande van de prioritaire gebieden van de vorige strategie, een nieuwe aparte strategie voor de rechten van de vrouw en gendergelijkheid in Europa uit te stippelen en goed te keuren, teneinde gelijke kansen te creëren, een eind te maken aan alle vormen van discriminatie van vrouwen op de arbeidsmarkt, op het gebied van salarissen en pensioenen, de besluitvorming, toegang tot goederen en diensten, het combineren van gezin en werk, evenals aan alle vormen van geweld tegen vrouwen, en discriminerende structuren en praktijken op grond van geslacht op te heffen; onderstreept dat in de nieuwe strategie voor de rechten van de vrouw en gendergelijkheid terdege rekening moet gehouden met de vele en elkaar overlappende vormen van discriminatie, zoals vermeld in artikel 21 van het Handvest van de grondrechten, die gemeenschappelijke onderliggende elementen hebben, maar vrouwen op een andere manier treffen, en concrete maatregelen moeten worden ontwikkeld ter versterking van de rechten van verschillende groepen vrouwen, waaronder vrouwen met een handicap, vrouwen die tot minderheden behoren of van migrantenafkomst zijn, Romavrouwen, oudere vrouwen, alleenstaande moeders en LGBTI; |
|
2. |
verzoekt de Commissie ook maatregelen te ontwikkelen om in het kader van een bredere antidiscriminatiestrategie een einde te maken aan alle discriminatie van vrouwen in hun diversiteit, en een aparte, op LGBTI toegesneden routekaart op te stellen; dringt er in dit verband bij de Raad op aan om zo spoedig mogelijk tot een gemeenschappelijk standpunt te komen over het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd, geslacht of seksuele geaardheid, dat sinds de aanneming door het Parlement in april 2009 wordt geblokkeerd; |
|
3. |
betreurt het dat de strategie voor gelijkheid tussen mannen en vrouwen 2010-2015 niet specifiek ingaat op de kwestie van mensen met een handicap, ondanks het feit dat vrouwen met een handicap vaak sterker worden benadeeld dan mannen met een handicap en dat zij vaker geconfronteerd worden met armoede en maatschappelijke uitsluiting; dringt er daarom bij de Commissie op aan aandacht te besteden aan de behoeften van vrouwen met een handicap, opdat zij in sterkere mate kunnen participeren in het arbeidsproces; betreurt het in die zin ook dat in de Europese Strategie inzake handicaps 2010-2020 geen geïntegreerde gendergebaseerde benadering of een apart hoofdstuk over genderspecifieke beleidsmaatregelen voor mensen met een handicap is opgenomen; |
|
4. |
verzoekt de Commissie het maatschappelijk middenveld en de sociale partners op gestructureerde wijze te betrekken bij de ontwikkeling en permanente evaluatie van de strategie; |
|
5. |
verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat de collectieve onderhandelingen in de publieke en de privésector worden versterkt en volledig worden geëerbiedigd, aangezien zij een onmisbaar instrument vormen voor de regeling van de arbeidsverhoudingen, de bestrijding van loondiscriminatie en de bevordering van gelijkheid; |
|
6. |
verzoekt de Commissie bij de evaluatie van de toepassing van Richtlijn 2004/113/EG houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten, rekening te houden met gevallen van discriminatie; |
|
7. |
verzoekt de Commissie duidelijk te maken welke rol zij wil dat de EU in de wereld en in de samenwerking met de lidstaten, met inbegrip van hun bevoegde autoriteiten, speelt als het gaat om de bevordering van gendergelijkheid, zowel binnen als buiten de grenzen van de Unie, en deze doelen na te streven zowel door toepassing van het beginsel van gendermainstreaming op alle terreinen als door middel van afzonderlijke, gerichte en concrete maatregelen; benadrukt dat het genderperspectief en de bestrijding van gendergeweld moeten worden geïntegreerd in het buitenlands beleid, het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid en het handelsbeleid van de Europese Unie en dat daarvoor de nodige financiële instrumenten en personele middelen moeten worden uitgetrokken; |
|
8. |
betreurt eens te meer dat in de Europa 2020-strategie het genderperspectief niet naar tevredenheid is opgenomen, en verzoekt de Commissie en de Raad daarom ervoor te zorgen dat gendergelijkheid wordt geïntegreerd in alle programma's, acties en initiatieven die in het kader van deze strategie worden ondernomen, een specifieke paragraaf over gendergelijkheid in de strategie op te nemen, de doelstellingen van de toekomstige strategie te beschouwen als een onderdeel van het Europese semester en een genderperspectief toe te voegen aan de landenspecifieke aanbevelingen en de jaarlijkse groeianalyse; |
|
9. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten om op alle beleidsterreinen en op alle bestuursniveaus betrouwbare, naar geslacht uitgesplitste gegevens en indicatoren voor gendergelijkheid te verzamelen, te analyseren en te publiceren, daarbij voortbordurend op het werk van het Europees Instituut voor gendergelijkheid en het Bureau van de Europese Unie voor grondrechten, om het ontwerp en de toepassing van de strategieën voor gendergelijkheid in de EU en de lidstaten te kunnen analyseren, deze strategieën te actualiseren en de integratie van de genderdimensie op alle relevante communautaire en nationale beleidsterreinen te evalueren en, waar mogelijk, de gegevens verder uit te splitsen naar ras of etnische herkomst, godsdienst of overtuiging, en handicap, zodat een intersectionele analyse voor alle beleidsterreinen mogelijk wordt en op die manier de meervoudige discriminatie die bepaalde groepen vrouwen ondervinden wordt gedocumenteerd; moedigt de Commissie en de lidstaten aan om het initiatief te nemen tot genderspecifieke effectbeoordelingen van het beleid van de lidstaten, met name wanneer er hervormingen van de arbeidsmarkt en het pensioenstelsel worden voorgesteld; |
|
10. |
verzoekt de Commissie de strategie in de vorm van een concreet actieplan te gieten, waarbij de verantwoordelijke belanghebbenden duidelijk worden benoemd en met name rekening dient te worden gehouden met onderstaande specifieke suggesties met betrekking tot geweld tegen vrouwen, werk en tijd, vrouwen in functies met macht en beslisbevoegdheid, financiële middelen, gezondheid, kennis, onderwijs en media, globale visie alsmede institutionele mechanismen en gendermainstreaming; wijst nadrukkelijk op de noodzaak om zo nodig en met volledige inachtneming van de bevoegdheden van de EU wetgevingsvoorstellen te doen ter versterking van het rechtskader voor gendergelijkheid; |
Geweld tegen vrouwen en seksueel geweld
|
11. |
verzoekt de Commissie, zoals reeds eerder in zijn resolutie van 25 februari 2014 met aanbevelingen voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen, een wetgevingsvoorstel in te dienen dat zowel een coherent systeem voor de vergaring van statistische gegevens als een sterker optreden van de lidstaten bij de preventie en vervolging van geweld tegen vrouwen en meisjes alsmede seksueel geweld garandeert en een laagdrempelige toegang tot de rechter mogelijk maakt; |
|
12. |
verzoekt de Commissie om in de toekomstige strategie een definitie van gendergeweld op te nemen die aansluit bij de bepalingen van Richtlijn 2012/29/EU, en zo snel mogelijk te komen met een integrale strategie inzake geweld tegen vrouwen en meisjes en gendergeweld, met een bindende wetgevingshandeling; verzoekt de Raad om de passerelle-clausule toe te passen en een unaniem besluit te nemen waarmee gendergeweld wordt toegevoegd aan de vormen van criminaliteit die zijn vastgelegd in artikel 83, lid 1, VWEU; |
|
13. |
verzoekt de Commissie om de mogelijkheid van toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul te onderzoeken en zo spoedig mogelijk aan die procedure te beginnen, en voorts met behulp van de nieuwe strategie de ratificatie van het Verdrag van Istanbul door de lidstaten te stimuleren en zich actief in te zetten voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen en meisjes; verzoekt de lidstaten om het Verdrag van Istanbul zo spoedig mogelijk te ondertekenen en te ratificeren; |
|
14. |
verzoekt de Commissie opnieuw om 2016 uit te roepen tot Europees Jaar van de bestrijding van geweld tegen vrouwen en meisjes en tijdens dat jaar prioriteit te geven aan het opstellen van vergaande, slagvaardige strategieën om een aanzienlijke vermindering van het geweld tegen vrouwen en meisjes te bereiken; |
|
15. |
verzoekt de EU de lidstaten te steunen bij het uitwerken van campagnes en strategieën tegen het dagelijkse lastigvallen van vrouwen in de openbare ruimte en daarbij de beste praktijken aan de lidstaten door te geven; |
|
16. |
acht het dringend noodzakelijk dat er in 2015 en ook daarna wordt toegezien op de omzetting en uitvoering van de richtlijn inzake minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, van de verordening betreffende de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken en van de richtlijn betreffende het Europees beschermingsbevel; |
|
17. |
verzoekt de Commissie in de strategie plaats in te ruimen voor „zero tolerance”-campagnes en de lidstaten te helpen om de bevolking sterker bewust te maken van het probleem van geweld tegen vrouwen en jaarlijkse voorlichtingscampagnes aan te moedigen over de oorzaken van geweld en misbruik en over preventie, toegang tot de rechter en steun voor slachtoffers; onderstreept hoe belangrijk het is om de gehele samenleving, en in het bijzonder mannen en jongens, een concretere rol te geven bij de bestrijding van geweld tegen vrouwen; verzoekt de Commissie bovendien om een vervolg te geven aan haar initiatieven ter bestrijding van genitale verminking bij vrouwen; |
|
18. |
onderstreept dat een doeltreffende bestrijding van geweld tegen vrouwen en van de straffeloosheid van dit geweld vraagt om een gedragswijziging in de samenleving ten opzichte van vrouwen en meisjes, omdat vrouwen al te vaak in een ondergeschikte rol worden voorgesteld en geweld tegen vrouwen te vaak wordt getolereerd of geringschat; dringt er bij de Commissie op aan om de lidstaten te steunen bij maatregelen ter voorkoming en bestrijding van geweld in al zijn vormen en van de diepgewortelde oorzaken van geweld en ter bescherming van misbruikte vrouwen, en specifieke maatregelen te nemen ten aanzien van de verschillende aspecten, waaronder meer steun aan opvanghuizen voor vrouwen en organisaties die vrouwen ondersteunen die het slachtoffer zijn van gendergeweld, en preventieve maatregelen zoals bestrijding, van kinds af aan, van genderstereotypen en discriminerende sociaalculturele attitudes, alsmede bestraffing van de daders; |
|
19. |
merkt op dat de feminisering van de armoede kan leiden tot een toename van vrouwenhandel, seksuele uitbuiting en gedwongen prostitutie, en daarmee tot een grotere financiële afhankelijkheid van vrouwen; verzoekt de Commissie en de lidstaten een analyse te maken van de redenen van vrouwen om de prostitutie in te gaan en van manieren om de vraag te ontmoedigen; benadrukt het belang van programma's voor de uittreding uit de prostitutie; |
|
20. |
wijst op het belang van een systematische opleiding van geschoold personeel dat zich moet ontfermen over vrouwen die het slachtoffer zijn van fysiek, seksueel of psychologisch geweld; acht deze opleiding onmisbaar voor eerstelijns en tweedelijns hulpverleners, waaronder de sociale en medische nooddiensten, de civiele bescherming en politiediensten; |
|
21. |
verzoekt de lidstaten om volledige uitvoering van Richtlijn 2011/36/EU inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel, en de Commissie om evaluatie van en controle op de tenuitvoerlegging en om vaststelling van de beste praktijken die de lidstaten kunnen delen met het oog op de goedkeuring van een nieuwe strategie voor de bestrijding van mensenhandel, wanneer de huidige strategie in 2016 afloopt, waarin een genderperspectief dient te zijn opgenomen, prioriteit dient te worden gegeven aan de rechten van slachtoffers van mensenhandel, met een specifieke paragraaf over mensenhandel voor seksuele uitbuiting en met bijzondere aandacht voor nieuwe vormen van mensenhandel die worden ontwikkeld nu andere, gangbaardere kanalen worden afgesloten, alsmede dient te worden gewaarborgd dat alle beleidsmaatregelen, begrotingen en resultaten van de lidstaten in het kader van de ontwikkeling van de strategie transparant en toegankelijk zijn; |
|
22. |
verzoekt de Commissie de lidstaten te helpen door ervoor te zorgen dat slachtoffers van belaging kunnen profiteren van de bescherming die wordt geboden door bestaande maatregelen als het Europese beschermingsbevel, de verordening betreffende de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken en de EU-richtlijn inzake slachtoffers bij verplaatsing van de ene EU-lidstaat naar een andere, en aanvullende maatregelen te overwegen om de bescherming van slachtoffers van belaging te verbeteren, aangezien uit gegevens blijkt dat 18 % van de vrouwen in de EU na hun 15e te maken krijgt met belaging en een op de vijf slachtoffers van belaging verklaart dat het misbruik twee jaar of langer heeft geduurd (30); |
|
23. |
verzoekt de Commissie om de bevoegde autoriteiten van de lidstaten bij de opstelling van hun actieprogramma's voor gendergelijkheid te ondersteunen en bijzondere aandacht te besteden aan nieuwe vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes, zoals cyberstalking (31) en intimidatie en pesten via internet, en doorlopend evaluaties uit te voeren; benadrukt in dit verband ook het belang van een nauwe samenwerking met het maatschappelijk middenveld om problemen eerder te onderkennen en effectiever te bestrijden; |
|
24. |
verzoekt de Commissie erop toe zien dat de lidstaten de volledige wettelijke erkenning van het gekozen geslacht mogelijk maken, met inbegrip van verandering van de voornaam, het socialeverzekeringsnummer en andere genderspecifieke aanduidingen op identiteitsbewijzen; |
|
25. |
verzoekt de Commissie eens te meer om zo snel mogelijk een Europees Waarnemingscentrum voor geweld tegen vrouwen op te zetten binnen het kader van het Europees Instituut voor gendergelijkheid, met aan het hoofd een EU-coördinator bestrijding geweld tegen vrouwen en meisjes; |
Werk en tijd
|
26. |
verzoekt de Commissie om in de nieuwe strategie bijzondere aandacht te besteden aan de verschillende mogelijkheden om gezin en beroep te combineren; betreurt in dit verband de impasse in de onderhandelingen over de goedkeuring van de richtlijn betreffende moederschapsverlof en bevestigt nogmaals dat het Parlement volledig bereid is tot samenwerking; verzoekt de lidstaten in de tussentijd hun moederschapsregelingen te waarborgen, maatregelen te nemen om onredelijk ontslag van werkneemsters tijdens de zwangerschap te voorkomen en vrouwen en mannen met zorgtaken te beschermen tegen onredelijk ontslag; |
|
27. |
wijst erop dat ondanks de beschikbare EU-financiering sommige lidstaten bezuinigingen op de begroting hebben doorgevoerd die van invloed zijn op de beschikbaarheid, de kwaliteit en de kosten van de voorzieningen voor kinderopvang, met alle negatieve gevolgen van dien voor het combineren van gezin en beroep, waar met name vrouwen de dupe van zijn; verzoekt de Commissie erop toe te zien dat de Barcelonadoelen worden gehaald, en de lidstaten te blijven ondersteunen bij het opzetten van een kwalitatief hoogwaardige en betaalbare kinderopvang met adequate openingstijden, alsook met succes nieuwe doelen op het gebied van kinderopvangstructuren te ontwikkelen; onderstreept hierbij het belang van het vergroten van de beschikbaarheid, kwaliteit en toegankelijkheid van betaalbare diensten op het gebied van opvang en zorg voor kinderen, ouderen en mensen die bijzondere verpleging behoeven, met inbegrip van bijstand aan hulpbehoevende familieleden, waarbij moet worden gegarandeerd dat de beschikbaarheid van die diensten aansluit bij de werktijden van voltijds werkende vrouwen en mannen; merkt op dat de totstandbrenging van uitgebreidere faciliteiten voor crèches en kleuterscholen niet alleen afhangt van overheidsbeleid, maar ook van stimuli voor bedrijven om dergelijke oplossingen aan te bieden; |
|
28. |
benadrukt dat voor vrouwen en mannen flexibele arbeidsregelingen met het oog op het combineren van beroep en gezin van groot belang zijn, mits de werknemer hierin de vrije keuze heeft, en geeft de Commissie opdracht om de uitwisseling van best practices te coördineren en te stimuleren; onderstreept in dit verband de noodzaak van bewustmakingscampagnes ten behoeve van het gelijkelijk verdelen van huishoudelijke, opvang- en zorgtaken, betere investeringen in zorginfrastructuur, het stimuleren van de inbreng van mannen en de invoering van een vaderschapsverlof van ten minste 10 dagen en ouderschapsverlof voor beide ouders, evenwel met sterke prikkels voor de vader, zoals niet-overdraagbaar ouderschapsverlof; benadrukt dat gelijkheid wat betreft het ouderschapsverlof gunstig is voor alle gezinsleden en kan fungeren als een stimulans voor de vermindering van discriminatie die verband houdt met ouderschapsverlof; |
|
29. |
verlangt dat de nodige maatregelen worden getroffen ter bevordering van een hogere werkgelegenheid onder vrouwen, zoals betaalbare zorg en kinderopvang, passende regelingen voor moederschaps-, vaderschaps- en ouderschapsverlof en flexibele arbeidstijden en werklocaties; benadrukt het belang van goede arbeidsvoorwaarden en zekere banen die zowel vrouwen als mannen in staat stellen werk en privéleven te combineren, en verzoekt de Commissie de versterking van de arbeidsrechten met het oog op een grotere gelijkheid tussen vrouwen en mannen te coördineren en te bevorderen; benadrukt dat het verbeteren van het evenwicht tussen gezinsleven, privéleven en werk belangrijk is voor het economisch herstel, een duurzame demografie en het persoonlijk en maatschappelijk welzijn, en merkt op dat een gelijke arbeidsparticipatie van mannen en vrouwen het economisch potentieel van de EU aanzienlijk zou kunnen verhogen en tegelijkertijd een bevestiging zou vormen van het eerlijke en inclusieve karakter van de arbeidsmarkt; wijst erop dat een volledige convergentie van de arbeidsparticipatiecijfers zich, volgens prognoses van de OESO, zou vertalen in een stijging van het bbp per inwoner met 12,4 % tot 2030; merkt op dat deeltijdwerk, dat grotendeels door vrouwen wordt verricht, het combineren van gezin en beroep weliswaar kan vergemakkelijken, maar ook duidelijk leidt tot minder kans op het maken van carrière, lagere salarissen en pensioenen, onderbenutting van het menselijk kapitaal en, bijgevolg, minder economische groei en welvaart; |
|
30. |
benadrukt dat het van belang is het EIGE te verzoeken om betrouwbare, naar geslacht uitgesplitste cijfers te vergaren over de verhouding tussen de tijd die aan zorg, opvang en huishoudelijk werk wordt besteed en vrije tijd, en deze regelmatig te evalueren; |
|
31. |
beveelt aan dat, aangezien de samenstelling en de definitie van gezinnen in de loop van de tijd veranderen, de wetgeving inzake familie en werk uitvoeriger moet ingaan op eenoudergezinnen en LGBT-ouderschap; |
|
32. |
verzoekt de Commissie de stem van vrouwen in de sociale dialoog gehoor te verschaffen en de vertegenwoordiging van vrouwen in vakbonden in alle sectoren van de economie te bevorderen; |
|
33. |
verzoekt de Commissie in het kader van de strategie de lidstaten aan te zetten tot het ratificeren van Verdrag 189 van de Internationale Arbeidsorganisatie, om de rechten van de Europese werknemers in huishoudens en in de verpleging te schragen; |
|
34. |
verzoekt de Commissie om de bevoegde autoriteiten van de lidstaten te ondersteunen bij het creëren van prikkels voor werkgevers om informeel werk om te zetten in formeel werk; wijst erop dat er met name in door vrouwen gedomineerde sectoren, zoals werk in particuliere huishoudens, op grote schaal zwart wordt gewerkt; verzoekt de lidstaten onzekere vormen van arbeid en zwartwerk door vrouwen tegen te gaan, die bijdragen tot een volledige deregulering van de loonstructuren voor vrouwen, hetgeen leidt tot meer armoede onder vrouwen, vooral op latere leeftijd, en negatieve gevolgen heeft voor de sociale zekerheid van vrouwen en het bbp van de EU, en een adequate sociale bescherming van de werknemers te garanderen; dringt aan op de snelle instelling van het Europees platform om zwartwerk beter te kunnen voorkomen en tegengaan; |
|
35. |
benadrukt dat armoede onder vrouwen wordt veroorzaakt door, onder meer, loopbaanonderbrekingen, de loonkloof (16,4 %) en de pensioenkloof (39 %) tussen mannen en vrouwen, genderongelijkheden in de loopbaanprogressie, het feit dat vrouwen vaak werkzaam zijn op basis van een atypische arbeidsovereenkomst (zoals onvrijwillig deeltijdwerk, tijdelijke contracten en nulurencontracten), het ontbreken van sociale zekerheid voor de meewerkende echtgenote van een zelfstandige, en armoede in huishoudens van alleenstaande moeders; onderstreept dat het armoedepeil tegen 2020 met 20 miljoen mensen kan worden verlaagd met op gendermainstreaming gebaseerde beleidsmaatregelen voor armoede- en discriminatiebestrijding, met actieprogramma's waarin speciale aandacht uitgaat naar benadeelde vrouwen en die geflankeerd worden door acties tegen armoede onder vrouwen, en via de verbetering van de arbeidsomstandigheden in lagelonensectoren waarin vrouwen oververtegenwoordigd zijn; onderstreept dat de vele vormen van discriminatie waarmee vrouwen worden geconfronteerd, op grond van handicap, ras en etnische afkomst, sociaaleconomische status, genderidentiteit en andere factoren, de vervrouwelijking van de armoede in de hand werken; benadrukt hoe belangrijk het is om de gendereffecten van belastingstelsels en arbeidstijdregelingen op vrouwen en gezinnen te evalueren; |
|
36. |
verwacht dat de Commissie alle haar ter beschikking staande maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat de EU-richtlijnen inzake gelijke behandeling van vrouwen en mannen op alle punten worden nageleefd, onder meer door de sociale partners die onderhandelen over de collectieve arbeidsovereenkomsten, en dat de Commissie er naartoe werkt dat in de dialoog met de sociale partners aandacht wordt besteed aan kwesties als loontransparantie en arbeidsvoorwaarden voor vrouwen met een deeltijdcontract of een arbeidscontract voor bepaalde tijd, terwijl ook de arbeidsparticipatie van vrouwen in „groene” en innovatieve sectoren moet worden gestimuleerd; benadrukt dat pensioenen een belangrijke factor zijn voor de economische onafhankelijkheid van de pensioengerechtigden en dat een pensioenkloof het gevolg is van het geheel van nadelen die vrouwen ondervinden tijdens hun loopbaan in een naar geslacht discriminerende arbeidsmarkt; roept de Commissie en de lidstaten op passende maatregelen te nemen om de pensioenkloof tussen mannen en vrouwen, die een rechtstreeks gevolg is van de loonkloof tussen mannen en vrouwen, te verkleinen en de gevolgen van de pensioenstelsels voor vrouwen te evalueren, met bijzondere aandacht voor atypische en deeltijdcontracten; |
|
37. |
onderstreept dat het van belang is op EU-niveau meer bekendheid te geven aan het concept van gezamenlijk eigendomsrecht, om ervoor te zorgen dat de rechten van vrouwen in de landbouwsector volledig worden erkend; spoort de Commissie en de lidstaten aan een bijdrage te leveren aan het bevorderen van een strategie die nieuwe banen voor vrouwen op het platteland oplevert en, impliciet, behoorlijke pensioenen garandeert voor gepensioneerde vrouwen in de EU die in onzekere omstandigheden leven, en vraagt om steun voor politieke inspanningen om de rol van de vrouw in de landbouw te versterken en voor een gepaste vertegenwoordiging van vrouwen in alle politieke, economische en sociale fora van de landbouwsector; |
|
38. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten om rekening te houden met de sociaaleconomische hinderpalen waarmee vrouwen in bepaalde omstandigheden, zoals op het platteland, in door mannen gedomineerde sectoren en op oudere leeftijd, en vrouwen met een handicap worden geconfronteerd; benadrukt dat de banen van vrouwen nog steeds onzekerder zijn dan die van mannen en dat die onzekerheid als gevolg van de crisis nog groter is geworden, en uit zijn bezorgdheid over het aantal en het aandeel vrouwen dat ondanks een baan in armoede leeft; is van mening dat, om de re-integratie van vrouwen op de arbeidsmarkt te bevorderen, veelzijdige beleidsoplossingen nodig zijn, met aandacht voor levenslang leren, het tegengaan van onzekere arbeidsomstandigheden en het bevorderen van banen met rechten, evenals verschillende manieren om het werk te organiseren; verzoekt de Commissie en de lidstaten het genderperspectief in alle werkgelegenheidsprogramma's te versterken, teneinde kwalitatief hoogwaardige banen te scheppen in overeenstemming met de agenda van de IAO voor waardig werk; |
|
39. |
benadrukt dat de kloof tussen het opleidingsniveau van vrouwen (60 % van de afgestudeerden in Europa is vrouw) en hun participatie en positie op de arbeidsmarkt moet worden gedicht om economische groei en concurrentievermogen in de EU te bevorderen; onderstreept dat een eind moet worden gemaakt aan alle aspecten van horizontale en verticale segregatie, aangezien deze segregatie de werkgelegenheid onder vrouwen in bepaalde sectoren beperkt en vrouwen uitsluit van de hoogste rangen van de ondernemingsstructuur; benadrukt dat de huidige wetgeving voor positieve discriminatie, met name in de publieke sector van bepaalde lidstaten, de gendergelijkheid op instapniveau heeft verbeterd, maar dat dit moet worden uitgebreid tot alle loopbaanniveaus; |
Participatie in besluitvormingsprocessen en vrouwelijk ondernemerschap
|
40. |
merkt op dat verreweg de grootste toename van het aandeel vrouwen in raden van bestuur is vastgesteld in landen waarin al wetgeving met betrekking tot verplichte quota is aangenomen, en dat in de lidstaten waar nog geen verplichte maatregelen zijn genomen bedrijven nog ver verwijderd zijn van een acceptabele man-vrouwverhouding; is voorstander van de invoering van transparante procedures voor de benoeming van vrouwen als niet-uitvoerende leden in raden van bestuur van beursgenoteerde bedrijven; moedigt de publieke en de private sector aan om na te denken over vrijwillige regelingen ter bevordering van vrouwen in leidinggevende posities; verzoekt de Commissie concrete maatregelen in verband met de paritaire vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in leidinggevende posities op te nemen in de strategie en de Raad te steunen in de onderhandelingen over de goedkeuring van de richtlijn over een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in raden van toezicht; verzoekt de Raad zo snel mogelijk tot een gezamenlijk standpunt te komen met betrekking tot dit voorstel voor een richtlijn; |
|
41. |
verzoekt de Commissie stimulansen voor de lidstaten te creëren die tot een evenwichtigere vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in gemeenteraden, regionale en nationale parlementen en het Europees Parlement leiden, en onderstreept daarbij dat het van belang is dat mannen en vrouwen op kieslijsten gelijkelijk vertegenwoordigd zijn, met om en om een vrouw en een man als lijsttrekker; benadrukt het belang van quota om meer vrouwen aan het politieke besluitvormingsproces te laten deelnemen; verzoekt alle EU-instellingen om interne maatregelen te treffen met het oog op het vergroten van de gelijkheid binnen de eigen besluitvormingsorganen, door voor hoge functies bij de EU zowel een vrouwelijke als een mannelijke kandidaat voor te dragen; is van mening dat voor de Commissie gelijkheid als eis moet gelden en dat de aanstelling van een op basis van gelijkheid samengestelde Commissie een belangrijk signaal is voor de toekomstige werkzaamheden ter bevordering van gelijkheid; |
|
42. |
wijst erop dat de deelname aan besluitvormingsprocessen op politiek, bestuurlijk en economisch vlak onevenwichtig is verdeeld tussen mannen en vrouwen en dat de struikelblokken die de participatie van vrouwen in de weg staan, worden gevormd door een combinatie van discriminatie op grond van sekse en stereotiepe gedragspatronen die in het bedrijfsleven, de politiek en de samenleving nog steeds bestaan; wijst erop dat vrouwen 60 % van de nieuwe universitaire diploma's behalen, maar bijvoorbeeld in wetenschap en onderzoek ondervertegenwoordigd zijn; verzoekt de Commissie en de lidstaten vrouwen meer bewust te maken van de opleidingsmogelijkheden op die gebieden en ervoor te zorgen dat zij dezelfde kansen hebben als mannen om daarin een baan te krijgen en een carrière op te bouwen; merkt op dat vrouwen doorgaans een loopbaan zonder bijzondere progressie hebben; roept de lidstaten op vrouwen aan te moedigen en te ondersteunen zodat zij een succesvolle loopbaan kunnen opbouwen, onder meer via positieve acties zoals netwerk- en mentorprogramma's, en gepaste omstandigheden te creëren en voor gelijke kansen met mannen te zorgen op elke leeftijd wat betreft opleiding, promotie, bijscholing en omscholing; benadrukt dat in het beleid dat gericht is op gelijke kansen voor vrouwen en mannen op de arbeidsmarkt rekening moet worden gehouden met de potentiële kwetsbaarheid van vrouwen in topfuncties; onderstreept dat met name de Commissie maatregelen tegen ongewenste intimiteiten op het werk moet bevorderen (32); |
|
43. |
beklemtoont het feit dat vrouwen 52 % van de totale Europese bevolking uitmaken, maar slechts een derde van de zelfstandige ondernemers of van alle bedrijfsoprichters in de EU; benadrukt het belang van steunprogramma's voor vrouwelijke ondernemers en vrouwen in de wetenschap en de academische wereld, en dringt bij de EU aan op concretere steun hiervoor; verzoekt de Commissie te analyseren hoe vrouwen kunnen worden gewonnen voor het oprichten van een onderneming en voorstellen hiertoe uit te werken; onderstreept dat potentiële vrouwelijke ondernemers, wetenschappers en academici moeten worden gewezen op de bestaande steunprogramma's en financieringsmogelijkheden; spoort de lidstaten aan om maatregelen en acties voor de ondersteuning van en het verstrekken van advies aan vrouwen die een onderneming willen opstarten te bevorderen, en vrouwelijk ondernemerschap aan te moedigen, de toegang tot financiering te faciliteren en te vereenvoudigen en de bureaucratische rompslomp en andere belemmeringen voor startende vrouwelijke ondernemers terug te dringen; |
Financiële middelen
|
44. |
wijst er nogmaals op dat er nog altijd sprake is van een salariskloof tussen mannen en vrouwen die de afgelopen jaren nauwelijks kleiner is geworden; benadrukt dat deze salariskloof een gevolg is van een ontoereikende arbeidsparticipatie van vrouwen, verticale en horizontale segregatie en het feit dat binnen sectoren waar vrouwen oververtegenwoordigd zijn, vaak lagere lonen worden betaald; verzoekt de Commissie toezicht te houden op de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2006/54/EG en met het oog op de structurele loonverschillen specifieke maatregelen van wetgevende en niet-wetgevende aard in te dienen om de lonen transparant te maken en sancties op te leggen om zo de beloningsverschillen te verkleinen, en daarover jaarlijks een voortgangsverslag in te dienen; spoort de lidstaten aan de nieuwe richtlijn inzake overheidsopdrachten te zien als een waardevol instrument voor de bevordering en versterking van het gendermainstreamingbeleid, door na te denken over de mogelijkheid om waar nodig voorwaarden aan de gunning van overheidsopdrachten te stellen op basis van de bestaande nationale wetgeving inzake gelijke behandeling en gendergelijkheid; verzoekt de Commissie en de lidstaten te onderzoeken of sociale clausules bij openbare aanbestedingsprocedures kunnen worden gebruikt als potentieel instrument ter versterking van het beleid voor sociale integratie; erkent dat de mededingingswetgeving van de EU bij de ontwikkeling van deze benadering in acht moet worden genomen; |
|
45. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten om bij de vormgeving van hun belastingbeleid, socialezekerheidsstelsels en openbare diensten rekening te houden met de demografische ontwikkelingen en veranderingen met betrekking tot de omvang en de samenstelling van huishoudens; |
|
46. |
verzoekt de Commissie de lidstaten te ondersteunen bij de bestrijding van de armoede, die vooral alleenstaande moeders treft en die door de crisis verder is verergerd en leidt tot een toenemende maatschappelijke uitsluiting; |
|
47. |
verzoekt de Commissie de lidstaten te ondersteunen in het toenemende gebruik van de structuurfondsen voor investeringen in openbare kinderopvang en ouderenzorg, als kernstrategie ter verhoging van de arbeidsparticipatie van vrouwen; |
|
48. |
herhaalt dat Richtlijn 2006/54/EG in haar huidige vorm niet doeltreffend genoeg is om de loonkloof tussen mannen en vrouwen aan te pakken en om de doelstelling van gendergelijkheid in arbeid en beroep te verwezenlijken; dringt er bij de Commissie op aan deze richtlijn onverwijld te herzien; |
|
49. |
is van mening dat de beleidsmaatregelen en instrumenten ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid, zoals de jongerengarantie en het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief, moet voldoen aan de specifieke behoeften van jonge mannen en vrouwen, zodat zij de arbeidsmarkt kunnen betreden; herinnert eraan dat er meer jonge vrouwen zijn die geen onderwijs of een opleiding volgen en niet aan het werk zijn (zogeheten NEET's) dan jonge mannen; dringt eveneens aan op de verzameling van naar geslacht uitgesplitste gegevens op het gebied van jeugdwerkloosheid, met het oog op de ontwikkeling van een op maat gemaakt en op feiten stoelend beleid; |
|
50. |
verzoekt de Commissie om zowel bij het in 2014 goedgekeurde investeringspakket als bij de jongerengarantieregeling duidelijker de specifieke situatie en de specifieke behoeften van meisjes en vrouwen als uitgangspunt te nemen; |
|
51. |
benadrukt hoe belangrijk het is om voorbeelden van best practices en initiatieven uit te wisselen, teneinde het verlies van vaardigheden bij vrouwen tegen te gaan en hun vaardigheden juist verder te ontwikkelen of hun een opleiding te bieden waarmee ze de arbeidsmarkt weer op kunnen, nadat ze zich een tijdlang exclusief hebben gewijd aan de zorg voor kinderen of andere familieleden; benadrukt ook hoe belangrijk het is de erkenning van diploma's en kwalificaties te verbeteren en te vergemakkelijken, om te voorkomen dat de capaciteiten van vrouwen die ruimschoots gekwalificeerd zijn onderbenut blijven, hetgeen vaak gebeurt bij vrouwelijke migranten; |
Gezondheid
|
52. |
verzoekt de Commissie de lidstaten steun te verlenen bij het garanderen van kwalitatief hoogwaardige, geografisch goed gespreide en laagdrempelige voorzieningen op het gebied van de seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, veilige en legale abortus en voorbehoedmiddelen en algemene gezondheidszorg; |
|
53. |
dringt er bij de Commissie op aan seksuele en reproductieve gezondheid en rechten op te nemen in haar volgende EU-gezondheidsstrategie ter waarborging van de gelijkheid tussen vrouwen en mannen en ter aanvulling van het nationale beleid inzake seksuele en reproductieve gezondheid; |
|
54. |
verzoekt de lidstaten zich te richten op de preventie van seksueel overdraagbare aandoeningen en preventiemethoden, alsmede op preventie en onderzoek, om ziektes zoals vrouwelijke vormen van kanker (borst-, baarmoederhals- en eierstokkanker) vroegtijdig te ontdekken door regelmatige gynaecologische controles; |
|
55. |
verzoekt de Commissie en de Wereldgezondheidsorganisatie nogmaals genderidentiteitsstoornissen van de lijst van mentale en gedragsstoornissen te schrappen, ervoor te zorgen dat in de onderhandelingen over de elfde versie van de Internationale classificatie van ziekten (ICD-11) een niet-pathologiserende herclassificatie wordt overeengekomen, en te waarborgen dat genderdiversiteit in de kinderjaren niet wordt gepathologiseerd; |
|
56. |
erkent het belang van seksuele en reproductieve rechten en verzoekt de Commissie modellen voor goede praktijken inzake seksuele en relationele opvoeding voor jongeren in heel Europa te ontwikkelen; |
|
57. |
benadrukt dat de Commissie een genderaudit dient uit te voeren om ervoor te zorgen dat in het gezondheidsbeleid van de EU en het door de EU gefinancierde onderzoek meer aandacht wordt besteed aan de gezondheidstoestand van vrouwen en diagnostiek bij vrouwen; |
|
58. |
onderstreept het belang van bewustmakingscampagnes over genderspecifieke ziektesymptomen en vrouwelijke en mannelijke rollen en stereotypen die van invloed zijn op de gezondheid, en verzoekt de Commissie financiële steun te verlenen voor gendergevoelige onderzoeksprogramma's; |
|
59. |
verzoekt de Commissie de lidstaten aan te moedigen om de (medische) ondersteuning van de persoonlijke vruchtbaarheid te bevorderen en een eind te maken aan discriminatie bij de toegang tot vruchtbaarheidsbehandelingen en geassisteerde voortplanting; wijst in dit verband ook op het belang van de ondersteuning van adoptie; |
|
60. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten programma's voor seksuele voorlichting op scholen in te voeren en ervoor te zorgen dat jongeren consultatie kunnen krijgen en toegang hebben tot anticonceptiemiddelen; |
Kennis, onderwijs en media
|
61. |
verzoekt de Commissie in de lidstaten voor prikkels te zorgen die leiden tot degelijk onderwijs in de kritische omgang met de media, zodat er kritische vragen over stereotypen en structuren worden gesteld, en goede praktijken te delen voor het nalopen van het tot dusverre gebruikte lesmateriaal op de stereotiepe invulling van rollen; verzoekt de Commissie in dit verband steun te verlenen aan programma's waarmee mensen bewust worden gemaakt van stereotypen, seksisme en de traditionele rol van man en vrouw in het onderwijs en in de media, alsook campagnes te voeren voor positieve vrouwelijke en mannelijke rolmodellen; benadrukt in dit verband dat de inspanningen van de EU ter bestrijding van genderstereotypen ook gericht moeten zijn op de uitbanning van het pesten van en vooroordelen jegens LGBTI-personen op scholen, ongeacht of het om scholieren, ouders of leerkrachten gaat; onderstreept daarbij dat het van belang is dat het onderwijzend personeel kan profiteren van een pedagogiek die beide geslachten recht doet en leerkrachten in staat stelt de voordelen van gendergelijkheid en een diverse samenleving duidelijk te maken; |
|
62. |
roept de lidstaten, en met name de regelgevingsinstanties voor de media, op aandacht te besteden aan de plaats van vrouwen, zowel kwantitatief als kwalitatief, en een evenwichtige, niet-stereotiepe voorstelling van vrouwen te bevorderen die de waardigheid van vrouwen, hun verschillende rollen en hun identiteit eerbiedigt, en te garanderen dat de commerciële audiovisuele media gevrijwaard blijven van discriminatie op grond van sekse en van vernederende beelden van vrouwen, in het bijzonder internetmedia die vaak op vrouwen en meisjes gericht zijn; onderstreept dat de lidstaten ook banen bij de media en in het bijzonder functies met beslisbevoegdheid voor vrouwen toegankelijker moeten maken; verzoekt de Commissie de lidstaten ervan bewust te maken dat de publieke media en justitie een voorbeeldfunctie moeten vervullen bij het presenteren van diversiteit; verzoekt de Commissie en de lidstaten vastberadener actie te ondernemen om korte metten te maken met seksistische stereotypen die via de media worden verspreid, en vestigt de aandacht op belangrijke maatregelen in het in 2013 aangenomen verslag van het Parlement over de uitbanning van genderstereotypen; |
|
63. |
onderstreept dat het onderwijs en empowerment een beslissende rol spelen in de strijd tegen genderstereotypen en bij de uitbanning van discriminatie op grond van geslacht, en een positief effect hebben voor de vrouwen en voor de samenleving en de economie in het algemeen; benadrukt dat het van groot belang is dat die waarden al op jonge leeftijd worden overgebracht en dat er op het werk en in de media bewustmakingscampagnes worden georganiseerd waarin wordt ingegaan op de rol van mannen bij de bevordering van gelijkheid, de eerlijke verdeling van gezinstaken en het combineren van werk en privéleven; |
|
64. |
onderstreept dat de inachtneming van het beginsel van gendergelijkheid een criterium moet zijn voor alle door de EU gefinancierde cultuur-, onderwijs- en onderzoeksprogramma's, en verzoekt de Commissie een specifiek gebied „genderonderzoek” op te nemen in het Horizon 2020-programma; |
|
65. |
geeft de Commissie opdracht tot een onderzoek naar de gevolgen in het dagelijkse leven van de wijze waarop vrouwen en mannen in de publieke opinie, de media en onderwijsinstellingen worden afgebeeld, waarbij de aandacht met name dient uit te gaan naar pesten op school, haatuitingen en gendergerelateerd geweld; |
|
66. |
verzoekt de Commissie om vooral op vrouwen en vrouwelijke migranten gerichte campagnes en initiatieven ter bevordering van de actieve maatschappelijke participatie van burgers te steunen; |
Globale visie
|
67. |
verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat in de Europese ontwikkelingssamenwerking een op de mensenrechten gebaseerde aanpak wordt gevolgd, met name wat betreft gendergelijkheid, scholing van vrouwen, bestrijding van alle vormen van geweld tegen vrouwen en uitbanning van kinderarbeid; wijst er uitdrukkelijk op dat de algemene toegang tot gezondheidszorg, met name de seksuele en reproductieve gezondheidszorg met de bijbehorende rechten, een fundamenteel mensenrecht is, en benadrukt het recht op vrijwillige toegang tot diensten voor gezinsplanning, met inbegrip van veilige en legale zorg rond abortus, en informatie en voorlichting om de moeder- en zuigelingensterfte te verminderen en om een eind te maken aan alle vormen van gendergeweld, waaronder genitale verminking bij vrouwen, uithuwelijking op jonge leeftijd of onder dwang, gendercide, gedwongen sterilisatie en verkrachting in het huwelijk; |
|
68. |
benadrukt dat het absoluut noodzakelijk is het genderperspectief deel uit te laten maken van alle programmaonderdelen met betrekking tot voedselveiligheid, aangezien vrouwen in Afrika verantwoordelijk zijn voor 80 % van de landbouw; |
|
69. |
verzoekt de Commissie zich in het kader van het uitbreidings- en nabuurschapsbeleid, de ontwikkelingssamenwerking, de handelsbetrekkingen en het diplomatieke verkeer in te zetten voor de invoering van een standaard waarin de rechten van de vrouw als mensenrecht worden gedefinieerd en de verplichting is opgenomen om dit recht te eerbiedigen en de inachtneming van dit recht tot voorwerp te maken van de structurele dialoog in het kader van alle partnerschappen en bilaterale onderhandelingen van de EU; benadrukt het belang van een op participatie berustende samenwerking met alle partijen, vooral met vrouwenrechtenorganisaties, maatschappelijke organisaties en verenigingen van lokale en regionale overheden in het kader van de ontwikkelingssamenwerking; dringt er bij de Commissie op aan te erkennen dat door aan meisjes een voortrekkersrol toe te kennen in de mondiale ontwikkeling, een kader wordt geschapen om te waarborgen dat de mensenrechten van meisjes worden geëerbiedigd, bevorderd en verwezenlijkt, en wenst dat de „Verklaring inzake meisjes” en de doelstellingen ervan centraal worden gesteld in de gendergelijkheidsstrategie voor de periode na 2015; onderstreept het belang van voorlichtings- en bewustmakingscampagnes in gemeenschappen waar gendergerelateerde schendingen van de mensenrechten gangbaar zijn; |
|
70. |
verzoekt de Commissie te bevorderen dat de lidstaten een actieplan opstellen uitgaande van de resoluties 1325 en 1820 van de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid; herinnert de internationale gemeenschap aan de noodzakelijke bescherming voor vrouwen en meisjes, met name bescherming tegen verkrachting als oorlogswapen en gedwongen prostitutie; spreekt zijn krachtige veroordeling uit over het voortdurend gebruik van seksueel geweld tegen vrouwen als oorlogswapen; benadrukt dat er meer moet worden gedaan om het internationaal recht te handhaven, slachtoffers te beschermen en toegang te waarborgen tot medische en psychologische steun voor vrouwen en meisjes die in conflicten zijn misbruikt; |
|
71. |
hamert erop dat het verlenen van humanitaire hulp door de EU en haar lidstaten niet mag worden onderworpen aan door andere partnerdonoren opgelegde beperkingen met betrekking tot noodzakelijke medische behandelingen, waaronder de mogelijkheid van een veilige abortus voor vrouwen en meisjes die het slachtoffer zijn geworden van verkrachting in gewapende conflicten; |
|
72. |
benadrukt het belang van een gendergevoelig asiel- en migratiebeleid, de erkenning van de bedreiging met genitale verminking als grond voor asielverlening en de ontwikkeling van desbetreffende richtsnoeren en de coördinatie van goede praktijken; onderstreept hierbij dat een individueel verblijfsrecht beslist noodzakelijk is, aangezien er anders ongelijke machtsverhoudingen ontstaan, in het bijzonder met betrekking tot vrouwelijke migranten die het slachtoffer zijn van huiselijk geweld; verzoekt de Commissie specifieke maatregelen te evalueren en aan te wijzen die kunnen waarborgen dat de rechten van vrouwelijke asielzoekers worden versterkt en volledig in acht worden genomen gedurende de gehele asielprocedure; |
|
73. |
verzoekt de Commissie naar geslacht uitgesplitste gegevens te verzamelen met het oog op de beoordeling van de gevolgen van het klimaat-, milieu- en energiebeleid voor vrouwen; |
|
74. |
merkt op dat hoewel bij alle missies op het gebied van crisisbeheer, zowel militair als civiel, waaraan de Europese Unie deelneemt adviseurs op het gebied van gendervraagstukken betrokken zijn, er nog gewerkt moet worden aan het vergroten van de deelname van vrouwen aan operaties en missies op alle niveaus van besluitvorming en aan de onderhandelingen over vrede en wederopbouw; stelt dat er voor elke missie een op die missie afgestemde strategie inzake de rechten van de vrouw en gendergelijkheid moet worden ontwikkeld; is voorts van mening dat er een specifiek hoofdstuk inzake gendergelijkheid moet worden verankerd in het volgende EDEO-actieplan inzake mensenrechten; onderstreept in dit verband het belang van de voortdurende en intensieve samenwerking tussen de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en de EDEO; |
Institutionele mechanismen en gendermainstreaming
|
75. |
verzoekt de Commissie de toepassing van gendermainstreaming, genderbudgettering en gendereffectbeoordeling te bevorderen op alle terreinen en voor elk wetgevingsvoorstel in alle bestuurslagen, en daarmee tot concrete doelstellingen op het gebied van gendergelijkheid te komen; verzoekt ook de Rekenkamer het genderperspectief te betrekken bij haar beoordeling van de tenuitvoerlegging van de begroting van de Unie; verzoekt eveneens de lidstaten genderbudgettering in te voeren om overheidsprogramma's en –beleid te analyseren, te onderzoeken wat de gevolgen hiervan zijn voor de toewijzing van middelen en welke bijdrage ze leveren aan de gelijkheid van vrouwen en mannen; |
|
76. |
verzoekt de Commissie voorts de samenwerking tussen de lidstaten, vrouwenrechtenorganisaties en de sociale partners te bevorderen; |
|
77. |
wijst op het belang van een adequate financiering van de nationale organen voor gendergelijkheid en antidiscriminatiebureaus; dringt er bij de Commissie op aan om nauwlettend toezicht te houden op de doeltreffendheid van nationale klachteninstanties en -procedures in het kader van de tenuitvoerlegging van de richtlijnen inzake gendergelijkheid; verzoekt de Commissie in dit verband ook de tenuitvoerlegging van het Europees Handvest voor gelijkheid van vrouwen en mannen op lokaal niveau en de continuïteit van ngo's, met name vrouwenrechtenorganisaties en andere organisaties op het gebied van gendergelijkheidskwesties, te ondersteunen door middel van een adequate, voorspelbare subsidiëring; spreekt op deze plaats tevens de wens uit dat de financiële steun voor het Daphne-programma wordt voortgezet en het profiel van dit programma ongewijzigd blijft, zodat vooral plaatselijke vrouwenrechtenorganisaties in de lidstaten zich kunnen blijven wijden aan de bestrijding van geweld tegen vrouwen; |
|
78. |
benadrukt dat het van belang is dat Commissie en Parlement als partners samenwerken, en stelt daarom voor dat de commissaris voor Justitie, Consumentenrechten en Gendergelijkheid jaarlijks mondeling en schriftelijk aan de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid een voortgangsverslag presenteert — zowel vanuit de invalshoek van de Commissie als vanuit de invalshoek van de lidstaten op basis van een landenspecifieke verslaglegging met specifieke informatie per lidstaat — over de in de strategie geformuleerde doelstellingen; |
|
79. |
verzoekt de Commissie samen te werken met Parlement en Raad en een jaarlijkse EU-top inzake gendergelijkheid en vrouwenrechten te organiseren, om na te gaan welke vorderingen er zijn gemaakt en om nieuwe verbintenissen aan te gaan; |
o
o o
|
80. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen van de lidstaten. |
(1) PB L 181 van 29.6.2013, blz. 4.
(2) PB L 224 van 6.9.2003, blz. 1.
(3) PB L 315 van 14.11.2012, blz. 57.
(4) PB L 338 van 21.12.2011, blz. 2.
(5) PB L 101 van 15.4.2011, blz. 1.
(6) PB L 180 van 15.7.2010, blz. 1.
(7) PB L 68 van 18.3.2010, blz. 13.
(8) PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23.
(9) PB L 348 van 28.11.1992, blz. 1.
(10) PB L 373 van 21.12.2004, blz. 37.
(11) PB C 130 van 30.4.2011, blz. 4.
(12) Bijlage bij de conclusies van de Raad van 7 maart 2011.
(13) PB C 166 van 3.7.1995, blz. 92.
(14) PB C 320 E van 15.12.2005, blz. 247.
(15) PB C 348 E van 21.12.2010, blz. 11.
(16) PB C 341 E van 16.12.2010, blz. 35.
(17) PB C 199 E van 7.7.2012, blz. 65.
(18) PB C 251 E van 31.8.2013, blz. 1.
(19) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0050.
(20) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0375.
(21) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0074.
(22) PB C 236 E van 12.8.2011, blz. 79.
(23) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0073.
(24) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0045.
(25) PB C 264 E van 13.9.2013, blz. 75.
(26) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0488.
(27) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0126.
(28) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0128.
(29) Verslag van de Commissie over vooruitgang op het gebied van de gelijkheid tussen vrouwen en mannen 2012 (SWD(2013)0171), blz. 8.
(30) Geweld tegen vrouwen: een EU-breed onderzoek. Belangrijkste resultaten — verslag van het FRA, blz. 83-84 en 92-93.
(31) Geweld tegen vrouwen: een EU-breed onderzoek. Belangrijkste resultaten — verslag van het FRA, blz. 87.
(32) Geweld tegen vrouwen: een EU-breed onderzoek. Belangrijkste resultaten — verslag van het FRA, blz. 96.
|
4.11.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 407/18 |
P8_TA(2015)0219
Intellectuele-eigendomsrechten in derde landen
Resolutie van het Europees Parlement van 9 juni 2015 over de strategie voor de bescherming en handhaving van intellectuele-eigendomsrechten in derde landen (2014/2206(INI))
(2016/C 407/02)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité van 1 juli 2014 getiteld „Handel, groei en intellectuele eigendom — Strategie voor de bescherming en handhaving van intellectuele-eigendomsrechten in derde landen” (COM(2014)0389), |
|
— |
gezien de strategie van de Commissie voor de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten in derde landen (1) en haar onafhankelijke evaluatie van november 2010, |
|
— |
gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name artikel 11, lid 1 en artikel 17, lid 2, |
|
— |
gezien de Europa 2020-strategie (COM(2010)2020), |
|
— |
gezien de conclusies van de Europese Raad van 21 maart 2014, |
|
— |
gezien het verslag van 2008 van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) getiteld „The Economic Impact of Counterfeiting and Piracy” zoals bijgewerkt in 2009, |
|
— |
gezien het verslag van 2009 van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) getiteld „Piracy of Digital Content”, |
|
— |
gezien de gezamenlijke studie uit 2013 van het Europees Octrooibureau en het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (EOB/BHIM) getiteld „Intellectual Property Rights Intensive Industries: Contribution to Economic Performance and Employment in the European Union”, |
|
— |
gezien het OESO-werkdocument van 2010 betreffende het handelsbeleid getiteld „Policy Complements to the Strengthening of IPRS in Developing Countries”, |
|
— |
gezien de studie uit 2013 van de Wereldhandelsorganisatie, de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom en de Wereldgezondheidsorganisatie getiteld „Promoting Access to Medical Technologies and Innovation”, |
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 3286/94 van de Raad van 22 december 1994 tot vaststelling van communautaire procedures op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek met het oog op de handhaving van de rechten die de Gemeenschap ontleent aan internationale regelingen voor het handelsverkeer, in het bijzonder die welke onder auspiciën van de Wereldhandelsorganisatie werden vastgesteld (2) (verordening inzake handelsbelemmeringen), |
|
— |
gezien Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (3), |
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 816/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de verlening van dwanglicenties voor octrooien inzake de vervaardiging van farmaceutische producten voor uitvoer naar landen met volksgezondheidsproblemen (4), |
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 953/2003 van de Raad van 26 mei 2003 ter voorkoming van verlegging van het handelsverkeer in bepaalde belangrijke geneesmiddelen naar de Europese Unie (5), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (6), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 608/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 inzake de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten door de douane en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad (7), |
|
— |
gezien de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (TRIPS) en de Verklaring van Doha inzake de TRIPS-overeenkomst en de volksgezondheid die op 14 november 2001 is goedgekeurd tijdens de ministeriële conferentie van de Wereldhandelsorganisatie, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 12 juli 2007 over de TRIPS-overeenkomst en de beschikbaarheid van medicijnen (8), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 18 december 2008 over de impact van namaak op de internationale handel (9), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 22 september 2010 over versterkte handhaving van intellectuele-eigendomsrechten in de interne markt (10), |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie van 31 juli 2014 getiteld „EU Customs Enforcement of Intellectual Property Rights — Results at the EU Border 2013” (11), |
|
— |
gezien de resolutie van de Raad over het EU-douaneactieplan tegen inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten (IER) voor de jaren 2013-2017 (12), |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 10 december 2014, |
|
— |
gezien artikel 52 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie internationale handel (A8-0161/2015), |
|
A. |
overwegende dat het concurrentievermogen van de EU is gebaseerd en steeds meer zal worden gebaseerd op creativiteit en innovatie, en overwegende dat „slimme groei” — het ontwikkelen van een economie op basis van kennis en innovatie — één van de drie prioriteiten van de Europa 2020-strategie is; |
|
B. |
overwegende dat de intellectuele-eigendomsrechten (IER) bijdragen tot de ontwikkeling van innovatie en creativiteit, dat de bescherming daarvan een belangrijke uitdaging is voor het concurrentievermogen van Europa en overwegende dat de Unie in dat opzicht een ambitieuzere strategie betreffende de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten moet ontwikkelen ten aanzien van haar handelspartners; |
|
C. |
overwegende dat het van essentieel belang is om de versterking van de banden tussen het onderwijs, het bedrijfsleven, onderzoek en innovatie en intellectueel eigendom te versterken; overwegende dat de procedures ter bestrijding van inbreuken op IER duur en tijdrovend zijn, met name voor kmo's, met inbegrip van individuele houders van rechten; |
|
D. |
overwegende dat de EU en haar lidstaten als leden van de Wereldhandelsorganisatie gebonden zijn door de Overeenkomst inzake de handelsgerelateerde aspecten van de intellectuele eigendom (TRIPS) en zich derhalve hebben verbonden tot de vaststelling en uitvoering van minimumnormen voor doeltreffende maatregelen tegen alle inbreuken op IER; |
|
E. |
overwegende dat in het debat over IER naar behoren moet worden nagedacht over de opgedane ervaringen en over toekomstige technologische trends, waarbij de samenhang tussen de interne en externe aspecten wordt gehandhaafd, waar nodig een onderscheid wordt gemaakt tussen de fysieke en digitale omgeving, rekening wordt gehouden met de bedenkingen van alle betrokkenen, met inbegrip van de kmo's en consumentenorganisaties, en wordt gestreefd naar het zorgen voor volledige transparantie van de belangen en adequate legitimiteit bij het nastreven van een billijk evenwicht tussen alle belangen ter zake; |
|
F. |
overwegende dat namaak niet langer beperkt blijft tot luxeproducten, maar tevens algemeen gebruikte goederen treft, zoals speelgoed, geneesmiddelen, cosmetica en levensmiddelen, die, indien nagemaakt, letsel kunnen veroorzaken of ernstige gezondheidsrisico's voor de consument kunnen vormen; |
|
G. |
overwegende dat de douaneautoriteiten in de EU in 2013 bijna 36 miljoen artikelen in beslag hebben genomen waarvan werd aangenomen dat zij een inbreuk op de IER vormden, met een waarde van meer dan 760 miljoen EUR; |
|
H. |
overwegende dat 72 % van alle in beslag genomen goederen in 2013 kleine hoeveelheden betrof; overwegende dat geneesmiddelen voor het vierde opeenvolgende jaar tot de topcategorie behoorden met 19 % van deze inbeslagnemingen en 10 % van alle inbeslagnemingen; |
|
I. |
overwegende dat het nodig is om de inbreuken op IER te bestrijden om de daarmee verbonden mogelijke risico's voor de gezondheid en veiligheid van de consumenten en het milieu terug te dringen, waardecreatie in de EU en in derde landen te beschermen, de economische en sociale gevolgen voor de bedrijven en scheppers in de Unie te voorkomen en risico's voor de culturele diversiteit in Europa en derde landen te voorkomen; overwegende dat speciale aandacht moet worden besteed aan de strijd tegen de georganiseerde misdaad die van de handel in nagemaakte en door piraterij verkregen goederen profiteert; |
|
J. |
overwegende dat een allesomvattend rechtskader voor EIR moet worden gecombineerd met doeltreffende handhaving, met, in voorkomend geval, verwijzing naar handhavingsmaatregelen en straffen, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat de maatregelen ter handhaving van EIR de legitieme handel niet te zeer belasten; |
|
K. |
overwegende dat de bescherming van IER voor een groot gedeelte afhangt van de correcte toepassing van de bestaande wetgeving en internationale afspraken, waaronder strafbepalingen; |
Algemene opmerkingen
|
1. |
waardeert de benadering van de Commissie met name de oproep tot het handhaven van het evenwicht tussen de diverse uiteenlopende belangen; |
|
2. |
is van oordeel dat het debat over een billijk evenwicht tussen de belangen van de rechthebbenden en die van de eindgebruikers rijk geschakeerd en zeer complex is met economische belangen voor alle partijen; is van oordeel dat de Commissie moet nagaan hoe er een geïnformeerd en transparant publiek debat kan worden gehouden over de bescherming en handhaving van IE en wat dit voor consumenten betekent; is van oordeel dat de oproep voor een betere betrokkenheid van de belanghebbenden in het debat over IER vergezeld moet gaan van stappen die zorgen voor de transparantie en legitimiteit voor alle deelnemers; is van oordeel dat in geen enkele evaluatie van de mededeling rekening wordt gehouden met de Strategie voor de bescherming en handhaving van intellectuele-eigendomsrechten in derde landen uit 2004 noch met de verwerping van de Handelsovereenkomst ter bestrijding van namaak (ACTA); |
|
3. |
onderstreept dat niet duidelijk genoeg is met welke middelen en methoden de resultaten waarnaar in de mededeling wordt verwezen, kunnen worden bereikt, met name welke financiële middelen zullen worden gebruikt en waar zij vandaan zullen komen, ook gezien de beperkte middelen die beschikbaar gemaakt zijn ten behoeve van de ondersteuning van rechthebbenden in de EU die uitvoeren of die zich in derde markten vestigen; |
|
4. |
is van mening dat niet duidelijk wordt aangegeven hoe de coördinatie tussen het intern en extern beleid inzake de bescherming van de EIR moet verlopen, en onderstreept het belang van interne verbetering dienaangaande; erkent dat samenhang tussen intern en extern beleid niets afdoet aan de noodzaak van een aanpak op maat, die de specifieke feiten en omstandigheden erkent die op een markt van een derde land in kwestie bestaan; |
|
5. |
onderstreept dat de bescherming van IER moet worden gezien als een eerste noodzakelijke, maar niet afdoende stap op weg naar toegang tot de markt van een derde land en dat het vermogen om erkende IER doeltreffend uit te oefenen afhankelijk is van de substantiële bescherming, met inbegrip van de doeltreffende handhaving en rechtsmiddelen, in het betrokken land; |
|
6. |
onderstreept dat de commerciële aard van veel inbreuken op IER en de toenemende betrokkenheid van de georganiseerde misdaad hierbij een groot probleem zijn geworden; betreurt het feit dat het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad (Verdrag van Palermo) nog steeds geen protocol ter bestrijding van namaak omvat en verzoekt de Europese Commissie en de lidstaten om hun inspanningen in dit verband aanmerkelijk te vergroten; |
|
7. |
waardeert en steunt het streven naar meer samenhang tussen de bescherming en handhaving van IER en andere beleidsterreinen, alsmede tussen de Commissie en de lidstaten bij het verwezenlijken van dit doel; is van oordeel dat de bescherming van IER alsook adequate maatregelen ter bestrijding van inbreuken op IER kunnen bijdragen tot de strijd tegen de georganiseerde misdaad, het witwassen van geld en belastingontduiking en tot de ontwikkeling van een billijke, duurzame en toekomstbestendige digitale markt die bevorderlijk is voor innovatie; |
|
8. |
steunt de Commissie in haar werkzaamheden inzake het afbakenen van geografische prioriteiten met als uitgangsbasis haar halfjaarlijkse verslagen over de bescherming en handhaving van IER in derde landen; |
|
9. |
is van mening dat de strategie niet voldoende waarde hecht aan het onderscheid tussen de fysieke namaak van handelsmerken en octrooien enerzijds en de schendingen van het auteursrecht, vooral in de digitale omgeving, anderzijds; merkt op dat met het steeds snellere tempo van de digitalisering de kwestie van IER-bescherming en -handhaving in de digitale wereld werelwijd steeds belangrijker zal worden; |
|
10. |
is van oordeel dat de strategie beter aangepast moet worden aan de digitale omgeving en een hechte samenwerking met de douaneautoriteiten en markttoezichtautoriteiten dient te omvatten met het oog op de horizontale samenhang; |
|
11. |
onderstreept dat geografische aanduidingen en de bescherming ervan even belangrijk zijn als andere vormen van intellectuele eigendom doordat ze de traceerbaarheid van goederen tot het moment van consumptie waarborgen en de knowhow van producenten beschermen; |
|
12. |
is van oordeel dat de Commissie moet zorgen voor de erkenning en effectieve bescherming van geografische aanduidingen tijdens onderhandelingen over vrijhandelsovereenkomsten met derde landen, in het bijzonder in het kader van onderhandelingen over het trans-Atlantisch partnerschap voor handel en investeringen (TTIP); |
|
13. |
is van oordeel dat de overeenkomst over TRIPS waar nodig op evenwichtige en doeltreffende wijze ten uitvoer moet worden gelegd en dat eventuele flexibiliteit in de formulering ervan het fundamentele beginsel van de niet-discriminerende behandeling voor alle technologiegebieden, zoals vastgelegd in artikel 27, lid 1, volledig moet respecteren; meent dat er tevens rekening gehouden moet worden met de Verklaring van Doha waarbij wordt onderstreept dat een versterkte bescherming en handhaving van IE niet alleen aan de EU-landen ten goede komt, maar ook de ontwikkelingslanden helpt om noodzakelijke binnenlandse kaders op te bouwen en te ontwikkelen om innovatie en onderzoek aan te moedigen en te beschermen, een kwestie die steeds belangrijker wordt naarmate ze zich in de internationale handelswaardeketens opwerken; |
Handhaving en bewustmaking van het publiek
|
14. |
onderstreept de noodzaak van een geïnformeerd, evenwichtig en transparanter publiek debat over de handhaving tussen alle betrokken partijen waarbij het evenwicht tussen alle particuliere en openbare belangen wordt gehandhaafd; |
|
15. |
erkent dat de bewustwording onder consumenten moet worden vergroot van de nadelen voor de economie en innovatie, en in sommige gevallen van de gevaren voor de gezondheid en de veiligheid van de aanschaf van of de toegang tot goederen die inbreuk maken op de IER; wijst erop dat met een striktere handhaving als zodanig bestaande en toekomstige kwesties met betrekking tot IE-bescherming en -handhaving niet worden opgelost, maar dat deze een aanvulling moet vormen op een grotere bewustwording bij consumenten; onderstreept de rol van het bedrijfsleven in dit verband; |
|
16. |
acht het duidelijk dat publieke steun voor de bescherming van IER moet worden verkregen; wijst in dit verband op het werk van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM), waaronder bewustmakingscampagnes onder burgers over de gevolgen van IE-inbreuken op commerciële schaal; |
Internet en IER
|
17. |
is verheugd over het op 4 mei 2011 ondertekende memorandum van overeenstemming tussen de houders van rechten en internetplatforms in het kader van een gezamenlijke inspanning om de verkoop van nagemaakte goederen via platforms voor elektronische handel te verminderen; verzoekt de Commissie en de lidstaten om met online platforms een gestructureerde dialoog aan te gaan over hoe de verkoop van nagemaakte goederen het beste kan worden opgespoord en aangepakt; |
|
18. |
is van oordeel dat het probleem van IER-inbreuken de laatste jaren is toegenomen ten gevolge van de digitalisering en het groeiende aantal digitale verkoopplatforms, waar nagemaakte goederen wereldwijd worden verkocht en gedistribueerd zonder enige effectieve manier van controle; dringt er in dit verband op aan dieper na te denken over de invoering van efficiëntere instrumenten voor controle van de onlineverkoop van fysieke producten; |
|
19. |
is van mening dat de formulering van de strategie inzake de bevordering van de gedegen bescherming van geografische aanduidingen op het internet specifieker zou moeten zijn om concrete doelstellingen te kunnen voorstellen; |
|
20. |
doet een beroep op de Commissie om samen te werken met de Internet Corporation for Assigned Names and Numbers (ICANN) en de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom (WIPO) om een beschermingsmechanisme voor geografische aanduidingen op het internet in het leven te roepen; |
|
21. |
is van mening dat de verantwoordelijkheid van tussenpersonen zorgvuldig moet worden beoordeeld; zou in dit verband graag een verfijndere strategie zien waarbij wordt erkend dat deze kwestie aan een afzonderlijk debat moet worden onderworpen; |
Ontwikkeling en opkomende economieën
|
22. |
doet een beroep op de Commissie om ertoe bij te dragen een omgeving te creëren waarin de belangen van de lidstaten en derde landen naar elkaar toegroeien en waarin een wederzijds belang bestaat om hoogwaardige beschermingskaders samen met doelmatige rechtsmiddelen te scheppen om de lacunes in de bescherming van de IER te dichten; wijst op de noodzaak om een zorgvuldig onderscheid te maken tussen de omstandigheden van de verschillende „ontwikkelingslanden” en de betrokken handelskwesties met inachtneming van de specifieke toestand in de afzonderlijke ontwikkelingslanden; |
|
23. |
is verheugd over het door de Commissie per geval verrichte werk ter ondersteuning van de ontwikkelingslanden die hun IER-systemen wensen te verbeteren, en doet een beroep op de Commissie om deze inspanningen voort te zetten en te intensiveren door ononderbroken gepaste technische bijstand te verlenen in de vorm van bewustmakingsprogramma's, rechtsbijstand en de opleiding van ambtenaren, met aandacht voor het ontwikkelingsniveau van elk land; |
Toegang tot medicijnen
|
24. |
stemt in met de oproep tot een brede reactie op het ingewikkelde en rijk geschakeerde probleem van de relatie tussen IER en de universele toegang tot betaalbare geneesmiddelen waarbij in dit verband het belang voor een patiëntgerichte aanpak van IER in de farmaceutische sector wordt onderstreept; |
|
25. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten om zich te blijven inzetten voor een constructieve dialoog over de toegang tot geneesmiddelen met alle betrokkenen en om middelen te vinden waarmee deze toegang kan worden vergemakkelijkt voor de bevolking in de armste landen die niet in staat zijn om te profiteren van de beste behandelingen die momenteel beschikbaar zijn; |
|
26. |
is van mening dat, hoewel de belangen en de concurrentiepositie van de farmaceutische bedrijven in de EU bescherming behoeven door hun innoverend vermogen te vrijwaren, en rekening houdend met het feit dat sommige EU-bedrijven toegang tot geneesmiddelen verschaffen door middel van hulpprogramma's en gereduceerde of gedifferentieerde prijzen, de prijzen van geneesmiddelen betaalbaar moeten zijn voor de inwoners van het land waarin zij worden verkocht, zodat steun voor het gebruik van de flexibiliteit zoals vastgesteld in de TRIPS-overeenkomst en erkend in de Verklaring van Doha, van essentieel belang is, waarbij tevens rekening moet worden gehouden met marktverstoringen ten gevolge van de doorverkoop van geneesmiddelen in derde landen; verzoekt de Commissie en de lidstaten zich te blijven inspannen om ervoor te zorgen dat grensmaatregelen die zijn bedoeld om de invoer van nagemaakte geneesmiddelen te blokkeren, de doorvoer van generieke geneesmiddelen niet negatief beïnvloeden; |
|
27. |
onderstreept dat bedrijven moeten worden aangemoedigd om in hun concurrentie-omgeving beter samen te werken en met overheidsinstanties samen te werken met als doel het garanderen van een betere en bredere toegang tot geneesmiddelen in de lidstaten en derde landen; verzoekt de Commissie het ondersteunen van innovatieve mechanismen zoals octrooigemeenschappen te overwegen om onderzoek te stimuleren en tegelijkertijd generieke productie te waarborgen; |
|
28. |
is van mening dat de Unie zich in het bredere debat moet mengen over het vooruithelpen van de gezondheidszorg wereldwijd, met inbegrip van strategieën ter schraging van stelsels voor de gezondheidszorg; |
|
29. |
verzoekt de Commissie de vroege uitvoer van door de EU geproduceerde generieke en biosimilaire geneesmiddelen te bevorderen zodra zij niet meer worden beschermd door een octrooi in derde landen; |
Zorgen voor betere gegevens
|
30. |
is van mening dat sommige van de in de mededeling geciteerde statistische gegevens zijn verzameld aan de hand van een controversiële en reeds bekritiseerde methode en dat de statistische gegevens moeten worden verbeterd om een betere afspiegeling te vormen van de werkelijke situatie met betrekking tot de centrale plaats van de IER en de bescherming en handhaving ervan voor de EU-economie, niet alleen om bestaand beleid te informeren en te verbeteren, maar ook om het beginsel van empirisch onderbouwde beleidsvorming verder te ondersteunen; |
|
31. |
stemt in met de argumenten van de Commissie voor de oprichting van een Waarnemingscentrum voor inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten van de EU, en dringt erop aan dat hiervoor specifieke middelen worden uitgetrokken; |
|
32. |
wijst erop dat het Waarnemingscentrum breed moet worden opgezet en geen kopie mag zijn van reeds bestaande organen; |
|
33. |
doet een beroep op de Commissie om zich ervoor in te zetten dat het Waarnemingscentrum zijn onafhankelijkheid behoudt om ervoor te zorgen dat zijn werkzaamheden niet worden ondermijnd door reële of vermeende partijdigheden; |
EU-recht en samenwerking binnen de EU
|
34. |
erkent dat een beter, naar behoren geharmoniseerd intern beleid inzake IER van nut kan zijn om de mate van bescherming en handhaving van IER in de wereld te verbeteren; |
|
35. |
verzoekt de Commissie om samen met de lidstaten te werken aan de ratificatie van het Verdrag inzake het merkenrecht van WIPO, de Akte van Genève van de Overeenkomst van 's-Gravenhage en de Overeenkomst van Lissabon betreffende de bescherming van herkomstbenamingen en hun internationale inschrijving, en andere aan de IER gerelateerde internationale overeenkomsten; |
|
36. |
doet een beroep op de Commissie om verdere stappen te nemen in overeenstemming met het resultaat van de recente openbare raadpleging over haar Groenboek „Optimale benutting van Europa's traditionele kennis: mogelijke uitbreiding van de bescherming van geografische aanduidingen door de Europese Unie tot niet-landbouwproducten” (COM(2014)0469; |
Bescherming en handhaving van IER in derde landen
|
37. |
steunt de toezegging van de Commissie om voorrang te geven aan de bevordering van een betere bescherming van IER en de handhaving ervan binnen de WTO en in andere internationale fora en zo nieuwe markten voor de Europese exportsector te ontsluiten respectievelijk de bestaande markttoegang te verbeteren; |
|
38. |
merkt op dat de toekenning van de status van markteconomie in een context van handelsbeschermingsinstrumenten afhankelijk is van, onder andere, IE-bescherming in het betrokken land; |
|
39. |
doet een beroep op de Commissie en de lidstaten om de IER beter te beschermen in alle betrokken multilaterale organisaties (de Wereldhandelsorganisatie, de Wereldgezondheidsorganisatie en de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom) en om te streven naar de opneming in het WTO-stelsel van met IER verband houdende internationale overeenkomsten die daarvan nog geen deel uitmaken, zoals het WIPO-verdrag inzake het merkenrecht, het WIPO-verdrag inzake uitvoeringen en fonogrammen, het WIPO-verdrag inzake auteursrecht, de Akte van Genève van de Overeenkomst van 's-Gravenhage en de Overeenkomst van Lissabon betreffende de bescherming van herkomstbenamingen en hun internationale inschrijving; |
|
40. |
is van oordeel dat in onderhandelingen over bilaterale vrijhandelsovereenkomsten naar behoren aandacht moet worden besteed aan de hoofdstukken over intellectueel eigendom, en dat de onderhandelende partijen moeten erkennen dat in het recht om een bedrijf te voeren rekening moet worden gehouden met de eerbiediging van IER en de naleving van de bestaande wettelijke kaders; is verheugd over het tot dusverre door de Commissie verrichte werk bij het succesvol integreren van hoofdstukken over de bescherming en handhaving van IE in de bilaterale vrijhandelsovereenkomsten; |
|
41. |
is van mening dat de ratificatie van de WIPO-verdragen die hierboven worden genoemd voor opname in het WTO-systeem, moet worden opgenomen in de bilaterale vrijhandelsovereenkomsten die door de Unie worden gesloten; |
|
42. |
steunt de benadering van de Commissie om dialogen over IE en werkgroepen met prioritaire landen op te zetten waarmee geen allesomvattende onderhandelingen worden gevoerd, ten einde specifieke toezeggingen inzake de bescherming en handhaving van IE te verkrijgen en te versterken; benadrukt de noodzaak om IER op de agenda van politieke vergaderingen op hoger niveau te zetten wanneer er geen vooruitgang wordt geboekt tijdens IE-dialogen en gezamenlijke vergaderingen van verschillende instanties; |
|
43. |
onderstreept dat de samenwerking inzake IER tussen de Unie en andere regionale organisaties telkens waar mogelijk moet worden versterkt; |
|
44. |
verzoekt de Commissie om regelmatiger een beroep te doen op desbetreffende mechanismen voor geschillenbeslechting, met inbegrip van het orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO, wanneer inbreuk wordt gemaakt op de rechten van ondernemers van de Unie, met inbegrip van IER-houders; |
|
45. |
doet een beroep op de Commissie om derde landen aan te moedigen wederzijdse erkenning te verlenen aan het recht van juridische experts inzake IE om hun beroep uit te oefenen; |
|
46. |
roept de Commissie en de lidstaten op tot nauwere douanesamenwerking in de Unie en met derde landen bij de inbeslagname van nagemaakte goederen en tot vereenvoudiging van de douaneprocedures; |
|
47. |
vraagt de Commissie en de lidstaten nauwer met derde landen samen te werken in verband met vraagstukken rond auteursrechten en het verlenen van licenties; |
|
48. |
is ervan overtuigd dat een betere bescherming van de IER en een doeltreffende toepassing van de bijbehorende regels in derde landen voor investeerders uit de Europese Unie en daarbuiten een sterke stimulans zouden vormen om er te investeren, nieuwe technologische deskundigheid te delen en de in die landen bestaande technologieën te moderniseren; |
Bijstand in derde landen en geografische focus
|
49. |
merkt op dat sommige lidstaten IE-attachés in hun delegaties in belangrijke landen hebben; meent dat betere coördinatie en informatie-uitwisseling onder de lidstaten nieuwe mogelijkheden kunnen bieden om gedeelde doelstellingen inzake IE-bescherming in derde landen te halen; |
|
50. |
is van mening dat ondernemers en consumenten van de EU in derde landen waar inbreuken op IER vaker voorkomen, speciale bescherming moeten genieten via een uitbreiding van de IER-helpdesk; |
o
o o
|
51. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten. |
(1) PB C 129 van 26.5.2005, blz. 3.
(2) PB L 349 van 31.12.1994, blz. 71.
(3) PB L 157 van 30.4.2004, blz. 45.
(4) PB L 157 van 9.6.2006, blz. 1.
(5) PB L 135 van 3.6.2003, blz. 5.
(6) PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1.
(7) PB L 181 van 29.6.2013, blz. 15.
(8) PB C 175 E van 10.7.2008, blz. 591.
(9) PB C 45 E van 23.2.2010, blz. 47.
(10) PB C 50 E van 21.2.2012, blz. 48.
(11) http://ec.europa.eu/taxation_customs/resources/documents/customs/customs_controls/ counterfeit_piracy/statistics/2014_ipr_statistics_en.pdf.
(12) PB C 80 van 19.3.2013, blz. 1.
|
4.11.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 407/25 |
P8_TA(2015)0220
Intellectuele-eigendomsrechten: een EU-actieplan
Resolutie van het Europees Parlement van 9 juni 2015 over „Naar een hernieuwde consensus over de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten: een EU-actieplan” (2014/2151(INI))
(2016/C 407/03)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (1) („de richtlijn IER-handhaving”), |
|
— |
gezien artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 386/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 19 april 2012 tot toewijzing aan het Harmonisatiebureau voor de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van taken die verband houden met de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, met inbegrip van de vergadering van vertegenwoordigers van de publieke en private sector als Europees Waarnemingscentrum voor inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten (2), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 608/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 inzake de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten door de douane en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad, |
|
— |
gezien het verslag dat in september 2013 is ingediend door het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) en het Europees Octrooibureau (EOB), getiteld „Intellectual property rights intensive industries: contribution to economic performance and employment in the European Union”, |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's van 25 juni 2008, getiteld: „Denk eerst klein, een 'Small Business Act' voor Europa” (COM(2008)0394), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité van 11 september 2009, getiteld „Versterkte handhaving van intellectuele-eigendomsrechten in de interne markt” (COM(2009)0467), |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's van 22 december 2010, getiteld „Toepassing van Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten” (COM(2010)0779) en het begeleidende werkdocument (3), |
|
— |
gezien de samenvatting die de Commissie heeft gemaakt van de reacties op de openbare raadpleging „Civielrechtelijke handhaving van intellectuele eigendomsrechten: openbare raadpleging betreffende de efficiëntie van de procedure en de toegankelijkheid van de maatregelen” van juli 2013 (4), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité van 1 juli 2014, getiteld „Naar een hernieuwde consensus over de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten: een EU-actieplan” (COM(2014)0392), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité van 1 juli 2014, getiteld „Handel, groei en intellectuele eigendom — Strategie voor de bescherming en handhaving van intellectuele-eigendomsrechten in derde landen” (COM(2014)0389), |
|
— |
gezien het plan van de Commissie om een interne digitale EU-markt tot stand te brengen en gezien zijn resolutie van 20 april 2012 over een concurrerende digitale interne markt (5), |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 4-5 december 2014 over IER-handhaving (6), |
|
— |
gezien de resolutie van de Raad over het EU-douaneactieplan tegen inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten (IER) voor de jaren 2013-2017 (7), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 22 september 2010 over de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten in de interne markt (8), |
|
— |
gezien de brief van de Commissie juridische zaken van 24 maart 2011 betreffende het verslag over de toepassing van Richtlijn 2004/48/EG, |
|
— |
gezien artikel 27 van de Universele verklaring van de rechten van de mens, waarin bepaald wordt dat een ieder het recht heeft op de bescherming van de geestelijke en materiële belangen, voortspruitende uit een wetenschappelijk, letterkundig of artistiek werk, dat hij heeft voortgebracht, |
|
— |
gezien artikel 52 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en de adviezen van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de Commissie cultuur en onderwijs (A8-0169/2015), |
|
A. |
overwegende dat in artikel 118 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en in artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bijzondere nadruk wordt gelegd op intellectuele eigendom; |
|
B. |
overwegende dat intellectuele-eigendomsrechten behoren tot de drijvende krachten achter innovatie en creativiteit en in grote mate bijdragen aan de werkgelegenheid en de culturele diversiteit; overwegende dat de kwestie van de authenticiteit van producten niet altijd mag worden samengevoegd met kwesties van productveiligheid en -kwaliteit, en dat de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten een belangrijke rol vervult in het garanderen van de veiligheid en gezondheid van de consumenten; overwegende dat inkomsten uit namaak doorgaans in de zwarte economie en de georganiseerde misdaad terechtkomen; |
|
C. |
overwegende dat de EU geconfronteerd wordt met een groot aantal inbreuken op de intellectuele-eigendomsrechten en overwegende dat de omvang en de financiële waarde van deze inbreuken alarmerend zijn, aldus de opmerking van de Commissie in haar verslag over de toepassing van de richtlijn betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (COM(2010)0779); overwegende dat deze cijfers ook een beeld geven van de toegevoegde waarde van IER voor de Europese economie in de wereldwijde concurrentie; |
|
D. |
overwegende dat IER-inbreuken, waaronder namaak, ontmoedigend werken voor groei, jobcreatie, innovatie en creativiteit; |
|
E. |
overwegende dat IER-inbreuken zowel niet-materiële als economische schade toebrengen aan Europese ondernemingen en leiden tot zware economische en fiscale verliezen voor staten; |
|
F. |
overwegende dat een toereikende bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten een noodzakelijke voorwaarde is voor de ontwikkeling van de digitale economie en van de digitale interne markt; |
|
G. |
overwegende dat de manier waarop IER-handhaving in de digitale omgeving moet worden aangepakt, veranderd is als gevolg van de snel groeiende ontwikkeling van de elektronische handel en onlineactiviteiten, vooral omdat er daardoor nieuwe mogelijkheden voor inbreuken zijn ontstaan, niet in het minst als gevolg van de nieuwe sociale gedragspatronen bij de gebruikers; |
|
H. |
overwegende dat het Parlement met bezorgdheid kennis neemt van de opmerking in het BHIM-verslag dat er bij een significante minderheid van de Europeanen een zeker mate van tolerantie bestaat voor het idee dat IER-inbreuken als aanvaardbaar kunnen worden beschouwd (9); overwegende dat er een gebrek is aan voldoende kennis van het sociale en culturele belang van IER en van de handelingen die als IER-inbreuken worden beschouwd, en dat met name de jonge Europeanen zich niet bewust zijn van de mogelijke gevolgen van IER-inbreuken voor de economie en de maatschappij van de EU en voor de algemene veiligheid van de burgers; overwegende dat het noodzakelijk en ook mogelijk is passende bewustmakings- en voorlichtingscampagnes voor gebruikers te organiseren; |
|
I. |
overwegende dat de inspanningen om de illegale handel in namaakproducten te bestrijden, verdubbeld moeten worden en overwegende dat niemand winst mag halen uit IER-inbreuken; |
|
J. |
overwegende dat rechtshandhaving essentieel is voor de rechtszekerheid en overwegende dat het uiterst belangrijk is om doeltreffende, evenredige en afschrikkende middelen te vinden voor IER-handhaving; |
|
K. |
overwegende dat IER-inbreuken een bijzonder effect hebben op kmo's, onder meer in dienstverlening tussen bedrijven onderling, en tot het verlies van markten en tot faillissementen kunnen leiden; |
|
L. |
overwegende dat het voor IER-handhaving van fundamenteel belang is om rekening te houden met internationale aspecten, aangezien IER-inbreuken een mondiaal verschijnsel zijn; |
|
M. |
overwegende dat er in de beleidsmaatregelen ter bestrijding van IER-inbreuken zowel met online- als met offline-inbreuken rekening dient te worden gehouden; |
|
1. |
verwelkomt de mededeling van de Commissie van 1 juli 2014, waarin zij een actieplan voor de handhaving van de intellectuele-eigendomsrechten voorstelt; steunt de Commissieaanpak van IER-handhaving, die gebaseerd is op preventieve acties en beleidsinstrumenten die commerciële inbreukmakers van hun inkomsten moeten beroven en die het moeilijker moeten maken om inbreukmakende goederen op de markt te brengen; |
|
2. |
onderstreept dat de primaire verantwoordelijkheid voor IER-handhaving bij de overheidsinstanties van de lidstaten ligt; |
|
3. |
benadrukt dat het actieplan in de eerste plaats tot doel moet hebben een doeltreffende, op feiten gebaseerde handhaving van IER te waarborgen, omdat een dergelijke handhaving essentieel is voor het stimuleren van innovatie, creativiteit, concurrentievermogen, groei en culturele diversiteit; merkt op dat maatregelen op het gebied van de handhaving van IER gebaseerd moeten zijn op nauwkeurige, betrouwbare gegevens; |
|
4. |
wijst erop dat in tijden van financiële crisis, waarin fors wordt bezuinigd op de financiële steun aan de culturele sector, IER vaak de belangrijkste inkomstenbron zijn van de individuele ontwerpers; wijst er daarom op dat het waarborgen van een eerlijke beloning voor ontwerpers en houders van rechten een essentiële doelstelling van het EU-actieplan moet zijn; |
|
5. |
meent dat het, met het oog op innovatie, creativiteit en concurrentievermogen, essentieel is dat de maatregelen voor de bescherming van IER transparant zijn en dat burgers en alle andere betrokken actoren kunnen beschikken over volledige informatie; |
|
6. |
beseft dat de handhaving van IER niet alleen groei en werkgelegenheid in de gehele Unie zal bevorderen, maar ook van wezenlijk belang is voor het functioneren van de interne markt, met name gelet op factoren als aandeel in het bbp en de werkgelegenheid in de EU, en het scala aan bedrijfstakken dat van die rechten profiteert en gebruik maakt en een sleutelrol speelt bij het stimuleren van innovatie, creativiteit, het concurrentievermogen en culturele diversiteit; |
|
7. |
wijst erop dat IER garant staan voor de creativiteit, de innovatie en het concurrentievermogen van de culturele en creatieve sectoren in het bijzonder, maar ook van andere bedrijfssectoren, zoals de Commissie benadrukt in haar mededeling „Voor een heropleving van de Europese industrie”; verzoekt de Commissie IER in aanmerking te blijven nemen als een factor in het concurrentievermogen van de Europese economie; |
|
8. |
onderstreept dat IER niet alleen auteursrechten omvatten, maar onder andere ook merken en octrooien, en dat elk van deze rechten cruciaal is voor de waarde van Europese goederen en diensten; |
|
9. |
wijst erop dat de culturele en de creatieve sector, beide IER-intensieve sectoren, volgens de Commissie reeds tot 4,5 % van het bbp leveren en goed zijn voor ongeveer 8,5 miljoen banen in de EU en benadrukt dat deze sectoren niet alleen belangrijk zijn voor de culturele diversiteit, maar ook een aanzienlijke bijdrage leveren aan de sociale en economische ontwikkeling; |
Samenwerken met alle actoren in de toeleveringsketen, zowel online als offline
|
10. |
meent dat alle actoren in de toeleveringsketen een rol moeten spelen in de bestrijding van IER-inbreuken en bij dit proces moeten worden betrokken; benadrukt dat er zowel in de online- als in de offlineomgeving een aanpak moet worden ontwikkeld waarbij alle actoren betrokken zijn; meent dat, om deze aanpak te doen slagen, de fundamentele rechten in evenwicht moeten zijn, aangezien maatregelen die gevolgen hebben voor de fundamentele rechten niet uit eigen keuze kunnen worden genomen door commerciële operatoren, maar een juridische basis en gerechtelijk toezicht vergen; |
|
11. |
wijst erop dat het opnemen van onlineactoren in de maatregelen ter bestrijding van IER-inbreuken in overeenstemming moet zijn met de beginselen van Richtlijn 2000/31/EC (de richtlijn elektronische handel) en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie; |
|
12. |
merkt op dat fysieke namaakproducten die door middel van IER-inbreuken vervaardigd zijn, steeds vaker worden verhandeld en verkocht op onlinemarktplaatsen, waar de autoriteiten van de lidstaten slechts beperkte middelen hebben om controle op de transacties uit te oefenen; benadrukt dat de eigenaren van marktplaatsplatforms moeten worden betrokken bij alle inspanningen om IER te handhaven, met inbegrip van maatregelen om namaakproducten van hun websites te verwijderen en verkopers ervan te weren; |
|
13. |
onderstreept dat ervoor moet worden gezorgd dat het zorgvuldigheidsbeginsel wordt toegepast in de gehele toeleveringsketen, onder meer in de digitale toeleveringsketen, en met betrekking tot alle belangrijke actoren en marktdeelnemers, zoals ontwerpers, kunstenaars en houders van rechten, producers, tussenpersonen, internetproviders, platforms voor onlineverkoop, eindgebruikers en overheden; |
|
14. |
meent dat de toepassing van de zorgvuldigheidsplicht in de hele toeleveringsketen en van meer markttoezicht en betere informatiedeling tussen douaneautoriteiten het ondernemingsklimaat zou verbeteren en zou helpen voorkomen dat inbreukmakende goederen en diensten op de markt komen; benadrukt dat de kosten-batenverhouding en de doeltreffendheid van kwalitatieve controleregelingen goed geëvalueerd moeten worden voordat ze worden toegepast en dat in dat verband grondig moet worden gedacht over het verlenen van steun aan kmo's; |
|
15. |
neemt voorts kennis van de voorgenomen omvattende raadpleging van belanghebbenden inzake de toepassing van zorgvuldigheidscontroles in de gehele toeleveringsketen, onder meer op betalingsdienstaanbieders, ter voorkoming van IER-inbreuken, en verlangt dat de resultaten van die raadpleging en het vrijwillige EU-zorgvuldigheidsprogramma jaarlijks aan het Parlement worden gepresenteerd, in plaats van eens in de twee jaar; |
|
16. |
dringt bij de Commissie aan op een tijdige en transparante raadpleging van de belanghebbenden en verzoekt haar de resultaten van de raadplegingen zowel kwalitatief als kwantitatief te analyseren en aan de belanghebbenden, waaronder het Parlement en de andere EU-instellingen, door te geven; |
|
17. |
wijst erop dat ook sectorale overeenkomsten en gidsen voor goede praktijken belangrijk zijn in de strijd tegen IER-inbreuken; dringt er bij de actoren in deze sector op aan om informatie uit te wisselen over platforms die toegang bieden tot inhoud die inbreuk maakt op IER en om hiertegen gecoördineerde en evenredige maatregelen te nemen, zoals het initiëren van een „notice and takedown”-procedure, om het financieel voordeel dat met dergelijke inhoud en platforms te behalen valt, zo klein mogelijk te maken; merkt op dat het bij dergelijke maatregelen niet mag gaan om het zonder juridische basis blokkeren van websites; |
|
18. |
wijst erop dat „cyberlocker”-platforms behoren tot de belangrijkste veroorzakers van IER-inbreuken en dat deze platforms inkomsten genereren via advertenties en/of abonnementen; |
|
19. |
verwelkomt de methode om IER-inbreukmakers van hun inkomsten te beroven door middel van overeenkomsten tussen houders van rechten en hun partners; is voorstander van het uitwerken van memoranda van overeenstemming als zachte-wetgevingsmaatregelen om namaak en piraterij te bestrijden en steunt het idee om deze maatregelen verder te ontwikkelen samen met de belanghebbenden; beveelt in dit verband de Commissie aan een studie te laten uitvoeren over de manier waarop deze namaakoperaties hun activiteiten kruisfinancieren (verkoop van namaakproducten en aanbieden van illegale inhoud); |
|
20. |
herinnert eraan dat er sinds mei 2011 een vrijwillig memorandum van overeenstemming over de internetverkoop van namaakproducten bestaat en vraagt de Commissie de resultaten van de tenuitvoerlegging van dit memorandum te evalueren en hierover verslag uit te brengen aan het Parlement; |
|
21. |
is van mening dat de Commissie ook rekening moet houden met de effectiviteit van bestaande initiatieven en mogelijke toekomstige activiteiten met betrekking tot de rol van tussenpersonen bij de aanpak van IER-inbreuken; |
|
22. |
merkt op dat in de culturele en creatieve sector in het bijzonder samenwerking — onder meer op basis van zelfregulering — tussen houders van rechten, auteurs, platformbeheerders, tussenpersonen en eindgebruikers moet worden gestimuleerd om IER-inbreuken in een vroeg stadium op te sporen; benadrukt dat de doeltreffendheid van deze zelfregulering in de nabije toekomst door de Commissie moet worden geëvalueerd en dat verdere wetgevingsmaatregelen noodzakelijk kunnen zijn; |
|
23. |
wijst erop dat in de culturele en creatieve sector betalingsdienstaanbieders in de dialoog moeten worden betrokken om ervoor te zorgen dat er minder winsten gegenereerd worden door IER-inbreuken in de onlineomgeving; |
|
24. |
wijst er nogmaals op dat de georganiseerde misdaad zich ook op het gebied van de internationale IER-inbreuken begeeft en dat er daarom op Europees niveau gewerkt moet worden aan een gecoördineerde oplossing, dat de bestaande auditmaatregelen aangescherpt moeten worden en dat het „follow the money”-beginsel toegepast moet worden, om de belangen van de consumenten te beschermen en de integriteit van de voorzieningsketen te waarborgen; |
Bewustmaking en voorlichting van de consumenten
|
25. |
verwelkomt de aanpak van de Commissie om gerichte bewustmakingscampagnes op te zetten; vindt het essentieel dat iedereen begrijpt wat de concrete gevolgen van IER-inbreuken zijn voor de maatschappij als geheel en voor de consumenten en burgers individueel; meent dat de consumenten beter geïnformeerd moeten worden over wat IER zijn, en wat wel en niet kan worden gedaan met beschermde goederen en inhoud; vraagt de Commissie en de lidstaten verder te gaan met het ontwikkelen van bewustmakingscampagnes die gericht zijn op specifieke doelgroepen en relevante markten; |
|
26. |
dringt aan op een bredere informatiecampagne over het platform van IER-houders en IER-handhavingsautoriteiten, zodat houders van rechten een actievere rol krijgen in het verdedigen van hun rechten in de hele Europese Unie via de gegevensbank voor rechtshandhaving die geïntegreerd is in het beveiligd netwerk van het directoraat-generaal Belastingen en Douane-unie; roept op tot een verdere en snellere integratie met politiediensten en andere douaneautoriteiten van over de hele wereld met het oog op een betere IER-handhaving; |
|
27. |
wijst erop dat meer bepaald de jongere generatie moet worden aangesproken door middel van passende campagnes om hen meer bewust te maken, aangezien uit een recente studie over de perceptie van IER is gebleken dat precies deze generatie het minst IER respecteert; |
|
28. |
wijst op het belang van initiatieven om te evalueren en te volgen hoe het inzicht in en de perceptie van IER bij jongeren zich ontwikkelen, teneinde hun behoeften beter in te schatten en te bepalen wat de best geschikte actie is; |
|
29. |
is met name verheugd over de activiteiten van het Europees Waarnemingscentrum voor inbreuk op intellectuele-eigendomsrechten binnen het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM), die tot doel hebben de consumenten bewust te maken van de voordelen van een keuze voor producten die met inachtneming van de IER verkregen zijn, en deze producten gemakkelijker verkrijgbaar te maken; |
|
30. |
meent tegelijk dat de consumenten beter in staat moeten zijn om inbreukmakende aanbiedingen te herkennen, zodat zij kunnen besluiten niet door te gaan met een bepaalde aankoop; betreurt het dat het actieplan van de Commissie geen maatregelen omvat die erop gericht zijn de consumenten beter in staat te stellen inbreukmakende producten en inhoud te herkennen; roept de Commissie op verder na te denken over de ontwikkeling van specifieke instrumenten en richtsnoeren en over te gaan tot een op feiten gebaseerd onderzoek en de eventuele ontwikkeling van een geharmoniseerd systeem van procedures voor kennisgeving/intrekking van inbreukmakende goederen en inhoud, zodat consumenten en ondernemingen actie kunnen ondernemen wanneer zij misleid zijn, net zoals zij kunnen optreden om aandacht te vestigen op ongewenste inhoud, op basis van de ervaring die is opgedaan door de Commissie en het Europees Waarnemingscentrum voor inbreuk op intellectuele-eigendomsrechten, met name met betrekking tot het uitwisselen van beste praktijken; |
|
31. |
merkt op dat het systeem voor het melden en per URL verwijderen van inhoud die inbreuk op IER maakt, praktische beperkingen meebrengt wat betreft de tijd die er nodig is voordat de desbetreffende inhoud weer beschikbaar kan worden gesteld; verzoekt daarom de actoren in deze sector na te denken over manieren om het systeem voor melding en verwijdering op termijn doeltreffender te maken; |
|
32. |
is van mening dat alle bij de distributieketen betrokken actoren moeten meewerken aan de ontwikkeling van voorlichtingscampagnes die consumenten duidelijkheid verschaffen over hun rechten en plichten bij het opzoeken en gebruiken van creatieve inhoud; |
|
33. |
meent dat alleen met de samenwerking van de grote internetspelers die door IER beschermde inhoud aanbieden, mogelijk zal zijn om te komen tot grotere transparantie en betere informatie op doeltreffende wijze en acht het dus wenselijk hen te betrekken bij deze inspanningen voor transparantie en informatiedoorstroming; |
|
34. |
onderstreept dat initiatieven en campagnes in alle lidstaten gecoördineerd moeten worden, om dubbel werk te vermijden en voor samenhang en efficiëntie te zorgen; |
|
35. |
verzoekt de autoriteiten van de lidstaten ervoor te zorgen dat producten die via inbreuken op de IER vervaardigd zijn en een veiligheidsrisico vormen, worden opgenomen in de Rapex-meldingen, ongeacht of deze producten in de desbetreffende lidstaat legaal of illegaal verkocht worden; |
Ontwikkeling van nieuwe bedrijfsmodellen
|
36. |
meent dat in bepaalde sectoren het gebrek aan kennis bij de consument over wettelijke aanbiedingen en de soms moeilijk toegankelijke of dure toelevering van niet-inbreukmakende goederen en inhoud het moeilijk kan maken om de consumenten te weerhouden van de aankoop van onrechtmatige goederen of het gebruik van onrechtmatige inhoud; is van oordeel dat er op dit gebied nog meer vooruitgang moet worden geboekt en vraagt nogmaals aan de Commissie en de lidstaten om meer druk uit te oefenen op het bedrijfsleven om in alle lidstaten een legaal aanbod te ontwikkelen dat tegelijk gediversifieerd en aantrekkelijk is, zodat de consumenten daadwerkelijk alle gelegenheid hebben om legale goederen te kopen of legale inhoud te gebruiken; |
|
37. |
benadrukt dat er behoefte is aan een meer holistische aanpak die erop gericht is aan de wensen van de consument tegemoet te komen, door verruiming van het aanbod en het gebruik van innovatieve en betaalbare legale inhoud, op basis van bedrijfsmodellen die zijn toegesneden op internet en die het mogelijk maken de belemmeringen voor de verwezenlijking van een werkelijke digitale interne markt op te heffen, waarbij het evenwicht wordt bewaard tussen de rechten van consumenten en de bescherming van innovatoren en ontwerpers; |
|
38. |
meent dat de ontwikkeling van innovatieve bedrijfsmodellen een manier kan zijn om IER te versterken; wijst er voorts op dat de verbetering en constante aanpassing van deze modellen aan de technologische vooruitgang opnieuw moet worden overwogen voor bepaalde industriële sectoren; |
Nadruk op kmo's
|
39. |
benadrukt het belang van verbetering van de civiele handhavingsprocedures voor kmo's en individuele ontwerpers voor de bescherming van IER, aangezien kmo's en ontwerpers een belangrijke rol spelen binnen de creatieve en de culturele sector, maar vanwege de complexiteit, kosten en lange duur van dergelijke procedures, vaak niet in staat zijn hun rechten af te dwingen; |
|
40. |
is ingenomen met de aankondiging van de Commissie dat zij kmo's zal steunen om hun IER te versterken door te zorgen voor betere toegankelijke civiele verhaalmogelijkheden, zodat zij beter marktmisbruik van grote concurrenten kunnen bestrijden, en dat zij met name verder zal nagaan welke behoeften de kmo's hebben inzake toekomstige EU-maatregelen; |
|
41. |
is ingenomen met het besluit uit de mededeling van de Commissie van 1 juli 2014 over een actieplan van de EU, en met name actie 4, die tot doel heeft civielrechtelijke IER-handhavingsprocedures voor kmo's te verbeteren, in het bijzonder met betrekking tot vorderingen met een zeer lage waarde en mogelijke actie op dit gebied; |
|
42. |
benadrukt dat voor kmo's duidelijke en hanteerbare structuren voor de handhaving van hun IER cruciaal zijn; |
|
43. |
vraagt de Commissie dat zij ervoor zorgt dat de genomen maatregelen een beperkte impact hebben wat betreft de lasten en kosten voor de kmo's; verzoekt met name de Commissie verder na te gaan hoe kmo's kunnen deelnemen aan kwalitatief goede auditregelingen en welke specifieke maatregelen er met het oog hierop kunnen worden genomen ten behoeve van kmo's; |
|
44. |
wijst erop dat bij het opstellen van wetgeving rekening moet worden gehouden met kmo's en herhaalt dat het „denk eerst klein”-principe te allen tijde moet worden toegepast; |
|
45. |
benadrukt het belang van toegang tot de rechter en de kosteneffectiviteit van gerechtelijke procedures, vooral voor kmo's, en dringt aan op de ontwikkeling van bemiddeling en andere regelingen van alternatieve geschillenbeslechting tussen ondernemingen in het gebied van IER; |
|
46. |
benadrukt dat regelmatig onderzoek moet worden gedaan naar de factoren die een beslissende invloed hebben op besluiten van kmo's om al dan niet gebruik te maken van hun IER, teneinde na te gaan waar verbeteringen kunnen worden aangebracht, hetzij in het geval van innovatieve kmo's hetzij in het geval van kmo's die met name bij de uitoefening van hun IER problemen ondervinden; |
|
47. |
hoopt uiterlijk eind 2015 informatie te krijgen over lopende nationale initiatieven voor civielrechtelijke IER-handhaving ten behoeve van kmo's; is verheugd over het komende groenboek over de noodzaak van toekomstig EU-optreden, uitgaande van de beste praktijken in de nationaal gefinancierde regelingen ter ondersteuning van kmo's bij de handhaving van hun IER; |
Europees Waarnemingscentrum voor inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten
|
48. |
drukt zijn voldoening uit over de ontwikkeling van de activiteiten van het Europees Waarnemingscentrum voor inbreuk op intellectuele-eigendomsrechten als een nuttig hulpmiddel bij de beraadslagingen van politieke besluitvormers en als een instrument voor het verzamelen en uitwisselen van gegevens en informatie over alle vormen van IER-inbreuken; |
|
49. |
benadrukt dat de taak van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) om van de sector gegevens te verkrijgen over IER-inbreuken en om betrouwbare gegevens over en een analyse van de daadwerkelijke gevolgen van dergelijke inbreuken voor de economische actoren te genereren, opgenomen moet worden in het tienpuntenactieplan en de basis moet vormen voor verder optreden in de verschillende sectoren die de grootste problemen ondervinden; verzoekt in dit verband de Commissie het door het BHIM ontwikkelde instrument ter ondersteuning van de inlichtingen omtrent de bestrijding van namaakdatabank (de ACIST-databank) te verbeteren teneinde toegang tot informatie over de inbreukmakers te krijgen en aldus de aankoop van namaakproducten door aanbestedende diensten te voorkomen; |
|
50. |
benadrukt dat met het oog op een zinvolle IER-handhaving alle informatie over het type van de IER (bijvoorbeeld octrooi, merk of auteursrecht) die in elke situatie relevant zijn, beschikbaar en toegankelijk moet zijn, alsook de geldigheidsstatus van de rechten en de identiteit van de houders van de rechten, in het geval van digitale bestanden ook in de vorm van metadata; |
|
51. |
vraagt de Commissie ten volle gebruik te maken van de door het Waarnemingscentrum verzamelde gegevens en van de resultaten van de activiteiten van het Waarnemingscentrum, om conclusies te trekken en oplossingen voor te stellen voor betere IER-handhaving die door beleidsmakers kan worden toegepast; verzoekt de Commissie regelmatig hierover verslag uit te brengen aan het Parlement; |
|
52. |
wijst erop dat training voor de ontwikkeling van bedrijfstaksgewijze IER-handhaving op nationaal niveau van wezenlijk belang is en dat hetzelfde geldt voor de bijdrage die het Waarnemingscentrum kan leveren aan de opleiding van overheidsfunctionarissen en de uitwisseling van beste praktijken, met name door bevordering van digitaal toegankelijke, kostenefficiënte campagnes, in samenspraak met de betrokken instanties en organen; |
Deskundigengroep van de Commissie inzake de handhaving van IER
|
53. |
verwelkomt de instelling door de Commissie van een deskundigengroep inzake de handhaving van IER en vraagt de Commissie dat zij ervoor zorgt dat het Parlement en, indien nodig, het Europees Waarnemingscentrum voor inbreuk op intellectuele-eigendomsrechten, nauwer betrokken worden bij de werkzaamheden van de groep en dat het Parlement met name verzocht wordt deskundigen te sturen om de vergaderingen van deze groep bij te wonen; |
Ontwikkeling van het rechtskader
|
54. |
is ingenomen met de publicatie van het verslag van de Commissie over de toepassing van de richtlijn IER-handhaving (10), maar merkt op dat slechts beperkte conclusies kunnen worden getrokken in bepaalde aspecten gezien de late omzetting van de richtlijn door sommige lidstaten; vraagt de Commissie dat zij verder onderzoek verricht naar de effecten van de richtlijn, met name voor innovatie en de ontwikkeling van de informatiemaatschappij, zoals vereist door artikel 18, lid 1, van de richtlijn en zoals gevraagd door het Parlement in zijn bovenvermelde resolutie van 22 september 2010; herinnert er evenwel aan dat een aantal andere aspecten van IER-handhaving door de Commissie zijn aangestipt, zoals de rol van tussenpersonen bij de aanpak van inbreuken, die ook nuttig zouden kunnen zijn in de strijd tegen misbruik; |
|
55. |
stelt vast dat in het verslag van de Commissie wordt opgemerkt dat de richtlijn IER-handhaving in bepaalde opzichten geen gelijke tred houdt met het digitale tijdperk en ontoereikend is om online-inbreuken te bestrijden; verzoekt de Commissie een uitvoerige evaluatie te maken van de beperkingen van het huidige rechtskader met betrekking tot onlineactiviteiten en eventueel voorstellen in te dienen voor een aanpassing van het wetgevingskader van de EU aan de internetomgeving; wijst erop dat aan deze voorstellen een gedetailleerde effectbeoordeling moet voorafgaan; |
|
56. |
neemt kennis van de bevinding dat uiteenlopende interpretaties van een aantal bepalingen van de richtlijn als gevolg hebben dat zij verschillend wordt toegepast in de lidstaten en vraagt de Commissie actie te ondernemen voor het oplossen van de problemen die in het verslag worden aangestipt, onder meer door de richtlijn verder te verduidelijken; |
|
57. |
pleit andermaal voor een IER-strategie, met inbegrip van een algemee rechtskader ter bestrijding van IER-inbreuken dat aan de internetomgeving is aangepast, waarbij ten volle rekening wordt gehouden met de fundamentele rechten en vrijheden, eerlijke rechtsgang, proportionaliteit en gegevensbescherming; meent dat er dringend behoefte is aan wettelijke bescherming voor nieuwe creaties, aangezien dit investeringen zal aanmoedigen en leiden tot verdere innovatie; |
|
58. |
benadrukt dat iedere vorm van wetgeving inzake IER dient te worden afgestemd op de ontwikkelingen in het digitale tijdperk, rekening houdend met de onlineomgeving en de verschillende distributiemethoden, teneinde een evenwichtige aanpak te waarborgen waarin de belangen van alle betrokken partijen tot hun recht komen, met name die van de consument en zijn recht op toegang tot inhoud, terwijl tegelijkertijd kunstenaars, ontwerpers en vernieuwing moeten worden gestimuleerd; |
|
59. |
herhaalt dat er behoefte is aan een modern, op mededinging gericht en consumentvriendelijk kader voor auteursrechten, dat een passende en veilige omgeving biedt voor uitvinders en ontwerpers en daardoor ook een stimulans vormt voor creativiteit en innovatie; |
|
60. |
benadrukt dat de culturele en creatieve sectoren van de Europese Unie een drijvende kracht zijn voor de sociale en economische ontwikkeling en de jobcreatie in Europa, en herinnert eraan dat kunstenaars, ontwerpers en instellingen die gebruik maken van de uitzonderingen en beperkingen op het auteursrecht, een belangrijke bijdrage leveren aan de economische groei, innovatie en werkgelegenheid in de Unie; onderstreept dat elk wetgevingsinitiatief om het auteursrecht te moderniseren gebaseerd moet zijn op onafhankelijke gegevens inzake groei en banen (met name met betrekking tot kmo's in de culturele en creatieve sector), toegang tot kennis en cultuur, alsook de potentiële kosten en baten; |
Internationale toeleveringsketens en de rol van internationale en douanesamenwerking
|
61. |
wijst op de belangrijke rol die de douane-autoriteiten en de internationale samenwerking op douanegebied vervullen in de strijd tegen IER-inbreuken in de grensoverschrijdende handel en wijst erop dat de werkzaamheden van de douanediensten in onderlinge samenwerking ondersteund en vergemakkelijkt moeten worden, door de werkingsvoorschriften te verduidelijken, met name opdat de effectieve uitvoering van inspecties op transitgoederen binnen EU-grondgebied mogelijk wordt; |
|
62. |
vraagt de Commissie dat zij bij de uitvoering van het actieplan voor IER-handhaving rekening houdt met daarmee samenhangende initiatieven, met name het EU-douaneactieplan tegen IER-inbreuken en de strategie voor de bescherming en handhaving van IER in derde landen; |
|
63. |
dringt aan op meer markttoezicht, risicobeheer en informatie-uitwisseling tussen de douaneautoriteiten over kwesties die aan de orde zijn in de context van IER-handhaving door douanediensten, bijvoorbeeld met betrekking tot de opslag en vernietiging van inbreukmakende goederen; |
|
64. |
benadrukt het belang van nauwe samenwerking en informatie-uitwisseling en een passende opleiding van douane-, markttoezicht- en gerechtelijke autoriteiten; |
Overige vraagstukken
|
65. |
wijst op de sleutelrol die overheidsdiensten op elk niveau, waaronder plaatselijk, regionaal en nationaal, via hun aanbestedings- en aankoopbeleid spelen en onderschrijft het streven van de Commissie om een leidraad inzake beste praktijken te ontwikkelen, te promoten en te publiceren teneinde de aankoop van namaakproducten door overheidsdiensten op elk niveau te voorkomen; |
|
66. |
is verheugd over het door de Commissie aangekondigde groenboek met het oog op raadpleging van belanghebbenden over het effect van „chargeback” (terugboeking) en daarmee verband houdende regelingen voor de aanpak van IER-inbreuken op commerciële schaal en een evaluatie van de noodzaak van concretere maatregelen op dit terrein, zowel in verband met de online- als de offlinemarkt; is van mening dat invoering van een EU-breed recht op „chargeback” bij onvrijwillig aangeschafte namaakproducten voor de consument van voordeel zou kunnen zijn en handelaren ertoe zou kunnen aanzetten hun producten te controleren voordat ze deze in de handel brengen; |
|
67. |
onderschrijft het actieplan waar het gaat om het belang van samenwerking met de lidstaten, uitwisseling van informatie en beproefde werkmethoden, en coördinatie van de activiteiten met het oog op grensoverschrijdende handhaving; |
|
68. |
benadrukt dat het noodzakelijk is om open onderzoek en kennisuitwisseling, twee kernpunten in de strategie „Europa als wereldspeler” en de Europa 2020-strategie, te bevorderen, teneinde innovatie en concurrentievermogen in kennissectoren in de Unie te stimuleren op een manier die verenigbaar is met IER; |
|
69. |
benadrukt dat er behoefte is aan nauwkeurige detectiesystemen, zodat IER-inbreuken op commerciële schaal snel kunnen worden beëindigd; |
|
70. |
wijst erop dat inkomsten uit IER voor onderzoeksprojecten een belangrijke bron van externe financiering vormen en dus fungeren als motor voor innovatie en ontwikkeling en als stimulans voor samenwerking tussen universiteiten en ondernemingen; |
|
71. |
vraagt dat het actieplan snel ten uitvoer wordt gebracht zodat in voorkomend geval de voor IER-handhaving noodzakelijke maatregelen, met name in de culturele en creatieve sector, in de nabije toekomst kunnen worden herzien om rekening te houden met de reële behoeften; |
|
72. |
vraagt de Commissie de uitvoering te evalueren van elk van de acties die in het actieplan gepresenteerd zijn en hierover uiterlijk in juli 2016 verslag uit te brengen bij het Parlement; |
o
o o
|
73. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de parlementen en regeringen van de lidstaten. |
(1) PB L 157 van 30.4.2004, blz. 45.
(2) PB L 129 van 16.5.2012, blz. 1.
(3) „Analyse van de toepassing van Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten in de lidstaten”, (SEC(2010)1589).
(4) http://ec.europa.eu/internal_market/consultations/docs/2012/intellectual-property-rights/summary-of-responses_en.pdf.
(5) PB C 258 E van 7.9.2013, blz. 64.
(6) http://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-15321-2014-INIT/nl/pdf.
(7) PB C 80 van 19.3.2013, blz. 1.
(8) PB C 50 E van 21.2.2012, blz. 48.
(9) Zie het verslag van BHIM „Europese burgers en intellectuele eigendom: perceptie, bewustwording en gedrag”, november 2013.
(10) COM(2010)0779.
Woensdag 10 juni 2015
|
4.11.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 407/35 |
P8_TA(2015)0225
De stand van zaken in de betrekkingen tussen de EU en Rusland
Resolutie van het Europees Parlement van 10 juni 2015 over de stand van zaken in de betrekkingen tussen de EU en Rusland (2015/2001(INI))
(2016/C 407/04)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien zijn resoluties van 13 december 2012 met de aanbevelingen van het Europees Parlement aan de Raad, de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden betreffende de nieuwe overeenkomst tussen de EU en Rusland (1), van 12 september 2013 over de druk die Rusland uitoefent op landen van het Oostelijk Partnerschap (tegen de achtergrond van de komende top van het Oostelijk Partnerschap in Vilnius) (2), van 6 februari 2014 over de top EU-Rusland (3), van 18 september 2014 over de situatie in Oekraïne en de stand van zaken in de betrekkingen tussen de EU en Rusland (4) en van 12 maart 2015 over de moord op de Russische oppositieleider Boris Nemtsov en de toestand van de democratie in Rusland (5), |
|
— |
gezien de conclusies en verklaringen van de Europese Raad, de Raad Buitenlandse Zaken en de G7-leiders in de afgelopen 18 maanden over de situatie in Oekraïne en over de betrekkingen met Rusland, |
|
— |
gezien de akkoorden die op 5 en 19 september 2014 en 12 februari 2015 in Minsk zijn bereikt (6), |
|
— |
gezien de slotverklaring van de NAVO-topontmoeting op 5 september 2014 in Wales, |
|
— |
gezien de resoluties die de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 27 maart 2014 (7) en de VN-Veiligheidsraad op 17 februari 2015 (8) hebben aangenomen, |
|
— |
gezien artikel 52 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A8-0162/2015), |
|
A. |
overwegende dat de EU er sinds tal van jaren naar streeft een voor beide partijen gunstig strategisch partnerschap met Rusland tot stand te brengen, gebaseerd op gedeelde waarden en beginselen, zoals democratie en de rechtsstaat, en gemeenschappelijke belangen; overwegende dat de EU blijft openstaan voor een dergelijke relatie en een daartoe leidende dialoog, en weer tot een samenwerkingsrelatie met Rusland wenst te komen indien de Russische autoriteiten hun internationale en juridische verplichtingen nakomen; |
|
B. |
overwegende dat de EU — in reactie op en ondanks de schending van de territoriale integriteit van Georgië door Rusland in 2008, de aanhoudende bezetting van de Georgische regio's Abchazië en Tsinvali/Zuid-Ossetië, en het feit dat Rusland niet al zijn verplichtingen uit hoofde van het bestand uit 2008 nakomt — voor een model van intensievere samenwerking heeft gekozen om betrekkingen met Rusland te blijven onderhouden, tot wederzijds voordeel; overwegende dat een aantal initiatieven voor nauwere samenwerking zijn opgezet of verdiept — zoals de gemeenschappelijke ruimten, het Partnerschap voor modernisering, de onderhandelingen over een nieuwe overeenkomst tussen de EU en Rusland, en de mensenrechtendialoog — in plaats van beperkende maatregelen te nemen; |
|
C. |
overwegende dat Rusland — door illegaal de Krim te annexeren, wat door de EU scherp werd veroordeeld en niet zal worden erkend, en een gewapend conflict tegen Oekraïne te voeren, met de rechtstreekse en zijdelingse deelname van militaire en veiligheidsdiensten, en door dit soevereine en onafhankelijke buurland opzettelijk te destabiliseren — zijn betrekkingen met de EU ernstig schade heeft toegebracht doordat het de grondbeginselen van de Europese veiligheid in gevaar heeft gebracht door grenzen te minachten en zijn internationale verplichtingen heeft geschonden, met name het Handvest van de Verenigde Naties, de Slotakte van Helsinki, het memorandum van Boedapest, het uit 1990 daterende Handvest van Parijs voor een nieuw Europa en de bilaterale overeenkomst inzake vriendschap, samenwerking en partnerschap; overwegende dat de humanitaire situatie op de Krim en in het oosten van Oekraïne aanzienlijk is verslechterd en verscheidene duizenden mensen er het leven hebben verloren; |
|
D. |
overwegende dat Rusland direct of indirect betrokken is bij een aantal „bevroren conflicten” in zijn nabuurschap — in Transnistrië, Zuid-Ossetië, Abchazië en Nagorno-Karabach — die een ernstige belemmering vormen voor de ontwikkeling en stabiliteit van de betrokken buurlanden en hun toenadering tot de Europese Unie; |
|
E. |
overwegende dat de Russische Federatie 89 Europese politici, waaronder huidige en voormalige leden van het Europees Parlement, en ambtenaren op een zwarte lijst heeft geplaatst en hen de toegang tot Rusland ontzegt; |
|
F. |
overwegende dat Rusland — tegen de geest van goede nabuurschapsbetrekkingen in en in strijd met het internationaal recht en de internationale regels en normen — op basis van een doctrine volgens welke het het recht meent te hebben Russische landgenoten in het buitenland te beschermen, opzettelijk acties heeft ondernomen om zijn buurlanden te destabiliseren door middel van illegale handelsembargo's of het afsluiten van integratieverdragen met separatistische en afgescheiden regio's; |
|
G. |
overwegende dat de EU, in reactie op de illegale inlijving van de Krim en de hybride oorlogvoering tegen Oekraïne door Rusland, een gefaseerde reeks beperkende maatregelen heeft genomen; overwegende dat een aantal andere landen soortgelijke sancties hebben getroffen in reactie op de Russische agressie; |
|
H. |
overwegende dat er op de lange termijn een constructieve relatie tussen de EU en Rusland moet worden nagestreefd, in beider belang en teneinde gemeenschappelijke mondiale uitdagingen aan te pakken, zoals klimaatverandering, nieuwe technologische ontwikkelingen en de bestrijding van terrorisme, extremisme en georganiseerde misdaad; overwegende dat de samenwerking tussen de EU en Rusland op bepaalde terreinen, zoals de noordelijke dimensie en de grensoverschrijdende samenwerking, positieve resultaten oplevert; overwegende dat Rusland een constructieve rol heeft gespeeld in de recente onderhandelingen met Iran; |
|
I. |
overwegende dat deze doelgerichte beperkende maatregelen niet tegen de Russische bevolking gericht zijn maar tegen bepaalde personen en ondernemingen die banden hebben met de Russische leiders en die in de economie en de defensiesector rechtstreeks profiteren van het huidige conflict met Oekraïne, en dat zij tot doel hebben een verandering te bewerkstelligen in het beleid van de Russische regering ten aanzien van de gemeenschappelijke buurlanden en haar acties aldaar; overwegende dat de sancties in verband met de destabilisering in het oosten van Oekraïne moeten worden opgeheven zodra Rusland de bepalingen van de akkoorden van Minsk volledig heeft uitgevoerd; overwegende dat deze sancties moeten worden verscherpt indien Rusland besluit de directe dan wel indirecte destabilisering van Oekraïne en de schending van de territoriale integriteit van dat land voort te zetten; overwegende dat de sancties in verband met de illegale inlijving van de Krim zullen worden gehandhaafd totdat het schiereiland aan Oekraïne is teruggegeven; |
|
J. |
overwegende dat de Russische Federatie een volwaardig lid van de Raad van Europa en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa en een ondertekenaar van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens is, en zich als zodanig heeft verplicht tot eerbiediging van de democratische beginselen, de rechtsstaat en de mensenrechten; overwegende dat de EU de Russische toetreding tot en deelname aan verschillende internationale organisaties en fora, zoals de G8, de G20 en de WTO, krachtig heeft gesteund; overwegende dat de opname van Rusland in deze organen spanningen heeft veroorzaakt vanwege Ruslands herhaaldelijke schending van de regels, waarvan voorbeelden te vinden zijn in het feit dat het WTO-normen en -verplichtingen niet naleeft (door een aantal discriminerende maatregelen te treffen tegen afzonderlijke EU-lidstaten en andere landen in de nabuurschap), meer dan duizend uitspraken van het Europees Hof voor de rechten van de mens niet heeft uitgevoerd en fundamentele mensenrechten niet garandeert; overwegende dat het mensenrechtenoverleg tussen de EU en Rusland geen zoden aan de dijk heeft gezet en geen concrete resultaten heeft opgeleverd; |
|
K. |
overwegende dat de rechtsstaat, als een van de grondbeginselen van de EU, niet alleen de eerbiediging van de democratie en de mensenrechten impliceert, maar ook de naleving van het internationaal recht, de garantie dat de wetgeving daadwerkelijk wordt nageleefd en toegepast, alsook de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechterlijke macht; overwegende dat aan deze voorwaarden niet wordt voldaan in Rusland, waar de autoriteiten nalaten de rechtsstaat te handhaven en de grondrechten te eerbiedigen en waar de politieke rechten, de burgerlijke vrijheden en de mediavrijheid de jongste jaren achteruit zijn gegaan; overwegende dat er onlangs wetgeving met meerduidige bepalingen is aangenomen, die gebruikt worden om de oppositie en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld verder aan banden te leggen; overwegende dat de recente goedkeuring van de wet waarbij „homoseksuele propaganda” strafbaar wordt gesteld, heeft geleid tot een toename van homofoob geweld, geweld tegen lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksuelen (lhbti's) en haatzaaiende taal, waar de autoriteiten niet tegen optreden; overwegende dat er sinds de illegale inlijving van de Krim sprake is van een ernstige verslechtering wat betreft de eerbiediging van de mensenrechten, met inbegrip van de vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering, op het schiereiland, waarvan vooral de Krim-Tataarse gemeenschap de dupe is; |
|
L. |
overwegende dat Aleksej Navalny, een vooraanstaande oppositieleider, aangeklaagd en veroordeeld is op basis van vervalste bewijzen en voortdurend geïntimideerd en lastiggevallen wordt, onder meer door de gevangenneming van zijn broer; overwegende dat de door hem voorgezeten Vooruitgangspartij belet wordt deel te nemen aan de volgende parlementsverkiezingen; overwegende dat Nadia Savtsjenko, een lid van het Oekraïense parlement, onrechtmatig en in strijd met het internationaal recht wordt vastgehouden in Rusland; |
|
M. |
overwegende dat de Russische Federatie in de corruptieperceptie-index op plaats 136 van de 175 staat, waardoor het land grote zorgen baart met betrekking tot internationale corruptie en het witwassen van geld, wat een bedreiging vormt voor de Europese economieën en hun integriteit; |
|
N. |
overwegende dat Rusland actief gebruikmaakt van hybride oorlogvoering en daarbij de grens tussen (para)militaire activiteiten en politiek activisme doelbewust vervaagt; |
|
O. |
overwegende dat de Russische Federatie in de World Media Freedom Index 2014 op plaats 148 van de 180 prijkt; overwegende dat de financiering van door de staat gecontroleerde media aanzienlijk uitgebreid en opgevoerd is; overwegende dat de initiatieven en activiteiten van mensenrechtenactivisten, onafhankelijke maatschappelijke organisaties, politieke opponenten, onafhankelijke media en gewone burgers vaak worden beperkt of gedwarsboomd; overwegende dat de ruimte voor onafhankelijke en pluralistische meningsuitingen kleiner is geworden en voortdurend in het gedrang is; overwegende dat het Europees Fonds voor Democratie de kwestie van pluraliteit van de Russische media wil aanpakken en samen met zijn partners verzocht wordt nieuwe media-initiatieven te ontwikkelen; |
|
P. |
overwegende dat de onverantwoordelijke acties van Russische gevechtsvliegtuigen in de buurt van het luchtruim van EU- en NAVO-lidstaten de veiligheid van de burgerluchtvaart in het gedrang brengen en een gevaar kunnen vormen voor de veiligheid van het Europese luchtruim; overwegende dat Rusland provocerende grootschalige militaire manoeuvres heeft uitgevoerd in de onmiddellijke nabijheid van de EU, terwijl er openlijk wordt gedreigd met Russische militaire en zelfs nucleaire aanvallen; overwegende dat Rusland zijn deelname aan de onderhandelingen in het kader van het Verdrag inzake conventionele strijdkrachten in Europa heeft opgeschort en het INF-verdrag heeft geschonden; |
|
Q. |
overwegende dat energie een centrale en strategische rol speelt in de betrekkingen tussen de EU en Rusland en een sleutelinstrument van het Russische buitenlandse beleid is; overwegende dat de EU tegen druk van buitenaf bestand kan worden gemaakt door de energievoorziening te diversifiëren en de afhankelijkheid van Rusland te verminderen; overwegende dat de EU met één stem moet spreken en sterke onderlinge solidariteit aan de dag moet leggen wat haar energiezekerheid betreft; |
|
R. |
overwegende dat de Russische Federatie de Euraziatische Economische Unie actief bevordert; overwegende dat dit economische integratieproject niet als concurrentie voor de Europese Unie dient te worden beschouwd; |
|
1. |
herhaalt dat Ruslands directe en indirecte betrokkenheid bij het gewapende conflict in Oekraïne en de illegale annexatie van de Krim, samen met de schending van de territoriale integriteit van Georgië alsmede economische dwang en politieke destabilisering jegens zijn Europese buurlanden, een doelbewuste schending van de democratische beginselen en fundamentele waarden en het internationaal recht vormen; meent in dit verband dat de EU niet zomaar weer tot de orde van de dag kan overgaan en geen andere keuze heeft dan haar betrekkingen met Rusland kritisch tegen het licht te houden, wat inhoudt dat er zo snel mogelijk een „soft-power”-noodplan moet worden opgesteld om het agressieve en verdeeldheid zaaiende beleid van Rusland te pareren, alsmede een omvattend plan betreffende haar toekomstige betrekkingen met dat land en haar Oost-Europese partners; onderstreept dat het conflict in het oosten van Oekraïne alleen langs politieke weg kan worden opgelost; |
|
2. |
benadrukt dat Rusland, vanwege zijn optreden op de Krim en in het oosten van Oekraïne, momenteel niet langer als een „strategische partner” behandeld of beschouwd kan worden; wijst erop dat strategische partnerschappen gebaseerd moeten zijn op wederzijds vertrouwen en eerbiediging van het internationaal recht, dat berust op democratie, staatssoevereiniteit, vrije keuze van de interne constitutionele orde en de koers voor het buitenlands beleid, territoriale integriteit van de staat, en eerbiediging van de rechtsstaat en de mensenrechten en de beginselen van de internationale handel en de diplomatie; |
|
3. |
vindt het uiterst verontrustend dat Rusland zich nu openlijk opstelt en handelt als een uitdager van de internationale democratische gemeenschap en haar rechtsorde, niet in de laatste plaats door te trachten de grenzen in Europa met geweld te hertekenen; is ongerust over de toenemende sfeer van haat jegens activisten van de oppositie, mensenrechtenverdedigers, minderheden en buurlanden, en de verslechtering van de situatie van de mensenrechten en de rechtsstaat in Rusland; veroordeelt de intimidatie van kritische stemmen door middel van geweld, rechtszaken, opsluiting en andere maatregelen van de staat; |
|
4. |
veroordeelt de willekeurige maatregel om Europese politici en ambtenaren de toegang tot het Russische grondgebied te ontzeggen, en benadrukt dat de Russische leiders herhaaldelijk het internationaal recht met voeten treden, universele normen schenden en transparantie in de weg staan; is van mening dat dit contraproductief is en nefast is voor de reeds zwakke communicatiekanalen tussen de Europese Unie en Rusland; benadrukt dat de geviseerde Europese politici en ambtenaren op de hoogte moeten worden gebracht van de redenen voor het ontzeggen van toegang tot het Russische grondgebied en het recht moeten hebben om beroep aan te tekenen tegen dergelijk besluit bij een onafhankelijke rechtbank; |
|
5. |
is van mening dat op de lange termijn een constructieve en voorspelbare relatie tussen de EU en Rusland mogelijk en wenselijk is, tot wederzijds voordeel, met name gezien de bestaande betrekkingen op het gebied van politiek, handel, vervoer en energie, intermenselijke contacten, onder meer via Erasmus+ en de gemeenschappelijke maatregelen (9), grensoverschrijdende samenwerking, samenwerking inzake klimaatverandering en milieu, en sectorale samenwerking, voor ogen houdend dat wederzijdse sancties schadelijk zijn voor beider economieën, dat gemeenschappelijke uitdagingen en belangen op het wereldtoneel aandacht vergen, en dat de verdeeldheid zaaiende kijk op de veiligheid in Europa kan worden overstegen door een intensievere dialoog; is in dit verband ingenomen met het positieve resultaat van de samenwerking tussen de EU en Rusland op uiteenlopende gebieden zoals de bestrijding van terrorisme, extremisme en georganiseerde misdaad, het Partnerschap van de noordelijke dimensie, de nucleaire gesprekken met Iran en het vredesproces in het Midden-Oosten; roept Rusland op constructief mee te werken om een oplossing te vinden voor het conflict in Syrië; |
|
6. |
onderstreept dat de betrekkingen tussen de EU en Rusland voortaan op eerbiediging van het internationaal recht en dialoog gebaseerd moeten zijn, waarbij de EU bereid is de samenwerking met de autoriteiten in Moskou op een aantal terreinen van gemeenschappelijk belang te hervatten of weer op te starten; beklemtoont dat een hervatting van de samenwerking te overwegen valt op voorwaarde dat Rusland de territoriale integriteit en soevereiniteit van Oekraïne — met inbegrip van de Krim — eerbiedigt, de akkoorden van Minsk onverkort uitvoert (wat de volledige grenscontrole door de Oekraïense autoriteiten, de onvoorwaardelijke terugtrekking van Russische troepen en wapens, en een onmiddellijke stopzetting van de bijstandverlening aan rebellengroeperingen inhoudt), en de destabiliserende militaire en veiligheidsactiviteiten aan de grenzen van EU-lidstaten staakt; onderstreept dat de OVSE zich heeft bewezen als een structuur die een bijdrage aan het oplossen van de crisis kan leveren; benadrukt dat een mogelijke hervatting van de samenwerking niet ten koste mag gaan van de internationale beginselen, Europese waarden en normen en internationale verbintenissen; beklemtoont dat de EU duidelijk moet aangeven wat ze van Rusland verwacht, met name inzake de eerbiediging van het internationaal recht en contractuele verplichtingen en het handelen als een voorspelbare partner, welke maatregelen zij na 31 december 2015 zal treffen, mocht Rusland zijn verplichtingen niet nakomen (of vóór die datum, indien er zich ter plaatse ernstige ontwikkelingen voordoen), en welke samenwerking zij bereid is te hervatten indien de voorwaarden vervuld zijn; benadrukt dat bij een dergelijke samenwerking de internationale normen inzake mensenrechten volledig dienen te worden gerespecteerd; |
|
7. |
prijst de solidariteit en eenheid waarvan de lidstaten blijk hebben gegeven in de context van Ruslands illegale annexatie van de Krim en 's lands rechtstreekse betrokkenheid bij de oorlog in Oekraïne, waardoor er responsmaatregelen genomen en verder uitgebreid konden worden, verbonden aan de volledige uitvoering van de akkoorden van Minsk; roept de lidstaten ertoe op het behoud van deze eenheid als een absolute prioriteit te beschouwen en zich te onthouden van bilaterale betrekkingen en overeenkomsten die deze eenheid zouden kunnen schaden of als zodanig zouden kunnen worden uitgelegd; herhaalt dat eenheid van optreden en solidariteit onder de lidstaten en met kandidaat-lidstaten van essentieel belang zijn om te waarborgen dat het EU-beleid echt geloofwaardig, legitiem en doeltreffend is en dat de EU externe uitdagingen en druk het hoofd kan bieden, en tegelijkertijd bevorderlijk zijn voor een diepere en constructievere relatie met de landen van het Oostelijk Partnerschap; |
|
8. |
onderstreept in dit verband dat de verdieping van de Europese integratie en de samenhang tussen het interne en externe beleid van de EU de sleutel vormt tot een coherenter, doeltreffender en succesvoller buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU, mede ten aanzien van Rusland; verzoekt de lidstaten derhalve door te gaan met en zich harder in te spannen voor de daadwerkelijke eliminering van knelpunten in de besluitvorming en, ook met de kandidaat-lidstaten, de consolidatie van het gemeenschappelijke beleid, met name op het gebied van handel, financiële diensten en transacties, migratie, energie, beheer van de buitengrenzen, informatiebeveiliging en cyberveiligheid; |
|
9. |
roept de EU en haar lidstaten andermaal op om de bepalingen en instrumenten van het Verdrag van Lissabon ten volle te benutten om de toekomstgerichtheid en het strategische karakter van het Europees gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid te versterken; is er voorts stellig van overtuigd dat in alle onderdelen van het externe optreden van de EU de mensenrechten centraal moeten staan, als voorwaarde om ervoor te zorgen dat de EU als wereldspeler gerespecteerd wordt en geloofwaardig overkomt; |
|
10. |
herhaalt ervan overtuigd te zijn dat het energiebeleid een belangrijk element van het externe beleid van de EU vormt; steunt daarom nadrukkelijk de snelle totstandbrenging van een robuuste Europese energie-unie, en met name onderlinge verbindingen tussen nationale energienetwerken, om de afzonderlijke lidstaten veel minder afhankelijk te maken van externe energieleveranciers, en in het bijzonder Rusland; is er vast van overtuigd dat de uitdagingen voor en de kwetsbaarheid van de Europese solidariteit vanwege het gebruik van energie als politieke en diplomatieke pasmunt, alsmede de blootstelling van afzonderlijke lidstaten en kandidaat-lidstaten hieraan, slechts doeltreffend kunnen worden aangepakt via de volledige toepassing van de EU-wetgeving inzake energie, en met name de tenuitvoerlegging van het derde energiepakket en de voltooiing van een vrije, transparante, geïntegreerde, gesynchroniseerde, energiezuinige en veerkrachtige Europese interne energiemarkt, met een passend aandeel hernieuwbare energie en een gediversifieerde voorziening, waarop de mededingingswetgeving ondubbelzinnig van toepassing moet zijn; roept de EU ertoe op adequate steun te verlenen aan de verdragsluitende partijen van de energiegemeenschap, die zich hebben verbonden tot de tenuitvoerlegging van het energieacquis van de EU, teneinde hun onderhandelingspositie ten aanzien van externe energieleveranciers te versterken; |
|
11. |
benadrukt dat het gezien de agressieve houding van Rusland noodzakelijk en belangrijk is de samenwerking met het land op defensiegebied op te schorten, en verzoekt de lidstaten en de kandidaat-lidstaten geen besluiten te nemen die dit eendrachtige standpunt in gevaar kunnen brengen; is daarom van mening dat de overeenkomsten inzake samenwerking op defensiegebied met Rusland, ook al zijn die bilateraal, zorgvuldig moeten worden beoordeeld op EU-niveau, teneinde een passende en samenhangende benadering uit te werken; wijst in dit verband op het belang van de samenwerking tussen de EU en de NAVO; |
|
12. |
is ernstig bezorgd over het steeds verder inperken van de media- en internetvrijheid, de verscherping van de controle op onlinemedia, het gebruik van dwang ter beteugeling van onpartijdige berichtgeving, en de uitholling van journalistieke normen in Rusland, alsook over het alsmaar grotere monopolie van staatsmedia op de informatie die beschikbaar is voor het Russischtalige publiek in het buitenland; veroordeelt het verbod op uitzendingen van Oekraïense en Tataarse tv-zenders op de Krim; |
|
13. |
dringt nogmaals aan op de ontwikkeling van versterkte vermogens voor analyse van en toezicht op Russische propaganda, met name in het Russisch, om in verschillende EU-talen verspreide opzettelijk gekleurde informatie te kunnen oppikken en er snel en gepast op te kunnen reageren; verzoekt de Commissie onverwijld voldoende financiële middelen uit te trekken voor concrete projecten om Russische propaganda en desinformatie binnen en buiten de EU te bestrijden en het brede publiek in de oostelijke partnerlanden objectieve informatie te verstrekken, alsmede passende instrumenten voor strategische communicatie te ontwikkelen; is in dit verband verheugd over de conclusies van de Europese Raad van 20 maart 2015 betreffende een actieplan om desinformatiecampagnes tegen te gaan; roept de Commissie en de lidstaten op ook een gecoördineerd mechanisme te ontwerpen ter vergroting van de transparantie van en voor gegevensvergaring, toezicht en rapportage in verband met financiële, politieke of technische ondersteuning van Rusland aan politieke partijen en andere organisaties in de EU, teneinde 's lands inmenging in en invloed op het politieke leven en de publieke opinie in de EU en haar oostelijke buurlanden te beoordelen en passende maatregelen te treffen; |
|
14. |
is ernstig bezorgd over de recente neiging bij de door de staat gecontroleerde media in Rusland om historische gebeurtenissen uit de twintigste eeuw te herschrijven en te herinterpreteren, zoals de ondertekening van het Molotov-Ribbentroppact en de geheime protocollen ervan, evenals het gebruik van selectieve geschiedschrijving voor hedendaagse politieke propaganda; |
|
15. |
is ten zeerste bezorgd over de door het Russische bestuur gedulde, steeds intensiever wordende contacten en samenwerking tussen Europese populistische, fascistische en extreemrechtse partijen en nationalistische krachten in Rusland; erkent dat dit een gevaar vormt voor de democratische waarden en de rechtsstaat in de EU; verzoekt de EU-instellingen en de lidstaten in dit verband tegen deze dreigende vorming van een „nationalistische internationale” op te treden; |
|
16. |
is ernstig bezorgd over de steun en financiering die Rusland biedt aan radicale en extremistische partijen in de EU-lidstaten; beschouwt een recente bijeenkomst van extreemrechtse partijen in Sint-Petersburg als een belediging van de nagedachtenis van miljoenen Russen die hun leven hebben gegeven om de wereld te redden van het nazisme; |
|
17. |
vraagt de EU steun te verlenen aan projecten met het oog op de bevordering en ontwikkeling van hoge journalistieke normen, mediavrijheid en betrouwbare, objectieve informatie in Rusland, alsmede het ontkrachten van propaganda in de EU en de landen van het Oostelijk Partnerschap; verzoekt de Commissie voldoende financiële middelen beschikbaar te stellen voor initiatieven om Russischtalige alternatieven voor de door de staat gecontroleerde Russische media te ontwikkelen teneinde het Russischtalig publiek geloofwaardige en onafhankelijke informatiebronnen te bieden; |
|
18. |
herhaalt dat de compromisloze eerbiediging van de rechtsstaat een kernbeginsel van de EU is, en dringt erop aan dit strikt, snel en onvoorwaardelijk toe te passen, zo de regels worden overtreden; verzoekt de Commissie met dezelfde vastberadenheid het beginsel van vrije en eerlijke mededinging op de interne markt toe te passen, ook in de zaak tegen Gazprom; is van oordeel dat de EU en haar lidstaten meer moeten benadrukken dat Rusland zijn lidmaatschap van de WTO constructief moet benaderen en de daaruit voortvloeiende verplichtingen volledig moet nakomen, onder meer door een einde te maken aan ongerechtvaardigde handelsbeperkingen en zonder onderscheid toegang tot zijn markt te bieden; |
|
19. |
roept Rusland op volledig met de internationale gemeenschap mee te werken aan het onderzoek naar het neerhalen van vlucht MH17, en veroordeelt elke poging of beslissing om degenen die daarvoor verantwoordelijk worden gehouden, amnestie te verlenen of hun vervolging uit te stellen; herhaalt zijn verzoek aan Rusland om het wrak en alle zwarte dozen van het in Smolensk neergestorte Poolse regeringsvliegtuig onmiddellijk over te dragen; roept alle EU-instellingen ertoe op deze verzoeken in bilaterale contacten met de Russische autoriteiten aan de orde te stellen; |
|
20. |
roept de regering van de Russische Federatie op de omvang en de ernst van het geweld tegen en de intimidatie van lhbti's in Rusland te erkennen, en zich te engageren om stappen te ondernemen om een eind te maken aan deze misstanden en de bepalingen van wet nr. 135-FZ van 29 juni 2013 (de wet op homopropaganda), die verspreiding van informatie over lhbti-relaties verbiedt, in te trekken; roept de EDEO, de Commissie en de EU-lidstaten op het vraagstuk van de homofobie en het geweld tegen lhbti's en activisten bij de desbetreffende Russische functionarissen aan te kaarten, ook op het hoogste niveau; roept de EDEO, de Commissie en de EU-lidstaten — overeenkomstig de EU-richtsnoeren van juni 2003 — op het genot van alle mensenrechten door lhbti's te bevorderen en te beschermen, bij te dragen aan de bestrijding van elke vorm van geweld tegen lhbti's door bijstand of genoegdoening te vragen voor de slachtoffers van dergelijk geweld, initiatieven van maatschappelijke organisaties en de overheid met het oog op het toezicht op geweldsincidenten te steunen en rechtshandhavingspersoneel te scholen; |
|
21. |
spreekt zijn grote bezorgdheid uit over de verslechterende toestand van de mensenrechten — waaronder het recht op vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering en de rechten van lhbti's — en de rechtsstaat in Rusland en op de Krim na de illegale inlijving daarvan, voor ogen houdend dat de ontwikkeling van een echt en onafhankelijk maatschappelijk middenveld een verrijking van de samenleving vormt; veroordeelt met klem het aanhoudende hardhandige optreden van de regering tegen andersdenkenden, middels het optreden tegen onafhankelijke ngo's via de zogenoemde „wet buitenlandse agenten”, en de aanhoudende en veelvormige onderdrukking van activisten, politieke tegenstanders en critici van het regime; vestigt met name de aandacht op de moord op Anna Politkovskaja, Natalia Estemirova, Boris Nemtsov, Sergej Magnitski, Alexander Litvinenko en anderen; verlangt dat alle moorden op politieke activisten, journalisten en klokkenluiders naar behoren en onafhankelijk worden onderzocht, dat de verantwoordelijken voor het gerecht worden gebracht als blijk van de compromisloze strijd tegen straffeloosheid, en dat er gerichte beperkende maatregelen worden overwogen indien de ingestelde onderzoeken niet aan de internationale normen voldoen; herhaalt zijn verzoek aan de Raad zijn toezegging gestand te doen om deze beginselen te verdedigen, en op basis van een voorstel dat onverwijld door de vv/hv moet worden ingediend, beperkende maatregelen te treffen jegens de functionarissen die betrokken zijn bij de goed gedocumenteerde zaak-Magnitski; onderstreept dat de verplichting van Rusland om de normen op het gebied van de mensenrechten en de rechtsstaat na te leven rechtstreeks voortvloeit uit zijn lidmaatschap van de VN, de Raad van Europa en de OVSE; |
|
22. |
benadrukt dat het belangrijk is politieke en financiële steun te blijven verlenen aan onafhankelijke activisten uit het maatschappelijk middenveld, mensenrechtenverdedigers, bloggers, onafhankelijke media, vrijmoedige academici, prominente personen en ngo's, teneinde democratische waarden, fundamentele vrijheden en de mensenrechten in Rusland en op de bezette Krim te bevorderen; verzoekt de Commissie ambitieuzere financiële steun voor Russische maatschappelijke organisaties uit de bestaande externe financieringsinstrumenten te programmeren; spoort de Unie ertoe aan de hand te reiken aan Russische functionarissen en maatschappelijke organisaties die geneigd zijn de politieke en diplomatieke betrekkingen met de EU vanuit een op partnerschap en samenwerking gebaseerde invalshoek te bekijken; onderstreept dat de intermenselijke contacten zo veel mogelijk moeten worden bevorderd en dat, ondanks de huidige stand van de betrekkingen, een intensieve dialoog en nauwe samenwerking tussen Europese en Russische studenten en onderzoekers, tussen maatschappelijke organisaties en tussen lokale overheden in stand moeten worden gehouden, teneinde spanningen weg te nemen en wederzijds begrip te kweken; |
|
23. |
vraagt de Commissie regelgeving voor te stellen die zorgt voor volledige transparantie van de politieke financiering en financiering van politieke partijen in de EU in overeenstemming met de aanbevelingen van de Raad van Europa, met name wat betreft politieke of economische belanghebbenden van buiten de EU; |
|
24. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden, de regering en het parlement van de Russische Federatie, en de regeringen en parlementen van de landen van het Oostelijk Partnerschap. |
(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0505.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0383.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0101.
(4) Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0025.
(5) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0074.
(6) Protocol over de resultaten van het overleg van de trilaterale contactgroep, ondertekend op 5 september 2014, en Maatregelenpakket voor de tenuitvoerlegging van de akkoorden van Minsk, aangenomen op 12 februari 2015.
(7) Resolutie A/RES/68/262 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties inzake de territoriale integriteit van Oekraïne.
(8) Resolutie S/RES/2202(2015) van de VN-Veiligheidsraad.
(9) Gemeenschappelijke maatregelen met het oog op visumvrijstelling voor korte verblijven van Russische burgers en EU-burgers.
|
4.11.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 407/42 |
P8_TA(2015)0226
Jaarverslag 2014 van het Comité van toezicht van OLAF
Resolutie van het Europees Parlement van 10 juni 2015 over het jaarverslag 2014 van het Comité van toezicht van OLAF (2015/2699(RSP))
(2016/C 407/05)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (1), |
|
— |
gezien zijn besluit van 29 april 2015 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2013, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen (2), |
|
— |
gezien zijn besluit van 3 april 2014 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2012, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen (3), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 3 juli 2013 over het jaarverslag 2011 over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie — Fraudebestrijding (4), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 11 maart 2015 over het jaarverslag 2013 over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie — Fraudebestrijding (5), |
|
— |
gezien het jaarlijks activiteitenverslag 2014 van het Comité van toezicht van OLAF (hierna „het Comité” genoemd), |
|
— |
gezien advies nr. 4/2014 van het Comité getiteld „Control of the duration of investigations conducted by the European Anti-fraud Office” (Controle van de duur van door het Europees Bureau voor fraudebestrijding verrichte onderzoeken), |
|
— |
gezien het antwoord van OLAF op advies nr. 4/2014 van het Comité, |
|
— |
gezien advies nr. 5/2014 van het Comité getiteld „OLAF external reporting on the duration of investigations” (Externe verslaggeving van OLAF over de duur van onderzoeken), |
|
— |
gezien het antwoord van OLAF op advies nr. 5/2014 van het Comité, |
|
— |
gezien het verslag nr. 1/2014 van het Comité getiteld „Safeguarding OLAF's investigative independence” (Waarborging van de onafhankelijkheid van OLAF op onderzoeksgebied), |
|
— |
gezien het verslag nr. 2/2014 van het Comité getiteld „Implementation by OLAF of the Supervisory Committee's recommendations” (Uitvoering door OLAF van de aanbevelingen van het Comité van toezicht), |
|
— |
gezien het verslag nr. 3/2014 van het Comité getiteld „Opening of cases in OLAF in 2012” (Opening van onderzoeken door OLAF in 2012), |
|
— |
gezien het antwoord van OLAF op verslag nr. 3/2014 van het Comité, |
|
— |
gezien de nota van het Comité over de analyse van het Comité van toezicht van de ontwerp-IPP's (prioriteiten van het onderzoeksbeleid) van OLAF voor 2015, |
|
— |
gezien het jaarlijks activiteitenverslag 2013 van het Comité, |
|
— |
gezien het advies nr. 2/2013 van het Comité getiteld „Establishing an internal OLAF procedure for complaints” (Totstandbrenging van een interne klachtenprocedure voor OLAF), |
|
— |
gezien het advies nr. 1/2014 van het Comité getiteld „OLAF Investigation Policy Priorities” (De prioriteiten van het onderzoeksbeleid van OLAF), |
|
— |
gezien het advies nr. 2/2014 van het Comité getiteld „Case selection in OLAF” (Selectie van dossiers door OLAF), |
|
— |
gezien de opmerkingen van het Comité over de onderzoeksprocedures bij OLAF, |
|
— |
gezien de aanbevelingen van het Comité van 2012, |
|
— |
gezien het document van het Comité getiteld „Mission, competences and objectives of the Supervisory Committee of the European Anti-Fraud Office — Mid-term strategy (2014-2015)” (Opdracht, bevoegdheden en doelstellingen van het Comité van toezicht van het Europees Bureau voor fraudebestrijding — Strategie voor de middellange termijn (2014-2015), |
|
— |
gezien de werkafspraken tussen het Comité en OLAF, |
|
— |
gezien de vragen aan de Commissie en de Raad over het jaarverslag 2014 van het Comité van toezicht van OLAF (O-000060/2015 — B8-0553/2015, O-000061/2015 — B8-0554/2015 en O-000066/2015 — B8-0555/2015), |
|
— |
gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat in zijn jaarlijks activiteitenverslag 2014, het Comité van toezicht van OLAF heeft vastgesteld dat ten tijde van de reorganisatie van OLAF (1 februari 2012), op dezelfde dag 423 onderzoeken zijn geopend op grond van een enkel besluit van de directeur-generaal van OLAF (hierna „de DG van OLAF” genoemd); overwegende dat het Comité op grond van zijn analyse heeft geconcludeerd dat (i) OLAF voor geen enkele van de door het Comité geanalyseerde onderzoeken een passende beoordeling van de ontvangen informatie heeft uitgevoerd, (ii) voor het overgrote deel van de onderzoeken er zelfs geen spoor te bekennen was van enige beoordelingsactiviteit, en (iii) de DG van OLAF de betreffende onderzoeken heeft geopend zonder vooraf vast te stellen dat er een voldoende ernstige verdenking bestond van fraude, corruptie of enige andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, hetgeen in strijd is met de op dat moment geldende wettelijke voorwaarde voor het starten van een onderzoek door OLAF; |
|
B. |
overwegende dat het Comité in zijn berichtgeving aan de EU-instellingen erop gewezen heeft dat ondanks een duidelijke verplichting ingevolge artikel 17, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013, de DG van OLAF in 2014 geen verslag heeft uitgebracht aan het Comité over de aanbevelingen van OLAF die niet uitgevoerd werden; |
|
C. |
overwegende dat het Comité tijdens de eerste helft van zijn mandaat 50 aanbevelingen aan OLAF heeft gedaan, waarvan slechts 8 geheel zijn uitgevoerd, 6 gedeeltelijk, 1 nog hangende is en 20 niet zijn uitgevoerd, en overwegende dat het Comité in 15 gevallen niet in staat was om de uitvoering te controleren als gevolg van een tekort aan inhoudelijke informatie; |
|
D. |
overwegende dat het Comité in zijn nota over de voorgenomen beleidsprioriteiten voor onderzoek (IPP's) van OLAF voor 2015 heeft opgemerkt dat OLAF met drie aanbevelingen van het advies nr. 1/2014 van het Comité geen rekening heeft gehouden: (i) de DG van OLAF heeft geen richtsnoeren vastgesteld inzake de toepassing van de uit Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 voortvloeiende selectiecriteria (efficiënt gebruik van middelen, evenredigheid, subsidiariteit of meerwaarde) en heeft, in plaats van de financiële indicatoren te herzien met het oog op de aanpassing aan de werkelijkheid van de uitgavenprogramma's, deze geheel afgeschaft; (ii) de ontwerp-IPP's voor 2015 leken rekening te houden met verschillende documenten van belanghebbenden, maar naar het zich laat aanzien is er met de belanghebbenden geen dialoog geweest over financiële indicatoren en de mogelijke follow-up van de gevallen waarin sprake is van voldoende verdenking van fraude maar die zijn afgewezen op grond van de IPP's of de selectiecriteria; (iii) de DG van OLAF heeft aan het Comité geen evaluatie van de toepassing van de vorige IPP's doen toekomen en ook geen samenvatting van de feedback van belanghebbenden, ondanks een eerdere toezegging dit te doen; |
|
E. |
overwegende dat het Comité er voortdurend op gewezen heeft dat het niet in staat is toezicht te houden op de onafhankelijkheid van OLAF, zijn onderzoekstaak, de toepassing van de procedurewaarborgen en de duur van de onderzoeken, vanwege de gebrekkige toegang tot de vereiste informatie; |
|
F. |
overwegende dat het Comité heeft verklaard dat de kern van het probleem inzake de effectiviteit van zijn toezichthoudende rol niet de gebrekkige uitvoering van de werkafspraken betreft maar een fundamenteel verschil van opvatting tussen het Comité en de DG van OLAF over de rol van het Comité; |
|
G. |
overwegende dat, in zijn voornoemde resoluties over de jaarverslagen 2011 en 2013 over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie — Fraudebestrijding, het Parlement verzocht heeft het Comité beter in staat te stellen zijn rol te vervullen; |
|
H. |
overwegende dat het Comité de EU-instellingen meermaals heeft verzocht om ofwel zijn bevoegdheden te versterken, met name door volledige toegang te verlenen tot de onderzoeksdossiers van OLAF, ofwel andere maatregelen te nemen om de verantwoordingsplicht van OLAF te waarborgen; |
|
I. |
overwegende dat de DG van OLAF zich in maart 2014 heeft verbonden het Comité jaarlijks informatie te verstrekken over het aantal ontvangen klachten, de tijdigheid van hun verwerking en de indeling van de klachten als al dan niet gerechtvaardigd; overwegende dat het Comité echter meldt dat het dergelijke informatie niet heeft ontvangen; |
|
J. |
overwegende dat Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 de rol van het Comité heeft versterkt inzake het toezicht op de duur van de onderzoeken van OLAF; overwegende dat, ondanks het feit dat OLAF formeel zijn verplichting nakomt om het Comité stelselmatig te informeren over onderzoeken die langer dan 12 maanden duren, het Comité, in zijn advies nr. 4/2014 getiteld „Control of the duration of investigations conducted by OLAF”, tot de conclusie komt dat de verstrekte informatie niet toereikend is om het in staat te stellen naar behoren en doeltreffend toezicht te houden op de duur van de onderzoeken van OLAF; |
|
K. |
overwegende dat het Comité in zijn advies nr. 5/2014 getiteld „OLAF external reporting on the duration of investigations”, geconcludeerd heeft dat de verslaggeving van OLAF over de duur van onderzoeken geen volledig beeld geeft van de onderzoeksprestaties; overwegende dat OLAF weliswaar in zijn jaarverslag heeft verklaard dat „onderzoeken in minder tijd zijn afgerond” maar dat het Comité geconcludeerd heeft dat de verbetering in de resultaten van de OLAF-onderzoeken toe te schrijven was aan de invoering van nieuwe berekeningsmethoden; |
|
L. |
overwegende dat het Comité in zijn verslag nr. 1/2014 getiteld „Safeguarding OLAF’s investigative independence” verzocht heeft om een verduidelijking van de rol van OLAF in de tenuitvoerlegging van het fraudebestrijdingsbeleid van de Commissie in de sigarettensector; |
|
M. |
overwegende dat twee jaar op rij het Comité in zijn jaarlijks activiteitenverslag zich bezorgd heeft getoond over het gebrek aan transparantie inzake de deelneming van OLAF in de „clearing house”-vergaderingen van de Commissie en de daarmee verbonden risico's voor de onafhankelijkheid van OLAF op onderzoeksgebied; |
|
N. |
overwegende dat het Comité de aandacht van de EU-instellingen heeft gevestigd op de noodzaak om aan de vereisten van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 met betrekking tot het onafhankelijk functioneren van het secretariaat van het Comité te voldoen; |
|
O. |
overwegende dat het Comité vier basisvoorwaarden heeft vastgesteld waaraan voldoen moet worden wil het secretariaat onafhankelijk kunnen functioneren; (i) aanwerving, beoordeling en bevordering van het hoofd van het secretariaat op grond van besluiten van het Comité; (ii) aanstelling van het hoofd van het secretariaat als hogere leidinggevende; (iii) aanwerving, beoordeling en bevordering van het personeel van het secretariaat door het hoofd; (iv) subdelegatie van de uitvoering van de begroting van het secretariaat aan het hoofd ervan; |
|
P. |
overwegende dat het Parlement de antwoorden van OLAF op de verslagen en adviezen van het Comité die het Parlement zijn aangeleverd in overweging heeft genomen; |
|
1. |
benadrukt met klem dat OLAF de verantwoordelijkheid heeft om zich te houden aan de wettelijke voorschriften voor het starten van een onderzoek; herinnert eraan dat, met betrekking tot de 423 zaken die op dezelfde dag werden geopend, slechts 8,4 % van de zaken die werden gesloten, in aanbevelingen resulteerden; roept het Comité op stelselmatig toezicht te houden op de naleving van de wettelijke voorschriften; |
|
2. |
verwijst naar zijn voornoemde resolutie van 29 april 2015 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2013, en dringt er bij OLAF op aan om onverwijld te motiveren waarom het bepaalde aanbevelingen van het Comité niet heeft uitgevoerd; |
|
3. |
vindt het jammer dat het Comité niet in staat was te concluderen of de IPP's al dan niet correct geïdentificeerd werden en of hun toepassing positieve of negatieve gevolgen had voor de bestrijding van fraude en corruptie; |
|
4. |
betreurt het dat het Comité zijn mandaat niet ten volle kan uitvoeren; verwijst naar zijn voornoemde resoluties over de jaarverslagen 2011 en 2013 over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie — Fraudebestrijding, en vraagt de Commissie maatregelen te nemen om het Comité beter in staat te stellen toezicht te houden op de onafhankelijkheid van OLAF, zijn onderzoekstaak, de toepassing van de procedurewaarborgen en de duur van de onderzoeken, zonder echter de onafhankelijkheid van OLAF in gevaar te brengen; |
|
5. |
dringt er bij de Commissie op aan de onderhandelingen tussen OLAF en het Comité te vereenvoudigen door vóór 31 december 2015 een actieplan op te stellen met als doel de werkafspraken te wijzigen om te zorgen voor een werkomgeving waarbinnen het Comité zijn mandaat kan vervullen; is van mening dat in de gewijzigde werkafspraken de rol van het Comité voor alle betrokken partijen verduidelijkt moet worden; merkt op dat het secretariaat van het toezichthoudend orgaan onderworpen is aan het (administratieve) toezicht van het gecontroleerde orgaan; |
|
6. |
verzoekt de DG van OLAF zijn verbintenis na te komen om het Comité informatie te verstrekken over het aantal ontvangen klachten, de tijdigheid van hun verwerking en de indeling ervan als al dan niet gerechtvaardigd; |
|
7. |
dringt er bij OLAF op aan zich te houden aan de wettelijke voorschriften om het Comité in staat te stellen één van zijn kerntaken uit te voeren met betrekking tot het toezicht op de duur van de onderzoeken van OLAF; |
|
8. |
is niettemin ingenomen met het feit dat OLAF en het Comité zijn gaan samenwerken om de informatie te verbeteren die OLAF aan het Comité verstrekt en om de inhoud van de verslagen over onderzoeken die langer dan 12 maanden duren te verrijken; |
|
9. |
merkt op dat, eind 2014, van de 134 onderzoekers er 13 (10 %) toegewezen waren aan de afdeling tabak en namaak en 44 (33 %) aan de afdelingen landbouw en structuurfondsen, die samen 86 % van de financiële belangen in kwestie vertegenwoordigen (1,9 miljard EUR); beveelt OLAF bijgevolg aan de toewijzing van zijn middelen te heroverwegen; |
|
10. |
is bezorgd over de transparantie van de deelneming van OLAF aan de „clearing house”-vergaderingen van de Commissie; |
|
11. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de nationale parlementen en het Comité van toezicht van OLAF. |
(1) PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1.
(2) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0118.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0287.
(4) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0318.
(5) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0062.
|
4.11.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 407/46 |
P8_TA(2015)0227
De situatie in Hongarije
Resolutie van het Europees Parlement van 10 juni 2015 over de situatie in Hongarije (2015/2700(RSP))
(2016/C 407/06)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de preambule van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), met name de tweede en de vierde t/m de zevende alinea, |
|
— |
gezien met name artikel 2, artikel 3, lid 3, tweede streepje, en de artikelen 6 en 7 VEU, en de artikelen van het VEU en het VWEU met betrekking tot de eerbiediging, bevordering en bescherming van de grondrechten in de EU, |
|
— |
gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 7 december 2000, dat op 12 december 2007 in Straatsburg is uitgevaardigd en met het Verdrag van Lissabon in december 2009 in werking is getreden, |
|
— |
gezien de artikelen 1, 2 en 19 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, |
|
— |
gezien Protocol nr. 13 bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van de Raad van Europa, inzake de afschaffing van de doodstraf onder alle omstandigheden, |
|
— |
gezien het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, en de verdragen, aanbevelingen, resoluties en verslagen van de Parlementaire Vergadering, het Comité van ministers, de commissaris voor de mensenrechten en de Commissie van Venetië van de Raad van Europa, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 3 juli 2013 over de situatie op het gebied van de grondrechten: normen en praktijken in Hongarije (overeenkomstig de resolutie van het Europees Parlement van 16 februari 2012) (1), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 27 februari 2014 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie (2012) (2), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 11 maart 2014 met als titel „Een nieuw EU-kader voor het versterken van de rechtsstaat” (COM(2014)0158), |
|
— |
gezien het verslag van de commissaris voor de mensenrechten van de Raad van Europa van 16 december 2014 naar aanleiding van zijn bezoek aan Hongarije van 1 t/m 4 juli 2014, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van de Europese Unie en de lidstaten, in het kader van de Raad van 16 december 2014 bijeen, over het waarborgen van de eerbiediging van de rechtsstaat, |
|
— |
gezien de hoorzitting over de situatie van de mensenrechten in Hongarije die de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken op 22 januari 2015 heeft gehouden, |
|
— |
gezien de verklaringen van de Raad en de Commissie tijdens het debat in de plenaire vergadering van het Europees Parlement van 11 februari 2015 over een EU-kader voor democratie, de rechtsstaat en de grondrechten, |
|
— |
gezien de op 7 mei 2015 door de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken gehouden gedachtewisseling naar aanleiding van het besluit van de Conferentie van voorzitters van 30 april 2015 over de mogelijke gevolgen van de herinvoering van de doodstraf door een lidstaat, zo ook voor de rechten en status als lid van de Europese Unie, |
|
— |
gezien de verklaringen van de Raad en de Commissie tijdens het debat in de plenaire vergadering van het Europees Parlement van 19 mei 2015 over de situatie in Hongarije, |
|
— |
gezien artikel 123, leden 2 en 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de Europese Unie op de volgende waarden berust: eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren, en overwegende dat de lidstaten deze waarden gemeen hebben in een samenleving die wordt gekenmerkt door pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid van vrouwen en mannen (artikel 2 VEU); |
|
B. |
overwegende dat het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie alle vormen van discriminatie verbiedt op grond van o.a. geslacht, ras, huidskleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuiging, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, een handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid; |
|
C. |
overwegende dat de afschaffing van de doodstraf een voorwaarde is voor het EU-lidmaatschap, aangezien de EU een sterk principieel standpunt inneemt tegen de doodstraf, waarvan de afschaffing een cruciale doelstelling van haar mensenrechtenbeleid is; |
|
D. |
overwegende dat het recht op asiel wordt gewaarborgd met inachtneming van de bepalingen van het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 en het Protocol daarbij van 31 januari 1967 betreffende de status van vluchtelingen, en in overeenstemming met VEU en VWEU; |
|
E. |
overwegende dat het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Europees Verdrag voor de rechten van de mens volledig zijn opgenomen in de Hongaarse grondwet; overwegende dat de recente ontwikkelingen in Hongarije echter hebben geleid tot bezorgdheid over de situatie in het land; |
|
F. |
overwegende dat de Hongaarse premier, Viktor Orbán, op 28 april 2015, naar aanleiding van recente ontwikkelingen in Hongarije, een verklaring aflegde over de behoefte aan een publiek debat over de doodstraf; overwegende dat de voorzitter van het Europees Parlement, Martin Schulz, op 30 april 2015 in een perscommuniqué verklaarde dat Viktor Orbán hem verzekerd had dat de Hongaarse regering niet overweegt om de doodstraf opnieuw in te voeren en dat zij alle Europese verdragen en wetten zal eerbiedigen en naleven; overwegende dat Viktor Orbán op 1 mei 2015 echter opmerkingen van dezelfde strekking maakte in een interview op de nationale publieke radio, waar hij aan toevoegde dat het besluit tot herinvoering van de doodstraf uitsluitend binnen de bevoegdheid van een lidstaat moest vallen, waarmee hij afweek van de bepalingen van de EU-verdragen; |
|
G. |
overwegende dat de Hongaarse regering in mei 2015 een volksraadpleging over migratie heeft gelanceerd en in het verleden ook over andere onderwerpen dergelijke raadplegingen heeft gehouden; overwegende dat volksraadplegingen een belangrijk en nuttig instrument kunnen zijn voor regeringen om beleid te ontwikkelen dat kan rekenen op steun van de bevolking; overwegende dat de vragen kritiek te verduren hebben gekregen vanwege hun suggestieve en retorische formuleringen, waarmee er een rechtstreeks verband wordt gelegd tussen migratie en bedreigingen van de veiligheid; |
|
H. |
overwegende dat tijdens de gedachtewisseling in de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken de meerderheid van de fracties het ermee eens was dat de herinvoering van de doodstraf en de vragen in de volksraadpleging onacceptabel zijn; |
|
I. |
overwegende dat het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie in zijn verklaring tijdens het debat over de situatie in Hongarije in de plenaire vergadering van het Europees Parlement van 19 mei 2015 verklaarde dat de Raad de situatie in Hongarije niet had besproken en bijgevolg geen formeel standpunt over die kwestie heeft ingenomen; |
|
J. |
overwegende dat de inspanningen om de situatie in Hongarije aan te pakken niet bedoeld mogen zijn om een bepaalde lidstaat of regering buiten te sluiten, maar wel moeten uitgaan van een collectieve verplichting van alle EU-instellingen, en met name van de Commissie als hoedster van de Verdragen, om de toepassing en de naleving van de Verdragen en het Handvest in de hele Unie en in elke lidstaat te waarborgen; |
|
1. |
benadrukt dat de doodstraf onverenigbaar is met de waarden waarop de Unie gestoeld is, te weten eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, en dat elke lidstaat die de doodstraf herinvoert zich schuldig maakt aan de schending van de Verdragen en het EU-Handvest van de grondrechten; herhaalt met zeer veel nadruk dat de afschaffing van de doodstraf een mijlpaal in de ontwikkeling van de grondrechten in Europa is; |
|
2. |
herinnert eraan dat na een ernstige schending van de in artikel 2 VEU genoemde waarden door een lidstaat de „artikel 7-procedure” in werking treedt; |
|
3. |
veroordeelt de herhaaldelijke uitlatingen van de Hongaarse premier Viktor Orbán, die aanzetten tot een debat over een mogelijke herinvoering van de doodstraf in Hongarije, waarbij een concept dat indruist tegen de waarden waarop de Unie gegrondvest is, geïnstitutionaliseerd en aangeprezen wordt; wijst dan ook op de verklaring van Viktor Orbán dat de doodstraf niet zal worden heringevoerd in Hongarije, en benadrukt de verantwoordelijkheid van een minister-president als regeringsleider om de waarden van de EU uit te dragen en het goede voorbeeld te geven; |
|
4. |
merkt op dat lidstaten het soevereine recht hebben om volksraadplegingen te organiseren; herinnert er echter aan dat raadplegingen blijk moeten geven van de bereidheid van regeringen om op verantwoordelijke wijze te regeren met als doel democratische politieke oplossingen en respect voor de fundamentele Europese waarden te waarborgen; |
|
5. |
verwerpt de volksraadpleging over migratie en de aanverwante campagne op reclameborden in het hele land op initiatief van de Hongaarse regering, en benadrukt dat de inhoud en de bewoordingen van deze raadpleging in Hongarije over immigratie en terrorisme uiterst misleidend, bevooroordeeld en ongenuanceerd zijn, en een subjectief en rechtstreeks verband suggereren tussen migratie en de bedreiging van de veiligheid; wijst erop dat de antwoorden op deze online vragenlijst vergezeld moeten gaan van persoonsgegevens, waardoor de politieke standpunten van mensen onthuld worden, wat een schending van de regels inzake gegevensbescherming is; verlangt dan ook dat deze raadpleging wordt ingetrokken; |
|
6. |
betreurt het dat in de volksraadpleging de EU-instellingen en hun beleid als schuldigen worden aangewezen, waarbij voorbij wordt gegaan aan de verantwoordelijkheid van de lidstaten op deze terreinen; herinnert eraan dat de lidstaten volledig betrokken zijn bij het wetgevingsproces van de EU; |
|
7. |
verzoekt alle lidstaten op constructieve wijze deel te nemen aan het huidige debat over de Europese agenda voor migratie, die tevens van invloed is op het interne, het externe en het ontwikkelingsbeleid dat in de EU ten uitvoer moet worden gelegd; |
|
8. |
is van mening dat alle lidstaten het EU-recht volledig moeten eerbiedigen in hun wetgevende en bestuurlijke praktijken en dat alle wetgeving, waaronder ook het primaire recht van elke lidstaat of kandidaat-lidstaat, een afspiegeling moet zijn van en in overeenstemming moet zijn met de fundamentele Europese waarden, te weten democratische beginselen, de rechtsstaat en de grondrechten; |
|
9. |
betreurt het dat de Raad niet heeft gereageerd op de laatste ontwikkelingen in Hongarije, en verwerpt het gebrek aan toewijding bij de lidstaten om toe te zien op de eerbiediging van de rechtsstaat, als uiteengezet in de conclusies van de Raad van de Europese Unie van 16 december 2014; dringt er bij de Raad van de Europese Unie en de Europese Raad op aan de situatie in Hongarije te bespreken en hierover conclusies aan te nemen; |
|
10. |
stelt vast dat deze recente ontwikkelingen hebben geleid tot ongerustheid met betrekking tot de beginselen van de rechtsstaat, de democratie en de grondrechten in Hongarije in het afgelopen jaar, die samen een nieuwe, stelselmatige bedreiging van de rechtsstaat in deze lidstaat kunnen gaan vormen; |
|
11. |
dringt er bij de Commissie op aan het eerste stadium van het EU-kader voor het versterken van de rechtsstaat te activeren, en daarom onmiddellijk aan te vangen met een diepgravende evaluatie waarmee de toestand waarin de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten in Hongarije verkeren onder de loep wordt genomen en waarbij mogelijke systematische ernstige schendingen van de waarden waarop de Unie gebaseerd is, als vastgelegd in artikel 2 VEU, worden beoordeeld, met inbegrip van het gecombineerde effect van een aantal maatregelen die de toestand van de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten verslechteren, en waarbij wordt beoordeeld of in die lidstaat een stelselmatige bedreiging van de rechtsstaat ontstaat, die zou kunnen uitmonden in een duidelijk gevaar voor een ernstige schending in de zin van artikel 7 VEU; verzoekt de Commissie vóór september 2015 verslag uit te brengen aan het Parlement en de Raad over dit onderwerp; |
|
12. |
verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen voor het instellen van een EU-mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en de grondrechten, als instrument ter waarborging van naleving en handhaving van het Handvest en de Verdragen die zijn ondertekend door alle lidstaten, op basis van gemeenschappelijke en objectieve indicatoren, en een onpartijdige, jaarlijkse beoordeling uit te voeren van de situatie van de grondrechten, de democratie en de rechtsstaat in alle lidstaten, op onbevooroordeelde en gelijkwaardige grondslag, waarvan een evaluatie door het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten een onderdeel vormt, en in combinatie met passende bindende en corrigerende mechanismen, teneinde bestaande lacunes op te vullen en een automatische en stapsgewijze reactie mogelijk te maken op schendingen van de beginselen van de rechtsstaat en de grondrechten door de lidstaten; verzoekt zijn Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken aan de opstelling en uitwerking van dit voorstel bij te dragen in de vorm van een wetgevend initiatiefverslag, dat vóór het einde van het jaar moet worden goedgekeurd; |
|
13. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de president, de regering en het parlement van Hongarije, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de kandidaat-lidstaten, het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, de Raad van Europa en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa. |
(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0315.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0173.
|
4.11.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 407/50 |
P8_TA(2015)0228
Voortgangsverslag 2014 over Turkije
Resolutie van het Europees Parlement van 10 juni 2015 over het voortgangsverslag 2014 van de Commissie over Turkije (2014/2953(RSP))
(2016/C 407/07)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voortgangsverslag 2014 van de Commissie betreffende Turkije (SWD(2014)0307), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's getiteld „Uitbreidingsstrategie en voornaamste uitdagingen 2014-15” van 8 oktober 2014 (COM(2014)0700), |
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties, met name die van 10 februari 2010 over het voortgangsverslag 2009 betreffende Turkije (1), van 9 maart 2011 over het voortgangsverslag 2010 betreffende Turkije (2), van 29 maart 2012 over het voortgangsverslag 2011 betreffende Turkije (3), van 18 april 2013 over het voortgangsverslag 2012 betreffende Turkije (4), van 13 juni 2013 over de situatie in Turkije (5), van 12 maart 2014 over het voortgangsverslag 2013 betreffende Turkije (6), van 13 november 2014 over het Turkse optreden dat tot spanningen leidt in de exclusieve economische zone van Cyprus (7) en van 15 januari 2015 over de vrijheid van meningsuiting in Turkije (8), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 15 april 2015 over de honderdjarige herdenking van de Armeense genocide (9), |
|
— |
gezien het kader voor de onderhandelingen met Turkije van 3 oktober 2005, |
|
— |
gezien Besluit 2008/157/EG van de Raad van 18 februari 2008 betreffende de beginselen, prioriteiten en voorwaarden die worden opgenomen in het toetredingspartnerschap met Turkije (10) („het toetredingspartnerschap”) en de eerdere besluiten van de Raad van 2001, 2003 en 2006 betreffende het toetredingspartnerschap, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 14 december 2010, 5 december 2011, 11 december 2012, 25 juni 2013, 24 oktober 2014 en 16 december 2014, |
|
— |
gezien artikel 46 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) waarin staat dat de verdragsluitende partijen zich ertoe verbinden zich te houden aan de einduitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaken waarbij zij partij zijn, |
|
— |
gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het verslag van de Wereldbank van 28 maart 2014 over de beoordeling van de douane-Unie tussen de EU en Turkije, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie over de voortgang van Turkije bij de vervulling van de voorwaarden van het stappenplan voor visumliberalisering (COM(2014)0646, |
|
— |
gezien het werk van Kati Piri in haar hoedanigheid van permanent rapporteur voor Turkije van de Commissie buitenlandse zaken, |
|
— |
gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de toetredingsonderhandelingen met Turkije op 3 oktober 2005 werden geopend, en dat het openen van dergelijke onderhandelingen het beginpunt van een langdurig proces vormt waarvan het eindresultaat niet vaststaat en dat is gebaseerd op eerlijke en strikte voorwaarden en hervormingsbereidheid; |
|
B. |
overwegende dat de EU blijft hechten aan verdere uitbreiding als een belangrijke beleidslijn om vrede, democratie, veiligheid en welvaart in Europa te bevorderen; overwegende dat iedere kandidaat-lidstaat op zijn eigen merites zal worden beoordeeld en dat de Europese Commissie op grond hiervan geen nieuwe toetreding tot de EU voorziet in deze legislatuur; |
|
C. |
overwegende dat Turkije zich heeft verplicht tot de naleving van de criteria van Kopenhagen, adequate en doeltreffende hervormingen, goede nabuurschapsbetrekkingen en geleidelijke aanpassing aan de EU; overwegende dat deze inspanningen moeten worden beschouwd als een kans voor Turkije om zijn instituties te versterken en zijn democratiserings- en moderniseringsproces voort te zetten; |
|
D. |
overwegende dat volgens de classificatie van Freedom House voor pers- en mediavrijheid Turkije geen vrije pers heeft en slechts over gedeeltelijke internetvrijheid beschikt; |
|
E. |
overwegende dat Verslaggevers zonder Grenzen Turkije in 2014 classificeerden als een van de landen waar journalisten het meest bedreigd en fysiek aangevallen worden; |
|
F. |
overwegende dat de EU de referentie voor de hervormingen in Turkije moet blijven; |
|
G. |
overwegende dat de volledige naleving van alle criteria van Kopenhagen en de integratiecapaciteit van de Unie, overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van december 2006, de basis blijven voor toetreding tot de EU; |
|
H. |
Overwegende dat de rechtsstaat — met inbegrip van in het bijzonder de scheiding der machten, de bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad, vrijheid van vergadering en vreedzaam protest, vrijheid van meningsuiting en van de media, vrouwenrechten, godsdienstvrijheid, de rechten van personen die behoren tot (nationale) minderheden, en de bestrijding van discriminatie jegens kwetsbare groepen zoals Roma en lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksuelen (LGBTI-personen) — een centrale plaats inneemt in het onderhandelingsproces; |
|
I. |
overwegende dat de Commissie in haar mededeling getiteld „Uitbreidingsstrategie en voornaamste uitdagingen 2014-15” heeft geconcludeerd dat Turkije, vanuit economisch en energiezekerheidsoogpunt, een strategische partner van de EU vormt, en dat samenwerking met Turkije inzake kwesties van buitenlands beleid van essentieel belang is; overwegende dat de Commissie in dezelfde mededeling haar bezorgdheid uitte over de bescherming van fundamentele rechten, de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, de rechtsstaat, het recht van vrije vergadering en vrijheid van meningsuiting; |
|
J. |
overwegende dat Turkije, voor het negende opeenvolgende jaar, niet de bepalingen ten uitvoer heeft gelegd die voortvloeien uit de associatieovereenkomst tussen de EU en Turkije en het aanvullend protocol daarbij; overwegende dat deze weigering grote negatieve gevolgen blijft hebben voor het onderhandelingsproces; |
|
K. |
overwegende dat Turkije zich, met het oog op meer stabiliteit en de bevordering van goede betrekkingen met zijn buurlanden, meer moet inspannen om een oplossing te vinden voor nog openstaande bilaterale vraagstukken, waaronder niet nagekomen wettelijke verplichtingen en conflicten over land- en zeegrenzen en geschillen over het luchtruim met zijn naaste buren, overeenkomstig de bepalingen van het VN-Handvest en het internationaal recht; |
|
L. |
overwegende dat de Turkse autoriteiten niet hebben ingestemd met de heropening van het orthodoxe seminarie op het eiland Heybeliada; |
De stand van zaken van de betrekkingen tussen de EU en Turkije
|
1. |
is ingenomen met het voortgangsverslag 2014 van de Commissie betreffende Turkije en onderschrijft de conclusie ervan dat Turkije een belangrijke strategische partner voor de EU is en dat actieve en geloofwaardige onderhandelingen een geschikt kader zouden bieden om het potentieel van de betrekkingen tussen de EU en Turkije optimaal te benutten; benadrukt dat het hervormingsproces in het kader van de onderhandelingen met de EU Turkije een belangrijke kans zou kunnen bieden om een krachtig pluralistisch democratisch systeem te ontwikkelen, met solide instituties, ten bate van alle burgers van Turkije, en om nauwere betrekkingen met de EU tot stand te brengen; verzoekt de Commissie opnieuw te evalueren op welke manier de onderhandelingen tot dusver zijn gevoerd en hoe de betrekkingen tussen de EU en Turkije kunnen worden verbeterd en versterkt; |
|
2. |
onderstreept dat een effectieve en functionerende relatie tussen de EU en Turkije, gebaseerd op dialoog, nauwere samenwerking, wederzijdse inzet en onderhandelingen, gezien hun geografische nabijheid, hun historische banden, de grote Turkse gemeenschap in de EU, de nauwe economische betrekkingen en de gemeenschappelijke strategische belangen, beide partijen ten goede komt; dringt er bij Turkije op aan het hervormingsproces centraal te stellen in zijn binnenlandse beleidskeuzen; is van mening dat de EU deze gelegenheid te baat moet nemen om de belangrijkste hoeksteen van het proces van verdere democratisering in Turkije te worden door universele waarden en Europese regelgevingsnormen te bevorderen als maatstaven voor het hervormingsproces, en door Turkije te steunen bij de ontwikkeling van solide, democratische instituties en doeltreffende wetgeving, gebaseerd op de eerbiediging van fundamentele vrijheden, mensenrechten en de rechtsstaat, waarbij de belangen van alle lagen van de Turkse samenleving worden vertegenwoordigd en verdedigd; |
|
3. |
spoort de regering van Turkije aan het tempo van de onderhandelingen te versnellen en zichzelf ondubbelzinnig te verplichten tot de eerbiediging van democratische normen en waarden, die centraal staan in de EU; ondersteunt de inspanningen van de nieuwe Commissie om de betrokkenheid bij Turkije te vergroten op basis van gedeelde belangen en gemeenschappelijke uitdagingen; neemt kennis van de opening van de onderhandelingen over hoofdstuk 22 (regionaal beleid) in november 2013; |
|
4. |
is verheugd over de verkiezing van het meest inclusieve en representatieve parlement in de moderne geschiedenis van Turkije, dat een afspiegeling vormt van de diversiteit van het land; prijst de veerkracht van de Turkse democratie en de democratische gezindheid van de Turkse burgers, zoals deze zijn gebleken uit de bijzonder hoge opkomst en de indrukwekkende deelname van vrijwilligers uit het maatschappelijk middenveld op verkiezingsdag; dringt er bij alle politieke partijen op aan toe te werken naar de totstandbrenging van een stabiele en inclusieve regering teneinde het democratiseringsproces in Turkije en de hervormingsdialoog met de EU nieuw leven in te blazen; |
|
5. |
onderstreept de noodzaak om meer te investeren in contacten tussen mensen teneinde een gunstig klimaat voor samenwerking tussen Turkije en de EU tot stand te brengen; benadrukt in dit verband dat, met het oog op nauwere betrekkingen tussen de EU en Turkije, concrete voortgang moet worden geboekt op het gebied van visumliberalisering, gebaseerd op naleving van de vereisten die zijn opgenomen in de routekaart voor een visumvrije regeling met Turkije; wijst er met klem op dat de EU het in de overgangsperiode makkelijker moet maken voor zakenmensen om een visum te krijgen, en dat studenten- en academische uitwisselingsprogramma's en toegangsmogelijkheden voor het maatschappelijk middenveld actief moeten worden bevorderd; is van mening dat betere toegangsmogelijkheden tot de EU tot meer steun voor het hervormingsproces in Turkije zouden leiden; |
Rechtsstaat en democratie
|
6. |
wijst erop dat Turkije de tenuitvoerlegging van de hervormingen van voorgaande jaren heeft voortgezet; is in dit verband ingenomen met de wijzigingen van het wettelijk kader betreffende politieke partijen en verkiezingscampagnes, dat nu campagne voeren in andere talen dan het Turks toestaat, gedeeld partijleiderschap legaliseert en de regels met betrekking tot de lokale organisatie van politieke partijen versoepelt; wijst in dit verband nogmaals op de noodzaak om de kiesdrempel van 10 % te verlagen, zodat alle geledingen van de Turkse samenleving de mogelijkheid krijgen om deel te nemen aan de politiek; |
|
7. |
benadrukt dat een nieuwe grondwet gebaseerd op bepalingen die een pluralistische, inclusieve en tolerante samenleving bevorderen, het hervormingsproces zou ondersteunen en zou voorzien in een stevige basis voor fundamentele vrijheden en de rechtsstaat; prijst de werkzaamheden van het constitutionele bemiddelingscomité, dat, alvorens te worden opgeheven, consensus bereikte over 60 grondwetswijzigingen; dringt nogmaals aan op voortzetting van het constitutionele hervormingsproces en benadrukt dat een nieuwe grondwet gebaseerd moet zijn op brede consensus binnen het politieke spectrum en in de samenleving als geheel; spoort Turkije aan om in het kader van het constitutionele hervormingsproces de Commissie van Venetië te raadplegen; |
|
8. |
is verheugd over de nieuwe strategie van de Turkse regering om alle nieuwe wetgeving via het Ministerie van EU-aangelegenheden te laten lopen, om zo de coördinerende rol van het ministerie te versterken en ervoor te zorgen dat ontwerpwetgeving in overeenstemming is met EU-normen; pleit in dit verband voor nauwe samenwerking met de Commissie van Venetië, waar mogelijk, en een intensievere dialoog met de Europese Commissie over nieuwe wetgeving in voorbereiding en over de tenuitvoerlegging van bestaande wetten, teneinde verenigbaarheid met het EU-acquis te waarborgen; |
|
9. |
benadrukt het belang van adequate raadpleging van het maatschappelijk middenveld in het wetgevingsproces; pleit in dit verband voor de ontwikkeling van mechanismen voor de gestructureerde raapleging van het maatschappelijk middenveld als onderdeel van het wetgevings- en beleidsvormingsproces en van het tenuitvoerleggingsproces van nieuwe wetgeving; prijst het krachtige maatschappelijk middenveld in Turkije; beklemtoont dat consistente hervormingen dringend nodig zijn om de vrijheid van vereniging en de vrijheid van meningsuiting te waarborgen, zodat maatschappelijke organisaties vrij en zonder beperkingen kunnen opereren en om hun toegang tot financiering te verbeteren; |
|
10. |
spreekt zijn krachtige steun uit voor en stimuleert de inspanningen van de regering van Turkije en alle andere belanghebbenden om een alomvattende en duurzame afsluiting te bewerkstelligen van het vredeproces met de Koerdische gemeenschap op basis van de onderhandelingen met de PKK, die op de EU-lijst van terroristische organisaties staat, en een proces van sociaaleconomische integratie van de Koerdische gemeenschap; staat volledig achter de aankondiging door de Democratische Volkspartij (HDP) van een buitengewoon congres van de PKK met als doel de wapens neer te leggen en democratische politiek als methode te bevorderen; spoort de regering met klem aan prioriteit te blijven geven aan de versterking van de sociale, culturele en politieke rechten en de gelijke behandeling van burgers van Koerdische oorsprong; is ingenomen met de op 11 juni 2014 door de Turkse Grote Nationale Vergadering aangenomen wet „om het vredesproces een sterkere rechtsgrondslag te geven”, die maatregelen omvat om terrorisme uit te bannen, sociale integratie te versterken, degenen die de PKK verlaten en hun wapens neerleggen te re-integreren, en de publieke opinie voor te bereiden op de terugkeer van voormalige strijders; is van mening dat een succesvolle oplossing van de Koerdische kwestie van cruciaal belang is en een belangrijke positieve bijdrage zou leveren aan de democratie, vrede, stabiliteit en de bescherming van mensenrechten in Turkije; moedigt daarom alle politieke partijen aan dit proces te steunen; dringt er bij de Commissie op aan technische bijstand te bieden en middelen die beschikbaar zijn in het kader van het instrument voor pretoetredingssteun (IPA) vrij te maken voor onder meer programma's voor sociaaleconomische integratie en onderwijs in het zuidoosten van Turkije, als een manier om het Koerdische vredesproces te bevorderen; wijst erop dat de onderhandelingen over hoofdstuk 22 (regionaal beleid) Turkije kunnen helpen om een effectief cohesieprogramma voor het zuidoosten op te zetten; |
|
11. |
betreurt het besluit van de Waterbouwwerken van de Turkse Staat om de werkzaamheden aan de Ilisu-dam voort te zetten, wat rampzalige gevolgen zal hebben op sociaal, milieu- en politiek gebied; wijst erop dat deze regio voornamelijk bewoond wordt door Koerden en dat de bouw ernstige gevolgen zal hebben voor de Koerdische bevolking en cultuur; |
|
12. |
spreekt zijn bezorgdheid uit over de corruptieperceptie-index 2014 die Transparancy International op 3 december 2014 heeft gepubliceerd, waarin wordt gewezen op een vermeende sterke stijging van corruptie in Turkije gedurende het afgelopen jaar en waarin Turkije inmiddels de 64e plaats inneemt; vindt de manier waarop de Turkse regering en het Turkse parlement hebben gereageerd op de in december 2013 geuite aantijgingen van corruptie, onder meer jegens voormalige regeringsleden, zeer betreurenswaardig, en betreurt het feit dat de onderzoeken inzake zeer ernstige gevallen van corruptie geen follow-up hebben gekregen; spreekt zijn zorg uit over de strafrechtelijke vervolging van onderzoeksjournalisten die de corruptiezaken volgden; dringt aan op een transparant en onafhankelijk onderzoek naar de in december 2013 geuite aantijgingen; benadrukt de noodzaak van meer politieke wil om een adequaat wettelijk kader te ontwikkelen voor de strijd tegen corruptie, die niet alleen de democratische werking van instituties en het vertrouwen van de bevolking in de democratie ondermijnt, maar ook de economische groei en een gunstig investeringsklimaat schade toe kan brengen; |
|
13. |
spreekt zijn bezorgdheid uit over de recente wijzigingen van de wet betreffende de hoge raad van rechters en openbare aanklagers en de daarop volgende talrijke overplaatsingen en ontslagen van rechters en aanklagers, en de arrestaties, overplaatsingen en ontslagen van politiefunctionarissen, die ernstige en gerechtvaardigde zorgen hebben opgeroepen over de onafhankelijkheid, onpartijdigheid en doeltreffendheid van de rechterlijke macht, de scheiding van machten en de eerbiediging van het beginsel van de rechtsstaat, dat nog altijd een centraal onderdeel van de criteria van Kopenhagen vormt; is bezorgd over de frequente wijzigingen van belangrijke wetgeving zonder een behoorlijke raadpleging van de belanghebbenden; is ingenomen met de schrapping van artikel 10 van de antiterreurwet; is evenwel bezorgd over het feit dat het toepassingsgebied van de antiterreurwet nog steeds buitensporig groot is wegens de uiterste brede definities van de wet, die ruimte laten voor uitzonderlijk brede interpretaties; herinnert aan de noodzaak om artikel 314 van het Wetboek van Strafrecht te hervormen, zodat uitsluitend degenen die lid zijn of bijdragen aan de activiteiten van een terroristische of gewapende organisatie kunnen worden vervolgd; dringt aan op een strategie voor de hervorming van het rechtsstelsel in overeenstemming met de aan te nemen EU-normen in samenwerking met alle belanghebbenden; is ingenomen met de eerste stap die is gezet in de richting van vermindering van de maximale duur van voorarrest van 10 naar 5 jaar, maar benadrukt met klem dat deze duur verder moet worden verkort om te voorkomen dat voorarrest de facto gelijkstaat aan gevangenisstraf; benadrukt dat het belangrijk is om regionale gerechtshoven van beroep op te richten en alle noodzakelijke maatregelen vast te stellen om een eerlijk proces te waarborgen; spoort Turkije aan om de hervorming van het rechtssysteem voort te zetten en te waarborgen dat alle kinderen ongehinderd en doeltreffend toegang tot het rechtssysteem hebben; |
|
14. |
is uitermate bezorgd over de op 26 april 2014 in werking getreden wet 6532, die ertoe leidde dat de bevoegdheden van de nationale inlichtingendienst (MIT) drastisch werden uitgebreid, waardoor de mediavrijheid, de vrijheid van meningsuiting en het recht op toegang tot informatie van openbaar belang worden ondermijnd, gerechtelijke procedures tegen personeelsleden van de dienst nauwelijks nog mogelijk zijn en het recht op privacy wordt geschonden doordat de dienst zonder voorafgaand gerechtelijk bevel persoonsgegevens kan bemachtigen; is van mening dat deze bepalingen een schending inhouden van de verplichtingen van Turkije ten aanzien van het internationaal humanitair recht en de eigen binnenlandse wetgeving; |
|
15. |
is ingenomen met een aantal belangrijke besluiten van het constitutioneel hof van Turkije ter bescherming van de rechtsstaat en de grondrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting, hetgeen een bewijs vormt van de veerkracht van het grondwettelijk stelsel; merkt voorts op dat in de arresten van het constitutioneel hof nadrukkelijk wordt gewezen op de ondeugdelijke uitvoering van de onderzoeken en de daarop volgende rechtszaken in de Energekon-zaak en de Sledgehammer-zaak; is verheugd over het feit dat het constitutioneel hof nog steeds individuele verzoekschriften in behandeling neemt; uit zijn bezorgdheid over de wijzigingen van het Wetboek van Strafrecht, met name wat betreft het gebruik van de term „redelijk vermoeden”, waardoor de deur wordt geopend voor willekeurige aanvallen op oppositiepartijen; merkt op dat die wijzigingen zijn aangenomen zonder raadpleging van de Europese Commissie, zoals was afgesproken tijdens de onderhandelingen; |
|
16. |
uit ernstige bezorgdheid over de hoge mate van politieke polarisatie in Turkije; herinnert eraan dat pluralisme de kern moet vormen van elk democratisch regime; dringt dan ook aan op het bevorderen van dialoog met alle Turkse politieke partijen; wijst erop dat een dergelijke dialoog absoluut noodzakelijk is met betrekking tot belangrijke hervormingsprocessen op de lange termijn, een nieuwe grondwet en de Koerdische vredesbesprekingen; roept de regerende partij en de oppositie op te streven naar samenwerking en consensus, en het maatschappelijk middenveld actief in besluitvormingsprocessen te betrekken; |
Eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden
|
17. |
is verheugd over de goedkeuring in maart 2014 van het actieplan ter voorkoming van schendingen van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) en beschouwt dit als een belangrijke stap om het Turkse rechtskader in overeenstemming te brengen met de jurisprudentie van het EHRM; verwacht van de regering dat zij nadere maatregelen treft om de aanbevelingen van het EHRM ten uitvoer te leggen; onderstreept dat het Turkse lidmaatschap van de Raad van Europa Turkije ertoe verplicht hoge politieke en wettelijke normen na te streven, en verzoekt Turkije om bij het hervormingsproces volledig samen te werken met de Raad van Europa en de commissie van Venetië; herinnert eraan dat eerbiediging van de rechtsstaat en de grondrechten bepalend is voor de vooruitgang in de onderhandelingen; |
|
18. |
constateert met zorg dat de meeste onderzoeken naar de gebeurtenissen in het Gezi-park in mei en juni 2013 en naar de beschuldigingen van buitensporig gebruik van geweld en wangedrag door de politie nog steeds lopen, en dat weinig vooruitgang is geboekt bij het opsporen van de vermeende daders; beklemtoont dat als gevolg van een aantal klachten over het gebruik van geweld door politieagenten tijdens de Gezi-protesten, de Ombudsman een verslag heeft opgesteld waarin wordt geconstateerd dat buitensporig geweld is gebruikt; roept de Turkse autoriteiten op een schadevergoeding te betalen aan alle slachtoffers die vreedzaam protesteerden of die niet bij de demonstranten hoorden, maar slechts toevallig ter plaatse waren; dringt aan op de afronding van doeltreffende en onpartijdige onderzoeken naar alle zaken van vermeende mishandeling door overheidsfunctionarissen en op berechting van de verantwoordelijken; onderstreept dat vervolgens duidelijke regels met betrekking tot het gebruik van geweld en de rol van de politie moeten worden aangenomen die in overeenstemming zijn met internationale normen; dringt krachtig aan op de opheffing van de beperking van de vrijheid van vreedzame vergadering en benadrukt dat andere wetgeving, zoals de antiterreurwetgeving, niet moet worden gebruikt om mensen ervan te weerhouden hun recht op vreedzaam protest uit te oefenen, en dat vreedzame betogingen geen reden voor arrestatie mogen vormen; dringt er bij de Turkse regering op aan te voorzien in passende, objectieve en transparante „checks and balances” met betrekking tot de macht van rechtshandhavingsinstanties; beveelt aan dat de Turkse autoriteiten een onafhankelijk en effectief mechanisme opzetten voor de afhandeling van klachten over de politie; spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over het pakket maatregelen inzake binnenlandse veiligheid, dat een schending vormt van het beginsel van gerechtelijk toezicht op politieactiviteiten en dat een buitensporig groot toepassingsgebied heeft; |
|
19. |
onderstreept dat het noodzakelijk is de wet betreffende het Nationaal Instituut voor de Mensenrechten van Turkije te herzien, zodat dit een onafhankelijk orgaan wordt dat over toereikende middelen beschikt en verantwoording aflegt aan het publiek, en waaraan groeperingen uit het maatschappelijk middenveld deelnemen; neemt kennis van de aanbevelingen in het verslag van de Ombudsman, waaronder de eis van gradueel en evenredig gebruik van geweld door de politie, uitsluitend als laatste redmiddel en onder toezicht; benadrukt dat het van belang is het initiatiefrecht van de Ombudsman te versterken, evenals zijn vermogen om controles ter plaatse te verrichten, en dat er waarborgen moeten komen voor de adequate tenuitvoerlegging van zijn besluiten; |
|
20. |
feliciteert Turkije met de groeiende deelname van Roma aan het maatschappelijk middenveld; hoopt dat de nieuwe Roma-organisaties de steun en tijd zullen krijgen om op een betekenisvolle manier deel te kunnen nemen aan samenwerkingsinitiatieven voor de uitwerking en uitvoering van maatregelen op lokaal en nationaal niveau; beveelt de regering aan bestaande huisvestingsprojecten te combineren met sociale en langetermijnaspecten zoals gezondheidszorg en onderwijs; is ingenomen met algemene actieplannen voor de bestrijding van discriminatie, die de toegang van Roma tot de arbeidsmarkt zouden kunnen verbeteren; |
|
21. |
spoort de Turkse regering aan prioriteit te verlenen aan het waarborgen van de mediavrijheid en te voorzien in een adequaat rechtskader dat pluriformiteit garandeert, overeenkomstig de internationale normen; veroordeelt de pogingen van de Turkse regering om de toegang tot sociale media en websites te verbieden of websites te sluiten zonder gerechtelijk bevel, haar restrictieve aanpak ten aanzien van de vrijheid van meningsuiting en de druk die zij uitoefent op mediabedrijven en journalisten, hetgeen vaak resulteert in de intimidatie, het ontslag of de arrestatie van journalisten en wijdverbreide zelfcensuur; wijst erop dat het aantal schendingen van de vrijheid van meningsuiting is toegenomen na het corruptieschandaal van december 2013; acht het noodzakelijk dat er een rechtskader wordt gecreëerd om volledige transparantie over de eigendomsstructuur van de media mogelijk te maken; herinnert eraan dat de EU hecht aan de vrijheid van meningsuiting in al haar vormen en dringt er bij de EU-delegatie in Turkije op aan de rechtszaken van journalisten en mensenrechtenverdedigers te blijven volgen; |
|
22. |
veroordeelt de recente politie-invallen en de gevangenneming van een aantal journalisten en mediavertegenwoordigers op 14 december 2014; herinnert eraan dat een vrije en pluriforme pers het kernbeginsel van iedere democratie vormt, evenals een behoorlijke rechtsgang en onafhankelijkheid van de rechters; benadrukt daarom dat het noodzakelijk is dat in alle zaken i) uitvoerige en transparante informatie wordt verschaft inzake de beschuldigingen tegen de verdachten, ii) de verdachten volledige toegang krijgen tot belastend bewijsmateriaal evenals het volledige recht op verdediging, en iii) een deugdelijke afhandeling van de zaken wordt gewaarborgd teneinde onverwijld en buiten gerede twijfel te verifiëren of de beschuldigingen op waarheid berusten; dringt er bij de autoriteiten van Turkije op aan deze zaken zo spoedig mogelijk te toetsen en te behandelen en, in zaken waarin zij de rechtsvervolging willen doorzetten, zich te houden aan de internationale normen voor een eerlijk proces; |
|
23. |
verklaart dat het recente optreden van de Turkse regering tegen de vrijheid van media en de diversiteit van meningen niet verenigbaar is met de grondrechten van de EU en derhalve in tegenspraak is met de geest van het onderhandelingsproces; |
|
24. |
is van mening dat, in overeenstemming met de waarde die de EU hecht aan de rechtsstaat en fundamentele waarden, in Turkije dringend behoefte is aan hervormingen op het gebied van de rechterlijke macht en de grondrechten, en op het gebied van justitie, vrijheid en veiligheid; is voorts van mening dat vervulling van de voorwaarden voor de officiële opening van hoofdstuk 23 (rechterlijke macht en grondrechten) en hoofdstuk 24 (justitie, vrijheid en veiligheid) een belangrijke stap vormen om werkelijk effectieve hervormingen te bevorderen en ervoor te zorgen dat het hervormingsproces in Turkije wordt gebaseerd op normen en waarden van de EU; herhaalt zijn oproep aan de Raad om, zodra aan de reeks criteria is voldaan, onderhandelingen te beginnen over de rechterlijke macht en grondrechten en over justitie, vrijheid en veiligheid; dringt er bij Turkije op aan zoveel mogelijk samen te werken om dit te bereiken; verzoekt de Commissie onverwijld aan te sturen op verdere dialoog en samenwerking met Turkije op de terreinen die onder de hoofdstukken 23 en 24 vallen, teneinde een gemeenschappelijk akkoord inzake de noodzakelijke hervormingen te bewerkstelligen; |
|
25. |
is ingenomen met het besluit om extra financiering uit het instrument voor pretoetredingssteun II voor de periode 2014-2020 beschikbaar te stellen voor hervormingen die verband houden met de rechtsstaat en grondrechten, binnenlandse zaken en het maatschappelijk middenveld; wijst erop dat de bevordering van de rechtsstaat, democratie en fundamentele vrijheden de belangrijkste beginselen vormen met betrekking tot pretoetredingssteun; herinnert aan de conclusie van de Raad van december 2014 dat beter zal worden gelet op de samenhang tussen financiële steun en de algehele vooruitgang bij de uitvoering van de pretoetredingsstrategie, onder meer op het vlak van de volledige eerbiediging van fundamentele rechten en vrijheden; dringt er voorts bij de Commissie op aan de tenuitvoerlegging van het instrument voor pretoetredingssteun II nauwlettend te volgen in alle kandidaat-lidstaten en middelen uit het Europees instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR) aan te wenden voor de bevordering van de vrijheid van meningsuiting, met inbegrip van mediavrijheid, pluriformiteit van de media, vrijheid van vereniging en vergadering, vakbondsrechten en de vrijheid van gedachte; |
|
26. |
neemt kennis van het feit dat Turkije heeft bijgedragen aan de inwerkingtreding op 1 augustus 2014 van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul); uit evenwel zijn zorg over de nog altijd hoge prevalentie van geweld tegen vrouwen en de gebrekkige tenuitvoerlegging van binnenlandse wetgeving ter voorkoming van geweld tegen vrouwen; dringt er bij de Turkse autoriteiten op aan te voorzien in voldoende opvangtehuizen voor vrouwen en minderjarigen die het slachtoffer zijn van huiselijk geweld; beveelt de Turkse regering aan gendergelijkheid te bevorderen op politiek, economisch, sociaal, cultureel, en maatschappelijk vlak of op enig ander terrein; dringt er bij de Turkse regering op aan om, in samenwerking met het maatschappelijk middenveld en desbetreffende ondernemersorganisaties, ondernemerschap onder vrouwen te bevorderen en het aantal obstakels dat de toegang van vrouwen tot economische activiteiten belemmert, te verminderen; spoort de Turkse regering in dit verband aan een ambitieus streefdoel te stellen voor de toegang van vrouwen tot werk; wijst erop dat Turkije in het Global Gender Gap Report 2014 van het World Economic Forum op plaats 125 van de 142 landen staat; betreurt de opmerkingen van bepaalde overheidsfunctionarissen en vertegenwoordigers van de regering over de rol van vrouwen in de Turkse samenleving ten zeerste, en benadrukt dat het van groot belang is om stereotypen en vooroordelen in de samenleving jegens vrouwen te bestrijden; |
|
27. |
benadrukt dat het van belang is het hervormingsproces op het gebied van de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst voort te zetten door religieuze gemeenschappen in staat te stellen rechtspersoonlijkheid te verwerven, door alle restricties ten aanzien van de opleiding, benoeming, legaal verblijf en opvolging van geestelijken weg te nemen, en door te voldoen aan alle desbetreffende arresten van het EHRM en de aanbevelingen van de commissie van Venetië; benadrukt in dit verband de noodzaak om een dialoog met de alevitische gemeenschap te bevorderen en de Cem-huizen als gebedsplaatsen te erkennen, om de heropening van het Grieks-orthodoxe Halki-seminarie toe te staan en om alle obstakels voor een goede werking van het seminarie weg te nemen, en om het officiële gebruik van de kerkelijke titel van de oecumenische patriarch toe te staan; verzoekt de Turkse autoriteiten om alle openstaande vraagstukken in verband met de teruggave van land aan het Mor Gabriël-klooster en andere landaanspraken van de Syrisch-orthodoxe kerk af te handelen; herinnert eraan dat het van belang is om de aanbevelingen van de Commissie van Venetië inzake Imvros en Tenedos met betrekking tot de bescherming van eigendom en het recht op onderwijs ten uitvoer te leggen; onderstreept de noodzaak om het recht op verschillende levensstijlen, zowel seculier als religieus, volledig te respecteren overeenkomstig de waarden van de EU, en om de scheiding tussen religie en staat te handhaven; onderstreept dat het belangrijk is om de rechten van minderheden te beschermen; betreurt dat niet-islamitische liefdadigheidsinstellingen als gevolg van de afschaffing van de vorige wet twee jaar geleden en het bestaande rechtsvacuüm, niet de mogelijkheid hebben hun eigen bestuursorgaan te kiezen; |
|
28. |
benadrukt dat het recht om de militaire dienst op grond van gewetensbezwaren te weigeren, moet worden erkend; |
|
29. |
verzoekt Turkije om zich serieus in te spannen om de rechten van de LGBTI-gemeenschap te beschermen en is van mening dat de oprichting van een specifieke instantie om discriminatie, haatzaaiende uitspraken, racisme, xenofobie, antisemitisme en intolerantie te bestrijden de individuele rechten in Turkije zou versterken; dringt erop aan uitgebreide antidiscriminatiewetgeving op te stellen, met inbegrip van het verbod op discriminatie en haatzaaiende uitspraken op grond van etniciteit, godsdienst, seksuele geaardheid, geslacht of genderidentiteit, en om het verbod van dergelijke discriminatie op te nemen in een nieuwe grondwet; is bezorgd over de frequente aanvallen op transgenders en over het gebrek aan bescherming van personen uit de LGBTI-gemeenschap tegen geweld; betreurt het ten zeerste dat haatmisdrijven tegen personen uit de LGBTI-gemeenschap vaak onbestraft blijven of dat de straffen die de daders krijgen opgelegd worden verlaagd vanwege „uitlokking” door het slachtoffer; verzoekt de regering van Turkije opnieuw de Turkse strijdkrachten te gelasten een einde te maken aan het aanmerken van homoseksualiteit en transseksualiteit als „psychoseksuele aandoeningen”; |
|
30. |
betreurt het verlies van vele levens bij de mijnrampen in Soma en Ermenek; is ingenomen met de ratificatie door Turkije van het Verdrag betreffende de veiligheid en gezondheid in mijnen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO); benadrukt dat het van belang is dat problemen betreffende de veiligheid en gezondheid op het werk in alle sectoren worden aangepakt en spoort de Turkse autoriteiten aan het toezicht bij fatale ongevallen op de werkvloer transparanter te maken; is van mening dat vakbondsvrijheid, een sociale dialoog en de betrokkenheid van de sociale partners van essentieel belang zijn voor de ontwikkeling van een welvarende, pluralistische samenleving; onderstreept het belang van verdere vooruitgang op het gebied van sociaal beleid en werkgelegenheid, op basis van een adequate en tijdige tenuitvoerlegging van de IAO-verdragen; neemt kennis van de aanzienlijke tekortkomingen in de wetgeving inzake arbeidsrecht en vakbondsrechten; onderstreept dat het recht zich te organiseren, het recht collectieve onderhandelingen te voeren en het recht te staken voor werknemers in de private sector en voor ambtenaren in overeenstemming moet worden gebracht met het EU-acquis en internationale normen; spoort de regering van Turkije aan een stappenplan op te stellen om de wetgeving te verbeteren en deze in overeenstemming te brengen met de IAO-normen; benadrukt dat het van belang is dat Turkije aan de openingsvoorwaarden op het gebied van sociaal beleid en werkgelegenheid voldoet; dringt er bij de Commissie op aan om Turkije adequate technische bijstand te bieden op het gebied van arbeidshervormingen, en om EU-normen te bevorderen; |
|
31. |
dringt er bij Turkije op aan wetgeving op te stellen met betrekking tot de arbeidsomstandigheden van bijvoorbeeld deeltijdwerkers, die momenteel worden geconfronteerd met tekortschietende arbeidsvoorwaarden, een gebrek aan arbeidszekerheid en problemen bij het zich aansluiten bij vakbonden; merkt op dat de mijnbouw- en bouwsector de gevaarlijkste bedrijfstakken in Turkije zijn en dringt aan op transparante onderzoeken naar dodelijke arbeidsongevallen; |
|
32. |
roept de Turkse regering op haar plannen voor de bouw van een kerncentrale in Akkuyu stop te zetten; wijst erop dat de beoogde locatie in een gebied ligt dat bijzonder gevoelig is voor aardbevingen, waardoor er niet alleen een groot gevaar ontstaat voor Turkije maar voor het hele Middellandse Zeegebied; verzoekt de Turkse regering derhalve zich aan te sluiten bij het Verdrag van Espoo, op grond waarvan partijen verplicht zijn elkaar te informeren en te raadplegen over grote geplande projecten die naar verwachting een groot negatief grensoverschrijdend effect op het milieu hebben; vraagt de Turkse regering dan ook de regeringen van naburige landen, zoals Griekenland en Cyprus, te betrekken bij of hen ten minste te raadplegen over de Akkuyu-onderneming en de mogelijk verdere ontwikkelingen; |
Gedeelde belangen en gemeenschappelijke uitdagingen
|
33. |
onderstreept de belangrijke voordelen van de douane-unie tussen de EU en Turkije; herinnert eraan dat de waarde van de bilaterale handel tussen Turkije en de EU sinds de inwerkingtreding van de douane-unie in 1996 meer dan verviervoudigd is, terwijl tegelijkertijd de directe buitenlandse investeringen van de EU in Turkije en hechtere banden tussen Turkse en Europese ondernemingen aanzienlijk zijn toegenomen, hetgeen beide zijden ten goede komt; benadrukt in dit verband evenwel dat een eventuele toename van het positieve effect van de douane-unie nauw samenhangt met de naleving van de bijbehorende regels en voorschriften, en is daarom uiterst bezorgd over de groeiende problemen waar Europese bedrijven die handel drijven met Turkije mee kampen; wijst op de recente evaluatie van de douane-unie door de Wereldbank, waarin wordt benadrukt dat het noodzakelijk is een aantal hervormingen door te voeren om ook in de toekomst een gunstig klimaat voor nauwe economische samenwerking te behouden; wijst in het bijzonder op de noodzaak i) om het toepassingsgebied van de douane-unie uit te breiden naar landbouwproducten, diensten en overheidsopdrachten, ii) om gunstige omstandigheden te creëren voor een verdere toename van de handel, met inbegrip van de versoepeling van visumverstrekking voor zakenreizigers, en iii) om actief te streven naar raadplegingen tussen de EU en Turkije betreffende het effect op Turkije van vrijhandelsovereenkomsten die de EU met derde landen sluit; |
|
34. |
is van mening dat er, in aanvulling op de politieke dialoog tussen Turkije en de EU, een reguliere, gestructureerde economische dialoog op hoog niveau moet plaatsvinden over kwesties van gemeenschappelijk belang, met inbegrip van handelsbetrekkingen met derde landen; onderstreept in dit verband de wisselwerking tussen een deugdelijke functionering van de rechtsstaat en economische ontwikkeling; gelooft in het belang van de ontwikkeling en versterking van het Turkse economische, institutionele en juridische kader op het gebied van economisch en monetair beleid, met name wat betreft de onafhankelijkheid van de centrale bank, en is van mening dat dit zou kunnen bijdragen aan de aanpassing van Turkije aan het acquis; wijst erop dat de economische samenwerking aanzienlijk zou worden versterkt indien Turkije in toereikende mate aan de EU-normen inzake overheidsopdrachten, concurrentie en werkgelegenheid en sociaal beleid zou voldoen; |
|
35. |
spreekt nogmaals zijn steun uit voor de overnameovereenkomst met de EU, die op 1 oktober 2014 in werking is getreden; spoort de Commissie aan de voortgang te blijven volgen die Turkije boekt bij de vervulling van de voorwaarden van het stappenplan voor visumliberalisering; is ingenomen met de doeltreffende inspanningen die worden gedaan om aan de in het stappenplan voor visumliberalisering vastgelegde criteria te voldoen; herinnert eraan dat de dialoog over visumliberalisering een op merites gebaseerd proces is en dat Turkije aan alle in het stappenplan voor visumliberalisering vastgelegde vereisten moet voldoen, met inbegrip van in het bijzonder de volledige en effectieve tenuitvoerlegging van alle bepalingen van de overnameovereenkomst; herinnert aan de verplichting van Turkije om de overnameovereenkomst en de visumliberalisering volledig en doeltreffend uit te voeren ten opzichte van alle lidstaten, waaronder het verlenen van niet-discriminatoire en visumvrije toegang tot het Turkse grondgebied aan de burgers van alle EU-lidstaten; vraagt Turkije de bestaande bilaterale overnameovereenkomsten volledig en effectief ten uitvoer te leggen; herinnert eraan dat Turkije een van de belangrijkste doorreislanden is voor irreguliere migratie naar de EU en dringt er in dit verband op aan de grensoverschrijdende samenwerking tussen Turkije en de naburige EU-lidstaten te verbeteren; verwelkomt de inwerkingtreding van de wet inzake buitenlanders en internationale bescherming en de oprichting van het directoraat-generaal voor migratiebeheer in april 2014 als belangrijke stappen in de richting van afstemming op de EU-normen inzake internationale bescherming van legale en illegale migranten; wijst erop dat samenwerking tussen Turkije en alle EU-lidstaten, in het bijzonder met het oog op de versterking van het beheer van de gemeenschappelijke grenzen met alle lidstaten van de EU, moet worden geïntensiveerd; benadrukt dat Turkije de grenscontrole verder moet versterken teneinde irreguliere migratie naar EU-landen te bestrijden; |
|
36. |
herinnert aan het strategische belang van Turkije voor de energievoorzieningszekerheid van de EU en beschouwt Turkije als een belangrijke partner in de energiesector; wijst op de drie zuidelijke gascorridor-projecten die eind 2013 zijn goedgekeurd en die de gasleveringszekerheid voor Turkije vergroten en die het land toegang bieden tot de EU als belangrijkste energiemarkt; is van mening dat, in een context van in toenemende mate concurrerende energiemarkten en de noodzaak van diversifiëring van energiebronnen en aanvoerroutes, Turkije, met zijn enorme potentieel aan hernieuwbare energiebronnen, een belangrijke bijdrage zou kunnen leveren aan de energievoorzieningszekerheid van de EU en aan de ambities van de EU inzake diversifiëring op energiegebied in overeenstemming met het internationaal recht; is bezorgd over de nauwere samenwerking tussen Turkije en Rusland op energiegebied en is daarom van mening dat de EU de onderhandelingen over energie moet bespoedigen; |
|
37. |
herinnert aan de strategische positie van Turkije als partner van de EU en lid van de NAVO en de cruciale rol die het land derhalve vervult op geopolitiek gebied en aan de betekenis van het land voor een alomvattende strategie om de veiligheid en stabiliteit in de oostelijke en zuidelijke naburige regio's aan te pakken, met name in Syrië en Irak; wijst erop dat het vanwege de zeer ernstige ontwikkelingen in de regio en de aanslagen die op Europees grondgebied zijn gepleegd van essentieel belang is om de dialoog en samenwerking met de EU op het gebied van vraagstukken van buitenlands beleid te intensiveren binnen het kader van de politieke dialoog tussen de EU en Turkije; dringt er bij Turkije op aan een actieve rol te spelen in de internationale coalitie tegen terroristische organisaties zoals IS en hiertoe alle middelen te benutten die het tot zijn beschikking heeft; dringt er bij Turkije op aan meer maatregelen te nemen om te voorkomen dat zogenoemde buitenlandse strijders, geld of uitrusting via Turks grondgebied bij IS of andere extremistische groeperingen terechtkomen; benadrukt dat het noodzakelijk is de reguliere dialoog tussen de EU en Turkije over terrorismebestrijding voort te zetten en te intensiveren en concrete maatregelen te treffen en actie te ondernemen als onderdeel van de gemeenschappelijke inspanningen van de EU en Turkije om terrorisme in al zijn vormen te bestrijden; dringt er bij Turkije op aan doeltreffende grenscontroles te waarborgen en tegelijkertijd met humanitaire hulpmiddelen de noodzakelijke bijstand te blijven verstrekken aan vluchtelingen uit Syrië, en de veiligheid van de slachtoffers van de Syrische burgeroorlog te garanderen; onderstreept het belang van frequentere dialogen en raadplegingen op hoog niveau tussen de EU en Turkije met betrekking tot vraagstukken op het gebied van buitenlands en veiligheidsbeleid om ervoor te zorgen dat het beleid van de EU en dat van Turkije elkaar aanvullen en dat Turkije zijn buitenlands beleid geleidelijk gaat afstemmen op dat van de EU; |
|
38. |
is van mening dat de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken voor relevante gevallen uitgenodigd dient te worden op bijeenkomsten van de Raad Buitenlandse Zaken; is van mening dat er behoefte is aan een kader voor gestructureerde dialoog, samenwerking en coördinatie met betrekking tot kwesties op het gebied van buitenlands, veiligheids- en defensie beleid; |
|
39. |
betreurt dat de casus belli-dreiging van de Turkse Grote Nationale Vergadering jegens Griekenland nog niet is ingetrokken, ondanks een goede staat van dienst op het gebied van dialoog en samenwerking tussen Griekenland en Turkije; |
|
40. |
prijst Turkije voor zijn voortdurende bijstand aan de naar schatting 1,6 miljoen vluchtelingen uit Irak en Syrië, en voor handhaving van zijn open-grenzenbeleid voor humanitaire doeleinden; is ingenomen met de in oktober 2014 aangenomen richtlijn tijdelijke bescherming, die vluchtelingen een veilige, legale status biedt en hen in staat stelt een identiteitskaart te ontvangen en toegang te verkrijgen tot de arbeidsmarkt; dringt er bij de EU op aan haar financiële steun voor humanitaire hulp aan Syrische en Iraakse vluchtelingen in Turkije voort te zetten; wijst erop dat vluchtelingenkampen hun maximumcapaciteit hebben bereikt en vraagt aandacht voor de druk die de noodzaak een onderkomen te zoeken plaatst op het leven en de middelen van vluchtelingen; is van mening dat de EU actieve steun moet verlenen aan de regering van Turkije bij het opstellen van langetermijnprogramma's voor bijstand aan vluchtelingen en om hun toegang tot onderwijs, gezondheidszorg en (legale) arbeid te bevorderen; dringt er bij de Commissie op aan meer middelen beschikbaar te stellen uit het IPA II-instrument en het instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede, teneinde te helpen adequate bijstand te bieden aan de lokale gemeenschappen die de gevolgen ondervinden van de grote toestroom van vluchtelingen; dringt er eveneens bij de lidstaten op aan te voorzien in (tijdelijke) hervestigingsplaatsen voor de kwetsbaarste vluchtelingen, in de geest van ware gedeelde verantwoordelijkheid; |
|
41. |
verzoekt Turkije om met behulp van de technische en financiële ondersteuning van zijn partners het groeiende aantal in Turkije woonachtige Syrische kinderen toegang tot onderwijs te verlenen; |
Werken aan goede nabuurschapsbetrekkingen
|
42. |
dringt er bij de Turkse regering op aan om een einde te maken aan de herhaaldelijke schendingen van het Griekse luchtruim en de Griekse territoriale wateren en aan de Turkse militaire vluchten over Griekse eilanden; |
|
43. |
dringt er bij de Turkse regering op aan het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Unclos), dat door de EU en haar 28 lidstaten is ondertekend en geratificeerd, zonder verdere vertraging te ondertekenen en te ratificeren, en onderstreept het legitieme recht van de Republiek Cyprus om bilaterale overeenkomsten te sluiten betreffende haar exclusieve economische zone; verzoekt Turkije om de soevereine rechten van alle lidstaten te eerbiedigen, met inbegrip van de rechten in verband met het onderzoek naar en de exploitatie van bodemschatten wanneer deze in overeenstemming zijn met het EU-acquis en het internationaal recht; dringt er bij Turkije op aan zich te onthouden van acties die de goede nabuurschapsbetrekkingen kunnen beschadigen en een belemmering kunnen vormen voor een gunstig klimaat voor een vreedzame beslechting van bilaterale geschillen; |
|
44. |
betreurt de weigering van Turkije te voldoen aan zijn verplichting van een volledige, niet-discriminatoire uitvoering van het aanvullend protocol bij de associatieovereenkomst EG-Turkije ten aanzien van alle lidstaten; herinnert eraan dat deze weigering grote gevolgen blijft hebben voor het onderhandelingsproces; |
|
45. |
spreekt nogmaals zijn krachtige steun uit voor de hereniging van Cyprus, op basis van een eerlijke, alomvattende en levensvatbare oplossing voor beide gemeenschappen, onder auspiciën van de secretaris-generaal van de VN en in overeenstemming met de desbetreffende resoluties van de VN-Veiligheidsraad en de waarden en beginselen waarop de EU is gegrondvest, een oplossing op basis van een federatie van twee gemeenschappen en twee zones met één soevereiniteit, één internationale rechtspersoonlijkheid en één nationaliteit, met politieke gelijkheid tussen beide gemeenschappen en gelijke kansen voor alle burgers; is ingenomen met de aankondiging van de speciale adviseur van de VN voor Cyprus, Espen Barth Eide, dat de leiders van beide gemeenschappen de onderhandelingen onder auspiciën van de secretaris-generaal van de VN zo snel mogelijk zullen hervatten, en spreekt zijn krachtige steun uit voor de inspanningen van de speciale adviseur van de VN voor Cyprus om de voorwaarden te scheppen voor hervatting van de besprekingen; spreekt de hoop uit dat de door de recent gekozen Turks-Cypriotische leider uitgedragen boodschap van hereniging en verzoening uitzicht biedt op nieuwe kansen in het onderhandelingsproces; dringt er bij Turkije en alle betrokken partijen op aan de onderhandelingen over hereniging actief te ondersteunen en de noodzakelijke stappen te zetten om de betrekkingen met Cyprus te normaliseren; dringt er bij Turkije op aan te beginnen met de terugtrekking van zijn troepen uit Cyprus en het afgegrendelde gebied rond Famagusta over te dragen aan de VN, overeenkomstig Resolutie 550 (1984) van de VN-Veiligheidsraad; dringt er tegelijkertijd bij de Republiek Cyprus op aan de haven van Famagusta onder het toezicht van de EU-douane open te stellen teneinde een gunstig klimaat te scheppen voor een succesvolle afronding van de lopende onderhandelingen over hereniging, en de Turks-Cyprioten de mogelijkheid te geven handel te drijven met de EU op een legale wijze die voor alle partijen aanvaardbaar is; |
|
46. |
herinnert aan de desbetreffende uitspraken van het EHRM en dringt er bij de Turkse regering op aan onmiddellijk een einde te maken aan de schending van de mensenrechten van de Cypriotische burgers en hun niet langer de mogelijkheid te ontzeggen om hun eigendoms-, religieuze en andere mensenrechten te genieten en uit te oefenen die voortvloeien uit de constitutionele orde van de republiek Cyprus en het communautair acquis, alsook uit de grondbeginselen en waarden van de EU; |
|
47. |
betreurt het vestigingsbeleid van Turkije en roept het land op ervan af te zien nog meer Turkse burgers in bezette gebieden van Cyprus te vestigen, hetgeen in strijd is met het Verdrag van Genève en de beginselen van het internationaal recht; dringt er bij Turkije op aan alle acties te beëindigen die leiden tot wijziging van het demografische evenwicht op het eiland en die aldus een toekomstige oplossing belemmeren; |
|
48. |
roept Turkije op het Comité vermiste personen volledige toegang te verlenen tot alle relevante archieven en militaire zones in het noordelijke deel van Cyprus voor opgravingen en alle relevante informatie te verstrekken die kunnen leiden tot het vinden van verplaatste stoffelijke resten; vraagt bijzondere aandacht voor het werk dat wordt verricht door het Comité vermiste personen; |
|
49. |
dringt er bij Turkije en Armenië op aan over te gaan tot een normalisering van hun betrekkingen door de protocollen over de instelling van diplomatieke betrekkingen onvoorwaardelijk te ratificeren, de grens open te stellen en hun betrekkingen actief te verbeteren, in het bijzonder wat grensoverschrijdende samenwerking en economische integratie betreft; is verheugd over de lopende dialoog tussen Turkije en Armenië; |
o
o o
|
50. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de secretaris-generaal van de Raad van Europa, de president van het Europese Hof voor de rechten van de mens, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de regering en het parlement van de Republiek Turkije. |
(1) PB C 341 E van 16.12.2010, blz. 59.
(2) PB C 199 E van 7.7.2012, blz. 98.
(3) PB C 257 E van 6.9.2013, blz. 38.
(4) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0184.
(5) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0277.
(6) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0235.
(7) Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0052.
(8) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0014.
(9) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0094.
(10) PB L 51 van 26.2.2008, blz. 4.
Donderdag 11 juni 2015
|
4.11.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 407/61 |
P8_TA(2015)0229
Syrië: de situatie in Palmyra en de zaak van Mazen Darwish
Resolutie van het Europees Parlement van 11 juni 2015 over Syrië, de situatie in Palmyra en de zaak van Mazen Darwish (2015/2732(RSP))
(2016/C 407/08)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties over Syrië, onder meer die van 30 april 2015 (1), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 6 februari 2015 getiteld „Elementen voor een regionale strategie van de EU voor Syrië en Irak, en de dreiging die uitgaat van Da'esh”, |
|
— |
gezien de verklaringen en rapporten van de secretaris-generaal van de VN en de hoge commissaris van de VN voor de mensenrechten over het conflict in Syrië, |
|
— |
gezien de rapporten van de onafhankelijke internationale onderzoekscommissie voor Syrië van de VN-Mensenrechtenraad, |
|
— |
gezien het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof, goedgekeurd op 17 juli 1998, en met name artikel 8, lid 2, onder b), punt ix) daarvan, waarin is bepaald dat het opzettelijk aanvallen van historische monumenten een oorlogsmisdaad is, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 30 april 2015 over de vernieling van cultuurgoederen door IS/Da'esh (2), |
|
— |
gezien artikel 167 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), waarin gesteld wordt dat „de Unie en de lidstaten de samenwerking met derde landen en de bevoegde internationale organisaties op het gebied van cultuur bevorderen”, |
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 116/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de uitvoer van cultuurgoederen, |
|
— |
gezien de resolutie over de oprichting van een informeel netwerk van rechtshandhavingsinstanties en rechtshandhavingsexpertise op het gebied van culturele goederen (EU Cultnet), aangenomen door de Raad tijdens zijn zitting van 25 en 26 oktober 2012, |
|
— |
gezien het tweede Protocol (1999) bij het Verdrag van Den Haag van 1954 inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict, |
|
— |
gezien de verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Federica Mogherini, van 21 mei 2015 over de situatie in Palmyra, en gezien de verklaring van de woordvoerder van de hoge vertegenwoordiger Catherine Ashton van 17 februari 2012, waarin de arrestatie van Mazen Darwish wordt veroordeeld, en de plaatselijke EU-verklaring van 3 april 2012 over de aanhoudende detentie zonder aanklacht van de heer Mazen Darwish en zeven andere mensenrechtenactivisten, |
|
— |
gezien de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers, aangenomen in juni 2004 en geactualiseerd in 2008, |
|
— |
gezien resolutie 2222(2015) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, |
|
— |
gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens, |
|
— |
gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat meer dan 220 000 mensen, voornamelijk burgers, om het leven zijn gekomen sinds het begin van het conflict in Syrië in 2011; overwegende dat het regime-Assad, IS/Da'esh, al-Nusra en de andere partijen die bij het conflict betrokken zijn, zich schuldig hebben gemaakt aan massale en terugkerende schendingen van de mensenrechten en van het internationale humanitaire recht; overwegende dat de overgrote meerderheid van die misdrijven tot op heden onbestraft is gebleven; |
|
B. |
overwegende dat het aantal folteringen en massale arrestaties en de grootschalige verwoesting van woonwijken de afgelopen maanden dramatisch zijn geëscaleerd, en dat veel Syriërs ontheemd zijn en sommigen zelfs worden gedwongen verder te gaan verblijven van de humanitaire hulp die zij nodig hebben; |
|
C. |
overwegende dat IS/Da'esh sinds de verovering van de oude Syrische stad in Palmyra ten minste 400 mensen heeft omgebracht, onder wie vrouwen en kinderen, en volgens het Syrische observatiecentrum voor de mensenrechten ten minste 217 mensen heeft geëxecuteerd en zo'n 600 anderen, waaronder vrouwen en kinderen, gevangen houdt omdat ze ervan verdacht worden betrekkingen met de strijdkrachten van het regime te onderhouden en leden van het regime in hun huis te verbergen; |
|
D. |
overwegende dat de verovering van de stad Palmyra werd gevolgd door hevige luchtaanvallen door pro-Assad troepen, waarbij meer dan een dozijn burgers werd gedood en veel van de nog resterende inwoners zijn weggevlucht; |
|
E. |
overwegende dat na een nieuw offensief in april-mei 2015, IS/Da'esh op 17 mei 2015 Ramadi heeft veroverd en op 21 mei 2015 Palmyra, waardoor het 50 % van het Syrische grondgebied onder zijn controle kreeg; overwegende dat het transnationale karakter van de zogeheten Islamitische Staat, die over belangrijke financiële middelen en volgens sommige bronnen over ongeveer 200 000 strijders beschikt, een bedreiging vormt voor de hele regio; overwegende dat naar schatting duizenden buitenlanders, waaronder EU-burgers, met de gewapende groepen van IS meevechten; overwegende dat de opmars van IS/Da'esh de humanitaire crisis nog heeft verergerd, met name doordat hij een omvangrijke ontheemding van burgers heeft veroorzaakt; |
|
F. |
overwegende dat de leden van de VN-Veiligheidsraad op 5 juni 2015 hun verontwaardiging hebben geuit over het vele geweld en alle aanvallen op burgers in Syrië, en de terroristische aanslagen van IS/Da'esh, al-Nusra en andere terreurgroeperingen in het land hebben veroordeeld; |
|
G. |
overwegende dat Palmyra tussen Damascus en de oostelijke stad Deir al-Zour ligt en er zich in de buurt belangrijke gasvelden en fosfaatmijnen bevinden; overwegende dat de verovering van Palmyra samenviel met de verovering door IS/Da'esh van Ramadi in de Iraakse provincie Anbar, maar ook plaatsvond kort na het terreinverlies van IS/Da'esh rond Tikrit; |
|
H. |
overwegende dat Palmyra, dat meer dan 2 000 jaar oud is, een uitermate belangrijke culturele locatie is en is opgenomen in de werelderfgoedlijst van de UNESCO; overwegende dat de directeur-generaal van de UNESCO op 21 mei 2015 heeft opgeroepen tot de onmiddellijke beëindiging van de vijandelijkheden in de stad; |
|
I. |
overwegende dat Palmyra een symbool is van het rijke culturele erfgoed van Syrië, en monumentale ruïnes bevat van een grote stad die een van de belangrijkste culturele centra van de oude wereld was; overwegende dat de massale moordpartijen en vernietiging van archeologisch en cultureel erfgoed door IS/Da'esh onder bepaalde omstandigheden als een misdaad tegen de menselijkheid en „culturele zuivering” worden beschouwd, en volgens het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof een oorlogsmisdrijf vormen; overwegende dat Irina Bokova, directeur-generaal van de UNESCO, deze stelselmatige aanvallen op cultureel erfgoed als „culturele zuivering” heeft omschreven; |
|
J. |
overwegende dat IS/Da'esh zowel in Irak als in Syrië het culturele erfgoed aanvalt en vernietigt en dit als oorlogstactiek gebruikt om angst en haat te zaaien; overwegende dat als gevolg van de verovering van Palmyra door IS/Da'esh, het historische erfgoed van deze stad dreigt te worden vernietigd; |
|
K. |
overwegende dat in de regionale strategie van de EU voor Syrië en Irak en voor de dreiging die uitgaat van IS/Da'esh, die de Raad Buitenlandse Zaken van 16 maart 2015 heeft aangenomen, de EU met kracht de moedwillige verwoesting van archeologische vindplaatsen en cultureel erfgoed veroordeelt en opmerkt dat dergelijke daden als een oorlogsmisdaad in de zin van het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof (ICC) kunnen worden beschouwd; |
|
L. |
overwegende dat het project voor de driejarige dringende bescherming van het Syrische erfgoed dat de UNESCO en andere partners hebben gelanceerd, het culturele erfgoed van het land moet beschermen; |
|
M. |
overwegende dat de illegale handel in cultuurgoederen nu de op twee na belangrijkste vorm van illegale handel is, na die in drugs en wapens, en dat deze illegale handel wordt gedomineerd door netwerken van de georganiseerde misdaad, en dat de huidige nationale en internationale mechanismen noch voldoende zijn toegerust noch voldoende worden ondersteund om deze problematiek aan te pakken; overwegende dat de EU alle passende maatregelen overeenkomstig Resolutie 2199 (2015) van de VN-Veiligheidsraad heeft genomen om de illegale handel in cultuurgoederen te voorkomen; |
|
N. |
overwegende dat er sinds het begin van het Syrische conflict in maart 2011 sprake is van wijdverbreide en ernstige schendingen van de mensenrechten, met name het opzettelijk aanvallen, willekeurige opsluiting en ontvoering van onafhankelijke journalisten, mensenrechtenactivisten, humanitaire hulpverleners en medisch personeel, die het slachtoffer zijn van bedreigingen, geweld, willekeurige arrestatie en verdwijning in Syrië; |
|
O. |
overwegende dat Mazen Darwish, een Syrische journalist en activist en voorzitter van het Syrisch Centrum voor media en vrijheid van meningsuiting, reeds sinds 2012 gevangen wordt gehouden, net zoals Hani Al-Zaitani en Hussain Ghrer, wegens hun inspanningen om de vrijheid van meningsuiting te verdedigen; overwegende dat Mazen Darwish naar verluidt ernstig werd gefolterd en mishandeld, en op 6 mei 2015 naar een onbekende plek is overgebracht; overwegende dat Mazen Darwish de Persvrijheidsprijs 2015 van de UNESCO heeft gekregen, alsook andere belangrijke internationale prijzen, zoals de Preis der Lutherstädte — „Das unerschrockene Wort” 2015, de Bruno-Kreisky-Preis für Verdienste um die Menschenrechte 2013, en de PEN-Pinterprijs 2014; overwegende dat de aanhoudende opsluiting van Mazen Darwish, Hani Al-Zaitani en Hussain Ghrer een verder bewijs is van het repressieve karakter van het regime van Bashar al-Assad in Syrië; |
|
P. |
overwegende dat de Algemene Vergadering van de VN in Resolutie 67/262 van 15 mei 2013 de Syrische autoriteiten heeft opgeroepen alle personen die willekeurig worden vastgehouden, waaronder de leden van het Syrische Centrum voor media en vrijheid van meningsuiting, onmiddellijk vrij te laten; |
|
Q. |
overwegende dat de hoge commissaris van de VN voor de mensenrechten, Zeid Ra'ad Al Hussein, er op 19 februari 2015 bij de Syrische autoriteiten op heeft aangedrongen iedereen die wordt vastgehouden voor het vreedzaam uiten van zijn standpunten, onder wie Mazen Darwish, vrij te laten; |
|
R. |
overwegende dat honderden mensenrechtenactivisten het slachtoffer zijn van bedreigingen, geweld, willekeurige arrestatie en verdwijning in Syrië; overwegende dat dit ook geldt voor de mensenrechtenadvocate en winnares van de Sacharov-prijs 2011, Razan Zeitouneh, die op 9 december 2013 in Duma werd ontvoerd; |
|
1. |
veroordeelt met klem de gruwelijke, stelselmatige en wijdverbreide mensenrechtenschendingen en de schendingen van het internationale humanitaire recht door het regime van al-Assad, terroristen van IS/Da'esh en andere jihadistische groeperingen in Syrië, alsook de veroordelingen en beschuldigingen van politieke, civiele en mensenrechtenactivisten, bloggers en journalisten; herhaalt zijn ondubbelzinnige veroordeling van foltering, de in intensiteit opgevoerde beschietingen en het gebruik van bombardementen vanuit de lucht, waaronder met vatenbommen, door de Syrische regering; spreekt zijn diepe medeleven uit met de slachtoffers; blijft ten zeerste onthutst over het schokkende niveau van menselijk lijden en het verlies aan mensenlevens in het Syrië-conflict en maakt zich ernstig zorgen over de verslechterende humanitaire en veiligheidssituatie in Syrië; |
|
2. |
veroordeelt de verovering van Palmyra door IS/Da'esh op 21 mei 2015 na een belegering van negen dagen die veel mensenlevens heeft gekost, alsook het feit dat het sindsdien in en rond de stad ten minste 217 mensen heeft vermoord en zich alom schuldig blijft maken aan misbruik en wreedheden in het „kalifaat” dat het heeft afgekondigd in de gebieden in Syrië en Irak die het onder zijn controle heeft; |
|
3. |
uit zijn bezorgdheid over de situatie op de Palmyra-site en over het lot van de duizenden inwoners van de stad Palmyra, alsook over het lot van de duizenden mensen die door de opmars van IS/Da'esh zijn verdreven en dat van de vrouwen en kinderen in Palmyra, en verwijst daarbij naar het gebruikelijke optreden van IS/Da'esh tot nu toe elders, te weten het ontvoeren, gebruiken en misbruiken van vrouwen en kinderen, met inbegrip van verkrachting, seksueel misbruik, gedwongen huwelijken en gedwongen recrutering van kinderen; |
|
4. |
moedigt de Raad, de Commissie en de hoge vertegenwoordiger aan alle noodzakelijke financiële en personele middelen beschikbaar te stellen om de vluchtelingen bij te staan; |
|
5. |
is ingenomen met de toezegging — gedaan tijdens de bijeenkomst van de ministers van de internationale coalitie tegen IS/Da'esh in Parijs op 2 juni 2015 — om de collectieve inspanningen om IS/Da'esh te verslaan, te verdubbelen; verzoekt de coalitie meer te doen voor het implementeren van een gemeenschappelijke, multi-dimensionale en langetermijnstrategie ter verzwakking en uiteindelijke vernietiging van IS/Da'esh; onderstreept dat deze strategie aangevuld zal moeten worden met versterkte samenwerking tussen alle regionale staats- en niet-staatsactoren die zich aan de strijd tegen IS/Da'esh hebben gecommitteerd; |
|
6. |
is er onverminderd van overtuigd dat het conflict niet daadwerkelijk zal kunnen worden opgelost en dat er in Syrië geen sprake van duurzame vrede zal kunnen zijn indien de plegers — in beide kampen — van misdaden gedurende het conflict niet ter verantwoording worden geroepen; |
|
7. |
wijst erop dat een duurzame oplossing voor de crisis in Syrië enkel kan worden bereikt door middel van een inclusieve politieke oplossing op basis van het communiqué van Genève van 30 juni 2012 en met de steun van de internationale gemeenschap; verzoekt de speciale gezant van de VN, Staffan de Mistura, met alle partijen te werken aan een daadwerkelijke politieke transitie die tegemoetkomt aan de legitieme verwachtingen van de Syrische bevolking en hen in staat stelt hun eigen toekomst op onafhankelijke en democratische wijze invulling te geven; |
|
8. |
geeft uiting aan zijn ernstige bezorgdheid over het grote gebrek aan financiële middelen na de VN-oproepen in 2014, wat geleid heeft tot tijdelijke opschorting van het Wereldvoedselhulpprogramma aan de Syrische vluchtelingen; dringt er derhalve bij de internationale gemeenschap op aan meer financiële middelen en bijstand ter beschikking te stellen bij volgende oproepen; |
|
9. |
verzoekt de internationale gemeenschap nog intensiever te zoeken naar oplossingen ter verlichting van de crisis en ter beëindiging van de oorlog in Syrië, en spreekt zijn steun uit voor degenen die zich inzetten om IS/Da'esh in Syrië en Irak te bestrijden; verzoekt de regeringen van de regio samen te werken, aangezien nauwe samenwerking op het gebied van veiligheid het enige middel is om vrede en veiligheid in de regio te bewerkstelligen; |
|
10. |
verzoekt de internationale gemeenschap alles te doen wat in haar vermogen ligt om de burgerbevolking te beschermen en het unieke culturele erfgoed van Palmyra te vrijwaren, en verzoekt alle partijen onmiddellijk een eind te maken aan de vijandelijkheden in Palmyra en de burgers die het geweld proberen te ontvluchten niets in de weg te leggen; |
|
11. |
verlangt de onmiddellijke beëindiging van de vernietiging van het culturele erfgoed van Syrië en Irak, waaronder religieuze sites en objecten; onderstreept dat dit soort daden van IS/Da'esh of andere individuen, groeperingen, facties en entiteiten niet kunnen worden getolereerd, en roept er ook toe op het culturele erfgoed van Irak in stand te houden door de culturele en religieuze eigendommen en sites te beschermen in overeenstemming met het internationale humanitaire recht; |
|
12. |
spoort de EU en de lidstaten aan bewustmakingscampagnes te ontwikkelen om het illegaal verkopen en kopen van cultuurobjecten uit de conflictgebieden te ontmoedigen; |
|
13. |
wijst nog eens op de enorme waarde van het culturele erfgoed voor de hele mensheid en is in dit verband van oordeel dat de vernietiging ervan als een onaanvaardbare oorlogsmisdaad moet worden aangemerkt; |
|
14. |
onderstreept de noodzaak van gemeenschappelijke inspanningen van de internationale gemeenschap om de illegale handel in culturele eigendommen en cultuurobjecten, waarmee IS/Da'esh zichzelf onder andere financiert, te voorkomen; |
|
15. |
onderschrijft de verklaringen van de directeur-generaal van de UNESCO en alle bijzondere maatregelen van de VN en de UNESCO om Palmyra en alle andere culturele en historische locaties die worden bedreigd, te beschermen; |
|
16. |
verzoekt de secretaris-generaal van de VN om de kwestie van de bescherming van alle culturele sites die worden bedreigd door terroristische groeperingen, met inbegrip van IS/Da'esh, aan de Veiligheidsraad voor te leggen met het oog op de aanneming van een resolutie over dit onderwerp; |
|
17. |
verzoekt de lidstaten en de EU-instellingen praktische stappen te ondernemen om, in samenwerking met de Verenigde Naties, bedreigde culturele, historische, religieuze en archeologische sites in Palmyra en het gehele Midden-Oosten te beschermen; |
|
18. |
is ingenomen met en ondersteunt het uitermate belangrijke werk van de plaatselijke en de internationale organisaties van het maatschappelijk middenveld op het gebied van het documenteren van de mensenrechtenschendingen en het vergaren van bewijsmateriaal van oorlogsmisdaden, van misdaden tegen de menselijkheid en van andere misdaden; geeft uitdrukking aan zijn grote bewondering voor en solidariteit met alle Syrische activisten die onvermoeid — en met gevaar voor eigen leven — doorgaan met het monitoren, documenteren en rapporteren van de mensenrechtensituatie in hun door oorlog verscheurde land; |
|
19. |
maakt zich ernstige zorgen over de steeds verder verslechterende humanitaire en mensenrechtensituatie in Syrië en onderstreept het belang van het eerbiedigen van de vrijheid van meningsuiting en van het recht van mensenrechtenactivisten om hun werk te doen, in overeenstemming met de internationale verplichtingen die Syrië is aangegaan; wijst erop dat eenieder recht heeft op vrijheid van mening en van meningsuiting, en dat dit een van de fundamentele mensenrechten is; veroordeelt alle schendingen van de persvrijheid en alle daden van geweld tegen journalisten in Syrië; |
|
20. |
verzoekt de Syrische autoriteiten onmiddellijk en onvoorwaardelijk alle aanklachten tegen Mazen Darwish en alle anderen die gevangen worden gehouden, veroordeeld zijn en/of berecht worden voor het op vreedzame wijze uitoefenen van het recht op vrije meningsuiting en het recht op vrijheid van vergadering, alsook alle mensenrechtenactivisten en strijders voor politieke rechten die op arbitraire wijze van hun vrijheid zijn beroofd vanwege hun activisme, in te trekken en hen vrij te laten; |
|
21. |
verzoekt de Syrische autoriteiten met klem onmiddellijk openheid van zaken te geven omtrent het lot en de verblijfplaats van de drie mannen, en ervoor te zorgen dat zij niet gefolterd en/of slecht behandeld worden, dat zij onmiddellijk contact kunnen opnemen met hun familieleden en advocaten, en dat zij de eventueel nodige medische verzorging krijgen; |
|
22. |
dringt er met klem bij alle lidstaten op aan prioriteit te geven aan de ratificatie van het Internationaal Verdrag voor de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning; roept de Europese dienst voor extern optreden (EDEO) en de lidstaten op de universele ratificatie en de tenuitvoerlegging van dit belangrijke instrument voor de mensenrechten te bevorderen en steun te geven aan het werk van het VN-Comité inzake gedwongen verdwijningen, dat is opgericht op grond van dit verdrag; |
|
23. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de regeringen en de parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de speciale gezant voor Syrië van de VN/de Arabische Liga, en alle bij het conflict in Syrië betrokken partijen. |
(1) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0187.
(2) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0179.
|
4.11.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 407/66 |
P8_TA(2015)0230
Paraguay: de juridische aspecten van kinderzwangerschap
Resolutie van het Europees Parlement van 11 juni 2015 over Paraguay: juridische aspecten van zwangerschap bij minderjarigen (2015/2733(RSP))
(2016/C 407/09)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het interregionaal kaderakkoord voor samenwerking dat in 1999 werd gesloten tussen de EU en Mercosur, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 12 maart 2015 over het jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld in 2013 en het beleid van de Europese Unie ter zake (1), |
|
— |
gezien Verordening (EG) nr. 1567/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende steun voor beleid en maatregelen op het gebied van reproductieve en seksuele gezondheid en rechten in ontwikkelingslanden (2), |
|
— |
gezien het wetboek van strafrecht van Paraguay (wet nr. 1160/97) van 26 november 1997, en met name artikel 109, lid 4, van die wet, |
|
— |
gezien de vijfde doelstelling van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (het verbeteren van de gezondheid van moeders), |
|
— |
gezien het Verdrag inzake de rechten van het kind, en met name artikel 3 van dat verdrag, |
|
— |
gezien het Verdrag van de Verenigde Naties van 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (IVDV), |
|
— |
gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Overeenkomst van Istanboel), |
|
— |
gezien de verklaring van de werkgroep van de VN inzake discriminatie van vrouwen in de wet en in de praktijk van 11 mei 2015, |
|
— |
gezien het VN-Verdrag tegen foltering, dat op 26 juni 1987 in werking is getreden, |
|
— |
gezien het verzoek van het comité inzake economische, sociale en culturele rechten van maart 2015 om de abortuswetgeving in Paraguay aldus te herzien en aan te passen dat deze verenigbaar is met andere rechten, zoals het recht op gezondheid en leven, |
|
— |
gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat volgens recente gegevens van de VN 19 % van de zwangere meisjes in Paraguay minderjarig is, dat er per dag twee meisjes jonger dan veertien jaar moeder worden en dat 2,13 % van de moedersterfte meisjes betreft uit de leeftijdscategorie 10-14 jaar; overwegende dat er in Paraguay, een land met 6,8 miljoen inwoners, jaarlijks 600 meisjes van veertien jaar of jonger zwanger raken en dat het percentage zwangerschappen bij kinderen zelfs tien keer hoger ligt dan in andere landen van deze regio; |
|
B. |
overwegende dat in Latijns-Amerika het risico op moedersterfte bij jongeren onder zestien jaar vier maal hoger is en dat 65 % van de gevallen van obstetrische fistels zich voordoet bij zwangerschappen bij jongeren en dat dit zeer negatieve gevolgen kan hebben voor het leven van deze jongeren, waaronder ernstige gezondheidsproblemen en sociale uitsluiting; overwegende dat zwangerschappen op jonge leeftijd ook gevaarlijk zijn voor baby's en dat het sterftecijfer bij deze baby's 50 % hoger ligt dan het gemiddelde; overwegende dat 40 % van de vrouwen in deze regio het slachtoffer is geweest van seksueel geweld en dat 95 % van alle abortussen in Latijns-Amerika op niet veilige wijze wordt uitgevoerd; |
|
C. |
overwegende dat zich op 21 april 2015 een tienjarig meisje meldde bij het kinderziekenhuis/de kraamkliniek Trinidad in Asunción en dat aldaar werd vastgesteld dat zij 21 weken zwanger was; overwegende de directeur van het ziekenhuis, nadat het meisje was onderzocht, de mededeling deed dat de zwangerschap van het meisje zeer risicovol was; overwegende dat de stiefvader van het meisje, die voortvluchtig was, op 9 mei 2015 werd gearresteerd op verdenking van verkrachting van het meisje; overwegende dat het meisje sinds januari 2015 verschillende ziekenhuizen had bezocht vanwege buikpijnklachten, maar dat pas op 21 april werd bevestigd dat zij zwanger was; |
|
D. |
overwegende dat de moeder van het meisje op 28 april 2015 heeft gevraagd om vrijwillige zwangerschapsonderbreking vanwege de jonge leeftijd van haar dochter en de grote risico's van de zwangerschap voor haar gezondheid en leven; overwegende dat de moeder van het meisje momenteel wordt vastgehouden omdat zij haar dochter niet heeft beschermd tegen seksueel misbruik, ten gevolge waarvan zij zwanger raakte; overwegende dat het meisje volgens de jongste berichten in een opvanghuis voor jonge moeders is geplaatst en gescheiden leeft van haar eigen moeder; |
|
E. |
overwegende dat de moeder van het meisje reeds in januari 2014 een klacht heeft ingediend over misbruik van de dochter door haar stiefvader, maar dat het openbaar ministerie daarop niet in actie is gekomen, geen onderzoek heeft ingesteld en geen beschermingsmaatregelen heeft getroffen omdat zij van oordeel waren dat het meisje niet in gevaar was; |
|
F. |
overwegende dat deze zaak slechts één van de vele zaken is in Paraguay en andere Latijns-Amerikaanse landen; overwegende dat Paraguay om godsdienstige redenen vrouwen nog altijd het recht op veilige en legale abortus ontzegt en daarmee het recht van het meisje op gezondheid, leven en lichamelijke en psychische integriteit schendt; overwegende dat de gezondheid en het geestelijk welzijn van het meisje na de geboorte van de baby in gevaar zijn vanwege haar jonge leeftijd en de omstandigheden die tot deze zwangerschap hebben geleid; overwegende dat op 7 mei 2015 een interdisciplinair deskundigenpanel is opgezet, bestaande uit drie door lokale organisaties voorgedragen beroepsbeoefenaren, drie personen afkomstig van het Ministerie van Gezondheid en drie leden van het Hooggerechtshof, om de gezondheid van het meisje te bewaken; |
|
G. |
overwegende dat artikel 109, lid 4, van het wetboek van strafrecht van Paraguay abortus in alle gevallen verbiedt, behalve als de zwangerschap gepaard gaat complicaties die voor de vrouw of het meisje levensbedreigend zijn, en dat er geen andere uitzonderingen mogelijk zijn, zoals abortus in geval van verkrachting of incest of abortus in geval een foetus niet levensvatbaar is; overwegende dat de autoriteiten zich op het standpunt stellen dat de gezondheid van het meisje niet in gevaar is; overwegende dat dit 10-jarige meisje dat het slachtoffer was van verkrachting nu gedwongen is haar ongewenste zwangerschap uit te dragen en te bevallen; |
|
H. |
overwegende dat VN-deskundigen hebben gewaarschuwd dat dit besluit van de Paraguayaanse autoriteiten een grove schending inhoudt van het recht van het meisje op leven, gezondheid en lichamelijke en psychische integriteit en tevens een schending van haar recht op onderwijs, waardoor haar economische vooruitzichten en maatschappelijke kansen in gevaar worden gebracht; |
|
I. |
overwegende dat overeenkomstig artikel 3 van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind bij alle maatregelen die kinderen aangaan het belang van het kind voorop moet staan, ongeacht of deze maatregelen worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, en dat staten verplicht zijn de toegang tot veilige en legale abortus te waarborgen als het leven van de zwangere vrouw in gevaar komt; |
|
J. |
overwegende dat het VN-comité inzake economische, sociale en culturele rechten Paraguay in maart 2015 heeft verzocht de abortuswetgeving van het land te herzien en aan te passen en ervoor te zorgen dat deze wetgeving verenigbaar is met andere rechten, zoals het recht op gezondheid en leven; overwegende dat fysiek, seksueel of psychologisch geweld tegen vrouwen een ernstige schending van de mensenrechten inhoudt; |
|
K. |
overwegende dat Paraguay actief heeft deelgenomen aan de 59e zitting van de VN-Commissie voor de status van de vrouw, waarin is overeengekomen dat alle partijen het actieprogramma van Beijing van de VN blijven bevorderen en zich blijven inzetten voor, onder meer, het fundamentele recht op onderwijs en gezondheidszorg en voor seksuele en reproductieve rechten; |
|
L. |
overwegende dat toezichthoudende instanties van het VN-Verdrag, waaronder het Mensenrechtencomité (HRC) en het Comité voor de uitbanning van discriminatie van vrouwen er bij diverse Latijns-Amerikaanse staten op hebben aangedrongen uitzonderingen toe te staan op hun strenge abortuswetgeving voor gevallen waarin zwangerschap gevaar oplevert voor het leven of de gezondheid van de zwangere vrouw, gevallen waarin de foetus ernstig beschadigd is en gevallen waarin de zwangerschap het gevolg is van verkrachting of incest; |
|
M. |
overwegende dat deze onmenselijke wet ertoe leidt dat het lichaam van eerdergenoemd tienjarig meisje, dat voor de zwangerschap slechts 34 kilo woog, nu ernstig in gevaar is; overwegende dat de Wereldgezondheidsorganisatie heeft gewezen op de risico's van zwangerschappen bij jonge meisjes, die een nog niet volledig ontwikkeld lichaam hebben; overwegende dat gezondheid volgens de Wereldgezondheidsorganisatie een toestand is van volledig lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk welbevinden, en dus niet slechts een toestand waarin geen sprake is van een ziekte of gebrek; |
|
N. |
overwegende dat het Comité tegen foltering van oordeel is dat bepaalde beperkingen op de toegang tot reproductieve gezondheidszorg en het misbruik dat plaatsvindt als vrouwen van deze vorm van dienstverlening gebruik willen maken, een schending kunnen inhouden van het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, dat door Paraguay en alle EU-lidstaten is geratificeerd, omdat dergelijke beperkingen en deze vorm van misbruik de gezondheid en het leven van vrouwen in gevaar kunnen brengen of anderszins kunnen leiden tot hevige pijn of hevig leed, lichamelijk dan wel geestelijk; |
|
O. |
overwegende dat geweld tegen vrouwen en meisjes, of dit nu van fysieke, seksuele of psychologische aard is, nog altijd de meest voorkomende schending van de mensenrechten is en zich voordoet in alle lagen van de samenleving, maar dat van deze vormen van geweld het minst vaak aangifte wordt gedaan; |
|
1. |
veroordeelt opnieuw elke vorm van misbruik van en geweld tegen vrouwen en meisjes, met name het inzetten van seksueel geweld als oorlogswapen, alsmede huiselijk geweld; dringt er bij Paraguay op aan te waarborgen dat vrouwen en meisjes toegang hebben tot veilige en wettige abortus, ten minste in die gevallen waarin hun gezondheid en leven in gevaar zijn, gevallen waarin de foetus ernstig beschadigd is en gevallen waarin de zwangerschap het gevolg is van verkrachting of incest; |
|
2. |
spreekt zijn grote bezorgdheid uit over het grote aantal zwangerschappen bij kinderen in Paraguay; dringt er bij de Paraguayaanse autoriteiten op aan hun internationale verplichtingen na te komen en de mensenrechten te beschermen door te waarborgen dat alle meisjes toegang hebben tot alle mogelijke informatie en medische diensten ten behoeve van risicozwangerschappen ten gevolge van verkrachting; |
|
3. |
dringt er bij de Paraguayaanse autoriteiten op aan een onafhankelijk en onpartijdig onderzoek in te stellen naar eerdergenoemde verkrachting, en de dader voor de rechter te brengen; dringt er bij de Paraguayaanse autoriteiten op aan de moeder van het meisje onmiddellijk vrij te laten; is ingenomen met het voorstel van Paraguayaanse parlementsleden om de maximumstraf voor verkrachting van een minderjarige te verhogen van tien jaar naar dertig jaar cel; |
|
4. |
neemt kennis van de oprichting van een interdisciplinair deskundigenpanel en verwacht van dit panel dat het de toestand van het meisje uitgebreid evalueert en de eerbiediging van al haar mensenrechten waarborgt, met name het recht op leven, gezondheid, en fysieke en geestelijke integriteit; |
|
5. |
vindt het betreurenswaardig dat de lichamen van vrouwen en meisjes, met name als het gaat om hun seksuele gezondheid en reproductieve rechten, nog altijd een ideologisch slagveld vormen, en verzoekt Paraguay om het onvervreemdbare recht van vrouwen en meisjes op lichamelijke integriteit en autonome besluitvorming, onder meer ten aanzien van het recht op vrijwillige gezinsplanning en het recht op veilige en wettige abortus, te erkennen; is van oordeel dat het algemene verbod op therapeutische abortus en abortus in geval van zwangerschappen die het gevolg zijn van verkrachting of incest, alsmede de weigering om te zorgen voor gratis gezondheidszorg in geval van verkrachting, neerkomt op foltering; |
|
6. |
is van oordeel dat verloskundig geweld zich bevindt op het raakvlak van institutioneel geweld en geweld tegen vrouwen en een ernstige schending inhoudt van de mensenrechten, zoals het recht op gelijkheid, het recht om niet gediscrimineerd te worden en het recht op informatie, integriteit, gezondheid en reproductieve autonomie, en dat deze vorm van geweld leidt tot vernederende en onmenselijke bevallingen, gezondheidsproblemen, ernstige psychologische problemen, trauma en soms zelfs tot de dood; |
|
7. |
is uiterst bezorgd dat overheden, in een tijd waarin een op de drie vrouwen in de wereld gedurende hun leven slachtoffer wordt van geweld, de ogen sluiten voor onmenselijke gevallen van zwangerschappen bij kinderen en seksueel misbruik van vrouwen; |
|
8. |
benadrukt dat geen enkel tienjarig meisje klaar is voor het moederschap en wijst erop dat de meisjes die dit overkomt voortdurend worden herinnerd aan het geweld waarvan zij het slachtoffer zijn geworden, hetgeen ernstige traumatische stress veroorzaakt en kan leiden tot langdurige psychische problemen; |
|
9. |
dringt er bij de Commissie op aan vaart te zetten achter haar voorstel aan het Parlement en de Raad voor ratificatie en tenuitvoerlegging door de EU van het Verdrag van Istanboel, om te zorgen voor samenhang tussen de interne en externe maatregelen van de EU op het gebied van geweld tegen kinderen, vrouwen en meisjes; |
|
10. |
verzoekt de Raad om het onderwerp „veilige en legale abortus” op te nemen in de EU-richtsnoeren inzake geweld tegen vrouwen en meisjes; verzoekt de Commissie te waarborgen dat in het kader van de Europese ontwikkelingssamenwerking een op de mensenrechten gebaseerde aanpak wordt gevolgd, met bijzondere aandacht voor gendergelijkheid en de bestrijding van alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes; wijst er uitdrukkelijk op dat universele toegang tot gezondheidszorg, met name de seksuele en reproductieve gezondheidszorg met de bijbehorende rechten, een fundamenteel mensenrecht is, en benadrukt het recht op toegang tot diensten voor vrijwillige gezinsplanning, met inbegrip van veilige en legale zorg rond abortus, en wijst op de noodzaak om te zorgen voor informatie en voorlichting gericht op het terugdringen van moeder- en zuigelingensterfte en beëindiging van alle vormen van gendergeweld, waaronder genitale verminking bij vrouwen, kindhuwelijken, huwelijken op jonge leeftijd en gedwongen huwelijken, gendercide, gedwongen sterilisatie en verkrachting binnen het huwelijk; |
|
11. |
roept de Commissie en de Raad op om indicatoren en methodes voor het verzamelen van gegevens over dit fenomeen uit te werken en spoort de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) aan om deze kwestie mee te nemen bij de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van de landenstrategieën inzake mensenrechten; dringt er bij de EDEO op aan goede praktijken vast te stellen voor de bestrijding van verkrachting van en seksueel geweld tegen vrouwen en meisjes in derde landen, om aan de hand daarvan de onderliggende oorzaken van dit probleem aan te pakken; hamert erop dat het verlenen van humanitaire hulp door de EU en haar lidstaten niet mag worden onderworpen aan door andere partnerdonoren opgelegde beperkingen met betrekking tot noodzakelijke medische behandelingen, waaronder de mogelijkheid van een veilige abortus voor vrouwen en meisjes die het slachtoffer zijn geworden van verkrachting of incest; |
|
12. |
verzoekt de staatshoofden en regeringsleiders van EU-Celac (de Gemeenschap van Latijns-Amerikaanse en Caribische landen) tijdens hun tweede topoverleg het hoofdstuk over gendergerelateerd geweld in het Actieplan EU-Celac, dat werd goedgekeurd tijdens de eerste top in Santiago de Chile in januari 2013, aan te scherpen, en een duidelijk tijdsplan vast te stellen voor actie en uitvoeringsmaatregelen ter waarborging de zorgvuldigheid op het gebied van de voorkoming van, het onderzoek naar en de bestraffing van alle uitingen van geweld tegen vrouwen, en slachtoffers passende compensatie te bieden; |
|
13. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regering en het parlement van de Republiek Paraguay, het Bureau van de hoge commissaris van de VN voor de mensenrechten van de VN, Parlasur, de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering en de secretaris-generaal van de Organisatie van Amerikaanse Staten. |
(1) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0076.
(2) PB L 224 van 6.9.2003, blz. 1.
|
4.11.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 407/70 |
P8_TA(2015)0231
De situatie in Nepal na de aardbevingen
Resolutie van het Europees Parlement van 11 juni 2015 over de situatie in Nepal na de aardbevingen (2015/2734(RSP))
(2016/C 407/10)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties over Nepal, |
|
— |
gezien de gezamenlijke verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Federica Mogherini, EU-commissaris voor ontwikkeling Neven Mimica en EU-commissaris voor humanitaire hulp en crisisbestrijding Christos Stylianides van 25 april 2015 over de aardbevingen in Azië, en gezien andere officiële verklaringen, |
|
— |
gezien de verklaring van de voorzitter van de delegatie van het Europees Parlement voor de betrekkingen met de landen in Zuid-Azië van 30 april 2015 over de aardbevingen in Nepal, |
|
— |
gezien het bezoek aan Nepal van de delegatie van het Europees Parlement voor de betrekkingen met de landen in Zuid-Azië ter gelegenheid van de 9e interparlementaire vergadering van het EP en Nepal van 8 tot 10 april 2015, |
|
— |
gezien de resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 15 mei 2015 over het opdrijven van noodhulp, herstel en wederopbouw naar aanleiding van de verwoestende aardbevingen in Nepal, |
|
— |
gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCPR) van 1966, |
|
— |
gezien het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten van 1966, |
|
— |
gezien de initiatieven die Nepal na de aardbevingen heeft gelanceerd, zoals het nationale plan voor wederopbouw en herstel en de evaluatie van de behoeften na de ramp, |
|
— |
gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat de humanitaire toestand in Nepal en de omringende landen na de verwoestende aardbevingen van 25 april en 12 mei 2015 nog altijd bijzonder slecht is, met tot nog toe ruim 8 800 als dood opgegeven personen en nog veel meer gewonden, ten minste een half miljoen vernietigde woningen, 2,8 miljoen ontheemden en miljoenen mensen die dringend humanitaire bijstand nodig hebben; |
|
B. |
overwegende dat bovendien zo'n 1,7 miljoen kinderen hun woonplaats hebben moeten verlaten, één of allebei hun ouders hebben verloren of geen huis of school meer hebben; overwegende dat weeskinderen meer kans hebben om het slachtoffer te worden van ondervoeding, ziekte, misbruik, verwaarlozing en mensenhandel; overwegende dat de Nepalese politie melding heeft gemaakt van volwassenen die groepen kinderen onder hun hoede nemen hoewel ze niet met hen verwant zijn; overwegende dat er een reisverbod is ingesteld voor alleen reizende minderjarigen en dat internationale adopties zijn stilgelegd; |
|
C. |
overwegende dat de aardbeving niet alleen een vreselijke tol heeft geëist in termen van doden en gewonden maar ook ernstige schade heeft toegebracht aan het culturele, religieuze en historische erfgoed van Nepal, waaronder vier van de zeven werelderfgoedsites in het land en duizenden monumenten, tempels en kloosters, hetgeen een klap betekent voor de Nepalese identiteit en voor belangrijke bronnen van inkomsten; |
|
D. |
overwegende dat in de berggebieden meer dan 500 grote grondverschuivingen zijn vastgesteld, waardoor heel wat rivieren onderbroken zijn en het gevaar bestaat van overstromingen en vloedgolven als gevolg van de uitbarsting van gletsjermeren; overwegende dat de waarschijnlijkheid van nieuwe grondverschuivingen, overstromingen en uitbarstingen van gletsjermeren gezien het op handen zijnde moessonseizoen heel hoog is; |
|
E. |
overwegende dat er grote bezorgdheid heerst over mogelijke uitbraken van besmettelijke ziekten, in het bijzonder in overbevolkte gebieden en in gebieden waar de systemen voor waterbevoorrading, riolering en hygiëne niet meer functioneren; |
|
F. |
overwegende dat de moessonregens heel binnenkort zullen beginnen en de hulpoperaties in hoge mate zullen bemoeilijken, met name in meer verafgelegen gebieden; |
|
G. |
overwegende dat volgens de VN als gevolg van de ernstige schade aan bestaansmiddelen in de landbouw 1,4 miljoen mensen voedselhulp nodig hebben; overwegende dat het plantseizoen deze maand begint en dat bijgevolg naar schatting 236 000 mensen landbouwproductiemiddelen nodig hebben, zoals zaad voor rijst en groenten, en dat de toestand nog wordt verergerd door de sterke uitdunning van de veestapel; overwegende dat boeren die het komende plantseizoen missen, pas aan het eind van 2016 zullen kunnen oogsten; |
|
H. |
overwegende dat EU-commissaris Stylianides en adjunct-secretaris-generaal van de VN Valerie Amos de getroffen gebieden van 30 april tot 2 mei 2015 hebben bezocht; |
|
I. |
overwegende dat de EU en haar lidstaten heel wat financiële steun hebben verleend, waaronder een meteen verstrekt bedrag van 6 miljoen EUR voor dringende hulp en een totale steunverlening van de kant van de Europese Commissie ter hoogte van 22,6 miljoen EUR tot dusver, en dat er via het EU-mechanisme voor civiele bescherming noodhulpgoederen en zoek- en reddingsteams ter beschikking zijn gesteld; |
|
J. |
overwegende dat de VN-coördinator voor humanitaire hulp op 4 juni 2015 evenwel heeft verklaard dat de internationale financiële steun voor Nepal ontoereikend blijft en dat de VN van de totale beloofde 422 miljoen USD slechts 120 miljoen USD heeft ontvangen; |
|
K. |
overwegende dat het onlangs in gebruik genomen rampenhulpcentrum en de opslagruimte voor humanitaire hulp, met genoeg voedsel voor 200 000 mensen gedurende twee weken, waarvoor de EU eveneens financiering heeft verschaft, correct gefunctioneerd hebben en goede voorbeelden vormen van de weg die de overheid vóór de aardbevingen was ingeslagen; |
|
L. |
overwegende dat de hulpoperaties evenwel zijn bemoeilijkt als gevolg van beperkte en beschadigde infrastructuur, maar dat bevoorradingsroutes zijn uitgestippeld die door aangrenzende landen lopen, met name in India in het kader van de Indiase „Operatie vriendschap”; |
|
M. |
overwegende dat er nog altijd problemen zijn met lang aanslepende douaneprocedures voor humanitaire hulpgoederen die door overheids- en privédonoren naar Nepal worden gestuurd, ook al is een deel van die problemen inmiddels opgelost; overwegende dat de periode van 30 dagen waarin geen invoerrechten werden gevorderd, voorbij is en dat in plaats daarvan een lijst is opgesteld met voorwerpen die volledig of deels zijn vrijgesteld van invoerbelasting; |
|
N. |
overwegende dat het gevaar bestaat dat duizenden mensen die als gevolg van de aardbevingen hulp nodig hebben, aan hun lot worden overgelaten, aangezien er verontrustend genoeg tekenen zijn dat de hulpverlening wordt gehinderd door discriminatie op grond van geslacht, kaste en etniciteit; overwegende dat ruim de helft van de Dalit-gemeenschap nog altijd geen huisvesting of voedsel heeft ontvangen; |
|
O. |
overwegende dat de wederopbouw volgens ramingen van het Nepalese ministerie van Financiën ongeveer 10 miljard USD zal kosten, wat overeenkomt met de helft van het jaarlijkse bbp van Nepal; |
|
P. |
overwegende dat de Nepalese overheid heeft aangekondigd op 25 juni 2015 in Kathmandu een internationale conferentie te zullen beleggen met als doel meer financiële steun van de internationale gemeenschap te verkrijgen voor de wederopbouw en het herstel van het land; |
|
Q. |
overwegende dat Nepal één van de armste landen ter wereld is en pas sinds kort, na een tien jaar durende burgeroorlog, langzaam weer overeind komt; overwegende dat de overheid de voorbije jaren evenwel inspanningen heeft gedaan om zich voor te bereiden op het verwachte geval van een grote aardbeving; |
|
1. |
betuigt zijn diepste deelneming met alle slachtoffers van deze verschrikkelijke tragedie, onder wie de familieleden van de ruim 8 800 mensen die in Nepal, India, China en Bangladesh om het leven zijn gekomen; |
|
2. |
looft de inspanningen van de Nepalese instanties en samenleving in de nasleep van de aardbevingen; |
|
3. |
prijst de snelle hulpverlening door de Commissie en de lidstaten aan Nepal en roept de internationale gemeenschap ertoe op de Nepalese overheid te blijven bijstaan, zowel op korte termijn, met humanitaire steun, als op lange termijn, met assistentie op het vlak van herstel en wederopbouw, vraagt dat hierbij bijzondere aandacht wordt besteed aan de landbouwsector en aan moeilijk bereikbare gebieden en dringt erop aan dat de internationale gemeenschap haar toezeggingen nakomt; |
|
4. |
benadrukt het belang van spoedeisende gezondheidszorg en van maatregelen ter preventie van de uitbraak van besmettelijke ziekten; verzoekt de EU en de internationale gemeenschap om gezondheidsinstellingen en -diensten in het land te helpen reactiveren, in het bijzonder in afgelegen gebieden, onder meer door tenten en medische uitrusting te leveren aan beschadigde of verwoeste gezondheidsinstellingen; |
|
5. |
vraagt de Nepalese overheid en de internationale gemeenschap ervoor te zorgen dat kinderen die van hun familie zijn gescheiden, zo snel mogelijk opnieuw met hun verwanten worden verenigd, en kinderen in het centrum van de humanitaire hulp te plaatsen; vraagt voorts dat er bijzondere aandacht wordt besteed aan de extreme kwetsbaarheid van kinderen, die in veel gevallen te lijden hebben onder ondervoeding en onder meer het slachtoffer kunnen worden van misbruik en mensenhandel; onderstreept dat het belangrijk is dat kinderen opnieuw naar school gaan; |
|
6. |
maakt zich zorgen over de meldingen van misbruik en intimidatie van vrouwen en kinderen in geïmproviseerde kampen, en verzoekt de Nepalese overheid aanvullende maatregelen te nemen om de veiligheid van kwetsbare personen en een snel onderzoek van dergelijke meldingen te garanderen; |
|
7. |
roept de internationale gemeenschap ertoe op de Nepalese overheid bij te staan bij de redding en het herstel van beschadigd cultureel, religieus en historisch erfgoed; |
|
8. |
benadrukt dat volgens de ramingen van de VN dringend een aanvullend bedrag van 298,2 miljoen USD voor humanitaire hulpverlening nodig is, in het bijzonder omdat het moessonseizoen op handen is, en doet een oproep voor hernieuwde internationale inspanningen om aan deze dringende behoefte aan financiële middelen tegemoet te komen; |
|
9. |
vraagt de Nepalese overheid met klem de resterende problemen in verband met douaneprocedures voor humanitaire hulpgoederen uit de weg te ruimen, ervoor te zorgen dat de plaatselijke politie aan de grenzen niet langer „hulpbelasting” heft op humanitaire hulpgoederen, en er samen met hulporganisaties op toe te zien dat de hulp snel aankomt op de plaatsen waar zij nodig is; |
|
10. |
geeft uiting aan zijn bezorgdheid over meldingen van discriminatie bij het verdelen van humanitaire hulp en verzoekt de Nepalese overheid ervoor te zorgen dat de hulp terechtkomt bij al wie daar nood aan heeft, ongeacht hun identiteit en ongeacht de oorsprong van de hulp; vraagt de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger bovendien deze kwestie in haar contacten met Nepal op het hoogst mogelijke politieke niveau aan te kaarten; |
|
11. |
looft de overheden in de regio, met name de overheid van India, voor hun aandeel in de internationale hulpoperaties; vraagt dat de Commissie, lidstaten en internationale belanghebbenden blijven samenwerken met de Nepalese overheid en andere overheden in de regio om de paraatheid en weerbaarheid bij natuurrampen te vergroten, onder meer op het vlak van de bouw van infrastructuur en de opstelling van codes en rampenplannen; benadrukt dat in het nationale plan voor wederopbouw en herstel ook andere belangrijke onderwerpen aan bod moeten komen, zoals de strijd tegen armoede, milieubescherming en klimaatverandering; |
|
12. |
onderstreept dat Nepal als post-conflictland meer binnenlandse inspanningen en internationale ondersteuning nodig heeft om zich tot een democratie te kunnen ontwikkelen; roept de politieke krachten in Nepal op tot constructieve en compromisgerichte samenwerking met als doel een nieuwe, democratische en inclusieve grondwet aan te nemen die aan de verwachtingen van de Nepalese bevolking voldoet, en wijst erop dat dit een mijlpaal zou vormen in het vredesproces en in aanzienlijke mate zou bijdragen tot een snel, geslaagd herstel na deze ramp; is in dit verband ingenomen met de overeenkomst die de grootste politieke partijen van Nepal op 8 juni 2015 hebben bereikt; |
|
13. |
benadrukt dat het van essentieel belang is de langverwachte plaatselijke verkiezingen te organiseren, aangezien het welslagen van de wederopbouwinspannningen zal afhangen van de administratieve capaciteiten van de plaatselijke autoriteiten; |
|
14. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de regering en de constituerende vergadering van Nepal, de regeringen en parlementen van de Zuid-Aziatische Associatie voor Regionale Samenwerking en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties. |
|
4.11.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 407/74 |
P8_TA(2015)0232
De strategische militaire situatie in het Zwarte Zeebekken na de illegale annexatie van de Krim door Rusland
Resolutie van het Europees Parlement van 11 juni 2015 over de strategische militaire situatie in het Zwarte Zeebekken na de illegale annexatie van de Krim door Rusland (2015/2036(INI))
(2016/C 407/11)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties over Oekraïne, en met name de resolutie van 15 januari 2015 (1), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 12 september 2013 over de maritieme dimensie van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (2), van 12 september 2012 over het jaarverslag van de Raad aan het Europees Parlement over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (3), van 3 juli 2012 over de handelsaspecten van het Oostelijk Partnerschap (4) en van 14 december 2011 over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid (5), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 20 januari 2011 over een EU-strategie voor het Zwarte Zeegebied (6), |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad van 17 maart 2014, 21 maart 2014 en 18 december 2014, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad (Buitenlandse Zaken) over Oekraïne van 17 november 2014 en 29 januari 2015, |
|
— |
gezien de meest recente verklaringen van de Raad Buitenlandse Zaken van 9 februari 2015 en 16 maart 2015, |
|
— |
gezien de associatieovereenkomsten tussen de EU en Oekraïne, Moldavië en Georgië, |
|
— |
gezien zijn eerdere resoluties over de Russische Federatie, met name onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 maart 2014 over de invasie van Oekraïne door Rusland (7), van 17 april 2014 over Russische druk op de landen van het Oostelijk Partnerschap en in het bijzonder de destabilisatie van Oost-Oekraïne (8) en van 18 september 2014 over de situatie in Oekraïne en de stand van zaken in de betrekkingen tussen de EU en Rusland (9), |
|
— |
gezien de slotverklaring van de NAVO-topontmoeting op 5 september 2014 in Wales, |
|
— |
gezien artikel 52 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A8-0171/2015), |
|
A. |
overwegende dat het Zwarte Zeebekken een van de meest strategische regio's ter wereld is en dat het van eminent belang is voor de EU en haar lidstaten, met name wat betreft veiligheid en defensie, en voor het nabuurschapsbeleid van de EU en het Oostelijk Partnerschap; overwegende dat het belang van een versterking van de samenwerking tussen de Europese Unie en de landen in de regio werd erkend in het in 2008 door de EU voor de regio gelanceerde beleid, de Synergie voor het Zwarte Zeegebied; overwegende dat alle huidige slepende conflicten in de Republiek Moldavië (Transnistrië), Georgië (Zuid-Ossetië en Abchazië) en Nagorno-Karabach zich in het Zwarte Zeebekken afspelen; |
|
B. |
overwegende dat het Zwarte Zeebekken als buitengrens van zeer groot belang is voor de Europese Unie; |
|
C. |
overwegende dat de Europese Raad de annexatie van de Krim en Sebastopol door Rusland, die in strijd is met het Handvest van de VN, het Handvest van Parijs en de Slotakte van Helsinki van de OVSE, alsook met Ruslands verplichtingen krachtens het Memorandum van Boedapest van 1994, met klem heeft veroordeeld en niet zal erkennen; overwegende dat het optreden van Rusland de situatie in het oosten van Oekraïne heeft gedestabiliseerd; overwegende dat als uitvloeisel daarvan de handel tussen de EU en de Krim is ingeperkt; |
|
D. |
overwegende dat de NAVO haar veroordeling heeft uitgesproken over de militaire escalatie van Russische zijde op de Krim, de onwettige en ongerechtvaardigde annexatie van de Krim en de aanhoudende opzettelijke en tegen het volkenrecht indruisende destabilisatie door de Russische Federatie van het oosten van Oekraïne; |
|
E. |
overwegende dat het militair evenwicht in het Zwarte Zeebekken door de illegale annexatie van de Krim verschoven is en dat Rusland nu wederrechtelijk honderden kilometers van de kustlijn en kustwateren van de Krim beheerst, tegenover de maritieme grenzen van de NAVO en de EU; overwegende dat Rusland de agressieve acties op Oekraïens grondgebied heeft opgestookt; |
|
F. |
overwegende dat de Russische land- en luchtstrijdkrachten op de Krim vóór de illegale annexatie minimaal van omvang waren en zich hoofdzakelijk bezighielden met de verdediging van Sebastopol — de voornaamste haven voor de Russische Zwarte Zeevloot — en twee nabijgelegen marinebases; overwegende dat de annexatie van de Krim de strijdkrachten van Oekraïne en in het bijzonder zijn marine, die door Russische troepen is overgenomen, ernstig heeft verzwakt; overwegende dat Rusland door het versterken van zijn strijdkrachten op de Krim en in het Zwarte Zeebekken sinds de annexatie een offensieve strijdmacht van marine-, land- en luchtstrijdkrachten heeft opgebouwd; |
|
G. |
overwegende dat Rusland de uitbreiding en modernisering van zijn Zwarte Zeevloot sinds de annexatie heeft versneld; overwegende dat de modernisering van de Zwarte Zeevloot een van de meest ambitieuze onderdelen van het Russische wapenaankoopprogramma voor 2011-2020 vormt; overwegende dat de Russische regering in december 2014 een nieuwe militaire doctrine heeft goedgekeurd, waarin de NAVO als de voornaamste bedreiging van de Russische veiligheid wordt gezien; |
|
H. |
overwegende dat Rusland in 2007 zijn deelname aan het Verdrag inzake conventionele strijdkrachten in Europa (CSE) heeft opgeschort; overwegende dat Rusland op 11 maart 2015 zijn medewerking aan de gemeenschappelijke adviesgroep in het kader van het CSE heeft opgezegd en zich derhalve volledig uit het Verdrag heeft teruggetrokken; |
|
I. |
overwegende dat Turkije een kandidaat-lidstaat van de EU, een NAVO-bondgenoot en een zeemacht is, een actieve rol speelt in de buitenlandse politiek in de regio, en voor de EU een essentiële partner is, vooral op het gebied van energiezekerheid en grensbeveiliging; overwegende dat de strategische ligging van Turkije ook van grote betekenis is voor de andere grote bedreiging voor zowel de NAVO als de EU, te weten de zelfverklaarde Islamitische Staat („Daesh”); overwegende dat Turkije een belangrijke rol kan vervullen bij acties tegen dreigingen in het Zwarte Zeegebied en Islamitische Staat („Daesh”); overwegende dat Turkije de annexatie van de Krim door Rusland weliswaar als illegaal beschouwt, maar zich nog niet duidelijk over de annexatie en de gevolgen ervan heeft uitgesproken; overwegende dat de recente diplomatieke richtinggevende standpunten van Turkije, met name ten aanzien van nabije conflicten, ruimte hebben gelaten voor ambiguïteit en niet overeenkwamen met de standpunten van de EU en de NAVO; overwegende dat Turkije een strategische partner inzake veiligheid is en een belangrijke rol in het Zwarte Zeegebied vervult, onder meer uit hoofde van het Verdrag van Montreux van 1936; |
|
J. |
overwegende dat de reactie van de EU op de Russische agressie jegens, en schending van de territoriale integriteit van Georgië in 2008 vergelijkbare acties van Rusland in Oekraïne mogelijk heeft aangemoedigd; overwegende dat de EU, de NAVO en de VS hun veroordeling hebben uitgesproken over de respectievelijk in november 2014 en maart 2015 door Rusland en de separatistische autoriteiten van Abchazië en Zuid-Ossetië gesloten „verdragen” en hun steun voor de soevereiniteit en territoriale integriteit van Georgië hebben bekrachtigd; overwegende dat deze „verdragen” in strijd zijn met de grondbeginselen van het volkenrecht en de internationale verplichtingen van Rusland, met inbegrip van de uit hoofde van het staakt-het-vuren van 12 augustus 2008 gesloten „verdragen”; |
|
K. |
overwegende dat Abchazië, de Tskhinvali-regio/Zuid-Ossetië, en, het meest recentelijk, de Krim sinds de bezetting door Russische troepen het toneel zijn geweest van schendingen van de mensenrechten; overwegende dat minderheidsgroeperingen en tegenstanders van de Russische bezetting het slachtoffer zijn van de schendingen van de mensenrechten op de Krim, met name de autochtone Krim-Tataren, pro-Oekraïense en maatschappelijke activisten, en mensen die Oekraïens staatsburger willen blijven; |
Veranderingen in het strategisch en veiligheidslandschap van het Zwarte Zeegebied
|
1. |
onderschrijft de niet-erkenning van de annexatie van de Krim door Rusland volkomen; verklaart andermaal dat het pal staat voor de onafhankelijkheid, soevereiniteit en territoriale integriteit van Oekraïne, overeenkomstig het Handvest van de Verenigde Naties, met name artikel 2; schaart zich volledig achter de Europese Raad, die stelt dat de EU de illegale annexatie van de Krim en Sebastopol niet zal erkennen; benadrukt dat de annexatie tevens in strijd is met het Vriendschaps-, samenwerkings- en partnerschapsverdrag van 1997 tussen Oekraïne en de Russische Federatie; beklemtoont dat de EU en haar lidstaten met één gezamenlijke stem moeten spreken over de betrekkingen van de EU met Rusland; |
|
2. |
wijst erop dat de illegale annexatie van de Krim een stroomversnelling in het veranderend strategisch landschap van het Zwarte Zeebekken teweeg heeft gebracht; is van oordeel dat het agressieve optreden van Rusland betekent dat het land terugkeert naar een op vijandige machtsblokken gebaseerde benadering; acht het verontrustend dat Rusland met de annexatie van het gehele schiereiland een zeer belangrijk bruggenhoofd heeft gecreëerd, waar het een permanente zeemacht heeft gevestigd, die zowel het westen (de Balkan, Transnistrië en de Donaudelta) als het zuiden (oostelijk deel van de Middellandse Zee) bestrijkt, en dat Rusland met de illegale annexatie van de Krim een „zuidelijk Kaliningrad” in handen heeft gekregen, een tweede voorpost die direct aan NAVO-grondgebied grenst; |
|
3. |
is van mening dat de veranderingen in het geostrategisch landschap en de militaire ontwikkelingen in het Zwarte Zeebekken, alsook de gewelddadige annexatie van de Krim door Rusland, aanwijzingen zijn voor bredere en overkoepelende uitdagingen voor de op normen gebaseerde Europese veiligheidsarchitectuur van na de Koude Oorlog; is van oordeel dat de EU en haar lidstaten een antwoord op deze uitdagingen voor de veiligheid moeten vinden en hun buitenlands en veiligheidsbeleid in het licht daarvan moeten heroverwegen, hetgeen tot uiting moet komen in een herziene Europese veiligheidsstrategie, in de Europese strategie voor maritieme veiligheid en in de EU-strategie voor het Zwarte Zeegebied; is bezorgd over de toegenomen druk die Rusland uitoefent op de oostelijke grens van de EU, met inbegrip van Roemenië, Polen en de Baltische staten, wat een groot risico inhoudt; |
|
4. |
benadrukt dat de EU haar eigen weerbaarheid moet versterken en moet reageren op de uitdaging met betrekking tot gemilitariseerde informatie en de informatieveiligheid; is ingenomen met het besluit van de Raad van 19-20 maart 2015 over de lancering van een project om de Russische propaganda tegen te gaan, onder meer door diverse Russischtalige tv-kanalen te financieren; |
|
5. |
is er ernstig bezorgd over dat Rusland doende is zijn defensieve en offensieve strijdkrachten in het Zwarte Zeegebied uit te bouwen en dat het een uitbreiding en modernisering van de Zwarte Zeevloot op touw zet met zes nieuwe moderne dieselonderzeeërs (type Rostov aan de Don) en zes nieuwe fregatten (type Admiraal Grigorovitsj); herinnert eraan dat Rusland door de stationering van offensief luchtmachtmaterieel en de verbetering van de militaire infrastructuur op de Krim zijn offensieve slagkracht versterkt en grotere mogelijkheden krijgt om buiten het eigen grondgebied macht uit te oefenen; |
|
6. |
neemt met zorg kennis van het feit dat Rusland zijn strijdkrachten in de bezette Georgische regio's Abchazië en Tskhinvali/Zuid-Ossetië voortdurend versterkt; wijst erop dat deze militaire infrastructuur, met zowel een defensief als een offensief karakter en een groot operationeel bereik, een ernstige bedreiging vormt voor het hele Zwarte Zeegebied; |
|
7. |
maakt zich zorgen over het feit dat Rusland zijn luchtafweer en marinedefensie in het Zwarte Zeebekken aanzienlijk heeft versterkt door de stationering van nieuwe antischeepsraketten (met een bereik van 600 km oftewel tot aan de Bosporus) en een verdrievoudiging van het aantal vliegvelden op de Krim, zodat Russische gevechtsvliegtuigen nu ongeveer driekwart van het luchtruim boven de Zwarte Zee bestrijken; wijst er in dit verband op dat Rusland zijn capaciteiten op zowel strategisch als tactisch gebied heeft versterkt: op strategisch gebied zijn langeafstandsbommenwerpers die met kruisraketten kunnen worden uitgerust, en verkenningsvliegtuigen die dicht bij de westoever van de Zwarte Zee opereren, in staat om diep in Midden-Europa door te dringen; op tactisch gebied gaat van twee marine-infanteriebrigades — met potentiële steun van helikopterdekschepen van het type Mistral — een aanzienlijke potentiële dreiging van een landing uit; is ingenomen met de beslissing van Frankrijk om de levering aan Rusland van landingsvaartuigen van het type Mistral opnieuw te bezien en verwelkomt de onderhandelingen van Frankrijk om ondubbelzinnig en definitief van die transactie af te zien; |
|
8. |
maakt zich ernstig zorgen over de uitspraak van president Poetin dat hij voornemens was geweest om de Russische atoomstrijdkrachten tijdens de bezetting van de Krim door Rusland in staat van paraatheid te brengen indien het westen tegen de annexatie had opgetreden; maakt zich tevens ernstig zorgen over de dreigende verklaringen van hoge Russische ambtenaren dat Rusland het recht heeft om kernwapens op de Krim op te stellen, hetgeen wereldwijde gevolgen zou hebben; merkt bezorgd op dat Rusland tijdens een legeroefening in maart 2015 een niet nader genoemd aantal strategische bommenwerpers van het type Tu-22M3 heeft gestationeerd die met kernwapens kunnen worden uitgerust; is bezorgd over de nieuwe Russische doctrine van december 2014 die toelaat dat een nucleair wapen wordt ingezet tegen een land dat niet beschikt over een dergelijk wapen; |
|
9. |
wijst erop dat de potentiële stationering op de Krim van Russische wapensystemen met duale capaciteit twijfel oproept over Ruslands goede wil waar het gaat om het boeken van vooruitgang over multilaterale nucleaire ontwapening in het kader van de aanstaande herziening van het non-proliferatieverdrag, en ongedaan dreigt te maken wat er op dat punt al bereikt is; |
|
10. |
beschouwt de recente voorvallen met Russische gevechtsvliegtuigen die laag over NAVO-oorlogsschepen en boorplatforms in de Zwarte Zee vlogen als een duidelijke aanwijzing voor een agressievere houding van Rusland in het Zwarte Zeebekken, en waarschuwt voor een verhoogde kans op escalatie; dringt aan op rechtstreekse communicatieverbindingen op militair niveau ter voorkoming van noodlottige misverstanden die verreikende gevolgen kunnen hebben op militair en veiligheidsgebied; |
|
11. |
is ten zeerste verontrust over de uiterst ernstige situatie in het oosten van Oekraïne, waar de oorlog tot destabilisatie van Oekraïne en de regio als geheel leidt, met inbegrip van de mogelijke dreiging van de totstandbrenging van een landcorridor tussen Russisch grondgebied en de Krim via door separatisten bezet gebied langs de westoever van de Zee van Azov (Marioepol), waardoor Oekraïne volledig afgesneden kan raken van de zee; roept Oekraïne en de Republiek Moldavië op maatregelen te nemen om wapenleveranties aan en militaire bevoorrading van Transnistrië, zowel over land als door de lucht, onmogelijk te maken; |
|
12. |
spreekt zijn veroordeling uit over de directe en indirecte steun van Rusland aan de separatistische groeperingen in Oekraïne, onder meer in de vorm van wapens en de werving van soldaten, waardoor het voortduren van de oorlog bevorderd wordt; is verontrust over berichten over oorlogsmisdaden in het gebied dat de door Rusland gesteunde separatisten in handen hebben, waaronder het neerschieten van passagiersvlucht MH17, een incident dat op dit moment wordt onderworpen aan een onafhankelijk en internationaal onderzoek; dringt er bij Rusland op aan dat het al zijn strijdkrachten onmiddellijk van het Oekraïens grondgebied terugtrekt en zich houdt aan de akkoorden van Minsk; dringt er bij Rusland en alle betrokken partijen op aan dat zij hun invloed aanwenden om een einde te maken aan de vijandelijkheden en te voorkomen dat er opnieuw oorlogsmisdrijven worden begaan en er meer slachtoffers vallen; wijst er nogmaals op dat voor de begane oorlogsmisdrijven geen amnestie kan worden verleend; |
|
13. |
betreurt dat de regionale initiatieven voor veiligheidssamenwerking in het Zwarte Zeegebied, Blackseafor en Black Sea Harmony, die bedoeld zijn om de buitenwereld te laten zien dat de oeverstaten in eerste instantie zelf voor hun veiligheid kunnen zorgen met behoud van hun vermogen om toekomstige mogelijke samenwerking tussen deze staten nieuw leven in te blazen, nu stilliggen; |
Standvastigheid en communicatie met Rusland
|
14. |
beklemtoont dat de relatie met Rusland als invloedrijke speler op het internationale toneel er in het algemeen uiteindelijk een van samenwerking moet zijn en niet een van confrontaties; is daarbij wel van mening dat het gebrek aan vertrouwen ten gevolge van de meest recente acties van Rusland voor de korte en middellange termijn betekent dat hervatting van de samenwerking allereerst gebaseerd moet zijn op de krachtige strategische garanties van de NAVO aan de oostelijke bondgenoten en ten tweede op een verandering in het beleid van Rusland ten aanzien van Oekraïne, in het bijzonder de volledige en onvoorwaardelijke uitvoering van de akkoorden van Minsk van september 2014 en februari 2015 (die uitsluitend van toepassing zijn op het conflict in het oosten van Oekraïne) en de teruggave van de Krim aan Oekraïne, waardoor de status quo ante en de controle van de Oekraïense autoriteiten over het grondgebied binnen internationaal erkende grenzen worden hersteld; |
|
15. |
spreekt de hoop uit dat het staakt-het-vuren waarover op 12 februari 2015 in Minsk overeenstemming is bereikt, standhoudt en aldus de tijd kan bieden om via onderhandelingen tot een politieke oplossing te komen; is bezorgd over de talrijke aanwijzingen van schendingen van de overeenkomst door Rusland en de separatisten; onderstreept dat het huidige internationale rechtskader volledig moet worden geëerbiedigd; |
|
16. |
is van oordeel dat de sancties moeten worden gehandhaafd en verscherpt ingeval Rusland de in Minsk afgesproken staakt-het-vuren-overeenkomsten niet volledig ten uitvoer legt en doorgaat met de destabilisatie van het oosten van Oekraïne en de illegale annexatie van de Krim, alsook de ondersteuning van Oekraïne bij het versterken van zijn defensiecapaciteiten; benadrukt dat de EU de sancties tegen de Russische acties in strijd met de toepasselijke regels van het volkenrecht eensgezind, eendrachtig en vastbesloten moet toepassen; |
|
17. |
dringt er bij de EU-lidstaten op aan om de overeengekomen sancties tegen Rusland eendrachtig te blijven steunen, mede door alle samenwerking op het gebied van militaire aangelegenheden en defensie te bevriezen en door contracten voor bijvoorbeeld de levering van amfibische aanvalsschepen van de Mistral-klasse aan Rusland te ontbinden; en ziet uit naar de succesvolle afronding van de onderhandelingen om het contract te ontbinden; |
Energiezekerheid, veilige zeeën en grenzen en veiligheid voor de mensen in het Zwarte Zeegebied
|
18. |
is ingenomen met de tenuitvoerlegging van het energiebeleid van de EU, dat gericht is op bevordering van de energiezekerheid voor alle lidstaten; verzoekt de lidstaten de nodige stappen te ondernemen om hun energieafhankelijkheid te beperken en de winning en het transport van olie en gas in het Zwarte Zeegebied te verzekeren; roept de EU op om initiatieven voor de diversificatie van de energiebronnen in het Zwarte Zeegebied te ondersteunen, onder meer door middel van investeringen en financiële maatregelen als onderdeel van een energieonafhankelijkheidsstrategie; verzoekt de Commissie de werkzaamheden voor de aanleg van de Nabucco-pijpleiding te hervatten; is van mening dat een constructieve en op vertrouwen gebaseerde relatie tussen de buurlanden de beste garantie is voor de energievoorziening van de lidstaten; |
|
19. |
vreest dat de baten van de winning en het transport van olie en gas in het Zwarte Zeegebied in het gedrang komen door de Russische militaire capaciteitsopbouw aldaar als uitvloeisel van de illegale annexatie van de Krim; wijst er nogmaals op dat de EU, gezien de potentiële instabiliteit en, met name, het feit dat Europa voor de doorvoer van energieleveringen afhankelijk is van het Zwarte Zeegebied, er strategisch belang bij heeft om regionale spelers te weerhouden van va-banquepolitiek en om die reden mogelijk Europese marine- en luchtmachteenheden naar het Zwarte Zeegebied moet sturen; verzoekt de lidstaten de nodige stappen te ondernemen om de winning en het transport van olie en gas in het Zwarte Zeegebied zeker te stellen; |
|
20. |
wijst erop dat de huidige crisis gevolgen heeft voor de samenwerking op andere belangrijke terreinen, zoals grensbeheer en -beveiliging (met name migratiebeheersing), en de bestrijding van mensensmokkel en georganiseerde misdaad; |
|
21. |
veroordeelt de schendingen van de mensenrechten op de Krim die sinds de bezetting door de Russische strijdkrachten hebben plaatsgevonden, met inbegrip van intimidatie en een toenemend aantal gedwongen verdwijningen (10), de beperking van de vrijheid van meningsuiting en de vervolging van minderheden, met name etnische en nationale minderheden; veroordeelt de stelselmatige vervolging van de autochtone Krim-Tataren die hebben deelgenomen aan demonstraties ter ondersteuning van de territoriale integriteit van Oekraïne; wijst er nogmaals op dat duizenden Krim-Tataren uit vrees voor vervolging hun land zijn ontvlucht en in andere delen van Oekraïne een heenkomen hebben gezocht; betuigt zijn solidariteit met hen en dringt aan op verbetering van de situatie; verzoekt de Russische autoriteiten de intimidatie van de assemblee van de Krim-Tataren, de Mejlis, onmiddellijk te staken; dringt er bij Rusland op aan de mensenrechten van de lokale bevolking van de Krim volledig te eerbiedigen en roept Oekraïne, de EU en haar lidstaten op om toe te zien op de eerbiediging van de mensenrechten op de Krim; |
|
22. |
dringt aan op een onderzoek door, en een verbetering van de toegang van internationale mensenrechtenorganisaties in verband met alle gevallen van ernstige schendingen van de mensenrechten op de Krim; verzoekt de Oekraïense regering alles in het werk te stellen om de op haar grondgebied begane oorlogsmisdaden te onderzoeken en te bestraffen; roept de internationale gemeenschap, inclusief het Internationaal Gerechtshof in Den Haag, op om een onderzoek in te stellen naar de mogelijke misdaden die zijn gepleegd tijdens de illegale annexatie van de Krim en het conflict in het oosten van Oekraïne; |
|
23. |
vestigt de aandacht op de uitzonderlijke kwetsbaarheid van het milieu van het Zwarte Zeebekken; onderstreept dat de toenemende militarisering van de regio gepaard gaat met extra risico's voor dit kwetsbare ecosysteem en dringt aan op de instelling van een doeltreffend mechanisme voor de preventie van incidenten, met een betrouwbaar systeem voor de uitwisseling van informatie tussen alle oeverstaten in geval van nood; |
|
24. |
herinnert eraan dat de EU, in de confrontatie met de Russische hybride oorlog, de eenheid moet bewaren en zich met één stem moet uitspreken; is er vast van overtuigd dat eendracht een noodzakelijke voorwaarde is voor een doeltreffende respons op alle bedreigingen van de veiligheid en de politieke uitdagingen die het gevolg zijn van de mengeling van Russische militaire en niet-militaire acties in Oekraïne; |
Rol van de EU en andere spelers op het wereldtoneel
|
25. |
beklemtoont dat het Zwarte Zeegebied echte prioriteit voor de EU moet hebben; beschouwt de Synergie voor het Zwarte Zeegebied als achterhaald; dringt er andermaal bij de Commissie en de EDEO op aan zo spoedig mogelijk een alomvattende EU-strategie voor het Zwarte Zeegebied op te stellen; beklemtoont dat de bepalingen van de EU-strategie voor maritieme veiligheid ook in het geval van het Zwarte Zeegebied dienen te worden toegepast; pleit voor een herziening van de Europese veiligheidsstrategie en verwacht dat de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid, waarbij alle relevante programma's die de regio bestrijken in aanmerking worden genomen, zal leiden tot een versterking van de samenwerking in het kader van het GVDB met de partnerlanden in het Zwarte Zeegebied; |
|
26. |
wijst erop dat de Synergie voor het Zwarte Zeegebied weliswaar vrijwel stilligt, maar dat de doeltreffende samenwerking met de Zwarte Zeestaten moet worden voortgezet; is ingenomen met de lopende GVDB-missies (EU-adviesmissie, EU-waarnemingsmissie, EU-missie voor bijstandsverlening inzake grensbeheer) als belangrijke onderdelen van de EU-bijdrage aan de beslechting van de slepende conflicten in de regio; is ingenomen met de inspanningen van de lidstaten om de militaire capaciteit van de oeverstaten te versterken en zo hun vermogen om het hoofd te bieden aan crisissituaties in de regio te vergroten; is van oordeel dat de EU behoefte heeft aan een gedurfde en resultaatgerichte aanpak, met name op het gebied van economie, defensie en veiligheid, teneinde de EU intern te versterken, de bestaande instrumenten te moderniseren en te verbeteren, en het vermogen van de Unie om te reageren op de ontwikkelingen in de buurlanden die gevolgen hebben voor de Europese veiligheid te vergroten; |
|
27. |
acht het van essentieel belang dat een en ander wordt afgestemd met de NAVO, in het bijzonder met de oeverstaten die lid zijn van het bondgenootschap, alsook met de Verenigde Staten, omdat het Zwarte Zeebekken een wezenlijk element van de Euro-Atlantische veiligheid vormt; beklemtoont dat modernisering en versterking van de militaire capaciteit van de oeverstaten die lid van de EU en de NAVO zijn van eminent belang is om de veiligheid en stabiliteit in de regio te waarborgen; is ingenomen met het feit dat de NAVO steun wil verlenen aan de regionale inspanningen van de oeverstaten om veiligheid en stabiliteit te handhaven; onderstreept dat steun van de EU en de NAVO noodzakelijk is om het Zwarte Zeegebied als een open economische regio te handhaven; verzoekt de OSVE het bereik van haar activiteiten met betrekking tot de veiligheid in het Zwarte Zeegebied te verruimen; vraagt de EU om een versterking van de aanwezigheid en nieuwe initiatieven van de OVSE in de regio te steunen teneinde de veiligheidssituatie te verbeteren; |
|
28. |
herinnert eraan dat alle EU-lidstaten, met name met het oog op de veiligheidssituatie in het Zwarte Zeebekken, hetzelfde niveau van veiligheid moeten genieten overeenkomstig artikel 42, lid 7, VEU; |
|
29. |
is er verheugd over dat de collectieve veiligheid bij de NAVO-landen hoog in het vaandel staat en dat zij zich ertoe hebben verbonden om, indien noodzakelijk, artikel 5 van het Verdrag van Washington in te roepen; is ingenomen met het op de top van Wales genomen NAVO-besluit inzake strategische garanties en het paraatheidsplan, belangrijke elementen voor de veiligheid van de nauwst betrokken NAVO-landen; dringt er bij de NAVO op aan dat zij haar verdedigingscapaciteit op cyber- en raketgebied blijft uitbreiden, ook in het Zwarte Zeegebied, en dat zij noodplannen ontwikkelt ter afschrikking en als afweer tegen asymmetrische en hybride oorlogvoering; |
|
30. |
dringt er bij de Commissie op aan de lidstaten te steunen bij hun pogingen om manieren te vinden om hun defensiebegroting te verhogen tot het niveau van 2 %; is ingenomen met de belofte van de leden van de NAVO tijdens de laatste NAVO-top in Newport om ervoor te zorgen dat hun defensie-uitgaven tegen 2024 ten minste 2 % van het bbp bedragen; toont zich bezorgd over aankondigingen door enkele bondgenoten van plannen voor nieuwe bezuinigingen op defensie-uitgaven; wijst in dit verband nogmaals op artikel 3 van het Verdrag van Washington; |
|
31. |
wijst er nogmaals op dat, hoewel de aanvragen van Georgië en Oekraïne om lid te worden van het Actieplan voor lidmaatschap van de NAVO in 2008 niet werden aanvaard, de NAVO op de top in Boekarest heeft aangekondigd dat Georgië en Oekraïne lid van het bondgenootschap zullen worden; merkt op dat Rusland na de oorlog in Georgië in 2008 en de illegale annexatie van de Krim in 2014 de territoriale integriteit van beide landen ernstig heeft aangetast, zodat zij niet voor NAVO-lidmaatschap in aanmerking komen; is van oordeel dat de NAVO de morele plicht heeft het vermogen van Georgië en Oekraïne om zich te verdedigen, moet ondersteunen, hoewel zij deze landen niet rechtstreeks kan verdedigen; |
|
32. |
stelt dat de NAVO in het Zwarte Zeebekken haar algehele superioriteit ter zee en in de lucht en haar toezichtcapaciteit aldaar moet handhaven; |
o
o o
|
33. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de EU-lidstaten en van alle Zwarte Zeestaten. |
(1) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0011.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0380.
(3) PB C 353 E van 3.12.2013, blz. 77.
(4) PB C 349 E van 29.11.2013, blz. 38.
(5) PB C 168 E van 14.6.2013, blz. 26.
(6) PB C 136 E van 11.5.2012, blz. 81.
(7) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0248.
(8) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0457.
(9) Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0025.
(10) Zoals bedoeld in artikel 7, lid 1, onder i, van het Statuut van Rome (2002).
|
4.11.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 407/81 |
P8_TA(2015)0233
Recente onthullingen van corruptiezaken op hoog niveau in de FIFA
Resolutie van het Europees Parlement van 11 juni 2015 over recente onthullingen over corruptiezaken op hoog niveau bij de FIFA (2015/2730(RSP))
(2016/C 407/12)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het EU-corruptiebestrijdingsverslag van de Commissie van 3 februari 2014 (COM(2014)0038), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 6 juni 2011 getiteld „Corruptiebestrijding in de EU” (COM(2011)0308), |
|
— |
gezien Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (1), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 18 januari 2011 getiteld „Ontwikkeling van de Europese dimensie van de sport” (COM(2011)0012), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 2 februari 2012 over de Europese dimensie van de sport (2), |
|
— |
gezien het Witboek Sport van de Commissie van 11 juli 2007 (COM(2007)0391), |
|
— |
gezien de resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 21 mei 2014, betreffende het werkplan van de Europese Unie voor sport (2014-2017), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 14 maart 2013 over wedstrijdmanipulatie en corruptie in de sportwereld (3), |
|
— |
gezien de resolutie van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa van 23 april 2015 over de hervorming van het bestuur in de voetbalsport, |
|
— |
gezien het nieuwe programma voor sport onder Erasmus+, en met name de doelstelling om de grensoverschrijdende bedreigingen voor de integriteit van de sport aan te pakken, zoals doping, wedstrijdmanipulatie en geweld, alsook alle vormen van onverdraagzaamheid en discriminatie, en het bevorderen en ondersteunen van goed bestuur in de sport, |
|
— |
gezien het programma van Stockholm — Een open en veilig Europa ten dienste en ter bescherming van de burger, |
|
— |
gezien artikel 2 van de statuten van de FIFA, waarin wordt bepaald dat tot de doelstellingen van de FIFA behoort: 'het bevorderen van integriteit, ethiek en fair play, met het oog op het voorkomen van alle methoden of praktijken, zoals corruptie, doping of wedstrijdmanipulatie, die de integriteit van wedstrijden, competities, spelers, bestuurders en leden zouden kunnen aantasten, of die tot misbruik van georganiseerd voetbal zouden kunnen leiden', |
|
— |
gezien het verslag van Michael García over de controversiële bidprocedure voor de toewijzing van het WK in 2018 en 2022, waarover binnen de FIFA in december 2014 overeenstemming was bereikt om het te publiceren, |
|
— |
gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement, |
|
A. |
overwegende dat veertien FIFA-bestuurders, waaronder de vicevoorzitter, op 27 mei 2015 in Zürich door de Zwitserse autoriteiten zijn gearresteerd; overwegende dat de arrestaties zijn verricht op verzoek van het Amerikaanse ministerie van Justitie op grond van beschuldigingen van witwassen, chantage, fraude en omkoperij ten bedrage van meer dan 150 miljoen USD; |
|
B. |
overwegende dat de Zwitserse en de Amerikaanse autoriteiten eveneens een afzonderlijk strafrechtelijk onderzoek zijn gestart naar de toewijzing van de wereldkampioenschappen voetbal van 2018 en 2022 aan Rusland, respectievelijk Qatar; |
|
C. |
overwegende dat de FIFA jarenlang heeft geopereerd als een onbetrouwbare, ondoorzichtige en notoir corrupte organisatie; overwegende dat uit de recente arrestaties blijkt dat fraude en corruptie binnen de FIFA stelselmatig, wijdverbreid en alom aanwezig zijn en het niet om een paar op zichzelf staande gevallen van wanbeheer gaat, zoals Joseph Blatter, ex-voorzitter van de FIFA, beweerde; |
|
D. |
overwegende dat ondanks de arrestaties en de beschuldigingen tegen FIFA-bestuurders en ondanks de crisis waarin de organisatie zich bevond, Joseph Blatter op 29 mei 2015 voor een vijfde termijn als FIFA-president is gekozen; overwegende dat de herverkiezing van Joseph Blatter als voorzitter van FIFA en het besluit om de bevindingen van het verslag-García naar de selectie van Rusland, respectievelijk Qatar als gastlanden voor de wereldkampioenschappen van 2018 en 2022 niet te publiceren, aantonen dat de FIFA zich op een onverantwoordelijke en onverantwoorde wijze heeft gedragen en niet bereid is geweest om de nodige hervormingen of veranderingen door te voeren om het bestuur van het internationaal voetbal te verbeteren; |
|
E. |
overwegende dat door het terugtreden van Joseph Blatter en de arrestaties van de FIFA-bestuurders de voorwaarden zijn gecreëerd voor radicale hervormingen van de FIFA-structuren en -praktijken om het bestuur ervan te verbeteren en corruptie in de organisatie tegen te gaan, wat zo spoedig mogelijk ter hand moet worden genomen; |
|
F. |
overwegende dat de integriteit van sportorganisaties van groot belang is, aangezien zowel beroeps- als amateursport een sleutelrol spelen bij het wereldwijd bevorderen van vrede, eerbiediging van de mensenrechten en solidariteit, goed zijn voor de gezondheid, economische voordelen opleveren, en een cruciale rol spelen bij het uitdragen van fundamentele, stichtende en culturele waarden alsook bij het bevorderen van sociale insluiting; |
|
G. |
overwegende dat Tibor Navracsisc, de Europese commissaris voor Onderwijs, cultuur, jeugd en sport, in zijn verklaring van 3 juni 2015 de recente ontwikkelingen in de FIFA heeft veroordeeld en heeft aangedrongen op herstel van het vertrouwen en de invoering van een solide systeem van goed bestuur in de FIFA; |
|
H. |
overwegende dat de Commissie en de Raad hebben erkend dat er een partnerschap nodig is van voetbalbonden en overheidsinstanties voor het goed bestuur van de sport, dat de zelfregulerende aard van de beroepssport respecteert en dat geleid heeft tot een gestructureerde dialoog over sport; |
|
I. |
overwegende dat transparantie, verantwoordingsplicht en democratie — met andere woorden, goed bestuur — in sportorganisaties voorwaarden zijn voor een zelfregulerend regime, en dat zij ook onontbeerlijk zijn voor sportorganisaties om fraude en corruptie in de sport op doeltreffende en structurele wijze te voorkomen en te bestrijden; |
|
J. |
overwegende dat het Parlement eerder al een beroep op de bestuursorganen van het voetbal heeft gedaan om te zorgen voor meer democratie, transparantie, legitimiteit, verantwoordingsplicht (d.w.z. financiële controle door een onafhankelijke financieel controleur) en goed bestuur en de Commissie om advies heeft verzocht over de vraag hoe een legitiem en adequaat systeem van zelfregulering kan worden ondersteund; |
|
K. |
overwegende dat corruptie, wanneer deze niet snel en doeltreffend wordt aangepakt, het vertrouwen in sportorganen kan gaan ondermijnen en een bedreiging voor de integriteit van sport in het algemeen kan gaan vormen; |
|
L. |
overwegende dat de bestrijding van corruptie een van de prioriteiten is van het programma van Stockholm, en de leidraad voor de acties van de Commissie op het gebied van justitie en binnenlandse zaken; |
|
M. |
overwegende dat sport ook een grote en snel groeiende sector van de EU-economie is en een belangrijke bijdrage levert aan groei en banen, met een toegevoegde waarde en werkgelegenheidseffecten die de gemiddelde groeipercentages overschrijden; |
|
1. |
veroordeelt de stelselmatige en verachtelijke corruptie die aan het licht is gebracht bij de FIFA en is van mening dat deze beschuldigingen verre van verrassend zijn; |
|
2. |
verzoekt de sportorganisaties, de lidstaten en de EU hun volledige medewerking te verlenen aan alle lopende en toekomstige onderzoeken naar vermeende corruptiepraktijken binnen de FIFA; |
|
3. |
benadrukt dat het zeer belangrijk is dat de Zwitserse en Amerikaanse justitiële autoriteiten een onderzoek instellen naar het besluit van het uitvoerend comité van de FIFA om de organisatie van het wereldkampioenschap in 1998, 2010, 2018 en 2022 toe te wijzen aan respectievelijk Frankrijk, Zuid-Afrika, Rusland en Qatar; |
|
4. |
onderstreept hoe belangrijk het is erop toe te zien dat het vervolgonderzoek naar corruptiepraktijken binnen de FIFA in het verleden ook impliceert dat, wanneer dit gerechtvaardigd is, alle bij financiële wangedragingen betrokken functionarissen verwijderd worden, en dat de besluiten die verband houden met corruptie of criminele activiteiten worden herzien; verlangt dat de EU dit proces nauwlettend blijft volgen en de noodzakelijke voorwaarden schept voor een onpartijdig extern onderzoek; is verheugd over de verklaring van het hoofd van de FIFA-commissie voor audit en naleving dat de toewijzing van het WK voor 2018 en 2022 ongeldig kan worden verklaard als wordt aangetoond dat de toewijzing het gevolg is van corrupte praktijken; |
|
5. |
veroordeelt dat de FIFA er nog steeds niet in geslaagd is het verslag-García volledig te publiceren, wat zij in december 2014 wel overeengekomen was, en dringt er bij de FIFA op aan dit alsnog te doen; |
|
6. |
benadrukt eens te meer hoe belangrijk het is de wereldkampioenschappen op grond van heldere en transparante regels toe te wijzen en erop toe te zien dat een adequaat informatie- en toezichtsysteem wordt ingesteld, zodat deze procedure de gelijkheid tussen landen die deelnemen aan de bidprocedure waarborgt en een definitief besluit uitsluitend is gebaseerd op de merites van hun projecten; |
|
7. |
dringt er bij alle internationale sportorganisaties op aan ervoor te zorgen dat landen die meedoen aan de bidprocedure voor een groot sportevenement, ten aanzien van alle activiteiten die verband houden met het organiseren en houden van het evenement, zich ertoe verplichten zich te houden aan de internationale normen met betrekking tot de grondrechten; |
|
8. |
geeft uiting aan zijn bezorgdheid over de situatie van arbeidsmigranten in Qatar die de infrastructuur voor het FIFA wereldkampioenschap voetbal 2022 bouwen, met name over: het kafalasysteem, dat neerkomt op gedwongen arbeid, gevaarlijke arbeidsomstandigheden, gedwongen worden om zes dagen per week onder extreem hoge temperaturen te werken, en gedwongen worden om te wonen in overbevolkte en smerige arbeidskampen; verlangt dat Qatar de Internationale Conventie inzake de bescherming van de fundamentele arbeidsrechten van arbeidsmigranten en hun gezinsleden ratificeert, in wetgeving omzet en ten uitvoer legt; |
|
9. |
benadrukt dat corruptie en witwaspraktijken intrinsiek met elkaar verweven zijn en dat een groot aantal lidstaten wordt getroffen door wedstrijdmanipulatie en andere financiële misdrijven die vaak gelinkt zijn aan criminele organisaties die internationaal opereren; |
|
10. |
spreekt zijn lof uit over het werk van de onderzoeksjournalisten die met ernstige aanwijzingen zijn gekomen van corruptie binnen de FIFA en bij de bidprocedure voor het wereldkampioenschap; moedigt in dit verband alle sportorganisaties aan om een doeltreffend regelgevingskader op te zetten om klokkenluiders te faciliteren en te beschermen; |
|
11. |
verklaart er sinds jaar en dag van overtuigd te zijn dat de corruptie binnen de FIFA wijdverbreid, systemisch en diepgeworteld is en is van mening dat de organisatie de integriteit van het voetbal wereldwijd ernstige schade heeft berokkend, wat een verwoestend effect zal hebben, van de top van het betaald voetbal tot de laagste afdelingen van amateurclubs; |
|
12. |
benadrukt ten zeerste dat voetbal, als de meest populaire sport ter wereld, niet mag worden bezoedeld door deze cultuur van corruptie en moet worden beschermd tegen, en niet gestigmatiseerd door de huidige ontwikkelingen in de FIFA; |
|
13. |
herhaalt dat voetbal en sport in het algemeen een zeer sterke positieve impact hebben op het dagelijks leven van miljoenen mensen, met name jongeren; |
|
14. |
is verheugd over het terugtreden van Joseph Blatter als voorzitter van de FIFA en het thans ingestelde strafrechtelijk onderzoek; dringt er bij het uitvoerend comité van de FIFA op aan structurele hervormingen door te voeren om te zorgen voor transparantie en verantwoordingsplicht en een open, evenwichtig en democratisch besluitvormingsproces in de FIFA te waarborgen, ook in het verkiezingsproces van de nieuwe voorzitter, en een beleid van nultolerantie met betrekking tot corruptie in de sport; |
|
15. |
spreekt er zijn ernstige bezorgdheid over uit dat er pas serieus werk gemaakt kan worden van herstel van de geloofwaardigheid van de FIFA als wereldvoetbalbond en van de dringend vereiste hervormingen, als er een nieuwe voorzitter is benoemd, wat volgens de FIFA-regels niet binnen de komende negen maanden zal gebeuren; dringt er derhalve bij de FIFA op aan op transparante en inclusieve wijze een passende interim-voorzitter te selecteren om Joseph Blatter per direct te vervangen; |
|
16. |
herinnert eraan dat goed bestuur in de sport een voorwaarde is voor de autonomie en de zelfregulering van sportorganisaties, overeenkomstig de beginselen van transparantie, verantwoordingsplicht en democratie, en wijst op de noodzaak van een beleid van nultolerantie met betrekking tot corruptie in de sport; benadrukt de behoefte aan een juiste vertegenwoordiging van alle belanghebbenden in het besluitvormingsproces, en merkt op dat goede praktijken van andere sportorganisaties overgenomen kunnen worden; |
|
17. |
wenst dat de FIFA zich onvoorwaardelijk verplicht tot een diepgaande evaluatie van vroegere en huidige besluiten en procedures en tot volledige transparantie in de toekomst, ook met betrekking tot de beloning van uitvoerend en senior management, met het oog op de instelling van interne procedures voor zelfregulering, en doeltreffende mechanismen voor opsporing, onderzoek en sanctionering; |
|
18. |
is van mening dat deze evaluatie betrekking moet hebben op de statuten, structuur, codes, operationeel beleid en praktijken van de FIFA, de invoering van beperking van het aantal termijnen en onafhankelijke, gepaste zorgvuldigheid voor de leden van het uitvoerend comité, inclusief de voorzitter en een externe, volledig onafhankelijke financiële controle ter beoordeling van de betrouwbaarheid van de financiële verklaringen; |
|
19. |
dringt er bij de FIFA op aan strenge ethische normen en een gedragscode voor zijn management en uitvoerend comité in te voeren, waarop moet worden toegezien door een onafhankelijk controlerend orgaan; |
|
20. |
verzoekt alle sportbonden en overkoepelende sportorganen zich aan de regels inzake goed bestuur en grotere transparantie te houden om de kans dat ze het slachtoffer van corruptie worden te verkleinen; pleit in dit verband voor een betere naleving van het beginsel van genderevenwicht bij de benoeming van de leden van de raden van bestuur en directiecomités van alle organisaties, in het bijzonder om eraan te herinneren dat sport, en met name voetbal, geen afgeschermd voorrecht van mannen is; is van mening dat openstelling meer transparantie met zich mee zou brengen; |
|
21. |
dringt er bij alle sponsoren en omroepen waar contracten mee zijn gesloten op aan te eisen dat er werk wordt gemaakt van het hervormingsproces bij de FIFA en dat zij dit proces ondersteunen door publiekelijk stelling te nemen tegen corruptie in de sport, en continu druk te blijven uitoefenen; |
|
22. |
verzoekt de UEFA en de nationale voetbalbonden zich er zelf sterker voor in te zetten dat uiterlijk eind 2016 fundamentele hervormingsmaatregelen binnen de FIFA zijn doorgevoerd, in het bijzonder de aanbevelingen in deze resolutie, zowel rechtstreeks als door tussenkomst van hun vertegenwoordigers in het uitvoerend comité van de FIFA en de nationale voetbalbonden; |
|
23. |
dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de werkzaamheden en de acties die verband houden met goed bestuur in het EU-werkplan voor sport op te voeren en ervoor te zorgen dat nationale sportbonden volledig worden betrokken bij de acties die gericht zijn op beter bestuur, zowel op Europees als op internationaal niveau; |
|
24. |
dringt er bij de Commissie op aan om, gecoördineerd met de lidstaten en in samenwerking met Interpol, Europol en Eurojust, passende maatregelen te treffen, inclusief doeltreffende handhaving, om mogelijke gevallen van corruptie door functionarissen van de FIFA of nationale voetbalbonden op EU-grondgebied aan te pakken, en de samenwerking van Europese wetshandhavingsinstanties te versterken door middel van gezamenlijke opsporingsteams, alsmede de samenwerking van justitiële autoriteiten; |
|
25. |
beklemtoont dat voor de bestrijding van corruptie in de sport, gezien het grensoverschrijdende karakter ervan, een doeltreffender samenwerking vereist is tussen alle belanghebbenden, met inbegrip van overheidsinstanties, wetshandhavingsinstanties, de sportindustrie, sporters en supporters, en onderstreept dat er ook aandacht moet worden besteed aan voorlichtings- en preventiemaatregelen ter zake; |
|
26. |
is verheugd over het nieuwe programma voor sport onder Erasmus+, dat transnationale onderwijsprojecten steunt die grensoverschrijdende bedreigingen voor de integriteit en ethiek van de sport aanpakken, zoals doping, wedstrijdmanipulatie en geweld, alsook alle vormen van onverdraagzaamheid en discriminatie, en is gericht op het bevorderen en ondersteunen van goed bestuur in de sport; |
|
27. |
verzoekt de lidstaten en de sportbonden te zorgen voor passende voorlichting en educatie van sporters en consumenten, vanaf jonge leeftijd en op alle niveaus, zowel in de amateur- als de profsport; spoort sportorganisaties aan allesomvattende preventie- en voorlichtingsprogramma's op te zetten en voort te zetten, met heldere verplichtingen voor clubs, competities en bonden, met name voor minderjarigen; |
|
28. |
is verheugd over het recente akkoord over de vierde Anti-witwas-richtlijn en steunt het proactieve gebruik van alle middelen waar de nieuwe wetgeving in voorziet om deze praktijken tegen te gaan; verzoekt de Commissie de anti-witwas-wetgeving van de EU voortdurend tegen het licht te houden om ervoor te zorgen dat de corruptie in de sport wordt bestreden en dat de in de EU geregistreerde sportbonden en hun bestuurders worden gecontroleerd; |
|
29. |
dringt er op aan dat de bestrijding van corruptie met betrekking tot het bestuur van de FIFA ook gepaard moet gaan met duidelijke toezeggingen en maatregelen van de kant van de FIFA, de EU, de lidstaten en andere belanghebbenden tegen andere vormen van corruptie die verband houden met sportorganisaties, met name wedstrijdmanipulatie, die vaak gelinkt zijn aan misdaadorganisaties die internationaal opereren; |
|
30. |
benadrukt dat alle toekomstige hervormingen in de beroepssport, en met name voetbal, substantiële bepalingen moeten bevatten ter bescherming van de rechten van sporters, trainers en teams; benadrukt in dit verband dat de eigendom van spelers in de Europese sport door derde partijen moet worden aangepakt; |
|
31. |
steunt de eis van de New FIFA Now-campagne dat er een onafhankelijke, niet-gouvernementele commissie voor de hervorming van de FIFA wordt ingesteld, die onder toezicht staat van een onafhankelijke internationale autoriteit; |
|
32. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Wereldvoetbalbond (FIFA), de Unie van Europese voetbalbonden (UEFA), de nationale voetbalbonden, de Vereniging van Europese competities voor betaald voetbal (EPFL), de Europese vereniging van voetbalclubs (ECA) en de Internationale Federatie van Beroepsvoetballers (FIFPRO). |
(1) PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73.
(2) PB C 239 E van 20.8.2013, blz. 46.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0098.
Woensdag 24 juni 2015
|
4.11.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 407/86 |
P8_TA(2015)0238
Evaluatie van het kader voor economische governance: balans en uitdagingen
Resolutie van het Europees Parlement van 24 juni 2015 over de evaluatie van het kader voor economische governance: balans en uitdagingen (2014/2145(INI))
(2016/C 407/13)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 472/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 21 mei 2013 betreffende de versterking van het economische en budgettaire toezicht op lidstaten in de eurozone die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun financiële stabiliteit (1), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 473/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende gemeenschappelijke voorschriften voor het monitoren en beoordelen van ontwerpbegrotingsplannen en voor het garanderen van de correctie van buitensporige tekorten van de lidstaten in de eurozone (2), |
|
— |
gezien de brief van de toenmalige vicevoorzitter van de Commissie, Olli Rehn, van 3 juli 2013 over de toepassing van artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid, |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1175/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid (3), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1177/2011 van de Raad van 8 november 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1467/97 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (4), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1173/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 inzake de effectieve handhaving van het begrotingstoezicht in het eurogebied (5), |
|
— |
gezien Richtlijn 2011/85/EU van de Raad van 8 november 2011 tot vaststelling van voorschriften voor de begrotingskaders van de lidstaten (6), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1176/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden (7), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1174/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende handhavingsmaatregelen voor de correctie van buitensporige macro-economische onevenwichtigheden in het eurogebied (8), |
|
— |
gezien zijn Resolutie van 13 maart 2014 betreffende het onderzoeksrapport over de rol en werkzaamheden van de trojka (de Europese Centrale Bank (ECB), de Commissie en het Internationaal Monetair Fonds) met betrekking tot de landen die vallen onder een programma voor de eurozone (9), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 12 december 2013 over grondwettelijke problemen in verband met meerlagige governance in de Europese Unie (10), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 1 december 2011 over het Europees semester voor coördinatie van het economisch beleid (11), |
|
— |
gezien zijn resolutie van 6 juli 2011 over de financiële, economische en sociale crisis: aanbevelingen voor te nemen maatregelen en initiatieven (12), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 28 november 2014 getiteld „Evaluatie van de economische governance — Verslag over de toepassing van de Verordeningen (EU) nr. 1173/2011, 1174/2011, 1175/2011, 1176/2011, 1177/2011, 472/2013 en 473/2013” (COM(2014)0905), |
|
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 13 januari 2015 getiteld „Het optimaal benutten van de flexibiliteit binnen de bestaande regels van het stabiliteits- en groeipact” (COM(2015)0012), |
|
— |
gezien het Zesde verslag inzake economische, sociale en territoriale cohesie van de Commissie van 23 juli 2014 (COM(2014)0473), |
|
— |
gezien de conclusies van de bijeenkomsten van de Europese Raad in juni en december 2014, |
|
— |
gezien de conclusies van de Europese top van oktober 2014, |
|
— |
gezien de toespraak op 15 juli 2014 van de voorzitter van de Commissie Jean-Claude Juncker in het Europees Parlement, |
|
— |
gezien de toespraak van 22 augustus 2014 van de president van de ECB Mario Draghi tijdens het jaarlijkse symposium van centrale banken in Jackson Hole, |
|
— |
gezien het ECB Occasional Paper nr. 157 van november 2014 getiteld „The identification of fiscal and macroeconomic imbalances — unexploited synergies under the strengthened EU governance framework”, |
|
— |
gezien OESO-werkdocument nr. 163 inzake sociale zaken, arbeid en migratie van 9 december 2014 getiteld „Trends in income inequality and its impact on economic growth”, |
|
— |
gezien het werkdocument van het IMF van september 2013 getiteld „Towards a fiscal union for the euro area”, |
|
— |
gezien de voorstellen van de Raad van Bestuur van de ECB van 10 juni 2010 getiteld „Reinforcing Economic Governance in the Euro Area”, |
|
— |
gezien de conclusies van de Raad over het „Zesde verslag inzake economische, sociale en territoriale cohesie: investeren in groei en werkgelegenheid”, dat is goedgekeurd door de Raad Algemene Zaken (Cohesie) van 19 november 2014, |
|
— |
gezien artikel 52 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de Commissie constitutionele zaken (A8-0190/2015), |
|
A. |
overwegende dat de economische governance in de eurozone, die bedoeld was om onhoudbare overheidsfinanciën te voorkomen en het fiscaal beleid te coördineren, van start is gegaan met een stabiliteits- en groeipact dat bestond uit twee eenvoudige regels om negatieve gevolgen voor de EMU als geheel te voorkomen; |
|
B. |
overwegende dat er onmiddellijk na de invoering van de euro consolidatiemoeheid is ontstaan met betrekking tot de tenuitvoerlegging van deze regels, hetgeen de basis heeft gevormd voor een element van de huidige crisis in de EMU; |
|
C. |
overwegende dat het oorspronkelijke stabiliteits- en groeipact in de periode 2003-2005 is hervormd, waarbij een aantal verfijningen en meer flexibiliteit werd ingevoerd en waarbij onvoldoende de problemen werden aangepakt van de zwakke handhavingsbepalingen en coördinatie; |
|
D. |
overwegende dat, toen diverse landen het gevaar liepen hun schuldverplichtingen niet te kunnen nakomen, wat zou hebben geleid tot een wereldwijde verspreiding van de crisis en tot een depressie, de situatie kon worden voorkomen door de instelling van ad-hocmechanismen als de EFSF en het EFSM; |
|
E. |
overwegende dat om een herhaling van een crisis als deze te voorkomen, evenals de verspreiding van de crisis naar andere landen via de bankensector, een aantal maatregelen zijn genomen, waaronder de oprichting van de bankenunie, de instelling van het ESM, verbeterde wetgeving inzake economisch bestuur in de vorm van het sixpack en het twopack, het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de economische en monetaire unie, en het Europees Semester, die moeten worden gezien als één pakket; |
|
F. |
overwegende dat, volgens de laatste voorjaarsprognose van de Commissie, het bruto binnenlands product (bbp) in de eurozone na twee opeenvolgende jaren van negatieve groei naar verwachting zal stijgen, hetgeen betekent dat het economisch herstel langzaam van de grond komt en verder moet worden versterkt, omdat de output gap groot zal blijven; |
|
G. |
overwegende dat er enorme verschillen blijven bestaan tussen de lidstaten op het gebied van schuldratio's, tekortratio's, werkloosheidspercentages, saldo's op de lopende rekening en niveaus van sociale bescherming, ook na de tenuitvoerlegging van de programma's, door de verschillen in de oorzaken en het startpunt van de crises en in de ambitie, de impact en de nationale verantwoordelijkheid bij het uitvoeren van de tussen de instellingen en de betrokken lidstaten overeengekomen maatregelen; |
|
H. |
overwegende dat de investeringen in de eurozone zijn afgenomen met 17 % ten opzichte van de periode voor de crisis en dat zij zwak blijven; overwegende dat zowel een gebrek aan toekomstgerichte, groeibevorderende investeringen als onhoudbare publieke en private schulden een fnuikende last vormen voor toekomstige generaties; |
|
I. |
overwegende dat een Europees investeringsplan, als een belangrijk instrument om met name particuliere investeringen te bevorderen, wordt opgezet om de komende drie jaar 315 miljard euro aan nieuwe investeringen te genereren; overwegende dat, indien de voorgestelde financiële doelstellingen worden verwezenlijkt, dit plan slechts één element is om het geaccumuleerde investeringstekort weg te werken, samen met de tenuitvoerlegging van structurele hervormingen om een investeerdersvriendelijke omgeving in de lidstaten te creëren; |
Evaluatie van het huidige kader voor economische governance
|
1. |
verwelkomt de mededeling van de Commissie van 28 november 2014 over de evaluatie van de economische governance; is van mening dat de beoordeling door de Commissie een beeld geeft van de manier waarop en de mate waarin de verschillende instrumenten en procedures zijn gebruikt en ten uitvoer gelegd; |
|
2. |
benadrukt dat in het stelsel voor economische governance het voorkomen van buitensporige tekorten en schulden en buitensporige macro-economische onevenwichtigheden, alsmede de coördinatie van het economisch beleid, centraal staat; onderstreept daarom het feit dat de centrale vraag bij de evaluatie is of het nieuwe kader voor economische governance het weerstandsvermogen van de EMU heeft vergroot, in het bijzonder het vermogen om te voorkomen dat lidstaten hun schuldverplichtingen niet nakomen en tegelijkertijd bij te dragen tot een nauwere coördinatie en convergentie van het economisch beleid van de lidstaten en een hoog niveau van transparantie, geloofwaardigheid en democratische verantwoording; |
|
3. |
neemt kennis van het feit dat in sommige lidstaten vooruitgang is geboekt met de aanpak van het schuldniveau of het verlaten van de buitensporigtekortprocedure; |
|
4. |
is het eens met de analyse van de Commissie dat delen van het nieuwe kader hebben geleid tot resultaten, maar dat in normale economische tijden slechts beperkt conclusies kunnen worden getrokken over de effectiviteit van de verordeningen; |
|
5. |
erkent dat een beoordeling van de toepassing van het sixpack en het twopack in dit stadium slechts een partiële beoordeling is en niet los kan worden gezien van het Europees Semester, het VWEU en het Begrotingspact; |
|
6. |
is verheugd dat het sixpack en het twopack het toepassingsgebied van het Stabiliteits- en Groeipact hebben verbreed door de toevoeging van procedures om macro-economische onevenwichtigheden binnen en tussen lidstaten te voorkomen en te corrigeren en de te grote nadruk op het tekortcriterium in te ruilen voor een criterium dat zowel het tekort als de totale schuld in aanmerking neemt, en zo te proberen mogelijke problemen te ontdekken en te corrigeren en het ontstaan van crises te voorkomen in een zo vroeg mogelijk stadium, alsmede flexibiliteit mogelijk te maken in de vorm van clausules voor structurele hervormingen, investeringen en nadelige conjunctuurvoorwaarden; herinnert eraan dat flexibiliteit het preventieve karakter van het pact niet in gevaar mag brengen; |
|
7. |
onderstreept het feit dat het scorebord belangrijk is om macro-economische onevenwichtigheden in een vroeg stadium vast te stellen en dat duurzame structurele hervormingen belangrijk zijn om macro-economische onevenwichtigheden weg te nemen; |
|
8. |
benadrukt het feit dat een consistente, eerlijke uitvoering van het kader in alle landen en op langdurige wijze bijdraagt tot geloofwaardigheid; verzoekt de Commissie en de Raad om de wijzigingen van het stabiliteits- en groeipact in het kader van het sixpack en het twopack toe te passen en ernaar te handelen, met name met betrekking tot de handhavingsbepalingen; |
|
9. |
is van mening dat de huidige economische situatie met haar broze groei en hoge werkloosheid dringende, veelomvattende en daadkrachtige maatregelen vergt in het kader van een holistische aanpak op basis van groeivriendelijke begrotingsconsolidatie, structurele hervormingen en een bevordering van de investeringen om te komen tot het herstel van een duurzame groei en van het concurrentievermogen, om innovatie te bevorderen en werkloosheid te bestrijden en tegelijk het risico van een voortdurende lage inflatie of een mogelijk gevaar van deflatiedruk, alsmede voortdurende macro-economische onevenwichten aan te pakken; benadrukt het feit dat het kader voor economische governance een kerncomponent van deze holistische aanpak moet zijn, om deze uitdagingen te kunnen aanpakken; |
|
10. |
stemt in met de opmerking van commissaris Thyssen dat landen die voorzien in hoogwaardige banen, betere sociale bescherming en investeringen in menselijk kapitaal beter bestand zijn tegen economische crises; verzoekt de Commissie dit standpunt naar voren te brengen in alle beleidsmaatregelen in het kader van het Europees semester en in alle landenspecifieke aanbevelingen; |
|
11. |
benadrukt dat het huidige kader voor economische governance ten uitvoer moet worden gelegd en indien nodig verbeterd om te zorgen voor fiscale stabiliteit, om een behoorlijk debat mogelijk te maken over een algemene beoordeling van de eurozone als geheel met ruimte voor groeivriendelijke begrotingsverantwoordelijkheid, om het perspectief van de eurozone op het gebied van economische convergentie te verbeteren en om de verschillende economische en begrotingssituaties van de lidstaten op gelijke voet aan te pakken; benadrukt het feit dat het huidige kader lijdt onder een gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel op nationaal niveau, beperkte aandacht voor het internationale economische perspectief en een passend mechanisme voor het afleggen van democratische verantwoording; |
|
12. |
benadrukt het feit dat de huidige situatie nauwere en inclusieve economische coördinatie vergt waarbij de eurozone wordt beschouwd als geheel en het nationale verantwoordelijkheidsgevoel en de democratische verantwoordingsplicht met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de regels wordt verbeterd (om het vertrouwen te herstellen, de convergentie tussen de lidstaten te bevorderen, de fiscale duurzaamheid te verbeteren, duurzame structurele hervormingen aan te moedigen de investeringen een impuls te geven), alsmede een snelle reactie om de meest in het oog springende weeffouten weg te werken, de effectiviteit van het kader voor economische governance te vergroten en te zorgen voor een consistente en eerlijke tenuitvoerlegging van het kader in alle landen en op langdurige wijze; |
|
13. |
benadrukt het belang van eenvoudige en transparante procedures voor economische governance en waarschuwt ervoor dat de huidige complexiteit van het kader en het gebrek aan tenuitvoerlegging ervan en aan een gevoel van verantwoordelijkheid ervoor schadelijk is voor de effectiviteit ervan en voor de aanvaarding ervan door de nationale parlementen, de lokale autoriteiten, de sociale partners en de burgers in de lidstaten; |
|
14. |
erkent dat enige voortgang is geboekt ten aanzien van de doelstelling op middellange termijn en dat een grotere betrokkenheid is bewerkstelligd bij het nationale debat in lidstaten van de eurozone, mede dankzij de bijdrage van de nationale begrotingsinstanties die optreden als onafhankelijke organen die nagaan of er overeenstemming is met de begrotingsregels en de macro-economische vooruitzichten; verzoekt de Commissie een overzicht in te dienen van de structuur en de werking van de nationale begrotingsinstanties in de lidstaten en van de manier waarop deze instanties het gevoel van verantwoordelijkheid op nationaal niveau kunnen verbeteren; |
|
15. |
beschouwt het kader voor economische governance als een essentieel politiek initiatief ter onderbouwing van de fundamenten van de Europa 2020-doelstellingen en de vlaggenschipinitiatieven die erop gericht zijn het onbenutte groeipotentieel van de interne markt volledig te benutten; is van mening dat de lidstaten door het groeipotentieel van de interne markt aan te boren gemakkelijker de doelstellingen van het kader voor economische governance zullen kunnen verwezenlijken; is voorts van mening dat consumenten en bedrijven de belangrijkste actoren op de interne markt zijn; |
Beste toepassing van de flexibiliteit binnen de huidige regels
|
16. |
erkent dat het stabiliteits- en groeipact, dat is vastgesteld om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën van de lidstaten die deelnemen aan de economische en monetaire unie te waarborgen, de lidstaten toestaat indien nodig een anticyclisch beleid te voeren, alsmede budgettaire ruimte om ervoor te zorgen dat de automatische stabilisatoren naar behoren kunnen werken; onderstreept het feit dat niet alle lidstaten overschotten realiseerden toen de economie goed draaide en dat sommige bestaande flexibiliteitsclausules waarin in de wetgeving was voorzien, de afgelopen jaren niet volledig zijn benut; |
|
17. |
is ingenomen met het feit dat de Commissie in haar interpretatieve mededeling over flexibiliteit erkent dat de manier waarop de huidige begrotingsregels worden geïnterpreteerd één element is voor het overbruggen van de investeringskloof in de EU en voor het faciliteren van de tenuitvoerlegging van groeibevorderende, duurzame en sociaal evenwichtige structurele hervormingen; merkt op dat in de mededeling geen veranderingen worden aangebracht wat de berekening van het deficit betreft, maar dat voor bepaalde investeringen wel een tijdelijke afwijking van de middellangetermijndoelstelling (MTD) van de betrokken lidstaat of van het aanpassingstraject richting MTD kan worden gerechtvaardigd; |
|
18. |
ondersteunt alle door de Commissie voorgestelde prikkels om het nieuwe Europese Fonds voor strategische investeringen (EFSI) te financieren, hoofdzakelijk door nationale bijdragen aan het fonds begrotingsneutraal te maken ten aanzien van het behalen van de MTD en van de vereiste inspanning op het gebied van begrotingsaanpassing, zonder wijziging hiervan in het preventieve of het correctieve deel van het stabiliteits- en groeipact; merkt op dat de Commissie voornemens is geen buitensporigtekortprocedure te starten, als het deficit van een lidstaat louter als gevolg van de bijkomende bijdrage aan het EFSI tijdelijk licht het maximale deficit van 3 % overschrijdt; vestigt de aandacht op de belangrijke bijdrage die het stabiliteits- en groeipact levert aan het opbouwen van vertrouwen voor het aantrekken van buitenlandse investeringen; benadrukt het feit dat de additionaliteit van de EFSI-financiering belangrijk is, omdat reeds geplande projecten in geen geval enkel mogen worden vervangen door projecten die door het EFSI worden gefinancierd en dat het netto-investeringsniveau daadwerkelijk moet worden verhoogd; |
|
19. |
is tevreden met het feit dat de mededeling van de Commissie is bedoeld om het toepassingsgebied van de investeringsclausule te verduidelijken, hetgeen in het preventieve deel van het stabiliteits- en groeipact ruimte biedt voor enige mate van tijdelijke flexibiliteit in de vorm van een tijdelijke afwijking van de MTD, op voorwaarde dat de afwijking niet leidt tot een overschrijding van de tekortreferentiewaarde van 3 % en een passende veiligheidsmarge wordt ingebouwd, om investeringsprogramma's door de lidstaten te faciliteren, met name wat betreft bestedingen voor projecten in het kader van het structuur- en cohesiebeleid, met inbegrip van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief, trans-Europese netwerken en de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, en cofinanciering in het kader van het EFSI; |
|
20. |
is van mening dat een voorwaarde voor de toepassing van de clausule inzake structurele hervormingen in het preventieve deel en de inoverwegingneming van structurele-hervormingsplannen in het correctieve deel, bestaat in de formele goedkeuring door de nationale parlementen van een hervorming en de feitelijke tenuitvoerlegging hiervan, met het oog op meer efficiëntie en een groter gevoel van verantwoordelijkheid; benadrukt het feit dat de sociale partners in alle fasen bij het hervormingsproces moeten worden betrokken; |
|
21. |
vraagt een intensievere dialoog tussen de Commissie en de lidstaten over de inhoud en de vorm van de structurele hervormingen die het geschiktst en het doeltreffendst zijn en die de Commissie in de landenspecifieke aanbevelingen moet voorstellen, welke verenigbaar moeten zijn met het Verdrag en de secundaire wetgeving, op basis van een kosten-batenanalyse, een resultaatgerichte evaluatie en een tijdsbestek, en moeten bijdragen tot het halen van de MTD; |
|
22. |
moedigt de financiële commissies van de nationale parlementen aan de voor economische governance bevoegde Europese commissarissen stelselmatig uit te nodigen voor een openbaar debat in hun kamer alvorens de ontwerpbegrotingen van de lidstaten goed te keuren; |
|
23. |
is van mening dat de structurele hervormingen die zijn vastgelegd in de nationale hervormingsprogramma's, op middellange en lange termijn een positief economisch, sociaal en ecologisch rendement moeten hebben en de effectiviteit en efficiëntie van de bestuurlijke capaciteit moeten verbeteren; |
|
24. |
merkt op dat, omdat dit had kunnen leiden tot een onderneming waarbij alle soorten van hypothesen worden gedefinieerd, met als gevaar dat diegene over het hoofd wordt gezien die zich daadwerkelijk zal voordoen, in de mededeling niet wordt ingegaan op de aard van „ongebruikelijke gebeurtenissen” waarover een lidstaat geen controle heeft en in geval waarvan een lidstaat tijdelijk zou mogen afwijken van het aanpassingstraject met het oog op de verwezenlijking van zijn MTD; onderstreept het feit dat soortgelijke situaties moeten worden behandeld op soortgelijke wijze; |
|
25. |
pleit ervoor om de economische en sociale samenhang te vergroten door het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds te versterken, teneinde banen met rechten te vrijwaren en te creëren door maatregelen te steunen ter bestrijding van de werkloosheid en armoede; |
|
26. |
onderstreept dat het voor de aanvaarding door het publiek van het kader voor economische governance belangrijk is dat de economische groei wordt gestimuleerd en nieuwe banen, vooral voor jongeren, worden gecreëerd; |
|
27. |
stelt met grote bezorgdheid vast dat de langdurige werkloosheid in de loop van de crisis is verdubbeld; merkt voorts op dat deze toename nog sterker was onder laaggeschoolde werknemers; verzoekt de Commissie in haar beleid en in haar landenspecifieke aanbevelingen aandacht te besteden aan de bestrijding van de langdurige werkloosheid; |
|
28. |
is van mening dat aan de toenemende ongelijkheid in Europa de grootst mogelijke aandacht moet worden besteed in het economisch kader van de Unie; is van mening dat verdubbeling van de inspanningen voor het scheppen van meer hoogwaardige banen in Europa een van de beste manieren is om de toenemende ongelijkheid aan te pakken; |
Nauwere samenwerking, economische convergentie en stroomlijnen van het Europees Semester
|
29. |
dringt er bij de Commissie op aan het stabiliteits- en groeipact volledig toe te passen en te zorgen voor een eerlijke tenuitvoerlegging ervan, overeenkomstig haar recente evaluatie van het sixpack en het twopack en de mededeling over flexibiliteit; is van mening dat het Europees Semester waar nodig en indien mogelijk moet worden gestroomlijnd en versterkt binnen het bestaande wetgevingskader; benadrukt het feit dat elke toekomstige stroomlijning en aanscherping in deze zin in elk geval stabiliteitsgericht moet zijn; |
|
30. |
is van mening dat de mededeling van de Commissie verduidelijkt waar er ruimte bestaat voor flexibiliteit in de huidige wetgeving; is tevreden met de inspanning meer duidelijkheid te scheppen op dit complexe gebied en verwacht dat de Commissie de in de bestaande regels ingebouwde flexibiliteit gebruikt overeenkomstig de mededeling, waarbij de voorspelbaarheid, transparantie en doeltreffendheid van het kader voor economische governance garandeert; |
|
31. |
dringt er bij de Commissie en de Raad op aan het begrotingskader en het macro-economische kader beter te definiëren, teneinde een vroeger en consistenter debat onder alle belanghebbenden mogelijk te maken, waarbij rekening moet worden gehouden met de Europese belangen die door deze kaders worden gediend, de noodzaak om de convergentie tussen lidstaten van de eurozone te vergroten, de beraadslaging in de nationale parlementen en de rol van de sociale partners of van de lokale autoriteiten ten aanzien van de verantwoordelijkheid voor duurzame en sociaal evenwichtige structurele hervormingen; |
|
32. |
benadrukt het feit dat de jaarlijkse groeianalyse en de landenspecifieke aanbevelingen beter moeten worden uitgevoerd en dat hierin rekening moet worden gehouden met een beoordeling van de begrotingssituatie en -vooruitzichten, zowel in de eurozone als geheel als in de afzonderlijke lidstaten; suggereert dat algemene evaluatie waarin is voorzien in Verordening (EU) nr. 473/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke voorschriften voor het monitoren en beoordelen van ontwerpbegrotingsplannen en voor het garanderen van de correctie van buitensporige tekorten van de lidstaten van de eurozone, wordt besproken tijdens een debat in de plenaire vergadering van het Europees Parlement, met deelname van de Raad, de voorzitter van de Eurogroep en de Commissie, vóór de voorjaarstop van de Raad, en dat zij in de loop van het Europees Semester naar behoren ten uitvoer wordt gelegd; |
|
33. |
merkt op dat het Europees Semester een belangrijk instrument is geworden om hervormingen uit te voeren op nationaal niveau en op het niveau van de EU, door ervoor te zorgen dat de EU en haar lidstaten hun economisch beleid coördineren; betreurt evenwel het gebrek aan een gevoel van verantwoordelijkheid, met als gevolg een onbevredigend tenuitvoerleggingspeil van de landenspecifieke aanbevelingen; |
|
34. |
is van mening dat het Europees Semester moet worden gestroomlijnd en versterkt, zonder wijziging van het bestaande wetgevingskader, en dat de documenten in verband met het Semester beter moeten worden gecoördineerd, om te zorgen voor meer focus, effectiviteit en verantwoordelijkheidsgevoel met betrekking tot het halen van de Europese doelstellingen inzake goede economische governance; |
|
35. |
vraagt dat de landenspecifieke aanbevelingen waar dit relevant is beter worden gecoördineerd met de aanbevelingen inzake de buitensporigtekortprocedure, om te zorgen voor consistentie tussen de bewaking van de begrotingspositie en de economische beleidscoördinatie; |
|
36. |
is voorstander van een versterkt proces op EU- en nationaal niveau voor de uitwerking, follow-up en monitoring van landenspecifieke aanbevelingen, mede om de daadwerkelijke uitvoering en kwaliteit ervan in de realiteit te controleren; |
|
37. |
herinnert eraan dat de Commissie op grond van de wetgeving verplicht is bij de opstelling van haar aanbevelingen onder andere rekening te houden met de 2020-doelstellingen en dat in de wetgeving het principe is vervat dat de Raad de aanbevelingen en voorstellen van de Commissie in de regel moet volgen of zijn standpunt publiek moet verklaren; |
|
38. |
maakt zich zorgen door de toename van de schuld in landen die al een hoog schuldpeil hebben, hetgeen in sterke tegenspraak is met de regel van 1/20 inzake schuldvermindering; verzoekt de Commissie uit te leggen hoe zij voornemens is deze contradictie aan te pakken en ervoor te zorgen dat de schuldratio's worden verminderd tot houdbare niveaus, overeenkomstig het stabiliteits- en groeipact; |
|
39. |
steunt de driepijlerstrategie van de Commissie (groeibevorderende investeringen, fiscale consolidatie en structurele hervormingen) die in de jaarlijkse groeianalyse 2015 wordt gepresenteerd en vraagt dat deze concreter wordt gemaakt in het kader van de algemene evaluatie van de begrotingssituatie en -vooruitzichten in de eurozone en in de landenspecifieke aanbevelingen; |
|
40. |
erkent dat er behoefte is aan een onafhankelijke en pluriforme analyse van de economische vooruitzichten van de lidstaten op het niveau van de EU; dringt er in verband hiermee op aan de eenheid binnen de Commissie die bekendstaat als de economisch hoofdanalist, verder te ontwikkelen, om te zorgen voor een objectieve, onafhankelijke en transparante analyse van de relevante data, die publiek moet worden gemaakt en die moet dienen als basis voor een debat en besluitvorming in de Commissie, de Raad en het Europees Parlement op basis van feiten; verlangt dat de economisch hoofdanalist tijdig alle relevante documenten krijgt toegezonden om zijn taken te kunnen uitvoeren; benadrukt het feit dat de nationale begrotingsinstanties een nuttige rol spelen, zowel op nationaal niveau als op het niveau van de EU, en moedigt de oprichting aan van een Europees netwerk; |
|
41. |
herinnert eraan dat de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden bedoeld is crises te voorkomen door een vroege identificering van schadelijke macro-economische onevenwichtigheden op basis van een objectieve beoordeling van de ontwikkeling van de belangrijkste macro-economische variabelen; is van mening dat de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden moet worden gebruikt om op doelmatige en doeltreffende wijze de ontwikkeling te beoordelen van de belangrijkste macro-economische variabelen, zowel in landen met een tekort als in landen met een overschot, met name wat de versterking betreft van het concurrentievermogen en het beter rekening houden met de eurozone als geheel, inclusief de overloopeffecten; herinnert eraan dat macro-economisch toezicht ook bestemd is voor de identificatie van landen die in de toekomst waarschijnlijk te maken zullen krijgen met een onevenwicht en om dit te voorkomen door tijdig duurzame en sociaal evenwichtige structurele hervormingen te starten, op een moment dat er nog ruimte is om in te grijpen; |
|
42. |
onderstreept het feit dat de Commissie een duidelijk onderscheid maakt tussen het preventieve en het correctieve deel van het stabiliteits- en groeipact, met name wat investeringen betreft die het mogelijk maken tijdelijk af te wijken van de MTD of van het bijbehorende aanpassingstraject, binnen de grenzen van de in het preventieve deel opgenomen veiligheidsmarge; verzoekt de Commissie en de Raad op dit gebied consistent te zijn met het resultaat wat het standpunt betreft van de medewetgever inzake de verordening betreffende het Europese Fonds voor strategische investeringen; |
|
43. |
verzoekt de Commissie in haar analyses rekening te houden met alle belangrijke factoren, inclusief reële groei, inflatie en de overheidsinvesteringen en werkloosheidscijfers op lange termijn, wanneer zij de economische en fiscale situaties van de lidstaten beoordeelt, en verzoekt haar dringend de investeringskloof in de EU aan te pakken door de uitgaven te verschuiven naar de investeringen die het productiefst zijn en het bevorderlijkst voor duurzame groei en banen; |
|
44. |
verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de manier waarop in de buitensporigtekortprocedure rekening wordt gehouden met effectieve maatregelen, gebaseerd is op duidelijke, numerieke criteria op het gebied van kwantiteit en kwaliteit; |
|
45. |
wijst er nogmaals op dat de focus op structurele tekorten sinds de hervorming van het SGP in 2005, in combinatie met de invoering van een uitgavenregel bij de hervorming van 2011, maar ook het concept „output gap” dat moeilijk te kwantificeren is, onzekerheid, complexiteit en flexibiliteitsmarges creëren en zo leiden tot een discretionaire tenuitvoerlegging van het stabiliteits- en groeipact; vreest dat de berekening van potentiële groei en output, die ten grondslag ligt aan de beoordeling van de structurele tekorten, en de berekening van de uitgavenregel gebaseerd zijn op diverse twijfelachtige aannamen die leiden tot aanzienlijke bijstellingen tussen de najaars- en voorjaarsprognoses van de Commissie, hetgeen leidt tot verschillende berekeningen en uiteenlopende beoordelingen wat betreft de tenuitvoerlegging van het stabiliteits- en groeipact; |
|
46. |
dringt er bij de Commissie op aan om, bij de monitoring en beoordeling van de begrotingssituaties van de lidstaten, rekening te houden met de praktische gevolgen van overeengekomen begrotingsmaatregelen en -hervormingen; verzoekt de Commissie te streven naar de uitstippeling van een voorspelbaar, samenhangend beleid, haar analyse te baseren op harde feiten en betrouwbare data en de grootste voorzichtigheid aan de dag te leggen bij het gebruik van ramingen met betrekking tot concepten als geschatte potentiële groei van het bbp en output gaps; |
|
47. |
onderstreept het belang van nieuwe groei en nieuwe banen voor de aanvaarding van het kader voor economische governance door het publiek en verzoekt de Commissie daarom om het ondernemersklimaat in Europa te verbeteren en daarbij bijzondere aandacht te schenken aan kmo's, het verminderen van administratieve lasten en het verbeteren van de toegang tot financiering; herinnert in dit verband aan de noodzaak om kmo's de nodige ondersteuning te geven zodat zij ook toegang kunnen krijgen tot niet-EU-markten, zoals de VS, Canada, China en India; |
Democratische verantwoordingsplicht en toekomstige uitdagingen bij de verdieping van de economische governance
|
48. |
is van mening dat een verdiepte en veerkrachtigere EMU dringend behoefte heeft aan minder complexiteit, een groter gevoel van verantwoordelijkheid en meer transparantie, in plaats van aan de loutere toevoeging van nieuwe lagen regelgeving bovenop degene die reeds bestaat; onderstreept het feit dat er, aangezien de verantwoordelijkheden op het gebied van de EMU worden gedeeld door het nationale en het Europese niveau, bijzondere aandacht aan moet worden besteed dat, wat economische governance betreft, wordt gezorgd voor coherentie en de aflegging van verantwoording, zowel op nationaal als op Europees niveau; is voorts van mening dat een grote rol moet worden gespeeld door instellingen die democratische verantwoording moeten afleggen en onderstreept het feit dat er behoefte is aan voortdurende betrokkenheid van de parlementen, waarbij de verantwoordelijkheden moeten worden opgenomen op het niveau waar de besluiten worden genomen of uitgevoerd; |
|
49. |
erkent op basis van de huidige situatie dat het kader voor economische governance moet worden vereenvoudigd, beter moet worden gehandhaafd en, waar nodig, moet worden aangevuld, zodat de EU en de eurozone kunnen beantwoorden aan de uitdagingen op het gebied van convergentie, duurzame groei, volledige werkgelegenheid, welzijn van de burgers, concurrentievermogen, gezonde en duurzame overheidsfinanciën, toekomstgerichte, duurzame investeringen met een hoog sociaaleconomisch rendement en vertrouwen; |
|
50. |
is van mening dat er, aangezien de parlementaire inbreng in de richtsnoeren voor het economisch beleid een belangrijk aspect is van ieder democratisch systeem, kan worden gezorgd voor meer legitimiteit op Europees niveau door de vaststelling van convergentierichtsnoeren met gerichte prioriteiten voor de komende jaren, in het kader van een medebeslissingsprocedure die bij de volgende verdragswijziging moet worden ingevoerd; |
|
51. |
herinnert aan de resoluties van het Europees Parlement waarin wordt gespecificeerd dat de oprichting van het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) en het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur („begrotingspact”) buiten de structuur van de instellingen van de Unie om een stap terug betekent voor de politieke integratie van de Unie, en dringt er bijgevolg op aan dat het ESM en het begrotingspact volledig in het communautaire kader worden geïntegreerd op basis van een beoordeling van de ervaring van de uitvoering ervan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 16 van het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de EMU en dat zij vervolgens formeel verantwoording zijn verschuldigd aan het Parlement; |
|
52. |
herinnert aan zijn verzoek om de ontwikkeling van opties inzake een nieuw rechtskader voor toekomstige macro-economische aanpassingsprogramma's, ter vervanging van de trojka, om de transparantie van deze programma's en het gevoel van verantwoordelijkheid ervoor te vergroten en ervoor te zorgen dat alle EU-besluiten indien mogelijk worden genomen volgens de communautaire methode; is van mening dat er consistentie moet zijn tussen het karakter van het gebruikte stabiliteitsmechanisme en de instelling die belast is met het in gang zetten ervan en erkent tegelijk dat, aangezien de financiële hulp wordt gegarandeerd door de lidstaten van de eurozone, deze een woordje mee te spreken hebben over de toekenning ervan; |
|
53. |
verlangt dat het besluitvormingsproces van de Eurogroep opnieuw wordt beoordeeld teneinde te zorgen voor voldoende democratische verantwoordingsplicht; is ingenomen met het feit dat de voorzitter van de Eurogroep regelmatig deelneemt aan de vergaderingen van de ECON-commissie op dezelfde manier als de voorzitter van de Ecofin-Raad, zodat wordt bijgedragen tot een vergelijkbaar niveau inzake het afleggen van democratische verantwoording; |
|
54. |
herinnert eraan dat het sixpack en het twopack gebaseerd zijn op een grotere rol voor een onafhankelijk commissaris, die moet zorgen voor een eerlijke en niet-discriminerende toepassing van de regels, is van mening dat in geval van bijkomende stappen met betrekking tot de institutionele organisatie van de economische governance, bijvoorbeeld een versterking van de rol van de commissaris voor Economische en Monetaire Zaken of de oprichting van een Europese Thesaurie, de scheiding der machten tussen de verschillende instellingen moet worden geëerbiedigd en dat deze stappen moeten worden gekoppeld aan adequate middelen op het gebied van de aflegging van democratische rekenschap en democratische legitimiteit, met betrokkenheid van het Europees Parlement; |
|
55. |
herinnert eraan dat de bankunie het resultaat was van de politieke wil om nieuwe financiële crises te voorkomen, om de vicieuze cirkel tussen staten en banken te doorbreken en om de negatieve overloopeffecten van een overheidsschuldencrisis tot een minimum te beperken en dat dezelfde wil vereist is voor de verwezenlijking van en verdiepte EMU; |
|
56. |
verzoekt de Commissie een ambitieuze routekaart in te dienen voor de totstandbrenging van een verdiepte economische en monetaire unie waarin rekening wordt gehouden met de voorstellen in deze resolutie, op basis van het door de eurozonetop verleende en de Europese Raad bevestigde mandaat om „de volgende stappen voor te bereiden met het oog op een betere economische governance in de eurozone” alsmede van eerder werk zoals de resolutie van het Parlement van 20 november 2012 met als titel „Naar een echte Economische en Monetaire Unie” (13), de mededeling van de Commissie van 28 november 2012 met als titel „Blauwdruk voor een hechte economische en monetaire unie. Aanzet tot een Europees debat” (COM(2012)0777) en het eindverslag van de vier voorzitters van 5 december 2012; |
|
57. |
verzoekt de belanghebbenden bij deze noodzakelijke volgende stap van de EMU om rekening te houden met de voorzienbare toekomstige uitbreiding van de eurozone en om alle opties te onderzoeken om de EMU te verdiepen en te versterken en om haar veerkrachtiger te maken en bevorderlijk voor groei, banen en stabiliteit, bijvoorbeeld:
|
|
58. |
dringt erop aan dat eventuele verdere maatregelen in EMU-verband worden opgesteld op basis van de „1+1 voorzitters”-benadering, inclusief de Voorzitter van het EP, die voor alle vergaderingen moet worden uitgenodigd, volledig moet worden geïnformeerd en het recht moet hebben om aan de debatten deel te nemen; merkt op dat de voorzitter van de Commissie heeft aangegeven voornemens te zijn om tijdens de voorbereiding van het rapport van de vier voorzitters de inbreng van de Voorzitter van het Europees Parlement in zijn overwegingen mee te nemen; |
|
59. |
verzoekt zijn Voorzitter vooraf overleg te plegen met de fractievoorzitters of de specifiek door hun fracties of het Parlement aangewezen leden, om het Parlement te vertegenwoordigen bij zijn toekomstige taak, op grond van het met deze resolutie verleende mandaat, onder andere met betrekking tot de kwesties in de analytische nota van de vier voorzitters met als titel „Voorbereiding van de volgende stappen met het oog op een betere economische governance in de eurozone”; |
o
o o
|
60. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan voorzitters van de Raad, de Commissie, de Eurogroep en de ECB, alsmede aan de parlementen van de lidstaten. |
(1) PB L 140 van 27.5.2013, blz. 1.
(2) PB L 140 van 27.5.2013, blz. 11.
(3) PB L 306 van 23.11.2011, blz. 12.
(4) PB L 306 van 23.11.2011, blz. 33.
(5) PB L 306 van 23.11.2011, blz. 1.
(6) PB L 306 van 23.11.2011, blz. 41.
(7) PB L 306 van 23.11.2011, blz. 25.
(8) PB L 306 van 23.11.2011, blz. 8.
(9) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0239.
(10) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0598.
(11) PB C 165 E van 11.6.2013, blz. 24.
(12) PB C 33 E van 5.2.2013, blz. 140.
(13) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0430,
II Mededelingen
MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Europees Parlement
Woensdag 24 juni 2015
|
4.11.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 407/96 |
P8_TA(2015)0234
Verzoek om opheffing van de immuniteit van Sotirios Zarianopoulos
Besluit van het Europees Parlement van 24 juni 2015 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Sotirios Zarianopoulos (2015/2015(IMM))
(2016/C 407/14)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het aan het Parlement voorgelegde verzoek om opheffing van de immuniteit van Sotirios Zarianopoulos, in verband met de voor de enkelvoudige derde strafkamer van de rechtbank van Thessaloniki aanhangige procedure G2010/1744, welk verzoek op 8 december 2014 werd ingediend door de vice-procureur van het Hooggerechtshof van Griekenland, en van de ontvangst waarvan op 13 januari 2015 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven, |
|
— |
na Sotirios Zarianopoulos te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 9, lid 5, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de artikelen 8 en 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, |
|
— |
gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011 en 17 januari 2013 (1), |
|
— |
gezien artikel 62 van de grondwet van de Helleense Republiek, |
|
— |
gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0191/2015), |
|
A. |
overwegende dat de vice-procureur van het Hooggerechtshof van Griekenland heeft verzocht om opheffing van de immuniteit van Sotirios Zarianopoulos, lid van het Europees Parlement, in verband met een gerechtelijk onderzoek naar een vermeend strafbaar feit; |
|
B. |
overwegende dat krachtens artikel 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, de leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend; |
|
C. |
overwegende dat overeenkomstig artikel 62 van de grondwet van de Helleense Republiek leden van het parlement tijdens de parlementaire zittingsperiode niet kunnen worden vervolgd, gearresteerd, gevangen genomen of op andere wijze aan beperkingen worden onderworpen zonder voorafgaande toestemming van het parlement; |
|
D. |
overwegende dat Theodoros Zagorakis ervan wordt verdacht dat hij, dreigend met lichamelijk geweld, op 4 maart 2010 de zetel van de Griekse staatstelevisie ERT-3 op illegale wijze is binnengedrongen om het nieuws van twaalf uur 's middags te onderbreken en een bericht voor te lezen; |
|
E. |
overwegende dat het ten laste gelegde strafbare feit duidelijk geen enkel verband houdt met de positie van Sotirios Zarianopoulos als lid van het Europees Parlement, aangezien dit strafbare feit in verband kan worden gebracht met een actie van de Griekse vakbond PAME en Sotirios Zarianopoulos ten tijde van de feiten geen lid van het Europees Parlement was; |
|
F. |
overwegende dat overeenkomstig artikel 8 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie en de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, een mening die is uitgebracht in de uitoefening van het mandaat van lid van het Europees Parlement wordt gedefinieerd als een subjectieve beoordeling die een rechtstreeks en voor de hand liggend verband vertoont met de uitoefening van het parlementair ambt, maar dat de feiten die Sotirios Zarianopoulos te laste zijn gelegd niet onder deze definitie vallen; |
|
G. |
overwegende dat de strafprocedure dan ook geen verband houdt met een mening of stem uitgebracht in de uitoefening van het mandaat van lid van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 8 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie; |
|
H. |
overwegende dat, overeenkomstig artikel 9, lid 7, van zijn Reglement, de Commissie juridische zaken, zich in geen enkel geval uitspreekt over de vraag of het betrokken lid al dan niet schuldig is, noch over de wenselijkheid het betrokken lid wegens de meningen of handelingen die het lid worden ten laste worden gelegd, strafrechtelijk te vervolgen, zelfs indien de commissie door de behandeling van het verzoek uitgebreide kennis van de zaak krijgt; |
|
I. |
overwegende dat, aangezien Sotirios Zarianopoulos beweert dat de beschuldiging politiek gemotiveerd is, de commissie na het verhoor van het parlementslid en de bestudering van de door hem voorgelegde documenten, ook de verklaringen heeft bestudeerd die de getuigen hebben afgelegd aan de met het onderzoek belaste autoriteiten in 2010, die de basis voor de beschuldiging vormen; |
|
J. |
overwegende dat deze verklaringen zijn afgelegd in het kader van de juridische procedure tegen Sotirios Zarianopoulos en dat deze commissie niet bevoegd is om een onderzoek in te stellen naar de materiële punten, laat staan om een besluit te nemen over de vraag of het lid van het Europees Parlement dat het onderwerp van een juridische procedure is, al dan niet schuldig is; |
|
K. |
overwegende dat, op basis van de informatie waarover de commissie beschikt, er dan ook geen reden is om aan te nemen dat de procedure is ingesteld om de politieke activiteit van het lid te verstoren (fumus persecutionis), ook gezien het feit dat de procedure een aantal jaar vóór de aanvang van het mandaat van afgevaardigde, in gang is gezet; |
|
1. |
besluit de immuniteit van Sotirios Zarianopoulos op te heffen; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de procureur van het Hooggerechtshof van Griekenland en aan Sotirios Zarianopoulos. |
(1) Arrest van het Hof van Justitie van 12 mei 1964, Wagner/Fohrmann en Krier, 101/63, ECLI:EU:C:1964:28; arrest van het Hof van Justitie van 10 juli 1986, Wybot/Faure e.a., 149/85, ECLI:EU:C:1986:310; arrest van het Gerecht van 15 oktober 2008, Mote/Parlement, T-345/05, ECLI:EU:T:2008:440; arrest van het Hof van Justitie van 21 oktober 2008, Marra/De Gregorio en Clemente, C-200/07 en C-201/07, ECLI:EU:C:2008:579; arrest van het Gerecht van 19 maart 2010, Gollnisch/Parlement, T-42/06, ECLI:EU:T:2010:102; arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2011, Patriciello, C-163/10, ECLI: EU:C:2011:543; arrest van het Gerecht van 17 januari 2013, Gollnisch/Parlement, T-346/11 en T-347/11, ECLI:EU:T:2013:23.
|
4.11.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 407/98 |
P8_TA(2015)0235
Verzoek om opheffing van de immuniteit van Udo Voigt
Besluit van het Europees Parlement van 24 juni 2015 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Udo Voigt (2015/2072(IMM))
(2016/C 407/15)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het aan het Parlement voorgelegde verzoek om opheffing van de immuniteit van Udo Voigt, dat op 9 februari 2015 werd ingediend door de voorzittende rechter van het Kammergericht Berlin (Ref. (3) 161 Ss 189/14 (14/15)) , en van de ontvangst waarvan op 25 maart 2015 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven, |
|
— |
na Udo Voigt te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 9, lid 5, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de artikelen 8 en 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, |
|
— |
gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011 en 17 januari 2013 (1), |
|
— |
gezien artikel 46 van de grondwet van de Bondsrepubliek Duitsland, |
|
— |
gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0192/2015), |
|
A. |
overwegende dat de voorzittende rechter van het Kammergericht Berlin heeft verzocht om opheffing van de immuniteit van Udo Voigt in verband met een strafrechtelijke procedure wegens vermeende strafbare feiten; |
|
B. |
overwegende dat in artikel 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is bepaald dat de leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend; |
|
C. |
overwegende dat overeenkomstig artikel 46, lid 2, van de grondwet van de Bondsrepubliek Duitsland een parlementslid, behalve in bepaalde specifieke omstandigheden, niet kan worden vervolgd wegens een strafbaar feit zonder voorafgaande toestemming voor die vervolging van de Bondsdag; |
|
D. |
overwegende dat Udo Voigt wordt beschuldigd van haatpropaganda en collectieve belediging in een publicatie van de Nationaldemokratische Partei Deutschlands die werd uitgegeven ter gelegenheid van het wereldkampioenschap voetbal van 2006 en waarvoor hij als partijvoorzitter verantwoordelijk was; |
|
E. |
overwegende dat de beschuldigingen duidelijk geen verband houden met de positie van Udo Voigt als lid van het Europees Parlement, maar voortvloeien uit zijn positie als voorzitter van de Nationaldemokratische Partei Deutschlands; |
|
F. |
overwegende dat het bij de ten laste gelegde feiten niet gaat om een mening of de stem die hij in het kader van de uitoefening van zijn taken als lid van het Europees Parlement heeft uitgebracht, als bedoeld in artikel 8 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en gezien het feit dat de beschuldiging betrekking heeft op handelingen die hebben plaatsgevonden in 2006, dus ruim voordat Udo Voigt werd verkozen tot lid van het Europees Parlement (2014); |
|
G. |
overwegende dat Udo Voigt stelt dat de lange duur van de procedure, die in 2006 werd ingesteld, aantoont dat het de bedoeling is om hem bij zijn parlementaire werkzaamheden te dwarsbomen; overwegende dat het nu voorliggende verzoek om opheffing van de immuniteit een gevolg is van nieuwe procedures in verband met door Udo Voigt zelf ingestelde rechtsmiddelen en dat daarom in casu het adagium nemo auditur propriam turpitudinem allegans van toepassing is; |
|
H. |
overwegende dat er geen vermoeden bestaat dat de procedure tegen Udo Voigt is ingeleid om zijn parlementaire werkzaamheden te belemmeren (fumus persecutionis), omdat deze procedure reeds enkele jaren voordat hij lid werd van het Europees Parlement in gang werd gezet; |
|
1. |
besluit de immuniteit van Udo Voigt op te heffen; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan het Kammergericht Berlin en aan Udo Voigt. |
(1) Arrest van het Hof van Justitie van 12 mei 1964, Wagner/Fohrmann en Krier, 101/63, ECLI:EU:C:1964:28; Arrest van het Hof van Justitie van 10 juli 1986, Wybot/Faure e.a., 149/85, ECLI:EU:C:1986:310; Arrest van het Gerecht van 15 oktober 2008, Mote/Parlement, T-345/05, ECLI:EU:T:2008:440; Arrest van het Hof van Justitie van 21 oktober 2008, Marra/De Gregorio en Clemente, C-200/07 en C-201/07, ECLI:EU:C:2008:579; Arrest van het Gerecht van 19 maart 2010, Gollnisch/Parlement, T-42/06, ECLI:EU:T:2010:102; Arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2011, Patriciello, C-163/10 ECLI: EU:C:2011:543; Arrest van het Gerecht van 17 januari 2013, Gollnisch/Parlement, T-346/11 en T-347/11, ECLI:EU:T:2013:23.
III Voorbereidende handelingen
EUROPEES PARLEMENT
Dinsdag 9 juni 2015
|
4.11.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 407/100 |
P8_TA(2015)0217
Op de rechtstreekse betalingen toe te passen aanpassingspercentage voor kalenderjaar 2015 ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 9 juni 2015 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1306/2013 op de rechtstreekse betalingen toe te passen aanpassingspercentage voor kalenderjaar 2015 (COM(2015)0141 — C8-0083/2015 — 2015/0070(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2016/C 407/16)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2015)0141), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, en artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0083/2015), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1), |
|
— |
gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 1 juni 2015 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 59 en artikel 50, lid 1, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A8-0174/2015), |
|
1. |
stelt zijn standpunt in eerste lezing vast zoals hierna is opgenomen; |
|
2. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
3. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) Advies van 22 april 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
P8_TC1-COD(2015)0070
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 9 juni 2015 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2015/… van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1306/2013 op de rechtstreekse betalingen toe te passen aanpassingscoëfficiënt voor het kalenderjaar 2015
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2015/1146.)
Woensdag 10 juni 2015
|
4.11.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 407/101 |
P8_TA(2015)0221
Vaststelling van de wijziging van Doha van het Protocol van Kyoto ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 juni 2015 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van de wijziging van Doha van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en de gezamenlijke nakoming van de in dat kader aangegane verplichtingen (10400/2014 — C8-0029/2015 — 2013/0376(NLE))
(Goedkeuring)
(2016/C 407/17)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het ontwerp van besluit van de Raad (10400/2014), |
|
— |
gezien de wijziging van het Protocol van Kyoto die is goedgekeurd tijdens de achtste zitting van de Conferentie van de partijen waarin de partijen bij het Protocol van Kyoto bijeenkomen, in december 2012 in Doha (Qatar) (wijziging van Doha van het Protocol van Kyoto), |
|
— |
gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 192, lid 1, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0029/2015), |
|
— |
gezien de brief van de Commissie industrie, onderzoek en energie, |
|
— |
gezien artikel 99, lid 1, eerste en derde alinea, en lid 2, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de aanbeveling van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A8-0167/2015), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de wijziging van Doha van het Protocol van Kyoto; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en aan de Verenigde Naties. |
|
4.11.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 407/102 |
P8_TA(2015)0222
Overeenkomst tussen de EU en IJsland betreffende de deelname van IJsland in de tweede verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 juni 2015 over het ontwerp van besluit van de Raad over het sluiten, namens de Europese Unie, van de overeenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en IJsland, anderzijds, betreffende de deelname van IJsland aan de gezamenlijke nakoming van de verbintenissen van de Europese Unie, haar lidstaten en IJsland in de tweede verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (10883/2014 — C8-0088/2015 — 2014/0151(NLE))
(Goedkeuring)
(2016/C 407/18)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het ontwerp van besluit van de Raad (10883/2014), |
|
— |
gezien de overeenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en IJsland, anderzijds, betreffende de deelname van IJsland aan de gezamenlijke nakoming van de verbintenissen van de Unie, haar lidstaten en IJsland voor de tweede verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (10941/2014), |
|
— |
gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 192, lid 1, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0088/2015), |
|
— |
gezien de brief van de Commissie buitenlandse zaken, |
|
— |
gezien artikel 99, lid 1, eerste en derde alinea, en lid 2, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement, |
|
— |
gezien de aanbeveling van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A8-0166/2015), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst; |
|
2. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en van de Republiek IJsland. |
|
4.11.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 407/103 |
P8_TA(2015)0223
Toetreding van Kroatië tot de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 juni 2015 over de aanbeveling voor een besluit van de Raad betreffende de toetreding van Kroatië tot de Overeenkomst van 29 mei 2000, door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie en tot het daarbij behorende protocol van 16 oktober 2001 (COM(2014)0685 — C8-0275/2014 — 2014/0321(NLE))
(Raadpleging)
(2016/C 407/19)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de aanbeveling van de Commissie aan de de Raad (COM(2014)0685), |
|
— |
gezien artikel 3, leden 4 en 5, van de Akte van toetreding van Kroatië, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0275/2014), |
|
— |
gezien artikel 59 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0156/2015), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring aan de aanbeveling van de Commissie; |
|
2. |
verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; |
|
3. |
wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst; |
|
4. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie. |
|
4.11.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 407/104 |
P8_TA(2015)0224
Toetreding van Kroatië tot de Overeenkomst ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de EG of van de lidstaten van de EU betrokken zijn *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 juni 2015 over de aanbeveling voor een besluit van de Raad betreffende de toetreding van Kroatië tot de Overeenkomst van 26 mei 1997, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn (COM(2014)0661 — C8-0274/2014 — 2014/0322(NLE))
(Raadpleging)
(2016/C 407/20)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien de aanbeveling van de Commissie aan de Raad (COM(2014)0661), |
|
— |
gezien artikel 3, leden 4 en 5, van de Akte van Toetreding van Kroatië, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0274/2014), |
|
— |
gezien artikel 59 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0157/2015), |
|
1. |
hecht zijn goedkeuring de aanbeveling van de Commissie; |
|
2. |
verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; |
|
3. |
wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst; |
|
4. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie. |
Woensdag 24 juni 2015
|
4.11.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 407/105 |
P8_TA(2015)0236
Europees Fonds voor strategische investeringen ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 juni 2015 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Fonds voor strategische investeringen en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1291/2013 en (EU) nr. 1316/2013 (COM(2015)0010 — C8-0007/2015 — 2015/0009(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2016/C 407/21)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2015)0010), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 2, de artikelen 172 en 173, artikel 175, derde alinea, en artikel 182, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0007/2015), |
|
— |
gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1), |
|
— |
gezien het advies van het Comité van de Regio's (2), |
|
— |
gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 9 juni 2015 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
|
— |
gezien artikel 59 van zijn Reglement, |
|
— |
gezien het gezamenlijk overleg van de Begrotingscommissie en de Commissie economische en monetaire zaken overeenkomstig artikel 55 van het Reglement, |
|
— |
gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de Commissie economische en monetaire zaken en de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie begrotingscontrole, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie interne markt en consumentenbescherming, de Commissie regionale ontwikkeling, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, de Commissie cultuur en onderwijs en de Commissie constitutionele zaken (A8-0139/2015), |
|
1. |
stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; |
|
2. |
hecht zijn goedkeuring aan de gemeenschappelijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd, en die samen met de definitieve wetgevingstekst in de L-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie zal worden bekendgemaakt; |
|
3. |
neemt kennis van de verklaringen van de Commissie die als bijlage bij onderhavige resolutie zijn gevoegd, en die samen met de definitieve wetgevingstekst in de L-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie zullen worden bekendgemaakt; |
|
4. |
verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; |
|
5. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
(1) Advies van 19 maart 2015 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt).
(2) Advies van 16 april 2015 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt).
P8_TC1-COD(2015)0009
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 24 juni 2015 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2015/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Fonds voor strategische investeringen, de Europese investeringsadvieshub en het Europese investeringsprojectenportaal en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1291/2013 en (EU) nr. 1316/2013 — het Europees Fonds voor strategische investeringen
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2015/1017.)
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE
1. Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de verdeling van de middelen voor Horizon 2020
„Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie zijn overeengekomen dat de volgende begrotingslijnen niet zullen bijdragen aan de financiering van het EFSI: „Stimuleren van grensverleggend onderzoek in de Europese Onderzoeksraad”, „Marie Sklodowska-Curie-acties” en „Topkwaliteit verspreiden en deelname verbreden”. Het resterende bedrag, dat voortvloeit uit het aanvullend gebruik van de marge in vergelijking met het gebruik dat was voorzien in het voorstel van de Commissie, wordt opnieuw toegewezen aan de overige Horizon 2020-begrotingslijnen evenredig met de door de Commissie voorgestelde verlaging daarvan. De indicatieve verdeling is vastgelegd in bijlage I bij de EFSI-verordening.”
2. Verklaring van de Commissie over de ontwerpbegroting 2016
„De Commissie zal een analyse maken van het mogelijke effect van de bijdragen aan het EFSI uit de verschillende begrotingslijnen van Horizon 2020 op de doeltreffende tenuitvoerlegging van de respectievelijke programma's en zal, in voorkomend geval, een nota van wijzigingen bij het ontwerp van algemene begroting van de Unie voor 2016 voorstellen om de verdeling van de Horizon 2020-begrotingslijnen aan te passen.”
3. Verklaring van de Commissie over haar beoordeling van eenmalige bijdragen in het kader van het EFSI-initiatief met het oog op de tenuitvoerlegging van het stabiliteits- en groeipact
„Onverminderd de bevoegdheden van de Raad met betrekking tot de tenuitvoerlegging van het stabiliteits- en groeipact (SGP), dienen eenmalige bijdragen van de lidstaten, ofwel van een lidstaat ofwel van nationale stimuleringsbanken die zijn ingedeeld bij de sector algemene overheid of die namens een lidstaat optreden, aan het EFSI of aan thematische of meerlandeninvesteringsplatformen die zijn opgezet voor de tenuitvoerlegging van het investeringsplan, in principe te worden beschouwd als eenmalige maatregelen in de zin van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad en artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad.”
|
4.11.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 407/107 |
P8_TA(2015)0237
Beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: EGF/2015/000 TA 2015 — Technische bijstand op initiatief van de Commissie
Resolutie van het Europees Parlement van 24 juni 2015 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 13 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2015/000 TA 2015 — Technische bijstand op initiatief van de Commissie) (COM(2015)0156 — C8-0093/2015 — 2015/2076(BUD))
(2016/C 407/22)
Het Europees Parlement,
|
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2015)0156 — C8-0093/2015), |
|
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1309/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (2014-2020) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1927/2006 (1) (EFG-verordening), |
|
— |
gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (2), en met name artikel 12 hiervan, |
|
— |
gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (3) (IIA van 2 december 2013), en met name punt 13 hiervan, |
|
— |
gezien zijn resolutie van 17 september 2014 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 13 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2014/000 TA 2014 — Technische bijstand op initiatief van de Commissie) (4), |
|
— |
gezien de trialoogprocedure als bedoeld in punt 13 van het IIA van 2 december 2013, |
|
— |
gezien de brief van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, |
|
— |
gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A8-0185/2015), |
|
A. |
overwegende dat de Unie wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om extra steun te geven aan werknemers die de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen of de wereldwijde financiële en economische crisis ondervinden, en hen te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt; |
|
B. |
overwegende dat financiële steun van de Unie aan ontslagen werknemers flexibel moet zijn en zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking moet worden gesteld, overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die is goedgekeurd tijdens het overleg van 17 juli 2008, en met inachtneming van het IIA van 2 december 2013 met betrekking tot het nemen van besluiten om gebruik te maken van het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG); |
|
C. |
overwegende dat de vaststelling van de nieuwe EFG-verordening vorm geeft aan de overeenkomst tussen het Parlement en de Raad om het criterium „crisisafwijking” opnieuw in te voeren, de financiële bijdrage van de Unie te verhogen tot 60 % van de totale geraamde kosten van de voorgestelde maatregelen, de efficiëntie voor de behandeling van EFG-aanvragen in de Commissie en door het Parlement en de Raad te verhogen door de termijn voor beoordeling en goedkeuring te verkorten, de subsidiabele maatregelen en begunstigden uit te breiden door zelfstandigen en jongeren toe te voegen en stimuleringsmaatregelen voor de oprichting van een eigen bedrijf te financieren; |
|
D. |
overwegende dat het maximale jaarlijkse bedrag dat voor het EFG in 2015 beschikbaar is 150 miljoen EUR bedraagt (prijzen van 2011) en dat in artikel 11, lid 1, van de EFG-verordening wordt bepaald dat op initiatief van de Commissie jaarlijks maximaal 0,5 % van het EFG (d.w.z. 811 825 EUR in prijzen van 2015) kan worden gebruikt voor technische bijstand, ter financiering van de voorbereiding van, het toezicht op, de gegevensverzameling voor, het creëren van een kennisbasis, administratieve en technische bijstand, informatie- en communicatieactiviteiten alsook boekhoudkundige controle en evaluatiewerkzaamheden die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van de EFG-verordening; |
|
E. |
overwegende dat het Europees Parlement regelmatig heeft gewezen op de noodzaak om de zichtbaarheid van het EFG te verbeteren als EU-instrument voor solidariteit met werknemers die gedwongen zijn ontslagen; |
|
F. |
overwegende dat het voorgestelde bedrag van 630 000 EUR overeenkomt met circa 0,39 % van het jaarlijkse maximumbedrag voor het EFG in 2015; |
|
1. |
stemt ermee in dat de door de Commissie voorgestelde maatregelen gefinancierd worden als technische bijstand, in overeenstemming met artikel 11, leden 1 en 4, en artikel 12, leden 2, 3 en 4, van de EFG-verordening; |
|
2. |
herinnert aan het belang van netwerken en informatie-uitwisseling inzake het EFG, met name inzake de bepalingen van de nieuwe EFG-verordening; steunt daarom de financiering van de Deskundigengroep van contactpersonen van het EFG evenals de netwerkseminars over de implementatie van het EFG; |
|
3. |
benadrukt dat deze bijeenkomsten voornamelijk tot doel moeten hebben om de evaluatie achteraf van het EFG (2007-2013) te analyseren en de aanbevelingen diepgravend te bespreken; verzoekt de Commissie een volledige analyse te maken van de reeds uitgevoerde EFG-fondsen en hierover een verslag bij het Europees Parlement in te dienen; |
|
4. |
verwelkomt het voortgezette werk aan de gestandaardiseerde procedures voor EFG-aanvragen en -beheer, gebruikmakend van de functies van het systeem voor elektronische gegevensuitwisseling (SFC2014), wat een vereenvoudiging en snellere verwerking van aanvragen mogelijk maakt, alsmede betere verslaglegging; |
|
5. |
wijst erop dat het proces om het EFG in het systeem voor elektronische gegevensuitwisseling (SFC2014) te integreren reeds een aantal jaren loopt en dat de daarmee verband houdende kosten voor de EFG-begroting de komende twee of drie jaar relatief hoog zullen blijven, totdat het integratieproces is afgerond; |
|
6. |
verzoekt de Commissie een toelichting te geven op de voortgang met de integratie in SFC2014 van begin 2011 tot 2014; |
|
7. |
beveelt de Commissie en de lidstaten aan hun netwerkactiviteiten met name te richten op het volgende:
|
|
8. |
beveelt aan dat de Commissie de redenen beoordeelt die voor sommige projecten hebben geleid tot vertraging van de goedkeuring of de uitvoering, en dat ze haar aanbevelingen openbaar maakt; |
|
9. |
onderstreept het belang van het geven van meer bekendheid en zichtbaarheid aan het EFG; herinnert de lidstaten die aanvragen indienen aan hun taak om bekendheid te geven aan de acties die met het EFG worden gefinancierd en zich daarbij te richten tot de beoogde begunstigden, de autoriteiten, de sociale partners, de media en het grote publiek, zoals bepaald in artikel 12 van de EFG-verordening; |
|
10. |
wijst erop dat de kosten voor informatieactiviteiten in 2015 aanzienlijk zijn gedaald; is van mening dat dit geen nadelige gevolgen mag hebben voor de productie en toereikende distributie van informatiemateriaal en voor het bieden van de nodige ondersteuning; |
|
11. |
benadrukt dat het nodig is het contact verder te versterken tussen alle betrokkenen bij EFG-aanvragen, waaronder met name de sociale partners en de belanghebbenden op regionaal en lokaal niveau, om zo veel mogelijk synergieën tot stand te brengen; wijst erop dat de interactie tussen de nationale contactpersoon en de regionale of lokale uitvoeringspartners moet worden versterkt en dat er duidelijke afspraken moeten worden gemaakt over communicatie, ondersteuning en informatievoorziening (interne verdeling van taken en verantwoordelijkheden), waar alle partners mee moeten instemmen; |
|
12. |
benadrukt dat de toegang tot EFG-steun voor jongeren tot 25 jaar die niet werken of een opleiding volgen (NEET's) in regio's met een hoge jeugdwerkloosheid in dezelfde mate moet worden uitgebreid als voor werknemers die steun ontvangen, indien bij de tussentijdse evaluatie wordt aangetoond dat deze maatregel na december 2017 gehandhaafd moet blijven; |
|
13. |
roept de Commissie op het Parlement uit te nodigen voor vergaderingen en seminars van de Deskundigengroep, overeenkomstig de relevante bepalingen van het Kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie (5); onderstreept verder het belang van meer contact tussen alle partijen die betrokken zijn bij de EFG-aanvragen, waaronder de sociale partners; |
|
14. |
roept op tot een tijdige publicatie van de definitieve evaluatie, overeenkomstig de termijn zoals vastgesteld in artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad (6); |
|
15. |
verzoekt de lidstaten en alle betrokken instellingen de nodige inspanningen te leveren om de procedurele en begrotingsregelingen te verbeteren teneinde de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG te bespoedigen; wijst in dit verband op de wens van het Parlement om een initiatiefverslag op te stellen op basis van de evaluatie door de Commissie, om de stand van zaken vast te stellen van het functioneren van de nieuwe EFG-verordening en van de uitgevoerde aanvragen; merkt op dat de verbeterde procedure die de Commissie heeft aangenomen naar aanleiding van het verzoek van het Parlement om ervoor te zorgen dat het EFG echt een spoedinstrument is en de toekenning van subsidies te versnellen, als doel heeft het Parlement en de Raad de beoordeling door de Commissie van de subsidiabiliteit van een EFG-aanvraag voor te leggen samen met het voorstel voor de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG; verwelkomt de aanzienlijk snellere beoordeling en goedkeuring van aanvragen dankzij de nieuwe EFG-verordening; |
|
16. |
benadrukt dat bij de tussentijdse evaluatie die in 2015 moet plaatsvinden, ook rekening moet worden gehouden met de langetermijngevolgen van de crisis en de globalisering voor kleine en middelgrote ondernemingen en dat bijgevolg de mogelijkheid moet worden onderzocht om het in artikel 4 van de EFG-verordening vastgestelde criterium van 500 ontslagen werknemers te verlagen, zoals het Parlement heeft voorgesteld in zijn resolutie van 17 september 2014; |
|
17. |
verzoekt de lidstaten de additionaliteit van de EFG-steun en het verband met andere fondsen duidelijker te benadrukken; wijst erop dat de lidstaten moeten nagaan wat de beste manieren zijn om te zorgen voor meerwaarde van het EFG en om verdringingseffecten te voorkomen; |
|
18. |
hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit; |
|
19. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie; |
|
20. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 855.
(2) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884.
(3) PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.
(4) Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0016.
(5) PB L 304 van 20.11.2010, blz. 47.
(6) Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (PB L 406 van 30.12.2006, blz. 1).
BIJLAGE
BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EGF/2015/000 TA 2015 — Technische bijstand op initiatief van de Commissie)
(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit (EU) 2015/1179)