ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 216

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

59e jaargang
16 juni 2016


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

III   Voorbereidende handelingen

 

Europese Centrale Bank

2016/C 216/01

Advies van de Europese Centrale Bank van 6 april 2016 inzake een voorstel voor een besluit van de Raad tot vaststelling van maatregelen om geleidelijk een gezamenlijke vertegenwoordiging van de eurozone in het Internationaal Monetair Fonds tot stand te brengen (CON/2016/22)

1


 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europese Commissie

2016/C 216/02

Wisselkoersen van de euro

5

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE LIDSTATEN

2016/C 216/03

Kennisgeving namens de Ierse regering, overeenkomstig artikel 10, lid 2, van Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas (de gasrichtlijn), in verband met de aanwijzing van Gas Networks Ireland als transmissiesysteembeheerder — Transmissiesysteembeheerder voor gas

6


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

EVA-Hof

2016/C 216/04

Beroep tegen de Republiek IJsland, ingesteld door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 23 oktober 2015 (Zaak E-25/15)

7

2016/C 216/05

Beroep tegen de Republiek IJsland, ingesteld door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 16 december 2015 (Zaak E-30/15)

8

2016/C 216/06

Beroep tegen de Republiek IJsland, ingesteld door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 17 december 2015 (Zaak E-31/15)

9

2016/C 216/07

Beroep tegen het Vorstendom Liechtenstein, ingesteld door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 17 december 2015 (Zaak E-32/15)

10

2016/C 216/08

Beroep tegen de Republiek IJsland, ingesteld door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 17 december 2015 (Zaak E-33/15)

11

2016/C 216/09

Beroep tegen de Republiek IJsland, ingesteld door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 17 december 2015 (zaak E-34/15)

12

2016/C 216/10

Beroep tegen het Koninkrijk Noorwegen, ingesteld door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 22 december 2015 (Zaak E-35/15)

13

 

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

 

Europese Commissie

2016/C 216/11

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak M.8070 — Bancopopular-e/Assets of Barclays Bank) — Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak ( 1 )

14


 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

 


III Voorbereidende handelingen

Europese Centrale Bank

16.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/1


ADVIES VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 6 april 2016

inzake een voorstel voor een besluit van de Raad tot vaststelling van maatregelen om geleidelijk een gezamenlijke vertegenwoordiging van de eurozone in het Internationaal Monetair Fonds tot stand te brengen

(CON/2016/22)

(2016/C 216/01)

Inleiding en rechtsgrondslag

Op 30 oktober 2015 ontving de Europese Centrale Bank (ECB) een verzoek van de Raad om een advies voor een besluit van de Raad tot vaststelling van maatregelen om geleidelijk een gezamenlijke vertegenwoordiging van de eurozone in het Internationaal Monetair Fonds (hierna het „IMF” of „het Fonds”) tot stand te brengen (hierna het „ontwerpbesluit”) (1).

De adviesbevoegdheid van de ECB is gebaseerd op artikel 138 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) volgens welke de Raad, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de ECB, passende maatregelen kan vaststellen om een gezamenlijke vertegenwoordiging binnen internationale financiële instellingen en conferenties te verzekeren, zulks om de positie van de euro in het internationale monetaire stelsel te verzekeren. Overeenkomstig de eerste zin van artikel 17.5 van het reglement van orde van de Europese Centrale Bank heeft de Raad van bestuur dit advies goedgekeurd.

1.   Algemene opmerkingen

1.1.

Het ontwerpbesluit borduurt voort op het Verslag van de Vijf Presidenten (2) dat opriep tot een in toenemende mate gezamenlijke vertegenwoordiging van de Economische en Monetaire Unie (EMU), naarmate de EMU zich naar een economische, financiële en begrotingsunie ontwikkelt. De ECB deelt de doelstelling van een geleidelijke totstandbrenging van de externe vertegenwoordiging van het eurogebied in het IMF met als ultiem doel het oprichten van een of meerdere eurogebiedblokken en aldus waarborgend dat het eurogebied een gemeenschappelijk standpunt uit.

1.2.

De ECB steunt het versterken van de coördinatie van het eurozonebeleid volledig, hetgeen essentieel is voor het doel van gezamenlijke externe vertegenwoordiging, zoals bepaald in artikelen 4 en 9 van het ontwerpbesluit. Ook al is de coördinatie recentelijk verbeterd, versterking en verbetering zijn nog steeds noodzakelijk zodat ze strookt met het economisch bestuur van het eurogebied dat recentelijk reeds werd versterkt, en strookt met de in het Verslag van de Vijf Presidenten voorziene diepere integratie.

1.3.

De ECB benadrukt dat voor het bereiken van een gezamenlijke en effectieve vertegenwoordiging van het eurogebied in het IMF het cruciaal is dat alle betrokken partijen in hun handelen het principe van oprechte samenwerking volledig in acht nemen. Dienaangaande vereist artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) dat de Unie en de lidstaten bij de uitvoering van uit het VEU en het VWEU (gezamenlijk de „Verdragen”) voortvloeiende taken elkaar bijstaan, zulks met volledig wederzijds respect. Dit beginsel vereist dat lidstaten passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Verdragen of resulteren uit handelingen van de instellingen van de Unie, voldaan wordt en dat zij afzien van maatregelen die het verwezenlijken van de doelstellingen van de Unie in gevaar zouden brengen. Artikel 13, lid 2, VEU vereist dat Unie-instellingen loyaal samenwerken.

1.4.

De ECB merkt op dat het ontwerpbesluit de instelling van een gezamenlijke vertegenwoordiging van het eurogebied nastreeft uit hoofde van het Unierecht, zonder de landspecifieke IMF-lidmaatschapsstructuur uit hoofde van de statuten van het Internationaal Monetair Fonds (3) (hierna „de IMF-statuten”) te wijzigen. Een volledig gezamenlijke vertegenwoordiging van het eurogebied in het IMF zou een wijziging van de IMF-statuten vergen om lidmaatschap voor supranationale organisaties zoals de Unie/het eurogebied te openen. De ECB merkt op dat het huidige ontwerpbesluit een dergelijke hervorming niet beoogt. Derhalve is de gezamenlijke vertegenwoordiging van het eurogebied in het IMF beperkt tot die beleidsterreinen die aan de Unie zijn overgedragen.

1.5.

De ECB merkt op dat de nationale centrale banken (NCB’s) in het Eurosysteem en het Europees Stelsel van centrale banken (ESCB) een belangrijke rol spelen in de vertegenwoordiging van hun respectieve landen in het IMF, zulks binnen het kader van de landspecifieke IMF-lidmaatschapsstructuur. Overeenkomstig artikel V(1) van de IMF-statuten (4) moet ieder land de agentschappen aanwijzen middels welke het met het IMF contact zal onderhouden. In een meerderheid van de eurogebiedlidstaten zijn de NCB’s als die agentschappen aangewezen (5). Voorts spelen de NCB’s een belangrijke rol in de vertegenwoordiging van hun lidstaten in de besluitvormende IMF-organen. In een meerderheid van eurogebiedlidstaten (6) treedt de president van de NCB op als de president van zijn/haar land in de Raad van Gouverneurs, terwijl in andere lidstaten de president optreedt als president-plaatsvervanger in de Raad van Gouverneurs. Bovendien is de NCB-president in meerdere gevallen het plaatsvervangende lid in het Internationaal Monetair en Financieel Comité (IMFC). Bovendien is menig NCB nauw betrokken bij de selectieprocedure voor de (plaatsvervangende) uitvoerende directeuren, en in sommige gevallen voeren de NCB’s de selectie uit.

Overeenkomstig de IMF-statuten (7) wijst iedere eurogebiedlidstaat zijn centrale bank aan als bewaarnemer voor alle door het IMF aangehouden valuta van die lidstaat. Bovendien houden Eurosysteem-NCB’s bijzondere trekkingsrechten (SDR’s) aan, en beheren ze deze, die uit hoofde van hun deelname aan de SDR-afdeling van het IMF (8) aan hun respectieve landen zijn toegewezen, en nemen ze deel aan vrijwillige SDR-handelsregelingen. Daarnaast nemen Eurosysteem-NCB’s deel aan het IMF-mechanisme „Financiële Transacties”, storten ze verplichte quota’s voor het IMF-lidmaatschap van hun land en — indien noodzakelijk en in voorkomende gevallen — verstrekken ze het IMF bilateraal vrijwillige kredietlijnen, tevens binnen het kader van zowel de algemene IMF-leningsovereenkomsten en de nieuwe IMF-leningsovereenkomsten.

1.6.

Vanuit het Unierecht gezien, erkennen de Verdragen de rol van de NCB’s en de ECB vis-à-vis met het IMF. Krachtens de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank (hierna „de ESCB-statuten”) mogen de ECB en de NCB’s betrekkingen aangaan met, waar passend, internationale organisaties en alle soorten bancaire transacties verrichten met internationale organisaties, waaronder het verstrekken en opnemen van leningen (9). De NCB’s mogen transacties aangaan ter uitvoering van hun verplichtingen tegenover internationale organisaties (10). De ECB is gemachtigd reserveposities in het IMF en bijzondere trekkingsrechten aan te houden, en te beheren, en te voorzien in het poolen van deze activa (11). Dienaangaande heeft de Raad van Bewindvoerders van het IMF krachtens de IMF-statuten de ECB als een statutaire houder van bijzondere trekkingsrechten aangewezen (12).

1.7.

De ECB begrijpt dat het ontwerpbesluit geen wijziging beoogt van de bestaande regelingen van de eurogebiedlidstaten ter vervulling van hun uit het IMF-lidmaatschap voortvloeiende respectieve rechten en plichten. Binnen deze grenzen is de ECB bereid bij te dragen aan de inspanningen van de Raad voor een gezamenlijke vertegenwoordiging van het eurogebied binnen alle IMF-organen en is ze bereid haar rol op zich te nemen in een gezamenlijke door de Raad overeengekomen vertegenwoordiging van het eurogebied. Enige op artikel 138 VWEU gebaseerde maatregel moet rekening houden met de werkingssfeer van dit artikel die beperkt is tot de aan de Unie overgedragen beleidsterreinen, en de NCB’s oefenen de specifieke aan hun krachtens het VWEU en de ESCB-statuten (13) opgedragen bevoegdheden onafhankelijk uit.

2.   Specifieke opmerkingen

2.1.   Onafhankelijkheid van het Eurosysteem

2.1.1.

Zoals hiervoor opgemerkt, moet de doelstelling van het verwezenlijken van een gezamenlijke eurogebiedvertegenwoordiging in het IMF bereikt worden onder naleving van de eurosysteembevoegdheden, met name uit hoofde van artikel 127 VWEU, en met respect voor haar onafhankelijkheid, met name uit hoofde van artikel 130 VWEU en artikel 7 van de ESCB-statuten. Het Unierechtbeginsel van onafhankelijkheid beoogt het Eurosysteem te beschermen tegen alle politieke druk opdat het Eurosysteem de doelstellingen en de opgedragen taken effectief kan nastreven door onafhankelijke uitoefening van de specifieke krachtens Unierecht opgedragen bevoegdheden (14).

2.1.2.

Artikel 138, lid 2, VWEU kan de Eurosysteemonafhankelijkheid niet inperken. Opdat het ontwerpbesluit „passend” is, zoals bedoeld in artikel 138, lid 2, VWEU, moet het ontwerpbesluit derhalve bescherming waarborgen van de onafhankelijke uitoefening van de Eurosysteemtaken en -bevoegdheden op weg naar het optimale model voor het organiseren van de gezamenlijke externe vertegenwoordiging van het eurogebied in het IMF. De meest relevante door de onafhankelijkheid van het Eurosysteem beschermde doelstellingen, taken en specifieke bevoegdheden worden hierna beschreven, ook al veranderen deze continu.

2.1.3.

De primaire doelstelling van het Eurosysteem is handhaving van prijsstabiliteit (de eerste zinnen van artikel 127, lid 1, VWEU en artikel 2 van de ESCB-statuten en de tweede zin van artikel 282, lid 2, VWEU). Deze doelstelling hangt intrinsiek samen met het verlenen van een hoog onafhankelijkheidsniveau aan het Eurosysteem, aangezien het VWEU-vereiste van centralebankonafhankelijkheid het algemeen aanvaarde standpunt belichaamt dat een volledig onafhankelijk centralebankensysteem met een nauwkeurig omschreven mandaat het meest dienstig is aan de primaire doelstelling van prijsstabiliteit (15). Luidens de tweede zin van artikel 282, lid 1, VWEU voert het Eurosysteem het monetair beleid van de Unie uit. In de context van artikel 3, lid 1, onder c), en de tweede zin van artikel 282, lid 1, VWEU moet de term „monetair beleid” niet in een enge en technische betekenis worden gelezen, als zou het slechts verwijzen naar de fundamentele taak van het ESCB waarnaar artikel 127, lid 2, eerste streepje, VWEU verwijst. Een dergelijke enge uitleg is gerechtvaardigd noch bedoeld. De ECB verstaat onder de term „monetair beleid” een weergave van de titel van hoofdstuk 2 van titel VIII van deel III van het VWEU, en is derhalve van mening dat deze alle specifieke bevoegdheden in verband met de euro omvat, zoals vastgelegd in de betreffende bepalingen van het VWEU, met name artikelen 127 en 128 (16).

2.1.4.

Het Eurosysteem zijn ook secundaire doelstellingen opgedragen: onverminderd het doel van prijsstabiliteit ondersteunt het Eurosysteem het algemene economische beleid in de Unie teneinde bij te dragen tot de verwezenlijking van de in artikel 3 VEU omschreven doelstellingen van de Unie (zie tevens artikel 127, lid 1, tweede zin, VWEU, artikel 282, lid 2, derde zin, VWEU en artikel 2 van de ESCB-statuten). De in artikel 3 VEU vastgelegde doelstellingen worden nader uitgewerkt in artikelen 119 tot en met 127 VWEU.

2.1.5.

Ten slotte, naast de in het VWEU vastgelegde doelstellingen draagt het Eurosysteem bij aan de goede beleidsvoering van de bevoegde autoriteiten ten aanzien van het bedrijfseconomisch toezicht op kredietinstellingen en de stabiliteit van het financiële stelsel overeenkomstig artikel 127, lid 5, VWEU. Zulks beoogt de veiligheid en deugdelijkheid te verzekeren van kredietinstellingen aangaande de met het prudentieel toezicht op kredietinstellingen verband houdende specifieke taken die aan de ECB op basis van artikel 127, lid 6, VWEU zijn opgedragen. Sinds november 2014 voert de ECB deze taken uit binnen het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme (GTM) dat bestaat uit de ECB en de nationale bevoegde autoriteiten. Dienaangaande zijn de beroepsgeheimverplichtingen (17) ook van toepassing op de ECB die overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 onafhankelijk moet optreden.

2.2.   Waarnemerstatus ECB in het IMF

2.2.1.

De ECB is de enige van de in artikel 13, lid 1, VEU bedoelde Unie-instellingen met internationale rechtspersoonlijkheid (18). Overeenkomstig artikelen 6.1 en 6.2 van de ESCB-statuten op het gebied van internationale samenwerking betreffende aan het ESCB opgedragen taken, besluit de ECB hoe het ESCB zal worden vertegenwoordigd en wanneer de ECB en, behoudens haar goedkeuring, NCB’s mogen deelnemen in internationale monetaire instellingen. Artikel 6.3 van de ESCB-statuten bepaalt dat deze bepalingen de door de Raad uit hoofde van artikel 138, lid 2, VWEU vastgestelde passende maatregelen onverlet laten om de gezamenlijke vertegenwoordiging van het eurogebied in de internationale financiële instellingen en conferenties te verzekeren.

De prominente rol van de ECB inzake de vertegenwoordiging van het eurogebied in het IMF moet gecontinueerd worden, d.w.z een rol die geheel rekening houdt met de onafhankelijke uitvoering door het Eurosysteem van de aan het Eurosysteem door het VWEU en de ESCB-statuten verleende specifieke bevoegdheden, zoals de ECB doet voor de haar bij Verordening (EU) nr. 1024/2013 opgedragen bevoegdheden. Deze rol moet derhalve de rechten omvatten die de ECB als vertegenwoordiger van het Eurosysteem thans heeft als waarnemer in het IMF, d.w.z. het recht de IMF-organen te adresseren en bij deze organen schriftelijke verklaringen in te dienen. Deze rol moet wellicht uitgebreid worden indien de organisatie van gezamenlijke externe vertegenwoordiging uitmondt in meer rechten voor het eurogebied in het IMF. Gezien deze achtergrond is de ECB van mening dat de doelstelling van het verwezenlijken van gezamenlijke vertegenwoordiging van het eurogebied in het IMF slechts gerealiseerd kan worden indien de impact van de onafhankelijke uitoefening van de specifieke bevoegdheden van de ECB op het gebied van externe vertegenwoordiging volledig gerespecteerd wordt. De meningen en daaruit voortvloeiende standpunten van het eurogebied moeten nauwgezet gecoördineerd worden en als één stem tot uitdrukking gebracht worden. Dit impliceert evenwel dat de organisatie van gezamenlijke vertegenwoordiging volledig rekening moet houden met de interne toedeling van bevoegdheden en de respectieve mandaten van diverse Unie-instellingen, alsook met de op het Verdrag gebaseerde garanties voor onafhankelijkheid die beogen de ECB te beschermen tegen alle politieke druk opdat de ECB de aan haar opgedragen taken effectief kan uitvoeren.

2.2.2.

Voorts, zoals hiervoor opgemerkt, moet gezamenlijke vertegenwoordiging worden georganiseerd onder volledige respectering van het beginsel van loyale wederzijdse samenwerking tussen Unie-instellingen (artikel 13, lid 2, VEU). De ECB voorziet derhalve dat de Commissie en de Raad zullen bijdragen aan het verwezenlijken van de doelstelling van gezamenlijke vertegenwoordiging van het eurogebied overeenkomstig het mandaat en de bevoegdheden van het Eurosysteem. Er wordt verondersteld dat die gezamenlijke vertegenwoordiging de gevestigde gewoonte gestand zal doen, namelijk centrale banken nauw betrekken bij de voorbereiding van gemeenschappelijke eurogebiedstandpunten voor het IMF-besluitvormingsproces en de deelname van Eurosysteem-NCB’s in deze processen, zulks gezien hun deskundigheid op de gebieden waarin het IMF optreedt.

2.2.3.

De ECB wordt thans in twee IMF-organen permanent vertegenwoordigd. De ECB-president is bij het IMFC waarnemer. Voorts heeft de ECB een waarnemerstatus bij de Raad van Bewindvoerders van het IMF wanneer met haar mandaat verband houdende aangelegenheden worden besproken (19). Met name wordt de ECB uitgenodigd een vertegenwoordiger naar de Raad van Bewindvoerders van het IMF af te vaardigen indien de volgende aangelegenheden worden besproken: a) eurogebiedbeleid binnen het kader van artikel-IV-overleg met lidstaten; b) binnen het kader van artikel IV, toezicht door het Fonds op het beleid van individuele eurogebiedlidstaten; c) rol van het eurogebied in het internationale monetaire stelsel; d) perspectieven voor de wereldeconomie (World Economic Outlook); e) rapporten inzake mondiale financiële stabiliteit (Global Financial Stability Reports), en f) mondiale economische en marktontwikkelingen. Bovendien wordt de ECB uitgenodigd een vertegenwoordiger af te vaardigen naar vergaderingen van de Raad van Bewindvoerders van het IMF betreffende agendapunten die de ECB en het Fonds van wederzijds belang achten voor het uitvoeren van hun respectieve mandaten. De ECB-waarnemerstatus houdt in dat met goedkeuring van de voorzitter, de ECB-afgevaardigde de Raad van Bewindvoerders van het IMF schriftelijk of mondeling kan adresseren inzake aangelegenheden waarvoor de ECB werd uitgenodigd, terwijl het adresseringsrecht en het recht om beslissingen te nemen inzake het volledige spectrum van aangelegenheden in IMF-fora is voorbehouden aan de lidstaten.

2.3.   Technische kanttekeningen en wijzigingsvoorstellen

Door de ECB aanbevolen wijzigingen van de ontwerpverordening zijn middels specifieke formuleringsvoorstellen opgenomen in een apart technisch werkdocument met een toelichting. Het technische werkdocument is in de Engelse taal beschikbaar op de ECB-website.

Gedaan te Frankfurt am Main, 6 april 2016.

De president van de ECB

Mario DRAGHI


(1)  COM(2015) 603 def.

(2)  Zie het Verslag van de Vijf Presidenten inzake de voltooiing van Europa’s Economische en Monetaire Unie, 22 juni 2015, beschikbaar op www.ec.europa.eu

(3)  Artikelen II en III van de IMF-statuten.

(4)  Zie sectie 1 van artikel V van de IMF-statuten dat bepaalt dat ieder land dat lid is alleen via haar ministerie van Financiën, centrale bank, stabilisatiefonds of andere vergelijkbaar agentschap met het Fonds contact zal onderhouden en dat het Fonds alleen met of middels dezelfde agentschappen contact zal onderhouden.

(5)  Zie bijvoorbeeld Oostenrijk: secties 1 en 2 van de federale wet van 23 juni 1971 inzake de verhoging van het Oostenrijkse quota in het IMF en de overdracht van het hele quota door de Oesterreichische Nationalbank, BGBI nr. 309/1971; Duitsland: artikel 3, lid 2, van de wet op de IMF-statuten van 9 januari 1978 (BGBl. 1978 II, blz. 13), laatstelijk gewijzigd bij artikel 298 van de verordening van 31 augustus 2015 (BGBl. I, blz. 1474); Finland: sectie 2 van wet 68/1977 inzake de vaststelling van een aantal wijzigingen van het Verdrag betreffende het Internationaal Monetair Fonds; Slovenië: artikel 4 van de wet op het lidmaatschap van de Republiek Slovenië van het Internationaal Monetair Fonds; Portugal: artikel 1, lid 1, van wetsdecreet nr. 245/89 van 5 augustus 1989.

(6)  Dit is bijvoorbeeld het geval in België, Estland, Duitsland, Letland, Litouwen, Malta, Nederland, Oostenrijk, Slowakije, Slovenië, Finland en Portugal.

(7)  Zie sectie 2, onder a), van artikel XIII van de IMF-statuten.

(8)  Zie artikel XVII van de IMF-statuten.

(9)  Zie het eerste en vierde streepje van artikel 23 van de ESCB-statuten.

(10)  Artikel 31.1 van de ESCB-statuten.

(11)  Artikel 30.5 van de ESCB-statuten.

(12)  Zie sectie 3 van artikel XVII van de IMF-statuten.

(13)  Aangaande de ECB moet tevens rekening worden gehouden met de taken die aan de ECB opgedragen werden krachtens Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63).

(14)  Zie punt 134 van het arrest in Commissie van de Europese Gemeenschappen/Europese Centrale Bank, zaak C-11/00, ECLI:EU:C:2003:395.

(15)  Zie de eerste alinea van de afdeling „Functionele onafhankelijkheid” van hoofdstuk 2.2.3 van het ECB-convergentieverslag van 2014.

(16)  Zie punt 9 van Advies CON/2003/20 aangaande de term „monetair beleid” in artikel 3, lid 1, onder c), van het VWEU. Aangezien de ESCB-statuten een integrerend onderdeel vormen van de Verdragen (artikel 51 VEU), verwijst de term „monetair beleid” tevens naar de in de ESCB-statuten vastgelegde bepalingen inzake monetair beleid.

(17)  Zie artikel 27 van Verordening (EU) nr. 1024/2013.

(18)  Zie artikel 282, lid 3, VWEU, artikel 9.1 van de ESCB-statuten en artikel 8 van Verordening (EU) nr. 1024/2013. De internationale rechtspersoonlijkheid van de ECB is beperkt tot haar taken en de toepasselijke bepalingen van de Verdragen. Derhalve, overeenkomstig artikelen 6.1 en 6.2 van de ESCB-statuten op het gebied van internationale samenwerking, aangaande de aan het ESCB opgedragen taken, moet de ECB beslissen hoe het ESCB vertegenwoordigd zal worden en hoe de ECB en, behoudens haar goedkeuring, de nationale centrale banken kunnen deelnemen in internationale monetaire instellingen. Artikel 6.3 van de ESCB-statuten bepaalt dat deze bepalingen de door de Raad uit hoofde van artikel 138, lid 2, vastgestelde passende maatregelen onverlet laten om de gezamenlijke vertegenwoordiging van het eurogebied in de internationale financiële instellingen en conferenties te verzekeren.

(19)  Besluit nr. 12925-(03/1), 27 december 2002, gewijzigd bij Besluiten nr. 13414-(05/01), 23 december 2004, nr. 13612-(05/108), 22 december 2005 en nr. 14517-(10/1), 5 januari 2010.


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europese Commissie

16.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/5


Wisselkoersen van de euro (1)

15 juni 2016

(2016/C 216/02)

1 euro =


 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

1,1230

JPY

Japanse yen

119,29

DKK

Deense kroon

7,4356

GBP

Pond sterling

0,79158

SEK

Zweedse kroon

9,3540

CHF

Zwitserse frank

1,0817

ISK

IJslandse kroon

 

NOK

Noorse kroon

9,3415

BGN

Bulgaarse lev

1,9558

CZK

Tsjechische koruna

27,073

HUF

Hongaarse forint

313,86

PLN

Poolse zloty

4,4119

RON

Roemeense leu

4,5358

TRY

Turkse lira

3,2905

AUD

Australische dollar

1,5188

CAD

Canadese dollar

1,4438

HKD

Hongkongse dollar

8,7162

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

1,5974

SGD

Singaporese dollar

1,5215

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 316,08

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

17,1016

CNY

Chinese yuan renminbi

7,3905

HRK

Kroatische kuna

7,5278

IDR

Indonesische roepia

15 010,63

MYR

Maleisische ringgit

4,6054

PHP

Filipijnse peso

52,032

RUB

Russische roebel

73,7390

THB

Thaise baht

39,602

BRL

Braziliaanse real

3,8945

MXN

Mexicaanse peso

21,1993

INR

Indiase roepie

75,3670


(1)  Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE LIDSTATEN

16.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/6


Kennisgeving namens de Ierse regering, overeenkomstig artikel 10, lid 2, van Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas (de „gasrichtlijn”), in verband met de aanwijzing van Gas Networks Ireland als transmissiesysteembeheerder — Transmissiesysteembeheerder voor gas

(2016/C 216/03)

Na de certificering van Gas Networks Ireland als transmissiesysteembeheerder met ontvlechting van eigendom (artikel 9 van de gasrichtlijn) heeft de Commission for Energy Regulation (CER), de nationale regelgevende autoriteit van Ierland, de Europese Commissie in kennis gesteld van de officiële goedkeuring en aanwijzing van deze onderneming als transmissiesysteembeheerder overeenkomstig artikel 10 van de gasrichtlijn.

Aanvullende informatie kan worden verkregen op het volgende adres:

http://www.cer.ie/ (Ref: CER/16/113)


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

EVA-Hof

16.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/7


Beroep tegen de Republiek IJsland, ingesteld door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 23 oktober 2015

(Zaak E-25/15)

(2016/C 216/04)

Op 23 oktober 2015 is bij het EVA-Hof beroep ingesteld tegen de Republiek IJsland door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, vertegenwoordigd door Carsten Zatschler, Markus Schneider en Clémence Perrin, optredend als gemachtigden van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, Belliardstraat 35, 1040 Brussel, België.

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA vraagt het EVA-Hof:

1.

vast te stellen dat de Republiek IJsland, door niet binnen de gestelde termijn alle noodzakelijke maatregelen te nemen om van de begunstigden de staatssteun terug te vorderen die bij de artikelen 2, 3, 4 en 5 van Besluit nr. 404/14/COL van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA van 8 oktober 2014 betreffende de regeling inzake investeringsstimulansen in IJsland onverenigbaar is verklaard met de werking van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte; door niet binnen de gestelde termijn alle resterende betalingen als bedoeld in artikel 7, derde volzin, van dat besluit te annuleren; en door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA niet binnen de gestelde termijn alle gegevens als bedoeld in artikel 8 van dat besluit te verstrekken, niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 14, lid 3, van deel II van Protocol nr. 3 bij de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een toezichthoudende autoriteit en een Hof van Justitie en de artikelen 6, 7 en 8 van Besluit nr. 404/14/COL.

2.

De Republiek IJsland te verwijzen in de kosten.

Feiten en argumenten:

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA voert aan dat de Republiek IJsland niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen die zijn vastgesteld in Besluit nr. 404/14/COL van de Autoriteit van 8 oktober 2014 betreffende de regeling inzake investeringsstimulansen van IJsland (hierna „het terugvorderingsbesluit” of „besluit” genoemd).

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA betoogt dat de Autoriteit in het terugvorderingsbesluit onder meer vaststelde dat vijf investeringsovereenkomsten die de Republiek IJsland met ondernemingen had gesloten, nieuwe staatssteun behelsden die onverenigbaar is met de werking van de EER-overeenkomst.

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA betoogt dat artikel 6 van het terugvorderingsbesluit de Republiek IJsland ertoe verplicht alle noodzakelijke maatregelen om van de begunstigden de onrechtmatig verleende staatssteun bedoeld in de artikelen 2, 3, 4 en 5 van het besluit, terug te vorderen.

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA betoogt dat de derde volzin van artikel 7 van het terugvorderingsbesluit de Republiek IJsland een verplichting oplegt om alle uitstaande betalingen van de steun te annuleren met ingang van de datum van kennisgeving van het besluit, dat wil zeggen vanaf 8 oktober 2014.

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA voegt hieraan toe dat de Republiek IJsland volgens artikel 8 van het terugvorderingsbesluit verplicht was de Autoriteit uiterlijk op 9 december 2014 de informatie te verstrekken die in voornoemd artikel is vermeld.


16.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/8


Beroep tegen de Republiek IJsland, ingesteld door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 16 december 2015

(Zaak E-30/15)

(2016/C 216/05)

Op 16 december 2015 is bij het EVA-Hof beroep ingesteld tegen de Republiek IJsland door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, vertegenwoordigd door Carsten Zatschler, Clémence Perrin en Marlene Lie Hakkebo, optredend als gemachtigden van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, Belliardstraat 35, 1040 Brussel, België.

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA vraagt het EVA-Hof:

1.

te verklaren dat de Republiek IJsland, door het niet binnen de gestelde termijn vaststellen van de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van het besluit waarnaar wordt verwezen in punt 15q van hoofdstuk XIII van bijlage II bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (Richtlijn 2011/62/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik, om te verhinderen dat vervalste geneesmiddelen in de legale distributieketen belanden), zoals aangepast aan de EER-overeenkomst bij Protocol 1 daarbij, of in elk geval door deze maatregelen niet aan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA mee te delen, haar verplichtingen uit hoofde van dat besluit en van artikel 7 van de EER-overeenkomst niet is nagekomen;

2.

de Republiek IJsland te verwijzen in de kosten van de procedure.

Feiten en argumenten:

Het verzoek betreft het feit dat de Republiek IJsland op 14 maart 2015 nog geen gevolg had gegeven aan een met redenen omkleed advies dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 14 januari 2015 tot haar had gericht en dat betrekking had op de niet-omzetting in nationaal recht van Richtlijn 2011/62/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik, om te verhinderen dat vervalste geneesmiddelen in de legale distributieketen belanden, waarnaar wordt verwezen in punt 15q van hoofdstuk XIII van bijlage II bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en die is aangepast aan de EER-overeenkomst bij Protocol 1 daarbij („het besluit”).

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA betoogt dat de Republiek IJsland haar verplichtingen uit hoofde van het besluit en van artikel 7 van de EER-overeenkomst niet is nagekomen door het niet binnen de gestelde termijn vaststellen van de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van het besluit.


16.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/9


Beroep tegen de Republiek IJsland, ingesteld door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 17 december 2015

(Zaak E-31/15)

(2016/C 216/06)

Op 17 december 2015 is bij het EVA-Hof beroep ingesteld tegen de Republiek IJsland door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, vertegenwoordigd door Carsten Zatschler, Øyvind Bø en Íris Ísberg, optredend als gemachtigden van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, Belliardstraat 35, 1040 Brussel, België.

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA vraagt het EVA-Hof:

1.

te verklaren dat de Republiek IJsland, door het niet binnen de gestelde termijn vaststellen van de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van het besluit waarnaar wordt verwezen in punt 9f van bijlage XVII bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (Richtlijn 2011/77/EU van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2011 tot wijziging van Richtlijn 2006/116/EG betreffende de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten), zoals aangepast aan de EER-overeenkomst bij Protocol 1 daarbij, of in elk geval door deze maatregelen niet aan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA mee te delen, haar verplichtingen uit hoofde van dat besluit en van artikel 7 van de EER-overeenkomst niet is nagekomen;

2.

de Republiek IJsland te verwijzen in de kosten van de procedure.

Feiten en argumenten:

Het verzoek betreft het feit dat de Republiek IJsland op 8 juni 2015 nog geen gevolg had gegeven aan een met redenen omkleed advies dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 8 april 2015 tot haar had gericht en dat betrekking had op de niet-omzetting in nationaal recht van Richtlijn 2011/77/EU van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2011 tot wijziging van Richtlijn 2006/116/EG betreffende de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten, waarnaar wordt verwezen in punt 9f van bijlage XVII bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en die is aangepast aan de EER-overeenkomst bij Protocol 1 daarbij („het besluit”).

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA betoogt dat de Republiek IJsland haar verplichtingen uit hoofde van het besluit en van artikel 7 van de EER-overeenkomst niet is nagekomen door het niet binnen de gestelde termijn vaststellen van de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van het besluit.


16.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/10


Beroep tegen het Vorstendom Liechtenstein, ingesteld door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 17 december 2015

(Zaak E-32/15)

(2016/C 216/07)

Op 17 december 2015 is bij het EVA-Hof beroep ingesteld tegen het Vorstendom Liechtenstein door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, vertegenwoordigd door Carsten Zatschler, Øyvind Bø en Marlene Lie Hakkebo, optredend als gemachtigden van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, Belliardstraat 35, 1040 Brussel, België.

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA vraagt het EVA-Hof:

1.

te verklaren dat het Vorstendom Liechtenstein niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit hoofde van de handelingen waarnaar wordt verwezen in punt 24f van bijlage VIII bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte:

Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs,

Richtlijn 2011/94/EU van de Commissie van 28 november 2011 tot wijziging van Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het rijbewijs, en

Richtlijn 2012/36/EU van de Commissie van 19 november 2012 tot wijziging van Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het rijbewijs,

zoals aangepast aan de overeenkomst bij Protocol 1 daarbij, op grond van artikel 7 van de EER-overeenkomst, door niet de maatregelen te nemen die nodig zijn ter uitvoering van de handelingen binnen de gestelde termijn, of in elk geval door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA niet van de genomen maatregelen in kennis te stellen.

2.

Liechtenstein te verwijzen in de kosten van de procedure.

Feiten en argumenten:

Het verzoek betreft het feit dat het Vorstendom Liechtenstein op 24 augustus 2015 nog geen gevolg had gegeven aan een met redenen omkleed advies dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 24 juni 2015 tot hem had gericht en dat betrekking had op de niet-omzetting door deze staat in zijn nationaal recht van Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs, alsook

Richtlijn 2011/94/EU van de Commissie van 28 november 2011 tot wijziging van Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het rijbewijs, en

Richtlijn 2012/36/EU van de Commissie van 19 november 2012 tot wijziging van Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het rijbewijs, waarnaar wordt verwezen in punt 24f van bijlage VIII bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en zoals aangepast aan die overeenkomst bij Protocol 1 daarbij (hierna „de handelingen” genoemd).

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA betoogt dat Liechtenstein zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 7 van de EER-overeenkomst niet is nagekomen door niet binnen de gestelde termijn de maatregelen vast te stellen die voor de tenuitvoerlegging van de handelingen noodzakelijk zijn.


16.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/11


Beroep tegen de Republiek IJsland, ingesteld door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 17 december 2015

(Zaak E-33/15)

(2016/C 216/08)

Op 17 december 2015 is bij het EVA-Hof beroep ingesteld tegen de Republiek IJsland door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, vertegenwoordigd door Carsten Zatschler, Clémence Perrin en Íris Ísberg, optredend als gemachtigden van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, Belliardstraat 35, 1040 Brussel, België.

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA vraagt het EVA-Hof:

1.

te verklaren dat de Republiek IJsland, door het niet binnen de gestelde termijn vaststellen van de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van het besluit waarnaar wordt verwezen in punt 15q van hoofdstuk XIII van bijlage II bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (Richtlijn 2012/26/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG, wat de geneesmiddelenbewaking betreft), zoals aangepast aan de EER-overeenkomst bij Protocol 1 daarbij, of in elk geval door deze maatregelen niet aan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA mee te delen, haar verplichtingen uit hoofde van dat besluit en van artikel 7 van de EER-overeenkomst niet is nagekomen;

2.

de Republiek IJsland te verwijzen in de kosten van de procedure.

Feiten en argumenten:

Het verzoek betreft het feit dat de Republiek IJsland op 14 maart 2015 nog geen gevolg had gegeven aan een met redenen omkleed advies dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 14 januari 2015 tot haar had gericht en dat betrekking had op de niet-omzetting in nationaal recht van Richtlijn 2012/26/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG, wat de geneesmiddelenbewaking betreft, waarnaar wordt verwezen in punt 15q van hoofdstuk XIII van bijlage II bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en die is aangepast aan die overeenkomst bij Protocol 1 daarbij („het besluit”).

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA betoogt dat de Republiek IJsland haar verplichtingen uit hoofde van het besluit en van artikel 7 van de EER-overeenkomst niet is nagekomen door het niet binnen de gestelde termijn vaststellen van de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van het besluit.


16.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/12


Beroep tegen de Republiek IJsland, ingesteld door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 17 december 2015

(zaak E-34/15)

(2016/C 216/09)

Op 17 december 2015 is bij het EVA-Hof beroep ingesteld tegen de Republiek IJsland door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, vertegenwoordigd door Carsten Zatschler, Øyvind Bø en Íris Ísberg, optredend als gemachtigden van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, Belliardstraat 35, 1040 Brussel, België.

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA vraagt het EVA-Hof:

1.

te verklaren dat de Republiek IJsland, door het niet binnen de gestelde termijn vaststellen van de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van het besluit waarnaar wordt verwezen in punt 1a van hoofdstuk XXIV van bijlage II bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (Richtlijn 2012/46/EU van de Commissie van 6 december 2012 tot wijziging van Richtlijn 97/68/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake maatregelen tegen de uitstoot van verontreinigende gassen en deeltjes door inwendige verbrandingsmotoren die worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines), zoals aangepast aan de EER-overeenkomst bij Protocol 1 daarbij, of in elk geval door deze maatregelen niet aan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA mee te delen, haar verplichtingen uit hoofde van dat besluit en van artikel 7 van de EER-overeenkomst niet is nagekomen;

2.

de Republiek IJsland te verwijzen in de kosten van de procedure.

Feiten en argumenten:

Het verzoek betreft het feit dat de Republiek IJsland op 13 juli 2015 nog geen gevolg had gegeven aan een met redenen omkleed advies dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 13 mei 2015 tot haar had gericht en dat betrekking had op de niet-omzetting in nationaal recht van Richtlijn 2012/46/EU van de Commissie van 6 december 2012 tot wijziging van Richtlijn 97/68/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake maatregelen tegen de uitstoot van verontreinigende gassen en deeltjes door inwendige verbrandingsmotoren die worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines, waarnaar wordt verwezen in punt 1a van hoofdstuk XXIV van bijlage II bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en die is aangepast aan die Overeenkomst bij Protocol 1 daarbij („het besluit”).

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA betoogt dat de Republiek IJsland haar verplichtingen uit hoofde van het besluit en van artikel 7 van de EER-overeenkomst niet is nagekomen door het niet binnen de gestelde termijn vaststellen van de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van het besluit.


16.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/13


Beroep tegen het Koninkrijk Noorwegen, ingesteld door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 22 december 2015

(Zaak E-35/15)

(2016/C 216/10)

Op 22 december 2015 is bij het EVA-Hof beroep ingesteld tegen het Koninkrijk Noorwegen door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, vertegenwoordigd door Carsten Zatschler, Markus Schneider en Øyvind Bø, optredend als gemachtigden van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, Belliardstraat 35, 1040 Brussel, België.

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA vraagt het EVA-Hof:

1.

te verklaren dat het Koninkrijk Noorwegen zijn verplichtingen die voortvloeien uit het besluit waarnaar wordt verwezen in punt 56i van bijlage XIII bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (Richtlijn 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2000 betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen) niet binnen de gestelde termijn is nagekomen:

a)

door niet voor elke haven in Noorwegen een passend plan voor ontvangst en verwerking van scheepsafval uit te werken en vast te stellen, zoals voorgeschreven door artikel 5, lid 1, van Richtlijn 2000/59/EG;

b)

door niet voor alle havens in Noorwegen het afvalontvangst- en afvalverwerkingsplan te evalueren, goed te keuren, toe te zien op de uitvoering ervan en ervoor te zorgen dat het ten minste om de drie jaar opnieuw wordt goedgekeurd, zoals voorgeschreven door artikel 5, lid 3, van Richtlijn 2000/59/EG, en

c)

door niet te zorgen voor de beschikbaarheid van havenontvangstvoorzieningen die toereikend zijn voor de behoeften van de schepen welke hun havens gewoonlijk aandoen, zonder onnodig oponthoud van de schepen te veroorzaken, zoals voorgeschreven door artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2000/59/EG;

2.

de verweerder te verwijzen in de kosten van de procedure.

Feiten en argumenten:

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA stelt dat het Koninkrijk Noorwegen niet tijdig de belangrijke verplichtingen is nagekomen op het gebied van de bescherming van het mariene milieu in het kader van Richtlijn 2000/59/EG (hierna „de richtlijn” of „de richtlijn inzake havenontvangstvoorzieningen” genoemd).

Om het lozen van scheepsafval en ladingresiduen in zee te beperken, verplicht de richtlijn de EER-staten ervoor te zorgen dat in alle havens toereikende voorzieningen beschikbaar zijn waarmee scheepsafval en ladingresiduen kunnen worden ontvangen, en voor elke haven een afvalontvangst- en afvalverwerkingsplan uit te werken en vast te stellen.

Op 23 oktober 2007 deelden de Noorse autoriteiten de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA mee dat de richtlijn inzake havenontvangstvoorzieningen in nationaal recht was omgezet.

Op verzoek van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA voerde het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid een inspectie uit en stelde het op 28 september 2010 een verslag op waarin onder meer de tekortkomingen van Noorwegen inzake de omzetting van de richtlijn werden gepresenteerd.

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA bracht op 10 juli 2013 een met redenen omkleed advies uit, waarin werd gesteld dat Noorwegen onder meer niet had voldaan aan de krachtens artikel 4, lid 1, en artikel 5, leden 1 en 3, van de richtlijn op hem rustende verplichtingen. Noorwegen werd verzocht de nodige maatregelen te treffen om uiterlijk op 10 september 2013 aan het met redenen omkleed advies te voldoen.

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA stelt dat Noorwegen uiterlijk op die datum zijn verbintenissen niet is nagekomen om i) voor elke haven in Noorwegen een passend plan voor ontvangst en verwerking van scheepsafval uit te werken en vast te stellen, zoals voorgeschreven door artikel 5, lid 1, van de richtlijn; ii) voor alle havens in Noorwegen het afvalontvangst- en afvalverwerkingsplan te evalueren, goed te keuren, toe te zien op de uitvoering ervan en ervoor te zorgen dat het ten minste om de drie jaar opnieuw wordt goedgekeurd, zoals voorgeschreven door artikel 5, lid 3, van de richtlijn; en iii) te zorgen voor de beschikbaarheid van havenontvangstvoorzieningen in alle havens op zijn grondgebied, zoals voorgeschreven door artikel 4, lid 1, van de richtlijn.


PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

Europese Commissie

16.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 216/14


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak M.8070 — Bancopopular-e/Assets of Barclays Bank)

Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak

(Voor de EER relevante tekst)

(2016/C 216/11)

1.

Op 9 juni 2016 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) ontvangen. Hierin is meegedeeld dat de onderneming Bancopopular-e SA („E-Com” of „de koper”) in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van de concentratieverordening de volledige zeggenschap verkrijgt over de divisie betaalkaarten van Barclays in Spanje en Portugal („de doelonderneming”) bij Barclays Bank PLC („Barclays” of „de verkoper”).

2.

De activiteiten van de betrokken ondernemingen zijn:

E-Com verleent diensten op het gebied van de uitgifte van betaalkaarten in Spanje en in mindere mate ook diensten op het gebied van verzekeringsbemiddeling en verzekeringsdistributie op de Spaanse markt. E-Com is een gemeenschappelijke onderneming die onder gezamenlijke zeggenschap staat van Banco Popular en bepaalde particuliere gelieerde fondsen die worden beheerd door Värde Partners Inc. („Värde”);

de doelonderneming omvat de divisie betaalkaarten van Barclays in Portugal en Spanje die zich bezighoudt met de uitgifte en het op de markt brengen van consumentenkredieten, kredietkaarten voor consumenten, kredietkaartproducten en aanverwante betalingsproducten voor consumenten en consumentenleningen via kredietkaarten, alsook met dienstverlening op dit gebied. Daarnaast heeft de doelonderneming een marginale aanwezigheid op de markt voor de distributie van verzekeringsdiensten in Spanje en Portugal.

3.

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van de concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden. Er zij op gewezen dat deze zaak in aanmerking kan komen voor de vereenvoudigde procedure zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (2).

4.

De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen per fax (+32 22964301), via e-mail naar COMP-MERGER-REGISTRY@ec.europa.eu of per post, onder vermelding van zaaknummer „M.8070 — Bancopopular-e/Assets of Barclays Bank”, aan onderstaand adres worden toegezonden:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

1049 Brussel

BELGIË


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1 („de concentratieverordening”).

(2)  PB C 366 van 14.12.2013, blz. 5.