|
ISSN 1977-0995 |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326 |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
59e jaargang |
|
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
IV Informatie |
|
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
|
Hof van Justitie van de Europese Unie |
|
|
2016/C 326/01 |
|
|
V Bekendmakingen |
|
|
|
GERECHTELIJKE PROCEDURES |
|
|
|
Hof van Justitie |
|
|
2016/C 326/02 |
||
|
2016/C 326/03 |
||
|
2016/C 326/04 |
||
|
2016/C 326/05 |
||
|
2016/C 326/06 |
||
|
2016/C 326/07 |
||
|
2016/C 326/08 |
||
|
2016/C 326/09 |
||
|
2016/C 326/10 |
||
|
2016/C 326/11 |
||
|
2016/C 326/12 |
||
|
2016/C 326/13 |
||
|
2016/C 326/14 |
||
|
2016/C 326/15 |
||
|
2016/C 326/16 |
||
|
2016/C 326/17 |
||
|
2016/C 326/18 |
||
|
2016/C 326/19 |
||
|
2016/C 326/20 |
||
|
2016/C 326/21 |
||
|
2016/C 326/22 |
||
|
2016/C 326/23 |
||
|
2016/C 326/24 |
||
|
2016/C 326/25 |
||
|
2016/C 326/26 |
||
|
2016/C 326/27 |
||
|
2016/C 326/28 |
||
|
2016/C 326/29 |
||
|
2016/C 326/30 |
||
|
2016/C 326/31 |
||
|
2016/C 326/32 |
||
|
2016/C 326/33 |
||
|
2016/C 326/34 |
||
|
2016/C 326/35 |
||
|
2016/C 326/36 |
||
|
2016/C 326/37 |
||
|
|
Gerecht |
|
|
2016/C 326/38 |
||
|
2016/C 326/39 |
||
|
2016/C 326/40 |
||
|
2016/C 326/41 |
||
|
2016/C 326/42 |
||
|
2016/C 326/43 |
||
|
2016/C 326/44 |
||
|
2016/C 326/45 |
||
|
2016/C 326/46 |
||
|
2016/C 326/47 |
||
|
2016/C 326/48 |
||
|
2016/C 326/49 |
||
|
2016/C 326/50 |
||
|
2016/C 326/51 |
Zaak T-17/16: Beroep ingesteld op 19 juli 2016 — MS/Commissie |
|
|
2016/C 326/52 |
Zaak T-375/16: Beroep ingesteld op 13 juli 2016 — Sabre GLBL/EUIPO (INSTASITE) |
|
|
2016/C 326/53 |
Zaak T-384/16: Beroep ingesteld op 20 juli 2016 — Tri-Ocean Trading/Raad |
|
|
2016/C 326/54 |
Zaak T-387/16: Beroep ingesteld op 20 juli 2016 — Terna/Commissie |
|
|
2016/C 326/55 |
Zaak T-391/16: Beroep ingesteld op 19 juli 2016 — Ayuntamiento de Madrid/Commissie |
|
|
2016/C 326/56 |
Zaak T-392/16: Beroep ingesteld op 26 juli 2016 — Axium/Parlement |
|
|
|
Gerecht voor ambtenarenzaken |
|
|
2016/C 326/57 |
||
|
2016/C 326/58 |
||
|
2016/C 326/59 |
||
|
2016/C 326/60 |
Zaak F-34/16: Beroep ingesteld op 7 juli 2016 — ZZ/Parlement |
|
|
2016/C 326/61 |
Zaak F-35/16: Beroep ingesteld op 11 juli 2016 — ZZ/Commissie |
|
|
2016/C 326/62 |
Zaak F-6/15: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 11 juni 2016 — FF/EASA |
|
NL |
|
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Hof van Justitie van de Europese Unie
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/1 |
Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie
(2016/C 326/01)
Laatste publicatie
Historisch overzicht van de vroegere publicaties
Deze teksten zijn beschikbaar in
EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu
V Bekendmakingen
GERECHTELIJKE PROCEDURES
Hof van Justitie
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/2 |
Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 21 juni 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de Primera Instancia no 5 de Cartagena — Spanje) — Aktiv Kapital Portfolio AS, Oslo, kantoor te Zurich, voorheen Aktiv Kapital Portfolio Investments AG/Angel Luis Egea Torregrosa
(Zaak C-122/14) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 93/13/EEG - Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten - Betalingsbevelprocedure - Executie - Bevoegdheid van de nationale executierechter om de nietigheid van een oneerlijk beding ambtshalve op te werpen - Doeltreffendheidsbeginsel - Beginsel van het gezag van gewijsde))
(2016/C 326/02)
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Juzgado de Primera Instancia no 5 de Cartagena
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Aktiv Kapital Portfolio AS, Oslo, kantoor te Zurich, voorheen Aktiv Kapital Portfolio Investments AG
Verwerende partij: Angel Luis Egea Torregrosa
Dictum
Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten moet aldus worden uitgelegd dat deze richtlijn zich verzet tegen een nationale regeling als in het hoofdgeding, waarbij de rechter die wordt verzocht om tenuitvoerlegging van een beschikking waarmee een einde is gemaakt aan een betalingsbevelprocedure, niet ambtshalve kan beoordelen, ook al beschikt hij daartoe over alle nodige gegevens ten aanzien van het recht en van de feiten, of een beding in de aan die beschikking ten grondslag liggende consumentenovereenkomst oneerlijk is, wanneer vanwege het ontbreken van verzet van de consument in de betalingsbevelprocedure de rechter die de beschikking heeft gegeven niet bevoegd was om tot een dergelijke beoordeling over te gaan.
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/3 |
Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 31 mei 2016 — Koinonia Tis Pliroforias Anoichti Stis Eidikes Anagkes — Isotis/Europese Commissie
(Zaak C-450/14 P) (1)
([Hogere voorziening - Reglement voor de procesvoering van het Hof - Artikel 181 - Arbitragebeding - Overeenkomsten gesloten in het kader van het zesde kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie, ter bevordering van de totstandbrenging van de Europese onderzoeksruimte en van innovatie (2002-2006), van het eTEN-programma betreffende transeuropese telecommunicatienetwerken, en van het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (2007-2013) - Controleverslag waarbij is vastgesteld dat de uitgaven niet-subsidiabel zijn - Verzoek tot terugbetaling van de uitgekeerde subsidies - Forfaitaire vergoeding - Beroep tot nietigverklaring - Tegenvordering])
(2016/C 326/03)
Procestaal: Grieks
Partijen
Rekwirante: Koinonia Tis Pliroforias Anoichti Stis Eidikes Anagkes — Isotis (vertegenwoordiger: S. Skliris, advocaat)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: S. Lejeune en A. Marcoulli, gemachtigden)
Dictum
|
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
|
2) |
Koinonia Tis Pliroforias Anoichti Stis Eidikes Anagkes — Isotis wordt verwezen in de kosten. |
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/3 |
Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 9 juni 2016 — Chelyabinsk electrometallurgical integrated plant OAO (CHEMK), Kuzneckie ferrosplavy OAO (KF)/Raad van de Europese Unie, Europese Commissie, Euroalliages
(Zaak C-345/15 P) (1)
([Hogere voorziening - Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering - Dumping - Uitvoeringsverordening (EU) nr. 60/2012 - Invoer van ferrosilicium, van oorsprong, onder meer, uit Rusland - Verordening (EG) nr. 1225/2009 - Artikel 11, leden 3 en 9 - Gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek])
(2016/C 326/04)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirantes: Chelyabinsk electrometallurgical integrated plant OAO (CHEMK), Kuzneckie ferrosplavy OAO (KF) (vertegenwoordigers: B. Evtimov, advocaat, D. O’Keeffe, Solicitor)
Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J.-P. Hix, S. Boelaert en E. McGovern, gemachtigden), Europese Commissie (vertegenwoordigers: J.-F. Brakeland en M. França, gemachtigden), Euroalliages
Dictum
|
1. |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
|
2. |
Chelyabinsk electrometallurgical integrated plant OAO (CHEMK) en Kuzneckie ferrosplavy OAO (KF) worden verwezen in hun eigen kosten alsmede in die van de Raad van de Europese Unie. |
|
3. |
De Europese Commissie draagt haar eigen kosten. |
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/4 |
Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 24 mei 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Corte di Appello di Bari — Italië) — Leonmobili Srl, Gennaro Leone/Homag Holzbearbeitungssysteme GmbH e.a.
(Zaak C-353/15) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Verordening (EG) nr. 1346/2003 - Artikel 3, leden 1 en 2 - Insolventieprocedures - Internationale bevoegdheid - Centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar - Overbrenging van de statutaire zetel van een vennootschap naar een andere lidstaat - Geen vestiging in de lidstaat van herkomst - Vermoeden dat het centrum van de voornaamste belangen de plaats van de nieuwe statutaire zetel is - Tegenbewijs])
(2016/C 326/05)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Corte di Appello di Bari
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Leonmobili Srl, Gennaro Leone
Verwerende partijen: Homag Holzbearbeitungssysteme GmbH, Curatela del Fallimento Leonmobili Srl, ICO Srl, Arturo Salice SpA, Grafiche Ricciarelli di Ricciarelli Bernardino, Deutsche Bank SpA, Fida Srl, Elica SpA
Dictum
Artikel 3, lid 1, van verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures moet in die zin worden uitgelegd dat in omstandigheden waarin de statutaire zetel van een vennootschap naar een andere lidstaat is overgebracht, de rechterlijke instantie waarbij na die overbrenging een vordering tot opening van een insolventieprocedure in de lidstaat van herkomst is ingesteld, het vermoeden dat het centrum van de voornaamste belangen van deze vennootschap op de plaats van de nieuwe statutaire zetel is gelegen, slechts buiten toepassing kan laten en kan oordelen dat, op het tijdstip waarop zij is aangezocht, het centrum van deze belangen nog steeds in de lidstaat van herkomst was gelegen, hoewel die vennootschap daar geen vestiging meer had, indien uit andere objectieve elementen die door derden kunnen worden geverifieerd, blijkt dat op die datum het daadwerkelijke centrum van bestuur en controle van die vennootschap en van behartiging van haar belangen zich niettemin nog steeds aldaar bevond.
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/4 |
Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 21 juni 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny — Polen) — Dyrektor Izby Skarbowej w Krakowie/ESET spol. s r.o. sp. z o.o. Oddział w Polsce
(Zaak C-393/15) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Belastingen - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 168 - Artikel 169, onder a) - Vennootschap die is gevestigd in een lidstaat waar zij belaste handelingen verricht - Filiaal dat in een andere lidstaat is geregistreerd voor de betaling van de belasting over de toegevoegde waarde - Belaste handelingen die incidenteel in die staat worden verricht - Hoofdactiviteit die bestaat uit het verrichten van interne handelingen ten gunste van die vennootschap - Belasting over de toegevoegde waarde die door dat filiaal vooruit is betaald - Aftrek in de lidstaat van registratie])
(2016/C 326/06)
Procestaal: Pools
Verwijzende rechter
Naczelny Sąd Administracyjny
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Dyrektor Izby Skarbowej w Krakowie
Verwerende partij: ESET spol. s r.o. sp. z o.o. Oddział w Polsce
Dictum
De artikelen 168 en 169, onder a), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde dienen aldus te worden uitgelegd, dat een filiaal dat in een lidstaat is geregistreerd voor de betaling van de belasting over de toegevoegde waarde van een vennootschap die in een andere lidstaat is gevestigd en die ten gunste van deze vennootschap hoofdzakelijk interne handelingen verricht, die niet aan die belasting zijn onderworpen, maar incidenteel ook handelingen die worden belast in de lidstaat van registratie, recht heeft op aftrek van de over de in die staat vooruit betaalde belasting over de toegevoegde waarde op de goederen en diensten die zijn gebruikt ten behoeve van de belaste handelingen van die vennootschap, die zijn verricht in de andere lidstaat, waar zij is gevestigd.
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/5 |
Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 21 juni 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale civile e penale di Cagliari — Italië) — Salumificio Murru SpA/Autotrasporti di Marongiu Remigio
(Zaak C-121/16) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Artikel 101 VWEU - Wegvervoer - Prijs voor het vervoer van goederen over de weg voor rekening van derden die niet lager mag zijn dan minimumbedrijfskosten - Mededinging - Vaststelling van de kosten door het ministerie van Infrastructuur en Vervoer))
(2016/C 326/07)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Tribunale civile e penale di Cagliari
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Salumificio Murru SpA
Verwerende partij: Autotrasporti di Marongiu Remigio
Dictum
Artikel 101 VWEU, gelezen in samenhang met artikel 4, lid 3, VEU, moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, uit hoofde waarvan de prijs voor het vervoer van goederen over de weg voor rekening van derden niet lager mag zijn dan minimumbedrijfskosten die worden vastgesteld door een nationale overheidsdienst.
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/6 |
Hogere voorziening ingesteld op 23 juli 2015 door Harper Hygienics S.A. tegen het arrest van het Gerecht van 13 mei 2015 in zaak T-363/13, Harper Hygienics/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie — Clinique Laboratories (CLEANIC natural beauty)
(Zaak C-474/15 P)
(2016/C 326/08)
Procestaal: Pools
Partijen
Rekwirante: Harper Hygienics S.A. (vertegenwoordiger: D. Rzążewska, radca prawny)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, Clinique Laboratories, LLC
Bij beschikking van 7 april 2016 heeft het Hof van Justitie (Tiende kamer) de hogere voorziening gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard en afgewezen voor het overige.
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/6 |
Hogere voorziening ingesteld op 23 juli 2015 door Harper Hygienics S.A. tegen het arrest van het Gerecht van 13 mei 2015 in zaak T-364/12, Harper Hygienics/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie — Clinique Laboratories (CLEANIC Kindii)
(Zaak C-475/15 P)
(2016/C 326/09)
Procestaal: Pools
Partijen
Rekwirante: Harper Hygienics S.A. (vertegenwoordiger: D. Rzążewska, radca prawny)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, Clinique Laboratories, LLC
Bij beschikking van 7 april 2016 heeft het Hof van Justitie (Tiende kamer) de hogere voorziening gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard en afgewezen voor het overige.
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/6 |
Hogere voorziening ingesteld op 25 september 2015 door Roland SE tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 16 juli 2015 in zaak T-631/14, Roland SE/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie
(Zaak C-515/15 P)
(2016/C 326/10)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirante: Roland SE (vertegenwoordiger: C. Onken, Rechtsanwältin)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, Christian Louboutin
Bij beschikking van 14 april 2016 heeft het Hof van Justitie (Negende kamer) de hogere voorziening afgewezen.
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/7 |
Hogere voorziening ingesteld op 19 november 2015 door Eugenia Mocek, Jadwiga Wenta, KAJMAN Firma Handlowo-Usługowo-Produkcyjna tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 30 september 2015 in zaak T-364/13, Eugenia Mocek, Jadwiga Wenta, KAJMAN Firma Handlowo-Usługowo-Produkcyjna/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie
(Zaak C-619/15 P)
(2016/C 326/11)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwiranten: Eugenia Mocek, Jadwiga Wenta, KAJMAN Firma Handlowo-Usługowo-Produkcyjna (vertegenwoordiger: B. Szczepaniak, radca prawny)
Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Bij beschikking van 21 juni 2016 heeft het Hof van Justitie (Achtste kamer) de hogere voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/7 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesverwaltungsgericht Oberösterreich (Oostenrijk) op 30 november 2015 — Susanne Sokoll-Seebacher en Manfred Naderhirn
(Zaak C-634/15)
(2016/C 326/12)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Landesverwaltungsgericht Oberösterreich
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Susanne Sokoll-Seebacher en Manfred Naderhirn
Andere partijen: Agnes Hemetsberger, Mag. Jungwirth en Mag. Fabian OHG e.a.
Bij beschikking van 30 juni 2016 heeft het Hof (Achtste kamer) voor recht verklaard:
Het arrest van 13 februari 2014, Sokoll-Seebacher (C-367/12, EU:C:2014:68), moet aldus worden gelezen dat het criterium van een strikte grens van het aantal „personen dat verder moet worden voorzien”, zoals dat is vastgesteld door de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde nationale wetgeving, bij de beoordeling of er behoefte is aan de opening van een nieuwe apotheek, niet op algemene wijze toepassing vindt in iedere concrete situatie die ter beoordeling wordt voorgelegd.
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/7 |
Hogere voorziening ingesteld op 25 januari 2016 door Min Liu tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 18 november 2015 in zaak T-813/14, Liu/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie
(Zaak C-41/16 P)
(2016/C 326/13)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirant: Min Liu (vertegenwoordiger: Y. Zhang, Rechtsanwalt)
Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Bij beschikking van 8 juni 2016 heeft het Hof van Justitie (Achtste kamer) de hogere voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/8 |
Hogere voorziening ingesteld op 21 januari 2016 door Copernicus-Trademarks Ltd tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 25 juni 2015 in zaak T-186/12, Copernicus-Trademarks/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie
(Zaak C-43/16 P)
(2016/C 326/14)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirante: Copernicus-Trademarks Ltd (vertegenwoordiger: C. Röhl, Rechtsanwalt)
Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Bij beschikking van 14 juni 2016 heeft het Hof van Justitie (Achtste kamer) de hogere voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/8 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy w Koninie (Polen) op 28 januari 2016 — Halina Grodecka in tegenwoordigheid van Józef Konieczka e.a.
(Zaak C-50/16)
(2016/C 326/15)
Procestaal: Pools
Verwijzende rechter
Sąd Rejonowy w Koninie
Partijen in het hoofdgeding
Halina Grodecka, in tegenwoordigheid van Józef Konieczka e.a.
Bij beschikking van 2 juni 2016 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (Tiende kamer) zich kennelijk onbevoegd verklaard om te antwoorden op de door de Sąd Rejonowy w Koninie (Polen) gestelde vraag.
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/8 |
Hogere voorziening ingesteld op 16 februari 2016 door LTJ Diffusion tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 15 december 2015 in zaak T-83/14, LTJ Diffusion/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie — Arthur et Aston (ARTHUR & ASTON)
(Zaak C-94/16 P)
(2016/C 326/16)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirante: LTJ Diffusion (vertegenwoordiger: F. Fajgenbaum, advocaat)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, Arthur et Aston SAS
Bij beschikking van 15 juni 2016 heeft het Hof (Zevende kamer) de hogere voorziening afgewezen.
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/9 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal de Justiça (Portugal) op 23 mei 2016 — Fidelidade-Companhia de Seguros SA/Caisse Suisse de Compensation e.a.
(Zaak C-287/16)
(2016/C 326/17)
Procestaal: Portugees
Verwijzende rechter
Supremo Tribunal de Justiça
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Fidelidade-Companhia de Seguros SA
Verwerende partijen: Caisse Suisse de Compensation, Fundo de Garantia Automóvel, Sandra Cristina Chrystello Pinto Moreira Pereira, Sandra Manuela Teixeira Gomes Seemann, Catarina Ferreira Seemann, José Batista Pereira
Prejudiciële vraag
Verzetten artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166/EEG (1), artikel 2, lid 1, van richtlijn 84/5/EEG (2) en artikel 1 van richtlijn 90/232/EEG (3) inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, zich tegen een nationale wettelijke regeling volgens welke een verzekeringsovereenkomst absoluut nietig is als gevolg van valse verklaringen over de eigendom van het motorrijtuig, alsmede over de identiteit van de gebruikelijke bestuurder ervan, wanneer de overeenkomst is gesloten door een persoon die geen economisch belang heeft in de deelname van het voertuig aan het verkeer en als oorzaak heeft het bedrieglijk oogmerk van de betrokkenen (de verzekeringnemer, de eigenaar en de gebruikelijke bestuurder van het voertuig) om verzekeringsdekking tegen verkeersrisico’s te verkrijgen door (i) een verzekeringsovereenkomst te sluiten die de verzekeraar niet zou hebben gesloten indien hij de identiteit van de verzekeringsnemer had gekend en (ii) een lagere premie te betalen dan de premie die gelet op de leeftijd van de gebruikelijke bestuurder verschuldigd zou zijn geweest?
(1) Richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB 1972, L 103, blz. 1).
(2) Tweede richtlijn (84/5/EEG) van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB 1984, L 8, blz. 17).
(3) Derde richtlijn (90/232/EEG) van de Raad van 14 mei 1990 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB 1990, L 129, blz. 33).
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/9 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen (Nederland) op 27 mei 2016 — Bas Jacob Adriaan Krijgsman tegen Surinaamse Luchtvaart Maatschappij NV
(Zaak C-302/16)
(2016/C 326/18)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen
Partijen in het hoofdgeding
Verzoeker: Bas Jacob Adriaan Krijgsman
Verweerster: Surinaamse Luchtvaart Maatschappij NV
Prejudiciële vragen
Welke (formele en materiële) eisen moeten worden gesteld aan de uitvoering van de mededelingsplicht als bedoeld in artikel 5, lid 1, onderdeel c, van verordening 261/2004 (1), indien de vervoersovereenkomst tot stand is gekomen via een reisagent ofwel de boeking is gedaan via een website?
(1) Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1).
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/10 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal da Relação do Porto (Portugal) op 30 mei 2016 — António Fernando Maio Marques da Rosa/Varzim Sol — Turismo, Jogo e Animação, SA
(Zaak C-306/16)
(2016/C 326/19)
Procestaal: Portugees
Verwijzende rechter
Tribunal da Relação do Porto
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: António Fernando Maio Marques da Rosa
Verwerende partij: Varzim Sol — Turismo, Jogo e Animação, SA
Prejudiciële vragen
|
1) |
Moet, gelet op artikel 5 van richtlijn 93/104/EG (1) van de Raad van 23 november 1993 en van richtlijn 2003/88/EG (2) van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003, alsmede gelet op artikel 31 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in het geval van werknemers die in ploegen en met wisselende rustperioden werken in een vestiging waar elke weekdag doch niet doorlopend gedurende 24 uur per dag wordt gewerkt, de verplichte rustdag waarop de werknemer recht heeft, noodzakelijk worden toegekend in elke periode van zeven dagen, zijnde ten minste op de zevende dag die volgt op zes opeenvolgende werkdagen? |
|
2) |
Is de uitlegging volgens welke het de werkgever vrij staat om voor dergelijke werknemers te kiezen op welke dagen hij de werknemer voor elke week de rusttijd toekent waarop deze recht heeft, waarbij het mogelijk is dat de werknemer verplicht is, zonder vergoeding voor overwerk, tot tien opeenvolgende dagen te werken (bijvoorbeeld van de woensdag in een bepaalde week, voorafgegaan door een rustdag op maandag en dinsdag, tot en met de vrijdag van de daarop volgende week, gevolgd door een rustdag op zaterdag en zondag), in overeenstemming met deze richtlijnen en voorschriften? |
|
3) |
Is de uitlegging volgens welke de ononderbroken periode van 24 uur rust kan vallen op om het even welke kalenderdag van een bepaalde periode van zeven kalenderdagen en de daaropvolgende ononderbroken periode van 24 uur rust (waarbij de 11 uur dagelijkse rust komen) eveneens kan vallen op om het even welke kalenderdag van de periode van zeven kalenderdagen die onmiddellijk aansluit op de vorige, in overeenstemming met deze richtlijnen en voorschriften? |
|
4) |
Is de uitlegging volgens welke de werknemer, in plaats van een ononderbroken periode van 24 uur rust (waarbij de 11 uur dagelijkse rust komen) voor elke periode van zeven dagen, twee — al dan niet opeenvolgende — ononderbroken periodes van 24 uur rust kan genieten op om het even welke vier kalenderdagen van een bepaalde referentieperiode van 14 kalenderdagen, in overeenstemming met deze richtlijnen en voorschriften, ook rekening houdend met het bepaalde onder a) van artikel 16 van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003? |
(1) Richtlijn 93/104/EG van de Raad van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB 1993, L 307, blz. 18).
(2) Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB 2003, L 299, blz. 9).
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/11 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg (Nederland) op 13 juni 2016 — K. tegen Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
(Zaak C-331/16)
(2016/C 326/20)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg
Partijen in het hoofdgeding
Verzoeker: K.
Verweerder: Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Prejudiciële vragen
|
1) |
Staat artikel 27, tweede lid, van richtlijn 2004/38/EG (1) toe, dat een burger van de Unie, zoals in deze zaak, voor wie in rechte vast staat dat artikel 1(F), aanhef en onder a en b, van het Vluchtelingenverdrag op hem van toepassing is, ongewenst wordt verklaard omdat de uitzonderlijke ernst van de misdrijven waarop deze verdragsbepaling betrekking heeft tot de conclusie leidt dat aangenomen moet worden dat de dreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving naar zijn aard blijvend actueel is? |
|
2) |
Indien het antwoord op vraag 1) ontkennend luidt, hoe moet worden onderzocht in het kader van een voorgenomen ongewenstverklaring of het gedrag van de burger van de Unie, zoals hierboven bedoeld, op wie artikel l(F), aanhef en onder a en b, van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is verklaard, moet worden beschouwd als een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving? In hoeverre speelt daarbij een rol dat de 1(F)-gedragingen, zoals in het onderhavige geval, lang geleden — in dit geval: in het tijdvak van 1992 tot 1994 — hebben plaatsgevonden? |
|
3) |
Op welke wijze speelt bij de beoordeling of een ongewenstverklaring kan worden opgelegd aan een burger van de Unie op wie artikel l(F), aanhef en onder a en b, van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is verklaard, zoals in de onderhavige zaak, het evenredigheidsbeginsel een rol? Dienen daarbij, of los daarvan, de in artikel 28, eerste lid, van de verblijfsrichtlijn genoemde factoren te worden betrokken? Dient daarbij, of los daarvan, ook de in artikel 28, derde lid, aanhef en onder a, genoemde termijn van tien jaar verblijf in het gastland in aanmerking te worden genomen? Dienen onverkort de in de Richtsnoeren voor een betere omzetting en toepassing van richtlijn 2004/38 (COM(2009)313) onder 3.3. genoemde factoren te worden betrokken? |
(1) Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (Voor de EER relevante tekst) (PB 2004, L 158, blz. 77).
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/11 |
Hogere voorziening ingesteld op 16 juni 2016 door de Portugese Republiek tegen de beschikking van het Gerecht (Achtste kamer) van 19 april 2016 in zaak T-550/15, Portugal/Commissie
(Zaak C-337/16 P)
(2016/C 326/21)
Procestaal: Portugees
Partijen
Rekwirante: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes, M. Figueiredo, P. Estêvão en J. Saraiva de Almeida, gemachtigden)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
vernietiging van de bestreden beschikking, voor zover het Gerecht daarbij de door de Commissie opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid gegrond heeft verklaard; |
|
— |
vaststelling dat het beroep tegen het bestreden besluit rechtsgeldig is ingesteld binnen de in artikel 263 VWEU gestelde termijn; |
|
— |
verwijzing van de Europese Commissie in alle procedurekosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De Portugese Republiek is van mening dat de beschikking nietig is om de volgende redenen:
A — Eerste middel – Berekening van de termijn voor beroep tegen het besluit van 20 juli 2015
Eerste argument
Schending van artikel 263 VWEU.
Tweede argument
Berekening van de beroepstermijn vanaf de kennisgeving van het definitieve besluit, zijnde het bestreden besluit, op 20 juli 2015
B — Tweede middel – Berekening van de beroepstermijn vanaf de publicatie van het bestreden besluit in het Publicatieblad
Eerste argument
De bewoordingen van artikel 263, zesde alinea, VWEU.
Tweede argument
Bestaan van een vaste praktijk inzake de publicatie van soortgelijke besluiten en van identieke vroegere procedures
C — Derde middel – Het Gerecht heeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting gegeven door geen voorkeur te geven aan de formulering die niet leidt tot verval
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/12 |
Hogere voorziening ingesteld op 16 juni 2016 door de Portugese Republiek tegen de beschikking van het Gerecht (Achtste kamer) van 19 april 2016 in zaak T-551/15, Portugal/Commissie
(Zaak C-338/16 P)
(2016/C 326/22)
Procestaal: Portugees
Partijen
Rekwirante: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes, M. Figueiredo, P. Estêvão en J. Saraiva de Almeida, gemachtigden)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
vernietiging van de bestreden beschikking, voor zover het Gerecht daarbij de door de Commissie opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid gegrond heeft verklaard; |
|
— |
vaststelling dat het beroep tegen het bestreden besluit rechtsgeldig is ingesteld binnen de door artikel 263 VWEU gestelde termijn; |
|
— |
verwijzing van de Europese Commissie in alle procedurekosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De Portugese Republiek is van mening dat de beschikking nietig is om de volgende redenen:
A — Eerste middel – Berekening van de termijn voor beroep tegen het besluit van 20 juli 2015
Eerste argument
Schending van artikel 263 VWEU.
Tweede argument
Berekening van de beroepstermijn vanaf de kennisgeving van het definitieve besluit, zijnde het bestreden besluit, op 20 juli 2015
B — Tweede middel – Berekening van de beroepstermijn vanaf de publicatie van het bestreden besluit in het Publicatieblad
Eerste argument
De bewoordingen van artikel 263, zesde alinea, VWEU.
Tweede argument
Bestaan van een vaste praktijk inzake de publicatie van soortgelijke besluiten en van identieke vroegere procedures
C — Derde middel – Het Gerecht heeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting gegeven door niet de voorkeur te geven aan de formulering die niet leidt tot verval.
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/13 |
Hogere voorziening ingesteld op 16 juni 2016 door Portugese Republiek tegen de beschikking van het Gerecht (Achtste kamer) van 19 april 2016 in zaak T-556/15, Portugal/Commissie
(Zaak C-339/16 P)
(2016/C 326/23)
Procestaal: Portugees
Partijen
Rekwirante: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes, M. Figueiredo, P. Estêvão en J. Saraiva de Almeida, gemachtigden)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
vernietiging van de bestreden beschikking, voor zover het Gerecht daarbij de door de Commissie opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid gegrond heeft verklaard; |
|
— |
vaststelling dat het beroep tegen het bestreden besluit rechtsgeldig is ingesteld binnen de in artikel 263 VWEU gestelde termijn; |
|
— |
verwijzing van de Europese Commissie in alle procedurekosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De Portugese Republiek is van mening dat de beschikking nietig is om de volgende redenen:
A — Eerste middel – Berekening van de termijn voor beroep tegen het besluit van 20 juli 2015
Eerste argument
Schending van artikel 263 VWEU.
Tweede argument
Berekening van de beroepstermijn vanaf de kennisgeving van het definitieve besluit, zijnde het bestreden besluit, op 20 juli 2015
B — Tweede middel – Berekening van de beroepstermijn vanaf de publicatie van het bestreden besluit in het Publicatieblad
Eerste argument
De bewoordingen van artikel 263, lid 6, VWEU.
Tweede argument
Bestaan van een vaste praktijk inzake de publicatie van soortgelijke besluiten en van identieke vroegere procedures
C — Derde middel – Het Gerecht heeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting gegeven door niet de voorkeur te geven aan de formulering die niet leidt tot verval.
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/14 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Düsseldorf (Duitsland) op 16 juni 2016 — Hanssen Beleggingen BV/Tanja Prast-Knipping
(Zaak C-341/16)
(2016/C 326/24)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Oberlandesgericht Düsseldorf
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Hanssen Beleggingen BV
Verwerende partij: Tanja Prast-Knipping
Prejudiciële vraag
Omvat het begrip geschillen inzake „de registratie of de geldigheid van […] merken” als bedoeld in artikel 22, punt 4, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (1) ook een vordering die ertoe strekt dat de in het Benelux-merkenregister formeel ingeschreven houdster van een Benelux-merk bij het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom verklaart dat zij geen rechten heeft op het betrokken merk en afziet van de inschrijving als merkhoudster?
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/14 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het tribunal de première instance de Liège (België) op 22 juni 2016 — Jean Jacob en Dominique Lennertz/Belgische Staat
(Zaak C-345/16)
(2016/C 326/25)
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Tribunal de première instance de Liège
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Jean Jacob en Dominique Lennertz
Verwerende partij: Belgische Staat
Prejudiciële vraag
Staat artikel 39 [EG] eraan in de weg dat de Belgische belastingregeling, meer bepaald artikel 155 WIB 92, ongeacht of circulaire Ci. RH.331/575.420 van 12 maart 2008 wordt toegepast, ertoe leidt dat verzoekers Luxemburgse pensioenen, die zijn vrijgesteld van belasting krachtens artikel 18 van de tussen België en Luxemburg gesloten Overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting, in aanmerking worden genomen bij de berekening van de Belgische belasting en worden opgenomen in de belastinggrondslag voor de toekenning van de in het WIB 92 bedoelde belastingvoordelen, en dat deze voordelen — zoals de belastingvrije som en de belastingverminderingen voor langetermijnsparen, voor met dienstencheques betaalde prestaties, voor energiebesparende uitgaven in een woning, voor uitgaven ter beveiliging van woningen tegen inbraak of brand en voor verzoekers giften — worden verminderd of lager zijn dan wanneer beide verzoekers inkomsten van Belgische oorsprong hadden en niet verzoeker maar verzoekster pensioenen van louter Belgische oorsprong had ontvangen?
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/15 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Administrativen sad Sofia-grad (Bulgarije) op 21 juni 2016 — Balgarska energiyna borsa AD (BEB)/Komisia za energiyno i vodno regulirane (KEVR)
(Zaak C-347/16)
(2016/C 326/26)
Procestaal: Bulgaars
Verwijzende rechter
Administrativen sad Sofia-grad
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Balgarska energiyna borsa AD (BEB)
Verwerende partij: Komisia za energiyno i vodno regulirane (KEVR)
Prejudiciële vragen
|
1) |
Laat artikel 9, lid 1, onder b), i) en ii), van richtlijn 2009/72/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van richtlijn 2003/54/EG [(hierna: „richtlijn 2009/72”)] toe dat een en dezelfde persoon de enige aandeelhouder is van zowel de onafhankelijke transmissiesysteembeheerder als een vennootschap waarvan de belangrijkste activiteiten bestaan in de productie en de transmissie van elektriciteit? |
|
2) |
Laat artikel 9, lid 1, onder b), i) en ii), van richtlijn 2009/72 toe dat een en dezelfde persoon direct of indirect zeggenschap uitoefent over zowel de onafhankelijke transmissiesysteembeheerder als een bedrijf dat elektriciteit produceert en levert? |
|
3) |
Laat artikel 9, lid 1, onder c) en d), van richtlijn 2009/72 toe dat een en dezelfde persoon de leden benoemt van zowel de raad van toezicht van de onafhankelijke transmissiesysteembeheerder — die op zijn beurt het bestuur van laatstgenoemde kiest — als de raad van directeuren van een bedrijf dat elektriciteit produceert en levert? |
|
4) |
Laten richtlijn 2009/72, verordening (EG) nr. 714/2009 (2) van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1228/2003 (3), verordening (EU) 2015/1222 (4) [van de Commissie van 24 juli 2015] tot vaststelling van richtsnoeren betreffende capaciteitstoewijzing en congestiebeheer, [en] verordening (EU) nr. 1227/2011 (5) van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de integriteit en transparantie van de groothandelsmarkt voor energie een beperking toe van het aantal personen aan wie in een bepaald gebied een vergunning voor elektriciteitstransmissie wordt afgegeven? |
|
5) |
Indien de voorgaande vragen bevestigend worden beantwoord, dient dan te worden aangenomen dat zich een belangenconflict voordoet in de zin van [overweging 12] van richtlijn 2009/72, in aanmerking genomen dat op grond van artikel 43, lid 1, punt 1, [van de zakon na energetikata (energiewet)] slechts één vergunning is afgegeven voor het grondgebied van de Republiek Bulgarije? |
|
6) |
Dient te worden aangenomen dat artikel 43, lid 1, [van de energiewet] de mededinging beperkt in de zin van de artikelen 101 VWEU en 102 VWEU, doordat dit nationale voorschrift bepaalt dat op het nationale grondgebied slechts één vergunning voor elektriciteitstransmissie wordt afgegeven? |
(3) Verordening (EG) nr. 1228/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit (PB 2003, L 176, blz. 1).
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/16 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Navarra (Spanje) op 27 juni 2016 — Instituto de Religiosas Oblatas del Santísimo Redentor/Joaquín Taberna Carvajal
(Zaak C-352/16)
(2016/C 326/27)
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Audiencia Provincial Navarra — Sección Tercera
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Instituto de Religiosas Oblatas del Santísimo Redentor
Verwerende partij: Joaquín Taberna Carvajal
Prejudiciële vraag
Is Real Decreto 1373/2003 (koninklijk besluit 1373/2003) verenigbaar met artikel 4, lid 3 [VEU], en artikel 101 VWEU, gelet op het feit dat deze regeling weliswaar is vastgesteld door de staat, maar de rechter niet mag toetsen of de declaratie in de omstandigheden van de zaak bovenmatig is, en deze beperking van de rechterlijke toetsing ongeacht het belang en de kwaliteit van de diensten kan leiden tot een beperking van de vrije mededinging?
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/16 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court of the United Kingdom (Verenigd Koninkrijk) op 22 juni 2016 — MP/Secretary of State for the Home Department
(Zaak C-353/16)
(2016/C 326/28)
Procestaal: Engels
Verwijzende rechter
Supreme Court of the United Kingdom
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: MP
Verwerende partij: Secretary of State for the Home Department
Prejudiciële vraag
Valt onder de artikelen 2, onder e), juncto 15, onder b), van richtlijn 2004/83/EG (1) van de Raad een reëel risico op ernstige schade aan de lichamelijke of geestelijke gezondheid van de verzoeker indien hij wordt teruggestuurd naar het land van herkomst, als gevolg van eerdere foltering of onmenselijke of vernederende behandeling, waarvoor het herkomstland verantwoordelijk was?
(1) Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (PB L 304, blz. 12).
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/17 |
Hogere voorziening ingesteld op 7 juli 2016 door Inclusion Alliance for Europe GEIE tegen de beschikking van het Gerecht (Negende kamer) van 21 april 2016 in zaak T-539/13, Inclusion Alliance for Europe/Commissie
(Zaak C-378/16 P)
(2016/C 326/29)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Rekwirante: Inclusion Alliance for Europe GEIE (vertegenwoordiger: S. Famiani, advocaat)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
de bestreden beschikking vernietigen; |
|
— |
de Commissie verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Bij besluit van juli 2013 vorderde de Europese Commissie betaling door Inclusion Alliance for Europe van het totale bedrag van 212 411,89 EUR voor de projecten nr. 224482 (MARE), nr. 216820 (SENIOR), nr. 225010 (ECRN). Inclusion Alliance for Europe heeft beroep tot nietigverklaring ingesteld bij het Gerecht, dat besliste bij beschikking krachtens artikel 126 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht.
Inclusion Alliance for Europe vordert vernietiging van de bestreden beschikking in haar geheel op grond van de hieronder uiteengezette middelen.
In de bestreden beschikking heeft het Gerecht in zijn uitspraak op het beroep tegen het besluit van de Commissie nagelaten de algemene beginselen van het Unierecht in overweging te nemen en toe te passen.
Het Gerecht heeft ten onrechte geoordeeld dat de argumenten in repliek voor het eerst werden aangevoerd, terwijl het integendeel ging om een verduidelijking van de middelen en argumenten die reeds in het oorspronkelijke beroepschrift waren aangevoerd, met als gevolg dat geen sprake is van schending van artikel 44, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht.
Inzake de betwistingen betreffende de op de auditprocedure van toepassing zijnde Unierechtelijke beginselen heeft het Gerecht zijn uitspraak niet afdoende, zo niet helemaal niet gemotiveerd, door de onderhavige zaak ten onrechte te herleiden tot een contractuele uitlegging/niet-nakoming, in plaats van rekening te houden met de schendingen van de algemene beginselen van het Unierecht.
In de bestreden beschikking heeft het Gerecht nagelaten de algemene beginselen van het Unierecht in overweging te nemen en toe te passen met betrekking tot de vordering wegens verrijking zonder oorzaak en de schadevordering, die waren gericht tegen de Europese Commissie.
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/18 |
Hogere voorziening, ingesteld op 19 juli 2016 door de Bondsrepubliek Duitsland tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 10 mei 2016 in zaak T-47/15, Bondsrepubliek Duitsland/Europese Commissie
(Zaak C-405/16 P)
(2016/C 326/30)
Procestaal: Duits
Partijen
Rekwirante: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: T. Henze, en R. Kanitz, gemachtigden, bijgestaan door T. Lübbig, Rechtsanwalt)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
het bestreden arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 10 mei 2016 in zaak T-47/15 in zijn geheel vernietigen; |
|
— |
de Europese Commissie verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
De hogere voorziening steunt op drie middelen:
|
1. |
Eerste middel: In het bestreden arrest worden de voorwaarden waaronder sprake is van „steun” in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, onjuist toegepast door de wijze waarop de begrippen „staatsmiddelen” en „controle” van de staat over de financiële middelen van particuliere ondernemingen worden uitgelegd. Het bestreden arrest gaat er ten onrechte van uit dat „autoriteiten” van de Bondsrepubliek Duitsland krachtens de Duitse wet op hernieuwbare energiebronnen „controle” uitoefenen over de geldelijke middelen van de transmissiesysteembeheerders en de energiebedrijven die betrokken zijn bij het in Duitsland bestaande systeem voor de bevordering van hernieuwbare energiebronnen, en dat die autoriteiten ten aanzien van deze middelen dus een beheersbevoegdheid uitoefenen. Het Gerecht had daarentegen moeten oordelen dat de wet op hernieuwbare energiebronnen uitsluitend civielrechtelijke contractuele betrekkingen tussen individuele ondernemingen van de Duitse energiemarkt regelt, maar geen staatscontrole over de geldelijke middelen van deze ondernemingen in het leven roept. |
|
2. |
Tweede middel: Volgens rekwirante heeft het Gerecht ten onrechte aangenomen dat de Duitse wet op hernieuwbare energiebronnen aan energie-intensieve ondernemingen als eindverbruikers een voordeel verschaft dat relevant is uit het oogpunt van het recht inzake steunmaatregelen. Aldus gaat het Gerecht voorbij aan de rechtspraak over de compensatie van structurele nadelen en over het selectiviteitscriterium dat in het recht inzake steunmaatregelen vervat is. |
|
3. |
Derde middel: Ten slotte stelt rekwirante dat het arrest ontoereikend is gemotiveerd, wat de positie van zowel de transmissiesysteembeheerders als de energiebedrijven betreft. |
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/19 |
Beschikking van de president van de Derde kamer van het Hof van 9 juni 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Østre Landsret — Denemarken) — Delta Air Lines Inc./Daniel Dam Hansen, Mille Doktor, Carsten Jensen, Mogens Jensen, Dorthe Fabricius, Jens Ejner Rasmussen, Christian Bøje Pedersen, Andreas Fabricius, Mads Wedel Rasmussen, Nicklas Wedel Rasmussen, Thomas Lindstrøm Jensen, Marianne Thestrup Jensen, Erik Lindstrøm Jensen, Jakob Lindstrøm Jensen, Liva Doktor, Peter Lindstrøm Jensen
(Zaak C-305/15) (1)
(2016/C 326/31)
Procestaal: Deens
De president van de Derde kamer van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/19 |
Beschikking van de president van de Vierde kamer van het Hof van 30 mei 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Centrale Raad van Beroep — Nederland) — J. Klinkenberg/Minister van Infrastructuur en Milieu
(Zaak C-343/15) (1)
(2016/C 326/32)
Procestaal: Nederlands
De president van de Vierde kamer van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/19 |
Beschikking van de president van de Zevende kamer van het Hof van 1 juni 2016 — The National Iranian Gas Company/Raad van de Europese Unie
(Zaak C-359/15 P) (1)
(2016/C 326/33)
Procestaal: Frans
De president van de Zevende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/19 |
Beschikking van de president van de Derde kamer van het Hof van 21 juni 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof — Oostenrijk) — R/S, T
(Zaak C-492/15) (1)
(2016/C 326/34)
Procestaal: Duits
De president van de Derde kamer van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/20 |
Beschikking van de president van het Hof van 20 juni 2016 — Europese Commissie/Tsjechische Republiek
(Zaak C-581/15) (1)
(2016/C 326/35)
Procestaal: Tsjechisch
De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/20 |
Beschikking van de president van het Hof van 20 juni 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Hamburg — Duitsland) — Irene Uhden/KLM Royal Dutch Airlines NV
(Zaak C-40/16) (1)
(2016/C 326/36)
Procestaal: Duits
De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/20 |
Beschikking van de president van het Hof van 21 april 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Kúria — Hongarije) — Damien Zöldség, Gyümölcs Kereskedelmi és Tanácsadó Kft./Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatóság
(Zaak C-114/16) (1)
(2016/C 326/37)
Procestaal: Hongaars
De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
Gerecht
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/21 |
Arrest van het Gerecht van 20 juli 2016 — Oikonomopoulos/Commissie
(Zaak T-483/13) (1)
((„Niet-contractuele aansprakelijkheid - Schade door de Commissie in het kader van een onderzoek door OLAF en door OLAF veroorzaakt - Beroep tot schadevergoeding - Vordering tot vaststelling dat handelingen van OLAF juridisch non-existent zijn en niet-ontvankelijk zijn voor het leveren van bewijs voor de nationale autoriteiten - Ontvankelijkheid - Misbruik van bevoegdheid - Verwerking van persoonsgegevens - Rechten van de verdediging”))
(2016/C 326/38)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Athanassios Oikonomopoulos (Athene, Griekenland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk N. Korogiannakis en I. Zarzoura, vervolgens G. Georgios, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Baquero Cruz en A. Sauka, gemachtigden)
Voorwerp
Enerzijds, een vordering tot vergoeding van schade veroorzaakt door de Commissie en door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), en anderzijds een vordering ertoe strekkende te verklaren dat handelingen van OLAF juridisch non-existent zijn en niet-ontvankelijk zijn voor het leveren van bewijs voor de nationale autoriteiten
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Athanassios Oikonomopoulos wordt verwezen in de kosten, daaronder begrepen die welke op de procedure in kort geding zijn gevallen. |
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/21 |
Arrest van het Gerecht van 21 juli 2016 — Bredenkamp e.a./Raad en Commissie
(Zaak T-66/14) (1)
((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten wegens de situatie in Zimbabwe - Bevriezing van tegoeden - Niet-contractuele aansprakelijkheid”))
(2016/C 326/39)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: John Arnold Bredenkamp (Harare, Zimbabwe), Echo Delta (Holdings) PCC Ltd (Castletown, Isle of Man), Scottlee Holdings (Private) Ltd (Harare), Fodya (Private) Ltd (Harare) (vertegenwoordigers: P. Moser, QC, en G. Martin, solicitor)
Verwerende partijen: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: B. Driessen en E. Dumitriu-Segnana, gemachtigden) en Europese Commissie (vertegenwoordigers: S. Bartelt, D. Gauci en T. Scharf, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 268 VWEU strekkende tot vergoeding van de schade die verzoekers zouden hebben geleden door de vaststelling van verordening (EG) nr. 77/2009 van de Commissie van 26 januari 2009 tot wijziging van verordening (EG) nr. 314/2004 van de Raad betreffende bepaalde beperkende maatregelen tegen Zimbabwe (PB 2009, L 23, blz. 5), verordening (EU) nr. 173/2010 van de Commissie van 25 februari 2010 tot wijziging van verordening (EG) nr. 314/2004 van de Raad inzake bepaalde beperkende maatregelen tegen Zimbabwe (PB 2010, L 51, blz. 13) en verordening (EU) nr. 174/2011 van de Commissie van 23 februari 2011 tot wijziging van verordening (EG) nr. 314/2004 van de Raad inzake bepaalde beperkende maatregelen tegen Zimbabwe (PB 2011, L 49, blz. 23)
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
John Arnold Bredenkamp, Echo Delta (Holdings) PCC Ltd, Scottlee Holdings (Private) Ltd en Fodya (Private) Ltd dragen de kosten van de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie. |
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/22 |
Arrest van het Gerecht van 20 juli 2016 — TeamBank/EUIPO — Easy Asset Management (e@sy Credit)
(Zaak T-745/14) (1)
([„Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie - Beeldmerk e@sy Credit - Ouder nationaal beeldmerk EasyCredit - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), en artikel 53, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009”])
(2016/C 326/40)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: TeamBank AG Nürnberg (Nürnberg, Duitsland) (vertegenwoordigers: H. Lindner, D. Terheggen en T. Kiphuth, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk P. Geroulakos, vervolgens D. Gája, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Easy Asset Management AD (Sofia, Bulgarije) (vertegenwoordigers: M. Georgieva-Tabakova en H. Raychev, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 5 september 2014 (zaak R 1975/2013-1) inzake een nietigheidsprocedure tussen Easy Asset Management en TeamBank AG Nürnberg
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
TeamBank AG Nürnberg wordt verwezen in de kosten. |
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/23 |
Arrest van het Gerecht van 21 juli 2016 — Hassan/Raad
(Zaak T-790/14) (1)
((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen Syrië - Bevriezing van tegoeden - Inreisbeperking - Nietigverklaring van eerdere handelingen door een arrest van het Gerecht - Nieuwe handelingen waarbij de naam van de verzoekende partij op lijsten wordt geplaatst - Kennelijk onjuiste beoordeling - Recht op eigendom - Evenredigheid - Vermoeden van onschuld - Niet-contractuele aansprakelijkheid”))
(2016/C 326/41)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Samir Hassan (Damascus, Syrië) (vertegenwoordiger: L. Pettiti, advocaat)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: S. Kyriakopoulou en G. Étienne, gemachtigden)
Voorwerp
Enerzijds een verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit 2014/678/GBVB van de Raad van 26 september 2014 tot uitvoering van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2014, L 283, blz. 59), van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1013/2014 van de Raad van 26 september 2014 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (PB 2014, L 283, blz. 9), van besluit (GBVB) 2015/837 van de Raad van 28 mei 2015 houdende wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2015, L 132, blz. 82) en van uitvoeringsverordening (EU) 2015/828 van de Raad van 28 mei 2015 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (PB 2015, L 132, blz. 3), voor zover deze handelingen verzoeker betreffen, en anderzijds een verzoek krachtens artikel 268 VWEU tot vergoeding van de schade die verzoeker door die handelingen zou hebben geleden
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Samir Hassan wordt verwezen in de kosten. |
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/23 |
Arrest van het Gerecht van 21 juli 2016 — Ogrodnik/EUIPO — Aviário Tropical (Tropical)
(Zaak T-804/14) (1)
([„Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniebeeldmerk Tropical - Ouder nationaal woordmerk TROPICAL - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 1, onder b), en artikel 53, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Omvang van de rechten van de verzoeker krachtens het nationale recht - Co-existentie van de merken - Motiveringsplicht - Artikel 75 van verordening nr. 207/2009”])
(2016/C 326/42)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Tadeusz Ogrodnik (Chorzów, Polen) (vertegenwoordigers: A. von Mühlendahl en H. Hartwig, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: J. Garrido Otaola, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Aviário Tropical, SA (Loures, Portugal)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 22 september 2014 (zaak R 1948/2013-4) inzake een nietigheidsprocedure tussen Aviário Tropical en T. Ogrodnik
Dictum
|
1) |
De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 22 september 2014 (zaak R 1948/2013-4) wordt vernietigd. |
|
2) |
Het EUIPO draagt zijn eigen kosten en die van Tadeusz Ogrodnik. |
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/24 |
Arrest van het Gerecht van 21 juli 2016 — Nutria/Commissie
(Zaak T-832/14) (1)
((„Niet-contractuele aansprakelijkheid - Weigering om de termijn te verlengen voor de uitslag van mageremelkpoeder in het kader van het programma voor de distributie van voedselhulp aan de meest behoeftigen in de Unie voor het jaar 2010 - Voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die ertoe strekt rechten toe te kennen aan particulieren”))
(2016/C 326/43)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Nutria AE Typopoiisis & Emporias Agrotikon Proïonton (Agios Konstantinos, Griekenland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk M.-J. Jacquot, vervolgens K. Makaronas, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Guillem Carrau en D. Triantafyllou, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 268 VWEU strekkende tot het verkrijgen van een vergoeding voor de schade die verzoekster stelt te hebben geleden als gevolg van de weigering van de Commissie om de termijn te verlengen voor de uitslag van mageremelkpoeder, zoals vastgesteld in artikel 3, lid 1, van verordening (EG) nr. 1111/2009 van de Commissie van 19 november 2009 tot vaststelling van het programma voor de toewijzing aan de lidstaten van aan het begrotingsjaar 2010 toe te rekenen financiële middelen voor de levering van levensmiddelen uit de interventievoorraden aan de meest behoeftigen in de Gemeenschap en houdende afwijking van verordening (EEG) nr. 3149/92 (PB 2009, L 306, blz. 5).
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Nutria AE Typopoiisis & Emporias Agrotikon Proïonton zal haar eigen kosten dragen, alsmede die van de Europese Commissie. |
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/25 |
Arrest van het Gerecht van 20 juli 2016 — Internet Consulting/EUIPO — Provincia Autonoma di Bolzano-Alto Adige (SUEDTIROL)
(Zaak T-11/15) (1)
([„Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniewoordmerk SUEDTIROL - Artikel 7, lid 1, onder c), en artikel 52, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Absolute weigeringsgrond - Aanduiding van geografische herkomst - Beschrijvend karakter”])
(2016/C 326/44)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Internet Consulting GmbH (Brunico, Italië) (vertegenwoordigers: L. Miori en A. Bertella, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Schifko, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Provincia Autonoma di Bolzano-Alto Adige (Italië) (vertegenwoordiger: C. Volkmann, advocaat)
Voorwerp
Verzoek tot vernietiging van de beslissing van de grote kamer van beroep van het EUIPO van 10 oktober 2014 (zaak R 574/2013-G) inzake een nietigheidsprocedure tussen Provincia Autonoma di Bolzano-Alto Adige en Internet Consulting
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Internet Consulting GmbH wordt verwezen in de kosten. |
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/25 |
Arrest van het Gerecht van 20 juli 2016 — Reisenthel/EUIPO (keep it easy)
(Zaak T-308/15) (1)
([„Uniemerk - Aanvraag voor woordmerk keep it easy - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])
(2016/C 326/45)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Peter Reisenthel (Gilching, Duitsland) (vertegenwoordiger: E. A. Busse, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Schifko, gemachtigde)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 26 maart 2015 (zaak R 2659/2014-5) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken keep it easy als Uniemerk
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Peter Reisenthel wordt verwezen in de kosten. |
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/26 |
Arrest van het Gerecht van 14 juli 2016 — Modas Cristal/EUIPO — Zorlu Tekstil Ürünleri Pazarlama (KRISTAL)
(Zaak T-345/15) (1)
([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk KRISTAL - Oudere nationale woord- en beeldmerken MODAS CRISTAL en home CRISTAL - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])
(2016/C 326/46)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Modas Cristal, SL (Santa Lucía, Spanje) (vertegenwoordiger: E. Manresa Medina, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Muñiz Rodríguez en A. Schifko, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Zorlu Tekstil Ürünleri Pazarlama Anonim Sirketi (Denizli, Turkije)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 24 april 2015 (zaak R 341/2014-5) inzake een oppositieprocedure tussen Modas Cristal en Zorlu Tekstil Ürünleri Pazarlama
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Modas Cristal, SL wordt verwezen in de kosten. |
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/26 |
Beschikking van het Gerecht van 27 juni 2016 — Portugal/Commissie
(Zaak T-810/14) (1)
((„Niet-uitvoering van een arrest van het Hof houdende vaststelling van een niet-nakoming - Dwangsom - Besluit tot vaststelling van de dwangsom - Intrekking van de nationale wettelijke regeling die onverenigbaar is met het Unierecht - Datum van beëindiging van de niet-nakoming - Nietigverklaring van een eerder besluit tot vaststelling van een dwangsom die is opgelegd ter uitvoering van hetzelfde arrest van het Hof - Gezag van gewijsde - Kennelijk rechtens ongegrond beroep”))
(2016/C 326/47)
Procestaal: Portugees
Partijen
Verzoekende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes, J. de Oliveira en S. Nunes de Almeida, gemachtigden)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Braga da Cruz en M. Heller, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit MARKT/A2/3523710 van de Commissie van 3 oktober 2014 tot vaststelling van de door de Portugese Republiek ter uitvoering van het arrest van 10 januari 2008, Commissie/Portugal (C-70/06, EU:C:2008:3), over de periode van 10 tot en met 29 januari 2008 verschuldigde dwangsom.
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt kennelijk rechtens ongegrond verklaard. |
|
2) |
De Portugese Republiek wordt verwezen in de kosten. |
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/27 |
Beschikking van de president van het Gerecht van 20 juli 2016 — PTC Therapeutics International/EMA
(Zaak T-718/15 R)
([„Kort geding - Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Bij het EMA berustende documenten betreffende inlichtingen die door een onderneming zijn verstrekt in het kader van haar verzoek om een vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel - Besluit om een derde toegang tot de documenten te verlenen - Verzoek tot opschorting van de uitvoering - Spoedeisendheid - Fumus boni juris - Belangenafweging”])
(2016/C 326/48)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: PTC Therapeutics International Ltd (Dublin, Ierland) (vertegenwoordigers: G. Castle, B. Kelly, H. Billson, solicitors, M. Demetriou, QC, en C. Thomas, barrister)
Verwerende partij: Europees Geneesmiddelenbureau (vertegenwoordigers: T. Jabłoński, A. Spina, A. Rusanov, S. Marino en N. Rampal Olmedo, gemachtigden)
Interveniënt aan de zijde van verzoekende partij: European Confederation of Pharmaceutical Entrepreneurs (Eucope) (Brussel, België) (vertegenwoordigers: S. Cowlishaw, solicitor, en D. Scannell, barrister)
Voorwerp
Verzoek op grond van de artikelen 278 en 279 VWEU tot, in wezen, opschorting van de uitvoering van besluit EMA/722323/2015 van het Europees Geneesmiddelenbureau van 25 november 2015, waarbij een derde, krachtens verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43), toegang is verleend tot sommige documenten die inlichtingen bevatten die zijn verstrekt in het kader van een verzoek om een vergunning voor het in de handel brengen van het geneesmiddel Translarna.
Dictum
|
1) |
De uitvoering van besluit EMA/722323/2015 van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) van 25 november 2015, waarbij een derde, krachtens verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43), toegang is verleend tot het rapport van de klinische studie „Ataluren (PTC124) PTC124-GD-007-DMD” inzake een onderzoek naar de werkzaamheid en de veiligheid in fase 2 B van Ataluren bij personen met een nonsense mutatie bij de ziekte van Duchenne en Becker spierdystrofie, wordt opgeschort. |
|
2) |
Het EMA wordt gelast het in punt 1 vermelde rapport niet openbaar te maken. |
|
3) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/28 |
Beschikking van de president van het Gerecht van 19 juli 2016 — België/Commissie
(Zaak T-131/16 R)
([„Kort geding - Staatssteun - Belastingregeling inzake vrijstelling van overwinst van bepaalde multinationale ondernemingen - Verlening van de vrijstelling op basis van voorafgaande beslissingen in fiscale zaken (tax rulings) - Besluit waarbij de steunregeling onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard en terugvordering van de steun wordt gelast - Verzoek tot opschorting van tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid”])
(2016/C 326/49)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Koninkrijk België (vertegenwoordigers: C. Pochet en J.-C. Halleux, gemachtigden, bijgestaan door M. Segura Catalán en M. Clayton, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P.-J. Loewenthal en B. Stromsky, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek op grond van de artikelen 278 VWEU en 279 VWEU om voorlopige maatregelen tot opschorting van de tenuitvoerlegging van de artikelen 2, 3 en 4 van besluit C (2015) 9837 final van de Commissie van 11 januari 2016 betreffende de staatssteunregeling inzake vrijstelling van overwinst SA.37667 (2015/C) (ex 2015/NN) door België ten uitvoer gelegd
Dictum
|
1) |
Het verzoek in kort geding wordt afgewezen. |
|
2) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/28 |
Beschikking van de president van het Gerecht van 20 juli 2016 — Directeur-generaal van het OLAF/Commissie
(Zaak T-251/16 R)
((„Kort geding - Institutioneel recht - Besluit tot opheffing van de immuniteit van de directeur-generaal van het OLAF - Handeling die afbreuk kan doen aan de onafhankelijkheid van de directeur-generaal - Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid”))
(2016/C 326/50)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Directeur-generaal van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (vertegenwoordigers: L. Jelínek, gemachtigde, bijgestaan door G. M. Roberti en I. Perego, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Banks, J. P. Keppenne en J. Baquero Cruz, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek op grond van de artikelen 278 en 279 VWEU om opschorting van de tenuitvoerlegging van het besluit van de Commissie van 2 maart 2016, C(2016)1449 final, betreffende een verzoek om opheffing van immuniteit.
Dictum
|
1) |
Het verzoek in kort geding wordt afgewezen. |
|
2) |
De beschikking van 6 juni 2016 in zaak T-251/16 R wordt ingetrokken. |
|
3) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/29 |
Beroep ingesteld op 19 juli 2016 — MS/Commissie
(Zaak T-17/16)
(2016/C 326/51)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: MS (Castries, Frankrijk) (vertegenwoordigers: L. Levi en M. Vandenbussche, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
|
— |
het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren; |
bijgevolg:
|
— |
de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Europese Commissie te erkennen overeenkomstig artikel 268 en artikel 340, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; |
|
— |
de overlegging te gelasten van de door de Commissie als vertrouwelijk verklaarde documenten die noodzakelijke onderbouwing vormen voor het uitsluitingsbesluit; |
|
— |
de vergoeding te gelasten van de immateriële schade als gevolg van de onrechtmatige gedraging van de Commissie, welke schade ex aequo et bono op een bedrag van 20 000 EUR is geraamd; |
|
— |
de Commissie te gelasten, een brief te publiceren waarin zij zich jegens verzoeker verontschuldigt, en verzoeker opnieuw tewerk te stellen in Team Europe; |
|
— |
verweerster te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.
|
1. |
Eerste middel, ontleend aan onrechtmatigheden die zijn begaan door de Commissie, die een evidente schending vormen van een rechtsregel die ertoe strekt rechten toe te kennen aan particulieren en die niet-contractuele aansprakelijkheid van de Commissie meebrengen. In de eerste plaats is de verzoekende partij van mening dat de Commissie, in strijd met artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, algemene beginselen van behoorlijk bestuur, de eerbiediging van de rechten van verdediging en artikel 16 van de Europese Code van goed administratief gedrag, hem niet regelmatig heeft geïnformeerd over de jegens hem naar voren gebrachte beweringen en elementen en hem onvoldoende de gelegenheid heeft gegeven om hierover zinvolle opmerkingen te maken alvorens het uitsluitingsbesluit werd genomen. In de tweede plaats heeft de Commissie in strijd met het in artikel 41 van het Handvest en de artikelen 8, 9 en 11 van de Code neergelegde beginsel van zorgvuldigheid, niet zorgvuldig en onpartijdig alle belangrijke elementen van het geval onderzocht, alvorens tot uitsluiting van de verzoekende partij van het netwerk Team Europe te beslissen. Hierdoor heeft de Commissie ten aanzien van de verzoekende partij eveneens het in artikel 48 van het Handvest neergelegde vermoeden van onschuld geschonden. In de derde plaats voert de verzoekende partij aan dat de Commissie haar besluit, in strijd met artikel 41, lid 2, van het Handvest en artikel 18 van de Code, niet naar behoren heeft gemotiveerd, door daarin vage en voor het overige onjuiste stellingen op te nemen. In de laatste plaats is het door de Commissie genomen besluit kennelijk ongegrond en onevenredig, gelet op de omstandigheden van het geval. |
|
2. |
Tweede middel, ontleend aan de reële en zekere schade die de verzoekende partij heeft geleden als gevolg van de aan de Commissie verweten gedraging, die de morele en professionele integriteit van de verzoekende partij in het geding brengt. |
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/30 |
Beroep ingesteld op 13 juli 2016 — Sabre GLBL/EUIPO (INSTASITE)
(Zaak T-375/16)
(2016/C 326/52)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Sabre GLBL, Inc. (Southlake, Texas, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: J. Zecher, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Betrokken merk: Uniewoordmerk „INSTASITE”– inschrijvingsaanvraag nr. 13 882 162
Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 27 april 2016 in zaak R 1742/2015-2
Conclusies
|
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
|
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten. |
Aangevoerd middel
|
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 207/2009. |
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/30 |
Beroep ingesteld op 20 juli 2016 — Tri-Ocean Trading/Raad
(Zaak T-384/16)
(2016/C 326/53)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Tri-Ocean Trading (George Town, Kaaimaneilanden) (vertegenwoordigers: P. Saini, QC, R. Mehta, barrister, en N. Sheikh, solicitor)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Conclusies
|
— |
besluit (GBVB) 2016/850 van de Raad van 27 mei 2016 houdende wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2016, L 141, blz. 125) nietig verklaren voor zover het verzoekster betreft; |
|
— |
uitvoeringsverordening (EU) 2016/840 van de Raad van 27 mei 2016 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (PB 2016, L 141, blz. 30) nietig verklaren voor zover zij verzoekster betreft, en |
|
— |
de Raad verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vijf middelen aan.
|
1. |
Eerste middel: er is niet voldaan aan de reden voor plaatsing op de lijst in de bijlage bij het bestreden besluit en de bestreden verordening, zoals omschreven in artikel 28, lid 1, van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (hierna: „oorspronkelijk besluit”) en artikel 15, lid 1, onder a), van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (hierna: „oorspronkelijke verordening”). |
|
2. |
Tweede middel: schending van de rechten van de verdediging en het recht op een doeltreffende bescherming in rechte. |
|
3. |
Derde middel: de Raad heeft in zowel het bestreden besluit als de bestreden verordening niet voldaan aan zijn motiveringsplicht. |
|
4. |
Vierde middel: een ongerechtvaardigde en onevenredige beperking van verzoeksters eigendomsrecht en recht op bescherming van de goede naam. |
|
5. |
Vijfde middel: kennelijke beoordelingsfout. |
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/31 |
Beroep ingesteld op 20 juli 2016 — Terna/Commissie
(Zaak T-387/16)
(2016/C 326/54)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Terna — Rete elettrica nazionale SpA (Rome, Italië) (vertegenwoordigers: A. Police, L. Di Via, F. Degni, F. Covone, D. Carria, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
primair, nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie — Directoraat-generaal Mobiliteit en Transport (Directoraat-generaal Energie — SRD.3 — Financial management), ref. nr. ENER/SRD.3/JCM/cID(2016)2952913 van 23 mei 2016, tot loutere bevestiging van het eerdere besluit Move.srd.3.dir(2015)2669621 van 6 juli 2015, en van het besluit van de Europese Commissie — Directoraat-generaal Mobiliteit en Transport (Directoraat-generaal Energie — SRD.3 — Financial management), ref. nr. SRD.3/JCM/cl/D(2016)4477388 van 14 juni 2016, waarbij Debit Note nr. 3241608548 is overgelegd met het bevel tot betaling van 494 871,39 EUR tegen uiterlijk 28 juli 2016, tot intrekking van het besluit van de Europese Commissie — (Directoraat-generaal Energie — SRD.3 — Financial management), ref. nr. Move.srd3.dir(2015)2669621 van 6 juli 2015, voor zover daarbij vergoeding wordt uitgesloten van de kosten die Terna heeft gemaakt in het kader van de projecten nr. 2009-E255/09-ENER/09-TEN-E-564583 en nr. 2007-E221/07/2007-TREN/07/TEN-E-S07.91403, en terugbetaling wordt gelast van de bedragen die zijn aanvaard met betrekking tot die projecten, volgens de opgave in de tabel die bij het bestreden besluit is gevoegd; |
|
— |
subsidiair, nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie — Directoraat-generaal Mobiliteit en Transport (Directoraat-generaal Energie — SRD.3 — Financial management), ref. nr. ENER/SRD.3/JCM/cID(2016)2952913 van 23 mei 2016, samen met besluit Move.srd.3.dir(2015)2669621 van 6 juli 2015, voor zover de vergoeding van de kosten die Terna heeft gemaakt in het kader van de projecten nr. 2009-E255/09-ENER/09-TEN-E-SI2.564583 en nr. 2007-E221/07/2007-TREN/07/TEN-E-S07.91.403, niet is verlaagd met het bedrag dat overeenkomt met uitsluitend de winst die door CESI SpA is gemaakt. |
Middelen en voornaamste argumenten
De in de onderhavige zaak bestreden besluiten zijn een loutere bevestiging van de vorige besluiten van de Commissie, waartegen verzoekster binnen de termijn beroep bij het Gerecht heeft ingesteld (zaak T-544/15).
De middelen en voornaamste argumenten zijn dezelfde als die aangevoerd in die zaak.
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/32 |
Beroep ingesteld op 19 juli 2016 — Ayuntamiento de Madrid/Commissie
(Zaak T-391/16)
(2016/C 326/55)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Ayuntamiento de Madrid (Spanje) (vertegenwoordiger: F. Zunzunegui Pastor, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
|
— |
het beroep ontvankelijk te verklaren en de in het verzoekschrift aangevoerde middelen tot nietigverklaring gegrond te verklaren; |
|
— |
verordening (EU) nr. 2016/646 van de Commissie van 20 april 2016 tot wijziging van verordening (EG) nr. 692/2008 wat de emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 6) betreft, waartegen het beroep is gericht, nietig te verklaren; |
|
— |
de Commissie te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.
|
1. |
Nietigheid van de bestreden verordening wegens onbevoegdheid, aangezien de Europese Commissie ten onrechte heeft gebruikgemaakt van de regelgevingsprocedure met toetsing In dit verband stelt de verzoekende partij dat de Commissie inbreuk heeft gemaakt op artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PB L 171, blz. 1). Zij betoogt verder dat de bestreden verordening, aangezien daarbij een Europees stelsel met nieuwe, naar boven herziene NOx-emissiegrenswaarden wordt ingevoerd, een essentieel onderdeel van de basishandeling wijzigt, zodat de Commissie in strijd heeft gehandeld met de voor de vaststelling ervan voorgeschreven wijze, en zich schuldig heeft gemaakt aan schending van wezenlijke vormvoorschriften. |
|
2. |
Schending van voorschriften van primair recht en afgeleid recht en van algemene beginselen van Unierecht De verzoekende partij betoogt dat de bestreden verordening voorbijgaat aan de artikelen 3, 11, 114, lid 3, en 191 VWEU, alsook aan de artikelen 35 en 37 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De verzoekende partij stelt voorts dat de bestreden verordening:
|
|
3. |
Misbruik van bevoegdheid
|
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/33 |
Beroep ingesteld op 26 juli 2016 — Axium/Parlement
(Zaak T-392/16)
(2016/C 326/56)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Axium (Oberschaefflosheim, Frankrijk) (vertegenwoordiger: N. Deleau, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement
Conclusies
|
— |
nietigverklaring van het besluit van het Europees Parlement van 9 juni 2016 waarbij de offerte van de vennootschap Axium is uitgesloten van de aanbestedingsprocedure; |
|
— |
veroordeling van het Europees Parlement tot betaling aan de vennootschap Axium van 4 000 EUR op grond van de artikelen 133 en volgende van het Reglement voor de procesvoering; |
|
— |
verwijzing van het Europees Parlement in alle kosten van de onderhavige procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.
|
1. |
Externe onwettigheid van besluit D 201714 van het Europees Parlement van 9 juni 2016 tot afwijzing van verzoeksters offerte in het kader van aanbesteding 06D30/2015/M064 voor de opdracht „Frankrijk-Straatsburg: Raamovereenkomst voor asbestverwijderingswerken in de gebouwen van het Europees Parlement in Straatsburg” (PB 2015/S 242-438527) en het besluit tot gunning van die opdracht aan een andere inschrijver (hierna: „bestreden besluit”), doordat de persoon die de brief aan verzoekster met daarin het bestreden besluit heeft ondertekend, niet over de noodzakelijke gedelegeerde bevoegdheid beschikt om de aanbestedende dienst, namelijk het Europees Parlement, te kunnen binden. |
|
2. |
Interne onwettigheid van het bestreden besluit, doordat de uitsluiting van verzoeksters offerte in strijd is met artikel 158, lid 3, van gedelegeerde verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en derhalve niet gerechtvaardigd is. |
Gerecht voor ambtenarenzaken
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/34 |
Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 28 juni 2016 — Lorenzet/EASA
(Zaak F-144/15) (1)
((Openbare dienst - Tijdelijk functionarissen - Artikel 2, onder f), RAP - Overeenkomst voor onbepaalde tijd - Onbezoldigd verlof - Verlof om redenen van persoonlijke aard - Weigering om een onbezoldigd verlof voor één extra jaar te verlengen - Artikel 52 RAP))
(2016/C 326/57)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Andrea Lorenzet (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: S. Orlandi en T. Martin, advocaten)
Verwerende partij: Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Manuhutu en A. Haug, gemachtigden, D. Waelbroeck en I. Antypas, advocaten, vervolgens F. Manuhutu en A. Haug, gemachtigden, A. Duron en C. Dekemexhe, advocaten)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van het besluit van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart houdende weigering om verzoekers onbezoldigd verlof om redenen van persoonlijke aard voor één extra jaar te verlengen
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Lorenzet draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart. |
(1) PB C 48 van 8.2.2016, blz. 102.
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/34 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 14 juli 2016 — Dominguez Perez/Commissie
(Zaak F-56/14) (1)
((Openbare dienst - Pensioenen - Artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut - Pensioenrechten die vóór de indiensttreding bij de Unie zijn verkregen in een nationale pensioenregeling - Overdracht aan de pensioenregeling van de Unie - Op nieuwe algemene uitvoeringsbepalingen gebaseerd voorstel voor extra pensioenjaren, dat de betrokkene heeft aanvaard - Geen bezwarend besluit - Rechtszekerheid - Gewettigd vertrouwen - Gelijke behandeling - Artikel 81 van het Reglement voor de procesvoering))
(2016/C 326/58)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Dolores Dominguez Perez (Brussel, België) (vertegenwoordiger: M. Casado García-Hirschfeld, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Currall en G. Gattinara, gemachtigden, vervolgens G. Gattinara, gemachtigde, en ten slotte G. Gattinara en F. Simonetti, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van twee berekeningsvoorstellen voor de overdracht van verzoeksters pensioenrechten aan de pensioenregeling van de Unie, waarbij toepassing wordt gegeven aan de nieuwe AUB van de artikelen 11 en 12 van bijlage VIII bij het Ambtenarenstatuut
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard. |
|
2) |
Dominguez Perez draagt haar eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie. |
(1) PB C 253 van 4.8.2014, blz. 70.
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/35 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 13 juli 2016 — Siragusa/Raad
(Zaak F-124/15) (1)
((Openbare dienst - Ambtenaren - Beëindiging van de dienst - Verzoek van een ambtenaar om te worden gepensioneerd - Wijziging van de statutaire bepalingen na het verzoek - Vermeende intrekking van een eerder besluit))
(2016/C 326/59)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Sergio Siragusa (Brussel, België) (vertegenwoordigers: T. Bontinck en A. Guillerme, advocaten)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bauer en M. Veiga, gemachtigden)
Interveniënt aan de zijde van de verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: M. Dean en D. Nessaf, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van het besluit om geen gevolg te geven aan verzoekers verzoek om voortijdige pensionering, voor zover dat besluit is genomen na de inwerkingtreding van het nieuwe Statuut en het eerdere gunstige besluit dus is ingetrokken, alsmede verzoek om vergoeding van de materiële en immateriële schade die verzoeker zou hebben geleden
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. |
|
2) |
Siragusa draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Raad van de Europese Unie. |
|
3) |
Het Europees Parlement draagt zijn eigen kosten. |
(1) PB C 414 van 14.12.2015, blz. 42.
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/35 |
Beroep ingesteld op 7 juli 2016 — ZZ/Parlement
(Zaak F-34/16)
(2016/C 326/60)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: C. Bernard-Glanz, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van de besluiten tot terugvordering van de bedragen die verzoekster ten onrechte als schooltoelage en toelage voor een kind ten laste zou hebben ontvangen en van de besluiten om haar recht op die toelagen te beëindigen
Conclusies van de verzoekende partij
|
— |
nietigverklaring van het nieuwe besluit tot terugvordering van hetgeen „uit andere bron is ontvangen”; |
|
— |
nietigverklaring van het besluit „tot beëindiging van het recht”, voor zover daarbij de beëindiging van verzoeksters recht op de schooltoelage voor XX en YY op 1 juli 2015, in plaats van op 1 oktober 2015, wordt vastgesteld, en voor zover daarbij de beëindiging van haar recht op de kostwinnerstoeslag op 1 augustus 2015, in plaats van op 1 oktober 2015, wordt vastgesteld; |
|
— |
voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van de klacht; |
|
— |
veroordeling van de verwerende partij tot betaling, aan verzoekster, van vertragingsrente over de bedragen die ten onrechte zouden zijn ingehouden of teruggevorderd, tegen de rentevoet die de Europese Centrale Bank voor de basisherfinancieringstransacties heeft vastgesteld, vermeerderd met twee punten, voor elk bedrag vanaf de datum waarop het aan haar had moeten worden betaald; |
|
— |
verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de procedure. |
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/36 |
Beroep ingesteld op 11 juli 2016 — ZZ/Commissie
(Zaak F-35/16)
(2016/C 326/61)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: N. Flandin en S. Rodrigues, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit houdende weigering om verzoekster in te delen in een rang die haars inziens zou overeenkomen met haar beroepservaring
Conclusies van de verzoekende partij
|
— |
nietigverklaring van het bestreden besluit en, voor zover nodig, van het besluit tot afwijzing van de klacht; |
|
— |
verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de procedure. |
|
5.9.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 326/36 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 11 juni 2016 — FF/EASA
(Zaak F-6/15) (1)
(2016/C 326/62)
Procestaal: Engels
De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
(1) PB C 107 van 30.3.2015, blz. 40.