ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 392

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

59e jaargang
24 oktober 2016


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2016/C 392/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1

 

Gerecht

2016/C 392/02

Verkiezing van de president van het Gerecht

2

2016/C 392/03

Verkiezing van de vicepresident van het Gerecht

2

2016/C 392/04

Verkiezing van de kamerpresidenten

2

2016/C 392/05

Vorming van de kamers en toevoeging van de rechters aan de kamers

2


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2016/C 392/06

Zaak C-374/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 7 juli 2016 — RGEX GmbH, in liquidatie, vertegenwoordigd door curator Rochus Geissel/Finanzamt Neuss

5

2016/C 392/07

Zaak C-375/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 7 juli 2016 — Finanzamt Bergisch Gladbach/Igor Butin

6

2016/C 392/08

Zaak C-409/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Symvoulio tis Epikrateias (Griekenland) op 22 juli 2016 — Ypourgos Esoterikon, Ypourgos Paideias kai Thriskevmaton/Maria-Eleni Kalliri

6

2016/C 392/09

Zaak C-415/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Judicial da Comarca do Porto (Portugal) op 27 juli 2016 — David Fernando Leal da Fonseca/Varzim Sol — Turismo, Jogo e Animação, SA

7

2016/C 392/10

Zaak C-419/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Bolzano/Landesgericht Bozen (Italië) op 28 juli 2016 — Sabina Simma Federspiel/Provincia autonoma di Bolzano, Equitalia Nord SpA

8

2016/C 392/11

Zaak C-420/16 P: Hogere voorziening ingesteld op 28 juli 2016 door Balázs-Árpád Izsák en Attila Dabis tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 10 mei 2016 in zaak T-529/13, Balázs-Árpád Izsák en Attila Dabis/Europese Commissie

8

2016/C 392/12

Zaak C-421/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk) op 28 juli 2016 — Ministre des finances et des comptes publics/Marc Lassus

9

2016/C 392/13

Zaak C-429/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Sąd Okręgowy w Łodzi (Polen) op 2 augustus 2016 — Małgorzata Ciupa e.a./II Szpitalowi Miejskiemu im. L. Rydygiera w Łodzi thans Szpital Ginekologiczno-Położniczy im dr L. Rydygiera Sp. z o.o. w Łodzi

10

2016/C 392/14

Zaak C-436/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Areios Pagos (Griekenland) op 4 augustus 2016 — Georgios Leventis, Nikolaos Vafeias/Malcon Navigation Co. Ltd, Brave Bulk Transport Ltd

11

2016/C 392/15

Zaak C-438/16 P: Hogere voorziening ingesteld op 4 augustus 2016 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 26 mei 2016 in de gevoegde zaken T-479/11 en T-157/12

12

2016/C 392/16

Zaak C-454/16 P: Hogere voorziening ingesteld op 12 augustus 2016 door Global Steel Wire, SA tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 2 juni 2016 in de gevoegde zaken T-426/10–T-429/10 en T-438/12–T-441/12, Moreda-Riviere Trefilerias e.a./Commissie

12

2016/C 392/17

Zaak C-455/16 P: Hogere voorziening ingesteld op 12 augustus 2016 door Moreda-Riviere Trefilerías, SA tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 2 juni 2016 in de gevoegde zaken T-426/10–T-429/10 en T-438/12–T-441/12, Moreda-Riviere Trefilerías e.a./Commissie

13

2016/C 392/18

Zaak C-456/16 P: Hogere voorziening ingesteld op 12 augustus 2016 door Trefilerías Quijano, SA tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 2 juni 2016 in de gevoegde zaken T-426/10–T-429/10 en T-438/12–T-441/12, Moreda-Riviere Trefilerías e.a./Commissie

14

2016/C 392/19

Zaak C-457/16 P: Hogere voorziening ingesteld op 12 augustus 2016 door Global Steel Wire, SA tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 2 juni 2016 in de gevoegde zaken T-426/10–T-429/10 en T-438/12–T-441/12, Moreda-Riviere Trefilerias e.a./Commissie

14

2016/C 392/20

Zaak C-458/16 P: Hogere voorziening ingesteld op 12 augustus 2016 door Trenzas y Cables de Acero PSC, SL tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 2 juni 2016 in de gevoegde zaken T-426/10–T-429/10 en T-438/12–T-441/12, Moreda-Riviere Trefilerias e.a./Commissie

16

2016/C 392/21

Zaak C-459/16 P: Hogere voorziening ingesteld op 12 augustus 2016 door Trenzas y Cables de Acero PSC, SL tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 2 juni 2016 in de gevoegde zaken T-426/10–T-429/10 en T-438/12–T-441/12, Moreda-Riviere Trefilerias e.a./Commissie

17

2016/C 392/22

Zaak C-460/16 P: Hogere voorziening ingesteld op 12 augustus 2016 door Trefilerías Quijano, SA tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 2 juni 2016 in de gevoegde zaken T-426/10–T-429/10 en T-438/12–T-441/12, Moreda-Riviere Trefilerias e.a./Commissie

18

2016/C 392/23

Zaak C-461/16 P: Hogere voorziening ingesteld op 12 augustus 2016 door Moreda-Riviere Trefilerías, SA tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 2 juni 2016 in de gevoegde zaken T-426/10–T-429/10 en T-438/12–T-441/12, Moreda-Riviere Trefilerias e.a./Commissie

19

 

Gerecht

2016/C 392/24

Zaak T-219/13: Arrest van het Gerecht van 15 september 2016 — Ferracci/Commissie [Staatssteun — Gemeentelijke onroerendezaakbelasting — Vrijstelling verleend aan niet-commerciële organisaties die specifieke activiteiten uitoefenen — Geconsolideerde wet op de inkomstenbelasting — Vrijstelling van de eenmalige gemeentelijke belasting — Besluit waarin ten dele wordt vastgesteld dat er geen sprake is van staatssteun en ten dele dat de steun onverenigbaar is met de interne markt — Beroep tot nietigverklaring — Regelgevingshandeling die geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt — Rechtstreeks geraakt — Ontvankelijkheid — Volstrekte onmogelijkheid van terugvordering — Artikel 14, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/1999 — Motiveringsplicht]

22

2016/C 392/25

Zaak T-471/13: Arrest van het Gerecht van 8 september 2016 — Xellia Pharmaceuticals en Alpharma/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Markt van antidepressiva die het werkzame farmaceutische bestanddeel citalopram bevatten — Begrip mededingingsbeperking naar strekking — Potentiële mededinging — Generieke geneesmiddelen — Drempels voor toetreding tot de markt als gevolg van het bestaan van octrooien — Overeenkomst tussen een octrooihouder en een onderneming die actief is op het gebied van generieke geneesmiddelen — Duur van het onderzoek van de Commissie — Rechten van de verdediging — Geldboeten — Rechtszekerheid — Beginsel van de legaliteit van straffen)

22

2016/C 392/26

Zaak T-675/13: Arrest van het Gerecht van 15 september 2016 — K Chimica/ECHA (REACH — Voor registratie van een stof verschuldigde vergoeding — Lagere vergoeding voor kleine, middelgrote en micro-ondernemingen — Onjuiste aangifte van de grootte van de onderneming — Aanbeveling 2003/361/EG — Besluit waarbij een vergoeding voor administratieve kosten wordt opgelegd — Vaststelling van de grootte van de onderneming — Bevoegdheid van ECHA)

23

2016/C 392/27

Zaak T-17/14: Arrest van het Gerecht van 15 september 2016 — U4U e.a./Parlement en Raad [Bijzondere bepalingen en uitzonderingen voor in een derde land tewerkgestelde ambtenaren — Loopbaan van ambtenaren met de rang van administrateur — Wijziging van het Ambtenarenstatuut van de Unie — Verordening (EU, Euratom) nr. 1023/2013 — Onregelmatigheden in de procedure van vaststelling van handelingen — Geen raadpleging van het Comité van het Statuut en de vakorganisaties]

24

2016/C 392/28

Zaak T-54/14: Arrest van het Gerecht van 8 september 2016 — Goldfish e.a./Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Belgische, Duitse, Franse en Nederlandse markt van noordzeegarnalen — Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU is vastgesteld — Bepaling van de prijzen en verdeling van verkoophoeveelheden — Ontvankelijkheid van bewijs — Gebruik van heimelijke opnamen van telefoongesprekken als bewijs — Beoordeling van het vermogen om te betalen — Volledige rechtsmacht)

24

2016/C 392/29

Zaak T-76/14: Arrest van het Gerecht van 15 september 2016 — Morningstar/Commissie [Mededinging — Misbruik van machtspositie — Wereldmarkt van geconsolideerde realtime datafeeds — Besluit waarbij de toezeggingen van de onderneming met een machtspositie verbindend worden verklaard — Artikel 9 van verordening (EG) nr. 1/2003]

25

2016/C 392/30

Zaak T-121/14: Arrest van het Gerecht van 15 september 2016 — PT Pelita Agung Agrindustri/Raad [Dumping — Invoer van biodiesel uit Indonesië — Definitief antidumpingrecht — Artikel 2, lid 5, van verordening (EG) nr. 1225/2009 — Normale waarde — Productiekosten]

26

2016/C 392/31

Zaken T-353/14 en T-17/15: Arrest van het Gerecht van 15 september 2016 — Italië/Commissie [Regeling van het taalgebruik — Aankondigingen van algemene vergelijkende onderzoeken voor de aanwerving van administrateurs — Keuze van de tweede taal uit drie talen — Verordening nr. 1 — Artikelen 1 quinquies, lid 1, 27 en 28, onder f), van het Statuut — Discriminatieverbod — Evenredigheid]

26

2016/C 392/32

Zaak T-456/14: Arrest van het Gerecht van 15 september 2016 — TAO-AFI en SFIE-PE/Parlement en Raad [Bezoldigingen en pensioenen van de ambtenaren en personeelsleden van de Unie — Jaarlijkse aanpassing — Verordeningen (EU) nrs. 422/2014 en 423/2014 — Onregelmatigheden tijdens de procedure voor vaststelling van de handelingen — Verzuim om vakorganisaties te raadplegen]

27

2016/C 392/33

Zaak T-587/14: Arrest van het Gerecht van 15 september 2016 — Crosfield Italia/ECHA (REACH — Voor registratie van een stof verschuldigde vergoeding — Lagere vergoeding voor kleine, middelgrote en micro-ondernemingen — Onjuiste aangifte van de grootte van de onderneming — Aanbeveling 2003/361/EG — Besluit waarbij een vergoeding voor administratieve kosten wordt opgelegd — Motiveringsplicht)

28

2016/C 392/34

Zaak T-709/14: Arrest van het Gerecht van 9 september 2016 — Tri-Ocean Trading/Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen tegen Syrië — Bevriezing van tegoeden — Beoordelingsfout)

28

2016/C 392/35

Zaak T-719/14: Arrest van het Gerecht van 9 september 2016 — Tri Ocean Energy/Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen tegen Syrië — Bevriezing van tegoeden — Beoordelingsfout)

29

2016/C 392/36

Zaak T-755/14: Arrest van het Gerecht van 15 september 2016 — Herbert Smith Freehills/Commissie [Toegang tot documenten — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Documenten inzake de discussies voorafgaand aan de vaststelling van de richtlijn betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten — Weigering van toegang — Uitzondering voor de bescherming van juridisch advies — Rechten van de verdediging — Hoger openbaar belang]

30

2016/C 392/37

Zaak T-796/14: Arrest van het Gerecht van 15 september 2016 — Philip Morris/Commissie [Toegang tot documenten — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Documenten die zijn opgesteld in het kader van de werkzaamheden ter voorbereiding van de richtlijn betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten — Weigering van toegang — Uitzondering voor de bescherming van gerechtelijke procedures en juridisch advies — Uitzondering voor de bescherming van het besluitvormingsproces — Hoger openbaar belang]

30

2016/C 392/38

Zaak T-830/14: Arrest van het Gerecht van 9 september 2016 — Farahat/Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen tegen Syrië — Bevriezing van tegoeden — Beoordelingsfout)

31

2016/C 392/39

Zaak T-18/15: Arrest van het Gerecht van 15 september 2016 — Philip Morris/Commissie [Toegang tot documenten — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Documenten die zijn opgesteld in het kader van de werkzaamheden ter voorbereiding van de richtlijn betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten — Weigering van toegang — Uitzondering voor de bescherming van gerechtelijke procedures — Uitzondering voor de bescherming van het besluitvormingsproces — Rechten van de verdediging — Hoger openbaar belang]

32

2016/C 392/40

Zaak T-57/15: Arrest van het Gerecht van 14 september 2016 — Trajektna luka Split/Commissie (Staatssteun — Havendiensten — Vermeende steun aan de openbare ferry-exploitant Jadrolinija — Vaststelling door de Kroatische autoriteiten van de tarieven voor de havendiensten in de haven van Split betreffende het binnenlands vervoer op een vermeend lager niveau dan dat van de tarieven in de andere havens van Kroatië en in het internationaal transport — Privé-exploitant houder van een vermeend exclusieve concessie voor de exploitatie van de passagiersterminal in de haven van Split — Besluit waarbij wordt vastgesteld dat er geen sprake is van staatssteun — Begrip staatssteun — Staatsmiddelen)

32

2016/C 392/41

Zaak T-146/15: Arrest van het Gerecht van 13 september 2016 — hyphen/EUIPO — Skylotec (Afbeelding van een veelhoek) [Uniemerk — Procedure tot vervallenverklaring — Uniebeeldmerk dat een veelhoek afbeeldt — Normaal gebruik van het merk — Artikel 15, lid 1, tweede alinea, onder a), en artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Op onderdelen afwijkende vorm die het onderscheidend vermogen niet wijzigt]

33

2016/C 392/42

Zaak T-152/15 P: Arrest van het Gerecht van 13 september 2016 — Commissie/Kakol (Hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Algemeen vergelijkend onderzoek — Niet-toelating van een kandidaat — Niet-erkenning van een diploma — Toelating tot een eerder vergelijkend onderzoek — Soortgelijke toelatingsvoorwaarden — Motiveringsplicht)

34

2016/C 392/43

Zaak T-159/15: Arrest van het Gerecht van 9 september 2016 — Puma/EUIPO — Gemma Group (Afbeelding van een springende katachtige) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniebeeldmerk dat een springende katachtige afbeeldt — Oudere internationale beeldmerken die een springende katachtige afbeelden — Relatieve weigeringsgrond — Behoorlijk bestuur — Bewijs van de bekendheid van de oudere merken — Artikel 8, lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009]

34

2016/C 392/44

Zaak T-207/15: Arrest van het Gerecht van 14 september 2016 — National Iranian Tanker Company/Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie — Bevriezing van tegoeden — Gezag van gewijsde — Recht op een doeltreffende voorziening in rechte — Beoordelingsfout — Rechten van de verdediging — Eigendomsrecht — Evenredigheid)

35

2016/C 392/45

Zaak T-358/15: Arrest van het Gerecht van 15 september 2016 — Arrom Conseil/EUIPO — Puig France (Roméo has a Gun by Romano Ricci) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniebeeldmerk Roméo has a Gun by Romano Ricci — Oudere Uniewoordmerken NINA RICCI en RICCI — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Voordeel dat ongerechtvaardigd wordt getrokken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van de oudere merken — Afbreuk aan de reputatie — Artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009]

36

2016/C 392/46

Zaak T-371/15: Arrest van het Gerecht van 14 juli 2016 — Preferisco Foods/EUIPO — Piccardo & Savore’ (PREFERISCO) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniebeeldmerk PREFERISCO — Ouder Uniewoordmerk I PREFERITI — Relatieve weigeringsgrond — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009]

36

2016/C 392/47

Zaak T-390/15: Arrest van het Gerecht van 13 september 2016 — Perfetti Van Melle Benelux/EUIPO — PepsiCo (3D) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniebeeldmerk 3D — Oudere Uniewoord- en beeldmerken 3D’S en 3D’s — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009]

37

2016/C 392/48

Zaak T-408/15: Arrest van het Gerecht van 13 september 2016 — Globo Comunicação e Participações/EUIPO (klankmerk) [Uniemerk — Aanvraag voor klankmerk — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Motiveringsplicht — Artikel 75 van verordening nr. 207/2009]

38

2016/C 392/49

Zaak T-410/15 P: Arrest van het Gerecht van 13 september 2016 — Pohjanmäki/Raad (Hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Bevordering — Bevorderingsronde 2013 — Respectieve rol van het TABG en het CCP — Ontbreken van beoordelingsrapporten — Geen raadpleging van de beoordelingsrapporten door de leden van het CCP — Verenigbaarheid van de functie van rapporteur bij het CCP en die van voormalig beoordelaar — Gelijke behandeling — Motiveringsplicht)

38

2016/C 392/50

Zaak T-453/15: Arrest van het Gerecht van 15 september 2016 — Trinity Haircare/EUIPO — Advance Magazine Publishers (VOGUE) [Uniemerk — Nietigheidsprocedure — Uniebeeldmerk VOGUE — Absolute weigeringsgrond — Geen beschrijvend karakter — Onderscheidend vermogen — Artikel 52, lid 1, onder a) juncto artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Kwade trouw — Artikel 52, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009]

39

2016/C 392/51

Zaak T-479/15: Arrest van het Gerecht van 14 september 2016 — Lotte/EUIPO — Kuchenmeister (KOALA LAND) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniewoordmerk KOALA LAND — Ouder nationaal woordmerk KOALA — Gedeeltelijke afwijzing van de inschrijvingsaanvraag — Verwarringsgevaar — Normaal gebruik — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Artikel 42, leden 2 en 3, van verordening nr. 207/2009]

39

2016/C 392/52

Zaak T-557/15 P: Arrest van het Gerecht van 9 september 2016 — De Esteban Alonso/Commissie (Hogere voorziening — Openbare dienst — Artikel 24 van het Statuut — Verzoek om bijstand — Strafprocedure voor een nationale rechterlijke instantie — Besluit van de instelling om zich civiele partij te stellen — Beroep in eerste aanleg kennelijk ongegrond verklaard — Procedurele onregelmatigheden — Voorwaarden voor de toepassing van artikel 24 van het Statuut)

40

2016/C 392/53

Zaak T-563/15: Arrest van het Gerecht van 13 september 2016 — Paglieri Sell System/EUIPO (APOTEKE) [Uniemerk — Aanvraag voor beeldmerk APOTEKE — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Motiveringsplicht — Artikel 75 van verordening nr. 207/2009]

41

2016/C 392/54

Zaak T-424/16: Beroep ingesteld op 5 augustus 2016 — Gifi Diffusion/EUIPO — Crocs (Schoeisel)

41

2016/C 392/55

Zaak T-442/16: Beroep ingesteld op 4 augustus 2016 — Šroubárna Ždánice/Raad

42

2016/C 392/56

Zaak T-459/16: Beroep ingesteld op 19 augustus 2016 — Spanje/Commissie

42

2016/C 392/57

Zaak T-462/16: Beroep ingesteld op 22 augustus 2016 — Portugal/Commissie

43

2016/C 392/58

Zaak T-463/16: Beroep ingesteld op 22 augustus 2016 — Portugal/Commissie

44

2016/C 392/59

Zaak T-619/16: Beroep ingesteld op 30 augustus 2016 — Sicignano/EUIPO — Inprodi (GiCapri a giacchett’e capri)

45

2016/C 392/60

Zaak T-621/16: Beroep ingesteld op 29 augustus 2016 — České dráhy/Commissie

46

2016/C 392/61

Zaak T-627/16: Beroep ingesteld op 31 augustus 2016 — Tsjechië/Commissie

47

2016/C 392/62

Zaak T-631/16: Beroep ingesteld op 2 september 2016 — Remag Metallhandel en Jaschinsky/Commissie

47

2016/C 392/63

Zaak T-638/16: Beroep ingesteld op 7 september 2016 — Deichmann/EUIPO — Vans (Weergave van een streep op de zijkant van een schoen)

48

2016/C 392/64

Zaak T-640/16: Beroep ingesteld op 8 september 2016 — GEA Group/Commissie

49

2016/C 392/65

Zaak T-642/16: Beroep ingesteld op 12 september 2016 — Iame/EUIPO — Industrie Aeronautiche Reggiane (Parilla)

50


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2016/C 392/01)

Laatste publicatie

PB C 383 van 17.10.2016

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 371 van 10.10.2016

PB C 364 van 3.10.2016

PB C 350 van 26.9.2016

PB C 343 van 19.9.2016

PB C 335 van 12.9.2016

PB C 326 van 5.9.2016

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


Gerecht

24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/2


Verkiezing van de president van het Gerecht

(2016/C 392/02)

Tijdens hun vergadering van 20 september 2016 hebben de rechters van het Gerecht overeenkomstig artikel 9, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering rechter Marc Jaeger verkozen tot president van het Gerecht voor de periode van 20 september 2016 tot en met 31 augustus 2019.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/2


Verkiezing van de vicepresident van het Gerecht

(2016/C 392/03)

Tijdens hun vergadering van 20 september 2016 hebben de rechters van het Gerecht overeenkomstig artikel 9, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering rechter Marc van der Woude verkozen tot vicepresident van het Gerecht voor de periode van 20 september 2016 tot en met 31 augustus 2019.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/2


Verkiezing van de kamerpresidenten

(2016/C 392/04)

Op 21 september 2016 heeft het Gerecht overeenkomstig artikel 18 van het Reglement voor de procesvoering I. Pelikánová, M. Prek, S. Frimodt Nielsen, H. Kanninen, D. Gratsias, G. Berardis, V. Tomljenović, A. M. Collins en S. Gervasoni verkozen tot presidenten van de kamers zetelend met vijf rechters en de kamers zetelend met drie rechters voor de periode van 21 september 2016 tot en met 31 augustus 2019.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/2


Vorming van de kamers en toevoeging van de rechters aan de kamers

(2016/C 392/05)

Op 21 september 2016 heeft het Gerecht, dat uit 44 rechters bestaat, beslist om uit zijn midden zes kamers van vijf rechters te vormen die zetelen met vijf en met drie rechters, die zijn toegewezen aan twee subformaties, en drie kamers van vier rechters die zetelen met vijf en met drie rechters, die zijn toegewezen aan drie subformaties, voor de periode van 21 september 2016 tot en met 31 augustus 2019 en op 26 september 2016 om de rechters voor de periode van 26 september 2016 tot en met 31 augustus 2019 daaraan toe te voegen als volgt:

Eerste kamer — uitgebreid, zetelend met vijf rechters:

Mevrouw Pelikánová, kamerpresident, de heer Valančius, de heer Nihoul, de heer Svenningsen en de heer Öberg, rechters.

Eerste kamer, zetelend met drie rechters:

Mevrouw Pelikánová, kamerpresident;

a)

de heer Nihoul en de heer Svenningsen, rechters;

b)

de heer Valančius en de heer Öberg, rechters.

Tweede kamer — uitgebreid, zetelend met vijf rechters:

De heer Prek, kamerpresident, de heer Buttigieg, de heer Schalin, de heer Berke en mevrouw Costeira, rechters.

Tweede kamer, zetelend met drie rechters:

De heer Prek, kamerpresident;

a)

de heer Schalin en mevrouw Costeira, rechters;

b)

de heer Buttigieg en de heer Berke, rechters.

Derde kamer — uitgebreid, zetelend met vijf rechters:

De heer Frimodt Nielsen, kamerpresident, de heer Kreuschitz, de heer Forrester, mevrouw Półtorak en de heer Perillo, rechters.

Derde kamer, zetelend met drie rechters:

De heer Frimodt Nielsen, kamerpresident;

a)

de heer Forrester en de heer Perillo, rechters;

b)

de heer Kreuschitz en mevrouw Półtorak, rechters.

Vierde kamer — uitgebreid, zetelend met vijf rechters:

De heer Kanninen, kamerpresident, de heer Schwarcz, de heer Iliopoulos, de heer Calvo-Sotelo Ibáñez-Martín en mevrouw Reine, rechters.

Vierde kamer, zetelend met drie rechters:

De heer Kanninen, kamerpresident;

a)

de heer Schwarcz en de heer Iliopoulos, rechters;

b)

de heer Calvo-Sotelo Ibáñez-Martín en mevrouw Reine, rechters.

Vijfde kamer — uitgebreid, zetelend met vijf rechters:

De heer Gratsias, kamerpresident, mevrouw Labucka, de heer Dittrich, de heer Ulloa Rubio en de heer Xuereb, rechters.

Vijfde kamer, zetelend met drie rechters:

De heer Gratsias, kamerpresident;

a)

de heer Dittrich en de heer Xuereb, rechters;

b)

mevrouw Labucka en de heer Ulloa Rubio, rechters.

Zesde kamer — uitgebreid, zetelend met vijf rechters:

De heer Berardis, kamerpresident, de heer Papasavvas, de heer Spielmann, de heer Csehi en mevrouw Spineanu-Matei, rechters.

Zesde kamer, zetelend met drie rechters:

De heer Berardis, kamerpresident;

a)

de heer Papasavvas en mevrouw Spineanu-Matei, rechters;

b)

de heer Spielmann en de heer Csehi, rechters.

Zevende kamer — uitgebreid, zetelend met vijf rechters:

Mevrouw Tomljenović, kamerpresident, mevrouw Kancheva, de heer Bieliūnas, mevrouw Marcoulli en de heer Kornezov, rechters.

Zevende kamer, zetelend met drie rechters:

Mevrouw Tomljenović, kamerpresident;

a)

de heer Bieliūnas en de heer Kornezov, rechters;

b)

de heer Bieliūnas en mevrouw Marcoulli, rechters;

c)

mevrouw Marcoulli en de heer Kornezov, rechters.

Achtste kamer — uitgebreid, zetelend met vijf rechters:

De heer Collins, kamerpresident, mevrouw Kancheva, de heer Madise, de heer Barents en de heer Passer, rechters.

Achtste kamer, zetelend met drie rechters:

De heer Collins, kamerpresident;

a)

de heer Barents en de heer Passer, rechters;

b)

mevrouw Kancheva en de heer Barents, rechters;

c)

mevrouw Kancheva en de heer Passer, rechters.

Negende kamer — uitgebreid, zetelend met vijf rechters:

De heer Gervasoni, kamerpresident, de heer Bieliūnas, de heer Madise, de heer da Silva Passos en mevrouw Kowalik-Bańczyk, rechters.

Negende kamer, zetelend met drie rechters:

De heer Gervasoni, kamerpresident;

a)

de heer Madise en de heer da Silva Passos, rechters;

b)

de heer Madise en mevrouw Kowalik-Bańczyk, rechters;

c)

de heer da Silva Passos en mevrouw Kowalik-Bańczyk, rechters.

De drie kamers van vier rechters zullen met een vijfde rechter zetelen door toevoeging van een rechter die uit één van de twee andere kamers van vier rechters afkomstig is, met uitsluiting van de kamerpresident, die voor een jaar wordt aangewezen in de rangorde voorzien in artikel 8 van het Reglement voor de procesvoering. De Zevende kamer zal dus worden uitgebreid door toevoeging van een rechter van de Achtste kamer, de Achtste kamer door toevoeging van een rechter van de Negende kamer en de Negende kamer door toevoeging van een rechter van de Zevende kamer.


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/5


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 7 juli 2016 — RGEX GmbH, in liquidatie, vertegenwoordigd door curator Rochus Geissel/Finanzamt Neuss

(Zaak C-374/16)

(2016/C 392/06)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: RGEX GmbH, in liquidatie, vertegenwoordigd door curator Rochus Geissel

Verwerende partij: Finanzamt Neuss

Prejudiciële vragen

1)

Bevat de factuur die vereist is voor de uitoefening van het recht op aftrek van voorbelasting overeenkomstig artikel 168, onder a), juncto artikel 178, onder a), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), het „volledige adres” in de zin van artikel 226, punt 5, van die richtlijn, wanneer de ondernemer die goederen heeft geleverd of diensten heeft verricht, op de door hem uitgereikte factuur voor die goederen of diensten een adres vermeldt waar hij weliswaar per post bereikbaar is, maar waar hij geen economische activiteit uitoefent?

2)

Staat artikel 168, onder a), juncto artikel 178, onder a), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, gelet op het doeltreffendheidsbeginsel, in de weg aan een nationale praktijk volgens welke de vraag van de goede trouw van de afnemer van de goederen of diensten met betrekking tot de vervulling van de voorwaarden voor aftrek van voorbelasting niet in het kader van de procedure van vaststelling van de belasting, maar alleen in het kader van een aparte billijkheidsregeling in aanmerking wordt genomen? Kan in dat opzicht artikel 168, onder a), juncto artikel 178, onder a), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde worden ingeroepen?


(1)  PB L 347, blz. 1.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/6


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 7 juli 2016 — Finanzamt Bergisch Gladbach/Igor Butin

(Zaak C-375/16)

(2016/C 392/07)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Finanzamt Bergisch Gladbach

Verwerende partij: Igor Butin

Prejudiciële vragen

1.

Vereist artikel 226, punt 5, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna: „richtlijn 2006/112”) (1) dat een adres van de belastingplichtige wordt vermeld waarop hij zijn economische activiteiten uitoefent?

2.

Indien de eerste vraag ontkennend moet worden beantwoord:

a)

Volstaat het om als adres in de zin van artikel 226, punt 5, van richtlijn 2006/112 een postbusadres te vermelden?

b)

Welk adres moet een belastingplichtige op zijn facturen vermelden wanneer hij een onderneming (bijvoorbeeld een internethandelsbedrijf) drijft die niet over bedrijfsruimte beschikt?

3.

Moet de aftrek van voorbelasting in gevallen waarin niet aan de formele factuurvereisten van artikel 226 van richtlijn 2006/112 is voldaan, steeds worden toegestaan wanneer er geen sprake is van btw-fraude of de belastingplichtige niet wist of kon weten dat hij betrokken was bij btw-fraude, of vereist het vertrouwensbeginsel in dat geval dat de belastingplichtige alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem kan worden gevergd om zich van de juistheid van de factuurgegevens te vergewissen?


(1)  PB L 347, blz. 1.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/6


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Symvoulio tis Epikrateias (Griekenland) op 22 juli 2016 — Ypourgos Esoterikon, Ypourgos Paideias kai Thriskevmaton/Maria-Eleni Kalliri

(Zaak C-409/16)

(2016/C 392/08)

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Symvoulio tis Epikrateias (Griekenland)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Ypourgos Esoterikon,

Ypourgos Paideias kai Thriskevmaton

Verwerende partij: Maria-Eleni Kalliri

Prejudiciële vraag

Is artikel 1, lid 1, van presidentieel decreet 90/2003 tot wijziging van artikel 2, lid 1, van presidentieel decreet 4/1995, dat voor civiele gegadigden voor de gewone opleiding en de officiersopleiding aan de politieschool bepaalt dat ‚mannen en vrouwen […] een lengte [moeten] hebben van ten minste 1,70 m’, in overeenstemming met de bepalingen van de richtlijnen 76/207/EEG (1), 2002/73/EG (2) en 2006/54/EG (3), die iedere indirecte discriminatie op grond van geslacht met betrekking tot de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden in de publieke sector verbieden (tenzij deze naar de uitkomst verschillende behandeling zijn rechtvaardiging vindt in objectieve factoren die niets van doen hebben met welke discriminatie op grond van geslacht dan ook, en niet verder gaat dan passend en noodzakelijk is ter verwezenlijking van het nagestreefde doel)?


(1)  Richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden (PB 1976, L 39, blz. 40).

(2)  Richtlijn 2002/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot wijziging van richtlijn 76/207/EEG van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden (PB 2002, L 26, blz. 1).

(3)  Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (PB 2006, L 204, blz. 23).


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Judicial da Comarca do Porto (Portugal) op 27 juli 2016 — David Fernando Leal da Fonseca/Varzim Sol — Turismo, Jogo e Animação, SA

(Zaak C-415/16)

(2016/C 392/09)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Tribunal Judicial da Comarca do Porto

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: David Fernando Leal da Fonseca

Verwerende partij: Varzim Sol — Turismo, Jogo e Animação, SA

Prejudiciële vragen

1)

Moet, gelet op artikel 5 van richtlijn 93/104/EG (1) van de Raad van 23 november 1993 en van richtlijn 2003/88/EG (2) van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003, alsmede gelet op artikel 31 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in het geval van werknemers die in ploegen en met wisselende rustperioden werken in een vestiging waar elke weekdag doch niet doorlopend gedurende 24 uur per dag wordt gewerkt, de verplichte rustdag waarop de werknemer recht heeft, noodzakelijk worden toegekend in elke periode van zeven dagen, zijnde ten minste op de zevende dag die volgt op zes opeenvolgende werkdagen?

2)

Is de uitlegging volgens welke het de werkgever vrij staat om voor dergelijke werknemers te kiezen op welke dagen hij de werknemer voor elke week de rusttijd toekent waarop deze recht heeft, waarbij het mogelijk is dat de werknemer verplicht is, zonder vergoeding voor overwerk, tot tien opeenvolgende dagen te werken, in overeenstemming met deze richtlijnen en voorschriften?

3)

Is de uitlegging volgens welke de ononderbroken periode van 24 uur rust kan vallen op om het even welke kalenderdag van een bepaalde periode van zeven kalenderdagen en de daaropvolgende ononderbroken periode van 24 uur rust (waarbij de 11 uur dagelijkse rust komen) eveneens kan vallen op om het even welke kalenderdag van de periode van zeven kalenderdagen die onmiddellijk aansluit op de vorige, in overeenstemming met deze richtlijnen en voorschriften?


(1)  Richtlijn 93/104/EG van de Raad van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB 1993, L 307, blz. 18).

(2)  Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB 2003, L 299, blz. 9).


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/8


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Bolzano/Landesgericht Bozen (Italië) op 28 juli 2016 — Sabina Simma Federspiel/Provincia autonoma di Bolzano, Equitalia Nord SpA

(Zaak C-419/16)

(2016/C 392/10)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Bolzano/Landesgericht Bozen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Sabina Simma Federspiel

Verwerende partijen: Provincia autonoma di Bolzano, Equitalia Nord SpA

Prejudiciële vragen

1)

Moeten artikel 2, lid 1, onder c), van richtlijn 75/363/EEG (1), zoals gewijzigd bij richtlijn 82/76/EEG (2), en de daarin vermelde bijlage aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een regeling van nationaal recht zoals in het hoofdgeding van toepassing is, die bepaalt dat bezoldigingen voor specialisten in opleiding slechts worden uitbetaald na overlegging van een verklaring waarin de belanghebbende arts zich ertoe verbindt dat hij in de tien jaar na de verkrijging van de titel van specialist ten minste vijf jaar diensten zal verrichten in de openbare gezondheidsdienst van de Provincia autonoma di Bolzano, en die de Provincia autonoma di Bolzano, het lichaam dat de bezoldiging financiert, uitdrukkelijk toestaat om in geval van algehele niet-nakoming van deze verbintenis tot 70 % van het betaalde bedrag terug te vorderen, met rente berekend vanaf de datum waarop de overheidsdienst de afzonderlijke betalingen heeft verricht?

2)

Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, staat dan het in artikel 45 VWEU bedoelde beginsel van vrij verkeer van werknemers in de weg aan een bepaling van nationaal recht zoals in het hoofdgeding van toepassing is, die bepaalt dat bezoldigingen voor specialisten in opleiding slechts worden uitbetaald na overlegging van een verklaring waarin de belanghebbende arts zich ertoe verbindt dat hij in de tien jaar na de verkrijging van de titel van specialist ten minste vijf jaar diensten zal verrichten in de openbare gezondheidsdienst van de Provincia Autonoma di Bolzano, en die de Provincia Autonoma di Bolzano, het lichaam dat de bezoldiging financiert, uitdrukkelijk toestaat om in geval van van algehele niet-nakoming van deze verbintenis tot 70 % van het betaalde bedrag terug te vorderen, met rente berekend vanaf de datum waarop de overheidsdienst de afzonderlijke betalingen heeft verricht?


(1)  Richtlijn 75/363/EEG van de Raad van 16 juni 1975 inzake de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de werkzaamheden van de arts (PB L 167, blz. 14).

(2)  Richtlijn 82/76/EEG van de Raad van 26 januari 1982 tot wijziging van Richtlijn 75/362/EEG inzake de onderlinge erkenning van de diploma' s, certificaten en andere titels van de arts, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten, alsmede van Richtlijn 75/363/EEG inzake de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de werkzaamheden van de arts (PB L 43, blz. 21).


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/8


Hogere voorziening ingesteld op 28 juli 2016 door Balázs-Árpád Izsák en Attila Dabis tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 10 mei 2016 in zaak T-529/13, Balázs-Árpád Izsák en Attila Dabis/Europese Commissie

(Zaak C-420/16 P)

(2016/C 392/11)

Procestaal: Hongaars

Partijen

Rekwiranten: Balázs-Árpád Izsák en Attila Dabis (vertegenwoordiger: D. Sobor, abogado)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Hongarije, Helleense Republiek, Roemenië en Slowaakse Republiek

Conclusies

Rekwiranten verzoeken het Hof:

het arrest van het Gerecht van 10 mei 2016 in zaak T–529/13 te vernietigen en overeenkomstig artikel 61 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie,

primair, besluit C(2013) 4975 final van de Europese Commissie van 25 juli 2013 houdende weigering tot registratie van het voorgestelde burgerinitiatief, waarvan verzoekers in hun verzoekschrift om nietigverklaring verzochten, alsnog nietig te verklaren en de zaak zelf af te doen;

subsidiair, voor het geval dat het Hof zou oordelen dat de zaak niet in staat van wijzen is, de zaak voor afdoening terug te verwijzen naar het Gerecht, en

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun hogere voorziening voeren rekwiranten de volgende middelen aan:

1.

Het Gerecht heeft artikel 47 van het Handvest en artikel 92, lid 1, van zijn Reglement voor de procesvoering geschonden, met name omdat het zijn plicht heeft verzaakt informatie te verstrekken omtrent de bewijslast voor zover het, alvorens arrest te wijzen, procespartijen niet heeft meegedeeld dat de omstandigheid dat de uitvoering van het cohesiebeleid van de Unie, zowel door de Unie als door de lidstaten, een bedreiging vormt voor de specifieke kenmerken van de regio’s met een nationale minderheid en de omstandigheid dat de specifieke kenmerken van de regio’s met een nationale minderheid op etnisch, cultureel, religieus of taalgebied kunnen worden beschouwd als een ernstige en permanente demografische belemmering in de zin van artikel 174, derde alinea, VWEU, naar zijn oordeel feitenkwesties zijn waarvan het bewijs in de procedure moet worden geleverd.

2.

Het Gerecht heeft artikel 11, lid 4, VEU en artikel 4, lid 2, onder b), van de verordening over het Europees burgerinitiatief (1) geschonden voor zover het in geding zijnde Europees burgerinitiatief voldoet aan het bepaalde in lid 4 van artikel 11 VEU, aangezien het een aangelegenheid betreft waarvoor volgens de organisatoren een rechtshandeling van de Unie nodig is ter uitvoering van de Verdragen en de Europese Commissie bevoegd is om het desbetreffende voorstel in te dienen. Voorts kan de Commissie slechts dan registratie van een voorgesteld burgerinitiatief op grond van onbevoegdheid weigeren, als het voorstel zichtbaar buiten het kader van haar bevoegdheden valt.

3.

Het Gerecht heeft artikel 4, lid 2, onder c), VWEU en artikel 174 VWEU geschonden, aangezien in de derde alinea van artikel 174 VWEU de omstandigheden die ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen vormen uit hoofde waarvan in het cohesiebeleid van de Unie „bijzondere aandacht” aan een regio moet worden besteed, bij wijze van voorbeeld worden genoemd.

4.

Het Gerecht heeft artikel 7 VWEU, artikel 167 VWEU, artikel 3, lid 3, VEU, artikel 22 van het Handvest en de Verdragsbepalingen betreffende het discriminatieverbod geschonden aangezien het aan de orde zijnde Europees burgerinitiatief de bij artikel 7 VWEU voorgeschreven samenhang tussen de beleidsmaatregelen en optredens van de Unie bevordert in die zin dat het beoogt te bewerkstelligen dat in het cohesiebeleid rekening wordt gehouden met de culturele diversiteit en het behoud daarvan.


(1)  Verordening (EU) nr. 211/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 over het burgerinitiatief (PB L 65, blz. 1).


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/9


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk) op 28 juli 2016 — Ministre des finances et des comptes publics/Marc Lassus

(Zaak C-421/16)

(2016/C 392/12)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d’État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ministre des finances et des comptes publics

Verwerende partij: Marc Lassus

Prejudiciële vragen

1)

Moeten de hierboven aangehaalde bepalingen van artikel 8 van richtlijn 90/434/EEG van 23 juli 1990 (1) aldus worden uitgelegd dat zij, als een effectenruil binnen de werkingssfeer van de richtlijn valt, in de weg staan aan een mechanisme van belastinguitstel dat erin voorziet dat, in afwijking van de regel dat het belastbare feit van een meerwaardebelasting zich tijdens het jaar van de realisatie ervan voordoet, de meerwaarde van de ruil wordt vastgesteld en het bedrag ervan wordt bepaald naar aanleiding van de effectenruil en wordt belast in het jaar waarin de gebeurtenis plaatsvindt die een einde aan het uitstel van belasting maakt, welke met name de overdracht van de op het moment van de ruil ontvangen effecten kan zijn?

2)

Gesteld dat zij belastbaar is, kan een meerwaarde uit een effectenruil worden belast door de Staat die op het moment van de ruil heffingsbevoegd was, ook al valt de overdracht van de bij die ruil ontvangen effecten onder de heffingsbevoegdheid van een andere lidstaat?

3)

Indien de vorige vragen aldus worden beantwoord dat de richtlijn niet eraan in de weg staat dat de meerwaarde uit een effectenruil wordt belast op het moment van de latere overdracht van de bij de ruil verkregen effecten, ook wanneer beide transacties niet onder de heffingsbevoegdheid van dezelfde lidstaat vallen, kan de lidstaat waar de belasting over de meerwaarde uit de ruil is uitgesteld, de meerwaarde waarvoor de belasting is uitgesteld, belasten op het moment van deze overdracht, onder voorbehoud van de bepalingen van het toepasselijke bilaterale belastingverdrag, zonder rekening te houden met het resultaat van de overdracht wanneer dat resultaat een minderwaarde is? Die vraag wordt gesteld zowel in het licht van de richtlijn van 23 juli 1990, als in het licht van de vrijheid van vestiging, zoals gewaarborgd door artikel 43 EG-Verdrag, huidig artikel 49 VWEU, aangezien een belastingplichtige die zijn fiscale woonplaats in Frankrijk heeft op het moment van de ruil en op het moment van de overdracht, onder de in punt 4 van deze beslissing uiteengezette voorwaarden in aanmerking kan komen voor de verrekening van een minderwaarde uit de overdracht.

4)

Indien de derde vraag aldus wordt beantwoord dat rekening dient te worden gehouden met de minderwaarde uit de overdracht van de bij de ruil verkregen effecten, moet de lidstaat waar de meerwaarde uit de ruil is gerealiseerd, de minderwaarde uit de overdracht met de meerwaarde verrekenen of moet hij, wanneer hij niet heffingsbevoegd is voor de overdracht, afzien van het belasten van de meerwaarde uit de ruil?

5)

Indien de vierde vraag aldus wordt beantwoord dat de minderwaarde uit de overdracht moet worden verrekend met de meerwaarde uit de ruil, welke aankoopprijs van de overgedragen effecten moet dan worden gebruikt om de minderwaarde uit de overdracht te berekenen? Moet met name als eenheidsprijs voor de aankoop van de overgedragen effecten de totale waarde van de bij de ruil ontvangen vennootschapseffecten worden gehanteerd, zoals die is vermeld op de aangifte van de meerwaarde, gedeeld door het aantal van deze bij de ruil ontvangen effecten, of moet een gewogen gemiddelde aankoopprijs worden gebruikt, rekening houdend met de transacties na de ruil, zoals andere aankopen of kosteloze uitkeringen van effecten van dezelfde vennootschap?


(1)  Richtlijn 90/434/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten (PB L 225, blz. 1).


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Sąd Okręgowy w Łodzi (Polen) op 2 augustus 2016 — Małgorzata Ciupa e.a./II Szpitalowi Miejskiemu im. L. Rydygiera w Łodzi thans Szpital Ginekologiczno-Położniczy im dr L. Rydygiera Sp. z o.o. w Łodzi

(Zaak C-429/16)

(2016/C 392/13)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Okręgowy w Łodzi

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Małgorzata Ciupa e.a.

Verwerende partij: II Szpital Miejski im. L. Rydygiera w Łodzi thans Szpital Ginekologiczno-Położniczy im dr L. Rydygiera Sp. z o.o. w Łodzi

Prejudiciële vraag

Moet artikel 2 van richtlijn 98/59/EG (1) aldus worden uitgelegd dat een werkgever die ten minste 20 werknemers tewerkstelt en van plan is, voor een aantal werknemers als bepaald in artikel 1, lid 1, van de wet van 13 maart 2003 houdende bijzondere regels inzake de beëindiging van arbeidsverhoudingen met werknemers om niet aan de werknemers toe te rekenen redenen (Ustawa o szczególnych zasadach rozwiązywania z pracownikami stosunków pracy z przyczyn niedotyczących pracowników, Dz. U. 2003, Nr. 90, Pos. 844, zoals gewijzigd) arbeidsvoorwaarden op te zeggen, verplicht is daartoe de in de artikelen 2, 3, 4 en 6 van die wet genoemde procedures te volgen, met andere woorden geldt die verplichting in de gevallen bedoeld in de volgende artikelen:

1.

artikel 24113, § 2, juncto artikel 2418, § 2, en artikel 231 van het arbeidswetboek (Kodeks pracy);

2.

artikel 24113, § 2, juncto artikel 772, § 5, of artikel 2417, § 1, van het arbeidswetboek;

3.

artikel 42, § 1, van het arbeidswetboek juncto artikel 45, § 1 van het arbeidswetboek?


(1)  Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag (PB 1998, L 225, blz. 16).


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Areios Pagos (Griekenland) op 4 augustus 2016 — Georgios Leventis, Nikolaos Vafeias/Malcon Navigation Co. Ltd, Brave Bulk Transport Ltd

(Zaak C-436/16)

(2016/C 392/14)

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Areios Pagos

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Georgios Leventis, Nikolaos Vafeias

Verwerende partijen: Malcon Navigation Co. Ltd, Brave Bulk Transport Ltd

Prejudiciële vraag

Geldt een forumkeuzebeding, dat overeenkomstig artikel 23, lid 1, van verordening (ΕG) nr. 44/2001 (1) tussen vennootschappen is overeengekomen en in het onderhavige geval is vervat in de overeenkomst van 14 november 2007 tussen de eerste en de tweede verweerster in cassatie, waarvan artikel 10 bepaalt dat „de onderhavige overeenkomst wordt beheerst door het Engelse recht en is onderworpen aan de rechtsmacht van de Engelse rechter, en de High Court of England and Wales is bij uitsluiting bevoegd ter zake van elk daaruit of in verband daarmee gerezen geschil”, ook voor de verantwoordelijke personen die in de uitoefening van hun functie hebben gehandeld en volgens artikel 71 in samenhang met artikel 926 van de Αstikos Κodikas hoofdelijk met de rechtspersoon aansprakelijk zijn, ten aanzien van gedragingen en omissies van de organen van de tweede verweerster in cassatie, die haar vertegenwoordigen en volgens artikel 71 van de Griekse Astikos Kodikas haar aansprakelijkheid in het leven roepen?


(1)  Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1).


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/12


Hogere voorziening ingesteld op 4 augustus 2016 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 26 mei 2016 in de gevoegde zaken T-479/11 en T-157/12

(Zaak C-438/16 P)

(2016/C 392/15)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Stromsky en D. Grespan, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Franse Republiek, IFP Énergies nouvelles

Conclusies

vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 26 mei 2016 in de gevoegde zaken T-479/11 en T-157/12, Franse Republiek en IFP Energies nouvelles tegen Europese Commissie;

terugverwijzing van de zaak naar het Gerecht voor een nieuw onderzoek en aanhouding van de beslissing omtrent de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie voert drie middelen aan ter ondersteuning van haar hogere voorziening, die alle schending van artikel 107, lid 1, VWEU betreffen, en meer bepaald onjuiste toepassingen van het recht inzake de wijze waarop het bestaan wordt bewezen van een voordeel dat voor een onderneming voortvloeit uit een impliciete onbeperkte waarborg als gevolg van haar statuut.

Eerste middel: de Commissie voert aan dat het Gerecht het begrip steunregeling onjuist heeft uitgelegd doordat het geen rekening heeft gehouden met de geschiktheid van een maatregel om een voordeel toe te kennen, wat tot een onjuiste toepassing van het recht leidt inzake de aard van het bewijs dat de Commissie moet leveren wil zij het bestaan aantonen van een voordeel dat voor een onderneming uit haar statuut van openbare instelling op commercieel en industrieel gebied voortvloeit.

Tweede middel: onjuiste toepassing van het recht door het Gerecht inzake de draagwijdte van het weerlegbare vermoeden van het bestaan van een voordeel dat voortvloeit uit een impliciete onbeperkte waarborg en het middel om het te weerleggen.

Derde middel: onjuiste toepassing van het recht door het Gerecht inzake de werkingssfeer van het vermoeden van het bestaan van een voordeel dat voortvloeit uit een onbeperkte waarborg: dat vermoeden moet logischerwijze ook van toepassing zijn op de verhoudingen van de onderneming aan wie de waarborg is toegekend, met haar leveranciers en klanten.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/12


Hogere voorziening ingesteld op 12 augustus 2016 door Global Steel Wire, SA tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 2 juni 2016 in de gevoegde zaken T-426/10–T-429/10 en T-438/12–T-441/12, Moreda-Riviere Trefilerias e.a./Commissie

(Zaak C-454/16 P)

(2016/C 392/16)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Global Steel Wire, SA (vertegenwoordigers: F. González Díaz, A. Tresandi Blanco, V. Romero Algarra, abogados)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Vernietiging van het arrest van het Gerecht van 2 juni 2016 in de zaken T-438/12–T-441/12, en in het bijzonder in zaak T-438/12, Global Steel Wire SA/Europese Commissie

Verwijzing van de Commissie in de kosten van deze procedure en in die van de procedure bij het Gerecht

Middelen en voornaamste argumenten

1.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting waar het het middel betreffende schending van rekwirantes rechten van verdediging niet-ontvankelijk heeft verklaard.

2.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting waar het een onjuist juridisch criterium heeft toegepast bij de beoordeling van het tweede verzoek om rekening te houden met rekwirantes onvermogen om te betalen, en dus bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep.

3.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van het bewijs of heeft het bewijs kennelijk onjuist opgevat, is zijn verplichting tot volledige rechterlijke toetsing niet nagekomen, heeft het recht op effectieve rechterlijke bescherming geschonden en heeft zijn motiveringsplicht verzaakt.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/13


Hogere voorziening ingesteld op 12 augustus 2016 door Moreda-Riviere Trefilerías, SA tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 2 juni 2016 in de gevoegde zaken T-426/10–T-429/10 en T-438/12–T-441/12, Moreda-Riviere Trefilerías e.a./Commissie

(Zaak C-455/16 P)

(2016/C 392/17)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Moreda-Riviere Trefilerías, SA (vertegenwoordigers: F. González Díaz, A. Tresandi Blanco, V. Romero Algarra, abogados)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Vernietiging van het arrest van het Gerecht van 2 juni 2016 in de zaken T-438/12–T-441/12, en in het bijzonder in zaak T-440/12, Moreda–Riviere Trefilerías SA/Europese Commissie

Verwijzing van de Commissie in de kosten van deze procedure en in die van de procedure bij het Gerecht

Middelen en voornaamste argumenten

1.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting waar het het middel betreffende schending van rekwirantes rechten van verdediging niet-ontvankelijk heeft verklaard.

2.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting waar het een onjuist juridisch criterium heeft toegepast bij de beoordeling van het tweede verzoek om rekening te houden met rekwirantes onvermogen om te betalen, en dus bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep.

3.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van het bewijs of heeft het bewijs kennelijk onjuist opgevat, is zijn verplichting tot volledige rechterlijke toetsing niet nagekomen, heeft het recht op effectieve rechterlijke bescherming geschonden en heeft zijn motiveringsplicht verzaakt.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/14


Hogere voorziening ingesteld op 12 augustus 2016 door Trefilerías Quijano, SA tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 2 juni 2016 in de gevoegde zaken T-426/10–T-429/10 en T-438/12–T-441/12, Moreda-Riviere Trefilerías e.a./Commissie

(Zaak C-456/16 P)

(2016/C 392/18)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Trefilerías Quijano, SA (vertegenwoordigers: F. González Díaz, A. Tresandi Blanco, V. Romero Algarra, abogados)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Vernietiging van het arrest van het Gerecht van 2 juni 2016 in de zaken T-438/12–T-441/12, en in het bijzonder in zaak T-439/12, Trefilerías Quijano/Europese Commissie

Verwijzing van de Commissie in de kosten van deze procedure en in die van de procedure bij het Gerecht

Middelen en voornaamste argumenten

1.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting waar het het middel betreffende schending van rekwirantes rechten van verdediging niet-ontvankelijk heeft verklaard.

2.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting waar het een onjuist juridisch criterium heeft toegepast bij de beoordeling van het tweede verzoek om rekening te houden met rekwirantes onvermogen om te betalen, en dus bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep.

3.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van het bewijs of heeft het bewijs kennelijk onjuist opgevat, is zijn verplichting tot volledige rechterlijke toetsing niet nagekomen, heeft het recht op effectieve rechterlijke bescherming geschonden en heeft zijn motiveringsplicht verzaakt.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/14


Hogere voorziening ingesteld op 12 augustus 2016 door Global Steel Wire, SA tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 2 juni 2016 in de gevoegde zaken T-426/10–T-429/10 en T-438/12–T-441/12, Moreda-Riviere Trefilerias e.a./Commissie

(Zaak C-457/16 P)

(2016/C 392/19)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Global Steel Wire, SA (vertegenwoordigers: F. González Díaz, A. Tresandi Blanco, V. Romero Algarra, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Vernietiging van het arrest van het Gerecht van 2 juni 2016 in de zaken T-426/10–T-429/10, en in het bijzonder in zaak T-429/10, Global Steel Wire, SA/Europese Commissie

Verwijzing van de Commissie in de kosten van deze procedure en in die van de procedure bij het Gerecht

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert de volgende drie middelen aan:

Betreffende de toerekening van de inbreuk wat de aanvullende aanwijzingen betreft:

1.

het Gerecht heeft de feiten onjuist opgevat en heeft zijn motiveringsplicht verzaakt met betrekking tot de structurele banden die vóór 1996 tussen TQ en GSW zouden hebben bestaan. Het heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de juridische kwalificatie van de feiten betreffende degenen die aansprakelijk zijn voor de inbreuk gedurende de volledige duur ervan;

2.

het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van het bewijs, en heeft daarbij zijn plicht inzake rechterlijke toetsing verzaakt. Het heeft zijn arrest ontoereikend gemotiveerd en heeft een onjuist juridisch criterium toegepast bij de beoordeling van de bevoegdheden van de enig bestuurder als een juridisch relevante aanwijzing voor het bestaan van een economische eenheid;

3.

het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de juridische kwalificatie en heeft de feiten betreffende de perceptie van de concurrenten onjuist opgevat;

4.

het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de juridische kwalificatie van de feiten betreffende de personele overlappingen;

5.

het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de juridische kwalificatie van de feiten betreffende de scheiding van de productie- en verkoopactiviteiten van AP tussen GSW en de ondernemingen waarin GSW participeert, en

6.

het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de juridische kwalificatie van de feiten in verband met de vermeende bijeenkomst.

Betreffende de toerekening van de inbreuk wat de opvolging van ondernemingen betreft:

7.

het Gerecht heeft een onjuist juridisch criterium toegepast bij de beoordeling van de opvolging van ondernemingen, en

8.

het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de juridische kwalificatie van de feiten waar het heeft geoordeeld dat zowel GSW als MRT aansprakelijk zijn voor het gedrag van Trenzas y Cables.

Betreffende de toerekening van de inbreuk, wat betreft de beoordeling van de uitoefening van beslissende invloed en het overgelegde bewijs ter weerlegging van het vermoeden van daadwerkelijke uitoefening van beslissende invloed:

9.

het Gerecht heeft een onjuist juridisch criterium toegepast bij de beoordeling van de uitoefening van beslissende invloed en heeft zijn motiveringsplicht verzaakt waar het heeft niet heeft uiteengezet waarom GSW gedurende de volledige inbreukperiode aansprakelijk moet worden geacht voor het gedrag van TQ, en

10.

het Gerecht heeft een onjuist juridisch criterium toegepast waar het heeft vastgesteld dat daadwerkelijk beslissende invloed is uitgeoefend. Het heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van het door rekwirante aangedragen bewijs ter weerlegging van het vermoeden dat zij daadwerkelijk beslissende invloed heeft uitgeoefend op de ondernemingen waarin zij participeert en is zijn verplichtingen ter zake van rechterlijke toetsing niet nagekomen.

Betreffende het onvermogen om te betalen:

11.

het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting waarbij het rekwirantes rechten van verdediging heeft geschonden, aangezien het heeft geoordeeld dat de Commissie haar recht om te worden gehoord, heeft geëerbiedigd voor zover die zich bij haar beoordeling van rekwirantes vermogen om te betalen heeft gebaseerd op door rekwirante aangevoerde en haar bekende feiten;

12.

in verband met de mogelijkheid die rekwirante zou hebben gehad om externe financiering te verkrijgen heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van het bewijs doordat het zijn bevoegdheden op het gebied van rechterlijke toetsing niet in overeenstemming met het recht heeft uitgeoefend. Het is zijn motiveringsplicht niet nagekomen en heeft tot slot de feiten en het bewijs inzake de mogelijkheid voor rekwirante om externe financiering te verkrijgen, onjuist opgevat, en

13.

in verband met de mogelijkheid die rekwirante zou hebben gehad om een beroep te doen op haar aandeelhouders heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van het bewijs. Het is hoe dan ook zijn verplichting tot volledige rechterlijke toetsing niet nagekomen, waar het heeft geoordeeld dat rekwirante de Commissie niet de informatie heeft verstrekt die zij nodig had om de omvang van het vermogen van haar aandeelhouders te beoordelen. Voorts heeft het Gerecht zijn motiveringsplicht verzaakt voor zover het niet heeft uiteengezet waarom de door haar aangevoerde verslagen van Deloitte geen bewijskracht hebben.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/16


Hogere voorziening ingesteld op 12 augustus 2016 door Trenzas y Cables de Acero PSC, SL tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 2 juni 2016 in de gevoegde zaken T-426/10–T-429/10 en T-438/12–T-441/12, Moreda-Riviere Trefilerias e.a./Commissie

(Zaak C-458/16 P)

(2016/C 392/20)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Trenzas y Cables de Acero PSC, SL (vertegenwoordigers: F. González Díaz, A. Tresandi Blanco, V. Romero Algarra, abogados)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Vernietiging van het arrest van het Gerecht van 2 juni 2016 in de zaken T-438/12–T-441/12, en in het bijzonder in zaak T-441/12, Trenzas y Cables de Acero PSC, SL/Europese Commissie

Verwijzing van de Commissie in de kosten van deze procedure en in die van de procedure bij het Gerecht

Middelen en voornaamste argumenten

1.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting waar het het middel betreffende schending van rekwirantes rechten van verdediging niet-ontvankelijk heeft verklaard.

2.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting waar het een onjuist juridisch criterium heeft toegepast bij de beoordeling van het tweede verzoek om rekening te houden met rekwirantes onvermogen om te betalen, en dus bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep.

3.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van het bewijs of heeft het bewijs kennelijk onjuist opgevat, is zijn verplichting tot volledige rechterlijke toetsing niet nagekomen, heeft het recht op effectieve rechterlijke bescherming geschonden en heeft zijn motiveringsplicht verzaakt.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/17


Hogere voorziening ingesteld op 12 augustus 2016 door Trenzas y Cables de Acero PSC, SL tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 2 juni 2016 in de gevoegde zaken T-426/10–T-429/10 en T-438/12–T-441/12, Moreda-Riviere Trefilerias e.a./Commissie

(Zaak C-459/16 P)

(2016/C 392/21)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Trenzas y Cables de Acero PSC, SL (vertegenwoordigers: F. González Díaz, A. Tresandi Blanco, V. Romero Algarra, abogados)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Vernietiging van het arrest van het Gerecht van 2 juni 2016 in de zaken T-426/10–T-429/10, en in het bijzonder in zaak T-428/10, Trenzas y Cables de Acero PSC, SL/Europese Commissie

Verwijzing van de Commissie in de kosten van deze procedure en in die van de procedure bij het Gerecht

Middelen en voornaamste argumenten

1.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, aangezien het een onjuist juridisch criterium heeft toegepast waar het heeft geoordeeld dat Tycsa PSC een economische eenheid vormde met MRT. Trenzas y Cables — de onderneming die het volledige kapitaal van Tycsa PSC in handen had — heeft immers opgehouden te bestaan en MRT is niet de rechtsopvolgster van Trenzas y Cables.

2.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de toepassing van het relevante juridisch criterium en heeft zijn motiveringsplicht verzaakt voor zover het niet heeft uiteengezet waarom de verklaringen op erewoord van de algemeen directeuren van Tycsa PSC grondslag missen als juridisch relevante aanwijzing voor het bestaan van een economische eenheid.

3.

Het Gerecht heeft de feiten — meer bepaald de indrukken van de concurrenten — onjuist gekwalificeerd waar het heeft geoordeeld dat die indrukken een aanvullende aanwijzing vormen en dus juridisch relevant zijn om aan te tonen dat Tycsa PSC, GSW en de overige ondernemingen waarin GSW participeert, een economische eenheid vormen.

4.

Het Gerecht heeft de feiten — meer bepaald de personele overlappingen tussen Tycsa PSC, GSW en de overige ondernemingen waarin GSW participeert — onjuist gekwalificeerd waar het heeft geoordeeld dat die overlappingen een aanvullende aanwijzing vormen en dus juridisch relevant zijn om aan te tonen dat die ondernemingen een economische eenheid vormen.

5.

Het Gerecht heeft de feiten — meer bepaald de bijeenkomst van Trenzas y Cables en een concurrent — onjuist gekwalificeerd waar het heeft geoordeeld dat die bijeenkomst een aanvullende aanwijzing vormt waaruit blijkt dat Tycsa PSC deel uitmaakt van een economische eenheid met GSW als moedermaatschappij.

6.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van het bewijs en is hoe dan ook zijn verplichtingen op het gebied van rechterlijke toetsing niet nagekomen, doordat het rekwirantes argument volgens hetwelk zij niet behoort tot de economische eenheid bestaande uit Trenzas y Cables en GSW, heeft afgewezen zonder de overgelegde bewijzen ter weerlegging van het vermoeden van uitoefening van beslissende invloed ook maar enigszins te beoordelen.

7.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting waarbij het rekwirantes rechten van verdediging heeft geschonden, aangezien het heeft geoordeeld dat de Commissie haar recht om te worden gehoord, heeft geëerbiedigd voor zover die zich bij haar beoordeling van rekwirantes vermogen om te betalen heeft gebaseerd op door rekwirante aangevoerde en haar bekende feiten.

8.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van het bewijs en heeft hoe dan ook zijn bevoegdheden tot rechterlijke toetsing niet in overeenstemming met het recht uitgeoefend. Het heeft zijn motiveringsplicht verzaakt en heeft tot slot de feiten en het bewijs inzake de mogelijkheid voor rekwirante om externe financiering te verkrijgen, onjuist opgevat.

9.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van het bewijs en is hoe dan ook zijn verplichting tot volledige rechterlijke toetsing niet nagekomen, waar het heeft geoordeeld dat rekwirante de Commissie niet de informatie heeft verstrekt die zij nodig had om de omvang van het vermogen van haar aandeelhouders te beoordelen. Voorts heeft het Gerecht zijn motiveringsplicht verzaakt voor zover het niet heeft uiteengezet waarom de door Tycsa PSC aangevoerde verslagen van Deloitte geen bewijskracht hebben.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/18


Hogere voorziening ingesteld op 12 augustus 2016 door Trefilerías Quijano, SA tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 2 juni 2016 in de gevoegde zaken T-426/10–T-429/10 en T-438/12–T-441/12, Moreda-Riviere Trefilerias e.a./Commissie

(Zaak C-460/16 P)

(2016/C 392/22)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Trefilerías Quijano, SA (vertegenwoordigers: F. González Díaz, A. Tresandi Blanco, V. Romero Algarra, abogados)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Vernietiging van het arrest van het Gerecht van 2 juni 2016 in de zaken T-426/10–T-429/10, en in het bijzonder in zaak T-427/10, Trefilerías Quijano/Europese Commissie

Verwijzing van de Commissie in de kosten van deze procedure en in die van de procedure bij het Gerecht

Middelen en voornaamste argumenten

1.

Het Gerecht heeft de feiten en het bewijs onjuist opgevat en heeft zijn motiveringsplicht verzaakt met betrekking tot de structurele banden die vóór 1996 tussen TQ en GSW zouden hebben bestaan. Het heeft zijn bevoegdheden ter zake van rechterlijke toetsing onjuist en/of ultra vires toegepast en heeft zich hoe dan ook gebaseerd op in ieder opzicht irrelevante feiten, en/of heeft die feiten ten onrechte aangemerkt als aanwijzingen voor het bestaan van structurele banden. In elk geval heeft het een onjuist gebruik gemaakt van het begrip „voor de inbreuk aansprakelijke persoon” voor zover het daarbij heeft verwezen naar het behoren van TQ tot de Celsa-groep.

2.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de toepassing van het relevante juridisch criterium en bij de beoordeling van het bewijs, en is hoe dan ook zijn verplichtingen ter zake van rechterlijke toetsing niet nagekomen waar het heeft geoordeeld dat rekwirante enkel „attesten van haar algemeen directeuren” (in werkelijkheid verklaringen op erewoord van de algemeen directeuren van TQ) had overgelegd met het oog op het leveren van bewijs dat de uitvoerings- en controlebevoegdheden van GSW, als enig bestuurder, waren gedelegeerd aan de algemeen directeuren van TQ en dat TQ zich autonoom gedroeg op de markt. Voorts heeft het Gerecht zijn motiveringsplicht verzaakt voor zover het niet heeft uiteengezet waarom de door haar aangevoerde verklaringen op erewoord van de algemeen directeuren van TQ grondslag missen.

3.

Het Gerecht heeft de feiten, meer bepaald de indrukken van de concurrenten, onjuist gekwalificeerd waar het heeft geoordeeld dat die indrukken een aanvullende aanwijzing zijn, en bijgevolg relevant zijn ten bewijze dat TQ, GSW en de overige ondernemingen waarin deze laatste participeert, een economische eenheid vormen. Voorts heeft het Gerecht de feiten en het bewijs betreffende de perceptie van de concurrenten onjuist opgevat.

4.

Het Gerecht heeft de feiten, meer bepaald de personele overlappingen tussen TQ, GSW en de ondernemingen waarin deze laatste participeert, onjuist gekwalificeerd waar het heeft geoordeeld dat die overlappingen een aanvullende aanwijzing zijn, en bijgevolg relevant zijn ten bewijze dat die ondernemingen een economische eenheid vormen met GSW als moedermaatschappij.

5.

Het Gerecht heeft bepaalde feiten onjuist gekwalificeerd, te weten de scheiding van de productie- en verkoopactiviteiten tussen de vier ondernemingen, waar het die scheiding heeft aangemerkt als een juridisch relevante aanvullende aanwijzing ten bewijze dat TQ deel uitmaakt van een economische eenheid bestaande uit GSW en de overige ondernemingen waarin deze laatste participeert.

6.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot het juridisch criterium dat moet worden gehanteerd bij de beoordeling van de vermeende uitoefening van beslissende invloed. Het heeft in elk geval verzaakt aan zijn motiveringsplicht wat de beslissende invloed betreft die GSW op TQ zou hebben uitgeoefend.

7.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van het bewijs en is in elk geval zijn verplichtingen ter zake van rechterlijke toetsing niet nagekomen waar het rekwirantes argument, dat GSW geen beslissende invloed heeft uitgeoefend op TQ, heeft afgewezen.

8.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting waarbij het rekwirantes rechten van verdediging heeft geschonden, aangezien het heeft geoordeeld dat de Commissie haar recht om te worden gehoord, heeft geëerbiedigd voor zover die zich bij haar beoordeling van rekwirantes vermogen om te betalen heeft gebaseerd op door rekwirante aangevoerde en haar bekende feiten.

9.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van het bewijs en heeft in elk geval zijn bevoegdheden op het gebied van rechterlijke toetsing niet in overeenstemming met het recht uitgeoefend. Het is bovendien zijn motiveringsplicht niet nagekomen en heeft tot slot hoe dan ook de feiten en het bewijs inzake de mogelijkheid voor rekwirante om externe financiering te verkrijgen, onjuist opgevat.

10.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van het bewijs en is hoe dan ook zijn verplichting tot volledige rechterlijke toetsing niet nagekomen, waar het heeft geoordeeld dat rekwirante de Commissie niet de informatie heeft verstrekt die zij nodig had om de omvang van het vermogen van haar aandeelhouders te beoordelen. Voorts heeft het Gerecht zijn motiveringsplicht verzaakt voor zover het niet heeft uiteengezet waarom de door haar aangevoerde verslagen van Deloitte niet eens een begin van bewijs opleveren.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/19


Hogere voorziening ingesteld op 12 augustus 2016 door Moreda-Riviere Trefilerías, SA tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 2 juni 2016 in de gevoegde zaken T-426/10–T-429/10 en T-438/12–T-441/12, Moreda-Riviere Trefilerias e.a./Commissie

(Zaak C-461/16 P)

(2016/C 392/23)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Moreda-Riviere Trefilerías, SA (vertegenwoordigers: F. González Díaz, A. Tresandi Blanco, V. Romero Algarra, abogados)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Vernietiging van het arrest van het Gerecht van 2 juni 2016 in de zaken T-426/10–T-429/10, en in het bijzonder in zaak T-426/10, Moreda-Riviere Trefilerías/Europese Commissie

Verwijzing van de Commissie in de kosten van deze procedure en in die van de procedure bij het Gerecht

Middelen en voornaamste argumenten

Betreffende MRT’s hoedanigheid van rechtsopvolger:

1.

Het Gerecht heeft een onjuist juridisch criterium toegepast bij de beoordeling van de opvolging van ondernemingen, en in het bijzonder de opvolging van Trenzas y Cables door MRT.

2.

Het Gerecht heeft zich vergist bij de juridische kwalificatie van de feiten waar het heeft geoordeeld dat MRT als vermeende rechtsopvolgster van Trenzas y Cables aansprakelijk is voor het gedrag van deze laatste onderneming in de periode van 10 juni 1993 tot en met 19 oktober 1996.

3.

Het Gerecht heeft zijn motiveringsplicht verzaakt waar het rekwirantes argumenten betreffende de dubbele toerekening heeft afgewezen.

Betreffende de aanvullende aanwijzingen:

4.

Het Gerecht heeft niet alleen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de toepassing van het relevante juridisch criterium, maar heeft ook zijn motiveringsplicht verzaakt voor zover het niet heeft uiteengezet waarom de door MRT aangevoerde verklaringen op erewoord van de algemeen directeuren van Trenzas y Cables grondslag missen.

5.

Het Gerecht heeft de feiten, meer bepaald de indrukken van de concurrenten, onjuist gekwalificeerd waar het heeft geoordeeld dat die indrukken een aanvullende aanwijzing zijn, en bijgevolg relevant zijn ten bewijze dat Trenzas y Cables, GSW en de overige ondernemingen waarin deze laatste participeert, een economische eenheid vormen. Voorts heeft het Gerecht de feiten en het bewijs betreffende de perceptie van de concurrenten onjuist opgevat.

6.

Het Gerecht heeft de feiten, meer bepaald de personele overlappingen tussen Trenzas y Cables, GSW en de ondernemingen waarin deze laatste participeert, onjuist gekwalificeerd waar het heeft geoordeeld dat die overlappingen een aanvullende aanwijzing zijn, en bijgevolg relevant zijn ten bewijze dat de ondernemingen waarin GSW participeert niet autonoom zijn ten opzichte van hun moedermaatschappij

7.

Het Gerecht heeft bepaalde feiten onjuist gekwalificeerd, te weten de bijeenkomst tussen Trenzas y Cables en een concurrent, waar het die bijeenkomst heeft aangemerkt als een aanvullende aanwijzing ten bewijze dat Trenzas y Cables — waarvan MRT de rechtsopvolgster zou zijn, quod non — deel uitmaakt van een economische eenheid met GSW als moedermaatschappij.

Betreffende de bewijzen ter weerlegging van het vermoeden:

8.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van het bewijs en heeft in ieder geval zijn verplichtingen inzake rechterlijke toetsing verzaakt waar het rekwirantes argument dat zij niet behoorde tot een economische eenheid bestaande uit Trenzas y Cables, GSW en de ondernemingen waarin deze laatste participeert, heeft afgewezen zonder het bewijs dat door rekwirante is overgelegd ter weerlegging van het vermoeden van uitoefening van beslissende invloed, ook maar te onderzoeken.

9.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting waarbij het rekwirantes rechten van verdediging heeft geschonden, aangezien het heeft geoordeeld dat de Commissie haar recht om te worden gehoord, heeft geëerbiedigd voor zover die zich bij haar beoordeling van rekwirantes vermogen om te betalen heeft gebaseerd op door rekwirante aangevoerde en haar bekende feiten.

10.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van het bewijs en heeft in elk geval zijn bevoegdheden op het gebied van rechterlijke toetsing niet in overeenstemming met het recht uitgeoefend. Het is bovendien zijn motiveringsplicht niet nagekomen en heeft tot slot hoe dan ook de feiten en het bewijs inzake de mogelijkheid voor rekwirante om externe financiering te verkrijgen, onjuist opgevat.

11.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van het bewijs en is hoe dan ook zijn verplichting tot volledige rechterlijke toetsing niet nagekomen, waar het heeft geoordeeld dat rekwirante de Commissie niet de informatie heeft verstrekt die zij nodig had om de omvang van het vermogen van haar aandeelhouders te beoordelen. Voorts heeft het Gerecht zijn motiveringsplicht verzaakt voor zover het niet heeft uiteengezet waarom de door haar aangevoerde verslagen van Deloitte niet eens een begin van bewijs opleveren.


Gerecht

24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/22


Arrest van het Gerecht van 15 september 2016 — Ferracci/Commissie

(Zaak T-219/13) (1)

([„Staatssteun - Gemeentelijke onroerendezaakbelasting - Vrijstelling verleend aan niet-commerciële organisaties die specifieke activiteiten uitoefenen - Geconsolideerde wet op de inkomstenbelasting - Vrijstelling van de eenmalige gemeentelijke belasting - Besluit waarin ten dele wordt vastgesteld dat er geen sprake is van staatssteun en ten dele dat de steun onverenigbaar is met de interne markt - Beroep tot nietigverklaring - Regelgevingshandeling die geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt - Rechtstreeks geraakt - Ontvankelijkheid - Volstrekte onmogelijkheid van terugvordering - Artikel 14, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/1999 - Motiveringsplicht”])

(2016/C 392/24)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Pietro Ferracci (San Cesareo, Italië) (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Nucara en E. Gambaro en vervolgens E. Gambaro, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk V. Di Bucci, G. Conte en D. Grespan en vervolgens G. Conte, D. Grespan en F. Tomat, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri en G. De Bellis, gemachtigden)

Voorwerp

Op artikel 263 VWEU gebaseerd verzoek tot nietigverklaring van besluit 2013/284/EU van de Commissie van 19 december 2012 betreffende steunmaatregel SA.20829 [C 26/2010, ex NN 43/2010 (ex CP 71/2006)] Regeling betreffende de door Italië ten uitvoer gelegde vrijstelling van de [gemeentelijke] onroerendezaakbelasting ICI voor bij niet-commerciële organisaties ten behoeve van specifieke doeleinden in gebruik zijnde onroerende zaken (PB 2013, L 166, blz. 24)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Pietro Ferracci wordt verwezen in zijn eigen kosten en in de kosten die de Europese Commissie zijn opgekomen.

3)

De Italiaanse Republiek zal haar eigen kosten van interventie dragen.


(1)  PB C 164 van 8.6.2013.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/22


Arrest van het Gerecht van 8 september 2016 — Xellia Pharmaceuticals en Alpharma/Commissie

(Zaak T-471/13) (1)

((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt van antidepressiva die het werkzame farmaceutische bestanddeel citalopram bevatten - Begrip mededingingsbeperking naar strekking - Potentiële mededinging - Generieke geneesmiddelen - Drempels voor toetreding tot de markt als gevolg van het bestaan van octrooien - Overeenkomst tussen een octrooihouder en een onderneming die actief is op het gebied van generieke geneesmiddelen - Duur van het onderzoek van de Commissie - Rechten van de verdediging - Geldboeten - Rechtszekerheid - Beginsel van de legaliteit van straffen”))

(2016/C 392/25)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Xellia Pharmaceuticals ApS (Kopenhagen, Denemarken) en Alpharma, LLC, voorheen Zoetis Products LLC (Florham Park, New Jersey, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: D. Hull, solicitor)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Castilla Contreras en B. Mongin, gemachtigden, bijgestaan door B. Rayment, barrister)

Voorwerp

Verzoek om gedeeltelijke nietigverklaring van besluit C(2013) 3803 final van de Commissie van 19 juni 2013 inzake een procedure op grond van artikel 101 [VWEU] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (Zaak AT/39226 — Lundbeck), en een verzoek om verlaging van de bij dat besluit aan verzoeksters opgelegde geldboete

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Xellia Pharmaceuticals ApS en Alpharma LLC worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 325 van 9.11.2013.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/23


Arrest van het Gerecht van 15 september 2016 — K Chimica/ECHA

(Zaak T-675/13) (1)

((„REACH - Voor registratie van een stof verschuldigde vergoeding - Lagere vergoeding voor kleine, middelgrote en micro-ondernemingen - Onjuiste aangifte van de grootte van de onderneming - Aanbeveling 2003/361/EG - Besluit waarbij een vergoeding voor administratieve kosten wordt opgelegd - Vaststelling van de grootte van de onderneming - Bevoegdheid van ECHA”))

(2016/C 392/26)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: K Chimica Srl (Mirano, Italië) (vertegenwoordigers: R. Buizza en M. Rota, advocaten)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor chemische stoffen (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Heikkilä, A. Iber, E. Bigi, E. Maurage en J.-P. Trnka, vervolgens M. Heikkilä, E. Bigi, E. Maurage en J.-P. Trnka, gemachtigden, bijgestaan door C. Garcia Molyneux, advocaat)

Voorwerp

In de eerste plaats, een verzoek op grond van artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit SME(2013) 3665 van ECHA van 15 oktober 2013, waarbij is vastgesteld dat verzoekster niet het nodige bewijs heeft overgelegd om in aanmerking te komen voor de lagere vergoeding voor kleine ondernemingen en haar een vergoeding voor administratieve kosten is opgelegd, in de tweede plaats, een verzoek om verzoekster de status van kleine onderneming toe te kennen en de bijbehorende vergoeding op haar toe te passen en, in de derde plaats, een verzoek op grond van artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van de door ECHA uitgeschreven facturen

Dictum

1)

Besluit nr. SME(2013) 3665 van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) van 15 oktober 2013 wordt nietig verklaard.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

ECHA wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van K Chimica Srl.


(1)  PB C 45 van 15.2.2014.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/24


Arrest van het Gerecht van 15 september 2016 — U4U e.a./Parlement en Raad

(Zaak T-17/14) (1)

([„Bijzondere bepalingen en uitzonderingen voor in een derde land tewerkgestelde ambtenaren - Loopbaan van ambtenaren met de rang van administrateur - Wijziging van het Ambtenarenstatuut van de Unie - Verordening (EU, Euratom) nr. 1023/2013 - Onregelmatigheden in de procedure van vaststelling van handelingen - Geen raadpleging van het Comité van het Statuut en de vakorganisaties”])

(2016/C 392/27)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Union pour l’Unité (U4U) (Brussel, België), Unité & solidarité — Hors Union (USHU) (Brussel), Regroupement Syndical (RS), (Sint-Joost-ten-Node, België), Georges Vlandas (Brussel) (vertegenwoordiger: F. Krenc, advocaat)

Verwerende partijen: Europees Parlement (vertegenwoordigers: A. Troupiotis en E. Taneva, gemachtigden) en Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Bauer en A. Bisch, vervolgens M. Bauer, M. Veiga en J. Herrmann, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van de verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Currall en G. Gattinara, vervolgens G. Gattinara en F. Simonetti, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek op basis van artikel 263 VWEU en strekkende tot nietigverklaring van artikel 1, leden 27, 61, 70 en 73, onder k), van verordening (EU, Euratom) nr. 1023/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie (PB 2013 L 287, blz. 15), voor zover die bepalingen een wijziging inhouden van artikel 45 en de bijlagen I, X en XIII van dat Statuut, gehecht aan verordening nr. 31 (EEG), nr. 11 (EGA), tot vaststelling van het statuut van de ambtenaren en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB 1962, 45, blz. 1385)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Union pour l’Unité (U4U), Unité & solidarité — Hors Union (USHU), Regroupement Syndical (RS) en Vlandas worden verwezen in de kosten.

3)

De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 112 van 14.4.2014.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/24


Arrest van het Gerecht van 8 september 2016 — Goldfish e.a./Commissie

(Zaak T-54/14) (1)

((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Belgische, Duitse, Franse en Nederlandse markt van noordzeegarnalen - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU is vastgesteld - Bepaling van de prijzen en verdeling van verkoophoeveelheden - Ontvankelijkheid van bewijs - Gebruik van heimelijke opnamen van telefoongesprekken als bewijs - Beoordeling van het vermogen om te betalen - Volledige rechtsmacht”))

(2016/C 392/28)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partijen: Goldfish BV (Zoutkamp, Nederland), Heiploeg BV (Zoutkamp), Heiploeg Beheer BV (Zoutkamp) en Heiploeg Holding BV (Zoutkamp) (vertegenwoordigers: P. Glazener en B. Winters. advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Ronkes Agerbeek en P. Van Nuffel, vervolgens P. Van Nuffel en H. van Vliet, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek op grond van artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2013) 8286 final van de Commissie van 27 november 2013 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU (zaak AT.39633 — Garnalen) voor zover dit betrekking heeft op verzoeksters, en voorts tot vermindering van de aan hen opgelegde geldboeten

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Goldfish BV, Heiploeg BV, Heiploeg Beheer BV en Heiploeg Holding BV worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 71 van 8.3.2014.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/25


Arrest van het Gerecht van 15 september 2016 — Morningstar/Commissie

(Zaak T-76/14) (1)

([„Mededinging - Misbruik van machtspositie - Wereldmarkt van geconsolideerde realtime datafeeds - Besluit waarbij de toezeggingen van de onderneming met een machtspositie verbindend worden verklaard - Artikel 9 van verordening (EG) nr. 1/2003”])

(2016/C 392/29)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Morningstar, Inc. (Chicago, Illinois, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: S. Kinsella, K. Daly en P. Harrison, solicitors, en M. Abenhaïm, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Castilla Contreras, A. Dawes en F. Ronkes Agerbeek, gemachtigden)

Interveniëntes aan de zijde van verwerende partij: Thomson Reuters Corp. (Toronto, Canada) en Reuters Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: A. Nourry, G. Olsen en C. Ghosh, solicitors)

Voorwerp

Op artikel 263 VWEU gebaseerd verzoek tot nietigverklaring van besluit C(2012) 9635 van de Commissie van 20 december 2012 in een procedure op grond van artikel 102 VWEU en artikel 54 van de EER-Overeenkomst [zaak COMP/D2/39.654 — Reuters Instrument Codes (RIC’s)]

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Morningstar, Inc. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 135 van 5.5.2014.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/26


Arrest van het Gerecht van 15 september 2016 — PT Pelita Agung Agrindustri/Raad

(Zaak T-121/14) (1)

([„Dumping - Invoer van biodiesel uit Indonesië - Definitief antidumpingrecht - Artikel 2, lid 5, van verordening (EG) nr. 1225/2009 - Normale waarde - Productiekosten”])

(2016/C 392/30)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: PT Pelita Agung Agrindustri (Medan, Indonesië) (vertegenwoordigers: F. Graafsma en J. Cornelis, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Boelaert, vervolgens H. Marcos Fraile, gemachtigden, bijgestaan door R. Bierwagen en C. Hipp, advocaten)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J.-F. Brakeland, M. França en A. Stobiecka-Kuik, gemachtigden) en European Biodiesel Board (EBB) (Brussel, België) (vertegenwoordigers: O. Prost en M.-S. Dibling, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1194/2013 van de Raad van 19 november 2013 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op biodiesel van oorsprong uit Argentinië en Indonesië (PB 2013, L 315, blz. 2), voor zover daarbij een antidumpingrecht is opgelegd aan verzoekster

Dictum

1)

De artikelen 1 en 2 van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1194/2013 van de Raad van 19 november 2013 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op biodiesel van oorsprong uit Argentinië en Indonesië, worden nietig verklaard voor zover zij PT Pelita Agung Agrindustri betreffen.

2)

De Raad van de Europese Unie zal zijn eigen kosten dragen alsmede de kosten van PT Pelita Agung Agrindustri.

3)

De Europese Commissie en de European Biodiesel Board (EBB) zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 112 van 14.4.2014.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/26


Arrest van het Gerecht van 15 september 2016 — Italië/Commissie

(Zaken T-353/14 en T-17/15) (1)

([„Regeling van het taalgebruik - Aankondigingen van algemene vergelijkende onderzoeken voor de aanwerving van administrateurs - Keuze van de tweede taal uit drie talen - Verordening nr. 1 - Artikelen 1 quinquies, lid 1, 27 en 28, onder f), van het Statuut - Discriminatieverbod - Evenredigheid”])

(2016/C 392/31)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri, gemachtigde, bijgestaan door P. Gentili, avvocato dello Stato)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Currall en G. Gattinara (zaken T-353/14 en T-17/15) en F. Simonetti (zaak T-17/15), vervolgens G. Gattinara en F. Simonetti, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verzoekende partij: Republiek Litouwen (vertegenwoordigers: D. Kriaučiūnas en V. Čepaitė, gemachtigden)

Voorwerp

In zaak T-353/14, een verzoek gebaseerd op artikel 263 VWEU en strekkende tot nietigverklaring van de aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/276/14, voor de vorming van een reserve voor de aanwerving van administrateurs (PB 2014, C 74 A, blz. 4), en, in zaak T-17/15, een verzoek gebaseerd op artikel 263 VWEU en strekkende tot nietigverklaring van aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/294/14, voor de vaststelling van een reservelijst van administrateurs op het gebied van gegevensbescherming voor de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (PB 2014, C 391 A, blz. 1)

Dictum

1)

De zaken T-353/14 en T-17/15 worden gevoegd voor het arrest.

2)

Aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/276/14, voor de vorming van een reserve voor de aanwerving van administrateurs, en aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/294/14, voor de vaststelling van een reservelijst van administrateurs op het gebied van gegevensbescherming voor de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, worden nietig verklaard.

3)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Italiaanse Republiek.

4)

De Republiek Litouwen draagt de eigen kosten in verband met haar interventie in zaak T-17/15.


(1)  PB C 212 van 7.7.2014.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/27


Arrest van het Gerecht van 15 september 2016 — TAO-AFI en SFIE-PE/Parlement en Raad

(Zaak T-456/14) (1)

([„Bezoldigingen en pensioenen van de ambtenaren en personeelsleden van de Unie - Jaarlijkse aanpassing - Verordeningen (EU) nrs. 422/2014 en 423/2014 - Onregelmatigheden tijdens de procedure voor vaststelling van de handelingen - Verzuim om vakorganisaties te raadplegen”])

(2016/C 392/32)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: L’association des fonctionnaires indépendants pour la défense de la fonction publique européenne (TAO-AFI) (Brussel, België) en Syndicat des fonctionnaires internationaux et européens — Section du Parlement européen (SFIE-PE) (Brussel) (vertegenwoordigers: M. Casado García-Hirschfeld en J. Vanden Eynde, advocaten)

Verwerende partijen: Europees Parlement (vertegenwoordigers: A. Troupiotis en E. Taneva, gemachtigden) en Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bauer en E. Rebasti, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partijen: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Currall en G. Gattinara, vervolgens G. Gattinara en F. Simonetti, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklarting van verordeningen (EU) nrs. 422/2014 en 423/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 houdende aanpassing met ingang van 1 juli 2011 respectievelijk 1 juli 2012 van de bezoldigingen en de pensioenen van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie, alsmede van de aanpassingscoëfficiënten die van toepassing zijn op deze bezoldigingen en pensioenen (PB 2014, L 129, blz. 5 respectievelijk blz. 12)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

L’association des fonctionnaires indépendants pour la défense de la fonction publique européenne (TAO-AFI) en de Syndicat des fonctionnaires internationaux et européens — Section du Parlement européen (SFIE-PE) worden verwezen in de kosten.

3)

De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 261 van 11.8.2014.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/28


Arrest van het Gerecht van 15 september 2016 — Crosfield Italia/ECHA

(Zaak T-587/14) (1)

((„REACH - Voor registratie van een stof verschuldigde vergoeding - Lagere vergoeding voor kleine, middelgrote en micro-ondernemingen - Onjuiste aangifte van de grootte van de onderneming - Aanbeveling 2003/361/EG - Besluit waarbij een vergoeding voor administratieve kosten wordt opgelegd - Motiveringsplicht”))

(2016/C 392/33)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Crosfield Italia Srl (Verona, Italië) (vertegenwoordiger: M. Baldassarri, advocaat)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor chemische stoffen (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Heikkilä, E. Bigi, J.-P. Trnka en E. Maurage, vervolgens M. Heikkilä, J.-P. Trnka en E. Maurage, gemachtigden, bijgestaan door C. Garcia Molyneux, advocaat)

Voorwerp

In de eerste plaats, een verzoek op grond van artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit SME(2013) 4672 van ECHA van 28 mei 2014, waarbij is vastgesteld dat verzoekster niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de lagere vergoeding voor kleine ondernemingen en haar een vergoeding voor administratieve kosten is opgelegd en, in de tweede plaats, een verzoek op grond van artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van de door ECHA naar aanleiding van de vaststelling van besluit SME(2013) 4672 uitgeschreven facturen

Dictum

1)

Besluit SME(2013) 4672 van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) van 28 mei 2014 wordt nietig verklaard.

2)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 361 van 13.10.2014.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/28


Arrest van het Gerecht van 9 september 2016 — Tri-Ocean Trading/Raad

(Zaak T-709/14) (1)

((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen Syrië - Bevriezing van tegoeden - Beoordelingsfout”))

(2016/C 392/34)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Tri-Ocean Trading (George Town, Kaaimaneilanden) (vertegenwoordigers: B. Kennelly, barrister, P. Saini, QC, en N. Sheikh, solicitor)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: B. Driessen en A. Vitro, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit 2014/488/GBVB van de Raad van 22 juli 2014 houdende uitvoering van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2014, L 217, blz. 49), en van uitvoeringsverordening (EU) nr. 793/2014 van de Raad van 22 juli 2014 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (PB 2014, L 217, blz. 10), voor zover deze handelingen verzoekster betreffen

Dictum

1)

Uitvoeringsbesluit 2014/488/GBVB van de Raad van 22 juli 2014 houdende uitvoering van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië, en uitvoeringsverordening (EU) nr. 793/2014 van de Raad van 22 juli 2014 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië worden nietig verklaard, voor zover zij Tri-Ocean Trading betreffen.

2)

De Raad van de Europese Unie zal zijn eigen kosten en die van Tri-Ocean Trading dragen.


(1)  PB C 448 van 15.12.2014.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/29


Arrest van het Gerecht van 9 september 2016 — Tri Ocean Energy/Raad

(Zaak T-719/14) (1)

((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen Syrië - Bevriezing van tegoeden - Beoordelingsfout”))

(2016/C 392/35)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Tri Ocean Energy (Caïro, Egypte) (vertegenwoordigers: B. Kennelly, barrister, P. Saini, QC, en N. Sheikh, solicitor)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: B. Driessen en A. Vitro, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit 2014/678/GBVB van de Raad van 26 september 2014 tot uitvoering van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2014, L 283, blz. 59), en van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1013/2014 van de Raad van 26 september 2014 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (PB 2014, L 283, blz. 9), voor zover deze handelingen verzoekster betreffen

Dictum

1)

Uitvoeringsbesluit 2014/678/GBVB van de Raad van 26 september 2014 tot uitvoering van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië, en uitvoeringsverordening (EU) nr. 1013/2014 van de Raad van 26 september 2014 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië worden nietig verklaard voor zover zij Tri Ocean Energy betreffen.

2)

De Raad van de Europese Unie zal zijn eigen kosten en die van Tri Ocean Energy dragen.


(1)  PB C 448 van 15.12.2014.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/30


Arrest van het Gerecht van 15 september 2016 — Herbert Smith Freehills/Commissie

(Zaak T-755/14) (1)

([„Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Documenten inzake de discussies voorafgaand aan de vaststelling van de richtlijn betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten - Weigering van toegang - Uitzondering voor de bescherming van juridisch advies - Rechten van de verdediging - Hoger openbaar belang”])

(2016/C 392/36)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Herbert Smith Freehills LLP (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: P. Wytinck, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. van Nuffel, J. Baquero Cruz en F. Clotuche-Duvieusart, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: E. Rebasti, J. Herrmann en M. Veiga, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek op grond van artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van het besluit Gestdem 2014/2070 van de Commissie van 24 september 2014 tot weigering van toegang tot bepaalde documenten met betrekking tot de vaststelling van richtlijn 2014/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten en tot intrekking van richtlijn 2001/37/EG (PB 2014, L 127, blz. 1)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Herbert Smith Freehills LLP draagt haar eigen kosten en die van de Europese Commissie.

3)

De Raad van de Europese Unie draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 26 van 26.1.2015.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/30


Arrest van het Gerecht van 15 september 2016 — Philip Morris/Commissie

(Zaak T-796/14) (1)

([„Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Documenten die zijn opgesteld in het kader van de werkzaamheden ter voorbereiding van de richtlijn betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten - Weigering van toegang - Uitzondering voor de bescherming van gerechtelijke procedures en juridisch advies - Uitzondering voor de bescherming van het besluitvormingsproces - Hoger openbaar belang”])

(2016/C 392/37)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Philip Morris Ltd (Richmond, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: K. Nordlander en M. Abenhaïm, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Baquero Cruz en F. Clotuche-Duvieusart, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek op grond van artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van het besluit Ares(2014) 3142109 van de Commissie van 24 september 2014, voor zover bij dat besluit wordt geweigerd verzoekster volledige toegang te verlenen tot de gevraagde documenten, met uitzondering van de daarin vervatte gewijzigde persoonsgegevens

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Philip Morris Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 56 van 16.2.2015.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/31


Arrest van het Gerecht van 9 september 2016 — Farahat/Raad

(Zaak T-830/14) (1)

((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen Syrië - Bevriezing van tegoeden - Beoordelingsfout”))

(2016/C 392/38)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Mohamed Farahat (Caïro, Egypte) (vertegenwoordigers: B. Kennelly, barrister, P. Saini, QC, en N. Sheikh, solicitor)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: B. Driessen en A. Vitro, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep op grond van artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit 2014/730/GBVB van de Raad van 20 oktober 2014 houdende uitvoering van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2014, L 301, blz. 36), en van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1105/2014 van de Raad van 20 oktober 2014 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (PB 2014, L 301, blz. 7), voor zover deze handelingen verzoeker betreffen

Dictum

1)

Uitvoeringsbesluit 2014/730/GBVB van de Raad van 20 oktober 2014 houdende uitvoering van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië, en uitvoeringsverordening (EU) nr. 1105/2014 van de Raad van 20 oktober 2014 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië, worden nietig verklaard voor zover zij Mohamed Farahat betreffen.

2)

De Raad van de Europese Unie zal zijn eigen kosten en de kosten van Mohamed Farahat dragen.


(1)  PB C 96 van 23.3.2015.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/32


Arrest van het Gerecht van 15 september 2016 — Philip Morris/Commissie

(Zaak T-18/15) (1)

([„Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Documenten die zijn opgesteld in het kader van de werkzaamheden ter voorbereiding van de richtlijn betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten - Weigering van toegang - Uitzondering voor de bescherming van gerechtelijke procedures - Uitzondering voor de bescherming van het besluitvormingsproces - Rechten van de verdediging - Hoger openbaar belang”])

(2016/C 392/39)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Philip Morris Ltd (Richmond, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: K. Nordlander en M. Abenhaïm, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Baquero Cruz en F. Clotuche Duvieusart, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek op grond van artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit Ares(2014) 3694540 van de Commissie van 6 november 2014 tot weigering van toegang tot bepaalde documenten met betrekking tot de vaststelling van richtlijn 2014/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten en tot intrekking van richtlijn 2001/37/EG (PB 2014, L 127, blz. 1)

Dictum

1)

Besluit Ares(2014) 3694540 van de Commissie van 6 november 2014 tot weigering van toegang tot bepaalde documenten met betrekking tot de vaststelling van richtlijn 2014/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten en tot intrekking van richtlijn 2001/37/EG, wordt nietig verklaard voor zover daarbij toegang is geweigerd tot de eerste drie zinnen van de derde alinea van document nr. 6.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Elke partij draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 107 van 30.3.2015.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/32


Arrest van het Gerecht van 14 september 2016 — Trajektna luka Split/Commissie

(Zaak T-57/15) (1)

((„Staatssteun - Havendiensten - Vermeende steun aan de openbare ferry-exploitant Jadrolinija - Vaststelling door de Kroatische autoriteiten van de tarieven voor de havendiensten in de haven van Split betreffende het binnenlands vervoer op een vermeend lager niveau dan dat van de tarieven in de andere havens van Kroatië en in het internationaal transport - Privé-exploitant houder van een vermeend exclusieve concessie voor de exploitatie van de passagiersterminal in de haven van Split - Besluit waarbij wordt vastgesteld dat er geen sprake is van staatssteun - Begrip staatssteun - Staatsmiddelen”))

(2016/C 392/40)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Trajektna luka Split d.d. (Split, Kroatië) (vertegenwoordigers: M. Bauer, H.-J. Freund en S. Hankiewicz, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Bouchagiar en P. J. Loewenthal, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2013) 7285 final van de Commissie van 15 oktober 2014 betreffende staatssteun SA.37265 (2014/NN) — Kroatië — Vermeende steun aan Jadrolinija

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Trajektna luka Split d.d. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 118 van 13.4.2015.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/33


Arrest van het Gerecht van 13 september 2016 — hyphen/EUIPO — Skylotec (Afbeelding van een veelhoek)

(Zaak T-146/15) (1)

([„Uniemerk - Procedure tot vervallenverklaring - Uniebeeldmerk dat een veelhoek afbeeldt - Normaal gebruik van het merk - Artikel 15, lid 1, tweede alinea, onder a), en artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Op onderdelen afwijkende vorm die het onderscheidend vermogen niet wijzigt”])

(2016/C 392/41)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: hyphen GmbH (München, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Gail en M. Hoffmann, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: M. Fischer, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Skylotec GmbH (Neuwied, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. De Zorti en M. Helfrich, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 9 maart 2015 (zaak R 1506/2014-4) inzake een procedure tot vervallenverklaring tussen Skylotec en hyphen

Dictum

1)

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 9 maart 2015 (zaak R 1506/2014-4) inzake een procedure tot vervallenverklaring tussen Skylotec GmbH en hyphen GmbH wordt vernietigd voor zover de kamer van beroep heeft geoordeeld dat de rechten van de houdster van het ingeschreven Uniemerk vervallen moesten worden verklaard voor de waren van de klassen 9 en 25 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Het EUIPO wordt verwezen in zijn eigen kosten alsook in die van hyphen.

4)

Skylotec zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 171 van 26.5.2015.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/34


Arrest van het Gerecht van 13 september 2016 — Commissie/Kakol

(Zaak T-152/15 P) (1)

((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Algemeen vergelijkend onderzoek - Niet-toelating van een kandidaat - Niet-erkenning van een diploma - Toelating tot een eerder vergelijkend onderzoek - Soortgelijke toelatingsvoorwaarden - Motiveringsplicht”))

(2016/C 392/42)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Simonetti, J. Currall en G. Gattinara, vervolgens F. Simonetti en G. Gattinara, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Danuta Kakol (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: R. Duta, advocaat)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 22 januari 2015, Kakol/Commissie (F-1/14 en F-48/14, EU:F:2015:5), en strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 22 januari 2015, Kakol/Commissie (F-1/14 en F-48/14, EU:F:2015:5), wordt vernietigd.

2)

De zaak wordt verwezen naar een andere kamer van het Gerecht dan die welke uitspraak heeft gedaan over deze hogere voorziening.

3)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


(1)  PB C 190 van 8.6.2015.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/34


Arrest van het Gerecht van 9 september 2016 — Puma/EUIPO — Gemma Group (Afbeelding van een springende katachtige)

(Zaak T-159/15) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk dat een springende katachtige afbeeldt - Oudere internationale beeldmerken die een springende katachtige afbeelden - Relatieve weigeringsgrond - Behoorlijk bestuur - Bewijs van de bekendheid van de oudere merken - Artikel 8, lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2016/C 392/43)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Puma SE (Herzogenaurach, Duitsland) (vertegenwoordiger: P. González-Bueno Catalán de Ocón, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk P. Bullock, vervolgens D. Hanf, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Gemma Group Srl (Cerasolo Ausa, Italië)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 19 december 2014 (zaak R 1207/2014-5) inzake een oppositieprocedure tussen Puma en Gemma Group

Dictum

1)

De beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 19 december 2014 (zaak R 1207/2014-5) wordt vernietigd.

2)

Het EUIPO wordt verwezen in de kosten, daaronder begrepen die van Puma SE.


(1)  PB C 171 van 26.5.2015.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/35


Arrest van het Gerecht van 14 september 2016 — National Iranian Tanker Company/Raad

(Zaak T-207/15) (1)

((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie - Bevriezing van tegoeden - Gezag van gewijsde - Recht op een doeltreffende voorziening in rechte - Beoordelingsfout - Rechten van de verdediging - Eigendomsrecht - Evenredigheid”))

(2016/C 392/44)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: National Iranian Tanker Company (Teheran, Iran) (vertegenwoordigers: T. de la Mare, QC, M. Lester, J. Pobjoy, barristers, R. Chandrasekera, S. Ashley en C. Murphy, solicitors)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk N. Rouam en M. Bishop, vervolgens M. Bishop en A. Vitro, gemachtigden)

Voorwerp

Primair, verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit (GBVB) 2015/236 van de Raad van 12 februari 2015 tot wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran (PB 2015, L 39, blz. 18), en van uitvoeringsverordening (EU) 2015/230 van de Raad van 12 februari 2015 houdende uitvoering van verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB 2015, L 39, blz. 3), voor zover deze handelingen verzoekster betreffen, en, subsidiair, verzoek krachtens artikel 277 VWEU tot vaststelling dat artikel 20, lid 1, onder c), van besluit 2010/413/GBVB van de Raad van 26 juli 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van gemeenschappelijk standpunt 2007/140/GBVB (PB 2010, L 195, blz. 39) en artikel 23, lid 2, onder d), van verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van verordening (EU) nr. 961/2010 (PB 2012, L 88, blz. 1) niet van toepassing zijn, voor zover deze bepalingen op verzoekster van toepassing zijn

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

National Iranian Tanker Company en de Raad van de Europese Unie dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 245 van 27.7.2015.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/36


Arrest van het Gerecht van 15 september 2016 — Arrom Conseil/EUIPO — Puig France (Roméo has a Gun by Romano Ricci)

(Zaak T-358/15) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk Roméo has a Gun by Romano Ricci - Oudere Uniewoordmerken NINA RICCI en RICCI - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Voordeel dat ongerechtvaardigd wordt getrokken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van de oudere merken - Afbreuk aan de reputatie - Artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009”])

(2016/C 392/45)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Arrom Conseil (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: C. Herissay Ducamp en J. Blanchard, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: H. Kunz, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Puig France SAS (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: E. Armijo Chávarri, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 26 maart 2015 (zaak R 1020/2014-1) inzake een oppositieprocedure tussen Puig France en Arrom Conseil

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Arrom Conseil wordt verwezen in haar eigen kosten alsmede in de kosten van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) en van Puig France SAS.


(1)  PB C 294 van 7.9.2015.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/36


Arrest van het Gerecht van 14 juli 2016 — Preferisco Foods/EUIPO — Piccardo & Savore’ (PREFERISCO)

(Zaak T-371/15) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk PREFERISCO - Ouder Uniewoordmerk I PREFERITI - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2016/C 392/46)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Preferisco Foods Ltd (Vancouver, Brits-Columbia, Canada) (vertegenwoordigers: G. Macías Bonilla, P. López Ronda, G. Marín Raigal en E. Armero, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: K. Sidat Humphreys en J.-F. Crespo Carrillo, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Piccardo & Savore’ Srl (Chiusavecchia, Italië)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 15 april 2015 (zaak R 2598/2013-2) inzake een oppositieprocedure tussen Piccardo & Savore’ en Preferisco Foods

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Preferisco Foods Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 311 van 21.9.2015.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/37


Arrest van het Gerecht van 13 september 2016 — Perfetti Van Melle Benelux/EUIPO — PepsiCo (3D)

(Zaak T-390/15) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk 3D - Oudere Uniewoord- en beeldmerken 3D’S en 3D’s - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2016/C 392/47)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Perfetti Van Melle Benelux BV (Breda, Nederland) (vertegenwoordiger: P. Testa, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Ivanauskas en A. Folliard-Monguiral, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: PepsiCo, Inc. (New York, New York, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: V. von Bomhard en J. Fuhrmann, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 8 mei 2015 (zaak R 465/2014-5) inzake een oppositieprocedure tussen PepsiCo en Perfetti Van Melle Benelux

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Perfetti Van Melle Benelux BV wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 311 van 21.9.2015.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/38


Arrest van het Gerecht van 13 september 2016 — Globo Comunicação e Participações/EUIPO (klankmerk)

(Zaak T-408/15) (1)

([„Uniemerk - Aanvraag voor klankmerk - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Motiveringsplicht - Artikel 75 van verordening nr. 207/2009”])

(2016/C 392/48)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Globo Comunicação e Participações S/A (Rio de Janeiro, Brazilië) (vertegenwoordigers: E. Gaspar en M.-E. De Moro Giafferri, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 18 mei 2015 (zaak R 2945/2014-5) inzake een aanvraag tot inschrijving van een klankmerk als Uniemerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Globo Comunicação e Participações S/A wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 320 van 28.9.2015.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/38


Arrest van het Gerecht van 13 september 2016 — Pohjanmäki/Raad

(Zaak T-410/15 P) (1)

((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Bevordering - Bevorderingsronde 2013 - Respectieve rol van het TABG en het CCP - Ontbreken van beoordelingsrapporten - Geen raadpleging van de beoordelingsrapporten door de leden van het CCP - Verenigbaarheid van de functie van rapporteur bij het CCP en die van voormalig beoordelaar - Gelijke behandeling - Motiveringsplicht”))

(2016/C 392/49)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Jaana Pohjanmäki (Brussel, België) (vertegenwoordiger: M. Velardo, advocaat)

Andere partij in de procedure: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: E. Rebasti en M. Bauer, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 18 mei 2015, Pohjanmäki/Raad (F-44/14, EU:F:2015:46), en strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Pohjanmäki draagt haar eigen kosten alsmede die welke de Raad van de Europese Unie in het kader van deze procedure heeft gemaakt.


(1)  PB C 337 van 12.10.2015.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/39


Arrest van het Gerecht van 15 september 2016 — Trinity Haircare/EUIPO — Advance Magazine Publishers (VOGUE)

(Zaak T-453/15) (1)

([„Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniebeeldmerk VOGUE - Absolute weigeringsgrond - Geen beschrijvend karakter - Onderscheidend vermogen - Artikel 52, lid 1, onder a) juncto artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Kwade trouw - Artikel 52, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009”])

(2016/C 392/50)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Trinity Haircare AG (Herisau, Zwitserland) (vertegenwoordigers: J. Kroher en K. Bach, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Lewis en J. Crespo Carrillo, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Advance Magazine Publishers, Inc. (New York, New York, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: D. Ivison, barrister)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 27 mei 2015 (zaak R 2426/2014-4) inzake een nietigheidsprocedure tussen Advance Magazine Publishers en Trinity Haircare

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Trinity Haircare AG wordt verwezen in haar eigen kosten en die van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)en van Advance Magazine Publishers, Inc.


(1)  PB C 320 van 28.9.2015.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/39


Arrest van het Gerecht van 14 september 2016 — Lotte/EUIPO — Kuchenmeister (KOALA LAND)

(Zaak T-479/15) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk KOALA LAND - Ouder nationaal woordmerk KOALA - Gedeeltelijke afwijzing van de inschrijvingsaanvraag - Verwarringsgevaar - Normaal gebruik - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikel 42, leden 2 en 3, van verordening nr. 207/2009”])

(2016/C 392/51)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Lotte Co. Ltd (Tokyo, Japan) (vertegenwoordigers: M. Knitter en S. Schicker, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: M. Fischer, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Kuchenmeister GmbH (Soest, Duitsland) (vertegenwoordiger: P. Blumenthal, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 4 juni 2015 (zaak R 815/2014-1) inzake een oppositieprocedure tussen Kuchenmeister en Lotte

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Lotte Co. Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 337 van 12.10.2015.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/40


Arrest van het Gerecht van 9 september 2016 — De Esteban Alonso/Commissie

(Zaak T-557/15 P) (1)

((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Artikel 24 van het Statuut - Verzoek om bijstand - Strafprocedure voor een nationale rechterlijke instantie - Besluit van de instelling om zich civiele partij te stellen - Beroep in eerste aanleg kennelijk ongegrond verklaard - Procedurele onregelmatigheden - Voorwaarden voor de toepassing van artikel 24 van het Statuut”))

(2016/C 392/52)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Fernando De Esteban Alonso (Saint-Martin-de-Seignanx, Frankrijk) (vertegenwoordiger: C. Huglo, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Currall en C. Ehrbar, vervolgens C. Ehrbar en G. Berscheid, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 15 juli 2015, De Esteban Alonso/Commissie (F-35/15, EU:F:2015:87), en strekkende tot vernietiging van die beschikking

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

De Esteban Alonso draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten die de Europese Commissie in het kader van deze procedure heeft gemaakt.


(1)  PB C 371 van 9.11.2015.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/41


Arrest van het Gerecht van 13 september 2016 — Paglieri Sell System/EUIPO (APOTEKE)

(Zaak T-563/15) (1)

([„Uniemerk - Aanvraag voor beeldmerk APOTEKE - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Motiveringsplicht - Artikel 75 van verordening nr. 207/2009”])

(2016/C 392/53)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Paglieri Sell System SpA (Pozzolo Formigaro, Italië) (vertegenwoordigers: P. Pozzi en F. Braga, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: K. Doherty en L. Rampini, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 23 juli 2015 (zaak R 2428/2014-5) inzake een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken APOTEKE als Uniemerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Paglieri Sell System SpA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 371 van 9.11.2015.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/41


Beroep ingesteld op 5 augustus 2016 — Gifi Diffusion/EUIPO — Crocs (Schoeisel)

(Zaak T-424/16)

(2016/C 392/54)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Gifi Diffusion (Villeneuve-sur-Lot, Frankrijk) (vertegenwoordiger: C. de Chassey, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Crocs, Inc. (Longmont, Colorado, Verenigde Staten)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken model: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken model: Gemeenschapsmodel „Schoeisel” — Gemeenschapsmodel nr. 733 282-0001

Bestreden beslissing: beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 25 april 2015 in zaak R 37/2015-3

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

nietigverklaring van gemeenschapsmodel nr. 000733282-0001;

verwijzing van het EUIPO in verzoeksters kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 6 van verordening nr. 6/2002;

schending van de artikelen 62 en 63 van verordening nr. 6/2002.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/42


Beroep ingesteld op 4 augustus 2016 — Šroubárna Ždánice/Raad

(Zaak T-442/16)

(2016/C 392/55)

Procestaal: Tsjechisch

Partijen

Verzoekende partij: Šroubárna Ždánice a.s. (Kyjov, Tsjechië) (vertegenwoordiger: M. Osladil, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

vaststelling dat de Europese Unie verplicht is tot betaling van 75 502 534 CZK aan schadevergoeding aan de verzoekende partij;

verwijzing van de Europese Unie in de kosten van de verzoekende partij.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep voert de verzoekende partij een enkel middel aan, te weten dat aan alle voorwaarden is voldaan voor niet-contractuele aansprakelijkheid van de Europese Unie voor schade overeenkomstig de artikelen 268 VWEU juncto artikel 340, tweede alinea, VWEU:

door oplegging van een antidumpingrecht op de invoer van bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China, zoals uitgebreid tot de invoer verzonden uit Maleisië, heeft de Europese Unie haar verplichtingen geschonden die voortvloeien uit het lidmaatschap van de WTO, zoals in het bijzonder neergelegd in de antidumpingovereenkomst;

schending in van artikel 216, lid 2, VWEU door schending van de antidumpingovereenkomst;

als gevolg van de onrechtmatige handeling van de Europese Unie heeft de verzoekende partij voor een bedrag van 75 502 534 CZK aan schade geleden;

er bestond een causaal verband tussen het schadebedrag en het onrechtmatig handelen van de Europese Unie.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/42


Beroep ingesteld op 19 augustus 2016 — Spanje/Commissie

(Zaak T-459/16)

(2016/C 392/56)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: M. Sampol Pucurull, Abogado del Estado)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1059 van de Commissie van 20 juni 2016 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), voor zover dit besluit ziet op in het Koninkrijk Spanje toegekende oppervlaktesteun waarmee een bedrag van 262 887 429,57 EUR is gemoeid;

verwijzing van de Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij één middel aan dat uiteenvalt in twee onderdelen.

Gesteld wordt dat de door de Commissie opgelegde forfaitaire correcties zich niet verdragen met artikel 31 van verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB 2005, L 209, blz. 1) en de richtsnoeren van 1997 (document VI/5330/97) met betrekking tot de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om een correctie van 25 % of 10 % op te leggen. De Commissie is buiten de grenzen van haar beoordelingsvrijheid gegaan en heeft het evenredigheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel geschonden.

In de eerste plaats menen de Spaanse autoriteiten dat de verschillende forfaitaire correcties in strijd zijn met artikel 31, lid 2, van verordening nr. 1290/2005, gelezen in samenhang met de richtsnoeren van 1997 en het evenredigheidsbeginsel, aangezien niet is gebleken van redelijke en duidelijke aanwijzingen die de slotsom rechtvaardigen dat een financiële correctie van 25 % moet worden gehanteerd met betrekking tot grasland met bomen voor de periode 2009-2013, behalve voor grasland met bomen in vijf autonome regio’s voor 2009, ten aanzien waarvan is geoordeeld dat artikel 73 bis, lid 2 bis, van verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (PB 2004, L 141, blz. 18) van toepassing is.

De Spaanse autoriteiten zijn het evenmin eens met het feit dat de Commissie ten aanzien van grasland met struiken een forfaitaire correctie van 10 % voor de periode 2009-2013 toepast, en dit tevens doet ten aanzien van grasland met verspreid staande bomen voor 2009.

In de tweede plaats zijn de Spaanse autoriteiten van mening dat het bestreden besluit zich niet verdraagt met artikel 31 van verordening nr. 1290/2005, gelezen in samenhang met het evenredigheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel, aangezien in het besluit voorbij wordt gegaan aan artikel 73 bis, lid 2 bis, van verordening nr. 796/2004, gelezen in samenhang met artikel 137 van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1782/2003 (PB 2009, L 30, blz. 16).


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/43


Beroep ingesteld op 22 augustus 2016 — Portugal/Commissie

(Zaak T-462/16)

(2016/C 392/57)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes, M. Figueiredo, P. Estêvão en J. Saraiva de Almeida, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

nietig te verklaren besluit C (2016) 3753 van de Commissie van 20 juni 2016 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), voor zover daarbij aan financiering door de Europese Unie wordt onttrokken het bedrag van 29 957 339,70 EUR betreffende de door Portugal in het kader van areaalgerelateerde steun gedeclareerde uitgaven, voor de boekjaren 2013 en 2014;

de Europese Commissie in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zes middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan schending van het vertrouwensbeginsel doordat de Commissie de uitvoering heeft erkend van een openbaar ontwikkelingsprogramma voor de aanpassing van de rechten overeenkomstig het bepaalde in artikel 41, lid 3, van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1782/2003 (PB 2009, L 30, blz. 16), maar achteraf heeft geweigerd, de uitgaven op basis van de aanpassing van de rechten die haar was voorgesteld te financieren.

2.

Tweede middel, ontleend aan schending van de artikelen 34, 36, 41, lid 3, van verordening (EG) nr. 73/2009.

3.

Derde middel, ontleend aan schending van artikel 31, lid 2, van verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB 2005, L 209, blz. 1), en van het evenredigheidsbeginsel.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/44


Beroep ingesteld op 22 augustus 2016 — Portugal/Commissie

(Zaak T-463/16)

(2016/C 392/58)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes, M. Figueiredo, P. Estêvão en J. Saraiva de Almeida, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

nietig te verklaren besluit C (2016) 3753 van de Commissie van 20 juni 2016 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), voor zover daarbij aan financiering door de Europese Unie wordt onttrokken het bedrag van 8 984 891,60 EUR betreffende de door Portugal in het kader van de randvoorwaarden gedeclareerde uitgaven, voor de boekjaren 2011, 2012 en 2013;

de Europese Commissie in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zes middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan een gebrekkige grondslag en aan schending van artikel 11 van verordening (EG) nr. 885/2006 van de Commissie van 21 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad met betrekking tot de erkenning van de betaalorganen en andere instanties en de goedkeuring van de rekeningen inzake het ELGF en het ELFPO (PB 2006, L 171, blz. 90).

2.

Tweede middel, ontleend aan schending van artikel 24 van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1782/2003 (PB 2009, L 30, blz. 16), en van de artikelen 54, lid 1, tweede alinea, onder c), tweede alinea, en 71 van verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector (PB 2009, L 316, blz. 65).

3.

Derde middel, ontleend aan schending van de artikelen 26 en 53 van verordening nr. 1122/2009.

4.

Vierde middel, ontleend aan een gebrekkige grondslag.

5.

Vijfde middel, ontleend aan schending van het ne bis in idem-beginsel.

6.

Zesde middel, ontleend aan schending van het evenredigheidsbeginsel en van artikel 31 van verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB 2005, L 209, blz. 1).


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/45


Beroep ingesteld op 30 augustus 2016 — Sicignano/EUIPO — Inprodi (GiCapri „a giacchett’e capri”)

(Zaak T-619/16)

(2016/C 392/59)

Taal van het verzoekschrift: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Pasquale Sicignano (Santa Maria la Carità, Italië) (vertegenwoordigers: A. Masetti Zannini de Concina, M. Bucarelli, G. Petrocchi, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Inghirami Produzione Distrinuzione SpA (Inprodi) (Milaan, Italië)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoeker

Betrokken merk: Uniebeeldmerk met de woordelementen „GiCapri „a giacchett’e capri””” — inschrijvingsaanvraag nr. 12 512 778

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 2 juni 2016 in zaak R 806/2015-5

Conclusies

de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 2 juni 2016 in zaak R 806/2015-5, waarbij de aanvraag tot inschrijving van het samengestelde merk GiCapri „a giacchett’e capri” (aanvraag nr. 12512778) werd afgewezen voor de klassen 18, 25 en 35, vernietigen en derhalve de inschrijving toestaan;

het EUIPO verwijzen in alle kosten, rechten en honoraria die verzoeker in deze procedure zijn opgekomen.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/46


Beroep ingesteld op 29 augustus 2016 — České dráhy/Commissie

(Zaak T-621/16)

(2016/C 392/60)

Procestaal: Tsjechisch

Partijen

Verzoekende partij: České dráhy a. s. (Praag, Tsjechië) (vertegenwoordigers: K. Muzikář, J. Kindl, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van besluit C(2016) 3993 final van de Commissie van 22 juni 2016 in zaak AT.40401 — Twins, waarbij een inspectie is gelast overeenkomstig artikel 20, lid 4, van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag;

verwijzing van de Commissie in alle kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep voert de verzoekende partij vijf middelen aan.

1.

Eerste middel: het bestreden besluit is vastgesteld op grond van documenten die zijn verkregen tijdens een voorgaande inspectie die op de kantoren van České dráhy heeft plaatsgevonden en die op grond van een onrechtmatig besluit was uitgevoerd. De Europese Commissie kon de op die wijze verkregen documenten niet gebruiken, zelfs niet om het in de onderhavige procedure bestreden besluit vast te stellen.

2.

Tweede middel: de documenten op grond waarvan het bestreden besluit is vastgesteld zijn door de Europese Commissie tijdens een voorgaande inspectie, buiten het kader van het onderwerp van die inspectie, en dus op onrechtmatige wijze, verkregen.

3.

Derde middel: het bestreden besluit en de daarmee verband houdende inspectie door de Europese Commissie vormen een onevenredige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verzoekende partij. Het bestreden besluit is door de Europese Commissie vastgesteld zonder het bestaan van rechtmatig verkregen documenten, terwijl de Commissie het onderwerp van de inspectie ontoelaatbaar ruim heeft gedefinieerd en zij de grenzen van haar onderzoeksbevoegdheden te buiten is gegaan.

4.

Vierde middel: het onderwerp en het doel van de inspectie worden door het bestreden besluit niet op passende wijze afgebakend, onder andere doordat het de periode waarop de inspectie betrekking had ontoelaatbaar ruim formuleert, en het bestreden besluit geeft geen behoorlijke redenen.

5.

Vijfde middel: het bestreden besluit en de daarmee verband houdende inspectie hebben een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de fundamentele rechten en vrijheden van de verzoekende partij, zoals gewaarborgd door artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de EU (of artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden) en artikel 48 van het Handvest van de grondrechten van de EU (of artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden).


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/47


Beroep ingesteld op 31 augustus 2016 — Tsjechië/Commissie

(Zaak T-627/16)

(2016/C 392/61)

Procestaal: Tsjechisch

Partijen

Verzoekende partij: Tsjechische Republiek (vertegenwoordigers: M. Smolek, J. Pavliš, J. Vláčil, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1059 van de Commissie van 20 juni 2016 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) (kennisgeving geschied onder nummer C(2016)3753) (hierna: „bestreden besluit”) voor zover het de uitgaven uitsluit die de Tsjechische Republiek heeft gedaan in het kader van de enkele areaalbetaling (REAB) voor een bedrag van 84 272,83 EUR, voor zover het de uitgaven uitsluit die de Tsjechische Republiek heeft gedaan in het kader van investeringen in de wijnsector voor een bedrag van 636 516,20 EUR en voor zover het uitgaven uitsluit die de Tsjechische Republiek heeft gedaan in verband met randvoorwaarden voor een bedrag van 29 485 612,55 EUR.

verwijzing van de Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep voert verzoekster in het kader van de enkele areaalbetaling (REAB) een enkel middel aan, te weten schending van artikel 52, lid 1, van verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. De Commissie heeft besloten uitgaven van EU-financiering uit te sluiten, terwijl er geen EU-recht of nationaal recht was geschonden.

In het kader van investeringen in de wijnsector voert verzoekster een enkel middel aan, te weten schending van artikel 52, lid 1, van verordening (EU) nr. 1306/2013. De Commissie heeft besloten uitgaven van EU-financiering uit te sluiten, terwijl er geen EU-recht of nationaal recht was geschonden.

Ten aanzien van de randvoorwaarden voert verzoekster twee middelen aan.

Eerste middel: schending van artikel 52, lid 1, van verordening nr. 1306/2013. De Commissie heeft besloten uitgaven van EU-financiering uit te sluiten, terwijl er geen EU-recht of nationaal recht was geschonden.

Subsidiair tweede middel: schending van artikel 52, lid 2, van verordening nr. 1306/2013. Zelfs indien hetgeen waartegen de Commissie bezwaar maakt en dat in het eerste middel wordt betwist wel schending van het EU-recht vormde (quod non), dan heeft de Commissie de ernst van die schending en de financiële schade ervan voor de EU onjuist beoordeeld.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/47


Beroep ingesteld op 2 september 2016 — Remag Metallhandel en Jaschinsky/Commissie

(Zaak T-631/16)

(2016/C 392/62)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Remag Metallhandel GmbH (Steyr, Oostenrijk) en Werner Jaschinsky (St. Ulrich bei Steyr, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: M. Lux, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Gelet op het verzoek en het daaropvolgende aandringen van OLAF dat de autoriteiten van de lidstaten antidumpingrechten invorderen voor alle leveringen van siliciummetaal dat van Taiwan naar de EU is uitgevoerd, overeenkomstig verordening (EG) nr. 398/2004 van de Raad van 2 maart 2004 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op silicium uit de Volksrepubliek China (PB 2004, L 66) en uitvoeringsverordening (EU) nr. 467/2010 van de Raad van 25 mei 2010 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op silicium van oorsprong uit de Volksrepubliek China, zoals uitgebreid tot silicium verzonden vanuit de Republiek Korea, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit de Republiek Korea (PB 2010, L 131), en niettegenstaande OLAF geen of onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de door Remag uit Taiwan ingevoerde silicium van Chinese oorsprong is, vragen verzoekers het Hof:

verweerder te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan verzoekers, zoals gepreciseerd in het verzoekschrift, vermeerderd met de vertragingsrente van 8 % per jaar, en

verweerder te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun vordering voeren verzoekers vijf middelen aan.

1.

Eerste middel: door de lidstaten te verzoeken antidumpingrechten in te vorderen, vóór het onderzoek de oorsprong van de goederen had bevestigd, heeft OLAF, teneinde te vermijden dat de vermeend verschuldigde rechten verjaren, de nationale autoriteiten bevolen en ertoe aangezet de artikelen 220, lid 1, en 221, lid 2, van het Communautair douanewetboek (CDW) te schenden.

2.

Tweede middel: doordat in zijn verzoek tot invordering geen rekening is gehouden met het feit dat een overlading van silicium uit China niet bewijst dat het silicium van Chinese oorsprong is, heeft OLAF het beginsel van behoorlijk bestuur geschonden en zijn verplichting om zijn conclusies op concrete bewijzen te baseren, niet nageleefd.

3.

Derde middel: door aan te voeren dat alle uitvoer van silicium uit Taiwan goederen van Chinese oorsprong betreft, heeft OLAF geen rekening gehouden met de bewijsplicht voor niet-preferentiële oorsprong.

4.

Vierde middel: door aan te voeren dat de verwerking die in Taiwan plaatsvond onvoldoende was om de goederen als van Taiwanese oorsprong te beschouwen, zonder rekening te houden met het gebruik van het verwerkte silicium, heeft OLAF de regels inzake oorsprong geschonden, zoals door het Europees Hof van Justitie uitgelegd.

5.

Vijfde middel: schending van verzoekers’ rechten van verdediging.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/48


Beroep ingesteld op 7 september 2016 — Deichmann/EUIPO — Vans (Weergave van een streep op de zijkant van een schoen)

(Zaak T-638/16)

(2016/C 392/63)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Deichmann SE (Essen, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Onken, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Vans, Inc. (Cypress, California, Verenigde Staten van Amerika)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniemerk (Weergave van een streep op de zijkant van een schoen) — inschrijvingsaanvraag nr. 10 263 895

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 6 juli 2016 in zaak R 408/2015-4

Conclusies

de bestreden beslissing aldus herzien dat de beslissing van de oppositieafdeling van 23 december 2014 wordt vernietigd, oppositie B 001919210 wordt toegewezen en Uniemerkaanvraag nr. 10 263 895 wordt afgewezen;

subsidiair, de beslissing van de vierde kamer van beroep van 6 juli 2016 in zaak R 408/2015-4 vernietigen;

het EUIPO in de kosten verwijzen.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009;

schending van de regels 19, lid 2, en 20, leden 1 en 2, van verordening (EG) nr. 2868/95, van artikel 151, leden 1 en 2, van verordening nr. 207/2009, van het beginsel van rechtszekerheid en van het verbod van retroactiviteit.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/49


Beroep ingesteld op 8 september 2016 — GEA Group/Commissie

(Zaak T-640/16)

(2016/C 392/64)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: GEA Group AG (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: I. du Mont en C. Wagner, lawyers)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van besluit C(2016)3920 van de Europese Commissie van 29 juni 2016 tot wijziging van beschikking C(2009) 8682 definitief van 11 november 2009 betreffende een procedure van het EG-Verdrag en artikel 53 van de EER (AT.38589 — Hittestabilisatoren)

subsidiair, het bedrag van de geldboete verlagen en een nieuwe datum vaststellen voor verschuldigdheid van de betaling en voor de rente (na vaststelling van het bestreden besluit), en

de Europese Commissie verwijzen in de kosten van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vijf middelen aan.

1.

Eerste middel, inhoudend dat de Europese Commissie in strijd heeft gehandeld met artikel 25 van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag, door het bestreden besluit vast te stellen ondanks het feit dat de verjaringstermijn was verstreken.

2.

Tweede middel, inhoudend dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 266, lid 1, VWEU en verzoeksters rechten van verdediging schendt, omdat verzoekster geen gelegenheid heeft gehad haar standpunt mondeling uiteen te zetten.

3.

Derde middel, inhoudend dat de Commissie artikel 23, leden 2 en 3, van verordening nr. 1/2003 heeft geschonden door het maximum van 10 % niet op verzoekster toe te passen en het maximum ten koste van verzoekster op een andere overtreder toe te passen.

4.

Vierde middel, inhoudend dat de Commissie het beginsel van gelijke behandeling heeft geschonden door te oordelen dat verzoekster alleen aansprakelijk is voor een gedraging waarvoor ook andere overtreders verantwoordelijk bleken terwijl de aansprakelijkheid van verzoekster slechts afgeleid is, en door de extra last als gevolg van de verminderde aansprakelijkheid van de andere overtreder uitsluitend ten laste van verzoekster te laten komen.

5.

Vijfde middel, inhoudend dat de Commissie de grenzen van haar bevoegdheden heeft overschreden door met terugwerkende kracht een uiterste datum voor betaling te bepalen op een datum waarop er geen geldige rechtsgrondslag voor betaling bestond, en dat de Commissie haar besluit niet overeenkomstig artikel 296, lid 2, VWEU met redenen heeft omkleed door niet toe te lichten waarom zij van haar praktijk afwijkt.


24.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/50


Beroep ingesteld op 12 september 2016 — Iame/EUIPO — Industrie Aeronautiche Reggiane (Parilla)

(Zaak T-642/16)

(2016/C 392/65)

Taal van het verzoekschrift: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Iame SpA (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: M. Mostardini, G. Galimberti, F. Mellucci, R. Kakkar, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Industrie Aeronautiche Reggiane Srl (Reggio Emilia, Italië)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekster

Betrokken merk: Uniebeeldmerk met het woordelement „Parilla” — Uniemerk nr. 3 065 182

Procedure voor het EUIPO: vervallenverklaringsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 23 juni 2016 in zaak R 608/2015-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing wegens schending van artikel 51 van verordening (EG) nr. 207/2009, voor zover daarbij beroep R0608/2015-1 werd verworpen en het verval, wegens niet gebruik, van Uniebeeldmerk „Parilla” (nr. 3065182) van IAME SpA werd bevestigd voor alle geclaimde waren en diensten van de klassen 7 en 41;

bijgevolg:

afwijzing van de op grond van artikel 51 van verordening (EG) nr. 207/2009 ingestelde vordering tot vervallenverklaring van Uniebeeldmerk „Parilla” (nr. 3065182) van IAME SpA voor alle geclaimde waren en diensten van de klassen 7 en 41;

onder voorbehoud van het later aandragen van argumenten en bewijzen binnen de gestelde termijnen;

verwijzing van het EUIPO in de kosten van het geding.

Aangevoerd middel

schending en onjuiste toepassing van artikel 51 van verordening (EG) nr. 207/2009.