ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 200

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

59e jaargang
6 juni 2016


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2016/C 200/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2016/C 200/02

Zaak C-142/15 P: Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 10 maart 2016 — SolarWorld AG/Brandoni solare SpA, Global Sun Ltd, Silicio Solar SAU, Solaria Energia y Medio Ambiente SA, Europese Commissie [Hogere voorziening — Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof — Artikel 263 VWEU — Criterium van rechtstreekse geraaktheid — Kennelijk ongegronde hogere voorziening — Dumping — Invoer van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen en wafers) van oorsprong uit of verzonden uit China — Verordening (EG) nr. 1225/2009 — Artikel 8 — Aanbod van een prijsverbintenis door Chinese producenten-exporteurs — Aanvaarding door de Commissie — Vrijstelling van antidumpingrechten — Beroep tegen het besluit tot aanvaarding — Niet-ontvankelijkheid]

2

2016/C 200/03

Zaak C-312/15 P: Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 10 maart 2016 — Solar World AG/Solsonica SpA, Europese Commissie [Hogere voorziening — Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof — Kennelijk ongegronde hogere voorziening — Verordening (EU) nr. 513/2013 — Dumping — Invoer van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen en wafers) van oorsprong uit of verzonden uit China — Voorlopig antidumpingrecht — Definitief antidumpingrecht — Afdoening zonder beslissing — Verlies van procesbelang]

3

2016/C 200/04

Zaak C-346/15 P: Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 25 februari 2016 — Steinbeck GmbH/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Alfred Sternjakob GmbH & Co. KG [Hogere voorziening — Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof — Gemeenschapswoordmerken BE HAPPY — Nietigverklaring — Verordening (EG) nr. 207/2009 — Artikel 7, lid 1, onder b) — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen]

3

2016/C 200/05

Zaak C-380/15: Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 23 februari 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de les Illes Balears — Spanje) — Francisca Garzón Ramos, José Javier Ramos Martín/Banco de Caja España de Inversiones, Salamanca y Soria SA, Intercotrans SL (Prejudiciële verwijzing — Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Recht op een effectieve rechterlijke bescherming — Hypothecaire-executieprocedure — Bevoegdheden van de nationale rechter ten gronde — Geen tenuitvoerbrenging van het Unierecht — Artikel 53, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof — Kennelijke onbevoegdheid van het Hof)

4

2016/C 200/06

Zaak C-613/15: Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 17 maart 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de Primera Instancia no 5 de Alcobendas — Spanje) — Ibercaja Banco SAU/José Cortés González (Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 93/13/EEG — Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten — Vastgoedleningen — Vertragingsrentebeding — Beding inzake vervroegde opeisbaarheid — Bevoegdheid van de nationale rechter — Vervaltermijn)

4

2016/C 200/07

Zaak C-407/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Bacău (Roemenië) op 27 juli 2015 — Ovidiu Rîpanu/Compania Națională Loteria Română S.A.

5

2016/C 200/08

Zaak C-121/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale civile e penale di Cagliari (Italië) op 29 februari 2016 — Salumificio Murru SpA/Autotrasporti di Marongiu Remigio

5

2016/C 200/09

Zaak C-139/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Burgos (Spanje) op 7 maart 2016 — Juan Moreno Marín, Maria Almudena Benavente Cárdaba en Rodrigo Moreno Benavente/Abadía Retuerta, S.A.

6

2016/C 200/10

Zaak C-140/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per le Marche (Italië) op 7 maart 2016 — Edra Costruzioni Soc. coop., Edilfac Srl/Comune di Maiolati Spontini

7

2016/C 200/11

Zaak C-143/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 9 maart 2016 — Abercrombie & Fitch Italia Srl/Antonino Bordonaro

7

2016/C 200/12

Zaak C-145/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Gerechtshof Amsterdam (Nederland) op 14 maart 2016 — Aramex Nederland BV tegen Inspecteur van de Belastingdienst/Douane

8

2016/C 200/13

Zaak C-150/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Craiova (Roemenië) op 14 maart 2016 — Fondul Proprietatea SA/Complexul Energetic Oltenia SA

8

2016/C 200/14

Zaak C-155/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) op 16 maart 2016 — Sarval Sud-Est SAS, Siffda Bretagne SAS, Siffda Centre SAS, Siram SARL, Francisque Gay, Patrick Legras de Grandcourt/Association ATM Porc, Association ATM Avicole, Association ATM équidés Angee, Association ATM éleveurs de ruminants, Association ATM lapins Clipp, Association ATM palmipèdes gras — Cifog, Association ATM ponte — CNPO, Atemax France, Monnard Jura SNC, Fédération nationale bovine (FNB), Fédération nationale porcine

9

2016/C 200/15

Zaak C-162/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Molise (Italië) op 18 maart 2016 — Spinosa Costruzioni Generali SpA Melfi Srl/Comune di Monteroduni

10

2016/C 200/16

Zaak C-167/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de Primera Instancia n.o 2 de Santander (Spanje) op 23 maart 2016 — Banco Bilbao Vizcaya Argentaria, S.A./Fernando Quintano Ujeta en María Isabel Sánchez García

11

2016/C 200/17

Zaak C-171/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rayonen sad Sofia (Bulgarije) op 24 maart 2016 — Strafzaak tegen Trayan Beshkov

11

2016/C 200/18

Zaak C-177/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa (Letland) op 29 maart 2016 — Biedrība Autortiesību un komunicēšanās konsultāciju aģentūra/Latvijas Autoru apvienība/Konkurences padome

12

2016/C 200/19

Zaak C-192/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Upper Tribunal (Tax and Chancery Chamber) (Verenigd Koninkrijk) op 6 april 2016 — Peter Fisher, Stephen Fisher, Anne Fisher/Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs

13

2016/C 200/20

Zaak C-202/16: Beroep ingesteld op 12 april 2016 — Europese Commissie/Helleense Republiek

14

2016/C 200/21

Zaak C-118/15: Beschikking van de president van het Hof van 22 februari 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Autónoma del País Vasco — Spanje) — Confederación Sindical ELA en Juan Manuel Martínez Sánchez/Aquarbe, S.A.U. en Consorcio de Aguas de Busturialdea

15

2016/C 200/22

Zaak C-302/15: Beschikking van de president van het Hof van 9 maart 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado Contencioso-Administrativo no 1 de Tarragona — Spanje) — Correos y Telégrafos SA/Ayuntamiento de Vila Seca

15

2016/C 200/23

Zaak C-540/15: Beschikking van de president van het Hof van 17 maart 2016 — Europese Commissie/Helleense Republiek

16

 

Gerecht

2016/C 200/24

Gevoegde zaken T-50/06 RENV II en T-69/06 RENV II: Arrest van het Gerecht van 22 april 2016 — Ierland en Aughinish Alumina/Commissie [Staatssteun — Richtlijn 92/81/EEG — Accijns op minerale oliën — Minerale oliën die als brandstof worden gebruikt bij de productie van aluminiumoxide — Accijnsvrijstelling — Bestaande steun of nieuwe steun — Artikel 1, onder b), i), iii) en iv), van verordening (EG) nr. 659/1999 — Rechtszekerheid — Gewettigd vertrouwen — Redelijke termijn — Beginsel van behoorlijk bestuur — Misbruik van bevoegdheid — Motiveringsplicht — Begrip staatssteun — Voordeel — Ongunstige beïnvloeding van de handel tussen de lidstaten — Distorsie van de mededinging]

17

2016/C 200/25

Zaak T-56/06 RENV II: Arrest van het Gerecht van 22 april 2016 — Frankrijk/Commissie (Staatssteun — Richtlijn 92/81/EEG — Accijns op minerale oliën — Minerale oliën die als brandstof worden gebruikt bij de productie van aluminiumoxide — Accijnsvrijstelling — Gewettigd vertrouwen — Rechtszekerheid — Redelijke termijn)

18

2016/C 200/26

Gevoegde zaken T-60/06 RENV II en T-62/06 RENV II: Arrest van het Gerecht van 22 april 2016 — Italië en Eurallumina/Commissie (Staatssteun — Richtlijn 92/81/EEG — Accijns op minerale oliën — Minerale oliën die als brandstof worden gebruikt bij de productie van aluminiumoxide — Accijnsvrijstelling — Selectiviteit van de maatregel — Steunmaatregelen die als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd — Communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu — Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen van 1998 — Gewettigd vertrouwen — Rechtszekerheid — Beginsel lex specialis derogat generali — Vermoeden van rechtmatigheid en beginsel van nuttig effect van de handelingen van de instellingen — Beginsel van behoorlijk bestuur — Motiveringsplicht)

18

2016/C 200/27

Zaak T-44/14: Arrest van het Gerecht van 19 april 2016 — Costantini e.a./Commissie [Institutioneel recht — Europees burgerinitiatief — Sociale politiek — Dienst van algemeen economisch belang — Artikel 352 VWEU — Weigering van registratie — Kennelijk ontbreken van bevoegdheden van de Commissie — Artikel 4, lid 2, onder b), van verordening (EU) nr. 211/2011 — Beginsel van behoorlijk bestuur — Motiveringsplicht]

19

2016/C 200/28

Zaak T-77/15: Arrest van het Gerecht van 20 april 2016 — Tronios Group International/EUIPO — Sky (SkyTec) [Uniemerk — Nietigheidsprocedure — Uniewoordmerk SkyTec — Ouder nationaal woordmerk SKY — Relatieve weigeringsgrond — Rechtsverwerking wegens gedogen — Artikel 54, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009]

20

2016/C 200/29

Zaak T-295/15: Beschikking van het Gerecht van 18 april 2016 — Zhang/EUIPO — K & L Ruppert Stiftung (Anna Smith) [Merk van de Europese Unie — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniewoordmerk Anna Smith — Ouder Uniewoordmerk SMITH — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Beroep dat deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk rechtens ongegrond is]

21

2016/C 200/30

Zaak T-320/15: Beschikking van het Gerecht van 15 april 2016 — Impresa Costruzioni Giuseppe Maltauro/Commissie (Overheidsopdrachten — Intrekking van de bestreden handeling — Afdoening zonder beslissing)

21

2016/C 200/31

Zaak T-475/15: Beschikking van het Gerecht van 4 april 2016 — L'Oréal/EUIPO — LR Health & Beauty Systems (LR) (Gemeenschapsmerk — Nietigheidsprocedure — Intrekking van het merk — Afdoening zonder beslissing)

22

2016/C 200/32

Zaak T-536/15: Beschikking van het Gerecht van 18 maart 2016 — CBM/BHIM — ÏD Group (Fashion ID) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Intrekking van de oppositie — Afdoening zonder beslissing)

22

2016/C 200/33

Zaak T-550/15: Beschikking van het Gerecht van 19 april 2016 — Portugal/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — ELGF en Elfpo — Beroepstermijn — Aanvang — Te laat ingesteld beroep — Niet-ontvankelijkheid)

23

2016/C 200/34

Zaak T-551/15: Beschikking van het Gerecht van 19 april 2016 — Portugal/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — ELGF en Elfpo — Beroepstermijn — Aanvang — Te laat ingesteld beroep — Niet-ontvankelijkheid)

24

2016/C 200/35

Zaak T-556/15: Beschikking van het Gerecht van 19 april 2016 — Portugal/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — ELGF en Elfpo — Beroepstermijn — Aanvang — Te laat ingesteld beroep — Niet-ontvankelijkheid)

24

2016/C 200/36

Zaak T-592/15: Beschikking van het Gerecht van 18 maart 2016 — Novartis/BHIM — SK Chemicals (Weergave van een transdermale pleister) (Gemeenschapsmerk — Nietigheidsprocedure — Intrekking van de bestreden beslissing — Afdoening zonder beslissing)

25

2016/C 200/37

Zaak T-140/16 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 22 april 2016 — Le Pen/Parlement (Kort geding — Lid van het Europees Parlement — Terugvordering van ter dekking van de kosten van parlementaire medewerkers betaalde vergoedingen — Vordering tot opschorting van tenuitvoerlegging — Geen spoedeisendheid)

26

2016/C 200/38

Zaak T-119/16: Beroep ingesteld op 22 maart 2016 — Topera/EUIPO (RHYTHMVIEW)

26

2016/C 200/39

Zaak T-137/16: Beroep ingesteld op 25 maart 2016 — Uniwersytet Wrocławski/Commissie en REA

27

2016/C 200/40

Zaak T-153/16: Beroep ingesteld op 8 april 2016 — Acerga/Raad

28

2016/C 200/41

Zaak T-154/16: Beroep ingesteld op 14 april 2016 — GRID applications/EUIPO (APlan)

29

2016/C 200/42

Zaak T-160/16: Beroep ingesteld op 15 april 2016 — Groningen Seaports e.a./Commissie

29

2016/C 200/43

Zaak T-163/16: Beroep ingesteld op 15 april 2016 — Reisswolf/EUIPO (secret. service.)

30

2016/C 200/44

Zaak T-164/16: Beroep ingesteld op 18 april 2016 — Piper Verlag/EUIPO (THE TRAVEL EPISODES)

31

2016/C 200/45

Zaak T-166/16: Beroep ingesteld op 13 april 2016 — Panzeri/Parlement

32

2016/C 200/46

Zaak T-717/15: Beschikking van het Gerecht van 7 april 2016 — Drugsrus/EMA

32


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2016/C 200/01)

Laatste publicatie

PB C 191 van 30.5.2016

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 175 van 17.5.2016

PB C 165 van 10.5.2016

PB C 156 van 2.5.2016

PB C 145 van 25.4.2016

PB C 136 van 18.4.2016

PB C 118 van 4.4.2016

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/2


Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 10 maart 2016 — SolarWorld AG/Brandoni solare SpA, Global Sun Ltd, Silicio Solar SAU, Solaria Energia y Medio Ambiente SA, Europese Commissie

(Zaak C-142/15 P) (1)

([Hogere voorziening - Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Artikel 263 VWEU - Criterium van rechtstreekse geraaktheid - Kennelijk ongegronde hogere voorziening - Dumping - Invoer van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen en wafers) van oorsprong uit of verzonden uit China - Verordening (EG) nr. 1225/2009 - Artikel 8 - Aanbod van een prijsverbintenis door Chinese producenten-exporteurs - Aanvaarding door de Commissie - Vrijstelling van antidumpingrechten - Beroep tegen het besluit tot aanvaarding - Niet-ontvankelijkheid])

(2016/C 200/02)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: SolarWorld AG (vertegenwoordigers: L. Ruessmann, avocat, J. Beck, solicitor)

Andere partijen in de procedure: Brandoni solare SpA, Global Sun Ltd, Silicio Solar SAU, Solaria Energia y Medio Ambiente SA (vertegenwoordigers: L. Ruessmann, avocat, J. Beck, solicitor), Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Brakeland, T. Maxian Rusche en A. Stobiecka-Kuik, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

SolarWorld AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 190 van 8.6.2015.


6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/3


Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 10 maart 2016 — Solar World AG/Solsonica SpA, Europese Commissie

(Zaak C-312/15 P) (1)

([Hogere voorziening - Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Kennelijk ongegronde hogere voorziening - Verordening (EU) nr. 513/2013 - Dumping - Invoer van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen en wafers) van oorsprong uit of verzonden uit China - Voorlopig antidumpingrecht - Definitief antidumpingrecht - Afdoening zonder beslissing - Verlies van procesbelang])

(2016/C 200/03)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Solar World AG (vertegenwoordigers: L. Ruessmann, avocat, J. Beck, solicitor)

Andere partijen in de procedure: Solsonica SpA, Europese Commissie (vertegenwoordigers: J.-F. Brakeland, T. Maxian Rusche en A. Stobiecka-Kuik, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

SolarWorld AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 302 van 14.9.2015.


6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/3


Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 25 februari 2016 — Steinbeck GmbH/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Alfred Sternjakob GmbH & Co. KG

(Zaak C-346/15 P) (1)

([Hogere voorziening - Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Gemeenschapswoordmerken BE HAPPY - Nietigverklaring - Verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikel 7, lid 1, onder b) - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen])

(2016/C 200/04)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Steinbeck GmbH (vertegenwoordigers: M. Heinrich en M. Fischer, advocaten)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Alfred Sternjakob GmbH & Co. KG

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Steinbeck GmbH zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 302 van 14.9.2015.


6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/4


Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 23 februari 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de les Illes Balears — Spanje) — Francisca Garzón Ramos, José Javier Ramos Martín/Banco de Caja España de Inversiones, Salamanca y Soria SA, Intercotrans SL

(Zaak C-380/15) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Recht op een effectieve rechterlijke bescherming - Hypothecaire-executieprocedure - Bevoegdheden van de nationale rechter ten gronde - Geen tenuitvoerbrenging van het Unierecht - Artikel 53, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Kennelijke onbevoegdheid van het Hof))

(2016/C 200/05)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Audiencia Provincial de les Illes Balears

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Francisca Garzón Ramos, José Javier Ramos Martín

Verwerende partijen: Banco de Caja España de Inversiones, Salamanca y Soria SA, Intercotrans SL

Dictum

Het Hof van Justitie van de Europese Unie is kennelijk onbevoegd om te antwoorden op de vragen die de Audiencia Provincial de les Illes Balears (provinciaal hof van de Balearen, Spanje) bij beslissing van 1 juli 2015 heeft voorgelegd.


(1)  PB C 354 van 26.10.2015.


6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/4


Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 17 maart 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de Primera Instancia no 5 de Alcobendas — Spanje) — Ibercaja Banco SAU/José Cortés González

(Zaak C-613/15) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 93/13/EEG - Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten - Vastgoedleningen - Vertragingsrentebeding - Beding inzake vervroegde opeisbaarheid - Bevoegdheid van de nationale rechter - Vervaltermijn))

(2016/C 200/06)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado de Primera Instancia no 5 de Alcobendas

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ibercaja Banco SAU

Verwerende partij: José Cortés González

Dictum

Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten moet aldus worden uitgelegd dat:

de artikelen 3, lid 1, en 4, lid 1, ervan zich ertegen verzetten dat het recht van een lidstaat de bevoegdheid van de nationale rechter beperkt om te beoordelen of een tussen een consument en een verkoper gesloten hypothecaire leningsovereenkomst oneerlijke bedingen bevat, en

de artikelen 6, lid 1, en 7, lid 1, ervan verlangen dat het nationale recht de rechter niet belet om een dergelijk beding buiten toepassing te laten, wanneer hij tot de conclusie komt dat het een „oneerlijk” beding in de zin van artikel 3, lid 1, van die richtlijn is.


(1)  PB C 48 van 8.2.2016.


6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/5


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Bacău (Roemenië) op 27 juli 2015 — Ovidiu Rîpanu/Compania Națională „Loteria Română” S.A.

(Zaak C-407/15)

(2016/C 200/07)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel Bacău

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ovidiu Rîpanu

Verwerende partij: Compania Națională Loteria Română S.A.

Bij beschikking van 18 februari 2016 heeft het Hof (Tiende kamer) zich kennelijk onbevoegd verklaard om de prejudiciële vraag te beantwoorden.


6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/5


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale civile e penale di Cagliari (Italië) op 29 februari 2016 — Salumificio Murru SpA/Autotrasporti di Marongiu Remigio

(Zaak C-121/16)

(2016/C 200/08)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale civile e penale di Cagliari

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Salumificio Murru SpA

Verwerende partij: Autotrasporti di Marongiu Remigio

Prejudiciële vragen

1)

Dient artikel 101 VWEU, juncto artikel 4, lid 3, VEU, aldus worden te uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling zoals die welke is neergelegd in lid 10 van artikel 83 bis van voorlopig wetsbesluit nr. 112/2008, voor zover daarin wordt bepaald dat de prijs van vervoer van goederen over de weg voor rekening van derden niet lager mag zijn dan de door het ministerie van infrastructuur en vervoer vastgestelde minimumbedrijfskosten en niet aan het vrije oordeel van de partijen wordt overgelaten?

2)

Kunnen, gelet op feit dat het ministerie van infrastructuur en vervoer een overheidsinstantie is, de mededingingsregels op de interne markt door de nationale regeling worden beperkt om het doel van bescherming van de verkeersveiligheid te bereiken?


6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/6


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Burgos (Spanje) op 7 maart 2016 — Juan Moreno Marín, Maria Almudena Benavente Cárdaba en Rodrigo Moreno Benavente/Abadía Retuerta, S.A.

(Zaak C-139/16)

(2016/C 200/09)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Audiencia Provincial de Burgos

Partijen in het hoofdgeding

Appellanten: Juan Moreno Marín, Maria Almudena Benavente Cárdaba en Rodrigo Moreno Benavente

Geïntimeerde: Abadía Retuerta, S.A.

Prejudiciële vragen

1)

Omvat het verbod als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder c), van richtlijn 2008/95 (1) mede het gebruik van een teken dat verwijst naar het kenmerk van waren of diensten dat deze in overvloed op een en dezelfde plaats kunnen worden aangetroffen met een hoge waarde en kwaliteit?

2)

Is een dergelijk teken aan te merken als een teken waarmee de plaats van herkomst wordt aangeduid, aangezien de concentratie van waren of diensten zich steeds voordoet op een bepaalde locatie?


(1)  Richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB 2008, L 299, blz. 25).


6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per le Marche (Italië) op 7 maart 2016 — Edra Costruzioni Soc. coop., Edilfac Srl/Comune di Maiolati Spontini

(Zaak C-140/16)

(2016/C 200/10)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per le Marche

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Edra Costruzioni Soc. coop., Edilfac Srl

Verwerende partij: Comune di Maiolati Spontini

Prejudiciële vraag

Verzetten de Unierechtelijke beginselen van de bescherming van het gewettigd vertrouwen en de rechtszekerheid, gelezen in samenhang met de grondbeginselen van het vrije verkeer van goederen, de vrijheid van vestiging en de vrije dienstverrichting volgens het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), alsook de beginselen die daarvan zijn afgeleid, met name de gelijkheid van behandeling, het discriminatieverbod, het beginsel van wederzijdse erkenning, het evenredigheids- en het transparantiebeginsel, zoals daarnaar (laatstelijk) wordt verwezen in richtlijn 2014/24/EU (1), zich tegen een nationale wettelijke regeling, zoals de Italiaanse wettelijke regeling die voortvloeit uit de artikelen 87, lid 4, en 86, lid 3 bis, van wetsbesluit nr. 163 van 2006, juncto artikel 26, lid 6, van wetsbesluit nr. 81 van 2008, zoals deze bepalingen overeenkomstig artikel 99 van het wetboek bestuursprocesrecht ter waarborging van de eerbiediging van de wet en de uniforme uitlegging ervan zijn uitgelegd bij de arresten nr. 3 en nr. 9 van 2015 van de grote kamer van de raad van state, volgens welke het ontbreken in de economische offerte van de afzonderlijke vermelding van de kosten van de veiligheidsmaatregelen in de onderneming in een procedure voor de plaatsing van een overheidsopdracht voor werken hoe dan ook tot de uitsluiting van de betrokken onderneming leidt, zelfs indien van deze verplichting tot afzonderlijke vermelding van die kosten geen sprake is in het bestek of in de oproep tot inschrijvingen en evenmin in het voor de indiening van de offerte in te vullen formulier dat als bijlage daarbij ter beschikking stond, en ongeacht het feit dat de betrokken offerte wel degelijk voorzag in de middelen ter dekking van de minimumkosten van de interne bedrijfskosten voor de veiligheid?


(1)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94, blz. 65).


6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 9 maart 2016 — Abercrombie & Fitch Italia Srl/Antonino Bordonaro

(Zaak C-143/16)

(2016/C 200/11)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte suprema di cassazione

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Abercrombie & Fitch Italia Srl

Verwerende partij: Antonino Bordonaro

Prejudiciële vraag

Is een nationale regeling als die welke is neergelegd in artikel 34 van wetsbesluit nr. 276 van 2003, volgens welke de oproeparbeidsovereenkomst in elk geval kan worden gesloten voor het verrichten van prestaties door personen van minder dan vijfentwintig jaar, in strijd met het verbod van discriminatie op grond leeftijd als bedoeld in richtlijn 2000/78 (1) en in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (artikel 21, lid 1)?


(1)  Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303, blz. 16).


6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/8


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Gerechtshof Amsterdam (Nederland) op 14 maart 2016 — Aramex Nederland BV tegen Inspecteur van de Belastingdienst/Douane

(Zaak C-145/16)

(2016/C 200/12)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Gerechtshof Amsterdam

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: Aramex Nederland BV

Verweerder: Inspecteur van de Belastingdienst/Douane

Prejudiciële vraag

Is uitvoeringsverordening (EU) nr. 301/2012 (1) van de Commissie van 2 april 2012 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur, geldig?


(1)  PB 2012, L 99, blz. 19.


6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/8


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Craiova (Roemenië) op 14 maart 2016 — Fondul Proprietatea SA/Complexul Energetic Oltenia SA

(Zaak C-150/16)

(2016/C 200/13)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel Craiova

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster en appellante: Fondul Proprietatea SA

Verweerster en appellante: Complexul Energetic Oltenia SA

Prejudiciële vragen

1)

Vormt het met de stemmen van de Roemeense Staat, via het ministerie van Economische Zaken — Dienst voor Energie, als aandeelhouder die 77,17 % van het maatschappelijk kapitaal van COMPLEXUL ENERGETIC OLTENIA SA bezit, vastgestelde besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders waarbij de vereffening is aanvaard van een schuld van 28 709 457,13 RON van SC ELECTROCENTRALE GRUP SA bij COMPLEXUL ENERGETIC OLTENIA SA door inbetalinggeving van een actief, namelijk de in het kadaster van de gemeente Chișcani in het district Brăila onder nr. 70301 ingeschreven goederen, en voorts is besloten om aan SC ELECTROCENTRALE GRUP SA het verschil te betalen tussen de marktwaarde van dat actief en de waarde van de vordering van COMPLEXUL ENERGETIC OLTENIA SA, staatssteun in de zin van artikel 107 VWEU, dat wil zeggen i) dat er sprake is van een door de Staat of met staatsmiddelen bekostigde maatregel, ii) dat die maatregel selectief is en iii) dat die maatregel het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kan beïnvloeden?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, moest de staatssteun worden aangemeld overeenkomstig artikel 108, lid 3, VWEU?


6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/9


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) op 16 maart 2016 — Sarval Sud-Est SAS, Siffda Bretagne SAS, Siffda Centre SAS, Siram SARL, Francisque Gay, Patrick Legras de Grandcourt/Association ATM Porc, Association ATM Avicole, Association ATM équidés Angee, Association ATM éleveurs de ruminants, Association ATM lapins Clipp, Association ATM palmipèdes gras — Cifog, Association ATM ponte — CNPO, Atemax France, Monnard Jura SNC, Fédération nationale bovine (FNB), Fédération nationale porcine

(Zaak C-155/16)

(2016/C 200/14)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour de cassation

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Sarval Sud-Est SAS, Siffda Bretagne SAS, Siffda Centre SAS, Siram SARL, Francisque Gay, Patrick Legras de Grandcourt

Verwerende partijen: Association ATM Porc, Association ATM Avicole, Association ATM équidés Angee, Association ATM éleveurs de ruminants, Association ATM lapins Clipp, Association ATM palmipèdes gras — Cifog, Association ATM ponte — CNPO, Atemax France, Monnard Jura SNC, Fédération nationale bovine (FNB), Fédération nationale porcine

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 1 van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (1) aldus worden uitgelegd dat privaatrechtelijke verenigingen die door de betrokken beroepsverenigingen zijn opgericht om contracten te sluiten voor het verwerken van vee dat niet voor consumptie geschikt is, waarvan de financiering voor rekening van de leden van die verenigingen komt, die daarvoor bijdragen storten, als publiekrechtelijke instellingen moeten worden aangemerkt op grond van het criterium dat dergelijke instellingen moeten worden opgericht om specifiek tegemoet te komen aan behoeften van algemeen belang die niet industrieel of commercieel zijn?

2)

Moet artikel 1 van de voornoemde richtlijn 2004/18/EG aldus worden uitgelegd dat de aldus beschreven verenigingen, met name zij die verplichte bijdragen innen, voldoen aan het criterium om als publiekrechtelijke instelling te worden aangemerkt, dat verband houdt met het bestaan van toezicht van de overheid op hun beheer, nu dat economisch en financieel toezicht van de Staat een extern toezicht is op de economische activiteit en het financieel beheer van de betrokken ondernemingen en instellingen en als doel heeft de risico’s van die ondernemingen en instellingen te analyseren en hun prestaties te beoordelen en daarbij de financiële belangen van de Staat te behartigen, en de beambte die is belast met de uitoefening van het toezicht voor de uitoefening van zijn taak alle onderzoeksbevoegdheden heeft op basis van documenten of ter plaatse, dat de onder toezicht geplaatste onderneming of instelling hem alle informatie moet bezorgen die noodzakelijk is voor de uitvoering van zijn taak, met inbegrip van de informatie betreffende de dochterondernemingen die zich binnen haar consolidatiekring bevinden, dat hij desgevallend alle bijkomende informatie opvraagt, dat hij met raadgevende stem mag deelnemen aan de vergaderingen van de raad van bestuur of van toezicht of van het dienstdoend beraadslagend orgaan en de comités of commissies die het kan oprichten, dat hij de vergaderingen van de comités, de commissies en alle adviserende organen die binnen de onderneming of de instelling bestaan alsmede de algemene vergaderingen mag bijwonen, en dat hij de uitnodigingen, agenda’s, en alle andere documenten die vóór elke vergadering moeten worden verstuurd, onder dezelfde voorwaarden als hun leden ontvangt?


(1)  PB L 134, blz. 114.


6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Molise (Italië) op 18 maart 2016 — Spinosa Costruzioni Generali SpA Melfi Srl/Comune di Monteroduni

(Zaak C-162/16)

(2016/C 200/15)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per il Molise

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Spinosa Costruzioni Generali SpA Melfi Srl

Verwerende partij: Comune di Monteroduni

Prejudiciële vraag

Verzetten de Unierechtelijke beginselen van de bescherming van het gewettigd vertrouwen en de rechtszekerheid, gelezen in samenhang met de grondbeginselen van het vrije verkeer van goederen, de vrijheid van vestiging en de vrije dienstverrichting volgens het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), alsook de beginselen die daarvan zijn afgeleid, met name de gelijkheid van behandeling, het discriminatieverbod, het beginsel van wederzijdse erkenning, het evenredigheids- en het transparantiebeginsel, zoals daarnaar (laatstelijk) wordt verwezen in richtlijn 2014/24/EU (1), zich tegen een nationale wettelijke regeling, zoals de Italiaanse wettelijke regeling die voortvloeit uit de artikelen 87, lid 4, en 86, lid 3 bis, van wetsbesluit nr. 163 van 2006, juncto artikel 26, lid 6, van wetsbesluit nr. 81 van 2008, zoals deze bepalingen overeenkomstig artikel 99 van het wetboek bestuursprocesrecht ter waarborging van de eerbiediging van de wet en de uniforme uitlegging ervan zijn uitgelegd bij de arresten nr. 3 en nr. 9 van 2015 van de grote kamer van de raad van state, volgens welke het ontbreken in de economische offerte van de afzonderlijke vermelding van de kosten van de veiligheidsmaatregelen in de onderneming in een procedure voor de plaatsing van een overheidsopdracht voor werken hoe dan ook tot de uitsluiting van de betrokken onderneming leidt, zelfs indien van deze verplichting tot afzonderlijke vermelding van die kosten geen sprake is in het bestek of in de oproep tot inschrijvingen en evenmin in het voor de indiening van de offerte in te vullen formulier dat als bijlage daarbij ter beschikking stond, en ongeacht het feit dat de betrokken offerte wel degelijk voorzag in de middelen ter dekking van de minimumkosten van de interne bedrijfskosten voor de veiligheid?


(1)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94, blz. 65).


6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de Primera Instancia n.o 2 de Santander (Spanje) op 23 maart 2016 — Banco Bilbao Vizcaya Argentaria, S.A./Fernando Quintano Ujeta en María Isabel Sánchez García

(Zaak C-167/16)

(2016/C 200/16)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado de Primera Instancia n.o 2 de Santander

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Banco Bilbao Vizcaya Argentaria, S.A.

Verwerende partijen: Fernando Quintano Ujeta en María Isabel Sánchez García

Prejudiciële vragen

1)

Is het verenigbaar met de artikelen 6, lid 1, en 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG (1) van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, dat een als oneerlijk aangemerkt beding inzake vervroegde opeisbaarheid, dat de grondslag vormt van een executieprocedure, geen gevolgen heeft in de gerechtelijke procedure waarin de oneerlijkheid wordt vastgesteld?

2)

Is een uitlegging die de gevolgen van de kwalificatie van een beding inzake vervroegde opeisbaarheid als oneerlijk afhankelijk stelt van de specifieke kenmerken van de procedures waartussen de verkoper kan kiezen, verenigbaar met de artikelen 6, lid 1, en 7, lid 1, van richtlijn 93/13?

3)

Is een uitlegging volgens welke, ook indien een standaardbeding in een duurovereenkomst vervroegde opeisbaarheid op grond van niet ernstige niet-nakoming toestaat met als gevolg een voor de consument nadeligere situatie dan wanneer de aanvullende procesrechtelijke regel zou zijn gehanteerd, het beding niet nietig zou zijn louter omdat er in het nationale procesrecht een regel ter correctie bestaat die alleen toepasselijk is in de specifieke door de verkoper gekozen procedure en uitsluitend indien bepaalde omstandigheden zich voordoen, in overeenstemming met artikelen 6, lid 1, en 7, lid 1, van richtlijn 93/13?

4)

Is artikel 693, lid 3, LEC (2) voor de consument een geschikt en doeltreffend middel om de gevolgen van een oneerlijk beding inzake vervroegde beëindiging ongedaan te maken, gelet op het feit dat hij de rente en kosten moet betalen?

5)

Eerbiedigt een nationale wettelijke procedureregeling die de consument rechten toekent die hij kan uitoefenen in een bijzonder voortvarende executieprocedure waarvoor de verkoper kan kiezen naast andere ter beschikking staande alternatieven, waarin dergelijke rechten niet bestaan, het doeltreffendheidsbeginsel van richtlijn 93/13 en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (3)?


(1)  PB L 95, blz. 29.

(2)  Ley de Enjuiciamiento Civil (Spaanse wet op de burgerlijke rechtsvordering).

(3)  PB 2000, C 364, blz. 1.


6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rayonen sad Sofia (Bulgarije) op 24 maart 2016 — Strafzaak tegen Trayan Beshkov

(Zaak C-171/16)

(2016/C 200/17)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Rayonen sad Sofia

Partijen in de strafzaak

Trayan Beshkov

Prejudiciële vragen

1)

Hoe dient het in kaderbesluit 2008/675/JBZ van de Raad van 24 juli 2008 betreffende de wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie, gebruikte begrip „nieuwe strafrechtelijke procedure” te worden uitgelegd? Moet dit begrip verband houden met de vaststelling van schuld aan een strafbaar feit of kan dit ook betrekking hebben op een procedure waarin volgens het nationale recht van de tweede lidstaat de straf die bij een eerdere uitspraak is opgelegd een andere straf in zich opneemt of daarin wordt meegerekend, respectievelijk moet worden bevolen dat die straf afzonderlijk wordt uitgezeten?

2)

Dient artikel 3, lid 1, juncto overweging 13 van kaderbesluit 2008/675/JBZ aldus te worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan nationale rechtsvoorschriften op grond waarvan een procedure voor de inaanmerkingneming van een eerdere, in een andere lidstaat gedane uitspraak niet door de veroordeelde persoon maar enkel door de lidstaat waar de eerdere uitspraak is gedaan, respectievelijk door de lidstaat die de nieuwe strafrechtelijke procedure uitvoert, kan worden ingeleid?

3)

Dient artikel 3, lid 3, van kaderbesluit 2008/675/JBZ aldus te worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat de staat die de nieuwe strafrechtelijke procedure uitvoert, de wijze van tenuitvoerlegging van de straf die is opgelegd door de lidstaat waar de eerdere uitspraak is gedaan, wijzigt, en dit ook in die gevallen waarin overeenkomstig het nationale recht van de tweede lidstaat de in de eerdere uitspraak opgelegde straf een andere straf in zich opneemt of daarin wordt meegerekend, respectievelijk moet worden bevolen dat die straf afzonderlijk wordt uitgezeten?


6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa (Letland) op 29 maart 2016 — Biedrība „Autortiesību un komunicēšanās konsultāciju aģentūra/Latvijas Autoru apvienība”/Konkurences padome

(Zaak C-177/16)

(2016/C 200/18)

Procestaal: Lets

Verwijzende rechter

Augstākā tiesa

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster in eerste aanleg: Biedrība „Autortiesību un komunicēšanās konsultāciju aģentūra/Latvijas Autoru apvienība”

Verweerster in eerste aanleg: Konkurences padome

Prejudiciële vragen

1)

Is artikel 102, [tweede alinea,] onder a), VWEU van toepassing in een geding over de door een nationaal auteursrechtenbureau vastgestelde tarieven, indien dat bureau ook voor werken van buitenlandse auteurs vergoedingen int en de door dat bureau vastgestelde tarieven het gebruik van die werken in de betrokken lidstaat kunnen ontmoedigen?

2)

Is het met het oog op het bepalen van de inhoud van het in artikel 102, [tweede alinea,] onder a), VWEU gebruikte begrip onbillijke prijzen op het gebied van het beheer van auteursrechten en naburige rechten passend en voldoende — en in welke gevallen — om de prijzen (tarieven) op de betrokken markt te vergelijken met de prijzen (tarieven) op de aangrenzende markten?

3)

Is het met het oog op het bepalen van de inhoud van het in artikel 102, [tweede alinea,] onder a), VWEU gebruikte begrip onbillijke prijzen op het gebied van het beheer van auteursrechten en naburige rechten passend en voldoende om de uit het bruto binnenlands product afgeleide koopkrachtpariteitsindex te gebruiken?

4)

Moet ieder verschillend segment van de tarieven worden vergeleken dan wel het gemiddelde niveau van de tarieven?

5)

Wanneer moet het verschil tussen de tarieven die worden onderzocht in verband met het in artikel 102, [tweede alinea,] onder a), VWEU gebruikte begrip onbillijke prijzen, worden geacht aanzienlijk te zijn, zodat de marktdeelnemer met een machtspositie moet aantonen dat zijn tarieven billijk zijn?

6)

Welke informatie kan bij de toepassing van artikel 102, [tweede alinea,] onder a), VWEU redelijkerwijs worden verwacht van de marktdeelnemer ten bewijze dat de tarieven voor auteursrechtelijk beschermde werken billijk zijn, indien de kosten van die werken niet kunnen worden bepaald zoals in het geval van materiële producten? Gaat het uitsluitend om de beheerskosten van het auteursrechtenbureau?

7)

Moeten in geval van schending van het mededingingsrecht de door een auteursrechtenbureau aan auteurs betaalde vergoedingen met het oog op de vaststelling van een geldboete worden uitgesloten van de omzet van die marktdeelnemer?


6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/13


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Upper Tribunal (Tax and Chancery Chamber) (Verenigd Koninkrijk) op 6 april 2016 — Peter Fisher, Stephen Fisher, Anne Fisher/Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs

(Zaak C-192/16)

(2016/C 200/19)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Upper Tribunal (Tax and Chancery Chamber)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Peter Fisher, Stephen Fisher, Anne Fisher

Verwerende partij: Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs

Interveniënte: Her Majesty’s Government of Gibraltar

Prejudiciële vragen

1.

Voor de toepassing van artikel 49 VWEU (vrijheid van vestiging) en in het licht van de constitutionele verhouding tussen Gibraltar en het Verenigd Koninkrijk:

1.1

moeten Gibraltar en het Verenigd Koninkrijk worden beschouwd als delen van één lidstaat a) voor de toepassing van het Unierecht en heeft dat in voorkomend geval tot gevolg dat artikel 49 VWEU niet van toepassing is tussen het Verenigd Koninkrijk en Gibraltar, tenzij voor zover het van toepassing kan zijn op een interne maatregel, of b) voor de toepassing van artikel 49 VWEU afzonderlijk, zodat dit artikel niet van toepassing is, tenzij voor zover het van toepassing kan zijn op een interne maatregel? Of

1.2

heeft Gibraltar, gelet op artikel 355, lid 3, VWEU, binnen de Europese Unie de constitutionele status van een ten aanzien van het Verenigd Koninkrijk autonoom grondgebied, zodat a) de uitoefening van de vrijheid van vestiging tussen Gibraltar en het Verenigd Koninkrijk moet worden beschouwd als handel binnen de Unie in de zin van artikel 49 VWEU, of b) artikel 49 VWEU van toepassing is op beperkingen van de uitoefening van de vrijheid van vestiging door onderdanen van het Verenigd Koninkrijk in Gibraltar (als een afzonderlijke entiteit)? Of

1.3

moet Gibraltar worden beschouwd als een derde land of gebied, zodat het Unierecht enkel geldt voor transacties tussen beide in gevallen waarin het Unierecht gevolgen heeft tussen een lidstaat en een derde staat? Of

1.4

moet de constitutionele verhouding tussen Gibraltar en het Verenigd Koninkrijk nog anders worden gekwalificeerd met het oog op artikel 49 VWEU?

2.

Verschilt het antwoord op bovenstaande vragen wanneer zij worden onderzocht in het licht van artikel 63 VWEU (en dus het vrije verkeer van kapitaal) in plaats van artikel 49 VWEU, en zo ja, in welke zin?


6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/14


Beroep ingesteld op 12 april 2016 — Europese Commissie/Helleense Republiek

(Zaak C-202/16)

(2016/C 200/20)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Patakia en E. Sanfrutos Cano)

Verwerende partij: Helleense Republiek

Conclusies

vaststellen dat de Helleense Republiek, door de gebrekkige functionering te dulden van de afvalstortplaats van Temploni, die niet voldoet aan de voorwaarden en vereisten van de milieuregeling van de Unie die is vervat in artikel 13 van richtlijn 2008/98/ΕG (1) betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen, en in de artikelen 8, onder a), en 11, lid 1, van richtlijn 99/31/EG (2) betreffende het storten van afvalstoffen, alsmede in bijlage I daarbij, de krachtens deze bepalingen op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Helleense Republiek verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

De onderhavige zaak betreft de niet-nakoming, door de Helleense Republiek, van de verplichtingen die op haar rusten krachtens artikel 13 van richtlijn 2008/98/EG betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen, en krachtens de artikelen 8, onder a), en 11, lid 1, van richtlijn 99/31/EG betreffende het storten van afvalstoffen, alsmede krachtens bijlage I daarbij. De schending van deze bepalingen betreft de functionering van de afvalstortplaats van Temploni op Corfu.

2.

Voorwerp van het onderhavige beroep zijn de gebrekkige functionering van de afvalstortplaats van Temploni en de schadelijke milieugevolgen ervan, samen met het verzuim van de Griekse autoriteiten om de noodzakelijke, maatregelen vast te stellen als voorzien in de Europese regelgeving, opdat de afvalstortplaats met volledige inachtneming van de voorwaarden en de vereisten van de milieuregeling van de Unie kan functioneren.

3.

De Commissie heeft tijdens de niet-nakomingprocedure gewezen op een reeks problemen betreffende het slecht functioneren van de afvalstortplaats, welke bij verschillende door de bevoegde Griekse autoriteiten verrichte inspecties ter plaatse tussen 2009 en 2012 zijn vastgesteld.

4.

In hun laatste antwoord, van 23 maart 2015, hebben de Griekse autoriteiten de Commissie ervan in kennis gesteld dat:

een nieuw voorstel is ingediend tot wijziging van de milieuvergunning van de afvalstortplaats, teneinde een reeks werkzaamheden te bepalen die moeten worden verwezenlijkt opdat de stortplaats adequaat kan functioneren;

na de inspectie ter plaatse op 8 augustus 2014 (en de vaststelling van nieuwe inbreuken) is door de regionale autoriteiten de bestuurlijke sanctieprocedure tegen de beheerder van de afvalstortplaats heropend;

aan de uitvoering van verschillende noodzakelijke werkzaamheden wordt momenteel gewerkt, bijvoorbeeld die voor het beheer van biogas (de Commissie merkt op dat de Griekse autoriteiten er thans voor het eerst op wijzen dat de wijziging van de milieuvergunning van de afvalstortplaats een noodzakelijke voorwaarde voor de voltooiing van die werkzaamheden vormt);

de procedure van het zoeken naar een plaats voor een nieuwe op het eiland te bouwen afvalstortplaats is nog niet afgerond.

5.

De Commissie meent dat het duidelijk is dat de stortplaats in Temploni nog steeds niet op bevredigende wijze functioneert en dat, hoewel enkele aspecten van het disfunctioneren zijn beëindigd, andere zijn blijven bestaan, waarvan geen uitputtende lijst kan worden gegeven vanwege de constante ontwikkeling ervan. Hoe dan ook, en ongeacht het exacte aantal inbreuken, is het volgens de Commissie duidelijk (en de Griekse autoriteiten betwisten dit niet) dat de afvalstortplaats functioneert zonder in overeenstemming te zijn met de voorschriften van de twee bovengenoemde richtlijnen. Niettegenstaande het feit dat bij de inspecties ter plaatse aanzienlijke gebreken in de functionering van de afvalstortplaats zijn geconstateerd, blijven de Griekse autoriteiten dulden dat de activiteiten ervan worden voortgezet.


(1)  PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3.

(2)  PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1.


6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/15


Beschikking van de president van het Hof van 22 februari 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Autónoma del País Vasco — Spanje) — Confederación Sindical ELA en Juan Manuel Martínez Sánchez/Aquarbe, S.A.U. en Consorcio de Aguas de Busturialdea

(Zaak C-118/15) (1)

(2016/C 200/21)

Procestaal: Spaans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 171 van 26.5.2015.


6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/15


Beschikking van de president van het Hof van 9 maart 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado Contencioso-Administrativo no 1 de Tarragona — Spanje) — Correos y Telégrafos SA/Ayuntamiento de Vila Seca

(Zaak C-302/15) (1)

(2016/C 200/22)

Procestaal: Spaans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 294 van 7.9.2015.


6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/16


Beschikking van de president van het Hof van 17 maart 2016 — Europese Commissie/Helleense Republiek

(Zaak C-540/15) (1)

(2016/C 200/23)

Procestaal: Grieks

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 7 van 11.1.2016.


Gerecht

6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/17


Arrest van het Gerecht van 22 april 2016 — Ierland en Aughinish Alumina/Commissie

(Gevoegde zaken T-50/06 RENV II en T-69/06 RENV II) (1)

([„Staatssteun - Richtlijn 92/81/EEG - Accijns op minerale oliën - Minerale oliën die als brandstof worden gebruikt bij de productie van aluminiumoxide - Accijnsvrijstelling - Bestaande steun of nieuwe steun - Artikel 1, onder b), i), iii) en iv), van verordening (EG) nr. 659/1999 - Rechtszekerheid - Gewettigd vertrouwen - Redelijke termijn - Beginsel van behoorlijk bestuur - Misbruik van bevoegdheid - Motiveringsplicht - Begrip staatssteun - Voordeel - Ongunstige beïnvloeding van de handel tussen de lidstaten - Distorsie van de mededinging”])

(2016/C 200/24)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Ierland (vertegenwoordigers: E. Creedon, A. Joyce en E. McPhillips, gemachtigden, bijgestaan door P. McGarry, SC); Aughinish Alumina Ltd (Askeaton, Ierland) (vertegenwoordigers: C. Waterson, C. Little en J. Handoll, solicitors)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Di Bucci, N. Khan, G. Conte, D. Grespan en K. Walkerová, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking 2006/323/EG van de Commissie van 7 december 2005 betreffende de door, onderscheidenlijk, Frankrijk, Ierland en Italië ten uitvoer gelegde accijnsvrijstelling voor bij de productie van aluminiumoxide in de Gardanne, in de regio Shannon en op Sardinië als brandstof gebruikte minerale oliën (PB 2006, L 119, blz. 12), voor zover deze betrekking heeft op de vrijstelling van accijns op minerale oliën die brandstof worden gebruikt bij de productie van aluminiumoxide in de regio Shannon (Ierland)

Dictum

1)

De beroepen worden verworpen.

2)

Ierland wordt verwezen in zijn eigen kosten en in drie vierde van de kosten van de Europese Commissie in de zaken T-50/06, T-50/06 RENV I en T-50/06 RENV II alsmede in drie twintigste van de kosten van de Commissie in de zaken C-89/08 P en C-272/12 P.

3)

Aughinish Alumina Ltd wordt verwezen in haar eigen kosten, in drie vierde van de kosten van de Commissie in de zaken T-69/06, T-69/06 RENV I en T-69/06 RENV II, in drie twintigste van de kosten van de Commissie in de zaken C-89/08 P en C-272/12 P alsmede in alle kosten in zaak T-69/06 R.

4)

De Commissie wordt verwezen in een vierde van haar eigen kosten in de gevoegde zaken T-50/06 en T-69/06, de gevoegde zaken T-50/06 RENV I en T-69/06 RENV I en de gevoegde zaken T-50/06 RENV II en T-69/06 RENV II alsmede in een vijfde van haar eigen kosten in de zaken C-89/08 P en C-272/12 P.


(1)  PB C 86 van 8.4.2006.


6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/18


Arrest van het Gerecht van 22 april 2016 — Frankrijk/Commissie

(Zaak T-56/06 RENV II) (1)

((„Staatssteun - Richtlijn 92/81/EEG - Accijns op minerale oliën - Minerale oliën die als brandstof worden gebruikt bij de productie van aluminiumoxide - Accijnsvrijstelling - Gewettigd vertrouwen - Rechtszekerheid - Redelijke termijn”))

(2016/C 200/25)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues, D. Colas en R. Coesme, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Di Bucci, N. Khan, G. Conte, D. Grespan en K. Walkerová, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van artikel 5 van beschikking 2006/323/EG van de Commissie van 7 december 2005 betreffende de door, onderscheidenlijk, Frankrijk, Ierland en Italië ten uitvoer gelegde accijnsvrijstelling voor bij de productie van aluminiumoxide in de Gardanne, in de regio Shannon en op Sardinië als brandstof gebruikte minerale oliën (PB 2006, L 119, blz. 12), voor zover de Franse Republiek daarbij wordt gelast de met de gemeenschappelijke markt onverenigbare staatssteun die deze tussen 3 februari 2002 en 31 december 2003 op grond van de accijnsvrijstelling voor minerale oliën die als brandstof worden gebruikt bij de productie van aluminiumoxide in de regio Gardanne (Frankrijk), terug te vorderen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Franse Republiek wordt verwezen in haar eigen kosten en in drie vierde van de kosten van de Europese Commissie in de zaken T-56/06, T-56/06 RENV I en T-56/06 RENV II alsmede in drie twintigste van de kosten van de Commissie in de zaken C-89/08 P en C-272/12 P.

3)

De Commissie wordt verwezen in een vierde van haar eigen kosten in de zaken T-56/06, T-56/06 RENV I en T-56/06 RENV II alsmede in een vijfde van haar eigen kosten in de zaken C-89/08 P en C-272/12 P.


(1)  PB C 96 van 22.4.2006.


6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/18


Arrest van het Gerecht van 22 april 2016 — Italië en Eurallumina/Commissie

(Gevoegde zaken T-60/06 RENV II en T-62/06 RENV II) (1)

((„Staatssteun - Richtlijn 92/81/EEG - Accijns op minerale oliën - Minerale oliën die als brandstof worden gebruikt bij de productie van aluminiumoxide - Accijnsvrijstelling - Selectiviteit van de maatregel - Steunmaatregelen die als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd - Communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu - Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen van 1998 - Gewettigd vertrouwen - Rechtszekerheid - Beginsel lex specialis derogat generali - Vermoeden van rechtmatigheid en beginsel van nuttig effect van de handelingen van de instellingen - Beginsel van behoorlijk bestuur - Motiveringsplicht”))

(2016/C 200/26)

Procestalen: Italiaans en Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri, gemachtigde, bijgestaan door G. Aiello, avvocato dello Stato), en Eurallumina SpA (Portoscuso, Italië) (vertegenwoordigers: L. Martin Alegi, R. Denton, A. Stratakis en L. Philippou, solicitors)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Di Bucci, N. Khan, G. Conte, D. Grespan en K. Walkerová, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking 2006/323/EG van de Commissie van 7 december 2005 betreffende de door, onderscheidenlijk, Frankrijk, Ierland en Italië ten uitvoer gelegde accijnsvrijstelling voor bij de productie van aluminiumoxide in de Gardanne, in de regio Shannon en op Sardinië als brandstof gebruikte minerale oliën (PB 2006, L 119, blz. 12), voor zover daarin wordt vastgesteld dat de Italiaanse Republiek tussen 3 februari 2002 en 31 december 2003 staatssteun heeft verleend op grond van de accijnsvrijstelling voor minerale oliën die als brandstof worden gebruikt bij de productie van aluminumoxide op Sardinië (Italië), en de Italiaanse Republiek daarbij wordt gelast die steun terug te vorderen

Dictum

1)

De beroepen worden verworpen.

2)

De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten in de zaken T-60/06, T-60/06 RENV I en T-60/06 RENV II en in haar eigen kosten en een vijfde van de kosten van de Europese Commissie in de zaken C-89/08 P en C-272/12 P.

3)

Eurallumina SpA wordt verwezen in haar eigen kosten en in drie vierde van de kosten van de Commissie in de zaken T-62/06, T-62/06 RENV I en T-62/06 RENV II en in drie twintigste van de kosten van de Commissie in de zaken C-89/08 P en C-272/12 P.

4)

De Commissie wordt verwezen in een vierde van haar eigen kosten in de zaken T-62/06, T-62/06 RENV I en T-62/06 RENV II alsmede in een vijfde van haar eigen kosten in de zaken C-89/08 P en C-272/12 P.


(1)  PB C 96 van 22.4.2006.


6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/19


Arrest van het Gerecht van 19 april 2016 — Costantini e.a./Commissie

(Zaak T-44/14) (1)

([„Institutioneel recht - Europees burgerinitiatief - Sociale politiek - Dienst van algemeen economisch belang - Artikel 352 VWEU - Weigering van registratie - Kennelijk ontbreken van bevoegdheden van de Commissie - Artikel 4, lid 2, onder b), van verordening (EU) nr. 211/2011 - Beginsel van behoorlijk bestuur - Motiveringsplicht”])

(2016/C 200/27)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Bruno Costantini (Jesi, Italië), Robert Racke (Lamadelaine, Luxemburg), Pietro Pravata (Beyne-Heusay, België), Zbigniew Gałązka (Łódź, Polen), Justo Santos Domínguez (Leganés, Spanje), Maria Isabel Lemos (Mealhada, Portugal), André Clavelou (Vincennes, Frankrijk), Citizens’ Committee „Right to Lifelong Care: Leading a life of dignity and Independence is a fundamental right!” (Brussel, België) (vertegenwoordigers: O. Brouwer, J. Wolfhagen, advocaten, en A. Woods, solicitor)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordiger: H. Krämer, gemachtigde)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van besluit C(2013) 7612 final van de Commissie van 5 november 2013 houdende weigering van registratie van het voorgestelde Europese burgerinitiatief „Right to Lifelong Care: Leading a life of dignity and independence is a fundamental right!”

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Bruno Costantini en de andere verzoekers wier namen in de bijlage zijn vermeld, worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 93 van 29.3.2014.


6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/20


Arrest van het Gerecht van 20 april 2016 — Tronios Group International/EUIPO — Sky (SkyTec)

(Zaak T-77/15) (1)

([„Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniewoordmerk SkyTec - Ouder nationaal woordmerk SKY - Relatieve weigeringsgrond - Rechtsverwerking wegens gedogen - Artikel 54, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009”])

(2016/C 200/28)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Tronios Group International BV (Breda, Nederland) (vertegenwoordigers: R. van Leeuwen en H. Klingenberg, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: S. Crabbe en A. Folliard-Monguiral, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Sky plc (Isleworth, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Barry, solicitor, vervolgens M. Schut en A. Meijboom, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 28 november 2014 (zaak R 1681/2013-4) inzake een nietigheidsprocedure tussen British Sky Broadcasting Group plc en Tronios Group International BV

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Tronios Group International BV zal haar eigen kosten dragen alsook die van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO).

3)

Sky plc zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 118 van 13.4.2015.


6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/21


Beschikking van het Gerecht van 18 april 2016 — Zhang/EUIPO — K & L Ruppert Stiftung (Anna Smith)

(Zaak T-295/15) (1)

([„Merk van de Europese Unie - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk Anna Smith - Ouder Uniewoordmerk SMITH - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Beroep dat deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk rechtens ongegrond is”])

(2016/C 200/29)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Yongyu Zhang (Manchester, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: M. Steinert, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) (vertegenwoordiger: S. Hanne, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: K & L Ruppert Stiftung & Co. Handels-KG (Weilheim, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Kockläuner en O. Nilgen, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 27 februari 2015 (zaak R 1559/2014-5) inzake een oppositieprocedure tussen K & L Ruppert Stiftung & Co. Handels-KG en Yongyu Zhang

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Yongyu Zhang wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 262 van 10.8.2015.


6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/21


Beschikking van het Gerecht van 15 april 2016 — Impresa Costruzioni Giuseppe Maltauro/Commissie

(Zaak T-320/15) (1)

((„Overheidsopdrachten - Intrekking van de bestreden handeling - Afdoening zonder beslissing”))

(2016/C 200/30)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Impresa Costruzioni Giuseppe Maltauro SpA (Vicenza, Italië) (vertegenwoordigers: M. Merola, C. Santacroce en C. Toniolo, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Recchia en F. Dintilhac, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van het besluit van 7 april 2015 van de directeur-generaal van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Europese Commissie [JRC.B6/RL/Ares(2015)] tot uitsluiting van verzoekster van deelname aan alle procedures voor het plaatsen van opdrachten en de toekenning van subsidies uit de algemene begroting van de Europese Unie voor een periode van twee jaar en tien maanden

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Elke partij wordt verwezen in haar eigen kosten.


(1)  PB C 254 van 3.8.2015.


6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/22


Beschikking van het Gerecht van 4 april 2016 — L'Oréal/EUIPO — LR Health & Beauty Systems (LR)

(Zaak T-475/15) (1)

((„Gemeenschapsmerk - Nietigheidsprocedure - Intrekking van het merk - Afdoening zonder beslissing”))

(2016/C 200/31)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: L'Oréal SA (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: R. Dissmann, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Kusturovic, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: LR Health & Beauty Systems GmbH (Ahlen, Duitsland) (vertegenwoordigers: N. Weber en L. Thiel, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 21 mei 2015 (zaak R 1143/2014-1) inzake een nietigheidsprocedure tussen LR Health & Beauty Systems GmbH en L’Oréal SA

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

L’Oréal SA wordt verwezen in haar eigen kosten en in de kosten van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) en van LR Health & Beauty Systems GmbH.


(1)  PB C 328 van 5.10.2015.


6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/22


Beschikking van het Gerecht van 18 maart 2016 — CBM/BHIM — ÏD Group (Fashion ID)

(Zaak T-536/15) (1)

((„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Intrekking van de oppositie - Afdoening zonder beslissing”))

(2016/C 200/32)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: CBM Creative Brands Marken GmbH (Zürich, Zwitserland) (vertegenwoordigers: U. Lüken en J. Bärenfänger, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: S. Hanne, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: ÏD Group (Roubaix, Frankrijk)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 14 juli 2015 (zaak R 2472/2014-4) inzake een oppositieprocedure tussen ÏD Group en CBM Creative Brands Marken GmbH

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

CBM Creative Brands Marken GmbH wordt verwezen in haar eigen kosten en in de kosten van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM).


(1)  PB C 371 van 9.11.2015.


6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/23


Beschikking van het Gerecht van 19 april 2016 — Portugal/Commissie

(Zaak T-550/15) (1)

((„Beroep tot nietigverklaring - ELGF en Elfpo - Beroepstermijn - Aanvang - Te laat ingesteld beroep - Niet-ontvankelijkheid”))

(2016/C 200/33)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes, M. Figueiredo, P. Estêvão en J. Saraiva de Almeida, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Guerra e Andrade en A. Sauka, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1119 van de Commissie van 22 juni 2015 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB L 182, blz. 39), voor zover daarbij enkele door de Portugese Republiek verrichte uitgaven worden uitgesloten.

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

De Portugese Republiek draagt naast haar eigen kosten ook die van de Europese Commissie.


(1)  PB C 389 van 23.11.2015.


6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/24


Beschikking van het Gerecht van 19 april 2016 — Portugal/Commissie

(Zaak T-551/15) (1)

((„Beroep tot nietigverklaring - ELGF en Elfpo - Beroepstermijn - Aanvang - Te laat ingesteld beroep - Niet-ontvankelijkheid”))

(2016/C 200/34)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes, M. Figueiredo, P. Estêvão en J. Saraiva de Almeida, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Guerra e Andrade en J. Guillem Carrau, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1119 van de Commissie van 22 juni 2015 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB L 182, blz. 39), voor zover daarbij enkele door de Portugese Republiek verrichte uitgaven worden uitgesloten.

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

De Portugese Republiek draagt naast haar eigen kosten ook die van de Europese Commissie.


(1)  PB C 389 van 23.11.2015.


6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/24


Beschikking van het Gerecht van 19 april 2016 — Portugal/Commissie

(Zaak T-556/15) (1)

((„Beroep tot nietigverklaring - ELGF en Elfpo - Beroepstermijn - Aanvang - Te laat ingesteld beroep - Niet-ontvankelijkheid”))

(2016/C 200/35)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes, M. Figueiredo, P. Estêvão en J. Saraiva de Almeida, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Guerra e Andrade en D. Triantafyllou, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1119 van de Commissie van 22 juni 2015 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB L 182, blz. 39), voor zover daarbij enkele door de Portugese Republiek verrichte uitgaven worden uitgesloten.

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

De Portugese Republiek draagt naast haar eigen kosten ook die van de Europese Commissie.


(1)  PB C 398 van 30.11.2015.


6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/25


Beschikking van het Gerecht van 18 maart 2016 — Novartis/BHIM — SK Chemicals (Weergave van een transdermale pleister)

(Zaak T-592/15) (1)

((„Gemeenschapsmerk - Nietigheidsprocedure - Intrekking van de bestreden beslissing - Afdoening zonder beslissing”))

(2016/C 200/36)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Novartis AG (Bazel, Zwitserland) (vertegenwoordiger: M. Douglas, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: H. Kunz, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: SK Chemicals GmbH (Eschborn, Duitsland)

Voorwerp

Beroep tegen een beslissing van de vijfde kamer van beroep van het BHIM van 7 augustus 2015 (zaak R 2342/2014-5) inzake een nietigheidsprocedure tussen SK Chemicals GmbH en Novartis AG

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van Novartis AG en SK Chemicals GmbH.


(1)  PB C 414 van 14.12.2015.


6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/26


Beschikking van de president van het Gerecht van 22 april 2016 — Le Pen/Parlement

(Zaak T-140/16 R)

((„Kort geding - Lid van het Europees Parlement - Terugvordering van ter dekking van de kosten van parlementaire medewerkers betaalde vergoedingen - Vordering tot opschorting van tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid”))

(2016/C 200/37)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Jean-Marie Le Pen (Saint-Cloud, Frankrijk) (vertegenwoordigers: M. Ceccaldi en J.-P. Le Moigne, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: G. Corstens en S. Seyr, gemachtigden)

Voorwerp

Op de artikelen 278 VWEU en 279 VWEU gebaseerde vordering tot opschorting van de tenuitvoerlegging van het besluit van de secretaris-generaal van het Parlement van 29 januari 2016 waarbij wordt gelast, een bedrag van 320 026,23 EUR van verzoeker terug te vorderen, en van de ten vervolge op dat besluit vastgestelde debetnota nr. 2016-195 van 4 februari 2016

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/26


Beroep ingesteld op 22 maart 2016 — Topera/EUIPO (RHYTHMVIEW)

(Zaak T-119/16)

(2016/C 200/38)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Topera Inc. (Abbott Park, Illinois, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: H. Sheraton, Solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: Uniemerk „RHYTHMVIEW” — inschrijvingsaanvraag nr. 13 374 483

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 12 januari 2016 in zaak R 1368/2015-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

Schending van artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 207/2009.


6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/27


Beroep ingesteld op 25 maart 2016 — Uniwersytet Wrocławski/Commissie en REA

(Zaak T-137/16)

(2016/C 200/39)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Uniwersytet Wrocławski (Wrocław, Polen) (vertegenwoordiger: W. Dubis, advocaat)

Verwerende partijen: Europese Commissie en Uitvoerend Agentschap Onderzoek (REA)

Conclusies

het besluit nietig verklaren van het Uitvoerend Agentschap Onderzoek (REA) om een einde te maken aan subsidieovereenkomst nr. 252908 voor het project COSSAR (Cooperative Spectrum Sensing Algorithms for Cognitive Radio Networks) (PIEF-GA-2009-252908), welke overeenkomst op 26 juli 2010 in het kader van het Zevende Kaderprogramma van de Europese Unie — Europese ondersteuning van opleiding en loopbaanontwikkeling van onderzoekers (Marie Curie) werd afgesloten, en om verzoekende partij te verplichten tot terugbetaling van een deel van de subsidie ter hoogte van 36 508,37 EUR en 58 031,38 EUR, tot terugbetaling van de borgsom van het waarborgfonds ter hoogte van 6 286,68 EUR en tot betaling van een contractuele boete van 5 803,14 EUR;

REA verplichten om verzoekende partij het deel van de subsidie ter hoogte van 36 508,37 EUR en 58 031,38 EUR terug te betalen, alsook de borgsom van het waarborgfonds ter hoogte van 6 286,68 EUR en de contractuele boete van 5 803,14 EUR, vermeerderd met rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;

REA verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekende partij voert één middel aan met betrekking tot de manier waarop REA artikel III.3[, lid 1, 6,] onder j), van bijlage III bij de subsidieovereenkomst heeft uitgelegd.

Verzoekende partij voert aan dat de subsidieovereenkomst geen wettelijke definitie bevat voor de formulering die in de bepaling in kwestie wordt gebruikt, maar dat de wijze waarop deze normaliter wordt begrepen, in tegenspraak is met de door REA gegeven uitlegging. Verzoekende partij beroept zich op de regels inzake een letterlijke, functionele en teleologische uitlegging die naar Belgisch recht gelden, welk recht overeenkomstig de subsidieovereenkomst er aanvullend op van toepassing is.


6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/28


Beroep ingesteld op 8 april 2016 — Acerga/Raad

(Zaak T-153/16)

(2016/C 200/40)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Asociación de armadores de cerco de Galicia (Acerga) (Sada, Spanje) (vertegenwoordiger: B. Huarte Melgar, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de verordeningen van de Raad (EU) nr. 2016/72 van 22 januari 2016 tot vaststelling, voor 2016, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden en (EU) nr. 2016/458 van 30 maart 2016 tot wijziging van verordening (EU) nr. 2016/72 wat bepaalde vangstmogelijkheden betreft, nietig te verklaren;

de Raad van de Europese Unie te verwijzen in de kosten die in de onderhavige procedure aan verzoekster opkomen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vijf middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van het beginsel van relatieve stabiliteit

Verzoekster betoogt in dit verband dat voor zover altijd dezelfde percentages voor de verdeling van de vangstmogelijkheden worden gehanteerd, geen rekening wordt gehouden met regio’s van de staten die vanaf 1981 tot de EEG zijn toegetreden, waarvan de lokale bevolking in hoge mate is (en ook toen al was) aangewezen op de visserij. Bijgevolg wordt het doel van relatieve stabiliteit als zodanig niet bereikt. Bovendien zijn, ook wanneer men die vaste verdeelsleutel aanvaardt, die percentages in de loop der jaren gewijzigd — in strijd dus met het criterium van relatieve stabiliteit.

2.

Tweede middel: de Raad is voorbijgegaan aan het in artikel 2 (2), lid 1, van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) 2013 neergelegde doel economische en sociale voordelen te realiseren en werkgelegenheid te creëren, doordat hij geen rekening heeft gehouden met de Spaanse regio’s waarvan de lokale bevolking in sterke mate is aangewezen op de visserij.

3.

Derde middel: niet-naleving van het discriminatieverbod, aangezien de bestreden regeling het beginsel van relatieve stabiliteit niet op dezelfde wijze toepast op vergelijkbare situaties.

4.

Vierde middel: schending van het in artikel 3 VEU neergelegde solidariteitsbeginsel

Verzoekster stelt dienaangaande dat de (op relatieve stabiliteit gebaseerde) toewijzing van de nationale visserijquota overeenkomstig verordening (EU) nr. 2016/72 niet op dezelfde wijze gebeurt voor alle lidstaten en dat ook de instrumentele maatregelen voor toezicht op de visserij-inspanning niet op dezelfde wijze op alle lidstaten van toepassing zijn.

5.

Vijfde middel: schending van het beginsel van een openmarkteconomie met vrije mededinging en van de in de Europese Unie gewaarborgde fundamentele vrijheid van kapitaalverkeer

Verzoekster betoogt in dit verband dat in verordening (EU) nr. 2016/72 geen gewag wordt gemaakt van de mogelijkheid om visserijquota te ruilen middels tussen ondernemingen of producentenorganisaties in de lidstaten van de Europese Unie verhandelbare visserijrechten.


6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/29


Beroep ingesteld op 14 april 2016 — GRID applications/EUIPO (APlan)

(Zaak T-154/16)

(2016/C 200/41)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: GRID applications GmbH (Wenen, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: M. Meyenburg, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: Uniewoordmerk „APlan” — inschrijvingsaanvraag nr. 13 374 079

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 15 februari 2016 in zaak R 1819/2015-4

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen, zodat het EUIPO de inschrijving toestaat van gemeenschapsmerkaanvraag nr. 13374079 overeenkomstig de aanvraag, in voorkomend geval zoals beperkt voor de waren en diensten van de klassen 9, 35 en 42, en in elk geval alleen voor de klassen 9 en 42;

het EUIPO verwijzen in de kosten van de beroepsprocedure voor het BHIM/EUIPO en van de onderhavige procedure.

Aangevoerd middel

schending van artikel 7 van verordening nr. 207/2009.


6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/29


Beroep ingesteld op 15 april 2016 — Groningen Seaports e.a./Commissie

(Zaak T-160/16)

(2016/C 200/42)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partijen: Groningen Seaports NV (Delfzijl, Nederland), Havenbedrijf Amsterdam NV (Amsterdam, Nederland), Havenbedrijf Rotterdam NV (Rotterdam, Nederland), Havenschap Moerdijk (Moerdijk, Nederland), NV Port of Den Helder (Den Helder, Nederland), Zeeland Seaports NV (Terneuzen, Nederland) (vertegenwoordigers: E. Pijnacker Hordijk en I. Kieft, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

de beroepen beschikking te vernietigen;

de Commissie te verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekende partijen vechten het besluit aan van de Commissie van 21 januari 2016 betreffende steunmaatregel SA.25338 (2014/C) (ex E 3/2008 en ex CP 115/2004) ten uitvoer gelegd door Nederland — Vrijstelling vennootschapsbelasting voor overheidsondernemingen.

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoekende partijen één middel aan.

Enige middel, ontleend aan een schending van de doelstellingen van de staatssteunregels, een schending van de algemene beginselen van het Unierecht, met in het bijzonder het gelijkheidsbeginsel, het vereiste van zorgvuldige voorbereiding van besluiten en het verbod van willekeur, en een schending van het motiveringsbeginsel.

De Nederlandse publieke zeehavens concurreren niet met Nederlandse particuliere ondernemingen, maar met de Franse, Belgische en Duitse zeehavens in de Hamburg-Le Havre Range.

Deze Europese concurrenten ontvangen ten nadele van de Nederlandse publieke zeehavens uiteenlopende vormen van staatssteun. De Commissie was zich hiervan ten tijde van de vaststelling van het aangevochten besluit bewust. Net als de Nederlandse publieke zeehavens genieten alle concurrerende zeehavens in de Hamburg-Le Havre Range een vrijstelling van vennootschapsbelasting. De Duitse zeehavens ontvangen bovendien zeer vergaande exploitatiesteun in de vorm van verliescompensatie. Ook hiervan was de Commissie zich ten tijde van de vaststelling van het aangevochten besluit bewust.

Het aangevochten besluit schaft eenzijdig de voor de Nederlandse publieke zeehavens geldende belastingvrijstelling af, terwijl de corresponderende vrijstellingen voor de Belgische en Franse zeehavens vooralsnog gehandhaafd blijven en er zelfs nog geen eerste formele procedurele stap is gezet om steun voor de Duitse zeehavens af te schaffen.

Doordat de Commissie met het aangevochten besluit enkel de belastingvrijstelling voor de Nederlandse publieke zeehavens aanpakt, verslechtert het reeds ongelijke speelveld voor de Europese havensector aanzienlijk en brengt de Commissie de Nederlandse publieke zeehavens in een aanmerkelijk slechtere positie ten opzichte van hun directe concurrenten die eveneens zijn vrijgesteld van vennootschapsbelasting en bovendien ook andere vormen van staatssteun ontvangen. De Commissie motiveert niet waarom zij enkel ingrijpt in de belastingvrijstelling voor de Nederlandse publieke zeehavens.


6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/30


Beroep ingesteld op 15 april 2016 — Reisswolf/EUIPO (secret. service.)

(Zaak T-163/16)

(2016/C 200/43)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Reisswolf Akten- und Datenvernichtung GmbH & Co. KG (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Ebert-Weidenfeller, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: Uniewoordmerk „secret. service.” — inschrijvingsaanvraag nr. 14 108 757

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 8 februari 2016 in zaak R 1820/2015-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 75, lid 1, van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009.


6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/31


Beroep ingesteld op 18 april 2016 — Piper Verlag/EUIPO (THE TRAVEL EPISODES)

(Zaak T-164/16)

(2016/C 200/44)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Piper Verlag GmbH (München, Duitsland) (vertegenwoordiger: F. Olster, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: Uniebeeldmerk met de woordelementen „THE TRAVEL EPISODES” — inschrijvingsaanvraag nr. 13 687 371

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 15 februari 2016 in zaak R 1099/2015-4

Conclusies

de bestreden beslissing aldus wijzigen dat wordt gelast, het woord- en beeldmerk „THE TRAVEL EPISODES” als Uniemerk in te schrijven bij het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie.

Aangevoerd middel

schending van artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 207/2009.


6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/32


Beroep ingesteld op 13 april 2016 — Panzeri/Parlement

(Zaak T-166/16)

(2016/C 200/45)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Pier Antonio Panzeri (Calusco d’Adda, Italië) (vertegenwoordiger: C. Cerami, avvocato)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

het onderhavige beroep toewijzen en de bestreden maatregelen derhalve nietig verklaren wegens onrechtmatigheid;

het Europees Parlement bijgevolg veroordelen tot terugbetaling van 12 000 EUR, vermeerderd met rente en geherwaardeerd, dan wel het eventuele hogere bedrag dat in de loop van het geding zal worden uitbetaald op grond van het bestreden bevel;

verweerder verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep betreft nota nr. D 302681 van 11 februari 2016 van de Secretaris-generaal van het Europees Parlement, waarin de motivering van de als bijlage toegevoegde debetnota nr. 2016-207 van dezelfde datum is opgenomen, die ziet op de terugvordering van bedragen die ten onrechte zouden zijn ontvangen als vergoeding voor parlementaire medewerkers.

In deze zaak worden dezelfde middelen en voornaamste argumenten aangevoerd als in zaak T-677/15, Panzeri/Parlement en Commissie (PB 2016, C 27, blz. 74).


6.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/32


Beschikking van het Gerecht van 7 april 2016 — Drugsrus/EMA

(Zaak T-717/15) (1)

(2016/C 200/46)

Procestaal: Engels

De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 38 van 1.2.2016.