ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 156

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

59e jaargang
2 mei 2016


Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2016/C 156/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2016/C 156/02

Zaak C-12/14: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 3 maart 2016 — Europese Commissie/Republiek Malta [Niet-nakoming — Sociale zekerheid — Verordening (EEG) nr. 1408/71 — Artikel 46 ter — Verordening (EG) nr. 883/2004 — Artikel 54 — Ouderdomspensioenen — Anticumulatieregels — Personen die een ouderdomspensioen ontvangen krachtens de nationale regeling en een ambtenarenpensioen krachtens een regeling van een andere lidstaat — Vermindering van het bedrag van het ouderdomspensioen]

2

2016/C 156/03

Zaak C-94/14: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 10 maart 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Kúria — Hongarije) — Flight Refund Ltd/Deutsche Lufthansa AG [Prejudiciële verwijzing — Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht — Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Europese betalingsbevelprocedure — Verordening (EG) nr. 1896/2006 — Artikelen 17 en 20 — Verplichtingen van een gerecht waarbij een verzoek is ingediend tot aanwijzing van het gerecht dat territoriaal bevoegd is om de contentieuze procedure te behandelen die wordt opgestart nadat de verweerder een verweerschrift tegen het Europees betalingsbevel heeft ingediend — Bevoegdheid van de gerechten van de lidstaat waar het Europees betalingsbevel is uitgevaardigd — Verordening (EG) nr. 44/2001 — Vordering op basis van het recht op compensatie dat krachtens verordening (EG) nr. 261/2004 aan passagiers toekomt bij vluchtvertraging]

3

2016/C 156/04

Zaak C-232/14: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 17 maart 2016 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het First-tier Tribunal (Tax Chamber) — Verenigd Koninkrijk] — Portmeirion Group UK Ltd/Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs [Prejudiciële verwijzing — Dumping — Uitvoeringsverordening (EU) nr. 412/2013 — Geldigheid — Invoer van keuken- en tafelgerei van keramiek van oorsprong uit China — Betrokken product — Motiveringsplicht]

4

2016/C 156/05

Zaak C-235/14: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 10 maart 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Barcelona — Spanje) — Safe Interenvios, SA/Liberbank, SA, Banco de Sabadell, SA, Banco Bilbao Vizcaya Argentaria, SA (Prejudiciële verwijzing — Voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme — Richtlijn 2005/60/EG — Klantenonderzoeksmaatregelen — Richtlijn 2007/64/EG — Betalingsdiensten in de interne markt)

4

2016/C 156/06

Zaak C-247/14 P: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 maart 2016 — HeidelbergCement AG/Europese Commissie [Hogere voorziening — Mededinging — Markt voor cement en aanverwante producten — Administratieve procedure — Verordening (EG) nr. 1/2003 — Artikel 18, leden 1 en 3 — Besluit houdende een verzoek om inlichtingen — Motivering — Nauwkeurigheid van het verzoek]

6

2016/C 156/07

Zaak C-248/14 P: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 maart 2016 — Schwenk Zement KG/Europese Commissie [Hogere voorziening — Mededinging — Markt voor cement en aanverwante producten — Administratieve procedure — Verordening (EG) nr. 1/2003 — Artikel 18, leden 1 en 3 — Besluit houdende een verzoek om inlichtingen — Motivering — Nauwkeurigheid van het verzoek]

6

2016/C 156/08

Zaak C-267/14 P: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 maart 2016 — Buzzi Unicem SpA/Europese Commissie [Hogere voorziening — Mededinging — Markt voor cement en aanverwante producten — Administratieve procedure — Verordening (EG) nr. 1/2003 — Artikel 18, leden 1 en 3 — Besluit houdende een verzoek om inlichtingen — Motivering — Nauwkeurigheid van het verzoek]

7

2016/C 156/09

Zaak C-268/14 P: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 maart 2016 — Italmobiliare SpA/Europese Commissie [Hogere voorziening — Mededinging — Markt voor cement en aanverwante producten — Administratieve procedure — Verordening (EG) nr. 1/2003 — Artikel 18, leden 1 en 3 — Besluit houdende een verzoek om inlichtingen — Motivering — Nauwkeurigheid van het verzoek]

7

2016/C 156/10

Zaak C-286/14: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 17 maart 2016 — Europees Parlement/Europese Commissie [Beroep tot nietigverklaring — Artikel 290 VWEU — Begrippen wijzigen en aanvullen — Verordening (EU) nr. 1316/2013 — Artikel 21, lid 3 — Omvang van de aan de Europese Commissie verleende bevoegdheid — Noodzaak tot vaststelling van een afzonderlijke normatieve handeling — Gedelegeerde verordening (EU) nr. 275/2014]

8

2016/C 156/11

Zaak C-431/14 P: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 8 maart 2016 — Helleense Republiek/Europese Commissie [Hogere voorziening — Staatssteun — In 2008 en 2009 door de Griekse landbouwverzekeringsmaatschappij (ELGA) betaalde compensatiesteun — Besluit waarbij de steun onverenigbaar met interne markt wordt verklaard en terugvordering ervan wordt gelast — Begrip staatssteun — Artikel 107, lid 3, onder b), VWEU — Richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector — Motiveringsplicht — Verkeerde opvatting van bewijselementen]

9

2016/C 156/12

Zaak C-440/14 P: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 1 maart 2016 — National Iranian Oil Company/Raad van de Europese Unie, Europese Commissie [Hogere voorziening — Beperkende maatregelen ten aanzien van de Islamitische Republiek Iran — Lijst van personen en entiteiten waarvan de tegoeden en economische middelen bevroren zijn — Verordening (EU) nr. 945/2012 — Rechtsgrondslag — Criterium betreffende materiële, logistieke of financiële steun aan de Iraanse regering]

9

2016/C 156/13

Gevoegde zaken C-443/14 en C-444/14: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 1 maart 2016 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht — Duitsland) — Kreis Warendorf/Ibrahim Alo (C-443/14) en Amira Osso/Region Hannover (C-444/14) (Prejudiciële verwijzing — Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, ondertekend te Genève op 28 juli 1951 — Artikelen 23 en 26 — Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht — Richtlijn 2011/95/EU — Normen voor de inhoud van de internationale bescherming — Subsidiairebeschermingsstatus — Artikel 29 — Sociale voorzieningen — Toegangsvoorwaarden — Artikel 33 — Vrij verkeer binnen de gastlidstaat — Begrip — Beperking — Woonverplichting in een bepaalde plaats — Ongelijke behandeling — Vergelijkbaarheid van situaties — Evenwichtige spreiding van de lasten over de regionale overheden — Redenen in verband met het immigratie- en integratiebeleid)

10

2016/C 156/14

Zaak C-472/14: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 17 maart 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Högsta domstolen — Zweden) — Canadian Oil Company Sweden AB, Anders Rantén/Riksåklagaren [Prejudiciële verwijzing — Registratie, beoordeling en autorisatie van chemische stoffen — Verordening (EG) nr. 1907/2006 (REACH-verordening) — Omvang van het geharmoniseerde gebied — Registratie van de stoffen bij het Europees Agentschap voor chemische stoffen vóór het in de handel brengen — Artikel 5 — Nationale register voor chemische stoffen — Aangifteplicht met het oog op registratie — Verenigbaarheid met de REACH-verordening — Artikelen 34 VWEU en 36 VWEU — Kwantitatieve invoerbeperking]

11

2016/C 156/15

Zaak C-499/14: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 10 maart 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Cassatie — België) — VAD BVBA, Johannes Josephus Maria van Aert/Belgische Staat [Prejudiciële verwijzing — Douane-unie en gemeenschappelijk douanetarief — Tariefindeling — Gecombineerde nomenclatuur — Interpretatie — Algemene regels — Regel 3 b) — Begrip goederen in stellen of assortimenten opgemaakt voor de verkoop in het klein — Afzonderlijke verpakkingen]

12

2016/C 156/16

Zaak C-26/15 P: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 3 maart 2016 — Koninkrijk Spanje/Europese Commissie [Hogere voorziening — Verordening (EG) nr. 1234/2007 — Gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten — Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 — Bijlage I, deel B 2, punt VI, D, vijfde streepje — Sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit — Citrusvruchten — Handelsnormen — Aanduidingsvoorschriften — Vermelding van de conserveringsmiddelen of van de andere chemische substanties die zijn gebruikt als naoogstbehandeling]

12

2016/C 156/17

Zaak C-38/15: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 10 maart 2016 — Europese Commissie/Koninkrijk Spanje (Niet-nakoming — Richtlijn 91/271/EEG — Behandeling van stedelijk afvalwater — Systemen voor de opvang en zuivering — Lozing in kwetsbare gebieden — Controlemethode — Bemonstering)

13

2016/C 156/18

Zaak C-40/15: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 17 maart 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny — Polen) — Minister Finansów/Aspiro SA, voorheen BRE Ubezpieczenia sp. z o.o. [Prejudiciële verwijzing — Fiscale bepalingen — Belasting over de toegevoegde waarde — Richtlijn 2006/112/EG — Artikel 135, lid 1, onder a) — Vrijstelling op verzekeringsgebied — Begrippen handelingen ter zake van verzekering en daarmee samenhangende diensten, verricht door assurantiemakelaars en verzekeringstussenpersonen — Diensten ter zake van de behandeling van schadegevallen, verricht namens en voor rekening van een verzekeraar]

13

2016/C 156/19

Zaak C-84/15: Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 17 maart 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — Sonos Europe BV/Staatssecretaris van Financiën [Prejudiciële verwijzing — Verordening (EEG) nr. 2658/87 — Douane-unie en gemeenschappelijk douanetarief — Tariefindeling — Gecombineerde nomenclatuur — Posten 8517, 8518, 8519, 8527 en 8543 — Standalone toestel dat is ontworpen voor het ophalen, ontvangen en via streaming in de vorm van versterkt geluid weergeven van geluidsbestanden]

14

2016/C 156/20

Zaak C-99/15: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 17 maart 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Supremo — Spanje) — Christian Liffers/Producciones Mandarina SL, Mediaset España Comunicación SA, voorheen Gestevisión Telecinco SA (Prejudiciële verwijzing — Intellectuele eigendom — Richtlijn 2004/48/EG — Artikel 13, lid 1 — Audiovisueel werk — Inbreuk — Schadevergoeding — Berekeningswijze — Forfaitair bedrag — Morele schade — Daaronder begrepen)

15

2016/C 156/21

Zaak C-112/15: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 17 maart 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Østre Landsret — Denemarken) — Kødbranchens Fællesråd namens Århus Slagtehus A/S, Danish Crown A.m.b.A. Oksekødsdivisionen, Hadsund Kreaturslagteri A/S, Hjalmar Nielsens Eksportslagteri A/S, Kjellerup Eksportslagteri A/S, Mogens Nielsen Kreaturslagteri A/S, Vejle Eksportslagteri A/S/Ministeriet for Fødevarer, Landbrug og Fiskeri, Fødevarestyrelsen [Prejudiciële verwijzing — Harmonisatie van de wetgevingen — Verordening (EG) nr. 882/2004 — Verordening (EG) nr. 854/2004 — Officiële controles op diervoeders en levensmiddelen — Vergoedingen die de lidstaten kunnen innen ter dekking van de kosten van officiële controles — Aan de opleiding van officiële assistenten verbonden kosten]

15

2016/C 156/22

Zaak C-138/15 P: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 3 maart 2016 — Teva Pharma BV, Teva Pharmaceuticals Europe BV/Europees Geneesmiddelenbureau (EMA), Europese Commissie [Hogere voorziening — Weesgeneesmiddelen — Verordening (EG) nr. 141/2000 — Verordening (EG) nr. 847/2000 — Weigering van een vergunning voor het in de handel brengen van de generieke versie van het geneesmiddel imatinib mesilaat]

16

2016/C 156/23

Zaak C-144/15: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 3 maart 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — Staatssecretaris van Financiën/Customs Support Holland BV (Prejudiciële verwijzing — Gemeenschappelijk douanetarief — Gecombineerde nomenclatuur — Posten 2304, 2308 en 2309 — Indeling van een soja-eiwitconcentraat)

17

2016/C 156/24

Gevoegde zaken C-145/15 en C-146/15: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 17 maart 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State — Nederland) — K. Ruijssenaars, A. Jansen (C-145/15), J. H. Dees-Erf (C-146/15)/Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu (Luchtvervoer — Verordening (EG) nr. 261/2004 — Artikel 7 — Compensatie voor passagiers in geval van annulering of van meer dan drie uur vertraging van een vlucht — Artikel 16 — Nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor de handhaving van de verordening — Bevoegdheid — Handhavend optreden tegen de luchtvaartmaatschappij opdat deze de aan een passagier verschuldigde compensatie betaalt)

17

2016/C 156/25

Zaak C-161/15: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 17 maart 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State — België) — Abdelhafid Bensada Benallal/Belgische Staat (Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 2004/38/EG — Besluit tot intrekking van een verblijfsvergunning — Beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging — Recht om te worden gehoord — Procedurele autonomie van de lidstaten — Ontvankelijkheid van cassatiemiddelen — Middel van openbare orde)

18

2016/C 156/26

Zaak C-175/15: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 17 maart 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Înalta Curte de Casaţie şi Justiţie — Roemenië) — Taser International Inc./SC Gate 4 Business SRL, Cristian Mircea Anastasiu [Prejudiciële verwijzing — Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht — Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Verordening (EG) nr. 44/2001 — Overeenkomsten met de verplichting voor een Roemeense onderneming om merken over te dragen aan een onderneming die haar zetel in een derde land heeft — Weigering — Forumkeuzebeding ten gunste van het derde land — Verschijning van de verweerder voor de Roemeense gerechten zonder betwisting — Toepasselijke bevoegdheidsregels]

19

2016/C 156/27

Zaak C-179/15: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 3 maart 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Törvényszék — Hongarije) — Daimler AG/Együd Garage Gépjárműjavító és Értékesítő Kft. (Prejudiciële verwijzing — Merken — Richtlijn 2008/95/EG — Artikel 5, lid 1 — Op het internet beschikbare advertenties betreffende een derde — Gebruik van het merk zonder toestemming — Advertenties die online zijn geplaatst buiten het medeweten en zonder de toestemming van die derde of die op het internet zijn blijven staan ondanks zijn verzet — Vordering van de merkhouder tegen die derde)

19

2016/C 156/28

Zaak C-252/15 P: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 17 maart 2016 — Naazneen Investments Ltd/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Energy Brands, Inc. [Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Verordening (EG) nr. 207/2009 — Procedure tot vervallenverklaring — Artikel 51, lid 1, onder a) — Gemeenschapswoordmerk SMART WATER — Normaal gebruik — Motiveringsplicht — Artikel 75]

20

2016/C 156/29

Zaak C-695/15 PPU: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 17 maart 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Debreceni közigazgatási és munkaügyi bíróság — Hongarije) — Shiraz Baig Mirza/Bevándorlási és Állampolgársági Hivatal [Prejudiciële verwijzing — Prejudiciële spoedprocedure — Verordening (EU) nr. 604/2013 — Criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming — Artikel 3, lid 3 — Mogelijkheid voor de lidstaten om een verzoeker naar een veilig derde land te zenden — Artikel 18 — Verplichtingen van de voor de behandeling van het verzoek verantwoordelijke lidstaat in geval van terugname van de verzoeker — Richtlijn 2013/32/EU — Gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming — Behandeling van een verzoek om internationale bescherming]

21

2016/C 156/30

Zaak C-28/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Kúria (Hongarije) op 18 januari 2016 — Magyar Villamos Művek Zrt. (MVM)/Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága

21

2016/C 156/31

Zaak C-54/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Ordinario di Venezia (Italië) op 29 januari 2016 — Vinyls Italia SpA, in liquidatie/Mediterranea di Navigazione SpA

22

2016/C 156/32

Zaak C-64/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Supremo Tribunal Administrativo (Portugal) op 5 februari 2016 — Associação Sindical dos Juízes Portugueses/Tribunal de Contas

23

2016/C 156/33

Zaak C-75/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Ordinario di Verona (Italië) op 10 februari 2016 — Livio Menini en Maria Antonia Rampanelli/Banco Popolare — Società Cooperativa

24

2016/C 156/34

Zaak C-78/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio (Italië) op 10 februari 2016 — Giovanni Pesce e.a./Presidenza del Consiglio dei Ministri — Dipartimento della Protezione Civile e.a.

25

2016/C 156/35

Zaak C-79/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio (Italië) op 10 februari 2016 — Cesare Serinelli e.a./Presidenza del Consiglio dei Ministri e.a.

26

2016/C 156/36

Zaak C-92/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de Primera Instancia no 1 de Fuenlabrada (Spanje) op 5 februari 2016 — Bankia, S.A./Henry-Rodolfo Rengifo Jiménez en Sheyla-Jeanneth Felix Caiza

27

2016/C 156/37

Zaak C-93/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Alicante, Sección octava (Spanje) op 15 februari 2016 — The Irish Dairy Board Co-operative Limited/Tindale & Stanton Ltd España, S.L.

28

2016/C 156/38

Zaak C-97/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Social no 3 de Barcelona (Spanje) op 17 februari 2016 — José María Pérez Retamero/TNT Express Worldwide, S.L., Transportes Saripod, S.L. en Fondo de Garantía Salarial (Fogasa)

29

2016/C 156/39

Zaak C-108/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank Amsterdam (Nederland) op 24 februari 2016 — Openbaar Ministerie tegen Paweł Dworzecki

29

2016/C 156/40

Zaak C-109/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas (Litouwen) op 25 februari 2016 — Indėlių ir investicijų draudimas

30

2016/C 156/41

Zaak C-128/16 P: Hogere voorziening ingesteld op 29 februari 2016 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 17 december 2015 in de gevoegde zaken T-515/13 en T-719/13, Spanje e.a./Commissie

31

 

Gerecht

2016/C 156/42

Zaak T-501/13: Arrest van het Gerecht van 18 maart 2016 — Karl-May-Verlag/BHIM — Constantin Film Produktion (WINNETOU) [Gemeenschapsmerk — Nietigheidsprocedure — Gemeenschapswoordmerk WINNETOU — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Artikel 52, leden 1 en 2, van verordening nr. 207/2009 — Beginselen van autonomie en onafhankelijkheid van het gemeenschapsmerk — Motiveringsplicht]

33

2016/C 156/43

Zaak T-645/13: Arrest van het Gerecht van 15 maart 2016 — Nezi/BHIM — Etam (E) [Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk E — Ouder gemeenschapsbeeldmerk E — Verwarringsgevaar — Bekend merk — Artikel 8, lid 1, onder b), en lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009]

33

2016/C 156/44

Zaak T-103/14: Arrest van het Gerecht van 16 maart 2016 — Frucona Košice/Commissie (Staatssteun — Accijnzen — Gedeeltelijke kwijtschelding van een belastingschuld in het kader van een crediteurenakkoord — Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard en de terugvordering ervan wordt gelast — Rechten van de verdediging — Procedurele rechten van de belanghebbenden — Criterium van de particuliere schuldeiser — Bewijslast)

34

2016/C 156/45

Zaak T-201/14: Arrest van het Gerecht van 16 maart 2016 — The Body Shop International/BHIM — Spa Monopole (SPA WISDOM) [Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk SPA WISDOM — Ouder Benelux-woordmerk SPA — Relatieve weigeringsgronden — Ongerechtvaardigd voordeel uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk — Artikel 8, lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009]

35

2016/C 156/46

Zaak T-586/14: Arrest van het Gerecht van 16 maart 2016 — Xinyi PV Products (Anhui) Holdings/Commissie [Dumping — Invoer van zonneglas van oorsprong uit China — Definitief antidumpingrecht — Behandeling als marktgerichte onderneming — Artikel 2, lid 7, onder b) en c), derde streepje, van verordening (EG) nr. 1225/2009 — Verstoring van betekenis die nog voortvloeit uit het vroegere systeem zonder markteconomie — Belastingvoordelen]

36

2016/C 156/47

Zaak T-785/14: Arrest van het Gerecht van 18 maart 2016 — El Corte Inglés/BHIM — STD Tekstil (MOTORTOWN) [Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk MOTORTOWN — Ouder internationaal beeldmerk M MOTOR — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009]

36

2016/C 156/48

Zaak T-792/14 P: Arrest van het Gerecht van 17 maart 2016 — Vanhaleweyn/EDEO (Hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Beloning — Personeel van EDEO dat in een derde land is tewerkgesteld — Afschaffing van de vergoeding voor bijzondere levensomstandigheden voor op Mauritius tewerkgesteld personeel — Geen vaststelling van de AUB van artikel 10 van bijlage X bij het Statuut)

37

2016/C 156/49

Zaak T-817/14: Arrest van het Gerecht van 17 maart 2016 — Zoofachhandel Züpke e.a./Commissie [Niet-contractuele aansprakelijkheid — Veterinairrechtelijke voorschriften — Bestrijding van aviaire influenza — Verbod om in het wild gevangen vogels in te voeren in de Unie — Verordening (EG) nr. 318/2007 en uitvoeringsverordening (EU) nr. 139/2013 — Voldoende gekwalificeerde schending van rechtsregels die particulieren rechten toekennen — Kennelijke en ernstige overschrijding van de grenzen van de beoordelingsvrijheid — Evenredigheid — Zorgvuldigheidsplicht — Artikelen 15 tot en met 17 van het Handvest van de grondrechten]

38

2016/C 156/50

Zaak T-33/15: Arrest van het Gerecht van 18 maart 2016 — Grupo Bimbo/BHIM (BIMBO) [Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk BIMBO — Absolute weigeringsgronden — Geen onderscheidend vermogen — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, onder b) en c), en lid 3, van verordening (EG) nr. 207/2009]

38

2016/C 156/51

Zaak T-45/15: Arrest van het Gerecht van 16 maart 2016 — Hydrex/Commissie (Subsidieovereenkomst betreffende een project dat valt onder een financieel instrument voor het milieu — Invorderingsopdracht — Besluit dat een executoriale titel vormt in de zin van artikel 299 VWEU — Motiveringsplicht — Beoordelingsfouten — Overmacht)

39

2016/C 156/52

Zaak T-78/15: Arrest van het Gerecht van 17 maart 2016 — Mudhook Marketing/BHIM (IPVanish) [Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk IPVanish — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009]

40

2016/C 156/53

Zaak T-90/15: Arrest van het Gerecht van 16 maart 2016 — Schoeller Corporation/BHIM — Sqope (SCOPE) [Gemeenschapsmerk — Nietigheidsprocedure — Gemeenschapswoordmerk SCOPE — Absolute weigeringsgronden — Beschrijvend karakter — Onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b) en c), verordening (EG) nr. 207/2009 – — Artikel 52, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009]

40

2016/C 156/54

Zaak T-100/15: Arrest van het Gerecht van 16 maart 2016 — Dextro Energy/Commissie [Bescherming van de consument — Verordening (EG) nr. 1924/2006 — Gezondheidsclaims voor levensmiddelen die niet over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en gezondheid van kinderen gaan — Weigering van een vergunning voor bepaalde claims ondanks het positieve advies van EFSA — Evenredigheid — Gelijke behandeling — Motiveringsplicht]

41

2016/C 156/55

Zaak T-363/15: Arrest van het Gerecht van 16 maart 2016 — Työhönvalmennus Valma/BHIM (Vorm van een speelgoedkist die houten blokken bevat) [Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor een driedimensionaal gemeenschapsmerk — Vorm van een speelgoedkist die houten blokken bevat — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Geen door gebruik verkregen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 3, van verordening nr. 207/2009]

42

2016/C 156/56

Zaak T-575/14: Beschikking van het Gerecht van 15 maart 2016 — Larymnis Larko/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Staatssteun — Privatisering — Steunmaatregelen ten gunste van een schuldenaar van verzoekster — Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard — Geen procesbelang — Niet-ontvankelijkheid)

42

2016/C 156/57

Zaak T-576/14: Beschikking van het Gerecht van 15 maart 2016 — Larymnis Larko/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Staatssteun — Privatisering — Steunmaatregelen ten gunste van een schuldenaar van verzoekster — Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard — Geen procesbelang — Niet-ontvankelijkheid)

43

2016/C 156/58

Zaak T-840/14: Beschikking van het Gerecht van 11 maart 2016 — International Gaming Projects/BHIM — Sky (Sky BONUS) [Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk Sky BONUS — Ouder nationaal woordmerk SKY — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Beperking van de in de merkaanvraag opgegeven waren — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Niet-ontvankelijkheid]

43

2016/C 156/59

Zaak T-94/15: Beschikking van het Gerecht van 11 maart 2016 — Binca Seafoods/Commissie [Beroep tot nietigverklaring — Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1358/2014 — Niet-verlenging van de in artikel 95, lid 11, van verordening (EG) nr. 889/2008 vervatte overgangsmaatregel inzake aquacultuurdieren — Geen procesbelang — Niet-ontvankelijkheid]

44

2016/C 156/60

Zaak T-436/15: Beschikking van het Gerecht van 11 maart 2016 — Consorzio Vivaisti viticoli pugliesi en Negro Daniele/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Landbouw — Bescherming tegen voor planten schadelijke organismen — Maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van de bacterie Xylella fastidiosa te voorkomen — Regelgevingshandeling die uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt — Geen individuele geraaktheid — Verzoek tot aanpassing van de conclusies — Niet-ontvankelijkheid)

45

2016/C 156/61

Zaak T-437/15: Beschikking van het Gerecht van 11 maart 2016 — Eden Green Vivai Piante di Verdesca Giuseppe e.a./Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Landbouw — Bescherming tegen voor planten schadelijke organismen — Maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van de bacterie Xylella fastidiosa te voorkomen — Regelgevingshandeling die uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt — Geen individuele geraaktheid — Niet-ontvankelijkheid)

45

2016/C 156/62

Zaak T-438/15: Beschikking van het Gerecht van 9 maart 2016 — Port autonome du Centre et de l’Ouest e.a./Commissie (Staatssteun — Vennootschapsbelasting — Door België ten gunste van de Belgische havens toegekende steun — Brief van de Commissie waarbij de lidstaat ervan in kennis wordt gesteld dat volgens haar eerste onderzoek deze steun als onverenigbaar met de interne markt moet worden beschouwd en dat wellicht dienstige maatregelen zullen worden genomen — Handeling waartegen geen beroep kan worden ingesteld — Niet-ontvankelijkheid)

46

2016/C 156/63

Zaak T-439/15: Beschikking van het Gerecht van 11 maart 2016 — Amrita e.a./Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Landbouw — Bescherming tegen voor planten schadelijke organismen — Maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van de bacterie Xylella fastidiosa te voorkomen — Regelgevingshandeling die uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt — Geen individuele geraaktheid — Niet-ontvankelijkheid)

47

2016/C 156/64

Zaak T-490/15: Beschikking van het Gerecht van 9 maart 2016 — SGP Rechtsanwälte/BHIM — StoryDOCKS (tolino) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Intrekking van de bestreden beslissing — Geding zonder voorwerp geraakt — Afdoening zonder beslissing)

47

2016/C 156/65

Zaak T-87/16 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 18 maart 2016 — Eurofast/Commissie [Kort geding — Subsidies — Zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) — Brieven waarbij terugbetaling van een deel van de toegekende subsidies wordt gevorderd — Debetnota — Verrekeningshandeling — Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging — Geen spoedeisendheid]

48

2016/C 156/66

Zaak T-4/16: Beroep ingesteld op 5 januari 2016 — Rabbit/EUIPO — DMG Media (rabbit)

49

2016/C 156/67

Zaak T-63/16: Beroep ingesteld op 15 februari 2016 — E-Control/ACER

49

2016/C 156/68

Zaak T-81/16: Beroep ingesteld op 18 februari 2016 — Pirelli Tyre/EUIPO (twee gebogen lijnen op het zijvlak van een band)

51

2016/C 156/69

Zaak T-90/16: Beroep ingesteld op 22 februari 2016 — Murphy/EUIPO — Nike Innovate (meetinstrumenten, -apparaten en -toestellen)

51

2016/C 156/70

Zaak T-95/16: Beroep ingesteld op 1 maart 2016 — Aydin/EUIPO — Kaporal France (ROYAL & CAPORAL)

52

2016/C 156/71

Zaak T-96/16: Beroep ingesteld op 29 februari 2016 — Solenis Technologies/EUIPO (STRONG BONDS. TRUSTED SOLUTIONS.)

53

2016/C 156/72

Zaak T-103/16: Beroep ingesteld op 11 maart 2016 — Aldi Einkauf/EUIPO — Weetabix (Alpenschmaus)

53

2016/C 156/73

Zaak T-692/13: Beschikking van het Gerecht van 2 maart 2016 — SACBO/INEA

54

2016/C 156/74

Zaak T-275/15: Beschikking van het Gerecht van 8 maart 2016 — NW/Raad ( *1 )

54

2016/C 156/75

Zaak T-569/15: Beschikking van het Gerecht van 14 maart 2016 — Fondazione Casamica/Commissie en EASME

54

 

Gerecht voor ambtenarenzaken

2016/C 156/76

Zaak F-2/15: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 17 maart 2016 — Pasqualetti/Commissie (Openbare dienst — Door EDEO aangeworven tijdelijk functionaris — Inrichtingsvergoeding — Dagvergoeding — Plaats van herkomst — Plaats van aanwerving — Wijziging van woonplaats — Beroep tot nietigverklaring — Beroep tot schadevergoeding — Volledige rechtsmacht)

55

2016/C 156/77

Zaak F-23/15: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 18 maart 2016 — Kerstens/Commissie [Openbare dienst — Ambtenaren — Verplichtingen — Handelingen die afbreuk doen aan de waardigheid van de openbare dienst — Beledigende uitlatingen over een andere ambtenaar — Artikel 12 van het Statuut — Tuchtprocedure — Onderzoek in de vorm van een onderzoek van de feiten — Berisping — Artikel 9, lid 1, sub b), van bijlage IX bij het Statuut — Algemene uitvoeringsbepalingen — Procedurele onregelmatigheid — Gevolgen van de onregelmatigheid]

55

2016/C 156/78

Zaak F-109/15: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 17 maart 2016 — GZ/Parlement

56


 


 

(*1)   Op grond van de bescherming van persoonsgegevens en/of vertrouwelijkheid kan bepaalde in deze uitgave verschenen informatie niet langer openbaar worden gemaakt. Derhalve is een nieuwe authentieke versie gepubliceerd.

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2016/C 156/01)

Laatste publicatie

PB C 145 van 25.4.2016

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 136 van 18.4.2016

PB C 118 van 4.4.2016

PB C 111 van 29.3.2016

PB C 106 van 21.3.2016

PB C 98 van 14.3.2016

PB C 90 van 7.3.2016

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/2


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 3 maart 2016 — Europese Commissie/Republiek Malta

(Zaak C-12/14) (1)

([Niet-nakoming - Sociale zekerheid - Verordening (EEG) nr. 1408/71 - Artikel 46 ter - Verordening (EG) nr. 883/2004 - Artikel 54 - Ouderdomspensioenen - Anticumulatieregels - Personen die een ouderdomspensioen ontvangen krachtens de nationale regeling en een ambtenarenpensioen krachtens een regeling van een andere lidstaat - Vermindering van het bedrag van het ouderdomspensioen])

(2016/C 156/02)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Mifsud-Bonnici en D. Martin, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Malta (vertegenwoordigers: A. Buhagiar en P. Grech, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Republiek Oostenrijk (vertegenwoordigers: C. Pesendorfer en G. Hesse, gemachtigden), Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: J. Beeko, S. Behzadi-Spencer en V. Kaye, gemachtigden, bijgestaan door T. de la Mare, QC)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.

3)

De Republiek Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland dragen hun eigen kosten.


(1)   PB C 159 van 26.5.2014.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/3


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 10 maart 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Kúria — Hongarije) — Flight Refund Ltd/Deutsche Lufthansa AG

(Zaak C-94/14) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht - Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Europese betalingsbevelprocedure - Verordening (EG) nr. 1896/2006 - Artikelen 17 en 20 - Verplichtingen van een gerecht waarbij een verzoek is ingediend tot aanwijzing van het gerecht dat territoriaal bevoegd is om de contentieuze procedure te behandelen die wordt opgestart nadat de verweerder een verweerschrift tegen het Europees betalingsbevel heeft ingediend - Bevoegdheid van de gerechten van de lidstaat waar het Europees betalingsbevel is uitgevaardigd - Verordening (EG) nr. 44/2001 - Vordering op basis van het recht op compensatie dat krachtens verordening (EG) nr. 261/2004 aan passagiers toekomt bij vluchtvertraging])

(2016/C 156/03)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Kúria

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Flight Refund Ltd

Verwerende partij: Deutsche Lufthansa AG

Dictum

Het Unierecht moet aldus worden uitgelegd dat in omstandigheden waarin bij een gerecht een procedure als die van het hoofdgeding aanhangig is, die strekt tot aanwijzing van een territoriaal bevoegd gerecht in de lidstaat waar het Europees betalingsbevel is uitgevaardigd, en waarin het onderzoekt of de gerechten van die lidstaat internationaal bevoegd zijn om kennis te nemen van de contentieuze procedure in verband met de schuldvordering die aan de basis ligt van dat betalingsbevel, waartegen de verweerder binnen de gestelde termijn verweer heeft gevoerd:

verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure geen aanwijzingen verstrekt betreffende de bevoegdheden en de verplichtingen van dat gerecht; deze procedurekwesties blijven op grond van artikel 26 van deze verordening beheerst door het nationale recht van deze lidstaat;

de kwestie van de internationale bevoegdheid van de gerechten van de lidstaat waar het Europees betalingsgevel is uitgevaardigd, ingevolge verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken dient te worden beslecht op basis van procedureregels die het mogelijk maken de nuttige werking van de voorschriften van deze verordening en de rechten van de verdediging te waarborgen, ongeacht of de verwijzende rechter zich zelf over de kwestie uitspreekt dan wel een gerecht dat door hem is aangewezen als zijnde territoriaal en materieel bevoegd om zich in het kader van de gewone civielrechtelijke procedure uit te spreken over een schuldvordering als die van het hoofdgeding;

een rechter als de verwijzende rechter, indien hij zich uitspreekt over de internationale bevoegdheid van de gerechten van de lidstaat waar het Europees betalingsbevel is uitgevaardigd, en concludeert dat deze gerechten in het licht van de criteria van verordening nr. 44/2001 bevoegd zijn, krachtens deze laatste verordening en verordening nr. 1896/2006 verplicht is om zijn nationale recht aldus uit te leggen dat dit hem de mogelijkheid biedt een gerecht te identificeren of aan te wijzen dat territoriaal en materieel bevoegd is om kennis te nemen van deze procedure, en

een rechter als de verwijzende rechter, indien hij concludeert dat van een dergelijke internationale bevoegdheid geen sprake is, niet gehouden is om dit betalingsbevel naar analogie met artikel 20 van verordening nr. 1896/2006 ambtshalve te heroverwegen.


(1)   PB C 142 van 12.5.2014.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/4


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 17 maart 2016 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het First-tier Tribunal (Tax Chamber) — Verenigd Koninkrijk] — Portmeirion Group UK Ltd/Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs

(Zaak C-232/14) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Dumping - Uitvoeringsverordening (EU) nr. 412/2013 - Geldigheid - Invoer van keuken- en tafelgerei van keramiek van oorsprong uit China - Betrokken product - Motiveringsplicht])

(2016/C 156/04)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

First-tier Tribunal (Tax Chamber)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Portmeirion Group UK Ltd

Verwerende partij: Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs

Dictum

Uit het onderzoek van de prejudiciële vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van uitvoeringsverordening (EU) nr. 412/2013 van de Raad van 13 mei 2013 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op keuken- en tafelgerei van keramiek van oorsprong uit de Volksrepubliek China, kunnen aantasten.


(1)   PB C 235 van 21.7.2014


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/4


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 10 maart 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Barcelona — Spanje) — Safe Interenvios, SA/Liberbank, SA, Banco de Sabadell, SA, Banco Bilbao Vizcaya Argentaria, SA

(Zaak C-235/14) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme - Richtlijn 2005/60/EG - Klantenonderzoeksmaatregelen - Richtlijn 2007/64/EG - Betalingsdiensten in de interne markt))

(2016/C 156/05)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Audiencia Provincial de Barcelona

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Safe Interenvios, SA

Verwerende partijen: Liberbank, SA, Banco de Sabadell, SA, Banco Bilbao Vizcaya Argentaria, SA

Dictum

1)

De artikelen 5, 7, 11, lid 1, en 13 van richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, zoals gewijzigd door richtlijn 2010/78/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling als in het hoofdgeding aan de orde is, die enerzijds een standaardklantenonderzoek toestaat voor zover de cliënten financiële instellingen zijn die onderworpen zijn aan toezicht op de naleving van klantenonderzoeksmaatregelen, wanneer een vermoeden van witwassen van geld of financiering van terrorisme in de zin van artikel 7, onder c), van deze richtlijn bestaat, en anderzijds verlangt dat de onder deze richtlijn vallende instellingen en personen, naargelang van hun risicobeoordeling, een verscherpt klantenonderzoek verrichten in situaties die naar hun aard een hoger risico op witwassen van geld en financiering van terrorisme in de zin van artikel 13, lid 1, van deze richtlijn kunnen vormen, zoals het overmaken van geld.

Bovendien staat artikel 5 van richtlijn 2005/60, zoals gewijzigd bij richtlijn 2010/78, de lidstaten toe om strengere bepalingen aan te nemen of te handhaven, wanneer deze bepalingen de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme beogen te versterken, zelfs wanneer er geen dergelijk vermoeden of risico bestaat.

2)

Richtlijn 2005/60, zoals gewijzigd door richtlijn 2010/78, moet aldus worden uitgelegd dat de onder deze richtlijn vallende instellingen en personen geen afbreuk mogen doen aan de toezichthoudende taken die de bevoegde autoriteiten ingevolge artikel 21 van richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt tot wijziging van de richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van richtlijn 97/5/EG, zoals gewijzigd door richtlijn 2009/111/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009, ten aanzien van betalingsinstellingen moeten uitoefenen, en zich niet in de plaats mogen stellen van deze autoriteiten. Richtlijn 2005/60, zoals gewijzigd door richtlijn 2010/78, moet aldus worden uitgelegd dat een financiële instelling weliswaar in het kader van haar verplichting om toezicht uit te oefenen op haar cliënten, rekening kan houden met de onderzoeksmaatregelen die een betalingsinstelling ten aanzien van haar eigen cliënten heeft toegepast, maar dat alle onderzoeksmaatregelen die zij treft afgestemd moeten zijn op het risico van witwassen van geld en financiering van terrorisme.

3)

De artikelen 5 en 13 van richtlijn 2005/60, zoals gewijzigd door richtlijn 2010/78, moeten aldus worden uitgelegd dat een nationale wettelijke regeling zoals in het hoofdgeding aan de orde is, die is vastgesteld in het kader van de beoordelingsmarge die door artikel 13 van richtlijn 2005/60, zoals gewijzigd door richtlijn 2010/78, aan de lidstaten wordt gelaten, of krachtens de in artikel 5 van deze richtlijn bedoelde bevoegdheid, verenigbaar moet zijn met het Unierecht, met name met de door de Verdragen gewaarborgde fundamentele vrijheden. Ook al streeft een dergelijke nationale wettelijke regeling ter bestrijding van het witwassen van geld of de financiering van terrorisme een legitiem doel na dat een beperking van de fundamentele vrijheden kan rechtvaardigen, en kan de verwezenlijking van dit doel worden gewaarborgd door a priori ervan uit te gaan dat de overmaking van geld door een onder deze richtlijn vallende instelling naar andere lidstaten dan die waar zij is gevestigd, steeds een hoger risico op witwassen van geld of financiering van terrorisme vormt, dit neemt niet weg dat deze wettelijke regeling verder gaat dan wat nodig is om het beoogde doel te bereiken, aangezien het vermoeden waarin zij voorziet, op elke geldovermaking van toepassing is, zonder dat het kan worden weerlegd voor geldovermakingen die objectief gezien niet een dergelijk risico vormen.


(1)   PB C 235 van 21.7.2014.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/6


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 maart 2016 — HeidelbergCement AG/Europese Commissie

(Zaak C-247/14 P) (1)

([Hogere voorziening - Mededinging - Markt voor „cement en aanverwante producten” - Administratieve procedure - Verordening (EG) nr. 1/2003 - Artikel 18, leden 1 en 3 - Besluit houdende een verzoek om inlichtingen - Motivering - Nauwkeurigheid van het verzoek])

(2016/C 156/06)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: HeidelbergCement AG (vertegenwoordigers: U. Denzel, C. von Köckritz en P. Pichler, Rechtsanwälte)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Kellerbauer, L. Malferrari en R. Sauer, gemachtigden)

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 14 maart 2014, HeidelbergCement/Commissie (T-302/11, EU:T:2014:128), wordt vernietigd.

2)

Besluit C(2011) 2361 definitief van de Commissie van 30 maart 2011 inzake een procedure op grond van artikel 18, lid 3, van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad (zaak COMP/39520 — Cement en aanverwante producten) wordt nietig verklaard.

3)

De Europese Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten alsook in die van HeidelbergCement AG in eerste aanleg in zaak T-302/11 en in de onderhavige hogere voorziening.


(1)   PB C 223 van 14.7.2014.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/6


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 maart 2016 — Schwenk Zement KG/Europese Commissie

(Zaak C-248/14 P) (1)

([Hogere voorziening - Mededinging - Markt voor „cement en aanverwante producten” - Administratieve procedure - Verordening (EG) nr. 1/2003 - Artikel 18, leden 1 en 3 - Besluit houdende een verzoek om inlichtingen - Motivering - Nauwkeurigheid van het verzoek])

(2016/C 156/07)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Schwenk Zement KG (vertegenwoordigers: M. Raible en S. Merz, Rechtsanwälte)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Kellerbauer, L. Malferrari en R. Sauer, gemachtigden)

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 14 maart 2014, Schwenk Zement/Commissie (T-306/11, EU:T:2014:123), wordt vernietigd.

2)

Besluit C(2011) 2367 definitief van de Commissie van 30 maart 2011 inzake een procedure op grond van artikel 18, lid 3, van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad (zaak COMP/39520 — Cement en aanverwante producten) wordt nietig verklaard.

3)

De Europese Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten alsook in die van Schwenk Zement KG in eerste aanleg in zaak T-306/11 en in de onderhavige hogere voorziening.


(1)   PB C 223 van 14.7.2014.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/7


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 maart 2016 — Buzzi Unicem SpA/Europese Commissie

(Zaak C-267/14 P) (1)

([Hogere voorziening - Mededinging - Markt voor „cement en aanverwante producten” - Administratieve procedure - Verordening (EG) nr. 1/2003 - Artikel 18, leden 1 en 3 - Besluit houdende een verzoek om inlichtingen - Motivering - Nauwkeurigheid van het verzoek])

(2016/C 156/08)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirante: Buzzi Unicem SpA (vertegenwoordigers: C. Osti, A. Prastaro en A. Sodano, avvocati)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Cappelletti en L. Malferrari, gemachtigden, M. Merola, avvocato)

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 14 maart 2014, Buzzi Unicem/Commissie (T-297/11, EU:T:2014:122), wordt vernietigd.

2)

Besluit C(2011) 2356 definitief van de Commissie van 30 maart 2011 inzake een procedure op grond van artikel 18, lid 3, van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad (zaak COMP/39520 — Cement en aanverwante producten) wordt nietig verklaard.

3)

De Europese Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten alsook in die van Buzzi Unicem SpA in eerste aanleg in zaak T-297/11 en in de onderhavige hogere voorziening.


(1)   PB C 282 van 25.8.2014.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/7


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 maart 2016 — Italmobiliare SpA/Europese Commissie

(Zaak C-268/14 P) (1)

([Hogere voorziening - Mededinging - Markt voor „cement en aanverwante producten” - Administratieve procedure - Verordening (EG) nr. 1/2003 - Artikel 18, leden 1 en 3 - Besluit houdende een verzoek om inlichtingen - Motivering - Nauwkeurigheid van het verzoek])

(2016/C 156/09)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirante: Italmobiliare SpA (vertegenwoordigers: M. Siragusa, F. Moretti en L. Nascimbene, avvocati)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: É. Gippini Fournier en L. Malferrari, gemachtigden, M. Malaguti, avvocatessa)

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 14 maart 2014, Italmobiliare/Commissie (T-305/11, EU:T:2014:126), wordt vernietigd.

2)

Besluit C(2011) 2364 definitief van de Commissie van 30 maart 2011 inzake een procedure op grond van artikel 18, lid 3, van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad (zaak COMP/39520 — Cement en aanverwante producten) wordt nietig verklaard.

3)

De Europese Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten alsook in die van Italmobiliare SpA in eerste aanleg in zaak T-305/11 en in de onderhavige hogere voorziening.


(1)   PB C 282 van 25.8.2014.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/8


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 17 maart 2016 — Europees Parlement/Europese Commissie

(Zaak C-286/14) (1)

([Beroep tot nietigverklaring - Artikel 290 VWEU - Begrippen „wijzigen” en „aanvullen” - Verordening (EU) nr. 1316/2013 - Artikel 21, lid 3 - Omvang van de aan de Europese Commissie verleende bevoegdheid - Noodzaak tot vaststelling van een afzonderlijke normatieve handeling - Gedelegeerde verordening (EU) nr. 275/2014])

(2016/C 156/10)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: L. G. Knudsen, A. Troupiotis en M. Menegatti, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Martenczuk, M. Konstantinidis en J. Hottiaux, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van de verzoekende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: K. Michoel en Z. Kupčová, gemachtigden)

Dictum

1)

Gedelegeerde verordening (EU) nr. 275/2014 van de Commissie van 7 januari 2014 tot wijziging van bijlage I bij verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de Connecting Europe Facility, wordt nietig verklaard.

2)

De gevolgen van gedelegeerde verordening nr. 275/2014 worden gehandhaafd tot de inwerkingtreding, binnen een redelijke termijn die niet meer mag bedragen dan zes maanden na de datum van de uitspraak van het onderhavige arrest, van een nieuwe handeling ter vervanging van die verordening.

3)

De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.

4)

De Raad van de Europese Unie draagt zijn eigen kosten.


(1)   PB C 253 van 4.8.2014.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/9


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 8 maart 2016 — Helleense Republiek/Europese Commissie

(Zaak C-431/14 P) (1)

([Hogere voorziening - Staatssteun - In 2008 en 2009 door de Griekse landbouwverzekeringsmaatschappij (ELGA) betaalde compensatiesteun - Besluit waarbij de steun onverenigbaar met interne markt wordt verklaard en terugvordering ervan wordt gelast - Begrip „staatssteun” - Artikel 107, lid 3, onder b), VWEU - Richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector - Motiveringsplicht - Verkeerde opvatting van bewijselementen])

(2016/C 156/11)

Procestaal: Grieks

Partijen

Rekwirante: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: I. Chalkias en A. Vasilopoulou, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Bouchagiar, R. Sauer en D. Triantafyllou, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)   PB C 395 van 10.11.2014.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/9


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 1 maart 2016 — National Iranian Oil Company/Raad van de Europese Unie, Europese Commissie

(Zaak C-440/14 P) (1)

([Hogere voorziening - Beperkende maatregelen ten aanzien van de Islamitische Republiek Iran - Lijst van personen en entiteiten waarvan de tegoeden en economische middelen bevroren zijn - Verordening (EU) nr. 945/2012 - Rechtsgrondslag - Criterium betreffende materiële, logistieke of financiële steun aan de Iraanse regering])

(2016/C 156/12)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: National Iranian Oil Company (vertegenwoordiger: J.-M. Thouvenin, avocat)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bishop en V. Piessevaux, gemachtigden), Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Aresu, D. Gauci en L. Gussetti, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

National Iranian Oil Company wordt verwezen in haar eigen kosten alsmede in die van de Raad van de Europese Unie.

3)

De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen.


(1)   PB C 421 van 24.11.2014.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/10


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 1 maart 2016 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht — Duitsland) — Kreis Warendorf/Ibrahim Alo (C-443/14) en Amira Osso/Region Hannover (C-444/14)

(Gevoegde zaken C-443/14 en C-444/14) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, ondertekend te Genève op 28 juli 1951 - Artikelen 23 en 26 - Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht - Richtlijn 2011/95/EU - Normen voor de inhoud van de internationale bescherming - Subsidiairebeschermingsstatus - Artikel 29 - Sociale voorzieningen - Toegangsvoorwaarden - Artikel 33 - Vrij verkeer binnen de gastlidstaat - Begrip - Beperking - Woonverplichting in een bepaalde plaats - Ongelijke behandeling - Vergelijkbaarheid van situaties - Evenwichtige spreiding van de lasten over de regionale overheden - Redenen in verband met het immigratie- en integratiebeleid))

(2016/C 156/13)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesverwaltungsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Kreis Warendorf (C-443/14), Amira Osso (C-444/14)

Verwerende partijen: Ibrahim Alo (C-443/14), Region Hannover (C-444/14)

in tegenwoordigheid van: Vertreter des Bundesinteresses beim Bundesverwaltungsgericht (C-443/14 en C-444/14)

Dictum

1)

Artikel 33 van richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming, moet aldus worden uitgelegd dat een woonverplichting voor een persoon met de subsidiairebeschermingsstatus, zoals de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde woonverplichtingen, een beperking vormt van het door dit artikel gewaarborgde vrije verkeer, zelfs wanneer deze maatregel de betrokkene niet verbiedt om zich vrij te verplaatsen op het grondgebied van de lidstaat die deze bescherming heeft verleend, en om tijdelijk op dat grondgebied te verblijven op een andere plaats dan die welke door de woonverplichting is aangewezen.

2)

Artikelen 29 en 33 van richtlijn 2011/95 moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een woonverplichting, zoals de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde woonverplichtingen, voor een persoon met de subsidiairebeschermingsstatus die bepaalde specifieke sociale uitkeringen ontvangt, wanneer deze verplichting is opgelegd omwille van een redelijke spreiding van de last die voortvloeit uit de betaling van deze uitkeringen over de verschillende bevoegde instanties, indien de toepasselijke nationale regeling een dergelijke maatregel niet oplegt aan vluchtelingen, onderdanen van derde landen die legaal verblijven in de betrokken lidstaat op andere dan humanitaire, politieke, of volkenrechtelijke gronden, en aan onderdanen van deze lidstaat die de bedoelde uitkeringen ontvangen.

3)

Artikel 33 van richtlijn 2011/95 moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een woonverplichting, zoals aan de orde in de hoofdgedingen, voor een persoon met de subsidiairebeschermingsstatus die bepaalde specifieke sociale uitkeringen ontvangt, om de integratie te vergemakkelijken van de onderdanen van derde landen in de lidstaat die deze bescherming heeft verleend, wanneer de toepasselijke nationale regeling een dergelijke maatregel niet oplegt aan onderdanen van derde landen die legaal in deze lidstaat verblijven op andere dan humanitaire, politieke, of volkenrechtelijke gronden en die bedoelde uitkeringen ontvangen, indien de personen met de subsidiairebeschermingsstatus zich uit het oogpunt van deze doelstelling niet in een situatie bevinden die objectief vergelijkbaar is met die van de onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de betrokken lidstaat verblijven op andere dan humanitaire, politieke en volkenrechtelijke gronden, waarbij het aan de verwijzende rechter staat om te onderzoeken of dit het geval is.


(1)   PB C 439 van 8.12.2014.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/11


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 17 maart 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Högsta domstolen — Zweden) — Canadian Oil Company Sweden AB, Anders Rantén/Riksåklagaren

(Zaak C-472/14) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Registratie, beoordeling en autorisatie van chemische stoffen - Verordening (EG) nr. 1907/2006 (REACH-verordening) - Omvang van het geharmoniseerde gebied - Registratie van de stoffen bij het Europees Agentschap voor chemische stoffen vóór het in de handel brengen - Artikel 5 - Nationale register voor chemische stoffen - Aangifteplicht met het oog op registratie - Verenigbaarheid met de REACH-verordening - Artikelen 34 VWEU en 36 VWEU - Kwantitatieve invoerbeperking])

(2016/C 156/14)

Procestaal: Zweeds

Verwijzende rechter

Högsta domstolen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Canadian Oil Company Sweden AB, Anders Rantén

Verwerende partij: Riksåklagaren

Dictum

1)

Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie, in de versie van verordening (EG) nr. 552/2009 van de Commissie van 22 juni 2009, dient aldus te worden uitgelegd dat zij niet in de weg staat aan een nationale regeling die een importeur van chemische stoffen verplicht die stoffen bij een bevoegde nationale instantie te registreren, terwijl die importeur krachtens die verordening reeds verplicht is die stoffen bij het Europees Agentschap voor chemische stoffen te registreren, op voorwaarde dat die registratie bij de bevoegde nationale instantie geen voorafgaande vereiste vormt voor het in de handel brengen van deze, op informatie ziet die verschillend is van de door deze verordening vereiste informatie en bijdraagt tot het bereiken van de door deze verordening nagestreefde doelstellingen, inzonderheid het waarborgen van een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu en het vrije verkeer van dergelijke stoffen op de interne markt, met name door de invoering van een systeem van controles van het veilige beheer van dergelijke stoffen in de betrokken lidstaat en door de beoordeling van dat beheer, hetgeen aan de nationale rechter toekomt na te gaan.

2)

De bepalingen van artikel 34 VWEU, gelezen in samenhang met die van artikel 36 VWEU, moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan de aangifte en registratieplicht voor chemische stoffen, zoals voorzien in de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling.


(1)   PB C 448 van 15.12.2014


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/12


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 10 maart 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Cassatie — België) — VAD BVBA, Johannes Josephus Maria van Aert/Belgische Staat

(Zaak C-499/14) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Douane-unie en gemeenschappelijk douanetarief - Tariefindeling - Gecombineerde nomenclatuur - Interpretatie - Algemene regels - Regel 3 b) - Begrip „goederen in stellen of assortimenten opgemaakt voor de verkoop in het klein” - Afzonderlijke verpakkingen])

(2016/C 156/15)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van Cassatie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: VAD BVBA, Johannes Josephus Maria van Aert

Verwerende partij: Belgische Staat

Dictum

Regel 3 b) van de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, in de versie van verordening (EG) nr. 1214/2007 van de Commissie van 20 september 2007, moet aldus worden uitgelegd dat goederen als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, die in afzonderlijke verpakkingen ter inklaring worden aangeboden en pas daarna samen worden verpakt, niettemin kunnen worden aangemerkt als „goederen in stellen of assortimenten opgemaakt voor de verkoop in het klein” in de zin van deze regel, en bijgevolg onder een en dezelfde tariefpost kunnen vallen, wanneer — rekening houdend met andere objectieve factoren — vaststaat dat deze goederen bij elkaar horen en bestemd zijn om in de kleinhandel als één geheel te worden verkocht. Het staat aan de nationale rechter om dit na te gaan.


(1)   PB C 26 van 26.1.2015.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/12


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 3 maart 2016 — Koninkrijk Spanje/Europese Commissie

(Zaak C-26/15 P) (1)

([Hogere voorziening - Verordening (EG) nr. 1234/2007 - Gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten - Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 - Bijlage I, deel B 2, punt VI, D, vijfde streepje - Sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit - Citrusvruchten - Handelsnormen - Aanduidingsvoorschriften - Vermelding van de conserveringsmiddelen of van de andere chemische substanties die zijn gebruikt als naoogstbehandeling])

(2016/C 156/16)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirant: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: A. Rubio González, gemachtigde)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Schima, I. Galindo Martín en K. Skelly, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.


(1)   PB C 89 van 16.3.2015.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/13


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 10 maart 2016 — Europese Commissie/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-38/15) (1)

((Niet-nakoming - Richtlijn 91/271/EEG - Behandeling van stedelijk afvalwater - Systemen voor de opvang en zuivering - Lozing in kwetsbare gebieden - Controlemethode - Bemonstering))

(2016/C 156/17)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: E. Sanfrutos Cano, E. Manhaeve en D. Loma-Osorio Lerena, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: A. Gavela Llopis, gemachtigde)

Dictum

1)

Door niet te voorzien in een toereikende behandeling van al het stedelijk afvalwater dat wordt geloosd in kwetsbare gebieden en dat afkomstig is van bepaalde agglomeraties, is het Koninkrijk Spanje de verplichtingen niet nagekomen die op deze lidstaat rusten krachtens artikel 4 van richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1137/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008, voor zover het gaat om de agglomeratie Pontevedra-Marín-Poio-Bueu, en krachtens artikel 5, leden 2 en 3, van die richtlijn voor zover het gaat om de agglomeraties Berga, Figueres, El Terri (Banyoles) en Pontevedra-Marín-Poio-Bueu.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Europese Commissie en het Koninkrijk Spanje dragen elk hun eigen kosten.


(1)   PB C 127 van 20.4.2015.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/13


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 17 maart 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny — Polen) — Minister Finansów/Aspiro SA, voorheen BRE Ubezpieczenia sp. z o.o.

(Zaak C-40/15) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Fiscale bepalingen - Belasting over de toegevoegde waarde - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 135, lid 1, onder a) - Vrijstelling op verzekeringsgebied - Begrippen handelingen ter zake van „verzekering” en „daarmee samenhangende diensten, verricht door assurantiemakelaars en verzekeringstussenpersonen” - Diensten ter zake van de behandeling van schadegevallen, verricht namens en voor rekening van een verzekeraar])

(2016/C 156/18)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Naczelny Sąd Administracyjny

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Minister Finansów

Verwerende partij: Aspiro SA, voorheen BRE Ubezpieczenia sp. z o.o.

Dictum

Artikel 135, lid 1, onder a), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, moet aldus worden uitgelegd dat diensten ter zake van de behandeling van schadegevallen zoals die in het hoofdgeding, die door een derde namens en voor rekening van een verzekeringsmaatschappij worden verricht, niet onder de in die bepaling voorziene vrijstelling vallen.


(1)   PB C 155 van 11.5.2015.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/14


Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 17 maart 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — Sonos Europe BV/Staatssecretaris van Financiën

(Zaak C-84/15) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Verordening (EEG) nr. 2658/87 - Douane-unie en gemeenschappelijk douanetarief - Tariefindeling - Gecombineerde nomenclatuur - Posten 8517, 8518, 8519, 8527 en 8543 - Standalone toestel dat is ontworpen voor het ophalen, ontvangen en via streaming in de vorm van versterkt geluid weergeven van geluidsbestanden])

(2016/C 156/19)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Sonos Europe BV

Verwerende partij: Staatssecretaris van Financiën

Dictum

De gecombineerde nomenclatuur zoals opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, in de versie die achtereenvolgens voortvloeit uit verordening (EG) nr. 1031/2008 van de Commissie van 19 september 2008 en verordening (EG) nr. 948/2009 van de Commissie van 30 september 2009, moet aldus worden uitgelegd dat een standalone toestel dat is ontworpen voor het ophalen, ontvangen en via streaming in de vorm van versterkt geluid weergeven van geluidsbestanden, zoals het toestel in het hoofdgeding, moet worden ingedeeld onder post 8519 van deze nomenclatuur, onder voorbehoud van de beoordeling door de verwijzende rechter van alle feitelijke elementen waarover hij beschikt.


(1)   PB C 146 van 4.5.2015.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/15


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 17 maart 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Supremo — Spanje) — Christian Liffers/Producciones Mandarina SL, Mediaset España Comunicación SA, voorheen Gestevisión Telecinco SA

(Zaak C-99/15) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Intellectuele eigendom - Richtlijn 2004/48/EG - Artikel 13, lid 1 - Audiovisueel werk - Inbreuk - Schadevergoeding - Berekeningswijze - Forfaitair bedrag - Morele schade - Daaronder begrepen))

(2016/C 156/20)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Supremo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Christian Liffers

Verwerende partijen: Producciones Mandarina SL, Mediaset España Comunicación SA, voorheen Gestevisión Telecinco SA

Dictum

Artikel 13, lid 1, van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten moet aldus worden uitgelegd dat het een door een inbreuk op zijn intellectuele-eigendomsrecht benadeelde die vergoeding van zijn materiële schade vordert volgens de in de tweede alinea, onder b), van lid 1, van dat artikel voorziene berekeningswijze op basis van het bedrag aan royalty’s of vergoedingen die hem verschuldigd zouden zijn geweest indien de inbreukmaker hem toestemming had gevraagd voor het gebruik van het betrokken intellectuele-eigendomsrecht, is toegestaan bovendien de in lid 1, tweede alinea, onder a), van dat artikel bedoelde vergoeding van zijn morele schade te vorderen.


(1)   PB C 171 van 26.5.2015.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/15


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 17 maart 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Østre Landsret — Denemarken) — Kødbranchens Fællesråd namens Århus Slagtehus A/S, Danish Crown A.m.b.A. Oksekødsdivisionen, Hadsund Kreaturslagteri A/S, Hjalmar Nielsens Eksportslagteri A/S, Kjellerup Eksportslagteri A/S, Mogens Nielsen Kreaturslagteri A/S, Vejle Eksportslagteri A/S/Ministeriet for Fødevarer, Landbrug og Fiskeri, Fødevarestyrelsen

(Zaak C-112/15) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Harmonisatie van de wetgevingen - Verordening (EG) nr. 882/2004 - Verordening (EG) nr. 854/2004 - Officiële controles op diervoeders en levensmiddelen - Vergoedingen die de lidstaten kunnen innen ter dekking van de kosten van officiële controles - Aan de opleiding van officiële assistenten verbonden kosten])

(2016/C 156/21)

Procestaal: Deens

Verwijzende rechter

Østre Landsret

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Kødbranchens Fællesråd namens Århus Slagtehus A/S, Danish Crown A.m.b.A. Oksekødsdivisionen, Hadsund Kreaturslagteri A/S, Hjalmar Nielsens Eksportslagteri A/S, Kjellerup Eksportslagteri A/S, Mogens Nielsen Kreaturslagteri A/S, Vejle Eksportslagteri A/S

Verwerende partijen: Ministeriet for Fødevarer, Landbrug og Fiskeri, Fødevarestyrelsen

Dictum

Artikel 27, lid 4, onder a), juncto bijlage IV, punten 1 en 2, van verordening nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat de lidstaten bij de vaststelling van het bedrag van de aan levensmiddelenbedrijven opgelegde vergoeding hun uitgaven voor de verplichte basisopleiding van officiële assistenten in rekening brengen.


(1)   PB C 146 van 4.5.2015.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/16


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 3 maart 2016 — Teva Pharma BV, Teva Pharmaceuticals Europe BV/Europees Geneesmiddelenbureau (EMA), Europese Commissie

(Zaak C-138/15 P) (1)

([Hogere voorziening - Weesgeneesmiddelen - Verordening (EG) nr. 141/2000 - Verordening (EG) nr. 847/2000 - Weigering van een vergunning voor het in de handel brengen van de generieke versie van het geneesmiddel imatinib mesilaat])

(2016/C 156/22)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Teva Pharma BV, Teva Pharmaceuticals Europe BV (vertegenwoordigers: K. Bacon, QC, E. Mackenzie, barristers, G. Morgan, solicitor)

Andere partijen in de procedure: Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) (vertegenwoordigers: N. Rampal Olmedo, M. Tovar Gomis, S. Marino en T. Jabłoński, gemachtigden), Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Sipos en M. Šimerdová, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Teva Pharma BV en Teva Pharmaceuticals Europe BV worden verwezen in hun eigen kosten en in die van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA).

3)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten.


(1)   PB C 190 van 8.6.2015.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/17


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 3 maart 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — Staatssecretaris van Financiën/Customs Support Holland BV

(Zaak C-144/15) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk douanetarief - Gecombineerde nomenclatuur - Posten 2304, 2308 en 2309 - Indeling van een soja-eiwitconcentraat))

(2016/C 156/23)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Staatssecretaris van Financiën

Verwerende partij: Customs Support Holland BV

Dictum

De gecombineerde nomenclatuur die is opgenomen in bijlage I van verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijke douanetarief, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 948/2009 van de Commissie van 30 september 2009, moet aldus worden uitgelegd dat een soja-eiwitconcentraat als in het hoofdgeding onder post 2309 van deze nomenclatuur valt.


(1)   PB C 198 van 15.6.2015.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/17


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 17 maart 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State — Nederland) — K. Ruijssenaars, A. Jansen (C-145/15), J. H. Dees-Erf (C-146/15)/Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu

(Gevoegde zaken C-145/15 en C-146/15) (1)

((Luchtvervoer - Verordening (EG) nr. 261/2004 - Artikel 7 - Compensatie voor passagiers in geval van annulering of van meer dan drie uur vertraging van een vlucht - Artikel 16 - Nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor de handhaving van de verordening - Bevoegdheid - Handhavend optreden tegen de luchtvaartmaatschappij opdat deze de aan een passagier verschuldigde compensatie betaalt))

(2016/C 156/24)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: K. Ruijssenaars, A. Jansen (C-145/15), J. H. Dees-Erf (C-146/15)

Verwerende partij: Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu

in tegenwoordigheid van: Royal Air Maroc SA (C-145/15), Koninklijke Luchtvaart Maatschappij NV (C-146/15)

Dictum

Artikel 16 van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, moet in die zin worden uitgelegd dat de door elke lidstaat overeenkomstig lid 1 van dit artikel aangewezen instantie, waarbij door een passagier een individuele klacht is ingediend na de weigering van een luchtvaartmaatschappij om hem de in artikel 7, lid 1, van die verordening bedoelde compensatie te betalen, niet verplicht is handhavend op te treden tegen die luchtvaartmaatschappij om haar ertoe te bewegen die compensatie te betalen.


(1)   PB C 198 van 15.6.2015.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/18


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 17 maart 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State — België) — Abdelhafid Bensada Benallal/Belgische Staat

(Zaak C-161/15) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2004/38/EG - Besluit tot intrekking van een verblijfsvergunning - Beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging - Recht om te worden gehoord - Procedurele autonomie van de lidstaten - Ontvankelijkheid van cassatiemiddelen - Middel van openbare orde))

(2016/C 156/25)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Abdelhafid Bensada Benallal

Verwerende partij: Belgische Staat

Dictum

Het Unierecht moet aldus worden uitgelegd dat wanneer het toepasselijke nationale recht bepaalt dat een middel inzake schending van het nationale recht dat voor het eerst wordt aangevoerd bij de nationale rechter die uitspraak doet als cassatierechter, slechts ontvankelijk is indien het van openbare orde is, een middel inzake schending van het recht te worden gehoord zoals gewaarborgd door het Unierecht dat voor het eerst bij diezelfde rechter wordt aangevoerd, ontvankelijk moet worden verklaard indien dat recht zoals gewaarborgd door het nationale recht voldoet aan de in dat recht neergelegde voorwaarden voor kwalificatie als een middel van openbare orde, hetgeen aan de verwijzende rechter staat om na te gaan.


(1)   PB C 190 van 8.6.2015.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/19


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 17 maart 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Înalta Curte de Casaţie şi Justiţie — Roemenië) — Taser International Inc./SC Gate 4 Business SRL, Cristian Mircea Anastasiu

(Zaak C-175/15) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht - Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Verordening (EG) nr. 44/2001 - Overeenkomsten met de verplichting voor een Roemeense onderneming om merken over te dragen aan een onderneming die haar zetel in een derde land heeft - Weigering - Forumkeuzebeding ten gunste van het derde land - Verschijning van de verweerder voor de Roemeense gerechten zonder betwisting - Toepasselijke bevoegdheidsregels])

(2016/C 156/26)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Înalta Curte de Casaţie şi Justiţie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Taser International Inc.

Verwerende partijen: SC Gate 4 Business SRL, Cristian Mircea Anastasiu

Dictum

1)

De artikelen 23, lid 5, en 24 van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken dienen aldus te worden uitgelegd dat in het kader van een geschil over de niet-nakoming van een verbintenis uit overeenkomst, waarin de verzoekende partij de gerechten heeft aangezocht van de lidstaat op het grondgebied waarvan de verwerende partij haar zetel heeft, de bevoegdheid van die gerechten kan voortvloeien uit artikel 24 van deze verordening wanneer de verwerende partij hun bevoegdheid niet betwist, ook al bevat de overeenkomst tussen die twee partijen een forumkeuzebeding ten gunste van de gerechten van een derde land.

2)

Artikel 24 van verordening nr. 44/2001 dient aldus te worden uitgelegd dat het in het kader van een geschil tussen partijen bij een overeenkomst die een forumkeuzebeding bevat ten gunste van de gerechten van een derde land, eraan in de weg staat dat het aangezochte gerecht van de lidstaat op het grondgebied waarvan de verwerende partij haar zetel heeft, zich ambtshalve onbevoegd verklaart, ook al betwist deze verwerende partij de bevoegdheid van dat gerecht niet.


(1)   PB C 236 van 20.7.2015.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/19


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 3 maart 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Törvényszék — Hongarije) — Daimler AG/Együd Garage Gépjárműjavító és Értékesítő Kft.

(Zaak C-179/15) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Merken - Richtlijn 2008/95/EG - Artikel 5, lid 1 - Op het internet beschikbare advertenties betreffende een derde - Gebruik van het merk zonder toestemming - Advertenties die online zijn geplaatst buiten het medeweten en zonder de toestemming van die derde of die op het internet zijn blijven staan ondanks zijn verzet - Vordering van de merkhouder tegen die derde))

(2016/C 156/27)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővárosi Törvényszék

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Daimler AG

Verwerende partij: Együd Garage Gépjárműjavító és Értékesítő Kft.

Dictum

Artikel 5, lid 1, onder a) en b), van richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten moet aldus worden uitgelegd dat een derde die wordt genoemd in een op een website gepubliceerde advertentie die een teken bevat dat gelijk is aan of overeenstemt met een merk, zodat de indruk wordt gewekt dat er commerciële banden bestaan tussen hem en de merkhouder, geen gebruik van dat teken maakt dat krachtens die bepaling door de merkhouder kan worden verboden, wanneer de advertentie niet door of namens de derde is geplaatst of, ingeval de advertentie door of namens de derde is geplaatst met de toestemming van de merkhouder, wanneer de derde de beheerder van die website, bij wie hij de advertentie had besteld, nadrukkelijk heeft gevraagd om de advertentie of de vermelding van het merk erin te verwijderen.


(1)   PB C 228 van 13.7.2015.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/20


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 17 maart 2016 — Naazneen Investments Ltd/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Energy Brands, Inc.

(Zaak C-252/15 P) (1)

([Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Verordening (EG) nr. 207/2009 - Procedure tot vervallenverklaring - Artikel 51, lid 1, onder a) - Gemeenschapswoordmerk SMART WATER - Normaal gebruik - Motiveringsplicht - Artikel 75])

(2016/C 156/28)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Naazneen Investments Ltd (vertegenwoordigers: P. Goldenbaum en I. Rohr, Rechtsanwältinnen)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: D. Gája en A. Folliard-Monguiral, gemachtigden), Energy Brands, Inc (vertegenwoordigers: S. Malynicz, barrister, D. Stone en A. Dykes, solicitors)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Naazneen Investments Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)   PB C 294 van 7.9.2015.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/21


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 17 maart 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Debreceni közigazgatási és munkaügyi bíróság — Hongarije) — Shiraz Baig Mirza/Bevándorlási és Állampolgársági Hivatal

(Zaak C-695/15 PPU) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Prejudiciële spoedprocedure - Verordening (EU) nr. 604/2013 - Criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming - Artikel 3, lid 3 - Mogelijkheid voor de lidstaten om een verzoeker naar een veilig derde land te zenden - Artikel 18 - Verplichtingen van de voor de behandeling van het verzoek verantwoordelijke lidstaat in geval van terugname van de verzoeker - Richtlijn 2013/32/EU - Gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming - Behandeling van een verzoek om internationale bescherming])

(2016/C 156/29)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Debreceni közigazgatási és munkaügyi bíróság

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Shiraz Baig Mirza

Verwerende partij: Bevándorlási és Állampolgársági Hivatal

Dictum

1)

Artikel 3, lid 3, van verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend, moet in die zin worden uitgelegd dat van de mogelijkheid om een persoon die om internationale bescherming verzoekt naar een veilig derde land te zenden, door een lidstaat ook gebruik kan worden gemaakt nadat deze lidstaat ingevolge deze verordening en in het kader van een terugnameprocedure heeft aanvaard verantwoordelijk te zijn voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat is ingediend door een verzoeker die deze lidstaat heeft verlaten voordat op zijn eerste verzoek om internationale bescherming een beslissing ten gronde was genomen.

2)

Artikel 3, lid 3, van verordening nr. 604/2013 moet in die zin worden uitgelegd dat het zich er niet tegen verzet dat een persoon die om internationale bescherming verzoekt, naar een veilig derde land wordt gezonden wanneer de lidstaat die de verzoeker aan de verantwoordelijke lidstaat overdraagt, gedurende de terugnameprocedure niet was geïnformeerd over de regeling van laatstbedoelde lidstaat inzake het zenden van verzoekers naar veilige derde landen en evenmin over de praktijk van zijn ter zake bevoegde autoriteiten.

3)

Artikel 18, lid 2, van verordening nr. 604/2013 moet in die zin worden uitgelegd dat deze bepaling in geval van terugname van een persoon die om internationale bescherming verzoekt, niet gebiedt dat de procedure voor de behandeling van diens verzoek wordt hervat in de fase waarin deze was gestaakt.


(1)   PB C 90 van 7.3.2016.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/21


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Kúria (Hongarije) op 18 januari 2016 — Magyar Villamos Művek Zrt. (MVM)/Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága

(Zaak C-28/16)

(2016/C 156/30)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Kúria

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Magyar Villamos Művek Zrt. (MVM)

Verwerende partij: Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága

Prejudiciële vragen

1)

Moet een holdingmaatschappij die een actieve rol speelt in het beheer van bepaalde aangelegenheden van haar dochterondernemingen of van de groep van ondernemingen als geheel, maar de kosten van de diensten die zij in het kader van haar activiteit als „moeiende” holding verricht en de btw daarover niet in rekening brengt aan die dochterondernemingen, voor die diensten worden aangemerkt als btw-plichtig?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, heeft een moeiende holdingmaatschappij recht op aftrek van de btw over de door haar afgenomen diensten die rechtstreeks verband houden met de belaste economische activiteit van bepaalde dochterondernemingen en hoe kan zij dat recht in voorkomend geval uitoefenen?

3)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, heeft een moeiende holdingmaatschappij recht op aftrek van de btw over de door haar afgenomen diensten die in het belang zijn van de volledige groep van ondernemingen en hoe kan zij dat recht in voorkomend geval uitoefenen?

4)

Luidt het antwoord op de vorige vragen anders — en zo ja, in hoeverre — wanneer de moeiende holdingmaatschappij de betrokken afgenomen diensten aan haar dochterondernemingen in rekening brengt als intermediaire diensten?


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/22


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Ordinario di Venezia (Italië) op 29 januari 2016 — Vinyls Italia SpA, in liquidatie/Mediterranea di Navigazione SpA

(Zaak C-54/16)

(2016/C 156/31)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Ordinario di Venezia

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Vinyls Italia SpA, in liquidatie

Verwerende partij: Mediterranea di Navigazione SpA

Prejudiciële vragen

1)

Brengt het „bewijs” dat volgens artikel 13 van verordening nr. 1346/2000 (1) moet worden geleverd door diegene die voordeel heeft getrokken uit een voor de gezamenlijke schuldeisers nadelige handeling, om zich ertegen te verzetten dat die handeling wordt bestreden volgens de bepalingen van de lex fori concursus, de verplichting mee om een procedurele exceptie in de strikte zin op te werpen binnen de in het procesrecht van de lex fori gestelde termijnen, door een beroep te doen op de in de verordening neergelegde uitsluitingsgrond en te bewijzen dat aan de twee in die bepaling gestelde voorwaarden is voldaan?

of

is artikel 13 van verordening nr. 1346/2000 van toepassing wanneer de belanghebbende partij in de loop van het geding om de toepassing ervan heeft verzocht, zelfs buiten de termijnen die voor procedurele excepties in het procesrecht van de lex fori zijn gesteld, of ook ambtshalve, mits de belanghebbende partij het bewijs heeft geleverd dat de nadelige handeling is onderworpen aan de lex causae van een andere lidstaat die in zijn recht niet voorziet in de mogelijkheid om de handeling in het gegeven geval te bestrijden?

2)

Moet de verwijzing in artikel 13 van verordening nr. 1346/2000 naar de lex causae om te bepalen dat „dat recht in het gegeven geval niet voorziet in de mogelijkheid om die handeling te bestrijden” aldus worden uitgelegd dat de partij op wie de bewijslast rust, moet bewijzen dat in het gegeven geval de lex causae op algemene en abstracte wijze niet voorziet in middelen om een handeling te bestrijden als die welke in de onderhavige zaak als nadelig is aangemerkt — dat wil zeggen de betaling van een contractuele schuld — dan wel aldus dat de partij op wie de bewijslast rust, moet bewijzen dat, indien de lex causae voorziet in de mogelijkheid om een dergelijke handeling te bestrijden, in concreto niet is voldaan aan de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan opdat het beroep in de onderhavige zaak kan worden toegewezen en die verschillen van die van de lex fori concursus?

3)

Kan de uitzonderingsregeling van artikel 13 van verordening nr. 1346/2000 — gelet op de ratio ervan, te weten het rechtmatig vertrouwen beschermen dat de partijen hebben gesteld in de stabiliteit van de handeling volgens de lex causae — ook worden toegepast wanneer de contractspartijen zijn gevestigd in eenzelfde lidstaat, waarvan het recht dus op voorzienbare wijze bestemd is om de lex fori concursus te worden in het geval dat een van hen insolvent wordt, en de partijen middels een contractueel beding waarbij het recht van een andere lidstaat wordt gekozen, de herroeping van de uitvoeringshandelingen van die overeenkomst onttrekken aan de toepassing van de dwingende voorschriften van de lex fori concursus die zijn vastgesteld ter bescherming van het beginsel van de gelijke behandeling van schuldeisers, en dit in het nadeel van de gezamenlijke schuldeisers in geval van insolventie?

4)

Moet artikel 1, lid 1, van verordening nr. 593/2008 aldus worden uitgelegd dat „gevallen waarin uit het recht van verschillende landen moet worden gekozen” voor de toepassing van de verordening ook het geval omvatten waarin een bevrachtingsovereenkomst is gesloten in een lidstaat tussen ondernemingen met zetels in die lidstaat en deze een beding bevat waarin het recht van een andere lidstaat wordt gekozen?

5)

Indien de vierde vraag bevestigend wordt beantwoord, moet artikel 3, lid 3, van verordening nr. 593/2008, gelezen in samenhang met artikel 13 van verordening nr. 1346/2000, dan aldus worden uitgelegd dat de keuze van de partijen om een overeenkomst te onderwerpen aan het recht van een andere lidstaat dan die waar „alle overige op het tijdstip van de keuze bestaande aanknopingspunten” zich bevinden, de toepassing onverlet laat van dwingende voorschriften van het recht van laatstgenoemde lidstaat, die van toepassing zijn als lex fori concursus, om handelingen te bestrijden die vóór de insolventieverklaring zijn verricht in het nadeel van de gezamenlijke schuldeisers, zodat deze voorschriften voorrang hebben op de uitsluitingsgrond van artikel 13 van verordening nr. 1346/2000?


(1)  Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures (PB L 160, blz. 1).


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/23


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Supremo Tribunal Administrativo (Portugal) op 5 februari 2016 — Associação Sindical dos Juízes Portugueses/Tribunal de Contas

(Zaak C-64/16)

(2016/C 156/32)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Supremo Tribunal Administrativo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Associação Sindical dos Juízes Portugueses

Verwerende partij: Tribunal de Contas

Prejudiciële vraag

Moet, gelet op het dwingende vereiste van wegwerking van het buitensporige begrotingstekort en de in Europese bepalingen geregelde financiële bijstand, het beginsel van onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, zoals dit voortvloeit uit artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU, artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (1) en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de maatregelen tot loonsverlaging waaraan de magistraten in Portugal zijn onderworpen, op grond dat zij door andere machten/organen van het openbaar gezag eenzijdig en permanent zijn opgelegd, zoals dit blijkt uit artikel 2 van wet nr. 75/2014 van 12 september 2014?


(1)   PB 2000, C 364, blz. 1.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/24


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Ordinario di Verona (Italië) op 10 februari 2016 — Livio Menini en Maria Antonia Rampanelli/Banco Popolare — Società Cooperativa

(Zaak C-75/16)

(2016/C 156/33)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Ordinario di Verona

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Livio Menini en Maria Antonia Rampanelli

Verwerende partij: Banco Popolare — Società Cooperativa

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 3, lid 2, van richtlijn 2013/11 (1), voor zover het bepaalt dat het „richtlijn 2008/52[/EG] (2) onverlet [laat]”, aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten de mogelijkheid laat om in een verplichte bemiddeling te voorzien, enkel voor de gevallen die niet binnen het toepassingsgebied van richtlijn 2031/11 vallen, als bedoeld in artikel 2, lid 2, van richtlijn 2013/11, te weten contractuele geschillen die voortvloeien uit andere contracten dan verkoop- of dienstencontracten en geschillen waar geen consumenten bij betrokken zijn?

2)

Moet artikel 1 (…) van richtlijn 2013/11, voor zover het consumenten de mogelijkheid biedt op vrijwillige basis klachten tegen ondernemers voor te leggen aan entiteiten die procedures voor alternatieve geschillenbeslechting aanbieden, aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling die voorziet in een beroep op bemiddeling, voor een van de geschillen als bedoeld in artikel 2, lid 1, van richtlijn 2013/11, als ontvankelijkheidsvoorwaarde voor een verzoek in rechte van een partij die als consument kan worden omschreven, en in elk geval, aan een nationale regeling die voorziet in een verplichte rechtsbijstand, en de eraan verbonden kosten, voor de consument die deelneemt aan een bemiddeling betreffende een van de vorenbedoelde geschillen, en de mogelijkheid om enkel met een gegronde reden niet aan de bemiddeling deel te nemen?


(1)  Richtlijn 2013/11/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende alternatieve beslechting van consumentengeschillen en tot wijziging van verordening (EG) nr. 2006/2004 en richtlijn 2009/22/EG (richtlijn ADR consumenten) (PB L 165, blz. 63).

(2)  Richtlijn 2008/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken (PB L 136, blz. 3).


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio (Italië) op 10 februari 2016 — Giovanni Pesce e.a./Presidenza del Consiglio dei Ministri — Dipartimento della Protezione Civile e.a.

(Zaak C-78/16)

(2016/C 156/34)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Giovanni Pesce, Cosima Tomaselli, Angela Tomaselli

Verwerende partijen: Presidenza del Consiglio dei Ministri — Dipartimento della Protezione Civile, Commissario delegato OCDPC n. 225/2015, Ministero delle Politiche Agricole e Forestali, Regione Puglia

Prejudiciële vragen

1)

Staan de artikelen 11, lid 3, 13 quater, lid 7, 16, leden 1, 2, 3 en 5, van richtlijn 2000/29/EG (1), zoals aangevuld en gewijzigd, en de beginselen van evenredigheid, logica en redelijkheid in de weg aan de toepassing van artikel 6, leden 2 en 4, van uitvoeringsbesluit 2015/789/EU (2) van de Europese Commissie, omgezet in Italiaans recht bij artikel 8, leden 2 en 4, van het besluit van de minister van landbouw-, voedsel- en bosbeleid, voor zover het de onmiddellijke verwijdering oplegt, van de waardplanten, los van hun gezondheidstoestand, binnen een straal van 100 meter rond de planten die zijn getest en waarvan werd vastgesteld dat zij zijn besmet met bedoeld organisme, en dat bepaalt dat de lidstaat, vóór de verwijdering van de in lid 2 vermelde planten, geschikte fytosanitaire behandelingen moet uitvoeren tegen de vectoren van bedoeld organisme en tegen de planten die als waardplanten voor de vectoren kunnen fungeren, waaronder, indien van toepassing, de verwijdering van planten?

2)

Staat artikel 16, lid 1, van richtlijn 2000/29/EG, zoals aangevuld en gewijzigd, met de bewoording „alle noodzakelijke maatregelen om de schadelijke organismen uit te roeien of, indien dat niet mogelijk is, in te dijken”, in de weg aan de toepassing van artikel 6, lid 2, van besluit 2015/789/EU van de Europese Commissie, omgezet in Italiaans recht bij artikel 8, lid 2, van het besluit van de minister van landbouw-, voedsel- en bosbeleid, voor zover het de onmiddellijke verwijdering oplegt van de waardplanten, los van hun gezondheidstoestand, binnen een straal van 100 meter rond de planten die zijn getest en waarvan werd vastgesteld dat zij zijn besmet met bedoeld organisme?

3)

Staan artikel 16, leden 1, 2, 3 en 5 van richtlijn 2000/29/EG en de beginselen van evenredigheid, logica en goede rechtsgang, in de weg aan een uitlegging van artikel 6, leden 2 en 4, van uitvoeringsbesluit 2015/789/EU van de Europese Commissie, omgezet in Italiaans recht bij artikel 8, leden 2 en 4, van het besluit van de minister van landbouw-, voedsel- en bosbeleid, in de zin dat de uitroeiingsmaatregel, waarvan sprake in lid 2, kan worden opgelegd vóór, en onafhankelijk van, de preventieve toepassing, zoals voorzien in voornoemd artikel 6, leden 3 en 4?

4)

Staan de beginselen van voorzorg, geschiktheid en evenredigheid in de weg aan de toepassing van artikel 6, leden 2, 3 en 4, van uitvoeringsbesluit 2015/789/EU van de Europese Commissie, omgezet in Italiaans recht bij artikel 8, leden 2 en 4, van het besluit van de minister van landbouw-, voedsel- en bosbeleid, door maatregelen tot uitroeiing van de waardplanten op te leggen, binnen een straal van 100 meter rond de planten waarvan werd vastgesteld dat zij zijn besmet met het organisme „Xylella fastidiosa (Wells et al.)”, zonder wetenschappelijke onderbouwing die met zekerheid aantoont dat er een causaal verband is tussen de aanwezigheid van het organisme en de verdorring van de besmette planten?

5)

Staan artikel 296, lid 2, WEU en artikel 41 van het Handvest van Nice, in de weg aan de toepassing van artikel 6, leden 2 en 4, van uitvoeringsbesluit 2015/789/EU van de Europese Commissie, voor zover het voorziet in de onmiddellijke verwijdering van de waardplanten, los van hun gezondheidstoestand, binnen een straal van 100 meter rond de planten die zijn getest en waarvan werd vastgesteld dat zij besmet zijn met bedoeld organisme?

6)

Staan de beginselen van geschiktheid en evenredigheid in de weg aan de toepassing van uitvoeringsbesluit 2015/789/EU van de Europese Commissie, omgezet in Italiaans recht door het besluit van de minister van landbouw-, voedsel- en bosbeleid, dat voorziet in maatregelen tot verwijdering van waardplanten, ongeacht hun gezondheidstoestand, planten waarvan bekend is dat zij zijn besmet met bedoeld organisme en planten die symptomen vertonen die op besmetting met het organisme „Xylella fastidiosa (Wells et al.)” kunnen wijzen of, die vermoedelijk door dat organisme zijn besmet, zonder te voorzien in enige vorm van vergoeding voor de eigenaars die niet schuldig zijn aan de verspreiding van het nader omschreven organisme?


(1)  Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (PB L 169, blz. 1).

(2)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/789 van de Commissie van 18 mei 2015 betreffende maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Xylella fastidiosa (Wells et al.) te voorkomen (PB L 125, blz. 36).


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/26


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio (Italië) op 10 februari 2016 — Cesare Serinelli e.a./Presidenza del Consiglio dei Ministri e.a.

(Zaak C-79/16)

(2016/C 156/35)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Cesare Serinelli, Cosimo Antonio Palma, Maria Monico, Cosimo Miglietta, Mariano Luigi Mariano, Elena Russo, Galeana Miglietta, Pasqualina Cretì, Francesco D'Arpe, Antonietta Spalluto, Francesca Leo, Giovanna Malatesta, Vincenzo Conte, Luigi Ampolo, Raffaele Fasiello, Maria Miccoli, Anna Leone, Oronzo Maiorano, Antonio Rampino, Raffaele Tommasi, Fernando Elia

Verwerende partijen: Presidenza del Consiglio dei Ministri, Presidenza del Consiglio dei Ministri — Dipartimento della Protezione Civile, Commissario delegato OCDPC n. 225/2015, Ministero delle Politiche Agricole e Forestali, Regione Puglia

Prejudiciële vragen

1)

Staan de artikelen 11, lid 3, 13 quater, lid 7, 16, leden 1, 2, 3 en 5, van richtlijn 2000/29/EG (1), zoals aangevuld en gewijzigd, en de beginselen van evenredigheid, logica en redelijkheid in de weg aan de toepassing van artikel 6, leden 2 en 4, van uitvoeringsbesluit 2015/789/EU (2) van de Europese Commissie, omgezet in Italiaans recht bij artikel 8, leden 2 en 4, van het besluit van de minister van landbouw-, voedsel- en bosbeleid, voor zover het de onmiddellijke verwijdering oplegt, van de waardplanten, los van hun gezondheidstoestand, binnen een straal van 100 meter rond de planten die zijn getest en waarvan werd vastgesteld dat zij zijn besmet met bedoeld organisme, en dat bepaalt dat de lidstaat, vóór de verwijdering van de in lid 2 vermelde planten, geschikte fytosanitaire behandelingen moet uitvoeren tegen de vectoren van bedoeld organisme en tegen de planten die als waardplanten voor de vectoren kunnen fungeren, waaronder, indien van toepassing, de verwijdering van planten?

2)

Staat artikel 16, lid 1, van richtlijn 2000/29/EG, zoals aangevuld en gewijzigd, met de bewoording „alle noodzakelijke maatregelen om de schadelijke organismen uit te roeien of, indien dat niet mogelijk is, in te dijken”, in de weg aan de toepassing van artikel 6, lid 2, van besluit 2015/789/EU van de Europese Commissie, omgezet in Italiaans recht bij artikel 8, lid 2, van het besluit van de minister van landbouw-, voedsel- en bosbeleid, voor zover het de onmiddellijke verwijdering oplegt van de waardplanten, los van hun gezondheidstoestand, binnen een straal van 100 meter rond de planten die zijn getest en waarvan werd vastgesteld dat zij zijn besmet met bedoeld organisme?

3)

Staan artikel 16, leden 1, 2, 3 en 5 van richtlijn 2000/29/EG en de beginselen van evenredigheid, logica en goede rechtsgang, in de weg aan een uitlegging van artikel 6, leden 2 en 4, van uitvoeringsbesluit 2015/789/EU van de Europese Commissie, omgezet in Italiaans recht bij artikel 8, leden 2 en 4, van het besluit van de minister van landbouw-, voedsel- en bosbeleid, in de zin dat de uitroeiingsmaatregel, waarvan sprake in lid 2, kan worden opgelegd vóór, en onafhankelijk van, de preventieve toepassing, zoals voorzien in voornoemd artikel 6, leden 3 en 4?

4)

Staan de beginselen van voorzorg, geschiktheid en evenredigheid in de weg aan de toepassing van artikel 6, leden 2, 3 en 4, van uitvoeringsbesluit 2015/789/EU van de Europese Commissie, omgezet in Italiaans recht bij artikel 8, leden 2 en 4, van het besluit van de minister van landbouw-, voedsel- en bosbeleid, door maatregelen tot uitroeiing van de waardplanten op te leggen, binnen een straal van 100 meter rond de planten waarvan werd vastgesteld dat zij zijn besmet met het organisme „Xylella fastidiosa (Wells et al.)”, zonder wetenschappelijke onderbouwing die met zekerheid aantoont dat er een causaal verband is tussen de aanwezigheid van het organisme en de verdorring van de besmette planten?

5)

Staan artikel 296, lid 2, WEU en artikel 41 van het Handvest van Nice, in de weg aan de toepassing van artikel 6, leden 2 en 4, van uitvoeringsbesluit 2015/789/EU van de Europese Commissie, voor zover het voorziet in de onmiddellijke verwijdering van de waardplanten, los van hun gezondheidstoestand, binnen een straal van 100 meter rond de planten die zijn getest en waarvan werd vastgesteld dat zij besmet zijn met bedoeld organisme?

6)

Staan de beginselen van geschiktheid en evenredigheid in de weg aan de toepassing van uitvoeringsbesluit 2015/789/EU van de Europese Commissie, omgezet in Italiaans recht door het besluit van de minister van landbouw-, voedsel- en bosbeleid, dat voorziet in maatregelen tot verwijdering van waardplanten, ongeacht hun gezondheidstoestand, planten waarvan bekend is dat zij zijn besmet met bedoeld organisme en planten die symptomen vertonen die op besmetting met het organisme „Xylella fastidiosa (Wells et al.)” kunnen wijzen of, die vermoedelijk door dat organisme zijn besmet, zonder te voorzien in enige vorm van vergoeding voor de eigenaars die niet schuldig zijn aan de verspreiding van het nader omschreven organisme?


(1)  Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (PB L 169, blz. 1).

(2)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/789 van de Commissie van 18 mei 2015 betreffende maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Xylella fastidiosa (Wells et al.) te voorkomen (PB L 125, blz. 36).


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/27


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de Primera Instancia no 1 de Fuenlabrada (Spanje) op 5 februari 2016 — Bankia, S.A./Henry-Rodolfo Rengifo Jiménez en Sheyla-Jeanneth Felix Caiza

(Zaak C-92/16)

(2016/C 156/36)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado de Primera Instancia no 1 de Fuenlabrada

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Bankia, S.A.

Verwerende partijen: Henry-Rodolfo Rengifo Jiménez en Sheyla-Jeanneth Felix Caiza

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (1) aldus worden uitgelegd dat een overeenkomst niet kan voortbestaan zonder het oneerlijke beding wanneer de resterende inhoud onredelijk bezwarend is voor de verkoper?

2)

Indien een voor de verkoper onredelijk bezwarende overeenkomst niet kan voortbestaan, kan de nationale rechter dan ter bescherming van de consument de overeenkomst in stand laten door een bepaling van aanvullend recht toe te passen, of dient hij de overeenkomst aan te vullen met een voor de verkoper minimaal aanvaardbare regel?

3)

Is het in geval van ongeldigheid van een beding inzake vervroegde opeisbaarheid wegens de oneerlijkheid ervan mogelijk dat de rest van de overeenkomst blijft voortbestaan in de zin van artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13?

4)

Kan de consument bij de rechter die de procedure behandelt afzien van de door richtlijn 93/13 geboden bescherming?

5)

Is een nationale proceswet die bepaalde materiële rechten of voordelen van de consument afhankelijk stelt van de vraag of er een — zeer voortvarende — executieprocedure plaatsvindt, en deze rechten en voordelen niet toekent in andere procedures, verenigbaar met het doeltreffendheidsbeginsel als bedoeld in richtlijn 93/13 en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (2)?


(1)   PB L 95, blz. 29.

(2)   PB 2000, C 364, blz. 1.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/28


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Alicante, Sección octava (Spanje) op 15 februari 2016 — The Irish Dairy Board Co-operative Limited/Tindale & Stanton Ltd España, S.L.

(Zaak C-93/16)

(2016/C 156/37)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Audiencia Provincial de Alicante, Sección octava

Partijen in het hoofdgeding

Appellante: The Irish Dairy Board Co-operative Limited

Geïntimeerde: Tindale & Stanton Ltd España, S.L.

Prejudiciële vragen

1)

Kan artikel 9, lid 1, onder b), van de merkenverordening (1) — voor zover het de houder van een gemeenschapsmerk slechts toestaat een derde die niet zijn toestemming daartoe heeft verkregen, het gebruik van een teken in het economische verkeer in de daarin vastgestelde gevallen te verbieden indien gevaar voor verwarring bestaat — in het licht van het vereiste dat het gemeenschapsmerk als een eenheid wordt behandeld aldus worden uitgelegd dat gevaar voor verwarring uitgesloten is wanneer het oudere gemeenschapsmerk gedurende jaren in twee lidstaten van de Unie zonder enig probleem naast soortgelijke nationale merken bestaat, omdat de houder van eerstbedoeld merk dat duldt, zodat het ontbreken van gevaar voor verwarring in die twee lidstaten wordt geacht ook te gelden in andere lidstaten of in de gehele Unie?

2)

Kunnen in de in de eerste vraag bedoelde situatie omstandigheden van geografische, demografische, economische of andere aard die kenmerkend zijn voor de staten waar die merken naar elkaar bestaan, in aanmerking worden genomen bij de beoordeling van het gevaar voor verwarring, zodat het ontbreken van gevaar voor verwarring in die staten kan worden geacht ook te gelden voor een derde lidstaat of voor de Unie in haar geheel?

3)

Wat de in artikel 9, lid 1, onder c), van de merkenverordening bedoelde situatie betreft, moet deze bepaling in het licht van het vereiste dat het gemeenschapsmerk als een eenheid wordt behandeld, aldus worden uitgelegd dat, wanneer het oudere merk gedurende een zeker aantal jaren in twee lidstaten van de Unie naast het litigieuze teken bestaat zonder dat de houder van het oudere merk daartegen is opgekomen, de tolerantie van die houder ten aanzien van het gebruik van het jongere teken in die twee staten in het bijzonder kan worden geacht ook te gelden voor de rest van het grondgebied van de Unie, zulks teneinde uit te maken of het gebruik van een jonger teken door een derde op een geldige reden berust?


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/29


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Social no 3 de Barcelona (Spanje) op 17 februari 2016 — José María Pérez Retamero/TNT Express Worldwide, S.L., Transportes Saripod, S.L. en Fondo de Garantía Salarial (Fogasa)

(Zaak C-97/16)

(2016/C 156/38)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado de lo Social no 3 de Barcelona

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: José María Pérez Retamero

Verwerende partijen: TNT Express Worldwide, S.L., Transportes Saripod, S.L. en Fondo de Garantía Salarial (Fogasa)

Prejudiciële vragen

1)

Moet de definitie van „mobiele werknemer” in artikel 3, onder d), van richtlijn 2002/15/EG (1) aldus worden uitgelegd dat deze bepaling in de weg staat aan een nationale bepaling als artikel 1, lid 3, onder g), van het Estatuto de los Trabajadores (Spaans werknemersstatuut), dat bepaalt dat „personen die vervoersdiensten verrichten, in het kader van door de bevoegde autoriteit afgegeven vergunningen, […] met voertuigen […] die zij in eigendom hebben of waarover zij de directe beschikkingsmacht hebben […]” niet als „mobiele werknemers” kunnen worden aangemerkt?

2)

Moet artikel 3, onder e), tweede alinea, van de richtlijn („Ter fine van deze richtlijn gelden voor bestuurders die niet aan deze criteria voldoen, dezelfde plichten en rechten als die welke in deze richtlijn voor werknemers zijn vastgesteld.”) aldus worden uitgelegd dat, indien niet aan alle criteria is voldaan om als „zelfstandige bestuurder” te worden aangemerkt, moet worden aangenomen dat het om een „mobiele werknemer” gaat?


(1)  Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 betreffende de organisatie van de arbeidstijd van personen die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer uitoefenen (PB L 80, blz. 35).


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/29


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank Amsterdam (Nederland) op 24 februari 2016 — Openbaar Ministerie tegen Paweł Dworzecki

(Zaak C-108/16)

(2016/C 156/39)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank Amsterdam

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: Openbaar Ministerie

Verweerder: Paweł Dworzecki

Prejudiciële vragen

1)

Zijn de in artikel 4 bis, eerste lid, aanhef en onder a, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ (1) gebezigde begrippen

„tijdig persoonlijk is gedagvaard en daarbij op de hoogte is gebracht van het tijdstip en de plaats van het proces dat tot de beslissing heeft geleid”

en

„tijdig anderszins daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van het tijdstip en de plaats van dat proces, zodat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat hij op de hoogte was van het voorgenomen proces”

autonome begrippen van Unierecht?

2)

Zo ja:

- a.

hoe dienen deze autonome begrippen dan in zijn algemeenheid te worden uitgelegd en

- b.

valt een geval als het onderhavige, dat zich daardoor kenmerkt dat:

volgens het EAB [Europees aanhoudingsbevel] de dagvaarding is betekend op het adres van de opgeëiste persoon aan een volwassen huisgenoot die heeft toegezegd de dagvaarding te overhandigen aan de opgeëiste persoon,

zonder dat uit het EAB blijkt dat en wanneer die huisgenoot de dagvaarding inderdaad aan de opgeëiste persoon heeft overhandigd,

terwijl uit de verklaring die de opgeëiste persoon ter zitting van de verwijzende rechter heeft afgelegd niet kan worden afgeleid dat de opgeëiste persoon — tijdig — op de hoogte was van de datum en plaats van het voorgenomen proces,

onder één van beide autonome begrippen?


(1)  Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB L 190, blz. 1).


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/30


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas (Litouwen) op 25 februari 2016 — Indėlių ir investicijų draudimas

(Zaak C-109/16)

(2016/C 156/40)

Procestaal: Litouws

Verwijzende rechter

Lietuvos Aukščiausiasis Teismas

Partijen in het hoofdgeding

Eiseres tot cassatie: VĮ Indėlių ir investicijų draudimas

Andere partij in de cassatieprocedure: Alvydas Raišelis

Prejudiciële vragen

1)

Wanneer een kredietinstelling handelt als een beleggingsonderneming waaraan tegoeden zijn overgemaakt voor de aankoop van door dezelfde kredietinstelling uit te geven schuldbewijzen, maar de uitgifte van de effecten niet plaatsvindt en de eigendom van die effecten niet wordt overgedragen aan de persoon die de tegoeden heeft overgemaakt terwijl de tegoeden reeds zijn gedebiteerd van de bankrekening van die persoon, zijn overgemaakt naar een op naam van de kredietinstelling geopende rekening en niet kunnen worden terugbetaald, en de bedoeling van de nationale wetgever met betrekking tot de toepassing van een specifiek beschermingsstelsel in een dergelijk geval niet duidelijk is, kunnen artikel 1, lid 1, van richtlijn 94/19 (1) en artikel 1, lid 4, van richtlijn 97/9 (2) dan rechtstreeks worden toegepast om het toepasselijke dekkingsstelsel te bepalen en is het voorgenomen gebruik van de tegoeden het doorslaggevende criterium daarvoor? Zijn die bepalingen van de richtlijnen voldoende duidelijk, nauwkeurig en onvoorwaardelijk en verlenen zij subjectieve rechten, zodat particulieren deze bepalingen voor de nationale rechter kunnen aanvoeren tot staving van hun compensatievorderingen tegen het garantieorgaan van de overheid?

2)

Moet artikel 2, lid 2, van de beleggerscompensatierichtlijn, waarin wordt vermeld welke soorten vorderingen onder het beleggerscompensatiestelsel vallen, aldus worden begrepen en uitgelegd dat daaronder ook vorderingen vallen tot terugbetaling van geld dat door een beleggingsonderneming verschuldigd is aan beleggers en dat niet namens hen wordt gehouden?

3)

Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, is artikel 2, lid 2, van de beleggerscompensatierichtlijn, waarin wordt vermeld welke soorten vorderingen onder het compensatiestelsel vallen, voldoende duidelijk, nauwkeurig en onvoorwaardelijk en verleent het subjectieve rechten, zodat particulieren die bepaling voor de nationale rechter kunnen aanvoeren tot staving van hun compensatievorderingen tegen het garantieorgaan van de overheid?

4)

Moet artikel 1, lid 1, van de depositogarantierichtlijn aldus worden begrepen en uitgelegd dat de definitie van „deposito” in die richtlijn ook tegoeden omvat die met instemming van de betrokkene worden overgemaakt van een persoonlijke rekening naar een op naam van een kredietinstelling bij dezelfde kredietinstelling geopende rekening om de latere uitgifte van schuldbewijzen door die instelling te betalen?

5)

Moet artikel 7, lid 1, juncto artikel 8, lid 3, van de depositogarantierichtlijn aldus worden begrepen dat aan iedere persoon wiens vordering aantoonbaar is vóór de datum van de vaststelling of de uitspraak als bedoeld in artikel 1, lid 3, punten i) en ii), van de depositogarantierichtlijn, het in artikel 7, lid 1, genoemde bedrag van de depositogarantie moet worden uitgekeerd?


(1)  Richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels (PB L 135, blz. 5).

(2)  Richtlijn 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 maart 1997 inzake de beleggerscompensatiestelsels (PB L 84, blz. 22).


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/31


Hogere voorziening ingesteld op 29 februari 2016 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 17 december 2015 in de gevoegde zaken T-515/13 en T-719/13, Spanje e.a./Commissie

(Zaak C-128/16 P)

(2016/C 156/41)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Di Bucci, É. Gippini Fournier en P. Němečková, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Koninkrijk Spanje, Lico Leasing, S.A.U. en Pequeños y Medianos Astilleros Sociedad de Reconversión, S.A.

Conclusies

vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 17 december 2015 in de gevoegde zaken T-515/13 en T-719/13;

terugverwijzing van de zaak naar het Gerecht;

verwijzing van de andere partijen in de procedure in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

Het Gerecht heeft bij de uitlegging en toepassing van artikel 107, lid 1, VWEU blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting wat de begrippen „onderneming” en „selectief voordeel” betreft, heeft de motiveringsplicht onjuist uitgelegd en toegepast, en heeft ten aanzien van de selectiviteit een onjuiste voorstelling gegeven van de inhoud van het litigieuze besluit.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van onjuiste rechtsopvattingen en een onjuiste voorstelling gegeven van de inhoud van het besluit doordat er sprake is van onjuiste uitlegging van de selectiviteit van een belastingvoordeel dat alleen geldt voor uit economische samenwerkingsverbanden (ESV’s) en hun leden bestaande ondernemingen die bepaalde economische activiteiten verrichten, en doordat de motivering onjuist is beoordeeld.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van het selectieve voordeel dat voortvloeit uit het feit dat de nationale belastingdienst discretionaire bevoegdheid heeft.

Het Gerecht heeft bij de uitlegging van het begrip „selectiviteit” blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat er van selectiviteit geen sprake is bij een maatregel die alleen geldt voor belastingplichtigen die bepaalde investeringen doen.

2.

Het Gerecht heeft bij de uitlegging en toepassing van de motiveringsplicht ten aanzien van de ongunstige beïnvloeding van de mededinging en de invloed op het handelsverkeer als bedoeld in artikel 107, lid 1, VWEU blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en een onjuiste voorstelling gegeven van de inhoud van het litigieuze besluit.


Gerecht

2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/33


Arrest van het Gerecht van 18 maart 2016 — Karl-May-Verlag/BHIM — Constantin Film Produktion (WINNETOU)

(Zaak T-501/13) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Nietigheidsprocedure - Gemeenschapswoordmerk WINNETOU - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikel 52, leden 1 en 2, van verordening nr. 207/2009 - Beginselen van autonomie en onafhankelijkheid van het gemeenschapsmerk - Motiveringsplicht”])

(2016/C 156/42)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Karl-May-Verlag GmbH, voorheen Karl May Verwaltungs- und Vertriebs- GmbH (Bamberg, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Pejman en M. Brenner, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Pohlmann, vervolgens M. Fischer, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Constantin Film Produktion GmbH (München, Duitsland) (vertegenwoordigers: P. Baronikians en S. Schmidt, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 9 juli 2013 (zaak R 125/2012-1) inzake een nietigheidsprocedure tussen Constantin Film Produktion GmbH en Karl-May Verwaltungs- und Vertriebs- GmbH

Dictum

1)

De beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 9 juli 2013 (zaak R 125/2012-1) wordt vernietigd voor zover daarbij de vordering tot nietigverklaring is toegewezen.

2)

Het BHIM wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van Karl-May-Verlag GmbH.

3)

Constantin Film Produktion GmbH zal haar eigen kosten dragen.


(1)   PB C 336 van 16.11.2013.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/33


Arrest van het Gerecht van 15 maart 2016 — Nezi/BHIM — Etam (E)

(Zaak T-645/13) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk E - Ouder gemeenschapsbeeldmerk E - Verwarringsgevaar - Bekend merk - Artikel 8, lid 1, onder b), en lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2016/C 156/43)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Evcharis Nezi (Mykonos, Griekenland) (vertegenwoordiger: A. Salkitzoglou, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: P. Geroulakos en D. Botis, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Etam SAS (Clichy, Frankrijk) (vertegenwoordigers: G. Barbaut en A. Champanhet, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 3 oktober 2013 (zaak R 329/2013-4) inzake een oppositieprocedure tussen Etam SAS en Evcharis Nezi

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Het incidentele beroep wordt verworpen.

3)

Evcharis Nezi en Etam SAS worden elk verwezen in de helft van de kosten van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), en dragen ook elk hun eigen kosten.


(1)   PB C 61 van 1.3.2014.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/34


Arrest van het Gerecht van 16 maart 2016 — Frucona Košice/Commissie

(Zaak T-103/14) (1)

((„Staatssteun - Accijnzen - Gedeeltelijke kwijtschelding van een belastingschuld in het kader van een crediteurenakkoord - Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard en de terugvordering ervan wordt gelast - Rechten van de verdediging - Procedurele rechten van de belanghebbenden - Criterium van de particuliere schuldeiser - Bewijslast”))

(2016/C 156/44)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Frucona Košice a.s. (Košice, Slowakije) (vertegenwoordigers: K. Lasok, QC, B. Hartnett, barrister, O. Geiss, advocaat, en J. Holmes, barrister)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Armati, P.-J. Loewenthal en K. Walkerová, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van besluit 2014/342/EU van de Commissie van 16 oktober 2013 betreffende steunmaatregel nr. SA.18211 (C 25/2005) (ex NN 21/2005) verleend door Slowakije aan Frucona Košice a.s. (PB L 176, blz. 38)

Dictum

1)

Besluit 2014/342/EU van de Commissie van 16 oktober 2013 betreffende steunmaatregel nr. SA.18211 (C 25/2005) (ex NN 21/2005) verleend door Slowakije aan Frucona Košice a.s. wordt nietig verklaard.

2)

De Commissie wordt, behalve in haar eigen kosten, verwezen in de kosten van Frucona Košice, met inbegrip van de kosten van de procedures in kort geding.


(1)   PB C 112 van 14.4.2014.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/35


Arrest van het Gerecht van 16 maart 2016 — The Body Shop International/BHIM — Spa Monopole (SPA WISDOM)

(Zaak T-201/14) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk SPA WISDOM - Ouder Benelux-woordmerk SPA - Relatieve weigeringsgronden - Ongerechtvaardigd voordeel uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk - Artikel 8, lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2016/C 156/45)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: The Body Shop International plc (Littlehampton, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: I. Vernimme, H. Viaene, S. Vandewynckel en D. Gillet, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Spa Monopole, compagnie fermière de Spa SA/NV (Spa, België) (vertegenwoordigers: E. Cornu en E. De Gryse, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 16 januari 2014 (zaak R 1516/2012-4) inzake een oppositieprocedure tussen The Body Shop International plc en Spa Monopole, compagnie fermière de Spa SA/NV

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

The Body Shop International plc wordt verwezen in de kosten.


(1)   PB C 235 van 21.7.2014.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/36


Arrest van het Gerecht van 16 maart 2016 — Xinyi PV Products (Anhui) Holdings/Commissie

(Zaak T-586/14) (1)

([„Dumping - Invoer van zonneglas van oorsprong uit China - Definitief antidumpingrecht - Behandeling als marktgerichte onderneming - Artikel 2, lid 7, onder b) en c), derde streepje, van verordening (EG) nr. 1225/2009 - Verstoring van betekenis die nog voortvloeit uit het vroegere systeem zonder markteconomie - Belastingvoordelen”])

(2016/C 156/46)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Xinyi PV Products (Anhui) Holdings (Anhui, China) (vertegenwoordigers: Y. Melin en V. Akritidis, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Flynn en T. Maxian Rusche, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) nr. 470/2014 van de Commissie van 13 mei 2014 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op zonneglas van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 142, blz. 1).

Dictum

1)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 470/2014 van de Commissie van 13 mei 2014 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op zonneglas van oorsprong uit de Volksrepubliek China, wordt nietig verklaard voor zover deze betrekking heeft op Xinyi PV Products (Anhui) Holdings Ltd.

2)

De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.


(1)   PB C 372 van 20.10.2014.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/36


Arrest van het Gerecht van 18 maart 2016 — El Corte Inglés/BHIM — STD Tekstil (MOTORTOWN)

(Zaak T-785/14) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk MOTORTOWN - Ouder internationaal beeldmerk M MOTOR - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2016/C 156/47)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: El Corte Inglés, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: J.L. Rivas Zurdo en M. Toro Gordillo, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: V. Melgar, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: STD Tekstil Limited Sirketi (Istanbul, Turkije)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 8 september 2014 (zaak R 1960/2013-2) inzake een oppositieprocedure tussen STD Tekstil Limited Sirketi en El Corte Inglés, SA

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

El Corte Inglés, SA wordt verwezen in de kosten.


(1)   PB C 34 van 2.2.2015.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/37


Arrest van het Gerecht van 17 maart 2016 — Vanhaleweyn/EDEO

(Zaak T-792/14 P) (1)

((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Beloning - Personeel van EDEO dat in een derde land is tewerkgesteld - Afschaffing van de vergoeding voor bijzondere levensomstandigheden voor op Mauritius tewerkgesteld personeel - Geen vaststelling van de AUB van artikel 10 van bijlage X bij het Statuut”))

(2016/C 156/48)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Eric Vanhaleweyn (Grand Baie, Mauritius) (vertegenwoordigers: S. Orlandi en T. Martin, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) (vertegenwoordigers: S. Marquardt en M. Silva, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 25 september 2014, Osorio e.a./EDEO (F-101/13, JurAmbt., EU:F:2014:223), en strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 25 september 2014, Osorio e.a./EDEO (F-101/13) wordt vernietigd voor zover daarbij het door Eric Vanhalewyn ingestelde beroep wordt verworpen.

2)

Het besluit van de directeur-generaal Administratie van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) van 19 december 2012 tot herziening van het bedrag van de vergoeding voor bijzondere levensomstandigheden (VBL) die wordt betaald aan in derde landen tewerkgestelde functionarissen wordt nietig verklaard, voor zover daarbij wordt afgeschaft de VBL die in artikel 10 van bijlage X bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie is voorzien voor de ambtenaren of functionarissen die zijn tewerkgesteld op Mauritius.

3)

De Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) wordt verwezen in de kosten.


(1)   PB C 46 van 9.2.2015.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/38


Arrest van het Gerecht van 17 maart 2016 — Zoofachhandel Züpke e.a./Commissie

(Zaak T-817/14) (1)

([„Niet-contractuele aansprakelijkheid - Veterinairrechtelijke voorschriften - Bestrijding van aviaire influenza - Verbod om in het wild gevangen vogels in te voeren in de Unie - Verordening (EG) nr. 318/2007 en uitvoeringsverordening (EU) nr. 139/2013 - Voldoende gekwalificeerde schending van rechtsregels die particulieren rechten toekennen - Kennelijke en ernstige overschrijding van de grenzen van de beoordelingsvrijheid - Evenredigheid - Zorgvuldigheidsplicht - Artikelen 15 tot en met 17 van het Handvest van de grondrechten”])

(2016/C 156/49)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partijen: Zoofachhandel Züpke GmbH (Wesel, Duitsland), Zoohaus Bürstadt, Helmut Ofenloch GmbH & Co. KG (Bürstadt, Duitsland), Zoofachgeschäft — Vogelgroßhandel Import-Export Heinz Marche (Heinsberg, Duitsland), Rita Bürgel (Uthleben, Duitsland), Norbert Kass (Altenbeken, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Correll, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Eggers en H. Kranenborg, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tot vergoeding van de schade die verzoekers sinds 1 januari 2010 stellen te hebben geleden ten gevolge van de vaststelling van een verbod om in het wild gevangen vogels in te voeren in de Europese Unie, dat eerst was opgenomen in verordening (EG) nr. 318/2007 van de Commissie van 23 maart 2007 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor de invoer van bepaalde vogels in de Gemeenschap en de desbetreffende quarantainevoorschriften (PB L 84, blz. 7), en vervolgens in uitvoeringsverordening (EU) nr. 139/2013 van de Commissie van 7 januari 2013 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor de invoer van bepaalde vogels in de Unie en de desbetreffende quarantainevoorschriften (PB L 47, blz. 1)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Zoofachhandel Züpke GmbH, Zoohaus Bürstadt, Helmut Ofenloch GmbH & Co. KG, Zoofachgeschäft — Vogelgroßhandel Import-Export Heinz Marche, Rita Bürgel en Norbert Kass worden verwezen in hun eigen kosten alsmede in die van de Europese Commissie.


(1)   PB C 89 van 16.3.2015.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/38


Arrest van het Gerecht van 18 maart 2016 — Grupo Bimbo/BHIM (BIMBO)

(Zaak T-33/15) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk BIMBO - Absolute weigeringsgronden - Geen onderscheidend vermogen - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder b) en c), en lid 3, van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2016/C 156/50)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Grupo Bimbo, SAB de CV (Mexico, Mexico) (vertegenwoordiger: N. Fernández Fernández-Pacheco, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: E. Zaera Cuadrado, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 19 november 2014 (zaak R 251/2014-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken BIMBO als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Grupo Bimbo, SAB de CV wordt verwezen in de kosten.


(1)   PB C 89 van 16.3.2015.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/39


Arrest van het Gerecht van 16 maart 2016 — Hydrex/Commissie

(Zaak T-45/15) (1)

((„Subsidieovereenkomst betreffende een project dat valt onder een financieel instrument voor het milieu - Invorderingsopdracht - Besluit dat een executoriale titel vormt in de zin van artikel 299 VWEU - Motiveringsplicht - Beoordelingsfouten - Overmacht”))

(2016/C 156/51)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Hydrex NV (Antwerpen, België) (vertegenwoordiger: P. Van Eysendeyk, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: S. Lejeune en G. Wils, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging van besluit C(2015) 103 final van de Commissie van 12 januari 2015 inzake invorderingsopdracht nr. 3241405101, afgegeven jegens verzoekster en betreffende een bedrag van 540 721,10 EUR

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Hydrex NV draagt haar eigen kosten en die van de Europese Commissie, met inbegrip van de kosten van de procedure in kort geding.


(1)   PB C 96 van 23.3.2015.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/40


Arrest van het Gerecht van 17 maart 2016 — Mudhook Marketing/BHIM (IPVanish)

(Zaak T-78/15) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk IPVanish - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2016/C 156/52)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Mudhook Marketing, Inc. (Winter Park, Florida, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: H. Eckermann en A. Dellmeier, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: L. Rampini, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 4 december 2014 (zaak R 1417/2014-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken IPVanish als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Mudhook Marketing, Inc. wordt verwezen in de kosten.


(1)   PB C 127 van 20.4.2015.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/40


Arrest van het Gerecht van 16 maart 2016 — Schoeller Corporation/BHIM — Sqope (SCOPE)

(Zaak T-90/15) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Nietigheidsprocedure - Gemeenschapswoordmerk SCOPE - Absolute weigeringsgronden - Beschrijvend karakter - Onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b) en c), verordening (EG) nr. 207/2009 – - Artikel 52, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009”])

(2016/C 156/53)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Schoeller Corporation GmbH (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordiger: D. van Ackeren, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: S. Hanne, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Sqope SA (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: M.-C. Simon, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 21 november 2014 (zaak R 2381/2013-1), inzake een nietigheidsprocedure tussen Sqope SA en Schoeller Corporation GmbH

Dictum

1)

De beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 21 november 2014 (zaak R 2381/2013-1) wordt vernietigd.

2)

Het BHIM en Sqope SA dragen hun eigen kosten alsook die van Schoeller Corporation GmbH.


(1)   PB C 118 van 13.4.2015.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/41


Arrest van het Gerecht van 16 maart 2016 — Dextro Energy/Commissie

(Zaak T-100/15) (1)

([„Bescherming van de consument - Verordening (EG) nr. 1924/2006 - Gezondheidsclaims voor levensmiddelen die niet over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en gezondheid van kinderen gaan - Weigering van een vergunning voor bepaalde claims ondanks het positieve advies van EFSA - Evenredigheid - Gelijke behandeling - Motiveringsplicht”])

(2016/C 156/54)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Dextro Energy GmbH & Co. KG (Krefeld, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Hagenmeyer en T. Teufer, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordiger: S. Grünheid, gemachtigde)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van verordening (EU) 2015/8 van de Commissie van 6 januari 2015 tot weigering van een vergunning voor bepaalde gezondheidsclaims voor levensmiddelen die niet over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en de gezondheid van kinderen gaan (PB L 3, blz. 6)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Dextro Energy GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten.


(1)   PB C 155 van 11.5.2015.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/42


Arrest van het Gerecht van 16 maart 2016 — Työhönvalmennus Valma/BHIM (Vorm van een speelgoedkist die houten blokken bevat)

(Zaak T-363/15) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor een driedimensionaal gemeenschapsmerk - Vorm van een speelgoedkist die houten blokken bevat - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Geen door gebruik verkregen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 3, van verordening nr. 207/2009”])

(2016/C 156/55)

Procestaal: Fins

Partijen

Verzoekende partij: Työhönvalmennus Valma Oy (Lahti, Finland) (vertegenwoordigers: S. Salonen en K. Parviainen, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: M. Rajh, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 4 mei 2015 (zaak R 1690/2014-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van een driedimensionaal teken bestaande in de vorm van een speelgoedkist die houten blokken bevat als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Työhönvalmennus Valma Oy wordt verwezen in de kosten.


(1)   PB C 337 van 12.10.2015.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/42


Beschikking van het Gerecht van 15 maart 2016 — Larymnis Larko/Commissie

(Zaak T-575/14) (1)

((„Beroep tot nietigverklaring - Staatssteun - Privatisering - Steunmaatregelen ten gunste van een schuldenaar van verzoekster - Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard - Geen procesbelang - Niet-ontvankelijkheid”))

(2016/C 156/56)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Elliniki Metalleftiki kai Metallourgiki Larymnis Larko AE (Kallithea, Griekenland) (vertegenwoordiger: V. Koulouris, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Bouchagiar, gemachtigde, bijgestaan door V. Chatzopoulos, advocaat)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van besluit 2014/539/EU van de Commissie van 27 maart 2014 betreffende de door Griekenland toegekende staatssteun SA.34572 (13/C) (ex 13/NN) ten gunste van de Larko General Mining & Metallurgical Company S.A. (PB L 254, blz. 24)

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Elliniki Metalleftiki kai Metallourgiki Larymnis Larko AE draagt haar eigen kosten en die van de Europese Commissie.


(1)   PB C 395 van 10.11.2014.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/43


Beschikking van het Gerecht van 15 maart 2016 — Larymnis Larko/Commissie

(Zaak T-576/14) (1)

((„Beroep tot nietigverklaring - Staatssteun - Privatisering - Steunmaatregelen ten gunste van een schuldenaar van verzoekster - Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard - Geen procesbelang - Niet-ontvankelijkheid”))

(2016/C 156/57)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Elliniki Metalleftiki kai Metallourgiki Larymnis Larko AE (Kallithea, Griekenland) (vertegenwoordiger: V. Koulouris, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Bouchagiar, gemachtigde, bijgestaan door V. Chatzopoulos, advocaat)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van besluit C(2014) 1805 van de Commissie van 27 maart 2014, waarbij wordt verklaard dat de verkoop van bepaalde door Larko General Mining & Metallurgical Company SA geëxploiteerde activa geen staatssteun vormt [SA.37954 (2013/N)]

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Elliniki Metalleftiki kai Metallourgiki Larymnis Larko AE draagt haar eigen kosten en die van de Europese Commissie.


(1)   PB C 395 van 10.11.2014.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/43


Beschikking van het Gerecht van 11 maart 2016 — International Gaming Projects/BHIM — Sky (Sky BONUS)

(Zaak T-840/14) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk Sky BONUS - Ouder nationaal woordmerk SKY - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Beperking van de in de merkaanvraag opgegeven waren - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Niet-ontvankelijkheid”])

(2016/C 156/58)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: International Gaming Projects Ltd (Valletta, Malta) (vertegenwoordiger: M. Garayalde Niño, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniënte voor het Gerecht: Sky plc, voorheen British Sky Broadcasting Group plc (Isleworth, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: J. Barry, solicitor)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 23 oktober 2014 (zaak R 2040/2013-4) inzake een oppositieprocedure tussen British Sky Broadcasting Group plc en International Gaming Projects Ltd

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

International Gaming Projects Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)   PB C 65 van 23.2.2015.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/44


Beschikking van het Gerecht van 11 maart 2016 — Binca Seafoods/Commissie

(Zaak T-94/15) (1)

([„Beroep tot nietigverklaring - Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1358/2014 - Niet-verlenging van de in artikel 95, lid 11, van verordening (EG) nr. 889/2008 vervatte overgangsmaatregel inzake aquacultuurdieren - Geen procesbelang - Niet-ontvankelijkheid”])

(2016/C 156/59)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Binca Seafoods GmbH (München, Duitsland) (vertegenwoordiger: H. Schmidt, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Walkerová, H. Kranenborg en G. von Rintelen, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1358/2014 van de Commissie van 18 december 2014 houdende wijziging van verordening (EG) nr. 889/2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad, wat betreft de herkomst van biologische aquacultuurdieren, aquacultuurhouderijpraktijken, voeder voor biologische aquacultuurdieren en voor gebruik in de biologische aquacultuur toegestane producten en stoffen (PB L 365, blz. 97).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Binca Seafoods GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)   PB C 155 van 11.5.2015.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/45


Beschikking van het Gerecht van 11 maart 2016 — Consorzio Vivaisti viticoli pugliesi en Negro Daniele/Commissie

(Zaak T-436/15) (1)

((„Beroep tot nietigverklaring - Landbouw - Bescherming tegen voor planten schadelijke organismen - Maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van de bacterie Xylella fastidiosa te voorkomen - Regelgevingshandeling die uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt - Geen individuele geraaktheid - Verzoek tot aanpassing van de conclusies - Niet-ontvankelijkheid”))

(2016/C 156/60)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partijen: Consorzio Vivaisti viticoli pugliesi (Otranto, Italië) en Negro Daniele (Otranto) (vertegenwoordigers: V. Pellegrino en A. Micolani, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Bianchi en I. Galindo Martín, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van uitvoeringsbesluit (EU) 2015/789 van de Commissie van 18 mei 2015 betreffende maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Xylella fastidiosa (Wells et al.) te voorkomen (PB L 125, blz. 36), voor zover in bijlage I bij dat besluit de druif (vitis) wordt vermeld en verplaatsing daarvan binnen de Europese Unie binnen of buiten de afgebakende gebieden op grond van artikel 9 van dat besluit verboden is.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Consorzio Vivaisti viticoli pugliesi en Negro Daniele worden verwezen in de kosten, met inbegrip van die van de procedure in kort geding.


(1)   PB C 328 van 5.10.2015.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/45


Beschikking van het Gerecht van 11 maart 2016 — Eden Green Vivai Piante di Verdesca Giuseppe e.a./Commissie

(Zaak T-437/15) (1)

((„Beroep tot nietigverklaring - Landbouw - Bescherming tegen voor planten schadelijke organismen - Maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van de bacterie Xylella fastidiosa te voorkomen - Regelgevingshandeling die uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt - Geen individuele geraaktheid - Niet-ontvankelijkheid”))

(2016/C 156/61)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partijen: Eden Green Vivai Piante di Verdesca Giuseppe (Copertino, Italië), en de overige 38 verzoekers waarvan de namen in de bijlage bij de beschikking staan vermeld (vertegenwoordiger: G. Manelli, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Bianchi en I. Galindo Martín, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van uitvoeringsbesluit (EU) 2015/789 van de Commissie van 18 mei 2015 betreffende maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Xylella fastidiosa (Wells et al.) te voorkomen (PB L 125, blz. 36), en in het bijzonder de artikelen 6 en 9 ervan, gelezen in samenhang met bijlage I bij dat besluit.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Eden Green Vivai Piante di Verdesca Giuseppe de overige 38 verzoekers waarvan de namen in de bijlage staan vermeld, worden verwezen in de kosten, met inbegrip van die van de procedure in kort geding.


(1)   PB C 328 van 5.10.2015.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/46


Beschikking van het Gerecht van 9 maart 2016 — Port autonome du Centre et de l’Ouest e.a./Commissie

(Zaak T-438/15) (1)

((„Staatssteun - Vennootschapsbelasting - Door België ten gunste van de Belgische havens toegekende steun - Brief van de Commissie waarbij de lidstaat ervan in kennis wordt gesteld dat volgens haar eerste onderzoek deze steun als onverenigbaar met de interne markt moet worden beschouwd en dat wellicht dienstige maatregelen zullen worden genomen - Handeling waartegen geen beroep kan worden ingesteld - Niet-ontvankelijkheid”))

(2016/C 156/62)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Port autonome du Centre et de l’Ouest SCRL (La Louvière, België), Port autonome de Namur (Namen, België), Port autonome de Charleroi (Charleroi, België), en Waals Gewest (België) (vertegenwoordiger: J. Vanden Eynde, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: S. Noë en B. Stromsky, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van het besluit dat zou zijn vervat in de brief van de Commissie van 1 juni 2015, waarbij wordt aangenomen dat de vrijstelling van vennootschapsbelasting ten gunste van de Belgische havens bestaande, met de interne markt onverenigbare staatssteun vormt [staatssteun SA.38393 (2014/CP)]

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Port autonome du Centre et de l’Ouest SCRL, Port autonome de Namur, Port autonome de Charleroi en het Waalse Gewest zullen hun eigen kosten alsmede de kosten van de Europese Commissie dragen.

3)

Port autonome de Liège en Société régionale du port de Bruxelles zullen hun eigen kosten dragen.


(1)   PB C 337 van 12.10.2015.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/47


Beschikking van het Gerecht van 11 maart 2016 — Amrita e.a./Commissie

(Zaak T-439/15) (1)

((„Beroep tot nietigverklaring - Landbouw - Bescherming tegen voor planten schadelijke organismen - Maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van de bacterie Xylella fastidiosa te voorkomen - Regelgevingshandeling die uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt - Geen individuele geraaktheid - Niet-ontvankelijkheid”))

(2016/C 156/63)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partijen: Soc. coop. Amrita arl (Scorrano, Italië), en de overige 28 verzoekers waarvan de namen in de bijlage bij de beschikking staan vermeld (vertegenwoordigers: L. Paccione en V. Stamerra, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Bianchi en I. Galindo Martín, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van uitvoeringsbesluit (EU) 2015/789 van de Commissie van 18 mei 2015 betreffende maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Xylella fastidiosa (Wells et al.) te voorkomen (PB L 125, blz. 36), zo nodig na het buiten toepassing laten van richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (PB L 169, blz. 1).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Soc. coop. Amrita arl en de overige 28 verzoekers waarvan de namen in de bijlage staan vermeld, worden verwezen in de kosten.


(1)   PB C 328 van 5.10.2015.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/47


Beschikking van het Gerecht van 9 maart 2016 — SGP Rechtsanwälte/BHIM — StoryDOCKS (tolino)

(Zaak T-490/15) (1)

((„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Intrekking van de bestreden beslissing - Geding zonder voorwerp geraakt - Afdoening zonder beslissing”))

(2016/C 156/64)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: SGP Rechtsanwälte Hero, Langbein, Zwecker PartGmbB (München, Duitsland) (vertegenwoordiger: K. Köklü, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Schifko, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniënte voor het Gerecht: StoryDOCKS GmbH (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: R. Graef en C. Rauda, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 11 juni 2015 (zaak R 2042/2014-1) inzake een oppositieprocedure tussen Verlag Friedrich Oetinger GmbH, thans StoryDOCKS GmbH, en PF&P Rechtsanwälte, thans SGP Rechtsanwälte Hero, Langbein, Zwecker PartGmbB

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van SGP Rechtsanwälte Hero, Langbein, Zwecker PartGmbB en StoryDOCKS GmbH.


(1)   PB C 337 van 12.10.2015.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/48


Beschikking van de president van het Gerecht van 18 maart 2016 — Eurofast/Commissie

(Zaak T-87/16 R)

([„Kort geding - Subsidies - Zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) - Brieven waarbij terugbetaling van een deel van de toegekende subsidies wordt gevorderd - Debetnota - Verrekeningshandeling - Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid”])

(2016/C 156/65)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Eurofast SARL (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: S. Pappas, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: S. Delaude, J. Estrada de Solà en L. Cappelletti, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek dat in wezen strekt tot opschorting van de tenuitvoerlegging van het verrekeningsbesluit in de brief van de Commissie 17 december 2015 aan verzoekster en tot betaling van een bedrag van 69 923,68 EUR dat verschuldigd is op grond van een subsidieovereenkomst

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/49


Beroep ingesteld op 5 januari 2016 — Rabbit/EUIPO — DMG Media (rabbit)

(Zaak T-4/16)

(2016/C 156/66)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Rabbit, Inc. (Redwood City, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: M. Engelman, Barrister, J. Stephenson, Solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: DMG Media Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Verzoekende partij: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniebeeldmerk met het woordelement „rabbit” — inschrijvingsaanvraag nr. 11 701 869

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 26 oktober 2015 in zaak R 2133/2014-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerde middelen

De kamer van beroep heeft ten onrechte geoordeeld dat bij de vergelijking van de respectieve goederen en/of diensten waarop het aangevraagde Uniemerk en het Uniemerk van de opposant betrekking hebben, enkel moet worden uitgegaan van de waren en diensten die in de opgave zijn vermeld, en niet van het gebruik dat daadwerkelijk van de merken wordt gemaakt.

De kamer van beroep heeft verzuimd te motiveren waarom daadwerkelijk bewijs van het gebruik buiten beschouwing is gelaten.

De kamer van beroep heeft nagelaten naar behoren rekening te houden met het beschrijvende karakter van het merk rabbit.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/49


Beroep ingesteld op 15 februari 2016 — E-Control/ACER

(Zaak T-63/16)

(2016/C 156/67)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Energie-Control Austria für die Regulierung der Elektrizitäts- und Erdgaswirtschaft (E-Control) (Wenen, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: F. Schuhmacher, advocaat)

Verwerende partij: Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (ACER)

Conclusies

het besluit van de raad van beroep van ACER van 16 december 2015 in zaak A-001-2015 nietig verklaren;

verweerder verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan.

1.

Schending van wezenlijke vormvoorschriften

In de procedure die heeft geleid tot de vaststelling van het bestreden besluit zijn wezenlijke vormvoorschriften geschonden, namelijk E-Controls procedurele grondrecht om de rechtmatigheid te bestrijden van ACER’s advies nr. 9/2015 van 23 september 2015 betreffende de verenigbaarheid van de besluiten van de nationale regulerende instanties houdende goedkeuring van de methoden voor de toewijzing van grensoverschrijdende transmissiecapaciteit in Centraal- en Oost-Europa met verordening (EG) nr. 714/2009 (1) en met de in bijlage 1 bij deze verordening opgenomen richtsnoeren voor congestiebeheer en toewijzing van beschikbare overdrachtcapaciteit van interconnecties tussen nationale systemen (hierna: „advies”) en E-Controls recht om haar standpunt kenbaar te maken.

2.

De raad van beroep van ACER heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door aan te nemen dat het advies geen besluit vormt in de zin van artikel 19 van verordening (EG) nr. 713/2009 (2)

De raad van beroep van ACER heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door vast te stellen dat E-Controls beroep tegen het advies niet-ontvankelijk was omdat ACER’s advies geen besluit vormde in de zin van artikel 19 van verordening (EG) nr. 713/2009. Daarmee heeft hij E-Control het recht ontzegd om beroep in te stellen. Het advies waartegen beroep is ingesteld vormt wel een besluit in de zin van artikel 19 van verordening (EG) nr. 713/2009, aangezien het voor E-Control directe rechtsgevolgen heeft. Bijgevolg had E-Control het recht om beroep in te stellen en had de raad van beroep E-Controls beroep ten gronde moeten onderzoeken.

3.

De raad van beroep van ACER heeft zijn besluit niet toereikend gemotiveerd

De raad van beroep van ACER heeft het bestreden besluit niet toereikend gemotiveerd. Zijn juridische beoordeling bleef in beginsel immers beperkt tot de vaststelling dat het advies een tussenmaatregel vormt en een voorbereiding voor mogelijke verdere acties van de Commissie. Het bestreden besluit is niet gebaseerd op een beoordeling van E-Controls juridische argumenten en bevat geen toereikende motivering van (mogelijk tegengestelde) zienswijzen van de raad van beroep van ACER.

4.

De raad van beroep van ACER heeft de relevante rechtsbeginselen onjuist toegepast

De raad van beroep van ACER heeft zijn juridische beoordeling van E-Controls beroep beperkt tot de vaststelling dat het advies van ACER een voorlopige tussenmaatregel vormt die enkel dient ter voorbereiding van mogelijke latere acties van de Commissie. Volgens de raad van beroep van ACER kan dit advies daarom, als tussenmaatregel, niet het voorwerp van een beroep uitmaken. Die juridische zienswijze is onjuist. Het advies vormt een onafhankelijke, definitieve en op zichzelf staande handeling van een agentschap van de Europese Unie en kan derhalve zelf het voorwerp uitmaken van een beroep tot nietigverklaring en dus ook van een beroep op grond van artikel 19 van verordening (EG) nr. 713/2009. Indien de raad van beroep de relevante rechtsbeginselen correct zou hebben toegepast, dan had hij het advies nietig verklaard.


(1)  Verordening (EG) nr. 714/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1228/2003 (PB 2009, L 211, blz. 15).

(2)  Verordening (EG) nr. 713/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot oprichting van een Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (PB 2009, L 211, blz. 1).


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/51


Beroep ingesteld op 18 februari 2016 — Pirelli Tyre/EUIPO (twee gebogen lijnen op het zijvlak van een band)

(Zaak T-81/16)

(2016/C 156/68)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Pirelli Tyre SpA (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: T. Müller, F. Togo, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: Uniemerk op een vaste plaats bestaande in twee gebogen lijnen op het zijvlak van een band — inschrijvingsaanvraag nr. 13 388 293

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 9 december 2015 in zaak R 1019/2015-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van verschillende formele en procedurele beginselen bij de beoordeling van de absolute weigeringsgronden;

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 7, lid 3, van verordening nr. 207/2009.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/51


Beroep ingesteld op 22 februari 2016 — Murphy/EUIPO — Nike Innovate

(meetinstrumenten, -apparaten en -toestellen)

(Zaak T-90/16)

(2016/C 156/69)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Thomas Murphy (Blackrock, Ierland) (vertegenwoordigers: N. Travers, SC, J. Gormley, Barrister, M. O’Connor, Solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Nike Innovate CV (Beaverton, Verenigde Staten)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken model: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken model: gemeenschapsmodel voor meetinstrumenten, -apparaten en -toestellen — gemeenschapsmodelaanvraag nr. 2 159 640-0002

Bestreden beslissing: beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 19 november 2015 in zaak R 736/2014-3

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerde middelen

De kamer van beroep heeft nagelaten verzoekster een eerlijk en behoorlijk proces te geven;

de kamer van beroep heeft nagelaten de daadwerkelijke mate van ontwerpersvrijheid en de mate van ontwerpersbeperking te bepalen en heeft aldus verzuimd de bestreden beslissing te motiveren of toereikend te motiveren;

de kamer van beroep heeft nagelaten de algemene indruk van de conflicterende modellen juist, grondig en feitelijk correct en realistisch te beoordelen en heeft vervolgens dit oordeel op de modellen toegepast bij de beoordeling van het eigen karakter.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/52


Beroep ingesteld op 1 maart 2016 — Aydin/EUIPO — Kaporal France (ROYAL & CAPORAL)

(Zaak T-95/16)

(2016/C 156/70)

Taal van het verzoekschrift: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Savas Aydin (Pantin, Frankrijk) (vertegenwoordiger: F. Watrin, advocate)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Kaporal France (Marseille, Frankrijk)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekster

Betrokken merk: Uniewoordmerk „ROYAL & CAPORAL” — inschrijvingsaanvraag nr. 12 587 663

Procedure voor het EUIPO: Oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 11 december 2016 in zaak R 867/2015-2

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

het EUIPO gelasten het merk ROYAL & CAPORAL (aanvraag nr. 12587663) in te schrijven;

de in het ongelijk gestelde partijen verwijzen in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/53


Beroep ingesteld op 29 februari 2016 — Solenis Technologies/EUIPO (STRONG BONDS. TRUSTED SOLUTIONS.)

(Zaak T-96/16)

(2016/C 156/71)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Solenis Technologies LP (Wilmington, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: A. Sanz Cerralbo, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: Uniewoordmerk „STRONG BONDS. TRUSTED SOLUTIONS.” — inschrijvingsaanvraag nr. 13 355 508

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 3 december 2015 in zaak R 613/2015-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing voor zover daarbij aanvraag nr. 13 355 508 tot inschrijving van het merk „STRONG BONDS. TRUSTED SOLUTIONS.” is afgewezen;

verwijzing van het EUIPO in de kosten van de procedure.

Aangevoerd middel

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/53


Beroep ingesteld op 11 maart 2016 — Aldi Einkauf/EUIPO — Weetabix (Alpenschmaus)

(Zaak T-103/16)

(2016/C 156/72)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Aldi Einkauf GmbH & Co. OHG (Essen, Duitsland) (vertegenwoordigers: N. Lützenrath, U. Rademacher, C. Fürsen en N. Bertram, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Weetabix Ltd (Kettering, Verenigd Koninkrijk)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniebeeldmerk met het woordelement „Alpenschmaus” — aanvraag nr. 10 198 992

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 12 januari 2016 in zaak R 2725/2014-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten van de procedure.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/54


Beschikking van het Gerecht van 2 maart 2016 — SACBO/INEA

(Zaak T-692/13) (1)

(2016/C 156/73)

Procestaal: Italiaans

De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)   PB C 45 van 15.2.2014.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/54


Beschikking van het Gerecht van 8 maart 2016 — NW (*1)/Raad

(Zaak T-275/15) (1)

(2016/C 156/74)

Procestaal: Engels

De president van de Zevende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(*1)  Informatie gewist of vervangen in het kader van de bescherming van persoonsgegevens en/of vertrouwelijkheid.

(1)   PB C 294 van 7.9.2015.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/54


Beschikking van het Gerecht van 14 maart 2016 — Fondazione Casamica/Commissie en EASME

(Zaak T-569/15) (1)

(2016/C 156/75)

Procestaal: Italiaans

De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)   PB C 398 van 30.11.2015.


Gerecht voor ambtenarenzaken

2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/55


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 17 maart 2016 — Pasqualetti/Commissie

(Zaak F-2/15) (1)

((Openbare dienst - Door EDEO aangeworven tijdelijk functionaris - Inrichtingsvergoeding - Dagvergoeding - Plaats van herkomst - Plaats van aanwerving - Wijziging van woonplaats - Beroep tot nietigverklaring - Beroep tot schadevergoeding - Volledige rechtsmacht))

(2016/C 156/76)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Gergö Pasqualetti (Brussel, België) (vertegenwoordiger: A. Véghely, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Currall en T. S. Bohr, gemachtigden, vervolgens T. S. Bohr, gemachtigde)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit houdende weigering om verzoeker de inrichtingsvergoeding en de dagvergoeding toe te kennen en verzoek om de Commissie te veroordelen tot betaling van die vergoedingen met rente

Dictum

1)

Het besluit van de Europese Commissie van 4 maart 2014 waarbij zij weigert om Pasqualetti de inrichtings- en de dagvergoeding toe te kennen zoals voorzien in de artikelen 5, lid 1, en 10, lid 1, van bijlage VII bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie, wordt nietig verklaard.

2)

De Europese Commissie wordt veroordeeld tot betaling aan Pasqualetti, overeenkomstig de geldende statutaire regels, van de bedragen van de in punt 1) van het dictum bedoelde vergoedingen, vermeerderd met vertragingsrente, vanaf de datum waarop die vergoedingen respectievelijk verschuldigd waren en tot de datum van daadwerkelijke betaling, tegen de rentevoet die de Europese Centrale Bank voor de betrokken periode voor de basisherfinancieringstransacties heeft vastgesteld, vermeerderd met twee punten.

3)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van Pasqualetti.


(1)   PB C 96 van 23.3.2015, blz. 25.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/55


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 18 maart 2016 — Kerstens/Commissie

(Zaak F-23/15) (1)

([Openbare dienst - Ambtenaren - Verplichtingen - Handelingen die afbreuk doen aan de waardigheid van de openbare dienst - Beledigende uitlatingen over een andere ambtenaar - Artikel 12 van het Statuut - Tuchtprocedure - Onderzoek in de vorm van een onderzoek van de feiten - Berisping - Artikel 9, lid 1, sub b), van bijlage IX bij het Statuut - Algemene uitvoeringsbepalingen - Procedurele onregelmatigheid - Gevolgen van de onregelmatigheid])

(2016/C 156/77)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Petrus Kerstens (Overijse, België) (vertegenwoordiger: C. Mourato, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: T. S. Bohr en C. Ehrbar, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit om verzoeker de tuchtmaatregel van een berisping op te leggen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Kerstens zal zijn eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie.


(1)   PB C 127 van 20.4.2015, blz. 42.


2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/56


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 17 maart 2016 — GZ/Parlement

(Zaak F-109/15) (1)

(2016/C 156/78)

Procestaal: Duits

De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)   PB C 328 van 5.10.2015, blz. 36.