ISSN 1977-0995 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
59e jaargang |
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
IV Informatie |
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
Hof van Justitie van de Europese Unie |
|
2016/C 383/01 |
NL |
|
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Hof van Justitie van de Europese Unie
17.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/1 |
Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie
(2016/C 383/01)
Laatste publicatie
Historisch overzicht van de vroegere publicaties
Deze teksten zijn beschikbaar in
EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu
V Bekendmakingen
GERECHTELIJKE PROCEDURES
Hof van Justitie
17.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/2 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale di Novara (Italië) op 4 juli 2016 — Bruno Dell’Acqua/Eurocom Srl, Regione Lombardia
(Zaak C-370/16)
(2016/C 383/02)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Tribunale di Novara
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Bruno Dell’Acqua
Verwerende partijen: Eurocom Srl, Regione Lombardia
Prejudiciële vraag
Is de voorafgaande toestemming in de zin van artikel 1, tweede zin, van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie (PB 2004, C 310, blz. 261) al dan niet noodzakelijk wanneer in de procedure tot gedwongen executie middels derdenbeslag de bedragen waarop beslag wordt gelegd, zich niet meer bij de [Europese Commissie] bevinden, maar reeds zijn overgedragen aan de nationale betaalorganen?
17.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/2 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny (Polen) op 19 juli 2016 — Soufiane El Hassani/Ministrowi Spraw Zagranicznych
(Zaak C-403/16)
(2016/C 383/03)
Procestaal: Pools
Verwijzende rechter
Naczelny Sąd Administracyjny
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Soufiane El Hassani
Verwerende partij: Minister Spraw Zagranicznych
Prejudiciële vraag
Dient artikel 32, lid 3, van verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (visumcode) (1), gelet op overweging 29 van de visumcode en op artikel 47, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (PB 2012, C 326, blz. 391), aldus te worden uitgelegd dat een lidstaat verplicht is een voorziening in rechte (beroep) te waarborgen?
17.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/3 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Bucureşti (Roemenië) op 21 juli 2016 — Compania Naţională de Autostrăzi și Drumuri Naţionale din România SA/Ministerul Fondurilor Europene — Direcţia Generală Managementul Fondurilor Externe
(Zaak C-408/16)
(2016/C 383/04)
Procestaal: Roemeens
Verwijzende rechter
Curtea de Apel Bucureşti
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Compania Naţională de Autostrăzi și Drumuri Naţionale din România SA
Verwerende partij: Ministerul Fondurilor Europene — Direcţia Generală Managementul Fondurilor Externe
Prejudiciële vragen
1) |
Moet artikel 15, onder c), van richtlijn 2004/18 (1) aldus worden uitgelegd dat het een lidstaat toestaat deze richtlijn, na zijn toetreding tot de Europese Unie, niet toe te passen, wanneer hij een financieringsovereenkomst met de Europese Investeringsbank heeft gesloten, die is ondertekend vóór de toetreding van deze lidstaat en op grond waarvan de te aanbesteden overheidsopdrachten aan specifieke vereisten moeten voldoen die door de kredietverstrekker zijn opgelegd en die — zoals in casu — restrictiever zijn dan de ingevolge deze richtlijn toegestane vereisten? |
2) |
Moet richtlijn 2004/18 aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een nationaalrechtelijke bestuurlijke handeling als OUG. nr. 72/2007 (noodverordening van de regering nr. 72/2007), die voorziet in de toepassing van de bepalingen van de Gids voor de aanbesteding van overheidsopdrachten van de Europese Investeringsbank, in afwijking van de bepalingen van de regeling tot omzetting van de richtlijn in nationaal recht, zijnde in casu OUG. nr. 34/2006, om de redenen die in de memorie van toelichting zijn uiteengezet, teneinde de vóór de toetreding gesloten financieringsovereenkomst na te leven? |
3) |
Is een dergelijke overheidsopdracht, die wordt geplaatst overeenkomstig de Gids voor de aanbesteding van overheidsopdrachten van de Europese Investeringsbank en het nationale recht, in licht van artikel 9, lid 5, en artikel 60, onder a), van verordening nr. 1083/2006 (2) verenigbaar met het Unierecht en komt zij in aanmerking voor een niet-terugbetaalbare Europese subsidie, die retroactief is toegekend? |
4) |
Indien de vorige vraag ontkennend wordt beantwoord en ingeval een dergelijke overheidsopdracht niettemin rechtmatig wordt verklaard op het moment van de controle van de selectievoorwaarden van de Programului operațional sectorial „Transport” 2007-2013 (Sectoraal operationeel programma „Vervoer” 2007-2013), vormt een dergelijke veronderstelde schending van het Unierecht inzake overheidsopdrachten (vaststelling van bepaalde preselectiecriteria voor de inschrijvers die vergelijkbaar zijn met die van de Gids voor de aanbesteding van overheidsopdrachten van de Europese Investeringsbank, welke restrictiever zijn dan die van richtlijn 2004/18 — zoals gedetailleerd beschreven in de punten 12 tot en met 14 van de onderhavige verwijzingsbeslissing) een „onregelmatigheid” als bedoeld in artikel 2, lid 7, van verordening nr. 1083/2006, die voor de betrokken lidstaat de verplichting met zich meebrengt om een financiële correctie/procentuele vermindering krachtens artikel 98, lid 2, van die verordening toe te passen? |
(1) Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB 2004, L 134, blz. 114).
(2) Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1260/1999 (PB 2006, L 210, blz. 25).
17.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/4 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Judicial da Comarca de Faro (Portugal) op 27 juli 2016 — Luís Manuel Piscarreta Ricardo/Portimão Urbis, E.M., SA — in vereffening e.a.
(Zaak C-416/16)
(2016/C 383/05)
Procestaal: Portugees
Verwijzende rechter
Tribunal Judicial da Comarca de Faro
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Luís Manuel Piscarreta Ricardo
Verwerende partijen: Portimão Urbis, E.M., SA — in vereffening, Município de Portimão, EMARP — Empresa Municipal de Águas e Resíduos de Portimão, E.M., SA
Prejudiciële vragen
1) |
Is artikel 1, inzonderheid het bepaalde [in lid 1,] onder b), van richtlijn 2001/23/EG (1) van de Raad van 12 maart 2001 van toepassing op een situatie als in casu, waarin een gemeentebedrijf (met als enige aandeelhouder de gemeente) wordt ontbonden (krachtens een besluit van het uitvoerend orgaan van de gemeente), waarbij de door dit bedrijf uitgeoefende activiteiten ten dele op de gemeente overgaan en ten dele op een ander gemeentebedrijf (waarvan het maatschappelijk doel te dien einde is gewijzigd en dat eveneens de gemeente als enige aandeelhouder heeft), of kan — anders gezegd — in deze omstandigheden worden aangenomen dat sprake is van een overgang van vestiging in de zin van deze richtlijn? |
2) |
Valt een werknemer die niet in actieve dienst is (met name omdat zijn arbeidsovereenkomst is geschorst) onder het begrip „werknemer” in de zin van artikel 2, lid 1, onder d), van richtlijn 2001/23/EG en moet dienovereenkomstig worden aangenomen dat de uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende rechten en plichten zijn overgegaan op de verkrijger, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, lid 1, van deze richtlijn? |
3) |
Is het in het kader van een overgang van een vestiging toegestaan, en in overeenstemming met het Unierecht, om beperkingen op de overgang van werknemers in te voeren, met name naargelang het soort arbeidsrelatie of de duur ervan, inzonderheid beperkingen als die welke zijn vervat in artikel 62, leden 5, 6 en 11, RJAEL (2)? |
(1) Richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen (PB 2001, L 82, blz. 16).
(2) Regime jurídico da Atividade Empresarial Local e das Participações Locais.
17.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/5 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel (België) op 1 augustus 2016 — Liga van Moskeeën en Islamitische Organisaties Provincie Antwerpen e.a. tegen Vlaams Gewest
(Zaak C-426/16)
(2016/C 383/06)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Rechtbank van eerste aanleg te Brussel
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekers: Liga van Moskeeën en Islamitische Organisaties Provincie Antwerpen, VZW, Unie van Moskeeën en Islamitische Verenigingen van Limburg, VZW, Unie van Moskeeën en Islamitische Verenigingen Oost-Vlaanderen, VZW, Unie der Moskeeën en Islamitische Verenigingen van West-Vlaanderen, VZW, Unie der Moskeeën en Islamitische Verenigingen van Vlaams-Brabant, VZW, Association Internationale Diyanet de Belgique, IVZW, Islamitische Federatie van België, VZW, Rassemblement des Musulmans de Belgique, VZW, Erkan Konak, Chaibi El Hassan
Verweerder: Vlaams Gewest
Andere partij: Global Action in the Interest of Animals, VZW
Prejudiciële vraag
Is artikel 4, lid 4, samen gelezen met artikel 2, k, van verordening (EG) nr. 1099/2009 (1) van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden ongeldig wegens een schending van artikel 9 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, artikel 10 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en/of artikel 13 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, doordat zij bepalen dat dieren volgens speciale methoden die vereist zijn voor religieuze riten slechts zonder bedwelming mogen geslacht worden in een slachthuis dat onder de toepassing valt van verordening (EG) nr. 853/2004 (2), terwijl in het Vlaams Gewest onvoldoende capaciteit aanwezig is in dergelijke slachthuizen om te voldoen aan de vraag die jaarlijks ter gelegenheid van het islamitische Offerfeest ontstaat naar onbedwelmd ritueel geslachte dieren, en de lasten om tijdelijke, met het oog op het islamitische Offerfeest, door de overheid erkende en gecontroleerde slachtinrichtingen om te vormen naar slachthuizen die onder de toepassing vallen van verordening (EG) nr. 853/2004, niet pertinent lijken om de nagestreefde doelstellingen van dierenwelzijn en volksgezondheid te bereiken en hiermee niet evenredig lijken te zijn?
(1) Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden (PB 2009 L 303, blz. 1).
(2) Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB 2004 L 139, blz. 55).
17.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/6 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Appeal (Ierland) op 8 augustus 2016 — Florea Gusa/Minister for Social Protection, Attorney General
(Zaak C-442/16)
(2016/C 383/07)
Procestaal: Engels
Verwijzende rechter
Court of Appeal
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Florea Gusa
Verwerende partijen: Minister for Social Protection, Attorney General
Prejudiciële vragen
1) |
Behoudt een Unieburger die (1) staatsburger is van een andere lidstaat; (2) in een gastland gedurende ongeveer vier jaar rechtmatig verblijf heeft gehad en als zelfstandige heeft gewerkt; (3) wegens het ontbreken van werk geen werk of economische activiteit meer verricht en (4) zich bij de bevoegde dienst voor arbeidsvoorziening als werkzoekende heeft ingeschreven, de status van zelfstandige in de zin van artikel 7, lid 1, onder a), althans artikel 7, lid 3, onder b), van richtlijn 2004/38/EG (1) dan wel anderszins? |
2) |
Zo niet, behoudt hij dan het recht op verblijf in het gastland ondanks het feit dat hij niet voldoet aan de criteria van artikel 7, lid 1, onder b) en c), van richtlijn 2004/38/EG, of geniet hij enkel op grond van artikel 14, lid 4, onder b), van richtlijn 2004/38/EG bescherming tegen verwijdering? |
3) |
Zo niet, is het dan in overeenstemming met het Unierecht en in het bijzonder artikel 4 van verordening (EG) nr. 883/2004 om aan zodanige persoon een uitkering voor werkzoekenden [zijnde een bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestatie in de zin van artikel 70 van verordening (EG) nr. 883/2004 (2)] te weigeren omdat hij niet heeft aangetoond recht op verblijf in het gastland te hebben? |
(1) Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB 2004, L 158, blz. 77).
(2) Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2004, L 166, blz. 1).
17.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/6 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court of the United Kingdom (Verenigd Koninkrijk) op 12 augustus 2016 — MB/Secretary of State for Work and Pensions
(Zaak C-451/16)
(2016/C 383/08)
Procestaal: Engels
Verwijzende rechter
Supreme Court of the United Kingdom
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: MB
Verwerende partij: Secretary of State for Work and Pensions
Prejudiciële vraag
Staat richtlijn 79/7/EEG van de Raad (1) eraan in de weg dat het nationale recht, naast het feit dat aan de fysieke, sociale en psychologische voorwaarden moet zijn voldaan alvorens een geslachtsverandering wordt erkend, vereist dat een persoon die van geslacht is veranderd, tevens ongetrouwd is om voor een ouderdomspensioen in aanmerking te komen?
(1) Richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid (PB 1979, L 6, blz. 24).
17.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/7 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank Amsterdam (Nederland) op 16 augustus 2016 — Openbaar Ministerie tegen Krzysztof Marek Poltorak
(Zaak C-452/16)
(2016/C 383/09)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Rechtbank Amsterdam
Partijen in het hoofdgeding
Verzoeker: Openbaar Ministerie
Verweerder: Krzysztof Marek Poltorak
Prejudiciële vragen
1) |
Vormen de uitdrukkingen „rechterlijke autoriteit” zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ (1) en „rechterlijke beslissing” zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ autonome begrippen van Unierecht? |
2) |
Indien het antwoord op vraag 1) bevestigend luidt: aan de hand van welke criteria kan worden vastgesteld of een autoriteit van de uitvaardigende lidstaat een dergelijke „rechterlijke autoriteit” is en het door haar uitgevaardigde EAB bijgevolg een dergelijke „rechterlijke beslissing” is? |
3) |
Indien het antwoord op vraag 1) bevestigend luidt: valt the Swedish National Police Board onder het begrip „rechterlijke autoriteit” zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en is het door deze autoriteit uitgevaardigde EAB bijgevolg een „rechterlijke beslissing” zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ? |
4) |
Indien het antwoord op vraag 1) ontkennend luidt: is de aanduiding van een nationale politieautoriteit zoals the Swedish National Police Board als uitvaardigende rechterlijke autoriteit in overeenstemming met het Unierecht? |
(1) Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB 2002 L 190, blz. 1).
17.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/7 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank Amsterdam (Nederland) op 16 augustus 2016 — Openbaar Ministerie tegen Halil Ibrahim Özçelik
(Zaak C-453/16)
(2016/C 383/10)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Rechtbank Amsterdam
Partijen in het hoofdgeding
Verzoeker: Openbaar Ministerie
Verweerder: Halil Ibrahim Özçelik
Prejudiciële vragen
1) |
Is de uitdrukking „rechterlijke beslissing” zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, Kaderbesluit 2002/584/JBZ (1) een autonoom en uniform uit te leggen begrip van Unierecht? |
2) |
Zo ja, welke betekenis heeft dit begrip? |
3) |
Levert de bekrachtiging door een lid van het Openbaar Ministerie van een voordien door de politie uitgevaardigd nationaal aanhoudingsbevel zoals aan de orde in het onderhavige geval een dergelijke „rechterlijke beslissing” op? |
(1) Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB 2002 L 190, blz. 1).
17.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/8 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank Amsterdam (Nederland) op 2 september 2016 — Openbaar Ministerie tegen Ruslanas Kovalkovas
(Zaak C-477/16)
(2016/C 383/11)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Rechtbank Amsterdam
Partijen in het hoofdgeding
Verzoeker: Openbaar Ministerie
Verweerder: Ruslanas Kovalkovas
Prejudiciële vragen
1) |
Vormen de uitdrukkingen „rechterlijke autoriteit” zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ (1) en „rechterlijke beslissing” zoals bedoeld in artikel I, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ autonome begrippen van Unierecht? |
2) |
Indien het antwoord op vraag 1) bevestigend luidt: aan de hand van welke criteria kan worden vastgesteld of een autoriteit van de uitvaardigende lidstaat een dergelijke „rechterlijke autoriteit” is en het door haar uitgevaardigde EAB bijgevolg een dergelijke 'rechterlijke beslissing is? |
3) |
Indien het antwoord op vraag 1) bevestigend luidt: valt the Ministry of Justice of the Republic of Lithuania onder het begrip „rechterlijke autoriteit” zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en is het door deze autoriteit uitgevaardigde EAB bijgevolg een „rechterlijke beslissing” zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ? |
4) |
Indien het antwoord op vraag 1) ontkennend luidt: is de aanduiding van een autoriteit zoals the Ministry of Justice of the Republic of Lithuania als uitvaardigende rechterlijke autoriteit in overeenstemming met het Unierecht? |
(1) Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB 2002 L 190, blz. 1).
17.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/9 |
Beroep ingesteld op 2 september 2016 — Europese Commissie/Helleense Republiek
(Zaak C-481/16)
(2016/C 383/12)
Procestaal: Grieks
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Bouchagiar en B. Stromsky)
Verwerende partij: Helleense Republiek
Conclusies
— |
vaststellen dat de Helleense Republiek, door niet binnen de gestelde termijn alle nodige maatregelen te nemen ter uitvoering van besluit SA.34572 van de Commissie van 27 maart 2014 inzake de staatssteun die Griekenland aan Larco General Mining & Metallurgical Company SA heeft toegekend, of in elk geval door de Commissie niet afdoende te informeren over de krachtens artikel 5 van het besluit genomen maatregelen, de krachtens de artikelen 3, 4 en 5 van het besluit en het Verdrag betreffende de werking van Europese Unie op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen; |
— |
de Helleense Republiek verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
1. |
Overeenkomstig het besluit van de Commissie van 27 maart 2014 (procedure SA.34572) diende de Helleense Republiek de aan Larco toegekende onrechtmatige steun binnen de vier maanden terug te vorderen, en de Europese Commissie afdoende te informeren welke maatregelen zij daarvoor zou nemen. De steun bestond in staatswaarborgen die aan Larco zijn verstrekt in 2008, 2010 en 2011, en in de overheidsdeelname aan de kapitaalverhoging van de vennootschap in 2009. |
2. |
Niettemin heeft de Helleense Republiek de steun niet binnen de vier maanden teruggevorderd, zoals zij diende te doen. Bovendien blijft de Helleense Republiek verzuimen de nodige maatregelen te nemen ter uitvoering van het besluit. Hoe dan ook, de Helleense Republiek heeft de Europese Commissie niet afdoende geïnformeerd over de maatregelen ter uitvoering van het besluit. |
Gerecht
17.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/10 |
Arrest van het Gerecht van 8 september 2016 — Sun Pharmaceutical Industries en Ranbaxy (UK)/Commissie
(Zaak T-460/13) (1)
((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt van antidepressiva die het werkzame farmaceutische bestanddeel citalopram bevatten - Begrip mededingingsbeperking naar strekking - Potentiële mededinging - Generieke geneesmiddelen - Drempels voor toetreding tot de markt als gevolg van het bestaan van octrooien - Overeenkomsten tussen de octrooihouder en ondernemingen die actief zijn op het gebied van generieke geneesmiddelen - Geldboeten - Rechtszekerheid - Beginsel van de legaliteit van straffen - Richtsnoeren voor de berekening van de geldboeten van 2006 - Duur van het onderzoek van de Commissie”))
(2016/C 383/13)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: Sun Pharmaceutical Industries Ltd, voorheen Ranbaxy Laboratories Ltd (Vadodara, India) en Ranbaxy (UK) Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: R. Vidal, A. Penny, solicitors, en B. Kennelly, barrister)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Vollrath, F. Castilla Contreras en B. Mongin, gemachtigden, bijgestaan door D. Bailey, barrister)
Voorwerp
Verzoek om gedeeltelijke nietigverklaring van besluit C(2013) 3803 final van de Commissie van 19 juni 2013 inzake een procedure op grond van artikel 101 [VWEU] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (Zaak AT/39226 — Lundbeck), en een verzoek om verlaging van de bij dat besluit aan verzoeksters opgelegde geldboete
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Sun Pharmaceuticals Industries Ltd en Ranbaxy (UK) Ltd worden verwezen in de kosten. |
17.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/10 |
Arrest van het Gerecht van 8 september 2016 — Arrow Group en Arrow Generics/Commissie
(Zaak T-467/13) (1)
((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt van antidepressiva die het werkzame farmaceutische bestanddeel citalopram bevatten - Begrip mededingingsbeperking naar strekking - Potentiële mededinging - Generieke geneesmiddelen - Drempels voor toetreding tot de markt als gevolg van het bestaan van octrooien - Overeenkomsten tussen de octrooihouder en ondernemingen die actief zijn op het gebied van generieke geneesmiddelen - Geldboeten - Rechtszekerheid - Beginsel van de legaliteit van straffen - Duur van het onderzoek van de Commissie - Rechten van de verdediging - Enkele en voortgezette inbreuk”))
(2016/C 383/14)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: Arrow Group ApS (Roskilde, Denemarken) en Arrow Generics Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: S. D. Kon, C. Firth en C. Humpe, solicitors)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Castilla Contreras en B. Mongin, gemachtigden, bijgestaan door G. Peretz, barrister)
Voorwerp
Verzoek om gedeeltelijke nietigverklaring van besluit C(2013) 3803 final van de Commissie van 19 juni 2013 inzake een procedure op grond van artikel 101 [VWEU] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (Zaak AT/39226 — Lundbeck), en een verzoek om verlaging van de bij dat besluit aan verzoeksters opgelegde geldboete
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Arrow Group ApS en Arrow Generics Ltd worden verwezen in de kosten. |
17.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/11 |
Arrest van het Gerecht van 8 september 2016 — Generics (UK)/Commissie
(Zaak T-469/13) (1)
((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt van antidepressiva die het werkzame farmaceutische bestanddeel citalopram bevatten - Begrip mededingingsbeperking naar strekking - Potentiële mededinging - Generieke geneesmiddelen - Drempels voor toetreding tot de markt als gevolg van het bestaan van octrooien - Overeenkomsten tussen de octrooihouder en ondernemingen die actief zijn op het gebied van generieke geneesmiddelen - Schending van het recht - Beoordelingsfout - Rechten van de verdediging - Geldboeten”))
(2016/C 383/15)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Generics (UK) Ltd (Potters Bar, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: I. Vandenborre en T. Goetz, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Bourke, F. Castilla Contreras en T. Vecchi, vervolgens F. Castilla Contreras, T. Vecchi, B. Mongin en C. Vollrath, gemachtigden, bijgestaan door S. Kingston, barrister)
Voorwerp
Verzoek om gedeeltelijke nietigverklaring van besluit C(2013) 3803 final van de Commissie van 19 juni 2013 inzake een procedure op grond van artikel 101 [VWEU] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (Zaak AT/39226 — Lundbeck), en een verzoek om verlaging van de bij dat besluit aan verzoekster opgelegde geldboete
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Generics (UK) Ltd wordt verwezen in de kosten. |
17.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/12 |
Arrest van het Gerecht van 8 september 2016 — Merck/Commissie
(Zaak T-470/13) (1)
((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt van antidepressiva die het werkzame farmaceutische bestanddeel citalopram bevatten - Begrip mededingingsbeperking naar strekking - Potentiële mededinging - Generieke geneesmiddelen - Drempels voor toetreding tot de markt als gevolg van het bestaan van octrooien - Overeenkomsten tussen de octrooihouder en ondernemingen die actief zijn op het gebied van generieke geneesmiddelen - Schending van het recht - Beoordelingsfout - Toerekenbaarheid van de inbreuken - Aansprakelijkheid van de moedermaatschappij voor inbreuken op de mededingingsregels die door één van haar dochterondernemingen zijn gepleegd - Rechtszekerheid - Redelijke termijn - Geldboeten”))
(2016/C 383/16)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Merck KGaA (Darmstadt, Duitsland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk B. Bär-Bouyssière, K. Lillerud, L. Voldstad, B. Marschall, P. Sabbadini, R. De Travieso, M. Holzhäuser en S. O, advocaten, M. Marelus, solicitor, en R. Kreisberger en L. Osepciu, barristers, vervolgens B. Bär-Bouyssière, L. Voldstad, M. Holzhäuser, A. Cooke, M. Gampp, advocaten, M. Marelus, R. Kreisberger en L. Osepciu)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Bourke, F. Castilla Contreras en T. Vecchi, vervolgens F. Castilla Contreras, T. Vecchi, B. Mongin en C. Vollrath, gemachtigden, bijgestaan door S. Kingston, barrister)
Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Generics (UK) Ltd (Potters Bar, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: aanvankelijk G. Drauz, M. Rosenthal en B. Record, advocaten, vervolgens G. Drauz en M. Rosenthal)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van besluit C(2013) 3803 final van de Commissie van 19 juni 2013 inzake een procedure op grond van artikel 101 [VWEU] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (Zaak AT/39226 — Lundbeck), en een verzoek om verlaging van de bij dat besluit aan verzoekster opgelegde geldboete
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Merck KGaA zal haar eigen kosten en die van de Europese Commissie dragen. |
17.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/12 |
Arrest van het Gerecht van 7 september 2016 — Victor International/EUIPO — Ovejero Jiménez en Becerra Guibert (VICTOR)
(Zaak T-204/14) (1)
([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk VICTOR - Ouder nationaal beeldmerk victoria - Relatieve weigeringsgrond - Normaal gebruik van het oudere merk - Wijze van gebruik - Vorm die op onderdelen afwijkt zonder dat het onderscheidend vermogen wordt gewijzigd - Artikelen 15, lid 1, en 42, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009”])
(2016/C 383/17)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Victor International GmbH (Elmshorn, Duitsland) (vertegenwoordigers: R. Kaase en J.-C. Plate, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. García Murillo en A. Folliard-Monguiral, gemachtigden)
Andere partijen in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Gregorio Ovejero Jiménez (Alicante, Spanje) en María Luisa Cristina Becerra Guibert (Alicante) (vertegenwoordiger: M. Veiga Serrano, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 22 januari 2014 (zaak R 2208/2012-2) inzake een oppositieprocedure tussen Ovejero Jiménez en Becerra Guibert enerzijds en Victor International anderzijds
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Victor International GmbH wordt verwezen in de kosten. |
17.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/13 |
Arrest van het Gerecht van 7 september 2016 — Beiersdorf/EUIPO (Q10)
(Zaak T-4/15) (1)
([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniebeeldmerk Q10 - Weigering van inschrijving van een verklaring over de omvang van de bescherming - Artikel 37, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Absolute weigeringsgronden - Beschrijvend karakter - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 207/2009”])
(2016/C 383/18)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Beiersdorf AG (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Renck en J. Fuhrmann, vervolgens J. Fuhrmann, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: S. Hanne, gemachtigde)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 8 oktober 2014 (zaak R 2050/2013-1) inzake een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken Q10 als Uniemerk
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Beiersdorf AG wordt verwezen in haar eigen kosten alsmede in de kosten van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO). |
17.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/14 |
Arrest van het Gerecht van 8 september 2016 — Dr Vita/EUIPO (69)
(Zaak T-360/15) (1)
([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniebeeldmerk 69 - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009”])
(2016/C 383/19)
Procestaal: Pools
Partijen
Verzoekende partij: Dr Vita sp. z o.o. (Olsztyn, Polen) (vertegenwoordiger: D. Rzążewska, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 1 april 2015 (zaak R 2513/2014-5) inzake een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken 69 als Uniemerk
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Dr Vita sp. z o.o. wordt verwezen in de kosten. |
17.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/14 |
Beroep ingesteld op 18 juli 2016 — Basicmed Enterprises e.a./Raad e.a.
(Zaak T-379/16)
(2016/C 383/20)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: Basicmed Enterprises Ltd (Limassol, Cyprus) en 19 anderen (vertegenwoordigers: P. Tridimas, Barrister, K. Kakoulli, P. Panayides en C. Pericleous, advocaten)
Verwerende partijen: Raad van de Europese Unie, Europese Commissie, Europese Centrale Bank, Eurogroep, Europese Unie
Conclusies
Primair:
— |
de verwerende partijen veroordelen tot betaling aan de verzoekende partijen van de bedragen vermeld in de bijlage bij het verzoekschrift, vermeerderd met de rente vanaf 16 maart 2013 tot aan het arrest van het Gerecht; en |
— |
de verwerende partijen verwijzen in de kosten. |
Subsidiair:
— |
de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Europese Unie en/of de verwerende instellingen vaststellen; |
— |
de te volgen procedure vaststellen teneinde de vergoedbare schade te bepalen die de verzoekende partijen werkelijk hebben geleden; en |
— |
de verwerende partijen verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Verzoeksters vorderen krachtens de artikelen 268, 340, lid 2, en 340, lid 3, VWEU, betreffende de niet-contractuele aansprakelijkheid van de EU en de ECB, vergoeding van de schade die is veroorzaakt door de vermindering van verzoeksters’ deposito’s ten gevolge van de bail in-regeling die verwerende partijen voor de Republiek Cyprus hebben vastgesteld.
Verzoeksters voeren aan dat de bail in-maatregelen die door de Republiek Cyprus zijn vastgesteld, enkel zijn ingevoerd teneinde maatregelen uit te voeren die de verwerende partijen hebben vastgesteld, en dat zij ook door de verwerende instellingen zijn goedgekeurd. Verzoeksters voeren aan dat de bail in-regeling een ernstige schending is en voeren ter ondersteuning van hun beroep vier rechtsmiddelen aan.
1. |
Eerste middel: schending van het eigendomsrecht, zoals beschermd krachtens artikel 17, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. |
2. |
Tweede middel: schending van het evenredigheidsbeginsel. |
3. |
Derde middel: schending van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen. |
4. |
Vierde middel: schending van het non-discriminatiebeginsel. |
17.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/15 |
Beroep ingesteld op 22 juni 2016 — Falegnameria Universo dei F.lli Priarollo/EUIPO — Zanini Porte (silente PORTE & PORTE)
(Zaak T-386/16)
(2016/C 383/21)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Falegnameria Universo dei F.lli Priarollo Snc (Caerano di San Marco, Italië) (vertegenwoordiger: B. Osti, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Zanini Porte (Corbiolo di Bosco Chiesanuova, Italië)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: verzoekster
Betrokken merk: Uniebeeldmerk met de woordelementen „silente PORTE & PORTE” — Uniemerk nr. 4 191 425
Procedure voor het EUIPO: beroep tot vervallenverklaring
Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 28 april 2016 in zaak R 240/2015-1
Conclusies
— |
in limine litis: verklaring van ultra petita en dientengevolge terugverwijzing van de zaak naar de kamer van beroep van het EUIPO wegens schending van de artikelen 75 en 76 van de Uniemerkenverordening, met inachtneming van verordening (EG) nr. 216/96 van de Commissie van 5 februari 1996, en het nadien ingevoegde artikel 1 quinquies, inzake de verwijzing van een zaak naar een kamer die zich nog niet over de zaak heeft uitgesproken; |
— |
ten gronde: hervorming van de bestreden beslissing en dientengevolge verwijzing van het verwerende EUIPO in de kosten die verzoekster zijn opgekomen in het geding voor de kamer van beroep omdat het feitelijk en rechtens ongegrond is; hoe dan ook, verwijzing in de kosten naar billijkheid; |
— |
bij wijze van instructiemaatregel: last tot verkrijging van de stukken van de procedures nr. 000008977 C voor de afdeling belast met beroepen tot vervallenverklarling van het EUIPO en het daaropvolgende beroep nr. R0240/2015. |
17.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/16 |
Beroep ingesteld op 29 juli 2016 — Spanje/Commissie
(Zaak T-401/16)
(2016/C 383/22)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordigers: S. Centeno Huerta en M. García Valdecasas Dorrego, gemachtigden)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
nietigverklaring van de aankondigingen van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/323/16-Onderzoekers (AD 7) en EPSO/AD/324/16-Onderzoekers (AD 9): teamhoofden; |
— |
verwijzing van de Commissie in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.
1. |
Eerste middel, ontleend aan schending van de artikelen 1 en 2 van verordening nr. 1/58, van artikel 22 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en van artikel 1 quinquies van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie, wegens de beperking van de communicatieregeling tussen EPSO en de kandidaten, daaronder begrepen wat het sollicitatieformulier betreft. |
2. |
Tweede middel, ontleend aan schending van de artikelen 1 en 6 van verordening nr. 1/58, van artikel 22 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, van de artikelen 1 quinquies, leden 1 en 6, 27 en 28, onder f), van het Ambtenarenstatuut alsmede van artikel 1 van bijlage III bij het Ambtenarenstatuut, wegens de onredelijke beperking van de tweede taal tot drie talen, namelijk het Engels, het Frans en het Duits, met uitsluiting van de andere officiële talen van de Europese Unie. |
3. |
Derde middel, ontleend aan discriminatie op grond van taal welke verboden wordt door artikel 1 van verordening nr. 1/58, door artikel 22 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, door de artikelen 1 quinquies, leden 1 en 6, 27 en 28, onder f), van het Ambtenarenstatuut en door artikel 1 van bijlage III bij dat Statuut, daar de keuze van het Engels, het Frans en het Duits volkomen willekeurig is. |
De verzoekende partij preciseert dat die middelen moeten worden gelezen in het licht van het arrest van het Hof van 27 november 2012 in zaak C-566/10 P, Italië/Commissie, en van de arresten van het Gerecht van 24 september 2015 in de gevoegde zaken T-191/13 en T-124/13, Italië en Spanje/Commissie, en van 17 december 2015 in de zaken T-275/13, T-295/13 en T-510/13, Italië/Commissie, welke arresten bij gebreke van hogere voorziening door de Commissie definitief zijn geworden en waaraan geen uitvoering is gegeven in de bestreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek
17.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/17 |
Beroep ingesteld op 11 augustus 2016 — Mr. Kebab/EUIPO — Mister Kebap (Mr. KEBAB)
(Zaak T-448/16)
(2016/C 383/23)
Taal van het verzoekschrift: Slowaaks
Partijen
Verzoekende partij: Mr. Kebab s. r. o. (Košice-Západ, Slowakije) (vertegenwoordiger: L. Vojčík, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Mister Kebap, SL (Finestrat, Spanje)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij
Betrokken merk: Uniebeeldmerk met de woordelementen „Mr. KEBAB” — inschrijvingsaanvraag nr. 12 551 222
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 11 mei 2016 in zaak R 987/2015-2
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
wijziging van de bestreden beslissing en volledige afwijzing van de oppositie ingesteld door de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van 20 november 2014, zaak B 002370594, tegen de inschrijvingsaanvraag van het samengestelde merk van de Europese Unie „Mr. KEBAB”; |
— |
verwijzing van het EUIPO en, in voorkomend geval, van de andere partij in de procedure in de kosten. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009. |
17.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/17 |
Hogere voorziening ingesteld op 14 augustus 2016 door Elia Fernández González tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 14 juni 2016 in zaak F-121/15, Fernández González/Commissie
(Zaak T-455/16 P)
(2016/C 383/24)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirerende partij: Elia Fernández González (Brussel, België) (vertegenwoordigers: M. Casado García-Hirschfeld en É. Boigelot, advocaten)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
De rekwirerende partij verzoekt het Gerecht:
— |
het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Enkelvoudige kamer) van 14 juni 2016 in zaak F-121/15, Elia Fernández González/Europese Commissie, te vernietigen; |
— |
de Commissie te verwijzen in alle kosten, daaronder begrepen die van de procedure voor het Gerecht voor ambtenarenzaken. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert de rekwirerende partij één middel aan, ontleend aan een verkeerde opvatting van de feiten door het bestreden arrest en kennelijke beoordelingsfouten die tot een rechtens onjuiste motivering hebben geleid. De rekwirerende partij komt met name op tegen de punten 29 tot en met 31 alsmede de punten 36 tot en met 39 van het bestreden arrest.
17.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/18 |
Beroep ingesteld op 16 augustus 2016 — Galletas Gullón/EUIPO — Hug (GULLON DARVIDA)
(Zaak T-456/16)
(2016/C 383/25)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Galletas Gullón, SA (Aguilar de Campoo, Spanje) (vertegenwoordiger: M. Escudero Pérez, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Hug AG (Malters, Zwitserland)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager: verzoekende partij
Betrokken merk: Uniewoordmerk „GULLON DARVIDA” — inschrijvingsaanvraag nr. 11 705 738
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 13 juni 2016 in zaak R 773/2015-4
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten, alsook van de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep ingeval zij intervenieert. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009. |
17.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/19 |
Beroep ingesteld op 19 augustus 2016 — Kaddour/Raad
(Zaak T-461/16)
(2016/C 383/26)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Khaled Kaddour (Damas, Syrië) (vertegenwoordigers: V. Davies en V. Wilkinson, Solicitors, en R. Blakeley, Barrister)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Conclusies
— |
besluit (GBVB) 2016/850 van de Raad van 27 mei 2016 houdende wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië en uitvoeringsverordening (EU) 2016/840 van de Raad van 27 mei 2016 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië, nietig verklaren voor zover zij op verzoeker betrekking hebben en/of naar hem verwijzen; |
— |
de Raad verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vijf middelen aan.
1. |
Met het eerste middel wordt gesteld dat de bestreden maatregelen (i) misbruik van procedure en misbruik van bevoegdheid vormen; en (ii) inbreuk maken op verzoekers grondrechten zoals die worden beschermd door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en/of het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, op het punt van zijn recht op behoorlijk bestuur en zijn recht op een effectief rechtsmiddel en een eerlijk proces. |
2. |
Het tweede middel ziet op schending van artikel 66 VWEU. |
3. |
Met het derde middel wordt betoogd dat bij de bestreden maatregelen een kennelijke beoordelingsfout is gemaakt. |
4. |
Met vierde middel wordt aangevoerd dat de bestreden maatregelen inbreuk maken op verzoekers grondrechten zoals die worden beschermd door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en/of het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, op het punt van zijn recht op eerbiediging van zijn reputatie en ongestoord genot van zijn eigendom, en het evenredigheidsbeginsel. |
5. |
Met het vijfde middel wordt gesteld dat de bestreden maatregelen in strijd zijn met het discriminatieverbod. |
17.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/19 |
Beroep ingesteld op 19 augustus 2016 — Flir Systems Trading Belgium/Commissie
(Zaak T-467/16)
(2016/C 383/27)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Flir Systems Trading Belgium (Meer, België) (vertegenwoordigers: N. Reypens, C. Docclo en T. Verstraeten, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
de onderhavige zaak wegens verknochtheid voegen met zaak T-131/16 voor de mondelinge behandeling en het arrest; |
— |
de in het verzoekschrift aangevoerde middelen tot nietigverklaring ontvankelijk en gegrond verklaren; |
— |
de artikelen 1 en 2 van het bestreden besluit nietig verklaren (1); |
— |
subsidiair, artikel 2 van het bestreden besluit nietig verklaren, voor zover het geen overgangsmaatregelen voorschrijft; |
— |
de Commissie verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zeven middelen aan.
1. |
Eerste middel: kennelijk onjuiste beoordeling inzake de vaststelling van de wetgevende handelingen die in de beweerde staatssteun voorzien en een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van artikel 1, onder d), van verordening nr. 2015/1589 (2). |
2. |
Tweede middel: onjuiste opvatting van de feiten bij de beschrijving van het referentiesysteem, kennelijk onjuiste beoordeling bij de analyse ervan en onjuiste rechtsopvatting bij de toepassing van artikel 107, lid 1, VWEU en artikel 1, onder a), van verordening nr. 2015/1589. |
3. |
Derde middel: onjuiste beoordeling van een economisch voordeel en onjuiste rechtsopvatting bij de toepassing van artikel 107, lid 1, VWEU en artikel 1, onder a), van verordening nr. 2015/1589. |
4. |
Vierde middel: onjuiste beoordeling van de selectiviteitsvoorwaarde om de bestreden regeling als staatssteun te kwalificeren, in de zin artikel 107, lid 1, VWEU en artikel 1, onder a), van verordening nr. 2015/1589 en onjuiste beoordeling bij de analyse van de mechanismen van de bestreden regeling. |
5. |
Vijfde middel: onjuiste beoordeling bij de analyse van de rechtvaardiging van de voorwaarden voor de toepassing van de bestreden regeling. |
6. |
Zesde middel: onjuiste beoordeling bij de evaluatie van het voordeel dat zou zijn gehaald uit de bestreden regeling en gebrek aan nauwkeurigheid bij het onderzoek van de bestreden regeling. |
7. |
Zevende middel: schending van het gewettigd vertrouwen en de rechtszekerheid van de belastingplichtigen. |
(1) Besluit van de Commissie van 11 januari 2016 betreffende de staatssteunregeling inzake vrijstelling van overwinst [SA.37667 (2015/C) (ex 2015/NN)] door België ten uitvoer gelegd.
(2) Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB 2015, L 248, blz. 9).
17.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/20 |
Beroep ingesteld op 22 augustus 2016 — X-cen-tek/EUIPO (Afbeelding van een driehoek)
(Zaak T-470/16)
(2016/C 383/28)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: X-cen-tek GmbH & Co. KG (Wardenburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: H. Hillers, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Betrokken merk: Uniebeeldmerk (afbeelding van een driehoek) — inschrijvingsaanvraag nr. 14 167 654
Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 17 juni 2016 in zaak R 2565/2015-4
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009. |
17.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/21 |
Beroep ingesteld op 19 augustus 2016 — Marsh/EUIPO (LegalPro)
(Zaak T-472/16)
(2016/C 383/29)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Marsh GmbH (Frankfurt am Main, Duitsland) (vertegenwoordiger: W. Riegger, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Betrokken merk: Uniewoordmerk „LegalPro” — inschrijvingsaanvraag nr. 13 954 177
Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 17 juni 2016 in zaak R 146/2016-4
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten van de procedure, daaronder begrepen de kosten van de beroepsprocedure. |
Aangevoerde middelen
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009; |
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009. |
17.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/22 |
Beroep ingesteld op 26 augustus 2016 — FTI Touristik/EUIPO — Prantner en Giersch (Fl)
(Zaak T-475/16)
(2016/C 383/30)
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: FTI Touristik GmbH (München, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Parr, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Harald Prantner (Hamburg, Duitsland) en Daniel Giersch (Monaco, Monaco)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken merk: Uniebeeldmerk met het woordelement „Fl” — inschrijvingsaanvraag nr. 12 201 273
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 16 juni 2016 in zaak R 480/2015-5
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten van de procedure. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009. |
17.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/22 |
Beroep ingesteld op 30 augustus 2016 — Colgate-Palmolive/EUIPO (AROMASENSATIONS)
(Zaak T-479/16)
(2016/C 383/31)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Colgate-Palmolive Co. (New York, New York, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: M. Zintler, A. Stolz, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Betrokken merk: Uniebeeldmerk met het woordelement „AROMASENSATIONS” — inschrijvingsaanvraag nr. 14 198 824
Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 6 juni 2016 in zaak R 2482/2015-2
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing in de mate dat daarbij het beroep wordt verworpen voor zover het is gebaseerd op artikel 7, lid 1, onder b); |
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten. |
Aangevoerde middelen
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009; |
— |
schending van de beginselen van gelijke behandeling en behoorlijk bestuur. |
17.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/23 |
Beroep ingesteld op 31 augustus 2016 — sheepworld/EUIPO (Alles wird gut)
(Zaak T-622/16)
(2016/C 383/32)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: sheepworld AG (Ursensollen, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. von Rüden)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Betrokken merk: Uniewoordmerk „Alles wird gut” — inschrijvingsaanvraag nr. 14 170 062
Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 16 juni 2016 in zaak R 212/2016-4
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
het EUIPO te verwijzen in de kosten van de procedure, daaronder begrepen de kosten van de procedure voor de kamer van beroep. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009. |
17.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/23 |
Beroep ingesteld op 31 augustus 2016 — Volkswagen/EUIPO — Paalupaikka (MAIN AUTO WHEELS)
(Zaak T-623/16)
(2016/C 383/33)
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Volkswagen AG (Wolfsburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: H. Schrammek, C. Drzymalla, S. Risthaus, en J. Engberding, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Paalupaikka Oy (Iisalmi, Finland)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken merk: Uniebeeldmerk met de woordelementen „MAIN AUTO WHEELS” — inschrijvingsaanvraag nr. 12 863 643
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 1 juli 2016 in zaak R 2189/2015-4
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten van de procedure. |
Aangevoerde middelen
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009; |
— |
schending van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009; |
— |
schending van artikel 75 van verordening nr. 207/2009. |
17.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/24 |
Beroep ingesteld op 5 september 2016 — Gollnisch/Parlement
(Zaak T-624/16)
(2016/C 383/34)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Bruno Gollnisch (Villiers-le-Mahieu, Frankrijk) (vertegenwoordiger: N. Fakiroff, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement
Conclusies
— |
Nietigverklaring van het besluit van de secretaris-generaal van het Europees Parlement van 1 juli 2016, waarvan kennisgeving werd gedaan op 6 juli 2016, waarin is bepaald „dat een bedrag van 275 984,23 EUR ten onrechte zou zijn uitbetaald aan Bruno GOLLNISCH” en waarin de bevoegde ordonnateur en de rekenplichtige van de instelling wordt gelast om tot terugvordering van dit bedrag over te gaan; |
— |
Nietigverklaring van de kennisgeving en van de maatregelen ter uitvoering van genoemd besluit, vervat in de brief van de directeur-generaal Financiën van 6 juli 2016, ref. D 201920; |
— |
Nietigverklaring van debetnota nr. 2016-914, ondertekend door dezelfde directeur-generaal Financiën op 5 juli 2016; |
— |
Toekenning van een immateriële schadevergoeding van 40 000 EUR aan verzoeker, geleden als gevolg van valse beschuldigingen die reeds vóór de afsluiting van het onderzoek zijn geuit, aantasting van zijn imago, en het door het bestreden besluit ontstane grote ongerief voor zijn privé- en politieke leven; |
— |
Toekenning van een bedrag van 24 500 EUR voor de kosten van zijn raadslieden, de voorbereiding van het onderhavige beroep, de kosten voor het maken van kopieën en het neerleggen van het verzoekschrift en de bijlagen daarbij; |
— |
Verwijzing van het Europees Parlement in de kosten; |
— |
Subsidiair, voor zover het Gerecht niet overtuigd is van de relevantie en de juistheid van de door verzoeker uiteengezette rechtsmiddelen en feiten, en in het belang van een goede rechtsbedeling, rekening houdend met de onbetwistbare samenhang tussen enerzijds de gestelde feiten waarop het bestreden besluit berust en anderzijds de feiten die onderwerp zijn van een door de president van het Europees Parlement ingesteld strafrechtelijk onderzoek:
|
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van het beroep voert de verzoekende partij elf middelen aan.
1. |
Eerste middel: onbevoegdheid van de secretaris-generaal om de bestreden handelingen vast te stellen. De bevoegdheid tot financiële besluitvorming ten aanzien van leden van het Europees Parlement en de ledengroepen komt toe aan het bureau van het Europees Parlement. |
2. |
Tweede middel: schending van algemene rechtsbeginselen en van de vereisten inzake behoorlijk bestuur, voor zover de administratieve diensten van het Parlement de resultaten van het onderzoek en van de door deze diensten ingeleide procedures hadden moeten afwachten alvorens de bestreden handelingen vast te stellen. |
3. |
Derde middel: schending van verzoekers rechten van verdediging. De bestreden handelingen hebben het vermoeden van onschuld van verzoeker geschonden, alsmede zijn recht op een rechter, de mogelijkheid om een standpunt in te nemen ten aanzien van alle documenten die de administratieve diensten tegen hem wilden gebruiken, en zijn recht om gehoord te worden. |
4. |
Vierde middel: onrechtmatige omkering van de bewijslast, voor zover de administratieve diensten van het Parlement verzoeker achteraf om uitleg hebben verzocht ten aanzien van de door zijn medewerker verrichte werkzaamheden en de vergoedingen die aan deze medewerker zijn toegekend. |
5. |
Vijfde middel: ontoereikende motivering van de bestreden handelingen, wat blijk geeft van het geheel willekeurige karakter ervan. |
6. |
Zesde middel: schending van de beginselen van rechtszekerheid en bescherming van gewettigd vertrouwen, door de toepassing van niet bestaande bepalingen of bepalingen met terugwerkende kracht. |
7. |
Zevende middel: schending van de politieke rechten van parlementaire medewerkers. |
8. |
Achtste middel: de bestreden handelingen zijn discriminerend en de vaststelling ervan heeft levert een schending op het van verbod op détournement de pouvoir. |
9. |
Negende middel: schending van de onafhankelijkheid van de leden van het Europees Parlement en miskenning van de rol van lokale parlementaire medewerkers. |
10. |
Tiende middel: de klachten van de administratieve diensten van het Parlement zijn feitelijk ongegrond. |
11. |
Elfde middel: subsidiair: schending van het evenredigheidsbeginsel. |
17.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/26 |
Beroep ingesteld op 2 september 2016 — Troszczynski/Parlement
(Zaak T-626/16)
(2016/C 383/35)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Mylène Troszczynski (Noyon, Frankrijk) (vertegenwoordiger: M. Ceccaldi, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement
Conclusies
— |
nietigverklaring van het besluit van de secretaris-generaal van het Europees Parlement van 23 juni 2016, dat is vastgesteld overeenkomstig de artikelen 33, 43, 62, 67 en 68 van gewijzigd besluit 2009/C 159/01 van het Bureau van het Europees Parlement van 19 mei en 9 juli 2008„houdende de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden van het Europees Parlement”, waarbij ten aanzien van verzoekende partij een vordering is vastgesteld van 56 554,00 EUR voor ten onrechte betaalde bedragen in het kader van de assistentie aan de parlementsleden en waarbij redenen zijn gegeven voor de terugvordering ervan met toepassing van artikel 68 van de uitvoeringsbepalingen en de artikelen 78, 79 en 80 van het Financieel Reglement; |
— |
nietigverklaring van debetnota nr. 2016-888, ongedateerd, waarbij verzoekende partij ervan op de hoogte werd gesteld dat ten aanzien van haar een vordering is vastgesteld ingevolge het besluit van de secretaris-generaal van 23 juni 2016, terugvordering van ten onrechte als assistentie aan de parlementsleden betaalde bedragen, toepassing van artikel 68 van de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden en de artikelen 78, 79 en 80 van het Financieel Reglement; |
— |
verwijzing van het Europees Parlement in alle kosten van de procedure; |
— |
veroordeling van het Europees Parlement tot het betalen aan Mylène Troszczynski van het bedrag van 50 000 EUR als vergoeding van invorderbare kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.
1. |
Eerste middel: gebreken die leiden tot de externe onwettigheid van de bestreden handelingen. Dit middel valt uiteen in drie onderdelen.
|
2. |
Tweede middel: gebreken die leiden tot de interne onwettigheid van de bestreden handelingen. Dit middel valt uiteen in negen onderdelen.
|
17.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/27 |
Beroep ingesteld op 6 september 2016 — Bilde/Parlement
(Zaak T-633/16)
(2016/C 383/36)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Dominique Bilde (Lagarde, Frankrijk) (vertegenwoordiger: G. Sauveur, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement
Conclusies
— |
Nietigverklaring van het besluit van de secretaris-generaal van het Europees Parlement van 23 juni 2016, waarvan kennisgeving werd gedaan op 6 juli 2016, waarin is bepaald „dat een bedrag van 40 320 EUR ten onrechte is uitbetaald aan Dominique BILDE” en waarin de bevoegde ordonnateur en de rekenplichtige van de instelling wordt gelast om tot terugvordering van dit bedrag over te gaan; |
— |
nietigverklaring van de kennisgeving en van de maatregelen ter uitvoering van genoemd besluit, vervat in de brieven van de directeur-generaal Financiën van 30 juni en juli 2016, ref. D 201921 en D 312551; |
— |
nietigverklaring van debetnota nr. 2016-889, ondertekend door dezelfde directeur-generaal Financiën op 29 juni 2016; |
— |
toekenning van een immateriële schadevergoeding van 20 000 EUR aan verzoekster, geleden als gevolg van valse beschuldigingen die reeds vóór de afsluiting van het onderzoek zijn geuit, aantasting van haar imago, en het door het bestreden besluit ontstane grote ongerief voor haar privé- en politieke leven; |
— |
toekenning van een bedrag van 15 000 EUR voor de kosten van haar raadslieden, de voorbereiding van het onderhavige beroep, de kosten voor het maken van kopieën en het neerleggen van het verzoekschrift en de bijlagen daarbij, en verwijzing van het Europees Parlement in deze kosten; |
— |
verwijzing van het Europees Parlement in de kosten van de procedure. |
— |
Subsidiair, voor zover het Gerecht niet overtuigd is van de relevantie en de juistheid van de door verzoekster uiteengezette rechtsmiddelen en feiten, en in het belang van een goede rechtsbedeling, rekening houdend met de onbetwistbare samenhang tussen enerzijds de gestelde feiten waarop het bestreden besluit berust en anderzijds de feiten die onderwerp zijn van een door de president van het Europees Parlement ingesteld strafrechtelijk onderzoek:
|
Middelen en voornaamste argumenten
Tot staving van haar beroep voert verzoekster elf middelen aan, die in wezen overeenkomen met die welke zijn aangevoerd in zaak T-624/16, Gollnisch/Parlement.
17.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/28 |
Beroep ingesteld op 6 september 2016 — Montel/Parlement
(Zaak T-634/16)
(2016/C 383/37)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Sophie Montel (Saint-Vit, Frankrijk) (vertegenwoordiger: G. Sauveur, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement
Conclusies
— |
nietigverklaring van het besluit van de secretaris-generaal van het Europees Parlement van 24 juni 2016, waarvan kennisgeving werd gedaan op 6 juli 2016, waarin is bepaald „dat een bedrag van 77 276,42 EUR ten onrechte is uitbetaald aan Sophie MONTEL” en waarin de bevoegde ordonnateur en de rekenplichtige van de instelling wordt gelast om tot terugvordering van dit bedrag over te gaan; |
— |
nietigverklaring van de kennisgeving en van de maatregelen ter uitvoering van genoemd besluit, vervat in de brieven van de directeur-generaal Financiën van 5 en 6 juli 2016, ref. D 201922 en D 201851; |
— |
nietigverklaring van debetnota nr. 2016-897, ondertekend door dezelfde directeur-generaal Financiën op 4 juli 2016; |
— |
toekenning van een immateriële schadevergoeding van 30 000 EUR aan verzoekster, geleden als gevolg van valse beschuldigingen die reeds vóór de afsluiting van het onderzoek zijn geuit, aantasting van haar imago, en het door het bestreden besluit ontstane grote ongerief voor haar privé- en politieke leven; |
— |
toekenning van een bedrag van 15 000 EUR voor de kosten van haar raadslieden, de voorbereiding van het onderhavige beroep, de kosten voor het maken van kopieën en het neerleggen van het verzoekschrift en de bijlagen daarbij, en verwijzing van het Europees Parlement in deze kosten; |
— |
verwijzing van het Europees Parlement in de kosten van de procedure. |
— |
Subsidiair, voor zover het Gerecht niet overtuigd is van de relevantie en de juistheid van de door verzoekster uiteengezette rechtsmiddelen en feiten, en in het belang van een goede rechtsbedeling, rekening houdend met de onbetwistbare samenhang tussen enerzijds de gestelde feiten waarop het bestreden besluit berust en anderzijds de feiten die onderwerp zijn van een door de president van het Europees Parlement ingesteld strafrechtelijk onderzoek:
|
Middelen en voornaamste argumenten
Tot staving van haar beroep voert verzoekster elf middelen aan, die in wezen overeenkomen met die welke zijn aangevoerd in zaak T-624/16, Gollnisch/Parlement.
17.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/29 |
Beschikking van het Gerecht van 25 juli 2016 — Moravia Gas Storage/Commissie
(Zaak T-465/11 RENV) (1)
(2016/C 383/38)
Procestaal: Engels
De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
Gerecht voor ambtenarenzaken
17.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/30 |
Beroep ingesteld op 12 augustus 2016 — OT/Commissie
(Zaak F-75/15)
(2016/C 383/39)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: OT (vertegenwoordiger: D. Sobor, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit van de verwerende partij van 26 september 2014 om verzoekers sollicitatie naar het ambt van directeur van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving niet in aanmerking te nemen en verzoek om vergoeding van de materiële en immateriële schade die verzoeker zou hebben geleden
Conclusies van de verzoekende partij
— |
nietigverklaring van het besluit van de verwerende partij van 26 september 2014 om verzoekers sollicitatie naar het ambt van directeur van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving niet in aanmerking te nemen; |
— |
nietigverklaring van het besluit van de verwerende partij van 9 april 2015 tot afwijzing van verzoekers klacht; |
— |
veroordeling van de verwerende partij tot betaling van het bedrag van 2 836 107 EUR (zegge twee miljoen achthonderd zesendertigduizend honderd en zeven euro) ter vergoeding van verzoekers materiële schade; |
— |
veroordeling van de verwerende partij tot betaling van het bedrag van 100 000 EUR (zegge honderdduizend euro) ter vergoeding van verzoekers immateriële schade; |
— |
verwijzing van de verwerende partij verwijzen in de kosten van de procedure. |
17.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/30 |
Beroep ingesteld op 22 december 2015 — ZZ/EIB
(Zaak F-150/15)
(2016/C 383/40)
Procestaal: Zweeds
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: E. Nordh, advocaat)
Verwerende partij: Europese Investeringsbank (EIB)
Voorwerp en beschrijving van het geding
Verzoek om nietigverklaring van de besluiten van de EIB waarbij verzoekers „vrijstelling van de dienst” is uitgesproken en van andere daarmee verband houdende besluiten alsmede verzoek tot vergoeding van de materiële en immateriële schade die verzoeker zou hebben geleden
Conclusies van de verzoekende partij
— |
nietigverklaring van de besluiten van de verwerende partij van 13 april 2015, 12 mei 2015, 16 juni 2015 en 20 oktober 2015 waarbij verzoekers „vrijstelling van de dienst” is uitgesproken; |
— |
nietigverklaring van het besluit van de verwerende partij van 18 juni 2015 waarbij verzoekers toegang tot zijn mailbox en de computerverbindingen is geblokkeerd; |
— |
nietigverklaring van het besluit van de verwerende partij om verzoeker geen toegang tot zijn salarisafrekeningen te geven en hem te schrappen van de lijst van personeelsleden; |
— |
veroordeling van de verwerende partij tot betaling van het bedrag van 950 000 EUR ter vergoeding van de immateriële schade die verzoeker heeft geleden als gevolg van die besluiten alsmede door de niet-nakoming van de zorgplicht en de schendingen van de procedurele waarborgen, welk bedrag moet worden vermeerderd met vertragingsrente; |
— |
verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de procedure. |
17.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/31 |
Beroep ingesteld op 15 augustus 2016 — OT/Commissie
(Zaak F-4/16)
(2016/C 383/41)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: OT (vertegenwoordiger: D. Sobor, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit van de verwerende partij houdende weigering om verzoekers sollicitatie naar het ambt van directeur van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving in aanmerking te nemen, zijn verzoek om bijstand in te willigen dan wel een administratief onderzoek in te stellen naar de gestelde onregelmatigheden en onwettigheid bij de betrokken selectieprocedure, en vordering tot vergoeding van de materiële en immateriële schade die verzoeker zou hebben geleden
Conclusies van de verzoekende partij
— |
nietigverklaring van het besluit van de verwerende partij van 26 september 2014 houdende weigering om verzoekers sollicitatie naar het ambt van directeur van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving in aanmerking te nemen; |
— |
nietigverklaring van het besluit van de verwerende partij van 9 april 2015 tot afwijzing van verzoekers klacht en zijn verzoek om bijstand; |
— |
nietigverklaring van het besluit van 22 oktober 2015 tot afwijzing van verzoekers klacht; |
— |
veroordeling van de verwerende partij tot betaling van het bedrag van 2 836 107 EUR (zegge twee miljoen achthonderd zesendertigduizend honderd en zeven euro) ter vergoeding van verzoekers materiële schade; |
— |
veroordeling van de verwerende partij tot betaling van het bedrag van 100 000 EUR (zegge honderdduizend euro) ter vergoeding van verzoekers immateriële schade, en |
— |
verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de procedure. |
17.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/32 |
Beroep ingesteld op 1 augustus 2016 — ZZ/Commissie
(Zaak F-20/16)
(2016/C 383/42)
Procestaal: Pools
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: A. Żołyniak, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit van de jury van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD 177/10-ECO2013 van 27 mei 2014 om verzoekers naam niet op de reservelijst te plaatsen
Conclusies van de verzoekende partij
— |
het besluit van de jury van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD 177/10-ECO2013 van 27 mei 2014 om verzoekers naam niet op de reservelijst te plaatsen nietig verklaren; |
— |
het tot aanstelling bevoegd gezag gelasten om uitvoering te geven aan het arrest door verzoekers naam toe te voegen aan de reservelijst die naar aanleiding van dat algemeen vergelijkend onderzoek is opgesteld, waarbij de periode van geldigheid van de toevoeging gelijk moet zijn aan de periode van geldigheid van de lijst; |
— |
de verwerende partij overeenkomstig de voorschriften verwijzen in de kosten van de procedure. |