|
ISSN 1977-0995 |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136 |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
59e jaargang |
|
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
IV Informatie |
|
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
|
Hof van Justitie van de Europese Unie |
|
|
2016/C 136/01 |
|
|
V Bekendmakingen |
|
|
|
GERECHTELIJKE PROCEDURES |
|
|
|
Hof van Justitie |
|
|
2016/C 136/02 |
||
|
2016/C 136/03 |
||
|
2016/C 136/04 |
||
|
2016/C 136/05 |
||
|
2016/C 136/06 |
||
|
2016/C 136/07 |
||
|
2016/C 136/08 |
||
|
2016/C 136/09 |
||
|
2016/C 136/10 |
||
|
2016/C 136/11 |
||
|
2016/C 136/12 |
||
|
2016/C 136/13 |
||
|
2016/C 136/14 |
||
|
2016/C 136/15 |
||
|
2016/C 136/16 |
||
|
2016/C 136/17 |
||
|
2016/C 136/18 |
||
|
2016/C 136/19 |
||
|
2016/C 136/20 |
||
|
2016/C 136/21 |
||
|
2016/C 136/22 |
||
|
2016/C 136/23 |
||
|
2016/C 136/24 |
||
|
2016/C 136/25 |
||
|
2016/C 136/26 |
||
|
2016/C 136/27 |
||
|
2016/C 136/28 |
||
|
2016/C 136/29 |
||
|
2016/C 136/30 |
||
|
2016/C 136/31 |
||
|
2016/C 136/32 |
||
|
|
Gerecht |
|
|
2016/C 136/33 |
||
|
2016/C 136/34 |
||
|
2016/C 136/35 |
||
|
2016/C 136/36 |
||
|
2016/C 136/37 |
||
|
2016/C 136/38 |
||
|
2016/C 136/39 |
||
|
2016/C 136/40 |
||
|
2016/C 136/41 |
||
|
2016/C 136/42 |
||
|
2016/C 136/43 |
||
|
2016/C 136/44 |
||
|
2016/C 136/45 |
||
|
2016/C 136/46 |
||
|
2016/C 136/47 |
||
|
2016/C 136/48 |
||
|
2016/C 136/49 |
||
|
2016/C 136/50 |
||
|
2016/C 136/51 |
Zaak T-33/16: Beroep ingesteld op 26 januari 2016 — TestBioTech/Commissie |
|
|
2016/C 136/52 |
Zaak T-80/16: Beroep ingesteld op 23 februari 2016 — Shire Pharmaceuticals Ireland/EMA |
|
|
2016/C 136/53 |
||
|
2016/C 136/54 |
||
|
2016/C 136/55 |
Zaak T-86/16: Beroep ingesteld op 23 februari 2016 — Codorníu/EUIPO — Bodegas Altun (ANA DE ALTUN) |
|
|
2016/C 136/56 |
Zaak T-87/16: Beroep ingesteld op 26 februari 2016 — Eurofast/Commissie |
|
|
2016/C 136/57 |
||
|
2016/C 136/58 |
Zaak T-91/16: Beroep ingesteld op 29 februari 2016 — Italië/Commissie |
|
|
2016/C 136/59 |
Zaak T-93/16: Beroep ingesteld op 26 februari 2016 — Rheinmetall Waffe Munition/EUIPO (VANGUARD) |
|
|
2016/C 136/60 |
Zaak T-98/14: Beschikking van het Gerecht van 2 maart 2016 — Société Générale/Commissie |
|
|
2016/C 136/61 |
Zaak T-646/14: Beschikking van het Gerecht van 29 februari 2016 — Micula e.a./Commissie |
|
|
2016/C 136/62 |
||
|
2016/C 136/63 |
||
|
2016/C 136/64 |
||
|
|
Gerecht voor ambtenarenzaken |
|
|
2016/C 136/65 |
||
|
2016/C 136/66 |
||
|
2016/C 136/67 |
||
|
2016/C 136/68 |
||
|
2016/C 136/69 |
||
|
2016/C 136/70 |
||
|
2016/C 136/71 |
||
|
2016/C 136/72 |
||
|
2016/C 136/73 |
Zaak F-38/15: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 7 maart 2016 — FJ/Parlement |
|
|
Rectificaties |
|
|
2016/C 136/74 |
|
NL |
|
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Hof van Justitie van de Europese Unie
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/1 |
Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie
(2016/C 136/01)
Laatste publicatie
Historisch overzicht van de vroegere publicaties
Deze teksten zijn beschikbaar in
EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu
V Bekendmakingen
GERECHTELIJKE PROCEDURES
Hof van Justitie
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/2 |
Beschikking van het Hof (Vierde kamer) van 21 januari 2016 — Alcoa Trasformazioni Srl/Europese Commissie, Italiaanse Republiek
(Zaak C-604/14 P) (1)
((Hogere voorziening - Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Staatssteun - Steun van de Italiaanse Republiek aan Alcoa Trasformazioni Srl - Terugbetaling door het egalisatiefonds van een deel van de aan die onderneming door haar leverancier in rekening gebrachte elektriciteitskosten - Onverenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt - Voordeel - Verplichting voor de Europese Commissie om een economische analyse te maken))
(2016/C 136/02)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Rekwirante: Alcoa Trasformazioni Srl (vertegenwoordigers: O. W. Brouwer, advocaat, T. Salonico en M. Siragusa, avvocati)
Andere partijen in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Di Bucci en É. Gippini Fournier, gemachtigden), Italiaanse Republiek
Dictum
|
1. |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
|
2. |
Alcoa Trasformazioni Srl wordt verwezen in de kosten. |
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/2 |
Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 21 januari 2016 — Internationaler Hilfsfonds eV/Europese Commissie
(Zaak C-103/15 P) (1)
((Hogere voorziening - Toegang tot documenten van de instellingen van de Europese Unie - Acties op gebieden die van belang zijn voor ontwikkelingslanden - Weigering van toegang tot een aantal documenten van het dossier betreffende de overeenkomst „LIEN 97-2011” - Tenuitvoerlegging van een arrest van het Gerecht))
(2016/C 136/03)
Procestaal: Duits
Partijen
Rekwirante: Internationaler Hilfsfonds eV (vertegenwoordiger: H.-H. Heyland, Rechtsanwalt)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Costa de Oliveira en T. Scharf, gemachtigden)
Dictum
|
1. |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
|
2. |
Internationaler Hilfsfonds eV wordt verwezen in de kosten. |
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/3 |
Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 4 februari 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Commissione Tributaria Provinciale di Torino — Italië) — Véronique Baudinet e.a./Agenzia delle Entrate — Direzione Provinciale I di Torino
(Zaak C-194/15) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Artikelen 63 VWEU en 65 VWEU - Vrije verkeer van kapitaal - Artikel 49 VWEU - Vrijheid van vestiging - Directe belastingen - Belasting over dividenden - Bilateraal verdrag ter voorkoming van dubbele belasting - Dubbele juridische belasting))
(2016/C 136/04)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Commissione Tributaria Provinciale di Torino
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Véronique Baudinet, Adrien Boyer, Pauline Boyer, Edouard Boyer
Verwerende partij: Agenzia delle Entrate — Direzione Provinciale I di Torino
Dictum
De artikelen 49 VWEU, 63 VWEU en 65 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een regeling van een lidstaat, waarvan sprake in het hoofdgeding, krachtens welke, wanneer een ingezetene van die lidstaat, die aandeelhouder is van een vennootschap die in een andere lidstaat is gevestigd, dividenden ontvangt die in beide lidstaten worden belast, dubbele belasting in de lidstaat waar de aandeelhouder is gevestigd niet wordt tegengegaan, door toekenning van een belastingkrediet dat ten minste gelijk is aan het bedrag aan belasting dat is voldaan in de lidstaat van de vennootschap die deze dividenden uitkeert.
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/4 |
Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 4 februari 2016 — Emsibeth SpA/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)
(Zaak C-251/15 P) (1)
([Hogere voorziening - Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Gemeenschapsmerk - Aanvraag tot inschrijving van het beeldmerk Nael - Oppositie van de houder van het oudere gemeenschapswoordmerk Mc Neal - Weigering van inschrijving - Verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikel 8, lid 1, onder b) - Bepaling van het relevante publiek - Beoordeling van het aandachtsniveau van het relevante publiek - Beoordeling van de vergelijking van de waren, de overeenstemming van de tekens en het verwarringsgevaar))
(2016/C 136/05)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Rekwirante: Emsibeth SpA (vertegenwoordiger: A. Arpaia, avvocato)
Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)
Dictum
|
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
|
2) |
Emsibeth SpA draagt haar eigen kosten. |
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/4 |
Beschikking van het Hof (Tweede kamer) van 20 januari 2016 — Skype Ultd/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), Sky plc, voorheen British Sky Broadcasting Group plc, Sky IP International Ltd
(Zaak C-382/15 P) (1)
((Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Afdoening zonder beslissing))
(2016/C 136/06)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Skype Ultd (vertegenwoordigers: A. Carboni en M. Browne, solicitors)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (vertegenwoordiger: P. Bullock, gemachtigde), Sky plc, voorheen British Sky Broadcasting Group plc, Sky IP International Ltd (vertegenwoordigers: D. Rose en J. Curry, solicitors)
Dictum
|
1) |
Op de hogere voorziening behoeft niet te worden beslist. |
|
2) |
Skype Ultd wordt verwezen in de kosten van de onderhavige procedure. |
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/5 |
Beschikking van het Hof (Tweede kamer) van 20 januari 2016 — Skype Ultd/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), Sky plc, voorheen British Sky Broadcasting Group plc, Sky IP International Ltd
(Zaak C-383/15 P) (1)
((Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Afdoening zonder beslissing))
(2016/C 136/07)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Skype Ultd (vertegenwoordigers: A. Carboni en M. Browne, solicitors)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (vertegenwoordiger: P. Bullock, gemachtigde), Sky plc, voorheen British Sky Broadcasting Group plc, Sky IP International Ltd (vertegenwoordigers: D. Rose en J. Curry, solicitors)
Dictum
|
1) |
Op de hogere voorziening behoeft niet te worden beslist. |
|
2) |
Skype Ultd wordt verwezen in de kosten van de onderhavige procedure. |
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/5 |
Beschikking van het Hof (Tweede kamer) van 20 januari 2016 — Skype Ultd/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), Sky plc, voorheen British Sky Broadcasting Group plc, Sky IP International Ltd
(Zaak C-384/15 P) (1)
((Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Afdoening zonder beslissing))
(2016/C 136/08)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Skype Ultd (vertegenwoordigers: A. Carboni en M. Browne, solicitors)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (vertegenwoordiger: P. Bullock, gemachtigde), Sky plc, voorheen British Sky Broadcasting Group plc, Sky IP International Ltd (vertegenwoordigers: D. Rose en J. Curry, solicitors)
Dictum
|
1) |
Op de hogere voorziening behoeft niet te worden beslist. |
|
2) |
Skype Ultd wordt verwezen in de kosten van de onderhavige procedure. |
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/6 |
Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 13 januari 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Itzehoe — Duitsland) — Raiffeisen Privatbank Liechtenstein AG/Gerhild Lukath
(Zaak C-397/15) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Verdrag van Rome inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst - Eerste protocol betreffende de uitlegging van het Verdrag van Rome door het Hof - Artikelen 1 en 2, onder a) en b) - Nationale rechterlijke instanties die de mogelijkheid hebben om het Hof een prejudiciële vraag te stellen - Kennelijke onbevoegdheid van het Hof))
(2016/C 136/09)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Landgericht Itzehoe
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Raiffeisen Privatbank Liechtenstein AG
Verwerende partij: Gerhild Lukath
in tegenwoordigheid van: Rüdiger Boy, Boy Finanzberatung GmbH, Christian Maibaum, Vienna-Life Lebensversicherung AG, Frank Weber
Dictum
Het Hof van Justitie van de Europese Unie is kennelijk onbevoegd om te antwoorden op de prejudiciële vragen die het Landgericht Itzehoe (regionale rechtbank te Itzehoe, Duitsland) bij beslissing van 15 juni 2015 heeft gesteld in zaak C-397/15.
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/6 |
Hogere voorziening ingesteld op 14 april 2015 door Enercon GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 28 januari 2015 in zaak T-655/13, Enercon GmbH/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
(Zaak C-170/15 P)
(2016/C 136/10)
Procestaal: Duits
Partijen
Rekwirante: Enercon GmbH (vertegenwoordiger: R. Böhm, Rechtsanwalt)
Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Bij beschikking van 21 januari 2016 heeft het Hof van Justitie (Zesde kamer) de hogere voorziening afgewezen en beslist dat rekwirante haar eigen kosten dient te dragen.
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/7 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia (Italië) op 31 december 2015 — Malpensa Logistica Europa SpA/SEA — Società Esercizi Aeroportuali SpA
(Zaak C-701/15)
(2016/C 136/11)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Malpensa Logistica Europa SpA
Verwerende partij: SEA — Società Esercizi Aeroportuali SpA
Prejudiciële vraag
Moet artikel 7 van richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (1), aldus worden uitgelegd dat waar het de activiteiten die de exploitatie van een geografisch gebied ten behoeve van de terbeschikkingstelling aan luchtvervoerders van luchthavenfaciliteiten beogen — zoals aangeduid in de nationale rechtspraak die in de punten 6.4 en 6.5 in herinnering is gebracht — aan de bepalingen van de communautaire openbare aanbestedingsprocedure onderwerpt, in de weg staat aan een nationale regeling zoals neergelegd in de artikelen 4 en 11 van decreto legislativo 18/1999, op grond waarvan geen openbare selectie voor iedere vorm van toewijzing — ook voor beperkte tijd — van ruimte voor dat doel hoeft plaats te vinden?
(1) Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (PB L 134, blz. 1).
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/7 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hof van beroep te Brussel (België) op 4 januari 2016 — Lucio Cesare Aquino tegen Belgische Staat
(Zaak C-3/16)
(2016/C 136/12)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Hof van beroep te Brussel
Partijen in het hoofdgeding
Verzoeker: Lucio Cesare Aquino
Verweerder: Belgische Staat
Prejudiciële vragen
|
1) |
Dient met het oog op de toepassing van de door het Hof van Justitie ontwikkelde rechtspraak in de zaken Köbler (arrest van 30 september 2003, zaak C-224/01) (1) en Traghetti del Mediterraneo (arrest van 13 juni 2006, zaak C-173/03) (2), in zake overheidsaansprakelijkheid voor foutief handelen van rechtscolleges dat schending van het Unierecht inhoudt, als een rechter in laatste aanleg te worden beschouwd, de rechter wiens beslissing binnen het kader van een cassatieberoep niet werd beoordeeld omdat met toepassing van een nationale procesrechtelijke regel de klager, die in de cassatieprocedure een memorie heeft ingediend, onweerlegbaar geacht wordt afstand van geding te hebben gedaan? |
|
2) |
Is met artikel 267, derde lid, VWEU bestaanbaar, mede in het licht van de artikelen 47, tweede lid, en 52, derde lid, samen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (3) dat een nationale rechterlijke instantie die volgens deze verdragsbepaling gehouden is om het Hof van Justitie prejudicieel te bevragen een verzoek tot bevraging verwerpt op de enkele grond dat het verzoek wordt geformuleerd in een memorie die volgens het toepasselijke procesrecht niet in aanmerking behoort te worden genomen omdat ze ontijdig werd ingediend? |
|
3) |
Behoort in het geval waarin het hoogste van de gewone rechtscolleges niet ingaat op een verzoek om een prejudiciële vraag te stellen, te worden aangenomen dat een schending van artikel 267, derde lid, VWEU wordt begaan, mede in het licht van de artikelen 47, tweede lid, en 52, derde lid, samen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, wanneer dat rechtscollege het verzoek verwerpt met als enige redengeving dat „aangezien de middelen niet ontvankelijk zijn wegens een aan de rechtspleging voor het Hof eigen reden” de vraag niet wordt gesteld? |
(1) EU:C:2003:513
(2) EU:C:2006:391
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/8 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Kehl (Duitsland) op 7 januari 2016 — Strafzaak tegen A
(Zaak C-9/16)
(2016/C 136/13)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Amtsgericht Kehl.
Partijen in de strafzaak
A
Andere partij: Staatsanwaltschaft Offenburg
Prejudiciële vragen
|
1. |
Moeten artikel 67, lid 2, VWEU en de artikelen 20 en 21 van verordening nr. 562/2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (1) of andere bepalingen van Unierecht aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling waarbij aan de politiediensten van de betrokken lidstaat de bevoegdheid wordt toegekend om, ter voorkoming of bestrijding van de illegale binnenkomst op het grondgebied van deze lidstaat of ter voorkoming van bepaalde strafbare feiten die gericht zijn tegen de veiligheid van de grenzen dan wel tegen de uitvoering van de grensbewaking of die in het kader van de grensoverschrijding worden gepleegd, in het gebied langs de landgrens van deze lidstaat met de staten die partij zijn bij de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen van 14 juni 1985 (Schengenuitvoeringsovereenkomst) (2), tot 30 kilometer landinwaarts de identiteit van iedere persoon te controleren, los van diens gedrag of van het bestaan van bijzondere omstandigheden, een en ander zonder dat overeenkomstig de artikelen 23 en volgende van de Schengengrenscode tijdelijk grenstoezicht werd heringevoerd aan de betrokken binnengrens? |
|
2. |
Moeten artikel 67, lid 2, VWEU en de artikelen 20 en 21 van verordening nr. 562/2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) of andere bepalingen van Unierecht aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling waarbij aan de politiediensten van de betrokken lidstaat de bevoegdheid wordt toegekend om, ter voorkoming of bestrijding van de illegale binnenkomst op het grondgebied van deze lidstaat, aan boord van treinen en op de terreinen van de spoorwegen van die lidstaat iedere persoon korte tijd staande te houden, hem te ondervragen en van hem te verlangen dat hij identiteitsdocumenten of grensoverschrijdingsdocumenten die hij bij zich heeft, ter controle overlegt, alsook meegevoerde voorwerpen te inspecteren, voor zover op grond van terreinkennis of grenspolitionele ervaring kan worden aangenomen dat deze treinen of terreinen voor illegale binnenkomst worden gebruikt en de binnenkomst plaatsvindt vanuit een staat die partij is bij de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen van 14 juni 1985 (Schengenuitvoeringsovereenkomst), een en ander zonder dat overeenkomstig de artikelen 23 en volgende van de Schengengrenscode tijdelijk grenstoezicht werd heringevoerd aan de betrokken binnengrens? |
(1) Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode), PB L 105, blz. 1.
(2) Overeenkomst van 19 juni 1990 ter uitvoering van het te Schengen gesloten akkoord van 14 juni 1985 tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek, betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen, PB 2000 L 239, blz. 19.
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/9 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa — CAAD) (Portugal) op 18 januari 2016 — Santogal M-Comércio e Reparação de Automóveis Lda/Autoridade Tributária e Aduaneira
(Zaak C-26/16)
(2016/C 136/14)
Procestaal: Portugees
Verwijzende rechter
Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa — CAAD)
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Santogal M-Comércio e Reparação de Automóveis Lda
Verwerende partij: Autoridade Tributária e Aduaneira
Prejudiciële vragen
|
1) |
Moet artikel 138, [lid 2], onder a), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat naar nationaal recht [artikelen 1, onder e), en 14, onder b), van de Regime do IVA nas Transações Intracomunitárias] voor de btw-vrijstelling voor de levering onder bezwarende titel van nieuwe vervoermiddelen die door de verwerver vanaf nationaal grondgebied naar een andere lidstaat worden vervoerd, vereist is dat de verwerver in die lidstaat gevestigd of woonachtig is? |
|
2) |
Moet artikel 138, [lid 2], onder a), van richtlijn 2006/112 aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat vrijstelling in de lidstaat van vertrek van het vervoer wordt geweigerd in een situatie waarin het verworven vervoermiddel werd vervoerd naar Spanje, waar een inschrijving voor toerisme werd afgegeven voor bepaalde tijd overeenkomstig de belastingregeling van de artikelen 8 tot en met 11, 13 en 15 van het Spaanse Real Decreto 1571/1993 van 10 september 1993? |
|
3) |
Moet artikel 138, lid 2, onder a), van richtlijn 2006/112 aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat betaling van btw van de leverancier van een nieuw vervoermiddel wordt verlangd in een situatie waarin niet is komen vast te staan of de regeling voor inschrijving voor toerisme heeft opgehouden te gelden op een van de wijzen als voorzien in de artikelen 11 en 15 van Spaans Real Decreto 1571/1993, en evenmin of als gevolg van het feit dat die regeling niet meer geldt btw is betaald of zal worden betaald? |
|
4) |
Moeten artikel 138, [lid 2], onder a), van richtlijn 2006/112 en de beginselen van rechtszekerheid, evenredigheid en bescherming van het gewettigd vertrouwen aldus worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staan dat betaling van btw van de leverancier van een naar een andere lidstaat verzonden nieuw vervoermiddel wordt verlangd in een situatie waarin:
|
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/10 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Stralsund (Duitsland) op 18 januari 2016 — Hanse Yachts AG/Port D'Hiver Yachting SARL, Société Maritime Côte D'Azur, Compagnie Generali IARD SA
(Zaak C-29/16)
(2016/C 136/15)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Landgericht Stralsund
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Hanse Yachts AG
Verwerende partijen: Port D'Hiver Yachting SARL, Société Maritime Côte D'Azur, Compagnie Generali IARD SA
Prejudiciële vraag
Wanneer het procesrecht in een lidstaat voorziet in een zelfstandige bewijsprocedure, waarbij op bevel van het gerecht een beroep wordt gedaan op een deskundige (hier: de „expertise judiciaire” uit het Franse recht), en wanneer in deze lidstaat een dergelijke zelfstandige bewijsprocedure wordt uitgevoerd en aansluitend in dezelfde lidstaat op grond van het resultaat van de zelfstandige bewijsprocedure een beroep in rechte tussen dezelfde partijen wordt ingesteld:
Is in dat geval het stuk waarbij de zelfstandige bewijsprocedure is ingeleid al een „stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk” in de zin van artikel 30, punt 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 (1)? Of moet pas het stuk waarbij het beroep in rechte is ingeleid worden aangemerkt als „stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk”?
(1) Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1).
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/11 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 18 januari 2016 — Visser Vastgoed Beleggingen BV tegen Raad van de gemeente Appingedam
(Zaak C-31/16)
(2016/C 136/16)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Raad van State
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekster: Visser Vastgoed Beleggingen BV
Verweerder: Raad van de gemeente Appingedam
Prejudiciële vragen
|
1) |
Dient het begrip „dienst” in artikel 4, onder 1, van de Dienstenrichtlijn (1) aldus te worden uitgelegd dat detailhandel die bestaat uit de verkoop van goederen, zoals schoenen en kleding, aan consumenten, een dienst is waarop de bepalingen van de Dienstenrichtlijn van toepassing zijn op grond van artikel 2, eerste lid, van deze richtlijn? |
|
2) |
De regeling als bedoeld onder 8 strekt ertoe vanwege behoud van de leefbaarheid van het stadscentrum en ter voorkoming van leegstand in binnenstedelijk gebied bepaalde vormen van detailhandel, zoals de verkoop van schoenen en kleding, in gebied buiten het stadscentrum niet mogelijk te maken. Valt een voorschrift houdende een zodanige regeling, gelet op overweging 9 van de Dienstenrichtlijn, buiten de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn, omdat dergelijke voorschriften beschouwd moeten worden als „voorschriften inzake ruimtelijke ordening […] die de dienstenactiviteit niet specifiek regelen of daarop specifiek van invloed zijn, maar die de dienstverrichters bij de uitvoering van hun economische activiteit in acht dienen te nemen op dezelfde wijze als natuurlijke personen die als particulier handelen”? |
|
3) |
Is voor het aannemen van een grensoverschrijdende situatie voldoende dat geenszins kan worden uitgesloten dat een detailhandelsbedrijf uit een andere lidstaat zich ter plaatse zou kunnen vestigen dan wel dat afnemers van het detailhandelsbedrijf afkomstig zouden kunnen zijn uit een andere lidstaat, of dienen daarvoor daadwerkelijk aanwijzingen te bestaan? |
|
4) |
Is Hoofdstuk III (vrijheid van vestiging) van de Dienstenrichtlijn van toepassing op zuiver interne situaties of geldt bij de beoordeling van de vraag of dit hoofdstuk van toepassing is de rechtspraak van het Hof inzake de verdragsbepalingen over de vrijheid van vestiging en het vrij verkeer van diensten in zuiver interne situaties? |
|
5) |
|
|
6) |
Valt een regeling als bedoeld onder 8 onder de werkingssfeer van de artikelen 34 tot en met 36, dan wel 49 tot en met 55 van het VWEU en, zo ja, zijn dan de door het Hof van Justitie erkende excepties, mits proportioneel ingevuld, van toepassing? |
(1) Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PB L 376, blz. 36).
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/12 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de Primera Instancia no 6 de Alicante (Spanje) op 21 januari 2016 — Manuel González Poyato en Ana Belén Tovar García/Banco Popular Español S.A.
(Zaak C-34/16)
(2016/C 136/17)
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Juzgado de Primera Instancia no 6 de Alicante
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Manuel González Poyato en Ana Belén Tovar García
Verwerende partij: Banco Popular Español S.A.
Prejudiciële vragen
|
1) |
Is in het kader van een tussen een verkoper en een consument gesloten kredietovereenkomst die een niet in individuele onderhandelingen overeengekomen standaardbeding over de beperking van de verlaging van de overeengekomen gewone rente (minimumrentebeding) bevat dat in die overeenkomst niet op een voor de consument voldoende duidelijke en begrijpelijke wijze is opgenomen en dus door de rechter als oneerlijk wordt beschouwd, een uitlegging van de termen „niet binden” waarbij de vaststelling door de rechter dat een dergelijk beding oneerlijk is tot gevolg kan hebben dat de bedragen die de consument de verkoper in het verleden uit hoofde van bedoeld beding heeft betaald niet aan hem hoeven te worden terugbetaald, verenigbaar met artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (1)? |
|
2) |
Ingeval bovenstaande uitlegging als verenigbaar met artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 wordt beschouwd, is dan een uitlegging zoals hiervoor uiteengezet over de gevolgen van de vaststelling dat een clausule als hierboven omschreven oneerlijk is, verenigbaar met het begrip „doeltreffende en geschikte middelen […] om een eind te maken aan het gebruik van oneerlijke bedingen” in artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13? |
|
3) |
Is het, indien bovenstaande uitleggingen niet verenigbaar kunnen worden geacht met de artikelen 6, lid 1, en 7, lid 1, van richtlijn 93/13, in strijd met het vereiste van goede trouw wanneer in een overeenkomst tussen een verkoper en een consument bedingen betreffende het hoofdvoorwerp van de overeenkomst worden opgenomen die onvoldoende duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd, of moet een dergelijke schending van het beginsel van goede trouw worden getoetst aan andere criteria? Welke omstandigheden moet de nationale rechter in dat laatste geval in de beschouwing betrekken om, wanneer hij vaststelt dat een beding dat het hoofdvoorwerp van de overeenkomst beschrijft onduidelijk en onbegrijpelijk is geformuleerd, te kunnen concluderen dat het beginsel van goede trouw niet wordt geschonden? Meer in het bijzonder, kan een van die omstandigheden hierin bestaan dat uit een nationale regeling met de rang van wet of reglement in abstracto de geldigheid van een dergelijk „minimumrentebeding” voortvloeit? |
|
4) |
Is in het kader van een procedure als de onderhavige, dat wil zeggen een individueel beroep ertoe strekkende dat een als weinig doorzichtig beschouwd „minimumrentebeding” nietig wordt verklaard, een uitlegging waarbij wegens het gevaar voor ernstige verstoring van de openbare economische orde de teruggaaf van de door de consument aan de verkoper krachtens een door de rechter als oneerlijk beschouwd minimumrentebeding betaalde bedragen wordt beperkt, verenigbaar met de termen „niet binden” wanneer de door het gerecht gegeven beslissing geen bindende werking heeft voor andere verbruikers die zich in dezelfde situatie bevinden? |
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/13 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen (België) op 25 januari 2016 — Argenta Spaarbank NV tegen Belgische Staat
(Zaak C-39/16)
(2016/C 136/18)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekster: Argenta Spaarbank NV
Verweerder: Belgische Staat
Prejudiciële vragen
|
1) |
Schendt artikel 198,10o WIB92, zoals van toepassing voor de aanslagjaren 2000 en 2001, artikel 4, lid 2, van de moeder-dochterrichtlijn van 23 juli 1990 (richtlijn 90/435/EEG (1) van de Raad), in zoverre het bepaalt dat intresten niet als beroepskosten worden aangemerkt tot een bedrag gelijk aan dat van de volgens artikelen 202 tot 204 WIB92 vrijstelbare dividenden verkregen uit aandelen die op het ogenblik van hun overdracht niet gedurende een ononderbroken periode van minstens één jaar werden behouden, waarbij er geen onderscheid wordt gemaakt al naargelang voormelde intrestlasten betrekking hebben op de (financiering van de) deelneming waaruit de vrijstelbare dividenden werden verkregen of niet? |
|
2) |
Maakt artikel 198,10o WIB92, zoals van toepassing voor de aanslagjaren 2000 en 2001, een bepaling ter bestrijding van fraude en misbruiken uit in de zin van artikel 1, lid 2, van de moeder-dochterrichtlijn van 23 juli 1990 (richtlijn 90/435/EEG van de Raad), en indien dit geval is, gaat artikel 198,10o WIB92 dan verder dan noodzakelijk is om dergelijke fraude of misbruiken te bestrijden, in zoverre het bepaalt dat intresten niet als beroepskosten worden aangemerkt tot een bedrag gelijk aan dat van de volgens artikelen 202 tot 204 vrijstelbare dividenden verkregen uit aandelen die op het ogenblik van hun overdracht niet gedurende een ononderbroken periode van minstens één jaar werden behouden, waarbij er geen onderscheid wordt gemaakt al naargelang voormelde intrestlasten betrekking hebben op de (financiering van de) deelneming waaruit de vrijstelbare dividenden werden verkregen of niet? |
(1) Richtlijn 90/435/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende Lid-Staten (PB L 225, blz. 6).
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/14 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Okresný súd Dunajská Streda (Slowaakse Republiek) op 27 januari 2016 — ERGO Poisťovňa, a. s./Alžbeta Barlíková
(Zaak C-48/16)
(2016/C 136/19)
Procestaal: Slowaaks
Verwijzende rechter
Okresný súd Dunajská Streda
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: ERGO Poisťovňa, a. s.
Verwerende partij: Alžbeta Barlíková
Prejudiciële vragen
|
1) |
Moeten de bewoordingen „de overeenkomst tussen de derde en de principaal niet zal worden uitgevoerd” in artikel 11 van richtlijn 86/653/EEG van de Raad van 18 december 1986 (1) inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten (hierna: „richtlijn 86/653”) aldus worden uitgelegd dat daarmee wordt bedoeld:
|
|
2) |
Indien de uitlegging onder b) van de eerste vraag de juiste is, moet artikel 11, lid 2, van richtlijn 86/653 dan aldus worden uitgelegd dat een bepaling in een handelsagentuurovereenkomst volgens welke de agent gehouden is een evenredig deel van zijn provisie terug te betalen indien de overeenkomst tussen de principaal en de derde niet volledig is uitgevoerd — namelijk minder dan aanvankelijk werd beoogd of dan in de handelsagentuurovereenkomst werd overeengekomen — geen afwijking in het nadeel van de agent is? |
|
3) |
Kunnen, in de zaak die aan de orde is het hoofdgeding, bij de beoordeling van de vraag of „de niet-uitvoering niet terug te voeren is op omstandigheden die aan de principaal te wijten zijn” in de zin van het tweede streepje van artikel 11, lid 1, van richtlijn 86/653,
|
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/15 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság (Hongarije) op 27 januari 2016 — Unibet International Limited/Nemzeti Adó- és Vámhivatal Központi Hivatala
(Zaak C-49/16)
(2016/C 136/20)
Procestaal: Hongaars
Verwijzende rechter
Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Unibet International Limited
Verwerende partij: Nemzeti Adó- és Vámhivatal Központi Hivatala
Prejudiciële vragen
|
1) |
Moet artikel 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: „VWEU”) aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een maatregel van een lidstaat wanneer de nationale regeling, door het eventueel organiseren van een openbare aanbesteding voor de gunning van een concessie of door het accepteren van een offerte die is ingediend ter verkrijging van een concessie, in theorie voorziet in de mogelijkheid voor aanbieders die voldoen aan de wettelijke criteria, dus ook in andere lidstaten gevestigde aanbieders, om voor het verrichten van niet-geliberaliseerde diensten bestaande in het aanbieden van kansspelen op afstand een concessie te verkrijgen, ofwel door deel te nemen aan een openbare aanbesteding, ofwel door een offerte in te dienen, maar de betrokken lidstaat in de praktijk geen aanbesteding voor de gunning van een concessie organiseert en de dienstverrichter in werkelijkheid evenmin de mogelijkheid heeft om een offerte in te dienen, en de nationale autoriteiten niettemin oordelen dat de dienstverrichter een overtreding heeft begaan door diensten te verrichten zonder in het bezit te zijn van een vergunning, waarvoor eerst een concessie moet worden verkregen, en hem de in de regeling voorziene bestuurlijke sanctie opleggen (tijdelijk geen toegang en boete in geval van recidive)? |
|
2) |
Verzet artikel 56 VWEU zich ertegen dat een lidstaat regels invoert die volgens het nationale recht hoger in rang zijn en die het voor aanbieders van kansspelen op afstand in theorie mogelijk maken hun diensten grensoverschrijdend te verrichten, maar waarbij dergelijke aanbieders, doordat in de lidstaat de lager in rang zijnde uitvoeringsregels ontbreken, niet daadwerkelijk de mogelijkheid hebben om van de autoriteiten de voor het verrichten van de diensten benodigde vergunning te verkrijgen? |
|
3) |
In het geval dat de rechter die het hoofdgeding behandelt, gelet op de antwoorden die op de voorgaande vragen gegeven zullen worden, tot het oordeel komt dat de maatregel van de lidstaat zich niet verdraagt met artikel 56 VWEU, handelt hij dan in overeenstemming met het Unierecht indien hij oordeelt dat de in de besluiten van de nationale autoriteiten gedane constatering dat er sprake is van een overtreding vanwege het zonder vergunning verrichten van diensten, en de voor de overtreding opgelegde bestuurlijke sanctie (tijdelijk geen toegang en boete) in strijd zijn met artikel 56 VWEU? |
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/15 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank Noord-Holland (Nederland) op 28 januari 2016 — Stryker EMEA Supply Chain Services BV tegen Inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Rotterdam Rijnmond
(Zaak C-51/16)
(2016/C 136/21)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Rechtbank Noord-Holland
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekster: Stryker EMEA Supply Chain Services BV
Verweerder: Inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Rotterdam Rijnmond
Prejudiciële vragen
|
1) |
Dient post 9021 van de GN aldus te worden uitgelegd dat implantaatschroeven zoals hiervoor onder 4 omschreven, die uitsluitend bestemd zijn om in het menselijk lichaam te worden ingebracht voor de behandeling van breuken in het beendergestel of de bevestiging van protheses, daaronder kunnen worden ingedeeld? |
|
2) |
Is verordening 1212/2014 (1) geldig? |
(1) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1212/2014 van de Commissie van 11 november 2014 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (PB L 329, blz. 3).
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/16 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Szombathelyi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság (Hongarije) op 29 januari 2016 — „SEGRO” Kft./Vas Megyei Kormányhivatal Sárvári Járási Földhivata
(Zaak C-52/16)
(2016/C 136/22)
Procestaal: Hongaars
Verwijzende rechter
Szombathelyi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij:„SEGRO” Kft.
Verwerende partij: Vas Megyei Kormányhivatal Sárvári Járási Földhivatala
Prejudiciële vragen
|
1) |
Moeten de artikelen 49 en 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de artikelen 17 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een regeling van een lidstaat als in het hoofdgeding die voorziet in de verplichting tot doorhaling van de inschrijving van het recht van vruchtgebruik en recht van gebruik dat is gevestigd op landbouwgrond en is ingeschreven ten behoeve van ondernemingen of natuurlijke personen die geen naaste familie van de eigenaar van de landbouwgrond zijn, zonder dat er wordt gekeken naar andere criteria en zonder dat is bepaald dat wie een tenietgegaan recht van vruchtgebruik en recht van gebruik heeft, compensatie voor het vermogensverlies krijgt, welke compensatie weliswaar niet verschuldigd is bij de afrekening tussen partijen, maar haar grondslag vindt in rechtsgeldige overeenkomsten? |
|
2) |
Moeten de artikelen 49 en 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de artikelen 17 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een regeling van een lidstaat die voorziet in de verplichting tot doorhaling van de inschrijving van het recht van vruchtgebruik en recht van gebruik dat is gevestigd op landbouwgrond en op grond van uiterlijk op 30 april 2014 gesloten overeenkomsten is ingeschreven ten behoeve van ondernemingen of natuurlijke personen die geen naaste familie van de eigenaar van de landbouwgrond zijn, zonder dat er wordt gekeken naar andere criteria, maar waarin is bepaald dat wie een tenietgegaan recht van vruchtgebruik en recht van gebruik heeft, compensatie voor het vermogensverlies krijgt, welke compensatie weliswaar niet verschuldigd is bij de afrekening tussen partijen, maar haar grondslag vindt in rechtsgeldige overeenkomsten? |
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/17 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice Queen’s Bench Division (Administrative Court) (Verenigd Koninkrijk) op 10 februari 2016 — Prospector Offshore Drilling SA, Prospector Rig 1 Contracting Company SARL, Prospector Rig 5 Contracting Company SARL, Ensco plc, Ensco Offshore UK Limited, Rowan Companies plc, Rowan Cayman Limited/Her Majesty’s Treasury, Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs
(Zaak C-72/16)
(2016/C 136/23)
Procestaal: Engels
Verwijzende rechter
High Court of Justice Queen’s Bench Division (Administrative Court)
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Prospector Offshore Drilling SA, Prospector Rig 1 Contracting Company SARL, Prospector Rig 5 Contracting Company SARL, Ensco plc, Ensco Offshore UK Limited, Rowan Companies plc, Rowan Cayman Limited
Verwerende partijen: Her Majesty’s Treasury, Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs
Prejudiciële vragen
|
1) |
Staat artikel 49, 56 of 63 VWEU is de weg aan nationale wetgeving zoals Part 8ZA van de Corporation Tax Act 2010, die regels geeft voor de kostenaftrek voor in het Verenigd Koninkrijk belastbare winst van ondernemingen die booractiviteiten verrichten voor de olie-industrie („oliemaatschappijen”) uit activiteiten (de „betrokken activiteiten”) waarbij bepaalde van een met de oliemaatschappij „verbonden” persoon geleasede activa („relevante activa”) worden ingezet, op grond waarvan:
|
|
2) |
Meer in het bijzonder, staat artikel 49, 56 of 63 VWEU in de weg aan dergelijke wetgeving ingeval:
|
|
3) |
Luidt het antwoord op een van bovenstaande vragen anders indien in het algemeen en/of in het specifieke geval van verzoeksters groepen die booreilanden bezitten en in het Verenigd Koninkrijk boordiensten verrichten geen aanzienlijke nettowinst in het Verenigd Koninkrijk hebben behalve uit booractiviteiten? |
|
4) |
Luidt het antwoord op een van bovenstaande vragen anders indien de bestreden bepalingen tot doel hebben belastingontwijking door het creëren van een kunstmatig gefragmenteerde ondernemingsstructuur zonder zelfstandige economische realiteit buiten de groep te voorkomen? |
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/18 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal administratif de Montreuil (Frankrijk) op 12 februari 2016 — ArcelorMittal Atlantique et Lorraine/Ministre de l'Écologie, du Développement durable et de L'Énergie
(Zaak C-80/16)
(2016/C 136/24)
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Tribunal administratif de Montreuil
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: ArcelorMittal Atlantique et Lorraine
Verwerende partij: Ministre de l'Écologie, du Développement durable et de L'Énergie
Prejudiciële vragen
|
1) |
Heeft de Commissie, door in haar besluit 2011/278/EU (1) de emissies van afvalgassen die worden gerecycleerd voor de opwekking van elektriciteit uit te sluiten van de productbenchmarkwaarde voor vloeibaar ruwijzer, artikel 10bis, lid 1, van richtlijn 2003/87/EG (2) betreffende de regels voor de vaststelling van ex ante benchmarks geschonden, inzonderheid de doelstelling van energie-efficiënt hergebruik van rookgassen en van een kosteloze toewijzing van emissierechten voor met deze afvalgassen geproduceerde elektriciteit? |
|
2) |
Is de Commissie, door zich in het voormelde besluit op gegevens uit het „BREF-document” voor ijzer en staal en uit het „LDSD-document 2007” te baseren om de productbenchmark voor vloeibaar ruwijzer vast te stellen, de op haar rustende verplichting niet nagekomen om het meest nauwkeurige en actuele beschikbare bewijsmateriaal te gebruiken en/of heeft zij het beginsel van behoorlijk bestuur geschonden? |
|
3) |
Is de keuze van de Commissie, indien zou blijken dat zij in het besluit 2011/278/EU een zowel gesinterd erts als pellets producerende fabriek heeft opgenomen bij de referentie-installaties om de productbenchmark voor vloeibaar ruwijzer vast te stellen, van dien aard dat daardoor de rechtmatigheid van de productbenchmarkwaarde wordt aangetast? |
|
4) |
Heeft de Commissie de haar bij artikel 296 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie opgelegde motiveringsplicht geschonden door in dat besluit geen specifieke motivering voor die keuze te verstrekken? |
(1) Besluit 2011/278/EU van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 130, blz. 1).
(2) Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32).
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/19 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Administrativen sad Sofia-grad (Bulgarije) op 12 februari 2016 — „Heta Asset Resolution Bulgaria” OOD/Nachalnik na Mitnitsa Stolichna
(Zaak C-83/16)
(2016/C 136/25)
Procestaal: Bulgaars
Verwijzende rechter
Administrativen sad Sofia-grad
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij:„Heta Asset Resolution Bulgaria” OOD
Verwerende partij: Nachalnik na Mitnitsa Stolichna
Prejudiciële vragen
|
1. |
Dienen de artikelen 161, lid 5, en 210, lid 3, van verordening (EEG) nr. 2913/92 (1) van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek aldus te worden uitgelegd dat een in het douanegebied van de Gemeenschap gevestigde persoon die partij is bij een overeenkomst over de verkoop van goederen aan een in een derde land gevestigde persoon, moet worden aangemerkt als iemand die goederen uit dit douanegebied uitvoert, wanneer deze overeenkomst de reden vormt om de betreffende goederen onder de in deze verordening bedoelde regeling uitvoer te plaatsen? |
|
2. |
Dienen de artikelen 161, lid 1, en 210, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2913/92 aldus te worden uitgelegd dat er onder omstandigheden als die van het hoofdgeding sprake is van uitvoer en een douaneschuld bij uitvoer ontstaat ter zake van een schip (een jacht) waarvan de vlaggenstaat een lidstaat is, enkel op grond van een overeenkomst over de verkoop van dit schip aan een in een derde land gevestigde persoon en de uitschrijving ervan uit de scheepsregisters van die lidstaat? |
|
3. |
Dient artikel 795, lid 1, derde alinea, onder b), van verordening (EEG) nr. 2454 (2)[/93] [van de Commissie] van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek aldus te worden uitgelegd dat –onder omstandigheden als die van het hoofdgeding — bij de uitvoer van een schip (een jacht) waarvan de vlaggenstaat een lidstaat is, de overeenkomst over de verkoop van dit schip aan een in een derde land gevestigde persoon en de uitschrijving ervan uit de scheepsregisters van die lidstaat voldoende bewijsmateriaal vormen in de zin van deze bepaling? |
|
4. |
Vloeit uit artikel 795, lid 1, derde alinea, onder b), en vierde alinea, [juncto] artikel 796 sexies, lid 1, onder b), van verordening (EEG) nr. 2454/93 voort dat de beoordeling door de ter zake bevoegde douaneautoriteit of voldoende bewijs als bedoeld in artikel 796 quinquies bis van deze verordening voorhanden is, onder de omstandigheden van het hoofdgeding bindend is en niet onderworpen is aan enige controle door de douaneautoriteit die bevoegd is voor de aanvaarding achteraf van een douaneaangifte in de zin van eerstgenoemde bepaling? |
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/20 |
Hogere voorziening ingesteld op 19 februari 2016 door de Republiek Polen tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 3 december 2015 in zaak T-367/13, Republiek Polen/Europese Commissie
(Zaak C-105/16 P)
(2016/C 136/26)
Procestaal: Pools
Partijen
Rekwirante: Republiek Polen (vertegenwoordiger: B. Majczyna, gemachtigde)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 3 december 2015 in zaak T-367/13, Republiek Polen/Europese Commissie, vernietigen, voor zover daarin de eerste grief inzake het vereiste om ten minste 50 % van de financiële steun voor herstructureringsmaatregelen te gebruiken, in het kader van het eerste middel van het beroep tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit 2013/214/EU van de Commissie van 2 mei 2013 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) [Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 2436] (1), is afgewezen, |
|
— |
uitvoeringsbesluit 2013/214/EU van de Commissie van 2 mei 2013 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) nietig verklaren, voor zover daarin een geëxtrapoleerde correctie is toegepast op de door de Republiek Polen gemelde uitgaven voor de ondersteuning van semi-zelfvoorzieningsbedrijven ter hoogte van 11 % ten bedrage van 4 583 950,92 EUR en 39 583 726,30 EUR, |
|
— |
de Europese Commissie verwijzen in de kosten van beide instanties. |
Middelen en voornaamste argumenten
De Republiek Polen vordert vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 3 december 2015 in zaak T-367/13, Republiek Polen/Europese Commissie, voor zover daarin de eerste grief met betrekking tot het vereiste ten minste 50 % van de financiële steun voor herstructureringsmaatregelen te gebruiken, in het kader van het eerste middel van het beroep tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit 2013/214/EU van de Commissie van 2 mei 2013 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) [Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 2436) (PB L 123 van 4 mei 2013, blz. 11] is afgewezen, alsook nietigverklaring van dit besluit voor zover daarin een geëxtrapoleerde correctie is toegepast op de door de Republiek Polen gemelde uitgaven voor de ondersteuning van semi-zelfvoorzieningsbedrijven ter hoogte van 11 % ten bedrage van 4 583 950,92 EUR en 39 583 726,30 EUR, en verwijzing van de Europese Commissie in de kosten van beide instanties.
In het bestreden arrest heeft het Gerecht het verzoek van de Republiek Polen tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie afgewezen, waarin is bepaald dat op de door de Republiek Polen gemelde uitgaven voor de ondersteuning van semi-zelfvoorzieningsbedrijven financiële correcties worden toegepast ter bedrage van 8 292 783,94 EUR en 71 610 559,39 EUR.
De Commissie heeft de Republiek Polen met betrekking tot de uitgave van de middelen voor de ondersteuning van semi-zelfvoorzieningsbedrijven vijf inbreuken verweten, waaronder het niet voldoen aan de eis van artikel 33 ter van verordening nr. 1257/1999 (2), dat de landbouwer ten minste 50 % van de steun voor herstructureringsmaatregelen moet gebruiken. Voor de Commissie was deze inbreuk grond om een geëxtrapoleerde correctie ter hoogte van 11 % van de gemelde uitgaven ter ondersteuning van semi-zelfvoorzieningsbedrijven toe te passen, hetgeen overeenkomt met het percentage van de aanvragen waarbij in een steekproef van 100 door de Commissie gecontroleerde aanvraagdossiers is gebleken dat niet was voldaan aan het vereiste, de helft van de financiële ondersteuning voor de herstructurering te gebruiken.
In dit verband voert de Republiek Polen tegen het bestreden arrest het middel aan dat artikel 33 ter van verordening nr. 1257/1999 onjuist is toegepast, doordat ervan is uitgegaan dat de toekenning van de steun voor semi-zelfvoorzieningsbedrijven is onderworpen aan de voorwaarde dat ten minste 50 % van de steun voor herstructureringsmaatregelen wordt gebruikt, ofschoon voor een dergelijk vereiste geen grond bestaat in de bepalingen van het Unierecht.
De onjuiste toepassing van de bovengenoemde bepaling heeft geleid tot het oordeel van het Gerecht dat de Commissie er in het bestreden besluit terecht van is uitgegaan dat de Republiek Polen enkel de oorspronkelijke verzoeken om financiële ondersteuning had mogen inwilligen, waarin de begunstigde landbouwers zich er meer bepaald toe verplichtten ten minste 50 % van de steun voor herstructureringsmaatregelen te gebruiken.
De grief dat niet is voldaan aan het vereiste dat de landbouwer ten minste 50 % van de steun voor herstructureringsmaatregelen moet gebruiken, is de grondslag geweest voor de toepassing van de geëxtrapoleerde correctie ter hoogte van 11 % van de gemelde uitgaven voor de ondersteuning van semi-zelfvoorzieningsbedrijven.
Volgens de Republiek Polen volgt het vereiste dat de landbouwer ten minste 50 % van de steun voor herstructureringsmaatregelen moet gebruiken niet uit het Unierecht. In geen enkele bepaling van het Unierecht waarin de voorwaarden voor toekenning van de ondersteuning van semi-zelfvoorzieningsbedrijven afzonderlijk zijn neergelegd, wordt de voorwaarde gesteld dat ten minste 50 % van de steun voor herstructureringsmaatregelen moest worden gebruikt. Een dergelijke voorwaarde is niet vastgesteld in artikel 33 ter van verordening nr. 1257/1999. In verordening nr. 141/2004 (3) tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen ten aanzien van specifieke maatregelen voor plattelandsontwikkeling, die in hoofdstuk IXa van verordening nr. 1257/1999 zijn vastgesteld, heeft de Commissie al evenmin voorzien in een dergelijke eis.
De Poolse autoriteiten hebben derhalve hun controleverplichtingen ten aanzien van de hierboven vermelde voorwaarden voor de toekenning van de steun in het kader van de maatregel „ondersteuning van semi-zelfvoorzieningsbedrijven” niet geschonden. Bijgevolg is de toepassing van de financiële correctie met betrekking tot deze inbreuk niet gerechtvaardigd. Het Gerecht heeft het beroep tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit 2013/214/EU, voor zover daarin een geëxtrapoleerde correctie ter hoogte van 11 % van de door de Republiek Polen gemelde uitgaven voor de ondersteuning van semi-zelfvoorzieningsbedrijven is toegepast, dus ten onrechte verworpen.
(2) Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en intrekking van een aantal verordeningen (PB L 160, blz. 80).
(3) Verordening (EG) nr. 141/2004 van de Commissie van 28 januari 2004 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad ten aanzien van de overgangsmaatregelen voor plattelandsontwikkeling die gelden voor Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije.
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/22 |
Beschikking van de president van het Hof van 28 januari 2016 — Europese Commissie/Helleense Republiek
(Zaak C-60/14) (1)
(2016/C 136/27)
Procestaal: Grieks
De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/22 |
Beschikking van de president van de Negende kamer van het Hof van 18 januari 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Okresný súd Prešov — Slowakije) — Helena Kolcunová/Provident Financial s. r. o.
(Zaak C-610/14) (1)
(2016/C 136/28)
Procestaal: Slowaaks
De president van de Negende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/23 |
Beschikking van de president van het Hof van 15 januari 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa — Letland) — Procedure ingesteld door de Valsts ieņēmumu dienests, in tegenwoordigheid van: SIA „Latspas”
(Zaak C-204/15) (1)
(2016/C 136/29)
Procestaal: Lets
De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/23 |
Beschikking van de president van het Hof van 15 januari 2016 — Europese Commissie/Roemenië
(Zaak C-306/15) (1)
(2016/C 136/30)
Procestaal: Roemeens
De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/23 |
Beschikking van de president van het Hof van 5 februari 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice Queen’s Bench Division (Administrative Court) — Verenigd Koninkrijk) — The Queen, op verzoek van Nutricia Limited/Secretary of State for Health
(Zaak C-445/15) (1)
(2016/C 136/31)
Procestaal: Engels
De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/23 |
Beschikking van de president van het Hof van 18 december 2015 — Europese Commissie/Siderurgica Latina Martin SpA (SLM), Ori Martin SA
(Zaak C-522/15) (1)
(2016/C 136/32)
Procestaal: Italiaans
De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
Gerecht
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/24 |
Arrest van het Gerecht van 1 maart 2016 — Advance Magazine Publishers/BHIM — Selecciones Americanas (VOGUE CAFÉ)
(Zaak T-40/09) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Ouder gemeenschapswoordmerk VOGUE CAFÉ - Oudere nationale beeldmerken Vogue en VOGUE studio en aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk VOGUE - Normaal gebruik van de oudere merken - Artikel 42, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009”])
(2016/C 136/33)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Advance Magazine Publishers, Inc. (New York, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: T. Alkin, barrister)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk R. Pethke en D. Botis, vervolgens I. Harrington, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Selecciones Americanas, SA (Sitges, Spanje)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 19 november 2008 (zaak R 0280/2008-4) inzake een oppositieprocedure tussen Selecciones Americanas, SA et Advance Magazine Publishers, Inc.
Dictum
|
1) |
Op de vordering tot vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 19 november 2008 (zaak R 0280/2008-4) behoeft niet meer te worden beslist voor zover daarin is geoordeeld dat gevaar voor verwarring van het aangevraagde merk VOGUE CAFÉ met het onder nummer 2529728 ingeschreven Spaanse beeldmerk VOGUE bestaat. |
|
2) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
|
3) |
Advance Magazine Publishers, Inc. wordt verwezen in de kosten. |
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/24 |
Arrest van het Gerecht van 29 februari 2016 — EGL e.a./Commissie
(Zaak T-251/12) (1)
((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Internationale vrachtvervoerdiensten door de lucht - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld - Vaststelling van de prijzen - Toeslagen en heffingsmechanismen die een invloed op de eindprijs hebben - Marktafbakening - Ongunstige beïnvloeding van de handel tussen de lidstaten - Medewerking - Gedeeltelijke boete-immuniteit”))
(2016/C 136/34)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: EGL, Inc. (Houston, Verenigde Staten), Ceva Freight (UK) Ltd (Ashby de la Zouch, Verenigd Koninkrijk) en Ceva Freight Shanghai Ltd (Shanghai, China) (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Brealey, QC, S. Love, barrister, M. Pullen, D. Gillespie en R. Fawcett-Feuillette, solicitors, vervolgens M. Brealey, S. Love, M. Pullen, R. Fawcett-Feuillette en M. Boles, solicitors, en ten slotte M. Brealy en M. Pullen)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Bottka en P. Van Nuffel, gemachtigden, bijgestaan door S. Kingston, barrister)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van besluit C(2012) 1959 final van de Commissie van 28 maart 2012 inzake een procedure op grond van artikel 101 [VWEU] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/39462 — Vrachtvervoer), voor zover dit op verzoeksters betrekking heeft, of, subsidiair, een verzoek tot herziening van de geldboeten die hun in het kader daarvan zijn opgelegd
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
EGL, Inc., Ceva Freight (UK) Ltd en Ceva Freight Shanghai Ltd worden verwezen in de kosten. |
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/25 |
Arrest van het Gerecht van 29 februari 2016 — Kühne + Nagel International e.a./Commissie
(Zaak T-254/12) (1)
((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Internationale vrachtvervoerdiensten door de lucht - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld - Vaststelling van de prijzen - Toeslagen en heffingsmechanismen die een invloed op de eindprijs hebben - Ongunstige beïnvloeding van de handel tussen de lidstaten - Beoordelingsfouten - Duur van de inbreuk - Bedrag van de geldboete - Punt 13 van de richtsnoeren voor de berekening van de geldboeten van 2006 - Waarde van de verkopen - Verzachtende omstandigheden - Evenredigheid - Rechten van de verdediging”))
(2016/C 136/35)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partijen: Kühne + Nagel International AG (Feusisberg, Zwitserland), Kühne + Nagel Management AG (Feusisberg), Kühne + Nagel Ltd (Uxbridge, Verenigd Koninkrijk), Kühne + Nagel Ltd (Shanghai, China) en Kühne + Nagel Ltd (Hong Kong, China) (vertegenwoordigers: U. Denzel, C. Klöppner en C. von Köckritz, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Hödlmayr, N. von Lingen en G. Meessen, vervolgens C. Hödlmayr, G. Meessen en A. Dawes, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van besluit C(2012) 1959 final van de Commissie van 28 maart 2012 inzake een procedure op grond van artikel 101 [VWEU] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/39462 — Vrachtvervoer), voor zover dit op verzoeksters betrekking heeft, en, subsidiair, een verzoek tot herziening van de geldboeten die hun in het kader daarvan zijn opgelegd
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Kühne + Nagel International AG, Kühne + Nagel Management AG, Kühne + Nagel Ltd (gevestigd te Uxbridge), Kühne + Nagel Ltd (gevestigd te Shanghai) en Kühne + Nagel Ltd (gevestigd te Hong Kong) worden verwezen in de kosten. |
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/26 |
Arrest van het Gerecht van 29 februari 2016 — UTi Worldwide e.a./Commissie
(Zaak T-264/12) (1)
((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Internationale vrachtvervoerdiensten door de lucht - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld - Toeslagen en heffingsmechanismen die een invloed op de eindprijs hebben - Beoordelingsfouten - Bewijs - Ongunstige beïnvloeding van de handel tussen de lidstaten - Merkbaar gevolg voor de mededinging - Bedrag van de geldboete - Ernst van de inbreuk - Evenredigheid - Hoofdelijke aansprakelijkheid - Volledige rechtsmacht”))
(2016/C 136/36)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: UTi Worldwide Inc. (Tortola, Verenigd Koninkrijk), UTi Nederland BV (Schiphol, Nederland) en UTI Worldwide (UK) Ltd (Reading, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: P. Kirch, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Biolan, V. Bottka en G. Meessen, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van besluit C(2012) 1959 final van de Commissie van 28 maart 2012 inzake een procedure op grond van artikel 101 [VWEU] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/39462 — Vrachtvervoer), voor zover dit op verzoeksters betrekking heeft, en, subsidiair, een verzoek tot herziening van de geldboete die hun in het kader daarvan is opgelegd
Dictum
|
1) |
Besluit C(2012) 1959 final van de Commissie van 28 maart 2012 inzake een procedure op grond van artikel 101 [VWEU] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/39462 — Vrachtvervoer), wordt nietig verklaard voor zover het bedrag van de aan UTi Worldwide, Inc. opgelegde geldboete hoger is dan de aan UTi Nederland BV en aan UTI Worldwide (UK) Ltd opgelegde geldboeten. |
|
2) |
Het totaalbedrag van de bij artikel 2, lid 2, van besluit C(2012) 1959 final aan UTi Worldwide opgelegde geldboete wordt vastgesteld op 2 965 000 EUR, waarbij het aan haar toe te rekenen bedrag op grond van artikel 2, lid 2, onder j), van dat besluit wordt vastgesteld op 1 692 000 EUR. |
|
3) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
|
4) |
UTi Worldwide, UTi Nederland en UTI Worldwide (UK) zullen negen tiende van de kosten van de Europese Commissie en hun eigen kosten dragen. |
|
5) |
De Commissie zal een tiende van haar eigen kosten en die van UTi Worldwide, UTi Nederland en UTI Worldwide (UK) dragen. |
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/27 |
Arrest van het Gerecht van 29 februari 2016 — Schenker/Commissie
(Zaak T-265/12) (1)
((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Internationale vrachtvervoerdiensten door de lucht - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld - Vaststelling van de prijzen - Toeslagen en heffingsmechanismen die een invloed op de eindprijs hebben - Bewijs dat in een verzoek om immuniteit is vervat - Bescherming van de vertrouwelijkheid van de communicatie tussen advocaten en cliënten - Gedragsregels inzake een loyaliteitsverplichting en een verbod van dubbele vertegenwoordiging - Fiduciaire verplichtingen - Ongunstige beïnvloeding van de handel tussen de lidstaten - Toerekenbaarheid van het inbreukmakend gedrag - Keuze van de vennootschappen - Geldboeten - Evenredigheid - Ernst van de inbreuk - Verzachtende omstandigheden - Gelijke behandeling - Medewerking - Schikking - Richtsnoeren voor de berekening van de geldboeten van 2006”))
(2016/C 136/37)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Schenker Ltd (Feltham, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: F. Montag, B. Kacholdt, F. Hoseinian, advocaten, en D. Colgan en T. Morgan, solicitors)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Dawes en N. von Lingen, vervolgens A. Dawes en G. Meessen, gemachtigden, bijgestaan door B. Kennelly en H. Mussa, barristers)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van besluit C(2012) 1959 final van de Commissie van 28 maart 2012 inzake een procedure op grond van artikel 101 [VWEU] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/39462 — Vrachtvervoer), voor zover dit op verzoekster betrekking heeft, en een verzoek tot herziening van de geldboete die haar in het kader daarvan is opgelegd
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Schenker Ltd wordt verwezen in de kosten. |
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/27 |
Arrest van het Gerecht van 29 februari 2016 — Deutsche Bahn e.a./Commissie
(Zaak T-267/12) (1)
((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Internationale vrachtvervoerdiensten door de lucht - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld - Vaststelling van de prijzen - Toeslagen en heffingsmechanismen die een invloed op de eindprijs hebben - Bewijs dat in een verzoek om immuniteit is vervat - Bescherming van de vertrouwelijkheid van de communicatie tussen advocaten en cliënten - Gedragsregels inzake een loyaliteitsverplichting en een verbod van dubbele vertegenwoordiging - Fiduciaire verplichtingen - Ongunstige beïnvloeding van de handel tussen de lidstaten - Toerekenbaarheid van het inbreukmakend gedrag - Keuze van de vennootschappen - Geldboeten - Evenredigheid - Ernst van de inbreuk - Verzachtende omstandigheden - Gelijke behandeling - Medewerking - Gedeeltelijke boete-immuniteit - Volledige rechtsmacht - Schikking - Richtsnoeren voor de berekening van de geldboeten van 2006”))
(2016/C 136/38)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: Deutsche Bahn AG (Berlijn, Duitsland), Schenker AG (Essen, Duitsland), Schenker China Ltd (Shanghai, China) en Schenker International (HK) Ltd (Hong Kong, China) (vertegenwoordigers: F. Montag, B. Kacholdt, F. Hoseinian, advocaten, D. Colgan en T. Morgan, solicitors)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Dawes en N. von Lingen, vervolgens A. Dawes en G. Meessen, gemachtigden, bijgestaan door B. Kennelly en H. Mussa, barristers)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van besluit C(2012) 1959 final van de Commissie van 28 maart 2012 inzake een procedure op grond van artikel 101 [VWEU] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/39462 — Vrachtvervoer), voor zover dit op verzoeksters betrekking heeft, en een verzoek tot herziening van de geldboeten die hun in het kader daarvan zijn opgelegd
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Deutsche Bahn AG, Schenker AG, Schenker China Ltd en Schenker International (HK) Ltd worden verwezen in de kosten. |
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/28 |
Arrest van het Gerecht van 29 februari 2016 — Panalpina World Transport (Holding) e.a./Commissie
(Zaak T-270/12) (1)
((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Internationale vrachtvervoerdiensten door de lucht - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld - Vaststelling van de prijzen - Toeslagen en heffingsmechanismen die een invloed op de eindprijs hebben - Geldboeten - Evenredigheid - Ernst van de inbreuk - Gelijke behandeling - Motiveringsplicht - Schikking - Richtsnoeren voor de berekening van de geldboeten van 2006”))
(2016/C 136/39)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: Panalpina World Transport (Holding) Ltd (Bazel, Zwitserland), Panalpina Management AG (Bazel), Panalpina China Ltd (Hong Kong, China) (vertegenwoordigers: S. Mobley, A. Stratakis, T. Grimmer en B. Smith, solicitors)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Bottka, G. Meessen en P. Van Nuffel, gemachtigden, bijgestaan door C. Thomas, solicitor)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van besluit C(2012) 1959 final van de Commissie van 28 maart 2012 inzake een procedure op grond van artikel 101 [VWEU] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/39462 — Vrachtvervoer), voor zover dit op verzoeksters betrekking heeft, en een verzoek tot herziening van de geldboeten die hun in het kader daarvan zijn opgelegd
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Panalpina World Transport (Holding) Ltd, Panalpina Management AG en Panalpina China Ltd worden verwezen in de kosten. |
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/29 |
Arrest van het Gerecht van 3 maart 2016 — Simet/Commissie
(Zaak T-15/14) (1)
([„Staatssteun - Door de Italiaanse autoriteiten met terugwerkende kracht toegekende compensatie voor de verrichting van een openbare dienst - Tussen 1987 en 2003 aangeboden interregionaal busvervoer - Besluit waarbij de steun onverenigbaar wordt verklaard met de interne markt - Handhaving van een openbaredienstverplichting - Verlening van een compensatie - Verordening (EEG) nr. 1191/69”])
(2016/C 136/40)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Simet SpA (Rossano Calabro, Italië) (vertegenwoordigers: A. Clarizia, C. Varrone en P. Clarizia, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Conte, D. Grespan en P.-J. Loewenthal, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van besluit 2014/201/EU van de Commissie van 2 oktober 2013 betreffende steunmaatregel SA.33037 (2012/C) — Italië — Compensatie voor Simet SpA ten behoeve van het verrichten van openbaarvervoerdiensten in de periode 1987-2003 (PB 2014, L 114, blz. 67)
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Simet SpA zal haar eigen kosten dragen en die van de Europese Commissie. |
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/29 |
Arrest van het Gerecht van 1 maart 2016 — Secop/Commissie
(Zaak T-79/14) (1)
((„Staatssteun - Redding van ondernemingen in moeilijkheden - Steun in de vorm van een staatsgarantie - Besluit waarbij de steun verenigbaar met de interne markt wordt verklaard - Geen inleiding van de formele onderzoeksprocedure - Ernstige moeilijkheden - Procedurele rechten van de belanghebbenden”))
(2016/C 136/41)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Secop GmbH (Flensburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: U. Schnelle en C. Aufdermauer, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Armati, T. Maxian Rusche en R. Sauer, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van besluit C(2013) 9119 final van de Commissie van 18 december 2013 betreffende staatssteun SA.37640 — Reddingsteun voor ACC Compressors SpA — Italië
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Secop GmbH wordt verwezen in de kosten. |
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/30 |
Arrest van het Gerecht van 1 maart 2016 — Peri/BHIM (Multiprop)
(Zaak T-538/14) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk Multiprop - Absolute weigeringsgronden - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 - Motiveringsplicht”])
(2016/C 136/42)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Peri GmbH (Weißenhorn, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Eck en A. Bognár, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Pohlmann, vervolgens S. Hanne, gemachtigden)
Voorwerp
Beroep tot vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 29 april 2014 (zaak R 1661/2013-1) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken Multiprop als gemeenschapsmerk
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Peri GmbH wordt verwezen in de kosten. |
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/30 |
Arrest van het Gerecht van 1 maart 2016 — BrandGroup/BHIM — Brauerei S. Riegele, Inh. Riegele (SPEZOOMIX)
(Zaak T-557/14) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk SPEZOOMIX - Ouder gemeenschapswoordmerk Spezi - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])
(2016/C 136/43)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: BrandGroup GmbH (Bechtsrieth, Duitsland) (vertegenwoordiger: T. Raible, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk G. Schneider en A. Schifko, vervolgens A. Schifko gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniënte voor het Gerecht: Brauerei S. Riegele, Inh. Riegele KG (Augsburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: R. Schlecht, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 15 mei 2014 (zaak R 941/2013-1) inzake een oppositieprocedure tussen Brauerei S. Riegele, Inh. Riegele KG en BrandGroup GmbH
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
BrandGroup wordt verwezen in de kosten. |
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/31 |
Arrest van het Gerecht van 3 maart 2016 — Spanje/Commissie
(Zaak T-675/14) (1)
([„EOGFL - Afdeling Garantie - ELGF en Elfpo - Aan financiering onttrokken uitgaven - Uitgaven verricht door Spanje - Forfaitaire financiële correcties - Gerichte financiële correcties - Uitbreiding van de financiële correctie tot een periode na de in artikel 11, lid 1, van verordening (EG) nr. 885/2006 bedoelde mededeling”])
(2016/C 136/44)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordigers: M. J. García-Valdecasas Dorrego, abogado del Estado)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: I. Galindo Martín en D. Triantafyllou, gemachtigden)
Interveniënte aan de zijde van de verzoekende partij: Republiek Letland (vertegenwoordigers: I. Kalniņš en D. Pelše, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit 2014/458/EU van de Commissie van 9 juli 2014 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB L 205, blz. 62), voor zover het betrekking heeft op de door het Koninkrijk Spanje verrichte uitgaven ten bedrage van 2 713 208,07 EUR
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van de Europese Commissie. |
|
3) |
De Republiek Letland draagt haar eigen kosten. |
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/32 |
Arrest van het Gerecht van 3 maart 2016 — Ugly/BHIM — Group Lottuss (COYOTE UGLY)
(Zaak T-778/14) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk COYOTE UGLY - Relatieve weigeringsgronden - Verval van het oudere gemeenschapswoordmerk - Artikel 8, lid 1, onder a) en b), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Ontbreken van een niet-ingeschreven merk - Artikel 8, lid 4, van verordening nr. 207/2009 - Geen algemeen bekend merk in de zin van artikel 6 bis van het Verdrag van Parijs - Artikel 8, lid 2, onder c), van verordening nr. 207/2009”])
(2016/C 136/45)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Ugly, Inc. (New York, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: T. St Quintin, barrister, K. Gilbert en C. Mackey, solicitors)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Lukošiūtė, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Group Lottuss Corp., SL (Barcelona, Spanje)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het BHIM van 16 september 2014 (zaak R 1369/2013-5) inzake een oppositieprocedure tussen Ugly, Inc. en Group Lottuss Corp.
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Ugly, Inc. wordt verwezen in de kosten. |
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/32 |
Arrest van het Gerecht van 21 januari 2016 — Spokey/BHIM — Leder Jaeger (SPOKeY)
(Zaak T-846/14) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Nietigheidsprocedure - Gemeenschapsbeeldmerk SPOKeY - Ouder gemeenschapswoordmerk SPOOKY - Gedeeltelijke nietigverklaring - Artikel 53, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 - Onderzoek van de bewijzen - Artikel 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009 - Motiveringsplicht - Artikel 75 van verordening nr. 207/2009”])
(2016/C 136/46)
Procestaal: Pools
Partijen
Verzoekende partij: Spokey sp. z o.o. (Katowice, Polen) (vertegenwoordiger: B. Matusiewicz-Kulig, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: K. Zajfert en A. Folliard-Monguiral, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Leder Jaeger GmbH (Siegen, Duitsland)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 29 oktober 2014 (zaak R 525/2014-4) inzake een nietigheidsprocedure tussen Leder Jaeger GmbH en Spokey sp. z o.o.
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Spokey sp. z o.o. wordt verwezen in de kosten. |
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/33 |
Arrest van het Gerecht van 1 maart 2016 — 1&1 Internet/BHIM — Unoe Bank (1e1)
(Zaak T-61/15) (1)
([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk 1e1 - Ouder nationaal woordmerk UNO E en ouder nationaal beeldmerk unoe - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])
(2016/C 136/47)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: 1&1 Internet AG (Montabaur, Duitsland) (vertegenwoordiger: G. Klopp, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: L. Rampini, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniënte voor het Gerecht: Unoe Bank, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: N. González-Alberto Rodríguez, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het BHIM van 4 december 2014 (zaak R 101/2014-5) inzake een oppositieprocedure tussen Unoe Bank, SA en 1&1 Internet AG
Dictum
|
1) |
De beslissing van de vijfde kamer van beroep van het BHIM van 4 december 2014 (zaak R 101/2014-5) inzake een oppositieprocedure tussen Unoe Bank, SA en 1&1 Internet AG wordt vernietigd. |
|
2) |
Het BHIM zal behalve zijn eigen kosten de kosten van 1&1 Internet AG dragen. |
|
3) |
Unoe Bank, SA zal haar eigen kosten dragen. |
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/34 |
Arrest van het Gerecht van 23 februari 2016 — Pirelli Tyre/BHIM (Loopvlakken van autobanden e.a.)
(Gevoegde zaken T-279/15 tot en met T-282/15) (1)
((„Gemeenschapsmodel - Gemeenschapsmodel betreffende loopvlakken van autobanden en luchtbanden voor wielen van voertuigen - Geen aanvraag om vernieuwing en doorhaling van het model bij het verstrijken van de inschrijving - Verzoek tot herstel in de vorige toestand en aanvraag om vernieuwing van het model”))
(2016/C 136/48)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Pirelli Tyre SpA (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: D. Caneva en G. Fucci, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: P. Bullock, gemachtigde)
Voorwerp
Vier beroepen tegen de beslissingen van de derde kamer van beroep van het BHIM van 8 januari 2015 (zaken R 1285/2014-3 en R 1286/2014-3) en 11 februari 2015 (zaken R 1287/2014-3 en R 1288/2014-3), betreffende verzoeken tot herstel in de vorige toestand (restitutio in integrum)
Dictum
|
1) |
De beroepen worden verworpen. |
|
2) |
Pirelli Tyre SpA wordt verwezen in de kosten. |
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/34 |
Beschikking van het Gerecht van 15 februari 2016 — InAccess Networks Integrated Systems/Commissie
(Zaak T-82/15) (1)
([„Zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) - Subsidieovereenkomst voor het project ATRACO - In brieven vervatte debetnota’s en besluiten - Gedeeltelijke afdoening zonder beslissing - Contractuele aard van het geschil - Gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid”])
(2016/C 136/49)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: InAccess Networks Integrated Systems — Applications Services for Telecommunication and Related Equipment Commercial and Industrial Co. SA (Maroussi, Griekenland) (vertegenwoordigers: J. Grayston, solicitor, P. Gjørtler en G. Pandey, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Di Paolo en J. Estrada de Solà, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie vervat in de brief van 11 december 2014 waarbij de Commissie haar weigering om de door verzoekster genoemde uitgaven te financieren bevestigt, van het besluit van de Commissie vervat in debetnota nr. 3241211514 van 23 oktober 2012 en van het besluit van de Commissie vervat in de brief van 7 december 2012 waarbij verzoekster wordt verzocht de ontvangen gelden terug te betalen en een forfaitaire schadevergoeding van 12 814,10 EUR te betalen
Dictum
|
1) |
Op de conclusies gericht tegen het besluit van de Commissie vervat in de brief van 7 oktober 2012 en de debetnota van 23 oktober 2012 hoeft niet meer te worden beslist. |
|
2) |
Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard voor het overige. |
|
3) |
InAccess Networks Integrated Systems — Applications Services for Telecommunication and Related Equipment Commercial and Industrial Co. SA wordt verwezen in de kosten. |
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/35 |
Beschikking van het Gerecht van 16 februari 2016 — Industrias Químicas del Vallés/Commissie
(Zaak T-296/15) (1)
([„Beroep tot nietigverklaring - Gewasbeschermingsmiddelen - Uitvoeringsverordening (EU) 2015/408 - Vaststelling van een lijst van stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen - Opneming van metalaxyl in deze lijst - Niet individueel geraakt - Regelgevingshandeling die uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt - Niet-ontvankelijkheid”])
(2016/C 136/50)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Industrias Químicas del Vallés SA (Mollet del Vallès, Spanje) (vertegenwoordigers: C. Fernández Vicién, I. Moreno-Tapia Rivas en C. Vila Gisbert, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: I. Galindo Martín, P. Ondrůšek en G. von Rintelen, gemachtigden)
Voorwerp
Gedeeltelijke nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2015/408 van de Commissie van 11 maart 2015 inzake uitvoering van artikel 80, lid 7, van verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot vaststelling van een lijst van stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen (PB L 67, p. 18).
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. |
|
2) |
Industrias Químicas del Vallés SA wordt verwezen in de kosten. |
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/36 |
Beroep ingesteld op 26 januari 2016 — TestBioTech/Commissie
(Zaak T-33/16)
(2016/C 136/51)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: TestBioTech eV (München, Duitsland) (vertegenwoordigers: K. Smith, QC, J. Stevenson, Barrister, R. Stein, Solicitor)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
het beroep ontvankelijk en gegrond verklaren; |
|
— |
het besluit van de Commissie van 16 november 2015 tot afwijzing van het door verzoekster ingediende verzoek tot interne herziening van de uitvoeringsbesluiten (EU) 2015/686 (1), (EU) 2015/696 (2) en (EU) 2015/698 (3) van de Commissie van 24 april 2015 waarbij op grond van verordening (EG) nr. 1829/2003 (4) (hierna: „verordening nr. 1829/2003”) aan Monsanto of Pioneer drie vergunningen worden verleend voor het in de handel brengen van hun genetisch gemodificeerde soja MON 87769, MON 87705 en/of 305423, nietig verklaren; |
|
— |
verweerster verwijzen in verzoeksters kosten, en |
|
— |
alle andere dienstig geachte maatregelen gelasten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.
|
1. |
Eerste middel: door te concluderen dat het verzoek tot interne herziening grotendeels aangelegenheden betreft die niet binnen de werkingssfeer van de Aarhus-verordening (5) vallen, heeft de Commissie artikel 10, lid 1, junctis artikel 2, onder f) en g), en de overwegingen 11 en 18 tot en met 21 van die verordening, geschonden.
|
|
2. |
Tweede middel: door niet vóór 16 november 2015 te antwoorden op het op 29 mei 2015 ingediende verzoek tot interne herziening, heeft de Commissie artikel 10, lid 3, van de Aarhus-verordening geschonden.
|
(1) Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/686 van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja MON 87769 (MON-87769-7) overeenkomstig verordening (EG) nr. 1829/2003 (PB L 112, blz. 16).
(2) Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/696 van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87705 (MON-877Ø5-6) overeenkomstig verordening (EG) nr. 1829/2003 (PB L 112, blz. 60).
(3) Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/698 van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja 305423 (DP-3Ø5423-1) overeenkomstig verordening (EG) nr. 1829/2003 (PB L 112, blz. 71).
(4) Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB L 268, blz. 1).
(5) Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen (PB L 264, blz. 13).
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/37 |
Beroep ingesteld op 23 februari 2016 — Shire Pharmaceuticals Ireland/EMA
(Zaak T-80/16)
(2016/C 136/52)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Shire Pharmaceuticals Ireland Ltd (Dublin, Ierland) (vertegenwoordigers: D. Anderson, QC, M. Birdling, barrister, G. Castle en S. Cowlishaw, solicitors)
Verwerende partij: Europees Geneesmiddelenbureau
Conclusies
|
— |
nietigverklaring van het besluit van het Europees Geneesmiddelenbureau van 15 december 2015, dat op 18 december 2015 aan verzoekster is meegedeeld, houdende weigering om een aanvraag krachtens verordening (EG) nr. 141/2000 (1) tot aanwijzing als weesgeneesmiddel geldig te verklaren; en |
|
— |
verwijzing van de verwerende partij in de kosten van verzoekster. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster één middel aan, dat eraan is ontleend dat verordening (EG) nr. 141/2000 in het bestreden besluit onjuist wordt uitgelegd en toegepast. Verzoekster stelt dat verweerder:
|
— |
artikel 5 van verordening (EG) nr. 141/2000 onjuist heeft toegepast door geen rekening te houden met de procedurele aard van het valideringsproces; |
|
— |
niet had mogen concluderen dat de voorwaarden voor aanwijzing niet waren (of niet konden worden) vastgesteld; |
|
— |
ten onrechte de begrippen „geneesmiddel” en „werkzame stof” in strijd met de artikelen 3 en 5 van verordening (EG) nr. 141/2000 heeft weggelaten; |
|
— |
zich ten onrechte heeft gebaseerd op de mededeling van de Europese Commissie over verordening (EG) nr. 141/2000 (2) en deze onjuist heeft toegepast; |
|
— |
zich ten onrechte heeft gebaseerd op het feit dat verzoekster eerder technische bijstand overeenkomstig artikel 6 van verordening (EG) nr. 141/2000 had ontvangen; en |
|
— |
heeft gehandeld in strijd met het doel van verordening (EG) nr. 141/2000, zoals vastgesteld in artikel 1 en de overwegingen van verordening (EG) nr. 141/2000. |
(1) Verordening (EG) nr. 141/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1999 inzake weesgeneesmiddelen (PB L 18, blz. 1).
(2) Mededeling van de Commissie over verordening (EG) nr. 141/2000 van het Europees Parlement en de Raad inzake weesgeneesmiddelen (PB 2003, C 178, blz. 2).
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/38 |
Beroep ingesteld op 23 februari 2016 — International Gaming Projects/EUIPO — adp Gauselmann (TRIPLE EVOLUTION)
(Zaak T-82/16)
(2016/C 136/53)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: International Gaming Projects Ltd (Valletta, Malta) (vertegenwoordigers: M. Garayalde Niño, A. Alpera Plazas, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: adp Gauselmann GmbH (Espelkamp, Duitsland)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij
Betrokken merk: Uniebeeldmerk met de woordelementen „TRIPLE EVOLUTION” — inschrijvingsaanvraag nr. 11 968 138
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 2 december 2015 in zaak R 725/2015-2
Conclusies
|
— |
ontvankelijkverklaring van het verzoek; |
|
— |
vernietiging van de bestreden beslissing in haar geheel; |
|
— |
bevel tot inschrijving van het Uniemerk TRIPLE EVOLUTION voor alle waren en diensten waarvoor merkbescherming wordt aangevraagd; |
|
— |
verwijzing van het EUIPO en/of opposant in de kosten. |
Aangevoerd middel
|
— |
De kamer van beroep heeft ten onrechte geconcludeerd dat er gevaar voor verwarring tussen de conflicterende tekens was. |
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/39 |
Beroep ingesteld op 17 februari 2016 — Shoe Branding Europe/EUIPO — adidas (plaats van twee parallelle strepen op een schoen)
(Zaak T-85/16)
(2016/C 136/54)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Shoe Branding Europe BVBA (Oudenaarde, België) (vertegenwoordiger: J. Løje, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: adidas AG (Herzogenaurach, Duitsland)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij
Betrokken merk: Uniemerk bestaande in twee parallelle lijnen aan de buitenkant van het bovendeel van een schoen — inschrijvingsaanvraag nr. 10 477 701
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 26 november 2015 in zaak R 3106/2014-2
Conclusies
Primair:
|
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
|
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten. |
Subsidiair:
|
— |
terugverwijzing van de zaak naar verweerder voor een nieuw onderzoek ongeacht het arrest van het Gerecht in zaak T-145/14. |
Meer subsidiair:
|
— |
terugverwijzing van de zaak naar verweerder en bevel tot schorsing van de behandeling in afwachting van de beslissing op verzoeksters beroep tegen het arrest van het Gerecht in zaak T-145/14 bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, zaak C-396/15 P, en van een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in die zaak met het oog op een eigen beoordeling van de overeenkomsten en verschillen tussen de conflicterende merken. |
Aangevoerde middelen
|
— |
verweerder heeft ten onrechte niet zelf de overeenkomsten en verschillen beoordeeld tussen het litigieuze merk van verzoekster en het oudere merk van opposant, ingeschreven als Uniemerk nr. 3 517 646; |
|
— |
verweerder heeft ten onrechte beslist dat voldaan was aan de voorwaarden van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009. |
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/40 |
Beroep ingesteld op 23 februari 2016 — Codorníu/EUIPO — Bodegas Altun (ANA DE ALTUN)
(Zaak T-86/16)
(2016/C 136/55)
Taal van het verzoekschrift: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Codorníu SA (Esplugues de Llobregat, Spanje) (vertegenwoordigers: M. Ceballos Rodríguez en J. Güell Serra, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Bodegas Altun, SL (Baños de Ebro, Spanje)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken merk: Uniebeeldmerk met de woordelementen „ANA DE ALTUN” — inschrijvingsaanvraag nr. 11 860 913
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 9 december 2015 in zaak R 199/2015-2
Conclusies
|
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
|
— |
verwijzing van het EUIPO en, indien zij intervenieert, andere partij in de procedure voor de kamer van beroep, in de kosten. |
Aangevoerde middelen
|
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), en lid 5, en van de artikelen 75 en 76 van verordening nr. 207/2009. |
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/40 |
Beroep ingesteld op 26 februari 2016 — Eurofast/Commissie
(Zaak T-87/16)
(2016/C 136/56)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Eurofast SARL (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: S. A. Pappas, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
Het verrekeningsbesluit van de Commissie van 17 december 2015 nietig verklaren; |
|
— |
de schuldvordering die de Commissie ten aanzien van Eurofast beweert te hebben op grond van de overeenkomst ASSET ongegrond verklaren; |
|
— |
verklaren dat alle kosten van het project ASSET, te weten 507 574 EUR, subsidiabel zijn en dat de Commissie de rechtmatigheid van de financiering zoals nader bepaald door de subsidieovereenkomst, te weten 365 639 EUR, moet bevestigen; |
|
— |
de Commissie gelasten een bedrag van 69 923,68 EUR, vermeerderd met vertragingsrente, te betalen op grond van de overeenkomst EKSISTENZ; |
|
— |
de Commissie veroordelen tot betaling van de contractuele schadevergoeding; |
|
— |
de Commissie verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan, respectievelijk ter ondersteuning van haar verzoek tot nietigverklaring van het verrekeningsbesluit in de brief van de Commissie van 17 december 2015, en haar verzoek tot vaststelling dat de litigieuze contractuele schuldvordering niet bestaat.
|
1. |
Eerste middel: schending van de artikelen 78 en 80 van verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002, artikel II.21 van bijlage II bij de subsidieovereenkomst in het kader van het zevende kaderprogramma („Algemene voorwaarden”), het beginsel van goede trouw van artikel 1134 van het Belgisch Burgerlijk Wetboek en de beginselen van gewettigd vertrouwen en rechtszekerheid. |
|
2. |
Tweede middel: schending van de contractuele bepalingen van de algemene voorwaarden van de subsidieovereenkomst ASSET en kennelijk onjuiste beoordeling van de regels inzake subsidiabele kosten. |
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/41 |
Beroep ingesteld op 26 februari 2016 — Opko Ireland Global Holdings/EUIPO — Teva Pharmaceutical Industries (ALPHAREN)
(Zaak T-88/16)
(2016/C 136/57)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Opko Ireland Global Holdings Ltd (Dublin, Ierland) (vertegenwoordigers: S. Malynicz, barrister, A. Smith en D. Meale, solicitors)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Teva Pharmaceutical Industries Ltd (Jerusalem, Israël)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: verzoekster
Betrokken merk: Uniewoordmerk „ALPHAREN” — inschrijvingsaanvraag nr. 4 320 297
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 16 december 2015 in zaak R 2387/2014-5
Conclusies
|
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
|
— |
verwijzing van het EUIPO in zijn eigen kosten en in die van verzoekster. |
Aangevoerde middelen
|
— |
schending van artikel 1-d, lid 2, van verordening nr. 216/96, aangezien twee leden van de kamer van beroep die de aanvankelijke beslissing van 2014 (alsook de beslissing van de kamer van beroep van juni 2015 tot vervallenverklaring) had vastgesteld, eveneens deel uitmaakten van de kamer die de bestreden beslissing heeft vastgesteld; |
|
— |
schending van artikel 50 van de uitvoeringsverordening door zich te baseren op nieuwe bewijzen die niet op de eerste zitting van de oppositieprocedure aan het EUIPO waren overgelegd; |
|
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009, aangezien het EUIPO in het kader van de oppositie de bewijslast voor de soortgelijkheid van de betrokken waren niet bij opposante heeft gelegd; |
|
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009, aangezien de kamer van beroep het relevante publiek onjuist heeft afgebakend en het verwarringsgevaar kennelijk onjuist heeft beoordeeld. |
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/42 |
Beroep ingesteld op 29 februari 2016 — Italië/Commissie
(Zaak T-91/16)
(2016/C 136/58)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri, gemachtigde, P. Gentili, avvocato dello Stato)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
Het besluit C(2015)9413 van de Commissie van 17 december 2015 betreffende de vermindering van de bijstand van het Europees Sociaal Fonds voor het operationeel programma Apulië meegedeeld op 18 december 2015, in het kader van het communautaire bestek voor structurele bijstandsverlening — doelstelling nr. 1 in Italië (ROP Sicilië 2000-2006), nietig te verklaren, in de zin van artikel 264 VWEU; en aldus te oordelen dat de Commissie het definitieve verzoek tot betaling van de Italiaanse overheid, moet inwilligen. De Commissie in de kosten te verwijzen.
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zes middelen aan.
|
1. |
Eerste middel: het besluit is vastgesteld na een onwettige herhaling van de controles krachtens artikel 30 van verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen (PB L 161, blz. 1), die met de audit van 2008 opnieuw zijn gestart en herhaald, nadat zij, minstens betreffende alle gecertificeerde uitgaven op 31 december 2006, met de audits van 2005 en 2006 zijn uitgevoerd en afgesloten. |
|
2. |
Tweede middel: het bestreden besluit geeft blijk van een schending van het beginsel van behoorlijk bestuur, aangezien de Commissie de resultaten van de audit van 2008 met een vertraging van 18 maanden vanaf de uitvoering van de taak heeft meegedeeld. |
|
3. |
Derde middel: het bestreden besluit heeft de feiten onjuist beoordeeld omdat het geen rekening houdt met de omstandigheid dat in de periode volgend op de audits van 2005 en 2006, het foutenpercentage letterlijk is ingezakt van 53,13 % tot 3,05 % in 2007 en tot 1,45 % in 2008 en 2009. |
|
4. |
Vierde middel: het bestreden besluit schendt het evenredigheidsbeginsel omdat het geen rekening houdt met het feit dat de gecertificeerde uitgaven voor de drie jaren van 2007 tot en met 2009, waarin minimale foutenpercentages voorkwamen, gelijk waren aan ongeveer de helft van het totale bedrag van het programma voor het deel van het ESF. |
|
5. |
Vijfde middel: het bestreden besluit is feitelijk en rechtens ongegrond omdat het de vaststelling van de tekortkomingen in het systeem, die in de periode tot en met 31 december 2016 aan het licht zijn gekomen en zijn verholpen, uitbreidt tot de drie daaropvolgende jaren, zonder enig specifiek onderzoek betreffende die jaren te hebben gevoerd. |
|
6. |
Zesde middel: het bestreden besluit geeft blijkt van een ontoereikende motivering. Volgens verzoekster maakt het besluit gebruik van de extrapolatietechniek, die erin bestaat dat het foutenpercentage dat blijkt uit de gecontroleerde uitgaven tot de niet-gecontroleerde uitgaven wordt uitgebreid, hoewel die techniek enkel is toegestaan door de verordeningen betreffende het programma 2007-2013; het gaat hoe dan ook uit van een foutenpercentage van 8,39 % voor de jaren 2007 tot en met 2009, terwijl de Italiaanse overheid heeft uitgelegd dat de steekproef krachtens artikel 10 van verordening (EG) nr. 438/2001 van de Commissie van 2 maart 2001 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1260/1999 (PB L 63, blz. 21), niet evenwichtig was aangezien hij niet willekeurig is uitgevoerd, zoals een echte statistische steekproef, maar met opzet op de projecten met risicofactoren was geconcentreerd. |
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/43 |
Beroep ingesteld op 26 februari 2016 — Rheinmetall Waffe Munition/EUIPO (VANGUARD)
(Zaak T-93/16)
(2016/C 136/59)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Rheinmetall Waffe Munition GmbH (Südheide, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Schmidt, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Betrokken merk: internationale inschrijving van het merk „VANGUARD” met aanduiding van de Europese Unie — aanvraag nr. 11 166 003
Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 19 november 2015 in zaak R 69/2015-2
Conclusies
|
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
|
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten van de procedure. |
Aangevoerde middelen
|
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009; |
|
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009. |
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/44 |
Beschikking van het Gerecht van 2 maart 2016 — Société Générale/Commissie
(Zaak T-98/14) (1)
(2016/C 136/60)
Procestaal: Frans
De president van de Vierde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/44 |
Beschikking van het Gerecht van 29 februari 2016 — Micula e.a./Commissie
(Zaak T-646/14) (1)
(2016/C 136/61)
Procestaal: Engels
De president van de Vierde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/44 |
Beschikking van het Gerecht van 15 februari 2016 — Gascogne Sack Deutschland en Gascogne/Europese Unie
(Zaak T-843/14) (1)
(2016/C 136/62)
Procestaal: Frans
De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/45 |
Beschikking van het Gerecht van 16 februari 2016 — Ludwig Bertram/BHIM — Seni Vita (Sanivita)
(Zaak T-58/15) (1)
(2016/C 136/63)
Procestaal: Duits
De president van de Vijfde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/45 |
Beschikking van het Gerecht van 15 februari 2016 — Grandel/BHIM — Beautyge Beauty Group (Beautygen)
(Zaak T-177/15) (1)
(2016/C 136/64)
Procestaal: Duits
De president van de Negende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
Gerecht voor ambtenarenzaken
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/46 |
Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 2 maart 2016 — Frieberger en Vallin/Commissie
(Zaak F-3/15) (1)
((Openbare dienst - Ambtenaren - Pensioenen - Hervorming van het Statuut - Verordening nr. 1023/2013 - Artikel 22 van bijlage XIII bij het Statuut - Verhoging van de pensioenleeftijd - Terugbetaling van de bijdragen aan de pensioenregeling van de Unie - Artikel 26 van bijlage XIII bij het Statuut - Herwaardering van de extra pensioenrechten))
(2016/C 136/65)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partijen: Jürgen Frieberger (Sint-Lambrechts-Woluwe, België) en Benjamin Vallin (Sint-Gillis, België) (vertegenwoordigers: J.-N. Louis en N. de Montigny, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Currall en G. Gattinara, gemachtigden, vervolgens G. Gattinara, gemachtigde)
Interveniënt aan de zijde van de verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bauer en M. Veiga, gemachtigden)
Interveniënt aan de zijde van de verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: M. Ecker en E. Taneva, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van de besluiten van de Commissie tot afwijzing van verzoekers’ verzoeken om terugbetaling van een deel van de bijdragen aan de pensioenregeling van de Europese Unie die op hun salaris zijn ingehouden alsmede verzoek om herwaardering van de extra pensioenjaren in verband met de overdracht van de vóór hun indiensttreding verworven pensioenrechten aan de regeling van de Europese Unie
Dictum
|
1) |
Het besluit van de Europese Commissie van 26 maart 2014 tot afwijzing van het verzoek van Frieberger van 17 december 2013, voor zover het strekte tot de verkrijging van een nieuwe berekening van zijn pensioenrechten die aan de pensioenregeling van de Europese Unie zijn overgedragen, wordt nietig verklaard. |
|
2) |
Er behoeft geen uitspraak te worden over het beroep voor zover het door Vallin is ingesteld tegen het besluit van de Europese Commissie van 13 maart 2014, voor zover zij hierbij zou hebben afgewezen een verzoek strekkende tot verkrijging van een nieuwe berekening van de pensioenrechten die aan de pensioenregeling van de Europese Unie zijn overgedragen. |
|
3) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
|
4) |
Elke partij draagt haar eigen kosten. |
(1) PB C 96 van 23.3.2015, blz. 25.
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/47 |
Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 2 maart 2016 — FX/Commissie
(Zaak F-59/15) (1)
((Openbare dienst - Tijdelijk functionaris - Uitkering bij vertrek - Artikel 12, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut - Definitieve beëindiging van de werkzaamheden))
(2016/C 136/66)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: FX (vertegenwoordigers: T. Bontinck en A. Guillerme, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Gattinara en F. Simonetti, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van het besluit om verzoeker niet de door hem gevraagde uitkering bij vertrek te betalen na de beëindiging van zijn werkzaamheden alsmede verzoek om vergoeding van de schade die hij zou hebben geleden
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
FX draagt twee derde van zijn eigen kosten. |
|
3) |
De Europese Commissie draagt haar eigen kosten en wordt verwezen in één derde van de kosten van FX. |
(1) PB C 213 van 29.6.2015, blz. 48.
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/47 |
Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 2 maart 2016 — Ruiz Molina/BHIM
(Zaak F-60/15) (1)
((Openbare dienst - Tijdelijk functionaris - Personeel van BHIM - Overeenkomst voor bepaalde tijd met een opzeggingsclausule - Clausule waardoor de overeenkomst wordt opgezegd waneer de functionaris niet op de reservelijst van een vergelijkend onderzoek wordt geplaatst - Opzegging van de overeenkomst krachtens de opzeggingsclausule - Datum van inwerkingtreding van de opzeggingsclausule - Algemene vergelijkende onderzoeken BHIM/AD/01/13 en BHIM/AST/02/13))
(2016/C 136/67)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: José Luis Ruiz Molina (San Juan de Alicante, Spanje) (vertegenwoordigers: aanvankelijk N. Lhoëst, advocaat, vervolgens N. Lhoëst en S. Michiels, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk B. Wägenbaur, advocaat, vervolgens A. Lukošiūtė, gemachtigde, B. Wägenbaur, advocaat)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van het besluit van de president van BHIM van 4 juni 2014 tot beëindiging van verzoekers overeenkomst van tijdelijk functionaris alsmede verzoek om, indien mogelijk, weer in dienst te worden genomen bij BHIM en, indien niet, een redelijke financiële vergoeding te krijgen voor de vermeende onrechtmatige beëindiging van zijn overeenkomst en, ten slotte, verzoek om vergoeding van de immateriële schade die hij zou hebben geleden
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Ruiz Molina draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de helft van de kosten van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen). |
|
3) |
Het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) draagt de helft van zijn eigen kosten. |
(1) PB C 213 van 29.6.2015, blz. 48.
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/48 |
Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 1 maart 2016 — Pujante Cuadrupani/GSA
(Zaak F-83/15) (1)
((Openbare dienst - Aanwerving - Tijdelijk functionaris - Ontslag aan het einde van de proeftijd - Beroep tot nietigverklaring van zowel het ontslagbesluit als het bevestigend ontslagbesluit - Ontvankelijkheid - Artikel 14, lid 3, RAP - Misbruik van bevoegdheid en procedure - Kennelijke beoordelingsfout - Rechten van de verdediging - Raadpleging van het paritair beoordelingscomité - Advies berustend op het onderzoek van de schriftelijke stukken, zonder verzoeker te horen - Geen schending van de rechten van verdediging))
(2016/C 136/68)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Antonio Pujante Cuadrupani (Murcia, Spanje) (vertegenwoordigers: T. Bontinck en A. Guillerme, advocaten)
Verwerende partij: Europees GNSS-Agentschap (vertegenwoordigers: O. Lambinet en D. Petrlík, gemachtigden, D. Waelbroeck en A. Duron, advocaten)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van het beoordelingsrapport over verzoekers proeftijd en van het daarop volgende besluit van de uitvoerend directeur van de verwerende partij om hem na afloop van zijn proeftijd te ontslaan
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Pujante Cuadrupani draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van het Europees GNSS-Agentschap. |
(1) PB C 279 van 24.8.2015, blz. 60.
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/49 |
Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 2 maart 2016 — Loescher/Raad
(Zaak F-84/15) (1)
((Openbare dienst - Ambtenaren - Vakbondsvertegenwoordiger - Terbeschikkingstelling van een vak- of beroepsorganisatie - Bevorderingsronde 2014 - Besluit om verzoeker niet te bevorderen - Artikel 45 van het Statuut - Vergelijking van verdiensten - Ontbreken van een statutaire verplichting om te voorzien in een specifieke methode voor de vergelijking van de verdiensten van het personeel dat ter beschikking van een vak- of beroepsorganisatie is gesteld - Inaanmerkingneming van de beoordelingsrapporten - Beoordeling van het niveau van de gedragen verantwoordelijkheden - Bewijselementen - Toetsing van de kennelijke beoordelingsfout))
(2016/C 136/69)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Bernd Loescher (Sint-Genesius-Rode, België) (vertegenwoordigers: J.-N. Louis en N. de Montigny, advocaten)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bauer en M. Veiga, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van het besluit om verzoeker in het kader van de bevorderingsronde 2014 van de Raad van de Europese Unie niet naar de volgende rang (AD 12) te bevorderen
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Loescher draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Raad van de Europese Unie. |
(1) PB C 279 van 24.8.2015, blz. 60.
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/49 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 26 februari 2016 — McArdle/Commissie
(Zaak F-25/13) (1)
(2016/C 136/70)
Procestaal: Frans
De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
(1) PB C 156 van 1.6.2013, blz. 55.
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/49 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 26 februari 2016 — McArdle/Commissie
(Zaak F-56/13) (1)
(2016/C 136/71)
Procestaal: Frans
De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
(1) PB C 274 van 21.9.2013, blz. 29.
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/50 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 26 februari 2016 — Wisniewski/Commissie
(Zaak F-29/14) (1)
(2016/C 136/72)
Procestaal: Frans
De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
(1) PB C 184 van 16.6.2014, blz. 44.
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/50 |
Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 7 maart 2016 — FJ/Parlement
(Zaak F-38/15) (1)
(2016/C 136/73)
Procestaal: Frans
De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
(1) PB C 178 van 1.6.2015, blz. 26.
Rectificaties
|
18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/51 |
Rectificatie van het beroep ingesteld op 22 december 2015 — EDF/Commissie
(Zaak T-747/15)
( Publicatieblad van de Europese Unie C 78 van 29 februari 2016 .)
(2016/C 136/74)
De mededeling in het PB in zaak T-747/15, EDF/Commissie, dient te worden gelezen als volgt:
„Beroep ingesteld op 22 december 2015 — EDF/Commissie
(Zaak T-747/15)
(2016/C 078/35)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Électricité de France (EDF) (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: M. Debroux, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
primair: de artikelen 1, 2, 3, 4 en 5 van het besluit van de Commissie van 22 juli 2015 betreffende steunmaatregel SA.13869 (C 68/2002) (ex NN 80/2002) — Herclassificatie van de belastingvrije boekhoudkundige voorzieningen voor de vervanging van het hoogspanningsnet als kapitaal die door Frankrijk ten uitvoer is gelegd ten gunste van EDF (hierna: „bestreden besluit”) nietig verklaren wegens schending van wezenlijke vormvoorschriften, onjuiste rechtsopvattingen en feitelijke onjuistheden; |
|
— |
subsidiair: de artikelen 1, 2 en 3 van het bestreden besluit nietig verklaren, voor zover het bedrag dat EDF moest terugbetalen veel te hoog is vastgesteld, en |
|
— |
in ieder geval de Commissie verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Tot staving van haar beroep voert verzoekster primair drie middelen aan.
|
1. |
Eerste middel: schending van artikel 266 VWEU. |
|
2. |
Tweede middel: onjuiste opvatting van artikel 107 VWEU. Dit middel valt uiteen twee onderdelen:
|
|
3. |
Derde middel: ontoereikende motivering van het bestreden besluit. |
Tot staving van het beroep voert verzoekster subsidiair nog twee middelen aan.
|
1. |
Eerste subsidiaire middel: het grootste deel van de vermeende steun is verjaard. Dit middel valt uiteen in twee onderdelen:
|
|
2. |
Tweede subsidiaire middel: rekenfouten die de Commissie heeft begaan bij de vaststelling van de vermeende steun. Dit middel heeft drie onderdelen:
|