ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 106

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

59e jaargang
21 maart 2016


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2016/C 106/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2016/C 106/02

Gevoegde zaken C-659/13 en C-34/14: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 4 februari 2016 [verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het First-tier Tribunal (Tax Chamber) en het Finanzgericht München — Verenigd Koninkrijk, Duitsland] — C & J Clark International Ltd/Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs (C-659/13), Puma SE/Hauptzollamt Nürnberg (C-34/14) [Prejudiciële verwijzing — Ontvankelijkheid — Dumping — Invoer van schoeisel met bovendeel van leder uit China en Vietnam — Geldigheid van verordening (EG) nr. 1472/2006 en van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1294/2009 — Antidumpingovereenkomst van de WTO — Verordening (EG) nr. 384/96 — Artikel 2, lid 7 — Vaststelling van dumping — Invoer uit landen zonder markteconomie — Verzoeken tot behandeling als marktgerichte onderneming — Termijn — Artikel 9, leden 5 en 6 — Verzoeken tot individuele behandeling — Artikel 17 — Steekproeven — Artikel 3, leden 1, 5 en 6, artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4 — Samenwerking met de bedrijfstak van de Unie — Artikel 3, leden 2 en 7 — Vaststelling van schade — Andere bekende factoren — Communautair douanewetboek — Artikel 236, leden 1 en 2 — Terugbetaling van niet wettelijk verschuldigde rechten — Termijn — Toeval of overmacht — Ongeldigheid van een verordening houdende instelling van antidumpingrechten]

2

2016/C 106/03

Zaak C-50/14: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 28 januari 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per il Piemonte — Italië) — Consorzio Artigiano Servizio Taxi e Autonoleggio (CASTA) e.a./Azienda sanitaria locale di Ciriè, Chivasso e Ivrea (ASL TO4), Regione Piemonte (Prejudiciële verwijzing — Overheidsopdrachten — Artikelen 49 VWEU en 56 VWEU — Richtlijn 2004/18/EG — Medisch vervoer — Nationale wettelijke regeling die de regionale gezondheidsautoriteiten toestaat de activiteiten op het gebied van medisch vervoer middels rechtstreekse gunning en zonder bekendmaking op te dragen aan geregistreerde vrijwilligersorganisaties die aan de wettelijke vereisten voldoen, tegen vergoeding van de gemaakte kosten — Toelaatbaarheid)

3

2016/C 106/04

Gevoegde zaken C-283/14 en C-284/14: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 28 januari 2016 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf en het Finanzgericht Hamburg — Duitsland) — CM Eurologistik GmbH/Hauptzollamt Duisburg (C-238/14), Grünwald Logistik Service GmbH (GLS)/Hauptzollamt Hamburg-Stadt (C-284/14) [Prejudiciële verwijzing — Verordening (EU) nr. 158/2013 — Geldigheid — Antidumpingrecht op de invoer van bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten van oorsprong uit de Volksrepubliek China — Uitvoering van een arrest waarbij de ongeldigheid van een eerdere verordening is vastgesteld — Heropening van het oorspronkelijke onderzoek betreffende de vaststelling van de normale waarde — Opnieuw instellen van het antidumpingrecht op basis van dezelfde gegevens — Onderzoekstijdvak dat in aanmerking moet worden genomen]

4

2016/C 106/05

Zaak C-336/14: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 4 februari 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amstgericht Sonthofen — Duitsland) — Strafzaak tegen Sebat Ince (Vrij verrichten van diensten — Artikel 56 VWEU — Kansspelen — Publiek monopolie inzake sportweddenschappen — Voorafgaande administratieve vergunning — Uitsluiting van particuliere exploitanten — Inzamelen van weddenschappen voor rekening van een in een andere lidstaat gevestigde exploitant — Strafrechtelijke sancties — Nationale bepaling in strijd met het Unierecht — Uitschakeling — Overgang naar een stelsel waarin een beperkt aantal concessies aan particuliere exploitanten wordt verleend — Beginselen van transparantie en onpartijdigheid — Richtlijn 98/34/EG — Artikel 8 — Technische voorschriften — Regels betreffende diensten — Kennisgevingsplicht)

5

2016/C 106/06

Zaak C-375/14: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 28 januari 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Frosinone — Italië) — Strafzaak tegen Rosanna Laezza (Prejudiciële verwijzing — Artikelen 49 VWEU en 56 VWEU — Vrijheid van vestiging — Vrij verrichten van diensten — Kansspelen — Arrest van het Hof dat nationale regelgeving inzake concessies voor het inzamelen van weddenschappen onverenigbaar heeft verklaard met het Unierecht — Hervorming van het stelsel door middel van een nieuwe aanbesteding — Overdracht om niet van het gebruik van de in eigendom toebehorende materiële en immateriële goederen die het beheer- en inzamelingsnetwerk van het spel vormen — Beperking — Dwingende redenen van algemeen belang — Evenredigheid)

6

2016/C 106/07

Zaak C-398/14: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 28 januari 2016 — Europese Commissie/Portugese Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 91/271/EEG — Behandeling van stedelijk afvalwater — Artikel 4 — Secundaire behandeling of gelijkwaardig proces — Bijlage I, B en D)

6

2016/C 106/08

Zaak C-415/14 P: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 28 januari 2016 — Quimitécnica.com — Comércio e Indústria Química, SA, José de Mello — Sociedade Gestora de Participações Sociais, SA/Europese Commissie (Hogere voorziening — Mededingingsregelingen — Europese markt voor fosfaten voor diervoeder — Geldboete opgelegd aan rekwirantes na een schikkingsprocedure — Gespreide betaling van de geldboete — Vereiste van een bankgarantie bij een bank die beschikt over een AA rating op lange termijn — Motiveringsplicht)

7

2016/C 106/09

Zaak C-514/14 P: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 28 januari 2016 — Éditions Odile Jacob SAS/Europese Commissie, Lagardère SCA, Wendel (Hogere voorziening — Concentratie van ondernemingen op de markt voor de uitgifte van boeken — Besluit vastgesteld na de nietigverklaring van een beslissing tot aanvaarding van de verwerver van bepaalde activa wegens niet-onafhankelijkheid van een gevolmachtigde — Artikel 266 VWEU — Uitvoering van een nietigverklaringsarrest — Voorwerp van het geding — Wettelijke grondslag van het bestreden besluit — Terugwerkende kracht van het besluit — Onafhankelijkheid van de verwerver van de verkochte activa ten aanzien van de verkoper)

7

2016/C 106/10

Zaak C-61/15 P: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 28 januari 2016 — Heli-Flight GmbH & Co. KG/Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) (Hogere voorziening — Burgerluchtvaart — Ingediende verzoeken tot goedkeuring van de vluchtvoorwaarden — Besluit van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart — Afwijzing van een verzoek — Verplichte bestuursrechtelijke precontentieuze procedure — Mogelijkheid om op te komen bij de Unierechter — Ambt van de rechter — Maatregelen tot organisatie van de procesgang — Verplichting — Complexe technische beoordelingen)

8

2016/C 106/11

Zaak C-64/15: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 28 januari 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — BP Europa SE/Hauptzollamt Hamburg-Stadt (Prejudiciële verwijzing — Fiscale bepalingen — Algemene regeling inzake accijns — Richtlijn 2008/118/EG — Onregelmatigheid die heeft plaatsgevonden tijdens een overbrenging van accijnsgoederen — Overbrenging van goederen onder een accijnsschorsingsregeling — Bij de levering ontbrekende goederen — Heffing van accijns bij gebreke van bewijs dat de goederen zijn vernietigd of verloren zijn gegaan)

8

2016/C 106/12

Zaak C-163/15: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 4 februari 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Düsseldorf — Duitsland) — Youssef Hassan/Breiding Vertriebsgesellschaft mbH [Prejudiciële verwijzing — Gemeenschapsmerk — Verordening (EG) nr. 207/2009 — Artikel 23 — Licentie — Register van gemeenschapsmerken — Recht van de licentiehouder om een vordering wegens inbreuk in te stellen hoewel de licentie niet in het register is ingeschreven]

9

2016/C 106/13

Zaak C-666/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank Noord-Holland (Nederland) op 14 december 2015 — X, GoPro Coöperatief UA tegen Inspecteur van de Belastingdienst Douane, kantoor Rotterdam Rijnmond

10

2016/C 106/14

Zaak C-667/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hof van beroep te Antwerpen (België) op 14 december 2015 — Loterie Nationale — Nationale Loterij NV tegen Paul Adriaensen e.a.

10

2016/C 106/15

Zaak C-673/15 P: Hogere voorziening ingesteld op 15 december 2015 door The Tea Board tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 2 oktober 2015 in zaak T-624/13, The Tea Board/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

11

2016/C 106/16

Zaak C-674/15 P: Hogere voorziening ingesteld op 15 december 2015 door The Tea Board tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 2 oktober 2015 in zaak T-625/13, The Tea Board/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

13

2016/C 106/17

Zaak C-675/15 P: Hogere voorziening ingesteld op 15 december 2015 door The Tea Board tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 2 oktober 2015 in zaak T-626/13, The Tea Board/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

15

2016/C 106/18

Zaak C-676/15 P: Hogere voorziening ingesteld op 15 december 2015 door The Tea Board tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 2 oktober 2015 in zaak T-627/13, The Tea Board/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

16

2016/C 106/19

Zaak C-678/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 16 december 2015 — Mohammad Zadeh Khorassani/Kathrin Pflanz

18

2016/C 106/20

Zaak C-688/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas (Litouwen) op 21 december 2015 — Agnieška Anisimovienė e.a.

19

2016/C 106/21

Zaak C-691/15 P: Hogere voorziening ingesteld op 17 december 2015 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 7 oktober 2015 in zaak T-689/13, Bilbaína de Alquitranes e.a./Commissie

20

2016/C 106/22

Zaak C-692/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 21 december 2015 — Security Service Srl/Ministero dell’Interno e.a.

21

2016/C 106/23

Zaak C-693/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 21 december 2015 — Il Camaleonte Srl/Questore di Napoli, Ministero dell’Interno

22

2016/C 106/24

Zaak C-694/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 21 december 2015 — Vigilanza Privata Turris Srl/Questore di Napoli

23

2016/C 106/25

Zaak C-697/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per il Piemonte (Italië) op 28 december 2015 — MB Srl/Società Metropolitana Acque Torino (SMAT)

24

2016/C 106/26

Zaak C-6/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d'État (Frankrijk) op 6 januari 2016 — Holcim France SAS, rechtsopvolger van de vennootschap Euro Stockage, Enka SA/Ministre des finances et des comptes publics

24

2016/C 106/27

Zaak C-14/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk) op 11 januari 2016 — De vennootschap Euro Park Service, rechtsopvolgster van de vennootschap Cairnbulg Nanteuil/Ministre des finances et des comptes publics

25

2016/C 106/28

Zaak C-19/16 P: Hogere voorziening ingesteld op 13 januari 2016 door Al-Bashir Mohammed Al-Faqih, Ghunia Abdrabbah, Taher Nasuf, Sanabel Relief Agency Ltd tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 28 oktober 2015 in zaak T-134/11, Al-Bashir Mohammed Al-Faqih, Ghunia Abdrabbah, Taher Nasuf, Sanabel Relief Agency Ltd/Europese Commissie

26

2016/C 106/29

Zaak C-38/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het First-tier Tribunal (Tax Chamber) (Verenigd Koninkrijk) op 25 januari 2016 — Compass Contract Services Limited/Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs

27

2016/C 106/30

Zaak C-61/16 P: Hogere voorziening ingesteld op 4 februari 2016 door European Bicycle Manufacturers Association tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 26 november 2015 in zaak T-425/13, Giant (China) Co. Ltd/Raad van de Europese Unie

28

 

Gerecht

2016/C 106/31

Zaak T-620/11: Arrest van het Gerecht van 4 februari 2016 — GFKL Financial Services/Commissie [Staatssteun — Duitse wettelijke belastingregeling betreffende de overdracht van verliezen op toekomstige belastingjaren (Sanierungsklausel) — Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard — Beroep tot nietigverklaring — Individueel geraakt — Ontvankelijkheid — Begrip staatssteun — Selectief karakter — Aard en opzet van het belastingstelsel — Openbare middelen — Motiveringsplicht — Gewettigd vertrouwen]

29

2016/C 106/32

Zaak T-562/13: Arrest van het Gerecht van 4 februari 2016 — Isotis/Commissie (Arbitragebeding — Kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie — Overeenkomst REACH112 — Terugbetaling van de voorschotten — Subsidiabele kosten)

29

2016/C 106/33

Zaak T-676/13: Arrest van het Gerecht van 4 februari 2016 — Italian International Film/EACEA [Programma ter ondersteuning van de Europese audiovisuele sector (MEDIA 2007) — Maatregelen ter ondersteuning van de transnationale distributie van Europese films — Oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van het selectieve stelsel 2013 — Handeling van het EACEA waarmee verzoekster ervan in kennis wordt gesteld dat haar aanvraag voor de film Only God Forgives is afgewezen — Handeling van het EACEA waarmee de afwijzing wordt bevestigd onder aanvoering van nieuwe gronden — Bevoegdheid — Verdeling van taken tussen de Commissie en het EACEA — Gebonden bevoegdheid — Beroep tot nietigverklaring — Handeling waartegen kan worden opgekomen — Ontvankelijkheid — Motiveringsplicht — Vaste richtsnoeren 2012-2013 — Overeenkomst inzake materiële of fysieke distributie — Geen voorafgaande mededeling aan het EACEA — Niet-subsidiabele aanvraag]

30

2016/C 106/34

Zaak T-135/14: Arrest van het Gerecht van 5 februari 2016 — Kicktipp/BHIM — Società Italiana Calzature (kicktipp) [Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk kicktipp — Ouder nationaal woordmerk KICKERS — Regel 19 van verordening (EG) nr. 2868/95 — Regel 98, lid 1, van verordening nr. 2868/95 — Relatieve weigeringsgrond — Geen verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009]

31

2016/C 106/35

Zaak T-247/14: Arrest van het Gerecht van 4 februari 2016 — Meica/BHIM — Salumificio Fratelli Beretta (STICK MiniMINI Beretta) [Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk STICK MiniMINI Beretta — Ouder gemeenschapswoordmerk MINI WINI — Relatieve weigeringsgrond — Geen verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Artikel 8, lid 3, van verordening (EG) nr. 216/96]

32

2016/C 106/36

Zaak T-686/14: Arrest van het Gerecht van 4 februari 2016 — Italië/Commissie (EOGFL — Afdeling Garantie — ELGF en Elfpo — Aan financiering onttrokken uitgaven — Groenten en fruit — Tomatenverwerkende sector — Steun voor producentenorganisaties — Door Italië gedane uitgaven — Evenredigheid — Gezag van gewijsde)

32

2016/C 106/37

Zaak T-722/14: Arrest van het Gerecht van 4 februari 2016 — PRIMA/Commissie (Overheidsopdrachten voor diensten — Aanbestedingsprocedure — Ondersteuning van de vertegenwoordiging van de Europese Commissie in Bulgarije bij de organisatie van openbare evenementen — Afwijzing van de offerte van een inschrijver en gunning van de opdracht aan een andere inschrijver — Gunningscriteria — Motiveringsplicht — Begrip relatieve voordelen van de geselecteerde offerte — Transparantie)

33

2016/C 106/38

Zaak T-842/14: Arrest van het Gerecht van 5 februari 2016 — Airpressure Bodyforming/BHIM (Slim legs by airpressure bodyforming) [Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk Slim legs by airpressure bodyforming — Weigering van inschrijving door de onderzoeker — Absolute weigeringsgronden — Beschrijvend karakter — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 207/2009]

34

2016/C 106/39

Zaak T-797/14: Beschikking van het Gerecht van 28 december 2015 — Skype/BHIM — Sky International (SKYPE) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Intrekking van de oppositie — Afdoening zonder beslissing)

34

2016/C 106/40

Zaak T-277/15: Beschikking van het Gerecht van 26 januari 2016 — Permapore/BHIM — José Joaquim Oliveira II — Jardins & Afins (Terraway) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk Terraway — Ouder nationaal en internationaal woordmerk TERRAWAY — Gedeeltelijke afwijzing van de oppositie — Niet-nakoming van de verplichting om binnen de gestelde termijn de beroepstaks te betalen — Beslissing van de kamer van beroep waarbij het beroep als niet-ingesteld wordt beschouwd — Kennelijk ongegrond beroep)

35

2016/C 106/41

Zaak T-618/15: Beroep ingesteld op 31 juli 2015 — Voigt/Parlement

35

2016/C 106/42

Zaak T-20/16: Beroep ingesteld op 21 januari 2016 — Indeutsch International/BHIM — Crafts Americana (weergave van herhaalde bogen tussen parallelle lijnen)

36

2016/C 106/43

Zaak T-22/16: Beroep ingesteld op 25 januari 2016 — Comprojecto-Projectos e Construções e.a./ECB

37

2016/C 106/44

Zaak T-24/16: Beroep ingesteld op 21 januari 2016 — Sovena Portugal — Consumer Goods/BHIM — Mueloliva (FONTOLIVA)

38

2016/C 106/45

Zaak T-25/16: Beroep ingesteld op 25 januari 2016 — Haw Par/BHIM — Cosmowell (GelenkGold)

39

2016/C 106/46

Zaak T-29/16: Beroep ingesteld op 25 januari 2016 — Caffè Nero Group/BHIM (CAFFÈ NERO)

39

2016/C 106/47

Zaak T-30/16: Beroep ingesteld op 26 januari 2016 — M.I. Industries/BHIM — Natural Instinct (Natural Instinct Dog and Cat food as nature intended)

40

2016/C 106/48

Zaak T-31/16: Beroep ingesteld op 25 januari 2016 — adp Gauselmann/BHIM (Juwel)

41

2016/C 106/49

Zaak T-35/16: Beroep ingesteld op 21 januari 2016 — Sony Computer Entertainment Europe/BHIM — Vieta Audio (Vita)

42

2016/C 106/50

Zaak T-37/16: Beroep ingesteld op 26 januari 2016 — Caffè Nero Group/BHIM (CAFFÈ NERO)

42

2016/C 106/51

Zaak T-39/16: Beroep ingesteld op 25 januari 2016 — Nanu-Nana Joachim Hoepp/BHIM — Fink (NANA FINK)

43

2016/C 106/52

Zaak T-43/16: Beroep ingesteld op 29 januari 2016 — 1&1 Telecom/Commissie

44

2016/C 106/53

Zaak T-49/16: Beroep ingesteld op 1 februari 2016 — Azanta/BHIM — Novartis (NIMORAL)

45

2016/C 106/54

Zaak T-55/16 P: Hogere voorziening ingesteld op 9 februari 2016 door Carlo De Nicola tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 18 december 2015 in zaak F-45/11, De Nicola/EIB

45

2016/C 106/55

Zaak T-540/14: Beschikking van het Gerecht van 19 januari 2016 — Klass/BHIM — F. Smit (PLAYSEAT en PLAYSEATS)

46

 

Gerecht voor ambtenarenzaken

2016/C 106/56

Zaak F-96/14: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 5 februari 2016 — Bulté en Krempa/Commissie (Openbare dienst — Rechtverkrijgenden van een overleden voormalig ambtenaar — Pensioenen — Overlevingspensioenen — Artikel 85 van het Statuut — Terugvordering van het onverschuldigd betaalde — Onregelmatigheid van de betaling — Evidentie van de onregelmatigheid van de betaling — Geen evidentie)

47

2016/C 106/57

Zaak F-137/14: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 5 februari 2016 — GV/EDEO (Openbare dienst — Personeel van EDEO — Arbeidscontractant — Overeenkomst voor onbepaalde tijd — Artikel 47, sub c, RAP — Ontslagredenen — Verbreking van de vertrouwensrelatie — Recht om te worden gehoord — Artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Beginsel van behoorlijk bestuur — Materiële schade — Immateriële schade)

47

2016/C 106/58

Zaak F-56/15: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (derde kamer) van 5 februari 2016 — Barnett en Mogensen/Commissie (Openbare dienst — Gepensioneerde ambtenaren — Ouderdomspensioenen — Artikel 64 van het Statuut — Aanpassingscoëfficiënten — Jaarlijkse actualisatie van de aanpassingscoëfficiënten — Artikel 65, lid 2, van het Statuut — Tussentijdse actualisatie — Artikelen 3, 4 en 8 van bijlage XI bij het Statuut — Gevoeligheidsdrempel — Variatie van de kosten van levensonderhoud — Artikel 65, lid 4, van het Statuut — Ontbreken van actualisatie voor de jaren 2013 en 2014 als gevolg van een besluit van de wetgever — Reikwijdte — Verordening nr. 1416/2013 — Overwaardering van de aanpassingscoëfficiënt voor Denemarken — Vermindering van de aanpassingscoëfficiënt door het mechanisme van tussentijdse actualisatie — Misbruik van bevoegdheid)

48

2016/C 106/59

Zaak F-62/15: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 5 februari 2016 — Clausen en Kristoffersen/Parlement (Openbare dienst — Gepensioneerde ambtenaren — Ouderdomspensioenen — Artikel 64 van het Statuut — Aanpassingscoëfficiënten — Jaarlijkse actualisatie van de aanpassingscoëfficiënten — Artikel 65, lid 2, van het Statuut — Tussentijdse actualisatie — Artikelen 3, 4 en 8 van bijlage XI bij het Statuut — Gevoeligheidsdrempel — Variatie van de kosten van levensonderhoud — Artikel 65, lid 4, van het Statuut — Ontbreken van actualisatie voor de jaren 2013 en 2014 als gevolg van een besluit van de wetgever — Reikwijdte — Verordening nr. 1416/2013 — Overwaardering van de aanpassingscoëfficiënt voor Denemarken — Vermindering van de aanpassingscoëfficiënt door het mechanisme van tussentijdse actualisatie — Misbruik van bevoegdheid)

49

2016/C 106/60

Zaak F-66/15: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 5 februari 2016 — Barnett, Ditlevsen en Madsen/EESC (Openbare dienst — Gepensioneerde ambtenaren — Ouderdomspensioenen — Artikel 64 van het Statuut — Aanpassingscoëfficiënten — Jaarlijkse actualisatie van de aanpassingscoëfficiënten — Artikel 65, lid 2, van het Statuut — Tussentijdse actualisatie — Artikelen 3, 4 en 8 van bijlage XI bij het Statuut — Gevoeligheidsdrempel — Variatie van de kosten van levensonderhoud — Artikel 65, lid 4, van het Statuut — Ontbreken van actualisatie voor de jaren 2013 en 2014 als gevolg van een besluit van de wetgever — Reikwijdte — Verordening nr. 1416/2013 — Overwaardering van de aanpassingscoëfficiënt voor Denemarken — Vermindering van de aanpassingscoëfficiënt door het mechanisme van tussentijdse actualisatie — Misbruik van bevoegdheid)

50

2016/C 106/61

Zaak F-107/15: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 5 februari 2016 — Fedtke/EESC (Openbare dienst — Ambtenaren — Ambtshalve pensionering — Pensioenleeftijd — Verzoek om na de leeftijdsgrens te mogen doorwerken — Artikel 52, tweede alinea, van het Statuut — Dienstbelang — Artikel 82 van het Reglement voor de procesvoering — Middel van niet-ontvankelijkheid van openbare orde — Onregelmatigheid van de precontentieuze procedure)

50

2016/C 106/62

Zaak F-2/16: Beroep ingesteld op 11 januari 2016 — ZZ/EDEO

51


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2016/C 106/01)

Laatste publicatie

PB C 98 van 14.3.2016

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 90 van 7.3.2016

PB C 78 van 29.2.2016

PB C 68 van 22.2.2016

PB C 59 van 15.2.2016

PB C 48 van 8.2.2016

PB C 38 van 1.2.2016

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/2


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 4 februari 2016 [verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het First-tier Tribunal (Tax Chamber) en het Finanzgericht München — Verenigd Koninkrijk, Duitsland] — C & J Clark International Ltd/Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs (C-659/13), Puma SE/Hauptzollamt Nürnberg (C-34/14)

(Gevoegde zaken C-659/13 en C-34/14) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Ontvankelijkheid - Dumping - Invoer van schoeisel met bovendeel van leder uit China en Vietnam - Geldigheid van verordening (EG) nr. 1472/2006 en van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1294/2009 - Antidumpingovereenkomst van de WTO - Verordening (EG) nr. 384/96 - Artikel 2, lid 7 - Vaststelling van dumping - Invoer uit landen zonder markteconomie - Verzoeken tot behandeling als marktgerichte onderneming - Termijn - Artikel 9, leden 5 en 6 - Verzoeken tot individuele behandeling - Artikel 17 - Steekproeven - Artikel 3, leden 1, 5 en 6, artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4 - Samenwerking met de bedrijfstak van de Unie - Artikel 3, leden 2 en 7 - Vaststelling van schade - Andere bekende factoren - Communautair douanewetboek - Artikel 236, leden 1 en 2 - Terugbetaling van niet wettelijk verschuldigde rechten - Termijn - Toeval of overmacht - Ongeldigheid van een verordening houdende instelling van antidumpingrechten])

(2016/C 106/02)

Procestalen: Engels en Duits

Verwijzende rechters

First-tier Tribunal (Tax Chamber), Finanzgericht München

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: C & J Clark International Ltd (C-659/13), Puma SE (C-34/14)

Verwerende partijen: Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs (C-659/13), Hauptzollamt Nürnberg (C-34/14)

Dictum

1)

Verordening (EG) nr. 1472/2006 van de Raad van 5 oktober 2006 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op schoeisel met bovendeel van leder uit de Volksrepubliek China en Vietnam is ongeldig voor zover zij inbreuk maakt op artikel 2, lid 7, onder b), en op artikel 9, lid 5, van verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 461/2004 van de Raad van 8 maart 2004.

Bij het onderzoek van de prejudiciële vragen is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van verordening nr. 1472/2006 ten aanzien van artikel 296 VWEU en artikel 2, lid 7, onder c), artikel 3, leden 1, 2 en 5 tot en met 7, artikel 4, lid 1, artikel 5, lid 4, artikel 9, lid 6, of artikel 17 van verordening nr. 384/96, zoals gewijzigd bij verordening nr. 461/2004, sommige van die artikelen of bepalingen op zichzelf en andere in hun onderlinge samenhang beschouwd, kunnen aantasten.

2)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1294/2009 van de Raad van 22 december 2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaald schoeisel met bovendeel van leder van oorsprong uit Vietnam en van oorsprong uit de Volksrepubliek China, zoals uitgebreid tot bepaald schoeisel met bovendeel van leder verzonden vanuit de SAR Macau, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit de SAR Macau, naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van verordening nr. 384/96 is in dezelfde mate ongeldig als verordening nr. 1472/2006.

3)

In een situatie als aan de orde in de hoofdgedingen kunnen de rechterlijke instanties van de lidstaten zich niet baseren op arresten waarin de rechter van de Europese Unie een verordening houdende instelling van antidumpingrechten nietig heeft verklaard voor zover deze betrekking had op bepaalde in die verordening bedoelde producenten-exporteurs, om te oordelen dat de rechten ingesteld op de producten van andere in die verordening bedoelde producenten-exporteurs die zich in dezelfde situatie bevinden als de producenten-exporteurs ten aanzien van wie die verordening nietig is verklaard, niet wettelijk verschuldigd zijn in de zin van artikel 236, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek. Zolang een dergelijke verordening niet is ingetrokken door de instelling van de Europese Unie die ze heeft vastgesteld, niet nietig is verklaard door de rechter van de Europese Unie of niet ongeldig is verklaard door het Hof van Justitie van de Europese Unie voor zover zij rechten instelt op de producten van die andere producenten-exporteurs, blijven die rechten wettelijk verschuldigd in de zin van die bepaling.

4)

Artikel 236, lid 2, van verordening nr. 2913/92 moet aldus worden uitgelegd dat de omstandigheid dat een verordening houdende instelling van antidumpingrechten door de rechter van de Europese Unie geheel of ten dele ongeldig wordt verklaard, geen toeval of overmacht in de zin van deze bepaling vormt.


(1)  PB C 71 van 8.3.2014.

PB C 194 van 24.6.2014.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/3


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 28 januari 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per il Piemonte — Italië) — Consorzio Artigiano Servizio Taxi e Autonoleggio (CASTA) e.a./Azienda sanitaria locale di Ciriè, Chivasso e Ivrea (ASL TO4), Regione Piemonte

(Zaak C-50/14) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Overheidsopdrachten - Artikelen 49 VWEU en 56 VWEU - Richtlijn 2004/18/EG - Medisch vervoer - Nationale wettelijke regeling die de regionale gezondheidsautoriteiten toestaat de activiteiten op het gebied van medisch vervoer middels rechtstreekse gunning en zonder bekendmaking op te dragen aan geregistreerde vrijwilligersorganisaties die aan de wettelijke vereisten voldoen, tegen vergoeding van de gemaakte kosten - Toelaatbaarheid))

(2016/C 106/03)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per il Piemonte

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Consorzio Artigiano Servizio Taxi e Autonoleggio (CASTA), Galati Lucimorto Roberto — Autonoleggio Galati, Seren Bernardone Guido — Autonoleggio Seren Guido

Verwerende partijen: Azienda sanitaria locale di Ciriè, Chivasso e Ivrea (ASL TO4), Regione Piemonte

in tegenwoordigheid van: Associazione Croce Bianca del Canavese e.a., Associazione nazionale pubblica assistenza (ANPAS) — Comitato regionale Liguria

Dictum

1)

De artikelen 49 VWEU en 56 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling als in het hoofdgeding aan de orde, die de lokale overheden toestaat een opdracht voor het verrichten van medische vervoersdiensten rechtstreeks en zonder enige vorm van bekendmaking te gunnen aan vrijwilligersorganisaties, mits het wettelijke en contractuele kader waarbinnen die organisaties werken, daadwerkelijk bijdraagt aan het sociale doel en aan de doelstellingen van solidariteit en kostenefficiëntie.

2)

Wanneer een lidstaat het de overheidsinstanties toestaat om voor het volbrengen van bepaalde taken een rechtstreeks beroep te doen op vrijwilligersorganisaties, verlangt het Unierecht niet dat een overheidsinstantie die met dergelijke organisaties wil contracteren, de aanbiedingen van verschillende organisaties van tevoren vergelijkt.

3)

Het is de taak van de lidstaat die toestaat dat overheidsinstanties voor het volbrengen van bepaalde taken een rechtstreeks beroep doen op vrijwilligersorganisaties en dat die organisaties bepaalde commerciële activiteiten uitoefenen, om de grenzen te stellen waarbinnen deze activiteiten kunnen worden verricht. Deze grenzen moeten evenwel waarborgen dat de commerciële activiteiten marginaal zijn in verhouding tot het geheel van de activiteiten van dergelijke organisaties en bijdragen aan de voortzetting van hun vrijwilligerswerk.


(1)  PB C 93 van 29.3.2014.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/4


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 28 januari 2016 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf en het Finanzgericht Hamburg — Duitsland) — CM Eurologistik GmbH/Hauptzollamt Duisburg (C-238/14), Grünwald Logistik Service GmbH (GLS)/Hauptzollamt Hamburg-Stadt (C-284/14)

(Gevoegde zaken C-283/14 en C-284/14) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Verordening (EU) nr. 158/2013 - Geldigheid - Antidumpingrecht op de invoer van bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten van oorsprong uit de Volksrepubliek China - Uitvoering van een arrest waarbij de ongeldigheid van een eerdere verordening is vastgesteld - Heropening van het oorspronkelijke onderzoek betreffende de vaststelling van de normale waarde - Opnieuw instellen van het antidumpingrecht op basis van dezelfde gegevens - Onderzoekstijdvak dat in aanmerking moet worden genomen])

(2016/C 106/04)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechters

Finanzgericht Düsseldorf, Finanzgericht Hamburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: CM Eurologistik GmbH (C-238/14), Grünwald Logistik Service GmbH (GLS) (C-284/14)

Verwerende partijen: Hauptzollamt Duisburg (C-238/14), Hauptzollamt Hamburg-Stadt (C-284/14)

Dictum

Bij het onderzoek van de prejudiciële vragen is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van uitvoeringsverordening (EU) nr. 158/2013 van de Raad van 18 februari 2013 tot hernieuwde instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten (mandarijnen, enz.) van oorsprong uit de Volksrepubliek China.


(1)  PB C 315 van 15.9.2014.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/5


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 4 februari 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amstgericht Sonthofen — Duitsland) — Strafzaak tegen Sebat Ince

(Zaak C-336/14) (1)

((Vrij verrichten van diensten - Artikel 56 VWEU - Kansspelen - Publiek monopolie inzake sportweddenschappen - Voorafgaande administratieve vergunning - Uitsluiting van particuliere exploitanten - Inzamelen van weddenschappen voor rekening van een in een andere lidstaat gevestigde exploitant - Strafrechtelijke sancties - Nationale bepaling in strijd met het Unierecht - Uitschakeling - Overgang naar een stelsel waarin een beperkt aantal concessies aan particuliere exploitanten wordt verleend - Beginselen van transparantie en onpartijdigheid - Richtlijn 98/34/EG - Artikel 8 - Technische voorschriften - Regels betreffende diensten - Kennisgevingsplicht))

(2016/C 106/05)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Amstgericht Sonthofen

Partij in de strafzaak

Sebat Ince

Dictum

1)

Artikel 56 VWEU moet aldus moet worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat de strafvervolgingsautoriteiten van een lidstaat een sanctie opleggen aan een particuliere exploitant die zonder vergunning als tussenpersoon sportweddenschappen aanbiedt voor rekening van een andere particuliere exploitant die geen vergunning heeft om in die lidstaat sportweddenschappen te organiseren, maar wel een vergunning in een andere lidstaat, wanneer de vergunningsplicht voor het organiseren of als tussenpersoon aanbieden van sportweddenschappen past binnen het kader van een publiek monopolie waarvan de nationale rechterlijke instanties hebben vastgesteld dat het in strijd is met het Unierecht. Artikel 56 VWEU verzet zich ook tegen een dergelijke sanctie indien een particuliere exploitant in theorie een vergunning voor het organiseren of als tussenpersoon aanbieden van sportweddenschappen kan verkrijgen, voor zover het niet zeker is dat de procedure voor verlening van een dergelijke vergunning bekend is en voor zover het publieke monopolie inzake sportweddenschappen, waarvan de nationale rechterlijke instanties hebben geoordeeld dat het in strijd is met het Unierecht, nog steeds bestaat ondanks de vaststelling van een dergelijke procedure.

2)

Artikel 8, lid 1, van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij, zoals gewijzigd bij richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998, moet aldus worden uitgelegd dat de in dat artikel neergelegde kennisgevingsplicht geldt voor het ontwerp van een regionale wettelijke regeling waarbij op het betrokken regionale niveau de bepalingen worden gehandhaafd van een voor alle regio’s van een lidstaat gemeenschappelijke wettelijke regeling die is verstreken, voor zover dat ontwerp technische voorschriften in de zin van artikel 1 van deze richtlijn bevat, zodat deze technische regels niet tegenwerpelijk zijn aan een particulier in het kader van een strafprocedure wanneer die verplichting niet wordt nageleefd. Aan die verplichting wordt niet afgedaan door de omstandigheid dat een ontwerp van die gemeenschappelijke wettelijke regeling voordien aan de Commissie was meegedeeld overeenkomstig artikel 8, lid 1, van deze richtlijn en in die regeling uitdrukkelijk in de mogelijkheid van verlenging was voorzien, waarvan evenwel geen gebruik is gemaakt.

3)

Artikel 56 moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een lidstaat een sanctie oplegt voor het zonder vergunning als tussenpersoon aanbieden van sportweddenschappen op zijn grondgebied voor rekening van een exploitant met een vergunning voor de organisatie van sportweddenschappen in een andere lidstaat:

wanneer de verlening van een vergunning voor de organisatie van sportweddenschappen afhankelijk is van het verkrijgen van een concessie door die exploitant volgens een procedure voor de verlening van concessies zoals die in het hoofdgeding, voor zover de verwijzende rechter vaststelt dat die procedure in strijd is met de beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie op grond van nationaliteit en de daaruit voortvloeiende transparantieverplichting, en

voor zover de bepalingen tot instelling van een publiek monopolie op het organiseren en als tussenpersoon aanbieden van sportweddenschappen, waarvan de nationale rechterlijke instanties hebben geoordeeld dat zij in strijd zijn met het Unierecht, in de praktijk van toepassing zijn gebleven, ondanks de inwerkingtreding van een nationale bepaling op grond waarvan aan particuliere exploitanten een concessie kon worden verleend.


(1)  PB C 339 van 29.9.2014.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/6


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 28 januari 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Frosinone — Italië) — Strafzaak tegen Rosanna Laezza

(Zaak C-375/14) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Artikelen 49 VWEU en 56 VWEU - Vrijheid van vestiging - Vrij verrichten van diensten - Kansspelen - Arrest van het Hof dat nationale regelgeving inzake concessies voor het inzamelen van weddenschappen onverenigbaar heeft verklaard met het Unierecht - Hervorming van het stelsel door middel van een nieuwe aanbesteding - Overdracht om niet van het gebruik van de in eigendom toebehorende materiële en immateriële goederen die het beheer- en inzamelingsnetwerk van het spel vormen - Beperking - Dwingende redenen van algemeen belang - Evenredigheid))

(2016/C 106/06)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Frosinone

Partij in de strafzaak

Rosanna Laezza

Dictum

De artikelen 49 VWEU en 56 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een restrictieve nationale bepaling, zoals aan de orde in het hoofdgeding, die een concessiehouder verplicht het gebruik van de hem in eigendom toebehorende materiële en immateriële goederen die het beheer- en inzamelingsnetwerk van het spel vormen, bij de beëindiging van zijn activiteit wegens het verstrijken van de looptijd van de concessie om niet over te dragen, voor zover deze beperking verder gaat dan nodig is om de daadwerkelijk door deze bepaling nagestreefde doelstelling te verwezenlijken, hetgeen de verwijzende rechter heeft te beslissen.


(1)  PB C 372 van 20.10.2014.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/6


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 28 januari 2016 — Europese Commissie/Portugese Republiek

(Zaak C-398/14) (1)

((Niet-nakoming - Richtlijn 91/271/EEG - Behandeling van stedelijk afvalwater - Artikel 4 - Secundaire behandeling of gelijkwaardig proces - Bijlage I, B en D))

(2016/C 106/07)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Guerra e Andrade en E. Manhaeve, gemachtigden)

Verwerende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes, J. Reis Silva en J. Brito e Silva, gemachtigden)

Dictum

1)

Door niet een toereikend niveau te verzekeren voor de behandeling van de lozingen van de stedelijke waterzuiveringsstations overeenkomstig de relevante bepalingen van bijlage I.B bij richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1137/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008, in de agglomeraties Alvalade, Odemira, Pereira do Campo, Vila Verde (PTAGL 420), Mação, Pontével, Castro Daire, Arraiolos, Ferreira do Alentejo, Vidigueira, Alcácer do Sal, Amareleja, Monchique, Montemor-o-Novo, Grândola, Estremoz, Maceira, Portel, Viana do Alentejo, Cinfães, Ponte de Reguengo, Canas de Senhorim, Repeses, Vila Viçosa, Santa Comba Dão, Tolosa, Loriga, Cercal, Vale de Santarém, Castro Verde, Almodôvar, Amares/Ferreiras, Mogadouro, Melides, Vila Verde (PTAGL 421), Serpa, Vendas Novas, Vila de Prado, Nelas, Vila Nova de São Bento, Santiago do Cacém, Alter do Chão, Tábua en Mangualde, is de Portugese Republiek de krachtens artikel 4 van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Portugese Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 380 van 27.10.2014.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/7


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 28 januari 2016 — Quimitécnica.com — Comércio e Indústria Química, SA, José de Mello — Sociedade Gestora de Participações Sociais, SA/Europese Commissie

(Zaak C-415/14 P) (1)

((Hogere voorziening - Mededingingsregelingen - Europese markt voor fosfaten voor diervoeder - Geldboete opgelegd aan rekwirantes na een schikkingsprocedure - Gespreide betaling van de geldboete - Vereiste van een bankgarantie bij een bank die beschikt over een „AA” rating op lange termijn - Motiveringsplicht))

(2016/C 106/08)

Procestaal: Portugees

Partijen

Rekwirantes: Quimitécnica.com — Comércio e Indústria Química, SA, José de Mello — Sociedade Gestora de Participações Sociais, SA (vertegenwoordiger: J. Calheiros, advogado)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Bottka en B. Mongin, gemachtigden, M. Marques Mendes, advogado)

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 26 juni 2014, Quimitécnica.com en de Mello/Commissie (T-564/10, EU:T:2014:583), wordt vernietigd.

2)

De zaak wordt terugverwezen naar het Gerecht van de Europese Unie.

3)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


(1)  PB C 388 van 3.11.2014.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/7


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 28 januari 2016 — Éditions Odile Jacob SAS/Europese Commissie, Lagardère SCA, Wendel

(Zaak C-514/14 P) (1)

((Hogere voorziening - Concentratie van ondernemingen op de markt voor de uitgifte van boeken - Besluit vastgesteld na de nietigverklaring van een beslissing tot aanvaarding van de verwerver van bepaalde activa wegens niet-onafhankelijkheid van een gevolmachtigde - Artikel 266 VWEU - Uitvoering van een nietigverklaringsarrest - Voorwerp van het geding - Wettelijke grondslag van het bestreden besluit - Terugwerkende kracht van het besluit - Onafhankelijkheid van de verwerver van de verkochte activa ten aanzien van de verkoper))

(2016/C 106/09)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Éditions Odile Jacob SAS (vertegenwoordigers: J.-F. Bellis, O. Fréget en L. Eskenazi, advocaten)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Giolito en B. Mongin, gemachtigden), Lagardère SC (vertegenwoordigers: A. Winckler, F. de Bure, J.-B. Pinçon en L. Bary, advocaten), Wendel (vertegenwoordigers: M. Trabucchi, F. Gordon, A. Gosset-Grainville, advocaten, C. Renner, Rechtsanwältin)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Éditions Odile Jacob SAS wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie, Lagardère SCA en Wendel.


(1)  PB C 26 van 26.1.2015.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/8


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 28 januari 2016 — Heli-Flight GmbH & Co. KG/Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA)

(Zaak C-61/15 P) (1)

((Hogere voorziening - Burgerluchtvaart - Ingediende verzoeken tot goedkeuring van de vluchtvoorwaarden - Besluit van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart - Afwijzing van een verzoek - Verplichte bestuursrechtelijke precontentieuze procedure - Mogelijkheid om op te komen bij de Unierechter - Ambt van de rechter - Maatregelen tot organisatie van de procesgang - Verplichting - Complexe technische beoordelingen))

(2016/C 106/10)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Heli-Flight GmbH & Co. KG (vertegenwoordiger: T. Kittner, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) (vertegenwoordiger: T. Masing, Rechtsanwalt)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Heli-Flight GmbH & Co. KG wordt verwezen in haar eigen kosten.


(1)  PB C 155 van 11.5.2015.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/8


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 28 januari 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — BP Europa SE/Hauptzollamt Hamburg-Stadt

(Zaak C-64/15) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Fiscale bepalingen - Algemene regeling inzake accijns - Richtlijn 2008/118/EG - Onregelmatigheid die heeft plaatsgevonden tijdens een overbrenging van accijnsgoederen - Overbrenging van goederen onder een accijnsschorsingsregeling - Bij de levering ontbrekende goederen - Heffing van accijns bij gebreke van bewijs dat de goederen zijn vernietigd of verloren zijn gegaan))

(2016/C 106/11)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: BP Europa SE

Verwerende partij: Hauptzollamt Hamburg-Stadt

Dictum

1)

Artikel 20, lid 2, van richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van richtlijn 92/12/EEG moet aldus worden uitgelegd dat de overbrenging van onder een accijnsschorsingsregeling overgebrachte accijnsgoederen in een situatie als die van het hoofdgeding eindigt, in de zin van deze bepaling, op het tijdstip waarop de geadresseerde van deze goederen, na de volledige uitlading van het transportmiddel dat die goederen bevat, constateert dat een bepaalde hoeveelheid van de te leveren goederen ontbreekt.

2)

De artikelen 7, lid 2, onder a), en 10, lid 2, van richtlijn 2008/118, gelezen in onderlinge samenhang, moeten aldus worden uitgelegd dat

de in artikel 7, lid 4, van deze richtlijn bedoelde situatie niet valt onder de situaties waarvoor deze bepalingen gelden, en dat

het feit dat een nationale bepaling ter omzetting van artikel 10, lid 2, van richtlijn 2008/118, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, niet uitdrukkelijk vermeldt dat de onder deze bepaling van de richtlijn vallende onregelmatigheid moet hebben geresulteerd in uitslag tot verbruik van de betreffende goederen, niet in de weg staat aan de toepassing van deze nationale bepaling bij de constatering dat een bepaalde hoeveelheid ontbreekt, wat noodzakelijkerwijs een dergelijke uitslag tot verbruik impliceert.

3)

Artikel 10, lid 4, van richtlijn 2008/118 moet aldus worden uitgelegd dat het niet alleen van toepassing is wanneer de totaliteit van de onder een accijnsschorsingsregeling overgebrachte goederen niet op de plaats van bestemming is aangekomen, maar ook wanneer slechts een gedeelte van deze goederen niet op de plaats van bestemming is aangekomen.


(1)  PB C 138 van 27.4.2015.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/9


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 4 februari 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Düsseldorf — Duitsland) — Youssef Hassan/Breiding Vertriebsgesellschaft mbH

(Zaak C-163/15) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Gemeenschapsmerk - Verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikel 23 - Licentie - Register van gemeenschapsmerken - Recht van de licentiehouder om een vordering wegens inbreuk in te stellen hoewel de licentie niet in het register is ingeschreven])

(2016/C 106/12)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht Düsseldorf

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Youssef Hassan

Verwerende partij: Breiding Vertriebsgesellschaft mbH

Dictum

Artikel 23, lid 1, eerste volzin, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk moet aldus worden uitgelegd dat de licentiehouder een vordering kan instellen wegens inbreuk op het gemeenschapsmerk waarop de licentie betrekking heeft, hoewel deze licentie niet in het register van gemeenschapsmerken is ingeschreven.


(1)  PB C 254 van 3.8.2015.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank Noord-Holland (Nederland) op 14 december 2015 — X, GoPro Coöperatief UA tegen Inspecteur van de Belastingdienst Douane, kantoor Rotterdam Rijnmond

(Zaak C-666/15)

(2016/C 106/13)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank Noord-Holland

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeksters: X, GoPro Coöperatief UA

Verweerder: Inspecteur van de Belastingdienst Douane, kantoor Rotterdam Rijnmond

Prejudiciële vragen

1)

Moeten de toelichtingen van de Commissie op onderverdeling 8525 8030 en onderverdelingen 8525 80 91 en 8525 80 99 van de gecombineerde nomenclatuur aldus worden uitgelegd dat er ook van „één opname van 30 minuten of meer” sprake is wanneer de videobeelden gedurende langer dan 30 minuten door middel van de 'video record' mode worden opgenomen terwijl de videobeelden in aparte bestanden, elk met een duur van minder dan 30 minuten, worden vastgelegd en de kijker bij het afspelen ieder bestand met een duur van minder dan 30 minuten apart moet openen, maar de mogelijkheid bestaat om de beelden die zijn vervat in deze bestanden op een pc met behulp van de door GoPro geleverde software achter elkaar te zetten en zo als één videofilm, van meer dan 30 minuten, in één bestand op een pc vast te leggen?

2)

Staat aan de indeling onder GN-onderverdeling 8525 80 99 van videocameraopnametoestellen die signalen van externe bronnen kunnen opnemen, in de weg dat zij deze signalen niet via een extern televisietoestel of een externe monitor kunnen weergeven, omdat deze videocameraopnametoestellen, bijvoorbeeld de GoPro Hero 3 Silver Edition, alleen bestanden kunnen afspelen op een extern beeldscherm of monitor die zij zelf hebben opgenomen via de lens?


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hof van beroep te Antwerpen (België) op 14 december 2015 — Loterie Nationale — Nationale Loterij NV tegen Paul Adriaensen e.a.

(Zaak C-667/15)

(2016/C 106/14)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van beroep te Antwerpen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: Loterie Nationale — Nationale Loterij NV

Verweerders: Paul Adriaensen, Werner De Kesel, The Right Frequency VZW

Prejudiciële vraag

1)

Is het voor de toepassing van punt 14 van bijlage 1 van richtlijn 2005/29/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 (betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad) vereist dat van een verboden piramidespel slechts sprake is indien de verwezenlijking van de financiële belofte naar bestaande leden:

eerder of in hoofdzaak afhangt van de rechtstreekse doorbetaling van de bijdragen van de nieuwe leden („directe band”),

dan wel

dat het volstaat dat de verwezenlijking van die financiële belofte voor bestaande leden eerder of hoofdzakelijk afhangt van een indirecte betaling door de bijdragen van bestaande leden, i.e. zonder dat bestaande leden eerder of hoofdzakelijk hun vergoeding verkrijgen uit hun eigen verkoop of hun eigen verbruik van goederen of diensten maar voor de verwezenlijking van hun financiële belofte eerder of hoofdzakelijk afhangen van de toetreding en bijdragen van nieuwe leden („indirecte band”)?


(1)  PB L 149, blz. 22.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/11


Hogere voorziening ingesteld op 15 december 2015 door The Tea Board tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 2 oktober 2015 in zaak T-624/13, The Tea Board/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-673/15 P)

(2016/C 106/15)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: The Tea Board (vertegenwoordigers: M.C. Maier, A. Nordemann, Rechtsanwälte)

Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Delta Lingerie

Conclusies

vernietiging van het bestreden arrest van het Gerecht van 2 oktober 2015 in zaak T-624/13 voor zover het Gerecht de vordering heeft afgewezen voor de volgende door het aangevraagde merk aangeduide diensten van de klassen 35 en 38:

Zakelijke advisering inzake de oprichting en exploitatie van verkooppunten voor detailhandel en inkoopcentra voor detailhandel en reclame; verkooppromotie (voor derden), reclame, beheer van commerciële zaken, zakelijke administratie, onlinereclame op een computernetwerk, verspreiding van reclamemateriaal (folders, prospectussen, gratis kranten, monsters), abonnementen op kranten voor derden; inlichtingen over zaken; organisatie van tentoonstellingen en evenementen voor commerciële of reclamedoeleinden, reclametechnische leiding, verhuur van advertentieruimte, radioreclame, televisiereclame, reclamesponsoring. (klasse 35)

Telecommunicatie, computerondersteunde overbrenging van boodschappen en beelden, interactieve televisie-uitzendingen inzake productpresentatie, communicatie via computerterminals, communicatie (overbrenging) op wereldwijde, open en gesloten, computernetwerken. (klasse 38)

indien nodig, terugverwijzing van de zaak naar het Gerecht,

verwijzing van verweerder in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

De hogere voorziening strekt tot gedeeltelijke vernietiging van het arrest van het Gerecht van 2 oktober 2015 in zaak T-624/13, voor zover het Gerecht de vordering heeft afgewezen voor door het bestreden merk aangeduide diensten van de klassen 35 en 38.

2.

De hogere voorziening is gebaseerd op twee middelen: schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 (1) en schending van artikel 8, lid 5, van deze verordening.

3.

Rekwirant is van mening dat de wezenlijke functie van een collectief gemeenschapsmerk overeenkomstig artikel 66, lid 2, van verordening nr. 207/2009, dat bestaat in een aanduiding om de plaats van herkomst van de aangeduide waren aan te geven, niet erin bestaat om te dienen als een aanduiding van de commerciële herkomst, maar enkel om de collectieve herkomst van de onder het merk aangeboden en verkochte waren of diensten te waarborgen, dit wil zeggen dat de waren afkomstig zijn van een onderneming uit de als collectief gemeenschapsmerk aangenomen geografische regio, die gerechtigd is om het collectieve gemeenschapsmerk te gebruiken.

4.

Bijgevolg moet volgens rekwirant worden besloten dat in het kader van artikel 8, lid 1, onder b, van verordening nr. 207/2009 rekening moet worden gehouden met de plaats van herkomst als relevante factor, bij de beoordeling van de soortgelijkheid van de betrokken waren en/of diensten, en/of bij de globale beoordeling van het verwarringsgevaar.

5.

Bijgevolg is het bij de vergelijking van waren en/of diensten van een ouder collectief gemeenschapsmerk overeenkomstig artikel 66, lid 2, van verordening nr. 207/2009, dat bestaat in een geografische aanduiding, met de waren en/of diensten van een individueel gemeenschapsmerk, volgens rekwirant niet doorslaggevend of de betrokken waren en diensten soortgelijk zijn wat hun aard, doel, eindgebruikers en/of distributiekanalen betreft. Eerder moet de vraag worden gesteld of de betrokken waren en/of diensten dezelfde plaats van herkomst kunnen hebben.

6.

Rekwirants uitlegging van artikel 66, lid 2, van verordening nr. 207/2009 vloeit voort uit

1)

de interne logica van verordening nr. 207/2009, in het bijzonder het feit dat

i.

artikel 66, lid 2, van verordening nr. 207/2009 een uitzondering binnen deze verordening vormt, aangezien overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder c), van deze verordening, inschrijving wordt geweigerd van merken die uitsluitend bestaan uit tekens of aanduidingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van de plaats van herkomst van de waren of verrichting van de dienst,

ii.

volgens artikel 67, lid 2, van verordening nr. 207/2009 het reglement van een collectief gemeenschapsmerk dat bestaat in een geografische aanduiding het lidmaatschap van de vereniging die houder is van dat merk moet openstellen voor eenieder wiens waren of diensten uit het betrokken geografische gebied afkomstig zijn, en bijgevolg een collectief gemeenschapsmerk dat bestaat in een geografische aanduiding nooit waren of diensten van de leden van de vereniging die houder is van dat merk kan onderscheiden van die van andere ondernemingen.

2)

een uitlegging van die bepaling tegen de achtergrond van verordening nr. 1151/2012 (2) en tegen de achtergrond de TRIPs-Overeenkomst, volgens welke geografische aanduidingen een hoog beschermingsniveau moeten genieten, en volgens welke de presentatie van een waar die aangeeft of suggereert dat de betrokken waar afkomstig is uit een ander geografisch gebied dan de echte plaats van herkomst, op een wijze die het publiek misleidt aangaande de plaats van herkomst van de waar, moet worden verboden.

7.

Rekwirant is van mening dat de door het Gerecht vastgestelde kwaliteiten aangaande DARJEELING ook kunnen overgaan op diensten als zakelijke advisering of telecommunicatiediensten, en de aantrekkingskracht van het bestreden merk in dat opzicht kunnen versterken. Voorts voert rekwirant aan dat het Gerecht in zijn arrest geen gegronde redenen heeft gegeven waarom de met het merk DARJEELING geassocieerde kwaliteiten niet zouden kunnen overgaan op diensten van de klassen 35 en 38, hetgeen op zich blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk

PB L 78, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen

PB L 343, blz. 1.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/13


Hogere voorziening ingesteld op 15 december 2015 door The Tea Board tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 2 oktober 2015 in zaak T-625/13, The Tea Board/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-674/15 P)

(2016/C 106/16)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: The Tea Board (vertegenwoordigers: M.C. Maier, A. Nordemann, Rechtsanwälte)

Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Delta Lingerie

Conclusies

vernietiging van het bestreden arrest van het Gerecht van 2 oktober 2015 in zaak T-625/13 voor zover het Gerecht de vordering heeft afgewezen voor de volgende door het aangevraagde merk aangeduide diensten van de klassen 35 en 38:

Zakelijke advisering inzake de oprichting en exploitatie van verkooppunten voor detailhandel en inkoopcentra voor detailhandel en reclame; verkooppromotie (voor derden), reclame, beheer van commerciële zaken, zakelijke administratie, onlinereclame op een computernetwerk, verspreiding van reclamemateriaal (folders, prospectussen, gratis kranten, monsters), abonnementen op kranten voor derden; inlichtingen over zaken; organisatie van tentoonstellingen en evenementen voor commerciële of reclamedoeleinden, reclametechnische leiding, verhuur van advertentieruimte, radioreclame, televisiereclame, reclamesponsoring. (klasse 35)

Telecommunicatie, computerondersteunde overbrenging van boodschappen en beelden, interactieve televisie-uitzendingen inzake productpresentatie, communicatie via computerterminals, communicatie (overbrenging) op wereldwijde, open en gesloten, computernetwerken. (klasse 38)

indien nodig, terugverwijzing van de zaak naar het Gerecht,

verwijzing van verweerder in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

De hogere voorziening strekt tot gedeeltelijke vernietiging van het arrest van het Gerecht van 2 oktober 2015 in zaak T-625/13, voor zover het Gerecht de vordering heeft afgewezen voor door het bestreden merk aangeduide diensten van de klassen 35 en 38.

2.

De hogere voorziening is gebaseerd op twee middelen: schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 (1) en schending van artikel 8, lid 5, van deze verordening.

3.

Rekwirant is van mening dat de wezenlijke functie van een collectief gemeenschapsmerk overeenkomstig artikel 66, lid 2, van verordening nr. 207/2009, dat bestaat in een aanduiding om de plaats van herkomst van de aangeduide waren aan te geven, niet erin bestaat om te dienen als een aanduiding van de commerciële herkomst, maar enkel om de collectieve herkomst van de onder het merk aangeboden en verkochte waren of diensten te waarborgen, dit wil zeggen dat de waren afkomstig zijn van een onderneming uit de als collectief gemeenschapsmerk aangenomen geografische regio, die gerechtigd is om het collectieve gemeenschapsmerk te gebruiken.

4.

Bijgevolg moet volgens rekwirant worden besloten dat in het kader van artikel 8, lid 1, onder b, van verordening nr. 207/2009 rekening moet worden gehouden met de plaats van herkomst als relevante factor, bij de beoordeling van de soortgelijkheid van de betrokken waren en/of diensten, en/of bij de globale beoordeling van het verwarringsgevaar.

5.

Bijgevolg is het bij de vergelijking van waren en/of diensten van een ouder collectief gemeenschapsmerk overeenkomstig artikel 66, lid 2, van verordening nr. 207/2009, dat bestaat in een geografische aanduiding, met de waren en/of diensten van een individueel gemeenschapsmerk, volgens rekwirant niet doorslaggevend of de betrokken waren en diensten soortgelijk zijn wat hun aard, doel, eindgebruikers en/of distributiekanalen betreft. Eerder moet de vraag worden gesteld of de betrokken waren en/of diensten dezelfde plaats van herkomst kunnen hebben.

6.

Rekwirants uitlegging van artikel 66, lid 2, van verordening nr. 207/2009 vloeit voort uit

1)

de interne logica van verordening nr. 207/2009, in het bijzonder het feit dat

i.

artikel 66, lid 2, van verordening nr. 207/2009 een uitzondering binnen deze verordening vormt, aangezien overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder c), van deze verordening, inschrijving wordt geweigerd van merken die uitsluitend bestaan uit tekens of aanduidingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van de plaats van herkomst van de waren of verrichting van de dienst,

ii.

volgens artikel 67, lid 2, van verordening nr. 207/2009 het reglement van een collectief gemeenschapsmerk dat bestaat in een geografische aanduiding het lidmaatschap van de vereniging die houder is van dat merk moet openstellen voor eenieder wiens waren of diensten uit het betrokken geografische gebied afkomstig zijn, en bijgevolg een collectief gemeenschapsmerk dat bestaat in een geografische aanduiding nooit waren of diensten van de leden van de vereniging die houder is van dat merk kan onderscheiden van die van andere ondernemingen.

2)

een uitlegging van die bepaling tegen de achtergrond van verordening nr. 1151/2012 (2) en tegen de achtergrond de TRIPs-Overeenkomst, volgens welke geografische aanduidingen een hoog beschermingsniveau moeten genieten, en volgens welke de presentatie van een waar die aangeeft of suggereert dat de betrokken waar afkomstig is uit een ander geografisch gebied dan de echte plaats van herkomst, op een wijze die het publiek misleidt aangaande de plaats van herkomst van de waar, moet worden verboden.

7.

Rekwirant is van mening dat de door het Gerecht vastgestelde kwaliteiten aangaande DARJEELING ook kunnen overgaan op diensten als zakelijke advisering of telecommunicatiediensten, en de aantrekkingskracht van het bestreden merk in dat opzicht kunnen versterken. Voorts voert rekwirant aan dat het Gerecht in zijn arrest geen gegronde redenen heeft gegeven waarom de met het merk DARJEELING geassocieerde kwaliteiten niet zouden kunnen overgaan op diensten van de klassen 35 en 38, hetgeen op zich blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk

PB L 78, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen

PB L 343, blz. 1.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/15


Hogere voorziening ingesteld op 15 december 2015 door The Tea Board tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 2 oktober 2015 in zaak T-626/13, The Tea Board/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-675/15 P)

(2016/C 106/17)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: The Tea Board (vertegenwoordigers: M.C. Maier, A. Nordemann, Rechtsanwälte)

Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Delta Lingerie

Conclusies

vernietiging van het bestreden arrest van het Gerecht van 2 oktober 2015 in zaak T-626/13 voor zover het Gerecht de vordering heeft afgewezen voor de volgende door het aangevraagde merk aangeduide diensten van de klassen 35 en 38:

Zakelijke advisering inzake de oprichting en exploitatie van verkooppunten voor detailhandel en inkoopcentra voor detailhandel en reclame; verkooppromotie (voor derden), reclame, beheer van commerciële zaken, zakelijke administratie, onlinereclame op een computernetwerk, verspreiding van reclamemateriaal (folders, prospectussen, gratis kranten, monsters), abonnementen op kranten voor derden; inlichtingen over zaken; organisatie van tentoonstellingen en evenementen voor commerciële of reclamedoeleinden, reclametechnische leiding, verhuur van advertentieruimte, radioreclame, televisiereclame, reclamesponsoring. (klasse 35)

Telecommunicatie, computerondersteunde overbrenging van boodschappen en beelden, interactieve televisie-uitzendingen inzake productpresentatie, communicatie via computerterminals, communicatie (overbrenging) op wereldwijde, open en gesloten, computernetwerken. (klasse 38)

indien nodig, terugverwijzing van de zaak naar het Gerecht,

verwijzing van verweerder in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

De hogere voorziening strekt tot gedeeltelijke vernietiging van het arrest van het Gerecht van 2 oktober 2015 in zaak T-626/13, voor zover het Gerecht de vordering heeft afgewezen voor door het bestreden merk aangeduide diensten van de klassen 35 en 38.

2.

De hogere voorziening is gebaseerd op twee middelen: schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 (1) en schending van artikel 8, lid 5, van deze verordening.

3.

Rekwirant is van mening dat de wezenlijke functie van een collectief gemeenschapsmerk overeenkomstig artikel 66, lid 2, van verordening nr. 207/2009, dat bestaat in een aanduiding om de plaats van herkomst van de aangeduide waren aan te geven, niet erin bestaat om te dienen als een aanduiding van de commerciële herkomst, maar enkel om de collectieve herkomst van de onder het merk aangeboden en verkochte waren of diensten te waarborgen, dit wil zeggen dat de waren afkomstig zijn van een onderneming uit de als collectief gemeenschapsmerk aangenomen geografische regio, die gerechtigd is om het collectieve gemeenschapsmerk te gebruiken.

4.

Bijgevolg moet volgens rekwirant worden besloten dat in het kader van artikel 8, lid 1, onder b, van verordening nr. 207/2009 rekening moet worden gehouden met de plaats van herkomst als relevante factor, bij de beoordeling van de soortgelijkheid van de betrokken waren en/of diensten, en/of bij de globale beoordeling van het verwarringsgevaar.

5.

Bijgevolg is het bij de vergelijking van waren en/of diensten van een ouder collectief gemeenschapsmerk overeenkomstig artikel 66, lid 2, van verordening nr. 207/2009, dat bestaat in een geografische aanduiding, met de waren en/of diensten van een individueel gemeenschapsmerk, volgens rekwirant niet doorslaggevend of de betrokken waren en diensten soortgelijk zijn wat hun aard, doel, eindgebruikers en/of distributiekanalen betreft. Eerder moet de vraag worden gesteld of de betrokken waren en/of diensten dezelfde plaats van herkomst kunnen hebben.

6.

Rekwirants uitlegging van artikel 66, lid 2, van verordening nr. 207/2009 vloeit voort uit

1)

de interne logica van verordening nr. 207/2009, in het bijzonder het feit dat

i.

artikel 66, lid 2, van verordening nr. 207/2009 een uitzondering binnen deze verordening vormt, aangezien overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder c), van deze verordening, inschrijving wordt geweigerd van merken die uitsluitend bestaan uit tekens of aanduidingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van de plaats van herkomst van de waren of verrichting van de dienst,

ii.

volgens artikel 67, lid 2, van verordening nr. 207/2009 het reglement van een collectief gemeenschapsmerk dat bestaat in een geografische aanduiding het lidmaatschap van de vereniging die houder is van dat merk moet openstellen voor eenieder wiens waren of diensten uit het betrokken geografische gebied afkomstig zijn, en bijgevolg een collectief gemeenschapsmerk dat bestaat in een geografische aanduiding nooit waren of diensten van de leden van de vereniging die houder is van dat merk kan onderscheiden van die van andere ondernemingen.

2)

een uitlegging van die bepaling tegen de achtergrond van verordening nr. 1151/2012 (2) en tegen de achtergrond de TRIPs-Overeenkomst, volgens welke geografische aanduidingen een hoog beschermingsniveau moeten genieten, en volgens welke de presentatie van een waar die aangeeft of suggereert dat de betrokken waar afkomstig is uit een ander geografisch gebied dan de echte plaats van herkomst, op een wijze die het publiek misleidt aangaande de plaats van herkomst van de waar, moet worden verboden.

7.

Rekwirant is van mening dat de door het Gerecht vastgestelde kwaliteiten aangaande DARJEELING ook kunnen overgaan op diensten als zakelijke advisering of telecommunicatiediensten, en de aantrekkingskracht van het bestreden merk in dat opzicht kunnen versterken. Voorts voert rekwirant aan dat het Gerecht in zijn arrest geen gegronde redenen heeft gegeven waarom de met het merk DARJEELING geassocieerde kwaliteiten niet zouden kunnen overgaan op diensten van de klassen 35 en 38, hetgeen op zich blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk

PB L 78, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen

PB L 343, blz. 1.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/16


Hogere voorziening ingesteld op 15 december 2015 door The Tea Board tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 2 oktober 2015 in zaak T-627/13, The Tea Board/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-676/15 P)

(2016/C 106/18)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: The Tea Board (vertegenwoordigers: M.C. Maier, A. Nordemann, Rechtsanwälte)

Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Delta Lingerie

Conclusies

vernietiging van het bestreden arrest van het Gerecht van 2 oktober 2015 in zaak T-627/13 voor zover het Gerecht de vordering heeft afgewezen voor de volgende door het aangevraagde merk aangeduide diensten van de klassen 35 en 38:

Zakelijke advisering inzake de oprichting en exploitatie van verkooppunten voor detailhandel en inkoopcentra voor detailhandel en reclame; verkooppromotie (voor derden), reclame, beheer van commerciële zaken, zakelijke administratie, onlinereclame op een computernetwerk, verspreiding van reclamemateriaal (folders, prospectussen, gratis kranten, monsters), abonnementen op kranten voor derden; inlichtingen over zaken; organisatie van tentoonstellingen en evenementen voor commerciële of reclamedoeleinden, reclametechnische leiding, verhuur van advertentieruimte, radioreclame, televisiereclame, reclamesponsoring. (klasse 35)

Telecommunicatie, computerondersteunde overbrenging van boodschappen en beelden, interactieve televisie-uitzendingen inzake productpresentatie, communicatie via computerterminals, communicatie (overbrenging) op wereldwijde, open en gesloten, computernetwerken. (klasse 38)

indien nodig, terugverwijzing van de zaak naar het Gerecht,

verwijzing van verweerder in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

De hogere voorziening strekt tot gedeeltelijke vernietiging van het arrest van het Gerecht van 2 oktober 2015 in zaak T-627/13, voor zover het Gerecht de vordering heeft afgewezen voor door het bestreden merk aangeduide diensten van de klassen 35 en 38.

2.

De hogere voorziening is gebaseerd op twee middelen: schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 (1) en schending van artikel 8, lid 5, van deze verordening.

3.

Rekwirant is van mening dat de wezenlijke functie van een collectief gemeenschapsmerk overeenkomstig artikel 66, lid 2, van verordening nr. 207/2009, dat bestaat in een aanduiding om de plaats van herkomst van de aangeduide waren aan te geven, niet erin bestaat om te dienen als een aanduiding van de commerciële herkomst, maar enkel om de collectieve herkomst van de onder het merk aangeboden en verkochte waren of diensten te waarborgen, dit wil zeggen dat de waren afkomstig zijn van een onderneming uit de als collectief gemeenschapsmerk aangenomen geografische regio, die gerechtigd is om het collectieve gemeenschapsmerk te gebruiken.

4.

Bijgevolg moet volgens rekwirant worden besloten dat in het kader van artikel 8, lid 1, onder b, van verordening nr. 207/2009 rekening moet worden gehouden met de plaats van herkomst als relevante factor, bij de beoordeling van de soortgelijkheid van de betrokken waren en/of diensten, en/of bij de globale beoordeling van het verwarringsgevaar.

5.

Bijgevolg is het bij de vergelijking van waren en/of diensten van een ouder collectief gemeenschapsmerk overeenkomstig artikel 66, lid 2, van verordening nr. 207/2009, dat bestaat in een geografische aanduiding, met de waren en/of diensten van een individueel gemeenschapsmerk, volgens rekwirant niet doorslaggevend of de betrokken waren en diensten soortgelijk zijn wat hun aard, doel, eindgebruikers en/of distributiekanalen betreft. Eerder moet de vraag worden gesteld of de betrokken waren en/of diensten dezelfde plaats van herkomst kunnen hebben.

6.

Rekwirants uitlegging van artikel 66, lid 2, van verordening nr. 207/2009 vloeit voort uit

1)

de interne logica van verordening nr. 207/2009, in het bijzonder het feit dat

i.

artikel 66, lid 2, van verordening nr. 207/2009 een uitzondering binnen deze verordening vormt, aangezien overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder c), van deze verordening, inschrijving wordt geweigerd van merken die uitsluitend bestaan uit tekens of aanduidingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van de plaats van herkomst van de waren of verrichting van de dienst,

ii.

volgens artikel 67, lid 2, van verordening nr. 207/2009 het reglement van een collectief gemeenschapsmerk dat bestaat in een geografische aanduiding het lidmaatschap van de vereniging die houder is van dat merk moet openstellen voor eenieder wiens waren of diensten uit het betrokken geografische gebied afkomstig zijn, en bijgevolg een collectief gemeenschapsmerk dat bestaat in een geografische aanduiding nooit waren of diensten van de leden van de vereniging die houder is van dat merk kan onderscheiden van die van andere ondernemingen.

2)

een uitlegging van die bepaling tegen de achtergrond van verordening nr. 1151/2012 (2) en tegen de achtergrond de TRIPs-Overeenkomst, volgens welke geografische aanduidingen een hoog beschermingsniveau moeten genieten, en volgens welke de presentatie van een waar die aangeeft of suggereert dat de betrokken waar afkomstig is uit een ander geografisch gebied dan de echte plaats van herkomst, op een wijze die het publiek misleidt aangaande de plaats van herkomst van de waar, moet worden verboden.

7.

Rekwirant is van mening dat de door het Gerecht vastgestelde kwaliteiten aangaande DARJEELING ook kunnen overgaan op diensten als zakelijke advisering of telecommunicatiediensten, en de aantrekkingskracht van het bestreden merk in dat opzicht kunnen versterken. Voorts voert rekwirant aan dat het Gerecht in zijn arrest geen gegronde redenen heeft gegeven waarom de met het merk DARJEELING geassocieerde kwaliteiten niet zouden kunnen overgaan op diensten van de klassen 35 en 38, hetgeen op zich blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk

PB L 78, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen

PB L 343, blz. 1.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 16 december 2015 — Mohammad Zadeh Khorassani/Kathrin Pflanz

(Zaak C-678/15)

(2016/C 106/19)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Mohammad Zadeh Khorassani

Verwerende partij: Kathrin Pflanz

Prejudiciële vraag

Is het ontvangen en doorgeven van een order die vermogensbeheer als inhoud heeft (artikel 4, lid 1, punt 9, MiFID), een beleggingsdienst in de zin van artikel 4, lid 1, punt 2, eerste volzin, (1) juncto bijlage I, deel A, punt 1, MiFID?


(1)  Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van richtlijn 93/22/EEG van de Raad, PB L 145, blz. 1.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas (Litouwen) op 21 december 2015 — Agnieška Anisimovienė e.a.

(Zaak C-688/15)

(2016/C 106/20)

Procestaal: Litouws

Verwijzende rechter

Lietuvos Aukščiausiasis Teismas

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Agnieška Anisimovienė e.a.

Verwerende partij: BAB bankas Snoras

1)

Moet [richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels (depositogarantierichtlijn)] (1) aldus worden uitgelegd dat bedragen die met instemming van personen worden gedebiteerd of door die personen zelf worden overgemaakt of betaald op een op naam van een kredietinstelling bij een andere kredietinstelling geopende rekening, als deposito’s in de zin van die richtlijn kunnen worden aangemerkt?

2)

Moet artikel 7, lid 1, juncto artikel 8, lid 3, van de depositogarantierichtlijn aldus worden begrepen dat aan iedere persoon wiens vordering kan worden vastgesteld vóór de datum van de vaststelling of uitspraak als bedoeld in artikel 1, lid 3, onder i) en ii), van de depositogarantierichtlijn, een uitkering uit de depositoverzekering moet worden gedaan tot het bedrag dat is vastgesteld in artikel 7, lid 1?

3)

Is voor de toepassing van de depositogarantierichtlijn de definitie van een „normale banktransactie” relevant voor de uitlegging van het begrip „deposito” als een creditsaldo dat uit banktransacties voortvloeit? Moet met die definitie ook rekening worden gehouden bij de uitlegging van het begrip „deposito” in nationale wettelijke maatregelen waarbij de depositogarantierichtlijn is omgezet?

4)

Indien de derde vraag bevestigend wordt beantwoord, hoe moet het begrip „normale banktransactie” in artikel 1, lid 1, van de depositogarantierichtlijn dan worden begrepen en uitgelegd?

a)

Welke banktransacties moeten als normaal worden aangemerkt en aan de hand van welke criteria moet worden bepaald of een specifieke banktransactie een normale banktransactie is?

b)

Moet bij de uitlegging van het begrip „normale banktransactie” rekening worden gehouden met het doel van de verrichte banktransacties dan wel met de partijen waartussen die banktransacties worden verricht?

c)

Moet het begrip „deposito” dat in de depositogarantierichtlijn is gebruikt als een creditsaldo dat uit normale banktransacties voortvloeit, aldus worden uitgelegd dat het alleen gevallen omvat waarin alle transacties waaruit een creditsaldo voortvloeit, als normale transacties worden aangemerkt?

5)

Indien gelden niet onder de definitie van een deposito in de zin van de depositogarantierichtlijn vallen, maar de lidstaat ervoor heeft gekozen om de depositogarantierichtlijn en [richtlijn 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 maart 1997 inzake de beleggerscompensatiestelsels (beleggerscompensatierichtlijn)] (2) aldus in nationaal recht om te zetten dat gelden waarop de deposant recht heeft wegens de verplichting van een kredietinstelling om beleggingsdiensten te verrichten, ook als deposito’s worden aangemerkt, kan de depositodekking dan pas worden toegepast nadat is vastgesteld dat de kredietinstelling in een concreet geval als een beleggingsonderneming heeft gehandeld en gelden aan haar werden overgemaakt met het oog op de uitvoering van beleggingsverrichtingen en -activiteiten in de zin van de beleggerscompensatierichtlijn en [richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van richtlijn 93/22/EEG van de Raad (Markets in Financial Instruments Directive; hierna: „MiFID”)] (3)?


(1)  PB L 135, blz. 5.

(2)  PB L 84, blz. 22.

(3)  PB L 145, blz. 1.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/20


Hogere voorziening ingesteld op 17 december 2015 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 7 oktober 2015 in zaak T-689/13, Bilbaína de Alquitranes e.a./Commissie

(Zaak C-691/15 P)

(2016/C 106/21)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P.J. Loewenthal, K. Talabér-Ritz, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Bilbaína de Alquitranes, SA, Deza, a.s., Industrial Química del Nalón, SA, Koppers Denmark A/S, Koppers UK Ltd, Koppers Netherlands BV, Rütgers basic aromatics GmbH, Rütgers Belgium NV, Rütgers Poland Sp. z o.o., Bawtry Carbon International Ltd, Grupo Ferroatlántica, SA, SGL Carbon GmbH, SGL Carbon GmbH, SGL Carbon, SGL Carbon, SA, SGL Carbon Polska S.A., ThyssenKrupp Steel Europe AG, Tokai erftcarbon GmbH, Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA), GrafTech Iberica, SL

Conclusies

het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 7 oktober 2015 in zaak T-689/13, Bilbaína de Alquitranes e.a./Commissie (EU:T:2015:767), vernietigen;

de zaak voor afdoening terugverwijzen naar het Gerecht, en

de beslissing over de kosten van de onderhavige procedure aanhouden.

Middelen en voornaamste argumenten

In het bestreden arrest heeft het Gerecht verordening (EU) nr. 944/2013 (1) van de Commissie van 2 oktober 2013 tot wijziging van verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, met het oog op de aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang, gedeeltelijk nietig verklaard.

Ter ondersteuning van haar hogere voorziening tegen het bestreden arrest voert de Commissie drie middelen aan.

In de eerste plaats voert de Commissie aan dat het Gerecht de in de artikelen 36 en 53, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie neergelegde motiveringsplicht niet is nagekomen. In het bestreden arrest heeft het Gerecht geoordeeld dat de Commissie blijk heeft gegeven van een kennelijk onjuiste beoordeling aangezien zij, door de stof „pek, koolteer, hoge temperatuur” (CTPHT) op basis van de bestanddelen ervan aan de hand van de sommatiemethode in te delen voor gevarenclassificatie, niet de op haar rustende verplichting is nagekomen om alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking te nemen om terdege rekening te houden met de mate waarin die bestanddelen in CTPHT aanwezig zijn en met de chemische uitwerking ervan, meer in het bijzonder de geringe oplosbaarheid van CTPHT in zijn geheel. Op basis van het bestreden arrest staat evenwel niet vast of het Gerecht de aan de orde zijnde verordening om die reden gedeeltelijk nietig verklaarde omdat de Commissie ten onrechte de sommatiemethode had toegepast voor de indeling en zij een andere methode voor de indeling had moeten aanwenden dan wel omdat de Commissie de sommatiemethode verkeerd had toegepast.

In de tweede plaats voert de Commissie aan dat het Gerecht verordening nr. 1272/2008 heeft geschonden door te oordelen dat de Commissie blijk had gegeven van een kennelijk onjuiste beoordeling door de bestreden indeling vast te stellen zonder rekening te houden met de oplosbaarheid van de stof in zijn geheel. Het eerste onderdeel van dit middel is gebaseerd op de veronderstelling dat het Gerecht de aan de orde zijnde verordening gedeeltelijk nietig heeft verklaard omdat het van oordeel was dat de Commissie ten onrechte de sommatiemethode had gebruikt om CTPHT in te delen bij de categorieën die een gevaar opleveren voor het aquatisch milieu, in welk geval het Gerecht verordening nr. 1272/2008 heeft geschonden, aangezien de testgegevens die voor CTPHT beschikbaar waren, niet volstonden om de stof direct in te delen op grond van verordening nr. 1272/2008. Dat gegeven en het feit dat de extrapolatieprincipes niet konden worden toegepast, hebben de Commissie ertoe genoopt om in de onderhavige zaak gebruik te maken van de sommatiemethode. In het tweede onderdeel van dit middel wordt uitgegaan van de veronderstelling dat het Gerecht de aan de orde zijnde verordening gedeeltelijk nietig heeft verklaard omdat het van oordeel was dat de Commissie de sommatiemethode onjuist heeft toegepast, in welk geval het Gerecht verordening nr. 1272/2008 heeft geschonden, aangezien die verordening niet vereist dat de oplosbaarheid van de stof in zijn geheel in aanmerking wordt genomen wanneer die methode wordt toegepast.

In de derde plaats is de Commissie van mening dat het Gerecht het Unierecht heeft geschonden door de grenzen te overschrijden van de rechtmatigheidstoetsing van de bestreden verordening en het de bewijzen op basis waarvan de bestreden verordening was vastgesteld, onjuist heeft opgevat.


(1)  PB L 261, blz. 5.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/21


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 21 december 2015 — Security Service Srl/Ministero dell’Interno e.a.

(Zaak C-692/15)

(2016/C 106/22)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Security Service Srl

Verwerende partijen: Ministero dell’Interno, Questura di Napoli, Questura di Roma

Prejudiciële vragen

1)

Sluit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie Commissie/Italië, C-465/05, EU:C:2007:781, waarbij het Hof heeft geoordeeld dat de Italiaanse Staat de krachtens de artikelen 43 en 49 EG-Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen, door te bepalen dat:

a)

de activiteit van particuliere bewaker enkel kan worden uitgeoefend na voorafgaande aflegging van een eed van trouw aan de Italiaanse Republiek;

b)

de activiteit van particuliere beveiliging slechts door een in een andere lidstaat gevestigde dienstverrichter kan worden uitgeoefend na afgifte van een territoriaal beperkte vergunning door de Prefetto (prefect), zonder dat daarbij rekening wordt gehouden met de verplichtingen waaraan de dienstverrichter reeds in zijn lidstaat van oorsprong is onderworpen;

c)

bedoelde vergunning een beperkte territoriale geldigheid heeft en dat bij de afgifte ervan rekening wordt gehouden met het aantal en de omvang van de in het betrokken gebied reeds actieve ondernemingen op het gebied van de particuliere beveiliging;

d)

particuliere beveiligingsbedrijven een vestiging moeten hebben in iedere provincie waarin zij werkzaam zijn;

e)

het personeel van de ondernemingen individuele toestemming moet hebben verkregen om als particuliere bewaker werkzaam te zijn, zonder dat daarbij rekening wordt gehouden met de controles en verificaties die reeds in de lidstaat van oorsprong zijn verricht;

f)

beveiligingsbedrijven slechts een vergunning kunnen verkrijgen indien zij een minimum- en/of maximumpersoneelsbezetting hebben;

g)

deze ondernemingen een waarborgsom moeten storten bij de Cassa deposito e prestiti, en

h)

de prijzen van de diensten op het gebied van de particuliere beveiliging in de vergunning van de prefect worden vastgesteld, waarbij de prijzen enkel binnen een van tevoren vastgestelde marge mogen schommelenop zich uit dat de provinciale met de openbare orde belaste dienst (Questore) bevoegd is om de bestreden dienstvoorschriften op te leggen die het inzetten van een minimumaantal agenten (twee) verplichten voor de opdrachten betreffende bepaalde diensten?

2)

Vertoont deze vraag, hoewel het om een nieuwe vraag gaat, gelijkenissen die van die aard zijn dat tot hetzelfde besluit kan worden gekomen, vanuit het oogpunt van de artikelen 43 en 49 EG-Verdrag?


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/22


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 21 december 2015 — Il Camaleonte Srl/Questore di Napoli, Ministero dell’Interno

(Zaak C-693/15)

(2016/C 106/23)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Il Camaleonte Srl

Verwerende partijen: Questore di Napoli, Ministero dell’Interno

Prejudiciële vragen

1)

Sluit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie Commissie/Italië, C-465/05, EU:C:2007:781, waarbij het Hof heeft geoordeeld dat de Italiaanse Staat de krachtens de artikelen 43 en 49 EG-Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen, door te bepalen dat:

a)

de activiteit van particuliere bewaker enkel kan worden uitgeoefend na voorafgaande aflegging van een eed van trouw aan de Italiaanse Republiek;

b)

de activiteit van particuliere beveiliging slechts door een in een andere lidstaat gevestigde dienstverrichter kan worden uitgeoefend na afgifte van een territoriaal beperkte vergunning door de Prefetto (prefect), zonder dat daarbij rekening wordt gehouden met de verplichtingen waaraan de dienstverrichter reeds in zijn lidstaat van oorsprong is onderworpen;

c)

bedoelde vergunning een beperkte territoriale geldigheid heeft en dat bij de afgifte ervan rekening wordt gehouden met het aantal en de omvang van de in het betrokken gebied reeds actieve ondernemingen op het gebied van de particuliere beveiliging;

d)

particuliere beveiligingsbedrijven een vestiging moeten hebben in iedere provincie waarin zij werkzaam zijn;

e)

het personeel van de ondernemingen individuele toestemming moet hebben verkregen om als particuliere bewaker werkzaam te zijn, zonder dat daarbij rekening wordt gehouden met de controles en verificaties die reeds in de lidstaat van oorsprong zijn verricht;

f)

beveiligingsbedrijven slechts een vergunning kunnen verkrijgen indien zij een minimum- en/of maximumpersoneelsbezetting hebben;

g)

deze ondernemingen een waarborgsom moeten storten bij de Cassa deposito e prestiti, en

h)

de prijzen van de diensten op het gebied van de particuliere beveiliging in de vergunning van de prefect worden vastgesteld, waarbij de prijzen enkel binnen een van tevoren vastgestelde marge mogen schommelen op zich uit dat de provinciale met de openbare orde belaste dienst (Questore) bevoegd is om de bestreden dienstvoorschriften op te leggen die het inzetten van een minimumaantal agenten (twee) verplichten voor de opdrachten betreffende bepaalde diensten?

2)

Vertoont deze vraag, hoewel het om een nieuwe vraag gaat, gelijkenissen die van die aard zijn dat tot hetzelfde besluit kan worden gekomen, vanuit het oogpunt van de artikelen 43 en 49 EG-Verdrag?


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/23


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 21 december 2015 — Vigilanza Privata Turris Srl/Questore di Napoli

(Zaak C-694/15)

(2016/C 106/24)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Vigilanza Privata Turris Srl

Verwerende partij: Questore di Napoli

Prejudiciële vragen

1)

Sluit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie Commissie/Italië, C-465/05, EU:C:2007:781, waarbij het Hof heeft geoordeeld dat de Italiaanse Staat de krachtens de artikelen 43 en 49 EG-Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen, door te bepalen dat:

a)

de activiteit van particuliere bewaker enkel kan worden uitgeoefend na voorafgaande aflegging van een eed van trouw aan de Italiaanse Republiek;

b)

de activiteit van particuliere beveiliging slechts door een in een andere lidstaat gevestigde dienstverrichter kan worden uitgeoefend na afgifte van een territoriaal beperkte vergunning door de Prefetto (prefect), zonder dat daarbij rekening wordt gehouden met de verplichtingen waaraan de dienstverrichter reeds in zijn lidstaat van oorsprong is onderworpen;

c)

bedoelde vergunning een beperkte territoriale geldigheid heeft en dat bij de afgifte ervan rekening wordt gehouden met het aantal en de omvang van de in het betrokken gebied reeds actieve ondernemingen op het gebied van de particuliere beveiliging;

d)

particuliere beveiligingsbedrijven een vestiging moeten hebben in iedere provincie waarin zij werkzaam zijn;

e)

het personeel van de ondernemingen individuele toestemming moet hebben verkregen om als particuliere bewaker werkzaam te zijn, zonder dat daarbij rekening wordt gehouden met de controles en verificaties die reeds in de lidstaat van oorsprong zijn verricht;

f)

beveiligingsbedrijven slechts een vergunning kunnen verkrijgen indien zij een minimum- en/of maximumpersoneelsbezetting hebben;

g)

deze ondernemingen een waarborgsom moeten storten bij de Cassa deposito e prestiti, en

h)

de prijzen van de diensten op het gebied van de particuliere beveiliging in de vergunning van de prefect worden vastgesteld, waarbij de prijzen enkel binnen een van tevoren vastgestelde marge mogen schommelen op zich uit dat de provinciale met de openbare orde belaste dienst (Questore) bevoegd is om de bestreden dienstvoorschriften op te leggen die het inzetten van een minimumaantal agenten (twee) verplichten voor de opdrachten betreffende bepaalde diensten?

2)

Vertoont deze vraag, hoewel het om een nieuwe vraag gaat, gelijkenissen die van die aard zijn dat tot hetzelfde besluit kan worden gekomen, vanuit het oogpunt van de artikelen 43 en 49 EG-Verdrag?


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/24


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per il Piemonte (Italië) op 28 december 2015 — MB Srl/Società Metropolitana Acque Torino (SMAT)

(Zaak C-697/15)

(2016/C 106/25)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per il Piemonte

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: MB Srl

Verwerende partij: Società Metropolitana Acque Torino (SMAT)

Prejudiciële vraag

Verzetten de Unierechtelijke beginselen van de bescherming van het gewettigd vertrouwen en de rechtszekerheid, gelezen in samenhang met de grondbeginselen van het vrije verkeer van goederen, de vrijheid van vestiging en de vrije dienstverrichting volgens het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), alsook de beginselen die daarvan zijn afgeleid, met name de gelijkheid van behandeling, het discriminatieverbod, het beginsel van wederzijdse erkenning, het evenredigheids- en het transparantiebeginsel, zoals daarnaar (laatstelijk) wordt verwezen in richtlijn 2014/24/EU (1), zich tegen een nationale wettelijke regeling, zoals de Italiaanse wettelijke regeling die voortvloeit uit de artikelen 87, lid 4, en 86, lid 3 bis, van Decreto legislativo nr. 163 van 2006, juncto artikel 26, lid 6, van Decreto legislativo nr. 81 van 2008, zoals deze bepalingen overeenkomstig artikel 99 van het wetboek bestuursprocesrecht („Codice del processo amministrativo”) ter waarborging van de eerbiediging van de wet en de uniforme uitlegging ervan zijn uitgelegd bij de arresten nr. 3 en nr. 9 van 2015 van de Adunanza plenaria del Consiglio di Stato (Grote kamer van de Raad van State), volgens welke het ontbreken in de economische offerte van de afzonderlijke vermelding van de kosten van de veiligheidsmaatregelen in de onderneming in een procedure voor de plaatsing van een overheidsopdracht voor werken hoe dan ook tot de uitsluiting van de betrokken onderneming leidt, zelfs indien van deze verplichting tot afzonderlijke vermelding van die kosten geen sprake is in het bestek of in de oproep tot inschrijvingen en evenmin in het voor de indiening van de offerte in te vullen formulier dat als bijlage daarbij ter beschikking stond, en ongeacht het feit dat de betrokken offerte wel degelijk voorzag in de middelen ter dekking van de minimumkosten van de interne bedrijfskosten voor de veiligheid?


(1)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG (PB L 94, blz. 65).


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/24


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d'État (Frankrijk) op 6 januari 2016 — Holcim France SAS, rechtsopvolger van de vennootschap Euro Stockage, Enka SA/Ministre des finances et des comptes publics

(Zaak C-6/16)

(2016/C 106/26)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d'État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Holcim France SAS, rechtsopvolger van de vennootschap Euro Stockage, Enka SA

Verwerende partij: Ministre des finances et des comptes publics

Prejudiciële vragen

1)

Als een nationale regeling van een lidstaat in het nationaal recht gebruik maakt van de mogelijkheid voorzien in artikel 1, lid 2, van richtlijn 90/435/EEG van 23 juli 1990 (1), kunnen dan de handelingen of overeenkomsten ter uitvoering van die mogelijkheid, worden getoetst aan het primaire Unierecht?

2)

Moeten de bepalingen van artikel 1, lid 2, van die richtlijn, die de lidstaten een ruime beoordelingsmarge geven om te bepalen welke voorschriften noodzakelijk zijn „ter bestrijding van fraude en misbruiken”, aldus worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staan dat een lidstaat een mechanisme instelt dat ertoe strekt het voordeel van de vrijstelling niet toe te kennen voor dividenden die worden uitgekeerd aan een rechtspersoon die direct of indirect wordt gecontroleerd door personen die zijn gevestigd in landen die geen leden van de Unie zijn, behalve indien die rechtspersoon aantoont dat de keten van deelnemingen niet als voornaamste of als een van haar voornaamste doelen heeft in aanmerking te komen voor de vrijstelling?

3)

a)

Als de verenigbaarheid met het Unierecht van het voornoemde „anti-misbruik”-mechanisme ook moet worden getoetst aan de bepalingen van het Verdrag, moet daarbij ook rekening worden gehouden met het voorwerp van de betrokken wetgeving, in het licht van de bepalingen van artikel 43 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, thans artikel 49 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, wanneer de vennootschap die in aanmerking komt voor de uitkering van de dividenden, als resultaat van de keten van deelnemingen die als een van haar voornaamste doelstellingen het voordeel van de vrijstelling heeft, direct of indirect wordt gecontroleerd door een of meerdere personen die zijn gevestigd in derde landen, en die zich dus niet kunnen beroepen op de vrijheid van vestiging?

b)

Als voornoemde vraag ontkennend wordt beantwoord, moet dan de verenigbaarheid worden onderzocht in het licht van artikel 56 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, thans artikel 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie?

4)

Moeten voornoemde bepalingen aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling die de dividenden die een vennootschap van een lidstaat uitkeert aan een vennootschap die is gevestigd in een andere lidstaat, uitsluit van de vrijstelling van de bronbelasting, wanneer die dividenden worden uitgekeerd aan een rechtspersoon die direct of indirect wordt gecontroleerd door een of meerdere personen die zijn gevestigd in landen die geen leden van de Europese Unie zijn, tenzij zij aantoont dat die keten van deelnemingen niet als voornaamste of als een van haar voornaamste doelen heeft om voor die vrijstelling in aanmerking komen?


(1)  Richtlijn van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (PB L 225, blz. 6).


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk) op 11 januari 2016 — De vennootschap Euro Park Service, rechtsopvolgster van de vennootschap Cairnbulg Nanteuil/Ministre des finances et des comptes publics

(Zaak C-14/16)

(2016/C 106/27)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d’État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: De vennootschap Euro Park Service, rechtsopvolgster van de vennootschap Cairnbulg Nanteuil

Verwerende partij: Ministre des finances et des comptes publics

Prejudiciële vragen

1)

Wanneer een nationale wettelijke regeling van een lidstaat in het nationale recht gebruikt maakt van de mogelijkheid van artikel 11, punt 1, van richtlijn 90/434/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten (1), bestaat er dan in het licht van het primaire recht van de Europese Unie ruimte voor toezicht op de handelingen die zijn vastgesteld ter uitvoering van deze mogelijkheid?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, moet dan artikel 43 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschappen, thans artikel 49 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling die, met het doel fraude of belastingontwijking te bestrijden, voor het gebruik van de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies en gelijkgestelde transacties alleen ten aanzien van de inbreng in buitenlandse vennootschappen de voorwaarde stelt dat vooraf goedkeuring is verstrekt, en niet ten aanzien van de inbreng in binnenlandse rechtspersonen?


(1)  PB L 225, blz. 1.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/26


Hogere voorziening ingesteld op 13 januari 2016 door Al-Bashir Mohammed Al-Faqih, Ghunia Abdrabbah, Taher Nasuf, Sanabel Relief Agency Ltd tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 28 oktober 2015 in zaak T-134/11, Al-Bashir Mohammed Al-Faqih, Ghunia Abdrabbah, Taher Nasuf, Sanabel Relief Agency Ltd/Europese Commissie

(Zaak C-19/16 P)

(2016/C 106/28)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwiranten: Al-Bashir Mohammed Al-Faqih, Ghunia Abdrabbah, Taher Nasuf, Sanabel Relief Agency Ltd (vertegenwoordigers: N. Garcia-Lora, Solicitor, E. Grieves, Barrister)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Raad van de Europese Unie, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

Conclusies

de bestreden beslissing van 28 oktober 2015 vernietigen

de beslissing van het Hof in de plaats stellen en de bestreden maatregelen nietig verklaren

de Commissie, de Raad en het Verenigd Koninkrijk verwijzen in de kosten van de procedures voor het Gerecht en voor het Hof.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren rekwiranten vier middelen aan.

Eerste middel: betwisting van de beslissing van het Gerecht dat de grieven tegen de beslissing ten gronde om de eerste drie rekwiranten op de lijst te plaatsen, voor het Gerecht niet naar behoren zijn aangevoerd. Het Gerecht heeft nagelaten het vierde middel juist te omschrijven als een betwisting van de beoordeling van de feiten door de Commissie. Het Gerecht heeft nagelaten rekening te houden met de opmerkingen van rekwiranten, die in overweging moesten worden genomen omdat a) het Hof erom had verzocht, b) zij zijn aangevoerd vóór het verweer van de Commissie en c) rekwiranten steeds hebben aangegeven dat zij de beoordeling van de feiten wensten te betwisten. De beoordeling van het Gerecht was in strijd met het arrest van 14 april 2015, in zaak T-527/09, Ayad/Commissie.

Tweede middel: betwisting van de beslissing van het Gerecht omdat het heeft nagelaten zich te schikken naar de bindende rechtskracht van Kadi II. Het Gerecht heeft nagelaten zelf te onderzoeken of de bezwaren tegen de motivering gegrond waren.

Derde middel: betwisting van de vaststelling van het Gerecht dat de Commissie de plaatsing op de lijst zorgvuldig en onafhankelijk heeft onderzocht. De vaststelling van het Hof dat de Commissie een dergelijk onderzoek heeft gevoerd, is ongegrond gelet op de feiten en eerdere rechtspraak in andere gelijkaardige zaken.

Vierde middel: betwisting van de beslissing van het Gerecht dat blijk heeft gegeven van een verkeerde rechtsopvatting door te oordelen dat Sanabel niet in rechte kon optreden. Of Sanabel in rechte kan optreden is niet afhankelijk van een analoge toepassing van criteria uit het nationale recht, maar van de vraag of zij kan worden geacht als dusdanig te worden aangemerkt.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/27


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het First-tier Tribunal (Tax Chamber) (Verenigd Koninkrijk) op 25 januari 2016 — Compass Contract Services Limited/Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs

(Zaak C-38/16)

(2016/C 106/29)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

First-tier Tribunal (Tax Chamber)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Compass Contract Services Limited

Verwerende partij: Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs

Prejudiciële vragen

1)

Resulteert het in het Verenigd Koninkrijk gemaakte verschil in behandeling tussen Fleming-vorderingen betreffende btw over latere handelingen (die konden worden ingediend voor tijdvakken eindigend vóór 4 december 1996) en Fleming-vorderingen betreffende voorbelasting (die konden worden ingediend voor tijdvakken eindigend vóór 1 mei 1997 — dus later dan mogelijk was voor Fleming-vorderingen betreffende btw over latere handelingen) in:

(a)

schending van het Unierechtelijke gelijkheidsbeginsel, en/of

(b)

schending van het Unierechtelijke beginsel van fiscale neutraliteit, en/of

(c)

schending van het Unierechtelijke doeltreffendheidsbeginsel, en/of

(d)

schending van een ander toepasselijk beginsel van Unierecht?

2)

Indien de eerste vraag, onder a) en/of b), c), d), bevestigend wordt beantwoord, hoe moeten Fleming-vorderingen betreffende btw over latere handelingen die betrekking hebben op de periode van 4 december 1996 tot en met 30 april 1997 dan worden behandeld?


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/28


Hogere voorziening ingesteld op 4 februari 2016 door European Bicycle Manufacturers Association tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 26 november 2015 in zaak T-425/13, Giant (China) Co. Ltd/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-61/16 P)

(2016/C 106/30)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: European Bicycle Manufacturers Association (vertegenwoordigers: L. Ruessmann, avocat, J. Beck, solicitor)

Andere partijen in de procedure: Giant (China) Co. Ltd, Raad van de Europese Unie, Europese Commissie

Conclusies

de hogere voorziening ontvankelijk en gegrond verklaren;

het arrest van het Gerecht vernietigen;

ten gronde uitspraak doen en het verzoek tot vernietiging afwijzen of de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor een beslissing ten gronde op het verzoek tot vernietiging; en

verzoekster voor het Gerecht verwijzen in rekwirantes kosten van de hogere voorziening en de interventie voor het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Eerste middel: het Gerecht heeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting gegeven door een onjuiste juridische analyse uit te voeren van de toepassing door de Raad van artikel 18 van de basisverordening. Anders dan het Gerecht heeft vastgesteld, was artikel 18, lid 1, van verordening nr. 502/2013 (1) op het Giant-concern in zijn geheel van toepassing, omdat het de instellingen ontbrak aan volledige en uitgebreide informatie over de verbonden ondernemingen, en niet alleen aan informatie over de uitvoerprijs van het concern.

Tweede middel: het Gerecht heeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting gegeven door te oordelen dat de Raad het niet verstrekken van basisinformatie door Giant niet kon aanmerken als niet-medewerking in de zin van artikel 18, lid 1, van de basisverordening. De vereiste informatie was basisinformatie die de instellingen nodig hadden om een volledig en juist beeld te krijgen van het Giant-concern en derhalve vormde het niet verstrekken van die informatie niet-medewerking, waardoor twijfel rees over de betrouwbaarheid van de door Giant verstrekte informatie.

Derde middel: het Gerecht heeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting gegeven door te oordelen dat er geen risico van ontwijking zou bestaan indien aan Giant, maar niet aan Jinshan een individueel antidumpingrecht werd toegekend. De bezorgdheid van de instellingen over ontwijking door verbonden ondernemingen in de onderhavige zaak is gerechtvaardigd en vormt een geldige extra grond voor afwijzing van het door Giant ingediende verzoek om een individueel antidumpingrecht.


(1)  Verordening (EU) nr. 502/2013 van de Raad van 29 mei 2013 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 990/2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 (PB L 153, blz. 17).


Gerecht

21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/29


Arrest van het Gerecht van 4 februari 2016 — GFKL Financial Services/Commissie

(Zaak T-620/11) (1)

([„Staatssteun - Duitse wettelijke belastingregeling betreffende de overdracht van verliezen op toekomstige belastingjaren (Sanierungsklausel) - Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard - Beroep tot nietigverklaring - Individueel geraakt - Ontvankelijkheid - Begrip staatssteun - Selectief karakter - Aard en opzet van het belastingstelsel - Openbare middelen - Motiveringsplicht - Gewettigd vertrouwen”])

(2016/C 106/31)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: GFKL Financial Services AG (Essen, Duitsland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Schweda, S. Schultes-Schnitzlein, J. Eggers en M. Knebelsberger, en vervolgens M. Schweda, J. Eggers, M. Knebelsberger en F. Loose, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk T. Maxian Rusche, M. Adam en R. Lyal, en vervolgens T. Maxian Rusche, R. Lyal en M. Noll-Ehlers, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verzoekende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: T. Henze en K. Petersen, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van besluit 2011/527/EU van de Commissie van 26 januari 2011 betreffende de steunmaatregel van Duitsland C 7/10 (ex CP 250/09 en NN 5/10) „KStG, Sanierungsklausel” (PB L 235, blz. 26)

Dictum

1)

De exceptie van niet-ontvankelijkheid wordt afgewezen.

2)

Het beroep wordt ongegrond verklaard.

3)

GFKL Financial Services AG zal haar eigen kosten en twee derde van de kosten van de Europese Commissie dragen. De Commissie zal een derde van haar eigen kosten dragen.

4)

De Bondsrepubliek Duitsland zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 39 van 11.2.2012.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/29


Arrest van het Gerecht van 4 februari 2016 — Isotis/Commissie

(Zaak T-562/13) (1)

((„Arbitragebeding - Kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie - Overeenkomst REACH112 - Terugbetaling van de voorschotten - Subsidiabele kosten”))

(2016/C 106/32)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Koinonia Tis Pliroforias Anoichti Stis Eidikes Anagkes — Isotis (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: S. Skliris, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Di Paolo en S. Lejeune, gemachtigden, aanvankelijk bijgestaan door E. Petritsi, vervolgens door E. Roussou, advocaten)

Voorwerp

Verzoeken op basis van artikel 272 VWEU tot, primair, ongegrondverklaring van het verzoek van de Commissie tot terugbetaling van de voorfinanciering ten bedrage van 47 197,93 EUR, die aan verzoekster is betaald op grond van de tussen de Europese Gemeenschap en verzoekster gesloten overeenkomst nr. 238940, „REsponding to All Citizens needing Help (REACH112)”, en, subsidiair, ongegrondverklaring van het verzoek van de Commissie tot terugbetaling van die voorfinanciering wat de voor de eerste referentieperiode van het REACH112-project bij de Commissie gedeclareerde uitgaven ten bedrage van 13 821,12 EUR betreft en tegenvordering om verzoekster te veroordelen tot terugbetaling van de op grond van die overeenkomst onverschuldigd betaalde voorfinanciering, vermeerderd met vertragingsrente

Dictum

1)

Er behoeft geen uitspraak te worden gedaan op het verzoek van Koinonia Tis Pliroforias Anoichti Stis Eidikes Anagkes — Isotis tot vaststelling dat zij, aangezien de algemene voorwaarden van het zesde kaderprogramma niet van toepassing zijn op de betrokken overeenkomst, geen forfaitaire schadevergoeding kan verschuldigd zijn op grond van die overeenkomst en dat de Europese Commissie de betrokken overeenkomst derhalve heeft geschonden door een dergelijke schadevergoeding te eisen.

2)

Het verzoek van Koinonia Tis Pliroforias Anoichti Stis Eidikes Anagkes — Isotis tot ongegrondverklaring van het verzoek tot terugbetaling van de voorfinanciering die zij heeft ontvangen op grond van overeenkomst nr. 238940, „REsponding to All Citizens needing Help (REACH112)”, wordt toegewezen wat de door haar voor de eerste referentieperiode van het REACH112-project opgegeven kosten betreft.

3)

Het beroep van Koinonia Tis Pliroforias Anoichti Stis Eidikes Anagkes — Isotis wordt verworpen voor het overige.

4)

Het verzoek van de Commissie om Koinonia Tis Pliroforias Anoichti Stis Eidikes Anagkes — Isotis te veroordelen tot terugbetaling van de voorfinanciering die zij heeft ontvangen op grond van overeenkomst nr. 238940, „REsponding to All Citizens needing Help (REACH112)”, wordt afgewezen wat de door haar voor de eerste referentieperiode van het REACH112-project opgegeven kosten betreft.

5)

Koinonia Tis Pliroforias Anoichti Stis Eidikes Anagkes — Isotis wordt veroordeeld tot betaling aan de Commissie van 33 376,81 EUR, vermeerderd met vertragingsrente van 4 % per jaar vanaf 29 oktober 2013 tot wanneer dit bedrag volledig is betaald.

6)

Koinonia Tis Pliroforias Anoichti Stis Eidikes Anagkes — Isotis en de Commissie dragen elk hun eigen kosten.


(1)  PB C 9 van 11.1.2014.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/30


Arrest van het Gerecht van 4 februari 2016 — Italian International Film/EACEA

(Zaak T-676/13) (1)

([„Programma ter ondersteuning van de Europese audiovisuele sector (MEDIA 2007) - Maatregelen ter ondersteuning van de transnationale distributie van Europese films - Oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van het „selectieve” stelsel 2013 - Handeling van het EACEA waarmee verzoekster ervan in kennis wordt gesteld dat haar aanvraag voor de film „Only God Forgives” is afgewezen - Handeling van het EACEA waarmee de afwijzing wordt bevestigd onder aanvoering van nieuwe gronden - Bevoegdheid - Verdeling van taken tussen de Commissie en het EACEA - Gebonden bevoegdheid - Beroep tot nietigverklaring - Handeling waartegen kan worden opgekomen - Ontvankelijkheid - Motiveringsplicht - Vaste richtsnoeren 2012-2013 - Overeenkomst inzake materiële of fysieke distributie - Geen voorafgaande mededeling aan het EACEA - Niet-subsidiabele aanvraag”])

(2016/C 106/33)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Italian International Film Srl (Rome, Italië) (vertegenwoordigers: A. Fratini, B. Bettelli en M. Bottino, advocaten)

Verwerende partij: Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur (EACEA) (vertegenwoordigers: H. Monet en D. Homann, gemachtigden, bijgestaan door D. Fosselard en A. Duron, advocaten)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van het besluit houdende afwijzing van de aanvraag van verzoekster om toekenning van subsidie voor de film „Only God Forgives”, ingediend in het kader van de oproep tot het indienen van voorstellen EACEA/21/12 MEDIA 2007 — Steun voor de transnationale distributie van Europese films — het „selectieve” programma 2013 (PB 2012, C 300, blz. 5), bekendgemaakt overeenkomstig besluit nr. 1718/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 betreffende de uitvoering van een programma ter ondersteuning van de Europese audiovisuele sector (MEDIA 2007) (PB L 327, blz. 12), vastgesteld voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Italian International Film Srl en het Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur (EACEA) dragen elk hun eigen kosten.


(1)  PB C 45 van 15.2.2014.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/31


Arrest van het Gerecht van 5 februari 2016 — Kicktipp/BHIM — Società Italiana Calzature (kicktipp)

(Zaak T-135/14) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk kicktipp - Ouder nationaal woordmerk KICKERS - Regel 19 van verordening (EG) nr. 2868/95 - Regel 98, lid 1, van verordening nr. 2868/95 - Relatieve weigeringsgrond - Geen verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2016/C 106/34)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Kicktipp GmbH (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Dreyer, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: I. Harrington, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Società Italiana Calzature Srl (Milaan, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cantaluppi, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 12 december 2013 (zaak R 1061/2012-2) inzake een oppositieprocedure tussen Società Italiana Calzature Srl en Kicktipp GmbH

Dictum

1)

De beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 12 december 2013 (zaak R 1061/2012-2) wordt vernietigd.

2)

Het BHIM zal zijn eigen kosten dragen, alsmede de kosten van Kicktipp GmbH.

3)

Società Italiana Calzature Srl zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 135 van 5.5.2014.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/32


Arrest van het Gerecht van 4 februari 2016 — Meica/BHIM — Salumificio Fratelli Beretta (STICK MiniMINI Beretta)

(Zaak T-247/14) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk STICK MiniMINI Beretta - Ouder gemeenschapswoordmerk MINI WINI - Relatieve weigeringsgrond - Geen verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikel 8, lid 3, van verordening (EG) nr. 216/96”])

(2016/C 106/35)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Meica Ammerländische Fleischwarenfabrik Fritz Meinen GmbH & Co. KG (Edewecht, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Labesius, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Poch, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Salumificio Fratelli Beretta SpA (Barzanò, Italië) (vertegenwoordigers: G. Ghisletti, F. Braga en P. Pozzi, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 14 februari 2014 (zaak R 1159/2013-4) inzake een oppositieprocedure tussen Meica Ammerländische Fleischwarenfabrik Fritz Meinen GmbH & Co. KG en Salumificio Fratelli Beretta SpA

Dictum

1)

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 14 februari 2014 (zaak R 1159/2013-4) wordt vernietigd, voor zover daarbij de vordering van Meica Ammerländische Fleischwarenfabrik Fritz Meinen GmbH & Co. KG tot herziening van de beslissing van de oppositieafdeling betreffende de diensten van klasse 43 was verworpen.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Meica Ammerländische Fleischwarenfabrik Fritz Meinen GmbH & Co. KG, het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) en Salumificio Fratelli Beretta SpA dragen elk hun eigen kosten.


(1)  PB C 235 van 21.7.2014.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/32


Arrest van het Gerecht van 4 februari 2016 — Italië/Commissie

(Zaak T-686/14) (1)

((„EOGFL - Afdeling „Garantie” - ELGF en Elfpo - Aan financiering onttrokken uitgaven - Groenten en fruit - Tomatenverwerkende sector - Steun voor producentenorganisaties - Door Italië gedane uitgaven - Evenredigheid - Gezag van gewijsde”))

(2016/C 106/36)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri, gemachtigde, bijgestaan door G. Galluzzo, avvocato dello Stato)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Bianchi en K. Skelly, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van uitvoeringsbesluit 2014/458/EU van de Commissie van 9 juli 2014 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB L 205, blz. 62), voor zover het betrekking heeft op de Italiaanse Republiek

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 395 van 10.11.2014.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/33


Arrest van het Gerecht van 4 februari 2016 — PRIMA/Commissie

(Zaak T-722/14) (1)

((„Overheidsopdrachten voor diensten - Aanbestedingsprocedure - Ondersteuning van de vertegenwoordiging van de Europese Commissie in Bulgarije bij de organisatie van openbare evenementen - Afwijzing van de offerte van een inschrijver en gunning van de opdracht aan een andere inschrijver - Gunningscriteria - Motiveringsplicht - Begrip „relatieve voordelen van de geselecteerde offerte” - Transparantie”))

(2016/C 106/37)

Procestaal: Bulgaars

Partijen

Verzoekende partij: PRIMA — Produtsentska, reklamna, informatsionna i mediyna agentsia AD (Sofia, Bulgarije) (vertegenwoordiger: Y. Ruskov, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Di Paolo, P. Mihaylova en D. Roussanov, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 12 augustus 2014 houdende afwijzing van de offerte die verzoekster heeft ingediend in het kader van aanbesteding PO/2013-13/SOF met betrekking tot de ondersteuning van de vertegenwoordiging van de Commissie in Bulgarije bij de organisatie van openbare evenementen en houdende gunning van de opdracht aan een andere inschrijver, alsook tot nietigverklaring van de „daaropvolgende besluiten”, waaronder het besluit van 12 september 2014 tot sluiting van de overeenkomst ter uitvoering van de opdracht

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

PRIMA — Produtsentska, reklamna, informatsionna i mediyna agentsia AD wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 462 van 22.12.2014.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/34


Arrest van het Gerecht van 5 februari 2016 — Airpressure Bodyforming/BHIM (Slim legs by airpressure bodyforming)

(Zaak T-842/14) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk Slim legs by airpressure bodyforming - Weigering van inschrijving door de onderzoeker - Absolute weigeringsgronden - Beschrijvend karakter - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2016/C 106/38)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Airpressure Bodyforming GmbH (Berchtesgaden, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Merz, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: C. Martini en M. Fischer, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het BHIM van 29 oktober 2014 (zaak R 1570/2014-5) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken Slim legs by airpressure bodyforming, als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Airpressure Bodyforming GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 65 van 23.2.2015.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/34


Beschikking van het Gerecht van 28 december 2015 — Skype/BHIM — Sky International (SKYPE)

(Zaak T-797/14) (1)

((„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Intrekking van de oppositie - Afdoening zonder beslissing”))

(2016/C 106/39)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Skype Ultd (Dublin, Ierland) (vertegenwoordigers: A. Carboni en M. Browne, solicitors)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: P. Bullock, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniënte voor het Gerecht: Sky International AG (Zug, Zwitserland) (vertegenwoordigers: D. Rose en J. Curry, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 29 september 2014 (zaak R 1075/2013-4) inzake een oppositieprocedure tussen Sky International AG en Skype

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Skype Ultd en Sky International AG dragen hun eigen kosten alsmede elk de helft van de kosten van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM).


(1)  PB C 46 van 9.2.2015.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/35


Beschikking van het Gerecht van 26 januari 2016 — Permapore/BHIM — José Joaquim Oliveira II — Jardins & Afins (Terraway)

(Zaak T-277/15) (1)

((„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk Terraway - Ouder nationaal en internationaal woordmerk TERRAWAY - Gedeeltelijke afwijzing van de oppositie - Niet-nakoming van de verplichting om binnen de gestelde termijn de beroepstaks te betalen - Beslissing van de kamer van beroep waarbij het beroep als niet-ingesteld wordt beschouwd - Kennelijk ongegrond beroep”))

(2016/C 106/40)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Permapore Ltd (Nenagh, Ierland) (vertegenwoordiger: J. Sales, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Schifko, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniënte voor het Gerecht: José Joaquim Oliveira II — Jardins & Afins Lda (Grijó, Portugal) (vertegenwoordigers: M. Oehen Mendes, R. Duarte Morais, M. Ribeiro da Fonseca en S. Luís Dias, advocaten)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van het besluit van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 5 maart 2015 (zaak R 2496/2014-1) inzake een oppositieprocedure tussen José Joaquim Oliveira II — Jardins & Afins Lda en Permapore Ltd

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Permapore Ltd draagt haar eigen kosten alsmede de kosten van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM).

3)

José Joaquim Oliveira II — Jardins & Afins Lda draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 245 van 27.7.2015.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/35


Beroep ingesteld op 31 juli 2015 — Voigt/Parlement

(Zaak T-618/15)

(2016/C 106/41)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Udo Voigt (Brussel, België) (vertegenwoordiger: P. Richter, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

nietigverklaring van de weigering van de voorzitter van het Europees Parlement om ruimten van het Europees Parlement ter beschikking te stellen voor de op 16 juni 2015 geplande persconferentie van verzoeker;

nietigverklaring van de beslissing van de voorzitter van het Europees Parlement van 16 juni 2015 om de Russische deelnemers aan de conferentie de toegang te ontzeggen;

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker twee middelen aan.

1.

Schending van de Verdragen

Verzoeker betoogt dat de afwijzing van het verzoek om de ruimten te gebruiken en de beslissing om de Russische deelnemers de toegang te ontzeggen, in strijd zijn met de Verdragen of de uitvoeringsbepalingen daarvan.

Verzoeker heeft volgens de regels van het Bureau van het Europees Parlement voor de organisatie van fractievergaderingen van 4 juli 2005 recht op terbeschikkingstelling van de gevraagde ruimten. Van uitzonderlijke weigeringsgronden is geen sprake, aangezien de ruimten op het bewuste ogenblik niet bezet waren en de geplande persconferentie geen gevaar voor de veiligheid of de goede werking van het Parlement vormde. Verzoekers recht om informatie te verstrekken over zijn parlementaire werkzaamheden, is dientengevolge geschonden.

De beslissing om de Russische genodigden de toegang te ontzeggen, is in strijd met het verbod op discriminatie op grond van etnische afkomst en nationaliteit (artikel 21, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie).

2.

Misbruik van bevoegdheid

Verzoeker betoogt dat de handelingen van de voorzitter van het Europees Parlement kennelijk willekeurig zijn en diametraal indruisen tegen het in het primaire recht neergelegde verbod van discriminatie.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/36


Beroep ingesteld op 21 januari 2016 — Indeutsch International/BHIM — Crafts Americana (weergave van herhaalde bogen tussen parallelle lijnen)

(Zaak T-20/16)

(2016/C 106/42)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: M/S. Indeutsch International (Noida, India) (vertegenwoordigers: D. Stone, D. Meale, A. Dykes, solicitors, en S. Malynicz, barrister)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Crafts Americana Group, Inc. (Vancouver, Verenigde Staten)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Houder van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: gemeenschapsbeeldmerk (weergave van herhaalde bogen tussen parallelle lijnen) — gemeenschapsmerk nr. 8 884 264

Procedure voor het BHIM: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 5 november 2015 in zaak R 1814/2014-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het BHIM en andere partij in hun eigen kosten en in die van verzoekster.

Aangevoerd middel

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/37


Beroep ingesteld op 25 januari 2016 — Comprojecto-Projectos e Construções e.a./ECB

(Zaak T-22/16)

(2016/C 106/43)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partijen: Comprojecto-Projectos e Construções, Lda (Lissabon, Portugal), Julião Maria Gomes de Azevedo (Lissabon), Paulo Eduardo Matos Gomes de Azevedo (Lissabon) en Isabel Maria Matos Gomes de Azevedo (Lissabon) (vertegenwoordiger: A. Ribeiro, advocaat)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank

Conclusies

voor recht verklaren, op grond van artikel 265 VWEU, dat de Europese Centrale Bank, door geen gevolg te geven aan de klacht die de verzoekende partijen hebben ingediend op 27 november 2015, onrechtmatig heeft nagelaten een besluit te nemen hoewel zij is uitgenodigd tot het nemen van een besluit;

subsidiair, het besluit van de Europese Centrale Bank nietig verklaren op grond van de artikelen 263 VWEU en 264 VWEU;

de Europese Centrale Bank op grond van artikel 340 VWEU en artikel 41, lid 3, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie veroordelen tot schadeloosstelling van de verzoekende partijen voor een bedrag van 4 199 780,43 EUR, vermeerderd met vertragingsrente tegen het wettelijke tarief tot aan de datum van daadwerkelijke betaling;

de Europese Centrale Bank verwijzen in de proceskosten op grond van artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

De Europese Centrale Bank heeft, uit nalatigheid en door te verzuimen een besluit te nemen, op ongegronde wijze geweigerd in te gaan op het tot haar gerichte verzoek om te handelen naar aanleiding van een klacht die de verzoekende partijen op 27 november 2015 hebben ingediend in verband met bepaalde onrechtmatige en ongegronde handelingen van de Banco de Portugal;

2.

Gebrek aan onpartijdigheid, transparantie, integriteit, deskundigheid, doeltreffendheid en verantwoordelijkheidszin, schending van het beginsel van gelijkheid voor de wet (schending van artikel 20 van het Handvest van de grondrechten);

3.

Schending van wezenlijke vormvereisten, schending van de Verdragen of de rechtsregels tot uitvoering ervan, misbruik van bevoegdheid;

4.

Bescherming en bevoordeling van IC Millenium/Bcp bij het gebruik van het financieel stelsel betreffende witwaspraktijken en niet-nakoming van de Unierechtelijke verplichtingen betreffende de vrijheid van kapitaalverkeer;

5.

Schending van artikel 11, lid 3, van richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”).


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/38


Beroep ingesteld op 21 januari 2016 — Sovena Portugal — Consumer Goods/BHIM — Mueloliva (FONTOLIVA)

(Zaak T-24/16)

(2016/C 106/44)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sovena Portugal — Consumer Goods, SA (Lissabon, Portugal) (vertegenwoordiger: D. Martins Pereira, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Mueloliva, SL (Cordoba, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Aanvrager: verzoekende partij

Betrokken merk: internationale inschrijving, met aanduiding van de Europese Unie, van het woordmerk „FONTOLIVA” — internationale merkinschrijving nr. 1 107 792, met aanduiding van de Europese Unie

Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 4 november 2015 in zaak R 1813/2014-2

Conclusies

Verzoekster verzoekt het Gerecht:

het beroep ontvankelijk te verklaren;

de bestreden beslissing in haar geheel te vernietigen;

de bestreden beslissing te herzien op basis van de in het onderhavige beroep aangevoerde middelen en in de Europese Unie merkbescherming te verlenen aan internationale inschrijving nr. 1 107 792;

het BHIM te verwijzen in verzoeksters kosten, daaronder begrepen de kosten die zij in deze zaak heeft gemaakt in de aanvraagprocedure bij het BHIM;

de andere partij in de procedure te verwijzen in de kosten die voor verzoekster zijn opgekomen in de beroepsprocedures bij het BHIM.

Aangevoerde middelen

verval van het oudere merk nr. 780 071 FUENOLIVA;

ontoereikend bewijs van het normaal gebruik van het oudere merk;

ontbreken van gevaar voor verwarring — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009;

inschrijving van twee oudere merken FONTOLIVA in Spanje.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/39


Beroep ingesteld op 25 januari 2016 — Haw Par/BHIM — Cosmowell (GelenkGold)

(Zaak T-25/16)

(2016/C 106/45)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Haw Par Corp. Ltd (Singapore, Singapore) (vertegenwoordigers: R. Härer, C. Schultze, J. Ossing, C. Weber, H. Ranzinger, C. Gehweiler, C. Brockmann, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Cosmowell GmbH (Sankt Johann in Tirol, Oostenrijk)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: gemeenschapsbeeldmerk met het woordelement „GelenkGold” — gemeenschapsmerk nr. 9 957 978

Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 4 november 2015 in zaak R 1907/2015-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het BHIM en andere partij in verzoeksters kosten van de procedure voor het Gerecht en voor de kamer van beroep.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 75, tweede volzin, van verordening nr. 207/2009.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/39


Beroep ingesteld op 25 januari 2016 — Caffè Nero Group/BHIM (CAFFÈ NERO)

(Zaak T-29/16)

(2016/C 106/46)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Caffè Nero Group Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: L. Cassidy, Solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Betrokken merk: gemeenschapswoordmerk „CAFFÈ NERO” — inschrijvingsaanvraag nr. 13 238 019

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 4 november 2015 in zaak R 410/2015-1

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

inschrijving van gemeenschapsmerkaanvraag nr. 13238019 toestaan;

de bezwaren tegen de gemeenschapsmerkaanvraag op basis van de artikelen 7, lid 1, onder b), c) en g), en artikel 7, lid 2, afwijzen;

aanvaarding en publicatie van de gemeenschapsmerkaanvraag voor alle aangeduide waren en diensten toestaan;

het BHIM verwijzen in verzoeksters kosten voor deze zaak.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 7, lid 1, onder b), c) en g), van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/40


Beroep ingesteld op 26 januari 2016 — M.I. Industries/BHIM — Natural Instinct (Natural Instinct Dog and Cat food as nature intended)

(Zaak T-30/16)

(2016/C 106/47)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: M.I. Industries, Inc. (Lincoln, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: T. Elias, Barrister, B. Cookson, Solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Natural Instinct Ltd (Camberley, Verenigd Koninkrijk)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Aanvrager: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: gemeenschapsbeeldmerk met de woordbestanddelen „Natural Instinct Dog and Cat food as nature intended” — inschrijvingsaanvraag nr. 11 438 074

Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het BHIM van 26 november 2015 in zaak R 2944/2014-5

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

toewijzing van oppositie nr. B 002 181 272 ingesteld door verzoekster en afwijzing van inschrijvingsaanvraag nr. 11 438 074 van NIL; subsidiair, verklaring dat verzoekster normaal gebruik van haar gemeenschapsmerken nr. 5 208 418 en nr. 5 208 201 met het oog op oppositie nr. B 002 181 272 heeft bewezen en terugverwijzing van de zaak naar de vijfde kamer van beroep voor beoordeling van de vraagstukken in verband met deze beide merken krachtens artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009; meer subsidiair, terugverwijzing van de zaak als geheel naar de vijfde kamer van beroep;

verwijzing van verweerder in de kosten van verzoekster in en als gevolg van dit beroep.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 42, lid 2, van verordening nr. 207/2009;

schending van regel 22, leden 3 en 4, van verordening nr. 2868/95;

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 75 van verordening nr. 207/2009.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/41


Beroep ingesteld op 25 januari 2016 — adp Gauselmann/BHIM (Juwel)

(Zaak T-31/16)

(2016/C 106/48)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: adp Gauselmann GmbH (Espelkamp, Duitsland) (vertegenwoordiger: P. Koch Moreno, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Betrokken merk: gemeenschapswoordmerk „Juwel” — inschrijvingsaanvraag nr. 12 426 888

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 16 november 2015 in zaak R 2571/2014-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het BHIM in de kosten.

Aangevoerd middel

Noch artikel 7, lid 1, onder b), noch artikel 7, lid 1, onder c), van verordening 207/2009 is van toepassing.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/42


Beroep ingesteld op 21 januari 2016 — Sony Computer Entertainment Europe/BHIM — Vieta Audio (Vita)

(Zaak T-35/16)

(2016/C 106/49)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sony Computer Entertainment Europe Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: S. Malynicz, barrister)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Vieta Audio, SA (Barcelona, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Houder van het betrokken merk: verzoekster

Betrokken merk: gemeenschapswoordmerk „Vita” — gemeenschapsmerk nr. 9 993 361

Procedure voor het BHIM: procedure tot vervallenverklaring

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het BHIM van 12 november 2015 in zaak R 2232/2014-5

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

het BHIM en de andere partij in de procedure te verwijzen in hun eigen kosten en in die van verzoekster.

Aangevoerd middel

schending van artikel 51, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/42


Beroep ingesteld op 26 januari 2016 — Caffè Nero Group/BHIM (CAFFÈ NERO)

(Zaak T-37/16)

(2016/C 106/50)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Caffè Nero Group Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: L. Cassidy, Solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Betrokken merk: gemeenschapsbeeldmerk met de woordelementen „CAFFÈ NERO” — inschrijvingsaanvraag nr. 13 436 175

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 6 november 2015 in zaak R 954/2015-1

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

inschrijving van gemeenschapsmerkaanvraag nr. 13436175 toestaan;

de bezwaren tegen de gemeenschapsmerkaanvraag op basis van de artikelen 7, lid 1, onder b), c) en g), en artikel 7, lid 2, afwijzen;

aanvaarding en publicatie van de gemeenschapsmerkaanvraag voor alle aangeduide waren en diensten toestaan;

het BHIM verwijzen in verzoeksters kosten voor deze zaak.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 7, lid 1, onder b), c) en g), van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/43


Beroep ingesteld op 25 januari 2016 — Nanu-Nana Joachim Hoepp/BHIM — Fink (NANA FINK)

(Zaak T-39/16)

(2016/C 106/51)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Nanu-Nana Joachim Hoepp GmbH & Co. KG (Bremen, Duitsland) (vertegenwoordiger: T. Boddien, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Nadine Fink (Bazel, Zwitserland)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: internationale inschrijving van het beeldmerk met de woordelementen „NANA FINK” — internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie nr. IR 1 111 651

Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 12 november 2015 in zaak R 679/2014-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing inzake oppositieprocedure B 2 125 543 (internationaal merk nr. IR 1 111 651);

verwijzing van het BHIM in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/44


Beroep ingesteld op 29 januari 2016 — 1&1 Telecom/Commissie

(Zaak T-43/16)

(2016/C 106/52)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: 1&1 Telecom GmbH (Montabaur, Duitsland) (vertegenwoordigers: J. Murach, advocaat, en P. Alexiadis, Solicitor)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie van 19 november 2015 als vastgesteld door de directeur-generaal Concurrentie in verband met de uitvoering van de corrigerende maatregel voor niet-MNO’s in de zaak COMP/M.7018 — Telefónica Deutschland/E-Plus („concentratiebesluit”), waarbij is geoordeeld dat de verbintenissenbrief in overeenstemming is met de definitieve toezeggingen en met het Unierecht;

de Commissie gelasten TEF DE te verzoeken een nieuwe verbintenissenbrief te verzenden die zich strikt beperkt tot de aan TEF DE opgelegde verplichting als vervat in punt 78 van de definitieve toezeggingen als goedgekeurd bij het concentratiebesluit;

de Commissie op grond van artikel 87 van de geconsolideerde versie van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht verwijzen in haar eigen kosten en die van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.

1.

Eerste middel, inhoudend dat de Commissie door de vaststelling van het besluit het recht kennelijk onjuist heeft toegepast, aangezien de Verdragen, de concentratiecontroleverordening van de Europese Unie („CoVo”), het concentratiebesluit en de definitieve toezeggingen geen enkele ruimte laten voor bepaling 2.3 van de verbintenissenbrief als aanvaard bij het besluit.

2.

Tweede middel, inhoudend dat de Commissie door de vaststelling van het besluit misbruik van haar bevoegdheden heeft gemaakt door rekening te houden met omstandigheden die geen verband houden met de mededinging, hetgeen in strijd is met de Verdragen, de CoVo en het concentratiebesluit.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/45


Beroep ingesteld op 1 februari 2016 — Azanta/BHIM — Novartis (NIMORAL)

(Zaak T-49/16)

(2016/C 106/53)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Azanta A/S (Hellerup, Denemarken) (vertegenwoordiger: M. Hoffgaard Rasmussen, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Novartis AG (Basel, Zwitserland)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Aanvrager: verzoekende partij

Betrokken merk: gemeenschapswoordmerk „NIMORAL” — inschrijvingsaanvraag nr. 12 204 079

Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 1 december 2015 in zaak R 634/2015-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

toewijzing van de aanvraag tot inschrijving van het betwiste merk.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/45


Hogere voorziening ingesteld op 9 februari 2016 door Carlo De Nicola tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 18 december 2015 in zaak F-45/11, De Nicola/EIB

(Zaak T-55/16 P)

(2016/C 106/54)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirerende partij: Carlo De Nicola (Strassen, Luxemburg) (vertegenwoordiger: G. Ferabecoli, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Investeringsbank

Conclusies

Rekwirant verzoekt het Gerecht:

de hogere voorziening ontvankelijk te verklaren en, met gedeeltelijke herziening van het bestreden arrest, de punten 2 en 3 van het dictum en de punten 61-67 van het bestreden arrest te vernietigen;

mitsdien, de EIB te veroordelen tot vergoeding van de schade die De Nicola heeft geleden, zoals geformuleerd in het inleidend verzoekschrift of, subsidiair, de zaak terug te verwijzen naar een andere kamer van het Gerecht voor ambtenarenzaken in een andere formatie, opdat het zich opnieuw uitspreekt over de vernietigde punten. De wederpartij te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Deze zaak is in wezen dezelfde als de zaken F-55/08 en F-59/09 waarin rekwirant en de Europese Investeringsbank tegenover elkaar staan.

Rekwirant preciseert in dit opzicht dat in het bestreden arrest geen uitspraak is gedaan over de vordering tot nietigverklaring van het beoordelingsrapport over 2009, van het besluit van 25 maart 2010 houdende weigering van bevordering, van de richtsnoeren voor 2009, van de twee brieven van de president van de EIB van 17 en 30 november 2010 en van „alle daarmee verbonden, daarop volgende en daaraan voorafgaande handelingen”.

Ter onderbouwing van de hogere voorziening voert rekwirant drie middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan de verplichting om de richtsnoeren voor 2009 en de brieven van de president van de EIB van 17 en 30 november 2010 nietig te verklaren.

Rekwirant stelt in dit opzicht met name dat indien het Gerecht tot het oordeel mocht komen dat de betrokken richtsnoeren onwettig zijn, hun nietigverklaring de verwerende partij verplicht om haar beoordeling te verrichten volgens criteria die correcter zijn en meer rekening houden met rekwirant en met zijn rechten.

2.

Tweede middel, ontleend aan de contractuele aard van de verhouding tussen rekwirant en de EIB.

Rekwirant stelt in dit opzicht dat hij om schadevergoeding wegens de contractuele aansprakelijkheid van de verwerende partij heeft gevraagd, en niet wegens de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Europese Unie. Het bestreden arrest stelt de personeelsleden van de EIB onder meer gelijk met de ambtenaren van de andere instellingen van de Unie, ofschoon de betrokken arbeidsverhouding onder het privaatrecht valt, waardoor de wettelijke regeling voor ambtenaren in casu niet van toepassing is.

3.

Derde middel, ontleend aan het verzoek om veroordeling tot vergoeding van de materiële en de immateriële schade.

Rekwirant is van mening dat het oordeel daarover in het bestreden arrest kennelijk onjuist is, zowel feitelijk als rechtens, en dat derhalve aan alle voorwaarden is voldaan om hem die vergoeding toe te kennen.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/46


Beschikking van het Gerecht van 19 januari 2016 — Klass/BHIM — F. Smit (PLAYSEAT en PLAYSEATS)

(Zaak T-540/14) (1)

(2016/C 106/55)

Procestaal: Nederlands

De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 329 van 22.9.2014.


Gerecht voor ambtenarenzaken

21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/47


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 5 februari 2016 — Bulté en Krempa/Commissie

(Zaak F-96/14) (1)

((Openbare dienst - Rechtverkrijgenden van een overleden voormalig ambtenaar - Pensioenen - Overlevingspensioenen - Artikel 85 van het Statuut - Terugvordering van het onverschuldigd betaalde - Onregelmatigheid van de betaling - Evidentie van de onregelmatigheid van de betaling - Geen evidentie))

(2016/C 106/56)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Hilde Bulté en Tom Krempa (Brussel, België) (vertegenwoordigers: J. Lombaert en A. Surny, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Currall en G. Gattinara, gemachtigden, vervolgens G. Gattinara, gemachtigde)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van de Commissie tot herziening met terugwerkende kracht van de aan verzoekers toegekende overlevingspensioenen en tot terugvordering van de ten onrechte ontvangen bedragen

Dictum

1)

Het besluit van de Europese Commissie van 22 november 2013, zoals dit blijkt uit het advies van het Bureau „Beheer en afwikkeling van individuele rechten” van diezelfde dag, om de pensioenen die aan Bulté respectievelijk Krempa, in hun hoedanigheid van rechtverkrijgenden van een overleden voormalig ambtenaar, zijn toegekend met terugwerkende kracht tot 1 augustus 2010 te wijzigen en over te gaan tot terugvordering van de bedragen die hun voor de periode van 1 augustus 2010 tot en met november 2013 ten onrechte zijn betaald, wordt nietig verklaard.

2)

De Europese Commissie wordt veroordeeld tot terugbetaling aan Bulté en Krempa van de bedragen die krachtens het in punt 1 van dit dictum bedoelde besluit zijn ingehouden op hun respectieve pensioen.

3)

Elke partij draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 7 van 12.1.2015, blz. 49.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/47


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 5 februari 2016 — GV/EDEO

(Zaak F-137/14) (1)

((Openbare dienst - Personeel van EDEO - Arbeidscontractant - Overeenkomst voor onbepaalde tijd - Artikel 47, sub c, RAP - Ontslagredenen - Verbreking van de vertrouwensrelatie - Recht om te worden gehoord - Artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Beginsel van behoorlijk bestuur - Materiële schade - Immateriële schade))

(2016/C 106/57)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: GV (vertegenwoordiger: H. Tettenborn, advocaat)

Verwerende partij: Europese Dienst voor extern optreden (vertegenwoordigers: S. Marquardt en M. Silva, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van EDEO tot opzegging van verzoekers arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en verzoek om vergoeding van de materiële en immateriële schade die hij zou hebben geleden

Dictum

1)

Het besluit van 29 januari 2014 waarbij de directeur van het directoraat „Human ressources” van de Europese Dienst voor extern optreden, in zijn hoedanigheid van tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag, de aanstellingsovereenkomst van GV met ingang van 31 augustus 2014 heeft opgezegd, wordt nietig verklaard.

2)

De Europese Dienst voor extern optreden wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag van 5 000 EUR aan GV ter vergoeding van zijn immateriële schade.

3)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

4)

De Europese Dienst voor extern optreden draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van GV.


(1)  PB C 34 van 2.2.2015, blz. 54.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/48


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (derde kamer) van 5 februari 2016 — Barnett en Mogensen/Commissie

(Zaak F-56/15) (1)

((Openbare dienst - Gepensioneerde ambtenaren - Ouderdomspensioenen - Artikel 64 van het Statuut - Aanpassingscoëfficiënten - Jaarlijkse actualisatie van de aanpassingscoëfficiënten - Artikel 65, lid 2, van het Statuut - Tussentijdse actualisatie - Artikelen 3, 4 en 8 van bijlage XI bij het Statuut - Gevoeligheidsdrempel - Variatie van de kosten van levensonderhoud - Artikel 65, lid 4, van het Statuut - Ontbreken van actualisatie voor de jaren 2013 en 2014 als gevolg van een besluit van de wetgever - Reikwijdte - Verordening nr. 1416/2013 - Overwaardering van de aanpassingscoëfficiënt voor Denemarken - Vermindering van de aanpassingscoëfficiënt door het mechanisme van tussentijdse actualisatie - Misbruik van bevoegdheid))

(2016/C 106/58)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Adrian Barnett (Roskilde, Denemarken) en Sven-Ole Mogensen (Hellerup, Denemarken) (vertegenwoordigers: S. Orlandi en T. Martin, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Gattinara en F. Simonetti, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van de besluiten om de aanpassingscoëfficiënt te verminderen die wordt toegepast op het pensioen van de in Denemarken woonachtige verzoekers, zoals deze vermindering volgt uit hun pensioenafrekening over de maand juni 2014 en om vergoeding van de immateriële schade die zij zouden hebben geleden als gevolg van afwijkende en tegenstrijdige informatie ter motivering van de bestreden besluiten

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Barnett en Mogensen dragen hun eigen kosten en worden verwezen in de kosten van de Europese Commissie.


(1)  PB C 213 van 29.6.2015, blz. 46.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/49


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 5 februari 2016 — Clausen en Kristoffersen/Parlement

(Zaak F-62/15) (1)

((Openbare dienst - Gepensioneerde ambtenaren - Ouderdomspensioenen - Artikel 64 van het Statuut - Aanpassingscoëfficiënten - Jaarlijkse actualisatie van de aanpassingscoëfficiënten - Artikel 65, lid 2, van het Statuut - Tussentijdse actualisatie - Artikelen 3, 4 en 8 van bijlage XI bij het Statuut - Gevoeligheidsdrempel - Variatie van de kosten van levensonderhoud - Artikel 65, lid 4, van het Statuut - Ontbreken van actualisatie voor de jaren 2013 en 2014 als gevolg van een besluit van de wetgever - Reikwijdte - Verordening nr. 1416/2013 - Overwaardering van de aanpassingscoëfficiënt voor Denemarken - Vermindering van de aanpassingscoëfficiënt door het mechanisme van tussentijdse actualisatie - Misbruik van bevoegdheid))

(2016/C 106/59)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Svend Leon Clausen (Jyllinge, Denemarken) en Niels Kristoffersen (Køge, Denemarken) (vertegenwoordigers: S. Orlandi en T. Martin, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: E. Taneva en L. Deneys, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van de besluiten om de aanpassingscoëfficiënt te verminderen die wordt toegepast op het pensioen van de in Denemarken woonachtige verzoekers, zoals deze vermindering volgt uit hun pensioenafrekening over de maand juni 2014 en om vergoeding van de immateriële schade die zij zouden hebben geleden als gevolg van afwijkende en tegenstrijdige informatie ter motivering van de bestreden besluiten

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Clausen en Kristoffersen dragen hun eigen kosten en worden verwezen in de kosten van het Europees Parlement.


(1)  PB C 213 van 29.6.2015, blz. 49.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/50


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 5 februari 2016 — Barnett, Ditlevsen en Madsen/EESC

(Zaak F-66/15) (1)

((Openbare dienst - Gepensioneerde ambtenaren - Ouderdomspensioenen - Artikel 64 van het Statuut - Aanpassingscoëfficiënten - Jaarlijkse actualisatie van de aanpassingscoëfficiënten - Artikel 65, lid 2, van het Statuut - Tussentijdse actualisatie - Artikelen 3, 4 en 8 van bijlage XI bij het Statuut - Gevoeligheidsdrempel - Variatie van de kosten van levensonderhoud - Artikel 65, lid 4, van het Statuut - Ontbreken van actualisatie voor de jaren 2013 en 2014 als gevolg van een besluit van de wetgever - Reikwijdte - Verordening nr. 1416/2013 - Overwaardering van de aanpassingscoëfficiënt voor Denemarken - Vermindering van de aanpassingscoëfficiënt door het mechanisme van tussentijdse actualisatie - Misbruik van bevoegdheid))

(2016/C 106/60)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Inge Barnett (Roskilde, Denemarken), Suzanne Ditlevsen (Kopenhagen, Denemarken) en Annie Madsen (Frederiksberg, Denemarken) (vertegenwoordigers: S. Orlandi en T. Martin, advocaten)

Verwerende partij: Europees Economisch en Sociaal Comité (vertegenwoordigers: K. Gambino, A. Carvajal, L. Camarena Januzec en X. Chamodraka, gemachtigden, B. Wägenbaur, advocaat)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van de besluiten om de aanpassingscoëfficiënt te verminderen die wordt toegepast op het pensioen van de in Denemarken woonachtige verzoekers, zoals deze vermindering volgt uit hun pensioenafrekening over de maand juni 2014 en om vergoeding van de immateriële schade die zij zouden hebben geleden als gevolg van afwijkende en tegenstrijdige informatie ter motivering van de bestreden besluiten

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Barnett, Ditlevsen en Madsen dragen hun eigen kosten en worden verwezen in de kosten van het Europees Economisch en Sociaal Comité.


(1)  PB C 213 van 29.6.2015, blz. 50.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/50


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 5 februari 2016 — Fedtke/EESC

(Zaak F-107/15) (1)

((Openbare dienst - Ambtenaren - Ambtshalve pensionering - Pensioenleeftijd - Verzoek om na de leeftijdsgrens te mogen doorwerken - Artikel 52, tweede alinea, van het Statuut - Dienstbelang - Artikel 82 van het Reglement voor de procesvoering - Middel van niet-ontvankelijkheid van openbare orde - Onregelmatigheid van de precontentieuze procedure))

(2016/C 106/61)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Ingrid Fedtke (Wezembeek-Oppem, België) (vertegenwoordiger: M.-A. Lucas, advocaat)

Verwerende partij: Europees Economisch en Sociaal Comité (vertegenwoordigers: K. Gambino, A. Carvajal, L. Camarena Januzec en X. Chamodraka, gemachtigden, B. Wägenbaur, advocaat)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit om verzoekster met ingang van 31 december 2014 te pensioneren en van het besluit tot afwijzing van haar verzoek om verlenging van de dienst

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Fedtke draagt haar eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van het Europees Economisch en Sociaal Comité.


(1)  PB C 320 van 28.9.2015, blz. 53.


21.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/51


Beroep ingesteld op 11 januari 2016 — ZZ/EDEO

(Zaak F-2/16)

(2016/C 106/62)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: H.-E. von Harpe, advocaat)

Verwerende partij: Europese Dienst voor extern optreden (EDEO)

Voorwerp en beschrijving van het geding

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van de verwerende partij om verzoeker niet zijn verhuiskosten van Zambia naar België te vergoeden

Conclusies van de verzoekende partij

Verzoeker vordert

nietigverklaring van het besluit van de verwerende partij van 12 maart 2015;

voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van de klacht;

veroordeling van de Europese Dienst voor extern optreden in alle kosten.